MER voor diverse uitbreidings- projecten van Monsanto · 4.4.3 Toetsing van de koeltechniek van...

436
MER voor diverse uitbreidings- projecten van Monsanto Augustus 2010 www.erm.com

Transcript of MER voor diverse uitbreidings- projecten van Monsanto · 4.4.3 Toetsing van de koeltechniek van...

MER voor diverse uitbreidings-projecten van Monsanto Augustus 2010 www.erm.com

Monsanto Europe NV

MER voor diverse uitbreidingsprojecten van Monsanto

Projectnummer 0074275 Augustus 2010

Voor en namens ERM nv Gecoördineerd door: Geert Schrooten en

Frank Van Daele Goedgekeurd door: Ruud Klein Functie: Partner Handtekening: Datum: 25 juni 2010

Dit rapport werd opgemaakt door Environmental Resources Management - ERM n.v., met de grootst mogelijke zorg en onder de voorwaarden en binnen het budget zoals overeengekomen met de opdrachtgever. We wijzen elke aansprakelijkheid af voor aangelegenheden die vallen buiten de overeenkomst die met de opdrachtgever werd afgesloten. Dit rapport is vertrouwelijk en we aanvaarden geen enkele aansprakelijkheid ten over staan van partijen, andere dan de opdrachtgever, die op enige wijze kennis hebben gekregen van de inhoud van dit rapport.

MER DEFINITIEVE VERSIE

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

I

INHOUDSTAFEL

1 INLEIDING EN SITUERING VAN HET PROJECT 1

1.1 AARD VAN HET PROJECT 1 1.2 INITIATIEFNEMER 2 1.3 RUIMTELIJKE SITUERING VAN HET PROJECT 2 1.3.1 Ligging projectgebied 2 1.3.2 Gewestplan 2 1.3.3 Ruimtelijk Uitvoeringsplan 3 1.3.4 Huidig bodemgebruik van het projectgebied 4 1.3.5 Omliggende bedrijven 4 1.3.6 Woonkernen in de omgeving 5 1.3.7 Landbouwgebieden 5 1.3.8 Natuurgebieden 5 1.4 JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN 6 1.4.1 Toetsing aan de MER-plicht 6 1.4.2 Overige juridische en beleidsmatige randvoorwaarden 8 1.5 ADMINISTRATIEVE VOORGESCHIEDENIS 20 1.5.1 Vergunningen 20 1.5.2 Relevante milieurapportages in het verleden 28 1.5.3 Huidige MER-procedure 29 1.5.4 MER-deskundigen 30 1.6 VERANTWOORDING EN AANLEIDING TOT HET MER 31 1.6.1 Uitbreidingsprojecten 31 1.6.2 Algemene afbakening van referentiesituatie en geplande situatie 32 1.6.3 Ontwikkelingsscenario’s 33

2 PROJECTBESCHRIJVING 34

2.1 REFERENTIESITUATIE 34 2.1.1 Algemeen 34 2.1.2 Weekmakersafdeling 35 2.1.3 PPD-afdeling 37 2.1.4 Sulfenamide-afdeling 39 2.1.5 Landbouwafdeling: Glyfosaateenheid 42 2.1.6 Landbouwafdeling: Verpakkings- en Formulatie-eenheid 43 2.1.7 Butvar Solventafdeling 45 2.1.8 Butvar RB-afdeling 47 2.1.9 Afdeling voor lijmen 49 2.1.10 Opslagvoorzieningen 51 2.1.11 Nutsvoorzieningen 51 2.1.12 Overige ondersteunende activiteiten 55 2.1.13 Productiecapaciteiten en materiaalstromen 56 2.1.14 Energiestromen 58 2.2 GEPLANDE SITUATIE 63

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

II

2.2.1 Landbouwafdeling: Glyfosaateenheid 63 2.2.2 Butvar RB-afdeling 63 2.2.3 Butvar Solventafdeling 64 2.2.4 Verpakkings- en Formulatie-eenheid 64 2.2.5 Anti-ozonanteneenheid 65 2.2.6 Productiecapaciteiten 65

3 HISTORIEK VAN HET BEDRIJF 71

3.1 PROFIEL VAN HET BEDRIJF 71 3.2 HISTORIEK VAN HET BEDRIJF EN DE SITE 71

4 ALTERNATIEVEN 73

4.1 NULALTERNATIEF 73 4.2 DOELSTELLINGSALTERNATIEF 73 4.3 LOCATIE-ALTERNATIEF 73 4.4 UITVOERINGSALTERNATIEF 74 4.4.1 Algemeen 74 4.4.2 GPBV-controle door milieu-inspectie 75 4.4.3 Toetsing van de koeltechniek van Monsanto aan de BREF-studie ‘Industriële

koelsystemen’ 80 4.4.4 Verdere toelichtingen in het kader van dit MER 80

5 INGREEP – EFFECTENSCHEMA 81

5.1 MOGELIJKE EFFECTEN 81

6 DISCIPLINE BODEM EN GRONDWATER 84

6.1 METHODOLOGIE 84 6.2 AFBAKENING VAN HET STUDIEGEBIED 85 6.3 REFERENTIESITUATIE 85 6.3.1 Geologie en hydrogeologie 85 6.3.2 Grondwaterwinningen 90 6.3.3 Bodem- en grondwaterkwaliteit 91 6.4 GEPLANDE SITUATIE 105 6.4.1 Beschrijving van de potentieel bodembedreigende activiteiten 105 6.4.2 Beschrijving van de geplande bodembeschermingsmaatregelen 105 6.4.3 Beschrijving van de immissies en de milieueffecten 106 6.5 BESLUIT 106 6.6 MILDERENDE MAATREGELEN 107

7 DISCIPLINE OPPERVLAKTEWATER 108

7.1 METHODOLOGIE 108 7.2 AFBAKENING VAN HET STUDIEGEBIED 109 7.3 EMISSIES IN DE REFERENTIESITUATIE 110

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

III

7.3.1 Waterbalans 110 7.3.2 Watergebruik 110 7.3.3 Lozingspunt Schelde 112 7.3.4 Lozing van sanitaire afvalwaters 122 7.3.5 Lozingen van regenwater 122 7.3.6 Studies en lopende projecten 122 7.3.7 Overzicht van de lozing in de periode 1987-2007 128 7.4 EMISSIES IN DE GEPLANDE SITUATIE 130 7.4.1 Waterbalans in de geplande situatie 130 7.4.2 Lozingen van industrieel afvalwater 135 7.5 OPPERVLAKTEWATERKWALITEIT EN EFFECTEN VAN MONSANTO 140 7.5.1 Hydrografische situering van het ontvangende oppervlaktewater 140 7.5.2 Huidige kwaliteit van de Schelde 141 7.5.3 Huidige kwaliteit van de waterbodem 151 7.5.4 Impact van de lozing op de kwantiteit van het oppervlaktewater 151 7.5.5 Impact van de lozing op de kwaliteit van het oppervlaktewater 152 7.6 BESLUIT 158 7.7 MILDERENDE MAATREGELEN 160 7.8 RECENTE ONTWIKKELING: SLUITING SULFENAMIDE-AFDELING: 161

8 DISCIPLINE ‘GELUID EN TRILLINGEN’ 162

8.1 METHODOLOGIE 162 8.2 ENKELE TECHNISCHE BEGRIPPEN 164 8.2.1 Algemene begrippen 164 8.2.2 Meetparameters 165 8.2.3 Gebruikte meetapparatuur 165 8.2.4 Toetsingskader (wettelijk, wetenschappelijk) en toetsingscriteria 165 8.2.5 Significantiekader 169 8.3 AFBAKENING VAN HET STUDIEGEBIED 171 8.4 GELUIDSMETINGEN 171 8.4.1 Bestaande immissiegegevens inzake geluid 171 8.4.2 Recente immissie- en emissiegegevens 171 8.5 EFFECTEN 179 8.5.1 Methodiek 179 8.5.2 Effectbepaling: resultaten van de overdrachtsberekening conform ISO 9613 180 8.5.3 Toetsing aan de grens- en richtwaarden en significantiekader 185 8.6 MILDERENDE MAATREGELEN 189

9 DISCIPLINE ‘LUCHT’ 190

9.1 METHODOLOGIE 190 9.2 AFBAKENING VAN HET STUDIEGEBIED 191 9.3 ATMOSFERISCHE EMISSIES IN DE REFERENTIESITUATIE 192 9.3.1 Algemeen overzicht van de atmosferische emissies op de site 192 9.3.2 Overzicht geleide emissies 195 9.3.3 Niet-geleide atmosferische emissies 198 9.3.4 Overzicht van de atmosferische emissies in de referentiesituatie 206

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

IV

9.4 GEPLANDE SITUATIE 209 9.4.1 Geleide emissies – Geplande situatie 209 9.4.2 Niet-geleide emissies – Geplande situatie 210 9.4.3 Overzicht van de atmosferische emissies in de geplande situatie 210 9.5 LUCHTKWALITEIT EN EFFECTEN VEROORZAAKT DOOR MONSANTO 213 9.5.1 Omgevingsmetingen 213 9.5.2 Dispersieberekeningen 220 9.6 TOETSING AAN NEC-REDUCTIEPROGRAMMA VAN DE VLAAMSE OVERHEID 247 9.6.1 Algemeen 247 9.6.2 Screening potentiële kosteneffectieve maatregelen ter reductie van NOx, SO2

en VOS 248 9.7 GEUR 249 9.8 BESLUIT 250 9.9 MILDERENDE MAATREGELEN 251 9.10 RECENTE ONTWIKKELING: SLUITING SULFENAMIDE-AFDELING: 252

10 DISCIPLINE ‘MENS’ 254

10.1 METHODOLOGIE 254 10.2 AFBAKENING VAN HET STUDIEGEBIED 255 10.3 OMWONENDEN IN HET STUDIEGEBIED 255 10.4 GEZONDHEIDSEVALUATIE 256 10.4.1 Identificatie van relevante wijzigingen in het milieu (chemische, fysische of

biologische agentia) 256 10.4.2 Bepaling van de blootstelling en de belasting en identificatie van relevante

gezondheidseffecten bij omwonenden 257 10.4.3 Visuele impact 267 10.4.4 Geurhinder 267 10.4.5 Bespreking van de te verwachten gevolgen en milderende maatregelen 268 10.5 VERKEER 269 10.5.1 Bereikbaarheid van Monsanto 269 10.5.2 Verkeersgeneratie door Monsanto 270 10.5.3 Inspanningen van Monsanto inzake mobiliteit 272 10.5.4 Bepaling van de impact van Monsanto op de verkeerssituatie –

referentiesituatie 274 10.5.5 Bepaling van de impact van Monsanto op de verkeerssituatie in de geplande

situatie 280 10.5.6 Identificatie van effecten bij omwonenden 281 10.6 LEGIONELLA 282 10.7 BESLUIT 283 10.8 MILDERENDE MAATREGELEN 283

11 DISCIPLINE ‘FAUNA EN FLORA’ 284

11.1 SITUERING 284 11.2 METHODOLOGIE 284 11.3 KADERING REGELGEVING 285 11.3.1 EU-Vogelrichtlijngebieden 285

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

V

11.3.2 EU-Habitatrichtlijngebieden 286 11.3.3 Instandhoudingsdoelstellingen 288 11.3.4 VEN-gebieden 289 11.3.5 Natuurtoets 289 11.4 AFBAKENING VAN HET STUDIEGEBIED 290 11.5 REFERENTIESITUATIE 290 11.5.1 ActualiseringsMER 2000 291 11.5.2 Vogel- en Habitatrichtlijn 291 11.6 HUIDIGE SITUATIE 292 11.7 EFFECTBESCHRIJVING EN BEOORDELING 294 11.7.1 Significantiekader 294 11.7.2 Rustverstoring door geluidshinder 295 11.7.3 Ecotoxicologische effecten 296 11.7.4 Barrière-effecten 300 11.8 BESLUIT 300 11.9 MILDERENDE MAATREGELEN 300

12 OVERIGE DISCIPLINES 301

12.1 LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE 301 12.1.1 Algemeen 301 12.1.2 Beschermde monumenten, landschappen en dorpsgezichten 301 12.1.3 Visuele impact van Monsanto 302 12.2 AFVAL 302 12.3 LICHT, WARMTE EN STRALINGEN 304 12.4 KLIMAAT 304

13 LEEMTEN IN DE KENNIS 305

14 MONITORING EN POSTEVALUATIE 307

15 ELEMENTEN VOOR DE WATERTOETS 308

15.1 EFFECTEN OP WATERHUISHOUDING, WATERKWALITEIT EN STRUCTUURKWALITEIT

VAN HET OPPERVLAKTEWATER 308 15.2 EFFECTEN OP WATERHUISHOUDING EN KWALITEIT VAN HET GRONDWATER 308 15.3 EFFECTEN OP DE WATERBODEM 309 15.4 EFFECTEN OP WATERGEBONDEN FAUNA EN FLORA 309 15.5 EFFECTEN OP WATERGEBONDEN THEMA’S VOOR DE MENS 309 15.5.1 Overstromingsregime 309 15.5.2 Belevings-, recreatieve, cultuurhistorische en landschappelijke waarde van

het watersysteem 309

16 GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN 310

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

VI

17 INTEGRATIE EN EINDSYNTHESE 311

18 NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING 317

18.1 INLEIDING 317 18.2 OMGEVING VAN MONSANTO 318 18.3 PROCESBESCHRIJVING 320 18.4 MILIEUEFFECTEN 326 18.4.1 Bodem en grondwater 326 18.4.2 Oppervlaktewater 328 18.4.3 Geluid 333 18.4.4 Lucht 334 18.4.5 Mobiliteit 344 18.4.6 Overige aspecten 345 18.5 ALGEMEEN BESLUIT 346

19 FIGURENBUNDEL 347

20 BIJLAGEN 350

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

VII

TABELLEN

Tabel 1.1 Industriële bedrijven binnen een straal van 3 km van Monsanto (info d.d. juli 2006).............................................................................................................................. 4

Tabel 1.2 Bewoning rondom Monsanto. .................................................................................. 5 Tabel 1.3 Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden...................................................... 9 Tabel 1.4 Huidige milieuvergunningen en meldingen van Monsanto Antwerpen, status

oktober 2008............................................................................................................... 21 Tabel 1.5 Overzicht van de rubrieken waarvoor Monsanto vergund is............................ 25 Tabel 1.6 Bijzondere voorwaarden opgenomen in vergunningen van de afdelingen van

de Monsanto site te Antwerpen.............................................................................. 26 Tabel 2.1 Milieurelevante aspecten voor de Weekmakersafdeling. ................................... 36 Tabel 2.2 Milieurelevante aspecten voor de PPD-afdeling.................................................. 38 Tabel 2.3 Milieurelevante aspecten voor de Sulfenamide-afdeling. .................................. 41 Tabel 2.4 Milieurelevante aspecten voor de Glyfosaateenheid........................................... 43 Tabel 2.5 Milieurelevante aspecten voor de Verpakkings- en Formulatie-eenheid......... 45 Tabel 2.6 Milieurelevante aspecten voor de Butvar Solventafdeling................................. 47 Tabel 2.7 Milieurelevante aspecten voor de Butvar RB-afdeling........................................ 49 Tabel 2.8 Milieurelevante aspecten voor de Afdeling voor lijmen..................................... 51 Tabel 2.9 Aard van de nutsvoorzieningen en de voornaamste apparaten behorende tot

de Afdeling voor nutsvoorzieningen..................................................................... 54 Tabel 2.10 Vergunde productiecapaciteiten per productieafdeling voor het referentiejaar

2007. ............................................................................................................................ 56 Tabel 2.11 Vergunde hoeveelheden grondstoffen en hulpstoffen voor referentiejaar 2007.

..................................................................................................................................... 57 Tabel 2.12 Energiebronnen en primair energieverbruik van Monsanto in 2007. ............... 58 Tabel 2.13 Primair energieverbruik van de afdelingen van Monsanto met het hoogste

energieverbruik......................................................................................................... 59 Tabel 2.14 Vergunde (2007) en geplande productiecapaciteiten per productieafdeling... 66 Tabel 2.15 Vergunde (2007) en geplande hoeveelheden grondstoffen en hulpstoffen ..... 67 Tabel 2.16 Overzicht relevante opslagtanks Monsanto met aanduiding van de

dampspanning van de opgeslagen producten en de emissiebeperkende maatregelen. .............................................................................................................. 69

Tabel 4.1 Overzicht van de uit te voeren acties en de status ervan naar aanleiding van de GPBV controle bij Monsanto eind november 2006. ........................................ 76

Tabel 5.1 Identificatie van disciplines met relevante effecten............................................. 81 Tabel 5.2 Ingreep-effectenschema. ......................................................................................... 83 Tabel 6.1 Historiek bodem- en grondwateronderzoek uitgevoerd op de Monsanto site te

Antwerpen. ................................................................................................................ 93 Tabel 6.2 Tekortkomingen vastgesteld tijdens de GPBV audit van eind 2006 en de

uitvoering van de correctieve acties..................................................................... 102 Tabel 7.1 Voornaamste apparaten in de centrale afvalwaterzuivering. .......................... 114 Tabel 7.2 Afvalwaterkarakteristieken van Monsanto in 2007. .......................................... 119 Tabel 7.3 Emissievrachten van Monsanto in 2005, 2006 en 2007. ..................................... 121 Tabel 7.4 Verwachte impact van de maatregelen van het ARB3 en het RB35 project op

het waterverbruik, de waterlozing, de vuilvrachten en het stoomverbruik van de Butvar RB-afdeling in de geplande situatie................................................... 132

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

VIII

Tabel 7.5 Het waterverbruik en de waterlozing van de Monsanto site in Antwerpen in de referentiesituatie (2007) en in de geplande situatie. ..................................... 134

Tabel 7.6 Verwachte emissieconcentraties in de geplande situatie.................................. 137 Tabel 7.7 Verwachte emissievrachten in de geplande situatie.......................................... 138 Tabel 7.8 VMM meetposten voor de Schelde, nabij het lozingspunt van de Monsanto

site te Antwerpen.................................................................................................... 141 Tabel 7.9 Geanalyseerde parameters van meetposten 154100 en 157000 voor 2007. ..... 142 Tabel 7.10 Kwaliteit Schelde volgens de gemiddelde meetresultaten voor 2007............. 143 Tabel 7.11 Getoetste analyseresultaten van meetpost 157000 van het VMM meetnet voor

2006. .......................................................................................................................... 144 Tabel 7.12 Getoetste analyseresultaten van meetpost 154100 van het VMM meetnet voor

2006. .......................................................................................................................... 145 Tabel 7.13 Getoetste analyseresultaten van meetpost 157000 van het VMM meetnet voor

2007. .......................................................................................................................... 147 Tabel 7.14 Getoetste analyseresultaten van meetpost 154100 van het VMM meetnet voor

2007. .......................................................................................................................... 148 Tabel 7.15 Bijdrage van Monsanto tot de kwaliteit van de Schelde in de referentiesituatie

(2007)......................................................................................................................... 154 Tabel 7.16 Effectbeoordeling van de lozing van Monsanto ten opzichte van vuilvracht

van de Schelde en ten opzichte van de basiskwaliteitsnormen volgens het significantiekader - referentiesituatie. ................................................................. 155

Tabel 7.17 Berekende bijdrage van Monsanto tot de kwaliteit van de Schelde in de geplande situatie..................................................................................................... 155

Tabel 7.18 Effectbeoordeling van de lozing van Monsanto ten opzichte van vuilvracht van de Schelde en ten opzichte van de basiskwaliteitsnormen volgens het significantiekader – geplande situatie. ................................................................ 157

Tabel 7.19 Toetsing van de huidige en geplande vuilvrachten en concentraties in de Schelde aan de milieukwalteitsdoelstellingen.................................................... 158

Tabel 8.1 Milieukwaliteitsnormen voor geluid in open lucht........................................... 166 Tabel 8.2 Richtwaarden voor fluctuerend, incidenteel, impulsachtig en intermitterend

geluid in open lucht van als hinderlijk ingedeelde inrichtingen. .................... 169 Tabel 8.3 Overzicht van de meetpunten ‘geluid’. ............................................................... 173 Tabel 8.4 Lambertcoördinaten van de meetpunten ‘geluid’. ............................................ 173 Tabel 8.5 Richtwaarden voor het specifiek geluidsniveau van Monsanto (beschouwd als

een bestaande inrichting), conform de ligging volgens het gewestplan......... 173 Tabel 8.6 Grenswaarden voor het specifiek geluidsniveau van Monsanto (beschouwd

als een nieuwe inrichting), conform de ligging volgens het gewestplan. ...... 173 Tabel 8.7 Meteogegevens tijdens de geluidsmeetcampagne............................................. 174 Tabel 8.8 Vlarem II - Gemiddelde van het LA95,1h voor dag-, avond- en nachtperiode

(meetpunt 1). ........................................................................................................... 175 Tabel 8.9 De statistische parameters van de ambulante meetpunten. ............................. 176 Tabel 8.10 Geluidsvermogenniveau op basis van geluidscontour 68 dB(A) voor Butvar

RB-afdeling (Blok D3)............................................................................................. 178 Tabel 8.11 Geluidsvermogenniveau op basis van geluidscontour 71 dB(A) voor de

Glyfosaateenheid (Blokken C7 en D7). ................................................................ 179 Tabel 8.12 Specifiek geluidsniveau van de Butvar RB eenheid op basis van een totaal

geluidsvermogenniveau 117 dB(A) (Blok D3). ................................................... 180

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

IX

Tabel 8.13 Specifiek geluidsniveau van de Glyfosaat eenheid op basis van een totaal geluidsvermogenniveau van 116 dB(A) (Blokken C7 en D7 samen)............... 182

Tabel 8.14 Toetsing van het huidig specifiek geluidsniveau van de Butvar RB-afdeling aan de richt-/grenswaarde voor de nachtperiode (meest strenge) voor bestaande en nieuwe installaties. ......................................................................... 186

Tabel 8.15 Toetsing van het specifiek geluidsniveau (‘worst case’) van de uitbreiding van de Butvar RB-afdeling aan de grenswaarde voor de nachtperiode (meest strenge) voor de geplande situatie. ...................................................................... 187

Tabel 8.16 Toetsing van het huidig specifiek geluidsniveau van de Glyfosaateenheid aan de richt-/grenswaarde voor de nachtperiode (meest strenge) voor bestaande en nieuwe installaties. ............................................................................................ 188

Tabel 8.17 Toetsing van het specifiek geluidsniveau (‘worst case’) van de uitbreiding van de Glyfosaateenheid aan de grenswaarde voor de nachtperiode (meest strenge) voor de geplande situatie. ...................................................................... 188

Tabel 9.1 Overzicht van de diverse atmosferische emissiebronnen op de site van Monsanto. ................................................................................................................ 192

Tabel 9.2 Overzicht geleide emissievrachten van Monsanto voor het referentiejaar 2007................................................................................................................................... 196

Tabel 9.3 Berekende emissievrachten afkomstig van de niet-geleide emissiebronnen van Monsanto voor referentiejaar 2007....................................................................... 204

Tabel 9.4 Atmosferische emissievrachten van Monsanto in het referentiejaar............... 207 Tabel 9.5 Atmosferische emissievrachten van Monsanto in de geplande situatie......... 211 Tabel 9.6 Meetposten luchtverontreiniging in de omgeving van Monsanto. ................. 213 Tabel 9.7 Meetresultaten NOx in de ruime omgeving van Monsanto (2006). ................. 214 Tabel 9.8 Meetresultaten SO2 in de ruime omgeving van Monsanto (VMM, 2006)....... 216 Tabel 9.9 Meetresultaten PM10 in de ruime omgeving van Monsanto (VMM, 2006)..... 217 Tabel 9.10 Meetresultaten benzeen in de ruime omgeving van Monsanto (VMM, 2006).

................................................................................................................................... 219 Tabel 9.11 Meetresultaten tolueen in de ruime omgeving van Monsanto (VMM, 2006).219 Tabel 9.12 Gemiddelde deposities aan dioxines in de ruime omgeving van Monsanto

(VMM, 2006). ........................................................................................................... 220 Tabel 9.13 Selectie van potentieel belangrijke polluenten. ................................................. 223 Tabel 9.14 Woonkernen en natuurgebieden binnen een straal van 5 km van Monsanto.

................................................................................................................................... 228 Tabel 9.15 Berekende immissieconcentraties aan benzylchloride in de referentiesituatie.

................................................................................................................................... 231 Tabel 9.16 Berekende immissieconcentraties aan ethylchloride in de referentiesituatie. 232 Tabel 9.17 Overzicht van de berekende bijdrage van Monsanto tot de NOx-

luchtkwaliteitsdoelstellingen in de referentiesituatie........................................ 234 Tabel 9.18 Overzicht van de berekende bijdrage van Monsanto tot de heersende NOx-

immissieconcentraties in de omgeving in de referentiesituatie. ...................... 235 Tabel 9.19 Overzicht van de berekende bijdrage van Monsanto tot de NOx-

luchtkwaliteitsdoelstellingen in de geplande situatie. ...................................... 237 Tabel 9.20 Overzicht van de berekende bijdrage van Monsanto tot de heersende NOx-

immissieconcentraties in de omgeving in de geplande situatie....................... 238 Tabel 9.21 Berekende immissieconcentraties aan CS2 in de referentiesituatie. ................ 239

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

X

Tabel 9.22 Overzicht van de berekende bijdrage van Monsanto tot de stof (PM10)-luchtkwaliteitsdoelstellingen in de referentiesituatie........................................ 240

Tabel 9.23 Overzicht van de berekende bijdrage van Monsanto tot de heersende stof (PM10)-immissieconcentraties in de omgeving in de referentiesituatie. ......... 241

Tabel 9.24 Overzicht van de berekende bijdrage van Monsanto tot de stof (PM10)-luchtkwaliteitsdoelstellingen in de geplande situatie. ...................................... 242

Tabel 9.25 Overzicht van de berekende bijdrage van Monsanto tot de heersende stof (PM10)-immissieconcentraties in de omgeving in de geplande situatie.......... 243

Tabel 9.26 Berekende immissieconcentraties aan formaldehyde in de referentiesituatie.................................................................................................................................... 244

Tabel 9.27 Berekende immissieconcentraties aan formaldehyde in de geplande situatie.................................................................................................................................... 244

Tabel 9.28 Vergelijking van de berekende bijdrage van Monsanto tot de luchtkwaliteitsdoelstellingen voor benzeen. ...................................................... 245

Tabel 9.29 Vergelijking van de berekende bijdrage van Monsanto tot de gemeten benzeenconcentraties in de omgeving................................................................. 245

Tabel 9.30 Toetsing aan geurdrempels (µg/m³).................................................................... 250 Tabel 10.1 Woonkernen in de omgeving van Monsanto. .................................................... 255 Tabel 10.2 Overzicht van de blootstelling via dispersie van atmosferische polluenten.. 258 Tabel 10.3 Richtwaarden voor PM10-stof (µg/m³) ................................................................ 265 Tabel 10.4 Toetsing aan geurdrempels (µg/m³).................................................................... 268 Tabel 10.5 Overzicht van de aanvoer van grondstoffen en de afvoer van eindproducten

van Monsanto in 2007 en de verdeling over vrachtvervoer en pijpleiding.... 271 Tabel 10.6 Het procentuele gebruik van de verschillende vervoersmodi door de

werknemers van Monsanto en de invloed van de werkuren (dagregime vs. ploegensysteem) hierop. ........................................................................................ 271

Tabel 10.7 Organisatie van de arbeidstijd bij Monsanto, inschatting werkelijke toestand voor begin 2008. ...................................................................................................... 272

Tabel 10.8 Officiële verkeerstellingen van het gemiddeld aantal voertuigen tussen 6u en 22u op de R2 en A12 in de buurt van Monsanto voor 2006.............................. 276

Tabel 10.9 Verkeersstromen die in de loop van de dag veroorzaakt worden door Monsanto op basis van het benaderde woon-werkverkeer en vrachtverkeer van en naar het bedrijfsterrein. ............................................................................. 277

Tabel 10.10 Benaderend aandeel van Monsanto in de verkeersstromen van de R2. ......... 279 Tabel 10.11 Benaderend aandeel van Monsanto in de verkeersstromen van de A12........ 280 Tabel 18.1 Belangrijkste milieu-aspecten bij de Butvar RB-afdeling.................................. 322 Tabel 18.2 Belangrijkste milieu-aspecten bij de Glyfosaateenheid. .................................... 323 Tabel 18.3 Vergunde (2007) en geplande productiecapaciteiten per productieafdeling. 325 Tabel 18.4 Emissievrachten van Monsanto in de Schelde in 2007 en in de geplande

situatie. ..................................................................................................................... 330 Tabel 18.5 Overzicht van de geleide atmosferische emissiepunten op de site van

Monsanto. ................................................................................................................ 335 Tabel 18.6 Atmosferische emissievrachten (geleide + niet-geleide emissies) van Monsanto

in het referentiejaar 2007........................................................................................ 338 Tabel 18.7 Atmosferische emissievrachten (geleide + niet-geleide emissies) van Monsanto

in de geplande situatie. .......................................................................................... 341

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

XI

FIGUREN

Figuur 1 Ligging van Monsanto op een topografische kaart Figuur 2 Ligging van Monsanto op een wegenkaart – ruime omgeving Figuur 3 Ligging van Monsanto op een wegenkaart – nabije omgeving Figuur 4 Luchtfoto van de site van Monsanto Antwerpen Figuur 5 Situering van Monsanto in het Antwerpse Havengebied Figuur 6 Ligging van Monsanto op het gewestplan – ruime omgeving Figuur 7 Ligging van Monsanto op het gewestplan – nabije omgeving Figuur 8 Ruimtelijk Uitvoeringsplan ‘Zeehavengebied Antwerpen Waaslandhaven

(fase 1)’ Figuur 9 Ligging van Monsanto op de biologische waarderingskaart Figuur 10 Ligging van de vogel- en habitatrichtlijngebieden in de omgeving van

Monsanto Antwerpen Figuur 11 Ligging van de VEN-gebieden in de omgeving van Monsanto Figuur 12 Grondplan van de Monsanto site in Antwerpen – Indeling terrein en

inplantingsplan Figuur 13 Detailplan Glyfosaateenheid – Blok C7 en Blok D7 – Gelijk grondplan voor de

referentiesituatie en geplande situatie Figuur 14 Detailplan Butvar RB-afdeling – Blok D3 en Blok D4 – Referentiesituatie Figuur 15 Detailplan Butvar RB-afdeling – Blok D3 en Blok D4 – Geplande situatie Figuur 16 Processchema van de centrale waterzuiveringsinstallatie Figuur 17 Processchema van de verbrandingsinstallatie Figuur 18 Geologische opbouw ter hoogte van de Monsanto site in Antwerpen Figuur 19 Hydrologische opbouw ter hoogte van de Monsanto site in Antwerpen Figuur 20 Lokale grondwaterstroming – situering van de verschillende compartimenten Figuur 21 Verontreinigingssituatie van het grondwater ter hoogte van de Monsanto site

in Antwerpen – Freatische waterlaag Figuur 22 Verontreinigingssituatie van het grondwater ter hoogte van de Monsanto site

in Antwerpen – Eerste (semi-) afgesloten waterlaag Figuur 23 Bodemsaneringswerken – Fase 1 – Aanduiding vierkante en rechtlijnige

onttrekkingsstreng op het overzichtsplan Figuur 24 Bodemsaneringswerken – Fase 1 – Onttrekkingsstreng op de

Weekmakersafdeling (Blok B5) Figuur 25 Bodemsaneringswerken – Fase 2 – Onttrekkingsstrengen op de Sulfenamide

afdeling (Blok B3) en het containerpark (Blok A4) Figuur 26 Bodemsaneringswerken – Fase 3 – Onttrekkingsstrengen van de lagoons (Blok

A1) en de triallaatafdeling (Blok A/B 7) Figuur 27 Studiegebied voor de discipline water met aanduiding van de nabijgelegen

VMM meetpunten Figuur 28 Grafisch overzicht van het rioleringsstelsel van Monsanto Figuur 29 Meetpunten discipline geluid Figuur 30 Geluidscontourenkaart voor de Butvar RB-afdeling Figuur 31 Geluidscontourenkaart voor de Glyfosaateenheid Figuur 32 Studiegebied lucht – Woonkernen en natuurgebieden binnen een straal van 5

km van Monsanto

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

XII

Figuur 33 Berekende NOx-immissieconcentraties als gevolg van de werking van Monsanto in de referentiesituatie – jaargemiddelde waarden in µg/m³

Figuur 34 Berekende NOx-immissieconcentraties als gevolg van de werking van Monsanto in de referentiesituatie – 98-percentiel op uurbasis in µg/m³

Figuur 35 Berekende NOx-immissieconcentraties als gevolg van de werking van Monsanto in de referentiesituatie – 99,8-percentiel op uurbasis in µg/m³

Figuur 36 Berekende NOx-immissieconcentraties als gevolg van de werking van Monsanto in de geplande situatie – jaargemiddelde waarden in µg/m³

Figuur 37 Berekende NOx-immissieconcentraties als gevolg van de werking van Monsanto in geplande situatie – 98-percentiel op uurbasis in µg/m³

Figuur 38 Berekende NOx-immissieconcentraties als gevolg van de werking van Monsanto in de geplande situatie – 99,8-percentiel op uurbasis in µg/m³

Figuur 39 Berekende immissieconcentraties aan stof als gevolg van de werking van Monsanto in de referentiesituatie – jaargemiddelde waarden in µg/m³

Figuur 40 Berekende immissieconcentraties aan stof als gevolg van de werking van Monsanto in de referentiesituatie – 90-percentiel op dagbasis in µg/m³

Figuur 41 Berekende immissieconcentraties aan stof als gevolg van de werking van Monsanto in de geplande situatie – jaargemiddelde waarden in µg/m³

Figuur 42 Berekende immissieconcentraties aan stof als gevolg van de werking van Monsanto in de geplande situatie – 90-percentiel op dagbasis in µg/m³

Figuur 43 Berekende immissieconcentraties aan NMVOS als gevolg van de werking van Monsanto in de referentiesituatie – jaargemiddelde waarden in µg/m³

Figuur 44 Landschapselementen in de buurt van Monsanto te Antwerpen

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

XIII

AFKORTINGEN en VERKLARENDE WOORDENLIJST 4-NDPA: 4-nitro-diphenyl-amine; 4-ADPA: 4-amino-diphenyl-amine; ABS: copolymeer van acrylonitril, butadieen en styreen; APA: Algemeen Plan van Aanleg; ARAB: Algemeen Reglement op de Arbeidsbescherming; art.: artikel; basiskwaliteit: kwaliteit van het oppervlaktewater waarbij de normale

evenwichtige ontwikkeling van het biologisch leven hersteld wordt of, waar aanwezig, gehandhaafd blijft;

BBI: Belgische Biotische Index; BBO: Beschrijvend Bodemonderzoek; BBT (BAT, BATNEEC):

Beste, Beschikbare Technieken (Best, Available Technologies Not Entailing Excessive Costs): Met ‘beste’ technieken wordt bedoeld de productietechnieken, productiemethoden, grondstoffen, emissiebeperkende bronmaatregelen, behandelingsmethodes voor emissies, … die mens en milieu zo goed mogelijk beschermen. Met ‘beschikbare’ technieken wordt bedoeld de technieken waarvan voldoende aangetoond is dat ze werkzaam zijn en die geen buitensporige kosten veroorzaken, rekening houdend met o.m. de specifieke (economische) toestand van het bedrijf en haar sector;

Butvar: benaming voor een door Monsanto geproduceerd type kunsthars;

B.Vl.R.: Besluit van de Vlaamse Regering; BZV of BOD - Biologische Zuurstofvraag:

de hoeveelheid zuurstof die per volume-eenheid verontreinigd water voor de zuivering ervan door micro-organismen wordt verbruikt bij een bepaalde temperatuur en gedurende een bepaalde tijd;

bodem: het vaste deel van de aarde met inbegrip van het grondwater en de organismen die zich erin bevinden;

bodemsanering: het wegnemen, behandelen, afschermen, neutraliseren, immobiliseren of isoleren van bodemverontreiniging;

BPA: Bijzonder Plan van Aanleg; BS: Belgisch Staatsblad; CBS: N-cyclohexyl-2-benzothiazoolsulfenamide; DCBS: N-N’-dicyclohexyl-2-benzothiazoolsulfenamide; DS, ds: droge stof; Durotak: benaming voor een door Monsanto geproduceerd type lijm; effluent: geloosd afvalwater, al dan niet gezuiverd; emissie: lozing, uitstoot;

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

XIV

emissiegrenswaarde: concentratie en/of massa van verontreinigende stoffen, gedurende een bepaalde periode, in emissies afkomstig van inrichtingen, die in normale bedrijfsomstandigheden niet mag worden overschreden;

EOH-eenheid: condensaatherwinningsinstallatie in de Glyfosaateenheid; EPA: Environmental Protection Agency; milieu-overheid van de

USA; ETOAc: ethylacetaat; FIA: N-fosfonomethyl-imino-diazijnzuur; geleide emissie: een atmosferische bron (uitlaat, schoorsteen) waarvoor

welbepaalde fysische kenmerken bestaan (ligging, hoogte, diameter) én een in principe meetbare volumestroom (debiet);

geluidsniveau: geluidsterkte op een afstand van geluidsbronnen; GEN: Grote Eenheden Natuur; GENO: Grote Eenheden Natuur in Ontwikkeling; GNOP: Gemeentelijk Natuurontwikkelingsplan; GPBV: Geïntegreerde Preventie en Bestrijding van Verontreiniging; gravitair: onder invloed van de zwaartekracht; ha: hectare; habitat: een ecotoop of een stelsel van ecotopen waar een soort zich

gedurende langere tijd kan voeden en voortplanten, leefruimte;

hemelwater: verzamelnaam voor regen, sneeuw, hagel en dooiwater; IBA: Individuele Behandelingsinstallatie voor Afvalwater; IDA: imino-diazijnzuur; IFDM: Immissie Frequentie Distributie Model;

computermodel dat berekent welke concentratie aan een bepaalde polluent in de omgevingslucht verwacht mag worden, uitgaande van een bepaalde emissie van de polluent;

immissie: aanwezigheid van (verontreinigende) stoffen in de omgeving; wanneer het stoffen afkomstig van een emissie-bron betreft is de immissie het gevolg van transport, verspreiding, verdunning, accumulatie, omzetting, ... van de emissie;

inkuiping: een kuipvormig uitgevoerde vloeistofdichte constructie uit niet-brandbare materialen, die in staat is om de eventuele lekvloeistof (uit een vat of tank) te weerhouden;

IPA: iso-propyl-amine; IVON: Integraal Verwevings- en Ondersteunend Netwerk; KB: Koninklijk Besluit; kennisgeving: document dat opgesteld wordt in de beginfase van de m.e.r.,

waarin de specifieke reikwijdte per discipline wordt aangegeven en de gevolgde methodologie wordt uitgelegd;

MB: Ministerieel Besluit;

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

XV

MBS: 2-(4-morfolinothio)benzothiazool; MBT: mercaptobenzothioazole; MBTS: thiofide of dibenzothiazylsulfide; MER: MilieuEffectenRapport; hiermee wordt bedoeld het

document; m.e.r.: Milieueffectrapportering:

de procedure waarbij een rapport wordt opgesteld dat dient als hulpmiddel bij de besluitvorming rond een voorgenomen actie die belangrijke gevolgen kan hebben voor het milieu; het milieu-effectenrapport dient de te verwachten gevolgen voor het milieu en de mogelijke alternatieven te analyseren en te evalueren;

NaMBT: natrium-mercaptobenzothiazole; niet-geleide emissie:

elke emissie waarvoor één van de kenmerken van een geleide emissiebron ontbreekt;

NMVOS: (niet-methaan) vluchtige organische stoffen; o.a.: onder andere; OBO: Oriënterend Bodemonderzoek; OVAM: Openbare Afvalstoffen Maatschappij voor het Vlaamse

Gewest; PEPSI: Program for Effluent, Pit and Sewer inspection; PIO: Prati-Index voor zuurstofverzadiging; Plasticizers/Santicizers: benamingen van weekmakers; polluent: verontreinigende stof; PPD: phenol-p-phenyleen-diamine; projectgebied: het gebied waarin een voorgenomen activiteit gepland is; PVB: polyvinylbutyral; PVAC: polyvinylacetaat; PVOH: polyvinylalcohol; referentiesituatie: de toestand van een gebied of een site voor de ingreep,

waarnaar gerefereerd wordt in functie van de effectvoorspelling, omvattende de huidige, gewijzigde en de wenselijke situatie;

ruimtelijke structuurplannen: een plan dat de ruimtelijke beleidsvisie vastlegt; er zijn ruimtelijke structuurplannen op gewestelijke niveau (Vlaanderen), provinciaal niveau en gemeentelijk niveau;

RUP Ruimtelijk UitvoeringsPlan; Santoflex/Santocure: benaming voor door Monsanto geproduceerde types

rubberchemicaliën; TBBS: N-tert.butyl-benzothiazylsulfenamide; VAC: vinylacetaat; VEN: Vlaams Ecologisch Netwerk;

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

XVI

Vlarea: Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer; Vlarem: Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning; VMM: Vlaamse Milieumaatschappij; WHO: World Health Organisation; Wereldgezondheidsorganisatie; WKK: Warmtekrachtkoppelingsinstallatie; en WZI: Waterzuiveringsinstallatie.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

XVII

LITERATUURLIJST Lozingen in de lucht 1990-2005’, VMM.

Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest, 2006, VMM.

NEC-reductieprogramma – Emissiereductieprogramma voor het Vlaamse Gewest voor de polluenten SO2, NOx, VOS en NH3 in het kader van Richtlijn 2001/81/EG, Aminabel-Sectie Lucht, maart 2004.

Opstellen en uitwerken van een methodologie voor een intersectorale afweging van de haalbaarheid en kostenefficiëntie van mogelijke maatregelen voor de reductie van diverse polluentemissies naar de lucht, Ecolas en Vito voor Aminal-Aminabel-Sectie Lucht, juli 2005.

Air Quality Guidelines for Europe; World Health Organisation, Regional Office for Europe; Copenhagen; 2000.

Gegevens i.v.m. lucht- en waterkwaliteit : http://www.vmm.be.

Diverse bodemonderzoeken

Gegevens van grondwaterwinningen : http://dov.vlaanderen.be.

KB van 11 maart 2002 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de werknemers tegen de risico’s van chemische agentia op het werk (BS 14.03.2002).

Integrated Risk Information System (IRIS), Environmental protection agency : http://www.epa.gov/iris/subst/0425.htm.

Verkeerstellingen : http://www.wegen.vlaanderen.be/verkeer/tellingen en http://www.mobilit.fgov.be/nl/mobil/mobaccn/obstin/mobstatn.htm.

MER-richtlijnenboeken, Dienst MER.

“Milieueffectrapport, Discipline ‘Mens-Gezondheid’ Praktisch”, Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid– Vlaamse Gezondheidsinspectie – domein Gezondheid en Milieu & Aminal cel MER.

Milieujaarverslagen van Monsanto Antwerpen.

BREF-studies.

Diverse gegevens op kaarten (gewestplan, orthofotoplan, bodemkaart, bodemgebruikskaart, biologische waarderingskaart, ruimtelijke uitvoeringsplannen, …) : http://www.gisvlaanderen.be.

ANSELIN A., BOONE N., CLIQUET A., DEVOS K., DECLEER K., KUIJKEN E., MEIRE P. & YSEBAERT T., 1999. De internationale bescherming van natuurgebieden in Vlaanderen. In: KUIJKEN E. (red.), 1999. Natuurrapport

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

XVIII

1999. Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid. Mededelingen van het Instituut voor Natuurbehoud, Brussel.

DE ROO K. & CLIQUET A., 2003; Recente evoluties in het natuurbeleid. In: Dumortier et al., 2003. Natuurrapport 2003. Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid. Mededeling van het Instituut voor Natuurbehoud nr. 21, Brussel.

DUMORTIER et al., 2003. Natuurrapport 2003. Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid. Mededeling van het Instituut voor Natuurbehoud nr. 21, Brussel.

EUROPESE COMMISSIE, 2000. Beheer van Natura 2000-gebieden – De bepalingen van artikel 6 van de habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG). Bureau voor publicaties der Europese gemeenschappen, Luxemburg.

PEYMEN J., OOSTERLYNCK P., DEFLOOR W.,VAN GULCK T., VAN STRAATEN D. & KUIJKEN E. (2000). Opstellen en beoordelen van ecosysteemkwetsbaarheidskaarten met betrekking tot biotoopverlies en barrière-effect. Rapport VLINA 97/05, Brussel.

OSIECK E., 1998. 'Vogel- en Habitatrichtlijn: hoekstenen van het Europese Natuurbeleid.' De Levende Natuur, themanummer Vogel- en Habitatrichtlijn, september.

VAN DE GENACHTE G., Gorssen J. & De Coster K., 2002. - Opstellen van kwetsbaarheidskaarten voor de effectgroepen auditieve rustverstoring, verdroging en eutrofiëring met betrekking tot de discipline fauna en flora ten behoeve van de ondersteuning van milieueffectrapportage, wetenschappelijk rapport. Aeolus bvba - Lisec vzw, Hasselt

VAN HOVE D., NIJSSEN D. & MEIRE P., 2004. Opstellen van instandhoudingsdoelstellingen voor speciale beschermingszones in het kader van de vogelrichtlijn 79/409/EEG, de habitatrichtlijn 92/43/EEG en eventuele watergebieden van internationale betekenis (Conventie van Ramsar) in de Zeehaven van Antwerpen, poort van Vlaanderen in het Ruimtelijk Structuurplan. Gebiedsspecifieke uitwerking vogelrichtlijngebied ‘Beneden-Schelde: schorren en polders op rechter- en linkeroever’, habitatrichtlijngebied ‘Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent’ en ramsargebieden ‘Paardenschor, Groot Buitenschoor en Galgenschoor’, Rapportnummer: ECOBE 03-R53, Studie uitgevoerd in opdracht van: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Afdeling Natuur

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

XIX

VOORWOORD Milieueffectrapportage (m.e.r.) is een instrument om de doelstellingen en beginselen van het milieubeleid te helpen realiseren, nl. het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen. Milieueffectrapportage is een juridisch-administratieve procedure waarbij vóórdat een activiteit of ingreep (projecten, beleidsvoornemens zoals plannen en programma's) plaatsvindt, de milieugevolgen ervan op een wetenschappelijk verantwoorde wijze worden bestudeerd, besproken en geëvalueerd. De achterliggende grondgedachte suggereert dat het beter is om de voor het milieu schadelijke activiteiten (plannen en projecten) vanaf een vroeg stadium in de besluitvorming te ondervangen en bij te sturen. Een milieueffectrapport (het MER) is een openbaar document. In een MER bestudeert men een voorgenomen activiteit en de redelijkerwijs in beschouwing te nemen alternatieven. Men beschrijft en berekent de te verwachten gevolgen voor het milieu in hun onderlinge samenhang op een systematische en zo objectief mogelijke wijze. Een MER is een informatief instrument en zal dus informatie geven aan de overheid, de omwonenden en andere belanghebbenden. Het MER is geen beslissingsinstrument. Of de voorgenomen activiteiten al dan niet een vergunning krijgen wordt later beslist, in de vergunningsprocedure. Dit MER werd opgemaakt om in een volgende fase een milieuvergunning te bekomen. De inhoud van de aan te vragen vergunning wordt omschreven in hoofdstuk 1 van dit MER. Tenslotte verwijzen we naar Bijlage 1 waar een aantal stroomschema’s opgenomen zijn die het verloop van de procedure die gevolgd moet worden om een MER op te maken en een milieuvergunning te bekomen, schetsen.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

1

1 INLEIDING EN SITUERING VAN HET PROJECT

1.1 AARD VAN HET PROJECT

NV Monsanto Europe, verder steeds Monsanto genoemd, baat op haar site gelegen in het Antwerps havengebied, een complex van diverse chemische installaties uit. De activiteiten situeren zich voornamelijk in de productie van gespecialiseerde chemicaliën voor een breed spectrum van eindgebruikers en zijn ondergebracht in volgende afdelingen:

1. Weekmakersafdeling; 2. PPD-afdeling; 3. Sulfenamide-afdeling; 4. Landbouwafdeling: Glyfosaateenheid; 5. Landbouwafdeling: Verpakkings- en Formulatie-eenheid; 6. Butvar® Solventafdeling; 7. Butvar® RB-afdeling; en 8. Afdeling voor lijmen.

Verder zijn er op de Monsanto site te Antwerpen ook een aantal ondersteunende activiteiten en afdelingen te onderscheiden, zoals:

� Afvalverbrandingsinstallatie; � Waterzuiveringsinstallatie; � Afdeling voor nutsvoorzieningen (inclusief WKK); � Centrale opslagruimten en magazijnen; � Centraal laboratorium; � Technische gebouwen (werkplaatsen en magazijnen); en � Administratieve gebouwen.

Monsanto plant aanzienlijke productieverhogingen in de Glyfosaateenheid en in de Butvar RB-afdeling. Bovendien voorziet Monsanto ook in de Butvar Solventafdeling en de PPD-afdeling productietoenames (die wel beperkter van omvang zijn). Aangezien een aantal van de installaties van Monsanto MER-plichtig zijn (zie verder paragraaf 1.4.1, besliste Monsanto om een nieuwe m.e.r.-procedure op te starten.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

2

1.2 INITIATIEFNEMER

De initiatiefnemer is: Monsanto Europe NV Antwerp Plant Haven 627 – Scheldelaan 460 2040 Antwerpen De contactpersoon voor het MER is:

Michèle De Saedeleer, Milieucoördinator tel.: 03/568.51.28 – fax.: 03/568.50.08 e-mail: [email protected]

1.3 RUIMTELIJKE SITUERING VAN HET PROJECT

1.3.1 Ligging projectgebied

Monsanto is gelegen langs de Scheldelaan op het grondgebied van de Stad Antwerpen. De terreinen zijn eigendom van het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen. Figuur 1 toont de ligging van Monsanto op een topografische kaart. Figuur 2 en Figuur 3 tonen de ligging op een wegenkaart. Figuur 4 toont een luchtfoto van de ganse site. Monsanto is gesitueerd in het Antwerpse havengebied op de rechter Schelde-oever. De situering van Monsanto binnen het havengebied is weergegeven in Figuur 5. De site van Monsanto wordt als volgt begrensd:

� Ten noorden: het productiebedrijf Solvic en het tankopslagbedrijf Nafta;

� Ten oosten: het Kanaaldok B2 en een insteekdok; � Ten zuiden: het tankopslagbedrijf Oiltanking; en � Ten westen: de Scheldelaan en het natuurgebied Galgeschoor.

1.3.2 Gewestplan

Figuur 6 en Figuur 7 tonen de ligging van Monsanto op het gewestplan. Hieruit blijkt dat de site integraal gelegen is in industriegebied (paars ingekleurd).

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

3

Ten noorden en zuiden grenst Monsanto eveneens aan industriegebieden. Monsanto ligt door het aangrenzende Kanaaldok B2 afgescheiden van de industrieterreinen in oostelijke richting. In het westen grenst Monsanto aan de Scheldelaan en het natuurgebied Galgeschoor (groen ingekleurd 1). De Schelde bevindt zich op ongeveer 500 m van de westelijke perceelsgrens van Monsanto. Verder in westelijke richting, op de linker Scheldeoever, liggen havenuitbreidingsgebieden en industrie-gebieden met o.a. de kerncentrale van Doel. De meest nabijgelegen woongebieden zijn de woonkern van Lillo (rood ingekleurd) op circa 650 m ten zuiden van de site, de woonkern van Doel op ongeveer 1.700 m ten westen, de woonzone van Berendrecht op circa 2.100 m ten noorden en het woongebied van Stabroek op circa 3.400 m ten noord-oosten van de site van Monsanto. Rondom de woonzones van Berendrecht, Stabroek en Doel ligt tevens agrarisch gebied (geel ingekleurd).

1.3.3 Ruimtelijk Uitvoeringsplan

Op 16 december 2005 werd het ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP) ‘Zeehaven-gebied Antwerpen Waaslandhaven (fase 1)’ definitief goedgekeurd. Dit RUP vervangt het gewestplan voor die gebieden die beschouwd werden in het RUP. Figuur 8 toont de kaarten van dit RUP voor de nabije omgeving van Monsanto. Het grondgebied waarop de site van Monsanto gevestigd is, is niet opgenomen in het RUP. Monsanto ligt dan ook in industriegebied, zoals aangegeven in het gewestplan. In de nabije omgeving van Monsanto maken bepaalde delen van het grondgebied wel deel uit van het RUP. Met name de zone in zuidwestelijke richting ten opzichte van Monsanto te Beveren (op de linker Scheldeoever) en de woonkern Kallo krijgen andere bestemmingen:

� Zone ten zuidwesten van Monsanto op grondgebied Beveren: o Paars met opdruk Z: zone voor zeehaven- en watergebonden

activiteiten; o Lichtgroen: een leefbaarheidsbuffer om de woonkwaliteit van

de woonkern van Doel te vrijwaren; en o Lichtgroen in overdruk: een reservatiestrook voor

leefbaarheidsbuffer type 2 .

1 Een smalle band parallel aan de Scheldelaan en stroken loodrecht hierop tot aan de Scheldeoever, hebben als bestemming “bijzondere natuurgebieden”. Deze natuurgebieden, omschreven door de letters NH, zijn volgens Art. 12 van de aanvullende stedenbouwkundige voorschriften van het Gewestplan Antwerpen mede bestemd voor werken voor waterzuivering en de daarbij behorende afvoerleidingen naar de Schelde, alsmede voor de aanleg van ondergrondse leidingstraten tussen beide Scheldeoevers. Werken en handelingen die daarmee verband houden zijn toegelaten, op voorwaarde dat het natuurlijk milieu er maximaal wordt behouden en beschermd of hersteld.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

4

� Woonkern Kallo: o Lichtgeel met opdruk K1: koppelingsgebied o Groen met opdruk N: natuurgebied

1.3.4 Huidig bodemgebruik van het projectgebied

De totale oppervlakte van het terrein waarop Monsanto gevestigd is, bedraagt 100 à 105 ha, waarvan ca. 50 % bebouwd met productie-installaties, opslag-installaties, laad- en losplaatsen en neveninstallaties.

1.3.5 Omliggende bedrijven

De industriële bedrijven nabij Monsanto zijn opgenomen in onderstaande tabel.

Tabel 1.1 Industriële bedrijven binnen een straal van 3 km van Monsanto (info d.d. juli 2006).

Naam Type activiteit Aantal

werknemers (+ contractors)

Grens-grens afstand (m)

Rich-ting

Bayer Chemische nijverheid 922 (+ 195) 1.300 ZO Evonic Chemische nijverheid

(fijne chemie) 1.070 (+ 100) 300 ZO

Oil Tanking Tankopslagbedrijf 115 (+ 15-50) Buurbedrijf Z Haltermann Chemische nijverheid 95 (+ 40) 2.000 Z Hercules Chemische nijverheid 176 (+ 10) 2.200 Z/ZW Hooge Maey Afval 11 (+ 10) 2.500 O/ZO Indaver rechteroever Afvalverwerking 142 (+ 94) 2.600 Z/ZW Indaver linkeroever Afvalverwerking 121 (+ 59) 2.700 O Kerncentrale van Doel Energievoorziening 761* 1.700 W/NW Nafta Brebuild (huur bovenverdieping Nafta)

Opslagbedrijf Contractorfirma

57 (+ 2-20*) Buurbedrijf N

Ineos Phenol Chemische nijverheid 182 (+ 70) 1.800 Z/ZW Solvic Chemische nijverheid 137 1.300 N Tabaknatie / Van Wellen / Vopak

Opslag 155 (+28) 400 ZO

*: omtrent contractors zijn er geen gegevens beschikbaar.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

5

1.3.6 Woonkernen in de omgeving

Tabel 1.2 geeft een overzicht van de woonzones in de omgeving.

Tabel 1.2 Bewoning rondom Monsanto.

Gemeente Deelgemeente/wijk (meest nabijgelegen

huizen)

Richting vanaf perceelsgrens

Monsanto

Afstand vanaf de bedrijfsgrens (km)

Lillo-Fort Z ca. 0,65 Berendrecht N ca. 2,1 Antwerpen

Zandvliet N ca. 3,4 Dorpsstraat – Kleine

Molenweg NO ca. 3,4

Stabroek Hoevenen O ca. 6,7

Doel W ca. 1,7 Beveren

Kallo Z ca. 5,9

1.3.7 Landbouwgebieden

Zoals aangetoond in Sectie 1.3.2 zijn rondom de woonzones van Berendrecht, Stabroek en Doel tevens agrarische gebieden (geel ingekleurd) gelegen. Deze zones situeren zich respectievelijk op 2.100 m ten noorden, 3.100 m ten oosten en 2.500 m ten westen van de terreingrenzen van Monsanto.

1.3.8 Natuurgebieden

Figuur 9 toont de ligging van Monsanto op de biologische waarderingskaart opgesteld door het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (versie 2). Voor het opstellen van deze kaart zijn alle vegetaties in open of groene gebieden geëvalueerd. Vervolgens zijn deze gebieden ingedeeld in een schaal die gaat van minder waardevol tot zeer waardevol. Het natuurgebied Galgeschoor heeft volgens de biologische waarderingskaart een ‘biologisch zeer waardevol’ karakter. Ook andere natuurgebieden/groene zones binnen een straal van 5 km rondom Monsanto worden als ‘biologisch zeer waardevol’ ingeschat. Deze gebieden zijn aangeduid op Figuur 9. Het betreft onder meer de Kuifeend, Schor Ouden Doel, Groot Buitenschoor, Fort Liefkenshoek, het Rood en bepaalde stroken langsheen de Linker Schelde-oever. Volgende van deze gebieden zijn erkend als natuurreservaat:

� Galgeschoor en Groot Buitenschoor; en � Kuifeend.

Het natuurreservaat ‘G algeschoor en Groot Buitenschoor’ is tevens aangeduid als Ramsar-gebied.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

6

Figuur 10 geeft de ligging van de habitat- en vogelrichtlijngebieden in de omgeving van Monsanto weer. Hieruit blijkt dat Monsanto net naast het vogelrichtlijngebied ‘Schorren en polders van de Beneden-Schelde’ en het habitatrichtlijngebied ‘Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent’ gelegen is. Het habitatrichtlijngebied Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent met de Waterzone (uitbreiding van originele SBZ-H van 31-03-2009) bevindt zich ten westen van het projectgebied. In het oosten zijn enkele delen van het habitatrichtlijngebied “Historische fortengordels van Antwerpen als vleermuizenhabitat” gelegen. Figuur 11 toont de ligging van de gebieden van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN-gebieden) in het studiegebied. VEN-gebieden vormen samen een netwerk van waardevolle natuurgebieden in Vlaanderen. Voorbeelden van dergelijke netwerken zijn onder meer bepaalde riviervalleien of bijzondere landschappen. De Schelde-oevers (‘De slikken en schorren langsheen de Schelde’) zijn als VEN-gebied (type Grote Eenheid Natuur) aangeduid.

1.4 JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN

1.4.1 Toetsing aan de MER-plicht

Het dossier van de aanvraag van de milieuvergunning waarin de geplande uitbreidingen opgenomen zullen worden, moet onder meer een goedgekeurd milieueffectenrapport bevatten. De activiteiten waarvoor de MER-plicht geldt, zijn vastgelegd in:

� Het decreet van 18/12/2002 tot aanvulling van het decreet van 05/04/1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel betreffende de milieueffect- en veiligheidsrapportage; en

� Het uitvoeringsbesluit goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 10/12/2004 (B.S. 17/02/2005, van kracht sinds 27/02/2005).

Dit uitvoeringsbesluit vermeldt een aantal MER-plichtige categorieën (o.m. industriële activiteiten). Volgende bepalingen zijn van toepassing op de Antwerpse vestiging van Monsanto: Voor de Weekmakersafdeling:

� Categorie 6 a (eerste punt) van Bijlage II: “Chemische installaties voor de productie van organische chemicaliën met een productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar of meer.”

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

7

Voor de Glyfosaateenheid in de Landbouwafdeling: � Categorie 6 b (eerste punt) van Bijlage II: “Inrichtingen voor de

productie van bestrijdingsmiddelen met een productiecapaciteit van 30.000 ton per jaar.”

� Categorie 13 van Bijlage II: “Wijziging of uitbreiding van projecten van bijlage I of II, waarvoor reeds een vergunning is afgegeven, die zijn of worden uitgevoerd en die aanzienlijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (niet in bijlage I opgenomen wijziging of uitbreiding)”.

Voor de afvalverbrandingsinstallatie:

� Categorie 13 van Bijlage I: “Afvalverwijderingsinstallaties voor de verbranding, zoals gedefinieerd in punt D10 van artikel 1.3.1 VLAREA, de chemische behandeling, zoals gedefinieerd in punt D9 van artikel 1.3.1 VLAREA, of het storten van gevaarlijke afvalstoffen.”

Voor de WKK:

� Categorie 3 a van Bijlage II: “Industriële installaties voor de productie van elektriciteit, stoom of warm water met uitzondering van kern-energiecentrales, met een warmtevermogen van 100 tot 300 megawatt.”

Binnen de verschillende afdelingen:

� Categorie 6 van Bijlage I: “Geïntegreerde chemische installaties, dat wil zeggen installaties voor de fabricage op industriële schaal van stoffen door chemische omzetting, waarin verscheidene eenheden naast elkaar bestaan en functioneel met elkaar verbonden zijn, bestemd voor de fabricage van:

o organische basischemicaliën; o anorganische basischemicaliën; o fosfaat-, stikstof- of kaliumhoudende meststoffen; o basisproducten voor gewasbescherming en van biociden; o farmaceutische basisproducten met een chemisch of biologisch

procédé; o “explosieven”.

Hierbij dient vermeld te worden dat de chemische integratie enkel van toepassing is binnen de verschillende afdelingen en niet tussen de afdelingen onderling. Monsanto als geheel is dus niet als chemisch geïntegreerd te beschouwen. Dit werd bevestigd in een schrijven van de Dienst MER d.d. 20 oktober 2009. In dit verband kan opgemerkt worden dat de Antwerpse vestiging van Monsanto over zeven autonome afdelingen beschikt, die wel gebruik maken van een aantal gemeenschappelijke nutsvoorzieningen, maar die bij normale bedrijfsvoering niet afhankelijk van elkaar zijn. De zeven afdelingen hebben

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

8

afzonderlijke vergunningen met volledig verschillende activiteiten. In dit verband kan nog verwezen worden naar de historiek van de betreffende Monsanto site (zie Sectie 3.2.). Hieruit blijkt dat de site gestaag gegroeid is, dat er afdelingen zijn bijgekomen en afdelingen zijn verwijderd en dat Monsanto van de meeste afdelingen niet de eigenaar is, maar enkel de exploitant. Deze feiten duiden op het onafhankelijke karakter van de afdelingen en de activiteiten en wijzen dus ook op het niet-geïntegreerde karakter van de chemische installaties. Zoals vermeld en zoals aangegeven in het schrijven van de Dienst MER d.d. 20 oktober 2009, kunnen er binnen de afdelingen wel functioneel verbonden eenheden onderscheiden worden, zoals bv.:

� De PPD-afdeling bestaat uit twee eenheden, nl. de eenheid voor de productie van 4-ADPA en de eenheid voor de productie van anti-ozonanten en de opwerking ervan. Het 4-ADPA dient als grondstof voor de productie van anti-ozonanten;

� Glyfosaateenheid: het glyfosaatproductieproces omvat twee stappen, nl. de zuurproductie en de zoutproductie. De zuurproductie wordt in twee installaties uitgevoerd en de uiteindelijke glyfosaatkristallen worden naar de volgende processtap (zoutproductie) gestuurd;

� Weekmakersafdeling: in de weekmakersafdeling wordt eerst benzylchloride gemaakt die als grondstof dient voor de eigenlijke weekmakersproductie.

Bovenvermelde chemische integratie van eenheden binnen eenzelfde afdeling maken dat de chemische integratie (categorie 6 van Bijlage I van het project-m.e.r.-besluit d.d. 10 december 2004) van toepassing is binnen de verschillende afdelingen van Monsanto.

1.4.2 Overige juridische en beleidsmatige randvoorwaarden

In onderstaande tabel geven we alle juridische en beleidsmatige randvoorwaarden die met het project verband (kunnen) houden aan. We geven aan waar in dit MER deze juridische randvoorwaarden verder vermeld worden. Op deze plaatsen wordt aangegeven hoe de randvoorwaarden in het verloop van de MER-studie van belang zullen zijn.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

9

Tabel 1.3 Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden.

Randvoorwaarde Data Inhoud Relevant Bespreking relevantie Paragraaf

in dit document

MER/VR-decreet en uitvoeringsbesluiten

Decr: 18 december 2002 Besl: 10 december 2004

Regelt de m.e.r.-procedure en geeft de categorieën van ingrepen waarvoor een milieueffectrapport moet worden opgemaakt.

Ja De initiatiefnemer is m.e.r.-plichtig en VR-plichtig.

1.4.1

Grensoverschrijdende effecten 30 april 2007 In titel IV van het Decreet Algemene Bepalingen Milieubeleid (DABM) wordt in artikel 4.3.3 §5 vermeld dat de administratie de nodige informatie moet overmaken aan de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten, verdragspartijen of gewesten indien een gepland project aanzienlijke effecten kan hebben voor mens of milieu in andere lidstaten van de Europese Unie en/of in verdragspartijen bij het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband ondertekend in Espoo op 25 februari 1991 en/of in andere gewesten.

Nee Het projectgebied bevindt zich op ca. 5 km afstand van de landsgrens met Nederland. Gezien de ligging van Monsanto en de verwachte emissies ten gevolge van het project, worden geen grensoverschrijdende effecten verwacht.

16

Gewestoverschrijdende effecten 4 juli 1994 Samenwerkingsakkoord tussen het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest betreffende de uitwisseling van informatie over projecten met gewestgrens-overschrijdende milieueffecten.

Nee Het projectgebied bevindt zich op ruime afstand van de gewestgrenzen en zal bijgevolg geen effecten veroorzaken in de andere gewesten.

-

Ruimtelijke planning

Decreet ruimtelijke ordening

18 mei 1999 Regelt de organisatie van de ruimtelijke ordening in Vlaanderen. Nee Geen specifieke aandachtspunten voor Monsanto. Dit decreet is vooral van toepassing op de organen die belast zijn met het uitwerken van de ruimtelijke ordening (gewest, provincie, gemeente). Concreet is het gewestplan van toepassing op het projectgebied.

-

Gewestplan 28 december 1972 en later

Geeft de bestemming van de gronden in Vlaanderen weer. Ja Monsanto ligt in een gebied dat bestemd is als industriegebied. De aangrenzende terreinen zijn ook bestemd als industriegebied. In de omgeving van de site van Monsanto is tevens een ruimtelijk uitvoeringsplan opgesteld.

1.3.2, 1.3.3

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

10

Randvoorwaarde Data Inhoud Relevant Bespreking relevantie Paragraaf

in dit document

Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV)

23 september 1997 (BS 21 maart 1998)

Geeft een toekomstvisie over hoe we in Vlaanderen met onze schaarse ruimte moeten omgaan om een zo groot mogelijke ruimtelijke kwaliteit te krijgen (planhorizon loopt tot 2007); basis voor verdere verfijning in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen.

Ja Monsanto ligt in het haven- en industriegebied van de Antwerpse haven. Dit gebied moet gereserveerd worden voor de ontwikkeling van nieuwe en verdere ontwikkeling van bestaande industriële en economische activiteiten. De Antwerpse haven wordt aangeduid als een belangrijke “poort” voor in- en uitvoer.

-

Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan Antwerpen

Vastgesteld door de provincieraad op 25/01/2001 en goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 10/07/2001

Verfijning van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen op provinciaal vlak. Het uitgangspunt van het Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan Antwerpen is het efficiënt gebruik van de ruimte en het verder voorkomen van versnippering. Het gewenst ruimtelijk beeld van deze hoofdruimte wordt verder gebiedsgericht uitgewerkt en in zeven deelruimten opgesplitst.

Ja De deelruimte “Antwerpse haven” is van toepassing voor Monsanto. De doelstellingen voor de “Antwerpse haven” zijn het bieden van kansen aan de haven, het verzekeren van de toegankelijkheid en bereikbaarheid en het vorm geven aan grenzen en het verdichten, efficiënt benutten en hergebruiken van haventerreinen. Gelijkaardige bestemming en toekomstvisie voor de terreinen rond Monsanto.

-

Gemeentelijk ruimtelijk structuurplan

december 2006 In december 2006 werd het structuurplan bekrachtigd door de bestendige deputatie van de provincie Antwerpen. Het plan is vanaf dan juridisch en formeel van kracht, tot een nieuw structuurplan dit plan vervangt. De planningstermijn van dit plan is 15 jaar. (meer info: http://www.ruimtelijkstructuurplanantwerpen.be)

Ja Gelijkaardige bestemming en toekomstvisie voor de terreinen van en rond Monsanto.

-

Algemene en bijzondere plannen van aanleg, gemeentelijke plannen van aanleg

- Een APA en een BPA (Algemeen en Bijzonder Plan van Aanleg) zijn beleidsdocumenten waarin de visie van de overheid wordt uitgedrukt over de toekomstige ruimtelijke ordening van een specifiek gebied.

Nee Niet van toepassing voor Monsanto. -

Stedenbouwkundige vergunning

Decreet van 18 mei 1999, Hfst III, afdeling 1, artikel 99

Concrete toepassing van de normen van het Decreet Ruimtelijke ordening, met name moeten voor bepaalde werken die gespecificeerd zijn in ‘decreet op de ruimtelijke ordening’ een vergunning worden aangevraagd bij de overheid.

Ja In de geplande situatie zijn een aantal productie-uitbreidingen voorzien. Voor een aantal van deze productie-uitbreidingen zal Monsanto een bouwvergunning aanvragen.

-

Vlaamse bouwmeester 1 december 1998 De Vlaamse Bouwmeester begeleidt de Vlaamse overheid in haar streven naar een goede en kwaliteitsvolle openbare architectuur. Openbare projecten moeten dan ook rekening houden met kwaliteitsbeleid zoals opgesteld door de Vlaamse Bouwmeester.

Nee Monsanto behoort niet tot de Vlaamse overheid.

-

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

11

Randvoorwaarde Data Inhoud Relevant Bespreking relevantie Paragraaf

in dit document

Mobiliteitsplan Vlaanderen Oktober 2003 Het mobiliteitsplan vloeit voort uit het regeerakkoord (juni 1999) en heeft als doel de mobiliteit beheersen, de milieuvervuiling en milieuhinder terugdringen en de bereikbaarheid en de leefbaarheid van steden en dorpen garanderen.

Nee Omvat vooral globale doelstellingen op Vlaams niveau.

-

Gemeentelijke mobiliteitsplannen (Mobiliteitsplan Antwerpen)

21 februari 2005 In een gemeentelijk mobiliteitsplan worden alle ruimtelijke en verkeersontwikkelingen in kaart gebracht en worden samenhangende verkeersmaatregelen en ruimtelijke en ondersteunende maatregelen voorgesteld, die nadien in concrete acties worden omgezet. (meer info: http://www.antwerpen.be/mobiliteitsplan/)

Ja Beleidsmatige basis voor het realiseren van een duurzame mobiliteit. Aandachtspunten van het Mobiliteitsplan Antwerpen zijn: leefbaarheid (bv. zone 30, afbakening woon-werkgebieden, ...), vlot verkeer (bv. door verkeerslichten, wegencategorisering, ...) en een betere levenskwaliteit voor de inwoners (bv. stimuleren van verkeersplannen voor bedrijven).

10.5

Masterplan Mobiliteit Antwerpen

15 december 2000 Het Masterplan Mobiliteit Antwerpen werd opgemaakt door de Administratie Wegen en Verkeer in overleg met de NMBS, De Lijn, het Bestuur der Waterwegen, de Provincie Antwerpen, de Stad Antwerpen en het havenbestuur. Het plan moet op korte termijn de mobiliteitsproblemen oplossen die de ontwikkeling en de leefbaarheid van de Antwerpse agglomeratie en haven bedreigen.

Nee Het verkeer van en naar Monsanto zal slechts beperkt worden beïnvloed door het uitvoeren van het project “Oosterweelverbinding”.

-

Strategisch Plan van de haven van Antwerpen

Nog niet gefinaliseerd Het strategisch plan voor de verdere ontwikkeling van de haven van Antwerpen wordt opgemaakt in opdracht van de Vlaamse Regering. Het strategisch plan schetst de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de haven en haar omgeving en bakent de zeehaven af.

Ja Een aantal achtergronddocumenten die reeds beschikbaar zijn, worden mee opgenomen als toetsingskader in dit MER (bv. achtergrondnota Natuur).

11

Milieuhygiëne

Decreet houdende algemene bepalingen in verband met milieubeleid (DABM)

(5 april 1995) Creëert een algemeen juridisch kader voor het milieubeleid ter overkoepeling van de bestaande sectorale regelingen en omvat dus de doelstellingen en de beginselen voor het milieubeleid in Vlaanderen. Het DABM bepaalt tevens dat er om de vijf jaar een milieubeleidplan (MBP) moet worden opgesteld. Op dit ogenblik is dat het MINA3 (2003-2007), dat verlengd is tot 2010. MINA 3 wordt geactualiseerd in 2008. (http://www.mina.be/front.cgi?s_id=422)

Ja Het milieubeleidsplan bepaalt de hoofdlijnen van het milieubeleid voor de komende jaren. Met de verlenging van het huidige plan worden de cyclus van de milieubeleidsplanning en de Vlaamse regeercyclus op elkaar afgestemd.

-

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

12

Randvoorwaarde Data Inhoud Relevant Bespreking relevantie Paragraaf

in dit document

Provinciaal milieubeleidsplan Antwerpen

Goedgekeurd door de provincieraad op 27/11/2003

Verfijning van het gewestelijk milieubeleidsplan op provinciaal vlak. (meer info: http://www.provant.be/milieu/dmn2001/PMBP2003-2007/milieubeleidsplan.pdf) In 2007 wordt een nieuw plan opgemaakt of wordt het huidige plan herbekeken om zo het beleid voor de daaropvolgende jaren te bepalen.

Ja Aandachtspunten in het milieubeleidsplan van de provincie Antwerpen zijn: een duurzaam waterlopenbeheer, herstel en ontwikkeling van natuur, bos, landschap en groen, ondersteunen van gemeentelijk milieu- en natuurbeleid, uitbouwen van intern milieuzorgsysteem.

-

Gemeentelijk milieubeleidsplan 18 december 2001 Het Milieubeleidsplan beschrijft het beleid dat de stad Antwerpen voert rond milieu en duurzame ontwikkeling. De milieujaarprogramma’s geven concrete uitvoering aan het milieubeleidsplan.

Ja De haven wordt gezien als een noodzakelijke partner voor het oplossen van de milieuproblemen (doelgroepenbeleid). Concrete aandachtspunten voor de industrie in de Antwerpse haven werden geformuleerd, onder meer omtrent rationeel energiegebruik, bescherming oppervlaktewateren, emissies naar de atmosfeer, ...

-

Vlarem I en II en milieukwaliteitsnormen

1 september 1991, 1 augustus 1995 en later

Omvat het Vlaams reglement op de milieuvergunningen; bevat ondermeer de te respecteren immissienormen voor lucht, bodem, water, geluid.

Ja De milieuvergunning die Monsanto zal aanvragen, kadert binnen deze regelgeving. Bevat daarnaast de te respecteren emissienormen en immissienormen voor lucht, bodem, water en geluid.

7, 8, 9

Europese richtlijn Omgevingslawaai

Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai

De Europese richtlijn Omgevingslawaai bepaalt dat voor de belangrijke autowegen, spoorwegen, luchthavens en agglomeraties er geluidsbelastingskaarten moeten worden aangemaakt. Het departement Leefmilieu en Energie (LNE) en het Agentschap Infrastructuur (beleidsdomein MOW) zijn momenteel bezig met de opmaak van deze geluidskaarten, onder meer voor de agglomeratie Antwerpen.

Ja De richtlijn richt zich tot de overheid. De overheid heeft deze richtlijn omgezet in Vlaamse regelgeving. Het betreffende Besluit van de Vlaamse Regering is hieronder opgenomen.

8

Omgevingslawaai Besluit van de Vlaamse Regering van 22 juli 2005

Besluit inzake de evaluatie en de beheersing van het omgevingslawaai. Volgens het besluit van de Vlaamse Regering van 22/7/2005 moet er een geluidskaart opgesteld worden van de agglomeratie Antwerpen. Ook voor de Haven van Antwerpen wordt op initiatief van het Gemeentelijk Havenbedrijf een geluidskaart opgesteld.

Ja Het geluidsvermogenniveau van de opgemeten eenheden kan meegenomen worden in deze strategische belastingskaarten.

8

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

13

Randvoorwaarde Data Inhoud Relevant Bespreking relevantie Paragraaf

in dit document

Grondwaterbescherming (grondwaterdecreet)

(decreet van 24 januari 1984, gewijzigd bij decreten van 12 december 1990 en 20 december 1996 (BS 31 december 1996)

Regelt de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging. Het omvat ondermeer de reglementering betreffende de grondwaterwinning, alsook bepaalt het de afbakening van waterwingebieden en beschermingszones rond drinkwaterwinningen.

Nee Monsanto heeft geen grondwaterwinning.

-

Delfstoffendecreet en uitvoeringsbesluit

4 april 2003 Streeft naar een beter beheer van de oppervlaktedelfstoffen en wil minstens de effectieve ontginning mogelijk maken. De nodige instrumenten worden in het decreet voorzien.

Nee Project betreft geen ontginning. -

Bodemsaneringdecreet en VLAREBO

Decreet: 27 oktober 2006; Vlarebo (uitvoerings-besluit): 14 december 2007. Beiden van kracht op 1 juni 2008.

Het decreet schept een wettelijk kader dat toelaat beslissingen inzake bodemsanering op systematische wijze te nemen. Het nieuwe decreet en uitvoeringsbesluit vervangen het oorspronkelijke decreet van 1995 en het Vlarebo van 1996 die tot juni 2008 van kracht waren.

Ja Binnen deze regelgeving wordt de bodemverontreiniging op het terrein van Monsanto bestudeerd.

6

Afvalstoffendecreet en VLAREA

2 juli 1981, gewijzigd op 20 april 1994 17 december 2004 (BS 20 januari 2005)

Regelgeving met betrekking tot het achterlaten, opslaan, verwijderen en beheren van afval. Ook het aanwenden van afvalstoffen als secundaire grondstof wordt hierin gereglementeerd.

Ja Monsanto moet de afvalstoffen die bij haar activiteiten ontstaan, volgens deze regelgeving afvoeren.

12.2

Richtlijn betreffende de lozing van gevaarlijke stoffen

Europese Richtlijn 2006/11/EG van 15/02/2006

Europese Richtlijn m.b.t. de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd.

Ja Monsanto loost prioritaire (gevaarlijke) stoffen die in Bijlage 1 van deze richtlijn opgenomen zijn.

7.4.2.2

Richtlijn voor het vastleggen van milieukwaliteitsnormen voor prioritaire stoffen

Europese Richtlijn 2008/105/EG van 16 december 2008

Met de bedoeling een goede chemische toestand van het oppervlaktewater te bereiken, en in overeenstemming met de bepalingen en doelstellingen van artikel 4 van Richtlijn 2000/60/EG worden in deze richtlijn overeenkomstig artikel 16 van die richtlijn milieukwaliteitsnormen (MKN) voor prioritaire stoffen en bepaalde andere verontreinigende stoffen vastgelegd.

Ja Monsanto loost enkele van de prioritaire stoffen die opgenomen zijn in Bijlage X van deze richtlijn.

7.4.2.2

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

14

Randvoorwaarde Data Inhoud Relevant Bespreking relevantie Paragraaf

in dit document

IPPC-Richtlijn Europese Richtlijn 2008/1/EG van 15/01/2008

Europese Richtlijn m.b.t. het geïntegreerd voorkomen en bewaken van verontreiniging. Deze richtlijn schrijft voor dat bedrijven werken volgens de beste beschikbare technieken.

Ja De Beste Beschikbare Technieken zijn voor Monsanto beschreven in: - Reference Document on Best

Available Techniques in the Large Volume Organic Chemical Industry, February 2003

- Reference Document on Best Available Techniques in Organic Fine Chemicals, August 2006

- Reference Document on Waste Incineration, August 2006

- Reference Document on Best Available Techniques in Common Waste Water and Waste Gas Treatment / Management Systems in the chemical sector, February 2003

4.4

Nationaal Klimaatplan 2002-2012

2002 In samenwerking met de Gewesten werd een Nationaal Klimaatplan opgesteld. Dit plan kadert in een algemene strategie voor duurzame ontwikkeling en wil de bestaande en geplande beleidsplannen en programma’s op federaal (Federaal Mobiliteitsplan, Federaal Plan Duurzame Ontwikkeling en Federaal Richtplan Producten) en gewestelijk niveau integreren zodat België haar verplichtingen i.v.m. de beperking van broeikasgasemissies nakomt. (meer info: http://mineco.fgov.be/energy/climate_change/nationaal_klimaatplan_060302.doc)

Ja Monsanto is toegetreden tot het Benchmarking Convenant. Het heeft een energieplan opgesteld en doet aan monitoring van de CO2-emissies.

2.1.14

Vlaams Klimaatbeleidsplan 2006-2012

Goedgekeurd door de Vlaamse regering op 20/072006

Bevat maatregelen en projecten die de uitstoot van broeikasgassen in Vlaanderen moet doen dalen. Zowel de industrie, de overheid als de gezinnen moeten hun energie efficiënter gaan gebruiken. (meer info: http://www.mina.be/uploads/060720_VKP_2006-2012.pdf)

Ja Monsanto is toegetreden tot het Benchmarking Convenant. Het heeft een energieplan opgesteld en doet aan monitoring van de CO2-emissies.

2.1.14

Benchmarking Convenant over energie-efficiëntie in de Vlaamse industrie

Goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 29/11/2002

Door toe te treden tot het convenant gaan de bedrijven de verplichting aan om de energie-efficiëntie van hun procesinstallaties op wereldtopniveau te brengen en/of te behouden tegen 2012, er mee rekening houdend dat het wereldtopniveau ook zal verbeteren in de tussenliggende periode. (meer info: www.benchmarking.be)

Ja Monsanto is toegetreden tot het Benchmarking Convenant. Het heeft een energieplan opgesteld en doet aan monitoring van de CO2-emissies.

2.1.14

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

15

Randvoorwaarde Data Inhoud Relevant Bespreking relevantie Paragraaf

in dit document

NEC-richtlijn en vertalingen in Vlaanderen

Europese Richtlijn 2001/81 van 23/10/2001 Vlaamse bijdrage aan NEC-reductieprogramma van 9 maart 2007

Richtlijn inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen. Ja De bijdrage die Monsanto kan leveren aan het behalen van de nationale emissieplafonds bespreken we in de discipline lucht. Documenten die hier ook mee te maken hebben, zijn: - Emissiereductieprogramma van

het Vlaamse Gewest voor de polluenten SO2, NOx, VOS en NH3 in het kader van de richtlijn 2001/81/EG, Aminal – Cel Lucht

- Evaluatie van het reductiepotentieel voor diverse polluentemissies naar het compartiment lucht in een aantal homogene subsectoren van de chemische industrie in Vlaanderen

9.6

Saneringsplan fijn stof voor de zones met overschrijding in 2003 en aanpak fijn stofproblematiek in Vlaanderen. Plan in uitvoering van de richtlijnen 96/62/EG en 1999/30/EG

23 december 2005 Het Vlaams Stofplan is een intern plan dat is opgesteld om te voldoen aan de verplichtingen van de Europese dochterrichtlijn 99/30 van 22/04/1999 en de Vlarem II-reglementering. Met de uitwerking van dit plan wordt een substantiële bijdrage aan een verlaging van de fijn stofconcentraties in de Vlaamse omgevingslucht en dus een verbetering van de levensomstandigheden van elke Vlaamse burger beoogd.

Ja Monsanto emitteert fijn stof. 9

Actieplan fijn stof en NO2 in de Antwerpse haven en de stad Antwerpen

November 2008 In het actieplan wordt per sector een overzicht gegeven van het lopend beleid en de geplande nieuwe acties bij de verschillende betrokkenen.

Ja Monsanto emitteert fijn stof en NO2. Een deel van de acties die beschreven wordt in het actieplan is van toepassing op de industrie in de haven van Antwerpen.

9

Mestdecreet en MAP 1 januari 1996 en wijzigingen

Hebben tot doel om het leefmilieu te beschermen tegen verontreinigingen van meststoffen. Nee Het betreft hier geen landbouwgronden maar een industriële site.

-

Beheerovereenkomsten 10 november 2000 (BS 22 november 2000)

Ministerieel besluit dat beheersovereenkomsten op een landbouwbedrijf regelt. Nee Het betreft hier geen landbouwuitbating.

-

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

16

Randvoorwaarde Data Inhoud Relevant Bespreking relevantie Paragraaf

in dit document

Aanduiding kwetsbare zones water

14 juni 2002 Met dit besluit neemt de Vlaamse regering maatregelen tegen verontreiniging van meststoffen door VHA zones aan te duiden waarbinnen beperkingen gelden voor de landbouwer die deze gronden gebruikt.

Nee Het betreft hier geen landbouwgebied.

-

Waterkwaliteitsdoelstellingen 24 mei 1983 en aanvullingen; 8 december 1998 (BS 29 januari 1999) oppervlaktewateren aangeduid in zones.

Met dit besluit werden door de Vlaamse regering de oppervlaktewateren aangeduid die bestemd zijn voor de productie van drinkwater, zwemwater, schelpdierwater en viswater. Voor deze oppervlaktewateren gelden de overeenkomstige milieudoelstellingen zoals bepaald in hoofdstuk 2.3 van titel II van VLAREM.

Ja Monsanto loost in de Schelde. Het oppervlaktewater van de Schelde moet voldoen aan de basiswaterkwa-liteitsdoelstellingen voor oppervlak-tewater.

7.5

Decreet betreffende de energieprestatie en het binnenklimaat (EPB) EPB-Besluit

7 mei 2004 (BS 30 juli 2004) 11 maart 2005 (BS 17 juni 2005)

Het EPB-decreet en het EPB-besluit regelen aan welke isolatie- en energieprestatie-eisen een nieuwe of te verbouwen woning of gebouw moet voldoen. De energieprestatie drukt de mate uit waarin gebouwen energie verbruiken. Behalve aandacht voor het beperken van het energieverbruik, worden in de energieprestatieregelgeving ook ventilatievereisten opgelegd. Voldoende ventilatie is immers van groot belang voor een woning of gebouw met een gezonde binnenlucht. Sinds 2 december is ook het besluit betreffende het energiecertificaat van kracht. Hiermee wordt energieprestatie van een gebouw vastgelegd.

Nee Er worden geen nieuwe kantoorgebouwen gebouwd of oudere kantoorgebouwen verbouwd.

-

Legionellabesluit (Besluit van de Vl.R. betreffende het voorkomen van de veteranenziekte of Legionellose op voor het publiek toegankelijke plaatsen) Ministerieel besluit houdende de indeling van inrichtingen in risicoklassen naargelang de kans op Legionellose.

9 februari 2007 Regelt de bescherming van het publiek tegen de verspreiding van de Legionella-bacterie, die de veteranenziekte (Legionellose) veroorzaakt.

Ja Monsanto heeft o.m. koeltorens en nooddouches waarop deze regel van toepassing is.

0

Milieubeheerrecht

Decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu

21 oktober 1997 (BS 10 januari 1998), 23 juli 1998 (BS 10 september 1998) en aanvullingen

Heeft tot doel een verregaande bescherming, ontwikkeling en herstel van het natuurlijke milieu te verwezenlijken. Belangrijk hierbij is het stand-stillprincipe. Tevens voorziet het in een afbakening van een Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) en het integraal verwevings- en ondersteunend netwerk (IVON) tussen bestaande grote eenheden natuur (GEN) of te vormen grote eenheden natuur (GENO). Het natuurdecreet legt de voorschriften en geboden in VEN en de Speciale Beschermingszones vast. Tevens regelt dit decreet het soortgericht natuurbeleid (soortenbescherming).

Ja Stand still principe moet overal worden toegepast. In de omgeving van het projectgebied liggen meerdere natuurgebieden. Binnen een straal van 5 km bevindt zich het erkend natuurreservaat ‘Galgeschoor en Groot Buitenschoor’.

11

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

17

Randvoorwaarde Data Inhoud Relevant Bespreking relevantie Paragraaf

in dit document

Vlaamse en/of erkende natuur- of bosreservaten

Art 32 en 33 van natuurdecreet

Natuurgebieden die van belang zijn voor het behoud en ontwikkeling van de natuur of het natuurlijk milieu kunnen door de Vlaamse regering worden aangewezen of erkend als natuurreservaat. Bossen die worden aangewezen worden vanaf de aanwijzing bosreservaat genoemd.

Ja Het erkende natuurreservaat ‘Galgeschoor en Groot Buitenschoor’ is gelegen op circa 300 meter ten zuidwesten van Monsanto.

11

NATURA 2000; Speciale beschermingszones

Europese regelgeving die werd omgezet in Vlaamse wetgeving via het decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu

NATURA 2000 is het streven van Europa als gevolg van de habitatrichtlijn (92/43/EEG) om een samenhangend Europees netwerk te vormen van gebieden waarin maatregelen genomen worden om de natuurlijke habitats in een gunstige staat te behouden voor de bedoelde soorten uit de habitatrichtlijn. Speciale beschermingszones zijn gebieden aangewezen door de Vlaamse regering in toepassing van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn.

Ja Galgeschoor en Groot Buitenschoor maken deel uit van volgende speciale beschermingszones:

� Vogelrichtlijngebied ‘Schorren en polders van de BenedenSchelde’

� Habitatrichtlijngebied ‘Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent’.

11

Ramsar gebieden 1971 De Conventie van Ramsar heeft tot doel de bescherming van waterrijke gebieden van internationaal belang. Deze gebieden werden in Vlaanderen omgezet tot speciale beschermingszones voor vogels. Meer info: http://www.wetlands.org/rsis/

Ja Het projectgebied zelf is niet gelegen in een waterrijk gebied van internationaal belang. Galgeschoor en Groot Buitenschoor zijn wel ingekleurd als Ramsargebied.

11

Bosdecreet 13 juni 1990 (BS 28 september 1990)

Regelt het behoud, bescherming, aanleg en beheer van bossen in Vlaanderen; omvat naast bostechnische gegevens ook specifieke verwijzingen naar ecologische en recreatieve functies van een bos.

Nee Terrein is geen bos volgens de definitie van het bosdecreet.

-

Gemeentelijke kapvergunning Specifieke gemeentelijke verordening betreffende het verwijderen van bomen aanvullend op deze zoals voorzien in Bosdecreet, Stedenbouwkundige regelgeving en Decreet op het natuurbehoud.

Nee Het betreft een bestaand industrieterrein waarop geen bomen gekapt zullen worden.

-

Jachtdecreet 24 juli 1991 (BS 7 september 1991) en aanvullingen

Regelt het verstandig gebruik van wildsoorten ten behoeve van de jacht. Nee Het betreft een bestaand industrieterrein waarop geen jachtactiviteiten plaatsvinden.

-

Beschermde dieren en planten KB van 16 februari 1976

Regelgeving die bescherming regelt van dieren en planten en beperkingen inhoudt naar vervoer, plukken of vangen,…

Nee Het gaat hier om industriegebied. -

Overeenkomst voor de bescherming van vleermuizen als uitvloeisel van de Conventie van Bonn

Conventie werd door België ondertekend op 1 oktober 1990 en op 3 mei 2002 (BS 24 juli) door Vlaanderen bekrachtigd; trad in werking op 2 juni 2003

Deze conventie handelt over de bescherming van migrerende wilde diersoorten, dus bescherming over de grenzen heen. Bepaalt dat het opzettelijk vangen, houden of doden van vleermuizen verboden is. Tevens dienen sites te worden aangeduid en beschermd die belangrijk zijn voor instandhouding van deze dieren (zoals ook voorzien in de Europese habitatrichtlijn 92/43/EEG(21 mei 1992).

Nee In natuurgebieden in de Antwerpse haven zijn vleermuizen aanwezig. Evenwel niet op de site of in de nabije omgeving van Monsanto.

-

Bermdecreet 27 juni 1984 Doet aanbevelingen naar bermbeheer in functie van de bescherming van fauna en flora. Nee Project omvat geen openbare wegen. -

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

18

Randvoorwaarde Data Inhoud Relevant Bespreking relevantie Paragraaf

in dit document

Gemeentelijk natuurontwikkelingsplan (GNOP)

28 april 1997 Kaderde in het milieuconvenant (overeenkomst tussen de Vlaamse en lokale overheden) en heeft als bedoeling om op gemeentelijk vlak het natuurbestand in kaart te brengen en het beleid te schetsen dat ervoor moet zorgen dat de natuur maximale overlevings- en ontplooiingskansen krijgt. Deze werden meestal vertaald in specifieke acties.

Nee Geen acties afgebakend voor het terrein van Monsanto en de naburige gebieden/terreinen.

-

Bescherming landschappen, stads- en dorpsgezichten, monumenten

7 augustus 1931 en Maart 1976 en aanvullingen van recentere datum.

Met het landschapsdecreet is het mogelijk landschappen te beschermen omwille van hun historische, socio-culturele, natuurwetenschappelijke of esthetische waarde. Via de uitvoeringsbesluiten (4 april 2003) wordt het beheer van de beschermde landschappen geregeld.

Ja In het MER geven we aan welke beschermingen in het studiegebied gelegen zijn en of er effecten te verwachten zijn.

12.1.2

Regionaal landschap Art 54 van decreet op natuurbehoud

Betreft een gebied met landschappelijke waarde en waarrond op initiatief van de provincie een samenwerkingsverband tussen gemeenten wordt opgezet.

Nee Er is geen regionaal landschap in de omgeving van Monsanto gelegen.

-

Decreet erfgoedlandschappen / landschapsatlas

13 februari 2004 (BS 18 maart 2004) voorgesteld op 15 juni 2001

Regelt het behoud van de erfgoedlandschappen. Via dit decreet wordt het behoud van de kenmerken en de waarden van die landschappen via de opmaak van ruimtelijke uitvoeringsplannen opgelegd. De Landschapsatlas (voorgesteld op 15 juni 2001) geeft een inventaris van de landschappelijke relictgebieden van Vlaanderen en dient als basislijst van erfgoedlandschappen.

Nee Site maakt geen deel uit van een opgenomen aandachtszone.

-

Decreet op het archeologisch patrimonium

30 juni 1993 en 28 februari 2003 (BS 24 maart 2003)

Regelt de bescherming van het archeologisch patrimonium. Vanaf 1 januari 2004 wordt het beheer en beleid van het onroerend erfgoed in Vlaanderen (zowel monumenten, landschappen als archeologie) waargenomen door de Afdeling Monumenten en Landschappen.

Nee Het terrein van Monsanto werd opgespoten en er zijn geen graafwerken gepland. Daarom is deze regelgeving hier niet van toepassing.

-

Europese Conventie van Malta (La Valetta 1992) De vertaling naar Vlaamse regelgeving is nog niet gebeurd. Vanuit de Vlaamse Overheid wordt er wel naar gestreefd te handelen ‘in de geest van Malta’. Er wordt hierbij in de eerste plaats gestreefd naar het behoud van de sites in situ, wat een inschakeling van archeologie in de vroegste fasen van de ruimtelijke planning vereist.

Nee Het terrein van Monsanto werd opgespoten en er zijn geen graafwerken gepland.

-

Beheer open ruimte, ruilverkaveling, landinrichting en natuurinrichting

27 juni 1984 Heeft als doel de open ruimte zodanig in te richten dat alle facetten die in het gebied aanwezig zijn zich volwaardig kunnen ontwikkelen. VLM werd opgericht om deze taak tot landinrichting uit te voeren. Bij een ruilverkaveling ligt de hoofdaandacht op de landbouw, bij een natuurinrichting op het behoud van fauna en flora, steeds rekening houdend met het multifunctioneel buitengebied.

Nee Er zijn geen projecten opgestart voor dit gebied.

-

Decreet integraal waterbeleid Besluit mbt watertoets

18 juli 2003 (BS 14 november 2003) en aanvullingen

Legt de principes, doelstellingen en structuren vast voor een duurzaam waterbeleid conform de bindende bepalingen van de Europese Kaderrichtlijn Water. Via dit decreet worden een aantal nieuwe instrumenten ingevoerd – zoals de watertoets – die de overheid in staat moeten stellen een effectief beleid inzake integraal waterbeheer te voeren. Het waterbeheer wordt voortaan beschouwd per deelbekken. Vlaanderen werd ingedeeld in 11 rivierbekkens.

Ja Voor Monsanto zal worden geëvalueerd of waterbesparende maatregelen mogelijk zijn.

7, 15

Besluit mbt watertoets 3 november 2006 Dit besluit geeft de lokale, provinciale en gewestelijke overheden, die een vergunning moeten afleveren, richtlijnen voor de toepassing van de watertoets.

Ja Het MER zal de ‘elementen en informatie tot uitvoering van de watertoets’ bevatten.

15

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

19

Randvoorwaarde Data Inhoud Relevant Bespreking relevantie Paragraaf

in dit document

Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid

23 maart 1999 Dit besluit regelt de voorwaarden en de verhoudingen waarin het Gewest bijdraagt bij de bouw en verbetering van openbare riolen. Tevens werden een aantal codes van goede praktijk (herwaardering van grachtenstelsels en hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen) toegevoegd aan de bestaande codes. Het is tevens de basis voor de waterzuiveringsinfrastructuur per zuiveringsgebied.

Nee Monsanto loost op oppervlaktewater.

-

Wet op de onbevaarbare waterlopen

KB 28 december 1967 Voorziet de indeling van de waterlopen in verschillende categorieën, geeft aan wie er bevoegd is voor het beheer alsook bepalingen naar beheer en onderhoud toe.

Nee Er zijn geen onbevaarbare waterlopen die invloed van Monsanto ondervinden.

-

Wet op de bevaarbare waterlopen

KB 5 oktober 1992 (BS 6 november 1992)

Duidt ondermeer aan welke waterlopen als bevaarbare waterlopen worden beschouwd. Ja De Schelde is een bevaarbare waterloop die invloed van Monsanto ondervindt.

7

Regelgeving betreffende vrije vismigratie

26 april 1996 en 18 juli 2003 (BS 14 november 2003)

In de Beschikking van de Benelux Economische Unie (26 april 1996) en in het Decreet Integraal Waterbeleid wordt vooropgesteld dat in alle waterlopen van de hydrografische stroomgebieden van de Benelux vrije migratie van alle vis-soorten mogelijk gemaakt wordt tegen begin 2010

Nee Geen waterlopen op het terrein aanwezig. Monsanto veroorzaakt geen knelpunten voor vismigratie in de Schelde.

-

Regelgeving inzake polders KB 3 juni 1957 en 23 januari 1958

Regelt de bevoegdheid van de polders met als doel om het binnendijkse land te behoeden voor overstromingen door de zee, en het instellen van een optimaal peil in functie van het multifunctioneel gebruik van de gronden (eerst gericht op landbouw, nu sedert het decreet integraal waterbeleid meer multifunctioneel).

Nee Gebied valt niet binnen werkingsgebied van een polder of watering.

-

Subsidiebesluit 18 januari 2002 Dit besluit voorziet in de opmaak van een waterhuishoudingsplan per VHA-zone of groep van VHA-zones; de opmaak van dergelijk plan is vereist willen polderbesturen in de toekomst nog subsidies kunnen aanvragen voor bepaalde infrastructurele ingrepen

Nee Gebied valt niet binnen werkingsgebied van een polder of watering.

-

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

20

1.5 ADMINISTRATIEVE VOORGESCHIEDENIS

1.5.1 Vergunningen

De eerste exploitatievergunning voor productie op het terrein is verstrekt in november 1966. Het ging om de Weekmakersafdeling en om de eerste nutsvoor-zieningen. De productie is stelselmatig verder uitgebouwd tot de verschillende productie-afdelingen en ondersteunende afdelingen die in Tabel 1.4 opgenomen zijn. Intussen zijn de triallaateenheid van de Landbouwafdeling en de Kunststoffenafdeling uit dienst genomen (en afgebroken). Van bij de start van het bedrijf is een filosofie van autonome afdelingen gebruikt. Dit weerspiegelt zich bijvoorbeeld in de blokvormige indeling van het bedrijfsterrein. Hoewel sommige afdelingen in normale omstandigheden onderling verbonden zijn voor de uitwisseling van producten en ze allen gebruik maken van de centrale voorzieningen, kunnen ze in principe allemaal onafhankelijk functioneren. Vanuit deze filosofie zijn de milieuvergunningen op afdelingsniveau aangevraagd en bekomen. In de periode 1990-1996 zijn de vergunningen van alle afdelingen hernieuwd. De looptijd van deze vergunningen is twintig jaar. Ze lopen af in de periode 2010-2016. Bijkomende vergunningen voor wijzigingen van of aanvullingen in de bestaande afdelingen hebben een zelfde einddatum. In de voorbije jaren zijn een aantal afdelingen op de site van Monsanto verkocht aan derden. Ondanks de verkoop en de afsplitsing van deze activiteiten blijft Monsanto de desbetreffende afdelingen exploiteren voor de nieuwe eigenaars: Solutia voor de kunstharsen, Ferro voor de weekmakers (in 2000 opgekocht van Solutia), Flexsys voor de rubberchemicaliën en NSC (National Starch & Chemical) voor de lijmen. De warmtekrachtkoppeling die in april 2000 opgestart werd, exploiteert Monsanto voor Electrabel. Tabel 1.4 toont de referenties van de huidige vergunningen en meldingen. Alle vergunningen werden afgeleverd door de Bestendige Deputatie van de Provincie Antwerpen.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

21

Tabel 1.4 Huidige milieuvergunningen en meldingen van Monsanto Antwerpen, status oktober 2008.

Afdeling Referentie Datum besluit

Verval-datum

Voorwerp

2/MV/MLAV1/9400000332/MV 10/11/1994 10/11/2014 Hermachtiging vergunning voor de Weekmakersafdeling

2/MV/MLAV1/9800000062/MV/ian 25/06/1998 10/11/2014 2 Opslagplaatsen + aanpassingen hervergunning

2/MV/MLWV/0200000035 12/12/2002 10/11/2014 Aanpassing vergunningsvoorwaarde HCl opslagtanks 1. Weekmakersafdeling

MLAV1/04-8/MV/gm 18/12/2003 10/11/2014 Uitbreiding van de gevarencategorieën voor opslag van chemicaliën in de Weekmakersafdeling op Blok B5 (opslag milieugevaarlijke producten)

2/MV/MLAV1/9500000403/MV/PP 28/03/1996 28/03/2016 Hermachtiging vergunning voor de PPD-afdeling en vergunningsaanvraag voor uitbreiding van de PPD-afdeling met de nieuwe PPD2-afdeling

2/MV/MLWV/9900000029/MV/pn 20/01/2000 28/03/2016 Aanpassing bijzondere voorwaarde PPD2 (opvangtanks)

2/MV/MLVER/0000000068/GVDA/b 03/08/2000 28/03/2016

Kleine uitbreiding PPD: Aanpassen PNCB tank voor opslag Sx13 (6PPD) Verplaatsen Sx melter installatie Opslagzone oliën

2/MV/MLVER/9800000255/MV/AG 05/03/1999 28/03/2016 Aanpassing + uitbreiding pastillatie- en verpakkingsinstallatie

MLAV1/02-207/mv/lydr 10/10/2002 28/03/2016 Uitbreiding PPD afdeling op Blok C3 met een elektrolyse-eenheid

MLAV1/03-116/AG 24/07/2003 28/03/2016 Aanpassing PPD afdeling (Blok C4) met wijziging eerste reactiestap in het 4ADPA proces

(1) MLVER/05-43/MV/AG 16/06/2005 28/03/2016 Mededeling van uitbreiding van de elektrolyse-eenheid van de PPD afdeling (Blok C3)

2. PPD- en PPD2-afdeling

MLAV1/06-64/BV 04/10/2007 28/03/2016 Uitbreiding en aanpassing PPD afdeling (Blok B4): uitbreiding pastillatie- en verpakkingsinstallaties + aanpassing opslagactiviteiten

2/MV/MLAV1/9500000409/MV 07/03/1996 04/11/2016 Hermachtiging vergunning voor de Sulfenamide-afdeling

2/MV/MLVER/0000000077/MV/AG 31/08/2000 04/11/2016 MBT storage tank

2/MV/MLVER/0000000120/MV/bd 12/10/2000 04/11/2016 Nitrobenzeen in NaMBT proces

2/MV/MLVER/9600000240/MV 13/02/1997 04/11/2016 Verplaatsing opslagplaats afval

2/MV/MLVER/9800000130/MV/ian 17/09/1998 Test: NaMBT productie met nitrobenzeen

2/MV/MLAV1/0100000009/MV/vive 08/01/2001 04/11/2016 Uitbreiding/aanpassing Sulfenamide (Consul project)

MLAV1/02-526/MV-BV/LH 23/12/2002 04/11/2016 Aanpassingen en uitbreiding in de Sulfenamide- afdeling: - CS2 Quench - vervangen hypotank

3. Sulfenamide-afdeling

MLVER/07-27/ES 13/06/2007 04/11/2016 Mededeling van aanpassing van het warmtevermogen van de naverbrander van de zwavelherwinningseenheid op Blokken B2 en B3

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

22

Afdeling Referentie Datum besluit

Verval-datum

Voorwerp

2/MV/MLAV1/9300000532/MV/AB 28/04/1994 28/04/2014 Hermachtiging vergunning voor de Landbouwafdeling (Glyfosaat/Triallaat/Verpakking en Formulatie)

2/MV/MLAV1/9600000076/MV/IAN 06/06/1996 28/04/2014 Uitbreiding van de Glyfosaateenheid in de Landbouwafdeling met een derde productielijn en bijhorende installaties (Glyphosate 3rd line)

2/MV/MLAV/9600000216/MV/IAN 05/09/1996 28/04/2014 Additionele voorzieningen voor behandeling van het glyfosaat tussenproduct (FIA) (wet slurry project)

2/MV/MLAV1/9600000263/MV/IAN 03/10/1996 28/04/2014 Condensaatherwinningssysteem + uitbreiding opslagruimte (Evaporator Overheads Treatment project)

2/MV/MLAV1/9700000184/MV/IAN 25/09/1997 28/04/2014 Glyfosaat uitbreiding: back integration project (nieuwe eenheden: niet uitgevoerd)

2/MV/MLAV1/0100000241/mv/lydr 14/12/2001 28/04/2014 Wijziging 3de lijn Glyfosaat (experiment bifunctionele catalyst) (gaswasser)

2/MV/MLAV1/0200000049/mv/lydr 16/07/2002 28/04/2014 Capaciteitsuitbreiding in de Glyfosaateenheid op Blokken C7 en D7 (Bif. Cat.)

MLAV1/04-36/jova/lydr 26/08/2004 28/04/2014 Nieuwe opslagtank en proceswijziging in Glyfosaateenheid in de Landbouwafdeling op Blok C7 en afmelding van vergunde, niet geïnstalleerde activiteiten op Blokken D7, D8, E7, E8 en E9.

4. Landbouwafdeling: Glyfosaateenheid

MLAV1/08-87/ES/LH 04/07/2008 28/04/2014 Wijziging van de Landbouwafdeling door een capaciteitsstijging in de Glyfosaateenheid op Blokken C7 en D7 (tot 75.000 ton/jaar).

5. Landbouwafdeling: Triallaateenheid (uit dienst) MLAV1/04-20/JOVA/AG 26/08/2007 28/04/2014

Uit dienst name van de installaties uit de Triallaat-eenheid op Blok B6 en hergebruik van een deel van deze installaties door de Formulatie-en Verpakkingseenheid op Blok B6

2/MV/MLAV1/9300000532/MV/AB 28/04/1994 28/04/2014 Hermachtiging vergunning voor de Landbouwafdeling (Glyfosaat/Triallaat/Verpakking en Formulatie)

2/MV/MLAV1/9500000190/MV 31/08/1995 28/04/2014

Uitbreiding van de Verpakkings- en Formulatie-eenheid in de Landbouwafdeling met een opslagmagazijn voor niet-ontvlambare producten (AG magazijn N°1209-D) en met 4 laaddokken (Magazijn: niet uitgevoerd)

2/MV/MLAV/9800000304/MV/AG 26/11/1998 28/04/2014 Verpakkingsinstallatie (lijn 7) + capaciteitstoename formulatie + verpakking + granulatie

2/MV/MLVER/9500000104/MV/AG 05/10/1995 28/04/2014 Toevoegen van een opslagtank

2/MV/MLVER/9500000178/MV/IAN 18/01/1996 28/04/2014 Uitbreiding van de formulatie-installaties in de Verpakkings- en Formulatie-eenheid in de Landbouwafdeling (3de G Formulatie)

2/MV/MLVER/9700000151/MV/sdv 30/10/1997 28/04/2014 2 opslagruimten + uitbreiding boogloods (Triallaat) + 2 opslagcontainers (Verpakkings- en Formulatie-eenheid)

2/MV/MLVER/9700000174/MV/IAN 29/01/1998 28/04/2014 Verpakkingsinstallatie (lijn 6) + laad- en loskades, burelen + parking

MLAV1/04-20/JOVA/AG 28/06/2007 28/04/2014

Deel 1: Uit dienst name van de installaties uit de Triallaat-eenheid op Blok B6 en hergebruik van een deel van deze installaties door Verpakkings- en Formulatie-eenheid op Blok B6 Deel 2: Aanpassing gevarencategorieën opslag vergunde chemicaliën

6. Landbouwafdeling: Verpakkings- en Formulatie-eenheid

MLAV1/07-374/ES/FS 13/12/2007 28/04/2014 Wijziging in opslag (Blok A6) en installatie van een buffertank voor afvalwater ter vervanging van een ondergrondse put (Blok B6)

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

23

Afdeling Referentie Datum besluit

Verval-datum

Voorwerp

2/MV/MLAV1/0000000135/Ids/BD 24/08/2000 21/09/2015 Vervanging HNO3 opslagtank (40 m³) door een grotere (70 m³)

2/MV/MLAV1/9500000207/MV/AB 21/09/1995 21/09/2015 Hermachtiging vergunning voor de Butvar® Solvent afdeling 7. Butvar® Solventafdeling

MLAV1/08-81/ES/fs 25/06/2008 21/09/2015 Capaciteitsuitbreiding in de Butvar Solvent afdeling op de Blokken E3 en E4.

2/55.142 f2/JB 08/02/1990 08/02/2010 Butvar® RB-afdeling

2/MV/MLAV1/9100000057/JB 23/04/1992 08/02/2010 Uitbreiding van de Butvar® RB-productie afdeling met een silo + aanpassing van de gegevens uit de oorspronkelijke exploitatievergunning (N°2/55.142 f2/JB/GV, dd. 8/2/90)

2/MV/MLAV1/9800000353/MV 23/12/1998 08/02/2010 Koeltoren + buffer B collector + watertank + ammoniakkoelgroepen

2/MV/MLVER/0000000047/MV/bd 10/07/2000 08/02/2010 Optimalisatie- en verbeteringsprojecten (ARB18k)

2/MV/MLVER/9500000107/MV/AG 24/08/1995 08/02/2010 Toevoegen van silo’s en bijhorende toestellen voor bulktransfer van eindproduct

MLAV1/04-476/MV/AG 24/03/2005 08/02/2010 Capaciteitsuitbreiding in de Butvar RB-afdeling op Blok D3 naar aanleiding van optimalisatie- en verbeteringsprojecten

MLAV1/08-130/ES 25/09/2008 08/02/2010 Capaciteitsuitbreiding op Blok D3 naar aanleiding van de optimalisatie- en verbeteringsprojecten (tot 34.000 ton/jaar).

8. Butvar® RB-afdeling

MLAV1/08-503/JDN/fs 12/03/2009 12/03/2029 Milieuvergunning voor hermachtiging vergunning Butvar RB – afdeling blok D3 en voor capaciteitsuitbreiding in de Butvar RB-afdeling (Blok D3 + D4) (ARB3)

2/MV/MLAV1/9500000299/MV/AG 09/11/1995 09/11/2015 Hermachtiging vergunning voor de afdeling voor Lijmen (GMS afdeling) 9. Afdeling voor Lijmen

MLAV1/03/236/MV/gm 13/11/2003 09/11/2015 Update vergunning GMS (opslagruimte voor chemicaliën, …)

10. Kunststoffenafdeling (uit dienst)

MLAV1/03-80/AG 31/07/2003 01/09/2011 Uit dienst name van de overige installaties van de Kunststoffenafdeling (Blokken A7, A8, B7, B8 en C8) en hergebruik van de magazijnen en de onderhoudswerkplaats uit de Kunststoffenafdeling

2/MV/MLAV1/9300000088/JB/DL 10/06/1993 10/06/2013 Hermachtiging vergunning voor de afdeling voor Nutsvoorzieningen

2/MV/MLAV1/9500000402/MV/PP 15/02/1996 15/02/2016 Hermachtiging vergunning voor de verbrandingsinstallatie voor afval

2/MV/MLAV1/9700000284/MV/ian 18/12/1997 10/06/2013 Cogeneratie-eenheid + uitbreidingen nutsvoorzieningen (ABIDE support)

2/MV/MLWV/9400000017/MV/IDM 04/08/1994 10/06/2013 Overgangsmaatregelen introduceren bij hermachtiging nutsvoorzieningen

OB/VLA M1 AN99/611/PV 24/12/1999 Vergunning (Y2k) voor tijdelijke installaties: generatoren, dieselmotoren en batterijen

2/MV/MLVER/9600000045/MV/DL 09/05/1996 10/06/2013 4de deminwaterstraat + deminwateropslagtank

2/MV/MLVER/9900000141/MV/DL 21/10/1999 10/06/2013 Tijdelijke generatoren en luchtcompressoren

2/57.700-GFA148 05/08/1993 01/09/2011 Hermachtiging afvalwaterzuiveringsstation

2/AV/91063/HWM/AB 20/02/1992 01/09/2011 Hermachtiging exploitatievergunning voor een bekken voor het voorhanden houden van niet-giftig industrieel afval

2/MV/MLAV1/0000000199/MV/AG 28/09/2000 01/09/2011 Nabehandelingsinstallatie slibdroging (actieve koolstoffilter)

11/12. Afvalverbrandingsinstallatie en Afdeling voor nutsvoorzieningen en Centrale afvalwaterzuivering

2/MV/MLAV1/9300000222/JB/DL 05/08/1993 01/09/2011 Aanvraag voor een mengtank en een opslagtank ter uitbreiding van de slibbehandelingsinstallatie van het centrale afvalwaterzuiveringsstation

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

24

Afdeling Referentie Datum besluit

Verval-datum

Voorwerp

2/MV/MLAV1/9500000059/MV/AB 15/06/1995 01/09/2011 Uitbreiding van de slibbehandelingsinstallatie in het centrale afvalwaterzuiveringsstation (Centridry project)

AMV/000001932/1066 23/05/2006 01/09/2011 Aanvraag individuele ministeriële afwijking voor continue dioxinemeting (CHC incinerator)

MLAV1/03-253/mv/lydr 30/10/2003 01/09/2011 Uitbreiding centrale afvalwaterzuiveringsinstallatie met installaties voor opslag en ontladen van additieven, en een ozongenerator (Blokken A0, A1, A2, A3, B1 en B2)

2/MV/MLVER/0200000148/MV/lydr 23/10/2002 01/09/2011 Melding van de uitbreiding van de centrale afvalwaterzuivering met een nabehandeling onder de vorm van een flotatie-eenheid op Blok B1

2/MV/MLAV1/0100000029/MV/bd 08/06/2001 01/09/2011 Actualisatie lozingsvergunning

MLWV/02-53/gvda/lydr 08/04/2003 01/09/2011 Lozingsvergunning: aanpassing voorwaarde CZV

MLWV/05-19/MV/AG 17/11/2005 01/09/2011 Aanvraag voor uitstel (verlaging lozingslimieten voor CZV, P, N)

MLWV/070000014/ES/LH 28/06/2007 01/09/2011

Aanpassing van de lozingsvoorwaarden in het kader van art. 45 van Vlarem I: uitstel lozingslimieten CZV en stikstof zoals opgenomen in de lozingsvergunning 2/MV/MLAV1/01-29/mv d.d. 08/06/2001 en n° MLWV/05-19/ES d.d. 17/11/2005.

MLWV/09-11/ES/LH 11/6/2009 01/09/2011 Aanvraag voor aanpassing van voorwaarden in het kader van art. 45 van Vlarem I, m.b.t. lozingslimieten CZV en totale stikstof zoals opgenomen in de lozingsvergunningen

2/57.385 f2/JB/AB 17/12/1992 01/09/2011 Hermachtiging exploitatievergunning voor de centrale opslagruimten en opslagmagazijnen

2/MV/MLAV1/9500000325/MV/IAN 11/01/1996 01/09/2011 Uitbreiding van het toepassingsgebied van de centrale opslagplaatsen

2/MV/MLAV1/9600000309/MV/IAN 12/12/1996 01/09/2011 Aanpassing aan centrale opslagplaatsen en containerparking (max. 4 dagen verblijftijd)

2/MV/MLAV1/9700000264/HWM/ia 18/12/1997 01/09/2011 Aanpassing vergunning: containerparking vergunnen als opslagzone (onbeperkte verblijftijd)

2/MV/MLDIV/9700000028/MV 18/12/1997 01/09/2011 Aanpassing besluit hervergunning voor bestaande containerparking (regularisatie)

2/MV/MLVER/9400000173/MV 22/09/1994 01/09/2011 Melding van verandering in de centrale opslagruimten en opslagmagazijnen: uitbreiding van het toepassingsgebied

MLAV1/02-335/mvh 06/03/2003 01/09/2011 Uitbreiding van de centrale magazijnen met een gasvulstation en een gasopslagtank

MLAV1/03-80/AG 31/07/2003 01/09/2011

Uit dienst name van de overige installaties van de Kunststoffenafdeling (Blokken A7, A8, B7, B8 en C8) en hergebruik van de magazijnen en de onderhoudswerkplaats uit de Kunststoffenafdeling

13. Centrale opslagruimten en magazijnen

MLAV1/06-254/ES/AG 08/06/2006 01/09/2011 Uitbreiding en aanpassing van containerstaanplaatsen op Blokken A3, A4 en D7 in de afdeling voor centrale opslag en magazijnen.

14. Centraal laboratorium 2/57.334 f2/JB/AB 17/12/1992 01/09/2011 Hermachtiging exploitatievergunning voor het centraal laboratorium

15. Technische gebouwen 2/57.058 f2/JB 03/12/1992 01/09/2011 Hermachtiging exploitatievergunning voor de technische gebouwen

16. Administratieve gebouwen 2/57.529 f2/sdk 17/12/1992 01/09/2011 Hermachtiging exploitatievergunning van de administratieve gebouwen

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

25

Belangrijkste rubrieken Onderstaande Tabel 1.5 toont enkele van de Vlarem-rubrieken waarvoor Monsanto vergund is. Gezien de afdelingen van Monsanto apart vergund zijn, worden hieronder ook de vergunde rubrieken per afdeling opgesomd. De volledige lijsten van de vergunde rubrieken per afdeling en de beschrijving van de concrete invulling van de rubrieken door Monsanto, zijn dermate uitgebreid dat ze hieronder niet volledig weergegeven worden. Deze overzichten zijn echter wel beschikbaar bij Monsanto en kunnen aldus opgevraagd worden.

Tabel 1.5 Overzicht van de rubrieken waarvoor Monsanto vergund is.

Afdeling Vergunde rubrieken Omschrijving Weekmakers 7.1.3, 7.7.2, 17.2.2, 17.3.3.3,

17.3.4.2, 17.3.4.3, 17.3.5.2, 17.3.6, 17.3.7, 17.3.8

chemicaliën, chloorwaterstoffen

PPD- en PPD2 7.1.3, 17.2.2, 17.3.3.3, 17.3.4.3, 17.3.5.2, 17.3.6.2., 17.3.7.2,

17.3.8.3, 43.1.3 chemicaliën, naverbrander

Sulfenamide 7.1.3, 17.2.2, 17.3.5.3, 17.3.6.1, 17.3.7.2, 17.3.8.3, 17.3.9.2,

43.1.2 chemicaliën, naverbrander

Landbouwafdeling: Glyfosaateenheid & Verpakkings- en Formulatie-eenheid

5.1, 5.2, 5.3, 5.4, 7.1, 7.2, 7.4, 17.2.1, 17.3

landbouwchemicaliën, chemicaliën

Butvar Solvent 7.2, 17.2.1, 17.3, 20.4.1, 23.1.3, 43.2

chemicaliën, chemische industrie, kunststoffen

Butvar RB 7.2, 17.2.1, 17.3, 20.4.1, 23.1.3

chemicaliën, chemische industrie, kunststoffen

Lijmen 17.2.1, 17.3.2, 17.3.3, 17.3.4, 17.3.5, 17.3.6, 17.3.7, 17.3.8,

20.4.1, 26.1.3, 59.14.2

chemicaliën, chemische industrie, bereiding van

kleefstoffen/lijmen Nutsvoorzieningen

17.3, 43.1, 43.2 stoomtoestellen,

verbrandingsinrichtingen, elektriciteitsproductie

Centrale Afvalwaterzuivering 2.2, 3.6.3, 17.3 afvalwater Algemene ondersteunende afdelingen en laboratoria

15, 17.3, 24.1, 29.5 5.3.2, 15.1.2, 17.2.2, 17.3.3.3, 17.3.4.3, 17.3.5.3, 17.3.6.3, 17.3.7.3, 17.3.8.3, 26.2, 5.2,

16.4.1, 16.8.2, 17.3.2.3, 19.6, 23.3, 33.4

containeropslagplaats, centrale opslagruimten en

magazijnen, vrachtwagen- en containerparking, inrichting

voor het herpakken van biociden

Belangrijkste specifieke vergunningsvoorwaarden In onderstaande tabel worden de belangrijkste bijzondere voorwaarden weergegeven die opgenomen zijn in de huidige vergunningen van de verschillende afdelingen van Monsanto Antwerpen. De bijzondere voor-waarden hebben vooral betrekking op de manier waarop bepaalde stoffen opgeslagen moeten worden. In Sectie 6.3.3.5 van de discipline Bodem & Grondwater komt men hierop terug. Andere voorwaarden hebben betrekking op luchtemissies of lozing van afvalwater. Hierop wordt dieper ingegaan in de Discipline Lucht (Hoofdstuk 9) en de Discipline Water (Hoofdstuk 7).

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

26

Tabel 1.6 Bijzondere voorwaarden opgenomen in vergunningen van de afdelingen van de Monsanto site te Antwerpen.

Afdeling Referentie MV Bijzondere voorwaarde Weekmakers 2/MV/MLWV/020000035 Wijziging t.o.v. MLAV1/94-332;

afwijking van de bepalingen van art. 5.17.3.8 van Vlarem II: de afstand tussen T707 en T708 enerzijds en de binnenwanden van de inkuiping anderzijds mogen minder dan de helft van de hoogte van de houders zijn mits de houders in een vloeistofdichte inkuiping van 72 m³ geplaatst worden; bij lek naar buiten: buiten de inkuiping is er een vloeistofdichte procesvloer met afwatering naar de riool en vervolgens de centrale afvalwaterzuivering.

2/MV/MLAV1/0200000115/MV De opslagtank dient in een vloeistofdichte inkuiping geplaatst te worden die minstens 10% van de inhoud van de opslagtank kan opvangen. De productieinstallaties dienen geplaatst te worden op een vloeistofdichte ondergrond, voorzien van een afwatering naar opvangputten.

2/MV/MLAV1/9500000403/MV

V61 is van toepassing op gasgestookte verwarmingsinstallaties voor verwar-mingsolie: de emissies van de verbrandingsinstallatie voor de zuivering van afgassen en van de regeneratieve verbrandingsinstallatie dienen te voldoen aan V05.

PPD

2/MV/MLWV/990000029/MV In de PPD2 afdeling kunnen de aanwezige tussenopslagtanks fungeren als buffertank voor het opvangen van de inhoud van de koppelingsreactor en van de hydro-generingsreactor en de hydrogenatiereactor moet voorzien worden om bij noodsituaties verhoogde druk op een veilige manier te behandelen. V61 is van toepassing op de stookinstallaties ten behoeve van de verwarmingsolie, de autoclaven en de zwavelherwinningseenheid. Alle opslagtanks die oplosmiddelen kunnen bevatten, dienen uitgerust te zijn met een stikstofkussen.

Sulfenamide 2/MV/MLAV1/9500000409/MV

H2S en CS2 mogen in geen geval, ook niet bij het uitvallen van een eenheid, onverbrand in de atmosfeer geloosd worden.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

27

De verbranding van de fakkel moet rookloos zijn en mag geen hinder opleveren voor de omgeving. De procesinstallaties dienen geplaatst te worden op een vloeistofdichte bodem, voorzien van een afwatering naar opvangputten. Glyfosaat: emissie van formaldehyde, ipa en dichloormethylether beperken tot 20 mg/Nm³ als groter dan 0,1 kg/h. Bij behandeling vaste producten dienen emissies beperkt te worden tot 20 mg/Nm³ (als > 1 kg/h) voor iminodiazijnzuur en tot 75 mg/Nm³ (als > 3 kg/h) voor fosforigzuur.

2/MV/MLAV1/9300000532/MV

Indien iminodiazijnzuur en ipa vervangen worden door een 25% ammoniakoplossing dienen er bijkomende voorzieningen (bv. gaswasser) getroffen te worden om diffuse emissies van NH3 tijdens opslag te beperken, zodanig dat er geen geurhinder optreedt.

Landbouw

2/MV/MLVER/9500000104/MV/AG De totale opslag van oxiderende stoffen in de landbouwafdeling dient beperkt te worden tot 200 ton.

Butvar Solvent

2/MV/MLAV1/0000000135/LDS/bd Het gedeelte van de opslagtank waarvoor de afstand tussen de tank en de rand van de inkuiping minder bedraagt dan de halve hoogte van de tank dient voorzien te worden van een ringmantel. Deze ringmantel dient chemisch inert te zijn voor de opgeslagen vloeistof en dient voldoende stevig te zijn. Het specifiek geluidsniveau van de ammoniakkoelcompressoren dient beperkt te worden tot 85 dB (A) gemeten op 1 meter afstand van de koelcompressor.

Butvar RB 2/MV/MLAV1/98000000353/MV/bd

De nodige voorzieningen dienen aanwezig te zijn om bij een lek het vrijgekomen ammoniak neer te slaan via een waternevel.

Lijmen 2/MV/MLAV1/9500000299/MV Vergunningsvoorwaarden voor nieuwe inrichtingen, opslagtanks voor acrylaten of geurintensieve vloeistoffen moeten uitgerust zijn met een dampretoursysteem of behandeld worden via een afvalluchtbehande-lingssysteem; lokaal voor opslag van initiatoren moet uitgerust zijn met alarmsysteem, polymerisatiereactor moet uitgerust zijn met noodopvang-tank, bovengrondse opslagtanks dienen te voldoen aan V55.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

28

Nutsvoor-zieningen

2/MV/MLWV/940000017/MV Waterstofleiding dient geëxploiteerd te worden conform de reglementering voor het vervoer van gasachtige producten.

MLWV/070000014/ES/LH Gewijzigde voorwaarden: tot 30/06/2009 CZV 400 mg/l; totaal N 40 mg/l, daarna CZV 125 mg/l, totaal N 15 mg/l + rapport met evaluatie tot 1/1/2008 voor 30/06/2008.

Centrale WZI

2/MV/MLAV1/9500000059/MV Max. temperatuur lucht voor drogen < 400°C, meting en alarm op controle temperatuur drooglucht.

1.5.2 Relevante milieurapportages in het verleden

In het verleden werden o.a. volgende milieurapportages opgemaakt voor de site van Monsanto te Antwerpen:

� Milieujaarverslagen (jaarlijks opgemaakt; het eerste emissiejaarverslag had betrekking op 1993, er werd echter ook een algemene evaluatie van de jaren 1980 en 1985 toegevoegd (uiteraard met minder beschikbare details) met o.m.:

o Kwantificering van de emissies naar de lucht; o Kwantificering van de lozing in het oppervlaktewater; o Overzicht van de afgevoerde afvalstoffen; en o Energieverbruik.

� Wateronderzoeken: o Studie watergebruik, juni 2008; en o Veiligheidsnota legionella preventie, april 2008.

� Bodemonderzoeken uitgevoerd in het kader van Vlarebo (voor de gehele site Monsanto of voor specifieke zones)2:

o Oriënterend bodemonderzoek, december 1996; o Oriënterend bodemonderzoek, oktober 1999; o Beschrijvend bodemonderzoek, april 2002; o Oriënterend bodemonderzoek, juni 2002; o Bodemsaneringsproject, februari 2004; o Oriënterend bodemonderzoek, april 2005; o Eerste tussentijds rapport status BSP, mei 2005; o Tweede tussentijds rapport status BSP, november 2005; o Derde tussentijds rapport status BSP, december 2006; o Oriënterend bodemonderzoek, juli 2007; o Beschrijvend bodemonderzoek, augustus 2007; en o Vierde tussentijds rapport status BSP, december 2007.

� Energiestudies: o Energieplan opgesteld in het kader van het Benchmarking

Convenant, juni 2004;

2 Een uitgebreider overzicht van de uitgevoerde bodem- en grondwateronderzoeken is opgenomen in Sectie 6.3.3.2.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

29

o Energieplan opgesteld in het kader van het Benchmarking Convenant, 2008; en

o Jaarlijkse monitoringverslagen. � Milieueffectenrapporten:

o Milieueffectrapport van de N.V. Monsanto Europe voor het bedrijf in Antwerpen: Actualisering 2000, Projectnummer: 2272, september 2001;

o Actualisering “plantwide” milieueffectrapport Monsanto n.a.v. de uitbreiding en aanpassing van de Triallaateenheid van de Landbouwafdeling, conform verklaard op 20 februari 1998;

o Milieueffectrapport voor het volledig bedrijf, opgesteld n.a.v. de geplande capaciteitsuitbreiding van de Glyfosaateenheid van de Landbouwafdeling, conform verklaard op 19 maart 1997;

o Milieueffectrapport voor de Kunststoffenafdeling, conform verklaard op 30 september 1993;

o Milieueffectrapport voor de Landbouwafdeling (Glyfosaateenheid, Triallaateenheid en Formulatie- en Verpakkingseenheid), conform verklaard op 30 september 1993; en

o Milieueffectrapport voor de Verbrandingsinstallatie voor afval waarin gechloreerd en ander vloeibaar afval van de eigen productie-installaties wordt verbrand, conform verklaard op 30 september 1993.

� Andere rapporten: o SWA-VR, revisie 2, augustus 2006; en o OVR, conform verklaard in februari 2002 + twee

veiligheidsnota’s (maart 2006 en februari 2007) m.b.t. uitbreiding opslag milieugevaarlijke stoffen (opgesteld door een erkend deskundige).

De belangrijkste besluiten van deze rapporten werden mee vermeld in voorliggend milieueffectrapport.

1.5.3 Huidige MER-procedure

Volgende stappen werden reeds gezet in de MER-procedure:

� 05/02/2008: Volledigverklaring van de kennisgeving door de Dienst MER;

� 14/02/2008 – 14/03/2008: Terinzagelegging van de kennisgeving in gemeente

Beveren; � 09/04/2008: Vergadering met bespreking van de kennisgeving in

Antwerpen (adviserende overheden, initiatiefnemers, MER-deskundigen); en

� 09/05/2008: Richtlijnen van de Dienst MER.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

30

1.5.4 MER-deskundigen

1.5.4.1 Externe deskundigen en coördinatie

ERM is een onafhankelijk milieuadviesbureau dat voorliggend MER heeft opgesteld en gecoördineerd. De deskundigen van ERM zijn als volgt te bereiken:

ERM - Environmental Resources Management NV

Posthoflei 5 B-2600 Berchem-Antwerpen

Tel: 03/287.36.50 - Fax: 03/287.36.79 E-mail: [email protected] Website: http://www.erm.com/belgium

Voor dit MER lag de coördinatie in handen van:

Geert Schrooten en Frank Van Daele, ERM.

Voor de milieudisciplines waarop een belangrijke invloed verwacht werd, moesten erkende MER-deskundigen worden aangesteld. Deze deskundigen zijn onafhankelijk en behoren dus niet tot de initiatiefnemer (externe deskundigen):

� Geert Schrooten, discipline ‘Lucht’, ERM, erkend tot 16/08/2009 (MB/MER/EDA/631);

� Dominique Ranson, disciplines ‘Bodem’ en ‘Grondwater’, ERM, erkend tot 13/01/2012 (MB/MER/EDA/316);

� Marc Geens, discipline ‘Oppervlaktewater’, ERM, erkend tot 10/09/2011 (MB/MER/EDA-559/V1);

� Guy Putzeys, discipline ‘Geluid en trillingen’, dB(A)-plan, erkend tot 28/07/2013 (MB/MER/EDA/393/V3);

� Roel Colpaert, discipline ‘Mens’, Soresma NV, erkend tot 22/09/2010 (MB/MER/EDA/007/V-5); en

� Marc Geens, discipline ‘Fauna & Flora’, ERM, erkend tot 10/09/2011 (MB/MER/EDA-559/V1).

De disciplines (bv. ‘Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie’, ‘Licht, warmte en stralingen’, ‘Klimaat’) waarvoor geen erkend deskundige voorzien werden, zijn door de coördinator van het MER beknopt behandeld. De deskundigen hebben zich laten bijstaan door medewerkers. De taakverdeling tussen de deskundigen en medewerkers is als volgt:

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

31

Taakverdeling van de MER-deskundigen

Discipline Lucht Bodem en

Grond-water

Opper-vlakte-water

Geluid en tril-lingen

Mens

Fauna

&

Flora

Andere

Coör-dinator

Geert Schrooten en Frank Van Daele

Erkend deskun-

dige

Geert Schrooten

Dominique

Ranson

Marc Geens

Guy

Putzeys

Roel Colpaert

Marc Geens

Mede-werker

Yves Verlinden,

Kathy Verhelst

Kathy Verhelst, Marleen Coetsiers

Kathy

Verhelst

Kathy Verhelst

Kathy

Verhelst

Yves Verlinden,

Kathy Verhelst

1.5.4.2 Interne deskundigen

Alle bedrijfsgebonden informatie die nodig is voor het opmaken van het MER, wordt aangeleverd door de interne deskundigen (= initiatiefnemer en/of zijn medewerkers): Deze deskundigen zijn ook betrokken bij het overleg met de overheid i.v.m. de opmaak van het MER.

� Michèle De Saedeleer, Milieucoördinator tel.: 03/568.51.28 – fax.: 03/568.50.08 e-mail: [email protected]

� Saskia Van den Heede, Environmental Technology Engineer tel.: 03/568.57.14 – fax.: 03/568.50.04 e-mail: [email protected]

� Gilbert Cleys, Industrial Hygienist tel.: 03/568.51.21– fax.: 03/568.50.04 e-mail: [email protected]

1.6 VERANTWOORDING EN AANLEIDING TOT HET MER

1.6.1 Uitbreidingsprojecten

Concrete aanleiding voor de opmaak van voorliggend MER is de geplande productieverhoging binnen de MER-plichtige Glyfosaateenheid die behoort tot de Landbouwafdeling van Monsanto. Naast de significante uitbreiding in de Glyfosaateenheid, voorziet Monsanto eveneens een significante productie-

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

32

toename in de Butvar RB-afdeling en eerder beperkte capaciteitsuitbreidingen binnen de Butvar Solventafdeling en de Verpakkings- en Formulatie-eenheid. In 2006 werd reeds een vergunning afgeleverd die een productieverhoging binnen de anti-ozonanteneenheid (PPD-afdeling) toelaat. Gezien de geplande uitbreiding in de MER-plichtige Glyfosaateenheid en gezien de overige geplande uitbreidingsprojecten, besliste Monsanto om een nieuwe m.e.r.-procedure op te starten. Op deze manier wenst Monsanto de huidige en geplande milieu-effecten ter hoogte van de site in te schatten en beoogt men een update van het MER 2001 te bekomen.

1.6.2 Algemene afbakening van referentiesituatie en geplande situatie

Het onderwerp van het MER omvat het geheel van de activiteiten op de site van Monsanto Antwerpen. Monsanto wenst in de toekomst al haar activiteiten verder te zetten en wenst de productiecapaciteiten van een aantal activiteiten op te drijven. Aangezien de geplande uitbreidingsprojecten momenteel nog niet uitgevoerd zijn, ontstaat er een verschil tussen de referentiesituatie en geplande situatie. Referentiesituatie: Alle activiteiten op de site van Monsanto Antwerpen

in het referentiejaar 2007 waarbij de reële productie-capaciteiten de in 2007 vergunde productiecapaciteiten zeer goed benaderen (met uitzondering van de productie in de Weekmakersafdeling). Ondanks het feit dat het MER finaal wordt ingediend in 2010, werd overeengekomen met de Dienst Mer om 2007 als referentiejaar te behouden, onder meer omwille van de goede benadering van de vergunde productie-capaciteiten (2008 en 2009 kenden een lagere productiecapaciteit), maar ook om verdere vertraging te vermijden.

Geplande situatie: Alle activiteiten op de site van Monsanto waarbij

volgende productietoenames ten opzichte van de referentiesituatie beschouwd worden: � Landbouwafdeling, glyfosaateenheid: van 60.000

naar 90.000 ton glyfosaat/jaar; en � Butvar RB-afdeling: van 27.000 naar 52.000 ton

polyvinylbutyral/jaar. Waar relevant, worden de milieu-effecten die gepaard gaan met de andere drie, beperkte uitbreidings-projecten eveneens beknopt behandeld. Voor de overige afdelingen worden de milieu-effecten verondersteld nagenoeg gelijk te blijven.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

33

Recente ontwikkeling: Sluiting Sulfenamide-afdeling: In de loop van het voorjaar van 2010 werd door Solutia beslist om de activiteiten van de afdeling Sulfenamide te stoppen in augustus 2010, en deze afdeling te ontmantelen vanaf december 2010. Hiermee zullen uiteraard ook alle emissies en residuen die gepaard gaan met de uitbating van deze afdeling wegvallen. Wegens de reeds ver gevorderde staat van redactie van het MER bij het bekend worden van deze beslissing zijn de sluiting van deze afdeling en de gevolgen hiervan nog niet opgenomen in de bespreking van de geplande situatie. Dit betekent voornamelijk dat de berekende effecten voor de geplande situatie, zoals beschreven in dit MER, een overschatting betekenen van de werkelijke toekomstige situatie. Voor de disciplines waarvoor de sluiting van deze afdeling relevant is (water en lucht), wordt de impact van de sluiting kort toegelicht achteraan het betreffende hoofdstuk. Verder wordt aan deze sluiting geen aandacht geschonken in het MER.

1.6.3 Ontwikkelingsscenario’s

Er werden bij de opmaak van dit MER geen relevante ontwikkelingsscenario’s geïdentificeerd, die bij de evaluatie van de milieu-effecten van belang kunnen zijn.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

34

2 PROJECTBESCHRIJVING

2.1 REFERENTIESITUATIE

2.1.1 Algemeen

Als typisch bedrijf uit de chemische procesindustrie bestaat de fabriek van Monsanto te Antwerpen uit een aantal afdelingen, die elk afzonderlijk op één of meerdere blokken van het bedrijfsterrein ingeplant zijn. De afdelingen functioneren autonoom en zijn enkel met elkaar verbonden via de nutsvoorzieningen en via leidingen voor aanvoer van grondstoffen en afvoer van eind- of nevenproducten. De activiteiten situeren zich voornamelijk in de productie van gespecialiseerde chemicaliën en zijn ondergebracht in volgende acht afdelingen:

1. Weekmakersafdeling; 2. PPD- afdeling; 3. Sulfenamide-afdeling; 4. Landbouwafdeling: Glyfosaateenheid; 5. Landbouwafdeling: Verpakkings- en Formulatie-eenheid; 6. Butvar® Solventafdeling; 7. Butvar® RB-afdeling; en 8. Afdeling voor lijmen.

Verder zijn er op de Monsanto site te Antwerpen ook een aantal ondersteunende activiteiten en afdelingen te onderscheiden, zoals:

� Afvalverbrandingsinstallatie; � Waterzuiveringsinstallatie; � Afdeling voor nutsvoorzieningen (inclusief WKK); � Centrale opslagruimten en magazijnen; � Centraal laboratorium; � Technische gebouwen (werkplaatsen en magazijnen); en � Administratieve gebouwen.

De ligging van de verschillende afdelingen/activiteiten en de ligging van de infrastructuur op de verschillende blokken van Monsanto zijn aangeduid op de grondplannen in Figuur 12.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

35

Men heeft ervoor geopteerd om de verschillende productieprocessen beknopt toe te lichten in onderstaande paragrafen. In deze beknopte toelichting worden enkel de milieurelevante aandachtspunten toegelicht. Voor een gedetailleerde beschrijving van de productieprocessen verwijzen we naar Bijlage 2. Hier kan de lezer terecht voor een uitgebreide toelichting van de werking van de verschillende productie-eenheden.

2.1.2 Weekmakersafdeling

De Weekmakersafdeling is gelegen op Blok B5 van het Monsantoterrein (zie Figuur 12).

2.1.2.1 Grondstoffen en eindproducten

In de Weekmakersafdeling worden typische producten zoals butylbenzyl-ftalaat (S160®), isononyl-benzylftalaat (S261A®) en texanolbenzylftalaat (S278®) vervaardigd. Deze worden ook Plasticizers of Santicizers genoemd. De maximale productiecapaciteit bedraagt 100.000 ton/jaar. Tevens wordt ook benzylchloride (BzCl) geproduceerd. Dit is een grondstof voor de eigenlijke weekmakersproductie die als bijproduct zoutzuur (HCl) maakt. Een gedeelte van deze BzCl en HCl productie wordt ook als eindproduct verkocht. Beide productieprocessen verlopen continu. De grondstoffen zijn: ftaalzuuranhydride, een alcohol of alcohol-ester, tolueen, chloor en een katalysator. Een aanzienlijk deel van de gebruikte grondstoffen wordt aangevoerd via pijpleiding uit het buurbedrijf Oiltanking of is afkomstig van het andere buurbedrijf Solvic.

2.1.2.2 Productieproces

Een uitgebreide procesbeschrijving is opgenomen in Bijlage 2. Het week-makersproces bestaat uit drie productiestappen:

� Benzylchlorideproductie: Vloeibare chloor wordt via een leiding aangevoerd van het naburige bedrijf Solvic en verdampt tot chloorgas (vaporiser). Dit chloorgas reageert vervolgens met tolueen tot benzylchloride in de chlorinatie-reactor (ook chlorinator genoemd). De reactiemassa wordt continu verpompt naar de zuiveringssectie voor afscheiding van het benzyl-chloride, door middel van destillatie, condensatie en koeling. Het benzylchloride (C6H5-CH2Cl) wordt opgeslagen, in afwachting van de weekmakerproductie of verkoop aan derden. De gasfase uit de chlorinatiereactor wordt over een reeks koelers geleid, waar het aanwezige tolueen condenseert. De HCl-dampen worden vervolgens verwijderd door vorming van een HCl-oplossing in een absorptie-

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

36

kolom. Het gevormde zoutzuur wordt opgeslagen voor verkoop of gebruik in andere afdelingen.

� Weekmakersproductie:

In een typische reactie wordt gesmolten ftaalzuuranhydride eerst in contact gebracht met een alcohol of een alcohol-ester. Vervolgens wordt een katalysator bijgedoseerd en in een tweede reactiestap wordt benzylchloride aan de reactormassa toegevoegd, zodat een weekmaker gevormd wordt.

� Opwerking van eindproducten:

In een meng- en afvulzone wordt een deel van de geproduceerde weekmakers vermengd met additieven en andere types weekmakers. Het afgewerkte product wordt afgevuld in spoorwegwagons, vrachtwagens en vaten. Opslag op eigen terrein vindt plaats ter hoogte van de opslagzone en in de opslagtanks van Blok B5.

2.1.2.3 Milieurelevante aspecten

Tabel 2.1 toont de milieurelevante aspecten voor de Weekmakersafdeling.

Tabel 2.1 Milieurelevante aspecten voor de Weekmakersafdeling.

Weekmakersafdeling Lucht Emissiepunten:

� Uitlaat chloorgaswasser: Alle afgassen die mogelijk beladen zijn met HCl of chloor worden naar een natte gaswasser gestuurd die bedreven wordt met een waterige oplossing van NaOH. In normale omstandigheden worden de restemissies na de gaswasser naar de centrale verbrandingsinstallatie afgeleid. Dit emissiepunt emitteert enkel HCl-houdende gassen indien de luchttoevoer naar de centrale verbrandingsinstallatie stilligt.

� Uitlaat ‘Crude-decanters’: De reactiemassa die de reactoren verlaat, wordt

verscheidene keren met water gewassen (mengpotten). De afscheiding tussen het waswater en de weekmakers gebeurt in decanters. Aan deze decanters en mengpotten komen emissies vrij via verdrijvingsverliezen die via één schoor-steen geëmitteerd worden. Belangrijkste polluenten zijn benzylchloride, butylchloride, ethylchloride, tolueen en butanol. De emissies worden verder beschreven in de Discipline Lucht (Hoofdstuk 9) en in Bijlage 4.

Water Emissies:

� Alle restwaters worden naar de centrale waterzuiveringsinstallatie afgeleid.

Bodem en grondwater Opslag van diverse chemicaliën (weekmakers, paraffines, diverse grondstoffen, …) in vaten of andere recipiënten. Opslag van weekmakers, opwerkingsadditieven (paraffines, olie-achtige producten) en sommige grondstoffen in tanks en in vast opgestelde spoorwegwagons.

Geluid en trillingen Diverse geluidsbronnen

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

37

2.1.3 PPD-afdeling

De PPD-afdeling is gelegen op Blokken B4, C4 en C3 (zie Figuur 12).

2.1.3.1 Grondstoffen en eindproducten

In de PPD-afdeling worden typische anti-ozonanten zoals Santoflex®6PPD en 134 PD geproduceerd. Deze producten worden hoofdzakelijk gebruikt in de rubberindustrie en dienen om de eigenschappen van rubber tegen UV-stralen en ozon te verbeteren. Als tussenproduct voor de productie van anti-ozonanten wordt 4-ADPA gebruikt. De voornaamste grondstoffen zijn aniline, nitrobenzeen, een keton (methyl-isobutyl-keton) en waterstof. Een deel van de grondstoffen wordt in normale omstandigheden via leidingen geleverd door externe bedrijven zoals Oiltanking (bv. aniline, nitrobenzeen), Air Liquide (bv. waterstof) of andere afdelingen (bv. zwavelzuur). Andere producten worden aangeleverd per vrachtwagen, vaten, zakken of andere recipiënten.

2.1.3.2 Productieproces

Deze afdeling bestaat uit twee verschillende productiestappen of -eenheden met name:

� Productie van 4-ADPA (Blok C4 en C3) (ook PPD2-afdeling

genoemd)

Hier wordt 4-amino-diphenyl-amine (4-ADPA) geproduceerd. Het 4-ADPA wordt gebruikt in de anti-ozonant productie, maar kan ook afgevoerd worden naar andere Monsanto- en Flexsys-vestigingen of naar derden. 4-ADPA wordt geproduceerd door middel van twee opeenvolgende batchreacties. Aansluitend wordt 4-ADPA verder gezuiverd door destillatie.

� Productie en opwerking van anti-ozonanten (Blok B4)

De eigenlijke anti-ozonanten ontstaan uit de katalytische alkylatie en hydrogenatie van 4-ADPA. De gekatalyseerde reactie wordt uitgevoerd in twee parallel werkende batch autoclaven, namelijk de alkylatie van 4-ADPA met een keton en de hydrogenatie met waterstof tot anti-ozonant. In de reactoren kunnen druk en temperatuur oplopen tot maximum 35 bar en 200 °C. In een meng- en afvulzone worden de anti-ozonanten met elkaar of met additieven vermengd. Het eindproduct wordt hoofdzakelijk als pastilles verkocht, in kleine zakken of bulkzakken. Het eindproduct, zowel zuiver als opgemengd, kan ook in vloeibare vorm in bulk afgevoerd worden naar derden.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

38

2.1.3.3 Milieurelevante aspecten

Tabel 2.2 toont de milieurelevante aspecten voor de PPD-afdeling.

Tabel 2.2 Milieurelevante aspecten voor de PPD-afdeling.

PDD-afdeling Lucht Emissiepunten:

� Uitlaat afzuigsysteem van productie en opwerking van anti-ozonanten: Alle afzuigingen van productie en opwerking van anti-ozonanten zijn omwille van arbeidshygiënische redenen, aangesloten op een centraal afzuigsysteem. Dit zorgt voor de evacuatie van (voornamelijk) methylisobutylketon. In vergelijking met de emissiegrenswaarden zijn de emissies zeer beperkt.

� Uitlaat afzuigsysteem van pastillatorband: Het afzuigsysteem zorgt voor

evacuatie van methylisobutylketon. In vergelijking met de emissiegrenswaarden zijn de emissies zeer beperkt.

� Schoorsteen naverbrander: De afgassen van de procestoestellen uit de 4-ADPA

(PPD2) sectie (procestanks, opslagtanks en vacuümsystemen) worden verzameld en naar een verbrandingsinstallatie geleid. De organische componenten worden in de installatie verbrand. Na verbranding komen de gassen via een 21 m hoge schoorsteen in de atmosfeer terecht. De naverbrandingsinstallatie, die met aardgas wordt gevoed, is een continu proces. Zonder naverbrandingsinstallatie kan het proces niet worden uitgevoerd.

� Schoorsteen therminolbrander (aardgasbrander, 200 kW): De afdeling beschikt

over een eigen (kleine) stookinstallatie. Er zijn beperkte emissies van NOx en CO.

� Uitlaat H2SO4-gaswasser: De afzuiging van alle staalnamepunten, de afzuiging

van de reinigingszone voor onderhoud en eventueel de afzuiging van de vacuümsystemen zijn aangesloten op een gaswasser. De aanwezige basecomponenten worden uit de gassen gehaald door een chemische binding met zwavelzuur ter vorming van sulfaat. De restgassen betreffen een mengsel van koolwaterstoffen. In vergelijking met de emissiegrenswaarden zijn de restemissies verwaarloosbaar.

Water Emissies:

� Alle restwaters worden naar de centrale waterzuiveringsinstallatie afgeleid.

Bodem en grondwater De opslagcapaciteit in de eenheid is relatief beperkt.

Geluid en trillingen Diverse geluidsbronnen

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

39

2.1.4 Sulfenamide-afdeling

De Sulfenamide-afdeling is gelegen op Blok B3 en een deel van Blok B2 (zie Figuur 12).

2.1.4.1 Grondstoffen en eindproducten

De Sulfenamide-afdeling is ontworpen voor de productie van natrium-mercaptobenzothiazole (NaMBT), mercaptobenzothiazole (MBT) en MBTS (vroeger thiofide genoemd), welke gebruikt worden als tussenproduct voor de productie van verschillende sulfenamides, o.a. MBS, CBS, DCBS, TBBS,… Deze sulfenamides zijn rubberchemicaliën. Ze worden verkocht als vulkanisatieversnellers. De basisgrondstoffen die in de afdeling gebruikt worden, zijn aniline, nitrobenzeen, koolstofdisulfide, cyclohexyl- en dicyclohexylamine, chloor, natriumhypochloriet, waterstofperoxide, zwavel, t-butylamine, zwavelzuur, natriumhydroxide, morfoline en isopropanol. Een deel van de grondstoffen wordt via leidingen aangevoerd van het naburige opslagbedrijf Oiltanking of van andere buurbedrijven.

2.1.4.2 Productieproces

De verschillende sulfenamides (Santocure producten) worden geproduceerd in dezelfde installaties en kunnen niet tegelijkertijd geproduceerd worden. Het proces bestaat uit verschillende stappen uitgevoerd in drie zones:

� Area 01: Bereiding van natriummercaptobenzothiazole (NaMBT) In een eerste fase wordt ruw mercaptobenzothiazole (MBT) als een waterige oplossing van NaMBT geproduceerd (18 à 50 %). Dit batchproces vindt plaats in twee autoclaven door reactie van koolstofdisulfide en zwavel. Het ruwe MBT wordt gezuiverd in een afwerkingssectie. Naast de ruwe MBT ontstaat hierbij ook zwavelwaterstof (H2S). Het H2S wordt opgevangen in een lage druk gashouder (een vlottende gasbel in een oliering, met een werkdruk van 25 mbar) en via een klassiek Claus-proces verwerkt tot zwavel in de zwavelherwinningsinstallatie. Zwavel wordt in het proces herbruikt of verkocht.

� Area 03: Bereiding van mercaptobenzothiazole (MBT) en thiofide (MBTS) In een tweede fase wordt het NaMBT omgevormd tot een tussenproduct voor de productie van sulfenamides. Twee processen zijn mogelijk, met name het MBTS-proces en het MBT-proces. Deze verlopen batchgewijs in twee identieke reactoren (chlorinators), bedreven met beperkte druk- en temperatuursverhoging. MBTS en MBT-poeder worden geproduceerd in dezelfde uitrusting en kunnen

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

40

niet samen geproduceerd worden. De poeders worden niet enkel geproduceerd als tussenproduct voor MBS of DCBS maar worden ook verwerkt tot eindproduct. Hiertoe is een procesinstallatie voorzien die bestaat uit een extra droger, een maaloperatie, een menger en een afzakinstallatie.

� Area 04: Bereiding van sulfenamides De laatste processtap bestaat uit de reactie van NaMBT, MBT of MBTS met een amine en een oxidans. De reacties worden uitgevoerd in twee batchreactoren met beperkte druk- en temperatuursverhoging. Afhankelijk van de gebruikte grondstoffen kunnen verschillende sulfenamides geproduceerd worden:

o MBS: oxidatie van MBTS en morfoline in aanwezigheid van een alcoholisch solvent (bv. isopropanol);

o CBS: oxidatie van NaMBT en cyclohexylamine; o DCBS: oxidatie van (Na)MBT en dicyclohexylamine in

aanwezigheid van een alcoholisch solvent (bv. isopropanol); en o TBBS: oxidatie van NaMBT en tertiair butylamine.

De gevormde sulfenamides worden in water neergeslagen. In een continue afwerkingssectie wordt de slurry gefiltreerd, onder de vorm van kleine korrels verwerkt in een extrusie-installatie, gedroogd en verpakt in zakken en/of bulkzakken. Het filtraat wordt gedistilleerd om amine of solvent te herwinnen, dat gerecycleerd wordt naar het proces.

2.1.4.3 Belangrijkste milieu-aspecten bij de Sulfenamide-afdeling

Tabel 2.3 toont de milieurelevante aspecten voor de Sulfenamide-afdeling.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

41

Tabel 2.3 Milieurelevante aspecten voor de Sulfenamide-afdeling.

Sulfenamide-afdeling Lucht Emissiepunten:

� Uitlaat SO2-gaswasser: Bij vorming van MBT ontstaat SO2. De emissies van SO2 worden beperkt door gaswassing met NaOH, waardoor NaSO4 ontstaat. Resterend SO2, CO en NOX wordt via deze uitlaat geëmitteerd.

� Uitlaat H2S-gaswasser: Sporen van H2S blijven achter in het gevormde MBT en

komen vrij tijdens zuiverings- en herwinningsstappen. In de gaswasser wordt H2S omgezet tot natriumsulfide door wassing met NaOH. Er zijn restemissies van H2S, COS, CS2, aniline en amines (cyclohexyl, tertiair butyl).

� Uitlaat chlorinators: Zeer beperkte emissievrachten van aniline, chloor en CS2.

� Uitlaat thiofide-droger: Thiofide of MBT-poeder wordt gedroogd in een

pneumatische droger. Een stoffilter zorgt ervoor dat de uitgestoten stofemissieconcentraties beperkt blijven.

� Uitlaat gaswasser van area 04: Het gaat hierbij om de afzuiglucht van de

werkplaats rond de extrusiemachine voor sulfenamiden. Een aanzuigventilator, een stofwasser (hydrocycloontoren), een filter om product te herwinnen, een natte gaswasser (sproeitoren type met verdund H2SO4) en een hoge efficiëntie druppelvanger zorgen ervoor dat de emissies beperkt worden. Er zijn emissies van tertiair butylamine en isopropanol.

� Uitlaat H2SO4-gaswasser: De dampruimten van alle procestanks, reactoren en

filters die amines bevatten, zijn aangesloten op een gaswasser (venturi-gaswasser met H2SO4) die zorgt voor de verwijdering van amines door omzetting in sulfaten. De amine-emissies worden hierdoor sterk gereduceerd. Er treden restemissies van cyclohexylamine en beperkte emissies benzeen op.

� Schoorsteen autoclaafbrander 1 en schoorsteen autoclaafbrander 2: Ruw MBT

wordt gemaakt in twee autoclaven die uitgerust zijn met gasbranders (aardgas, < 2 MW). Er treden beperkte verbrandingsemissies van NOX en CO op.

� Uitlaat Rovac-filter: De poedervormige thiofide wordt afgefilterd op een filter

die afgevent wordt naar de atmosfeer. Er treden beperkte stofemissies naar de atmosfeer op.

� Schoorsteen therminolbrander: Een aardgasbrander (< 2 MW) zorgt voor opwar-

ming van thermische olie. Er zijn beperkte emissies van CO en NOx.

� Uitlaat stofcollector thiofide silo: De uitlaatpijp van de silo is aangesloten op een stoffilter om mogelijke stofemissies te beperken.

Water Emissies:

� Na een beperkte voorzuivering (neutralisatie en oxidatie voor het verhogen van de biodegradeerbaarheid) wordt het afvalwater naar de centrale waterzuiveringsinstallatie gevoerd.

Bodem en grondwater De opslagcapaciteit in de eenheid is relatief beperkt. Voor tijdelijke opslag van

grondstoffen en eindproducten zijn een magazijn en open opslagruimte beschikbaar.

Geluid en trillingen Diverse geluidsbronnen

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

42

2.1.5 Landbouwafdeling: Glyfosaateenheid

De Glyfosaateenheid is gelegen op Blok C7 en deels op Blok D7 (zie algemene overzichtplannen Figuur 12 en detailplannen Figuur 13).

2.1.5.1 Grondstoffen en eindproducten

In de Glyfosaateenheid worden intermediairen voor productie van biociden, biociden zelf, zoals glyfosaat, en diverse andere analoge chemicaliën geproduceerd. De voornaamste grondstoffen worden aangevoerd rechtstreeks per pijpleiding (zuurstof, isopropylamine) of per container (basische vloeistoffen, fosfonomethylamine).

2.1.5.2 Productieproces

Het typische glyfosaat productieproces omvat twee algemene stappen:

� Zuurproductie (oxidatie) De zuurproductie wordt uitgevoerd in twee installaties met hetzelfde werkingsprincipe. De zuurproductiereactor (oxidatiereactor) wordt gevoed met n-fosfonomethylimino-diazijnzuur (FIA), voorbehandelde actieve kool, als katalysator, en water. Met behulp van zuivere zuurstof wordt het FIA omgezet tot glyfosaat(zuur). De reactie is exotherm. De inhoud van de reactor wordt in een filter behandeld, waar de katalysator afgescheiden wordt. De afgefilterde katalysator wordt gewassen en hergebruikt. Het waswater bevat glyfosaat en wordt hergebruikt. De gefilterde stroom wordt in een verdamper ingedikt, waarbij het glyfosaat kristalliseert. De waterdamp wordt gecondenseerd. De waterstroom uit de verdampers wordt voor hergebruik behandeld in de condensaatherwinningseenheid (EOH-eenheid) door katalytische oxidatie van de aanwezige organische stoffen. De glyfosaatkristallen worden afgescheiden en gewassen in een centrifuge en in zakken verpakt of naar de zoutproductie, de volgende processtap, gestuurd.

� Zoutproductie De zoutproductie wordt uitgevoerd in vier installaties met een zelfde werkingsprincipe die in parallel of in serie functioneren. In de aminatiereactor wordt glyfosaat(zuur) (bv. afkomstig van het zuurproductieproces) in water gebracht en door toevoeging van isopropylamine (IPA) of een andere base opgelost en omgezet tot het overeenkomstige glyfosaatzout. Het betreft een exotherme zuur-base-reactie, die bij beperkte druk en temperatuursverhoging wordt uitgevoerd. Het productieproces uitgevoerd met de aminebasen verloopt onder stikstofatmosfeer. De zoutoplossing wordt gefilterd en opgeslagen, in afwachting van de verkoop of verdere behandeling in de Verpakkings- en Formulatie-eenheid.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

43

In de zoutproductiestap kan ook een alternatief product, Fusta, geproduceerd worden volgens een analoog productie- en reactieschema.

2.1.5.3 Belangrijkste milieu-aspecten bij de Glyfosaateenheid

Tabel 2.4 toont een overzicht van de belangrijkste milieu-aspecten bij de Glyfosaateenheid.

Tabel 2.4 Milieurelevante aspecten voor de Glyfosaateenheid.

Glyfosaateenheid Lucht Emissiepunten:

� Uitlaat gaswasser oxidatie/animatie: Alle procesvaten en opslagtanks van het oxidatieproces en het aminatieproces staan in verbinding met een gaswasser van het type gepakte kolom. De afgassen worden gereinigd met water. Mogelijke restemissies van formaldehyde en isopropylamine.

� Uitlaat gaswasser T-reactoren: De uitlaten van reactoren T2 en T3 zijn

aangesloten op een gaswasser. Er zijn restemissies van formaldehyde.

Water Emissies: � Alle restwaters worden naar de centrale waterzuiveringsinstallatie afgeleid.

Bodem en grondwater Opslagtanks zijn hiervoor voorzien bij de productie-installaties. Tevens is op Blok C7 een magazijnruimte (720 m²) en een overdekte opslagplaats (350 m²) voorzien voor de opslag van diverse grondstoffen, tussenproducten en eindproducten. De opslagcapaciteit in de eenheid is relatief beperkt.

Geluid en trillingen Diverse geluidsbronnen

2.1.6 Landbouwafdeling: Verpakkings- en Formulatie-eenheid

De Verpakkings- en Formulatie-eenheid is gelegen op de Blokken A5, A6 en B6 (zie Figuur 12).

2.1.6.1 Grondstoffen en eindproducten

In de Verpakkings- en Formulatie-eenheid worden biociden of actieve componenten, gemengd met verschillende additieven, verpakt en opgeslagen.

2.1.6.2 Productieproces

De Verpakkings- en Formulatie-eenheid bestaat uit zes formulatie-installaties, zes verpakkingsinstallaties voor vloeibare mengsels, een verpakkings-installatie voor vaste producten, opslagmagazijnen/opslagruimten, laad- en losinstallaties, een koelgroep, een transformator, een controlekamer, een lokale onderhoudswerkplaats, …

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

44

Formulatie-installaties In de formulatie-installaties worden de eigenlijke biociden of actieve componenten gemengd met emulgeermiddelen, solventen, additieven en/of anti-schuimmiddelen. Het betreft meestal biociden of actieve componenten die in de andere eenheid van de Landbouwafdeling, de Glyfosaateenheid, gesynthetiseerd worden. In de formulatie-installaties worden zowel vaste stoffen als vloeistoffen verwerkt. Een formulatie-installatie bestaat uit opslagvoorzieningen voor grondstoffen en additieven, apparatuur voor het manipuleren van vaten, zakken of andere recipiënten, een mengtank en een filter. Het mengsel wordt in containers gepompt, eventueel na filtratie, of via een buffertank naar één van de verpakkingsinstallaties gestuurd. Verpakkingsinstallaties voor vloeistoffen De geautomatiseerde verpakkingsinstallaties bestaan elk uit voorzieningen voor aanvoer van recipiënten, apparatuur voor het vullen, afsluiten en etiketteren van de recipiënten, en apparatuur voor verpakking en/of palletisering van de gevulde recipiënten en hebben een gelijkaardige werking. De uitvoering is echter verschillend voor elk van de installaties. Alle verpakkingsinstallaties bevinden zich in gesloten gebouwen. De mogelijkheid blijft bestaan om in bepaalde omstandigheden de verschillende operaties manueel uit te voeren. De verpakkingsinstallaties worden gebruikt voor afvullen en verpakken van vloeibare producten zoals biociden, oliën en andere chemicaliën. Verpakkingsinstallaties voor vaste producten (3) De geautomatiseerde verpakkingsinstallatie bestaat uit voorzieningen voor het ontladen en tussenopslag van de vaste stoffen, apparatuur voor het afvullen en afsluiten, aanvoer van omverpakking recipiënten, pallettisering, etiketteren en omwikkelen van de afgewerkte pallet. De mogelijkheid is voorzien om in bepaalde stappen manueel extra verpakkingscomponenten toe te voegen.

2.1.6.3 Belangrijkste milieu-aspecten bij de verpakkings- en formulatie-eenheid

Tabel 2.5 toont een overzicht van de belangrijkste milieu-aspecten bij de verpakkings- en formulatie-eenheid.

3 Momenteel is deze installatie ondergebracht in het ADC 1210E magazijn op Blok A7 (zie Sectie 2.1.12 en Bijlage 2 10° ‘Overige ondersteunende activiteiten’). Ze is

momenteel ook niet meer opgenomen in de vergunning van de Landbouwafdeling.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

45

Tabel 2.5 Milieurelevante aspecten voor de Verpakkings- en Formulatie-eenheid.

Verpakkings- en Formulatie-eenheid Lucht Emissiepunten:

� 7 kleine uitlaten van afzuigsystemen die geplaatst zijn om arbeidshygiënische redenen. Tot eind 2007 waren er (beperkte) emissies van monochloor-benzeen. Vanaf 2008 zijn alle emissies verwaarloosbaar.

Water Emissies:

� Alle restwaters worden naar de centrale waterzuiveringsinstallatie afgeleid.

Bodem en grondwater Diverse opslagvoorzieningen voor vloeistoffen en vaste producten. De magazijnen voor ontvlambare stoffen zijn ingekuipt voor het opvangen van lekken. Ook het magazijn voor niet-ontvlambare stoffen is ingekuipt, voor het opvangen van lekken.

Geluid en trillingen Diverse geluidsbronnen

2.1.7 Butvar Solventafdeling

De Butvar® Solventafdeling is gelegen op Blok E3 en een deel op Blokken E4, F3 en F4 (zie Figuur 12).

2.1.7.1 Grondstoffen en eindproducten

De Butvar® Solventafdeling is ontworpen voor de productie van PVB (Polyvinylbutyral) hars. Dit kunsthars wordt normaal in de Solutia-vestiging te Gent verwerkt tot een film (Saflex) die gebruikt wordt bij de productie van veiligheidsglas. Door het gebruik van ethanol als oplosmiddel ontstaat ethylacetaat als nevenproduct van het solventproces. Dit wordt via een leiding naar Oiltanking gevoerd voor opslag en distributie. Als voornaamste grondstoffen worden vinylacetaat, ethanol en butyraldehyde gebruikt. Vinylacetaat en ethanol worden in normale omstandigheden via een leiding aangevoerd van bij Oiltanking. Andere grondstoffen, PVB-korrels voor hergebruik in het proces, hulpstoffen en additieven worden in normale omstandigheden met vrachtwagens in bulk, vaten, zakken of andere recipiënten aangevoerd.

2.1.7.2 Productieproces

Het productieproces verloopt deels batchgewijs en deels continu. In essentie bestaat het Butvar®Solvent proces uit drie reacties die batchgewijs worden uitgevoerd, nl. een polymerisatie, hydrolisatie en acetalisatie. Hierbij wordt VAc omgezet tot PVAc, PVAc tot PVOH en tenslotte PVOH tot PVB.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

46

Op de diverse blokvelden worden 10 verschillende area’s onderscheiden. Enkele area’s worden hieronder beknopt verduidelijkt. Voor de overige area’s wordt verwezen naar Bijlage 2.

AREA 2

Vinylacetaat (VAC) wordt in een waterig milieu, in aanwezigheid van additieven, gepolymeriseerd tot polyvinylacetaat (PVAC). De reactie is een radicalaire polymerisatie, bestaande uit opeenvolgende stappen van initiatie, propagatie en terminatie. De polymerisatie vindt plaats in twee batchreactoren, de zgn. PK1 en PK2 (onder atmosferische druk, temperatuur < 120 °C).

AREA 3

De PVAc wordt batchgewijs geladen naar de vier hydrolisatiereactoren (zgn. Hydro’s), waar de PVAc in aanwezigheid van een zure katalysator en ethanol omgezet wordt tot polyvinylalcohol (PVOH) en ethylacetaat (EtOAc) (atmosferische druk, temperatuur < 120 °C).

AREA 4

Na centrifuge wordt de PVOH- slurry geladen in één van de drie acetalisatiereactoren (Acetals). Hier reageert de PVOH met butyraldehyde (zgn. butcho) tot polyvinylbutyral (PVB).

2.1.7.3 Belangrijkste milieu-aspecten bij de Butvar Solventafdeling

Tabel 2.6 toont een overzicht van de belangrijkste milieu-aspecten bij de Butvar Solventafdeling.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

47

Tabel 2.6 Milieurelevante aspecten voor de Butvar Solventafdeling.

Butvar Solventafdeling Lucht Emissiepunten:

� Schoorsteen regeneratieve naverbrander: Polyvinylbutylhars wordt gedroogd met warme lucht. Deze drooglucht bevat zowel stof als organische componenten. Het stof wordt verwijderd met behulp van een cyclonensysteem. Op de drogeruitlaat takt een pijpsysteem in dat de uitlaten van meer dan 30 tanks verzamelt. De organische componenten worden in een regeneratieve naverbrander verbrand. Belangrijkste polluenten zijn NOX, CO en onverbrande koolwaterstoffen.

� Uitlaat ‘product conveyor blazer’: De blazer wordt gebruikt om het hars uit de

droger naar de productcycloon te transporteren (pneumatisch transport). Het emissiepunt betreft de uitlaat van de blazer en bevat de componenten die niet via de cycloon afgescheiden worden, zoals ethanol, ethylbutyraat, diethylbutyral, 2-ethylhexenal, vinylacetaat, stof, ethylacetaat, butyraldehyde. De massastromen zijn beperkt.

� Uitlaat vermalen ‘resin blazer’: Het gedeelte PVB-poeder dat een te grote

korrelgrootte heeft, gaat door de vermaler en wordt naar de filtercycloon geleid. Het emissiepunt betreft de uitlaat van de vermaler blazer en bevat de componenten die niet via de cycloon afgescheiden worden, zoals ethanol, ethylbutyraat, diethylbutyral, 2-ethylhexenal, vinylacetaat, stof, ethylacetaat, butyraldehyde. De emissies van deze componenten zijn zeer beperkt.

Water Emissies:

� Alle restwaters worden naar de centrale waterzuiveringsinstallatie afgeleid.

Bodem en grondwater De opslagcapaciteit ter hoogte van de betreffende afdeling is relatief beperkt. Opslag van diverse grondstoffen en eindproducten in een centraal tankpark (Area 1).

Geluid en trillingen Diverse geluidsbronnen

2.1.8 Butvar RB-afdeling

De Butvar® RB-afdeling is gelegen op Blok D3 van het Monsantoterrein (zie algemene overzichtplannen Figuur 12 en detailplannen Figuur 14).

2.1.8.1 Grondstoffen en eindproducten

De Butvar® RB-fabriek is ontworpen voor de productie van PVB (Polyvinylbutyral) hars, vertrekkend van PVOH (Polyvinylalcohol) poeder. De voornaamste grondstof is polyvinylalcohol (PVOH), dat in poedervorm vanuit bulkwagens of bulkzakken wordt opgeslagen in silo’s. Hulpstoffen worden ontvangen in vaten, zakken en andere recipiënten.

2.1.8.2 Productieproces

Het eerste deel van het RB proces is een batchproces, het tweede deel wordt continu geopereerd. Het gehele RB proces verloopt in een waterig milieu, er komen geen andere solventen aan te pas.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

48

De polyvinylalcohol wordt vanuit bulkwagens gelost in een blender (Area 1) en wordt na menging getransporteerd naar een opslagsilo. Na het afwegen van een correcte hoeveelheid polyvinylalcohol poeder in de PVOH weeghopper, wordt de PVOH opgelost in water en wordt er een chelaatvormer aan toegevoegd (Area 2). Vervolgens wordt het geheel opgewarmd naar 100 °C door middel van directe stoominjectie. Deze opwarming is noodzakelijk om alle PVOH opgelost te krijgen en een homogene vernis te bekomen. Vervolgens dient de batch gekoeld te worden (Area 3). Dit gebeurt in twee platenwarmtewisselaars. De eerste maakt gebruik van koeltorenwater en de tweede van chilled water. Dit chilled water wordt aangemaakt door middel van ammoniakkoelers. Na het koelen van de vernis, wordt de batch geladen naar één van de reactoren (Area 4). Daar gebeurt de acetalisatie van polyvinylalcohol met butyraldehyde tot polyvinylbutyral in aanwezigheid van een zure katalysator en additieven (beperkte overdruk, temperatuur < 100 °C). Na de reactie worden de onzuiverheden uitgewassen met behulp van water en een base (Area 5). Een groot gedeelte van het gebruikte waswater bestaat uit gerecupereerd waswater en water afkomstig van de ontwateringsstap. Nadat de onzuiverheden uitgewassen zijn, wordt de batch verpompt naar de slurrytanks. Dit zijn buffertanks tussen het batchgedeelte en het continue gedeelte van het proces (Area 6). De slurry wordt vervolgens ontwaterd en verder gedroogd met verwarmde lucht. Het eindproduct wordt nadien gezeefd en naar de opslagsilo’s verblazen (Area 7). Vandaar wordt het dan in bulk verscheept naar de klanten.

2.1.8.3 Belangrijkste milieu-aspecten bij de Butvar RB-afdeling

Tabel 2.7 toont een overzicht van de belangrijkste milieu-aspecten bij de Butvar RB-afdeling.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

49

Tabel 2.7 Milieurelevante aspecten voor de Butvar RB-afdeling.

Butvar RB-afdeling Lucht Emissiepunten:

� Uitlaat gaswasser luchtkanaalsysteem: De punten waar relevante hoeveelheden butyraldehyde vrijkomen (ontluchting van tanks, reactoren) worden verzameld in een luchtkanaalsysteem, langs waar ze naar een natte gaswasser gevoerd worden. Via absorptie in water wordt de butyraldehyde uit de verzamelde emissiestroom verwijderd. Bijgevolg zijn er slechts beperkte emissies van butyraldehyde.

� Uitlaat gaswasser drooglucht: Het eindproduct wordt gedroogd met warme

lucht. Deze drooglucht bevat zowel stof onder de vorm van PVB-deeltjes als butyraldehyde. Het stof wordt voor het overgrote deel verwijderd in een stofafscheider en natte gaswasser, samen met een gedeelte van het butyraldehyde. Er zijn beperkte restemissies van stof en butyraldehyde.

Water Emissies:

� Het Butvar RB restwater wordt naar het beluchtingsbekken van de centrale waterzuiveringsinstallatie geleid.

Bodem en grondwater Opslagsilo’s zijn aanwezig op Blok D3 voor opslag van eindproducten en

grondstoffen. De totale silo-inhoud bedraagt ca. 4.500 m³. Tevens wordt eindproduct uit de Butvar® Solvent-afdeling pneumatisch getransporteerd naar silo’s in de Butvar® RB-afdeling en in bulk afgevoerd.

Geluid en trillingen Diverse geluidsbronnen

2.1.9 Afdeling voor lijmen

De afdeling voor Lijmen is gelegen op Blok E4 van het Monsanto terrein (zie Figuur 12).

2.1.9.1 Grondstoffen en eindproducten

In de Afdeling voor Lijmen worden drukgevoelige lijmen geproduceerd. De lijmen worden onder andere aangewend in de productie van zelfklevers, kleefband, beschermfolie, medische en transdermale pleisters. De lijmen bestaan uit acrylaatpolymeren en acrylaat vinylacetaat copolymeren opgelost in organische oplosmiddelen. Naargelang de vereiste eigenschappen van de lijm worden verschillende grondstoffen en hoeveelheden gebruikt. Kleine hoeveelheden initiator worden toegevoegd voor de start van de reactie. In de mengtank komen de reactor polymerisaties samen en volgt er een toevoeging van solventen en additieven. De voornaamste grondstof monomeren zijn: 2-ethylhexylacrylaat, methylacrylaat, butylacrylaat, acrylzuur, vinylacetaat. De voornaamste solventen zijn: ethylacetaat, ethanol, isopropylalcohol, hexaan, heptaan en tolueen.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

50

De aanvoer van grondstoffen voor de grote verbruiken gebeurt met bulk tankwagens voor opslag in het tankenpark of via pijpleiding van de Butvar® Solventafdeling. De grondstoffen voor kleinere verbruiken worden geleverd in 1.000 l containers, vaten of kleinere recipiënten.

2.1.9.2 Productieproces

De productie-installatie bestaat hoofdzakelijk uit volgende drie delen:

� Opslag en behandeling van grondstoffen; � Polymerisatie-afdeling; en � Menging, filtratie en verpakking van het afgewerkte product.

De polymerisatie-afdeling beschikt over één polymerisatiereactor waarin batch per batch wordt geproduceerd. Enkele batchen komen samen in één van de twee mengtanks (blend tanks). Er is een uitgebreid productengamma waardoor frequent wassen en overschakelen naar ander product nodig is. De polymerisatie van de verschillende formulaties van monomeren wordt uitgevoerd in een gesloten reactor bij atmosferische druk en temperatuur van maximum 140 °C met toevoeging van oplosmiddelen en initiatoren. Solvent- en monomeerdampen worden naar de reactor teruggevoerd door middel van een condensorsysteem. Het gepolymeriseerde product wordt naar één van de twee mengtanks gepompt en gemengd met de vereiste oplosmiddelen en additieven, in functie van de specificaties van het eindproduct. Bij productovergang worden de reactor en mengtanks gereinigd met oplosmiddelen die als verdunning in het eindproduct worden gebruikt. Hierdoor kan de reiniging plaatsvinden zonder afval. Productovergang is gemiddeld éénmaal per dag.

2.1.9.3 Milieurelevante aspecten voor de Afdeling voor lijmen

Tabel 2.8 toont een overzicht van de belangrijkste milieu-aspecten bij de Afdeling voor lijmen.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

51

Tabel 2.8 Milieurelevante aspecten voor de Afdeling voor lijmen.

Afdeling voor lijmen Lucht Emissiepunten:

� Enkel fugitieve emissies.

Water Emissies: � Alle restwaters worden naar de centrale waterzuiveringsinstallatie afgeleid.

Bodem en grondwater De opslagcapaciteit ter hoogte van de betreffende afdeling is relatief beperkt. Opslag kan gebeuren in het tankpark op Blok E4 (totale tankinhoud ca. 520 m³). Van de grondstoffen voor kleinere verbruiken staat een werkvoorraad op de afdeling en het overige in de centrale opslagplaatsen op Blokken A3 en A4. Eindproducten en te herwerken producten worden opgeslagen op Blok E4 (maximaal 450 ton) in afwachting van transfer naar de andere Monsanto-opslagplaatsen op Blokken A3 en A4 of naar magazijnen buiten de fabriek.

Geluid en trillingen Diverse geluidsbronnen

2.1.10 Opslagvoorzieningen

In Bijlage 3 wordt een overzicht gegeven van de opslagvoorzieningen (opslagtanken) aanwezig op de Monsanto site te Antwerpen.

2.1.11 Nutsvoorzieningen

2.1.11.1 Afvalverbrandingsinstallatie

De verbrandingsinstallatie is ontworpen voor de verbranding van de vloeibare gechloreerde afvalstromen van de Weekmakersafdeling en van andere laag of niet-gechloreerde vloeibare afvalstromen van productie-eenheden gelegen op het Monsanto terrein. De maximale verwerkingscapaciteit bedraagt 2.450 ton per jaar. De verbrandingsinstallatie is gelegen op Blok D6 van het Monsanto terrein (zie Figuur 12). Figuur 17 toont het procesblokdiagramma van de verbrandingsinstallatie. De afvalstromen worden bij voorkeur via leidingen of ook in containers, vaten of andere recipiënten uit de afdelingen aangevoerd. In normale omstandigheden worden ze opgeslagen in de opslagtanks op Blok D6. De afvalstromen worden uit de opslagtanks gepompt, gemengd in een mengtank en vandaar verpompt naar de oven. Door de ovenvoeding homogeen te houden wordt de sturing van de installatie aanzienlijk eenvoudiger. Het afval wordt verstoven in de brander en wordt verbrand bij een temperatuur van minimum 1.200 °C aan de uitgang van de ver-brandingskamer. De verbrandingskamer wordt opgewarmd met een

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

52

hulpbrander op aardgas tot de vereiste temperatuur bereikt is. De brander wordt gevoed met meerdere stromen:

� Het afvalstoffenmengsel; � Aardgas, of uitzonderlijk gasolie, als steunbrandstof in geval van een

lage calorische waarde van het afvalstoffenmengsel; � Stoom; � De afgassen van de opslagtanks op Blok D6 en van de gaswasser uit de

Weekmakersafdeling; � Aardgas en/of stookolie als brandstof voor de opwarming bij de

opstart van de oven; en � Verbrandingslucht.

De verbrandingsgassen worden onmiddellijk na de verbrandingskamer afgekoeld van boven 1.200 °C tot lager dan 60 °C door contact en besproeiing met een HCl-oplossing in de afschriktank (quench). Deze oplossing wordt in een gesloten kringloop gehouden, voorzien van een warmtewisselaar. Een deel van het zuur wordt afgetapt en als neutralisatiemiddel in de centrale afvalwaterzuivering gebruikt. In een eerste wastrap wordt het afgas ontdaan van HCl. Daarna doorloopt het nog een alkalische wastrap voor verwijdering van sporen Cl2, SO2 en HCl, en een nevelafscheider. Het alkalische waswater wordt naar de centrale afvalwaterzuivering gevoerd. De rookgassen worden afgevoerd naar de buitenlucht via een schoorsteen van 35 meter hoogte. In de huidige toestand van het bedrijf wordt weekmakersafval direct na zijn ontstaan verwerkt. De huidige bedrijfsvoering van de verbrandingsinstallatie komt erop neer dat ze gedurende typisch 3.500 uur/jaar in gebruik is voor 140 kg/h weekmakersafval. Hierbij wordt typisch 10 à 20 kg/h aardgas gebruikt als steunbrandstof. Door de toevoer van andere licht- of niet-gechloreerde afvalstromen kan het gebruik van steunbrandstof verder verminderd worden. Eén van deze niet-gechloreerde afvalstromen is de methyl-iso-butylcarbinol (MIBC) bevattende afvalstroom uit de PPD afdeling. Het betreft hier een kleine hoeveelheid (wekelijks 1.000 kg) dewelke op continue basis verbrand wordt, waardoor de opgeslagen capaciteit gemiddeld steeds klein is.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

53

2.1.11.2 Centrale afvalwaterzuivering

Het centrale afvalwaterzuiveringsstation op het Monsanto terrein is bestemd voor het zuiveren van:

� Het afvalwater uit de verschillende productie-eenheden; � Het sanitair afvalwater; � Een deel van het regenwater; en � Het afvalwater van het naburig gelegen opslagtankbedrijf Oiltanking,

dat hoofdzakelijk belast is met organische verontreinigingen. De centrale afvalwaterzuivering bevindt zich op Blokken A0, A1, A2, B1 en B2 (zie Figuur 12). Voor een uitgebreide beschrijving van de werking van de centrale waterzuive-ringsinstallatie wordt verwezen naar Hoofdstuk 7. Het processchema is opgenomen in Figuur 16.

2.1.11.3 Afdeling voor nutsvoorzieningen

De Afdeling voor nutsvoorzieningen bevindt zich op Blokken C1, C2, C5, C6 en D6. De Afdeling voor nutsvoorzieningen voert ondersteunende activiteiten uit ten behoeve van de overige afdelingen op het bedrijfsterrein. Bovendien wordt ook stoom geleverd aan twee buurbedrijven namelijk Oiltanking en Nafta. Een warmtekrachtkoppeling levert elektriciteit aan het Electrabel-net en stoom aan het Monsantonet. Tabel 2.9 geeft een overzicht van de geproduceerde en/of verdeelde nutsvoor-zieningen en van de ingezette apparaten. Onder de term verdeelnet worden niet alleen de leidingen verstaan, maar ook alle gebruikelijke pompen, kleppen, buffertanks, veiligheidsvoorzieningen en dergelijke. Het grootste deel van de verdeelnetten en het verzamelnet voor afvalwater zijn boven-gronds uitgevoerd en als drukleiding gemonteerd op een buizenbrug (pipe rack).

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

54

Tabel 2.9 Aard van de nutsvoorzieningen en de voornaamste apparaten behorende tot de Afdeling voor nutsvoorzieningen.

Aard nutsvoorzieningen Voornaamste apparaten Capaciteit

perslucht 6 compressoren

verdeelnet 17.000 Nm³/h totaal (6 barg)

stikstof verdeelnet 18 barg

zuurstof drukreduceerstation

verdeelnet 16 barg

-

leidingwater voorraadtanks

verdeelnet 7.500 m³

-

gedemineraliseerd en onthard water

3 demineralisatie-apparaten

1 ontharder verdeelnet

400 m³/h totaal 26 m³/h

-

stoom

3 stoomketels + 1 recuperatieketel

1 hogedruknet 1 lagedruknet

215 ton/h totaal 100 ton/h

30 barg 10 barg

elektriciteit

3 transformatoren 1 stoomturbine

gasturbine verdeelnet

37,5 MVA, 36 kV naar 15 kV 7,66 MW 40 MW

-

aardgas drukreduceerstations

verdeelnet drukreduceerstation

80 bar naar 12,5 barg 30.000 Nm³/h

80 bar naar 40 barg

koelwater 3 (*) koeltorens

beperkt verdeelnet 20 m³/h verdampt water

- afvoer regenwater verzamelnet - afvoer afvalwater verzamelnet -

*: Het gaat om één koeltoren bestaande uit drie eenheden/cellen.

Het bedrijf heeft geen eigen waterwinning. Al het vereiste water wordt geleverd door de Antwerpse Waterwerken (AWW). Het leidingwater wordt aangewend als drink-, blus-, koel- en proceswater en voor de productie van gedemineraliseerd en onthard water. De centrale waterbehandeling omvat drie analoge demineralisatie-apparaten op basis van ionenuitwisseling, en een onthardingsapparaat. Het water wordt verdeeld naar de stoomketels, de warmtekoppeling en de productie-afdelingen. Bij de regeneratie komen zoutstromen vrij. Dit afvalwater wordt naar de centrale afvalwaterzuivering gestuurd. Stoom wordt geproduceerd uitgaande van gedemineraliseerd water. Op dit ogenblik beschikt Monsanto over drie stoomketels, één op 62 bar en twee op 30 bar overdruk. Deze stoomketels worden doorgaans met aardgas gestookt. Waterstof, afkomstig van Solvay, wordt momenteel als hulpbrandstof in ketel 8 gebruikt. Sinds april 2008 wordt waterstof eveneens naar de WKK geleid. Ketel 8 werkt ook op zware stookolie; dit gebeurt bij onderbreking in de gaslevering. De warmtekrachtkoppeling is gebaseerd op een gasturbine, gestookt op aardgas, gevolgd door een recuperatieketel. Hierin wordt stoom op 62 bar

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

55

overdruk geproduceerd uitgaande van de restwarmte in de uitlaatgassen van de gasturbine. Er wordt tevens bijgestookt. Deze warmtekrachtkoppeling werd gebouwd door en is eigendom van Electrabel en wordt geëxploiteerd door Monsanto. De totale elektriciteitsproductie wordt aan het Electrabel-net geleverd. In de praktijk zal het grootste deel van de stoom geleverd worden door de WKK en de stoomketel op 62 bar. Bij toenemende vraag worden achtereenvolgens de bijstook en beide stoomketels van 30 bar geactiveerd. Stoom wordt verdeeld over een 10 bar- en een 30 bar-overdrukverdeelnet. De stoom wordt vanop 62 bar overdruk tot deze drukken ontspannen. Hiervoor is een tegendrukturbine ter beschikking. Koelwater wordt slechts naar enkele afdelingen verdeeld. Het retourwater wordt in drie natte koeltorens met geforceerde trek gekoeld. Continu wordt een gedeelte gespuid. Spui- en verdampingsverliezen worden aangevuld met leidingwater, geconditioneerd met de nodige waterbehandelingschemicaliën. Het spuiwater wordt naar de centrale afvalwaterzuivering gevoerd. Verspreid over de verschillende afdelingen, komen nog 7 koeltorens voor (enkele van deze koeltorens bestaan uit meerdere cellen of eenheden). Het gaat eveneens om natte koeltorens met geforceerde trek. Deze koeltorens worden beschouwd als onderdeel van de betrokken afdeling. Regenwater met een zeer laag risico op verontreiniging wordt gecollecteerd in een afzonderlijk regenwaternet. Het niet-gecontamineerde regenwater wordt zonder verdere zuivering geloosd in het Kanaaldok. Afvalwater wordt per afdeling verzameld in één of meerdere pompputten en via verschillende verzamelnetten naar de centrale afvalwaterzuivering gepompt.

2.1.12 Overige ondersteunende activiteiten

Op het terrein zijn volgende algemene voorzieningen aanwezig:

� Centrale opslagruimten en magazijnen: o Magazijn voor opslag van rubberchemicaliën, kunststoffen en

andere vaste stoffen; o Opslagruimte voor chemisch vloeibaar afval, kunststoffen,

landbouwchemicaliën en lijmen; o Opslagruimten voor ontvlambare harsen, oplosmiddelen,

grondstoffen en opgeloste reactorresten van de afdeling lijmen; o Terrein voor opslag van lege vaten en afvalvaten met vaste

stoffen; o Open opslagplaats voor vast afval en andere vaste stoffen in

containers; o Opslagtank voor propaan;

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

56

o Het ‘Antwerp Distribution Center (ADC) 1210E’ (magazijn op Blok A7) dat gebruikt wordt voor vaste stoffen. Tevens is er in dit magazijn een inrichting voor het verpakken van biociden in vaste vorm. Het gaat om vaste biociden die in grote hoeveelheden aangeleverd worden en die in het ADC herpakt worden in kleinere volumes;

o Het ‘Antwerp Distribution Center (ADC) 1210D’ (magazijn op Blok A8) dat gebruikt wordt voor vloeibare en vaste stoffen;

� Vrachtwagen- en containerparking (Blokken A3, A4 en D7); � Centraal laboratorium (Blokken C4 en C5); � Technische gebouwen; en � Administratieve gebouwen.

Bovenstaande voorzieningen worden in Bijlage 2 kort besproken.

2.1.13 Productiecapaciteiten en materiaalstromen

In de volgende tabel wordt een overzicht gegeven van de vergunde productiecapaciteiten per productieafdeling voor het referentiejaar 2007.

Tabel 2.10 Vergunde productiecapaciteiten per productieafdeling voor het referentiejaar 2007.

Afdeling Eindproduct

Maximaal vergunde jaarhoeveelheid

(ton/jaar) 2007(1)

Weekmakersafdeling Weekmakers Benzylchloride Zoutzuur

100.000 21.000 7.000

PPD- en PPD2-afdeling

Anti-ozonanten 4-ADPA

30.000 (2) 56.300

Sulfenamide-afdeling Sulfenamiden Tussenproducten/eindproducten (MBTS, NaMBT, MBT)

25.000 30.300

Landbouwafdeling: Glyfosaateenheid

Glyfosaat en andere landbouwchemicaliën 60.000 (3)

Landbouwafdeling: Verpakkings- en formulatie-eenheid

Landbouwchemicaliën: diverse vloeibare biociden e.a. chemicaliën

801.360 m³

Butvar Solventafdeling

Polyvinylbutyral Ethylacetaat

11.000 15.400

Butvar RB-afdeling Polyvinylbutyral 27.000 (4) Afdeling voor Lijmen Lijmen 10.000 (1): De reële jaarlijkse productiehoeveelheden benaderen de maximaal vergunde productiecapaciteiten, uitgezonderd voor wat betreft de weekmakersafdeling. In deze afdeling zijn de reële productiehoeveelheden beduidend lager dan de vergunde hoeveelheden (< 50.000 ton/jaar); (2): Tot oktober 2007. Vanaf oktober 2007: 41.000 ton/jaar; (3): Vanaf juli 2008 bedraagt de vergunde productiecapaciteit 75.000 ton/jaar; en (4): Vanaf september 2008 bedraagt de vergunde productiecapaciteit 34.000 ton/jaar.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

57

Tabel 2.11 geeft een overzicht van de vergunde hoeveelheden grondstoffen en hulpstoffen voor het referentiejaar 2007. De eindproducten waarvoor de betreffende grondstoffen worden aangeleverd, zijn weergegeven in de tweede kolom.

Tabel 2.11 Vergunde hoeveelheden grondstoffen en hulpstoffen voor referentiejaar 2007.

Afdeling Eindproduct Grondstoffen

Maximaal vergunde

jaarhoeveelheid (ton/jaar)

2007 Weekmakers-afdeling

Weekmakers Benzylchloride Zoutzuur

Ftaalzuuranhydride Alcohol Benzylchloride Tolueen Chloor Additieven voor opwerking (olieachtige producten,…) Additieven voor proces (NaOH, perazijnzuur, Na2CO3, katalysator, kalk,...)

20.000 11.000 21.000 14.000 11.000 3.400

6.600

Anti-ozonanten Waterstof 4-ADPA Keton (bv. MIBK) Anti-ozonanten Additieven (katalyst)

728* 20.730* 11.430*

549* 330*

PPD- en PPD2-afdeling

4-ADPA Aniline Nitrobenzeen Base (25%) Waterstof Zwavelzuur Additieven (koeltorenadditieven, katalyst, co-katalyst, enz.) Waterstofperoxide

39.550 47.051 6.136 1.710

17 945

3.000 Sulfenamide-afdeling

Sulfenamiden Tussenproducten/ eindproducten (MBTS, NaMBT, MBT)

Aniline CS2 Tolueen NaOH Chloor Zwavelzuur Morfoline Isopropanol Natriumhypochloriet Natriumsulfiet Cyclohexylamine Waterstofperoxide Dichyclohexylamine t-Butylamine Zwavel Additieven (Na2CO3, butyloaat, ethylan, zeep, weekmakers, antischuim,…)

9.982 8.913 181

7.130 3.565 5.348 7.130 1.106

28.520 932

10.695 7.130 7.130 6.061 365

9.300

Landbouw-afdeling: Glyfosaat-

Glyfosaat en andere landbouwchemicaliën

Zuurstof Katalysator Fosfonomethylamine (bv.

35.000 60

88.000

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

58

Afdeling Eindproduct Grondstoffen

Maximaal vergunde

jaarhoeveelheid (ton/jaar)

2007 eenheid glyfosaat intermediair)

Base

25.000 Landbouw-afdeling: Verpakkings- en Formulatie-eenheid

Landbouwchemicaliën: diverse vloeibare biociden e.a. chemicaliën

Diverse vloeistoffen 801.360 m³

Butvar Solvent-afdeling

Polyvinylbutyral Ethylacetaat

Vinylacetaat Ethanol Butyraldehyde Zuren Basen Additieven

14.000 9.000 9.000 2.300 1.400 235

Butvar RB-afdeling

Polyvinylbutyral Polyvinylalcohol Butyraldehyde Katalysator

20.000 11.340 3.780

Afdeling voor Lijmen

Lijmen Monomeren (o.a. diverse acrylaten) Acrylzuur Diverse alcoholen Diverse solventen Initiatoren Additieven NaOH (22 %)

4.970 200

2.050 6.900

20 40

400

*: Tot oktober 2007, nadien bedroegen de vergunde hoeveelheden aan grondstoffen voor de productie van anti-ozonanten respectievelijk 495, 33.660, 19.800, 750 en 210 ton/jaar.

2.1.14 Energiestromen

Onderstaande tabel geeft de verschillende aangewende energiebronnen en het primair energieverbruik van Monsanto in 2007 weer.

Tabel 2.12 Energiebronnen en primair energieverbruik van Monsanto in 2007.

Energiebron Eenheid Hoeveelheid Totaal elektriciteitsverbruik MWhsec 119.714

Stookolie Ton 0 Aardgas MWh 443.364

Warmte WKK GJsec 1.403.809 Waterstof GJi 363.640

TOTAAL energieverbruik GJprim 2.643.161 Totale CO2 emissies kTon 267,2

In Tabel 2.13 wordt het energieverbruik voor referentiejaar 2007 van de afdelingen met het hoogste energieverbruik weergegeven.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

59

Tabel 2.13 Primair energieverbruik van de afdelingen van Monsanto met het hoogste energieverbruik.

Afdeling Primair energieverbruik in 2007

(GJprim/jaar) Landbouwafdeling: Glyfosaateenheid 885.745

PPD- en PPD2-afdeling 692.068 Butvar Solventafdeling 521.481 Sulfenamide afdeling 351.704 Butvar RB-afdeling 323.155

Weekmakersafdeling 145.856

SOM 2.920.009

(110%* van het totaal Eprim van 2007) *: Het primair energieverbruik van de vermelde afdelingen ligt hoger dan het primair energieverbruik van de site (zie Tabel 2.12) aangezien de elektriciteit die geproduceerd wordt door de WKK teruggeleverd wordt aan het net en dus van het totale energieverbruik van de site afgetrokken werd.

In het laatste decennium is op internationaal en Europees niveau klimaat-verandering uitgegroeid tot een belangrijk aspect in het milieubeleid. Vermits CO2 het voornaamste broeikasgas vormt en dit voor 90% uitgestoten wordt als gevolg van energetische toepassingen, is energie-efficiëntie hierin één van de voornaamste aandachtspunten. Deze ontwikkeling is de voorbije jaren ook concreet vertaald naar het Vlaamse Gewest. Monsanto wordt als energie-intensief bedrijf beschouwd (> 0,5 PJ aan primair energiegebruik per jaar). Monsanto heeft zich medio 2003 vrijwillig ingeschreven in het Benchmarkingsconvenant van de Vlaamse Overheid van 29 november 2002. Monsanto heeft in dat kader in 2004 een eerste energieplan ingediend, in 2008 is een tweede energieplan opgesteld, Monsanto maakt jaarlijks een monitoringverslag op en rapporteert de resultaten aan het Verificatiebureau, en Monsanto verbindt zich er toe om op termijn tot de wereldtop inzake energie-efficiëntie te behoren. Het primair energieverbruik zoals gemeten in 2007 bedraagt 2.643.161 GJ. Met de productie van 2007 zou het primair energieverbruik in 2002 3.786.181 GJ geweest zijn. Het reële primair energieverbruik in 2003 (referentiejaar) bedroeg 2.108.545 GJ. De energie- en CO2- besparingen worden berekend als verschil tussen de virtuele waarden in 2003 en de reële waarden in 2007, telkens met de reële productie van 2007. De energiebesparing in 2007 bedraagt 1.143.020 GJ en de CO2-besparing in 2007 bedraagt 40.557 ton. De realisatie-index van het energieplan geeft weer in hoeverre de verbintenis van het energieplan werd gerealiseerd. Het is de verhouding tussen de gerealiseerde energiebesparing en de te realiseren energiebesparing telkens vertrekkend vanuit de situatie van het startjaar 2003, maar met de productie-hoeveelheden van het monitoringjaar 2007.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

60

De realisatie-index van 2007 bedraagt 208,2 %. De belangrijkste redenen hiervoor zijn:

� Sterke verbetering van het specifiek energieverbruik in enkele afdelingen;

� Gebruik van waterstof in de stoomopwekkingseenheid wat de CO2 emissie ten goede komt;

� De tijdelijke overschotten aan stoom in het referentiejaar 2003, die toen werden afgeblazen, werden sterk gereduceerd ten gevolge van de hogere productievolumes in 2004, 2005, 2006 en 2007; en

� De volle jaarbijdragen van alle energie-projecten die in 2004, 2005 en 2006 werden opgestart.

De uitvoering van de energieprojecten zoals goedgekeurd in 2004 loopt volgens plan, meer nog, de cijfers van 2007 tonen aan dat Monsanto voorloopt op het plan. In verband met de projecten die opgenomen werden in het energieplan van 2004:

� Er zijn 14 projecten uitgevoerd en operationeel waaronder de twee projecten met het grootste potentieel aan energiebesparing, nl. “Bijkomende stoomlevering aan een buurbedrijf” en “Bijkomende opwarming ketelvoedingswater met warmte uit glyfosaat”;

� Voor één project “Energiemanagement” werden nog geen besparingen berekend, hoewel in 2007 werk werd gemaakt van energieverbruik in gebouwen en magazijnen;

� Zes projecten bleken niet haalbaar en werden als ‘onzeker’ geclassificeerd;

� Er werden zeven nieuwe projecten gedefinieerd die allemaal werden uitgevoerd. Deze nieuwe projecten dienden als alternatief voor de niet-uitgevoerde projecten; en

� In de projecten van het goedgekeurde energieplan was een reductie in CO2 voorzien van 18.067 ton. Eind 2007 was een reductie van 27.088 ton gerealiseerd.

Binnen het project “Energiemanagement” ging in het begin vooral aandacht naar het energieverbruik in de productie-afdelingen dat zich heeft doorgezet in de verdere opvolging van het specifieke stoom- en elektriciteitsverbruik in de processen. Gezien het positieve gevolg ter hoogte van de afdelingen, werd vanaf 2006 veel aandacht besteed aan het in kaart brengen van warmte- en elektriciteitsverbruik in de ongeveer 35 gebouwen die zich op de site bevinden. Van elk van deze gebouwen werd een auditrapport opgesteld met aanbevelingen en besparingspotentiëlen. In elke afdeling is nu iemand aangesteld die een energiebeheersplan voor zijn toegewezen gebouwen opstelt en onderhoudt. In 2007 werden de meeste van de gedefinieerde maatregelen uitgevoerd. Zoals reeds vermeld werd in 2008 een tweede energieplan opgesteld. Hierin werden 11 uit te voeren projecten opgenomen. Al deze projecten hebben een

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

61

IRR (internal rate of return) hoger dan 15% en dienen dus volgens het Benchmarkingconvenant zo snel mogelijk uitgevoerd worden. De betreffende projecten worden hieronder kort toegelicht per afdeling:

� Glyfosaateenheid: Binnen de Landbouwafdeling zijn twee projecten geïdentificeerd. Deze projecten beoogden om de thermocompressoren op Evaporators 1 en 2 te vervangen door een meer efficiënt type, zoals gebruikt wordt op Evaporator 3. De studie die voorafging aan de identificatie van deze projecten ging uit van een maximale capaciteitsbenutting van de afdeling. Echter, een aantal van de eerder gemaakte veronderstellingen moeten intussen herzien worden, waardoor de vermelde projecten wellicht niet meer verdedigbaar zijn. De huidige volumes zijn momenteel immers veel lager dan de veronderstelde. Hierdoor zijn de evaporators 1 en 2 in de eerste helft van 2009 maar twee maanden in dienst geweest en een nieuwe opstart ervan is pas voorzien voor ten vroegste november 2009. Verder is door procesoptimalisatie de stoomefficiëntie met de huidige thermocompressors reeds opgevoerd en kan de potentiële verbetering van de efficiëntie slechts 28% bedragen van de initieel veronderstelde. Daarenboven heeft men intussen nieuwe en betere projecten ontwikkeld waardoor hogere energiebesparingen gerealiseerd zullen kunnen worden. Deze projecten betreffen de voorverwarming van de voeding naar de T-reactoren met behulp van een warme interne recyclestroom en het opvoeren van het stoomdebiet naar Evaporator 3 waardoor het gebruik van minder efficiënte evaporators langer uitgesteld kan worden in periodes van lage productie.

� Butvar RB-afdeling: De installatie is gepland van een snelheidsregeling op één van de twee koeltorenpompen teneinde het aanbod van koelwater beter af te stemmen op de (variabele) vraag van het proces.

� Butvar Solvent afdeling: In de Butvar Solvent afdeling zijn drie energieprojecten gepland. Een eerste project heeft betrekking op een condensatiekolom voor de terugwinning van alcohol. Vandaag wordt reeds warmte gerecupereerd door ketel voedingswater voor de nutsvoorzieningen voor te verwarmen in de condensor. Het project voorziet in het vergroten van het warmtewisselend oppervlak van de condensor zodat de warmteherwinning met nog eens 30% verhoogd kan worden.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

62

In de Butvar Solvent afdeling wordt nog grotendeels stoomtracing gebruikt om de proceslijnen te beschermen tegen winterweer. Omdat het veel werk vergt om het systeem in te schakelen, blijft de winterising de hele winter-periode ingeschakeld. Het tweede project beoogt om de winterising te scheiden van de andere stoomverbruikers en het installeren van automatische valven in het winterisingnet zodat het mogelijk wordt om de stoomtracing flexibel op en af te schakelen in functie van de buitentemperatuur. Een derde project voorziet om een bestaande warmtewisselaar te vergroten zodat meer warmte gewonnen kan worden uit de bodemstroom van de condensatiekolom ter verhoging van de voedingstemperatuur van de kolom voor de herwinning van de butyraldehyde grondstof.

� PPD afdeling: In de PPD afdeling zijn twee projecten geïdentificeerd die uitgevoerd zullen worden. Het eerste project omvat warmterecuperatie op de afvalwater kolom en de product kolom door het bijplaatsen van twee nieuwe warmtewisselaars. Het tweede project beoogt de voorverwarming van de voedingsstromen van de coupler reactor met het condensaat van de warmtewisselaars van de reactor. Voor dit tweede project zullen eveneens twee bijkomende warmtewisselaars geplaatst worden.

� Nutsvoorzieningen: Binnen de nutsvoorzieningen zijn er drie energieprojecten geselecteerd. Een eerste project heeft betrekking op een wijziging in de stoomproductie. Vroeger werd er waterstof gestookt in boiler 8. De WKK liep op basislast zonder bijstook. Omwille van energie-efficiëntie loopt boiler 8 nu op minimum last en wordt de resterende stoombehoefte gemaakt in de bijstook van de WKK. Er werd een project gedaan om de waterstof die vroeger in boiler 8 verbrand werd in de bijstook van de WKK te kunnen verbranden. Het tweede project beoogt om op de verbrandingsluchtventilator van boiler 8 een snelheidsregeling te plaatsen. In het kader van het derde project wordt het zware stookoliesysteem uit dienst genomen. Met dit systeem kunnen de Vlarem NOx normen die gelden vanaf 2008 voor stoomketels immers niet meer gehaald worden. Mits uitvoering van bovenstaande projecten tracht Monsanto op jaarbasis ca. 10.000 ton CO2 te besparen.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

63

2.2 GEPLANDE SITUATIE

Ten opzichte van de huidig vergunde situatie, omvat de geplande situatie significante uitbreidingen over twee productie-afdelingen, nl. de Glyfosaateenheid van de Landbouwafdeling en de Butvar RB-afdeling. De wijzigende milieueffecten als gevolg van deze uitbreidingen worden in het MER besproken (‘geplande situatie’). Tevens zullen er ten opzichte van 2007 beperkte uitbreidingen plaatsvinden binnen de Verpakkings- en Formulatie-eenheid, de Butvar Solventafdeling en de antiozonantenproductie. De relevante milieu-effecten worden eveneens in het MER besproken.

2.2.1 Landbouwafdeling: Glyfosaateenheid

In de geplande situatie wenst men 90.000 ton/jaar glyfosaat te produceren terwijl de huidig vergunde jaarhoeveelheid (sinds juni 2008) 75.000 ton/jaar bedraagt. In 2007 (het referentiejaar) bedroeg de vergunde productiecapaciteit 60.000 ton/jaar. Deze productiestijging zal gerealiseerd worden door:

� Verdere optimalisatie van de multifunctionele katalysator; � Toevoeging van een extra centrifuge; � Toevoeging van een extra gaswasser; � Vervanging van enkele apparaten door grotere; � Gebruik van betere processturing; � Optimalisatie van onderhoud en reparatie; en � Optimalisatie van het energieverbruik.

Een gedetailleerd grondplan van de Glyfosaateenheid (Blok C7 en Blok D7) is opgenomen in Figuur 13. Het grondplan van de geplande situatie verschilt niet van het grondplan van de referentiesituatie.

2.2.2 Butvar RB-afdeling

De geplande polyvinylbutyral-productie zal 52.000 ton/jaar bedragen. De huidig vergunde productiecapaciteit bedraagt 34.000 ton/jaar (vergund sinds september 2008). In 2007 (het referentiejaar) bedroeg de vergunde productie-capaciteit 27.000 ton/jaar. De capaciteitsverhoging zal gerealiseerd worden door het bijplaatsen van een aparte, derde productielijn die volgende zaken omvat:

� Een bijkomende oplostank, reactor, wastank, slurry buffertank, centrifuge voedingstank, centrifuge en droger;

� Bijkomende tanks voor waterrecuperatie uit de wastank en de centrifuge;

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

64

� Bijkomende tank voor de recuperatie van warmte uit bepaalde processtappen en het hergebruik van deze warmte in andere processtappen, via gedemineraliseerd water als transportmedium;

� Bijkomende mengsilo en weegapparatuur voor de grondstof, alsook bijkomende weegapparatuur voor het eindproduct;

� De nodige kleppen, pompen, warmtewisselaars en piping; en � Bijkomende transformator en verdeelpanelen voor het leveren van

elektriciteit aan het extra geïnstalleerd vermogen. Een gedetailleerd grondplan van de Butvar RB-afdeling (Blok D3 en Blok D4) in de referentiesituatie is opgenomen in Figuur 14. Een grondplan van de betreffende blokken in de geplande situatie is opgenomen in Figuur 15.

2.2.3 Butvar Solventafdeling

In de Butvar Solventafdeling worden polyvinylbutyralhars en ethylacetaat geproduceerd. Door het implementeren van verschillende procesverbeterin-gen en de uitvoering van optimalisatieprojecten kan de capaciteit van de Butvar Solventafdeling significant verhoogd worden. Het betreft:

� Een optimalisatie van de reactiecondities waardoor de actieve cyclustijd van de reactoren drastisch ingekort wordt;

� Het beter op mekaar afstemmen van de verschillende processtappen. Hierdoor zullen minder dode tijden optreden en zal de doorvoersnelheid van materiaal doorheen het proces verhoogd worden. Op die manier worden tevens processtilstanden tot een minimum beperkt;

� Efficiëntieverbeteringen in de was- en destillatiesectie; en � Toename van de onderhoudsefficiëntie van bepaalde toestellen

waardoor stilstanden omwille van onderhoudsredenen beperkt worden.

Hierdoor zal de maximale productiecapaciteit van de Butvar Solventafdeling stijgen voor wat betreft polyvinylbutyralhars van 11.000 ton/jaar naar maximum 13.000 ton/jaar. De productiecapaciteit van ethylacetaat zal hierbij stijgen van 15.400 ton/jaar naar 17.000 ton/jaar. Deze uitbreiding werd in juni 2008 vergund. Naar aanleiding van de productiestijgingen zullen in zeer beperkte mate toestellen bijgeplaatst, vervangen en verwijderd worden.

2.2.4 Verpakkings- en Formulatie-eenheid

Monsanto wenst de werkelijke capaciteiten binnen de Verpakkings- en Formulatie-eenheid te verhogen, de vergunde capaciteiten wenst men echter niet te verhogen.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

65

De huidige capaciteit binnen de Formulatie-eenheid bedraagt ca. 850 m³/dag. In de toekomst voorziet men een capaciteit van 1.140 m³/dag. Deze uitbreiding zal gerealiseerd worden door:

� Optimalisatie van de batchopmaak; � Kleinere verbeteringsprojecten; � Verbeterde processturing; en � Optimalisatie van de formulaties.

Binnen de Verpakkingseenheid wenst men de huidige capaciteit van 915 m³/dag te verhogen tot 1.830 m³/dag. De uitbreiding ten opzichte van de huidige situatie kan als volgt gerealiseerd worden:

� Twee lijnen (Lijn 1 en 4) zijn niet meer in dienst en zullen afgebroken worden;

� Eén lijn (Lijn 8) zal nieuw gebouwd worden; en � Dagcapaciteiten van de overige lijnen worden realistischer berekend.

2.2.5 Anti-ozonanteneenheid

Begin 2006 verkreeg Monsanto een vergunning om de anti-ozonanten-productie van de PPD-afdeling te verhogen van 30.000 ton/jaar tot 41.000 ton/jaar. Deze uitbreiding zal gerealiseerd worden door:

� Een bijkomend pastillatiesysteem met bijhorende koelers, pompen en koelsystemen; en

� Aanpassingen aan de bestaande pastillatie behandelings- en verpakkingsinstallatie voor anti-ozonanten.

2.2.6 Productiecapaciteiten

De productiecapaciteiten voorzien in de geplande situatie, zijn samengevat in Tabel 2.14. Voor het realiseren van de geplande productiecapaciteiten is tevens een stijgende hoeveelheid van een aantal aan te wenden grondstoffen vereist. De hoeveelheden nodig in de toekomstige situatie ten opzichte van de in 2007 vergunde hoeveelheden, zijn weergegeven in Tabel 2.15.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

66

Tabel 2.14 Vergunde (2007) en geplande productiecapaciteiten per productieafdeling.

Afdeling Eindproduct

Maximaal vergunde

jaarhoeveelheid (ton/jaar)

2007

Maximaal vergunde/te vergunnen

jaarhoeveelheid in de geplande

situatie (ton/jaar)

Weekmakersafdeling Weekmakers Benzylchloride Zoutzuur

100.000 21.000 7.000

50.000 (3) 21.000 7.000

PPD- en PPD2-afdeling

Anti-ozonanten 4-ADPA

30.000

56.300

41.000 (reeds vergund)

IDEM Sulfenamide-afdeling

Sulfenamiden Tussenproducten/eindproducten (MBTS, NaMBT, MBT)

25.000 30.300

IDEM IDEM

Landbouwafdeling: Glyfosaateenheid

Glyfosaat en andere landbouwchemicaliën

60.000 (1)

90.000

Landbouwafdeling: Verpakkings- en Formulatie-eenheid

Landbouwchemicaliën: diverse vloeibare biociden e.a. chemicaliën

801.360 m³ 668.000 m³

Butvar Solventafdeling

Polyvinylbutyral Ethylacetaat

11.000 15.400

13.000 17.000

Butvar RB-afdeling Polyvinylbutyral 27.000 (2) 52.000 Afdeling voor Lijmen

Lijmen 10.000 IDEM

(1): Sinds juli 2008 is Monsanto vergund voor een productiecapaciteit van 75.000 ton/jaar. (2): Sinds september 2008 is Monsanto vergund voor een productiecapaciteit van 34.000 ton/jaar. (3): Gezien de productiecapaciteit van de Weekmakersafdeling beduidend onder 100.000 ton/jaar gelegen is, heeft Monsanto besloten om de vergunde productiecapaciteit te verlagen tot 50.000 ton/jaar.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

67

Tabel 2.15 Vergunde (2007) en geplande hoeveelheden grondstoffen en hulpstoffen

Afdeling Eindproduct Grondstoffen

Maximaal vergunde jaar-

hoeveelheid (ton/jaar)

2007

Maximaal vergunde/te vergunnen

jaarhoeveelheid in de geplande

situatie (ton/jaar)* Weekmakers-afdeling

Weekmakers Benzylchloride Zoutzuur

Ftaalzuuranhydride Alcohol Benzylchloride Tolueen Chloor Additieven voor opwerking (olieachtige producten,…) Additieven voor proces (NaOH, perazijnzuur, Na2CO3, katalysator, kalk,...)

20.000 11.000 21.000 14.000 11.000 3.400

6.600

20.000 20.000 21.000 14.000 11.000 3.400

6.600

PPD-afdeling Anti-ozonanten Waterstof 4-ADPA Keton (bv. MIBK) Anti-ozonanten Additieven (katalyst)

728 20.730 11.430

549 330

495 33.660 19.800

750 210

PPD2-afdeling

4-ADPA Aniline Nitrobenzeen Base (25%) Waterstof Zwavelzuur Additieven (koeltorenadditieven, katalyst, co-katalyst, enz..) Waterstofperoxide

39.550 47.051 6.136 1.710

17 945

3.000

IDEM

Sulfenamide-afdeling

Sulfenamiden Tussenproducten/ eindproducten (MBTS, NaMBT, MBT)

Aniline CS2 Tolueen NaOH Chloor Zwavelzuur Morfoline Isopropanol Natriumhypochloriet Natriumsulfiet Cyclohexylamine Waterstofperoxide Dichyclohexylamine t-Butylamine Zwavel Additieven (Na2CO3, butyloaat, ethylan, zeep, weekmakers, antischuim,…)

9.982 8.913 181

7.130 3.565 5.348 7.130 1.106 28.520

932 10.695 7.130 7.130 6.061 365

9.300

IDEM

Landbouw-afdeling: Glyfosaat-eenheid

Glyfosaat en andere landbouwchemicaliën

Zuurstof Katalysator Fosfonomethylamine (bv. glyfosaat intermediair) Base

35.000 60

88.000

25.000

52.000 90

132.000

37.500

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

68

Afdeling Eindproduct Grondstoffen

Maximaal vergunde jaar-

hoeveelheid (ton/jaar)

2007

Maximaal vergunde/te vergunnen

jaarhoeveelheid in de geplande

situatie (ton/jaar)* Landbouw-afdeling: Verpakkings- en Formulatie-eenheid

Landbouwchemicaliën: diverse vloeibare biociden e.a. chemicaliën

Diverse vloeistoffen 779.573 m³ 668.000 m³

Butvar Solvent-afdeling

Polyvinylbutyral Ethylacetaat

Vinylacetaat Ethanol Butyraldehyde Zuren Basen Additieven

14.000 9.000 9.000 2.300 1.400 235

18.000 10.400 6.000 1.200 1.000 280

Butvar RB-afdeling

Polyvinylbutyral Polyvinylalcohol Butyraldehyde Katalysator

20.000 11.340 3.780

35.300 19.800 6.700

Afdeling voor Lijmen

Lijmen Monomeren (o.a. diverse acrylaten) Acrylzuur Diverse alcoholen Diverse solventen Initiatoren Additieven NaOH (22 %)

4970 200 2050 6900 20 40

400

IDEM

*: De grondstofhoeveelheden voor de geplande situatie in de Glyfosaatafdeling en de Butvar RB-afdeling (polyvinylbutyral), betreffen inschattingen die gemaakt zijn op basis van de huidige projectinschatting.

Een overzicht van de opslagtanks bij Monsanto met aanduiding van de bodembeschermende maatregelen is opgenomen in Bijlage 3. Hieronder wordt een overzicht gegeven van de relevante (> 100 m³) opslagtanks per productieafdeling. Bij opslag van producten met een dampspanning groter dan 10 mbar (of 1 kPa), wordt tevens aangegeven of er emissiebeperkende maatregelen getroffen worden en of er mogelijk relevante niet-geleide emissies optreden. Voor een bespreking van de niet-geleide emissies wordt verwezen naar Hoofdstuk 9, Sectie 9.3.3.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

69

Tabel 2.16 Overzicht relevante opslagtanks Monsanto met aanduiding van de dampspanning van de opgeslagen producten en de emissiebeperkende maatregelen.

Afdeling Tank-

nummer Product

Inhoud (m³)

Damp-spanning

> 10 mbar?

Emissie-beperkende

maatregelen?

Mogelijk relevante niet-geleide

emissies? T101 Tolueen 135 38 Stikstofdeken

met ademventiel Neen

T113 Weekmakers 190 - nvt Neen T114 Weekmakers 190 - nvt Neen

Weekmakers-afdeling

T115

Weekmakers

190

-

nvt

Neen

T107 T108

Triethylamine 115 70 Diepgekoelde

condensor Ja, zie Sectie 9.3.3

T665 T662 T666

Anti-ozonant 425 < 1 nvt Neen

04-600 Aniline 200 0,5 Afvoer naar naverbrander

Neen

04-620 04-625 05-505

4-ADPA

3.060 < 1 Stikstofdeken

met ademventiel

Neen

PPD-afdeling

05-510 05-511 05-513

MIBK 225 19 Stikstofdeken

met ademventiel Ja, zie Sectie 9.3.3

01-100 Aniline 144 0,5 nvt Neen

01-102 Zwavelkoolstof 121 397 Waterlaag boven CS2

Neen

01-170 01-218 01-701

NaMBT 1.775 32 Stikstofdeken

met ademventiel Neen

Sulfenamide-afdeling

04-101 Cyclohexylamine 551 12 Stikstofdeken met ademventiel

Neen

02-590 Glyfosaat 150 < 1 nvt Neen Landbouw-afdeling: Glyfosaat-eenheid

02-592 Glyfosaat 150 < 1 nvt Neen

13-310 Biocide 400 - nvt Neen 60-150 Formulatie 400 - nvt Neen 03-330 Biocide 137 - nvt Neen 03-332 Biocide 137 - nvt Neen

Landbouw-afdeling: Verpakkings- en Formulatie-eenheid 10-400 Biocide 400 - nvt Neen

02-871 Recuperatiestroom A-crude

200 > 10 Diepgekoelde condensor

Neen

02-807 02-808 02-835

Recuperatiestroom B-crude

360 > 10 Diepgekoelde condensor + afvoer van

afgassen naar naverbrander

Neen

02-712 Butyraldehyde 300 148 Afvoer van dampen naar naverbrander

Neen

Butvar Solvent-afdeling

02-727 Vinylacetaat 116 120 Diepgekoelde condensor

Neen

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

70

Afdeling Tank-

nummer Product

Inhoud (m³)

Damp-spanning

> 10 mbar?

Emissie-beperkende

maatregelen?

Mogelijk relevante niet-geleide

emissies? 02-729 Alcohol ( new) 116 58 Stikstofdeken

met ademventiel Ja, zie Sectie 9.3.3

02-811 Alcohol (A grade) 116 > 10 Stikstofdeken met ademventiel

Ja, zie Sectie 9.3.3

02-812 Alcohol (B grade) 116 > 10 Stikstofdeken met ademventiel

Ja, zie Sectie 9.3.3

02-836 02-822

Ethylacetaat 150 97 Transfertank

verbonden met naverbrander

Neen

Nutsvoor-zieningen

20-101 Stookolie 148 - Opslagtank ontmanteld in

2009

Neen

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

71

3 HISTORIEK VAN HET BEDRIJF

3.1 PROFIEL VAN HET BEDRIJF

Monsanto is actief in de productie en distributie van chemische, landbouw-kundige, plastische, petroleum- en petrochemische producten van kunst-matige en synthetische vezels, en de studie, navorsing, verwerving, verbetering, het productief maken, exploiteren of verlenen van vergunningen van octrooien, uitvindingen en fabricageprocédés, het verstrekken van technische en administratieve diensten,…

3.2 HISTORIEK VAN HET BEDRIJF EN DE SITE

Monsanto Company werd opgericht in 1901 te St-Louis (Missouri), op initiatief van John F. Queeny, voormalig koopagent van een farmaceutisch bedrijf. De maatschappij werd genaamd naar mevrouw Queeny, geboren Olga Monsanto. Het eerste product was sacharine, een kunstmatige zoetstof. De onderneming kende oorspronkelijk een bescheiden start. De Eerste Wereldoorlog betekende een sterke stimulans door het wegvallen van de import van chemische producten vanuit Europa. De werelddimensie van Monsanto werd evenwel het werk van de zoon, Edgard M. Queeny, die vanaf 1928 het bedrijf ging leiden. Het productenpakket kende een trapsgewijze uitbreiding met: 1940 Industriële chemicaliën en kunststoffen; 1950-1960 Sterke groei in nylons, acrylan; 1970 Landbouwchemicaliën en evolutie van bulk- naar fijne

chemicaliën; 1980 Farmaceutica, door overname van de groep Searle, en bio-

engineering; 1995 Oprichting joint venture Flexsys voor alle activiteiten

betreffende rubberchemicaliën, verkoop van de kunststofproductielijnen aan Bayer;

1997 Splitsing in twee onafhankelijke entiteiten namelijk Monsanto (activiteiten in de sector “life sciences”) en Solutia (sector “chemie”: o.a. kunstharsen en weekmakers);

2000 Verkoop van activiteiten in de voedingssector, “merge” met Pharmacia Upjohn waardoor Monsanto deel wordt van de groep Pharmacia Corporation en verkoop van de weekmakersproductie door Solutia aan Ferro;

2002 Het nieuwe Monsanto wordt afgesplitst van Pharmacia en wordt opnieuw een volledig autonoom bedrijf;

2004 Monsanto vormt American Seeds Inc. (ASI). Deze holding ondersteunt regionale zaadbedrijven met kapitaal en

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

72

technologie voor voornamelijk de maïs- en sojateelt. Hetzelfde jaar wordt een aantal zaadbedrijven overgenomen;

2005 Monsanto verwerft Seminis, een globale producent van zaden voor de groenten- en fruitteelt. Seminis is aanwezig in 150 landen. Naast deze overname worden - voornamelijk in de USA - opnieuw enkele onafhankelijke zaadbedrijven overgenomen; en

2008 Met de acquisitie van De Ruiter Seeds versterkt Monsanto zijn aanwezigheid in Europa. Wereldwijd telt Monsanto 20.000 werknemers.

De N.V. Monsanto Europe werd opgericht in 1960. Op 1 juni 1997 werd de N.V. Monsanto Europe in twee onafhankelijk entiteiten gesplitst:

� N.V. Monsanto Europe, die de activiteiten binnen de sector life sciences overnam; en

� N.V. Monsanto Chemicals, nu toebehorend aan Solutia Inc., die de activiteiten binnen de sector chemie overnam.

In België beschikt de N.V. Monsanto Europe over:

� Een productielocatie in Antwerpen; en � Een hoofdkwartier voor Monsanto Europe/Africa in Brussel.

De Antwerp Plant is de Antwerpse vestiging van de N.V. Monsanto Europe. Het bedrijfsterrein werd in 1965 in concessie genomen van de Stad Antwerpen (looptijd 80 jaar). De eerste exploitatievergunning voor productie op het terrein is verstrekt in november 1966. Het ging om de Weekmakersafdeling en om de eerste Nutsvoorzieningen. De productie is stelselmatig verder uitgebouwd. In 2001 en 2002 werden respectievelijk de Kunstoffenafdeling en de Triallaateenheid van de Landbouwafdeling uit dienst genomen zodat er momenteel acht operationele productieafdelingen te onderscheiden zijn. Van bij de start van het bedrijf werd een filosofie van autonome afdelingen gebruikt. Dit weerspiegelt zich bijvoorbeeld in de blokvormige indeling van het bedrijfsterrein en hun onafhankelijke werking, hoewel sommige afdelingen onderling verbonden zijn voor de uitwisseling van producten en ze allen gebruik maken van de centrale voorzieningen. Na de verkoop van verschillende productielijnen en na de afsplitsing van de activiteiten in de sector chemie blijft Monsanto Antwerpen de desbetreffende afdelingen exploiteren voor de nieuwe eigenaars: Solutia voor de kunstharsen, Ferro voor de weekmakers, Flexsys voor de rubberchemicaliën en NCS voor de lijmen. De warmtekrachtkoppeling (april 2000) exploiteert Monsanto voor Electrabel. In zijn huidige toestand kan het bedrijf ingedeeld worden in verschillende afdelingen, die elk één of meer blokken van het bedrijfsterrein beslaan. Zoals aangegeven in Sectie 2.1.1 zijn er momenteel acht productieafdelingen en een aantal andere afdelingen die ondersteunend werken.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

73

4 ALTERNATIEVEN

4.1 NULALTERNATIEF

Het nulalternatief houdt in dat de overheid Monsanto geen vergunning verleent voor de geplande uitbreidingen. Dit betekent dat deze uitbreidingen niet gerealiseerd kunnen worden op de site te Antwerpen. De milieueffecten als gevolg van de bedrijfsvoering van Monsanto blijven in dat geval gelijkaardig als de in dit MER beschreven milieueffecten voor het referentiejaar 2007.

4.2 DOELSTELLINGSALTERNATIEF

De bestaande installaties zijn ontworpen om een bepaald product te produceren. Ook chemisch gelijkaardige producten kunnen er in geproduceerd worden zonder of met slechts beperkte aanpassingen. Dit is voor een aantal afdelingen en eenheden ook zo voorzien in de milieuvergunningen. Het grondig aanpassen van de apparatuur van een eenheid of afdeling, ten einde er producten van een totaal verschillende aard te kunnen produceren, dient niet als een te bespreken doelstellingsalternatief weerhouden te worden.

4.3 LOCATIE-ALTERNATIEF

Monsanto Antwerpen is sinds zijn ontstaan gelegen in het industriegebied van de Antwerpse Haven. De locatie is optimaal voor dit soort bedrijvigheid wegens de mogelijkheid van transport via water, pijplijn, spoor en weg. Het is voor de onderneming omwille van economische overwegingen geen realistische gedachte om ze over te brengen naar een andere locatie. De verplaatsing van bestaande afdelingen naar andere locaties binnen het bedrijf, kan om economische en praktische redenen niet gebeuren. De afbraak van oudere installaties en opbouw van nieuwere installaties is gebonden aan het investeringsbeleid. Om bovenstaande redenen zijn geen lokatie-alternatieven van toepassing.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

74

4.4 UITVOERINGSALTERNATIEF

4.4.1 Algemeen

Volgende afdelingen van Monsanto vallen onder de GPBV-reglementering (‘Geïntegreerde Preventie en Bestrijding van Verontreiniging):

• Butvar RB • Butvar Solvent • PPD/4ADPA • Sulfenamide-afdeling • Weekmakersafdeling • Glyfosaat-eenheid

Voor dergelijke installaties zijn op Europees niveau BREF-rapporten (“Best Available Techniques Reference Report”) opgemaakt die aangeven welke technieken er bestaan om de verontreiniging van het leefmilieu tot een minimum te beperken. Voor Monsanto zijn volgende rapporten van toepassing:

� Reference Document on Best Available Techniques in the Large Volume Organic Chemical Industry, February 2003;

� Reference Document on Best Available Techniques in the Large Volume Inorganic Chemical Industry (Ammonia, Acids, Fertilisers), August 2007;

� Reference Document on Best Available Techniques in Waste Incineration, August 2006;

� Reference Document on Best Available Techniques on Emissions from Storage, July 2006;

� Reference Document on Best Available Techniques on Large Combustion Plants, July 2006;

� Reference Document on Best Available Techniques in Common Waste Water and Waste Gas Treatment / Management Systems in the Chemical Sector, February 2003;

� Reference Document on Best Available Techniques in Energy Efficiency, June 2008; en

� Reference Document on Best Available Techniques to Industrial Cooling Systems, December 2001.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

75

4.4.2 GPBV-controle door milieu-inspectie

Op 26 oktober, 7, 13 en 16 november 2006 voerde milieu-inspectie (buitendienst Antwerpen) inspecties uit bij Monsanto in het kader van het project ‘Geïntegreerde controle van GPBV-bedrijven uit de chemiesector’. Hierbij werd gepoogd om een inzicht te krijgen in het milieuzorgsysteem en in algemene zaken zoals informatieplicht en calamiteitenbehandeling. De thema’s energie en grondstoffen, afval, water, lucht, bodem en grondwater, tankenparken en veiligheid kwamen allemaal uitgebreid aan bod. Hoewel de controles zich voornamelijk toespitsten op de Glyfosaatafdeling, werden ook de emissies via het bedrijfsafvalwater van de volledige site en de luchtemissies van de energieafdeling (WKK + 3 stoomketels) bijkomend beoordeeld. In onderstaande paragrafen vatten we de besluiten van deze audit beknopt samen.

� Milieuvergunning: De vergunningstoestand wordt door Monsanto met de nodige aandacht opgevolgd.

� Milieuzorgsysteem: Monsanto beschikt over een sterk en zeer goed

uitgebouwd milieuzorgsysteem, dat ISO 14001 gecertificeerd is.

� Preventie – algemeen en geïntegreerd: Monsanto neemt doorgedreven maatregelen in het licht van de preventie van verontreiniging. In het licht van de preventie van ongevallen werden geen fundamentele tekortkomingen vastgesteld.

� Duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen en energie: Monsanto

springt duurzaam om met grondstoffen en energie. Een haalbaarheids-studie voor hergebruik van niet-verontreinigd regenwater en voor het gebruik van kwalitatief minder hoogwaardig water in processen waar dit mogelijk is, lijkt aangewezen.

� Preventie en beheer van afval: Preventie en beheer van afvalstoffen is

zeker toereikend.

� Preventie en bestrijding van emissies naar de lucht: De geleide en niet-geleide emissies zijn gekend en worden vrij goed beheerst. Een aantal zaken vragen mogelijk extra aandacht zoals de opvolging van de opmerkingen in de attestatieverslagen van het eigen meetlab en van de continue meetapparatuur (WKK), de diffuse emissies van formaldehyde en ammoniak, alsmede de hoge NOx-emissies van stoomketel 8.

� Preventie en bestrijding van emissies naar het water: De emissies naar het

water toe zijn gekend en worden vrij goed beheerst. Voor de

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

76

parameters CZV en chloorfenolen zijn naar de toekomst toe nog extra inspanningen nodig.

� Preventie en bestrijding van emissies naar bodem en grondwater: Monsanto

neemt doorgedreven maatregelen in het licht van de preventie van bodem- en grondwaterverontreiniging. Er werden evenwel enkele tekortkomingen vastgesteld: herstellingen m.b.t. vloeistofdichtheid van inkuipingen, tankkeuringen door deskundigen waarvan het aanvaardingsattest ruim 1,5 jaar vervallen is, niet eenduidige keurings-verslagen, niet of laattijdig uitvoeren van het verplichte algemeen onderzoek voor 1 tank, geen herkeuring van een tank na inwendige herbekleding, ontbreken van een conformiteitsattest, indienststellings-verslag en stabiliteitsstudie van een nieuwe tank.

� Beheersing van ongevallen: Inzake beheersing van ongevallen werden

geen fundamentele tekortkomingen vastgesteld. Tabel 4.1 geeft een overzicht weer van de acties die Monsanto intussen ondernomen heeft naar aanleiding van de opmerkingen die geformuleerd zijn na de GPBV-controle van eind 2006. Zoals blijkt uit deze tabel zijn er momenteel nog twee actiepunten in uitvoering, de andere acties zijn reeds uitgevoerd.

Tabel 4.1 Overzicht van de uit te voeren acties en de status ervan naar aanleiding van de GPBV controle bij Monsanto eind november 2006.

Opmerking audit Te nemen actie Streefdatum Uitgevoerde actie Status De vergunningstoestand voor de Glyfosaat-eenheid is op dit ogenblik niet éénduidig af te leiden uit de afgeleverde vergunningen. Dit heeft o.a. te maken met de sluiting van de Triallaateenheid begin 2002 en met een aantal vergunde nieuwe installaties die nooit werden opgestart. Hierdoor zijn ook een aantal bijzondere voorwaarden die in de lopende vergunning zijn opgenomen, niet langer actueel.

Aanvraag indienen voor een updating van de milieuvergunningen naar de realistische toestand

16/04/2007 Milieuverg. aanvraag werd ingediend voor consolidatie en verduidelijking van de vergunningen voor de Landbouwafdeling. De vergunning werd verleend.

Uitgevoerd

Op dit ogenblik gebruikt uw bedrijf voor alle processen hoogwaardig water (leidingwater AWW). Nochtans zou voor bepaalde doeleinden (vb. koeling) minder hoogwaardig water kunnen gebruikt worden, aangezien het kanaaldok vlak naast uw bedrijfsterrein ligt. Bovendien zou ook door het hergebruik van het niet verontreinigd regenwater heel wat AWW-water kunnen bespaard worden. Gelet op het bestaande gescheiden rioleringsstelsel lijkt dit op het eerste gezicht een haalbare kaart. Er is tot op heden nog nooit een haalbaarheidsstudie uitgevoerd om na te gaan op welke manier het verbruik van AWW-water kan gereduceerd worden. Vlarem II verplicht de exploitant om als normaal zorgvuldig persoon steeds BBT toe te passen, waarbij overeenkomstig artikel 43bis van Vlarem I ook het verbruik en de aard van de grondstoffen met inbegrip van

Uitvoeren haalbaarheidsstudie door erkend deskundige in de discipline water

31/07/2008 EPAS (erkende deskundigen) werd geselecteerd voor uitvoeren haalbaarheidsstudie. Studie werd gefinaliseerd door EPAS. Conclusie: er zijn geen echt haalbare projecten voor Monsanto.

Uitgevoerd

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

77

water in aanmerking moeten worden genomen. De emissiemetingen in functie van de zelfcontrole gebeuren door het eigen milieulaboratorium, hiervoor geattesteerd door een erkend deskundige (de heer Versieren). In de attestering (lucht) van december 2005 zijn een aantal opmerkingen gemaakt over de gevolgde werkwijze.

Uitvoeren noodzakelijk geachte aanpassingen attestering lucht

30/5/2008 Actie voor het bepalen van de meetonzekerheden van emissiemetingen met analysers uitgevoerd.

Uitgevoerd

De continue emissiemeetapparatuur van de WKK-installatie van uw bedrijf werd in augustus 2005 geattesteerd door SGS. Als besluit werd hierin vermeld dat de ingestelde meetbereiken van de toestellen voorlopig behouden mochten blijven, maar dat een evaluatie na één jaar werking moest aantonen of de meetwaarden effectief altijd binnen het meetbereik vallen. Ook de nodige onderhouds- en kalibratieprocedures moesten nog opgesteld worden. Bovendien moest de temperatuurmeting volgens het addendumattest van september 2006 nog opgenomen worden in het rapportagesysteem.

Uitvoeren opmerkingen SGS ivm continue emissiemeetapparatuur WKK

16/04/2007 SGS wordt gecontacteerd om de meetbereiken te evalueren en eventueel te bevestigen dat deze ok zijn. TUV vraagt een calibratie van de analyser 4 maal per jaar. Het onderhoudscontract voorziet in twee calibraties per jaar. Het onderhoudscontract wordt aangepast naar 4 calibraties per jaar. Voor 15/5 gaat Electrabel de temperatuurmeting naar ons brengen. Daarna moet via IT de meting nog op IP21 geplaatst worden.

Uitgevoerd

De ammonia25%-tank is volgens onze gegevens niet aangesloten op de fume scrubber. Als bijzondere vergunnings-voorwaarde is opgenomen dat er bijkomende voorzieningen moeten getroffen worden om de diffuse emissies van ammoniak bij opslag te beperken.

Check design data Voer emissiemetingen uit Evalueer emissiemetingen

10/04/2007

10/04/2007

10/04/2007

De bijzondere vergunnings-voorwaarde vermeldt "indien iminodiazijnzuur en isopropylamine vervangen worden door een 25% ammoniakoplossing dienen er bijkomende voorzieningen (bv. gaswasser) getroffen te worden om diffuse emissies van NH3 tijdens de opslag te beperken, zodanig dat er geen geurhinder optreedt" De ammonia opslagtank is niet aangesloten op de fume scrubber.

N.v.t.

- Niet-geleide emissie van formaldehyde 20% van de totale emissie. Dit zou ondermeer te wijten zijn aan dampverliezen uit de waswatertank en verliezen aan staalpunten en roerders. - In het licht van de GPBV-richtlijn, die de geïntegreerde preventie en beperking van verontreiniging tot doel heeft, stellen wij ons de vraag of hier overeenkomstig BBT alle passende maatregelen getroffen zijn om deze diffuse emissie verder terug te dringen.

Herbekijk bestaande studie, documenteer naar overheid Actualiseer inventaris emissiepunten Evalueer of BBT gebruikt worden

10/04/2007

10/04/2007

10/04/2007

Studie in verband met niet-geleide emissies is ge-update. Hieromtrent is ook een kort verslag geschreven. Evaluatie BBT uitgevoerd: technologie in lijn met richtlijnen.

Uitgevoerd

De NOx-concentraties van stoomketel 8 (ketel met de grootste capaciteit en gebruiks-frequentie) schommelen tussen 300 en 500 mg/Nm3 bij 3% O2 door de bijstook van H2 en de afwezigheid van een low-NOx brander. Vanaf 1 januari 2008 verstrengt de emissiegrenswaarde van 500 naar 300 mg/Nm3 bij 3% O2.

NOx-concentraties van stoomketel 8 laten voldoen aan nieuwe norm

15/12/2007 Project uitgevoerd (in dienst sedert april 2008)

Uitgevoerd

Bij de oxidatie van FIA wordt een hoge vracht aan CO2 geëmitteerd (ca. 25.000 ton op jaarbasis). In het licht van de GPBV-richtlijn stellen wij ons ook hier de vraag of overeen-komstig BBT alle passende maatregelen zijn genomen om de CO2-emissie te reduceren.

Documenteer CO2 productie door het proces

10/04/2007 Samenvatting geschreven Uitgevoerd

De emissiemetingen in functie van de zelfcontrole (water) gebeuren door het eigen milieulaboratorium, hiervoor geattesteerd

Noodzakelijk geachte aanpassingen uit

1/05/2008 Alle acties van de audit werden uitgevoerd. Hercertificatie voor de

Uitgevoerd

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

78

door een erkend deskundige (de heer Versieren). In de attestering van december 2005 zijn een aantal opmerkingen gemaakt over de gevolgde werkwijze.

de attestering uitvoeren (december 2005)

volgende 3 jaar werd toegekend op 30/6/2008 na audit uitgevoerd op 4/6/2008 door dhr. Versieren. (milieubureau Joveco)

Bij de controle van de zelfcontrole water voor 2005 zijn een aantal overtredingen vastgesteld van de lozingsnormen voor de parameters zwevende en bezinkbare stoffen. In dit licht werd recent een optimalisatie van de nabezinkers en de flotatie-eenheid uitgevoerd. In 2006 waren er veel minder overschrijdingen vast te stellen tijdens de zelfcontrole.

Opvolgen parameters + nemen maatregelen

15/04/2007 Geen overschrijdingen meer voor zwevende/bezinkbare stoffen sedert 2007. Andere parameters- dagelijkse opvolging proces via dagvergaderingen.

Uitgevoerd

Voor de parameter chloorfenolen (vnl. 2,4,6- trichloorfenol) zijn er ook regelmatige overschrijdingen vastgesteld tijdens de zelfcontrole. Onze eigen debiets-proportionele afvalwatercampagne heeft voor deze parameter eveneens overschrijdingen aan het licht gebracht. Momenteel is niet helemaal duidelijk of de strenge norm van 0,5 µg/l voor de individuele parameter geldt, dan wel voor de som.

Discussie met VMM i.v.m. norm chloorfenolen

15/04/2007 Discussie met VMM op 10 januari 2007: Aanvraag voor aanpassing lozingsvergunning uitgestuurd in 2007 (ondertussen opnieuw in 2009), jaarlijkse terugkoppeling naar VMM i.v.m. vorderingen

Uitgevoerd - nog niet

afgewerkt

Inzake naleving van de milieukwaliteits-normen in de Schelde is het chemisch zuurstofverbruik (CZV) een kritische parameter.

Noodzakelijke maatregelen om te kunnen voldoen aan de strengere norm voor CZV in het afvalwater

18/06/2007 Een aanvraag voor uitstel van de lozingsnormen voor CZV en N werd aangevraagd in 2007 en goedgekeurd door de overheid. Deze aanvraag werd opgesteld in overleg met de VMM. Verstrenging van de lozingsnormen voor CZV en N werd uitgesteld tot 01/07/09. Ondertussen is een nieuwe aanvraag buitengestuurd in 2009 (opnieuw na overleg met VMM). Jaarlijkse terugkoppeling naar VMM i.v.m. vorderingen.

Uitgevoerd- nog niet

afgewerkt

De bovengrondse opslagtanks staan in inkuipingen welke om de 3 jaar geïnspecteerd worden. In de meest recente keuringsverslagen zijn voor meerdere inkuipingen tekortkomingen inzake vloeistofdichtheid vastgesteld.

Maak inventaris inkuipingen Voer herstellingen uit waar nodig Maak nieuwe inspectierapporten op

10/04/2007

31/08/2008

31/08/2008

- De afstand tussen een aantal opslagtanks en de rand van de inkuiping voldoet op dit ogenblik niet in verschillende inkuipingen (B, C, D en E). - De afdeling Milieu-inspectie is van mening dat tankisolatie als gelijkwaardig alternatief voor een ringmantel kan beschouwd worden, maar acht het opportuun dat uw bedrijf in dat geval aantoont op welke manier eventuele nieuwe risico’s die hierdoor kunnen ontstaan, worden beheerst (vb. isolatie doorweekt van lekvloeistof).

Maak inventaris van afstandsregels tussen tanken en wand inkuiping en toepassing ervan Toon aan dat een risico-evaluatie gebeurd is indien isolatie meegespeeld heeft in afstandsregel bepaling

10/04/2007

10/04/2007

-Lijst is opgemaakt van de aanwezige opslagtanks met o.a. de respectievelijke afstanden tussen tanks en muren inkuiping. Hierbij worden ook de alternatieve maatregelen opgesomd, zoals tankisolatie. - Voor de vermelde inkuipingen ontstaan geen nieuwe risico's bij bv. 'isolatie doorweekt van lekvloeistof': * Voor bunds B, C en E handelt het over opslagtanks van eindproducten welke niet ingedeeld zijn als gevaarlijk product; * Voor bund D handelt het over een opslagtank met waswater, wat niet ingedeeld is als gevaarlijk product. - Voor de bund van de KOH-

Uitgevoerd

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

79

opslagtank handelt het over opslag van een corrosief product. Aangezien KOH reageert met aluminium met de vorming van het explosieve H2-gas, werd SS (inox) sheeting voorzien rond de tank ipv aluminium. - Algemeen kan hierbij opgemerkt worden dat het verwijderen van bv. 'isolatie doorweekt van lekvloeistof' steeds gebeurt volgens Monsanto Standaards met de nodige preventieve maatregelen en met gebruik van de nodige PBM's.

De tankkeuringen worden uitgevoerd door de eigen dienst TME, met name door Oswald Ryckaert of Jozef Baeten. Beide personen werden als bevoegd deskundige aanvaard door AMV, doch hun aanvaardingsattest is ruim 1,5 jaar vervallen.

Hernieuwen aanvaardingsattest Inspectie uitvoeren van IPA tank

28/3/2007

10/4/2007

Nieuw attest voor erkenning bevoegde deskundigen werd aangevraagd (d.d. 15/03/07). en ondertussen bekomen in juni 2007.

Uitgevoerd

De keuringsverslagen van de (eigen) bevoegd deskundige zijn o.i. tot op heden niet éénduidig te interpreteren. Er wordt onvoldoende onderscheid gemaakt tussen inbreuken tegen Vlarem II en tekortkomingen die geen directe inbreuk tegen de milieuwetgeving uitmaken.

Ammonia 25% tank: bepaal nieuwe datum voor inspectie Voer nieuwe inspectie uit

10/4/2007

15/7/2007

Volgende datum werd vastgelegd: 23 april 2007 algemeen onderzoek Ammonia tank hoofdstuk 1 & 2 – ondertussen is inspectie uitgevoerd, nieuw verslag beschikbaar.

Uitgevoerd

De IPA-tank werd op in 1999 aan een ultrasoon onderzoek onderworpen (met gunstig resultaat). De erkend deskundige van AIB Vinçotte heeft dit onderzoek echter nooit equivalent verklaard met het verplichte inwendig onderzoek, aangezien het NDO niet conform zijn aanbevelingen werd uitgevoerd. Dit betekent concreet dat niet voldaan is aan de bepaling van het verplichte “algemeen onderzoek” voor de IPA-tank.

Onderwerp IPA tank aan algemeen onderzoek erkend deskundige

15/04/2007 Inspectie uitgevoerd - verslag beschikbaar.

Uitgevoerd

De ammonia25%-tank werd in 2004 inwendig volledig herbekleed. Na deze herstelwerken is echter geen herkeuring uitgevoerd alvorens de tank terug in dienst werd genomen, wat uiteraard een fundamentele tekortkoming is.

Nieuw algemeen onderzoek ammonia tank

15/4/2007 Inspectie uitgevoerd Uitgevoerd

De KOH-tank is een nieuwe opslagtank. We hebben het attest van de overvulbeveiliging ontvangen, doch ontbreken nog het conformiteitsattest en het indienst-stellingsverslag van de erkend deskundige, alsmede de stabiliteitsstudie uitgevoerd vóór de bouw van de tank.

Verzamel inspectierapporten KOH tank

10/4/2007 Benodigde inspecties uitgevoerd en certificaten verkregen

Uitgevoerd

Conform art. 5.17.1.12 van Vlarem II moeten personen tewerkgesteld in de inrichting op de hoogte zijn van de aard en gevaarsaspecten van de opgeslagen gevaarlijke producten en van de te nemen maatregelen bij onregelmatigheden.

Deelname van Glyfosaat-personeel aan brandblustrainingsessies

15/10/2007 Sessies georganiseerd, herhaling sessies worden ingepland door personeelsdienst.

Uitgevoerd

In de meest recente AREI-attesten van de keuring van de elektrische laagspanningsinstallatie van de Glyfosaatafdeling werden een aantal inbreuken weerhouden.

Behandel en corrigeer de AREI afwijkingen

10/4/2007 Alle inbreuken laten herstellen en terug laten keuren door A/V. De opvolging van de A/V verslagen: bij ontvangen van het verslag wordt er een WO gemaakt met copy van verslag. Als alle inbreuken

Uitgevoerd

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

80

opgelost zijn komt dit in de maintenance filing terecht. Men kan het jaar nadien ook zien dat deze zijn opgelost. De man van A/V checkt deze terug bij zijn volgende controle.

4.4.3 Toetsing van de koeltechniek van Monsanto aan de BREF-studie ‘Industriële koelsystemen’

Monsanto maakt gebruik van 8 koeltorens (sommige bestaande uit meerdere cellen of eenheden) met elektrisch aangedreven ventilatoren. Elke toren is gevuld met een pakking en voorzien van een ventilator, waardoor het warme koelwater wordt afgekoeld door verdamping. Een gedeelte van het koelwater wordt gespuid. Dergelijk systeem van natte koeling met kunstmatige ventilatie wordt in de BREF als BBT vernoemd. Voor bestaande natte koelingssystemen, waar de focus voornamelijk gebaseerd is op maatregelen ter besparing van water en lozingen van chemicaliën naar oppervlaktewater, heeft BBT niet zo zeer een technologisch karakter doch eerder een operationeel karakter. Adequate monitoring, procesvoering en onderhoud zijn wat dat betreft de voornaamste factoren. Monsanto streeft ernaar om de procesvoering voortdurend te optimaliseren, wat ook enkel mogelijk is door voldoende monitoring en onderhoud. Verder wordt ernaar gestreefd steeds de meest milieuvriendelijke additieven te gebruiken voor zover deze de procesvoering niet hinderen.

4.4.4 Verdere toelichtingen in het kader van dit MER

In het MER zullen volgende aspecten verder toegelicht worden:

� Haalbaarheidsstudie voor gebruik van regenwater en oppervlaktewater (zie Hoofdstuk 7).

� Relatief hoge emissies aan stoomketel 8 + maatregelen die Monsanto doorvoerde om de nieuwe emissiegrenswaarde van 300 mg NO2/Nm³ (geldig vanaf 1 januari 2008) te halen (zie Hoofdstuk 9).

� Maatregelen om de diffuse emissies aan formaldehyde en ammoniak verder te beperken (zie Hoofdstuk 9, Sectie 9.3.3).

� Overzicht van de bijkomende inspanningen om de lozingsvracht van CZV en chloorfenolen verder te beperken (zie Hoofdstuk 7).

� Stand van zaken in verband met de vastgestelde tekortkomingen voor de discipline bodem en grondwater (zie Hoofdstuk 6, Sectie 6.3.3.5).

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

81

5 INGREEP – EFFECTENSCHEMA

5.1 MOGELIJKE EFFECTEN

Na de beschrijving van de verschillende aspecten die van belang kunnen zijn voor de milieueffecten, bepalen we in dit hoofdstuk de mogelijke milieueffecten die bestudeerd zullen worden. Daarvoor maken we een opsomming van de verschillende ‘ingrepen‘. Daarmee bedoelen we alle relevante aspecten die aanleiding kunnen geven tot milieueffecten. We beschouwen de volgende disciplines als relevant:

Tabel 5.1 Identificatie van disciplines met relevante effecten.

Discipline Sleuteldiscipline Nevendiscipline Lucht x Water x Bodem x Geluid x Mens x Fauna en flora x Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie x Licht, warmte en stralingen x Klimaat x

De drie disciplines (‘Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie’; ‘Licht, warmte en stralingen’; ‘Klimaat’) die als nevendisciplines geclassificeerd werden, beschouwen we als minder relevant omdat Monsanto Antwerpen op vlak van deze disciplines geen significante effecten veroorzaakt in de referentiesituatie en dat ook niet zal doen in de geplande situatie. Op de eerste rij van Tabel 5.2 zijn de milieudisciplines opgenomen die we zullen bestuderen in het MER. In deze tabel is in elke cel aangegeven hoe de verschillende ingrepen een effect kunnen veroorzaken voor de verschillende disciplines. Telkens is ook aangegeven op een schaal van 0 tot 2 in hoeverre de ingreep niet, beknopt of grondig zal bestudeerd worden. De effecten die vooral onderzocht zullen worden, zijn:

� De invloed van de atmosferische emissies op de luchtkwaliteit, mogelijke gezondheidseffecten bij de omwonenden en ecotoxicologische effecten;

� De invloed van de afvalwaterlozing op de waterkwaliteit van de Schelde;

� De invloed van geluidsemissies en de hinder ervan voor omwonenden;

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV - 0074275

82

� De bestaande bodemverontreiniging en de kans op het ontstaan van nieuwe bodemverontreiniging; en

� Diverse sociaal-organisatorische aspecten: voornamelijk de invloed van het wegverkeer van en naar de fabriek op de verkeerssituatie in de omgeving (verkeersveiligheid, belasting wegennet, enz.) en de invloed van het project op de algemene levenskwaliteit van de omwonenden.

Hoe we in het MER de effecten zullen onderzoeken, in welke mate de effecten zullen voorkomen en met welke ernst, wordt in de volgende hoofdstukken per discipline uitgelegd.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

83

Tabel 5.2 Ingreep-effectenschema.

Ingrepen

Lucht

Oppervlaktewater (behalve grondwater)

Bodem- en grondwater Geluid Fauna & Flora * Mobiliteit / Mens * Andere disciplines *

Geleide emissies naar de atmosfeer

Kwaliteitswijziging (2) 0 0 0 Ecotoxicologie (2) Gezondheidseffecten (2) 0

Niet-geleide emissies naar de atmosfeer

Kwaliteitswijziging (2) 0 0 0 Ecotoxicologie (2) Belevings- en

gezondheidseffecten (2) 0

Lozing industrieel afvalwater in de

Schelde 0

Kwaliteitswijziging (2) Kwantiteitswijziging

(1) 0 0 Ecotoxicologie (2) Gezondheidseffecten (1) 0

Incidentele lekken (vloeistoffen)

0 Kwaliteitswijziging (1) Kwaliteitswijziging (2) 0 Ecotoxicologie (2) Gezondheidseffect (1) 0

Geluidsemissies van installaties

0 0 0 Geluidshinder (2) Verstoring (1) Belevings- en

gezondheidseffect (1) 0

Aan- en afvoer van grondstoffen,

eindproducten en afvalstoffen

Kwaliteitswijziging (1) 0 0 Geluidshinder (1) Verstoring fauna en

flora (1)

Mobiliteitseffecten (1) / Beleving- en

gezondheidseffecten (1) 0

Aanwezigheid gebou-wen, infrastructuur en verkeersvoorzieningen

0 Kwantiteitswijziging

(1)

Invloed op infiltratiemogelijkheden

regenwater (1) 0 Barrière-effect (1), Visuele hinder (1)

Landschappelijke impact (1)

Stilleggen, onderhouden en terug opstarten van diverse

activiteiten of eenheden

Kwaliteitswijziging (1) Kwaliteitswijziging (1) 0 Geluidshinder (1) Ecotoxicologie,

verstoring fauna en flora (1)

Belevings- en gezondheidseffect (1)

0

0: niet te bestuderen (geen effect verwacht); 1: beknopt te bestuderen; 2: grondig te bestuderen; en *: diepgang mede te bepalen op basis van resultaten van andere disciplines.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

84

6 DISCIPLINE BODEM EN GRONDWATER

6.1 METHODOLOGIE

Vooreerst definiëren we het studiegebied waarbinnen relevante milieueffecten op bodem- en grondwater verwacht kunnen worden op basis van de actuele toestand en de geplande uitbreidingen. Op basis van terreingegevens (opgenomen in uitgevoerde bodem-onderzoeken), andere milieustudies (bv. het conform verklaarde MER van 2001), literatuur, data van de websites GIS Vlaanderen en Databank Ondergrond Vlaanderen en kaartgegevens beschrijven we vervolgens de geologische opbouw, de hydrogeologische opbouw en de grondwater-stromingen. Verder beschrijven we de grondwaterkwetsbaarheid en geven we een overzicht van de grondwaterwinningen in de omgeving van Monsanto. We beschrijven tevens de potentieel bodembedreigende activiteiten, de bodem- en grondwaterkwaliteit en de aanwezige bodembeschermings-maatregelen. Om de immissies en de milieueffecten in de referentiesituatie te bestuderen, gebruiken we de onderzoeksgegevens van het meest recente beschrijvend bodemonderzoek (april 2002) als basis. Hierin worden de resultaten van de reeds uitgevoerde bodem- en grondwateronderzoeken uitvoerig beschreven. Tevens zullen de opzet van het bodemsaneringsproject (BSP) (februari 2004) en de huidige status van de saneringswerken (op basis van de reeds beschikbare voortgangsrapporten) verduidelijkt worden. De beschrijving van de karakteristieken en de kwaliteiten van bodem en grondwater in de referentiesituatie bestaat uit:

� Geologische en hydrogeologische karakteristieken; en � Actuele graad van contaminatie (bodem- en grondwaterkwaliteit).

Bij de bespreking van de bestaande bodem- en grondwaterverontreiniging waarderen we deze volgens een puntensysteem. Elk effect krijgt een score tussen -3 en 0:

� -3: Belangrijk negatief effect: (nieuwe) verontreiniging boven de bodemsaneringsnorm type V met mogelijke effecten buiten het projectgebied;

� -2: Relevant negatief effect: verontreiniging boven de bodemsaneringsnorm type V;

� -1: Beperkt negatief effect: verontreiniging tussen de registerwaarde en de bodemsaneringsnorm; en

� 0: Verwaarloosbaar effect: verontreiniging lager dan de drempelwaarde voor opname in het register van verontreinigde gronden (80% bestemmingstype II).

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

85

Voorts evalueren we de mogelijke impact in de geplande situatie. We bespreken de mogelijke migratie van bodem- en grondwaterverontreiniging als gevolg van de installatie van de bijkomende productielijn voor de Butvar RB-afdeling op Blok D4. We bepalen hier de significantie en de omvang van het effect op een kwalitatieve wijze op basis van een expertenoordeel. Verder wordt nagegaan in hoeverre de in de geplande situatie bij te plaatsen opslagvoorzieningen, tanks, reactoren,… een mogelijke impact op bodem en grondwater kunnen veroorzaken en of er aldus bijkomende bodembescher-mende maatregelen getroffen moeten worden.

6.2 AFBAKENING VAN HET STUDIEGEBIED

Het studiegebied omvat in de eerste plaats het projectgebied en de omliggende percelen. Voor de discipline ‘Bodem en Grondwater’ zal een studiegebied met een straal van (max.) 0,5 km t.o.v. het projectgebied in aanmerking worden genomen. Deze zone omvat (ruimschoots) de volledige verontreinigde zone zoals beschreven in het BBO van 2002.

6.3 REFERENTIESITUATIE

6.3.1 Geologie en hydrogeologie4

6.3.1.1 Geologische opbouw

Figuur 18 toont een schematisch overzicht van de geologische opbouw van het studiegebied. De Klei van Boom (Formatie van de Rupel) vormt de basis voor de geologische opbouw ter hoogte van het studiegebied. De Rupeliaanse klei (Boomse klei) vormt op een diepte van ca. 40 m onder het maaiveld de ondoorlatende basis van het bovenliggend hydrogeologisch complex. Hydrogeologisch is deze kleilaag ondoorlatend. De dikte van de kleilaag zou ca. 80 m bedragen. Bovenop de Formatie van de Rupel liggen de glauconiethoudende, plaatselijk kleihoudende zanden uit de Formatie van Berchem. Vervolgens wordt de Formatie van Kattendijk aangetroffen, die eveneens bestaat uit glauconiet-houdende zanden. Glauconiet is een groen tot zwartgekleurd, ijzerrijk kleimineraal dat onder de vorm van aggregaten in dezelfde korrelgrootte als zand voorkomt. Op de Formatie van Kattendijk bevinden zich de zandige afzettingen uit de Formatie van Lillo. Deze vormt in het studiegebied de top van het Tertiair. De

4 Op basis van Monsanto MER Actualisering 2000.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

86

Formatie van Lillo bestaat uit grijsgroene glauconiet- en schelpenhoudende fijne tot matig fijne zanden. Binnen deze in hoofdzaak zandige Formatie vormt het Lid van de Kruisschans een kleiige eenheid. De Tertiare zandlaag wordt aldus door het Lid van de Kruisschans verdeeld in twee watervoerende eenheden. De onderste eenheid, bestaande uit de Formaties van Kattendijk en Berchem, samen met de onderste zandige eenheid uit de Formatie van Lillo, is in het havengebied een belangrijke aquifer. De eenheden boven het Lid van de Kruisschans staan samen met het bovenliggend Kwartair zandpakket, een doorlatende laag, in verbinding met de Schelde. Vandaar dat het grondwater in deze lagen verzilt is. Bovenop dit Kwartair zandpakket werd door de Schelde een alluviale laag afgezet. Dit alluviaal pakket is opgebouwd uit klei-afzettingen (Polderklei) en veenlagen. De dikte van dit alluviaal pakket bedraagt 3 tot 5 m. De Polderklei zelf wordt hydrogeologisch als ondoorlaatbaar gezien. Niettemin is deze Pol-derklei op verschillende plaatsen doorboord bij constructiewerken. De bovengrond van het bedrijfsterrein bestaat uit opgespoten zanden. De dikte van de laag is variabel. De gemiddelde dikte bedraagt 4 tot 5 m. Het gaat om heterogene, fijne tot middelgrove zanden, die althans in het bovenste deel weinig glauconiethoudend zijn. Het zand is afkomstig uit de Schelde of uit het Kanaaldok met de bedoeling om het terrein op te hogen ten opzichte van de oppervlaktewaters.

6.3.1.2 Hydrogeologisch profiel

Figuur 19 toont het hydrogeologisch profiel ter hoogte van het studiegebied. Volgende watervoerende, half-doorlatende en ondoorlatende lagen kunnen afgebakend worden:

� Freatisch watervoerend pakket (d = 5,6 m) vanaf 8,6 tot 3,0 m +TAW; � Eerste semi-doorlatende laag (d = 5,0 m) vanaf 3,0 tot -2,0 m +TAW; � Eerste half-gespannen watervoerende laag (d = 10,5 m) vanaf -2,0 tot

-12,5 m +TAW; � Tweede semi-doorlatende laag (d = 5,0 m) vanaf -12,5 tot

-17,5 m +TAW; � Tweede half-gespannen watervoerende laag (d = 25,5 m) vanaf ca.

-17,5 tot -43 m +TAW; en � Ondoorlatende laag beneden -43 m +TAW.

In verband met de freatische aquifer merken we nog op dat het hier gaat om een artificiële aquifer die ontstaan is na de ophoging van het gebied. De aquifer komt voor in overwegend matig doorlatende ophogingszanden, maar de doorlatendheid van de aangevoerde zanden kan sterk variëren.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

87

6.3.1.3 Grondwaterstroming

Regionaal De freatische grondwaterstroming wordt bepaald door terreinspecifieke eigenschappen zoals dijken, de heterogene opbouw van het opgevulde pakket,... . In de eerste en tweede watervoerende laag geldt een meer regionaal bepaalde grondwaterstromingsrichting. Evaluatie van de gemiddelde waterstanden in de Schelde en in het Kanaaldok stellen een stro-ming vanuit het Kanaaldok naar de Schelde voorop. De hydraulische weer-stand ter hoogte van de bodem van het Kanaaldok is evenwel niet gekend. Aan de noordoostelijke zijde van het Kanaaldok wordt een stromingsrichting gaande van het Kanaaldok naar de “Verlengde Schijn” vooropgesteld. Het Kanaaldok infiltreert de dieper gelegen watervoerende lagen, de Schelde daarentegen onttrekt grondwater aan deze lagen. Dit verschijnsel resulteert in een stromingsrichting, in het westen van het terrein, naar het noorden t.g.v. de stromingsrichting van de Schelde. Lokaal De piëzometrie voor de freatische en de eerste afgesloten waterlaag ter hoogte van het Monsanto terrein is reeds vrij goed gekend. Vanaf 1987 werden verschillende peilputten op meerdere tijdstippen opgemeten. De freatische grondwaterstroming wordt bepaald door terreinspecifieke eigenschappen en wordt hoofdzakelijk beïnvloed door:

� De heterogene opbouw van het opgespoten zandpakket; � De algemene geologie ter hoogte van het bedrijfsterrein (bv. de

variabele dikte en samenstelling van de onderliggende kleilaag); � Het bodemgebruik (verharding, aard van de vegetatie,…); � De topografie; � De aanwezigheid van het Kanaaldok; � De aanwezigheid van oude binnendijken, constructiedijken en andere

barrières, zoals bv. de damplaat ter hoogte van Oiltanking; � De aanwezigheid van onttrekkingsputten (bv. de

grondwaterbemalingen in het kader van het BSP van Monsanto en de bemaling ter hoogte van de damplaat aan Oiltanking);

� Het voormalige drainagesysteem; en � Het neerslagpatroon.

Vóór de ophogingswerken in 1960 waren ter hoogte van het terrein verschillende dijken aanwezig. Het betreft hier:

� Een zeedijk langsheen de Schelde; � Verschillende constructiedijken; en � Een zeewerende dijk, de ‘Kraagdijk’.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

88

Deze dijken, aangeduid op Figuur 20, kunnen lokaal de grondwaterstroming in de bovenste laag beïnvloeden doordat ze de bovenste laag gedeeltelijk afsluiten. Zowel de doorlatendheid van de dijk, als de diepte van deze dijken onder de watertafel bepalen dan in welke mate de stroming wordt beïnvloed. Door de aanwezigheid van deze (voormalige) dijken kan de Monsanto site, en dus ook de freatische grondwatertafel, in een viertal compartimenten opgedeeld worden. De situering van deze vier compartimenten op het Monsanto terrein wordt aangeduid op Figuur 20. Hieronder wordt een korte beschrijving gegeven van de grondwaterstroming in deze vier compartimenten en de drainage van regenwater. Deze teksten zijn overgenomen uit het conform verklaarde BBO (2002). Hierbij wordt aldus nog geen rekening gehouden met een eventuele invloed van de grondwater-onttrekkingen die in 2005 in dienst genomen zijn in het kader van het BSP. Compartiment I Het grondwaterstromingsprofiel vertoont geen algemene tendens en grondwaterstroming vindt plaats in verschillende richtingen. Een snelle respons van de aquifer op het neerslagpatroon speelt waarschijnlijk een belangrijke rol. Ook de aanwezigheid van een bemaling ter hoogte van de lagoons heeft duidelijk zijn invloed op het stromingspatroon. Beide bezinkingsbekkens werden, omwille van stabiliteitsredenen, op een betonnen plaat geplaatst. Om zettingen van de bekkens te voorkomen dient de grondwatertafel via bemaling onder het niveau van de betonnen plaat te worden gehouden. Het gaat hier om een periodische bemaling met een zeer onregelmatig debiet. Het stromingspatroon in de omgeving van deze lagoons kan dus variëren in functie van de bemaling. Inmiddels is één bekken op palen geplaatst; tijdens de herstellingswerkzaamheden (periode 1995-1996) vonden bijkomende bemalingen plaats die het grondwaterstromingspatroon extra hebben beïnvloed. Algemeen worden seizoenale schommelingen van 30 à 40 cm waargenomen. Compartiment II Algemeen wordt in dit compartiment een grondwaterstromingsrichting van noordwestelijke naar zuid-zuidoostelijke richting onderscheiden. De stromingsrichting in het noordwestelijk gedeelte van compartiment II verloopt in de richting van de constructiedijk. Volgens piëzometrische metingen zou de Kraagdijk onderbroken kunnen zijn. Compartiment III Het grondwaterstromingspatroon verloopt hoofdzakelijk in de richting van het kanaal. Tussen het grondwaterreservoir en de dokken komt een hydraulische weerstand voor die afhankelijk is van de manier waarop de dokwanden zijn aangelegd.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

89

Ter hoogte van de terreingrens met Nafta wordt een kleine deviatie naar het noorden waargenomen. Mogelijk is deze afwijking te wijten aan de aanwezigheid van een sleuf nabij de noordelijke terreingrens en de terreinopbouw van de Nafta site. Compartiment IV Globaal wordt een zuidelijk grondwaterstromingspatroon opgemerkt. Nabij de zuidelijke terreingrens wordt het stromingspatroon verstoord door de aanwezigheid van een damplaat op het terrein van Oiltanking. Door de aanwezigheid van deze barrière diende een grondwateronttrekkingssysteem geplaatst te worden in het zuidelijk gedeelte van compartiment IV. Sinds november 1992 wordt via zes pompputjes (ca. 5 m diep) het grondwater-niveau beheerst (maximum debiet ca. 1 m³/uur). Afvoer regenwater Ongeveer de helft van de Monsanto site is onverhard. In deze onverharde, groene zones kan in principe drainage van het regenwater optreden. In het verleden is echter vastgesteld dat de aanwezigheid van voormalige dijken (slechte permeabiliteit) en de ‘zware’ kleilaag waarop het opvulpakket gelegen is, tot gevolg had dat het regenwater vrijwel niet werd afgevoerd. Dit resulteerde regelmatig in overstromingen van het terrein. Om hieraan te verhelpen werd in de periode 1965-1966, een drainagesysteem geïnstalleerd. Om de grondwaterstand te verlagen werden zogenaamde ‘sand drains’ geïnstalleerd. Het is evenwel niet geweten of het geplande drainage-systeem ook helemaal is geïnstalleerd en naar behoren werkte. De afstand tussen twee drains bedraagt 6 m. Na verloop van tijd werd men terug geconfronteerd met wateroverlast, waardoor een nieuw systeem met zowel horizontale als verticale drains werd geïnstalleerd. Ook dit systeem was evenwel niet erg succesvol. Voornamelijk het dichtslibben van de afvoer belemmerde een adequate werking. Momenteel werken deze drains dan ook niet meer. Vanwege de slechte werking van het drainagesysteem werd een onder-grondse stormwaterpijp geïnstalleerd met uitloop in het kanaal. Aangezien deze afvoerleiding rechtstreeks uitmondt in het kanaal, werden maatregelen getroffen om te verhinderen dat verontreinigd proceswater in dit afvoerkanaal terecht zou komen (o.a. door de bouw van een opvangsysteem in kritische zones). De pH en TOC worden continu gemeten en bij abnormale waarden of bij falen van de pH of TOC meter, wordt de afvoer automatisch afgesloten en wordt het regenwater opgevangen in een opvangbekken. In dit geval wordt het water na staalname en analyse ofwel geloosd in het Kanaaldok ofwel naar de centrale waterzuivering gestuurd.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

90

6.3.1.4 Grondwaterkwetsbaarheid

Volgens de kwetsbaarheidskaart van het grondwater in Antwerpen is het grondwater ter hoogte van en in de omgeving van het bedrijf zeer kwetsbaar. De index Ca1 wijst op de aanwezigheid van zand als watervoerende laag. De dikte van de onverzadigde zone is kleiner of gelijk aan 10 m. In de bovenste winbare watervoerende lagen is verzilt grondwater aanwezig.

6.3.2 Grondwaterwinningen

Een bedrijfseigen grondwaterwinning is niet aanwezig op het bedrijfsterrein. Wel zijn er sinds 1981 op het bedrijfsterrein twee vaste grondwaterbemalingen geïnstalleerd om verontreinigd grondwater binnen de terreingrenzen te houden. Het gaat hierbij om een onttrekkingsstreng ter hoogte van de voormalige Triallaat afdeling (op Blokvelden 7A en 7B) en een streng aan de lagoons van de waterzuivering (op Blokvelden 1A en 1B). Beide putten zijn geïnstalleerd op een diepte van 6 m-mv en ze zijn vergund voor een jaarlijks debiet van respectievelijk 20.000 en 6.000 m³. In het kader van het BSP (fase 3 van het BSP) zullen deze onttrekkingen vervangen worden door twee nieuwe, meer robuuste onttrekkingen. Sinds oktober 2006 is de onttrekking ter hoogte van de lagoons omwille van technische problemen uit dienst genomen. In het kader van het BSP worden sinds oktober 2005 bijkomend een aantal grondwateronttrekkingen geëxploiteerd. De filters van de intussen geïnstalleerde ondiepe en diepe onttrekkingsputten bevinden zich respectievelijk op een diepte van 2 tot 5 m-mv en 11 tot 16 m-mv. De specificaties en onttrekkingsdebieten van de operationele onttrekkingsputten worden verder verduidelijkt in Sectie 6.3.3.4. Binnen een straal van 2.500 m rond de terreingrenzen van Monsanto kan slechts één vergunde grondwaterwinning geïdentificeerd worden (op ca. 2,5 km). Het gaat om een winning gelegen ten oosten van Monsanto, in Beveren. De grondwaterwinning heeft twee putten, bevindt zich op 5 m-mv en is vergund voor een zeer beperkt jaardebiet, nl. 125 m³/jaar. Door het lage onttrekkingsdebiet, de diepte en afstand tot de Monsanto site, zal deze winning geen invloed hebben ter hoogte van Monsanto. De dichtstbijzijnde drinkwaterwinningen van PIDPA bevinden zich te Putte-Kapellen op ca. 8 km afstand en te Brasschaat op 15,5 km afstand. De winning te Putte-Kapellen bestaat uit 20 putten. Het vergund debiet bedraagt 15.000 m³/dag. Het vergunde jaardebiet bedraagt 5.475.000 m³. De winning te Brasschaat bestaat uit 25 putten. De vergunde dag- en jaardebieten zijn 19.400 m³ en 5.500.000 m³.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

91

6.3.3 Bodem- en grondwaterkwaliteit

6.3.3.1 Beschrijving van de potentieel bodembedreigende activiteiten

Algemeen Industriële activiteiten kunnen algemeen door de volgende deelactiviteiten een bedreiging vormen voor bodem en grondwater:

� Opslag van (vloeibare) grondstoffen, zowel bovengronds als ondergronds;

� Manipulatie en transporteren van (grond)stoffen: hierbij moet gedacht worden aan laden, verladen en verplaatsen via open of gesloten leidingen. Zeker bij ondergrondse transportleidingen is de kans op lekkage en aldus verontreiniging van de bodem en het grondwater reëel;

� Rioleringssystemen (ondergrondse) voor afvalwater; � Het collecteren en de verwijdering van afvalstoffen: het lozen in een

bezinkput-infiltratieput is hiervan het meest risicovolle voorbeeld; � Atmosferische verspreiding en depositie van contaminanten via

afgaskanalen of diffuse bronnen; � Storten van afvalstoffen onder al dan niet gecontroleerde

omstandigheden; en � Grondwaterwinning: deze ingreep heeft effect op de kwantiteit en de

grondwaterstroming, meestal niet op de grondwaterkwaliteit. De opslag van vloeibare stoffen kan aanleiding geven tot contaminatie door:

� Lekkage van de houders door breuk van de houderwand of verlies van dichtheid van verbindingsstukken: door het onzichtbare karakter is lekkage vooral een knelpunt bij ondergrondse houders;

� Morsen van vloeistoffen bij het vullen van houders: onafgezien van een uitvoering volgens goede praktijkvoorschriften zijn zowel actieve als passieve maatregelen te treffen om de effecten van morsingen te beperken of volledig te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan vloeistofdichte opvangvoorzieningen van de vulplaats, overvul(beveiligings)systemen, vloeistofabsorberende producten voor kleine morsingen,…; en

� Transportleidingen: vooral ondergrondse leidingen vormen via lekkage van producten een bedreiging van het grondwater.

De stockage van afvalstoffen (vloeibare, halfvaste of vaste) kan naargelang de kenmerken van deze afvalstoffen en de stockagemodaliteiten een verschillende verontreinigingspotentialiteit hebben. Gemakkelijk uitloogbare materialen die zonder afscherming naar de omgeving gestockeerd worden, hebben de hoogste verontreinigingspotentialiteit. Omgekeerd is de bedreiging uitgaande van inerte materialen die onder ideale omstandigheden opgeslagen worden, onbestaande tot te verwaarlozen.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

92

Bedrijfsspecifiek De opslag van grondstoffen en van sommige eindproducten grijpt in hoofdzaak plaats op het terrein van een aanpalend opslagbedrijf (Oiltanking). Het transport van grondstoffen en eindproducten naar de desbetreffende productie-eenheden gebeurt via bovengrondse leidingen. De opslagtanks waarin grondstoffen en eindproducten op het eigen terrein worden opgeslagen, zijn ingekuipt. Beperkte hoeveelheden tussenproducten worden opgeslagen in buffertanks. Deze zijn aanwezig bij de productie-eenheid. Producten met beperkt verbruik en bepaalde eindproducten worden gestockeerd in vaten. Dit gebeurt in specifiek hiertoe uitgeruste vatenopslagzones. Naast opslagfaciliteiten en leidingen geassocieerd met de verschillende productie-afdelingen, moeten ook de bovengrondse opslag van minerale olie ten behoeve van nutsvoorzieningen en de ondergrondse opslag van benzine ten behoeve van voertuigen worden vermeld. De opslag van afvalstoffen in afwachting van externe verwerking of van verbranding in de eigen verbrandingsinstallatie gebeurt voor de vloeibare afvalstoffen in (buffer)opslagtanks of vaten. De vaste residuen worden verzameld in bergingszones voor afvalstoffen. De gestockeerde stoffen omvatten afval van labo’s, droge filterkoeken en slib uit de bezinkingsbekkens van het afvalwatercircuit. De opslagplaatsen voor producten en vloeibare afvalstoffen zijn voorzien van een betonnen vloer en inkuiping. Het afvalwatercircuit vormt eveneens een potentiële bron van bodem- en grondwaterbeïnvloeding. Te vermelden zijn de ondergrondse riolering, de verzamelputten en de bufferbekkens. Lekken in dit verband werden in het verleden opgemerkt en worden in het kader van het ‘PEPSI programma’ van Monsanto (zie Sectie 6.3.3.2) systematisch gecontroleerd en hersteld. Een bedrijfseigen grondwaterwinning is niet aanwezig in het bedrijf. Er zijn wel enkele bemalingen operationeel in het kader van het BSP. Het betreft bemalingen met een eerder beperkt debiet. De dag- en jaardebieten fluctueren in de loop van het jaar en van jaar tot jaar, maar blijven onder een voorop-gestelde maximum waarde om zettingsproblemen te voorkomen. In het OBO 2007 is verder een lijst met historische calamiteiten opgenomen. Deze lijst wijst op historische praktijken en calamiteiten die in het verleden opgetreden zijn en bodem- en grondwaterverontreiniging veroorzaakt hebben. Het gaat hierbij vooral om het dumpen van afvalmaterialen en grond op de site zonder de nodige bodembeschermende maatregelen, lekkende rioleringen, overlopen van opslagtanks en lekkende opslagtanks. Hoewel deze calamiteiten wijzen op bedrijfsspecifieke, potentieel bodembedreigende activiteiten, zijn intussen wel gepaste maatregelen getroffen om dergelijke

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

93

problemen in de toekomst uit te sluiten en zijn de leidingen/opslagtanks hersteld.

6.3.3.2 Uitgevoerde bodem- en grondwateronderzoeken

De reeds uitgevoerde bodem- en grondwateronderzoeken zijn samengevat in onderstaande Tabel 6.1.

Tabel 6.1 Historiek bodem- en grondwateronderzoek uitgevoerd op de Monsanto site te Antwerpen.

Datum/periode Aard Beschrijving/opmerking 1987 – 1995 Verkennende onderzoeken Op vrijwillige basis

December 1996 Oriënterend onderzoek Ref.: LISEC-96/RAP/0412MONS.SS/JW, conform verklaard door OVAM

September 1997 Bodemonderzoek Ref.: LISEC-97/BS1514a/SS-SS, onderzoek van de bodemkwaliteit thv Blok D6 voor inplanting door Electrabel

November 1998 Hydrogeologische studie Ref.: LISEC-CV-1998-1563-R-MJ-MNS804 September 1999 Nader bodemonderzoek Op vrijwillige basis

Oktober 1999 Oriënterend onderzoek Ref.: LISEC-AD-1999-5061-R-AD-MNS902, naar aanleiding vd overdracht ve klein gedeelte van de site (thv Blok D6) voor inplanting elektriciteitsturbine Electrabel

April 2002 Beschrijvend onderzoek Ref.: LISEC-CV-2002-12848-R-CV-9410000391

Juni 2002 Oriënterend onderzoek Ref.: LISEC-CV-2002-13454-R-MJ-9410005476

Februari 2004 Bodemsaneringsproject Ref.: LISEC-LVH-2003-9410005803-R-LVH, OVAM conformiteitsattest d.d. 14 mei 2004

April 2005 Oriënterend bodemonderzoek

Ref.: LISEC-CV-2005-9410403203-R-CV, actualisatie OBO voor percelen 162m en 162g

Mei 2005 Status BSP Eerste tussentijds rapport September 2005 Stabiliteitsstudie Ref.: Alpha studieburo 0506-330,

in het kader van grondwatersanering November 2005 Status BSP Tweede tussentijds rapport November 2005 Haalbaarheidsstudie Ref.: Alpha studieburo 0509-200 December 2005 Stabiliteitsstudie Ref.: Alpha studieburo 0509-205,

ter optimalisatie van bemaling Juni 2006 Stabiliteitsstudie Ref.: Alpha studieburo 0506-335

December 2006 Status BSP Derde tussentijds rapport Juli 2007 Oriënterend

bodemonderzoek Ref.: RSK-550021.004-20070704-CVD, op percelen 162j en 162m

Augustus 2007 Beschrijvend bodemonderzoek

Ref.: RSK-550021-R01(00), afperking van verontreiniging ter hoogte van de voormalige Lustran afdeling Blok B7-B8

December 2007 Status BSP Vierde tussentijds rapport

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

94

6.3.3.3 Bodem- en grondwaterkwaliteit: beschrijving immissies

Zoals blijkt uit Tabel 6.1 zijn op het terrein reeds een groot aantal bodem-onderzoeken uitgevoerd. Hieruit bleek een erg complexe verontreiniging met organische verbindingen, zowel voor wat betreft het verspreidingspatroon als voor wat betreft de verontreinigende componenten. De verontreiniging heeft zich potentieel verspreid via het (voormalig lekkende) rioleringsstelsel en eventueel ook via het drainagestelsel dat vroeger aanwezig was op de site. Bovendien heeft grondwatermodellering aangetoond dat de natuurlijke grondwaterstroming in de bovenste grondlagen (opgehoogde laag en de alluviale klei-veen afzetting) in belangrijke mate verticaal gericht is en dat de natuurlijke horizontale grondwaterstroming in de freatische waterlaag aldus zeer gering is. Hierdoor hebben bemalingen, uitgevoerd in het kader van allerlei werkzaamheden, belangrijke horizontale verspreidingen veroorzaakt waardoor het verband tussen de bron en de verspreidingspluim niet altijd eenduidig vast te leggen is. De verontreiniging strekt zich uit tot de eerste semi-afgesloten aquifer (tweede grondwaterlaag), de tweede afgesloten aquifer blijkt niet verontreinigd. De grondwaterverontreiniging werd afgebakend in het BBO 2002. Op basis hiervan werd in 2004 een BSP opgemaakt. De saneringswerken startten in 2005. Hieronder wordt een beknopt overzicht gegeven van de resultaten van het BBO. De opzet van het BSP en de status van de saneringswerken wordt verduidelijkt in Sectie 6.3.3.4. Het BBO van 2002 focust op de verontreiniging van het grondwater. Gezien de ondiepe grondwaterstand wordt bijkomend onderzoek van het vaste deel van de bodem niet opportuun geacht en valt dit buiten de opzet van het BBO5. In het BBO zijn volgende verontreinigingen afgebakend in de freatische waterlaag:

� Zone A met historische verontreinigingen, met typische parameters thiazolen, amines, pesticiden en ftalaten, die gelinkt kunnen worden aan het productieproces. Voornaamste bronnen van verontreinigingen zijn:

o De overstromende, lekkende en inmiddels herstelde lagunes; o Een gebrekkig en inmiddels hersteld rioleringsstelsel; o Voormalige overloop van effluentputten; o Voormalige tijdelijke opslag van laguneslib en filterkoeken in

de pampa’s; en o Vroegere morsingen ter hoogte van opslagtanks.

5 Bij het eerste oriënterend bodemonderzoek in 1996 vond een uitgebreide screening van de grondkwaliteit plaats. Op basis van de resultaten van dit onderzoek, de aard van de verdachte stoffen en de hoge stand van het grondater (ca. 0,5 à 1 m-mv ter hoogte van de productiezone) werd in de daaropvolgende oriënterende bodemonderzoeken afgeweken van het standaard OVAM onderzoeksprotocol en werd het onderzoek uitsluitend toegespitst op een onderzoek naar de ondiepe grondwaterkwaliteit. Gezien immers de beperkte dikte van de onverzadigde zone vormt uitspoeling naar het grondwater een belangrijk transportproces zodat verdachte stoffen aanwezig in de bodem grontendeels in het grondwater terechtkomen. De OVAM heeft deze benadering aanvaard.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

95

Een beperkte verontreiniging met PCB’s houdt verband met het vroegere gebruik van deze stoffen als opwarmfluïdum in zogenaamde “gesloten systemen”; ter hoogte van de verontreinigde zone heeft een expansievat gestaan met een overloop naar de grond. De voornaamste bronnen van verontreinigingen zijn de voorbije jaren reeds weggenomen. De betreffende verontreiniging omvat een oppervlakte van ca. 3,6 ha en bodemvolume van 1,80 miljoen m³.

� Zone B met een historische verontreiniging met als typische

parameters thiazolen, amines, diallaat en triallaat, gesitueerd ter hoogte van de voormalige tijdelijke opslagzone van laguneslib en BOD-filterkoeken (de pampa’s). De betreffende verontreiniging omvat een oppervlakte van ca. 10 ha en een bodemvolume van 0,50 miljoen m³.

� Zone C met een beperkte historische verontreiniging met diallaat

waarvan de oorsprong niet duidelijk is. De betreffende verontreiniging omvat een oppervlakte van ca. 11.000 m² en een bodemvolume van 55.000 m³.

� Zone D met een beperkte historische verontreiniging met diallaat en

zwavel. De verontreiniging is waarschijnlijk het gevolg van het tijdelijk stockeren van verontreinigde grond in de jaren ’80. De betreffende verontreiniging omvat een oppervlakte van ca. 4.700 m² en een bodemvolume van 23.500 m³.

De verontreinigingen in zones A en C hebben zich verspreid tot de eerste (semi-) afgesloten watervoerende laag. In de betreffende laag strekt de verontreiniging zich uit over een oppervlakte van ca. 40 ha. Rekening houdend met een gemiddelde dikte van de laag gelijk aan 10 m, bedraagt het verontreinigd bodemvolume 4 miljoen m³. Een op basis van de beschikbare gegevens aannemelijke aflijning van de verschillende gepollueerde zones in de freatische en in de eerste (semi-) afgesloten watervoerende laag wordt respectievelijk weergegeven in Figuur 21 en Figuur 22. Doordat de bronnen aan de oorsprong van de hierboven beschreven verontreinigde zones gesaneerd, hersteld of vervangen werden, wordt de kans op nieuwe verontreinigingen geminimaliseerd. Dit wordt verder verduidelijkt in Sectie 6.3.3.5.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

96

Uit de risicobeoordeling, uitgevoerd in het kader van het Beschrijvend Bodemonderzoek van 2002, konden o.m. volgende conclusies getrokken worden:

� Op het terrein van Monsanto is sprake van een potentieel blootstel-lingsrisico bij het ongecontroleerd uitvoeren van graafwerken en grondwateronttrekkingen in de afgebakende zone van de verontreiniging. Rekening houdend met bestaande procedures voor het uitvoeren van grondwerken en rekening houdend met het feit dat grondwater bij bemalingen via de waterzuivering geloosd wordt, is er geen sprake van een actueel risico;

� Op aanpalende terreinen van Oiltanking, Nafta en het Galgenschoor, waarop alleen een via het grondwater verspreide verontreiniging aanwezig is, is sprake van een potentieel blootstellingsrisico bij het ongecontroleerd uitvoeren van een grondwateronttrekking binnen de afgebakende zone van verontreiniging. Op deze terreinen wordt een ongecontroleerde grondwateronttrekking dan ook afgeraden;

� Gezien een verdere verspreiding van verontreinigingen naar verder gelegen aanpalende terreinen niet uitgesloten is, is er sprake van een verspreidingsrisico; en

� Gelet op het potentieel blootstellingsrisico en verspreidingsrisico is voor afgebakende verontreinigingen sprake van een saneringsnood-zaak. Bij het huidige bodemgebruik is geen sprake van een humaan blootstellingsrisico zodat er geen sprake is van saneringsurgentie.

6.3.3.4 Bodemsanering

Bodemsaneringsproject 2004 In 2004 is het bodemsaneringsproject (BSP) conform verklaard. Hierin is geopteerd voor volgende saneringstechniek:

� Het onttrekken en zuiveren van verontreinigd grondwater via de bestaande waterzuiveringsinstallatie zolang sprake is van een netto verwijdering van verontreinigingen of om zo nodig te verhinderen dat er sprake is van een significante verspreiding van verontreinigingen; en

� Het monitoren van de verspreiding van de verontreinigingen en het verder zetten en/of heropstarten van de onttrekking en zuivering van verontreinigd grondwater indien, binnen welbepaalde criteria, sprake is van een significante verspreiding van de restverontreinigingen.

In het BSP is een gefaseerde aanpak voor de sanering voorgesteld, nl.:

� Fase 1: Pampa’s & Weekmakersafdeling (sanering zone A en B); � Fase 2: Sulfenamide afdeling & Containerpark (sanering zone A en C); � Fase 3: Lagoons (Fase 3B) en Voormalige Triallaatafdeling (Fase 3A)

(beide voor de sanering van zone A); en

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

97

� Fase 4: Grens Nafta & Deep Wells (sanering zone D en eerste afgesloten watervoerende laag).

De verschillende fasen van het BSP en de status ervan worden hieronder toegelicht. Bodemsaneringswerken

A. Beschrijving van de verschillende fasen Hieronder wordt de opzet en de status van de verschillende fasen van de bodemsaneringswerken verduidelijkt. Zoals reeds vermeld, staat het installeren van onttrekkingsputten en het oppompen van verontreinigd grondwater centraal in het BSP. De technische karakteristieken van de ondiepe en diepe onttrekkingsputten zijn gelijk voor de reeds geplaatste en de geplande extractieputten:

� Ondiepe putten: - Verticale spoelboring van 180 mm diameter tot een diepte van 5,0

m-mv; - HDPE filter (75 mm diameter) met een filterstelling van 2,0-5,0 m-

mv en een bentonietstop van 1,0-2,0 m-mv. Onder de filter is een zandvang van 0,5 m voorzien; en

- In de filter wordt een inhanger geplaatst van 4,5 m met een diameter van 40 mm.

� Diepe putten:

- Verticale spoelboring van 280 mm diameter tot een diepte van 17 m-mv;

- HDPE filter (140 mm diameter) met een filterstelling van 11,0-16,0 m-mv en een bentonietstop van 10,0-4,0 m-mv. Onderaan de filter is een zandvang/pompkamer van 1,0 m voorzien; en

- In de onttrekkingsfilters wordt een deepwell pomp geplaatst. Fase 1: Pampa’s, Blok C8 en Weekmakersafdeling De vierkante en rechtlijnige onttrekkingsstrengen die vallen onder “Pampa’s” en “Blok C8” zijn aangeduid op het overzichtsplan op Figuur 23. In totaal zijn er voor deze onttrekkingsstrengen drie bemalingspompen die zorgen voor de onttrekking van het grondwater uit in totaal 19 ondiepe onttrekkingsputten. Deze onttrekking is sinds oktober 2005 operationeel maar is sindsdien reeds enkele keren tijdelijk buiten dienst geweest. In 2007 werd er 36.900 m³ onttrokken. Het gemiddeld onttrekkingsdebiet bedroeg ca. 4,2 m³/h. Op de Weekmakersafdeling onttrekt een bemalingspomp sinds eind oktober 2005 grondwater uit 8 ondiepe onttrekkingsputten. De onttrekkingsstreng is aangeduid op Figuur 24. In 2007 werd 10.400 m³ onttrokken. Het gemiddeld

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

98

onttrekkingsdebiet voor 2007 bedroeg ca. 1,75 m³/h (een onderhoudsperiode van begin 2007 tot 21 februari 2007 werd hierbij buiten beschouwing gelaten). Op 30 oktober 2007 bedroeg het cumulatief onttrokken volume 28.718 m³. Fase 2: Sulfenamide afdeling en Containerpark De ligging en configuratie van deze onttrekkingsstrengen is weergegeven op Figuur 25. De installatie en opstart van deze onttrekkingen is eind 2006 gerealiseerd. De bemalingspomp van de Sulfenamide afdeling (en PPD afdeling) onttrekt grondwater uit 7 ondiepe onttrekkingsputten. In 2007 werd 15.400 m³ onttrokken. Het gemiddeld onttrekkingsdebiet bedroeg ca. 1,9 m³/h. Op het Containerpark wordt ondiep grondwater onttrokken via 5 onttrek-kingsputten. In 2007 werd 4.000 m³ onttrokken. Het gemiddeld onttrekkings-debiet bedroeg voor de periode april 2007-oktober 2007 slechts 0,4 m³/h. De onttrekking diende reeds na 8 weken tijdelijk (gedurende enkele weken) buiten dienst te worden gesteld ten gevolge van aanladingsproblemen (een verstopping van de persleiding door ijzeroxides). Fase 3: Lagoons en Triallaatafdeling Oorspronkelijk was het voorzien om in de loop van 2007 de tijdelijke onttrekkingsstrengen ter hoogte van de lagoons en de triallaatafdeling (zie Sectie 6.3.2) te vervangen door nieuwe, meer robuuste installaties. De tijdelijke onttrekking ter hoogte van de lagoons werd wegens technische problemen sinds oktober 2006 uit dienst genomen. In 2007 werd 15.700 m³ opgepompt uit de tijdelijke onttrekking van de voormalige triallaatafdeling. Een plan met de lokatie en configuratie van de betreffende onttrekkingsstrengen is opgenomen in Figuur 26. Gezien echter de problemen met het dichtslibben van de pers-leidingen ter hoogte van de pampa’s (fase 1), alsook en vooral ter hoogte van het containerpark (fase 2), waardoor de onttrekkingsdebieten er aanzienlijk dienden te worden gereduceerd, werd de installatie van nieuwe onttrekkingsinfrastructuur voorlopig uitgesteld. Fase 4: Grens Nafta en Deep Wells Met ‘Fence’ wordt de installatie van vier ondiepe onttrekkingsputten op Blok F5 (nabij de grens met Nafta) bedoeld. Dit ter sanering van verontreinigings-kern D. Oorspronkelijk was de installatie van deze putten in 2008 gepland, echter, wegens het uitstellen van Fase 3, zal de opstart van Fase 4 eveneens verlaat worden. Met ‘Deep Wells’ wordt de installatie en exploitatie van 7 diepe putten ter hoogte van de lagoons, 3 diepe putten ter hoogte van het containerpark en 5 diepe putten ter hoogte van de voormalige triallaatafdeling bedoeld. De diepe putten zijn geïnstalleerd voor de sanering van de eerste afgesloten waterlaag.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

99

Deze putten zouden in een laatste fase geïnstalleerd worden. In december 2006, eerder dan gepland, werden reeds twee deep wells geplaatst ter hoogte van het containerpark. Er werd voor deze aanpak geopteerd om sneller ervaring op te doen met betrekking tot grondwateronttrekking uit de eerste afgesloten waterlaag. In 2007 is in totaal 22.300 m³ en gemiddeld 2,5 m³/h onttrokken uit de operationele deep well (slechts één van de twee geïnstalleerde deep wells is momenteel in werking).

B. Stabiliteitsproblemen Omwille van stabiliteitsredenen zijn meerdere onttrekkingsputten, die in het BSP voorzien werden voor Fase 1 en 2, niet geplaatst. Om ontoelaatbare zettingen te voorkomen, wordt het grondwaterpeil in verschillende peilputten ter hoogte van de onttrekkingsstrengen continu geregistreerd en wordt de onttrekking stopgezet bij een te grote daling van het grondwaterniveau. Bovendien worden de zettingsbouten op het terrein periodiek opgemeten. In 2007 is in totaal 104.700 m³ onttrokken en gezuiverd in kader van het BSP. Dit komt overeen met een gemiddelde van 12 m³/h. Deze werkelijke onttrek-kingsdebieten liggen echter significant lager dan de ontwerpdebieten, zoals terug te vinden in het BSP. Dit om de grondwaterverlaging in de freatische grondwaterlaag (in de bovenste opgespoten zandlaag) te beperken, teneinde zettingen te voorkomen en stabiliteitsproblemen van structuren te vermijden. Het lager onttrekkingsdebiet stemt tevens overeen met het debiet dat gemid-deld wordt "aangevoerd" door natuurlijke regenval op het terrein (en als dusdanig maar kan worden onttrokken). Immers, aanvoer van grondwater uit omliggende percelen naar het terrein is beperkt of onbestaande doordat het terrein ondergronds is afgebakend door een reeks van historische dijken en een kleilaag.

C. Aanladingsproblemen In 2007 bleken de installaties van zowel Fase 1 als Fase 2 vervuild, waardoor de installaties op lagere capaciteit lopen. De ondiepe bemaling op het containerpark (Fase 2) diende zelfs al 2 maanden na opstart te worden gestopt voor onderhoud. De hoofdoorzaak van de vervuiling is de hoge concentratie van ijzer in het grondwater op het terrein. Als dit ijzer oxideert door contact met de lucht, slaat het opgeloste ijzer neer als ijzeroxide waardoor een bruine aanslag ontstaat in de installaties. Deze aanlading veroorzaakt opblokkingen van de leidingen. Om oxidatie van het opgeloste ijzer zoveel mogelijk te beperken, werden de onttrekkingsdebieten verder gereduceerd om na te gaan of de neerslag van ijzeroxides op deze manier beperkt kan worden. De praktijk heeft intussen aangetoond dat het gereduceerd debiet op termijn eveneens leidt tot de vorming van ijzeroxides en aanlading. Testen om de leidingen vrij te houden, worden momenteel uitgevoerd. In elk geval zullen alle onttrekkingen jaarlijks gedurende een zekere periode voor onderhoud buiten dienst gesteld moeten worden.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

100

D. Huidige planning Ten gevolge van de onverwachte problemen die in bovenstaande secties beschreven werden, zijn de opstart van Fase 3 en 4 tijdelijk uitgesteld. De huidige planning is als volgt:

� Fase 3A (ondiepe putten t.h.v. de voormalige triallaatafdeling) + een deel van Fase 4 (diepe putten t.h.v. de voormalige triallaatafdeling en het containerpark:

o Start constructie: april 2009; o Start sanering: juni 2009;

� Fase 3B (ondiepe putten t.h.v. de lagoons) + een deel van Fase 4 (diepe putten t.h.v. de lagoons):

o Start constructie: september 2009; o Start sanering: december 2009;

� Fase 4 (ondiepe putten aan de grens met Nafta, Blok F5): o Start constructie: maart 2010; en o Start sanering: juni 2010.

De saneringsduur zal door de verlaagde onttrekkingsdebieten beduidend langer zijn dan vooropgesteld in het conform verklaarde BSP.

6.3.3.5 Bodembeschermende maatregelen

Teneinde de verspreiding van vastgestelde verontreiniging en de kans op nieuwe verontreiniging te voorkomen, werden door Monsanto reeds verschillende acties ondernomen. Hieronder volgt een korte beschrijving van de reeds getroffen maatregelen:

� Dichting lekkende lagunes: ter hoogte van de lagunes werd in 1981 een vaste bemaling geïnstalleerd ter afscherming en isolatie van mogelijke grondwaterverontreiniging. De lagunes zijn in 1994-1996 hersteld;

� Sanering van ‘historisch’ verontreinigde zones: uit de historische feiten en de analyses van de bodemstalen genomen ter hoogte van de zuidwesthoek van Blok C3, bleek dat de bodem verontreinigd was met benzothiazolen, aniline en zwavel. Deze grond werd afgegraven en voor verwerking afgevoerd. De afgegraven gedeelten werden terug opgevuld met zuivere grond;

� Projecten om los- en laadplaatsen, magazijnen en tijdelijke opslag-plaatsen conform de Vlarem II vereisten te maken, o.a. opvangmogelijkheid voor lekken, hellende vloeistofdichte vloeren,…;

� Alle afgegraven grond voor nieuwe projecten of voor onderhouds-werken (bv. aan riolering, afvalwaterputten, beton,…) werd geanalyseerd en indien verontreinigd voor verwerking afgevoerd. De afgegraven gedeelten werden terug opgevuld met zuivere grond;

� De brandblusoefenplaats werd gesaneerd (grond en grondwater) na vaststelling van verontreiniging;

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

101

� De santoflex-weg of ‘pitch road’ werd afgegraven en voor verbranding afgevoerd (er werd geen grondwaterverontreiniging aangetoond bij uitvoering van het OBO en BBO 2002);

� De calamiteiten aan de spoorweg van Nafta werden gesaneerd (in 1991 en 1993) wat bevestigd werd door de analyseresultaten van het OBO en BBO 2002;

� Herstelling van het oude rioleringsstelsel, gepaard met een controleprogramma (het PEPSI-programma; zie verder): er wordt zoveel mogelijk overgegaan naar bovengrondse leidingen (pipe-racks) waarbij een regelmatige controle van het gehele stelsel plaatsvindt;

� De verontreinigde grond die tijdens inkuiping van opslagtanks vrijkomt, wordt niet afgevoerd voor gebruik buiten het terrein, maar wordt voor verwerking afgevoerd (terug te vinden in het afvalstoffenregister); en

� Al het onttrokken grondwater bij bemalingen werd/wordt naar de bedrijfseigen waterzuivering gepompt.

Monsanto startte eind de jaren ’90 het PEPSI programma (PEPSI: Program for Effluent, Pit and Sewer Inspection). Dit programma werd op basis van Europese Richtlijnen opgesteld naar aanleiding van het lekkende, oude rioleringsstelsel. Het programma startte met het up-to-date maken van de rioleringsplannen en met de indeling van de rioleringen naargelang de stoffen die kunnen voorkomen. Ter hoogte van alle productieafdelingen en de nuts-voorzieningen werden inspecties uitgevoerd. Een lijst met de uitgevoerde inspecties, de bevindingen/verslagen van deze inspecties, de herstellingen die uitgevoerd werden en de actiepunten, is bij Monsanto beschikbaar. Zoals vermeld in Sectie 6.3.3.4 worden momenteel bodemsaneringswerken uitgevoerd. In het kader van deze werken worden de evolutie en de maximale verspreiding van de bestaande pollutiepluimen in het grondwater jaarlijks opgevolgd. Indien uit de metingen zou blijken dat het risico bestaat dat bepaalde grondwaterverontreiniging zich verspreidt tot buiten de bedrijfsgrenzen, engageert Monsanto zich om passende maatregelen te nemen, zoals het installeren van een bijkomende grondwateronttrekking of equivalente maatregelen. Een lijst van de opslagtanks per afdeling is opgenomen in Bijlage 3. In deze tabellen wordt per opslagtank aangegeven welk product opgeslagen wordt, wat de inhoud van de opslagtanks is, of het om een boven- of ondergrondse opslagtank gaat en welke bodembeschermende maatregelen getroffen werden. Hieruit blijkt dat alle opslagtanks (met uitzondering van twee tanks ter hoogte van het tankstation) bovengronds zijn waardoor onopgemerkte lekken tot een minimum beperkt worden. Verder blijkt ook dat bijna alle tanks voorzien zijn van een inkuiping en overvulbeveiliging. Enkele tanks zijn tevens voorzien van een lekdetectiesysteem. Onderstaande Tabel 6.2 toont de tekortkomingen die tijdens de GPBV audit van eind 2006 zijn vastgesteld en de correctieve acties die intussen getroffen zijn. Momenteel zijn alle tanks uitgevoerd volgens de Vlarem II voorschriften.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

102

Tabel 6.2 Tekortkomingen vastgesteld tijdens de GPBV audit van eind 2006 en de uitvoering van de correctieve acties.

Vastgestelde tekortkoming Vereiste correctieve actie Datum tegen

wanneer actie vereist Correctieve actie

uitgevoerd?

Vloeistofdichtheid van enkele inkuipingen Aan de hand van nieuwe keuringsattesten moet aangetoond worden dat alle inkuipingen van de Glyfosaateenheid voldoen aan de Vlarem II bepalingen

1 januari 2008 ja,

in augustus 2008

De afstand tussen een aantal opslagtanks en de rand van de inkuiping volstaat niet voor verschillende inkuipingen

Er moet aangetoond worden welke preventieve maatregelen als alternatieve bescherming gehanteerd worden. Er moet aangetoond worden hoe eventuele nieuwe risico’s die kunnen ontstaan ten gevolge van de ‘alternatieve bescherming’, worden beheerst.

1 mei 2007 ja,

in april 2007

Het aanvaardingsattest van enkele interne personen bevoegd als deskundigen voor tankkeuringen is vervallen.

In afwachting van de nieuwe aanvaardingsattesten moeten de wettelijk verplichte tankkeuringen door een extern erkend deskundige uitgevoerd worden.

onmiddellijk ja,

onmiddellijk, nieuwe attesten van juni 2007

De keuringsverslagen zijn niet éénduidig te interpreteren.

Er wordt onvoldoende onderscheid gemaakt tussen inbreuken tegen Vlarem II en tekortkomingen die geen directe inbreuk tegen de milieuwetgeving uitmaken. De volgende verslagen dienen duidelijk opgesteld te worden conform de Vlarem II bepalingen.

bij volgende onderzoeken

ja, in april 2007

Er is niet voldaan aan het verplichte “algemeen onderzoek” voor de IPA-tank.

De IPA-tank moet aan een (nieuw) algemeen onderzoek onderworpen worden door een erkend deskundige en het verslag hiervan moet overgemaakt worden.

1 mei 2007 ja,

in april 2007 Na herbekleding werd de ammonia25%-tank niet herkeurd alvorens ze in dienst genomen werd.

De ammonia25%-tank moet aan een algemeen onderzoek door een erkend deskundige onderworpen worden en het verslag hiervan moet overgemaakt worden.

1 mei 2007 ja,

in juli 2007

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

103

De voorziene terreinverhardingen zijn afhankelijk van het type product dat behandeld of opgeslagen wordt en van de activiteiten die uitgevoerd worden. Waar gevaarlijke vloeistoffen worden behandeld of opgeslagen, bestaan de verhardingen in principe steeds uit vloeistofdicht gewapend beton met dikte en wapening in functie van de mechanische belasting. In functie van de chemicaliën ter plaatse zijn deze vloeren indien nodig voorzien van een aangepaste coating of van een zuurvaste tegelbekleding. Eventuele voegen zijn vloeistofdicht uitgevoerd en resistent tegen de betreffende chemicaliën. Voor procesinstallaties, rond procestanks en rond opslagtanks met P4-producten zijn vloeren rondom voorzien van betonplinten en/of goten zodat eventuele lekken worden afgeleid naar de afvalwaterriolering (conform Vlarem II). Opslagtanks en opslagruimten met gevaarlijke vloeistoffen (andere dan P4) zijn voorzien van vloeistofdichte betonnen inkuipingen die eventueel lekvloeistof ter plaatse opvangen (conform Vlarem II). Voor de laad- en losplaatsen en de bijhorende pompenbaaien bestaat de verharding uit (hellend) vloeistofdicht gewapend beton met betonplinten en/of goten zodat eventuele lekvloeistof wordt opgevangen en/of via goten naar opvangputten geleid wordt. Opslagplaatsen of plaatsen voor behandeling van vaste stoffen zijn naargelang de situatie uitgevoerd in gewapend beton, in geprefabriceerde betonplaten (type Stelcon) of in asfalt.

6.3.3.6 Evaluatie van de milieueffecten

Gezien voor de meeste van de gedetecteerde verontreinigingsparameters geen specifieke Vlarebo-normen bestaan, kan een evaluatie van de milieueffecten aan het toetsingskader vermeld in Sectie 6.1 strikt gezien niet gebeuren. In het BBO 2002 werd bij gebrek aan een Vlaamse bodemsaneringsnorm, getoetst aan de Nederlandse interventiewaarden en de Amerikaanse EPA-PRG-norm. Op basis hiervan werden vier verontreinigingskernen afgebakend waarvan de eigenschappen hieronder kort samengevat worden:

� ZONE A - Voornaamste parameters: thiazolen, amines, pesticiden en ftalaten; - Verontreinigd bodemvolume freatische waterlaag: 1,80 milj. m³; - Verontreinigd bodemvolume eerste afgesloten waterlaag (incl. zone

C): 4 milj. m³; - Historische verontreiniging;

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

104

- Percelen die t.g.v. zone A opgenomen werden in het Register van verontreinigde gronden: sectie F 112h en 112m, sectie A 162l, 162n, 162m en 162p, en een deel van de Scheldelaan, sectie A percelen 378a en 380b; en

- Verontreiniging tot buiten het projectgebied.

� ZONE B - Voornaamste parameters: thiazolen, amines, diallaat en triallaat; - Verontreinigd bodemvolume freatische waterlaag: 0,5 milj. m³; - Verontreinigd bodemvolume eerste afgesloten waterlaag: / - Historische verontreiniging; - Percelen die t.g.v. zone B opgenomen werden in het Register van

verontreinigde gronden: sectie A 162g; en - Geen verontreiniging buiten het projectgebied.

� ZONE C

- Voornaamste parameters: diallaat; - Verontreinigd bodemvolume freatische waterlaag: 55.000 m³; - Verontreinigd bodemvolume eerste afgesloten waterlaag (incl. zone

A): 4 milj. m³; - Historische verontreiniging; - Percelen die t.g.v. zone C opgenomen werden in het Register van

verontreinigde gronden: sectie A 162 m; en - Geen verontreiniging buiten het projectgebied.

� ZONE D

- Voornaamste parameters: diallaat en zwavel; - Verontreinigd bodemvolume freatische waterlaag: 23.500 m³; - Verontreinigd bodemvolume eerste afgesloten waterlaag: /; - Historische verontreiniging; - Percelen die t.g.v. zone D opgenomen werden in het Register van

verontreinigde gronden: sectie A 162m en 150b (weg Nafta); en - Verontreiniging tot buiten het projectgebied.

Gezien de verontreiniging met een groot aantal organische polluenten, de omvang van verontreinigingskern A en B, het verspreidingsrisico en het perceeloverschrijdend karakter van de verontreiniging, krijgen boven-vermelde verontreinigingspluimen een score -3, hetgeen wijst op een belangrijk negatief effect. Hierbij dient echter opgemerkt worden dat Monsanto momenteel bodemsaneringswerken uitvoert ter sanering van de verontreiniging en om verdere verspreiding van de verontreiniging te voorkomen. In kader van het BBO werd tevens een grondwatermodellering en een risicostudie uitgevoerd om de effecten zo goed mogelijk in te schatten en te beperken.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

105

6.4 GEPLANDE SITUATIE

6.4.1 Beschrijving van de potentieel bodembedreigende activiteiten

De geplande situatie omvat de huidige toestand waarbij enkele toestellen bijgeplaatst en enkele toestellen vervangen zullen worden (zie Sectie 2.2). Bij de werkzaamheden ten behoeve van de uitbreidingen zullen de nodige voorzorgen getroffen worden om incidenten of lekken te voorkomen. Net zoals in de huidige toestand zullen de opslagtanks, de op- en overslagplaatsen en de verharding rond installatieonderdelen zodanig ontworpen worden dat bodem- en grondwaterverontreiniging maximaal vermeden worden. Deze voorzieningen zullen overeenkomstig de Vlarem bepalingen uitgevoerd worden. Nieuwe leidingen zullen bovengronds geplaatst worden en zullen net zoals de andere leidingen op regelmatige basis geïnspecteerd worden. De uitbreiding van de Butvar RB-afdeling zal gerealiseerd worden door een bijkomende productielijn te installeren op Blok D4, dat hiertoe verder verhard zal worden (grondplannen van de Butvar RB-afdeling, nl. Blok D3 en Blok D4, voor de referentiesituatie en de geplande situatie zijn respectievelijk opgenomen in Figuur 14 en Figuur 15). Tijdens de constructiewerkzaamheden wordt een grondverzet verwacht voor de fundering en inkuiping van de installatieonderdelen. Voor de constructiewerken zal tevens een tijdelijke grondwaterbemaling nodig zijn die de bestaande bodem- en grondwatersituatie tijdelijk kan beïnvloeden. Deze bemaling zal slechts een beperkt debiet hebben en zal slechts beperkt van duur zijn.

6.4.2 Beschrijving van de geplande bodembeschermingsmaatregelen

Naast de bodembeschermende maatregelen die momenteel reeds aanwezig zijn, zullen voor de geplande uitbreidingen en aanpassingen relevante voorzorgsmaatregelen getroffen worden. Het gaat hierbij om inkuiping van de installaties, aanleg van verharde, hellende vloeren voor opvang van lekken en potentieel verontreinigd regen- en afvalwater, Vlarem conforme opslagvoor-zieningen, bovengrondse leidingen en regelmatige inspecties. Er wordt een bemaling verwacht voor de realisatie van de uitbreiding van de Butvar RB-afdeling. Hierdoor is het mogelijk dat er verontreiniging (van verontreinigingszones A, C en/of D) aangetrokken en opgepompt wordt. Het onttrokken grondwater zal in elk geval vóór de lozing in de Schelde, gezuiverd worden in de centrale waterzuivering. In geval grond afgegraven moet worden voor de realisatie van de uitbreidingen dan zal deze grond – indien verontreinigd – afgevoerd worden naar een erkend verwerker.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

106

6.4.3 Beschrijving van de immissies en de milieueffecten

De bemaling die uitgevoerd zal worden voor de installatie van de bijkomende productielijn van de Butvar RB-afdeling op – het momenteel onverharde – Blok D4, kan de huidige verontreinigingssituatie van het grondwater beïnvloeden. Het mogelijke effect wordt hieronder besproken. Op basis van grondwatermodellering is in het verleden een natuurlijke grondwaterstroming in de bovenste grondlagen (de opgehoogde laag en de alluviale klei-veen afzettingen) aangetoond die in belangrijke mate verticaal gericht is. De natuurlijke, horizontale grondwaterstroming in de freatische waterlaag is zeer gering. Dit zou te wijten zijn aan de voormalige dijken en de zware kleilaag waarop de ophoogzanden gelegen zijn. Een gevolg hiervan is dat vroegere bemalingen belangrijke horizontale verspreidingen veroorzaakt hebben waardoor het verband tussen bron en verontreinigingspluim niet altijd eenduidig vast te leggen is. Voor de uitbreiding van de Butvar RB-afdeling wordt een geringe bemaling noodzakelijk geacht voor de geplande constructiewerkzaamheden. De geplande bemaling is gelegen in compartiment I (zie Figuur 20) tussen de ‘Scheldedijk’ en de ‘Konstruktiedijk’. In dit compartiment is een snelle respons van de aquifer op het neerslagpatroon en een sterke invloed van de aanwezige bemalingen vastgesteld. De bemaling zal plaatsvinden op Blok D4 dat net buiten verontreinigingskern A gelegen is (zie Figuur 21). Op basis van bovenvermelde overwegingen kan men een horizontale grondwater-toestroming verwachten en gezien het betreffende Blok D4 momenteel net buiten de verontreinigingskern gelegen is, moet rekening gehouden worden met eventuele verdere verspreiding van de polluenten naar Blok D4 toe. Het aangetrokken grondwater zal echter opgepompt, gezuiverd en geloosd worden waardoor het eventuele effect – mede door de talrijke bemalingen die in het verleden reeds hebben plaatsgevonden – beperkt zal zijn. Naast het mogelijke effect van de geplande bemaling, zijn er geen wijzigingen te verwachten ten opzichte van de bestaande situatie voor wat betreft de immissies en de milieueffecten voor bodem en grondwater.

6.5 BESLUIT

Op basis van de resultaten van de reeds uitgevoerde bodem- en grondwater-onderzoeken heeft Monsanto een bodemsaneringsproject opgemaakt. De eigenlijke bodemsaneringswerken werden in 2004 aangevat en zullen vermoedelijk nog tot 2022 duren. Op basis van een grondwatermodellering en risico-beoordeling werden de potentiële effecten van de aanwezige verontreiniging ingeschat. Door de aanwezige bemalingen wordt een verspreidingsrisico zo veel mogelijk beperkt. Dit voor wat betreft de actuele situatie. Verwacht wordt dat de geplande uitbreidingen deze situatie niet substantieel zullen wijzigen.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

107

6.6 MILDERENDE MAATREGELEN

Gelet op de reeds aanwezige beschermingsmaatregelen voor bodem- en grondwater en het feit dat alle relevante beschermingsmaatregelen getroffen zullen worden bij de realisatie van de geplande uitbreidingen wordt geen bijdrage van de immissies naar bodem en grondwaterimmissie verwacht. Er worden daarom ook geen bijkomende milderende maatregelen voorgesteld.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

108

7 DISCIPLINE OPPERVLAKTEWATER

7.1 METHODOLOGIE

In de discipline ‘Water’ verzamelen we alle relevante gegevens met betrekking tot oppervlaktewater, afvalwater en hemelwater. Het aspect grondwater wordt in de discipline ‘Bodem en grondwater’ behandeld. We bestuderen vooreerst de waterbalans bij Monsanto in de referentiesituatie (referentiejaar 2007). We bespreken het waterverbruik en geven aan voor welke toepassingen/productie-eenheden het water ingezet wordt. Vervolgens bestuderen we de lozingssituatie van Monsanto. Hiervoor beschrijven we in eerste instantie de karakteristieken van het afvalwater afkomstig van de verschillende afdelingen en de werking van de centrale waterzuiveringsinstallatie. Nadien bespreken we de lozing van Monsanto waarbij we een uitgebreide toetsing uitvoeren van de emissieconcentraties. We vermelden eveneens de emissievrachten van Monsanto en geven de evolutie van enkele parameters in het effluent weer. Nadien zal nagegaan worden hoe het waterverbruik, de afvalwaterlozing en de waterbalans zal veranderen als gevolg van de geplande veranderingen. Ten slotte bespreken we de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater (de Schelde) en de door Monsanto veroorzaakte effecten in dit oppervlakte-water. Volgende elementen komen hierbij aan bod:

� Hydrografische situering en kenmerken van het ontvangende oppervlaktewater (de Schelde);

� Beschrijving van de huidige kwaliteit van het oppervlaktewater op basis van de relevante meetpunten in de omgeving;

� Toetsing van de waterkwaliteit aan de milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewater;

� Beschrijving van de bestaande kwaliteit van de onderwaterbodem van de Schelde;

� Beoordeling van de impact van het lozingsdebiet van het gezuiverd restwater op de Schelde;

� Berekening van de impact van de lozing van Monsanto in de referentiesituatie en in de geplande situatie op de reële kwaliteit van het oppervlaktewater van de Schelde en op de kwaliteit van dit water wanneer deze aan de toepasselijke kwaliteitsdoelstellingen zou voldoen; en

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

109

� Beoordeling van de milieueffecten op basis van onderstaand significantiekader:

o Bijdrage � 5% van de milieukwaliteitsnorm: belangrijke

bijdrage; o Bijdrage � 3% en < 5% van de milieukwaliteitsnorm: relevante

bijdrage; o Bijdrage � 1% en < 3% van de milieukwaliteitsnorm: beperkte

bijdrage; en o Bijdrage < 1% van de milieukwaliteitsnorm: verwaarloosbare

bijdrage. Een gedeelte van de in het MER gebruikte informatie voor deze discipline dient confidentieel gehouden te worden. Deze informatie is opgenomen in confidentiële Bijlage 5 en betreft:

• het watergebruik 2007 van de verschillende afdelingen; • een overzicht van de deelstromen per afdeling voor 2007; • het watergebruik 2007 + geplande situatie van de verschillende

afdelingen; • een overzicht van de deelstromen per afdeling voor 2007 + de

geplande situatie; • de hydraulische belasting van de WZI in de referentie- en in de

geplande situatie.

7.2 AFBAKENING VAN HET STUDIEGEBIED

Het studiegebied omvat alle oppervlaktewateren behorende tot het openbaar hydrografisch net, waarvan de kwaliteit, de kwantiteit en/of het profiel als gevolg van de lozingen zou kunnen worden beïnvloed. Monsanto loost haar bedrijfs- en huishoudelijk afvalwater, na zuivering in de centrale WZI, in de Schelde. Het studiegebied zal bijgevolg de Schelde omvatten. Figuur 27 toont het studiegebied voor de discipline ‘Oppervlaktewater’. Ter volledigheid vermelden we dat het hemelwater gecollecteerd in zones met laag risico op vervuiling, afgevoerd wordt via een afzonderlijk rioleringsnet dat uitmondt in het Kanaaldok B2.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

110

7.3 EMISSIES IN DE REFERENTIESITUATIE

7.3.1 Waterbalans

Monsanto maakt enkel gebruik van leidingwater. In 2007 werd 3.463.320 m³ leidingwater ingenomen. Monsanto maakt geen gebruik van grondwater, oppervlaktewater of hemelwater. Mogelijk verontreinigd hemelwater (ca. 143.220 m³/jaar van de Monsanto site en ca. 58.130 m³/jaar afkomstig van Oiltanking) wordt via de waterzuivering afgevoerd. Het hemelwater met laag risico op vervuiling wordt via een afzonderlijk leidingsysteem (regenwater-afvoerleidingen) opgevangen en geloosd in Kanaaldok B2 (niet opgenomen in onderstaande waterbalans). Figuur 28 bevat een grafische voorstelling van het bedrijfsinterne rioleringsstelsel van Monsanto. Op dit plan zijn de riolering voor huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater met lozingspunt in de Schelde en de regenwaterafvoerriolering met lozingspunt in Kanaaldok B2 afzonderlijk aangeduid. De waterbalans voor 2007 kan als volgt samengevat worden:

� IN - Leidingwaterverbruik 3.463.320 m³ - Verontreinigd hemelwater 143.220 m³ - Bronbemaling (6) 104.700 m³ - Verontreinigd hemelwater Oiltanking 58.130 m³

� UIT - Effluent centrale afvalwaterzuivering 2.679.089 m³ - Verdamping koeltorens 840.960 m³ - Watergehalte eindproducten ca. 30.000 m³ - Watergehalte slib centrale afvalwaterzuivering 2.220 m³

Het verschil tussen in en uit bedraagt 217.101 m³ (5,8%) en kan toegeschreven worden aan niet toegewezen verliezen (o.a. verdampingsverliezen in de processen) en meetfouten.

7.3.2 Watergebruik

Het opgenomen leidingwater wordt enerzijds opgeslagen in een drinkwater-tank (5 m³) en anderzijds in een proceswatertank (4.000 m³). Het water van de drinkwatertank wordt aangewend voor het sanitair, als drinkwater en voor de nooddouches. Het ‘proceswater’ wordt verdeeld over de verschillende productieafdelingen en ondersteunende afdelingen of wordt verder omgezet tot deminwater. Bijna de helft van het deminwater wordt gebruikt in de stoomproductie.

6 Bronbemaling in kader van het Bodemsaneringsproject – Zie discipline ‘Bodem en Grondwater’.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

111

Onderstaand Schema 1 stelt de verdeling voor van het leidingwater over de verschillende afdelingen en ondersteunende activiteiten.

Schema 1 Opdeling van het inkomend leidingwater in drinkwater, proceswater, deminwater en stoom + de verdeling van het water (Bron: Studie watergebruik – Monsanto, 03/06/2008, EPAS).

Een overzicht van het verbruik van leidingwater, deminwater en stoom ter hoogte van de verschillende afdelingen, is opgenomen in Bijlage 5 (Sectie 1). Ook het totaalverbruik (leidingwater + deminwater + stoom) wordt hierbij opgegeven en uitgedrukt als een percentage ten opzichte van de totale inname van leidingwater. Uit dit overzicht blijkt dat ca. 74% van het ingenomen water omgezet wordt in deminwater. Ongeveer de helft van dit deminwater wordt gebruikt voor de aanmaak van stoom. Aldus is de stoomproductie verantwoordelijk voor ca. 35% van het totale waterverbruik van Monsanto.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

112

Verder kan men op basis van de gegevens concluderen dat bijna 80% van het water verbruikt wordt ter hoogte van de eigenlijke productie-afdelingen. Het overige gedeelte wordt verbruikt door de ondersteunende afdelingen en activiteiten. De Butvar RB-afdeling vertegenwoordigt het grootste deel van het totale waterverbruik, nl. 23%. Daarna volgen de Sulfenamide afdeling, de Butvar Solvent afdeling en de Glyfosaat-eenheid, die telkens ca. 13% van het waterverbruik van Monsanto vertegenwoordigen. De waterzuivering en de koeltorens blijken een niet verwaarloosbare hoeveelheid water, nl. respectievelijk 177.607 m³/jaar (20 m³/h) en 58.767 m³/jaar (ca. 7 m³/h) te verbruiken. Deze waterverbruiken worden respectievelijk nader toegelicht in Sectie 7.3.3.2 en in Bijlage 5 (Sectie 2.10). Een bespreking van het koelsysteem van Monsanto is opgenomen in Sectie 0

7.3.3 Lozingspunt Schelde

Het bedrijfsafvalwater bestaat voornamelijk uit procesgebonden deelstromen. Dit wordt doorgaans op het niveau van de afdelingen verzameld in pomp-putten en naar de centrale afvalwaterzuivering gevoerd. Ook het huishoude-lijk afvalwater en het hemelwater dat gecollecteerd wordt in zones met een verhoogd risico op vervuiling, wordt langs deze weg verwijderd. Daarnaast wordt het water dat onttrokken wordt in kader van het BSP als bedrijfsafval-water behandeld. Het aandeel van deze laatste drie deelstromen in de belasting van de centrale afvalwaterzuivering is gering. De procesgebonden deelstromen zijn dus karakteristiek voor het influent van de centrale waterzuivering. In het vervolg van deze sectie zullen eerst de deelstromen die het influent van de waterzuivering vormen en de karakteristieken van deze deelstromen besproken worden. Vervolgens wordt de werking van de centrale waterzuive-ring nader toegelicht. Het effluent van de centrale afvalwaterzuivering (bedrijfsafvalwater plus huishoudelijk afvalwater) wordt geloosd in de Schelde. De effluentkwaliteit wordt nauw opgevolgd door Monsanto. Aldus zullen nadien de karakteristieken van deze lozing getoetst worden aan de geldige lozingsnormen.

7.3.3.1 Overzicht deelstromen

Het bedrijfsafvalwater wordt, op het niveau van de afdelingen, verzameld in pompputten en van hieruit verpompt naar de centrale afvalwaterzuivering. Het afvalwater uit de pompputten wordt regelmatig geanalyseerd op een aantal controleparameters die relevant zijn voor de betreffende afdeling. Om deze controleparameters te selecteren, is – in het verleden – in een eerste theoretische stap nagegaan welke parameters op basis van de gebruikte grond- en hulpstoffen aanwezig kunnen zijn. In een tweede, empirische stap zijn de parameters die stelselmatig onder de detectielimiet bleken te liggen, uit

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

113

het oorspronkelijk meetprogramma geschrapt. Voor de analyse van het gehalte aan organische stoffen wordt om praktische redenen geopteerd voor TOC. Enkel in de Sulfenamide afdeling wordt een CZV-bepaling uitgevoerd, omdat deze analyse in de betreffende matrix meer nauwkeurige resultaten oplevert. De bemonstering gebeurt tijdsproportioneel om een voldoende representatief beeld te krijgen van de werking van de afdeling. De debieten worden maandelijks berekend op basis van een waterbalans voor de betrokken eenheid of installatie. De resultaten van 2007 zijn representatief voor de situatie die in onderhavig milieu-effectrapport beschreven wordt. Het overzicht van de verschillende deelstromen en de karakteristieken ervan is opgenomen in Bijlage 5 Sectie 2.

7.3.3.2 Centrale waterzuiveringsinstallatie

De waterzuiveringsinstallatie omvat o.a. een rooster, mengtanks, nabezinktanks, bufferbekkens, beluchtingsbekkens, een ontwaterings-installatie, een opslagbekken voor filterkoeken, chemische voorbehandelingsreactoren, opslagtanks voor chemicaliën,… In Figuur 16 wordt het procesblokdiagramma gegeven voor de centrale afvalwaterzuivering. De verschillende afvalstromen worden aan de ingang van de afvalwaterzuive-ring bij elkaar gevoegd. Drie stromen vormen hierop een uitzondering:

� Afvalwater van de Sulfenamide-afdeling: dit wordt apart voorbehandeld en toegevoegd ter hoogte van de neutralisatie van de biologische oxidatie;

� Afvalwater van de Butvar® RB-afdeling: dit afvalwater wordt eerst geneutraliseerd en vervolgens rechtstreeks toegevoegd aan de beluchtingsbekkens van de secundaire zuivering (de biologische oxidatie); en

� Afvalwater van Oiltanking: dit wordt toegevoegd aan het bufferbekken van de primaire zuivering.

Tabel 7.1 toont een overzicht van de aanwezige apparaten, met aanduiding van de toegepaste capaciteit.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

114

Tabel 7.1 Voornaamste apparaten in de centrale afvalwaterzuivering.

Apparaat Kenmerken Waarde

PRIMAIRE STAP rooster

1ste neutralisatie voorbezinker

bufferbekken

afstand tussen staven pH-instelling

diameter gemiddelde diepte

gemiddelde oppervlaktebelasting volume

gemiddelde verblijftijd

10 mm > 7

25 m 2,5 m

0,7 m³/m²h 16.000 m³

36 uur SECUNDAIRE STAP

2de neutralisatie beluchtingsbekken

nabezinkers

flotatietank

pH-instelling aantal

individueel volume aantal

diameter diameter

6,5-8,5 2

6.250 m³ 4

22 m 11,4 m

SLIBVERWERKING indikker filterpers

centrifuge en

cycloon/slibdroging

volume aantal

individuele capaciteit capaciteit

960 m³ 2

3 ton/cyclus 5 ton secundair

slib/dag

Het proces omvat drie fundamentele basisstappen namelijk een primaire zuivering of voorbezinking, een secundaire zuivering of biologische oxidatie en een slibverwerking. Hieraan moet de voorbehandeling van het sulfenamide-afvalwater toegevoegd worden.

1) Voorbehandeling Sulfenamide-afvalwater Het afvalwater uit de Sulfenamide-afdeling wordt geneutraliseerd met een zure oplossing en vervolgens geoxideerd met waterstofperoxide om de biodegradeerbaarheid van deze afvalwaterstroom te verhogen.

2) Primaire zuivering of voorbezinking (Blok A2) De primaire trap van de afvalwaterzuivering bestaat uit een rooster, een pH-correctie, een voorbezinker en een bufferbekken. Het rooster verwijdert grotere voorwerpen. In de pH-correctie wordt de pH tot meer dan 7 gebracht met NaOH. De voorbezinker verwijdert bezinkbare stoffen die afkomstig zijn uit de productie-afdelingen of die gevormd worden door de combinatie van verbindingen uit de verschillende afvalwaterstromen onder verhoogde pH. De voorbezinking vindt plaats in een klassiek cirkelvormig bekken met centrale voeding en overstort aan de rand. Het slib wordt naar de slibbehandeling gepompt. Het bufferbekken dient om debiet- en concentratie-pieken af te vlakken en de temperatuur te laten dalen. Het slib dat neerslaat in het bufferbekken, wordt afgezogen met een drijvend zuigtoestel en ook naar de slibbehandeling gestuurd.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

115

Het afvalwater van Oiltanking wordt in het bufferbekken toegevoegd. In het bufferbekken worden ook nog het filtraat en het percolaat van de slibbehandeling, en de waterfase uit de centrifuge voor biologisch slib toegevoegd.

3) Secundaire zuivering of biologische oxidatie Vanuit de bufferbekkens (Blok A1/A2) stroomt het water naar een neutralisatieput (Blok A0). Door toevoeging van zoutzuur en/of natriumhydroxide wordt de zuurtegraad op pH 7,5 gebracht. Tevens wordt het chemisch voorbehandelde afvalwater uit de Sulfenamide-afdeling en eventueel afvalwater uit het noodbekken (zie paragraaf 7.3.5) toegevoegd. Vanuit de neutralisatieput wordt het afvalwater naar twee biologische beluchtingsbekkens op Blok B2 verpompt. Hier wordt de organische belasting van het afvalwater afgebroken door middel van een actief-slibproces. Uit de beluchtingsbekkens loopt het afvalwater via twee verdeeltanks naar de vier nabezinktanks (Blok B2). Het bezonken slib wordt gedeeltelijk teruggepompt naar de beluchtingsbekkens en gedeeltelijk afgevoerd (spui) naar de slibverwerkingsinstallatie (Blok A2). Het afvalwater afkomstig van de Butvar RB-afdeling wordt rechtstreeks aan de beluchtingsbekkens gevoed. Op deze manier wordt een potentieel geurprobleem vermeden. Vanuit de nabezinktanks wordt het water via een coagulatie- en een flocculatiereactor naar de flotatietank gepompt, waar de laatste zwevende stofdeeltjes uit het water worden verwijderd. Het gezuiverde water wordt via een meetstation (Blok B1) en via een leiding, op een pijpenbrug over de Scheldelaan, naar het enige lozingspunt in de Schelde verpompt.

4) Slibverwerkingsinstallatie (Blok A2) Vier slibstromen zijn aanwezig:

� Slib uit de voorbezinking; � Slib uit het bufferbekken; � Slibspui van de nabezinkers; en � Slib van de flotatie-eenheid.

De eerste twee slibstromen betreffen anorganisch slib, bij de laatste twee stromen gaat het om biologisch slib. De anorganische stromen worden met ijzer(III)chloride geconditioneerd om de ontwatering te vergemakkelijken. Na de conditionering wordt het slib naar de filterpersen gestuurd. Het water dat in de indikker en de filterpersen wordt afgescheiden, wordt naar het bufferbekken gestuurd. De filterkoeken kunnen,

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

116

voorafgaand aan afvoer voor externe verbranding, opgeslagen worden in een speciaal uitgerust bekken. Het afgevoerde biologisch slib wordt in een afzonderlijke opslagtank opgeslagen. Vanuit deze tank wordt het naar een centrifuge verpompt, waarbij polyelektrolyt toegevoegd wordt. Het vaste materiaal wordt met een warme luchtstroom naar een cycloon getransporteerd. Tijdens dit transport treedt droging op. De vaste stof uit de cycloon wordt in containers gebracht. De drooglucht wordt gedeeltelijk hergebruikt. Een gedeelte wordt gezuiverd in een gaswasser en in de atmosfeer gebracht. De vaste stof wordt extern verbrand. De behandelingseenheid voor biologisch slib wordt “Centridry” genoemd. Het is ook mogelijk het biologisch slib in de filterpersen te ontwateren samen met het anorganisch slib. Opvolging Het afvalwaterzuiveringsproces wordt intensief opgevolgd. Van elk van de deelstromen en op verschillende punten in de installatie worden dagelijks kenmerkende grootheden bepaald. Verwijderingsefficiëntie De verwijderingsefficiëntie, uitgedrukt in percentage CZV-verwijdering, bedraagt ca. 86%. Waterverbruik (7) Het waterverbruik ter hoogte van de waterzuivering (ca. 175.000 m³ in 2007) is nodig voor verschillende doeleinden:

- Ter hoogte van de neutralisatie van de primaire afvalwaterbehandeling: Koeling van de HCl pompen en roerders, de seals van een aantal pompen waaronder de primaire slibpompen en een deel reinigingswater;

- Ter hoogte van de slibpersen: Waswater voor de kamerfilterpersen, de polymeeraanmaak voor de centrifuge en een deel reinigingswater, o.a. voor het baggeren van de zoutlagunes;

- Ter hoogte van de gaswassers van de slibcentrifuge: De gaswassers verbruiken bijna 7 m³/h wat een aanzienlijk deel van het waterverbruik is. De eerste gaswasser dient voornamelijk om stofdeeltjes te verwijderen, terwijl de tweede gaswasser dient om de geurhinder te beperken. Het water dat gebruikt wordt voor gas-wassing in de tweede wasser wordt gerecirculeerd naar de eerste gaswasser en wordt daarna in de bedrijfsinterne riolering geloosd.

7 Voor een evaluatie van de eventuele inzet van regenwater of andere vormen van waterhergebruik wordt verwezen naar Sectie 7.3.6.1.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

117

- Overige; verspreid over de verschillende onderdelen van de WZI: O.a. reinigingswater van zuigwagens, sealwater van pompen, polymeeraanmaak en koeling van de blowers.

7.3.3.3 Emissies van bedrijfsafvalwater

De lozing van het bedrijfsafvalwater in de Schelde gebeurt via één lozings-punt. De lozing van het bedrijfsafvalwater van Monsanto (inclusief het huishoude-lijk afvalwater) wordt gekenmerkt door een vrij belangrijk debiet van bijna 3.000.000 m³/jaar of ca. 340 m³/uur. Tabel 7.2 toont een overzicht van de geloosde parameters, de lozingsconcen-traties voor 2007 (jaargemiddelden, maxima en 95 percentielwaarden) en de lozingsnormen die in de geldende lozingsvergunning van Monsanto zijn opgenomen. Uit dit overzicht blijkt dat Monsanto gemiddeld gezien voor alle parameters voldeed aan de in de vergunning opgelegde lozingsvoorwaarden. Een aantal individuele meetwaarden lag wel hoger dan de opgelegde lozings-voorwaarden: � TOC

o 60 meetwaarden (van de 366 metingen) hoger dan de norm in 2007; o Hoogst gemeten waarde in 2007 bedroeg 119 mg/l (norm =

60 mg/l); o Verklaring: Typische CZV/TOC verhouding voor het eindafval-

water schommelt tussen 3,5 en 4,5. De TOC norm ligt rekening houdend met deze typische verhouding lager dan de CZV norm. Vanaf de CZV waarden groter zijn dan ca. 240 mg/l kunnen de TOC waarden groter zijn dan 60 mg/l, maar wanneer rekening gehouden wordt met de Vlarem-meetfouten zijn er geen overschrijdingen;

� Bezinkbare stoffen o 1 meetwaarde (op de 366 metingen) hoger dan de norm in 2007; o Hoogst gemeten waarde in 2007 bedroeg 1,3 ml/l (norm = 1 ml/l); o Verklaring: Geen voor de hand liggende reden;

� Totaal gesuspendeerde stoffen o 1 meetwaarde (op de 366 metingen) hoger dan de norm in 2007 (lag

eveneens boven de meldingsdrempel naar de overheid); o Hoogst gemeten waarde in 2007 bedroeg 208 mg/l (norm =

60 mg/l); o Verklaring: Een defecte slibpomp van een nabezinker;

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

118

� Totaal N o 2 meetwaarden (op de 364 metingen) hoger dan de norm in 2007

(één ervan lag eveneens boven de meldingsdrempel naar de overheid);

o Hoogst gemeten waarde in 2007 bedroeg 53 mg/l (norm = 40 mg/l);

o Verklaring: NO2/NO3 doorbraak bij zeer lage TOC/NO3 verhouding: omwille van stilstand van bepaalde afdelingen onvolledige denitrificatie in anoxische compartiment;

� Cadmium o 1 meetwaarde (op de 12 metingen) hoger dan de norm in 2007; o Hoogst gemeten waarde in 2007 bedroeg 4,1 µg/l (norm = 3 µg/l); o Verklaring: Geen verklaring (oorsprong cadmium niet gekend);

� Organisch gechloreerde pesticiden (somparameter) o 3 meetwaarden (op de 12 metingen) hoger dan de norm in 2007; o Hoogst gemeten waarde in 2007 bedroeg 58 µg/l (norm = 30 µg/l); o Verklaring: Voor één overschrijding is er een verklaring, nl.

verzadiging van de actief koolfilter in de Verpakkingseenheid; � 2,4,6-trichlooraniline

o 2 meetwaarden (op de 12 metingen) hoger dan de norm in 2007; o Hoogst gemeten waarde in 2007 bedroeg 6,2 µg/l (norm = 5 µg/l); o Verklaring: Geen verklaring;

� Som atrazine en terbutylazine o 1 meetwaarde (op de 12 metingen) hoger dan de norm in 2007; o Hoogst gemeten waarde in 2007 bedroeg 21,3 µg/l (norm =

20 µg/l); o Verklaring: Verzadiging van de actief koolfilter in de

Verpakkingseenheid; � Chloorfenolen

o In 2007 werden regelmatig overschrijdingen vastgesteld van individuele chloorfenolen, waarvoor een lozingsnorm van 0,5 µg/l geldt. Het gaat hierbij vooral om 2,4,6-trichloorfenol en 4-chloor-3-methylfenol;

o Hoogst gemeten individuele waarde in 2007 bedroeg 1,5 µg/l (norm = 0,5 µg/l);

o Verklaring: Onderzoek heeft uitgewezen dat de chloorfenolen in hoofdzaak gevormd worden tijdens de benzylchlorideproductie binnen de Weekmakersafdeling en dat de vorming van chloor-fenolen steeg na elke stilstand en opstart van het proces. Monsanto doet momenteel inspanningen om de vorming van chloorfenolen tegen te gaan, meer informatie omtrent deze studie is opgenomen in Sectie 7.3.6.2.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

119

Tabel 7.2 Afvalwaterkarakteristieken van Monsanto in 2007.

Parameter Eenheid n x Max 95 P Norm Debiet m³/h 365 306 422 372 500 * Temperatuur °C 365 25 32 30 30-35 ** BZV mg/l 21 9 18 16 25 CZV mg/l 367 205 390 305 400 TOC mg/l 366 49 119 74 60 Bezinkbare stoffen ml/l 366 0,11 15 0,1 1 Tot. gesusp. stoffen mg/l 366 21 208 36 60 Fosfor – P mg/l 366 0,18 1,4 0,5 2 pH so 366 7,7 8,2 8 6-9 KWS (extraheerbaar met CCl4)

mg/l 52 1,6 5 4 25

Totale N mg/l 364 15 53 28 40 EOX mg/l 50 0,016 0,04 0,03 0,05 POX mg/l 12 0,007 0,014 0,01 0,05 Metalen Cadmium (totaal) µg/l 12 1,9 4,1 3,6 3 Chroom (totaal) µg/l 12 6,0 13,0 12,1 100 Lood (totaal) µg/l 12 < 50 100 Kwik (totaal) µg/l 12 0,04 0,12 0,11 1 Nikkel (totaal) µg/l 12 9 28 24,4 100 Koper (totaal) µg/l 12 4,0 8,6 7,5 100 Zink (totaal) µg/l 12 13,0 43 40 500 Arseen (totaal) µg/l 12 < 1 60 Ijzer (in oplossing) mg/l 12 0,055 0,14 0,13 2 Organisch gechloreerde pesticiden Butachloor µg/l 12 < 0,11 Diallaat µg/l 12 0,95 Triallaat µg/l 12 0,19 Alachloor µg/l 12 2,9 Acetochloor µg/l 12 14,0 Totaal µg/l 12 18,1 58,0 54,8 30 Chlooranilines 2-chlooraniline µg/l 12 0,3 1,1 0,8 5 3-chlooraniline µg/l 12 < 0,01 5 4-chlooraniline µg/l 12 < 2,1 5 2,4-dichlooraniline µg/l 12 0,29 0,92 0,8 5 2,6-dichlooraniline µg/l 12 0,42 2,5 1,8 5 4-chloro-2-nitroaniline µg/l 12 < 2,4 5 2,4,5-trichlooraniline µg/l 12 < 0,018 5 2,4,6-trichlooraniline µg/l 12 1,2 6,2 5,8 5 2-chloro-4-methylaniline µg/l 12 < 0,018 5 2-chloro-6-methylaniline µg/l 12 < 0,017 5 Totaal µg/l 12 2,5 9,2 8,7 10 Som chloorfenolen *** µg/l 12 1,7 6,1 0,5 per

component Som fenolen µg/l 12 4,3 24,5 400 Som chloorfenolen + fenolen µg/l 12 6,0 25,8 400 Chloroform µg/l 12 1,3 2,5 60 Som atrazine en terbutylazine µg/l 12 6,4 21,3 20 Trichloorethyleen µg/l 12 < 0,5 10 Tetrachloorkoolstof µg/l 12 < 0,5 25 PAK’s µg/l 12 0,24 0,75 1

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

120

Parameter Eenheid n x Max 95 P Norm PCB + PCT µg/l 2 < 0,07 0,07 Vrije chloor mg/l 12 0,067**** 0,14**** 0,04 Chlooroxideerbare cyaniden µg/l 1 1,8 100 Legende: � n: aantal metingen; � x: gemiddelde van de gemeten waarden; � Max: hoogst gemeten waarde; � 95 P: de 95 percentielwaarde; � Norm: de lozingsnormen geldig op 31/12/2007; � CZV: de CZVH-meting op een homogeen staal, dus inclusief de solids; � *: Max. 10.500 m³/dag enkel te overschrijden bij hevige regenval, maar toegelaten max.

concentraties worden aangepast aan verdunning; � **: Als buitentemperatuur > 25 °C, dan wordt limiet 35 °C; � ***: Bemerk dat enkel de SOM gerapporteerd werd, maar dat de INDIVIDUELE

componenten beneden de limiet van 0,5 µg/l dienen te liggen; en � ****: Analyseresultaten niet betrouwbaar en worden daarom buiten beschouwing gelaten.

Tabel 7.3 geeft de lozingsvrachten van Monsanto weer voor 2005, 2006 en 2007.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

121

Tabel 7.3 Emissievrachten van Monsanto in 2005, 2006 en 2007.

Parameter Eenheid 2005 2006 2007 BZV ton/jaar 16,9 24,9 24,1 CZV ton/jaar 627 698 549 TOC ton/jaar 146 176 131 Tot. gesusp. stoffen (TSS) ton/jaar 78,7 55,4 55,0 Fosfor – P ton/jaar 3,66 1,11 0,48 KWS (extraheerbaar met CCl4) ton/jaar 5,06 6,18 4,26 Totale N ton/jaar 36,6 47,1 40,2 EOX ton/jaar 0,05 0,06 0,04 POX ton/jaar 0,025 0,015 0,019 Metalen Cadmium (totaal) kg/jaar 1,41 3,96 5,00 Chroom (totaal) kg/jaar 14,1 8,31 16,1 Lood (totaal) kg/jaar < 28 < 28 134 Kwik (totaal) kg/jaar 0,42 0,25 0,11 Nikkel (totaal) kg/jaar 33,7 38,8 24,1 Koper (totaal) kg/jaar 5,6 6,37 10,7 Zink (totaal) kg/jaar 53,4 30,3 34,8 Arseen (totaal) kg/jaar 25,3 13,6 < 2,68 Ijzer (in oplossing) ton/jaar 0,70 0,07 0,15 Organisch gechloreerde pesticiden Butachloor kg/jaar < 0,50 < 0,10 < 0,29 Diallaat kg/jaar 2,98 2,47 2,54 Triallaat kg/jaar 0,25 0,33 0,51 Alachloor kg/jaar 2,53 5,85 7,80 Acetochloor kg/jaar 14,6 22,7 37,6 Totaal kg/jaar 20,5 31,3 48,46* Chlooranilines 2-chlooraniline kg/jaar 0,56 0,50 0,86 3-chlooraniline kg/jaar 0,31 < 0,089 < 0,027 4-chlooraniline kg/jaar < 0,56 < 0,55 < 5,6 2,4-dichlooraniline kg/jaar 1,01 0,72 0,78 2,6-dichlooraniline kg/jaar 0,34 0,39 1,13 4-chloro-2-nitroaniline kg/jaar < 0,84 < 0,24 < 6,43 2,4,5-trichlooraniline kg/jaar < 0,56 < 0,08 < 0,05 2,4,6-trichlooraniline kg/jaar 2,76 2,80 3,30 2-chloro-4-methylaniline kg/jaar < 0,084 < 0,04 < 0,05 2-chloro-6-methylaniline kg/jaar < 0,28 < 0,06 < 0,05 Totaal kg/jaar 5,06 4,41 6,72 Som chloorfenolen kg/jaar 4,13 2,85 4,61 Som fenolen kg/jaar 4,13 7,07 11,4 Som chloorfenolen + fenolen kg/jaar 8,27 9,95 16,1 Chloroform kg/jaar 5,91 7,54 3,35 Atrazine kg/jaar 9,00 7,37 17,04** Trichloorethyleen kg/jaar < 1,41 < 1,39 < 1,34 Tetrachloorkoolstof kg/jaar < 1,41 < 1,39 < 1,34 PAK’s kg/jaar 0,76 0,61 0,64 PCB + PCT kg/jaar < 0,20 < 0,19 < 0,19 Vrije chloor kg/jaar 0,10 0,12 0,18 Chlooroxideerbare cyaniden kg/jaar 8,4 20,2 4,82 Legende: *: In 2007 is ‘MCPA’ mee opgenomen in de som van de organisch gechloreerde pesticiden; en **: In 2007 is in de vermelde waarde naast atrazine ook terbutylazine opgenomen.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

122

7.3.4 Lozing van sanitaire afvalwaters

Het sanitair afvalwater wordt naar de centrale WZI gestuurd waar het samen met het industrieel afvalwater behandeld wordt. Het effluent van de WZI wordt geloosd in de Schelde. Er is dus geen afzonderlijk lozingspunt voor de sanitaire afvalwaters.

7.3.5 Lozingen van regenwater

Zoals men kan zien in Figuur 28 beschikt Monsanto over een gescheiden rioleringsstelsel. De in Figuur 28 rood gekleurde rioleringen dienen voor de afvoer van bedrijfsafvalwater, sanitair afvalwater en mogelijk verontreinigd hemelwater. Het volume mogelijk verontreinigd regenwater (incl. het regenwater afkomstig van Oiltanking) bedroeg in 2007, 201.350 m³. Dit water wordt naar de waterzuiveringsinstallatie gevoerd en wordt aldus verder behandeld en geloosd als bedrijfsafvalwater. De groene leidingen staan in voor de opvang en afvoer van hemelwater met laag risico op vervuiling. De waterkwaliteit wordt continu opgevolgd aan de hand van pH en TOC metingen. Bij ieder vermoeden van verontreiniging en/of meting ervan, wordt het lozingspunt afgesloten. In dat geval wordt het regenwater gestockeerd in een noodopvangbekken en, indien nodig, behandeld in de centrale afvalwaterzuivering.

7.3.6 Studies en lopende projecten

7.3.6.1 Haalbaarheidsstudie watergebruik

Inleiding Begin 2008 heeft EPAS het watergebruik bij Monsanto bestudeerd. In een eerste fase werden de waterverbruikers geïnventariseerd. Hierbij werd nagegaan voor welke toepassingen water noodzakelijk is, hoe het verbruik gekarakteriseerd kan worden en welke waterkwaliteit vereist is. Nadien werd nagegaan welke waterbronnen beschikbaar zijn en wat de kwaliteit hiervan is. Vervolgens werden conceptschema’s uitgewerkt voor de behandeling en distributie van de alternatieve waterbronnen. Er werd nagegaan welke behandelingstechniek en welk distributiesysteem nodig is om vertrekkende van de alternatieve bronnen één of meerdere verbruikers te bedienen. Ten slotte werd een technisch-economische evaluatie gemaakt van de haalbaar-heid van de uitgewerkte scenario’s. Hieronder volgen de conclusies van de ‘Studie Watergebruik – Monsanto’, 03/06/2008, EPAS. Alternatieve waterbronnen Als potentiële alternatieve waterbronnen werden hemelwater, ondiep grondwater, dokwater en effluent van de waterzuivering onderzocht. Het effluent van de waterzuivering werd op basis van de beschikbare analyse-gegevens niet weerhouden. Het effluent heeft een hoge zoutconcentratie en

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

123

om het toepasbaar te maken zou een ontzouting via omgekeerde osmose noodzakelijk zijn. De hoge concentraties aan Ca2+ en SO42- maken dit echter technisch moeilijk haalbaar. Het gebruik van ondiep grondwater werd niet weerhouden aangezien momenteel een bodemsaneringsproject aan de gang is en dit bodemwater vervuild is met verschillende organische polluenten. In het verleden werden door Monsanto ook reeds de mogelijkheden om diep grondwater te gebruiken, onderzocht, maar wegens het hoge ijzergehalte bleek dit niet aangewezen. Hemelwater en dokwater werden wel weerhouden als potentiële alternatieve waterbronnen. Het hemelwater van de volledige Monsanto site wordt via een apart rioolstelsel verzameld en geloosd ter hoogte van het dok. Deze hemelwatercollector zou eveneens gebruikt kunnen worden als aanvoerleiding naar een bufferbekken van waaruit gebruikers bevoorraad worden. Momenteel zijn op de Monsanto site ruwweg 8,37 ha aan verharde oppervlaktes aanwezig en er wordt ingeschat dat deze oppervlakte in de toekomst zal toenemen tot ongeveer 10 ha. Op de huidige verharde oppervlakte valt op jaarbasis ca. 66.000 m³ regenwater waarvan, rekening houdend met een afvloeifactor van 0,6, ongeveer 40.000 m³ zou kunnen opgevangen worden. Dokwater is eveneens een goedkope waterbron en is makkelijk bereikbaar wegens de ligging van de Monsanto site aan het dok. Het dokwater is brak, waardoor een ontzouting via omgekeerde osmose noodzakelijk is. Niettegenstaande de grotere schommelingen in temperatuur en samenstelling van het dokwater ten opzichte van het effluent van de waterzuivering, blijven alle parameters binnen de technische beperkingen die gesteld worden voor omgekeerde osmose zodat een ontzouting mogelijk is. Scenario’s voor alternatieve waterbevoorrading Bij het onderzoeken van haalbare scenario’s voor alternatieve water-bevoorrading (welke verbruikers komen in aanmerking voor een bepaalde alternatieve waterbevoorrading?), werd rekening gehouden met twee alternatieve scenario’s: � In de nabije toekomst zal de watervraag verder toenemen door een

aantal geplande projecten; en � Bij nieuwe projecten zal rekening gehouden moeten worden met de

wettelijke vereisten inzake hergebruik, infiltratie of buffering van hemelwater.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

124

In totaal werden twee haalbare scenario’s geïdentificeerd en uitgewerkt:

1. Op basis van de gecombineerde gegevens kon besloten worden dat hemelwater in principe toepasbaar zou zijn voor de bronnen die geselecteerd werden voor een lagere waterkwaliteit. Vanuit dat oogpunt is de meest eenvoudige toepassing het gebruik van hemelwater in de koeltoren van de Glyfosaateenheid; en

2. Het gebruik van dokwater zonder ontzilting is niet haalbaar omdat de systemen niet voorzien zijn op dit zoutgehalte. Dokwater na ontzilting is wel een technische optie die een alternatief kan bieden voor proceswater en deminwater.

Hemelwater als koelwater in de Glyfosaateenheid Het hergebruik van hemelwater is een mogelijk scenario om de opname van leidingwater te reduceren. Dit hemelwater kan mits een beperkte behandeling door zandfiltratie o.a. gebruikt worden als koeltorenwater of voor enkele toepassingen in verband met de waterzuivering. Rekening houdend met de bestaande beschikbare infrastructuur leek het hergebruik van hemelwater in de koeltoren van de glyfosaateenheid de meest haalbare oplossing. De totale investeringskost van dit project werd ingeschat op minimaal 230.000 euro. Voor dit project werd een terugverdienperiode van 12 jaar berekend. Hierbij werd opgemerkt dat in het kader van de hemelwatertoets er de wettelijke verplichting is om een oplossing te voorzien voor de hemelwater-problematiek door middel van infiltratie, vertraagde lozing of hergebruik. Een centrale oplossing die zich op langere termijn terugbetaalt zou daarom een meerwaarde kunnen bieden ten opzichte van verschillende lokale oplossingen die enkel een investeringskost met zich meebrengen. Intussen werd dit scenario verder bestudeerd door Monsanto. Door de lange terugverdienperiode is dit project economisch niet haalbaar. Gebruik van dokwater Wegens de aanwezigheid van zwevende stoffen en het hoge zoutgehalte is een verregaande behandeling nodig alvorens dit water gebruikt kan worden in de productie. De benodigde behandeling zou bestaan uit ultrafiltratie gevolgd door omgekeerde osmose om tot een waterkwaliteit te komen die gelijkaardig is als de huidige proceswaterkwaliteit. Er werd een investeringskost van 13 miljoen euro berekend en een operationele kost van 0,29 euro/m³ voor proceswaterkwaliteit en 0,46 euro/m³ voor deminwaterkwaliteit. Op basis van de huidige verbruiken van proceswater en deminwater, werd een terugverdientijd van 7 jaar berekend.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

125

Hierbij werd opgemerkt dat de ecologische impact van een dergelijke maatregel beperkt zal zijn aangezien in dit scenario de verminderde opname van AWW water (oppervlaktewater) gerealiseerd wordt door middel van de opzuivering van dokwater, wat eveneens oppervlaktewater is. Dit scenario is intussen door Monsanto verder bestudeerd. Omwille van de hoge investeringskost is echter ook dit project economisch niet haalbaar.

7.3.6.2 Studie in verband met de vorming van chloorfenolen

Om een beter inzicht te krijgen in de vorming van chloorfenolen en om de chloorfenolen in het afvalwater te reduceren, werd een ‘six sigma’ project opgestart. Een dergelijk project staat voor een gestructureerde aanpak en data-analyse. Studie in verband met de vorming van chloorfenolen Onderzoek wees uit dat chloorfenolen in hoofdzaak gevormd worden tijdens de benzylchlorideproductie binnen de Weekmakersafdeling. Experimenten werden uitgevoerd om de grootste invloedfactoren te bepalen. Proces-parameters werden aangepast om de vorming van chloorfenolen te reduceren. Vermoedelijk heeft het zuurstofgehalte van het aangeleverde chloride ook een belangrijke invloed. Sinds begin 2005 bleek het gehalte aan chloorfenolen in het effluent van de WZI gedurende een lange periode onder controle te zijn. Eind 2006 werden echter opnieuw verhoogde waarden vastgesteld. Sindsdien worden wekelijkse staalnames en analyses uitgevoerd op het weekmakers-effluent, om op langere termijn verbanden te kunnen vinden tussen eventuele fluctuaties in de chloorfenolresultaten en bepaalde procesomstandigheden. Evaluatie van mogelijke deelstroombehandeling Het afvalwater van de benzylchloridesectie maakt ongeveer 10% uit van het totale afvalwater van de Weekmakersafdeling. De chloorfenolen die gevormd worden in de benzylchloridesectie bevinden zich echter hoofdzakelijk in de organische fractie en komen aldus via de daaropvolgende reactiestappen in het ganse weekmakersproces voor. Het afvalwater afkomstig van de benzylsectie bevat slechts een kleine fractie van de chloorfenolen in het weekmakerseffluent. Het is bijgevolg niet mogelijk een kleine deelstroom van het afvalwater te isoleren en te behandelen om chloorfenolen te verwijderen. De totale afvalwaterstroom van de Weekmakersafdeling zou hiervoor behandeld moeten worden. Gezien de zeer lage concentratie van chloorfenolen ten opzichte van andere organische vervuiling is het niet haalbaar om op een economisch verantwoorde wijze selectief chloorfenolen uit het afvalwater te verwijderen. Vorming van chloorfenolen zo veel mogelijk vermijden Gezien een deelstroombehandeling onmogelijk lijkt, gaat Monsanto verder op zoek naar mogelijkheden om de vorming van chloorfenolen zo veel mogelijk uit te sluiten. Hiertoe wordt de aanwezigheid en de vorming van chloor-

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

126

fenolen intensief opgevolgd en zoekt men uit welke procesomstandigheden een negatieve invloed kunnen hebben op de vorming van chloorfenolen. Uit literatuuronderzoek kon worden gehaald dat volgende factoren de vorming van (chloor-)fenolen in belangrijke mate kunnen beïnvloeden:

� Aanwezigheid van chloor; � Aanwezigheid van tolueen; � Aanwezigheid van zuurstof; � Aanwezigheid van katalysator; en � Lokaal hoge temperaturen.

In december 2007 werden als test, na een stilstand, bij opstart de lokaal hoge temperaturen geëlimineerd in de reactor door in te grijpen op de wijze waarop grondstoffen in de reactor worden gevoed en door de opwarmtijd van de lampen in de reactor aan te passen. De resultaten van de analyses van de afvalwaterstromen na deze test toonden aan dat het gehalte aan chloorfenolen kon worden beperkt. De werkinstructies in de Weekmakersafdeling werden bijgevolg aangepast in lijn met de testcondities. Recent werden op bepaalde momenten toch opnieuw verhoogde gehaltes van chloorfenolen opgemerkt. Fundamenteel onderzoek heeft aangetoond dat ook het toevoegen van een inhibitor om gevaarlijke polymerisaties tegen te gaan, verantwoordelijk kan zijn voor de vorming van chloorfenolen. Deze inhibitor wordt na een onderhoudsstilstand toegevoegd en heeft als doel metaaldeeltjes te binden. Metaaldeeltjes kunnen immers als katalysator voor een polymerisatie optreden. Momenteel worden testen uitgevoerd om deze recente theorie te toetsen.

7.3.6.3 Studie in verband met de verstrenging van de lozingsnorm voor CZV en totaal stikstof

Naar aanleiding van een herziening van de lozingsvergunning in 2001 met het opleggen van sterk verstrengde lozingsnormen tot gevolg (o.m. voor CZV, TOC, gesuspendeerde stoffen, totaal N, totaal P en een aantal micro-verontreinigingen), stelde Monsanto reeds in 2001 een actieplan op om haar lozingsvrachten te beperken. Een laatste aanpassing van de lozings-vergunning dateert van juli 2007. In deze vergunning (MLWV/07-14/ES) zijn volgende normen opgenomen:

� CZV: 400 mg/l, te verlagen naar 125 mg/l tegen 01/07/2009; en � Totaal N: 40 mg/l, te verlagen naar 15 mg/l tegen 01/07/2009.

In het kader van deze verstrenging startte Monsanto een nieuw actieplan. Het was al snel duidelijk dat in kader van de nakende normverlaging ingegrepen diende te worden op het afvalwater van de Sulfenamide afdeling. Deze afdeling heeft immers de zwaarst belaste afvalwaterstroom; het CZV-

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

127

aandeel van deze stroom bedraagt 40 à 50% van de CZV-vracht van het totale afvalwater en de afdeling staat in voor ca. 80% van de totale organische stikstofvracht. Er werd gepoogd om dit probleem ‘aan de bron’ aan te pakken en dus niet via een ‘end of pipe’ oplossing. Reeds vanaf enkele jaren geleden werd er gewerkt aan een procesaanpassing waardoor de CZV belasting van het Sulfenamide afvalwater zou verminderen. Er werd een project opgestart, het ‘CS2 was project’, om een zuiverder tussenproduct te produceren waardoor minder nevenproducten in het afvalwater terecht zouden komen. Dit onderzoeks-project kende echter een moeilijke opstart met heel wat procesproblemen. Het was dus duidelijk dat er extra tijd nodig was om te kunnen komen tot een NaMBT tussenproduct van de vereiste kwaliteit en aan voldoende capaciteit, en om nadien ook het effect op het effluent van de WZI aan te tonen. Intussen zijn er een aantal procesaanpassingen binnen de Sulfenamide afdeling doorgevoerd. Naar aanleiding van deze aanpassingen, de opvolging ervan binnen de WZI en andere optimalisaties binnen de WZI, zijn verbeteringen gerealiseerd met betrekking tot het CZV en totaal stikstof in het effluent van de WZI. De waarnemingen voor CZV en totaal stikstof worden hieronder weergegeven. CZV

� Zowel de jaargemiddelde concentratie (205 mg/l) als de standaard-afwijking (57 mg/l) zijn sterk afgenomen;

� Daggemiddelde concentraties voor 2007: o Geen overschrijdingen van de norm (400 mg/l); o Twee overschrijdingen van 350 mg/l, enkele overschrijdingen

van 300 mg/l: redenen voor verhoogde concentraties zijn geïdentificeerd; en

o CZV vracht: jaargemiddelde vracht ligt bijna op niveau dat overeenkomt met de lozingsnorm van 125 mg/l (wanneer rekening gehouden wordt met de vermelde lozingsnorm en het vergunde lozingsdebiet);

Totaal stikstof

� De jaargemiddelde concentratie bedraagt 15 mg/l, de standaard-afwijking 7 mg/l. Doorheen de jaren zijn deze afgenomen;

� Daggemiddelde concentraties voor 2007: o Twee overschrijdingen van 40 mg/l: te verklaren door

onvoldoende denitrificatie in het eerste compartiment van de beluchtingsbekkens. De nitraten aanwezig in het nitraatrijke afvalwater van de Butvar RB-afdeling worden in het 1ste anoxische compartiment van de beluchtingsbekkens afgebroken;

o Overschrijdingen boven 30 mg/l: redenen voor verhoogde concentraties werden geïdentificeerd;

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

128

o Er is geen eenduidige correlatie tussen concentraties voor CZV en totaal stikstof in het eindafvalwater. Nochtans zijn beiden hoofdzakelijk afkomstig van het Sulfenamide afvalwater; en

o De redenen voor verhoogde daggemiddelde waarden zijn niet dezelfde voor CZV als voor totaal stikstof.

Momenteel zet Monsanto volgende stappen:

� Voor CZV: o Verdere kleine verbeteringen in de NaMBT productie; o Controle van een bepaalde productiecampagne in de

Sulfenamide afdeling; o Verdere kleine verbeteringen in de eindprocessen van de

Sulfenamide afdeling; en o Verdere optimalisatie van de WZI;

� Voor totaal stikstof:

o Verdere analyse naar de oorzaak van de pieken en de variatie van het N-gehalte in het afvalwater ter hoogte van de Sulfenamide afdeling; en

o Bestuderen van de invloed van het Butvar RB afvalwater op de (de)nitrificatie ter hoogte van de WZI.

Aangezien Monsanto op 1 juli 2009 nog niet zal kunnen voldoen aan de vooropgestelde, verstrengde normen, werd een aanvraag ingediend voor het verlagen van de normen voor CZV en totaal stikstof vanaf 1 juli 2009 tot respectievelijk 300 mg/l en 30 mg/l (i.p.v. tot respectievelijk 125 mg/l en 15 mg/l). Deze versoepeling werd toegekend in juli 2009.

7.3.6.4 Uitbreiding Butvar RB-afdeling, ARB3 project

Gezien een significante uitbreiding van de Butvar RB-afdeling eveneens een significante stijging van het waterverbruik en de belasting van de centrale WZI zou betekenen (zowel op basis van hydraulische belasting als op basis van de vuilvracht aan nitraten), heeft Monsanto binnen het uitbreidingsproject de mogelijkheden onderzocht om het waterverbruik, de -lozing en het stoom-verbruik te beperken. Dit gebeurde in het zogenaamde ‘ARB3 project’ en het ‘RB35 project’. De inhoud en het resultaat van deze projecten zijn opgenomen onder Sectie 7.4.1.1.

7.3.7 Overzicht van de lozing in de periode 1987-2007

Onderstaande grafieken geven de evolutie weer van de emissievrachten van enkele relevante parameters (CZV, TOC, totaal gesuspendeerde stoffen, stikstof en fosfor). Daarenboven wordt de evolutie van het effluentdebiet weergegeven. Indicatief is telkens ook een lineaire trendlijn toegevoegd om de algemene trend van de evolutie weer te geven. Op deze manier kan voor alle

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

129

voorgestelde parameters en het effluentdebiet een dalende tendens waargenomen worden.

Evolutie COD lozing

0

500

1000

1500

2000

2500

1985 1990 1995 2000 2005 2010

Jaar

CO

D v

rach

t (t

on

/jaar

)

COD Linear (COD)

Evolutie TOC, TSS en Stikstof lozing

0

100

200

300

400

500

600

700

1985 1990 1995 2000 2005 2010

Jaar

Vra

cht

(to

n/ja

ar)

TOC TSS Stikstof Linear (TOC) Linear (TSS) Linear (Stikstof)

Evolutie Fosfor lozing

0

5

10

15

20

25

30

35

40

45

50

1985 1990 1995 2000 2005 2010

Jaar

CO

D v

rach

t (t

on

/jaar

)

Fosfor Linear (Fosfor)

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

130

Evolutie Effluentdebiet

0

1

2

3

4

5

1985 1990 1995 2000 2005 2010

Jaar

Jaar

lijks

e lo

zin

g in

10^

6 m

³/ja

ar

Jaarlijks volume eff luent Linear (Jaarlijks volume effluent)

7.4 EMISSIES IN DE GEPLANDE SITUATIE

7.4.1 Waterbalans in de geplande situatie

7.4.1.1 Algemene beschrijving van de geplande situatie

In de geplande situatie zullen de productiecapaciteiten binnen enkele afdelingen/eenheden verhogen ten opzichte van de referentiesituatie. Hieronder wordt per uitbreiding beknopt aangegeven wat de impact zal zijn op de waterbalans. Het waterverbruik en de lozing worden afzonderlijk in meer detail uitgewerkt in de volgende secties. Landbouwafdeling, Glyfosaateenheid De productiecapaciteit binnen de Glyfosaateenheid zal stijgen van 60.000 ton/jaar tot 90.000 ton/jaar. Het gaat hierbij dus om een uitbreiding met 50%. Het verbruik van water en de generatie van het effluent zal echter niet proportioneel toenemen. De geplande uitbreiding zal voornamelijk gerealiseerd worden door enkele optimalisaties. Hierdoor zal geconcen-treerder en sneller geproduceerd kunnen worden. Monsanto voorspelt binnen de Glyfosaateenheid een stijging van het waterverbruik en het lozingsdebiet van 17% en een stijging van de effluentconcentraties eveneens met 17%. De vrachten zullen hierdoor verhogen met 37%. Het stoomverbruik zal nagenoeg proportioneel toenemen met de capaciteitsuitbreiding (ca. + 50%). Butvar RB-afdeling De productiecapaciteit binnen de Butvar RB-afdeling zal toenemen van 27.000 ton/jaar tot 52.000 ton/jaar of dus met 93%. Gezien een significante uitbreiding van de Butvar RB-afdeling eveneens een significante stijging van het waterverbruik en de belasting van de centrale WZI zou betekenen (zowel op basis van hydraulische belasting als op basis

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

131

van de vuilvracht aan nitraten), heeft Monsanto binnen het ‘ARB3’ project en het ‘RB35’ project de mogelijkheden onderzocht om het waterverbruik, de -lozing en het stoomverbruik te beperken. Zonder bijkomende maatregelen zouden immers zowel het verbruik van (hoofdzakelijk gedemineraliseerd) water en de generatie van effluent respectievelijk toenemen met 69% en 95%. Gezien de impact op de waterbalans hierdoor te significant zou worden, zal Monsanto de projecten ‘ARB3’ en ‘RB35’ implementeren. Het ‘ARB3’ project voorziet de installatie van een opslagtank voor de recuperatie van effluent uit het wasproces van de drie productielijnen. Deze gerecupereerde stroom kan opnieuw worden gebruikt als waswater, waardoor het gebruik van vers gedemineraliseerd water sterk verminderd kan worden. Ook de totale effluentstroom zal hierdoor gereduceerd worden in vergelijking met de geplande situatie waarbij geen bijkomende maatregelen worden genomen. Het ‘RB35’ project of het ‘katalysator herwinningsproject’ beoogt in de eerste plaats de herwinning en het hergebruik van een belangrijk deel van de gebruikte katalysator. Door het opvangen van het effluent uit het eerste deel van de wascyclus in de wastank en het hergebruik van dit effluent voor het oplossen van de grondstof (PVOH), wordt verwacht dat 25% van de totale katalysatorhoeveelheid kan herwonnen worden. Dit recuperatiepotentieel is reeds experimenteel aangetoond tijdens verschillende testen in de huidige installaties. Daarnaast heeft dit project een positief effect op de hoeveelheid en samenstelling van het afvalwater van de Butvar RB-afdeling en tevens op het water- en stoomverbruik van de afdeling. Zonder bijkomende maatregelen zal eveneens het stoomverbruik sterk stijgen naar aanleiding van de capaciteitsuitbreiding. Het ‘ARB3’ project voorziet echter in de herwinning van warmte uit bepaalde processtappen en het hergebruik ervan in andere stappen door het gebruik van gedemineraliseerd water als warmtetransporterend medium. Implementatie van het ‘RB35’ project zal zorgen voor een verdere daling van het stoomverbruik. De nodige wijzigingen zullen zowel op de bestaande als op de nieuwe productielijn doorgevoerd worden. Het resultaat van de hierboven beschreven maatregelen wordt in onder-staande tabel verduidelijkt. Monsanto zal zowel het ‘ARB3’ als het ‘RB35’ project uitvoeren.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

132

Tabel 7.4 Verwachte impact van de maatregelen van het ARB3 en het RB35 project op het waterverbruik, de waterlozing, de vuilvrachten en het stoomverbruik van de Butvar RB-afdeling in de geplande situatie.

Geplande situatie: i.f.v. de maatregelen

Kenmerk Eenheid Referentie-

jaar 2007 Geen

ARB3 project

ARB3 + RB35 project

Waterverbruik* m³/dag 1.923 3.251 (+69%) 2.755 (+43%) 2.196 (+14%) Waterlozing m³/dag 1.748 3.414 (+95%) 2.873 (+64%) 2.274 (+31%) N-vracht kg/dag 1.089 2.099 (+93%) 2.099 (+82%) 1.374 (+26%) TOC-vracht kg/dag 985 1.796 (+82%) 1.796 (+82%) 1.796 (+82%) CZV-vracht kg/dag 3.384 6.172 (+82%) 6.172 (+82%) 6.172 (+82%) Stoomverbruik m³/dag 249 386 (+55%) 357 (+44%) 326 (+31%) *: Verbruik van leidingwater + deminwater.

Ten behoeve van de uitbreiding zal bijkomend terrein op Blok D4 ingenomen worden. Er zal ca. 2.854 m² van de groenzone verhard worden waarvan 1.677 m² met afvoer naar de regenwaterriolering (lozing in het Kanaaldok) en 1.177 m² met afvoer naar de centrale WZI. Wanneer gerekend wordt met 776 mm neerslag/jaar (typisch voor regio Antwerpen), dan zal door de aangelegde verharding jaarlijks ca. 913 m³ bijkomend mogelijk verontreinigd hemelwater door de WZI behandeld moeten worden. Butvar Solventafdeling Binnen de Butvar Solventafdeling voorziet men een stijging van de productie van polyvinylbutyralhars van 11.000 ton/jaar naar 13.000 ton/jaar en een stijging van de productiecapaciteit van ethylacetaat van 15.400 ton/jaar naar 17.000 ton/jaar. Aldus zal de totale productiecapaciteit van 26.400 ton/jaar naar 30.000 ton/jaar toenemen, wat overeenkomt met een stijging van 14%. Het waterverbruik, de waterlozing en het stoomverbruik zullen proportioneel stijgen. De lozingsconcentraties ter hoogte van de Butvar Solventafdeling zullen gelijk blijven waardoor de vrachten aldus eveneens met 14% zullen stijgen. Landbouwafdeling, Verpakkings- en Formulatie-eenheid In tegenstelling tot de niet onbelangrijke capaciteitsverhoging binnen de Verpakkings- en Formulatie-eenheid, verwacht Monsanto dat er minder afvalwater gegenereerd zal worden. Dit kan gerealiseerd worden door het optimaliseren van de spoelingen. Voor deze eenheid zal voor het waterver-bruik en de waterlozing van de geplande situatie een status quo verondersteld worden ten opzichte van de referentiesituatie. Wegens het stopzetten van bepaalde formulaties, zullen ten opzichte van de referentietoestand bepaalde producten niet meer geloosd worden, nl. atrazine, triallaat en alachloor. PPD afdeling In 2006 werd de vergunde productiecapaciteit van anti-ozonanten verhoogd van 30.000 ton/jaar tot 41.000 ton/jaar. Deze capaciteitsverhoging werd nog niet gerealiseerd. Er wordt een proportionele stijging van het lozingsdebiet en de geloosde vrachten verondersteld (+ 37%) in de geplande situatie ten

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

133

opzichte van het referentiejaar 2007. Het stoomverbruik zal met ca. 17% toenemen.

7.4.1.2 Inkomende waterstromen en waterverbruik

De tabel in Sectie 3 van Bijlage 5 geeft een overzicht van het waterverbruik (leidingwater, deminwater en stoom) ter hoogte van de verschillende afdelingen voor de referentietoestand en de geplande situatie. Voor de ‘geplande situatie’ werden de waarden van de referentietoestand geëxtra-poleerd naar een theoretische toestand waarbij de te vergunnen productie-capaciteiten volledig gerealiseerd worden, rekening houdend met de veronderstellingen in Sectie 7.4.1.1. Naast het waterverbruik ter hoogte van de productie-afdelingen is ook een verhoogd waterverbruik mogelijk in enkele andere ondersteunende activiteiten en afdelingen. Hierbij wordt gedacht aan de waterzuivering, afvalverbranding en de koeltorens. Een inschatting van het waterverbruik binnen deze ondersteunende activiteiten in de geplande situatie is eveneens opgenomen in de vermelde tabel. Hierbij werd verondersteld dat het waterverbruik ter hoogte van deze ondersteunende activiteiten proportioneel zal toenemen met het stijgend waterverbruik ter hoogte van de productie-afdelingen (dit laatste zou – wanneer het watergebruik ten behoeve van het stoomverbruik in de verschillende afdelingen niet meegerekend wordt – van 1.822.895 m³/jaar naar 2.037.805 m³/jaar kunnen stijgen; een stijging met 12%). Op basis van de gegevens in Tabel L van Bijlage 5 (Sectie 3) en de veronder-stellingen in Sectie 7.4.1.1 blijkt dat theoretisch gezien het totaalverbruik aan water kan oplopen van 3.343.593 m³/jaar tot 3.813.798 m³/jaar; een stijging met ca. 14%. De tabel in Bijlage 5 toont verder aan dat de stijging van het waterverbruik voor de uitbreiding van de Glyfosaateenheid het belangrijkste is (ca. 35% van de totale toename). Daarnaast is – ondanks de reeds voorziene maatregelen, zie Sectie 7.3.6.2 – vooral de uitbreiding van de Butvar RB-afdeling van belang (ca. 27% van de totale toename). Verder zijn het aandeel van de PPD-afdeling (17,0%), de Butvar Solventafdeling (13,9%) en de waterzuivering (4,5%) niet onbelangrijk. Wanneer de toenames op niveau van de afdelingen bekeken worden, dan is de toename binnen de Glyfosaateenheid het belangrijkste (+38%). Zoals blijkt uit Tabel L van Bijlage 5 is dit vooral te wijten aan het stoomverbruik in de geplande situatie; men verwacht immers dat het stoomverbruik proportioneel zal toenemen met de uitbreiding. De geplande stijging van het waterverbruik binnen de PPD afdeling (+25%) is eveneens significant. Nadien volgen de Butvar RB-afdeling (+16%) en de Butvar Solvent afdeling (+14%). De eerder geringe stijging binnen de Butvar RB-afdeling is te danken aan de inspannin-gen die Monsanto in dit verband zal doen, nl. de uitvoering van het ‘ARB3’ project en het ‘RB35’ project.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

134

7.4.1.3 Uitgaande waterstromen en lozing

Effluent van de productie-afdelingen Aangezien het effluent van de verschillende productie-afdelingen in belangrijke mate de belasting van de WZI uitmaakt, is eerst nagegaan wat de mogelijke impact van de geplande uitbreidingen op de belasting van de waterzuivering is. Deze gegevens zijn opgenomen in Sectie 4 van Bijlage 5. Hieruit blijkt dat vooral de stijging van de vrachten aan TOC en totaal N in de geplande situatie significant zullen zijn. De vuilvrachten van deze componenten zullen immers respectievelijk met 20% en 21% stijgen. De uitbreiding binnen de Butvar RB-afdeling is voor 84% verantwoordelijk voor de bijkomende TOC-vracht in de geplande situatie en voor 99% voor de bijkomende N-vracht. De invoering van het ‘RB35’ project (zie Sectie 7.3.6.2) bij de uitbreiding van de Butvar RB-afdeling zorgt ervoor dat de totale N-vracht relatief beperkt zal toenemen, nl. +21% in plaats van +74% wanneer deze maatregel niet uitgevoerd zou worden. Hierdoor beoogt men een potentieel probleem met (de)nitrificatie in de WZI door een ongunstige TOC/NO3--verhouding te vermijden. Hydraulische belasting WZI De dagelijkse afvalwaterstromen naar de WZI in de referentietoestand en in de geplande situatie zijn opgenomen in Tabel N in Sectie 5 van Bijlage 5. Op basis van deze gegevens blijkt dat in de geplande situatie jaarlijks ca. 351.000 m³ afvalwater bijkomend door de WZI behandeld moeten worden. De jaarlijkse lozing van Monsanto zal ongeveer met eenzelfde hoeveelheid toenemen. In de referentietoestand (2007) werd 2.679.089 m³ effluent van de WZI in de Schelde geloosd. Aldus verwacht men in de geplande situatie een lozing van ca. 3.030.000 m³, wat een stijging van 13% betekent. Tabel N in Bijlage 5 toont aan dat de uitbreiding van de Butvar RB-afdeling meer dan de helft van de bijkomende hydraulische belasting van de WZI zal vertegenwoordigen. Dit ondanks de uitvoering van het ‘ARB3’ en het ‘RB35’ project (zie Sectie 7.3.6.2). Zonder de maatregelen opgenomen in het ARB3-project, zou de lozing in de geplande situatie met 29% stijgen in plaats van met 13%.

7.4.1.4 Samenvatting waterverbruik en waterlozing.

Tabel 7.5 Het waterverbruik en de waterlozing van de Monsanto site in Antwerpen in de referentiesituatie (2007) en in de geplande situatie.

Watercyclus Factuur/teller in

2007 (m³) Bijkomend

volume (m³) Geplande situatie

(m³/jaar) Toename

(%) Waterverbruik 3.463.320 470.205 3.813.798 13,6

Waterlozing 2.679.089 351.130 2.679.089 13,1

Zoals blijkt uit Tabel 7.5 zullen het waterverbruik en de waterlozing nagenoeg

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

135

proportioneel toenemen. Het waterverbruik zal iets meer stijgen dan de waterlozing wat te wijten is aan een relatief grotere opname van water in de eindproducten en een relatief hogere behoefte aan koelwater (en dus meer verdamping) in de geplande situatie ten opzichte van de referentiesituatie.

7.4.2 Lozingen van industrieel afvalwater

7.4.2.1 Afvalwaterzuiveringsinstallatie

De afvalwaterzuiveringsinstallatie zal in de geplande situatie identiek zijn aan de huidige centrale waterzuivering. De waterzuivering heeft een capaciteit van 240.000 inwonerequivalenten (I.E.). De huidige capaciteit bedraagt ca. 165.000 I.E. Aldus blijft er nog voldoende restcapaciteit over om in de geplande situatie pieklozingen op te vangen. Monsanto heeft reeds de nodige inspanningen gedaan om na te gaan of de bijkomende vuilvrachten in de geplande situatie niet voor problemen zouden kunnen zorgen. In het eerste, anoxische compartiment van de beluchtings-bekkens vindt immers denitrificatie plaats, een eerste stap in de afbraak van nitraten. Kritisch hierbij is de verhouding TOC/NO32- (totaal organisch koolstof/nitraat). Zoals aangetoond in Sectie 4 van Bijlage 5 zullen de TOC- en nitraatvrachten in de toekomst nagenoeg evenredig toenemen, nl. respectievelijk +20% en +21%, en zal bovenvermelde verhouding aldus ongeveer gelijk blijven. In het verleden waren er soms problemen met een te lage TOC/NO32- verhouding. Indien de verhouding te laag ligt, kan het zijn dat de nitraten slechts gedeeltelijk afgebroken worden, waardoor verder in het proces opeenvolgend nitrificatie en denitrificatie zal optreden. Een opbouw van nitraten, die een inhiberende werking op de biologie kunnen hebben, en een lage afbraak van organisch materiaal kunnen hiervan het gevolg zijn. Aangezien de TOC/NO32- verhouding in de toekomst ongeveer gelijk zal blijven, verwacht men geen toename van de problemen ten gevolge van een gebrekkige (de)nitrificatie. Om de vuilvracht afkomstig van de Butvar RB-afdeling te beperken heeft Monsanto beslist om de gegenereerde afvalwaterstroom te hergebruiken binnen de afdeling (uitvoering van het ‘ARB3’ en het ‘RB35’ project). Op deze manier zou de nitratenvracht immers sterk gereduceerd kunnen worden (zie Sectie 7.4.1.1). In de toekomst zal de TOC/nitraat-verhouding door Monsanto nauwgezet opgevolgd worden. Bij vaststelling van een te lage verhouding, zal methanol als goed afbreekbaar organisch materiaal (koolstofbron) bijgedo-seerd worden. Aldus lijkt het aannemelijk dat Monsanto dezelfde verwijde-ringsefficiënties zal halen in de geplande situatie (ca. 86% op basis van CZV-verwijdering).

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

136

7.4.2.2 Verwachte emissieconcentraties en verwachte emissievrachten

Enkele parameters zijn integraal afkomstig van een welbepaalde afdeling. Het gaat hierbij om:

� Fenolen en chloorfenolen: afkomstig van de Weekmakersafdeling; en � Organisch gechloreerde pesticiden, incl. atrazine en terbutylazine:

afkomstig van de Verpakkings- en Formulatie-eenheid. Aangezien bovenvermelde afdelingen niet zullen uitbreiden in de geplande situatie, verwacht men dat de emissiejaarvrachten van deze componenten niet zullen stijgen. Bij een toename van het lozingsdebiet, zullen de geloosde concentraties van deze parameters aldus dalen. Verder zijn er enkele componenten die niet meer geloosd zullen worden. Het gaat om triallaat (in 2007 werd het gebruik van triallaat stopgezet), alachloor, en atrazine (met het gebruik van alachloor en atrazine werd in 2008 gestopt). Deze componenten – voormalig gebruikt in de Verpakkings- en Formulatie-eenheid – worden niet meer aangewend en dus zal er in de geplande situatie vanuit de productie geen lozing meer zijn van deze componenten. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat er in het kader van de bodemsanerings-werken grondwater onttrokken wordt. Dit grondwater is verontreinigd met organische polluenten (zie Hoofdstuk 6) en wordt behandeld in de WZI. Niet (volledig) afgebroken polluenten vanuit het grondwater kunnen aldus nog wel aanwezig zijn in de lozing. Voor de andere componenten, die niet aan één welbepaalde afdeling toegewezen kunnen worden, wordt verwacht dat de geloosde concentraties nagenoeg gelijk zullen blijven en dus dat de jaarvrachten proportioneel zullen toenemen met het debiet. Rekening houdend met de vermelde veronderstellingen en een stijgend emissiedebiet van 2.679.089 m³/jaar (306 m³/h) naar 3.030.219 m³/jaar (346 m³/h), worden in onderstaande Tabel 7.6 en Tabel 7.7 de verwachte emissieconcentraties en -vrachten voor de geplande situatie weergegeven. De (verwachte) lozingsnormen zijn eveneens opgenomen in Tabel 7.6. Enkele stoffen die Monsanto loost, nl. alachloor, atrazine, chloroform en enkele metalen (cadmium, kwik en nikkel), zijn prioritair (gevaarlijke) stoffen waarvoor binnenkort zeer waarschijnlijk nieuwe milieukwaliteitsnormen zullen worden vastgesteld. Na het stopzetten van het gebruik en de lozing van triallaat, werd in 2008 ook gestopt met bepaalde formulaties waardoor de actieve componenten alachloor en atrazine in de toekomst ook niet meer geloosd zullen worden (8). In 2007 bedroeg de gemiddelde lozingsconcentratie voor chloroform 1,3 µg/l.

8 Zoals reeds opgemerkt zullen de betreffende polluenten niet meer geloosd worden vanuit de productie-eenheden, maar zullen ze mogelijks nog wel geloosd worden ten gevolge van de bodemsaneringswerken.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

137

De huidige milieukwaliteitsdoelstelling bedraagt 12 µg/l (de huidige lozings-norm is 60 µg/l). Aldus is de concentratie chloroform die Monsanto loost dermate laag, dat het onwaarschijnlijk is dat Monsanto eventuele toekomstige, verstrengde lozingsnormen niet meer zou kunnen respecteren. Onderzoek heeft tevens aangetoond dat chloroform niet (meer) gevormd wordt door Monsanto, maar wel aanwezig is in het door AWW geleverde leidingwater (Monsanto meet 5-6 µg/l in het leidingwater en 1-2 µg/l in haar effluent). Voor wat betreft de lozing van prioritair (gevaarlijke) zware metalen, respecteert Monsanto ruimschoots de lozingsnormen voor kwik en nikkel. Voor cadmium werden reeds enkele individuele overschrijdingen vastgesteld, maar gemiddeld gezien wordt de – strenge – lozingsnorm voor cadmium gerespecteerd. Zoals aangegeven in Tabel 1.6 gelden tot 30 juni 2009 voor CZV en totaal N de respectievelijke lozingsnormen 400 mg/l en 40 mg/l. Nadien zullen deze normen verlagen tot 300 mg/l en 30 mg/l (cfr. lopende vergunningsaanvraag; zie ook paragraaf 7.3.6.3). In 2007 loosde Monsanto gemiddeld 205 mg CZV/l en 15 mg N/l. Om te allen tijde de toekomstige, verstrengde lozingsnormen te respecteren, zal Monsanto aldus bijkomende inspanningen moeten leveren. Zoals aangetoond in Sectie 7.3.6.3 volgt Monsanto de lozingsparameters van de betreffende parameters reeds geruime tijd op en worden inspanningen geleverd om in de toekomst aan de verstrengde normen te kunnen voldoen. Door verbeteringen op afdelingsniveau en in de waterzuivering zou in de toekomst aan de lagere normen voldaan kunnen worden. Als een ‘worst case’ benadering zal in de impactberekeningen voor de geplande situatie (zie Sectie 7.5.5.2) rekening gehouden worden met gelijkblijvende CZV en N concentraties.

Tabel 7.6 Verwachte emissieconcentraties in de geplande situatie.

Parameter Eenheid Gem.

concentratie 2007

Concentratie geplande situatie

Verwachte norm

Debiet m³/h 306 346 500 BZV mg/l 9 9 25 CZV mg/l 205 205 300 TOC mg/l 49 49 60 Bezinkbare stoffen ml/l 0,11 0,11 1 Tot. gesusp. stoffen mg/l 21 21 60 Fosfor – P mg/l 0,18 0,18 2 pH so 7,7 7,7 6-9 KWS (extraheerbaar met CCl4) mg/l 1,6 1,6 25 Totale N mg/l 15 15 30 EOX mg/l 0,016 0,016 0,05 POX mg/l 0,007 0,007 0,05 Metalen Cadmium (totaal) µg/l 2,4 2,4 3 Chroom (totaal) µg/l 6,0 6,0 100 Lood (totaal) µg/l < 50 < 50 100 Kwik (totaal) µg/l 0,04 0,04 1 Nikkel (totaal) µg/l 9 9 100

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

138

Parameter Eenheid Gem.

concentratie 2007

Concentratie geplande situatie

Verwachte norm

Koper (totaal) µg/l 4,0 4,0 100 Zink (totaal) µg/l 13,0 13,0 500 Arseen (totaal) µg/l < 1 < 1 60 Ijzer (in oplossing) mg/l 0,055 0,055 2 Organisch gechloreerde pesticiden Butachloor µg/l < 0,11 < 0,10 Diallaat µg/l 0,95 0,84 Triallaat µg/l 0,19 0 (3) Alachloor µg/l 2,9 0 (3) Acetochloor µg/l 14,0 12,4 Totaal µg/l 18,1 13,2 30 Chlooranilines 2-chlooraniline µg/l 0,30 0,30 5 3-chlooraniline µg/l < 0,01 < 0,01 5 4-chlooraniline µg/l < 2,1 < 2,1 5 2,4-dichlooraniline µg/l 0,29 0,29 5 2,6-dichlooraniline µg/l 0,42 0,42 5 4-chloro-2-nitroaniline µg/l < 2,4 < 2,4 5 2,4,5-trichlooraniline µg/l < 0,018 < 0,018 5 2,4,6-trichlooraniline µg/l 1,2 1,2 5 2-chloro-4-methylaniline µg/l < 0,018 < 0,018 5 2-chloro-6-methylaniline µg/l < 0,017 < 0,017 5 Totaal µg/l 2,5 2,5 10 2,6-dichloorfenol (2) µg/l 0,35 0,31 0,5 2,4,6-trichloorfenol (2) µg/l 0,70 0,62 0,5 4-chloor-3-methylfenol (2) µg/l 0,30 0,27 0,5

Som chloorfenolen (2) µg/l 1,7 1,5 0,5 per

component Som fenolen µg/l 4,3 3,8 400 Som chloorfenolen + fenolen µg/l 6,0 5,3 400 Chloroform µg/l 1,3 1,3 60 Atrazine (1) µg/l 6,4 0 (3) 20 Trichloorethyleen µg/l < 0,5 < 0,5 10 Tetrachloorkoolstof µg/l < 0,5 < 0,5 25 PAK’s µg/l 0,24 0,24 1 PCB + PCT µg/l < 0,07 < 0,07 0,07 Vrije chloor mg/l 0,067 0,067 0,04 Chlooroxideerbare cyaniden µg/l 1,8 1,8 100 1: In 2007 is in de vermelde waarde naast atrazine ook terbutylazine opgenomen; 2: Gezien de norm geldt voor individuele chloorfenolen werden naast de somparameter eveneens de drie individuele chloorfenolen opgenomen met de hoogste lozingsconcentratie; en 3: De vermelde componenten zullen niet meer geloosd worden vanuit de productie-eenheden, maar ze zullen mogelijks nog wel geloosd worden ten gevolge van de bodemsaneringswerken.

Tabel 7.7 Verwachte emissievrachten in de geplande situatie.

Parameter Eenheid Jaarvracht

2007 Jaarvracht in de

geplande situatie BZV ton/jaar 24,1 27,3 CZV ton/jaar 549 621 TOC ton/jaar 131 148 Tot. gesusp. stoffen (TSS) ton/jaar 55,0 62,2 Fosfor – P ton/jaar 0,48 0,54

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

139

Parameter Eenheid Jaarvracht

2007 Jaarvracht in de

geplande situatie KWS (extraheerbaar met CCl4) ton/jaar 4,26 4,82 Totale N ton/jaar 40,2 45,5 EOX ton/jaar 0,04 0,05 POX ton/jaar 0,019 0,021 Metalen Cadmium (totaal) kg/jaar 6,32 7,15 Chroom (totaal) kg/jaar 16,1 18,2 Lood (totaal) kg/jaar 134 152 Kwik (totaal) kg/jaar 0,11 0,12 Nikkel (totaal) kg/jaar 24,1 27,3 Koper (totaal) kg/jaar 10,7 12,1 Zink (totaal) kg/jaar 34,8 39,3 Arseen (totaal) kg/jaar < 2,68 < 3,0 Ijzer (in oplossing) ton/jaar 0,15 0,17 Organisch gechloreerde pesticiden Butachloor kg/jaar < 0,29 < 0,29 Diallaat kg/jaar 2,54 2,54 Triallaat kg/jaar 0,51 0 (3) Alachloor kg/jaar 7,80 0 (3) Acetochloor kg/jaar 37,6 37,6 Totaal kg/jaar 48,46 (1) 40,1 Chlooranilines 2-chlooraniline kg/jaar 0,86 0,97 3-chlooraniline kg/jaar < 0,027 < 0,031 4-chlooraniline kg/jaar < 5,6 < 6,3 2,4-dichlooraniline kg/jaar 0,78 0,88 2,6-dichlooraniline kg/jaar 1,13 1,28 4-chloro-2-nitroaniline kg/jaar < 6,43 < 7,27 2,4,5-trichlooraniline kg/jaar < 0,05 < 0,06 2,4,6-trichlooraniline kg/jaar 3,30 3,73 2-chloro-4-methylaniline kg/jaar < 0,05 < 0,06 2-chloro-6-methylaniline kg/jaar < 0,05 < 0,06 Totaal kg/jaar 6,72 7,60 2,6-dichloorfenol kg/jaar 0,94 0,94 2,4,6-trichloorfenol kg/jaar 1,88 1,88 4-chloor-3-methylfenol kg/jaar 0,80 0,80 Som chloorfenolen kg/jaar 4,61 4,61 Som fenolen kg/jaar 11,4 11,4 Som chloorfenolen + fenolen kg/jaar 16,1 16,1 Chloroform kg/jaar 3,35 3,79 Atrazine kg/jaar 17,04 (2) 0 (3) Trichloorethyleen kg/jaar < 1,34 < 1,52 Tetrachloorkoolstof kg/jaar < 1,34 < 1,52 PAK’s kg/jaar 0,64 0,72 PCB + PCT kg/jaar < 0,19 < 0,21 Vrije chloor kg/jaar 0,18 0,20 Chlooroxideerbare cyaniden kg/jaar 4,82 5,45 Legende: 1: In 2007 is ‘MCPA’ mee opgenomen in de som van de organisch gechloreerde pesticiden; 2: In 2007 is in de vermelde waarde naast atrazine ook terbutylazine opgenomen; en 3: De vermelde componenten zullen niet meer geloosd worden vanuit de productie-eenheden, maar ze zullen mogelijks nog wel geloosd worden ten gevolge van de bodemsaneringswerken.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

140

7.5 OPPERVLAKTEWATERKWALITEIT EN EFFECTEN VAN MONSANTO

7.5.1 Hydrografische situering van het ontvangende oppervlaktewater

Het afvalwater van Monsanto wordt geloosd in de Schelde. De lozingsbron (zie Figuur 27) bevindt zich op minder dan 2 km stroomafwaarts van de Liefkenshoektunnel. Het is gelegen in het gedeelte van de Beneden-Schelde dat Zeeschelde wordt genoemd. De Zeeschelde is een aan getijden onderhevige, bevaarbare rivier die zich uitstrekt over een lengte van 108 km vanaf de Nederlandse grens tot aan de stuw van Gentbrugge. Enkele kilometers verderop stroomopwaarts is er geen getijdewerking meer. Stroomafwaarts van de Nederlandse grens begint de Westerschelde. De Zeeschelde is ca. 2.500 m breed ter hoogte van de Nederlandse grens en 400 m in Antwerpen. Het bovendebiet, of zoetwaterdebiet, van de Schelde is een sterk variërend gegeven. Hierbij spelen verschillende factoren een rol. Door de getijdenwerking moet rekening gehouden worden met een stroomopwaarts debiet bij vloed en een stroomafwaarts debiet bij eb. Het gemiddelde debiet ter hoogte van Fort Liefkenshoek bedraagt bij vloed ca. 4.600 m³/s en bij eb ca. 4.400 m³/s (Valcke, E. et al., 1966, Stormvloeden op de Schelde, Rapport Waterbouwkundig Laboratorium, Ministerie van Openbare Werken, Oostende). Deze gemiddelde debieten nemen toe naarmate een meer stroomafwaarts gelegen plaats beschouwd wordt. De snelheid van het water varieert eveneens in functie van de specifieke plaats in de Schelde. De oppervlaktesnelheid aan de Linkeroever ter hoogte van Fort Liefkenshoek bedraagt 1,5 à 2 m/s landinwaarts bij maximale vloed en ca. 1,25 m/s stroomafwaarts bij maximale eb. Bij springtij vergroten de ogenblik-kelijke watersnelheden per punt met zo’n 20%. Het zoetwaterdebiet is niet alleen afhankelijk van de getijdenwerking van de Schelde, maar ook van de neerslaghoeveelheid, die op haar beurt sterk seizoensafhankelijk is. Het uiteindelijke Scheldedebiet zal bepaald worden door enerzijds een gemiddeld getij waardoor zout zeewater wordt aangevoerd vanuit de Noordzee in combinatie met een gemiddelde afvoer van zoet water vanuit het hydrografische Scheldebekken. Voor het berekenen van de uitvoer van de emissies wordt door de VMM steeds rekening gehouden met de netto zoetwaterafvoer. Deze kan variëren tussen ca. 40 en 215 m³/s. Bij de verdere berekeningen zal een gemiddeld debiet van 100 m³/s of 8.640.000 m³/dag in rekening gebracht worden.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

141

7.5.2 Huidige kwaliteit van de Schelde

7.5.2.1 Algemeen

De kwaliteit van het oppervlaktewater wordt opgevolgd door de VMM. VMM publiceert geregeld rapporten over de gemeten waterkwaliteit. Men kan de meetgegevens raadplegen via www.vmm.be. Men meet op een groot aantal meetpunten, verspreid over geheel Vlaanderen de volgende aspecten i.v.m. verontreiniging van het oppervlaktewater:

� Fysico-chemische kwaliteit; � Biologische kwaliteit; en � Kwaliteit van de onderwaterbodem.

7.5.2.2 Fysico-chemische kwaliteit

De fysico-chemische waterkwaliteit van de Schelde wordt op regelmatige basis opgevolgd door VMM. Staalnamepunten van het VMM-meetnet binnen het studiegebied zijn zowel stroomopwaarts als stroomafwaarts van Monsanto gelegen. De meetposten die stroomopwaarts en stroomafwaarts het dichtst bij het lozingspunt van Monsanto gesitueerd zijn, worden als relevant beschouwd. De specificaties van deze meetposten zijn opgenomen in onderstaande tabel. De ligging van de meetposten is aangeduid op Figuur 27.

Tabel 7.8 VMM meetposten voor de Schelde, nabij het lozingspunt van de Monsanto site te Antwerpen.

Meetpost Afstand tot Monsanto

(bedrijfsgrens) Richting t.o.v.

Monsanto 154100 – Zeeschelde – Beneden-Zeeschelde (Zandvliet, grens Doel; vaargeul midden Schelde thv P boei)

ca. 4 km NW

157000 – Zeeschelde – Beneden-Zeeschelde (Lillo; vaargeul thv Fort Liefkenshoek en Fort van Lillo)

ca. 1,4 km Z-ZW

De parameters die de VMM in de betreffende meetposten in 2007 mat, zijn opgenomen in Tabel 7.9.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

142

Tabel 7.9 Geanalyseerde parameters van meetposten 154100 en 157000 voor 2007.

Parameters Meetpost 154100 Meetpost 157000 T, opgelost O2, pH, geleidbaarheid, zwevende stoffen X X Totaal P, orthofosfaat X X NH4+, Kjeldahl N, NO3-, NO2- X X BZV, CZV X X Chloride X X Zware metalen (Cd, Cu, Pb, Zn, Cr, Ni, As, B, Ag, Fe) X X Andere metalen X Sulfaat X Ca, Mg, K, Na, hardheid, alkaliniteit X TOC (niet vluchtig) X Chlorofyl a X Monocyclische aromatische koolwaterstoffen X Polycyclische aromatische koolwaterstoffen X Vluchtige organische chloorverbindingen X Organochloorbestrijdingsmiddelen X Organofosforbestrijdingsmiddelen X Organostikstofbestrijdingsmiddelen X

Tabel 7.11, Tabel 7.12 tonen de VMM-toetsingen van de meetresultaten aan de basiskwaliteitsdoelstellingen (Vlarem II) waaraan het water van de Beneden-Zeeschelde moet voldoen. Het gaat hierbij om een toetsing van de meetresultaten van 2006 en 2007. Onderstaande Tabel 7.10 geeft de gemiddelde resultaten weer, enerzijds voor de parameters die (in 2006 en 2007) in beide meetposten gemeten werden, en anderzijds voor enkele parameters die bijkomend in meetpost 154100 gemeten werden en relevant zijn voor Monsanto. De impactberekeningen (zie Sectie 7.5.5) zullen gebeuren op basis van deze gemiddelde concentraties.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

143

Tabel 7.10 Kwaliteit Schelde volgens de gemiddelde meetresultaten voor 2007.

Meetpunt VMM (1) Parameter Eenheid 157000

(stroomopwaarts) 154100

(stroomafwaarts)

Basiskwaliteits-doelstelling

T °C 14,05 14,31 A � 25 + 3 pH - 7,57 7,71 A � 6,5 � 8,5

O2 opgelost mg/l 6,95 8,16 A� 5 EC20 µS/cm 8255 10902 nvt (2) BZV5 mg/l 1,0 2,08 A � 6 CZV mg/l 31,58 27,38 A < 30 Cl- mg/l 2884 4090 nvt (2)

KjN mg N/l 1,02 0,75 A < 6 NH4+ mg N/l 0,20 0,18 G � 1 A < 5 NO2- mg N/l 0,05 0,04 A � 10 (incl. NO3-) NO3- mg N/l 4,29 4,32 A � 10 (incl. NO2-) oPO4 mg P/l 0,13 0,12 A < 0,3

P t mg P/l 0,28 0,40 G < 0,3 A < 1 As t µg/l 4,33 6,94 A � 30 Cd t µg/l 0,29 0,47 G � 1 Cr t µg/l 2,90 6,47 A � 50 Cu t µg/l 6,51 7,06 A � 50 Ni t µg/l 1,93 5,79 A � 50 Pb t µg/l 3,28 7,94 A � 50 Zn t µg/l 37,73 68,31 A � 200 ZS mg/l 38,42 76,54 A < 50

NVTOC(3) mg/l - 9,95 - Hg t µg/l - 0,07 G � 0,5

Alachloor ng/l - 14,8 - Chloroform µg/l - 0,07 G � 12

Atrazine ng/l - 14,45 M � 2000 Trichlooretheen µg/l - 0,02 G � 10

Tetrachloor-methaan

µg/l - 0,03 G � 12

Legende: 1: VMM rapporteert twee concentraties: gemiddelde concentratie rekening houdende met

de detectielimiet en de gemiddelde concentratie waarbij de detectielimiet gelijk aan 0 wordt gesteld. De waarden in deze tabel zijn het gemiddelde van de twee concentraties gerapporteerd door VMM;

2: De basiskwaliteitsnormen voor geleidbaarheid, chloriden en sulfaten gelden niet voor de oppervlaktewateren die door getijden of die door zeewaterinfiltratie worden beïnvloed (Vlarem II Bijlage 2.3.1 art. 1 §2);

3: NVTOC = niet vluchtig totaal organisch koolstof; A: Absoluut; G: Gemiddelde; en M: Mediaan.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

144

Tabel 7.11 Getoetste analyseresultaten van meetpost 157000 van het VMM meetnet voor 2006.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

145

Tabel 7.12 Getoetste analyseresultaten van meetpost 154100 van het VMM meetnet voor 2006.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

146

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

147

Tabel 7.13 Getoetste analyseresultaten van meetpost 157000 van het VMM meetnet voor 2007.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

148

Tabel 7.14 Getoetste analyseresultaten van meetpost 154100 van het VMM meetnet voor 2007.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

149

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

150

Voor de bespreking van de kwaliteit van de Schelde baseren we ons zowel op de resultaten van 2006, als op de resultaten van 2007. De resultaten van 2006 en 2007 zijn vergelijkbaar. Hieruit blijkt dat zowel voor 2006 als voor 2007 de fysico-chemische kwaliteit van de Schelde ter hoogte van de twee meetposten voor de meeste parameters voldoet aan de basiskwaliteit voor oppervlaktewater. Uitzonderingen hierop zijn:

� Zwevende stoffen (ZS) (stroomopwaarts en stroomafwaarts); � CZV (stroomopwaarts en stroomafwaarts); � Totaal fosfor (P t) (stroomopwaarts en stroomafwaarts resp. in 2006 en

2007); � Opgelost zuurstof (stroomopwaarts in 2006); en � PAK’s (stroomopwaarts in 2006).

Een toetsing van de resultaten voor geleidbaarheid, chloride en sulfaten aan de basiskwaliteitsnormen is niet relevant gezien de mariene eigenschappen van het Scheldewater (zie opmerking 2 onder Tabel 7.10). Voor opgelost zuurstof en zware metalen is er zowel in 2006 als 2007 een stroomafwaartse concentratiestijging merkbaar. Voor de andere polluenten is de waterkwaliteit zowel stroomopwaarts als stroomafwaarts sterk vergelijkbaar. De VMM gebruikt voor de beoordeling van de waterkwaliteit de Prati-index voor zuurstofverzadiging (PIO). Deze index varieert van 0 (niet verontreinigd) tot 16 (zwaar verontreinigd). Een waterloop krijgt een slechte score bij lage zuurstofconcentraties, maar ook bij oververzadiging. Dit treedt immers op bij eutrofiëring, een verschijnsel dat de kwaliteit aantast. Uit de metingen volgen volgende Prati-indexen:

� Meetpunt 154100 (stroomafwaarts): aanvaardbaar (1-2); en � Meetpunt 157000 (stroomopwaarts): matig verontreinigd (> 2-4).

7.5.2.3 Biologische kwaliteit

De biologische kwaliteit vormt de resultante van de structuurkwaliteit van de waterloop, de fysico-chemische kwaliteit van de waterkolom en de kwaliteit van de waterbodem. VMM hanteert hiervoor de Belgische Biotische Index (BBI). De BBI-bepaling is gebaseerd op de aanwezigheid en afwezigheid van een aantal verontreinigingsgevoelige macro-invertebraten. De index varieert van 0 (extreem slechte kwaliteit) tot 10 (extreem goede kwaliteit). In het studiegebied bepaalt VMM geen biotische index, zodat hierover in het kader van dit MER geen uitspraak gedaan kan worden.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

151

7.5.3 Huidige kwaliteit van de waterbodem

Om de kwaliteit van de waterbodem te bepalen, bemonsterde de VMM meetpunt 154100 in 2001 en 2003, en meetpunt 157000 in 1999 en 2001. Hieronder vermelden we de meest recente resultaten. VMM hanteert in de rapportage een vierdelige schaal, gaande van niet afwijkend (1) tot sterk afwijkend (4) van de gehanteerde referentie. Meetpunt 154100 (resultaten van 14/04/2003):

� Fysico-chemisch afwijkend ten opzichte van de referentie (3) � Ecotoxicologisch ernstige acute impact op aquatische biota (4) � Biologisch zeer slechte biologische kwaliteit (4) � Bodem (Vlarebo) niet als bodem te gebruiken (3) � Bouwstof (Vlarea) specie kan gebruikt worden als bouwstof (1)

Meetpunt 157000 (resultaten van 01/08/2001):

� Fysico-chemisch afwijkend ten opzichte van de referentie (3) � Ecotoxicologisch acute impact op aquatische biota (3) � Biologisch slechte biologische kwaliteit (3) � Bodem (Vlarebo) gebruik als bodemtype 5 (2) � Bouwstof (Vlarea) specie kan gebruikt worden als bouwstof (1)

Beide meetposten vallen bij de drieledige beoordeling of de ‘triade’ beoordeling (die rekening houdt met de fysisch-chemische, de ecotoxicologische en de biologische beoordelingen) onder ‘Eerste prioriteit voor verder saneringsonderzoek’ (4).

7.5.4 Impact van de lozing op de kwantiteit van het oppervlaktewater

In de referentiesituatie loost Monsanto circa 2.700.000 m³ water/jaar of circa 7.400 m³/dag in de Schelde. Zoals vermeld in Sectie 7.5.1 hanteren we een afvoerdebiet van de Schelde van 8.640.000 m³/dag. De bijdrage van Monsanto bedraagt bijgevolg circa 0,086%. In de geplande situatie stijgt de lozing van Monsanto tot circa 3.000.000 m³/jaar) of 0,096% van de totale jaarlijkse afvoer van de Schelde. De impact van de bedrijfsvoering van Monsanto op de totale af te voeren waterkwantiteit van de Schelde is dus verwaarloosbaar (<< 1%).

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

152

7.5.5 Impact van de lozing op de kwaliteit van het oppervlaktewater

7.5.5.1 Afvalwater – referentiesituatie

Om het effect van de lozing op het ontvangend oppervlaktewater te beoordelen, berekenen we het aandeel van Monsanto in de totale door de Schelde afgevoerde vuilvracht. Hierbij worden twee scenario’s gebruikt:

� Vergelijking met de door de Schelde afgevoerde vuilvracht volgens de analyseresultaten van het VMM-meetnet (gemiddelde resultaten van 2007), als gemiddelde over de twee meetpunten (tenzij de parameter slechts in één meetpost gemeten wordt). Dit scenario geeft de reële situatie weer; en

� Vergelijking met de vuilvracht wanneer de Schelde juist aan de basiskwaliteitsdoelstellingen zou voldoen. Dit kan men als een beeld op langere termijn beschouwen. De Schelde wordt niet geclassificeerd als drink-, zwem-, vis- of schelpdierwater. De basiskwaliteitsdoel-stellingen kunnen dus gehanteerd worden bij de evaluatie van de waterkwaliteit.

Als waarde voor het Scheldedebiet hanteren we 100 m³/s. Dit cijfer is gebaseerd op de gemiddelde netto zoetwaterafvoer. Deze varieert in werkelijkheid tussen ca. 40 m³/s en 215 m³/s. Ook de VMM maakt gebruik van de netto zoetwaterafvoer, wanneer zij een debiet voor de Schelde in rekening moeten brengen (zie Sectie 7.5.1). De berekening is gesteund op een vereenvoudigde modelberekening, waarbij verondersteld wordt dat er een directe, perfecte menging plaatsvindt en dat de geloosde stof niet reageert of adsorbeert in het ontvangende oppervlaktewater. Rekening houdend met de respectievelijke debieten van de afvalwaterlozing van Monsanto (ca. 306 m³/h of 7.340 m³/dag) en van de Schelde (360.000 m³/h als gemiddelde of 8.640.000 m³/dag), betekent dit dat door volledige menging de geloosde concentraties met een factor van ongeveer 1.200 verdund zullen worden (voor zover de Schelde geen verontreiniging bevat). Bovendien wordt enkel rekening gehouden met de gemiddelde netto zoetwaterafvoer van de Schelde naar de Noordzee toe. In werkelijkheid gaan de tijvolumina steeds heen en weer en kennen slechts een trage verversing. We merken op dat er niet voor alle polluenten die in het afvalwater van Monsanto aanwezig zijn, gegevens over de Schelde beschikbaar zijn. Bijgevolg kunnen we in onderstaande tabel voor deze stoffen niet het aandeel van Monsanto berekenen in de vuilvracht van de Schelde. Verder zijn er ook niet voor alle individuele parameters basismilieukwaliteitsnormen vastgesteld.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

153

Bijgevolg worden bepaalde parameters beoordeeld op basis van een groeps-parameter Uit Tabel 7.15 blijkt dat wanneer de Schelde aan de basiskwaliteitsdoel-stellingen zou voldoen, de bijdrage van Monsanto verwaarloosbaar zou zijn voor alle parameters met uitzondering van 2,4,6-trichloorfenol en de organo-chloorpesticiden. Het betreffende chloorfenol lijkt voor een beperkte bijdrage te zorgen en de organochloorpesticiden voor een belangrijke bijdrage. Vooral acetochloor lijkt problematisch aangezien de lozingsvracht van Monsanto op basis van bovenstaande tabel zou kunnen instaan voor een overschrijding van een milieukwaliteitsnorm in de Schelde. Het betreft hier de norm die geldt voor individuele organochloorpesticiden. Ten opzichte van de reële immissieconcentraties van de Schelde zorgen totaal stikstof en chloroform voor een bijdrage tussen 1 en 3% waardoor men van een beperkte bijdrage spreekt. Voor enkele pesticiden, nl. atrazine en alachloor, is de bijdrage hoger dan 5% waardoor men voor deze componenten van een belangrijke bijdrage tot de reële vuilvracht van de Schelde spreekt. De bijdrage van Monsanto tot de reële vuilvracht van de Schelde voor de polluenten trichlooretheen en tetrachloormethaan bedraagt respectievelijk < 2,12% en < 1,42%. De detectielimiet voor de bepaling van deze componenten ligt dus niet laag genoeg om kwantitatief aan te tonen dat de vuilvracht van Monsanto verwaarloosbaar is ten opzichte van deze van de Schelde. Uit Tabel 7.2 blijkt echter dat Monsanto elk van beide componenten 12 keer geanalyseerd heeft en dat de concentratie in het effluent telkens lager dan de detectielimiet was (< 0,5 µg/l). Op basis hiervan en gezien de verwaarloosbare bijdrage ten opzichte van de basiskwaliteitsnormen kunnen we stellen dat deze componenten – indien ze geloosd zouden worden – een verwaarloosbaar milieueffect hebben. De effectbeoordeling, volgens de bijdrage van de bedrijfsafvalwaterlozing aan de basiskwaliteitsnormen wordt samengevat in onderstaande tabel. Indicatief wordt eveneens de bijdrage tot de vuilvracht van de Schelde weergegeven.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

154

Tabel 7.15 Bijdrage van Monsanto tot de kwaliteit van de Schelde in de referentiesituatie (2007).

Reëel (3) Basiskwaliteit (3)

Component

Monsanto Lozingsvracht

(2007) (kg/dag)

Vuilvracht Schelde (kg/dag)

Bijdrage (%)

Vuilvracht Schelde (kg/dag)

Bijdrage (%)

BZV 66 13.306 0,50 51.840 0,13 CZV 1.504 254.707 0,59 259.200 0,58 ZS 151 496.627 0,03 432.000 0,03 TOC 359 85.968 0,42 - - Totaal N 110 7.646 1,44 51.840 0,21 Fosfor 1,32 2.938 0,04 2.592 0,05 As < 0,0073 48,7 < 0,02 259,2 < 0,003 Cd 0,017 3,28 0,53 8,64 0,20 Cr 0,044 40,5 0,11 432 0,01 Cu 0,029 58,6 0,05 432 0,01 Ni 0,066 33,4 0,20 432 0,02 Pb 0,37 48,5 0,76 432 0,08 Zn 0,095 458 0,02 1728 0,01 Hg 0,0003 0,605 0,05 4,32 0,01 Fe (in oplossing) 0,41 - - 1728 0,02 PAK’s 0,002 2,94 0,06 0,86 0,20 Chloroform 0,0092 0,605 1,52 104 0,01 Atrazine 0,047 0,125 37 17,3 0,27 Trichlooretheen < 0,0037 0,173 < 2,12 86,4 < 0,004 Tetrachloormethaan < 0,0037 0,259 < 1,42 104 < 0,004 2,6-dichloorfenol 0,0026 - - 0,43 0,60 2,4,6-trichloorfenol 0,0052 - - 0,43 1,19 4-chloor-3-methylfenol 0,0022 - - 0,43 0,51 Fenolen 0,031 - - 346 0,01 AOX (1) 0,15 - - 346 0,04 Organochloorpesticiden(2) Alachloor 0,021 0,128 17 0,086 24,7 Butachloor < 0,0008 - - 0,086 < 0,92 Diallaat 0,007 - - 0,086 8,1 Triallaat 0,0014 - - 0,086 1,62 Acetochloor 0,10 - - 0,086 119 Totaal organo-chloorpesticiden

0,133 - - 0,173 77

(1): De vracht op basis van de basiskwaliteitsnorm die geldt voor organochloorverbindingen AOX (mediaan � 40 µg/l), werd vergeleken met de totale lozingsvracht van chlooranilines en organisch gechloreerde pesticiden; (2): De organisch gechloreerde pesticiden werden zowel op individuele basis als in groep vergeleken met de basiskwaliteitsnorm voor organisch gechloreerde pesticiden (mediaan van het totaal � 20 ng/l, individuele parameters � 10 ng/l). Ter hoogte van meetpost 154100 rapporteert de VMM een analyseresultaat voor chloorpesticiden voor 2006. Echter, deze analyse omvat niet de door Monsanto geloosde organochloorpesticiden; en (3): Zoals aangegeven in Sectie 7.5.1 varieert de netto zoetwaterafvoer van de Schelde van 40 tot 215 m³/s. Aangezien de impactberekeningen een afvoerdebiet van 100 m³/s veronderstelden, dient opgemerkt te worden dat de reële vuilvracht van de Schelde tot 2,5 keer lager en tot 2,15 keer hoger kan liggen dan wat aangegeven wordt in de tabel. Bijgevolg kan ook de bijdrage van Monsanto tot 2,15 keer lager en tot 2,5 keer hoger liggen dan wat aangegeven wordt in de tabel.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

155

Tabel 7.16 Effectbeoordeling van de lozing van Monsanto ten opzichte van vuilvracht van de Schelde en ten opzichte van de basiskwaliteitsnormen volgens het significantiekader - referentiesituatie.

Parameter Bijdrage Beoordeling VUILVRACHT SCHELDE

Atrazine > 5 % Belangrijke bijdrage tot vuilvracht Schelde Alachloor > 5 % Belangrijke bijdrage tot vuilvracht Schelde Totaal N 1 – 3 % Beperkte bijdrage tot vuilvracht Schelde Chloroform 1 – 3 % Beperkte bijdrage tot vuilvracht Schelde Overige parameters < 1 % Verwaarloosbare bijdrage tot vuilvracht Schelde

BASISKWALITEITSNORMEN 2,4,6-trichloorfenol 1 – 3 % Beperkte bijdrage tot norm -1 Organochloorpesticiden > 5 % Belangrijke bijdrage tot norm -3

Alachloor > 5 % Belangrijke bijdrage tot norm -3 Diallaat > 5 % Belangrijke bijdrage tot norm -3 Triallaat 1 – 3 % Beperkte bijdrage tot norm -1

Acetochloor > 5 % Belangrijke bijdrage tot norm -3 Overige parameters < 1 % Verwaarloosbare bijdrage tot norm 0

7.5.5.2 Afvalwater – geplande situatie

In de (theoretische) geplande situatie verhoogt het lozingsdebiet van Monsanto tot ca. 346 m³/h of 8.304 m³/dag. Het Scheldedebiet blijft ongewijzigd, nl. 360.000 m³/h of 8.640.000 m³/dag. Tabel 7.17 toont de berekende impact van Monsanto ten opzichte van de chemische kwaliteit van de Schelde en de milieukwaliteitsdoelstellingen.

Tabel 7.17 Berekende bijdrage van Monsanto tot de kwaliteit van de Schelde in de geplande situatie.

Reëel (3) Basiskwaliteit (3)

Component

Monsanto Geplande

lozingsvracht (kg/dag)

Vuilvracht Schelde (kg/dag)

Bijdrage (%)

Vuilvracht Schelde (kg/dag)

Bijdrage (%)

BZV 75 13.306 0,56 51.840 0,14 CZV 1.701 254.707 0,67 259.200 0,66 ZS 170 496.627 0,03 432.000 0,04 TOC 405 85.968 0,47 - - Totaal N 125 7.646 1,63 51.840 0,24 Fosfor 1,48 2.938 0,05 2.592 0,06 As < 0,0082 48,7 < 0,02 259,2 < 0,003 Cd 0,020 3,28 0,60 8,64 0,23 Cr 0,050 40,5 0,12 432 0,01 Cu 0,033 58,6 0,06 432 0,01 Ni 0,075 33,4 0,22 432 0,02 Pb 0,42 48,5 0,86 432 0,10 Zn 0,108 458 0,02 1728 0,01 Hg 0,0003 0,605 0,05 4,32 0,01 Fe (in oplossing) 0,47 - - 1728 0,03 PAK’s 0,002 2,94 0,07 0,86 0,23 Chloroform 0,0104 0,605 1,72 104 0,01

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

156

Reëel (3) Basiskwaliteit (3)

Component

Monsanto Geplande

lozingsvracht (kg/dag)

Vuilvracht Schelde (kg/dag)

Bijdrage (%)

Vuilvracht Schelde (kg/dag)

Bijdrage (%)

Atrazine 0 0,125 0 17,3 0 Trichlooretheen < 0,0042 0,173 < 2,41 86,4 < 0,005 Tetrachloormethaan < 0,0042 0,259 < 1,61 104 < 0,004 2,6-dichloorfenol 0,0026 - - 0,43 0,60 2,4,6-trichloorfenol 0,0052 - - 0,43 1,19 4-chloor-3-methylfenol 0,0022 - - 0,43 0,51 Fenolen 0,031 - - 346 0,01 AOX (1) 0,13 - - 346 0,04 Organochloorpesticiden (2) Alachloor 0 0,128 0 0,086 0 Butachloor < 0,0008 - - 0,086 < 0,92 Diallaat 0,007 - - 0,086 8,05 Triallaat 0 - - 0,086 0 Acetochloor 0,10 - - 0,086 119 Totaal organo-chloorpesticiden

0,11 - - 0,173 64

(1): De vracht op basis van de basiskwaliteitsnorm die geldt voor organochloorverbindingen AOX (mediaan � 40 µg/l), werd vergeleken met de totale lozingsvracht van chlooranilines en organisch gechloreerde pesticiden; (2): De organisch gechloreerde pesticiden werden zowel op individuele basis als in groep vergeleken met de basiskwaliteitsnorm voor organisch gechloreerde pesticiden (mediaan van het totaal � 20 ng/l, individuele parameters � 10 ng/l). Ter hoogte van meetpost 154100 rapporteert de VMM een analyseresultaat voor chloorpesticiden voor 2006. Echter, deze analyse omvat niet de door Monsanto geloosde organochloorpesticiden; en (3): Zoals aangegeven in Sectie 7.5.1 varieert de netto zoetwaterafvoer van de Schelde van 40 tot 215 m³/s. Aangezien de impactberekeningen een afvoerdebiet van 100 m³/s veronderstelden, dient opgemerkt te worden dat de reële vuilvracht van de Schelde tot 2,5 keer lager en tot 2,15 keer hoger kan liggen dan wat aangegeven wordt in de tabel. Bijgevolg kan ook de bijdrage van Monsanto tot 2,15 keer lager en tot 2,5 keer hoger liggen dan wat aangegeven wordt in de tabel. Op basis van de berekeningen kunnen we besluiten dat ook in de geplande situatie de lozingsvrachten van Monsanto ten opzichte van de vuilvrachten volgens de milieukwaliteitsdoelstellingen verwaarloosbaar zijn voor alle parameters met uitzondering van 2,4,6-trichloorfenol en de organochloor-pesticiden. De geplande situatie wijzigt voor deze parameters niet ten opzichte van de referentiesituatie: het betreffende chloorfenol zal mogelijk voor een beperkte bijdrage zorgen, terwijl de organochloorpesticiden nog steeds een belangrijke bijdrage zullen vertegenwoordigen. Opnieuw lijkt vooral acetochloor problematisch aangezien de lozingsvracht van Monsanto zou kunnen instaan voor een overschrijding van een milieukwaliteitsnorm (norm voor individuele organochloorpesticiden) in de Schelde. In tegen-stelling tot de referentietoestand zullen alachloor, atrazine en triallaat niet meer geloosd worden vanuit de productie-eenheden (9) waardoor de impact van deze pesticiden zal verdwijnen.

9 Zoals eerder opgemerkt zullen de vermelde organische polluenten niet meer gebruikt worden in de productie en zullen ze bijgevolg niet meer geloosd worden vanuit de productie-eenheden. De betreffende polluenten kunnen echter in de geplande situatie nog wel – in beperkte hoeveelheden – geloosd worden ten gevolge van de bodemsaneringswerken.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

157

Ten opzichte van de reële immissieconcentraties van de Schelde zouden volgens de berekeningen totaal stikstof en chloroform voor een bijdrage tussen 1 en 3 % blijven zorgen waardoor men van een beperkte bijdrage spreekt. Door de stopzetting van bepaalde formulaties in de Verpakkings- en Formulatie-eenheid zullen atrazine en alachloor niet meer geloosd worden. Voor deze componenten zal er dus geen bijdrage meer zijn van Monsanto tot de vuilvracht van de Schelde (1). Voor trichlooretheen en tetrachloormethaan geldt dezelfde redenering als vermeld in Sectie 7.5.5.1. De effectbeoordeling voor de geplande situatie, volgens de bijdrage van de bedrijfsafvalwaterlozing aan de basiskwaliteitsnormen, wordt samengevat in onderstaande tabel. Indicatief worden ook hier de relevante bijdragen tot de vuilvracht van de Schelde weergegeven.

Tabel 7.18 Effectbeoordeling van de lozing van Monsanto ten opzichte van vuilvracht van de Schelde en ten opzichte van de basiskwaliteitsnormen volgens het significantiekader – geplande situatie.

Parameter Bijdrage Beoordeling VUILVRACHT SCHELDE

Totaal N 1 – 3 % Beperkte bijdrage tot vuilvracht Schelde Chloroform 1 – 3 % Beperkte bijdrage tot vuilvracht Schelde Overige parameters < 1 % Verwaarloosbare bijdrage tot vuilvracht Schelde

BASISKWALITEITSNORMEN 2,4,6-trichloorfenol 1 – 3 % Beperkte bijdrage tot norm -1 Organochloorpesticiden > 5 % Belangrijke bijdrage tot norm -3

Diallaat > 5 % Belangrijke bijdrage tot norm -3 Acetochloor > 5 % Belangrijke bijdrage tot norm -3

Overige parameters < 1 % Verwaarloosbare bijdrage tot norm 0

In onderstaande Tabel 7.19 zijn voor de parameters die in de Schelde opgevolgd worden op basis van de berekeningen voor de referentietoestand en voor de geplande situatie de verwachte vuilvrachten en de verwachte concentraties in de Schelde weergegeven en getoetst aan de milieukwaliteits-normen. Overschrijdingen ten opzichte van de basiskwaliteit, zowel voor wat betreft de referentiesituatie (2006 en/of 2007 afhankelijk van de beschikbare data) als de geplande situatie, zijn aangeduid in het vet.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

158

Tabel 7.19 Toetsing van de huidige en geplande vuilvrachten en concentraties in de Schelde aan de milieukwalteitsdoelstellingen.

Vuilvrachten Schelde (kg/dag) Concentraties Schelde (µµµµg/l) Component

Referentie Gepland Basis-

kwaliteit Referentie Gepland

Basis-kwaliteit

BZV 13.306 13.314 51.840 1.540 1.541 6.000 CZV 254.707 254.904 259.200 29.480 29.503 30.000 ZS 496.627 496.647 432.000 57.480 57.482 50.000 Totaal N 7.646 7.661 51.840 885 887 6.000 Fosfor 2.938 2.938 2.592 340 340 300 As 48,7 48,7 259,2 5,64 5,64 30 Cd 3,28 3,29 8,64 0,38 0,38 1 Cr 40,5 40,5 432 4,69 4,69 50 Cu 58,6 58,6 432 6,79 6,79 50 Ni 33,4 33,4 432 3,86 3,86 50 Pb 48,5 48,5 432 5,61 5,61 50 Zn 458 458 1728 53,0 53,0 200 Hg 0,605 0,605 4,32 0,07 0,07 0,5 PAK’s 2,94 2,94 0,86 0,34 0,34 0,1 Chloroform 0,605 0,606 104 0,07 0,07 12 Atrazine 0,125 0,078 17,3 0,014 0,009 2 Trichlooretheen < 0,173 < 0,173 86,4 < 0,02 < 0,02 10 Tetrachloor-methaan

< 0,259 < 0,260 104 < 0,03 < 0,03 12

Alachloor 0,128 0,107 0,086 0,0148 0,0123 0,01

Op basis van de berekeningen waarvan het resultaat in Tabel 7.19 opgenomen werd, blijkt dat de geplande vuilvrachten/concentraties in de Schelde nauwelijks zullen verschillen van de vuilvrachten/concentraties in de referentietoestand. Aldus verwacht men dat de geplande uitbreidingen niet zullen zorgen voor bijkomende overschrijdingen van de milieukwaliteits-doelstellingen die gelden voor de Schelde.

7.6 BESLUIT

Monsanto verbruikte in 2007 (referentiesituatie) ca. 3.463.000 m³ leidingwater. Een groot deel van deze ingenomen hoeveelheid stadswater wordt gebruikt voor de aanmaak van gedemineraliseerd water dat op zijn beurt grotendeels gebruikt wordt voor de aanmaak van stoom. Zowel het gedemineraliseerd water als de stoom worden vervolgens verdeeld over de verschillende productie-afdelingen en, in beperkte mate, de ondersteunende afdelingen. Wanneer al deze stromen in rekening gebracht worden dan is de Butvar RB-afdeling verantwoordelijk voor het grootste waterverbruik (23%), gevolgd door de Sulfenamide afdeling, de Butvar Solvent afdeling en de Glyfosaat-eenheid die elk ca. 13% vertegenwoordigen.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

159

Het industrieel afvalwater, het sanitair afvalwater en het mogelijk veront-reinigd regenwater worden naar de centrale waterzuiveringsinstallatie afgeleid. Door de opeenvolgende werking van een voorbezinker, een biologie (met oxidatie), en een coagulatie- en flocculatiereactor, wordt ca. 86% van de vuilvracht (op basis van CZV-verwijdering) afgebroken. Gemiddeld gezien voldoet de effluentlozing van Monsanto voor alle parameters aan de geldende lozingsnormen. In 2007 werden wel een beperkt aantal individuele waarden opgemeten die hoger lagen dan de geldende effluentnormen. Monsanto heeft recent een studie laten uitvoeren waarin het watergebruik bij Monsanto werd bestudeerd. In de studie werd nagegaan voor welke toepassingen alternatieve waterbronnen, nl. regenwater, grondwater, oppervlaktewater of effluent van de WZI in plaats van leidingwater, ingezet zouden kunnen worden. De enige mogelijkheden leken het gebruik van hemelwater als koelwater in de Glyfosaateenheid en het gebruik van dokwater te zijn. Beide opties werden intussen door Monsanto verder bestudeerd, maar zijn niet haalbaar. Momenteel voert Monsanto ook studies uit die ervoor moeten zorgen dat de vorming en lozing van chloorfenolen tot een minimum beperkt worden en dat de CZV- en totaal stikstof-vracht in het effluent van de WZI gereduceerd worden. In de geplande situatie zullen waterverbruik en waterlozing respectievelijk met 13,6% en 13,1% stijgen. De geplande uitbreiding van de Glyfosaateenheid heeft het grootste aandeel in de toename van het waterverbruik en de geplande uitbreiding van de Butvar RB-afdeling heeft het grootste aandeel in de toename van de waterlozing. Echter, de uitvoering van het ‘ARB3’ en het ‘RB35’ project bij de uitbreiding van de Butvar RB-afdeling voorzien reeds een aanzienlijke daling van de geplande waterlozing; zonder deze maatregelen zou de totale waterlozing in de geplande situatie met 29% stijgen terwijl men nu slechts een stijging met 13% verwacht. Aangezien de TOC/nitraat-verhouding van het influent van de WZI kritisch is voor de goede werking van de WZI zal Monsanto deze verhouding in de toekomst nauwgezet opvolgen, optimaliseren en indien nodig een koolstof-bron bijdoseren tijdens periodes met verlaagde TOC/nitraat-verhouding om een optimale afbraak van de vuilvracht te blijven garanderen. Op deze manier verwacht men dat de huidige effluentconcentraties behouden kunnen blijven. Het gezuiverde afvalwater afkomstig van de WZI wordt geloosd in de Schelde. Het water van de Schelde voldoet voor een aantal parameters niet aan de basiskwaliteitsdoelstellingen. Met name voor de parameters zwevende stoffen, CZV, opgelost zuurstof, PAK’s en totaal fosfor werden overschrijdingen vastgesteld in de referentiesituatie. In de referentiesituatie werd voor atrazine en alachloor een belangrijke

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

160

bijdrage tot de huidige vuilvracht van de Schelde berekend en voor stikstof en chloroform een beperkte bijdrage. In de geplande situatie vallen de belangrijke bijdragen veroorzaakt door atrazine en alachloor weg zodat er dan enkel een beperkte bijdrage zal zijn van totaal stikstof en chloroform. Monsanto loost haar effluent in de Schelde die aan de basiskwaliteitsdoel-stellingen moet voldoen. Wanneer men zou veronderstellen dat de Schelde juist aan deze basiskwaliteitsnormen zou voldoen, dan zorgt het effluent van Monsanto in de referentiesituatie voor een belangrijke impact door de lozing van de organochloorpesticiden alachloor, diallaat en acetochloor en voor een beperkte impact door lozing van triallaat en 2,4,6-trichloorfenol. In de toekomst verwacht men een belangrijke impact door de lozing van de organochloorpesticiden diallaat en acetochloor en een beperkte impact door de lozing van 2,4,6-trichloorfenol. Triallaat en alachloor zullen niet meer geloosd worden (niet meer vanuit de productie; er zullen mogelijks nog wel beperkte concentraties geloosd worden ten gevolge van de bodemsanerings-werken). De berekende, geplande concentraties van de Schelde zullen nauwelijks verschillen van de concentraties in de referentietoestand. De geplande uitbreidingen zullen aldus niet zorgen voor bijkomende overschrijdingen van de milieukwaliteitsdoelstellingen die gelden voor de Schelde.

7.7 MILDERENDE MAATREGELEN

Op basis van de analyse worden volgende milderende maatregelen vooropgesteld:

� De lozingsnormen voor CZV en totaal stikstof zijn per 30 juni 2009 verlaagd. Door verbeteringen op afdelingsniveau en in de afvalwaterzuivering zal in de toekomst blijvend aan de lagere normen voldaan kunnen worden. Verdere opvolging en onderzoek is aangewezen (en wordt gepland);

� Bijkomend onderzoek naar de verdere reductiemogelijkheden voor de parameter acetochloor in het effluent van Monsanto. Enerzijds zullen brongerichte maatregelen bestudeerd worden. Hierbij zullen de verantwoordelijken van de Landbouwafdeling nagaan op welke manier de productie aangepast kan worden opdat er minder acetochloor in het afvalwater terechtkomt. Anderzijds zullen ook ‘end-of-pipe’ technieken bekeken worden. In dit verband kan nagegaan worden in welke mate de concentratie van acetochloor in het afvalwater ter hoogte van de Landbouwafdeling verlaagd kan worden door optimalisatie van de actief koolfilter;

� Verder onderzoek naar de mogelijke oorzaken van de vorming van chloorfenolen in de Weekmakersafdeling en opvolging van

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

161

chloorfenolen in het effluent van de Weekmakersafdeling en in het effluent van de WZI; en

� Metingen van de parameters diallaat, acetochloor, butachloor, fenolen en chloorfenolen in het oppervlaktewater (en de waterbodem) van de Schelde ter hoogte van VMM meetpost 157000 en/of 154100, teneinde de impact van deze parameters op de reële kwaliteit van de Schelde te kunnen inschatten. Metingen van de oppervlaktewaterkwaliteit behoren tot het takenpakket van de overheid.

7.8 RECENTE ONTWIKKELING: SLUITING SULFENAMIDE-AFDELING:

In de loop van het voorjaar van 2010 werd door Solutia beslist om de activiteiten van de afdeling Sulfenamide te stoppen in augustus 2010. Hiermee zullen uiteraard ook alle emissies en residuen die gepaard gaan met de uitbating van deze afdeling wegvallen. Wegens de reeds ver gevorderde staat van redactie van het MER bij het bekend worden van deze beslissing zijn de sluiting van deze afdeling en de gevolgen hiervan nog niet in detail opgenomen in de bespreking van de geplande situatie. Aangezien de effecten van de sluiting van deze afdeling echter relevant zijn wat betreft de discipline water, worden deze hier toch kort toegelicht, meer bepaald zal de sluiting van de Sulfenamide-afdeling er namelijk voor zorgen dat:

� het waterverbruik daalt; � de geloosde vrachten en de daarmee gepaarde impact voor de

geplande situatie lager zullen liggen dan in dit hoofdstuk berekend, en dat voornamelijk voor de polluenten TOC/CZV en totaal N.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

162

8 DISCIPLINE ‘GELUID EN TRILLINGEN’

8.1 METHODOLOGIE

In het kader van het MER zijn immissie- en emissiemetingen uitgevoerd:

� Immissiemetingen: Deze metingen werden op ongeveer 135 m van de perceelsgrens in het vogel- en habitatrichtlijngebied ‘Galgeschoor’ uitgevoerd. In deze immissieniveaus zit niet alleen de bijdrage van Monsanto vervat, maar ook de bijdrage van andere bedrijven en die van het verkeer op de Scheldelaan; en

� Emissiemetingen:

Er zijn metingen op het terrein uitgevoerd zodanig dat een geluidskaart opgesteld kon worden van de Butvar RB-afdeling en de Glyfosaateenheid. Aan de hand van deze geluidskaart werd het emissierelevant geluidsvermogenniveau bepaald volgens de EMOLA methode.

Na een grondige analyse van de milieuvergunning door de interne deskundige van Monsanto blijkt dat alle installaties van de Glyfosaateenheid van de Landbouwafdeling als een bestaande inrichting (vergund voor 1993) moeten beschouwd worden. Enkel de koeltoren werd in 1997 vergund. De installaties van de Butvar RB-afdeling dienen deels als bestaande inrichting (vergund voor 1993), deels als nieuwe inrichting beschouwd te worden. Voor de Butvar is enkel de centrifuge met bijhorende luchtinlaat (droger) als nieuw te beschouwen. De specifieke bijdrage op 200 m afstand van de perceelsgrens zowel in het nabijgelegen natuurgebied als op het industriegebied zelf werd berekend op basis van het geluidsvermogenniveau die bepaald werd volgens de EMOLA-methode. Er werd nagegaan of het spectrum van het specifiek geluidsniveau een zuivere toon bevat. Het doel is dus om het effect van de huidige geluidsemissie van Butvar RB-afdeling en de Glyfosaateenheid en het effect van de geplande uitbreidingen van bovenvermelde productie-eenheden ter hoogte van de Scheldedijk, in casu op 200 m van de perceelgrens van Monsanto, te bepalen. Voor de uitbreiding van de Butvar RB-afdeling zal een nieuwe, derde productielijn geïnstalleerd worden. Deze zal volgende installaties omvatten:

� Een bijkomende oplostank, reactor, wastank, slurry tank, centrifuge voedingstank, centrifuge en droger;

� Bijkomende tanks voor waterrecuperatie uit de wastank en de centrifuge;

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

163

� Een bijkomende tank voor de recuperatie van warmte uit bepaalde processtappen en het hergebruik van deze warmte in andere processtappen, via gedemineraliseerd water als transportmedium;

� Een bijkomende mengsilo en weegapparatuur voor de grondstof, alsook bijkomende weegapparatuur voor het eindproduct;

� De nodige kleppen, pompen, warmtewisselaars en piping; en � Een bijkomende transformator en verdeelpanelen voor het leveren van

elektriciteit aan het extra geïnstalleerd vermogen. Vermits we momenteel geen geluidsemissiegegevens hebben voor deze uitbreiding gaan we uit van een de geluidsemissie van de bestaande, twee productielijnen van de Butvar RB-afdeling. Dit is echter een worst-case benadering want voor nieuwe installaties wordt sowieso rekening gehouden met het KB van 16 januari 2006 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de werknemers tegen de risico’s van lawaai op het werk. De bepalingen van dit besluit vormen hoofdstuk III "Geluidsomgeving" van titel IV "Omgevingsfactoren en fysische agentia" van de Codex over het welzijn op het werk. In dit KB worden zowel grenswaarden vastgesteld voor gemiddelde dagelijkse of wekelijkse blootstelling (LEx) als voor piekblootstelling (Ppiek). Er zijn drie waardeniveaus vastgelegd:

1. De eigenlijke grenswaarde wordt bepaald op (Ppiek) = 140 dB(C) en LEx,8h = 87 dB(A). Dit is de absoluut maximale blootstelling, waarbij rekening gehouden wordt met gehoorbescherming;

2. Er is een bovenste actiewaarde van resp. 137 dB (C ) piekwaarde en 85 dB (A) LEx,8h; en

3. Er is een onderste actiewaarde van resp. 135 dB (C) piekwaarde en 80 dB (A) LEx,8h.

Daarnaast moet het specifiek geluidsniveau van de nieuwe installaties voldoen aan de grenswaarden voor nieuwe inrichtingen conform de bepalingen in Vlarem II . Daar waar niet kan worden voldaan aan deze voorwaarden, worden de toestellen voorzien van de nodige omkasting om het geluid te beperken (bijvoorbeeld bij ventilatoren en transportblazers). Het voldoen van de bovenstaande richtlijn op de arbeidsplaats is niet altijd een garantie dat ook aan de grenswaarde voor Vlarem II wordt voldaan. We toetsen dan ook het specifieke geluid aan de grenswaarde voor nieuwe inrichtingen en kijken of er een effect zou kunnen optreden op het bestaande immissieniveau t.h.v. de Scheldedijk.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

164

Voor de uitbreiding van de Glyfosaateenheid wordt een nieuwe centrifuge bijgeplaatst, die quasi identiek is aan de huidige centrifuge. Daarnaast zullen enkele tanks/reactoren vervangen worden, maar deze zijn akoestisch niet relevant. Een gedeelte van de in het MER gebruikte informatie voor deze discipline dient confidentieel gehouden te worden. Deze informatie is opgenomen in confidentiële Bijlage 4 en betreft een gedetailleerd overzicht van de geleide emissiepunten, met per emissiepunt de belangrijkste emissiekarakteristieken voor zowel de referentie- als de geplande situatie.

8.2 ENKELE TECHNISCHE BEGRIPPEN

8.2.1 Algemene begrippen

De sterkte van het geluid wordt weergegeven door de intensiteit I, maar vaak ook door het geluidsvermogenniveau Lw of het geluidsdrukniveau Lp. Het geluidsvermogenniveau is een éénduidige grootheid die de emissie van de geluidsbron weergeeft, onafhankelijk van de omgeving waarin de bron staat. Aan de hand van het geluidsdrukniveau op een bepaalde afstand tot de bron wordt het geluidsvermogenniveau berekend. Het geluidsvermogenniveau komt eigenlijk overeen met het vermogen dat zich op afstand nul bevindt om te komen tot een geluidsdrukniveau op een bepaalde afstand. De aard of hoogte van het geluid wordt weergegeven door zijn frequentie f. In het algemeen is een geluid samengesteld uit signalen van verschillende frequenties. Het spectrum van hoorbare frequenties strekt zich uit van ongeveer 20 Hz tot 20.000 Hz. Zowel de sterkte als de hoogte van het geluid kunnen veranderen in de tijd. Naargelang het gedrag in de tijd onderscheidt men continu, cyclisch of impulsachtig geluid. De decibel (dB) is de eenheid waarin het geluidsdrukniveau Lp van een geluid wordt uitgedrukt. Het geluidsdrukniveau wordt gedefinieerd als:

L

ppp = 20 10

0

* log

met p = de effectieve geluidsdruk; en p0 = een effectieve referentiegeluidsdruk, gelijk aan 2*10-5 N/ m2.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

165

De eenheden afgeleid van de decibel zijn dB(A) en zijn bedoeld om de subjectieve gehoorgewaarwording op een meer praktische wijze te kunnen weergeven. Door middel van een elektronische filter wordt bij de geluidsanalyse het geluid in een discreet aantal frequentiebanden bepaald. Deze frequentie-banden worden gekarakteriseerd door hun breedte en hun centrale frequenties. Het gebruik van een octaaf- en tertsfilterset laat toe een studie te maken van de relatieve bijdrage van de verschillende octaaf- en tertsbanden tot het totale geluidsniveau. Een uitgesproken zuivere toon zal met meer dan 5 dB boven de aangrenzende tertsbanden uitsteken.

8.2.2 Meetparameters

LAeq,T Het A-gewogen equivalent geluidsniveau is een maat voor het beschouwde fluctuerende geluid. De discontinue geluids-belasting gedurende een periode T wordt omgerekend naar het niveau van een continu geluid met dezelfde geluidsbelasting;

LAN,T Het A-gewogen geluidsdrukniveau dat gedurende N% van de observatieperiode T wordt overschreden;

LA95,T Het A-gewogen geluidsdrukniveau dat gedurende 95% van de observatieperiode T wordt overschreden. Het is een maat voor het overwegend heersende achtergrondgeluidsniveau;

Lsp Het specifiek geluid is de getalwaarde van de akoestische grootheid die het geluid van een inrichting of een deel ervan karakteriseert (eventueel aangepast met een beoordelingsgetal); en

LwA Het A-gewogen geluidsvermogenniveau identificeert éénduidig de emissiesterkte van de geluidsbron.

8.2.3 Gebruikte meetapparatuur

De metingen werden uitgevoerd met verschillende Larson Davis 824, real time frequentie analysatoren. Dit meetinstrument is van het type I en voldoet aan de wettelijke bepalingen. De meettoestellen werden vooraf gecalibreerd met behulp van een ijkbron CAL200 van Larson Davis. Deze meetapparatuur voldoet aan de eisen gesteld in de IEC-publicatie 804. De meetfout op de gemeten geluidsniveaus bedraagt ± 1 dB(A). Tijdens de metingen was de microfoon voorzien van een windscherm. De sonometer was ingesteld op snelle tijdsweging.

8.2.4 Toetsingskader (wettelijk, wetenschappelijk) en toetsingscriteria

Het wettelijk toetsingskader voor hinderlijke inrichtingen is titel II van het Vlarem. Voor nieuwe inrichtingen worden grenswaarden afgeleid op basis

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

166

van de ligging van de immissiepunten volgens het gewestplan en het huidige omgevingsgeluid. Volgens de voorschriften van Vlarem II ‘Bijlage 2.2.1. milieukwaliteitsnormen voor geluid in openlucht’ gelden volgende richtwaarden (RW) voor het LA95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid.

Tabel 8.1 Milieukwaliteitsnormen voor geluid in open lucht.

Richtwaarde in dB(A) Categorie

Dag Avond Nacht 1. Landelijke gebieden en gebieden voor verblijfsrecreatie 40 35 30 2. Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m van industriegebieden niet vermeld in punt 3 of van gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen

50 45 45

3. Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m van gebieden voor ambachtelijke bedrijven en middelgrote ondernemingen, van dienstverleningsgebieden of van ontginningsgebieden tijdens de ontginning

50 45 40

4. Woongebieden 45 40 35 5. Industriegebieden, dienstverleningsgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen en ontginningsvoorzieningen tijdens ontginning

60 55 55

5bis. Agrarische gebieden 45 40 35 6. Recreatiegebieden uitgezonderd gebieden voor verblijfsrecreatie

50 45 40

7. Alle andere gebieden, uitgezonderd : bufferzones, militaire domeinen en deze waarvoor in bijzondere besluiten richtwaarden worden vastgesteld

45 40 35

8. Bufferzones 55 50 50 9. Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen van voor grindwinning bestemde ontginningsgebieden tijdens ontginning

55 50 45

Opmerking: Als een gebied valt onder twee of meer punten van de tabel dan is in dat gebied de hoogste richtwaarde van toepassing. Dag: van 07.00 tot 19.00 uur Avond: van 19.00 tot 22.00 uur Nacht: van 22.00 tot 07.00 uur Voor een bestaande inrichting van klasse 1 en 2 is volgend artikel in Vlarem II van belang: Art. 4.5.4.1. §3: Indien het volledige akoestische onderzoek uitwijst dat het specifieke geluid in open lucht voortgebracht door de inrichting(en) de in bijlage 4.5.4. bij dit besluit bepaalde richtwaarden met minder dan 10 dB(A) overschrijdt, kan de vergunningverlenende overheid, op advies van de afdeling Milieuvergunningen voor de inrichtingen van de 1ste klasse en van de bevoegde gemeentelijke milieudienst voor inrichtingen van de 2de klasse, een saneringsplan ter uitvoering opleggen overeenkomstig de bepalingen van bijlage 4.5.3. bij dit besluit.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

167

Onderstaand schema geeft het beslissingsschema weer met betrekking tot het nemen van saneringsmaatregelen voor bestaande inrichtingen.

Schema 2 Beslissingsschema voor het nemen van saneringsmaatregelen voor bestaande inrichtingen.

Voor het specifieke geluid van een nieuwe inrichting zijn volgende bepalingen van Vlarem II van belang: Art. 4.5.3.1.: §1: Indien het LA95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid gelijk aan of hoger dan de milieukwaliteitsnorm van bijlage 2.2.1. bij Vlarem II is, moet de continue component van het specifiek geluid, voortgebracht door de nieuwe inrichting beperkt worden tot het LA95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid verminderd met 5 dB(A) enerzijds alsmede tot de in bijlage 4.5.4. bij Vlarem II vermelde richtwaarde anderzijds. §3: Indien het LA95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid lager is dan de richtwaarde in de gebieden onder 2°, 3°, 5°, 8° of 9° van bijlage 2.2.1. bij Vlarem II , moet de continue component van het specifiek geluid voortgebracht door de nieuwe inrichting voor deze gebieden beperkt worden tot de in bijlage 4.5.4. bij het Vlarem II bepaalde richtwaarde verminderd met 5 dB(A). §5: Als het geluid in open lucht van de inrichting een incidenteel, fluctuerend, intermitterend of impulsachtig karakter vertoont, dan worden de in bijlage 4.5.5. bij

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

168

Vlarem II aangegeven richtwaarden toegepast. De toepasselijke waarde is in dit geval de in bijlage 4.5.4. bij Vlarem II aangegeven richtwaarde voor de verschillende gebieden verminderd met 5. Onderstaand schema geeft het beslissingsschema weer met betrekking tot het nemen van saneringsmaatregelen voor nieuwe inrichtingen.

Schema 3 Beslissingsschema voor het nemen van saneringsmaatregelen voor nieuwe inrichtingen.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

169

Tabel 8.2 geeft de richtwaarden weer voor fluctuerend, incidenteel, impuls-achtig en intermitterend geluid in open lucht voor inrichtingen die als hinder-lijk ingedeeld zijn. Deze richtwaarden zijn niet van toepassing op het in- en uitgaande weg- en luchtverkeer.

Tabel 8.2 Richtwaarden voor fluctuerend, incidenteel, impulsachtig en intermitterend geluid in open lucht van als hinderlijk ingedeelde inrichtingen.

Richtwaarden uitgedrukt als LAeq,1s in dB(A)* Aard van het geluid

Overdag ‘s Avonds ‘s Nachts fluctuerend incidenteel

Toepasselijke waarde + 15

Toepasselijke waarde + 10

Toepasselijke waarde + 10

impulsachtig intermitterend

Toepasselijke waarde + 20

Toepasselijke waarde + 15

Toepasselijke waarde + 15

*: Als ‘toepasselijke waarde’ wordt beschouwd: � Toepasselijke waarde voor nieuwe inrichtingen:

Richtwaarde in Bijlage 4.5.4. van Vlarem II verminderd met 5; en � Toepasselijke waarde voor bestaande inrichtingen:

Richtwaarde in Bijlage 4.5.4. van Vlarem II .

8.2.5 Significantiekader

De significantie van een project hangt sterk af van de evolutie van het omgevingsgeluid voor en na uitvoering van een project. Deze parameter wordt als belangrijkste beschouwd en wordt in de Y-as van onderstaande tabel toegepast. Het berekenen van deze parameter geeft een tussenscore. Op deze tussenscore wordt een correctie toegepast afhankelijk van het al dan niet voldoen aan de vigerende wetgeving. Indien het omgevingsgeluid relevant stijgt maar indien er wel voldaan wordt aan de vigerende wetgeving, kan geen score worden toegekend die milderende maatregelen oplegt (score -3 en -2). De score onder ‘Voldoet aan het Vlarem’ betreft de eindscore na correctie. Voor de lege vakjes (-) werd geen consensus bereikt tijdens de vergaderingen. De mogelijkheid om in dergelijk vakje te vallen betreft steeds specifieke situaties. De deskundige kan hier zelf een score aangeven die vergezeld gaat van een degelijke motivatie. Elke score dient door de deskundige gekaderd te worden in het project.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

170

Invloed op omgeving Eindscore na correctie Voldoet aan het Vlarem ? Lna-Lvoor* tussenscore Nieuw of verandering Bestaand of hervergunning

�LAX,T (effectscore) Lsp�GW Lsp>GW Lsp�RW RW<Lsp�RW+10 Lsp>RW+10

�LAX,T>+6 -3 -1 -3 -1 -2 -3

+3<�LAX,T�+6 -2 -1 -3 -1 -2 -3

+1<�LAX,T�+3 -1 -1 -3 -1 -1 -3

-1��LAX,T �+1 0 0 -1/-2 0 -1 -3

-3��LAX,T<-1 +1 +1 - +1 +1 -

-6��LAX,T<-3 +2 +2 - +2 +2 -

�LAX,T<-6 +3 +3 - +3 +3 - �LAX,T : verschil in omgevingsgeluid in dB(A) voor en nadat een project zal zijn uitgevoerd Met T = duur in seconden Met X:

• “N” parameter van statistische analyse (LAN,T), in Vlarem wordt N = 95 gebruikt ter toetsing aan de milieukwaliteitsnorm

ofwel • “eq” voor het equivalente geluidsdrukniveau (LAeq,T), van het omgevingsgeluid.

GW : grenswaarde volgens het beslissingsschema 4.6.6.1 van Vlarem II RW : richtwaarde Lsp : specifiek geluid *bij hervergunning dient Lvoor gebruikt te worden alsof het bestaande bedrijf er niet was. Bij een hervergunning van een inrichting met een mix van bestaande & nieuwe bronnen is het oorspronkelijk omgevingsgeluid voor de nieuwe bronnen het omgevingsgeluid met de bestaande bronnen van de inrichting in werking. Versie 6 dd. 13/07/2010

Voor niet Vlarem punten wordt enkel de tussenscore gebruikt en geen eindscore. De parameter mag door de deskundige gekozen en gemotiveerd worden. De uiteindelijke negatieve scores worden als volgt gekoppeld aan milderende maatregelen :

-1 (matig

significant negatief)

Onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend, maar indien de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden aangeven dat er zich een probleem kan stellen dan dient de deskundige over te gaan tot voorstellen van milderende maatregelen. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden.

-2 (significant negatief)

Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen, eventueel te koppelen aan de lange of langere termijn. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden.

-3 (zeer significant

negatief)

Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen te koppelen aan de korte termijn. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden.

De scores 0, +1, +2 en +3 krijgen respectievelijk de beoordeling verwaarloosbaar, positief, zeer positief en uitgesproken positief.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

171

8.3 AFBAKENING VAN HET STUDIEGEBIED

Het studiegebied omvat de zone binnen dewelke zich de effecten kunnen voordoen. Het strekt zich conform de bepalingen in Vlarem II uit tot op minstens 200 m van het industriegebied. Het bedrijf bevindt zich in het noorden van het Antwerps havengebied, tussen de Scheldelaan en het Kanaaldok B2. De wijde omgeving van het bedrijf is aangeduid als industriegebied. Het meest nabijgelegen woongebied is Lillo-Fort (ca. 650 m), maar het belangrijkste receptorpunt voor de discipline geluid en trillingen is het Vogel- en Habitatrichtlijngebied Galgeschoor.

8.4 GELUIDSMETINGEN

8.4.1 Bestaande immissiegegevens inzake geluid

In het kader van het vorige MER (2001) werd een beperkte geluidsstudie uitgevoerd voor de hele site van Monsanto. Op basis van een beperkt aantal metingen werd het specifieke geluid van Monsanto getoetst aan de geldende Vlarem II-normen. Hierbij dient benadrukt te worden dat het een zeer ruwe benadering betrof. Gedetailleerde geluidskarteringen voor de site van Monsanto waren tot op heden niet beschikbaar. In het MER van 2001 werd besloten dat Monsanto zorgde voor beperkte overschrijdingen van de toegelaten waarden ter hoogte van het natuurgebied Galgeschoor, voornamelijk als gevolg van de werking van de fakkel die in 2006 buiten dienst gesteld is. In de meest ongunstige situatie, m.a.w. met een wind van bron naar ontvanger en zonder rekening te houden met afschermingen van procesonderdelen, werd een overschrijding van 2 dB(A) berekend. Aangezien geen gedetailleerde en up-to-date geluidskarteringen beschikbaar zijn, kan op basis van deze gegevens geen uitspraak gedaan worden over het specifieke geluid van Monsanto ter hoogte van het natuurgebied Galgeschoor.

8.4.2 Recente immissie- en emissiegegevens

8.4.2.1 Immissiemetingen juli 2008

De referentiesituatie wordt beschreven op basis van één continue immissiemeting (7 dagen) en 5 ambulante metingen ter hoogte van de Scheldedijk. De meetresultaten worden getoetst aan de richtwaarden uit

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

172

Vlarem II in functie van de bestemming van het meetpunt volgens het gewestplan.

a) Situering en meetsituatie omgevingsgeluid De betreffende inrichting bevindt zich volgens het gewestplan in een industriegebied. De basisactiviteiten gebeuren continu, zowel tijdens de dag- als de nachtperiode. Het dichtstbijzijnde woongebied is Lillo-Fort op ca. 650 m ten zuidwesten van Monsanto, gevolgd door Doel op ca. 1.500 m ten westen van het bedrijf. Het woongebied te Berendrecht ligt op 2,5 km en het woongebied te Stabroek ligt op 3,5 km van Monsanto. In het kader van dit MER werd er op één meetpunt buiten het bedrijf Monsanto Europe N.V. een continue geluidsmeting uitgevoerd ter bepaling van het omgevingsgeluid rondom het bedrijf. Dit meetpunt is gelegen op ± 135 m ten westen van de perceelsgrens van Monsanto in het vogel- en habitat-richtijngebied Galgeschoor. Deze langdurige immissiemeting werd uitgevoerd in de periode van donderdag 17/07/08 tot en met donderdag 24/07/08. De metingen zijn uitgevoerd onder verschillende meteocondities. Voor het vast meetpunt is de meewind een oostenwind. Daarnaast werd er op vijf meetpunten (eveneens in het Vogel- en Habitat-richtlijngebied) ambulant gemeten op 23/07/08 tussen 9u en 11u. Het continue meetpunt en de vijf ambulante meetpunten zijn aangeduid in Figuur 29. In Figuur 29 zijn tevens de blokvelden aangeduid die in het kader van voorliggend MER in detail bestudeerd zijn (Butvar RB-afdeling en de Glyfosaateenheid). Een overzicht van de meetpunten is in Tabel 8.3 weergegeven. De lambert-coördinaten van de verschillende meetpunten zijn in Tabel 8.4 opgenomen. In het vast meetpunt (mpt 1) werd continu het geluidsdrukniveau gemeten van 17/07/08 tot 24/07/08. Deze continue geluidsmeting leverde de waarden op van de grootheden LAeq,1h, LA01,1h, LA05,1h, LA10,1h, LA50,1h, en LA95,1h uitgedrukt in dB(A). Op basis van de waarden en het onderlinge verloop van deze grootheden kan éénduidig het huidige geluidsklimaat geïnventariseerd worden. Om eventuele zuivere tonen op te sporen wordt tevens een tertsbandanalyse uitgevoerd. De metingen worden uitgevoerd conform Bijlage 4.5.1 van Vlarem II .

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

173

Tabel 8.3 Overzicht van de meetpunten ‘geluid’.

Meetpunt GewestplanAfstand in m tot

meest nabijgelegen industriegebied

Afstand in m tot Monsanto

(bedrijfsgrens)1. Vast

meetpunt in Galgeschoor

Natuurgebied op minder dan 500 m van industriegebied

135 135

A. Galgeschoor Natuurgebied op minder dan

500 m van industriegebied 130 130

B. Galgeschoor Natuurgebied op minder dan

500 m van industriegebied 130 130

C. Galgeschoor Natuurgebied op minder dan

500 m van industriegebied 125 125

D. Galgeschoor Natuurgebied op minder dan

500 m van industriegebied 120 120

E. Galgeschoor Natuurgebied op minder dan

500 m van industriegebied 120 120

Tabel 8.4 Lambertcoördinaten van de meetpunten ‘geluid’.

Meetpunt X (m) Y (m)1. Galgeschoor, Antwerpen 144 250 222 500 A. Galgeschoor, Antwerpen 144 308 222 304 B. Galgeschoor, Antwerpen 144 294 222 433 C. Galgeschoor, Antwerpen 144 261 222 725 D. Galgeschoor, Antwerpen 144 244 222 848 E. Galgeschoor, Antwerpen 144 232 222 927

De LA95,1h-waarden worden getoetst aan de milieukwaliteitsnormen uit Vlarem II in functie van de bestemming van het gewestplan. Tevens wordt het specifiek geluidsniveau getoetst aan de grenswaarden die gelden voor bestaande en nieuwe inrichtingen. In onderstaande tabel wordt de richt-waarde en de grenswaarde voor het specifiek geluidsniveau per meetpunt (vast en ambulant) weergegeven.

Tabel 8.5 Richtwaarden voor het specifiek geluidsniveau van Monsanto (beschouwd als een bestaande inrichting), conform de ligging volgens het gewestplan.

Richtwaarde Meetpunt

Dag Avond Nacht Alle meetpunten in het Vogel- en

Habitatrichtlijngebied Galgeschoor50 dB(A) 45 dB(A) 45 dB(A)

Tabel 8.6 Grenswaarden voor het specifiek geluidsniveau van Monsanto (beschouwd als een nieuwe inrichting), conform de ligging volgens het gewestplan.

Grenswaarde Meetpunt

Dag Avond Nacht Alle meetmunten in het Vogel- en

Habitatrichtlijngebied Galgeschoor45 dB(A) 40 dB(A) 40 dB(A)

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

174

Bovenstaande grenswaarden werden gehanteerd zonder rekening te houden met het oorspronkelijk omgevingsgeluid. De metingen werden uitgevoerd met een ‘real time frequentie analysator’, van Larson Davis type 824. Dit meetinstrument voldoet aan de wettelijke bepalingen in Vlarem II . De meettoestellen werden vooraf gekalibreerd met behulp van een ijkbron CAL200 van Larson Davis. De meetfout op de gemeten geluidsniveaus bedraagt +/- 1 dB(A). Een foto van de meetpost in het Galgeschoor langs de Scheldelaan te Antwerpen is opgenomen in Figuur 29. De meteocondities tijdens de meetcampagne worden in onderstaande Tabel 8.7 kort weergegeven. De uitgebreide meteocondities zijn terug te vinden samen met de meetresultaten in Bijlage 6.

Tabel 8.7 Meteogegevens tijdens de geluidsmeetcampagne.

Meetdata Parameters

Dag Van Tot Windsnelheid Windrichting Neerslag

17/7/2008 16u 24u 3 – 5 m/s W tot ZW Geen

18/7/2008 00u 24u 3 – 6 m/s W tot ZW Geen

19/7/2008 00u 24u 3 – 8 m/s W tot ZW Van 1-2u en van 16-17u

20/7/2008

00u 11u 16u 19u 22u 23u

11u 16u 19u 22u 23u 24u

3 – 5 m/s 5 – 8 m/s 4 – 6 m/s

3 m/s 5 m/s 1 m/s

W tot ZW W tot NW N tot NW

W N Z

Geen

21/7/2008 00u 18u

18u 24u

3 – 7 m/s 4 – 6 m/s

W tot ZW W tot NW

Geen

22/7/2008 00u 10u 2 – 5 m/s W tot NW Geen

23/7/2008 11u 12u

12u 24u

2 m/s 1 – 4 m/s

VA O

Geen

24/7/2008 00u 19u 1 – 6 m/s O Geen

Door het uitvallen van de sonometer (lege batterij) zijn er geen meetresultaten van 22/7/08 tot 23/7/08.

b) Meetresultaten – Immissiemetingen MER Monsanto

Meetpunt 1: Galgeschoor, Antwerpen op 135 m van perceelsgrens Monsanto Op meetpunt 1 werd gemeten van donderdag 17/07/2008 tot en met donderdag 24/07/2008. Ter hoogte van dit meetpunt zijn hoofdzakelijk het wegverkeer van de Scheldelaan en de activiteiten van Monsanto verantwoordelijk voor het omgevingsgeluid.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

175

Aan de hand van de continue metingen worden de statistische parameters per uur berekend. De statistische waarden per uur worden in Bijlage 6 in tabellen weergegeven. In onderstaande tabel wordt de gemiddelde LA95,1h-waarde over verschillende perioden berekend. Voor de nachtperiode is dit het gemiddelde van de 4 laagste LA95,1h-waarden.

Tabel 8.8 Vlarem II - Gemiddelde van het LA95,1h voor dag-, avond- en nachtperiode (meetpunt 1).

Datum Wind LA95,1h Dag

7 tot 19u

LA95,1h

Avond 19 u tot 22u

LA95,1h

Nacht 22u tot 7u

Do 17/7/2008 W tot ZW 41 (16-19u) 42 40 (22-24u) Vr 18/7/2008 W tot ZW 43 41 38 Za 19/7/2008 W tot ZW 41 39 38 Zo 20/7/2008 N tot Z 40 40 39 Ma 21/7/2008 ZW tot NW 43 44 38 Di 22/7/2008 W tot NW 45 (7-10u) - 39 (0-7u) Wo 23/7/2008 O 48 (11-19u) 48 48 (22-24u) Do 24/7/2008 O 50 - 50 (0-7u)

-: Onvoldoende gegevens om Vlarem II gemiddelde te bepalen.

Uit de meetresultaten blijkt dat bij een wind uit westelijke tot zuidwestelijke richting de milieukwaliteitsnorm voor zowel de dag-, avond- als nachtperiode wordt gerespecteerd. Overdag wordt het omgevingsgeluid bepaald door het wegverkeer op de Scheldelaan en lawaai afkomstig van Monsanto. Het A-gewogen equivalent geluidsniveau bedraagt gemiddeld 52 dB(A), het LA95,1h-niveau ligt 11 dB(A) lager. ’s Nachts ligt het omgevingsgeluid uitgedrukt in LAeq,1h rond 43 dB(A) en het LA95,1h-niveau rond 38 dB(A). Bij een oostelijke windrichting, met andere woorden een wind van bron naar ontvanger, liggen de opgemeten geluidsniveaus zoals verwacht een stuk hoger. Het omgevingsgeluid uitgedrukt in LA95,1h schommelt nu voor de dag-, avond- en nachtperiode rond de 48 dB(A) waardoor de milieukwaliteitsnorm voor de avond- en nachtperiode wordt overschreden. ’s Nachts valt het wegverkeer grotendeels weg en zal hoofdzakelijk het continu lawaai afkomstig van Monsanto verantwoordelijk zijn voor de heersende geluids-niveaus. Gedurende bepaalde uren tijdens de nachtperiode meten we een LA95,1h-niveau van 49 dB(A) en een LAeq,1h-niveau van 51 dB(A). Dit duidt op de continuïteit van de lawaaibron die bepalend is voor het omgevingsgeluid.

Ambulante metingen Op vijf plaatsen werd er gedurende een korte tijdspanne (15 minuten) gemeten op woensdag 23/07/08. Deze metingen vonden eveneens plaats in het natuurgebied Galgeschoor en werden uitgevoerd gedurende de dag-periode ter controle van de continue meting.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

176

In onderstaande tabel worden de verschillende statistische parameters weer-gegeven over een meetperiode van 15 minuten en op een meethoogte van 2 m.

Tabel 8.9 De statistische parameters van de ambulante meetpunten.

Meetpunt Tijdstip LAeq,T LA1,T LA5,T LA10,T LA50,T LA95,T

A. Galgeschoor 9u45 54,2 60,8 59,4 58,1 52,1 44,4 B. Galgeschoor 10u05 53,7 59,5 58,2 57,1 52,7 45,4 C. Galgeschoor 10u30 54,2 60,6 59,1 57,8 52,4 47,8 D. Galgeschoor 10u50 54,9 61,3 59,4 58,1 53,7 47,0 E. Galgeschoor 11u10 55,7 63,0 59,9 58,4 54,3 49,3

Op de vijf ambulante meetpunten in het Vogel- en Habitatrichtlijngebied Galgeschoor werd het omgevingsgeluid eveneens bepaald door verkeers-lawaai afkomstig van de Scheldelaan (LAeq-niveaus 54 tot 56 dB(A)) en door continu lawaai afkomstig van Monsanto. Wanneer het verkeer met momenten minder druk was, kon men het bedrijf duidelijk waarnemen. Meetpunten A en B lagen in het natuurgebied tegenover de zuidelijke grens van Monsanto, meetpunten C, D en E lagen meer naar het noorden. Vanaf meetpunt C was het bedrijf duidelijker waar te nemen, dit kan men ook zien in de opgemeten parameters; het omgevingsgeluid uitgedrukt in LA95 ligt hier 2 tot 4 dB(A) hoger. De milieukwaliteitsnorm voor de dagperiode wordt gerespecteerd.

8.4.2.2 Emissiemetingen

a) Aanpak Ter bepaling van het geluidsvermogenniveau van de blokvelden ter studie van Monsanto zijn rastermetingen uitgevoerd. Op donderdag 29/05/2008 zijn de rastermetingen uitgevoerd ter hoogte van de Butvar RB-afdeling (Blok D3), op maandag 23/06/2008 is gemeten ter hoogte van de Glyfosaateenheid (Blokken C7 en D7). Als methodiek voor de bepaling van het geluidsvermogenniveau werd de EMOLA-methode gehanteerd. Deze methode is een combinatie van de Stüber- en de Colenbrandermethodes. Het grote voordeel van deze werkwijze is dat een immissierelevant geluidsvermogenniveau wordt gevonden waarbij reeds de interne afscherming en verstrooiing van deelbronnen op het terrein vervat zit. In de gebruikte geluidscontourenmethode wordt het geluidsvermogenniveau bepaald via geluidskaarten bekomen door middel van geluidsdrukniveau-metingen op een voldoende groot aantal meetpunten in een meetvlak waarbinnen de bronnen gelegen zijn. De meetpunten werden niet op een regelmatig raster gemeten maar op punten verspreid over het gehele terrein. In totaal werd op bijna 1.000 meetpunten rondom de productie-installaties van de Butvar RB-afdeling en de Glyfosaateenheid het geluidsdrukniveau gemeten. Door interpolatiemethoden worden resultaten verkregen op een

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

177

regelmatig rooster. Op het fijnmazig raster worden dan geluidscontouren bekomen door rasterpunten van gelijke geluidsdrukniveaus met elkaar te verbinden. Het geluidsvermogenniveau van de bronnen wordt dan bekomen op basis van geluidscontouren die de bronnen omvatten. Het geluidsvermogenniveau van Monsanto wordt bepaald door een contour rond de bronnen te benaderen door een cirkel met identieke oppervlakte als de contour. Het geluidsdrukniveau op de beschouwde contour wordt dan als gemiddelde geluidsdrukniveau op de cirkel genomen. Het geluidsvermogen-niveau wordt dan afgeleid met volgende formule:

LWR = Lp + Dgeo + Dlucht + Dbodem Waarin: LWR het immissierelevant geluidsvermogenniveau in dB(A); Lp het gemiddelde geluidsdrukniveau in dB(A) op de contour; Dgeo is de geometrische uitbreiding gegeven door:

Dgeo = 10 log (4 Sg ) Met Sg het grondoppervlak binnen de contour uitgedrukt in m²;

Dlucht is de afname door luchtabsorptie, gegeven door: Dlucht = alu . rgem

Met alu de luchtabsorptie per meter bij 10 °C en 70% vochtigheid; rgem = ( Sg/ Π) ½; en

Dbodem is de afname door bodeminvloed.

Het geluidsniveau in dB(A) wordt bepaald op de rasterpunten rond een brongebied. Er wordt op een zo groot mogelijke afstand een contour getrokken die punten van gelijk niveau verbindt. De metingen werden uitgevoerd tijdens normale productie-omstandigheden. Monsanto is een ‘volcontinu’ bedrijf. Tijdens het opstellen van de geluidskaart waren alle belangrijke geluidsbronnen in bedrijf. Het geluid van de installaties is een continu stabiel geluid. Hierdoor is het mogelijk dat deze meetresultaten op nagenoeg elk tijdstip te verkrijgen zijn. Om de geluidsuitstraling te kunnen bepalen werd ook op de perceelsgrens en in de hoeken van het bedrijfsterrein gemeten. Op elk meetpunt werd minstens 30 seconden gemeten. Vermits het geluid een continu geluid is, is deze meetduur voldoende om de spectrum-inhoud (in tertsbanden) te kunnen bepalen.

b) Resultaten geluidsvermogenniveau Monsanto Het geluidsvermogenniveau wordt bepaald aan de hand van een contour die punten van gelijk niveau verbindt. Uitgaande van het geluidsdrukniveau op de contour, het omsloten oppervlak, de omtrek van de contour en de hoogte van de microfoon is het globale geluidsvemogenniveau van de bronnen gelegen binnen de contour af te leiden op basis van de EMOLA-formule. Dit principe is toegepast op de meetwaarden en werd uitgewerkt voor de geluids-contour van 68 dB(A) voor de Butvar RB-afdeling en voor de geluidscontour

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

178

van 71 dB(A) voor de Glyfosaateenheid. Er kon slechts met behulp van één contour het geluidsvermogenniveau bepaald worden omdat deze contour de gehele installaties van hetzij de Butvar RB hetzij de Glyfosaateenheid omvat. Verder van het blokveld af, is de invloed van de andere blokvelden meebepalend. In Figuur 30 en Figuur 31 zijn de kleurenkaarten voor beide afdelingen terug te vinden.

Tabel 8.10 Geluidsvermogenniveau op basis van geluidscontour 68 dB(A) voor Butvar RB-afdeling (Blok D3).

63 Hz 125 Hz 250 Hz 500 Hz 1000 Hz 2000 Hz 4000 Hz 8000 Hz Lp 28 38,7 55,4 58,8 61,1 60,2 58,9 54,4

Dgeo 50,4 50,4 50,4 50,4 50,4 50,4 50,4 50,4

Dbodem -3,0 -3,0 -3,0 -3,0 -3,0 -3,0 -3,0 -3,0

Dlucht 0,0 0,0 0,1 0,2 0,3 0,9 3,1 11,0

Lw in dB(A) 75,4 86,2 103,0 106,4 108,9 108,6 109,4 112,8

Lw totaal 116,9 � Lp is het spectrum in octaafbanden (A-weging) voor de geluidscontour van 68 dB(A); � Dgeo = 10 * log ( 27.683 x 4) = 50,4; � Dbodem is overal reflecterend vandaar -3 dB(A) (harde oppervlaktes zoals asfalt, …); � Dlucht wordt bekomen door de luchtabsorptiefactor te vermenigvuldigen met de

afstand van het centrum van de geluidsbron tot de geluidscontour (rgem). Dit is voor elke octaafband verschillend. Voor de hoge frequenties is de luchtabsorptiefactor veel groter dan voor de lage frequenties.

Op basis van de tertsbandanalyse voor het opstellen van de geluidscontouren is er geen zuivere toon op deze geluidscontour van 68 dB(A) terug te vinden. De voornaamste geluidsbronnen van blokveld D3 zijn:

� De droger inlaatlucht 03MOT 118-100; � Pomp 02-210 Acetal 1 Jacket pomp; � Een pompenrij t.h.v. de homogenisatie en deminwater; � Compressoren en blowers; en � Koeltoren op de hoek van laan D N en Weg 4 E.

Vooral de droger is een zeer belangrijke bron. Op 1 m van deze inlaat (ventilator) werd immers een geluidsniveau van bijna 100 dB(A) opgemeten. Zoals blijkt uit de geluidskaart is deze bron verantwoordelijk voor een hoog geluidsniveau in een groot gebied en zelfs deels bepalend (samen met de koeltoren) voor het totale geluidsvermogenniveau. Op eenzelfde manier werd het geluidsvermogenniveau bekomen voor een geluidscontour bij 71 dB(A) voor de Glyfosaateenheid. Op basis van de tertsbandanalyse voor het opstellen van de geluidscontouren is er geen zuivere toon op deze geluidscontour terug te vinden. Op korte afstand tot de aandrijving van de ventilator voor de scrubber is er wel een duidelijke zuivere toon bij 2.000 Hz (slepen van aandrijving) hoorbaar en

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

179

meetbaar. Ter hoogte van de Scheldedijk is deze echter niet meer identificeer-baar, noch meetbaar gezien de grote afstand van dit blokveld tot de Scheldedijk (> 900 m).

Tabel 8.11 Geluidsvermogenniveau op basis van geluidscontour 71 dB(A) voor de Glyfosaateenheid (Blokken C7 en D7).

63 Hz 125 Hz 250 Hz 500 Hz 1000 Hz 2000 Hz 4000 Hz 8000 Hz Lp 25 31,4 57,4 62,6 66,4 66,0 62,1 54,5

Dgeo 46,8 46,8 46,8 46,8 46,8 46,8 46,8 46,8

Dbodem -3,0 -3,0 -3,0 -3,0 -3,0 -3,0 -3,0 -3,0

Dlucht 0,0 0,0 0,1 0,1 0,2 0,6 2,0 7,3

Lw in dB(A) 68,8 75,3 101,3 106,6 110,5 110,5 108,0 105,6

Lw totaal 115,8 � Lp is het spectrum in octaafbanden (A-weging) voor de geluidscontour van 71 dB(A); � Dgeo = 10 * log ( 12.039 x 4) = 46,8; � Dbodem is overal reflecterend vandaar -3 dB(A) (harde oppervlaktes zoals asfalt, …); � Dlucht wordt bekomen door de luchtabsorptiefactor te vermenigvuldigen met de

afstand van het centrum van de geluidsbron tot de geluidscontour (rgem). Dit is voor elke octaafband verschillend. Voor de hoge frequenties is de luchtabsorptiefactor veel groter dan voor de lage frequenties.

De meest relevante geluidsbronnen voor de Glyfosaateenheid zijn de koeltoren met de bijhorende pompen in Blok D7. In Blok C7 zijn dit de scrubber (met ventilator) en enkele pompen ter hoogte van het tankenpark.

8.5 EFFECTEN

8.5.1 Methodiek

Op basis van de geluidsvermogenniveaus, de geometrische kenmerken, de ligging van het centrum van het brongebied, de ligging van de beoordelings-punten (immissiepunten) en de hoogte van de geluidsbronnen wordt met een overdrachtsberekening de specifieke bijdrage berekend naar de verschillende immissiepunten (BEGIS methode). Deze berekening steunt op ISO 9613 en wordt uitgevoerd met een computerprogramma (Geonoise). De berekening gebeurt bij een luchtabsorptie bij 10 °C en 70% relatieve luchtvochtigheid conform de bepaling van het geluidsvermogenniveau. De impact wordt aan de hand van geluidscontouren visueel voorgesteld. Tevens wordt het specifiek geluidsniveau berekend op het vaste meetpunt en op 200 m van de perceelsgrens. Dit specifiek geluidsniveau wordt getoetst aan de grenswaarden/richtwaarden die voor elk beoordelingsgebied en elke beoordelingsperiode gehanteerd moeten worden conform de bepalingen in

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

180

Vlarem II . Er zal zowel aan de richtwaarde voor bestaande inrichtingen getoetst worden, als aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting.

8.5.2 Effectbepaling: resultaten van de overdrachtsberekening conform ISO 9613

De berekeningshoogte voor de meetpunten en voor de geluidscontourenkaart bedraagt 5 m. Het berekend geluidsniveau is geldig voor de meest ongunstige situatie, vermits met een meewind wordt gerekend.

8.5.2.1 Effect huidige situatie Butvar RB-afdeling (Blokveld D3)

In onderstaande tabel worden de berekende waarden voor de immissiepunten getoetst aan de richtwaarde voor een bestaande inrichting en de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Zoals reeds aangegeven is de droger van de nieuwe centrifuge als een nieuwe bron te beschouwen. Uit de emissie-metingen is gebleken dat net deze geluidsbron bepalend is voor nagenoeg het gehele geluidsvermogenniveau. Het resultaat van de overdrachtsberekening (geluidscontourenkaart) onder normale productieomstandigheden voor de Butvar RB-afdeling is weergegeven in Figuur 30. Deze situatie doet zich zowel overdag als ’s nachts voor. De berekende LAeq-niveaus ten gevolge van de normale continue activiteiten van de Butvar RB-afdeling worden in onderstaande tabel weergegeven en dit voor het vast meetpunt en voor het beoordelingspunt op 200 m van de perceelsgrens van de afdeling en op 200 m van de terreinen van geheel Monsanto.

Tabel 8.12 Specifiek geluidsniveau van de Butvar RB eenheid op basis van een totaal geluidsvermogenniveau 117 dB(A) (Blok D3).

MeetpuntBerekend specifiek geluidsniveau voor

normale werking in dB(A)

Richtwaarde bestaande inrichting

Grenswaarde nieuwe

inrichtingVast meetpunt op 135 m 42 dB(A)

Beoordelingspunt op 200 m in natuurgebied op minder dan

500 m van industriegebied40 dB(A)

45 dB(A) 40 dB(A)

Beoordelingspunt op 200 m van Butvar RB-afdeling

52,9 dB(A) 55 dB(A) 50 dB(A)

De berekende specifieke bijdrage van de Butvar RB-afdeling naar het vast meetpunt bedraagt 42 dB(A) en dit voor een wind uit oostelijke richting. In de nacht werd er op 135 m van de perceelsgrens een geluidsniveau van 48 à 50 dB(A) gemeten. Voor het beoordelingspunt op 200 m is de berekende bijdrage net 40 dB(A) en dit enkel voor de Butvar afdeling. Een opsplitsing in bestaande/nieuwe bronnen kon op basis van de geluidskaart niet worden uitgevoerd, maar vermits op 200 m de specifieke bijdrage van de Butvar

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

181

slechts 40 dB(A) bedraagt, is zelfs voldaan aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. De bijdrage naar het vast meetpunt bedraagt 42 dB(A), terwijl het totale omgevingsgeluid tijdens de nacht 48 à 50 dB(A) bedraagt. Het beoordelingspunt op 200 m van de afdeling is gelegen in een ander blokveld. Vermits de Butvar afdeling een aparte identiteit is, moet er conform Vlarem II ook beoordeeld worden op 200 m van de perceelsgrens van de Butvar RB-afdeling. Uit de overdrachtsberekening blijkt dat de specifieke bijdrage van Butvar RB-afdeling aan de richtwaarde voor een bestaande inrichting voldoet. Indien het specifiek geluid van Butvar RB aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting wordt getoetst wordt er een theoretische overschrijding berekend van minder dan 3 dB(A). Hiervoor is voornamelijk de bijdrage van de droger inlaatlucht voor verantwoordelijk. Voor de effectbepaling volgens het significantiekader van de huidige situatie verwijzen we naar de desbetreffende paragraaf. Het oorspronkelijk omgevingsgeluid, met andere woorden het geluidsdruk-niveau bij inactiviteit van deze eenheid kon niet worden bepaald omdat deze eenheid volcontinu in werking is. Tevens moet er ook nog een globale geluidskaart opgesteld worden zodat de bijdrage van geheel Monsanto uitgezonderd de Butvar afdeling zou kunnen berekend worden. Zo zou dan eventueel ook het oorspronkelijk omgevingsgeluid kunnen berekend worden. Vermits het oorspronkelijk omgevingsgeluid niet kon bepaald worden, blijft dit een leemte in de kennis. De effectbeoordeling volgens het significantie-kader is bijgevolg een inschatting op basis van de reeds beschikbare meetgegevens. Voor het beoordelingspunt op 200 m van de perceelsgrens van geheel Monsanto (buiten het industriegebied) werd zowel voor de bestaande inrichting als voor de nieuwe inrichting voldaan aan de richtwaarde/ grenswaarde. Er werden continue geluidsniveaus voor het omgevingsgeluid gemeten van 48 à 50 dB(A). We kunnen nu al met grote zekerheid zeggen dat er geen verschil zou zijn in het omgevingsgeluid met of zonder de Butvar RB in werking. Bijgevolg is het effect 0 op dit beoordelingspunt. Voor het beoordelingspunt op 200 m van de Butvar afdeling, gelegen in een ander blokveld van Monsanto, werd er voor de bestaande bronnen geen overschrijding berekend en gezien de ligging van het beoordelingspunt in een ander blokveld van Monsanto, zal er ook geen verschil in het omgevings-geluid zijn met of zonder de Butvar in werking. Voor de nieuwe bronnen, vnl. de droger, werd er een overschrijding van minder dan 3 dB(A) berekend. Verwacht wordt dat er geen verschil is in het

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

182

omgevingsgeluid met of zonder de Butvar afdeling. Volgens het significantie-kader kan een score van – 1 aan het effect worden toegekend. Dit betekent een matig significant negatief effect. Onderzoek naar een milderende maatregel is wenselijk maar gezien het feit dat het beoordelingspunt op 200 m van de perceelsgrens van Butvar zich nog op het terrein van Monsanto zelf bevindt en er een globale aanpak nodig is, is deze maatregel minder dwingend.

8.5.2.2 Effect huidige situatie Glyfosaateenheid (D7 en C7)

In onderstaande tabel worden de berekende waarden voor de immissiepunten getoetst aan de richtwaarde voor een bestaande inrichting en de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Het resultaat van de overdrachtsberekening (geluidscontourenkaart) onder normale productieomstandigheden voor de Glyfosaateenheid is weergegeven in Figuur 31. Deze situatie doet zich zowel overdag als ’s nachts voor. De berekende LAeq-niveaus ten gevolge van de normale continue activiteiten van de Glyfosaateenheid worden in onderstaande tabel weergegeven en dit voor het vast meetpunt en voor het beoordelingspunt op 200 m van de perceels-grens.

Tabel 8.13 Specifiek geluidsniveau van de Glyfosaat eenheid op basis van een totaal geluidsvermogenniveau van 116 dB(A) (Blokken C7 en D7 samen).

MeetpuntBerekend specifiek geluidsniveau voor

normale werking in dB(A)

Richtwaarde bestaande inrichting

Grenswaarde nieuwe

inrichtingVast meetpunt op 135 m 35 dB(A)

Beoordelingspunt op 200 m in natuurgebied op minder dan

500 m van industriegebied34 dB(A)

45 dB(A) 40 dB(A)

Beoordelingspunt op 200 m van Glyfosaateenheid

51,9 dB(A) 55 dB(A) 50 dB(A)

De berekende specifieke bijdrage van de Glyfosaateenheid naar het vast meetpunt bedraagt 35 dB(A) en dit voor een wind uit oostelijke richting. In de nacht werd er op 135 m van de perceelsgrens een geluidsniveau van 48 à 50 dB(A) gemeten. Voor het beoordelingspunt op 200 m is de berekende bijdrage 34 dB(A) en dit enkel voor de Glyfosaateenheid. Een opsplitsing in bestaande/nieuwe bronnen kon op basis van de geluidskaart niet worden uitgevoerd, maar vermits op 200 m de specifieke bijdrage van de Glyfosaat-afdeling minder dan 40 dB(A) bedraagt is zelfs voldaan aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Het beoordelingspunt op 200 m van de afdeling is gelegen in een ander blokveld. Vermits de Glyfosaat-afdeling een aparte identiteit is, moet er conform Vlarem II ook beoordeeld worden op 200 m van de perceelsgrens van de Glyfosaat afdeling.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

183

Uit de overdrachtsberekening blijkt dat de specifieke bijdrage van de Glyfosaat-afdeling aan de richtwaarde voor een bestaande inrichting voldoet. Indien het specifiek geluid van de Glyfosaat-afdeling aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting wordt getoetst wordt er een theoretische overschrijding berekend van minder dan 2 dB(A). Hiervoor is voornamelijk de bijdrage van koeltoren en pompen verantwoordelijk. Voor de effectbepaling volgens het significantiekader van de huidige situatie verwijzen we naar de desbetreffende paragraaf. Het oorspronkelijk omgevingsgeluid, met andere woorden het geluidsdruk-niveau bij inactiviteit van deze afdeling kon niet worden bepaald omdat deze afdeling volcontinu in werking is. Tevens moet er ook nog een globale geluidskaart opgesteld worden zodat de bijdrage van geheel Monsanto uitgezonderd de Glyfosaat-afdeling zou kunnen berekend worden. Zo zou dan eventueel ook het oorspronkelijk omgevingsgeluid kunnen berekend worden. Vermits het oorspronkelijk omgevingsgeluid niet kon bepaald worden, blijft dit een leemte in de kennis. De effectbeoordeling volgens het significantie-kader is bijgevolg een inschatting op basis van de reeds beschikbare meet-gegevens. Voor het beoordelingspunt op 200 m van de perceelsgrens van geheel Monsanto (buiten het industriegebied) werd zowel voor de bestaande inrichting als voor de nieuwe inrichting voldaan aan de richtwaarde/ grenswaarde. Er werden continue geluidsniveaus voor het omgevingsgeluid gemeten van 48 à 50 dB(A). We kunnen nu al met grote zekerheid zeggen dat er geen verschil zou zijn in het omgevingsgeluid met of zonder de Glyfosaat-afdeling in werking. Bijgevolg is het effect 0 op dit beoordelingspunt. Voor het beoordelingspunt op 200 m van de Glyfosaat-afdeling, gelegen in een ander blokveld van Monsanto, werd er voor de bestaande bronnen geen overschrijding berekend en gezien de ligging van het beoordelingspunt in een ander blokveld van Monsanto, zal er ook geen verschil in het omgevings-geluid zijn met of zonder de Glyfosaat-afdeling in werking. Voor de nieuwe bronnen, vnl. de koeltoren met pompen, werd er een overschrijding van minder dan 2 dB(A) berekend. Verwacht wordt dat er geen verschil is in het omgevingsgeluid met of zonder de Glyfosaat-afdeling. Volgens het significantiekader kan een score van – 1 aan het effect worden toegekend. Dit betekent een matig significant negatief effect. Onderzoek naar een milderende maatregel is wenselijk maar gezien het feit dat het beoordelingspunt op 200 m van de perceelsgrens van de Glyfosaat-afdeling zich nog op het terrein van Monsanto zelf bevindt en er een globale aanpak nodig is, is deze maatregel minder dwingend.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

184

8.5.2.3 Cumulatief effect van de Butvar RB-afdeling (Blok D3) en Glyfosaateenheid (Blok D7 en C7)

Zoals reeds aangegeven werd ’s nachts bij een wind van bron (Monsanto) naar ontvanger een LA95,1h-niveau gemeten van 48 à 50 dB(A). Dit is een overschrijding van de milieukwaliteitsnorm (45 dB(A) voor nachtperiode) van 3 à 5 dB(A). Het specifiek geluidsniveau van geheel Monsanto is hiervoor grotendeels verantwoordelijk, maar ook andere bedrijven zitten in het omgevingsgeluid vervat. Dit kan enkel uitgeklaard worden aan de hand van de geluidscontourenkaart voor geheel Monsanto.

8.5.2.4 Effect geplande situatie Butvar RB

Zoals reeds aangegeven zal de uitbreiding van de Butvar RB-afdeling gebeuren door het bijplaatsen van een extra (derde) productielijn die op het naastliggend blokveld D4 geplaatst zal worden. Vermits we momenteel geen zicht hebben op de geluidsemissie van de 3de productielijn op Blok D4, gaan we uit van de geluidsemissie van de huidige productielijnen van de Butvar RB-afdeling. Op basis van een totale geluids-emissie van 117 dB(A) voor twee productielijnen, bekomen we 114 dB(A) voor één productielijn. Dit is eerder een overschatting want voor alle nieuwe installaties wordt sowieso rekening gehouden met het KB van 16 januari 2006 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de werknemers tegen de risico’s van lawaai op het werk. De bepalingen van dit besluit vormen hoofdstuk III "Geluidsomgeving" van titel IV "Omgevings-factoren en fysische agentia" van de Codex over het welzijn op het werk. In dit KB worden zowel grenswaarden vastgesteld voor gemiddelde dagelijkse of wekelijkse blootstelling (LEx) als voor piekblootstelling (Ppiek). Daarnaast moet het specifiek geluidsniveau van de nieuwe installaties voldoen aan de grenswaarden voor nieuwe inrichtingen conform de bepalingen in Vlarem II . Daar waar niet kan worden voldaan aan deze voorwaarden, worden de toestellen voorzien van de nodige omkasting om het geluid te beperken (bijvoorbeeld bij ventilatoren en transportblazers). Het voldoen van de bovenstaande richtlijn op de arbeidsplaats is niet altijd een garantie dat ook aan de grenswaarde voor Vlarem II wordt voldaan. Tevens omvat de nieuwe productielijn geen additionele PVOH ontlading, PVB behandeling e.a. kleinere toestellen die wel op Blok D3 aanwezig zijn en bijdragen tot het geluidsniveau. Indien we de specifieke bijdrage van deze 3de productielijn berekenen op de voorziene locatie (Blok D4), bekomen we op 135 m van de perceelsgrens van geheel Monsanto een bijdrage van 38 dB(A). Hierdoor zal er een te verwaarlozen effect zijn op het omgevingsgeluid vermits dit nu 48 à 50 dB(A)

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

185

bedraagt. Zelfs in de ‘worst case’ situatie ligt de bijdrage dan nog meer dan 10 dB(A) lager. De gehele Butvar afdeling zal dan theoretisch 42 dB(A) + 38 dB(A) wat in totaal op 43,4 dB(A) uitkomt. Op 200 m van de perceelsgrens van Monsanto bekomen we in de ‘worst case’ benadering 36 dB(A), enkel ten gevolge van de 3de productielijn. De totale bijdrage van de drie productielijnen van de Butvar RB-afdeling komt dan op 41 dB(A). De grenswaarde voor een nieuwe inrichting bedraagt op 200 m van de perceelsgrens 40 dB(A) en voor een bestaande inrichting 45 dB(A). Vermits de grenswaarde voor een nieuwe inrichting door het specifiek (berekend) geluidsniveau kan overschreden worden, maar er geen verschil zou zijn op dit beoordelingspunt met of zonder de Butvarafdeling in werking, komen we op een effectbeoordeling van – 1. We benadrukken dat de gehele geluidsemissie van de 3de productielijn best gelimiteerd wordt op 110 dB(A) zodat er nog enige marge is en er geen verhoging van de specifieke bijdrage van de Butvar RB-afdeling zal optreden en tevens ook geen verhoging van het omgevingsgeluid. Dit kan gerealiseerd worden door het aanpakken van de luchtinlaat van de droger (zie verder).

8.5.2.5 Effect geplande situatie Glyfosaat

De uitbreiding binnen de Glyfosaateenheid zal gerealiseerd worden door optimalisatie van de huidige apparatuur en door volgende installaties:

� Een extra centrifuge; � Een extra gaswasser; en � Vervanging van enkele apparaten.

De gaswasser is geen relevante geluidsbron maar de eventuele extra ventilator en pomp kunnen wel relevant zijn. Vermits men echter aan nieuwe installaties steeds een maximaal geluidsniveau van 85 dB(A) op 1 m oplegt (komt overeen met 96 dB(A) geluidsvermogenniveau), zal hierdoor het totale geluids-vermogenniveau van 115,8 dB(A) niet stijgen. Indien een totaal geluidsvermogenniveau van 106 dB(A) (10 bronnen van 85 dB(A) op 1 m ) in de geplande situatie voorzien zouden zijn, zal de specifieke bijdrage niet meer dan 25 dB(A) bedragen op 200 m van de perceelsgrens. Zelfs dan zal het specifiek geluidsniveau ter hoogte van de Scheldedijk (of op 200 m van de bedrijfsgrens) niet stijgen.

8.5.3 Toetsing aan de grens- en richtwaarden en significantiekader

De richtwaarde voor een bestaande inrichting voor het beoordelingspunt op 200 m van de perceelsgrens gelegen langs de Schelde bedraagt 50 dB(A) voor

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

186

de dagperiode. Voor de avond- en nachtperiode is de grenswaarde 5 dB(A) lager, nl. 45 dB(A). Er zijn geen woningen in dit havengebied. De grenswaarde voor een nieuwe inrichting voor het beoordelingspunt bedraagt 45 dB(A) gedurende de dagperiode. Voor de avond- en nachtperiode is de grenswaarde 5 dB(A) lager, nl. 40 dB(A) uitgaande van het feit dat de milieukwaliteitsnorm bij inactiviteit van Monsanto gerespecteerd wordt. Volgens het besluit van de Vlaamse Regering van 22/7/2005 moet er een geluidskaart opgesteld worden van de agglomeratie Antwerpen. Het geluidsvermogenniveau van de opgemeten eenheden kan meegenomen worden in deze strategische belastingskaart. Het effect naar de woonwijken van de agglomeratie van Antwerpen bedraagt voor zowel de Butvar- als de Glyfosaat-afdeling echter minder dan 20 dB(A) en dit voor elke afdeling apart.

8.5.3.1 Butvar RB-afdeling

In Tabel 8.14 wordt het specifiek geluidsniveau van de Butvar RB-afdeling getoetst aan de richtwaarde en de grenswaarde.

Tabel 8.14 Toetsing van het huidig specifiek geluidsniveau van de Butvar RB-afdeling aan de richt-/grenswaarde voor de nachtperiode (meest strenge) voor bestaande en nieuwe installaties.

Beoordelingspunt

Specifiek geluidsniveau voor

normale werking van Butvar RB in dB(A)

Richtwaarde specifiek

geluidsniveau voor bestaande

inrichting

Overschrijding

Op 200 m van perceelsgrens gelegen in natuurgebied op minder

dan 500 m van een industriegebied

40 dB(A) 45 dB(A) Geen

Beoordelingspunt op 200 m van Butvar RB-afdeling

52,9 dB(A) 55 dB(A) Geen

Beoordelingspunt

Specifiek geluidsniveau voor

normale werking van Butvar RB in dB(A)

Grenswaarde specifiek

geluidsniveau voor nieuwe

inrichting

Overschrijding

Op 200 m van perceelsgrens gelegen in natuurgebied op minder

dan 500 m van een industriegebied

40 dB(A) 40 dB(A) Geen

Beoordelingspunt op 200 m van Butvar RB-afdeling

52,9 dB(A) 50 dB(A) + 2,9 dB(A)

Het beoordelingspunt op 200 m van de afdeling is gelegen in een ander blokveld. Vermits de Butvar afdeling een aparte identiteit is, moet er conform Vlarem II ook beoordeeld worden.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

187

Tabel 8.15 Toetsing van het specifiek geluidsniveau (‘worst case’) van de uitbreiding van de Butvar RB-afdeling aan de grenswaarde voor de nachtperiode (meest strenge) voor de geplande situatie.

Beoordelingspunt

Specifiek geluidsniveau voor

uitbreiding Butvar RB in dB(A)

Grenswaarde specifiek

geluidsniveau voor nieuwe

inrichting

Overschrijding

Op 200 m van perceelsgrens gelegen in natuurgebied op minder

dan 500 m van een industriegebied

36 dB(A) 40 dB(A) Geen

Cumulatief komen we voor de Butvar afdeling uit op een specifieke bijdrage van 41 dB(A) op 200 m van de perceelsgrens gelegen in natuurgebied. Dit is een overschrijding dan 1 dB(A). Volgens het voorgesteld significantiekader kunnen we stellen dat het nieuwe project, nl. de uitbreiding van de Butvar RB afdeling met een derde productie-lijn, geen significant effect zal veroorzaken (score 0). Cumulatief met de andere nieuwe geluidsbronnen van Butvar bekomen we op 200 m van de perceelsgrens van Monsanto wel een overschrijding van 1 dB(A), maar zal het omgevingsgeluid niet veranderen indien Butvar niet of wel in werking is. Zo bekomen we dat een score – 1. Het geluidsvermogenniveau van de 3de productielijn wordt dus best beperkt tot maximaal 110 dB(A) zodat we zeker geen stijging van het specifieke geluid van de Butvar RB afdeling in totaal krijgen. Vermits de droger de belangrijkste geluidsbron is van de Butvar moet deze worden aangepakt. Een geluidsdemper op de inlaat van de droger, die de geluidsemissie met minstens 10 dB(A) reduceert, zou het matig negatief effect op 200 m van de afdeling en lichte ‘theoretische’ overschrijding op 200 m van geheel Monsanto afkomstig van de Butvar afdeling, omzetten in een score 0.

8.5.3.2 Glyfosaateenheid

In onderstaande tabel wordt het specifiek geluidsniveau van de Glyfosaat-eenheid getoetst aan de richtwaarde en grenswaarde. Het beoordelingspunt op 200 m van de afdeling is gelegen in een ander blokveld. Vermits de Glyfosaat eenheid een aparte identiteit is, moet er conform VLAREMII ook beoordeeld worden op 200 m van deze eenheid. In onderstaande tabel is zowel de toetsing op 200 m van de perceelsgrens van Monsanto als de toetsing op 200 m van het blokveld weergegeven.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

188

Tabel 8.16 Toetsing van het huidig specifiek geluidsniveau van de Glyfosaateenheid aan de richt-/grenswaarde voor de nachtperiode (meest strenge) voor bestaande en nieuwe installaties.

Beoordelingspunt

Specifiek geluidsniveau voor

normale werking van Glyfosaat in dB(A)

Richtwaarde specifiek

geluidsniveau voor bestaande

inrichting

Overschrijding

Op 200 m van perceelsgrens gelegen

natuurgebied op minder dan 500 m van een

industriegebied

34 dB(A) 45 dB(A) Geen

Beoordelingspunt op 200 m van Glyfosaat Afdeling

51,9 dB(A) 55 dB(A) Geen

Beoordelingspunt

Specifiek geluidsniveau voor

normale werking van Glyfosaat in dB(A)

Grenswaarde specifiek

geluidsniveau voor nieuwe

inrichting

Overschrijding

Op 200 m van perceelsgrens gelegen

natuurgebied op minder dan 500 m van een

industriegebied

34 dB(A) 40 dB(A) Geen

Beoordelingspunt op 200 m van Glyfosaat Afdeling

51,9 dB(A) 50 dB(A) 1,9 dB(A)

Tabel 8.17 Toetsing van het specifiek geluidsniveau (‘worst case’) van de uitbreiding van de Glyfosaateenheid aan de grenswaarde voor de nachtperiode (meest strenge) voor de geplande situatie.

Beoordelingspunt

Specifiek geluidsniveau voor

uitbreiding Glyfosaat in dB(A)

Grenswaarde specifiek

geluidsniveau voor nieuwe

inrichting

Overschrijding

Op 200 m van perceelsgrens gelegen

natuurgebied op minder dan 500 m van een

industriegebied

< 35 dB(A) 40 dB(A) Geen

Volgens het voorgesteld significantiekader kunnen we stellen dat de uitbreiding van de Glyfosaateenheid geen significant effect zal veroorzaken (score 0).

8.5.3.3 Monsanto site

In het kader van voorliggend MER was het niet mogelijk om een volledige geluidskartering voor de ganse site van Monsanto uit te werken. Er werd, zoals reeds uitvoerig besproken, enkel de geluidsemissie van de Butvar RB-

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

189

afdeling en de Glyfosaateenheid bepaald, aangezien op deze blokvelden productieverhogingen gepland worden. De overige blokvelden zullen stelsel-matig gedurende de volgende jaren opgemeten worden op moment van hervergunning van de activiteiten op deze blokvelden. Zoals reeds aangegeven werd ’s nachts bij een wind van bron (Monsanto) naar ontvanger een LA95,1h-niveau gemeten van 48 à 50 dB(A). Dit is een overschrij-ding van de milieukwaliteitsnorm (45 dB(A) voor de nachtperiode) van 3 à 5 dB(A). Het specifiek geluidsniveau van geheel Monsanto is hiervoor deels verantwoordelijk, maar ook andere bedrijven zitten in het omgevingsgeluid vervat. In elk geval zullen de voorziene uitbreiding op Blok D4 (Butvar RB) en Blokken C7 en D7 (Glyfosaateenheid) geen effect hebben op het omgevings-geluid ter hoogte van de Scheldedijk, noch op 200 m van de perceelsgrens.

8.6 MILDERENDE MAATREGELEN

Volgens de bepalingen in Vlarem II en het significantiekader zijn zowel voor de huidige situatie als voor de geplande situatie geen milderende maatregelen nodig. Uiteraard moeten de voorwaarden opgelegd aan nieuwe installaties (uitbreidingsprojecten) gerespecteerd worden. Een postmonitoring van deze voorwaarden of ‘akoestische eisen’ (en tevens ook het uitgangspunt) lijkt aangewezen. Voor een eventuele bijkomende lijn van de Butvar afdeling moet de geluidsemissie van de luchtinlaat beperkt worden. Als aanbeveling geven we mee dat dit voor bestaande lijn van de Butvar afdeling ook wenselijk is. Monsanto verbindt er zich bovendien toe om in de komende jaren de gehele site geluidstechnisch in kaart te brengen. De planning voor deze geluids-metingen zal afgestemd worden op de hervergunningsaanvragen voor de verschillende afdelingen die gedurende de komende jaren opgemaakt moeten worden. Bijgevolg zullen de bijkomende geluidsstudies in 2010 gestart worden en zal gefaseerd verder gewerkt worden tot de volledige site geluidstechnisch in kaart gebracht is. Eens die oefening voltooid is (in principe in 2014), kan beoordeeld worden of verdere milderende maatregelen aangewezen zijn. Dit werd ook gecommuniceerd naar en overeengekomen met het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen (in het kader van de intentie van het havenbedrijf om de geluidsbronnen binnen het havengebied in kaart te brengen).

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

190

9 DISCIPLINE ‘LUCHT’

9.1 METHODOLOGIE

ERM bestudeerde in het kader van deze discipline volgende aspecten:

� Atmosferische emissies van Monsanto: o Beschrijving van de emissies in de referentiesituatie

� Geleide emissies: • Beschrijving en kwantificering op basis van de

resultaten van emissiemetingen van 2007; • Toetsing aan de toepasselijke emissiegrens-

waarden; � Niet-geleide emissies:

• Fugitieve emissies vanuit onderdelen van procesinstallaties en tankemissies;

� Overzicht van de totale emissievrachten. o Beschrijving van de emissies in de geplande situatie

� Geleide emissies: • Beschrijving en kwantificering op basis van een

extrapolatie van de emissies in de referentiesituatie;

• Toetsing aan de toepasselijke emissiegrenswaarden;

� Niet-geleide emissies: • Fugitieve emissies vanuit procesonderdelen en

tankemissies; � Overzicht van de totale emissievrachten.

� Beschrijving van de effecten op de luchtkwaliteit als gevolg van de

atmosferische emissies van Monsanto: o Beschrijving van de huidige luchtkwaliteit:

� Samenvatting van de metingen van de luchtkwaliteit, uitgevoerd door de overheid, in de omgeving van Monsanto;

� Toetsing van de luchtkwaliteit aan de geldende luchtkwaltiteitsdoelstellingen.

o Beschrijving van de effecten van Monsanto op de luchtkwaliteit in de referentiesituatie:

� Berekening van de bijdrage van Monsanto tot de luchtverontreiniging door middel van dispersie-berekeningen;

� Vergelijking met de globale luchtkwaliteit en de luchtkwaliteitsdoelstellingen.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

191

o Beschrijving van de effecten van Monsanto op de luchtkwaliteit in de geplande situatie:

� Berekening van de bijdrage van Monsanto tot de luchtverontreiniging door middel van dispersie-berekeningen.

� Vergelijking met de globale luchtkwaliteit en de luchtkwaliteitsdoelstellingen.

� Toetsing aan het juridisch en beleidsmatig kader; � Besluit in verband met de milieueffecten; en

� Milderende maatregelen: waar tekortkomingen ten opzichte van Beste

Beschikbare Technieken, juridische randvoorwaarden, beleidsmatige randvoorwaarden en/of onaanvaardbare milieueffecten vastgesteld worden, stelt ERM milderende maatregelen voor. Deze maatregelen zijn afgestemd op de specifieke situatie van Monsanto Antwerpen.

Een gedeelte van de in het MER gebruikte informatie voor deze discipline dient confidentieel gehouden te worden. Deze informatie is opgenomen in confidentiële Bijlage 4 en betreft:

• beschrijving van de emissiepunten; • emissieresultaten voor 2007; • toetsing van de emissieresultaten aan de geldende emissie-

grenswaarden; • overzicht van de geplande situatie.

9.2 AFBAKENING VAN HET STUDIEGEBIED

De omvang van het studiegebied wordt vooral bepaald door de afstand waarop de invloed van de emissies van Monsanto het belangrijkst is. Deze afstand hangt vooral af van de hoogte waarop de emissies plaatsvinden. Monsanto heeft diverse geleide emissiepunten, waarvan de hoogste 50 m hoog is (schouw van de stookinstallaties). Uit ervaring blijkt dat het pluim-maximum (= locatie waar de emissies na verspreiding in de omgevingslucht het grootste effect hebben) in dergelijk geval binnen 5 km van de bedrijfsgrens ligt. Om de impact op de omliggende woonzones te kunnen bepalen, voorzien we in dit MER de impact op de luchtkwaliteit te berekenen en te bespreken tot op 5 km van Monsanto of dus in een gebied van 10 x 10 km. Deze zone omvat alle omliggende woonzones alsook een aantal belangrijke natuurgebieden. Hierdoor kan de invloed op alle relevante receptoren in de omgeving beoordeeld worden.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

192

9.3 ATMOSFERISCHE EMISSIES IN DE REFERENTIESITUATIE

9.3.1 Algemeen overzicht van de atmosferische emissies op de site

9.3.1.1 Geleide emissiepunten

Tabel 9.1 toont een overzicht van de geleide atmosferische emissiepunten op de site van Monsanto. In totaal kunnen 39 geleide emissiepunten onder-scheiden worden. Deze atmosferische bronnen kunnen als volgt onderverdeeld worden:

� Procesemissiepunten (30): diverse uitlaten van gaswassers, stoffilters, silo’s, naverbranders, drogers, procesvaten,… Deze emissiepunten zorgen hoofdzakelijk voor emissies van diverse vluchtige organische stoffen en stof. Ook NOX en CO-emissies vinden plaats als gevolg van de werking van de naverbranders en de drogers;

� Emissiepunten voor evacuatie van rookgassen (als gevolg van

energieopwekking in stookinstallaties) (8). De belangrijkste installaties bevinden zich in de centrale afdeling voor nutsvoorzieningen:

o Stoomketel 4: 55 MWth o Stoomketel 7: 55 MWth o Stoomketel 8: 70 MWth o WKK: 110 MWth

� Emissiepunt als gevolg van de werking van de centrale

afvalverbrandingsinstallatie (1).

Tabel 9.1 Overzicht van de diverse atmosferische emissiebronnen op de site van Monsanto.

Emissiepunten per afdeling ID

emissie-punt

Aangesloten apparatuur

Geëmitteerde polluenten

Afdeling weekmakers Uitlaat chloorgaswasser

VL.A.02 standby-emissiepunt HCl-houdende gassen worden via de chloorgaswasser

als luchttoevoer afgeleid naar de centrale verbrandingsinstallatie

Uitlaat Crude-decanters

VL.A.03 verdrijvingsverliezen van decanters en mengpotten

tolueen, benzylchloride, ethylchloride, butanol

Afdeling PPD Uitlaat afzuigsysteem van productie en opwerking anti-ozonanten

VL.B.06 afgassen van staalname-openingen en onderhoud

methylisobutylketon

Uitlaat VL.B.10 afgassen (lucht) van 4de methylisobutylketon

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

193

Emissiepunten per afdeling ID

emissie-punt

Aangesloten apparatuur

Geëmitteerde polluenten

afzuigsysteem van pastillatorband

pastillatorband

Schoorsteen naverbrander

VL.B.50 afgassen van procestoe-stellen van 4ADPA-productie

NOx, CO, kws

Schoorsteen therminolbrander

VL.B.51 rookgassen van aardgasbrander

NOx en CO

Uitlaat H2SO4-gaswasser

VL.B.52 afgassen van staalname-openingen, reinigingszone voor onderhoud, vacuümsystemen

kws (alkylaminen)

Afdeling sulfenamide Uitlaat SO2-gaswasser

VL.C.01 Zwavelherwinnings-eenheid

SO2, NOx en CO

Uitlaat H2S-gaswasser

VL.C.02 H2S-houdende afgassen van MBT-zuivering en -herwinning

H2S, CS2, amines (cyclohexyl, tertiair butyl)

Uitlaat chlorinators

VL.C.04 lucht van reactoren productie thiofide en MBT-poeder

aniline en chloor

Uitlaat thiofide-droger

VL.C.05 lucht van pneumatische droger, via stoffilter

stof

Uitlaat gaswasser

VL.C.06 afgassen lucht droger, via stoffilter

amines (cyclohexyl, tertiair butyl), isopropanol

Uitlaat H2SO4-gaswasser

VL.C.07 aminehoudende afgassen van procestanks, reactoren, filters

amines (cyclohexyl, tertiair butyl), benzeen

Schoorsteen autoclaafbrander

VL.C.08 rookgassen van aardgasbrander

NOx en CO

Schoorsteen autoclaafbrander

VL.C.09 rookgassen van aardgasbrander

NOx en CO

Uitlaat Rovac-filter

VL.C.10 afgassen van filter stof

Schoorsteen therminolbrander

VL.C.12 rookgassen van aardgasbrander

NOx en CO

Uitlaat stofcollector thiofide silo

VL.C.13 afgassen van MBT-silo stof

Afdeling landbouw: Glyfosaateenheid Uitlaat gaswasser oxidatie/aminatie

VL.H.01 afgassen van procesvaten en opslagtanks

formaldehyde, isopropylamine

Uitlaat gaswasser T-reactoren VL.H.02 afgassen T-reactoren formaldehyde Afdeling landbouw: Verpakkings- en Formulatie-eenheid Uitlaat afzuigsysteem van verpakking Schutzcontainers lijn 5

VL.M.03 dampen rond geopende vaten

verwaarloosbare emissies

Uitlaat afzuigsysteem van bussen lijn 2

VL.M.05 dampen van hele apparaat

MCB*

Uitlaat afzuigsysteem van bussen lijn 3

VL.M.06 dampen van hele apparaat

verwaarloosbare emissies

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

194

Emissiepunten per afdeling ID

emissie-punt

Aangesloten apparatuur

Geëmitteerde polluenten

Uitlaat afzuigsysteem van bussen lijn 4

VL.M.07 dampen van vulmonden en vulbak

verwaarloosbare emissies

Uitlaat afzuigsysteem van vaten emulsif.

VL.M.08 dampen rond geopende vaten

geen emissies

Uitlaat afzuigsysteem van bussen lijn 6

VL.M.11 dampen van hele apparaat

verwaarloosbare emissies

Uitlaat afzuigsysteem van bussen lijn 7

VL.M.12 dampen van hele apparaat

MCB*

Afdeling Butvar���� solvent Schoorsteen regeneratieve naverbrander

VL.E.50 drooglucht PVB-hars via cycloon, afgassen van opslagtanks

NOx, CO en kws

Uitlaat product conveyor blazer

VL.E.54 harsdampen van droger azijnzuur, ethanol, ethylbutyraat, diethylbutyral, 2-ethylhexenal, vinylacetaat, stof, etoac, butcho

Uitlaat vermalen resin blazer

VL.E.55 harsdampen van vermaler

azijnzuur, ethanol, ethylbutyraat, diethylbutyral, 2-ethylhexenal, vinylacetaat, stof, etoac, butcho

Afdeling Butvar���� RB Uitlaat gaswasser luchtkanaalsysteem

VL.E.01 afgassen van tanks en reactoren

butyraldehyde

Uitlaat gaswasser drooglucht

VL.E.03 drooglucht via stofafscheider

butyraldehyde en stof

Verbrandingsinstallatie Schoorsteen verbrandingsoven

VL.I.01 verbranding van gechloreerd afval

NOx, CO, SO2, kws, stof, chloor, HCl en HF (dioxines)

Afdeling nutsvoorzieningen Schoorsteen stoomketel 4

VL.I.02 rookgassen van brander (aardgas)

NOx en CO (kws en stof)

Schoorsteen stoomketel 7

VL.I.03 rookgassen van brander (aardgas)

NOx en CO (kws en stof)

Schoorsteen stoomketel 8

VL.I.04 rookgassen van brander (aardgas en waterstof)

NOx en CO (kws en stof)

Schoorsteen WKK-ketel

VL.I.08 rookgassen van aardgasbrander + waterstof

NOx en CO

Afdeling afvalwaterzuivering Uitlaat centridry

VL.I.05 transportlucht gecentrifugeerd slib vanuit cycloon via gas-wasser

SO2, CO, NOx en kws

*: monochloorbenzeen (MCB) wordt niet meer gebruikt, aldus zijn er geen emissies meer.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

195

9.3.1.2 Niet-geleide emissiepunten

Op de site van Monsanto kunnen verschillende niet-geleide emissiepunten geïdentificeerd worden. Het gaat hierbij om:

� Puntbronnen waarvan de uitstroomsnelheid kleiner is dan 1 m/s; � Lekverliezen (fugitieve emissies) ter hoogte van flenzen, goten, kranen,

pompen,…; � Ademverliezen en verdrijvingsverliezen van opslag- en procestanks; � Niet-geleide emissies vanuit procesvaten en andere procesapparatuur

van de productie-afdelingen; en � Niet-geleide emissies van verbrandingsgassen en SO2 als gevolg van

de werking van de noodfakkel in de Sulfenamide afdeling. In geval van een incident, wordt tijdelijk een piekemissie van SO2 veroorzaakt door de verbranding van H2S (10).

Monsanto berekent de niet-geleide emissievrachten op jaarbasis op basis van algemeen aanvaarde methodologieën. In Sectie 9.3.3 wordt aangegeven hoe de niet-geleide emissies berekend worden. Verder worden de niet-geleide emissies per afdeling besproken en worden de emissievrachten ten gevolge van niet-geleide emissies in een overzichtstabel weergegeven.

9.3.2 Overzicht geleide emissies

Monsanto volgt strikt het in Vlarem II opgelegde meetprogramma voor geleide emissies. Zoals in Sectie 9.3.1.1 vermeld, zijn er 39 geleide emissiepunten op de site van Monsanto aanwezig. Om de leesbaarheid van voorliggend rapport te verbeteren, is de specifieke informatie per emissiepunt opgenomen in Bijlage 4. Deze bijlage bevat een beschrijving van de emissiepunten, de emissie-resultaten voor 2007, de toetsing van de emissieresultaten aan de geldende emissiegrenswaarden en een overzicht van de geplande situatie. De emissie-punten zijn per afdeling weergegeven in dezelfde volgorde als deze in Tabel 9.1. Op basis van de gemiddeld gemeten emissieconcentraties in 2007, de gemiddeld gemeten debieten in 2007 en het aantal werkingsuren op jaarbasis (2007), geven we in onderstaande tabel een overzicht van de jaarlijkse emissievrachten weer.

10 De noodfakkel dient enkel om accidentele emissies van H2S die kunnen vrijkomen via breekplaten of veiligheidsventielen, te vermijden. Dergelijke accidentele emissies

komen zeer weinig voor (1x/5 jaar).

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

196

Tabel 9.2 Overzicht geleide emissievrachten van Monsanto voor het referentiejaar 2007

Geleide emissievracht per afdeling (ton/jaar)

Polluent

Weekmakers PPD Sulfenamide Glyfosaat

Verpakkings- en

Formulatie-eenheid

Butvar solvent Butvar RB Verbrandings-

installatie Nuts-

voorzieningen Afvalwater-

zuivering TOTAAL

Benzylchloride 0,2 0,2 Ethylchloride 0,4 0,4 Tolueen 0,1 0,1 Monochloortolueen 0,06 0,06 1-butanol 0,17 0,17 Butylchloride 0,06 0,06 Hogere alcoholen 0,03 0,03 Methylisobutylketon 0,53 0,527 NOx 9,1 0,49 0,66 1,39 297 0,2 309 CO 0,54 2,75 9 0,05 90,9 12,7 115,94 SO2 14,6 0,1 14,7 H2S < 0,00 < 0,00 COS 0,27 0,27 CS2 8,21 8,21 Aniline 0,06 0,06 Cyclohexylamine 0,07 0,07 Tert. butylamine 0,31 0,31 Chloor < 0,00 0,01 0,01 Stof 3,13 0,03 0,04 < 0,00 3,21 Isopropanol 6,1 6,1 Benzeen 0,01 0,01 Isopropylamine 0,03 0,03 Formaldehyde 0,91 0,90 Monochloorbenzeen 0,15 0,15 Ethanol 1,74 1,74 Butyraldehyde 1,18 5,27 6,45 Ethylacetaat 0,93 0,93

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

197

Geleide emissievracht per afdeling (ton/jaar)

Polluent

Weekmakers PPD Sulfenamide Glyfosaat

Verpakkings- en

Formulatie-eenheid

Butvar solvent Butvar RB Verbrandings-

installatie Nuts-

voorzieningen Afvalwater-

zuivering TOTAAL

Vinylacetaat < 0,00 0,01 Ethylbutyraat 0,06 0,06 Diethylbutyral 0,57 0,57 2-ethylhexanal 0,24 0,24 HCl 0,01 0,01 HF < 0,00 < 0,00 HBr < 0,00 < 0,00

PCDD/F (in mg TEQ/jaar) 0,01 0,01

NMVOS 0,99 1,00 15,02 0,93 0,15 5,04 4,04 1,86 29,04

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

198

9.3.3 Niet-geleide atmosferische emissies

9.3.3.1 Inleiding

De niet-geleide of diffuse emissies zijn afkomstig van diverse proces-installaties, opslagfaciliteiten en andere nutsvoorzieningen. Verder vormt ook de noodfakkel op de Sulfenamide afdeling een niet-geleid emissiepunt. Bij de diffuse emissies van opslagtanks onderscheidt men:

� Ademverliezen: deze treden op ten gevolge van atmosferische schommelingen, bv. door de opwarming van de tankinhoud, waardoor deze uitzet of door het dalen van de heersende luchtdruk; en

� Verdrijvingsverliezen: deze treden op wanneer (een deel van) de tankatmosfeer verplaatst wordt door de in de tank bijgepompte vloeistof.

Voor het bepalen van de tankademing en ladingsverliezen worden berekeningen gemaakt, gebaseerd op het aantal jaarlijkse bewegingen en de temperatuurscondities. Monsanto volgt hierbij een eigen ontwikkelde berekeningsmethode op basis van thermodynamische formules (hydrocarbon processing, januari 1997). De formules zijn vrij omslachtig en worden hier dan ook niet in detail uiteengezet. In de formules wordt evenwel rekening gehouden met factoren als dag- en nachttemperatuur, dampspanning, moleculair gewicht, vrije ruimte, aantal vuloperaties,… De fugitieve emissies van procesinstallaties zijn vooral afkomstig van componenten als flenzen, ventielen, pompen, compressoren, staalname-punten, open-eind lijnen en veiligheidskleppen. Voor het bepalen van de fugitieve procesemissies heeft Monsanto in het verleden een drietal technieken toegepast:

a) Het gebruik van EPA-emissiefactoren; b) Het bepalen van de eigen fugitieve emissiefactoren; en c) De directe metingen in de emissie-opening.

De resultaten van deze bepalingen gaven aan dat de fugitieve emissies bij Monsanto niet zo hoog zijn (zie volgende paragrafen). Monsanto zal vanaf 2010 moeten voldoen aan de nieuwe Vlarem-wetgeving rond fugitieve emissies (afdeling 4.4.6 van Vlarem II). De hieraan gekoppelde eerste berekening (art. 4.4.6.1.2) van de fugitieve emissies is momenteel nog niet beschikbaar. Voor de afdeling lijmen wordt gebruik gemaakt van een materiaalbalans om de niet-geleide emissies te bepalen (cfr. solventrichtlijn).

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

199

In onderstaande secties worden de niet-geleide emissies per afdeling besproken. Een overzicht van de niet-geleide emissievrachten is opgenomen in Tabel 9.3 in Sectie 9.3.3.14.

9.3.3.2 Weekmakersafdeling

De niet-geleide emissies zijn afkomstig van:

� Lekverliezen van vluchtige organische componenten (VOCs), gehalogeneerde koolwaterstoffen (benzylchloride, benzyldichloride, ethylchloride, butylchloride) en aromatische koolwaterstoffen (tolueen). Deze emissies zijn hoofdzakelijk afkomstig van Blok B5. Door gebruik te maken van de ‘om-tenting’ techniek werden eigen emissiefactoren bepaald voor kranen, pompdichtingen, drukregelkranen, dichtingen van leidingen, staalnamepunten en veiligheidsventielen. Het aantal bronnen werd vermenigvuldigd met de geëigende emissiefactor wat resulteerde in een diffuse emissie per type bron per uur. De totale berekende fugitieve emissievracht bedraagt 0,3 ton per jaar;

� Emissies van de opslagtanks (zie Tabel 2.16): 4,5 ton per jaar; en � Niet-geleide procesemissies vnl. van uitlaat vacuümpompen en

stripping kolom. Gebaseerd op metingen in de jaren negentig bedragen deze ca. 12,8 ton per jaar.

De totale niet-geleide emissievracht van de Weekmakersafdeling bedraagt dus: 17,6 ton per jaar.

9.3.3.3 PPD-afdeling

Er wordt slechts een beperkte hoeveelheid vluchtige stoffen gebruikt in de PPD-afdeling. De niet-geleide emissies zijn vnl. afkomstig van:

� Ademverliezen van opslagtank MIBK (zie Tabel 2.16): 2,06 ton per jaar; en

� Procesemissies van Blok B4 (productie en opwerking anti-ozonanten) en Blok C4 (productie 4-ADPA). Gebaseerd op metingen in de jaren negentig bedragen deze ca. 1,97 ton per jaar.

De fugitieve emissies zijn te verwaarlozen. De totale niet-geleide emissies worden geschat op ca. 4,03 ton per jaar.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

200

9.3.3.4 Sulfenamide afdeling

De niet-geleide emissies van deze afdeling worden als minder relevant beschouwd (2,99 ton per jaar). Het betreft vnl. diffuse emissies van VOS (isopropanol), amines en CS2 afkomstig van Blokken B2 en B3:

� Lekverliezen van flenzen, goten, kranen, pompen,… � Ademverliezen van opslagtanks.

Daarnaast is er ook een fakkel aanwezig op de Sulfenamide-afdeling die eveneens als een niet-geleid emissiepunt aanzien wordt. De fakkel van de Sulfenamide afdeling dient om accidentele emissies van H2S, die kunnen vrijkomen via breekplaten of veiligheidsventielen, te vermijden. Deze noodfakkel, voorzien van waakvlambranders, kan beschouwd worden als een veiligheids- en milieubeschermende maatregel.

9.3.3.5 Landbouwafdeling: Glyfosaateenheid

De emissies van de Glyfosaateenheid die niet via een gaswasser worden geëmitteerd, zijn deze van lekverliezen van flenzen, goten, kranen en open uiteinden. De lekverliezen van pompen zijn verwaarloosbaar door het gebruik van pompen met een dubbele mechanische afsluiting. Het betreft enkel emissies van formaldehyde. Voor de Glyfosaateenheid spreekt men van verwaarloosbare diffuse emissies (0,06 ton per jaar).

9.3.3.6 Landbouwafdeling: Verpakkings- en Formulatie-eenheid

De niet-geleide emissies van de Verpakkings- en Formulatie-eenheid zijn te verwaarlozen (0,47 ton per jaar in het referentiejaar 2007). Sinds 2008 worden geen formulaties op basis van solventen meer geproduceerd. De niet-geleide VOS-emissies van deze afdeling vallen hierdoor weg.

9.3.3.7 Butvar Solventafdeling

Het betreft diffuse emissies van vluchtige organische componenten (VOC) vanwege:

� Lekverliezen van flenzen, goten, kranen, pompen,… op basis van de EPA-emissiefactoren geschat op ca. 2,7 ton per jaar;

� Ademverliezen van de opslagtanks (zie Tabel 2.16): 9,4 ton per jaar; en � Niet-geleide procesemissies vnl. verdringingsverliezen van

procestanks. Berekend volgens de methode van TNO bedragen deze ca. 30,9 ton per jaar.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

201

De totale niet-geleide emissievracht van de Butvar Solventafdeling bedraagt dus: 43 ton per jaar. Teneinde de diffuse emissies binnen deze afdeling terug te dringen, werd de uitlaat van de ethylacetaat dagtank gekoppeld aan vent header naar incinerator. De verdringingsverliezen van de procestanks die vinylacetaat bevatten, kunnen om veiligheidsredenen niet naar de incinerator afgeleid worden.

9.3.3.8 Butvar RB-afdeling

De niet-geleide emissies van de Butvar RB-afdeling bestaan uitsluitend uit lekverliezen en zijn te verwaarlozen (0,81 ton per jaar).

9.3.3.9 Afdeling voor Lijmen

Het betreft niet-geleide emissies van solventen hoofdzakelijk afkomstig van Blok E4. De afdeling waar de solventen voor de afdeling Lijmen gemaakt worden valt onder de Solventrichtlijn (Rubriek 59.14 van Vlarem I). De emissies van deze afdeling worden bepaald a.d.h.v. de solventbalans die jaarlijks opgesteld dient te worden. Zowel in 2007 (diffuse emissie = 0,59 % van het solventgebruik) als in 2008 (diffuse emissie = 0,78 % van het solventgebruik) werd voldaan aan de voorschriften van de solventrichtlijn (diffuse emissie < 3 % van het solventgebruik). De totale niet-geleide emissievracht van de afdeling Lijmen bedraagt in het referentiejaar (2007): 40,83 ton. Volgende milderende maatregelen zijn opgenomen in het ‘capital plan’:

- installatie van double mechanical seals op de roerders van de 2 blendtanks. Op de roerders van de monomeertank, solventtank en polyketel zijn reeds dergelijke seals geplaatst.

9.3.3.10 Centrale afvalverbrandingsinstallatie

De niet-geleide emissies van de centrale afvalverbrandingsinstallatie zijn te verwaarlozen.

9.3.3.11 Afdeling nutsvoorzieningen

De niet-geleide emissies van de afdeling nutsvoorzieningen zijn te verwaarlozen.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

202

9.3.3.12 Centrale afvalwaterzuivering

De huidige fugitieve emissies van de centrale waterzuivering zijn niet gekend. Informatief wordt verwezen naar onderstaande tekst uit het MER van 2001: “In 1980 werden er tijdens de maanden januari, februari en maart een 100-tal metingen uitgevoerd aan de inkom van het zuidelijk bufferbekken en aan de 2de neutralisatie. In het overzicht van de gebruikte methoden zijn een 30-tal stoffen geselecteerd die tot op een grens van 10 ppb zijn geanalyseerd. Resultaten wijzen op zeer lage waarden en zeker beneden de TLV’s. Voor de meeste stoffen zijn echter de reukgrenzen “odor thresholds” overschreden. De meeste van deze thresholds zijn lager dan 1 ppb. De fugitieve emissies van de centrale afvalwaterzuivering zijn bijgevolg te verwaarlozen.” In kader van dit MER kan Monsanto deze beweringen echter niet meer staven met de originele analyseresultaten waardoor deze stelling niet onafhankelijk geverifieerd kan worden. Wel kan opgemerkt worden dat een aantal van de toenmalig gemeten componenten niet meer aanwezig is door het uit dienst nemen en de afbraak van de Lustran en de Triallaat afdeling (in de jaren ’90). Ten gevolge van procesoptimalisaties die ondertussen op de productie-afdelingen doorgevoerd zijn, zullen daarenboven de concentraties van de overige componenten gedaald zijn. Bijgevolg zijn de analyseresultaten niet meer representatief voor de huidige situatie, maar kan gesteld worden dat de niet-geleide emissies ter hoogte van de waterzuivering nog steeds verwaarloosbaar zullen zijn. Er wordt tevens geen geurhinder vastgesteld.

9.3.3.13 Milderende maatregelen

Deze paragraaf lijst kort de geplande of onderzochte milderende maatregelen op die in vorige paragrafen geïdentificeerd werden:

• Landbouwafdeling – Verpakkings- en formulatie-eenheid: Sinds 2008 worden geen formulaties op basis van solventen meer geproduceerd. De niet-geleide VOS-emissies van deze afdeling vallen hierdoor weg.

• Butvar Solventafdeling: De uitlaat van de ethylacetaat dagtank is gekoppeld naar de incinerator. De verdringingsverliezen van de procestanks die vinylacetaat bevatten, kunnen om veiligheidsredenen niet naar de incinerator afgeleid worden.

• Afdeling voor Lijmen: op de roerders van monomertank, solventtank en polyketel zijn double mechanical seals geïnstalleerd. De installatie van double mechanical seals op de roerders van de 2 blendtanks is opgenomen in het capital plan.

Hiermee zijn/worden de belangrijkste bronnen van fugitieve emissies reeds aangepakt waar mogelijk. Verdere maatregelen die onderzocht kunnen worden dienen best geconcentreerd op de uitlaat van de vacuümpompen en de stripping kolom van de Weekmakersafdeling.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

203

9.3.3.14 Overzicht emissies van de niet-geleide emissiebronnen

Onderstaande Tabel 9.3 geeft een overzicht van de niet-geleide emissies per afdeling voor referentiejaar 2007.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

204

Tabel 9.3 Berekende emissievrachten afkomstig van de niet-geleide emissiebronnen van Monsanto voor referentiejaar 2007.

Niet-geleide emissievracht per afdeling (ton/jaar)

Polluent

Weekmakers PPD Sulfenamide Glyfosaat

Verpakkings- en

Formulatie-eenheid

Lijmen Butvar Solvent Butvar RB Verbrandings-

installatie Nuts-

voorzieningen Afvalwater-

zuivering TOTAAL

Ethylchloride 11,54 11,54 Tolueen 0,05 0,05 Butylchloride 1,22 1,22 Methylisobutylketon 2,06 2,06 CS2 0,7 0,7 Isopropanol 1,34 1,34 Formaldehyde 0,06 0,06 Monochloorbenzeen 0,15 0,15 Ethanol 0,9 0,9 Butyraldehyde 0,9 0,43 1,33 Ethylacetaat 10,33 10,33 Andere 4,76 1,97 0,95 0,32 40,83 30,87 0,38 80.08 NMVOS 17,57 4,03 2,99 0,06 0,47 40,83 43,00 0,81 0 0 0 109,76

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

205

9.3.3.15 Bespreking van de opmerkingen geformuleerd tijdens de GPBV-audit

In navolging van de opmerkingen die geformuleerd zijn door LNE Afdeling Milieu-inspectie na uitvoering van een GPBV-controle eind 2006, zijn door Monsanto enkele maatregelen getroffen ter beperking van de diffuse emissies van ammoniak en formaldehyde:

� Ammoniak: Als bijzondere vergunningsvoorwaarde is opgenomen dat er bijkomende voorzieningen getroffen moeten worden om de diffuse emissies bij het gebruik van een ammoniakale oplossing te beperken. Milieu-inspectie vroeg aan Monsanto om tegen 1 mei 2007 aan te tonen op welke manier deze voorwaarde nageleefd wordt of nageleefd zal worden. Sinds 18 maart 2008 gebruikt Monsanto geen ammoniakale oplossing meer in de glyfosaatafdeling waardoor het niet meer nodig is om bijkomende voorzieningen te treffen.

� Formaldehyde:

Milieu-inspectie stelde vast dat de niet-geleide emissie van formaldehyde 20% van de totale emissie bedraagt en vroeg aan Monsanto om tegen 1 mei 2007 aan te tonen welke emissie-beperkende maatregelen in het verleden reeds genomen zijn en of alle passende maatregelen getroffen zijn overeenkomstig BBT. Monsanto heeft hierop geantwoord door een document over te maken aan LNE Milieu-inspectie. In dit document werden de tankemissies, ademverliezen van opslagtanks, verladingemissies en fugitieve emissies die verantwoordelijk zijn voor de niet-geleide emissies van formaldehyde verduidelijkt. Tevens werden de evolutie van de niet-geleide emissies en de reeds getroffen emissiebeperkende maatregelen toegelicht. Monsanto benadrukte dat indien ze vaststellen dat een bepaalde techniek in de praktijk niet voldoet, ze steeds zullen kiezen voor betere (best beschikbare) technieken.

Hoewel hier specifiek vermeld naar aanleiding van de vaststellingen van de GPBV-audit, blijkt uit Tabel 9.3 dat de niet-geleide formaldehyde vracht slechts ca. 60 kg per jaar bedraagt, daar waar het totaal van de niet-geleide emissies ca. 110 ton per jaar bedraagt en vooral bestaat uit ethylchloride, ethylacetaat en andere niet-gespecifieerde polluenten (zie Tabel 9.3), en de geleide formaldehyde vracht ca. 910 kg per jaar (zie Tabel 9.4) bedraagt. Men kan dan ook stellen dat de niet-geleide emissie van formaldehyde slechts weinig relevant is. De meer relevante niet-geleide emissies werden reeds besproken in voorgaande paragrafen. De berekening van de niet-geleide emissievracht van formaldehyde is in dit MER op conservatieve manier gebeurd. In de toekomst zal deze preciezer berekend worden en daardoor verder dalen.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

206

9.3.4 Overzicht van de atmosferische emissies in de referentiesituatie

Tabel 9.4 toont een overzichtstabel van de atmosferische emissievrachten van de volledige Monsanto site voor het referentiejaar.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

207

Tabel 9.4 Atmosferische emissievrachten van Monsanto in het referentiejaar.

Totale emissievracht per afdeling (ton/jaar)

Polluent

Weekmakers PPD Sulfenamide Glyfosaat

Verpakkings- en

Formulatie-eenheid

Lijmen Butvar Solvent Butvar RB Verbrandings-

installatie Nuts-

voorzieningen Afvalwater-

zuivering TOTAAL

Benzylchloride 0,2 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0,2 Ethylchloride 11,94 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 11,94 Tolueen 0,15 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0,15 Monochloortolueen 0,06 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0,06 1-butanol 0,17 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0,17 Butylchloride 1,28 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1,28 Hogere alcoholen 0,03 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0,03 Methylisobutylketon 0 2,59 0 0 0 0 0 0 0 0 0 2,59 NOx 0 9,1 0,49 0 0 0 0,66 0 1,39 297 0,2 309 CO 0 0,54 2,75 0 0 0 9 0 0,05 90,9 12,7 115,94 SO2 0 0 14,6 0 0 0 0 0 0 0 0,1 14,7 H2S 0 0 < 0,00 0 0 0 0 0 0 0 0 < 0,00 COS 0 0 0,27 0 0 0 0 0 0 0 0 0,27 CS2 0 0 8,91 0 0 0 0 0 0 0 0 8,91 Aniline 0 0 0,06 0 0 0 0 0 0 0 0 0,06 Cyclohexylamine 0 0 0,07 0 0 0 0 0 0 0 0 0,07 Tert. butylamine 0 0 0,31 0 0 0 0 0 0 0 0 0,31 Chloor 0 0 < 0,00 0 0 0 0 0 0,01 0 0 0,01 Stof 0 0 3,13 0 0 0 0,03 0,04 < 0,00 0 0 3,21 Isopropanol 0 0 7,44 0 0 0 0 0 0 0 0 7,44 Benzeen 0 0 0,01 0 0 0 0 0 0 0 0 0,01 Isopropylamine 0 0 0 0,03 0 0 0 0 0 0 0 0,03 Formaldehyde 0 0 0 0,97 0 0 0 0 0 0 0 0,97 Monochloorbenzeen 0 0 0 0 0,30 0 0 0 0 0 0 0,30 Ethanol 0 0 0 0 0 0 2,64 0 0 0 0 2,64 Butyraldehyde 0 0 0 0 0 0 2,08 5,7 0 0 0 7,78 Ethylacetaat 0 0 0 0 0 0 11,26 0 0 0 0 11,26 Vinylacetaat 0 0 0 0 0 0 0,01 0 0 0 0 0,01

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

208

Totale emissievracht per afdeling (ton/jaar)

Polluent

Weekmakers PPD Sulfenamide Glyfosaat

Verpakkings- en

Formulatie-eenheid

Lijmen Butvar Solvent Butvar RB Verbrandings-

installatie Nuts-

voorzieningen Afvalwater-

zuivering TOTAAL

Ethylbutyraat 0 0 0 0 0 0 0,06 0 0 0 0 0,06 Diethylbutyral 0 0 0 0 0 0 0,57 0 0 0 0 0,57 2-ethylhexanal 0 0 0 0 0 0 0,24 0 0 0 0 0,24 HCl 0 0 0 0 0 0 0 0 0,01 0 0 0,01 PCDD/F (in TEQ) 0 0 0 0 0 0 0 0 0,01 0 0 0,01 Andere 4,76 2,43 0,95 0 0,32 40,83 33,26 0.85 0 0 1,86 83,18 NMVOS 18,56 5,02 18,01 0,99 0,63 40,83 48,04 6.55 0 0 1,86 140,5

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

209

9.4 GEPLANDE SITUATIE

We extrapoleren de emissies van 2007 naar een theoretisch geplande situatie waarbij de productiecapaciteit van een aantal afdelingen zal stijgen met wijzigingen van de luchtemissies tot gevolg. Er worden geen wijzigingen van de luchtemissies afkomstig van de productieafdelingen zonder uitbreidingen verwacht. Daarom veronderstellen we dat de emissies voor deze afdelingen in de referentietoestand en in de geplande situatie gelijk zullen blijven. Ten gevolge van de geplande productieuitbreidingen binnen enkele afdelingen, zullen ook enkele ondersteunende activiteiten zwaarder belast worden, met een stijgende luchtemissie tot gevolg (zie Bijlage 4).

9.4.1 Geleide emissies – Geplande situatie

Een bespreking van de verwachte emissie per emissiepunt is opgenomen in Bijlage 4. Voor die emissiepunten waarvoor een toenemende emissie verwacht wordt, zijn tevens de verwachte emissieconcentraties en massastromen opgenomen en wordt nagekeken of in de geplande situatie een overschrijding van de emissiegrenswaarden verwacht wordt. Voor NOx wordt een daling van de totale vracht verwacht van 20,9 ton t.o.v. 2007. dit wordt als volgt verklaard:

De gemiddelde stoomafname zal met ca. 20 % stijgen: in 2007 bedroeg de stoomproductie 100 ton/u aan 10 bar en 20 ton/u aan 30 bar. Dit betekent een stijging van 24 ton/u. Deze stijging kan genomen worden in de bijstook van de WKK. De hoeveelheid rookgassen van de WKK stijgt dan met 5.500 Nm³/u (met 3.000 Nm³/u H2); de NOx concentratie blijft gelijk = 48 mg/Nm³:

7.834 u (werkuren WKK in 2007) X 5.500 Nm³/u = 43.087.000 Nm³ X 48 mg/Nm³ = 2.068 ton NOx per jaar voor ganse bijstook De WKK ligt 700u per jaar stil. Dan moet ketel 8 die 24 ton/u maken. De hoeveelheid rookgassen van ketel 8 stijgt met 18.432 Nm³/u; de NOx concentratie = 300 mg/Nm³:

18.432 Nm³ /u X 300 mg/Nm³ NOx X 700 u = 3,87 ton stijging per jaar op ketel 8

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

210

Samengevat wordt dit :

• Geplande emissie voor ketel 8 (zie Bijlage 4): 300 mg/Nm3 X 44.637 Nm3/u X 8.448 u/j = 113,1 ton NOx/jaar NOx emissie voor 700 u extra stoomproductie = 3,9 ton NOx/jaar Totaal = 117 ton NOx/jaar d.i. 23 ton NOx minder dan 2007

• Geplande emissie voor WKK(zie Bijlage 4):

48 mg/Nm3 X 350.191 Nm3/u X 7.834 u/j = 131,7 ton NOx/jaar NOx emissie voor extra stoomproductie = 2,1 ton NOx/jaar Totaal = 133,8 ton NOx/jaar d.i. 2,1 ton NOx meer dan 2007

Besluit: de geplande NOx emissie wordt 23 – 2,1 = 20,9 ton minder dan in 2007.

Bijkomend zullen de vrachten van volgende parameters een wijziging kennen:

• Geleide emissie van MIBK van PPD-afdeling stijgt van 0,527 naar 0,611 ton per jaar door verhoging productiecapaciteit.

• Geleide emissie van CO stijgt in totaal van 115,94 naar 118,64 ton per jaar door stijging productiecapaciteit (grotere stoomvraag aan WKK en meer afvalwaterverwerking).

• Geleide emissie van stof stijgt van 3,21 naar 3,23 ton per jaar door nieuwe productielijn Butvar RB.

• Geleide emissie van isopropylamine stijgt van 0,026 naar 0,033 ton per jaar door productiestijging glyfosaat-eenheid.

• Geleide emissie van formaldehyde stijgt van 0,9 naar 1,36 ton per jaar door productiestijging glyfosaat-eenheid.

• Emissie van monochloorbenzeen van Verpakkings- en Formulatie-eenheid valt weg door stopzetting gebruik solventen.

• Geleide emissie van butyraldehyde van Butvar RB-afdeling stijgt van 5,27 naar 9,11 ton per jaar door productiestijging en derde productielijn.

9.4.2 Niet-geleide emissies – Geplande situatie

Men verwacht dat de niet-geleide emissies niet wezenlijk zullen veranderen in de geplande situatie. Aldus veronderstelt men dat de emissievrachten zoals opgegeven in Tabel 9.3 geldig blijven voor de geplande toestand.

9.4.3 Overzicht van de atmosferische emissies in de geplande situatie

Tabel 9.5 toont een overzichtstabel van de atmosferische emissievrachten van de volledige Monsanto site voor de geplande situatie.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

211

Tabel 9.5 Atmosferische emissievrachten van Monsanto in de geplande situatie.

Totale emissievracht per afdeling (ton/jaar)

Polluent

Weekmakers PPD Sulfenamide Glyfosaat

Verpakkings- en

Formulatie-eenheid

Lijmen Butvar Solvent Butvar RB Verbrandings-

installatie Nuts-

voorzieningen Afvalwater-

zuivering TOTAAL

Benzylchloride 0,2 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0,2 Ethylchloride 11,94 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 11,94 Tolueen 0,15 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0,15 Monochloortolueen 0,06 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0,06 1-butanol 0,17 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0,17 Butylchloride 1,28 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1,28 Hogere alcoholen 0,03 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0,03 Methylisobutylketon 0 2,68 0 0 0 0 0 0 0 0 0 2,68 NOx 0 9,1 0,49 0 0 0 0,66 0 1,39 276 0,2 288 CO 0 0,54 2,75 0 0 0 9 0 0,05 92,0 14,3 118,64 SO2 0 0 14,6 0 0 0 0 0 0 0 0,1 14,7 H2S 0 0 < 0,00 0 0 0 0 0 0 0 0 < 0,00 COS 0 0 0,27 0 0 0 0 0 0 0 0 0,27 CS2 0 0 8,91 0 0 0 0 0 0 0 0 8,91 Aniline 0 0 0,06 0 0 0 0 0 0 0 0 0,06 Cyclohexylamine 0 0 0,07 0 0 0 0 0 0 0 0 0,07 Tert. butylamine 0 0 0,31 0 0 0 0 0 0 0 0 0,31 Chloor 0 0 < 0,00 0 0 0 0 0 0,01 0 0 0,01 Stof 0 0 3,13 0 0 0 0,03 0,065 < 0,00 0 0 3,23 Isopropanol 0 0 7,44 0 0 0 0 0 0 0 0 7,44 Benzeen 0 0 0,01 0 0 0 0 0 0 0 0 0,01 Isopropylamine 0 0 0 0,03 0 0 0 0 0 0 0 0,03 Formaldehyde 0 0 0 1,35 0 0 0 0 0 0 0 1,35 Monochloorbenzeen 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 Ethanol 0 0 0 0 0 0 2,64 0 0 0 0 2,64 Butyraldehyde 0 0 0 0 0 0 2,08 9,54 0 0 0 11,62 Ethylacetaat 0 0 0 0 0 0 11,26 0 0 0 0 11,26 Vinylacetaat 0 0 0 0 0 0 0,01 0 0 0 0 0,01

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

212

Totale emissievracht per afdeling (ton/jaar)

Polluent

Weekmakers PPD Sulfenamide Glyfosaat

Verpakkings- en

Formulatie-eenheid

Lijmen Butvar Solvent Butvar RB Verbrandings-

installatie Nuts-

voorzieningen Afvalwater-

zuivering TOTAAL

Ethylbutyraat 0 0 0 0 0 0 0,06 0 0 0 0 0,06 Diethylbutyral 0 0 0 0 0 0 0,57 0 0 0 0 0,57 2-ethylhexanal 0 0 0 0 0 0 0,24 0 0 0 0 0,24 HCl 0 0 0 0 0 0 0 0 0,01 0 0 0,01 PCDD/F (in TEQ) 0 0 0 0 0 0 0 0 0,01 0 0 0,01 Andere 4,76 2,43 0,95 0 0 40,83 31,18 0,31 0 0 1,86 82,64 NMVOS 18,56 5,02 18,01 0,99 0 40,83 48,04 9,85 0 0 1,86 143,79

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

213

9.5 LUCHTKWALITEIT EN EFFECTEN VEROORZAAKT DOOR MONSANTO

9.5.1 Omgevingsmetingen

De Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) is verantwoordelijk voor de opvolging van de luchtkwaliteit in Vlaanderen. VMM beschikt over een uitgebreid meetnetwerk voor het bepalen van die luchtkwaliteit. In de omgeving van Monsanto meet VMM volgende polluenten:

� Voor NOx, SO2 en PM10-stof zijn er meetposten van de VMM en van de Belgische Petroleum Federatie (BPF) in de omgeving gelegen. We geven een overzicht van deze meetposten in onderstaande tabel;

� Voor CO zijn er geen metingen beschikbaar van de luchtkwaliteit in de omgeving van Monsanto. VMM meet deze polluent wel in een aantal meetposten verspreid over Vlaanderen. We zullen de gemeten waarden als referentie voor de luchtkwaliteit gebruiken. Ze zijn echter niet representatief voor de omgeving van Monsanto;

� Voor de vluchtige organische stoffen (VOS) zijn metingen beschikbaar voor een meetpost in Doel en Stabroek;

� Voor dioxines zijn depositiemetingen beschikbaar in Ekeren, Kallo en Stabroek; en

� Voor de overige polluenten (individueel organische componenten) zijn geen meetgegevens beschikbaar.

Tabel 9.6 Meetposten luchtverontreiniging in de omgeving van Monsanto.

Meetpost Benaming

Afstand tot

Monsanto (km)

Richting SO2 NO/ NO2

PM10-stof

VOS

Dio-xines

42R822 Antwerpen -

Polderdijkweg ca. 6,0 Z-ZO J J N N N

42R831 Berendrecht –

Hoefbladstraat ca. 3,7 NO J N N N N

42R830 Doel -

Scheldemolenstraat ca. 1,8 W J J N N N

42R891 Antwerpen – Scheurweg

ca. 9,3 ZO J J N N N

42R893 Antwerpen – Ekerse Dijk

ca. 6,8 ZO J J N N N

42R894 Antwerpen -

Muisbroeklaan ca. 4,7 O-ZO J J N N N

42R897 Antwerpen – Scheldelaan

ca. 8,2 O-ZO J J N N N

40AB01 Antwerpen –

Boudewijnsluis ca. 4,2 Z-ZO N N J N N

40AB02 Berendrecht –

Antwerpse baan ca. 2,4 N-NO N N J N N

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

214

Meetpost Benaming

Afstand tot

Monsanto (km)

Richting SO2 NO/ NO2

PM10-stof

VOS

Dio-xines

40AL01 Antwerpen LO –

Scheldeweg ca. 11,0 Z-ZO N N J N N

50R830 Doel –

Scheldemolenstraat ca. 1,9 O N N N J N

50R833 Stabroek – Hoge

School ca. 3,9 O N N N J N

Antwerpen 2

Ekerse Dijk ca. 6,8 ZO N N N N J

Kallo

Land van Waaslaan

ca. 7,8 ZW N N N N J

Stabroek Laageind ca. 3,9 O N N N N J

In onderstaande secties worden de meetresultaten van het VMM meetnet weergegeven voor die parameters die eveneens geëmitteerd worden door Monsanto. De meetresultaten worden getoetst aan de relevante lucht-kwaliteitsdoelstellingen. Hierbij moet opgemerkt worden dat de VMM meet-resultaten betrekking hebben op het jaar 2006, terwijl het referentiejaar voor dit MER 2007 is. Het VMM jaarverslag immissiemeetnetten voor kalenderjaar 2007 was bij de opmaak van dit MER nog niet beschikbaar.

9.5.1.1 Stikstofdioxide (NO2)

Volgende luchtkwaliteitsdoelstellingen gelden voor NOx:

- P99,8 (op basis van uurgemiddelden) = 200 µg NO2/m³, of 200 µg NO2/m³ niet meer dan 18 keer per kalenderjaar overschrijden (op uurbasis): bescherming van de gezondheid van de mens;

- P98 (op basis van uurgemiddelden) = 160 µg NO2/m³: speciale beschermingszone Antwerpen; en

- Jaargemiddelde = 40 µg NO2/m³: bescherming van de gezondheid van de mens.

Tabel 9.7 toont een overzicht van de gemeten waarden aan NO, NO2 en NOx in de meetposten die binnen een straal van 8 km tot Monsanto gelegen zijn. Overschrijdingen ten opzichte van bovenvermelde toetsingswaarden zijn aangeduid in het vet.

Tabel 9.7 Meetresultaten NOx in de ruime omgeving van Monsanto (2006).

Meetpost Benaming NO

(µg NO2/m³) NO2

(µg NO2/m³) NOx

(µg NO2/m³)

42R822 Antwerpen -

Polderdijkweg

Gem: 33,7 P98: 207 Max. 581

Gem: 44 P98: 99 P99: 109 Max: 211

Gem: 77,7 P98: 306

Max. 1102

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

215

Meetpost Benaming NO

(µg NO2/m³) NO2

(µg NO2/m³) NOx

(µg NO2/m³)

42R830 Doel -

Scheldemolenstraat

Gem: 15,3 P98: 153 Max. 369

Gem: 30 P98: 87 P99: 98

Max: 156

Gem: 45,3 P98: 240 Max. 722

42R893 Antwerpen – Ekerse Dijk

Gem: 42,9 P98: 224 Max.607

Gem: 43 P98: 86 P99: 97

Max: 185

Gem: 85,9 P98: 310

Max. 1116

42R894 Antwerpen -

Muisbroeklaan

Gem: 49,1 P98: 301

Max. 1000

Gem: 42 P98: 84 P99: 95

Max: 202

Gem: 91,1 P98: 385

Max. 1735

Gemiddeld studiegebied Gem: 35,3 P98: 221 Max. 639

Gem: 39,8 P98: 89 P99: 78

Max: 189

Gem: 75 P98: 310

Max. 1169

- Gem = rekenkundig gemiddelde van de gedurende het hele jaar gemeten gemiddelde uurwaarden; en

- P9i = 9i-percentiel van de gedurende het hele jaar gemeten gemiddelde uurwaarden.

Uit de metingen blijkt dat:

� De jaargrenswaarde voor NO2 voor de bescherming van de gezond-heid van de mens (40 µg/m³) overschreden wordt in 3 van de 4 meetposten in de omgeving van Monsanto (42R822, 42R893 en 42R894);

� De uurgrenswaarde voor NO2 voor de bescherming van de gezond-heid van de mens (200 µg/m³ als 99,8-percentiel) werd in 2006 in alle meetstations in Vlaanderen gerespecteerd (VMM, Jaarverslag immissiemeetnetten, kalenderjaar 2006).

� In 2 van de 4 meetposten, nl. 42R822 en 42R894, werd 200 µg/m³ als uurgemiddelde waarde wel overschreden en dit respectievelijk 2x en 1x. De betreffende uurgrenswaarde voor NO2 wordt echter pas overschreden bij 18 overschrijdingen; en

� De P98 uurgemiddelde grenswaarde die geldt voor de speciale beschermingszone Antwerpen, werd in 2006 in alle meetposten gerespecteerd.

9.5.1.2 Zwaveldioxide (SO2)

Volgende luchtkwaliteitsdoelstellingen gelden voor SO2:

- P99,7 (op basis van uurgemiddelden) = 350 µg SO2/m³, of 350 µg SO2/m³ niet meer dan 24 keer per kalenderjaar overschrijden (op uurbasis): bescherming van de gezondheid van de mens; en

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

216

- P99,2 (op basis van daggemiddelden) = 125 µg SO2/m³, of 125 µg SO2/m³ niet meer dan 3 keer per kalenderjaar overschrijden (op dagbasis): bescherming van de gezondheid van de mens.

In de ruime omgeving rond Monsanto (tot 8 km van Monsanto) wordt in 5 meetposten de hoeveelheid zwaveldioxide in de atmosfeer gemeten. Onderstaande tabel toont een overzicht van enkele relevante meetwaarden. P99,7 en P99,2 worden als dusdanig niet weergegeven in het VMM jaarverslag immissiemeetnetten.

Tabel 9.8 Meetresultaten SO2 in de ruime omgeving van Monsanto (VMM, 2006).

Meetpost Benaming SO2 dagwaarden

(µg SO2/m³) SO2 uurwaarden

(µg SO2/m³)

42R822 Antwerpen - Polderdijkweg Gem: 28 P99: 146

Gem: 29 P99: 254 Max: 638

42R830 Doel - Scheldemolenstraat Gem: 11 P99: 44

Gem: 11 P99: 72

Max: 283

42R831 Berendrecht – Hoefbladstraat Gem: 11 P99: 40

Gem: 11 P99: 70

Max: 234

42R893 Antwerpen – Ekerse Dijk Gem: 15 P99: 47

Gem: 15 P99: 87

Max: 198

42R894 Antwerpen - Muisbroeklaan Gem: 24 P99: 69

Gem: 24 P99: 120 Max: 284

Gemiddeld studiegebied Gem: 17,8 P99: 69,2

Gem: 18 P99: 121 Max: 327

- Gem = rekenkundig gemiddelde van de gedurende het hele jaar gemeten gemiddelde uurwaarden; en

- P9i = 9i-percentiel van de gedurende het hele jaar gemeten gemiddelde uurwaarden of dagwaarden.

Bespreking resultaten VMM meetnet:

� De uurgrenswaarde voor SO2 voor de bescherming van de gezondheid van de mens (350 µg SO2/m³ als 99,7-percentiel) werd overschreden in meetpost 42R822; in totaal waren er ter hoogte van deze meetpost 45 uurgemiddelde overschrijdingen van 350 µg SO2/m³; en

� De daggrenswaarde voor SO2 voor de bescherming van de gezondheid van de mens (125 µg SO2/m³ als 99,2-percentiel) werd overschreden in meetpost 42R822; in totaal waren er ter hoogte van deze meetpost 6 daggemiddelde overschrijdingen van 125 µg SO2/m³.

� De numerieke waarde van de daggrenswaarde (125 µg SO2/m³) werd verder in geen andere meetposten overschreden.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

217

9.5.1.3 Koolstofmonoxide

In de onmiddellijke omgeving van Monsanto beschikt VMM niet over meetposten die koolstofmonoxide opmeten. Op andere plaatsen in Vlaanderen wordt koolstofmonoxide wel opgemeten. VMM rapporteert in haar jaarlijks rapport geen enkele overschrijding van luchtkwaliteits-doelstellingen voor koolmonoxide.

9.5.1.4 Fijn stof (PM10)

Momenteel gelden volgende luchtkwaliteitsdoelstellingen voor PM10 stof:

- P90 (op basis van daggemiddelden) = 50 µg PM10/m³, of 50 µg PM10/m³ niet meer dan 35 keer per kalenderjaar overschrijden (op dagbasis): bescherming van de gezondheid van de mens; en

- Jaargemiddelde = 40 µg PM10/m³: bescherming van de gezondheid van de mens.

In mei 2008 werd de nieuwe richtlijn 2008/50/EG goedgekeurd. In deze richtlijn blijven voor PM10 bovenvermelde grenswaarden van kracht. In de omgeving van Monsanto zijn drie VMM-meetposten aanwezig die de hoeveelheid PM10-stof in de atmosfeer opmeten. De meetresultaten voor 2006 zijn weergegeven in Tabel 9.9.

Tabel 9.9 Meetresultaten PM10 in de ruime omgeving van Monsanto (VMM, 2006).

- Gem = rekenkundig gemiddelde van de gedurende het hele jaar gemeten gemiddelde uurwaarden; en

- P9i = 9i-percentiel van de gedurende het hele jaar gemeten gemiddelde dagwaarden.

Meetpost Benaming PM10 dagwaarden

(µg PM10/m³)

40AB01 Antwerpen – Boudewijnsluis Gem: 37 P90: 57 P99: 75

40AB02 Berendrecht – Antwerpse baan Gem: 34 P90: 54 P99: 69

40AL01 Antwerpen LO – Scheldeweg Gem: 33 P90: 51 P99: 81

Gemiddeld studiegebied Gem: 34,7

P90: 54 P99: 75

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

218

Uit de metingen blijkt dat:

� De jaargrenswaarde voor PM10 voor de bescherming van de gezond-heid van de mens (40 µg PM10/m³) in elk van de vermelde meetposten in de omgeving van Monsanto gerespecteerd wordt; en

� De daggrenswaarde voor PM10 stof wordt in de drie meetposten overschreden. In de meetposten 40AB01, 40AB02 en 40AL01 wordt de numerieke waarde van de grenswaarde, nl. 50 µg PM10/m³, respectievelijk 58x, 45x en 37x overschreden.

Opmerking: In de recente Europese richtlijn 2008/50/EG wordt voor het eerst normering voor PM2,5 opgenomen. De richtlijn omvat ondermeer een streefwaarde van 25 µg PM2,5/m³ te bereiken tegen 1 januari 2010, een grenswaarde van 25 µg PM2,5/m³ te bereiken tegen 1 januari 2015 en een indicatieve grens-waarde (te herzien door de Commissie in 2013) van 20 µg PM2,5/m³ te bereiken tegen 1 januari 2020. In 2006 en 2007 werd in totaal op vijf meetplaatsen in Vlaanderen PM2,5-metingen uitgevoerd. Wanneer de jaargemiddelden van deze meetstations voor 2007 vergeleken worden met de toekomstige jaargemiddeldegrens-waarde van 25 µg PM2,5/m³ dan lijkt deze op basis van de resultaten van 2007 nipt haalbaar in Vlaanderen (Bron: Jaarverslag immissiemeetnetten, Kalenderjaar 2007, VMM).

9.5.1.5 NMVOS

NMVOS is een somparameter waarvoor als dusdanig geen luchtkwaliteits-doelstelling bestaat. Enkel voor benzeen apart worden in Bijlage 2.5.6.1 van Vlarem II volgende grenswaarden vermeld:

- P98 (op basis van daggemiddelden) = 50 µg/m³; - Jaargemiddelde = 5 µg/m³.

In de omgeving van Monsanto zijn twee VMM-meetposten aanwezig die de hoeveelheid benzeen in de atmosfeer opmeten. De meetresultaten voor 2006 zijn weergegeven in Tabel 9.10. Uit de metingen blijkt dat:

� De momenteel geldige grenswaarden voor benzeen in elk van de vermelde meetposten in de omgeving van Monsanto gerespecteerd worden.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

219

Tabel 9.10 Meetresultaten benzeen in de ruime omgeving van Monsanto (VMM, 2006).

- Gem = rekenkundig gemiddelde van de gedurende het hele jaar gemeten gemiddelde waarden; en

- Max = maximale waarde van de gedurende het hele jaar gemeten gemiddelde waarden.

Voor tolueen stelt WHO een richtwaarde11 voor van 260 µg/m³ als weekgemiddelde. In de omgeving van Monsanto zijn twee VMM-meetposten aanwezig die de hoeveelheid tolueen in de atmosfeer opmeten. De meetresultaten voor 2006 zijn weergegeven in Tabel 9.11. Uit de metingen blijkt dat:

� De voorgestelde richtwaarde in elk van de vermelde meetposten in de omgeving van Monsanto gerespecteerd wordt.

Tabel 9.11 Meetresultaten tolueen in de ruime omgeving van Monsanto (VMM, 2006).

- Gem = rekenkundig gemiddelde van de gedurende het hele jaar gemeten gemiddelde waarden; en

- Max = maximale waarde van de gedurende het hele jaar gemeten gemiddelde waarden.

11 http://www.euro.who.int/document/aiq/5_14toluene.pdf

Meetpost Benaming benzeen (µg/m³)

50R833 Stabroek – Hoge School Gem: 1,6 Max. 12,3

42R830 Doel - Scheldemolenstraat Gem: 1,1 Max. 6,7

Gemiddeld studiegebied Gem. 1,35 Max. 9,5

Meetpost Benaming benzeen (µg/m³)

50R833 Stabroek – Hoge School Gem: 3,2 Max. 12,6

42R830 Doel - Scheldemolenstraat Gem: 1,7 Max. 8,4

Gemiddeld studiegebied Gem. 2,45 Max. 10,5

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

220

9.5.1.6 Dioxines

Voor dioxines zijn er geen wettelijke toetsingswaarden voorhanden. Daarom werden voor deze polluenten de gemeten immissieconcentraties in de omgeving van Monsanto vergeleken met de depositienormen vermeld in het Jaarverslag Immissiemeetnetten van de VMM (2006): Maandgemiddelde waarden:

� Depositie � 6 pg TEQ/m².dag = geen verhoogde waarde; � 6 pg TEQ/m².dag < depositie � 26 pg TEQ/m².dag = matig verhoogde

waarde; en � Depositie > 26 pg TEQ/m².dag = verhoogde waarde.

Jaargemiddelde waarden:

� Depositie � 2 pg TEQ/m².dag = geen verhoogde waarde; � 2 pg TEQ/m².dag < depositie � 10 pg TEQ/m².dag = matig verhoogde

waarde; en � Depositie > 10 pg TEQ/m².dag = verhoogde waarde.

De gemiddelde deposities voor de drie meetposten voor dioxines in de ruime omgeving van Monsanto zijn opgenomen in Tabel 9.12.

Tabel 9.12 Gemiddelde deposities aan dioxines in de ruime omgeving van Monsanto (VMM, 2006).

Meetpost Benaming Dioxines (voorjaar 2006)

pg TEQ/m2.dag Dioxines (najaar 2006)

pg TEQ/m2.dag

Antwerpen 2 Ekerse Dijk 11 4,8 Kallo Land van Waaslaan 10 6,7

Stabroek Laageind 33 14

GEMIDDELD studiegebied 18 8,5

De depositiewaarden die in de omgeving van Monsanto gemeten werden, wijzen op matig verhoogde tot verhoogde dioxine-waarden.

9.5.2 Dispersieberekeningen

9.5.2.1 Algemeen

Wij voeren dispersieberekeningen uit voor die parameters waarvoor een relevant milieueffect mogelijk is door de emissies van Monsanto. Voor het uitvoeren van dispersieberekeningen gebruiken we het bi-Gaussiaans multi-source IFDM-model. Het model berekent de impact op de omgevingslucht (immissieconcentraties) over een heel jaar. Het model

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

221

genereert jaargemiddelde resultaten, alsook percentielwaarden op basis van dag- en uurgemiddelden. De resultaten van IFDM-PC zijn immissieconcentraties op de snijpunten van een rechthoekig raster dat door de gebruiker van het programma ingevoerd moet worden. Voor alle parameters werd een berekening gemaakt met een raster dat een oppervlakte van 10 km x 10 km bestrijkt (Lambertcoördinaten: X van 140.100 tot 150.100; Y van 217.900 tot 227.900). Hierdoor berekent het programma immissieconcentraties in een gebied dat zich vanaf Monsanto in de 4 windrichtingen over ca. 5 km uitstrekt. Deze zone omvat alle relevante nabijgelegen natuurgebieden en woonzones. In het computermodel IFDM-PC zijn 3 sets meteogegevens van 3 verschillende meteorologische jaren beschikbaar. In het kader van deze studie werd de set van meteogegevens gebruikt waarvan uit ervaring bekend is dat zij het best de gemiddelde omstandigheden weergeeft. Het betreft de meteogegevens van het meteorologisch jaar 1978-1979. De resultaten van de dispersieberekeningen worden per polluent in tabelvorm weergegeven in de onderstaande paragrafen. Daarnaast geven we een grafische voorstelling in de bijgevoegde figurenbundel.

9.5.2.2 Selectie van potentieel belangrijke polluenten

We voeren in het kader van dit MER dispersieberekeningen uit voor alle potentieel belangrijke polluenten die Monsanto emitteert. De selectie van potentieel belangrijke polluenten gebeurt op basis van de criteria, beschreven in het geactualiseerde richtlijnenboek lucht. Deze criteria zijn:

1. Totale atmosferische emissievracht van de polluent en manier van uitstoot;

2. Gemeten concentraties van de polluent in het studiegebied; 3. Potentieel humaan-toxicologisch risico van de polluent; en 4. Aanwezigheid van bevolkingsgroepen en natuurgebieden in de

omgeving. Tabel 9.13 toont de invulling van deze criteria voor de atmosferische emissies van Monsanto. Hieruit blijkt dat volgende 7 polluenten weerhouden worden voor dispersieberekeningen:

� Benzylchloride: belangrijk toxicologisch risico (R23 + R45) en niet-verwaarloosbare vracht;

� Ethylchloride: belangrijk toxicologisch risico (R40) en relevante vracht;

� NOx: belangrijke vracht en relevant toxicologisch risico;

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

222

� CS2: belangrijk toxicologisch risico (R48/23) en relevante vracht;

� Stof: relevante vracht en relevant toxicologisch risico;

� Formaldehyde: belangrijk toxicologisch risico (R23/24/25 + R40) en niet-verwaarloosbare vracht; en

� NMVOS: belangrijke vracht en onbekend toxicologisch risico.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

223

Tabel 9.13 Selectie van potentieel belangrijke polluenten.

Criterium 1 Criterium 2 Criterium 3 Criterium 4

Polluent Emissievracht en wijze van uitstoot Luchtkwaliteit in studiegebied Humaan-

toxicologisch risico

Bevolking en natuur in de

omgeving

DISPERSIE-BEREKENING

Benzylchloride beperkte vracht, geleid, op lage hoogte (< 20 m) geen luchtkwaliteitsdoelstelling beschikbaar, geen metingen uitgevoerd in studiegebied

belangrijk ja

Ethylchloride beperkte vracht, geleid, op lage hoogte (< 20 m) + relevante vracht, niet-geleid

geen luchtkwaliteitsdoelstelling beschikbaar, geen metingen uitgevoerd in studiegebied

belangrijk ja

Tolueen verwaarloosbare vracht, geleid op lage hoogte (< 20 m) + verwaarloosbare vracht niet-geleid

gemiddelde gemeten concentraties bedragen < 50% van de beschikbare wetenschappelijke toetsingswaarde (WHO-richtwaarde12)

beperkt neen

Monochloortolueen verwaarloosbare vracht, geleid, op lage hoogte (< 20 m)

geen luchtkwaliteitsdoelstelling beschikbaar, geen metingen uitgevoerd in studiegebied

beperkt neen

1-butanol verwaarloosbare vracht, geleid, op lage hoogte (< 20 m)

geen luchtkwaliteitsdoelstelling beschikbaar, geen metingen uitgevoerd in studiegebied

verwaarloosbaar neen

Butylchloride verwaarloosbare vracht, geleid, op lage hoogte (< 20 m) + relevante vracht, niet-geleid

geen luchtkwaliteitsdoelstelling beschikbaar, geen metingen uitgevoerd in studiegebied

verwaarloosbaar neen

Hogere alcoholen verwaarloosbare vracht, geleid, op lage hoogte (< 20 m)

geen luchtkwaliteitsdoelstelling beschikbaar, geen metingen uitgevoerd in studiegebied

verwaarloosbaar

Woonkern Lillo-Fort op minder dan 1 km

Natuurgebied

Galgeschoor op minder dan 1 km

neen

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

224

Criterium 1 Criterium 2 Criterium 3 Criterium 4

Polluent Emissievracht en wijze van uitstoot Luchtkwaliteit in studiegebied Humaan-

toxicologisch risico

Bevolking en natuur in de

omgeving

DISPERSIE-BEREKENING

Methylisobutylketon beperkte vracht, geleid op lage hoogte (~ 20 m) + relevante vracht, niet-geleid

geen luchtkwaliteitsdoelstelling beschikbaar, geen metingen uitgevoerd in studiegebied

beperkt neen

NOX belangrijke emissievracht, geleid, verschillende bronnen, voornaamste uitstoot op grote hoogte (50 m)

gemiddelde gemeten concentraties bedragen < 100% van de luchtkwaliteitsdoelstelling en beschikbare wetenschappelijke toetsingswaarde (WHO-richtwaarde13)

Relevant ja

CO belangrijke emissievracht, geleid, verschillende bronnen, voornaamste uitstoot op grote hoogte (50 m)

gemiddelde gemeten concentraties bedragen < 50% van de luchtkwaliteitsdoelstelling en beschikbare wetenschappelijke toetsingswaarde (WHO-richtwaarde14)

verwaarloosbaar neen

SO2 relevante emissievracht, geleid, verschillende bronnen, voornaamste uitstoot op grote hoogte (50 m)

gemiddelde gemeten concentraties bedragen < 80% van de luchtkwaliteitsdoelstelling en beschikbare wetenschappelijke toetsingswaarde (WHO-richtwaarde15)

relevant neen

H2S verwaarloosbare geleide vracht, op lage hoogte (20 m)

geen luchtkwaliteitsdoelstelling beschikbaar, geen metingen uitgevoerd in studiegebied

belangrijk neen

COS beperkte vracht, geleid, op lage hoogte (20 m) geen luchtkwaliteitsdoelstelling beschikbaar, geen metingen uitgevoerd in studiegebied

geen gegevens beschikbaar

Woonkern Lillo-Fort op minder dan 1 km

Natuurgebied

Galgeschoor op minder dan 1 km

neen

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

225

Criterium 1 Criterium 2 Criterium 3 Criterium 4

Polluent Emissievracht en wijze van uitstoot Luchtkwaliteit in studiegebied Humaan-

toxicologisch risico

Bevolking en natuur in de

omgeving

DISPERSIE-BEREKENING

CS2 relevante vracht, geleid, verschillende bronnen, voornamelijk op lage hoogte (~ 20 m) + beperkte vracht, niet-geleid

geen luchtkwaliteitsdoelstelling beschikbaar, geen metingen uitgevoerd in studiegebied

belangrijk ja

Aniline verwaarloosbare geleide vracht, op lage hoogte (20 m)

geen luchtkwaliteitsdoelstelling beschikbaar, geen metingen uitgevoerd in studiegebied

belangrijk neen

Cyclohexylamine verwaarloosbare geleide vracht, op lage hoogte (20 m)

geen luchtkwaliteitsdoelstelling beschikbaar, geen metingen uitgevoerd in studiegebied

verwaarloosbaar neen

Tert. butylamine beperkte geleide vracht, verschillende bronnen, op lage hoogte (20 m)

geen luchtkwaliteitsdoelstelling beschikbaar, geen metingen uitgevoerd in studiegebied

verwaarloosbaar neen

Chloor verwaarloosbare geleide vracht, verschillende bronnen, op middelmatige hoogte (20 tot 35 m)

geen metingen uitgevoerd in studiegebied belangrijk neen

Stof relevante vracht, geleid, verschillende bronnen, voornamelijk op lage hoogte (~ 20 m)

gemiddelde gemeten concentraties bedragen > 100% van de luchtkwaliteitsdoelstelling

relevant ja

Isopropanol relevante vacht, geleid op middelmatige hoogte (26 m) + beperkte vracht, niet geleid

geen luchtkwaliteitsdoelstelling beschikbaar, geen metingen uitgevoerd in studiegebied

beperkt neen

Benzeen verwaarloosbare vracht, geleid, op middelmatige hoogte (25 m)

geen overschrijdingen van luchtkwaliteitsdoelstellingen in studiegebied

belangrijk

Woonkern Lillo-Fort op minder dan 1 km

Natuurgebied

Galgeschoor op minder dan 1 km

neen

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

226

Criterium 1 Criterium 2 Criterium 3 Criterium 4

Polluent Emissievracht en wijze van uitstoot Luchtkwaliteit in studiegebied Humaan-

toxicologisch risico

Bevolking en natuur in de

omgeving

DISPERSIE-BEREKENING

Isopropylamine verwaarloosbare vracht, geleid, op middelmatige hoogte (31 m)

geen luchtkwaliteitsdoelstelling beschikbaar, geen metingen uitgevoerd in studiegebied

beperkt neen

Formaldehyde beperkte vracht, geleid, op middelmatige hoogte (31 m)

geen luchtkwaliteitsdoelstelling beschikbaar, geen metingen uitgevoerd in studiegebied

belangrijk ja

Monochloorbenzeen verwaarloosbare vracht, geleid, verschillende bronnen op zeer lage hoogte (~ 5 m) + beperkte vracht niet-geleid

gemeten concentraties in studiegebied blijven ver (< 0,1%) onder MAK-waarde

beperkt neen

Ethanol beperkte vracht, geleid, verschillende bronnen op zeer lage hoogte (~ 7 m) + beperkte vracht niet-geleid

geen luchtkwaliteitsdoelstelling beschikbaar, geen metingen uitgevoerd in studiegebied

verwaarloosbaar neen

Butyraldehyde relevante vracht, geleid, verschillende bronnen op lage hoogte (7 tot 20 m) + beperkte vracht, niet-geleid

geen luchtkwaliteitsdoelstelling beschikbaar, geen metingen uitgevoerd in studiegebied

verwaarloosbaar neen

Ethylacetaat beperkte vracht, geleid, verschillende bronnen op lage hoogte (~7 m) + relevante vracht, niet-geleid

geen luchtkwaliteitsdoelstelling beschikbaar, geen metingen uitgevoerd in studiegebied

verwaarloosbaar neen

Vinylacetaat verwaarloosbare vracht, geleid, verschillende bronnen op lage hoogte (~ 7 m)

geen luchtkwaliteitsdoelstelling beschikbaar, geen metingen uitgevoerd in studiegebied

beperkt neen

Ethylbutyraat verwaarloosbare vracht, geleid, verschillende bronnen op lage hoogte (~ 7 m)

geen luchtkwaliteitsdoelstelling beschikbaar, geen metingen uitgevoerd in studiegebied

verwaarloosbaar

Woonkern Lillo-Fort op minder dan 1 km

Natuurgebied

Galgeschoor op minder dan 1 km

neen

12 http://www.euro.who.int/document/aiq/5_14toluene.pdf 13 http://www.euro.who.int/document/aiq/7_1nitrogendioxide.pdf 14 http://www.euro.who.int/document/aiq/5_5carbonmonoxide.pdf 15 http://www.euro.who.int/document/aiq/7_4sulfurdioxide.pdf

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

227

Criterium 1 Criterium 2 Criterium 3 Criterium 4

Polluent Emissievracht en wijze van uitstoot Luchtkwaliteit in studiegebied Humaan-

toxicologisch risico

Bevolking en natuur in de

omgeving

DISPERSIE-BEREKENING

Diethylbutyral beperkte vracht, geleid, verschillende bronnen op lage hoogte (~ 7 m)

geen luchtkwaliteitsdoelstelling beschikbaar, geen metingen uitgevoerd in studiegebied

geen gegevens beschikbaar

neen

2-ethylhexanal beperkte vracht, geleid, verschillende bronnen op lage hoogte (~ 7 m)

geen luchtkwaliteitsdoelstelling beschikbaar, geen metingen uitgevoerd in studiegebied

verwaarloosbaar neen

HCl verwaarloosbare vracht, geleid, middelmatige hoogte (35 m)

geen metingen uitgevoerd in studiegebied relevant neen

PCDD/F (in TEQ) verwaarloosbare vracht, geleid, middelmatige hoogte (35 m)

depositiewaarden in de omgeving van Monsanto wijzen op matig verhoogde tot verhoogde dioxine-waarden

belangrijk neen

NMVOS belangrijke vracht, niet-geleid geen luchtkwaliteitsdoelstelling beschikbaar, geen metingen uitgevoerd in studiegebied

geen gegevens beschikbaar

ja

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

228

9.5.2.3 Significantiekader

Om de milieueffecten ten gevolge van emissies naar de atmosfeer te beoordelen hanteren we volgend significantiekader vooropgesteld in functie van de berekende jaargemiddelde immissiewaarde X ter hoogte van het pluimmaximum en ter hoogte van relevante receptoren in de omgeving (woonkernen, natuurgebieden, ...):

� Jaargemiddelde immissiewaarde X < 1% van de milieukwaliteitsnorm

of richtwaarde: verwaarloosbare bijdrage (0); � Jaargemiddelde immissiewaarde X � 1% en X < 3% van de

milieukwaliteitsnorm of richtwaarde: beperkte bijdrage (-1); � Jaargemiddelde immissiewaarde X � 3% en X < 5% van de

milieukwaliteitsnorm of richtwaarde: relevante bijdrage (-2); en � Jaargemiddelde immissiewaarde X � 5% van de milieukwaliteitsnorm

of richtwaarde: belangrijke bijdrage (-3). Het pluimmaximum wordt in dit MER gedefinieerd als het gebied met een oppervlakte van 1 km² buiten het bedrijfsterrein waarvoor de impact van Monsanto het grootst is. Tabel 9.14 geeft een overzicht van de woonzones en natuurgebieden in het studiegebied.

Tabel 9.14 Woonkernen en natuurgebieden binnen een straal van 5 km van Monsanto.

Woonzones

Gemeente Deelgemeente/wijk (meest nabij gelegen

huizen)

Richting vanaf perceelsgrens

Monsanto

Afstand vanaf de bedrijfsgrens

(km)

Nr. op Figuur 32

Lillo-Fort Z ca. 0,65 1 Berendrecht N ca. 2,1 2

Antwerpen

Zandvliet N ca. 3,4 3 Stabroek Dorpsstraat – Kleine

Molenweg NO ca. 3,4 4

Beveren Doel W ca. 1,7 5

Natuurgebieden

Naam Biologische waardering Richting vanaf perceelsgrens

Monsanto

Afstand vanaf de bedrijfsgrens

(km)

Nr. op Figuur 32

Galgeschoor Biologisch zeer waardevol W ca. 0,15 6 Fort Liefkenshoek

Biologisch zeer waardevol Z-ZW ca. 1,7 7

De Kuifeend Biologisch zeer waardevol ZO ca. 2,9 8 Ketenisseschoor Biologisch zeer waardevol Z ca. 3,0 9 Schor Ouden Doel

Biologisch zeer waardevol NW ca. 3,0 10

Groot Buitenschoor

Biologisch zeer waardevol N-NW ca. 4,8 11

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

229

9.5.2.4 Toetsingskader

Om de milieu-impact van de atmosferische emissies van Monsanto te evalueren, toetsen we de luchtkwaliteit in de omgeving en de effecten veroorzaakt door Monsanto aan relevante luchtkwaliteitsdoelstellingen. In dalende volgorde van voorkeur beschouwen we volgende toetsingswaarden:

� Luchtkwaliteitsdoelstellingen uit Vlarem II; � Luchtkwaliteitsdoelstellingen uit het buitenland (Europa, Nederland,

U.S. EPA); � Luchtkwaliteitsdoelstellingen van de WHO (WereldGezondheidsOrga-

nisatie); en � Indien geen luchtkwaliteitsdoelstellingen gevonden worden, wordt

gebruik gemaakt van de ARAB-grenswaarden (cfr. TLV- of MAC-waarden), waarbij een veiligheidsfactor in rekening wordt gebracht, zoals voorgesteld in de methodologie voor de discipline ‘Mens’ (uitgewerkt door de APSG en de Dienst MER).

We lichten de geselecteerde toetsingswaarden toe in onderstaande paragrafen. Benzylchloride: Er wordt gebruik gemaakt van de MAC-waarde (5 mg/m³), waarbij een veiligheidsfactor in rekening wordt gebracht, zoals voorgesteld in de methodologie voor de discipline ‘Mens’. Gezien benzylchloride potentieel kankerverwekkend is (R40) bedraagt deze factor 1.000. De toetsingswaarde bedraagt bijgevolg 5 µg/m³. Ethylchloride: Er wordt gebruik gemaakt van de RfC-waarde (16) zoals opgesteld door U.S. EPA, nl. 10 mg/m³. Stikstofoxiden: We toetsen aan de Vlarem II luchtkwaliteitsdoelstellingen van bijlage 2.5.5 van Vlarem II:

� 200 µg NO2/m³ uurgrenswaarde voor de bescherming van de gezondheid van de mens. Deze waarde mag niet meer dan 18 keer per jaar overschreden worden. Dit is gelijk aan het 99,8 percentiel;

� 160 µg NO2/m³ 98 percentiel uurgrenswaarde geldig tot 01/01/2010 voor speciale beschermingszones, zoals bv. de speciale beschermingszone ‘Antwerpen’; en

� 40 µg NO2/m³ jaargrenswaarde voor de bescherming van de gezondheid van de mens.

16 RfC: Reference Concentration for Chronic Inhalation Exposure.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

230

Bijlage 2.5.5 van Vlarem II vermeldt tevens een jaargrenswaarde voor de bescherming van de vegetatie en ecosystemen van 30 µg NOX/m³. Deze waarden worden door VMM niet gehanteerd, aangezien geen voldoende grote natuurgebieden (volgens de definitie van de Europese Richtlijn) aanwezig zijn in Vlaanderen. Daarom wordt deze toetsingswaarde ook verderop in dit MER niet weerhouden. CS2:

Er wordt gebruik gemaakt van de RfC-waarde zoals opgesteld door U.S. EPA, nl. 0,7 mg/m³. Stof: We toetsen aan de Vlarem II luchtkwaliteitsdoelstellingen van bijlage 2.5.5 van Vlarem II:

Tot 1 januari 2010 (fase 1): � 50 µg PM10/m³ daggrenswaarde voor de bescherming van de

gezondheid van de mens. Deze waarde mag niet meer dan 7 keer per jaar overschreden worden. Dit is gelijk aan het 98 percentiel; en

� 40 µg PM10/m³ jaargrenswaarde voor de bescherming van de gezondheid van de mens.

Vanaf 1 januari 2010 (fase 2): � 50 µg PM10/m³ daggrenswaarde voor de bescherming van de

gezondheid van de mens. Deze waarde mag niet meer dan 35 keer per jaar overschreden worden. Dit is gelijk aan het 93,4 percentiel; en

� 20 µg PM10/m³ jaargrenswaarde voor de bescherming van de gezondheid van de mens.

Momenteel is er een nieuwe richtlijn in ontwerp die de kaderrichtlijn lucht en de eerste drie dochterrichtlijnen bundelt. In dit ontwerp blijven de fase 1 grenswaarden van kracht, maar wordt er afgestapt van de fase 2-grenswaarden17. Formaldehyde: Er wordt gebruik gemaakt van de luchtkwaliteitsdoelstelling van de WHO, nl. 0,1 mg/m³. NMVOS: NMVOS is een somparameter waarvoor als dusdanig geen luchtkwaliteitsdoelstelling bestaat. Enkel voor benzeen apart worden in Bijlage 2.5.6.1 van Vlarem II volgende grenswaarden vermeld:

- P98 (op basis van daggemiddelden) = 50 µg/m³; - Jaargemiddelde = 5 µg/m³.

17 Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest, Jaarverslag Immissiemeetnetten, Kalenderjaar 2006; VMM; 2007

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

231

De berekende NMVOS-concentraties zullen slechts voor een onbekende fractie bestaan uit benzeen. Een strikte toetsing van deze concentraties aan de hierboven vermelde grenswaarden is bijgevolg niet zinvol. We opteren er dan ook voor om de jaargemiddelde grenswaarde niet te gebruiken als toetsingswaarde, maar als richtwaarde.

9.5.2.5 Dispersieberekeningen voor benzylchloride voor de referentiesituatie

Tabel 9.15 toont de berekende immissieconcentraties aan benzylchloride in de referentiesituatie. In de tabel toetsen we aan de MAC-waarde rekening houdend met een correctiefactor 1.000 (5 µg/m³). De berekende waarden blijven sterk beneden deze toetsingswaarde. Algemeen evalueren we dit effect voor de referentiesituatie als volgt: Lucht: impact op immissieconcentratie aan benzylchloride Verwaarloosbaar (0)

Tabel 9.15 Berekende immissieconcentraties aan benzylchloride in de referentiesituatie.

Jaargemiddelde waarde (in µg/m³) Locatie

Berekende waarde Toetsingswaarde Pluimmaximum 0,005 Lillo-Fort 0,001 Berendrecht 0,001 Zandvliet 0,0005 Stabroek < 0,0005 Doel 0,001 Galgeschoor 0,001 – 0,005 Fort Liefkenshoek

0,0005

De Kuifeend < 0,0005 Ketenisseschoor < 0,0005 Schor Ouden Doel

< 0,0005

Groot Buitenschoor

< 0,0005

5

9.5.2.6 Dispersieberekeningen voor benzylchloride voor de geplande situatie

De emissies aan benzylchloride zullen in de geplande situatie niet wijzigen. Bijgevolg werden voor de geplande situatie geen dispersieberekeningen uitgevoerd.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

232

9.5.2.7 Dispersieberekeningen voor ethylchloride voor de referentiesituatie

Tabel 9.16 toont de berekende immissieconcentraties aan ethylchloride in de referentiesituatie. In de tabel toetsen we aan de RfC-waarde (10 mg/m³). De berekende waarden blijven sterk beneden deze toetsingswaarde. Algemeen evalueren we dit effect voor de referentiesituatie als volgt: Lucht: impact op immissieconcentratie aan ethylchloride Verwaarloosbaar (0)

Tabel 9.16 Berekende immissieconcentraties aan ethylchloride in de referentiesituatie.

Jaargemiddelde waarde (in µg/m³) Locatie

Berekende waarde Toetsingswaarde Pluimmaximum 0,41 Lillo-Fort 0,1 Berendrecht 0,05 Zandvliet < 0,05 Stabroek < 0,05 Doel 0,05 Galgeschoor 0,1 - 0,41 Fort Liefkenshoek

0,05

De Kuifeend < 0,05 Ketenisseschoor < 0,05 Schor Ouden Doel

< 0,05

Groot Buitenschoor

< 0,05

10.000

9.5.2.8 Dispersieberekeningen voor ethylchloride voor de geplande situatie

De emissies aan ethylchloride zullen in de geplande situatie niet wijzigen. Bijgevolg werden voor de geplande situatie geen dispersieberekeningen uitgevoerd.

9.5.2.9 Dispersieberekeningen voor NOx voor de referentiesituatie

Tabel 9.17 en Tabel 9.18 tonen de berekende immissieconcentraties die Monsanto in de omgeving veroorzaakt. In Tabel 9.17 toetsen we deze berekende concentraties aan de Vlarem II luchtkwaliteitsdoelstellingen voor NO2 en NOx. In Tabel 9.18 toetsen we de berekende concentraties aan de gemeten concentraties aan NOx ter hoogte van Doel (op ca. 1,8 km ten westen van de site van Monsanto).

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

233

Figuur 33, Figuur 34 en Figuur 35 tonen de berekende iscoconcentratie-contouren. Uit de toetsingstabellen blijkt dat de jaargemiddelde waarden zorgen voor een beperkte bijdrage ter hoogte van het pluimmaximum, de nabije woongebieden (uitgezonderd Stabroek) en het Galgeschoor en een verwaarloosbare bijdrage ter hoogte van de overige natuurgebieden en Stabroek. Voor de piekwaarden berekenen we hoofdzakelijk belangrijke bijdragen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de beoordeling van de piekbijdragen met de nodige omzichtigheid dient de gebeuren daar de kans zeer klein is dat en de piekbijdrage van Monsanto en de piekbijdrage van omliggende sites, omliggende woonzones, omliggende verkeerswegen, … samen met de achtergrondconcentraties de totale luchtverontreiniging bepalen. De piekbijdragen van elk van de emissiebronnen zullen eerder op verschillende tijdstippen voorkomen. Daarom wordt de piekbijdrage van de bestudeerde site als minder significant beschouwd wat betreft de kans dat de luchtkwaliteitsnorm door de totale luchtverontreiniging overschreden wordt. Algemeen evalueren we dit effect voor de referentiesituatie als volgt: Lucht: impact op NOx-immissieconcentratie Beperkt (-1)

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

234

Tabel 9.17 Overzicht van de berekende bijdrage van Monsanto tot de NOx-luchtkwaliteitsdoelstellingen in de referentiesituatie.

Jaargemiddelde waarde (in µg/m³)

Locatie Berekende

waarde Toetsings-

waarde

% van de norm

Beoordeling

Pluimmaximum 1,13 2,8 Beperkt Lillo-Fort 0,4 1 Beperkt Berendrecht 0,4 – 1,2 1 – 3 Beperkt Zandvliet 0,4 1 Beperkt Stabroek < 0,4 < 1 Verwaarloosbaar Doel 0,4 1 Beperkt Galgeschoor 0,4 – 1,2 1 – 3 Beperkt Fort Liefkenshoek < 0,4 < 1 Verwaarloosbaar De Kuifeend < 0,4 < 1 Verwaarloosbaar Ketenisseschoor < 0,4 < 1 Verwaarloosbaar Schor Ouden Doel < 0,4 < 1 Verwaarloosbaar Groot Buitenschoor < 0,4

40

< 1 Verwaarloosbaar 98-percentielwaarde

(in µg/m³) Locatie

Berekende waarde

Toetsings-waarde

% van de norm

Beoordeling

Pluimmaximum 16,5 10,3 Belangrijk Lillo-Fort 8 5 Belangrijk Berendrecht 8-16 5 - 10 Belangrijk Zandvliet 4,8 - 8 3 - 5 Relevant Stabroek 1,6 – 4,8 1 - 3 Beperkt Doel 8 5 Belangrijk Galgeschoor 16 10 Belangrijk Fort Liefkenshoek 1,6 – 4,8 1 - 3 Beperkt De Kuifeend 4,8 3 Beperkt Ketenisseschoor 1,6 1 Beperkt Schor Ouden Doel 1,6 1 Beperkt Groot Buitenschoor 1,6

160

1 Beperkt 99,8-percentielwaarde

(in µg/m³) Locatie

Berekende waarde

Toetsings-waarde

% van de norm

Beoordeling

Pluimmaximum 25,2 12,6 Belangrijk Lillo-Fort 20 – 25 10 – 12,5 Belangrijk Berendrecht 15 – 20 7,5- 10 Belangrijk Zandvliet 15 7,5 Belangrijk Stabroek 15 7,5 Belangrijk Doel 20 – 25 10 – 12,5 Belangrijk Galgeschoor 25 12,5 Belangrijk Fort Liefkenshoek 15 – 20 7,5 – 10 Belangrijk De Kuifeend 15 7,5 Belangrijk Ketenisseschoor 15 7,5 Belangrijk Schor Ouden Doel 10 – 15 5 – 7,5 Belangrijk Groot Buitenschoor <10

200

<5 Relevant

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

235

Tabel 9.18 Overzicht van de berekende bijdrage van Monsanto tot de heersende NOx-immissieconcentraties in de omgeving in de referentiesituatie.

Jaargemiddelde waarde (in µg/m³)

Locatie Berekende

waarde Gemeten waarde

% van de gemeten waarde

Beoordeling

Pluimmaximum 1,13 2,5 - Lillo-Fort 0,4 0,9 - Berendrecht 0,4 – 1,2 0,9 – 2,6 - Zandvliet 0,4 0,9 - Stabroek < 0,4 < 0,9 - Doel 0,4 0,9 - Galgeschoor 0,4 – 1,2 0,9 – 2,6 - Fort Liefkenshoek < 0,4 < 0,9 - De Kuifeend < 0,4 < 0,9 - Ketenisseschoor < 0,4 < 0,9 - Schor Ouden Doel < 0,4 < 0,9 - Groot Buitenschoor < 0,4

45,3

< 0,9 - 98-percentiel waarde

(in µg/m³) Locatie

Berekende waarde

Gemeten waarde

% van de gemeten waarde

Beoordeling

Pluimmaximum 16,5 6,9 - Lillo-Fort 1,6 – 16 0,7 – 6,7 - Berendrecht 1,6 – 16 0,7 – 6,7 - Zandvliet 1,6 – 16 0,7 – 6,7 - Stabroek 1,6 – 16 0,7 – 6,7 - Doel 1,6 – 16 0,7 – 6,7 - Galgeschoor 16 6,7 - Fort Liefkenshoek 1,6 – 16 0,7 – 6,7 - De Kuifeend 1,6 – 16 0,7 – 6,7 - Ketenisseschoor 1,6 0,7 - Schor Ouden Doel 1,6 0,7 - Groot Buitenschoor 1,6

240

0,7 - 99,8-percentiel waarde

(in µg/m³) Locatie

Berekende waarde

Gemeten waarde

% van de gemeten waarde

Beoordeling

Pluimmaximum 25,2 3,5 - Lillo-Fort 20 – 25,2 2,8 – 3,5 - Berendrecht 2 – 20 0,7 – 2,8 - Zandvliet 2 – 20 0,7 – 2,8 - Stabroek 2 – 20 0,7 – 2,8 - Doel 20 -25,2 2,8 – 3,5 - Galgeschoor 25,2 3,5 - Fort Liefkenshoek 2 – 20 0,7 – 2,8 - De Kuifeend 2 – 20 0,7 – 2,8 - Ketenisseschoor 2 – 20 0,7 – 2,8 - Schor Ouden Doel 2 – 20 0,7 – 2,8 - Groot Buitenschoor 2 – 20

722*

0,7 – 2,8 - *: Maximumwaarde wegens gebrek aan gemeten 99,8-percentielwaarde.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

236

9.5.2.10 Dispersieberekeningen voor NOx voor de geplande situatie

Ondanks de geplande productiestijgingen zal de totale NOx-vracht dalen. Tabel 9.19 en Tabel 9.20 tonen de berekende immissieconcentraties die Monsanto in de omgeving veroorzaakt. In Tabel 9.19 toetsen we deze berekende concentraties aan de Vlarem II luchtkwaliteitsdoelstellingen voor NO2 en NOx. In Tabel 9.20 toetsen we de berekende concentraties aan de gemeten concentraties aan NOx ter hoogte van Doel (op ca. 1,8 km ten westen van de site van Monsanto). Figuur 36, Figuur 37 en Figuur 38 tonen de berekende iscoconcentratie-contouren. Vergelijking met Figuur 33, Figuur 34 en Figuur 35 toont aan dat de daling van de vracht een positieve invloed heeft op de impact in de omgeving. Uit de toetsingstabellen blijkt dat de jaargemiddelde waarden zorgen voor een beperkte bijdrage ter hoogte van het pluimmaximum, de nabije woongebieden (uitgezonderd Stabroek) en het Galgeschoor en een verwaarloosbare bijdrage ter hoogte van de overige natuurgebieden en Stabroek. Voor de piekwaarden berekenen we hoofdzakelijk belangrijke bijdragen. Hierbij dient net zoals in de referentiesituatie opgemerkt te worden dat de beoordeling van de piekbijdragen met de nodige omzichtigheid dient te gebeuren daar de kans zeer klein is dat de piekbijdrage van Monsanto en de piekbijdrage van omliggende sites, omliggende woonzones, omliggende verkeerswegen, … samen met de achtergrondconcentraties de totale lucht-verontreiniging bepalen. De piekbijdragen van elk van de emissiebronnen zullen eerder op verschillende tijdstippen voorkomen. Daarom wordt de piekbijdrage van de bestudeerde site als minder significant beschouwd wat betreft de kans dat de luchtkwaliteitsnorm door de totale luchtverontreiniging overschreden wordt. Algemeen evalueren we dit effect voor de geplande situatie als volgt: Lucht: impact op NOx-immissieconcentratie Beperkt (-1)

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

237

Tabel 9.19 Overzicht van de berekende bijdrage van Monsanto tot de NOx-luchtkwaliteitsdoelstellingen in de geplande situatie.

Jaargemiddelde waarde (in µg/m³)

Locatie Berekende

waarde Toetsings-

waarde

% van de norm

Beoordeling

Pluimmaximum 1 2,5 Beperkt Lillo-Fort 0,4 1 Beperkt Berendrecht 0,4 – 1 1 – 2,5 Beperkt Zandvliet 0,4 1 Beperkt Stabroek < 0,4 < 1 Verwaarloosbaar Doel 0,4 1 Beperkt Galgeschoor 0,4 – 1 1 – 2,5 Beperkt Fort Liefkenshoek < 0,4 < 1 Verwaarloosbaar De Kuifeend < 0,4 < 1 Verwaarloosbaar Ketenisseschoor < 0,4 < 1 Verwaarloosbaar Schor Ouden Doel < 0,4 < 1 Verwaarloosbaar Groot Buitenschoor < 0,4

40

< 1 Verwaarloosbaar 98-percentielwaarde

(in µg/m³) Locatie

Berekende waarde

Toetsings-waarde

% van de norm

Beoordeling

Pluimmaximum 14,7 9 Belangrijk Lillo-Fort 4,8 – 8 3 – 5 Relevant Berendrecht 8 5 Belangrijk Zandvliet 4,8 – 8 3 – 5 Relevant Stabroek 1,6 – 4,8 1 – 3 Beperkt Doel 4,8 – 8 3 – 5 Relevant Galgeschoor 8 – 14 5 – 9 Belangrijk Fort Liefkenshoek 1,6 – 4,8 1 – 3 Beperkt De Kuifeend 1,6 – 4,8 1 – 3 Beperkt Ketenisseschoor 1,6 1 Verwaarloosbaar Schor Ouden Doel 1,6 1 Verwaarloosbaar Groot Buitenschoor < 1,6

160

<1 Verwaarloosbaar 99,8-percentielwaarde

(in µg/m³) Locatie

Berekende waarde

Toetsings-waarde

% van de norm

Beoordeling

Pluimmaximum 22,4 11,1 Belangrijk Lillo-Fort 15 - 20 7,5 – 10 Belangrijk Berendrecht 15 - 20 7,5 – 10 Belangrijk Zandvliet 10 – 15 5 – 7,5 Belangrijk Stabroek 10 – 15 5 – 7,5 Belangrijk Doel 15 – 20 7,5 – 10 Belangrijk Galgeschoor 22,2 11,1 Belangrijk Fort Liefkenshoek 15 – 20 7,5 – 10 Belangrijk De Kuifeend 10 – 15 5 – 7,5 Belangrijk Ketenisseschoor 10 – 15 5 – 7,5 Belangrijk Schor Ouden Doel 10 - 15 5 – 7,5 Belangrijk Groot Buitenschoor 10

200

5 Belangrijk

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

238

Tabel 9.20 Overzicht van de berekende bijdrage van Monsanto tot de heersende NOx-immissieconcentraties in de omgeving in de geplande situatie.

Jaargemiddelde waarde (in µg/m³)

Locatie Berekende

waarde gemeten waarde

% van de gemeten waarde

Beoordeling

Pluimmaximum 1 2,2 - Lillo-Fort 0,4 0,9 - Berendrecht 0,4 – 1 0,9 – 2,2 - Zandvliet 0,4 0,9 - Stabroek < 0,4 < 0,9 - Doel 0,4 0,9 - Galgeschoor 0,4 – 1 0,9 – 2,2 - Fort Liefkenshoek < 0,4 < 0,9 - De Kuifeend < 0,4 < 0,9 - Ketenisseschoor < 0,4 < 0,9 - Schor Ouden Doel < 0,4 < 0,9 - Groot Buitenschoor < 0,4

45,3

< 0,9 - 98-percentielwaarde

(in µg/m³) Locatie

Berekende waarde

Gemeten waarde

% van de gemeten waarde

Beoordeling

Pluimmaximum 14,4 6 - Lillo-Fort 1,6 – 14,4 0,7 – 6 - Berendrecht 1,6 – 14,4 0,7 – 6 - Zandvliet 1,6 – 14,4 0,7 – 6 - Stabroek 1,6 – 14,4 0,7 – 6 - Doel 1,6 – 14,4 0,7 – 6 - Galgeschoor 14,4 6 - Fort Liefkenshoek 1,6 – 14,4 0,7 – 6 - De Kuifeend 1,6 – 14,4 0,7 – 6 - Ketenisseschoor 1,6 0,7 - Schor Ouden Doel 1,6 0,7 - Groot Buitenschoor < 1,6

240

< 0,7 - 99,8-percentielwaarde

(in µg/m³) Locatie

Berekende waarde

Gemeten waarde

% van de gemeten waarde

Beoordeling

Pluimmaximum 22,2 3,1 - Lillo-Fort 2 – 20 0,3 – 2,8 - Berendrecht 2 – 20 0,3 – 2,8 - Zandvliet 2 – 20 0,3 – 2,8 - Stabroek 2 – 20 0,3 – 2,8 - Doel 20 2,8 - Galgeschoor 22,2 3,1 - Fort Liefkenshoek 2 – 20 0,3 – 2,8 - De Kuifeend 2 – 20 0,3 – 2,8 - Ketenisseschoor 2 – 20 0,3 – 2,8 - Schor Ouden Doel 2 – 20 0,3 – 2,8 - Groot Buitenschoor 2 – 20

722*

0,3 – 2,8 - * maximumwaarde wegens gebrek aan gemeten 99,8-percentielwaarde

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

239

9.5.2.11 Dispersieberekeningen voor CS2 voor de referentiesituatie

Tabel 9.21 toont de berekende immissieconcentraties aan CS2 in de referentiesituatie. In de tabel toetsen we aan de RfC-waarde (0,7 mg/m³). De berekende waarden blijven sterk beneden deze toetsingswaarde. Algemeen evalueren we dit effect voor de referentiesituatie als volgt: Lucht: impact op immissieconcentratie aan CS2 Verwaarloosbaar (0)

Tabel 9.21 Berekende immissieconcentraties aan CS2 in de referentiesituatie.

Jaargemiddelde waarde (in µg/m³) Locatie

Berekende waarde Toetsingswaarde Pluimmaximum 0,31 Lillo-Fort 0,1 Berendrecht 0,05 Zandvliet < 0,05 Stabroek < 0,05 Doel 0,05 – 0,1 Galgeschoor 0,31 Fort Liefkenshoek

< 0,05

De Kuifeend < 0,05 Ketenisseschoor < 0,05 Schor Ouden Doel

< 0,05

Groot Buitenschoor

< 0,05

700

9.5.2.12 Dispersieberekeningen voor CS2 voor de geplande situatie

De emissies aan CS2 zullen in de geplande situatie niet wijzigen. Bijgevolg werden voor de geplande situatie geen dispersieberekeningen uitgevoerd.

9.5.2.13 Dispersieberekeningen voor stof voor de referentiesituatie

Tabel 9.22 en Tabel 9.23 tonen de berekende immissieconcentraties die Monsanto in de omgeving veroorzaakt. In Tabel 9.22 toetsen we deze berekende concentraties aan de Vlarem II luchtkwaliteitsdoelstellingen voor fijn stof (PM10). In Tabel 9.23 toetsen we de berekende concentraties aan de gemeten concentraties aan PM10 ter hoogte van Berendrecht (op ca. 2,4 km ten noord-noordoosten van de site van Monsanto). Figuur 39 en Figuur 40 tonen de berekende isoconcentratiecontouren.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

240

Uit de toetsingstabellen blijkt dat de jaargemiddelde en de 90-percentiel-waarden zorgen voor een verwaarloosbare bijdrage ter hoogte van het pluimmaximum en de nabije woon- en natuurgebieden. Algemeen evalueren we dit effect voor de referentiesituatie als volgt: Lucht: impact op stof (PM10)-immissieconcentratie verwaarloosbaar (0)

Tabel 9.22 Overzicht van de berekende bijdrage van Monsanto tot de stof (PM10)-luchtkwaliteitsdoelstellingen in de referentiesituatie.

Jaargemiddelde waarde (in µg/m³)

Locatie Berekende

waarde Toetsings-

waarde

% van de norm

Beoordeling

Pluimmaximum 0,08 < 1 Verwaarloosbaar Lillo-Fort 0,02 – 0,08 < 1 Verwaarloosbaar Berendrecht 0,01 – 0,02 < 1 Verwaarloosbaar Zandvliet 0,01 < 1 Verwaarloosbaar Stabroek < 0,01 < 1 Verwaarloosbaar Doel 0,02 < 1 Verwaarloosbaar Galgeschoor 0,08 < 1 Verwaarloosbaar Fort Liefkenshoek 0,01 < 1 Verwaarloosbaar De Kuifeend < 0,01 < 1 Verwaarloosbaar Ketenisseschoor < 0,01 < 1 Verwaarloosbaar Schor Ouden Doel < 0,01 < 1 Verwaarloosbaar Groot Buitenschoor < 0,01

40

< 1 Verwaarloosbaar 90-percentielwaarde

(in µg/m³) Locatie

Berekende waarde

Toetsings-waarde

% van de norm

Beoordeling

Pluimmaximum 0,29 < 1 Verwaarloosbaar Lillo-Fort 0,05 – 0,29 < 1 Verwaarloosbaar Berendrecht 0,05 < 1 Verwaarloosbaar Zandvliet < 0,05 < 1 Verwaarloosbaar Stabroek < 0,05 < 1 Verwaarloosbaar Doel 0,05 – 0,29 < 1 Verwaarloosbaar Galgeschoor 0,29 < 1 Verwaarloosbaar Fort Liefkenshoek < 0,05 < 1 Verwaarloosbaar De Kuifeend < 0,05 < 1 Verwaarloosbaar Ketenisseschoor < 0,05 < 1 Verwaarloosbaar Schor Ouden Doel < 0,05 < 1 Verwaarloosbaar Groot Buitenschoor < 0,05

50

< 1 Verwaarloosbaar

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

241

Tabel 9.23 Overzicht van de berekende bijdrage van Monsanto tot de heersende stof (PM10)-immissieconcentraties in de omgeving in de referentiesituatie.

Jaargemiddelde waarde (in µg/m³)

Locatie Berekende

waarde Gemeten waarde

% van de gemeten waarde

Beoordeling

Pluimmaximum 0,08 < 1 - Lillo-Fort 0,02 – 0,08 < 1 - Berendrecht 0,01 – 0,02 < 1 - Zandvliet 0,01 < 1 - Stabroek < 0,01 < 1 - Doel 0,02 < 1 - Galgeschoor 0,08 < 1 - Fort Liefkenshoek 0,01 < 1 - De Kuifeend < 0,01 < 1 - Ketenisseschoor < 0,01 < 1 - Schor Ouden Doel < 0,01 < 1 - Groot Buitenschoor < 0,01

34

< 1 - 90-percentielwaarde

(in µg/m³) Locatie

Berekende waarde

Gemeten waarde

% van de gemeten waarde

Beoordeling

Pluimmaximum 0,29 < 1 - Lillo-Fort 0,05 – 0,29 < 1 - Berendrecht 0,05 < 1 - Zandvliet < 0,05 < 1 - Stabroek < 0,05 < 1 - Doel 0,05 – 0,29 < 1 - Galgeschoor 0,29 < 1 - Fort Liefkenshoek < 0,05 < 1 - De Kuifeend < 0,05 < 1 - Ketenisseschoor < 0,05 < 1 - Schor Ouden Doel < 0,05 < 1 - Groot Buitenschoor < 0,05

54

< 1 -

9.5.2.14 Dispersieberekeningen voor stof voor de geplande situatie

In de geplande situatie zal de totale stofvracht licht stijgen door ingebruik-name van een extra emissiepunt. De overige emissiepunten van stof kennen geen wijziging. Tabel 9.24 en Tabel 9.25 tonen de berekende immissieconcentraties die Monsanto in de omgeving veroorzaakt. In Tabel 9.24 toetsen we deze berekende concentraties aan de Vlarem II luchtkwaliteitsdoelstellingen voor fijn stof (PM10). In Tabel 9.25 toetsen we de berekende concentraties aan de gemeten concentraties aan PM10 ter hoogte van Berendrecht (op ca. 2,4 km ten noordnoordoosten van de site van Monsanto). Figuur 41 en Figuur 42 tonen de berekende iscoconcentratiecontouren. Vergelijking met Figuur 39 en Figuur 40 toont aan dat de stijging van de vracht slechts een verwaarloosbare invloed heeft op de impact in de omgeving.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

242

Uit de toetsingstabellen blijkt dat de jaargemiddelde en de 90-percentiel-waarden zorgen voor een verwaarloosbare bijdrage ter hoogte van het pluimmaximum en de nabije woon- en natuurgebieden. Algemeen evalueren we dit effect voor de geplande situatie als volgt: Lucht: impact op stof (PM10)-immissieconcentratie verwaarloosbaar (0)

Tabel 9.24 Overzicht van de berekende bijdrage van Monsanto tot de stof (PM10)-luchtkwaliteitsdoelstellingen in de geplande situatie.

Jaargemiddelde waarde (in µg/m³)

Locatie Berekende

waarde Toetsings-

waarde

% van de norm

Beoordeling

Pluimmaximum 0,08 < 1 Verwaarloosbaar Lillo-Fort 0,02 – 0,08 < 1 Verwaarloosbaar Berendrecht 0,01 – 0,02 < 1 Verwaarloosbaar Zandvliet 0,01 < 1 Verwaarloosbaar Stabroek < 0,01 < 1 Verwaarloosbaar Doel 0,02 < 1 Verwaarloosbaar Galgeschoor 0,08 < 1 Verwaarloosbaar Fort Liefkenshoek 0,01 < 1 Verwaarloosbaar De Kuifeend < 0,01 < 1 Verwaarloosbaar Ketenisseschoor < 0,01 < 1 Verwaarloosbaar Schor Ouden Doel < 0,01 < 1 Verwaarloosbaar Groot Buitenschoor < 0,01

40

< 1 Verwaarloosbaar 90-percentielwaarde

(in µg/m³) Locatie

Berekende waarde

Toetsings-waarde

% van de norm

Beoordeling

Pluimmaximum 0,29 < 1 Verwaarloosbaar Lillo-Fort 0,05 – 0,29 < 1 Verwaarloosbaar Berendrecht 0,05 < 1 Verwaarloosbaar Zandvliet < 0,05 < 1 Verwaarloosbaar Stabroek < 0,05 < 1 Verwaarloosbaar Doel 0,05 – 0,29 < 1 Verwaarloosbaar Galgeschoor 0,29 < 1 Verwaarloosbaar Fort Liefkenshoek < 0,05 < 1 Verwaarloosbaar De Kuifeend < 0,05 < 1 Verwaarloosbaar Ketenisseschoor < 0,05 < 1 Verwaarloosbaar Schor Ouden Doel < 0,05 < 1 Verwaarloosbaar Groot Buitenschoor < 0,05

50

< 1 Verwaarloosbaar

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

243

Tabel 9.25 Overzicht van de berekende bijdrage van Monsanto tot de heersende stof (PM10)-immissieconcentraties in de omgeving in de geplande situatie.

Jaargemiddelde waarde (in µg/m³)

Locatie Berekende

waarde gemeten waarde

% van de gemeten waarde

Beoordeling

Pluimmaximum 0,08 < 1 - Lillo-Fort 0,02 – 0,08 < 1 - Berendrecht 0,01 – 0,02 < 1 - Zandvliet 0,01 < 1 - Stabroek < 0,01 < 1 - Doel 0,02 < 1 - Galgeschoor 0,08 < 1 - Fort Liefkenshoek 0,01 < 1 - De Kuifeend < 0,01 < 1 - Ketenisseschoor < 0,01 < 1 - Schor Ouden Doel < 0,01 < 1 - Groot Buitenschoor < 0,01

34

< 1 - 90-percentiel waarde

(in µg/m³) Locatie

Berekende waarde

Gemeten waarde

% van de gemeten waarde

Beoordeling

Pluimmaximum 0,29 < 1 - Lillo-Fort 0,05 – 0,29 < 1 - Berendrecht 0,05 < 1 - Zandvliet < 0,05 < 1 - Stabroek < 0,05 < 1 - Doel 0,05 – 0,29 < 1 - Galgeschoor 0,29 < 1 - Fort Liefkenshoek < 0,05 < 1 - De Kuifeend < 0,05 < 1 - Ketenisseschoor < 0,05 < 1 - Schor Ouden Doel < 0,05 < 1 - Groot Buitenschoor < 0,05

54

< 1 -

9.5.2.15 Dispersieberekeningen voor formaldehyde voor de referentiesituatie

Tabel 9.26 toont de berekende immissieconcentraties aan formaldehyde in de referentiesituatie. In de tabel toetsen we aan de WHO-waarde (0,1 mg/m³). De berekende waarden blijven sterk beneden deze toetsingswaarde. Algemeen evalueren we dit effect voor de referentiesituatie als volgt: Lucht: impact op immissieconcentratie aan formaldehyde Verwaarloosbaar (0)

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

244

Tabel 9.26 Berekende immissieconcentraties aan formaldehyde in de referentiesituatie.

Jaargemiddelde waarde (in µg/m³) Locatie

Berekende waarde Toetsingswaarde Pluimmaximum 0,019 Lillo-Fort 0,005 Berendrecht 0,005 Zandvliet < 0,005 Stabroek < 0,005 Doel < 0,005 Galgeschoor 0,005 – 0,019 Fort Liefkenshoek

< 0,005

De Kuifeend < 0,005 Ketenisseschoor < 0,005 Schor Ouden Doel

< 0,005

Groot Buitenschoor

< 0,005

100

9.5.2.16 Dispersieberekeningen voor formaldehyde voor de geplande situatie

Tabel 9.27 toont de berekende immissieconcentraties aan formaldehyde in de geplande situatie. In de tabel toetsen we aan de WHO-waarde (0,1 mg/m³). De berekende waarden blijven sterk beneden deze toetsingswaarde. Algemeen evalueren we dit effect voor de geplande situatie als volgt: Lucht: impact op immissieconcentratie aan formaldehyde Verwaarloosbaar (0)

Tabel 9.27 Berekende immissieconcentraties aan formaldehyde in de geplande situatie.

Jaargemiddelde waarde (in µg/m³) Locatie

Berekende waarde Toetsingswaarde Pluimmaximum 0,027 Lillo-Fort 0,005 – 0,027 Berendrecht 0,005 – 0,027 Zandvliet < 0,005 Stabroek < 0,005 Doel 0,005 Galgeschoor 0,005 – 0,027 Fort Liefkenshoek

< 0,005

De Kuifeend < 0,005 Ketenisseschoor < 0,005 Schor Ouden Doel

< 0,005

Groot Buitenschoor

< 0,005

100

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

245

9.5.2.17 Dispersieberekeningen voor NMVOS voor de referentiesituatie

Tabel 9.28 en Tabel 9.29 tonen de berekende NMVOS-immissieconcentraties die Monsanto in de omgeving veroorzaakt in de referentiesituatie. In Tabel 9.28 vergelijken we deze berekende concentraties met de Vlarem II lucht-kwaliteitsdoelstellingen voor benzeen. In Tabel 9.29 vergelijken we de berekende concentraties met de momenteel gemeten concentraties aan benzeen ter hoogte van Doel. Figuur 43 toont de berekende isoconcentratiecontouren. Uit de vergelijkingstabellen blijkt dat de berekende jaargemiddelde bijdrage aan de NMVOS-concentraties van Monsanto lager blijft dan de grenswaarde voor benzeen en dat de gemeten benzeenconcentraties in de omgeving eveneens onder de grenswaarde blijven. De impact van de individuele parameters kan dan ook als verwaarloosbaar tot beperkt beschouwd worden.

Tabel 9.28 Vergelijking van de berekende bijdrage van Monsanto tot de luchtkwaliteits-doelstellingen voor benzeen.

Jaargemiddelde waarde (in µg/m³) Locatie

Berekende waarde Richtwaarde Pluimmaximum 3,82 Lillo-Fort 1 Berendrecht 0,5 Zandvliet < 0,5 Stabroek < 0,5 Doel 0,5 – 1 Galgeschoor 5 Fort Liefkenshoek < 0,5 De Kuifeend < 0,5 Ketenisseschoor < 0,5 Schor Ouden Doel < 0,5 Groot Buitenschoor < 0,5

5

Tabel 9.29 Vergelijking van de berekende bijdrage van Monsanto tot de gemeten benzeenconcentraties in de omgeving.

Jaargemiddelde waarde (in µg/m³)

Locatie

Berekende waarde Gemeten waarde Pluimmaximum 3,82 Lillo-Fort 1 Berendrecht 0,5 Zandvliet < 0,5 Stabroek < 0,5 Doel 0,5 – 1 Galgeschoor 5 Fort Liefkenshoek < 0,5 De Kuifeend < 0,5 Ketenisseschoor < 0,5 Schor Ouden Doel < 0,5 Groot Buitenschoor < 0,5

1,1

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

246

9.5.2.18 Dispersieberekeningen voor NMVOS voor de geplande situatie

De NMVOS-emissies zijn hoofdzakelijk diffuus van aard en zullen zoals vermeld in paragraaf 9.4.2 niet wijzigen. Er worden dan ook geen dispersieberekeningen uitgevoerd voor de geplande NMVOS-emissies.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

247

9.6 TOETSING AAN NEC-REDUCTIEPROGRAMMA VAN DE VLAAMSE OVERHEID

9.6.1 Algemeen

De Europese NEC-Richtlijn heeft als doel de grensoverschrijdende milieu-problemen verzuring en troposferische ozonvorming aan te pakken. Voor iedere lidstaat van de Europese Unie werden emissieplafonds vastgelegd voor de polluenten NOx, SO2, VOS en NH3. In de toekomst worden wellicht ook emissieplafonds geformuleerd voor fijn stof. In 2010 moeten de lidstaten deze emissieplafonds respecteren. Als referentiejaar wordt steeds 1990 genomen. Na onderhandelingen, onder meer met de sectoren, heeft België in 1999 haar emissieplafond opgesplitst in emissieplafonds voor Vlaanderen, Wallonië, Brussel en de transportsector (federaal niveau). Bovendien werden deze plafonds van de gewesten indicatief verdeeld over de verschillende sectoren. Om het reductiebeleid in Vlaanderen beter te onderbouwen, werd in 2000 een uitgebreid studieprogramma opgezet. Per industriële sector werd een sector-studie opgestart om enerzijds het reductiepotentieel per sector en anderzijds de maatregelen en technieken die kunnen bijdragen tot het behalen van de emissieplafonds, rekening houdend met de kosten en de socio-economische effecten van de mogelijke milieumaatregelen, te identificeren. Ook voor de niet-industriële sectoren (transport, huishoudens en landbouw) werden studies opgestart. Voor de chemische sector zijn er 3 studies tot stand gekomen. De studie die van belang is voor Monsanto is deel I (18). Op basis van bovenstaande sectorstudies werd een intersectorale studie (19) uitgevoerd. In deze studie werd een methodologie uitgebouwd om emissiereductie-inspanningen te verdelen tussen industriële en niet-industriële sectoren op basis van kosteneffectiviteit en sociaal-economische criteria. Deze methodologie werd toegepast op de industriële sectoren in Vlaanderen. Afhankelijk van de gehanteerde criteria werden meerdere verdelingen, verschillend van de NEC-plafonds die in 1999 werden bepaald, over de sectoren bekomen. Zo zijn er NEC-plafonds op basis van kosteneffectiviteiten zonder correctiefactor en met correctiefactor (bv. voor de relatieve milieubelasting). Nadien werd per industriële sector een emissiereductieprogramma (emissiereductiemaatregelen) vastgesteld voor de verschillende polluenten. Voor de bulkchemie bestaan geen aparte NEC-plafonds.

18 Aminal, 2002, Evaluatie van het reductiepotentieel voor diverse polluentemissies naar het compartiment lucht in een aantal homogene subsectoren van de chemische industrie in Vlaanderen, eindrapport 13 mei 2002, opgesteld door Ecolas in samenwerking met Jacobs Engineering. 19 Aminal – Cel Lucht, 2005, Opstellen en uitwerken van een methodologie voor een intersectorale afweging van de haalbaarheid en kostenefficiëntie van mogelijke maatregelen voor de reductie van diverse polluentemissies naar de lucht, eindrapport juli 2005, opgesteld door Ecolas en Vito.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

248

Op basis van de intersectorale studie en de sectorstudies, overleg met de sectoren en politieke besluitvorming worden momenteel definitieve maatregelen geselecteerd die ervoor moeten zorgen dat de doelstellingen in 2010 worden behaald. Monsanto installeerde in het verleden low-NOX branders op stoomketels 4 en 7. Het gebruik van low-NOX branders voor stoomketel 8 is technisch niet mogelijk. Bijkomend kan vermeld worden dat Monsanto in het verleden waterstof als brandstof gebruikte in stoomketel 8. Deze werkwijze zorgt voor een daling van de CO2-emissies, maar wel voor een verhoging van de NOX-emissies (omwille van hogere vlamtemperaturen). Monsanto gebruikt momenteel het waterstof in eerste instantie in de bijstook van de WKK-installatie. Bijstook van waterstof op ketel 8 is nog steeds mogelijk en wordt nog steeds gedaan, echter met die randvoorwaarde dat steeds aan de emissienormen (die verstrengd zijn vanaf 01/01/2008) voldaan moet worden.

9.6.2 Screening potentiële kosteneffectieve maatregelen ter reductie van NOx, SO2 en VOS

De belangrijkste NOx-bronnen zijn ketel 8 en de WKK (samen ca. 270 ton NOx/jaar). Het BBT-rapport voor stookinstallaties en stationaire motoren20 stelt dat voor reeds vergunde middelgrote en grote installaties met een thermisch vermogen tussen 30 en 100 MWth (zoals ketel 8) het toepassen van SNCR ter reductie van NOx BBT is. Toepassing van SNCR op ketel 8 werd reeds bestudeerd en niet haalbaar bevonden wegens te compacte/te beperkte ketelruimte om de nodige verblijftijd bij de gewenste temperatuur te garanderen. Installaties groter dan 100 MWth (zoals de WKK) zullen naast het toepassen van SNCR ook nog gebruik kunnen maken van enkele primaire maatregelen (o.a. lage NOx branders, rookgasrecirculatie en/of overfire air) of eventueel SCR. In de WKK zijn 75 dry low NOx branders geïnstalleerd. Andere technieken zijn niet onderzocht en zullen slechts een beperkte impact hebben omwille van de lage NOx-emissieconcentraties van de WKK (ongeveer 60 mg/Nm³). De belangrijkste SO2-bron is de uitlaat van de gaswasser van de Zwavelherwinningseenheid (14,6 ton/jaar). Het betreft een natte gaswasser welke volgens de BREF Common Waste Water and Waste Gas Treatment / Management Systems in the Chemical Sector als BBT geldt voor de verwijdering van SO2. Een verdere reductie van de SO2-vracht zou theoretisch bekomen kunnen worden door nog een gaswasser na te schakelen. Gezien de reeds relatief lage vracht (14,6 ton/jaar) en rekening houdend met de grens van 2.500 €/ton als zijnde ‘kosteneffectief’, is een bijkomende maatregel zoals

20 http://www.emis.vito.be/sites/default/files/pagina/BBT_rapport_stookinstallaties.pdf

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

249

een extra gaswasser kosteneffectief indien deze max. 36.500 € per jaar kost (werkingskost + onderhoudskost+investeringskost/afschrijvingsperiode). De belangrijkste bronnen van VOS zijn diffuse emissies van de Afdelingen Lijmen, Butvar Solvent en Weekmakers (samen ca. 101 ton/jaar). Zowel in 2007 als in 2008 bedroeg de diffuse emissie van de afdeling waar de solventen voor de afdeling Lijmen gemaakt worden < 1 % van het totale solventgebruik, waarmee ruim aan de grenswaarde voldaan wordt. Op de roerders van monomertank, solventtank en polyketel zijn reeds double mechanical seals geïnstalleerd. De installatie van double mechanical seals op de roerders van de 2 blendtanks is opgenomen in het capital plan. De voornaamste verliezen van de Butvar Solvent-afdeling zijn ademverliezen van de opslagtanks (9,4 ton/jaar) en verdringingsverliezen van de procestanks (30,9 ton/jaar). Deze tanks zijn voorzien van ademventielen en een stikstofdeken. De uitlaat van de ethylacetaat dagtank is gekoppeld naar de incinerator. De verdringingsverliezen van de procestanks die vinylacetaat bevatten, kunnen om veiligheidsredenen niet naar de incinerator afgeleid worden. De voornaamste verliezen van de Weekmakers-afdeling zijn niet-geleide procesemissies (12,8 ton per jaar) en emissies van de opslagtanks (4,5 ton per jaar). Maatregelen die deze emissies kunnen terugdringen dienen best geconcentreerd op de uitlaat van de vacuümpompen en de stripping kolom (vb. afleiden naar incinerator). Monsanto zal vanaf 2010 ook moeten voldoen aan de nieuwe Vlarem-wetgeving rond fugitieve VOS-emissies (afdeling 4.4.6 van Vlarem II). Dit houdt in dat Monsanto in eerste instantie een berekening van haar fugitieve emissies zal moeten uitvoeren, waarna mogelijks (indien de drempelwaarde overschreden wordt) een monitorings- en herstelprogramma (LDAR) zal moeten opgestart worden.

9.7 GEUR

In de richtlijnen werd aangegeven dat het aspect geurhinder kort besproken moet worden in het MER. De meest nabijgelegen, relevante woonzone is Berendrecht. Deze woonzone situeert zich op meer dan 2 km van Monsanto. Er werden geen klachten bij Monsanto geregistreerd die betrekking hebben op geurhinder veroorzaakt door de bedrijfsactiviteiten van Monsanto. In onderstaande tabel worden de berekende immissieconcentraties (ter hoogte van het dichtstbijzijnde woongebied) van de organische polluenten vergeleken met hun geurdrempels. Hieruit blijkt dat de berekende immissieconcentraties ver onder de geurdrempels blijven.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

250

Tabel 9.30 Toetsing aan geurdrempels (µg/m³)

Fort Lillo referentiesituatie geplande situatie

geurdrempel

benzylchloride 0,001 0,001 266 ethylchloride 0,1 0,1 95.000

CS2 0,1 0,1 714 formaldehyde 0,005 0,027 134

Omwille van deze redenen achtten de deskundigen het niet noodzakelijk om het aspect geur verder te bestuderen.

9.8 BESLUIT

De activiteiten van Monsanto te Antwerpen geven aanleiding tot atmosfe-rische emissies van verschillende polluenten. Het betreft zowel geleide emissies (schoorstenen) als niet-geleide emissies (tankemissies, fugitieve emissies). De niet-geleide of diffuse VOS-emissies zijn afkomstig van diverse proces-installaties, opslagfaciliteiten en andere nutsvoorzieningen. Verder vormt ook de noodfakkel op de Sulfenamide afdeling een niet-geleid emissiepunt. In totaal werd er in het referentiejaar ca. 110 ton VOS diffuus geëmitteerd. Men verwacht dat de niet-geleide emissies niet wezenlijk zullen veranderen in de geplande situatie. Op de site van Monsanto bevinden zich 39 geleide emissiepunten. De belangrijkste polluenten die geëmitteerd worden zijn NOX (circa 309.000 kg/jaar), benzylchloride (circa 200 kg/jaar), ethylchloride (circa 11.940 kg/jaar), CS2 (circa 8.907 kg/jaar), stof (circa 3.207 kg/jaar), formaldehyde (circa 970 kg/jaar), en NMVOS (circa 138.800 kg/jaar). In 2007 werden overschrijdingen vastgesteld voor de parameter CS2 ter hoogte van de Sulfenamide-afdeling; op de uitlaat van de H2S-gaswasser in maart en in december en op de uitlaat van de chlorinators in maart. Deze laatste overschrijding was een gevolg van een tijdelijk verlaagde zuiverheid van het intermediair product. Monsanto plant een aantal procesaanpassingen die ervoor zullen zorgen dat de vernoemde overschrijdingen in de toekomst niet meer zullen voorkomen. De uitstoot van de genoemde polluenten leidt tot een bijdrage aan de immissieconcentraties van deze stoffen in de omgeving. Voor de hierboven genoemde parameters werden dispersieberekeningen uitgevoerd. In de referentiesituatie werden voor NOx jaargemiddelde bijdragen berekend welke als verwaarloosbaar (Stabroek en naburige natuurgebieden uitgezonderd Galgeschoor) tot beperkt (Galgeschoor en overige omliggende

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

251

woongebieden) beschouwd kunnen worden. Voor de piekbijdragen worden hoofdzakelijk belangrijke bijdragen berekend. Deze piekbijdragen worden echter als minder significant beschouwd voor wat betreft de kans dat de lucht-kwaliteitsnorm door de totale luchtverontreiniging overschreden wordt. Ondanks de geplande productiestijgingen zal de totale NOx-vracht dalen, vooral door een verminderd gebruik van waterstof als brandstof in stoomketel 8. De berekende NOx-bijdragen dalen en blijken jaargemiddeld als verwaar-loosbaar (Stabroek en natuurgebieden uitgezonderd Galgeschoor) tot beperkt (Galgeschoor en overige woongebieden) beschouwd te kunnen worden. Voor de piekbijdragen worden opnieuw hoofdzakelijk belangrijke bijdragen berekend. Deze piekbijdragen worden echter als minder significant beschouwd voor wat betreft de kans dat de luchtkwaliteitsnorm door de totale luchtverontreiniging overschreden wordt. Voor stof en formaldehyde blijkt dat de berekende bijdragen zowel in de referentie- als in de geplande situatie verwaarloosbaar zijn, en dit ondanks een lichte stijging van de geëmitteerde vracht. De berekende jaargemiddelde bijdrage aan de NMVOS-concentraties van Monsanto wordt als verwaarloosbaar tot beperkt beschouwd. Voor de overige bestudeerde parameters zijn de berekende bijdragen overal verwaarloosbaar.

9.9 MILDERENDE MAATREGELEN

De belangrijkste NOx-bronnen zijn ketel 8 en de WKK. Voor ketel 8 werd toepassing van SNCR bestudeerd en niet haalbaar bevonden wegens te compacte/te beperkte ketelruimte om de nodige verblijftijd bij de gewenste temperatuur te garanderen. In de WKK zijn 75 dry low NOx branders geïnstalleerd. Andere technieken zijn niet onderzocht en zullen slechts een beperkte impact hebben omwille van de lage NOx-emissieconcentraties van de WKK (ongeveer 60 mg/Nm³). De belangrijkste SO2-bron is de uitlaat van de gaswasser van de Zwavelherwinningseenheid (14,6 ton/jaar). Het betreft een natte gaswasser welke als BBT geldt voor de verwijdering van SO2. Een verdere reductie van de SO2-vracht zou theoretisch bekomen kunnen worden door nog een gaswasser na te schakelen. Gezien de reeds relatief lage vracht is een bijkomende maatregel zoals een extra gaswasser maar kosteneffectief indien deze max. 36.500 € per jaar kost. De belangrijkste bronnen van VOS zijn diffuse emissies van de Afdelingen Lijmen, Butvar Solvent en Weekmakers (samen ca. 101 ton/jaar).

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

252

Zowel in 2007 als in 2008 bedroeg de diffuse emissie van de afdeling waar de solventen voor de afdeling Lijmen gemaakt worden < 1 % van het totale solventgebruik, waarmee ruim aan de grenswaarde voldaan wordt. Op de roerders van monomertank, solventtank en polyketel zijn reeds double mechanical seals geïnstalleerd. De installatie van double mechanical seals op de roerders van de 2 blendtanks is opgenomen in het capital plan. De voornaamste verliezen van de Butvar Solvent-afdeling zijn ademverliezen van de opslagtanks (9,4 ton/jaar) en verdringingsverliezen van de procestanks (30,9 ton/jaar). Deze tanks zijn voorzien van ademventielen en een stikstofdeken. De uitlaat van de ethylacetaat dagtank is gekoppeld naar de incinerator. De verdringingsverliezen van de procestanks die vinylacetaat bevatten, kunnen om veiligheidsredenen niet naar de incinerator afgeleid worden. De voornaamste verliezen van de Weekmakers-afdeling zijn niet-geleide procesemissies (12,8 ton per jaar) en emissies van de opslagtanks (4,5 ton per jaar). Maatregelen die deze emissies kunnen terugdringen dienen best geconcentreerd op de uitlaat van de vacuümpompen en de stripping kolom (vb. afleiden naar incinerator). Monsanto zal vanaf 2010 ook moeten voldoen aan de nieuwe Vlarem-wetgeving rond fugitieve VOS-emissies (afdeling 4.4.6 van Vlarem II). Dit houdt in dat Monsanto in eerste instantie een berekening van haar fugitieve emissies zal moeten uitvoeren, waarna mogelijks (indien de drempelwaarde overschreden wordt) een monitorings- en herstelprogramma (LDAR) zal moeten opgestart worden. De bijdrage van Monsanto tot de luchtkwaliteitsdoelstellingen leek voor alle geëvalueerde polluenten verwaarloosbaar tot beperkt te zijn. Er worden dan ook geen bijkomende milderende maatregelen voorgesteld.

9.10 RECENTE ONTWIKKELING: SLUITING SULFENAMIDE-AFDELING:

In de loop van het voorjaar van 2010 werd door Solutia beslist om de activiteiten van de afdeling Sulfenamide te stoppen in augustus 2010. Hiermee zullen uiteraard ook alle emissies en residuen die gepaard gaan met de uitbating van deze afdeling wegvallen. Wegens de reeds ver gevorderde staat van redactie van het MER bij het bekend worden van deze beslissing zijn de sluiting van deze afdeling en de gevolgen hiervan nog niet in detail opgenomen in de bespreking van de geplande situatie. Aangezien de effecten van de sluiting van deze afdeling echter relevant kunnen zijn wat betreft de discipline lucht, worden deze hier toch kort toegelicht, meer bepaald zal de sluiting van de Sulfenamide-afdeling er namelijk voor zorgen dat:

� de SO2-emissies 14,6 ton per jaar (ca. 99 %) lager zullen liggen;

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

253

� de H2S-emissies wegvallen; � de COS-emissies wegvallen; � de CS2-emissies wegvallen; � de aniline-emissies wegvallen; � de cyclohexylamine-emissies wegvallen; � de tert. Butylamine-emissies wegvallen; � de stof-emissies 3,13 ton per jaar (ca. 97 %) lager zullen liggen; � de isopropanol-emissies wegvallen; � de benzeen-emissies wegvallen; en � door bovenstaande emissiereducties, de impact op de luchtkwaliteit

zoals berekend in de geplande situatie als een overschatting beschouwd dient te worden t.o.v. de werkelijke toekomstige situatie.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

254

10 DISCIPLINE ‘MENS’

10.1 METHODOLOGIE

Deze studie van de discipline ‘Mens’ bestaat uit volgende onderdelen:

� Beschrijving van de omwonenden in het studiegebied; � Gezondheidsevaluatie:

o Algemene identificatie van relevante wijzigingen in het milieu (chemische, fysische of biologische agentia);

o Bespreking van de gezondheidseffecten (toxicologische en psychosomatische) op omwonenden (per relevant agens):

� Identificatie van de relevante wijzigingen in het milieu; � Beschrijving van het studiegebied en de populatie; � Bepaling van blootstelling en lichaamsbelasting; � Identificatie van de relevante gezondheidseffecten bij

omwonenden; en � Bespreking van de te verwachten gevolgen en

milderende maatregelen; De effecten worden, waar mogelijk, besproken volgens de methodologie, ontwikkeld door het Vlaams agentschap zorg en gezondheid (afdeling toezicht volksgezondheid, team milieugezondheidszorg) en de dienst MER21;

� Naast de gezondheidseffecten lichten we kort enkele socio-organisatorische aspecten toe. Het betreft vooral verkeer en veiligheid. Gezien Monsanto in een groot industriegebied gelegen is, besteden we geen aandacht aan de socio-organisatorische interacties met andere omliggende functies (woonfunctie, recreatie, ...). Deze interacties zijn reeds geruime tijd aanwezig en zijn het gevolg van de aanwezigheid van het industriegebied van de Antwerpse haven. Deze interacties zijn slechts in beperkte mate toe te schrijven aan Monsanto en zullen niet wijzigen naar aanleiding van de relatief beperkte, geplande uitbreidingen van het bedrijf; en

� Besluiten:

Bij de besluiten worden de effecten gewaardeerd volgens een scoresysteem. Elk effect krijgt een score tussen -3 en 0. Met betrekking tot de verspreiding van chemische agentia via de lucht, komen deze scores richtinggevend overeen met volgende milieueffecten:

o -3: zeer significant effect: effecten die in belangrijke mate, gedurende langere tijd en/of bij een grote populatie merkbaar zullen zijn, die duidelijk onderscheiden zullen kunnen worden

21 “Milieueffectrapport, Discipline Mens - Gezondheid praktisch”, Vlaams agentschap zorg en gezondheid en LNE dienst MER.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

255

van andere gezondheidseffecten of hinder en/of deze duidelijk zullen versterken;

o -2: significant effect: effecten die in zekere mate, gedurende beperkte tijd en/of bij een beperkte populatie merkbaar zullen zijn, die onderscheiden zullen kunnen worden van andere gezondheidseffecten;

o -1: beperkt effect: effecten die slechts in zeer beperkte mate, gedurende zeer beperkte tijd en/of bij een zeer kleine populatie merkbaar zullen zijn, daar ze moeilijk te onderscheiden zullen kunnen worden van andere gezondheidseffecten of hinder en deze ook nauwelijks merkbaar zullen versterken; en

o 0: geen of niet significant effect: effecten die niet merkbaar zullen zijn, daar ze niet onderscheiden zullen kunnen worden van andere gezondheidseffecten of hinder en deze ook niet merkbaar zullen versterken.

10.2 AFBAKENING VAN HET STUDIEGEBIED

Voor de discipline ‘Mens’ wordt het studiegebied bepaald door het grootste studiegebied van de disciplines ‘Lucht’, ‘Water’, ‘Bodem en Grondwater’ en ‘Geluid en Trillingen’. Het betreft in dit geval het studiegebied voor de discipline ‘Lucht’, dat zich over 5 km rond de site van Monsanto uitstrekt.

10.3 OMWONENDEN IN HET STUDIEGEBIED

Tabel 10.1 geeft een overzicht van de woonkernen binnen een straal van 5 km rond de Monsanto site in Antwerpen. Naast deze omwonenden zijn er in het studiegebied nog volgende mensen aanwezig:

� Werknemers van een aantal bedrijven; en � Weggebruikers.

Er zijn weinig kwetsbare lokaties (scholen, kinderopvang, rust- en verzorgingstehuizen, ...) aanwezig in het Antwerpse havengebied.

Tabel 10.1 Woonkernen in de omgeving van Monsanto.

Gemeente Deelgemeente/ wijk (meest nabij gelegen

huizen)

Richting vanaf perceelsgrens

Monsanto

Afstand vanaf de bedrijfsgrens

(km)

Inwoners-aantal (2007)

Lillo-Fort Z ca. 0,65 ca. 40 Berendrecht N ca. 2,1 5.935

Antwerpen

Zandvliet N ca. 3,4 3.648 Stabroek NO ca. 3,4 17.627 Beveren Doel W ca. 1,7 ca. 500

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

256

10.4 GEZONDHEIDSEVALUATIE

10.4.1 Identificatie van relevante wijzigingen in het milieu (chemische, fysische of biologische agentia)

Als gevolg van de exploitatie van Monsanto doen zich volgende relevante wijzigingen in het milieu buiten het bedrijfsterrein van Monsanto voor: Compartiment lucht:

� Bijdrage tot de immissieconcentraties van diverse atmosferische polluenten (NOx, PM10, benzylchloride, ethylchloride, CS2, formaldehyde);

Compartiment water:

� Bijdrage tot de verontreiniging van het oppervlaktewater van de Schelde;

� Bijdrage tot de verontreiniging van de onderwaterbodem van de Schelde;

Compartiment bodem en grondwater:

� Potentiële verontreiniging van grondwater in de omgeving als gevolg van stroming van verontreinigd grondwater vanaf het bedrijfsterrein van Monsanto;

Compartiment geluid en trillingen:

� Bijdrage tot het geluidsklimaat in de omgeving; en Andere impacten:

� Visuele hinder. Uit de discipline Bodem en Grondwater bleek dat de vastgestelde verontreinigingen geen ernstige bedreiging of humaan-toxicologisch risico inhouden. Hierdoor kan aangenomen worden dat er geen ernstige bedreiging of blootstelling voor omwonenden is. Dit aspect wordt dan ook niet verder bestudeerd. Uit de discipline Water blijkt dat in de referentiesituatie de impact van de lozingen van Monsanto op de oppervlaktewaterkwaliteit van de Schelde belangrijk is voor de parameters atrazine en organochloorpesticiden. In de geplande situatie vallen de belangrijke bijdragen veroorzaakt door atrazine en de organochloorpesticiden triallaat en alachloor weg. De andere parameters zullen eenzelfde bijdrage tot de vuilvracht vertegenwoordigen als in de referentiesituatie. De berekende, geplande concentraties van de Schelde zullen nauwelijks verschillen van de concentraties in de referentietoestand. De geplande uitbreidingen zullen aldus niet zorgen voor bijkomende overschrijdingen van de milieukwaliteitsdoelstellingen die gelden voor de Schelde. De bijdrage van Monsanto voor organochloorpesticiden (diallaat en acetochloor) blijft echter zeer belangrijk (respectievelijk 8% en 119% van de norm) en zorgt voor acetochloor op zich al voor een overschrijding van de

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

257

basiskwaliteitsnorm. De bijdrage van Monsanto op de Schelde voor 2,4,6-trichloorfenol is beperkt, maar duidelijk (1,19% van norm). De Schelde heeft als bestemming basiswater, zodat in theorie mensen niet in contact kunnen komen met deze stoffen via consumptie van gevangen vis of door drinkwater (voor ecotoxicologische effecten: zie verder onder de discipline ‘fauna en flora’). Rekening houdend met deze bestemming en met de verdunning van het afvalwater in de Schelde worden dan ook geen rechtstreekse of acute effecten verwacht. De drie betreffende organochloorpesticiden hebben een redelijke afbreekbaarheid (halfwaardetijd in de grootte-orde van 4 à 40 dagen) en worden in de regel goed geabsorbeerd aan sedimenten en partikels in het water22. Rekening houdend met hun afbreekbaarheidskarakteristieken en hun fysische eigenschappen is een zekere bioaccumulatie echter niet uitgesloten. De drie stoffen hebben ook carcinogene eigenschappen (diallaat is mogelijk carcinogeen: groep C volgens EPA; acetochloor en 2,4,6 trichloorfenol zijn waarschijnlijk carcinogeen: groep B volgens EPA). Op basis van bovenstaande gegevens kan dan ook gesteld worden dat effecten op de gezondheid van de mens in ieder geval beperkt zullen zijn, maar niet volledig kunnen uitgesloten worden. Vooral de bijdrage van acetochloor is belangrijk. We kunnen dan ook besluiten dat het effect via deze blootstellingsroute als gering negatief dient beschouwd te worden. Mens: effecten door afvalwateremissies Beperkt (-1) De overige aspecten (blootstelling aan door Monsanto veroorzaakte luchtverontreiniging, blootstelling aan geur- en geluidsemissies van Monsanto en visuele hinder) worden verder bestudeerd in onderstaande paragrafen.

10.4.2 Bepaling van de blootstelling en de belasting en identificatie van relevante gezondheidseffecten bij omwonenden

10.4.2.1 Blootstelling aan chemische agentia via dispersie van atmosferische polluenten

Volgende stoffen werden weerhouden voor verdere bespreking:

� Benzylchloride; � Ethylchloride; � NOx; � CS2; � Stof; en � Formaldehyde.

22 halfwaardetijd diallaat grotte-orde 14 à 40 dagen; acetochloor 4 à 20 dagen en 2,4,6 trichloorfenol 3 à 20 dagen (bronnen: Spectrum Laboratories Inc (www.speclab.com; PMEP (Pesticide Management Education Program) (http://pmep.cce.cornell.edu) ; EPA en andere)

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

258

Tabel 10.2 toont een overzicht van de gemeten immissieconcentraties in de omgeving van Monsanto, alsook van de in het deel lucht berekende bijdrage van Monsanto ter hoogte van de woonkern Lillo-Fort. Woonkern Lillo-Fort is de woonkern die het dichtst bij Monsanto gelegen is (op ca. 650 m). De bijdrage van Monsanto ter hoogte van de woonkernen Doel (op 1,7 km) en Berendrecht (op 2,1 km) is voor de verschillende polluenten telkens lager of nagenoeg gelijk aan de bijdrage ter hoogte van Lillo-Fort.

Tabel 10.2 Overzicht van de blootstelling via dispersie van atmosferische polluenten.

Polluent Toetsingswaarden

discipline lucht Gemiddeld gemeten

waarden Bijdrage van

Monsanto in Lillo Benzylchloride (in µg/m³)

jaargemiddelde waarde

5 -

0,001

Ethylchloride (in µg/m³) jaargemiddelde waarde

10.000

-

0,1

NO2 (in µg/m³) jaargemiddelde waarde

98-percentielwaarde op uurbasis 99,8-percentielwaarde op uurbasis

40

160 200

39,8 89 -

0,4

8 (4,8-8*) 20-25 (15-20*)

CS2 (in µg/m³) jaargemiddelde waarde

700

-

0,1

Stof (in µg/m³) jaargemiddelde waarde

90-percentielwaarde op dagbasis 98-percentielwaarde op dagbasis

40 50 50

34,7 54 71

0,02 – 0,08 0,05 – 0,29

0,5 Formaldehyde (in µg/m³)

jaargemiddelde waarde

100 -

0,005 (– 0,027*)

*: Geplande situatie

Benzylchloride Mogelijke gezondheidseffecten Benzylchloride is een kleurloze vloeistof met een stekende geur, waarvan de damp zich goed mengt met lucht. De stof kan worden opgenomen in het lichaam door inademing van de damp, via de huid en door inslikken. Benzylchloride werkt in hoge concentraties bijtend op de ogen, de huid en de ademhalingsorganen. Inademing van de stof kan longoedeem veroorzaken. De stof kan inwerken op het zenuwstelsel. In ernstige gevallen is er kans op dodelijke afloop. Door NIOSH (National Institute of Occupational Safety and Health) wordt een richtwaarde van 50 mg/m³ gehanteerd als concentratie die acuut gevaarlijk is voor gezondheid of levensbedreigend. Deze waarde wordt gehanteerd om werknemers te laten evacueren23.

23 EPA, Technology Transfer Network, Air Toxics Web Site, Benzyl chloride (http://www.epa.gov/ttn/atw/hlthef/benzylch.html)

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

259

Bij langdurige, herhaalde blootstelling kan benzylchloride op de lever en de nieren inwerken met orgaanbeschadigingen tot gevolg. Benzylchloride wordt op basis van dierproeven beschouwd als waarschijnlijk kankerverwekkend voor de mens (EPA groep B2). Er zijn echter geen kwantitatieve waarden beschikbaar m.b.t. het kankerverwekkend risico via inademing24. De MAC-waarde voor benzylchloride bedraagt 5 mg/m³25. Voor de bepaling van de toetsingswaarde wordt, gezien de stof als kankerverwekkend beschouwd wordt, een veiligheidsfactor 1.000 in acht genomen, zodat de toetsingswaarde 5 µg/m³ bedraagt. Meetresultaten in de omgeving Benzylchloride wordt niet opgemeten in de omgeving van Monsanto. Bijdrage van Monsanto Uit de dispersieberekeningen blijkt dat de activiteiten van Monsanto ter hoogte van de woonkern van Lillo gemiddeld 0,001 µg/m³ bijdragen en dit zowel in de referentie- als in de geplande situatie. Conclusie Op basis van deze gegevens besluiten we dat de bijdrage van Monsanto niet significant is en dat de grenswaarde voor de gezondheid van de mens niet wordt overschreden als gevolg van de activiteiten bij Monsanto. Rekening houdend met het waarschijnlijk kankerverwekkend vermogen van benzyl chloride en de afwezigheid van data voor een kwantitatieve berekening van het kankerrisico dient er echter naar gestreefd te worden elke emissie te voorkomen. Mens: effecten door benzylchloride-immissieconcentratie Niet-significant (0) Ethylchloride Mogelijke gezondheidseffecten Ethylchloride is een gas met een typische geur. De stof kan worden opgenomen in het lichaam door inademing van het gas en via de huid. Een voor de gezondheid gevaarlijke concentratie in de lucht kan bij vrijkomen van het gas zeer snel worden bereikt. Ethylchloride werkt bijtend op de ogen, de huid en de ademhalingsorganen. De stof kan inwerken op het zenuwstelsel. In ernstige gevallen is er kans op bewusteloosheid. Bij langdurige, herhaalde blootstelling kan ethylchloride op de lever en de nieren inwerken met orgaanbeschadigingen tot gevolg. EPA heeft ethylchloride niet geclassificeerd voor carcinogeniteit. 24 EPA, Integrated Risk Information System (IRIS), benzyl chloride (http://www.epa.gov/iris/subst/0393.htm) 25 De waarde van 5mg/m³ geldt ook als norm resp. richtwaarde voor werknemers volgens het Occupational Safety and Health Administration (OSHA) en het National Institute of Occupational Safety and Health (NIOSH). (bron: EPA: zie vorige voetnoot)

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

260

De RfC-waarde (26) zoals opgesteld door de U.S. EPA voor deze stof bedraagt 10 mg/m³. De MAC-waarde bedraagt 2.600 mg/m³. We gebruiken de RfC-waarde als toetsingswaarde. Meetresultaten in de omgeving Ethylchloride wordt niet opgemeten in de omgeving van Monsanto. Bijdrage van Monsanto Uit de dispersieberekeningen blijkt dat de activiteiten van Monsanto ter hoogte van de woonkern van Lillo gemiddeld 0,1 µg/m³ bijdragen. En dit zowel in de referentie- als in de geplande situatie. Conclusie Op basis van deze gegevens besluiten we dat de bijdrage van Monsanto niet significant is en dat de grenswaarde voor de gezondheid van de mens niet wordt overschreden als gevolg van de activiteiten bij Monsanto. Mens: effecten door ethylchloride-immissieconcentratie Niet significant (0) Stikstofoxiden Mogelijke gezondheidseffecten Er bestaan diverse types stikstofoxiden, maar stikstofdioxide (NO2) is in het kader van de studie van de effecten op de menselijke gezondheid het belangrijkst. Emissies van stikstofmonoxide (NO) worden in de atmosfeer vrij snel (binnen enkele uren) omgezet naar stikstofdioxide (NO2). NO is ook beduidend minder toxisch dan NO2. In onderstaande bespreking zal dan ook slechts aan de effecten van stikstofdioxide op de mens aandacht geschonken worden. Stikstofdioxide (27) komt onder atmosferische omstandigheden voor als een gas. De enige relevante wijze waarop stikstofdioxide in het menselijke lichaam binnendringt is via inhalatie. De natuurlijke achtergrondconcentratie schommelt tussen 0,4 en 9,4 µg/m³ (0,0002 - 0,005 ppm). NO2 kan op natuurlijke wijze worden gevormd door bacteriële activiteit, in vulkanen en bij bliksemontladingen. NOx komen echter vooral tot stand bij diverse verbran-dingsprocessen (door thermische oxidatie van in de lucht aanwezig stikstof) en in het bijzonder in de uitlaatgassen van verkeer. Jaargemiddelde NO2-concentraties in stedelijke gebieden in de meetposten in Vlaanderen variëren van 15 tot 45 µg/m³. Stedelijke luchtconcentraties van NO2 variëren tijdens de dag en worden eveneens beïnvloed door de seizoenen en door meteorologische factoren. Gewoonlijk is er een lage achtergrond-

26 Reference Concentration for Chronic Inhalation Exposure, http://www.epa.gov/iris/subst/0503.htm#refinhal 27 WHO, 2000, Air Quality Guidelines for Europe – Second Edition, WHO Regional Publications, European

Series, n°91, World Health Organisation – Regional Office for Europe, on-line beschikbaar op http://www.who.dk/document/e71922.pdf

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

261

concentratie aan NO2 aanwezig, met daarop gesuperponeerd dagelijks één of twee concentratiepieken ten gevolge van de periodieke verkeersdrukte. Lange-termijn monitoring gedurende de laatste decennia toont een concentratiestijging van stikstofoxiden in stedelijke gebieden aan. Stikstofdioxide is een wateroplosbaar oxidant dat de long als belangrijkste doelorgaan heeft. Tijdens inhalatie kan 80 tot 90% van het NO2 worden geadsorbeerd. Een significant deel van het geïnhaleerde NO2 wordt afgescheiden in de nasofarynx (neus-keelholte): ongeveer 40% bij honden en konijnen. Een maximale NO2-dosis in het menselijk lichaam wordt vooral verkregen door het weefsel ter hoogte van de verbinding van de luchtwegen en de gas-uitwisselingsregio van de longen. Experimentele studies hebben aangetoond dat NO2 en de chemische afgeleiden ervan gedurende langere perioden in de longen kunnen achterblijven. De aanwezigheid van salpeterzuur en salpeterigzuur of hun zouten wordt vastgesteld in het bloed en de urine na blootstelling aan NO2. Korte-termijn blootstelling (10-15 minuten) aan een hoge NO2-concentratie van 3.000 à 9.400 µg/m³ veroorzaakt duidelijk veranderingen in de longfunctie van gezonde personen. Klachten werden geformuleerd bij NO2-concentraties vanaf 1.880 µg/m³. Diverse onderzoeken tonen verschillende en elkaar tegensprekende resultaten bij lagere concentraties. Het blijkt dat COPD (Chronic Obstructive Pulmonary Disease) -patiënten (bv. astmapatiënten) een grotere gevoeligheid vertonen. Het laagst geobserveerde niveau in meer dan één studie vastgesteld die de ademhalingsfunctie beïnvloedt, is een blootstelling gedurende korte periode (ca. 1 uur) aan een NO2-concentratie van 375 à 565 µg/m³. De laagste vermelde concentraties met effecten liggen bij 200 à 300 µg/m³, doch deze resultaten zijn twijfelachtig. Epidemiologische studies geven aan dat chronische blootstelling aan NO2-concentraties van gemiddeld 50 à 75 µg/m³ aanleiding geeft tot meerdere effecten, hoofdzakelijk in de luchtwegen en de longen. Toxicologische studies op dieren geven aan dat een langdurige blootstelling kan leiden tot een verlaagde afweer tegen longinfecties en tot veranderingen in het longweefsel. Stikstofdioxide heeft een verstikkende geur. De gestandaardiseerde geurdrempel van deze stof bedraagt 355 µg/m³ (28). Bij graduele toename van de concentratie wordt echter geen geur waargenomen ten gevolge van gewenning. De ARAB-grenswaarde voor blootstelling aan NO2 (tijdgewogen gemiddelde) bedraagt 5.700 µg/m³ (3 ppm) en de korte-tijdswaarde (blootstellingslimiet op

28 Devos, M., Patte, F., e.a., 1990, Standarized Human Olfactory Thresholds, IRL Press at Oxford

University Press, New York.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

262

korte termijn) bedraagt 9.500 µg/m³ (5 ppm) (29). Deze waarden gelden voor werknemers in de werkruimte. Op basis van hogervermelde waarnemingen wordt door de WHO als richtwaarde voor de concentratie ter bescherming van de gezondheid vooropgesteld als:

� Uurgemiddelde: 200 µg NO2/m³; en � Jaargemiddelde: 40 µg NO2/m³.

Dit zijn ook de grenswaarden volgens Vlarem II .

De richtwaarde voor het uurgemiddelde is gebaseerd op de vaststelling dat het laagst geobserveerde effect zich voordoet bij blootstellingen gedurende 1 à 2 uur aan concentraties van 375 à 565 µg/m³, waarvoor een onzekerheidsmarge van 50% geldt.

Meetresultaten in de omgeving De luchtkwaliteit voor de parameter NO2 wordt in verschillende meetposten in en rond het Antwerpse havengebied opgevolgd. Als gemiddelde van de meetposten bedraagt in 2006 de jaargemiddelde NO2-concentratie 39,8 µg/m³ en de 98-percentielwaarde (komt overeen met uurgemiddelde) 89 µg/m³. Evenwel dient opgemerkt te worden dat de concentraties ter hoogte van enkele individuele meetposten (ter hoogte van Polderdijkweg, Ekerse Dijk en Muisbroeklaan) de jaargemiddelde WHO-waarde wel overschrijden. Bijdrage van Monsanto Uit de dispersieberekeningen blijkt dat de activiteiten van Monsanto ter hoogte van de woonkern van Lillo gemiddeld 0,4 µg/m³ (= 1%) bijdragen. En dit zowel in de referentie- als in de geplande situatie. Voor de piekwaarden (98- resp. 99,8-percentiel op uurbasis) bedraagt de bijdrage van Monsanto ter hoogte van de woonkern van Lillo ten hoogste 16 resp. 25,2 µg/m³ in de referentiesituatie. In de geplande situatie daalt deze bijdrage tot respectievelijk ten hoogste 14,4 en 20 µg/m³ (9% en 10%). Conclusie Op basis van bovenstaande gegevens blijkt dat Monsanto gemiddeld in beperkte mate bijdraagt tot eventuele gezondheidseffecten als gevolg van blootstelling aan NO2-immissieconcentraties. De gemiddelde gehaltes aan NO2 in de (ruime) omgeving van Monsanto schommelen echter actueel reeds rond de norm, waardoor in principe iedere verhoging van de NOx-gehaltes in de omgeving dient vermeden te worden. Er kan hier ook nog op gewezen worden dat – volgens de modelberekeningen – de bijdrage van Monsanto tot piekconcentraties

29 KB van 11 maart 2002 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de

werknemers tegen de risico’s van chemische agentia op het werk (BS 14.03.2002).

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

263

belangrijker is. De gemeten waarden in de omgeving zullen echter niet leiden tot acute effecten, waardoor dit effect gerelativeerd kan worden (te beschouwen als significant, echter niet als zeer significant).

Mens: effecten door NOx-immissieconcentratie Beperkt (-1) tot significant (-2)

Rekening houdend met bovenvermelde gegevens is het duidelijk dat in de ruime omgeving maatregelen vereist zijn door verschillende actoren ter beperking van de NOx-concentraties (milderende maatregelen: zie Sectie 10.4.5). Zwavelkoolstof Mogelijke gezondheidseffecten Zwavelkoolstof (CS2) is in haar zuivere vorm een kleurloze, vluchtige vloeistof met een zoete aromatische geur. Als technisch product is CS2 een gelige vloeistof met onaangename geur. De stof wordt voornamelijk opgenomen door inademing. Acute en subacute effecten werden waargenomen bij concentraties van 500 tot 3.000 mg/m³ en betreffen voornamelijk neurologische en psychiatrische symptomen. Bij concentraties van 100 - 500 mg/m³ heeft CS2 neurologische, vasculaire en andere effecten. Bij concentraties van 20 tot 300 mg/m³ heeft de stof een chronisch effect op de cerebrale en renale bloedvaten en op de hormonenhuishouding. Chronische effecten werden tevens vastgesteld bij langdurige blootstelling aan concentraties van om en bij 10 mg/m³. Het betreft hier neurologische symptomen. Er bestaan indicaties dat CS2 een verhoogde kans op coronaire hartkwalen kan veroorzaken. Er zijn geen indicaties dat de stof mutagene of carcinogene effecten heeft. De laagste concentratie waarbij een nadelig effect vanwege CS2 werd vastgesteld bedraagt ca. 10 mg/m³. De WHO luchtkwaliteits-doelstelling bedraagt 100 µg/m³ op dagbasis. De RfC-waarde (30) zoals opgesteld door EPA voor deze stof bedraagt 0,7 mg/m³. We gebruiken de WHO-waarde als toetsingswaarde. Meetresultaten in de omgeving CS2 wordt niet opgemeten in de omgeving van Monsanto.

30 Reference Concentration for Chronic Inhalation Exposure, http://www.epa.gov/iris/subst/0503.htm#refinhal

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

264

Bijdrage van Monsanto Uit de dispersieberekeningen blijkt dat de activiteiten van Monsanto ter hoogte van de woonkern van Lillo gemiddeld 0,1 µg/m³ bijdragen. En dit zowel in de referentie- als in de geplande situatie. Conclusie Op basis van deze gegevens besluiten we dat de bijdrage van Monsanto niet significant is en dat de grenswaarde voor de gezondheid van de mens niet wordt overschreden als gevolg van de activiteiten bij Monsanto. Mens: effecten door CS2-immissieconcentratie Niet significant (0) Stof (PM10) Mogelijke gezondheidseffecten Zwevende deeltjes in de lucht vertegenwoordigen een complex mengsel van organische en anorganische bestanddelen. Ruwweg kunnen ze ingedeeld worden in grote deeltjes (aërodynamische diameter > 2,5 µm) en kleine deeltjes (aërodynamische diameter < 2,5 µm). Deze twee klassen van deeltjes hebben duidelijk onderscheiden bronnen. De kleine fractie ontstaat vnl. door verbrandingsprocessen, condensatie van gassen en reactie van gassen in de atmosfeer. De grote deeltjes worden vnl. op mechanische wijze gevormd en zijn afkomstig van opwaaiend stof (erosie van bodem, gebouwen, wegen, industriële bronnen,…) (31). De deeltjesfractie met een aërodynamische diameter < 10 µm (PM10) kan de longen binnendringen. De allerkleinste fractie, met een aërodynamische diameter < 2,5 µm (PM2,5), vertegenwoordigt nog een groter gezondheidsrisico aangezien deze deeltjes tot in de longblaasjes kunnen geraken. Uit recente studies is gebleken dat blootstelling, zowel aan kortstondig verhoogde concentraties, als aan een verhoogde achtergrondconcentratie van zwevende deeltjes, geassocieerd wordt met effecten op de gezondheid, zelfs bij zeer lage blootstellingsniveaus (< 100 µg/m³ als daggemiddelde voor PM10, < 20 µg/m³ als jaargemiddelde voor PM2,5 en < 30 µg/m³ als jaargemiddelde voor PM10). Epidemiologische studies zijn echter niet in staat om een drempelwaarde te definiëren, waaronder er geen effecten optreden. De vastgestelde effecten doen zich voor t.h.v. de ademhalingswegen (bv. bronchitis bij kinderen), de longen (aangetaste longfuncties bij kinderen en volwassenen) en het cardio-vasculair systeem en zouden leiden tot een verlaging van de levensverwachting in de grootteorde van één tot enkele jaren. De effecten van blootstelling aan zwevende deeltjes zijn ook afhankelijk van de grootte en samenstelling van de deeltjes. Zo zouden deeltjes afkomstig van verbrandingsprocessen veel toxischer zijn dan deeltjes afkomstig van

31 Air Quality Guidelines for Europe: Chapter 7.3; World Health Organisation, Regional Office for Europe; Copenhagen; 2000.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

265

stofstormen. Ook de zuurtegraad van de deeltjes in kwestie zou een rol spelen, maar de experimentele gegevens zijn beperkt. De WHO32 stelt in de herziening van enkele richtwaarden in 2005 volgende richtwaarden voor:

Tabel 10.3 Richtwaarden voor PM10-stof (µg/m³)

Richtwaarde interim-

richtwaarde 3 interim-

richtwaarde 2 interim-

richtwaarde 1 Voorgesteld

door 99-percentiel (dagwaarde)

50 75 100 150 WHO

jaargemiddelde 20 30 50 70 WHO

De in Tabel 10.3 opgenomen interimrichtwaarden (IR) dienen als volgt geïnterpreteerd te worden:

• IR1: de dagwaarde van 150 µg/m³ wordt geassocieerd met 5 % hogere mortaliteit op korte termijn (t.o.v. eigenlijke richtwaarde), en de jaargemiddelde concentratie van 70 µg/m³ wordt geassocieerd met een 15 % hogere mortaliteit op lange termijn (t.o.v. eigenlijke richtwaarde);

• IR2: de dagwaarde van 100 µg/m³ wordt geassocieerd met 2,5 % hogere mortaliteit op korte termijn (t.o.v. eigenlijke richtwaarde), en de jaargemiddelde concentratie van 50 µg/m³ wordt geassocieerd met een 6 % lagere mortaliteit op lange termijn (t.o.v. IR1);

• IR3: de dagwaarde van 75 µg/m³ wordt geassocieerd met 1,2 % hogere mortaliteit op korte termijn (t.o.v. eigenlijke richtwaarde), en de jaargemiddelde concentratie van 30 µg/m³ wordt geassocieerd met een 6 % lagere mortaliteit op lange termijn (t.o.v. IR2);

Er kan hier verder nog gerefereerd worden naar de studie die uitgevoerd werd i.o.v. AMINAL, Cel Milieu en gezondheid, “Optimale inschatting van de impact van de blootsteling aan PM2,5 in Vlaanderen” (VITO, 2005). In deze studie werd ondermeer gesteld dat voor Vlaanderen (periode 1997-2003) bij een stijging van de PM10 met 10 µg/m³ een jaargemiddelde stijging in dagelijkse sterfte van 0,6% gevonden werd.

Meetresultaten in de omgeving De luchtkwaliteit voor de parameter stof (PM10) wordt in verschillende meetposten in en rond het Antwerpse havengebied opgevolgd. Gemiddeld bedraagt in 2006 de jaargemiddelde PM10-concentratie 34,7 µg/m³ en de 99-percentielwaarde 75 µg/m³. Dit betekent dat:

• de jaargemiddelde concentratie zich tussen IR3 en IR2 bevindt;

• de 99-percentielwaarde gelijk is aan IR3;

• de eigenlijke richtwaarden worden overschreden. 32 Air Quality Guidelines, Global Update 2005; Particulate matter, ozone, nitrogen dioxide and sulfur dioxide; World Health Organisation, Regional Office for Europe; Copenhagen; 2005.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

266

Bijdrage van Monsanto Uit de dispersieberekeningen blijkt dat de activiteiten van Monsanto ter hoogte van de woonkern van Lillo gemiddeld 0,02 tot 0,08 µg/m³ bijdragen. En dit zowel in de referentie- als in de geplande situatie. Voor de piekwaarden (90- resp. 98-percentiel op dagbasis) bedraagt de bijdrage van Monsanto ter hoogte van de woonkern van Lillo respectievelijk ten hoogste 0,29 en 0,5 µg/m³ en dit zowel in de referentie- als in de geplande situatie. Conclusie Op basis van deze gegevens besluiten we dat de bijdrage van Monsanto niet significant tot beperkt is. Actueel worden de richtwaarden in de omgeving van Monsanto (en de haven) overschreden. Verder kan voor de parameter PM10 geen veilige concentratie aanbevolen worden. Elke stijging van de PM10-concentratie kan bijgevolg bijdragen aan het ontstaan van een gezondheidseffect. Mens: effecten door PM10-immissieconcentratie Beperkt (-1) Formaldehyde Mogelijke gezondheidseffecten Formaldehyde komt voor als een kleurloze oplossing in water met een stekende geur. De damp mengt zich goed met lucht. De stof kan worden opgenomen in het lichaam door inademing van de damp of aërosol, via de huid en door inslikken. De stof is traanverwekkend en werkt irriterend op de ogen, de huid en de ademhalingsorganen. Inademing van zeer fijne druppeltjes en damp kan longoedeem veroorzaken, echter enkel na verschijnselen van bijtende effecten op de slijmvliezen van ogen en/of hogere luchtwegen. Inademing van de damp kan astma veroorzaken. Er zijn aanwijzingen dat formaldehyde waarschijnlijk kankerverwekkend is voor de mens (groep B1 volgens EPA). Op basis van modelberekeningen schat EPA de verhoogde kans op kanker van 1 per miljoen bij een permanente gemiddelde inname over een gans leven van 0,08 µg/m³ ( 33). De WHO-grenswaarde bedraagt 100 µg/m³. Meetresultaten in de omgeving Formaldehyde wordt niet opgemeten in de omgeving van Monsanto. Bijdrage van Monsanto Uit de dispersieberekeningen blijkt dat de activiteiten van Monsanto ter hoogte van de woonkern van Lillo gemiddeld 0,005 µg/m³ bijdragen in de referentiesituatie.

33 EPA, Technology Transfer Network, Air Toxics Web Site, Formaldehyde (http://www.epa.gov/ttnatw01/hlthef/formalde.html)

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

267

In de geplande situatie stijgt deze bijdrage tot maximaal 0,027 µg/m³. Conclusie Op basis van deze gegevens besluiten we dat de bijdrage van Monsanto niet significant is en dat de grenswaarde voor de gezondheid van de mens niet wordt overschreden als gevolg van de activiteiten bij Monsanto. Mens: effecten door formaldehyde-immissieconcentratie Niet-significant (0)

10.4.2.2 Blootstelling aan fysische agentia - geluid

Het omgevingsgeluid ter hoogte van de nabijgelegen woonkernen werd niet gemeten en het specifieke geluidsniveau van Monsanto ter hoogte van de woonkernen werd niet bepaald. Aldus kan er geen uitspraak gedaan worden over de eventuele geluidshinder afkomstig van Monsanto ter hoogte van de woonkernen. De uitbreiding van de Butvar RB-afdeling met een derde productielijn, zal geen significant effect veroorzaken. Toch kan het geluidsvermogenniveau van de 3de productielijn best beperkt worden tot maximaal 110 dB(A) zodat we zeker geen stijging van het specifieke geluid van de Butvar RB-afdeling in totaal krijgen. Vermits de droger de belangrijkste geluidsbron is van de Butvar moet deze worden aangepakt. Ook de uitbreiding van de Glyfosaateenheid zal geen significant effect veroorzaken. Binnen de discipline ‘Mens’ worden geen verdere milderende maatregelen voorgesteld.

10.4.3 Visuele impact

De schoorstenen van Monsanto reiken tot 50 meter hoogte. Hierdoor kunnen ze in principe enige visuele impact veroorzaken. Ze gaan echter op in het geheel van de Antwerpse haven. De individuele installaties op de beschouwde blokvelden zijn visueel niet waarneembaar vanaf de dorpskern van Lillo.

10.4.4 Geurhinder

De meest nabijgelegen, relevante woonzone is Berendrecht. Deze woonzone situeert zich op meer dan 2 km van Monsanto. Er werden geen klachten bij Monsanto geregistreerd die betrekking hebben op geurhinder veroorzaakt door de bedrijfsactiviteiten van Monsanto. In onderstaande tabel worden de berekende immissieconcentraties (ter hoogte van het dichtstbijzijnde woongebied) van de organische polluenten

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

268

vergeleken met hun geurdrempels. Hieruit blijkt dat de berekende immissieconcentraties ver onder de geurdrempels blijven.

Tabel 10.4 Toetsing aan geurdrempels (µg/m³)

Fort Lillo referentiesituatie geplande situatie

geurdrempel

benzylchloride 0,001 0,001 266 ethylchloride 0,1 0,1 95.000

CS2 0,1 0,1 714 formaldehyde 0,005 0,027 134

Omwille van deze redenen achtten de deskundigen het niet noodzakelijk om het aspect geur verder te bestuderen.

10.4.5 Bespreking van de te verwachten gevolgen en milderende maatregelen

Zoals hoger vermeld werd, staat Monsanto in voor een relevante resp. beperkte bijdrage t.o.v. de normen van acetochloor (119%), diallaat (8%) en 2,4,6-trichloorfenol (1,19) in de Schelde. Rekening houdend met de afbreekbaarheid en het mogelijke of waarschijnlijke kankerverwekkend karakter van deze stoffen wordt hier gesteld dat een verdere terugdringing van de geloosde concentraties van deze stoffen en vooral van acetochloor dient nagestreefd te worden. Verder draagt Monsanto bij aan de luchtemissie van verschillende stoffen. M.b.t. benzylchloride wordt gesteld dat ook hier een maximale beperking van de emissies van benzylchloride dient nagestreefd te worden, rekening houdend met het waarschijnlijk kankerverwekkend karakter van benzylchloride en de afwezigheid van adequate kwantitatieve data m.b.t. een normstelling. Ter volledigheid wordt hier ook nog eens gewezen op het feit dat de NO2- en PM10-gehaltes in de omgevingslucht actueel reeds schommelen rond de toetsingswaarden. De bijdrage van Monsanto is hierbij beperkt. Door de geplande uitbreidingen van Monsanto zal de bijdrage tot NOx- en PM10-concentraties in de omgevingslucht niet wijzigen en beperkt blijven. Met het oog op het verbeteren van het gezondheidsklimaat in de omgeving zijn echter wel maatregelen vereist door verschillende actoren ter beperking van de NOx- en PM10-uitstoot. Hiervoor verwijzen we naar het recente ‘Actieplan fijn stof en NO2 in de Antwerpse haven en de stad Antwerpen’. In dit actieplan worden een aantal concrete acties voorgesteld die de NO2- en fijn stof-concentraties in het Antwerpse havengebied moeten terugdringen. Er worden in dit plan geen acties gespecificeerd die een directe impact op de bedrijfsvoering van Monsanto hebben.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

269

10.5 VERKEER

10.5.1 Bereikbaarheid van Monsanto

10.5.1.1 Algemene situering

Monsanto is gelegen aan de Scheldelaan, op de rechteroever van het Antwerpse havengebied. Een situering van Monsanto in het havengebied is opgenomen in Figuur 5 en de ligging van Monsanto op de wegenkaart is weergegeven in Figuur 2 (ruime omgeving) en Figuur 3 (nabije omgeving). Monsanto heeft geen laad- en loskade en heeft daardoor geen directe ontsluiting via water. Monsanto beschikt ook niet over een ontsluiting via spoor aangezien er geen spoorlijn met laad- en losvoorzieningen aanwezig is. Daarenboven heeft De Lijn geen haltes binnen een straal van 1,5 km. Bijgevolg is Monsanto zeer sterk aangewezen op wegtransport voor het woon-werk-verkeer en het vrachtverkeer voor de aanvoer van grondstoffen en de afvoer van eindproducten. Met betrekking tot de aanvoer van grondstoffen moet wel opgemerkt worden dat Monsanto over enkele pijpleidingen beschikt waardoor een deel van de grondstoffen en de eindproducten via pijpleiding van en naar buurbedrijven Solvic en Oiltanking gevoerd kunnen worden. Gezien het belang van het wegverkeer wordt in onderstaande secties de bereikbaarheid via weg op macro-, micro- en mesoniveau nader toegelicht.

10.5.1.2 Bereikbaarheid op macroniveau

Monsanto ligt aan de Scheldelaan, die parallel aan de Schelde loopt. De Scheldelaan geeft via de Liefkenshoektunnel, een tolweg, en de R2 uit op de E34 (Antwerpen - Zelzate) en via de Tijsmanstunnel op de A12 (Antwerpen - Bergen op Zoom). Via de E34 en de A12 is er aansluiting op de R1 (ring van Antwerpen) en op het landelijk autosnelwegennet: E17 (Gent), E19 (Breda en Brussel), A12 (Brussel) en E34/E313 (Eindhoven en Hasselt). Ook via andere wegen (bv. via de Noorderlaan) kan vanaf de Scheldelaan naar de A12 en vervolgens naar de R1 of E19 (Breda) gereden worden. Er is dus voor vracht- en personenwagens een zeer goede aansluiting op het hoofdwegennet.

10.5.1.3 Bereikbaarheid op meso- en microniveau

Door de barrièrewerking in de noord-zuidrichting door de Schelde en de havendokken is de bereikbaarheid op meso-niveau in het Antwerpse havengebied over het algemeen minder goed. Antwerpen-Linkeroever en de gebieden aan de oostzijde van de havendokken zijn vanaf Antwerpen-Rechteroever maar bereikbaar via een omweg langs Antwerpen Stad en de

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

270

Waaslandtunnel, de Liefkenshoektunnel, de Tijsmanstunnel of de Noordkasteelbruggen. Echter, gezien de nabijheid van de Liefkenshoektunnel en de Tijsmanstunnel ten opzichte van Monsanto (< 2 km) kan men zonder veel omwegen gemakkelijk de oostzijde van de havendokken en Antwerpen-Linkeroever bereiken waardoor gesteld kan worden dat de bereikbaarheid via weg op mesoniveau goed is. Zoals reeds vermeld is er in de omgeving geen spoorlijn/station voor personenvervoer en geen ander openbaar vervoer beschikbaar. Op mesoniveau is men dus aangewezen op persoonlijk, gemotoriseerd vervoer. De bereikbaarheid op microniveau is vooral belangrijk voor fietsers en voetgangers. Gezien een directe verbinding met Antwerpen-Linkeroever en de oostzijde van de havendokken enkel mogelijk is via autowegen (niet toegankelijk voor voetgangers of fietsers) en de grote afstand tot woongebieden, is het bedrijf op microniveau slecht bereikbaar. Onafgezien van de slechte bereikbaarheid op micro-niveau, kunnen we wel opmerken dat de fietsinfrastructuur op micro-niveau vrij goed uitgebouwd is. Langs de voornaamste verkeerswegen in het havengebied (Noorderlaan, Scheldelaan, Oosterweelsteenweg) zijn fietspaden aanwezig. Het verkeer op deze wegen is tijdens de spitsuren vrij druk en het bestaat deels uit vrachtvervoer. Waar er fietspaden voorzien zijn, kan veilig gefietst worden. Op plaatsen waar de fietsers zich met het andere verkeer mengen (kruispunten, bruggen, ...) kan de fietsinfrastructuur vaak nog verbeterd worden.

10.5.2 Verkeersgeneratie door Monsanto

Zoals eerder vermeld, is Monsanto zeer sterk aangewezen op wegtransport. Door Monsanto worden verkeersstromen gecreëerd ten gevolge van de aanvoer van grondstoffen, de afvoer van eindproducten en het woon-werk-verkeer. In onderstaande secties wordt de verkeersgeneratie veroorzaakt door Monsanto nader toegelicht.

10.5.2.1 Aanvoer van grondstoffen en afvoer van eindproducten

In onderstaande Tabel 10.5 wordt een overzicht gegeven van de hoeveelheid grondstoffen en eindproducten die Monsanto in 2007 aan- en afgevoerd heeft. Er is een opsplitsing gemaakt tussen het vervoer via vrachtverkeer en het vervoer via pijpleiding.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

271

Tabel 10.5 Overzicht van de aanvoer van grondstoffen en de afvoer van eindproducten van Monsanto in 2007 en de verdeling over vrachtvervoer en pijpleiding.

GRONDSTOFFEN EINDPRODUCTEN TOTAAL Transport-wijze # ton in 2007 % # ton in 2007 % # ton in 2007 %

Vrachtvervoer 248.949 65 264.663 92 513.612 76 Pijpleiding 135.765 35 23.339 8 159.104 24 TOTAAL 384.714 100 288.002 100 672.716 100

Uit bovenstaande tabel kan men afleiden dat vooral het vervoer van de eind-producten, maar ook de aanvoer van grondstoffen in belangrijke mate door vrachtwagens gebeurt. In totaal gaat het om 76% of 513.612 ton dat via de weg wordt vervoerd. Bijgevolg zullen jaarlijks ca. 25.680 vrachtwagens van en naar de site van Monsanto rijden. Hierbij werd verondersteld dat een geladen vrachtwagen gemiddeld 20 ton transporteert. We nemen aan dat deze vrachtwagens op werkdagen (255 dagen per jaar verondersteld) en verspreid over de dag tussen 6u en 16u (tijdspanne van 10 h) komen laden of lossen. Op basis van deze gegevens kan men berekenen dat er op werkdagen tussen 6u en 16u ca. 100 vrachtwagens of dus ca. 10 vrachtwagens/h zullen toekomen en evenveel zullen vertrekken. Het gaat dus in totaal om 20 vrachtwagenbewegingen per h (aankomende + vertrekkende vrachtwagens).

10.5.2.2 Woon-werkverkeer

In totaal werken bij Monsanto 932 werknemers (gegevens van mei 2008). Hiervan werken er 530 in dagregime en 402 in een ploegenstelsel. Het ploegenstelsel is opgedeeld in 2-, 3- en 5-ploegensystemen. Op basis van gegevens die Monsanto heeft opgemaakt in kader van de Programmawet van 8 april 2003 (Hoofdstuk IX) betreffende de verzameling van gegevens over de woon-werkverplaatsingen van werknemers, werd het onderstaande afgeleid.

Tabel 10.6 Het procentuele gebruik van de verschillende vervoersmodi door de werknemers van Monsanto en de invloed van de werkuren (dagregime vs. ploegensysteem) hierop.

Vervoersmodus GLOBAAL (% over alle werknemers)

DAG (% voor werknemers

in dagregime)

PLOEGEN (% voor werknemers in ploegensysteem)

Wagen 62 61 66 waarvan car-pooling 14 11 24

Monsanto busdienst 29 30 25 Fiets 7 7 6 Moto 2 2 3 TOTAAL 100 100 100

De gegevens in Tabel 10.6 tonen aan dat de meeste werknemers met de (eigen) wagen naar Monsanto rijden en dat een belangrijk deel gebruik maakt van de

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

272

busdienst die Monsanto organiseert. In vergelijking met andere bedrijven vormt car-pooling een belangrijke vervoersmodus. De invloed van de werkuren, nl. dagregime versus ploegensysteem, lijkt slechts een beperkte invloed te hebben op de keuze van vervoersmodus. Er is enkel een significant verschil tussen car-pooling merkbaar in het voordeel van het ploegensysteem. De glijdende werkuren van de werknemers tewerkgesteld in dagregime zijn een mogelijke verklaring voor het verminderd gebruik van het car-poolsysteem. Omwille van het feit dat er bij Monsanto in ploegen gewerkt wordt waarbij 24/24 uur en 7/7 dagen gewerkt wordt, zullen alle Monsanto-werknemers nooit tegelijk op de site aanwezig zijn. Verder zorgen deeltijds werkende personen, ziekte en vakantie ervoor dat er dagelijks nooit 932 werknemers bij Monsanto aanwezig zullen zijn. Begin juni werd door Monsanto berekend hoeveel werknemers er volgens welke uurregeling aan het werk zijn en hoeveel personen er dagelijks gedurende welke periode aanwezig zijn. Onderstaande Tabel 10.7 toont het resultaat.

Tabel 10.7 Organisatie van de arbeidstijd bij Monsanto, inschatting werkelijke toestand voor begin 2008.

Indeling volgens begin- en einduren Aantal werknemers Dagregime* 317 Ploeg van 6-14u 77 Ploeg van 14-22u 64 Ploeg van 22-6u 52 Totaal 510 *: Voor de werknemers tewerkgesteld in dagregime geldt een systeem van glijdende werkuren: aanvang van de werkdag tussen 7u30 en 9u30 en einde van de werkdag tussen 15u en 19u.

10.5.3 Inspanningen van Monsanto inzake mobiliteit

10.5.3.1 Algemeen

Inzake mobiliteit heeft Monsanto een aantal voorzieningen getroffen die hieronder worden samengevat:

� Parkeerplaatsen: In totaal zijn er 570 parkeerplaatsen voor wagens, waarvan een deel specifiek omgevormd tot ‘car-poolparking’ om het car-poolen te promoten, 7 parkeer-plaatsen voor bussen, 18 staanplaatsen voor motoren en diverse stalling-plaatsen voor fietsen.

� Voor de fietsers: Er is een overdekte stalling voorzien waar een omheining is rond geplaatst met permanente camerabewaking vanuit de portiersloge. Tevens krijgen fietsers de mogelijkheid om bij aankomst gebruik te maken van de douches.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

273

� Voor de motorrijders: Er is een overdekte stalling voorzien waar een omheining is rond geplaatst met permanente camerabewaking vanuit de portiersloge. Tevens krijgen motorrijders de mogelijkheid om bij aankomst gebruik te maken van de douches. Daarnaast zijn er beveiligde helmkasten voorzien waar de motorrijder zijn helm veilig kan achter laten.

� Taxitransport: Gezien er geen openbaar vervoer is naar de fabriek worden er eveneens taxi’s ingezet om medewerkers op afwijkende uren van en naar huis te brengen.

� Monsanto busdienst: Monsanto voorziet 6 dagbussen en 3 shiftbussen die tevens een stopplaats hebben ter hoogte van een aantal NMBS stations. Meer gegevens over deze busdienst is opgenomen onder Sectie 1.5.3.2.

� Veiligheid: Er werden op initiatief van Monsanto en in samenwerking met de overheid verkeerslichten geplaatst ter hoogte van Poort 1 op de Scheldelaan teneinde het vervoer vanuit de fabriek veiliger en vlotter te laten verlopen.

10.5.3.2 Busdiensten Monsanto met aandacht voor treinverbindingen

Monsanto voorziet in totaal 9 buslijnen waarvan 6 ‘daglijnen’ en 3 ‘shiftlijnen’. De 6 dagbussen omvatten de zones Aartselaar, Berchem, Sint-Niklaas, Essen, Wuustwezel en Antwerpen. Deze buslijnen hebben tevens haltes aan volgende NMBS-stations: Melsele, Berchem, Essen en Sint-Niklaas. De 3 shiftbussen doen de zones Linkeroever, Antwerpen Zuid en de Noorderkempen. De dagbussen rijden ’s morgens en ’s avonds, de shiftbussen rijden voor elke shift. Tijdens de weekdagen maken gemiddeld 150 werknemers gebruik van de dagbussen en 55 van de shiftbussen.

10.5.3.3 Het I-bus project

Monsanto neemt deel aan het I-bus project (‘Industrie-bus’). Dit project moet een oplossing bieden voor bedrijven in de Antwerpse haven die niet of moeilijk bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. Het samenwerkings-verband ‘Grootindustrie’ van Voka - Kamer van Koophandel Antwerpen-Waasland, coördineert het project en werkt nauw samen met het Spoor en de 6 deelnemende bedrijven, nl. Bayer, Lanxess, Degussa, Monsanto, Solvic en Ineos (er is geen samenwerking meer met de Lijn). Doelstelling van het project is de opstart, optimalisatie en uitbouw van een gezamenlijk en duurzaam woon-werkverkeer voor personeelsleden van bedrijven in de Antwerpse haven. Door de vraag van de zes deelnemende bedrijven te bundelen en het aanbod te optimaliseren, is het mogelijk om een duurzame oplossing te voorzien die zorgt voor een verbeterd aanbod en een veilig woon-werkverkeer, een

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

274

efficiënter gebruik van de transportmiddelen met minder uitstoot en dit tegen een kost die draagbaar is op langere termijn. De concrete doelstellingen zijn:

� Opstart van een gezamenlijk, duurzaam systeem voor collectief bustransport;

� De sensibilisatie van de werknemers om hier gebruik van te maken (interne groei), waarbij het aanbod wordt afgestemd op de concrete noden;

� Het zoeken naar synergieën met andere bedrijven in de haven (externe groei);

� De afstemming van dit collectief vervoer op het evoluerende aanbod aan openbaar vervoer; en

� Het bewijzen van een concept dat elders op een gelijkaardige manier kan worden geïmplementeerd.

Dit project is geïmplementeerd sinds januari 2010.

10.5.4 Bepaling van de impact van Monsanto op de verkeerssituatie – referentiesituatie

10.5.4.1 Capaciteit van de omliggende wegen

a) Theoretische achtergrond van de bepalingsmethode De capaciteit van een weg of een rijstrook wordt uitgedrukt in Personen Auto Equivalenten (p.a.e.). Men hanteert deze werkwijze omdat de impact van de verschillende vervoerswijzen op de capaciteit van een weg, totaal verschillend kan zijn. Er wordt uitgegaan van volgende maatvoering:

� Auto en kleine bestelwagen: 1 p.a.e.; � Grote bestelwagen en kleine vrachtwagen: 2 p.a.e.; � Zware vrachtwagen: 3 p.a.e.; � Bus: 2 p.a.e.; � Motorrijwiel: 0,5 p.a.e.; � Fiets: 0,3 p.a.e.

De capaciteit van een rijstrook staat gelijk aan het aantal p.a.e. die deze rijstrook op een uur tijd kan verwerken. Algemeen wordt aangenomen dat de volgtijd tussen twee voertuigen 2 seconden bedraagt. Dit houdt in dat de maximale capaciteit van een rijstrook gelijk is aan 1.800 p.a.e./h. Hierbij valt op te merken dat nog allerlei externe invloeden dit cijfer negatief kunnen beïnvloeden. Inderdaad, het vermelde cijfer gaat uit van een rijstrookbreedte van 3,50 m. Smallere rijstroken, een bochtig tracé, hellingen, tegenliggers, obstakels en andere factoren kunnen deze maximale capaciteit inperken.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

275

Deze capaciteit geldt ook als maximumnorm voor de rijstroken op kruispunten met verkeersafhankelijke regeling, namelijk in een situatie waarbij er zich op de kruisende weg gedurende 1 uur geen enkel voertuig aanbiedt. Van zodra er zich op de kruisende weg een grote verkeersstroom aanbiedt, zal de capaciteit van elk van de respectievelijke wegen afnemen.

b) Theoretische capaciteit van de omliggende wegen De Scheldelaan is uitgevoerd als expresweg met 2x2 rijstroken met gelijkvloerse kruisingen, en uitgerust met verkeerslichten, die een verkeersafhankelijke regeling hebben. Gezien de gelijkvloerse kruisingen allemaal met wegen van lagere hiërarchie zijn, zijn de roodtijden beperkt en loopt de capaciteit in beperkte mate terug. Er kan een capaciteit van 3.000 p.a.e./h per rijrichting worden vooropgesteld. Gezien de Scheldelaan volledig in industriegebied is gelegen, er een verhoogd fietspad aanwezig is en er geen kwetsbare weggebruikersgroepen gebruik van maken, kan de vooropgestelde capaciteit gelijk gesteld worden met de aanvaardbare capaciteit. In de onmiddellijke nabijheid van Monsanto zijn ook de Frans Tijsmanstunnel en de Liefkenshoektunnel, beide gelegen op ringweg R2, van belang. Deze wegen zullen immers in de eerste plaats gebruikt worden alvorens men via de E34 of de A12 en nadien al dan niet gebruik makend van de Ring rond Antwerpen (R1) in alle mogelijke richtingen verder kan rijden. De R2, zowel ter hoogte van de Liefkenshoektunnel, als ter hoogte van de Frans Tijsmanstunnel, beschikt in elke richting over twee rijstroken. Met uitzondering van het tolplein (voor het gebruik van de Liefkenshoektunnel moet men tol betalen), zijn er geen noemenswaardige factoren die de capaciteit van deze ringweg in het gedrang brengt. Aldus wordt ook voor de ringweg een capaciteit van 3.000 p.a.e./h per rijrichting aangenomen. Voor de A12 kunnen nagenoeg geen invloeden geïdentificeerd worden die een negatieve impact kunnen hebben op de capaciteit van de weg. Voor de A12 wordt daarom een capaciteit van 3.600 p.a.e./h per rijrichting aangenomen.

c) Telgegevens Voor de Scheldelaan zijn er, ter hoogte van Monsanto, geen officiële verkeerstellingen beschikbaar. Observatie van de Scheldelaan en niet-officiële telgegevens op andere plaatsen van de Scheldelaan van enkele jaren geleden, tonen echter een beperkte capaciteitsbezetting van de Scheldelaan aan. Zo werd in het MER FAO van 2005 een maximale capaciteitsbezetting van 30% voor de Scheldelaan ter hoogte van FAO aangenomen. Omdat het verkeer op de Scheldelaan onder relatief grote vrijheid kan rijden, raast het vaak aan grote snelheid voorbij. Hierdoor ontstonden er vroeger potentieel gevaarlijke situaties bij het afslaan en oprijden van de Scheldelaan. Om het verkeer in goede banen te leiden, werden in het verleden reeds een aantal verkeerslichten geplaatst.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

276

In de toekomst verwachten we geen significante stijging van het verkeer op de Scheldelaan ter hoogte van Monsanto. Een toename zou het gevolg zijn van industriële ontwikkelingen ter hoogte van dit deel van het havengebied. De industriële terreinen zijn hier al volledig bezet, zodat significante industriële ontwikkelingen met een sterke toename van het verkeer uitgesloten zijn. Voor de ringweg R2, meer bepaald de Tijsmanstunnel en de Liefkenshoektunnel, en ook voor een aantal plaatsen op de A12 zijn er wel officiële telgegevens beschikbaar. Telgegevens worden zowel door de Vlaamse overheid als door de Federale overheid verzameld en gerapporteerd. Enkele relevante telgegevens worden in onderstaande tabel weergegeven.

Tabel 10.8 Officiële verkeerstellingen van het gemiddeld aantal voertuigen tussen 6u en 22u op de R2 en A12 in de buurt van Monsanto voor 2006.

Weg-nr.

Locatie Gem. dag- intensiteit*

(aantal voertuigen)

Aantal rijvakken

Gem. uur- intensiteit* per

rijrichting (aantal voertuigen)

Intensiteit uitgedrukt in p.a.e./h** per

rijrichting R2 Liefkenshoektunnel 14.100 2x2 441 619 R2 Tijsmanstunnel 24.100 2x2 753 1.056

A12 Antw. Noord-Ekeren 67.700 2x2 2.116 2.968 A12 Ekeren-Leugenberg 52.700 2x2 1.647 2.310 A12 Leugenberg-Poldervliet 42.400 2x2 1.325 1.858 A12 Zandvliet 24.100 2x2 753 1.056

*: Het gaat hierbij over het gemiddeld aantal voertuigen die dagelijks tussen 6 en 22u over de betreffende weg rijden. Het gaat dus om het totaal aantal voertuigen die gedurende 16u per dag over de verschillende rijstroken, in de verschillende richtingen rijden; en **: Om het totaal aantal getelde voertuigen om te rekenen in aantal Personen Auto Equivalenten (p.a.e.), werd gesteund op de telgegevens opgenomen in het Rapport Verkeersstellingen 2000 van het Ministerie van Verkeer en Infrastructuur. In 2000 werden op de R2 ter hoogte van de Scheldelaan en de Tijsmanstunnel gemiddeld 20.000 voertuigen per dag (van 6 tot 22u) geteld (vergelijkbaar met de gemiddelde hoeveelheid die in 2006 geteld werd, nl. 24.100) die gekenmerkt werden door volgende samenstelling:

- 71% personenauto’s � 1 p.a.e.; - 16% lichte vrachtwagens � 2 p.a.e.; - 12% zware vrachtwagens � 3 p.a.e.; - 0,5% moto’s � 0,5 p.a.e.; en - 0,5% bussen � 2 p.a.e.

De waarden in de laatste kolom van Tabel 10.8 moeten vergeleken worden met de maximale capaciteit van een rijweg met twee rijstroken die voor de R2 op 3.000 p.a.e./h en voor de A12 op 3.600 p.a.e./h werd vastgelegd. Voor de Liefkenshoektunnel en de Tijsmanstunnel wordt er gemiddeld gezien respectievelijk 21% en 35% van de beschikbare capaciteit ingenomen. Voor de A12 varieert de gemiddeld ingenomen capaciteit van 29% tot 82%. Aldus wordt een belangrijk deel van de capaciteit van de A12 ingenomen. Daar de cijfers in Tabel 10.8 gemiddelden zijn kan aangenomen worden dat de ingenomen capaciteit tijdens de piekperiodes/spitsuren nog hoger liggen. Uit Tabel 10.8 blijkt verder dat het verkeer op de A12 van Antwerpen-Noord tot

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

277

Zandvliet stelselmatig daalt, waaruit kan afgeleid worden dat een groot deel van dat verkeer havengebonden is. Rekening houdend met het feit dat de grote, industriële bedrijven in de haven volcontinu werken, zullen deze piek-periodes meer afgevlakt zijn en zich gedurende meer en langere periodes van de dag voordoen in vergelijking tot de gekende, ‘traditionele’ spitsuren. Globaal kan gesteld worden dat de A12 tijdens de piekperiodes verzadigd kan zijn, en dat bij slechte weersomstandigheden of verkeersongelukken files kunnen optreden tijdens die piekperiodes.

10.5.4.2 Verkeersgeneratie Monsanto

Op basis van de gegevens in Sectie 10.5.2 werden de verkeersstromen veroorzaakt door Monsanto ingeschat en uitgedrukt in p.a.e. Het resultaat is opgenomen in onderstaande Tabel 10.9. Bij de berekeningen werden volgende veronderstellingen gemaakt:

� De aan- en afvoer van grondstoffen/eindproducten gebeurt verspreid over de werkdag tussen 6u en 16u;

� De personen die werken volgens het dagregime komen bij Monsanto aan tussen 7u en 9u30 en vertrekken tussen 15u en 19u (glijdende werkuren). Voor de berekening van de verkeersstromen werd gerekend met aankomst- en vertrektijden van respectievelijk 7-9u en 16-18u. Door de verkeersstromen te concentreren binnen een beperktere tijdsperiode ontstaat een ‘worst case’ benadering; en

� De personen die werken volgens het ploegensysteem komen telkens aan in de loop van het uur voorafgaand aan de shift en vertrekken in het uur volgend op de shift. Concreet betekent dit:

o Ploeg 1: Aankomst tussen 5 en 6u, vertrek tussen 14 en 15u; o Ploeg 2: Aankomst tussen 13 en 14u, vertrek tussen 22 en 23u;

en o Ploeg 3: Aankomst tussen 21 en 22u en vertrek tussen 6 en 7u.

Tabel 10.9 Verkeersstromen die in de loop van de dag veroorzaakt worden door Monsanto op basis van het benaderde woon-werkverkeer en vrachtverkeer van en naar het bedrijfsterrein.

NAAR Monsanto (in p.a.e.) WEG VAN Monsanto (in p.a.e.)

Periode

Dag

regi

me

Ploe

gen

Vra

chtv

erke

er

Totaal

Dag

regi

me

Ploe

gen

Vra

chtv

erke

er

Totaal

5-6u - 39 - 39 - - - 0 6-7u - - 30 30 - 28 30 58 7-8u 71 - 30 101 - - 30 30 8-9u 71 - 30 101 - - 30 30

9-10u - - 30 30 - - 30 30 10-11u - - 30 30 - - 30 30 11-12u - - 30 30 - - 30 30

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

278

NAAR Monsanto (in p.a.e.) WEG VAN Monsanto (in p.a.e.)

Periode

Dag

regi

me

Ploe

gen

Vra

chtv

erke

er

Totaal

Dag

regi

me

Ploe

gen

Vra

chtv

erke

er

Totaal

12-13u - - 30 30 - - 30 30 13-14u - 34 30 64 - - 30 30 14-15u - - 30 30 - 39 30 69 15-16u - - 30 30 - - 30 30 16-17u - - - 0 71 - - 71 17-18u - - - 0 71 - - 71 18-21u - - - 0 - - - 0 21-22u - 28 - 28 - - - 0 22-23u - - - 0 - 34 - 34 23-5u - - - 0 - - - 0

10.5.4.3 Vergelijking van de verkeersgeneratie van Monsanto met de capaciteit van de

omliggende wegen en de verkeersintensiteit

a) De Scheldelaan

Voor de Scheldelaan zijn er geen recente, officiële telgegevens beschikbaar. Het aandeel van Monsanto kan dus enkel vergeleken worden met de theoretische capaciteit van de Scheldelaan die voor iedere rijrichting 3.000 p.a.e./h bedraagt. Bij vergelijking van de verkeersgeneratie van Monsanto met deze veronderstelde capaciteit van de Scheldelaan, gaan we er vanuit dat al het verkeer Monsanto bereikt via de R2 en dus via het zuidelijk gelegen deel van de Scheldelaan. Op deze manier kunnen de totalen opgegeven in Tabel 10.9 vergeleken worden met de maximale capaciteit, nl. 3.000 p.a.e./h. Tussen 7u en 9u ‘s morgens is het aandeel van Monsanto op de Scheldelaan komende van de R2 in de richting van Monsanto het grootst. Op dit moment neemt Monsanto ca. 3% van de capaciteit van de Scheldelaan in. Tussen 16u en 18u is er een ander piekmoment ten gevolge van de activiteiten van Monsanto. Deze verkeersstroom doet zich voor op de Scheldelaan komende van Monsanto in de richting van de R2. Op dit moment wordt ca. 2% van de capaciteit van de Scheldelaan door Monsanto ingenomen.

b) R2: de Liefkenshoektunnel en de Tijsmanstunnel We maken volgende veronderstelling:

� 35% van de voertuigen die naar of weg van Monsanto rijden, volgen het traject Liefkenshoektunnel – Scheldelaan; en

� 65% van de voertuigen die naar of weg van Monsanto rijden, volgen het traject Tijsmanstunnel – Scheldelaan.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

279

Van 6u tot 22u zullen er gemiddeld 33 p.a.e./h en maximaal 101 p.a.e./h de R2 bereiken. Door bovenstaande verdeelsleutel toe te passen op de berekende, gemiddelde waarde en de piekwaarde, kan de verkeersimpact van Monsanto op het verkeer in de Liefkenshoektunnel en de Frans Tijsmanstunnel ingeschat worden.

Tabel 10.10 Benaderend aandeel van Monsanto in de verkeersstromen van de R2.

Ringweg R2 Verkeer van/naar Monsanto

per rijrichting (per uur) Capaciteit weg per rijrichting (per uur)

Aandeel verkeer van/naar Monsanto

Liefkenshoektunnel Gem.: 12 p.a.e.

Piekuren: 35 p.a.e. 3 000 p.a.e.

0,4% 1,2%

Tijsmanstunnel Gem.: 21 p.a.e.

Piekuren: 66 p.a.e. 3 000 p.a.e.

0,7% 2,2%

Ringweg R2 Verkeer van/naar Monsanto

per rijrichting (per uur) Verkeerstellingen

(per uur) Aandeel verkeer

van/naar Monsanto

Liefkenshoektunnel Gem.: 12 p.a.e.

Piekuren: 35 p.a.e. 619 p.a.e.

1,9% 5,7%

Tijsmanstunnel Gem.: 21 p.a.e.

Piekuren: 66 p.a.e. 1.056 p.a.e.

2,0% 6,3%

Gemiddeld gezien bedraagt het aandeel van Monsanto ca. 2,0% van het reële wegverkeer op de R2. Daarmee neemt het verkeer van en naar Monsanto echter slechts 0,4% in van de totale capaciteit van de R2 ter hoogte van de Liefkenshoektunnel en slechts 0,7% van de totale capaciteit van de R2 ter hoogte van de Frans Tijsmanstunnel. Het verkeer van en naar Monsanto kan tijdens piekuren tot 6,3% van het reële verkeer op de R2 uitmaken34. Hierbij gaat het echter slechts om 2,2% van de capaciteit van de R2.

c) A12 Wanneer we verder veronderstellen dat al het verkeer dat door de Frans Tijsmanstunnel rijdt zijn weg verder zet op de A12 en we hierbij de ‘worst-case’ inschatting maken dat het verkeer van Monsanto zowel voor 100% de A12 richting Zandvliet kan oprijden, als voor 100% de A12 richting Ekeren, dan kunnen we het maximale aandeel van Monsanto op de capaciteit van de A12 en op de vastgestelde verkeersintensiteit bepalen. Gemiddeld gezien bedraagt het aandeel van Monsanto 0,7 tot 2,0% van het reële wegverkeer op de A12. Daarmee neemt het verkeer van en naar Monsanto 0,7% in van de totale capaciteit van de A12.

34 Hierbij moet opgemerkt worden dat de piekwaarden van Monsanto vergeleken worden met gemiddelde waarden. Gezien de piekuren van Monsanto min of meer zullen overeenstemmen met de pieken in verkeersdrukte, zal het aandeel van Monsanto tijdens deze spitsuren waarschijnlijk nog lager liggen.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

280

Volgens bovenstaande ‘worst case’ inschatting, kan het verkeer van en naar Monsanto tijdens piekuren tot 6,3% van het reële verkeer op de A12 uitmaken35. Dit is 2,2% van de capaciteit van de A12.

Tabel 10.11 Benaderend aandeel van Monsanto in de verkeersstromen van de A12.

A12 Verkeer van/naar Monsanto

per rijrichting (per uur) Capaciteit weg per rijrichting (per uur)

Aandeel verkeer van/naar Monsanto

A12 (algemeen) Gem.: 21 p.a.e.

Piekuren: 66 p.a.e. 3 000 p.a.e.

0,7% 2,2%

A12 Verkeer van/naar Monsanto

per rijrichting (per uur) Verkeerstellingen

(per uur) Aandeel verkeer

van/naar Monsanto

Antw. Noord-Ekeren

Gem.: 21 p.a.e. Piekuren: 66 p.a.e.

2.968 p.a.e. 0,7% 2,2%

Ekeren-Leugenberg Gem.: 21 p.a.e.

Piekuren: 66 p.a.e. 2.310 p.a.e.

0,9% 2,9%

Leugenberg-Poldervliet

Gem.: 21 p.a.e. Piekuren: 66 p.a.e.

1.858 p.a.e. 1,1% 3,6%

Zandvliet Gem.: 21 p.a.e.

Piekuren: 66 p.a.e. 1.056 p.a.e.

2,0% 6,3%

Op andere wegen in de omgeving zal de impact van het verkeer van Monsanto lager zijn:

� ofwel omdat de capaciteit van de weg groter is; � ofwel omdat de toegangsweg minder goed gelegen is en er

minder verkeer van Monsanto passeert.

10.5.5 Bepaling van de impact van Monsanto op de verkeerssituatie in de geplande situatie

Monsanto verwacht in de geplande situatie geen significante toename van het personeel en een beperkte toename van het vrachtverkeer. De intensiteit van het woon-werkverkeer zal in de geplande toestand gelijkaardig zijn aan de huidige of mogelijks afnemen ten gevolge van het I-bus project. Door de geplande uitbreidingen verwacht men een toename van het vrachtverkeer van 20 vrachtwagenbewegingen/h tot 24 vrachtwagen-bewegingen/h. We merken verder op dat zich in de toekomst een gestuurd ontwikkelings-scenario zal voordoen. In het kader van het Masterplan Antwerpen zal de Antwerpse Ring gesloten worden met de Oosterweelverbinding. Deze

35 Hierbij moet opgemerkt worden dat de piekwaarden van Monsanto vergeleken worden met gemiddelde waarden. Gezien de piekuren van Monsanto min of meer zullen overeenstemmen met de pieken in verkeersdrukte, zal het aandeel van Monsanto tijdens deze spitsuren waarschijnlijk nog lager liggen.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

281

verbinding houdt de aanleg in van een autosnelweg met twee keer drie rijstroken tussen de E17 en de E34. Het exacte tracé en de uitvoering hiervan (tunnels of tunnel met Lange Wapper-brug) ligt momenteel nog niet vast. Door een bijkomend op- en afrittencomplex op het einde van de Scheldelaan, zal er een derde, mogelijke verbindingsweg tussen Monsanto en de R1 gecreëerd worden. Deze drie opties zijn:

� Scheldelaan – R2 (Frans Tijsmanstunnel) – A12 – R1 (ter hoogte van Ekeren-Merksem);

� Scheldelaan – R2 (Liefkenshoektunnel) – R2 – E34 – R1 (ter hoogte van Linkeroever); en

� Scheldelaan – R1 (ter hoogte van Royerssluis). Zonder rekening te houden met mogelijke vertragingen ten gevolge van verkeersdrukte, kan men via deze drie verbindingen de R1 telkens bereiken in ca. 15 min. Samenvattend kan gesteld worden dat de impact van Monsanto op de verkeerssituatie in de geplande situatie gelijkaardig zal zijn aan de impact in de referentiesituatie.

10.5.6 Identificatie van effecten bij omwonenden

Omdat er geen omwonenden zijn in de onmiddellijke omgeving van Monsanto en omdat het verkeer van en naar Monsanto slechts een beperkt tot verwaarloosbaar aandeel vertegenwoordigt van het verkeer in de omgeving en omdat er geen verkeerstoename als gevolg van de activiteiten van Monsanto wordt verwacht, verwachten we geen specifieke hinder of andere effecten van deze bijdrage. Mens: effecten door verkeer 0

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

282

10.6 LEGIONELLA

Volgens het Besluit van de Vlaamse Regering van 11/06/2004 dient een bedrijf een ‘Legionella Beheersplan’ op te maken. Hierin dienen alle plaatsen waar verneveld water bij een temperatuur tussen 25 °C en 55 °C voorkomt, te worden geïnventariseerd. Deze omstandigheden maken immers het voorkomen van Legionellabacteriën mogelijk. Monsanto beschikt over een uitgeschreven ‘Legionella-beheersplan’ in de vorm van een veiligheidsnota. De laatste versie dateert van april 2008. Op basis van een risico-analyse selecteerde Monsanto volgende risicopunten:

� Koeltorens; � Sanitaire warmwatersystemen; � Luchtbevochtiging van airconditioning systemen; � Nooddouches en oogbaden; en � Brandhaspels en sprinklerinstallaties.

Opmerking: In de afvalwaterzuiveringsinstallatie van het bedrijf wordt uitsluitend bodembeluchting toegepast wat in tegenstelling tot de oppervlaktebeluchting weinig aërosolvorming veroorzaakt. Jaarlijks wordt het afvalwater geanalyseerd voor de aanwezigheid van pathogene kiemen met inbegrip van de Legionella pneumophila. Zowel voor de koeltorens als voor de sanitaire douches en de nood- en oogdouches is een beheersplan opgemaakt en zijn actieplannen beschikbaar. De koeltorens op de verschillende afdelingen worden contractueel gecontroleerd door de firma Ashland. Ashland voert wekelijks de nodige controles uit teneinde zeker te stellen dat het koeltorenwater de gewenste kwaliteit heeft en voldoende wordt behandeld om bacteriologische vervuiling te voorkomen. Het beheersplan voor de koeltorens is gebaseerd op het Biosperse LP programma van Ashland Drew Industrial voor de preventie, de controle en de behandeling van Legionella in koeltorens. Tweemaal per jaar worden van alle koeltorens waterstalen genomen en onderzocht op aanwezigheid van Legionellabacteriën. Voor de sanitaire installaties (douches, stortbaden, spoelbakken,…) is een beheersplan opgemaakt op basis van de aanbevelingen van Hidrocontrol. De sanitaire installaties moeten regelmatig worden onderhouden, gekuist en gespoeld. In de fabriek worden alle sanitaire doucheruimtes dagelijks gekuist door een erkende reinigingsfirma. Voor de nood- en oogdouches werd eveneens een beheersplan opgemaakt op basis van de aanbevelingen van Hidrocontrol. De nood- en oogdouches moeten regelmatig gecontroleerd worden op hun werking en moeten

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

283

voldoende gespoeld worden. Wanneer de douchekoppen en oogbaden vervuild zijn (o.a. algengroei) moeten deze worden gereinigd en gedesinfecteerd. Als periodieke controle worden jaarlijks van de verschillende watersystemen stalen genomen voor bepaling van Legionella Pneumophila.

10.7 BESLUIT

Uit de bespreking van de toxicologische en hinderaspecten als gevolg van de bedrijfsactiviteiten van Monsanto, blijkt dat de bijdrage van Monsanto tot de omgevingskwaliteit beperkt is. Er wordt hier wel nog eens gewezen op het feit dat de NOx-gehaltes en PM10-gehaltes in de omgevingslucht actueel reeds schommelen rond de toetsingswaarden en dat door Monsanto verschillende mogelijk of waarschijnlijk kankerverwekkende stoffen (in beperkte mate) geloosd worden in het water of in de lucht. Omdat er geen omwonenden zijn in de onmiddellijke omgeving van Monsanto en omdat het verkeer van en naar Monsanto slechts een beperkt tot verwaarloosbaar aandeel vertegenwoordigt van het verkeer in de omgeving en omdat er geen verkeerstoename als gevolg van de activiteiten van Monsanto wordt verwacht, verwachten we geen specifieke hinder of andere effecten van deze bijdrage.

10.8 MILDERENDE MAATREGELEN

Er worden geen dwingende milderende maatregelen voorgesteld. Er wordt wel vooropgesteld dat Monsanto de lozing in water en lucht van mogelijk of waarschijnlijk kankerverwekkende stoffen (diallaat, acetochloor, 2,4,6 trichloorfenol, benzylchloride) in de mate van het mogelijke dient te vermijden. Met het oog op het verbeteren van het gezondheidsklimaat in de omgeving zijn ook wel maatregelen vereist door verschillende actoren ter beperking van de NOx- en PM10-uitstoot. Hiervoor verwijzen we naar het recente ‘Actieplan fijn stof en NO2 in de Antwerpse haven en de stad Antwerpen’. In dit actieplan worden een aantal concrete acties voorgesteld die de NO2- en fijn stof-concentraties in het Antwerpse havengebied moeten terugdringen. Er worden in dit plan geen acties gespecificeerd die een directe impact op de bedrijfsvoering van Monsanto hebben, maar tijdens de vergunningsprocedure zal wel specifiek gekeken worden naar de emissies van stof en NOx.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

284

11 DISCIPLINE ‘FAUNA EN FLORA’

11.1 SITUERING

In dit MER bestuderen we in de discipline fauna en flora de aspecten geluids-verstoring en ecotoxicologie. Deze keuze is vooral gebaseerd op het actualisatieMER van 2000, waaruit blijkt dat de andere aspecten als onbelangrijk konden worden beschouwd. Monsanto is ten oosten van het habitatrichtlijngebied “Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent” en ook het vogelrichtlijngebied “Schorren en Polders van de Beneden Schelde” gelegen. Deze gebieden overlappen met het Ramsargebied “Paardenschor, Groot Buitenschoor en Galgenschoor”. Op enige afstand van het bedrijf zijn ook nog enkele andere natuurgebieden gelegen, namelijk de Kuifeend, Grote Geul, Bospolder-Ekers Moeras en de Oude Landen.

11.2 METHODOLOGIE

We beschrijven de natuurwaarden aanwezig in de diverse beschermde gebieden alsook van de andere natuurgebieden in de omgeving van Monsanto. Omdat er geen directe inname is van ecotopen door het project zal de aandacht vooral gaan naar soorten uit de macrofauna met bijzondere aandacht voor de gevoelige soorten. Algemeen kan gesteld worden dat de besproken effecten ter hoogte van de speciale beschermingszones (SBZ) zich in mindere mate kunnen voordoen ter hoogte van de andere natuurgebieden in de omgeving vanwege de grotere afstand. Enkel wanneer duidelijk effecten vastgesteld worden ter hoogte van de meest nabijgelegen gebieden zal de perimeter van het studiegebied bewust verder worden uitgebreid. Om ecotoxicologische effecten te beoordelen, zal nagegaan worden wat de evolutie voor de beschouwde parameters is ten opzichte van vroegere studies of gegevens. Deze gegevens zullen als referentie worden gebruikt om de effecten van het project te beoordelen, naast een eventuele toetsing aan het wettelijke kader indien relevant. Voor al deze gegevens wordt hoofdzakelijk geput uit de NATURA 2000-toets die werd opgemaakt ter ondersteuning van dit MER (zie bijlage 7). Enkel waar het relevant wordt geacht zullen bijkomende effectevaluaties worden gemaakt.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

285

11.3 KADERING REGELGEVING

11.3.1 EU-Vogelrichtlijngebieden

Op 2 april werd de Richtlijn 79/409/EEG van de Europese Commissie van kracht betreffende het behoud van de vogelstand. Deze richtlijn heeft tot doel het beschermen van alle in het wild levende vogelsoorten en de gebieden waar ze in de Europese Unie broeden, pleisteren en overwinteren. De Vogel-richtlijn geldt voor alle wilde vogelsoorten, zowel voor broedvogels als voor trekvogels. Daarnaast krijgen de in Europese context zeldzame of bedreigde soorten extra bescherming. De richtlijn is van toepassing op de vogels zelf, hun eieren, nesten en leefgebieden. Ook buiten deze beschermingszones dienen lidstaten zich in te zetten om de vervuiling en verslechtering van de leefgebieden van de soorten te voorkomen. Er wordt bijzondere betekenis gehecht aan waterrijke gebieden (Europese Commissie, 2000; Osienck E., 1998). In bijlage I van de Vogelrichtlijn is een lijst opgenomen van vogelsoorten die in Europa zeldzaam of bedreigd zijn. Het betreft hier de prioritair te beschermen soorten. Deze in bijlage I opgenomen lijst werd door de Richtlijn 85/411/EEG van de Europese Commissie betreffende het behoud van de vogelstand uitgebreid tot 144 vogelsoorten. De EU-Vogelrichtlijn werd omgezet naar Vlaamse wetgeving meer specifiek door het art 36ter van het Decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijke milieu (B.S. 10 januari 1998 en 31 augustus 2002) over speciale beschermingszones. Elke lidstaat was verplicht om in het kader van deze Europese richtlijn speciale beschermingszones (SBZ) aan te duiden. Op weten-schappelijke basis en in samenwerking met het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek zijn voor Vlaanderen 24 vogelrichtlijngebieden (SBZ-V) afgebakend met een totale oppervlakte van 98.243 ha (Besluit Vlaamse Regering van 17 oktober 1988, gewijzigd door het Besluit van 23 juni 1998 en 17 juli 2000). Deze gebieden maken deel uit van het Natura 2000-netwerk, een Europees ecologisch netwerk in het kader van de Habitatrichtlijn (EU-Richtlijn 92/43/EEG). Bij de afbakening van de Vogelrichtlijngebieden werd rekening gehouden met volgende criteria (Europese commissie, 2000):

� Het aantal en de oppervlakte van de geschikte broed-, pleister-, en overwinteringsgebieden die nodig zijn voor het overleven van bedreigde, kwetsbare en zeldzame soorten;

� Broed-, rui-, overwinteringsgebieden en rustplaatsen op trekroutes van geregeld voorkomende trekvogels;

� Waterrijke gebieden van internationale betekenis; en � De verschillende Vogelrichtlijngebieden moeten een samenhangend

geheel vormen dat het voortbestaan van zeldzame vogels garandeert.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

286

De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van deze vogel-soorten, in het bijzonder voor de trekvogels, en zijn verplicht hun leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. Het doden, vangen of opzettelijk verstoren van vogelsoorten opgenomen in bijlage I en bijlage II-1 is verboden. Dit geldt ook voor het vernietigen, beschadigen of verwijderen van hun eieren en nesten. Voor de andere vogelsoorten worden beperkingen opgelegd bij het bejagen ervan (Europese commissie, 2000; Osieck E., 1998).

In het besluit van 1998 zijn geen specifieke beschermingsmaatregelen opgenomen. Deze werden later in beperkte mate opgenomen in andere wetten en decreten (Anselin et al., 1999). Figuur 10 toont de ligging van het Vogelrichtlijngebied in de nabijheid van Monsanto. Het betreft het vogelrichtlijngebied ‘Schorren en polders van de Beneden-Schelde’ ten westen van Monsanto en ook nog voor een deel ten oosten van het bedrijf. In het zuidoosten is het vogelrichtlijngebied ‘De Kuifeend en de Blokkersdijk’ gesitueerd.

11.3.2 EU-Habitatrichtlijngebieden

De EU-Richtlijn 92/43/EEG van 21 mei 1992 betreffende de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beoogt het waarborgen van de biologische diversiteit, door het in stand houden van de natuurlijke habitats en van de wilde fauna en flora binnen de EU-lidstaten. Deze richtlijn heeft tot doel een Europees netwerk van natuurgebieden op te richten, het zogenaamde Natura 2000-netwerk. Met de creatie van dit netwerk – dat ook de eerder aangeduide vogelrichtlijnen opneemt – wil Europa alle van communautair belang geachte habitats en soorten behouden. Deze gebieden zijn bijzonder en representatief voor een van de zes biogeografische regio’s van de Europese Unie (Europese Commissie, 2000; Osieck E., 1998). Elke lidstaat was verplicht om in het kader van deze richtlijn Speciale Beschermingszones (SBZ) aan te duiden. Daarbij diende men rekening te houden met de in de drie bijlagen opgegeven criteria. Bijlage I geeft een lijst van habitattypes, bijlage II geeft een lijst van de te beschermen soorten en bijlage III geeft diverse selectiecriteria. Op wetenschappelijke basis en in samenwerking met het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek zijn voor Vlaanderen 38 habitatrichtlijngebied (SBZ-H) afgebakend met een totale oppervlakte van 101.891 ha (Besluit Vlaamse Regering van 14/02/96 en 24/05/2002) (Anselin et al., 1999; De Roo A. et al., 2003). De EU-Habitat-richtlijn werd omgezet naar Vlaamse wetgeving (art 36ter van het Decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijke milieu (B.S. 10 januari 1998, 31 augustus 2002 en 31 maart 2008) – speciale beschermingszones). De EU draagt een bijzondere voorwaardelijkheid voor prioritaire communautaire habitats en soorten – die in hun voortbestaan bedreigd zijn –

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

287

waarvan een belangrijk deel van hun verspreiding binnen de EU ligt. Voor deze gebieden en soorten dienen dringende beschermingsmaatregelen genomen te worden. Zij worden in lijsten aangeduid met een asterisk. Op grond van artikel 6 van de Richtlijn dient elke lidstaat instandhouding-maatregelen te treffen: specifieke of in andere bestemmingsplannen geïntegreerde beheersplannen. Aan de hand van deze plannen kan men de na te streven doelstellingen preciseren, eventuele moeilijkheden met eigenaren of gebruikers van het gebied ondervangen en oplossen, bepalen welke middelen moeten worden aangewend alsook werk maken van een langetermijnplanning voor het beoogde behoud. Passende wettelijke, bestuursrechtelijke of op een overeenkomst berustende maatregelen dienen aan de ecologische vereisten van de habitattypen en soorten te voldoen. De ecologische kwaliteit van deze zones moet behouden blijven of worden verbeterd. Elke verstoring of afname daarvan dient voorkomen te worden (Europese Commissie, 2000). Menselijke activiteiten zijn binnen dit Natura 2000-netwerk mogelijk voor zover ze het behoud van die habitats en soorten niet in gevaar brengen. De Habitatrichtlijn verbiedt een activiteit als de beschermingszone erdoor wordt aangetast. Volgens artikel 6, lid 3 van de Richtlijn moet voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Habitatrichtlijngebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een dergelijk gebied, een passende beoordeling gemaakt worden van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied. Met behulp van het afwegingskader van de Habitatrichtlijn kan worden nagegaan welke activiteiten wel en welke activiteiten niet mogen plaatsvinden in een gebied dat is aangewezen volgens de Habitatrichtlijn. Niets belet de nationale autoriteiten om de activiteit in kwestie in het gebied toe te staan indien de evaluatie geen kwalijke gevolgen voor het gebied aan het licht brengt. In het tegengestelde geval en indien geen alternatieve oplossing kan worden gevonden, kan de activiteit in kwestie in het gebied alleen dan doorgang vinden indien deze van groot openbaar belang wordt verklaard. Volgens artikel 6, lid 4 van de Habitatrichtlijn kan om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, onder bepaalde voorwaarden toch een plan of project worden gerealiseerd waarbij een speciale beschermingszone wordt aangetast. In dat geval moeten compenserende maatregelen genomen worden om de complete samenhang van Natura 2000 te behouden en moet de Europese Commissie hiervan in kennis gesteld worden. Mocht het echter zo zijn dat een gebied prioritaire habitats of soorten herbergt, dan kan een vergunning alleen worden afgegeven om redenen van groot openbaar belang die verband houden met de volksgezondheid of de veiligheid van de bevolking of het milieu. Indien er andere dwingende redenen van groot openbaar belang in het spel zijn, moet het advies van de Commissie worden ingewonnen (Europese Commissie, 2000)

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

288

Figuur 10 toont de ligging van het Habitatrichtlijngebied in de nabijheid van Monsanto. Het habitatrichtlijngebied Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent met de Waterzone (uitbreiding van originele SBZ-H van 31-03-2009) bevindt zich ten westen van het projectgebied. In het oosten zijn enkele delen van het habitatrichtlijngebied “Historische fortengordels van Antwerpen als vleermuizenhabitat” gelegen.

11.3.3 Instandhoudingsdoelstellingen

Instandhoudingsdoelstellingen vinden hun oorsprong in de Habitatrichtlijn. De lidstaten moeten maatregelen vaststellen om tenminste de natuurlijke typen van habitats en de populaties van wilde dier- en plantensoorten, waarvoor een gebied werd aangemeld, in een gunstige staat van instand-houding te bewaren (Europese commissie, 2000). De Habitatrichtlijn omschrijft deze gunstige staat van instandhouding (Art 1 onder e en i).

De staat van instandhouding van een natuurlijk habitat wordt als gunstig beschouwd wanneer:

� Het natuurlijke verspreidingsgebied van de habitat en de oppervlakte

ervan binnen het gebied stabiel zijn of toenemen; � De voor het behoud op de lange termijn nodige specifieke structuren

en functies bestaan en in afzienbare toekomst vermoedelijk zullen blijven bestaan; en

� De staat van instandhouding van de voor dat habitat typische soorten gunstig is.

De staat van instandhouding van een soort wordt als gunstig beschouwd wanneer:

� Uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog steeds een levensvatbare component is van de natuurlijke habitat waarin hij voorkomt, en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven;

� Het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te worden; en

� Er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populatie van die soort op lange termijn in stand te houden.

De reden waarom een gebied in het Natura 2000-netwerk werd opgenomen, is de grote biologische waarde van het gebied op Europees vlak. De bescherming en/of herstel van de habitats en soorten is een vereiste om dit Europese belang te kunnen verzekeren. De instandhoudingsmaatregelen dienen te beantwoorden aan alle ecologische vereisten van de natuurlijke typen habitats en soorten. De ecologische vereisten betreffen alle ecologische behoeften – zowel abiotische als biotische – waarin moet worden voorzien om een duurzaam bestaan te verzekeren. Soms bestaat er echter een zekere mate

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

289

van onverenigbaarheid tussen de verschillende typen van habitats en soorten, en het spreekt vanzelf dat het verantwoord kan zijn om bij vaststelling van de instandhoudingdoelstellingen voor een gebied prioriteiten vast te leggen (Van Hove et al., 2003). Deze instandhoudingsdoelstellingen werden mee met de beschrijving van de verschillende habitats in de Natura 2000-toets (zie Bijlage 7) opgenomen.

11.3.4 VEN-gebieden

Figuur 11 toont de ligging van de gebieden van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN-gebieden) in nabijheid van Monsanto. VEN-gebieden vormen samen een netwerk van waardevolle natuurgebieden in Vlaanderen. Voorbeelden van dergelijke netwerken zijn ondermeer bepaalde riviervalleien of bijzondere landschappen. De Scheldeoevers (‘De slikken en schorren langsheen de Schelde’) zijn als VEN-gebied (type Grote Eenheid Natuur) aangeduid. Deze gebieden overlappen met de SBZ gebieden.

11.3.5 Natuurtoets

De natuurtoets zit juridisch ingebed in het Natuurdecreet. Ze is overal geldig, en gaat na in hoeverre de bevoegde overheid er zorg voor draagt dat er geen vermijdbare schade aan de natuur kan ontstaan bij een vergunningsplichtige activiteit. De Vlaamse regering kan voor bepaalde activiteiten of categorieën van activiteiten, voor bepaalde habitats of ecologische processen, of voor bepaalde soortengroepen, richtlijnen geven voor het beoordelen van het vermijdbare en onherstelbare karakter van de activiteit en voor de op te leggen voorwaarden, en voor herstelmaatregelen betreffende de schade aan de natuur en compensa-tiemaatregelen. Buiten het VEN kan de Vlaamse overheid een vergunning verlenen voor verplaatsing van kleine landschapselementen op voorwaarde dat de natuur in kwantiteit en in kwaliteit niet vermindert. Binnen het IVON kan slechts een vergunning voor verplaatsing van kleine landschapselementen worden verleend indien het kadert binnen een goedgekeurd natuurrichtplan. Binnen het VEN weigert de overheid echter de vergunning of toestemming indien de activiteit onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur kan veroorzaken. In afwijking hierop kan een activiteit, die onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur veroorzaakt in het VEN, worden uitgevoerd om “dwingende redenen van algemeen belang”. In dat geval worden alle maatregelen genomen om de mogelijke schade te beperken en worden kwantitatieve en/of kwalitatieve compensatiemaatregelen opgelegd aan de aanvrager of de persoon die de melding of de kennisgeving verricht

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

290

heeft, na advies van de administratie bevoegd voor het natuurbehoud. Er mag geen alternatief bestaan voor de activiteit die dergelijke gevolgen niet of in mindere mate met zich brengt. Dit betekent dat er geen alternatief is dat minder schadelijk is voor de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied. Hierbij kunnen economische en andere evaluatiecriteria (kosten!) geen voorrang krijgen op ecologische criteria. Met dwingende redenen van groot openbaar belang wordt bedoeld dat het gaat om op lange termijn blijvende openbare belangen. Deze zijn onontbeerlijk voor de bescherming van het leven van de burger en van fundamentele waarden of voor fundamentele beleidsmaatregelen voor de staat en de samenleving of voor de uitvoering van activiteiten waardoor specifieke openbare dienstverplichtingen worden nagekomen. Na overleg met het Agentschap Natuur en Bos is gebleken dat geen passende beoordeling uitgevoerd moet worden indien de effecten van Monsanto in de geplande situatie niet relevant wijzigen ten opzichte van de effecten momenteel veroorzaakt door Monsanto. Aangezien dit het geval is (zie voorgaande paragrafen) werd in het kader van dit MER geen passende beoordeling uitgevoerd. Wel wordt in bijlage 7 de NATURA 2000-toets bijgevoegd die ter beoordeling van dit project werd opgemaakt. Hierin worden de mogelijke milieuinvloeden ten opzichte van de SBZ gebieden bekeken. Daar de VEN-gebieden grotendeels overlappen wordt er niet specifiek nogmaals apart gekeken naar deze gebieden.

11.4 AFBAKENING VAN HET STUDIEGEBIED

Het studiegebied wordt gevormd door enerzijds het projectgebied en anderzijds de verwachte invloedsfeer van de technische disciplines Lucht, Water en Geluid.

11.5 REFERENTIESITUATIE

Als referentiesituatie kunnen we enerzijds opteren voor de gegevens gebruikt voor de afbakening van de SBZ-H en SBZ-V gebieden. Anderzijds hebben we wat Monsanto betreft de situatie en mogelijke milieueffecten zoals beschreven in het ActualiseringsMER van 2000. Hierna geven we een samenvatting van de beoordelingen uit dit actualiseringsMER alsook de gegevens van de SBZ gebieden36. 36 Op 15 juni 2007 heeft de Vlaamse Regering een voorlopige vaststelling gedaan van een nieuwe SBZ-H, met name de “Waterzone van het gebied Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent”. Ter hoogte van het projectgebied betreft dit de zone van het open water, met andere woorden de Scheldeloop met vooral aandacht voor de onderwatersoorten en als pleisterplaats voor bepaalde vogelsoorten. Deze biota worden al mee genomen bij de beoordeling van de milieuinvloed door Monsanto op de bestaande SBZ gebieden en de waterkwaliteit van de Schelde en wordt verder niet specifiek meer vermeld.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

291

11.5.1 ActualiseringsMER 2000

Hieronder geven we een aantal van de bevindingen uit dit MER weer:

Er werden vier ‘rode lijst-soorten’ vermeld voor het Galgeschoor, nl. Zwartkopmeeuw (zeldzaam), Kluut (kwetsbaar), Aalscholver (kwetsbaar) en Tureluur (bedreigd). In totaal werden 20 vogelsoorten opgelijst gebaseerd op de broedvogelmonitoring van Anselin en anderen uit 1997 (INBO). Voor het visbestand bleek er een toename van het aantal soorten te zijn vastgesteld. Ook werd de zeehond als regelmatige gast vernoemd. De evaluatie van mogelijke effecten van de toenmalige situatie van het bedrijf gaf een geluidsniveau aan van 47 dB ter hoogte van de Scheldedijk (ongeveer 200 meter verwijderd van het bedrijf). De toetsing gebeurde ten opzichte van 50 dBA voor weidevogels. De ecotoxicologische evaluatie van het effluent werd als weinig acuut toxisch beoordeeld. Dit maakt dat effect van effluentwater op de Schelde als gering werd bestempeld. Wat luchtemissies betreft, werd gesteld dat er geen enkele invloed op flora of fauna was omdat de stoffen afkomstig van Monsanto getoetst werden aan de concentraties die typisch zijn voor de omgevingslucht. Met andere woorden er werden geen nadelige effecten op fauna of flora gevonden die gerelateerd waren met de bedrijfsactiviteiten van Monsanto.

11.5.2 Vogel- en Habitatrichtlijn

In Vlaanderen is het Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent aangeduid als Habitatrichtlijngebied dat deel uitmaakt van het Natura 2000-netwerk. Het gehele gebied heeft een oppervlakte van 6.005 ha en behoort tot de Atlantische regio. De volgende habitats worden daarbinnen beschermd: slikken en brakwaterschorren, dijken, kreken en hun oevervegetaties. Dit gebied valt voor een belangrijk deel samen met het Vogelrichtlijngebied ‘Durme en middenloop van de Schelde’ en gedeeltelijk met het Vogelrichtlijn-gebied ‘Schorren en polders van de Beneden-Schelde’ en omvat tevens enkele bijkomende buiten- en binnendijkse gebieden (zoals het Schouselbroek en de Damvallei) en enkele andere kleine gebieden (bv. Orchis). Het gebied sluit aan bij het Nederlandse Westerscheldegebied (bv. Saeftinge). Er werden zowel brak- als zoetwatergetijdengebieden aangeduid.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

292

In de Natura 2000-toets (zie bijlage 7) wordt ondermeer een oplijsting gegeven van de habitats en soorten die binnen dit habitatgebied voorkomen. Ook wordt hier een overzicht van broedende en niet-broedende soorten en aantallen winter/trekvogels in het Vogelrichtlijngebied weergegeven van die soorten die in belangrijke mate in Vlaanderen voorkomen.

11.6 HUIDIGE SITUATIE

In dit deel beschrijven we kort de huidige situatie van de biologische waarde van de SBZ en natuurgebieden in de buurt van Monsanto. Biologische waarderingskaart Figuur 9 toont de ligging van Monsanto op de biologische waarderingskaart opgesteld door het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek. Voor het opstellen van deze kaart zijn alle vegetaties geïnventariseerd en geëvalueerd. De evaluatie geeft een indicatie van de ecologische waarde van het gebied op het ogenblik van de inventarisatie. Beschrijving van de natuurgebieden Ter hoogte van Monsanto begint een snoer van natuurgebieden van de rechteroever van de Schelde. Van noordwest naar zuidoost bestaat dit snoer uit de brakwaterschorren Galgenschoor en Groot Buitenschoor, de Kuifeend, Grote Geul en de Verlegde Schijns, Bospolder-Ekers Moeras en de Oude Landen. In totaal hebben deze gebieden een oppervlakte van ruim 600 ha. In onderstaande paragrafen beschrijven we kort de natuurgebieden uit dit snoer (Bron: Natuurpunt).

� Galgeschoor en Groot Buitenschoor zijn twee brakke schorren-gebieden in het Vlaamse deel van het Scheldeëstuarium. Ze situeren zich in het uiterste noorden van de haven waar de Schelde Nederland binnenstroomt en zich van een rivier verbreedt tot een zeearm, de Westerschelde. De gebieden liggen buitendijks. Ze zijn onderhevig aan de getijdenwerking; ongeveer om de 12,5 uur worden ze bij hoogwater soms geheel soms gedeeltelijk overstroomd met brak water. De levensomstandigheden zijn hier zeer zwaar: door het in- en uitstromende water heerst er een zeer grote dynamiek in het gebied. Het slik is de kale, schijnbaar doodse moddervlakte. Bij laag water staat het bloot aan ofwel een blakende zon en loopt de temperatuur snel hoog op ofwel snijdt er in de winter een koude wind over en zakt de temperatuur diep onder nul. Hier overleven enkel speciaal aangepaste planten en dieren. Omdat er amper 320 ha van dit biotoop bestaat, zijn deze gebieden zeer waardevol.

� De Kuifeend en Grote Kreek (ook wel Grote Geul genoemd) vormen

een internationaal belangrijk watervogelgebied te midden van industriële vestigingen, drukke havendokken, lawaaierig verkeer en

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

293

een immense stortplaats. Vogels hebben daar blijkbaar minder problemen mee. Zij vinden er de noodzakelijke rust, voedsel en zuiver water. Sinds het ontstaan midden de jaren zestig, groeide De Kuifeend uit tot een waar eldorado voor ca. 250 vogelsoorten waaronder 85 broedvogelsoorten! Ook tijdens de trek en in de winter is het reservaat een waar toevluchtsoord voor watervogels. Vanaf de zomer verzamelen er honderden tot duizenden eenden zoals krakeenden, wintertalingen, smienten, kuifeenden, tafeleenden,… Nu en dan verzeilt er ook al wel eens één of andere zeldzame gast uit Azië of Amerika. Ook het bestand van andere dieren plantensoorten werd onder de loep genomen. Niet minder dan 30 zoogdierensoorten, 9 vissoorten, 7 amfibieën- en 1 reptielensoort werden er inmiddels geïnventariseerd naast 300 plantensoorten en een uitgebreide lijst van vlinders, libellen,…

� Bospolder-Ekers Moeras, is een gebied van ongeveer 85 ha. In het

noorden vormt het recreatiedomein Muisbroek de grens, in het zuiden en het westen is er de haven (het Churchilldok) en de havenindustrie (Luithagen). De A12 en de woonkern van Ekeren lijnen het gebied in het oosten af. Vroeger was de Bospolder, zoals het omringende landschap, poldergebied. Bij de havenuitbreiding zo’n dertig jaar geleden werd het gebied opgespoten. Daarna veroverde de natuur langzaam opnieuw het vernielde gebied. Graslanden, ruigten, bos en moeras wisselen hier af met ondiepe plassen. In 2002 werd hier het allereerste Vlaamse natuurinrichtingsproject afgewerkt. Door moeras te herstellen en “wielen” of plassen ontstaan door dijkdoorbraken te ruimen, werd het gebied terug natter en waardevoller. Langs grachten en open water ontwikkelde zich hier rietland, waar kleine karekiet, rietgors en tal van eenden zich thuis voelen. Vooral voor vogels bekleden de Bospolder en het Ekers Moeras een belangrijke positie in een snoer van internationaal interessante gebieden.

Uit recente vogelwaarnemingen blijkt het ornithologisch belang van ondermeer het Galgenschoor-Groot Buitenschoor. Hieronder vermelden we drie recent gepubliceerde lijsten van waarnemingen voor dit gebied:

� Ringonderzoek Groot Galgeschoor (2008) (bron: Belora vzw): kleine karekiet, bosrietzanger, blauwborst, rietzanger, fitis, ijsvogel, oeverzwaluw, tjiftjaf, grasmus, sprinkhaanrietzanger, grote karekiet, snor, pimpelmees, spreeuw, rietgors, boerenzwaluw, waterral, heggenmus, winterkoninkje, tuinfluiter, ringmus, roodborst, pimpelmees, paapje, gele kwik, putter, groene specht;

� Vogelwaarnemingen Natuurpunt Antwerpen Noord (Galgeschoor: 15/7- 1/4/2008): Blauwe Kiekendief, Oeverloper, Baardmannetje, Putter, Bruine Kiekendief, Tureluur, Graspieper, Witte Kwikstaart, Blauwborst, Rietzanger, Bosrietzanger, Kleine Karekiet, Rietgors; en

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

294

� Vogelwaarnemingen Natuurpunt Antwerpen Noord (Groot Buitenschoor: 15/7- 1/4/2008): Visarend, Kleine Zilverreiger, Blauwe Kiekendief, Regenwulp, Dwergmeeuw, Zwarte Stern, Sprinkhaanzanger.

Het belang van dit unieke schorrengebied binnen de natuurgebieden gesitueerd in en rond de haven van Antwerpen kan ook worden afgeleid uit de instandhoudingsdoelstellingen voor dit gebied (Van Hove, 2003). Uit de habitatmatrix voor broedende soorten blijkt dat het habitat Duinen, Slikken en Schorren 22 broedende aandachtsoorten oplevert, wat - op open water na - de belangrijkste prioriteitscore is voor de gedefinieerde aandachtsoorten. Uit de voorgestelde goede condities kunnen we grosso modo stellen dat een goede conditie voor slikken gerelateerde habitats gekenmerkt wordt door het in stand houden van de oppervlakte van deze habitats en door het niet drastisch gaan veranderen van vegetatiehoogtes of oppervlaktes door bv. aanvoer van voedingsstoffen.

11.7 EFFECTBESCHRIJVING EN BEOORDELING

In het kader van dit MER bespreken we volgende effectgroepen:

� Rustverstoring door geluidshinder; en � Ecotoxicologische effecten als gevolg van de door Monsanto

veroorzaakte lucht- en waterimmissieconcentraties.

11.7.1 Significantiekader

Om de milieueffecten naar fauna en flora te beoordelen, hanteren we volgend significantiekader:

• Verstoring door geluid

o Globaal beoordelen we het geluidsniveau volgens onderstaand significantiekader:

� Bij een afname van de huidige geluidsdruksituatie met 3 dBA spreken we van een positief effect;

� Wanneer de situatie niet veranderd ten opzichte van de huidige situatie beschouwen we dit uiteraard als geen effect (0);

� Neemt het geluid toe met 3 dBA ten opzichte van de huidige situatie dan spreken we van een negatief effect; en

� Stijgt het geluidsniveau met meer dan 3 dBA ten opzichte van de huidige situatie dan spreken we van een significant negatief effect.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

295

Apart van deze beoordeling zal ook gekeken worden naar het specifiek geluidsniveau. De beoordeling zal op dezelfde basis gebeuren zoals hierboven aangegeven.

• Ecotoxicologische parameters in de lucht of het water:

Lucht o Wanneer de immissieconcentratie lager is dan de

achtergrondwaarde spreken we van een verwaarloosbaar effect;

o Is de immissieconcentratie gelijk aan de achtergrondwaarde dan beoordelen we dit als geen effect.;

o Is de immissieconcentratie tot 10% hoger dan de achtergrondwaarde dan spreken we van een negatief effect, en

o Wanneer de immissieconcentratie meer dan 10% hoger ligt dan de achtergrondwaarde spreken we van een significant negatief effect.

Water Voor water beoordelen we de concentraties in het geloosde water ten opzichte van de gestelde criteria voor de basiskwaliteit. o Is de geloosde concentratie kleiner dan de basiskwaliteit dan

spreken we van een verwaarloosbaar effect; o Is deze gelijk aan de basiskwaliteitsdoelstellingen dan spreken

we van geen of verwaarloosbaar effect (0); o Is de geloosde concentratie tot 10% boven de basiskwaliteits-

norm dan spreken we van een negatief effect; en o Is de geloosde concentratie meer dan 10% boven de

basiskwaliteitsnorm dan spreken we van een significant negatief effect.

11.7.2 Rustverstoring door geluidshinder

Geluid wordt als de mogelijke belangrijkste verstoringsfactor aanzien. In de NATURA 2000-toets werd de verstoring van de nieuwe installaties bij Monsanto voor geluid als niet significant beschouwd ten opzichte van de nabijgelegen speciale beschermingszones. Er kan af en toe wel een geluidsoverschrijding worden vastgesteld tijdens de nacht, maar deze wordt veroorzaakt door diverse bronnen die het achter-grondniveau uitmaken. De geplande nieuwe installaties zullen hierin geen belangrijke bijdrage hebben, zodat in elk geval de voorziene uitbreiding voor de Butvar RB en Glyfosaateenheid geen effect hebben op het omgevingsgeluid ter hoogte van de Scheldedijk. Omdat er in bepaalde omstandigheden (oostenwind en 's nachts) wel een duidelijke bijdrage is vanuit de site van Monsanto, is het belangrijk om deze

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

296

bijdrage te vergelijken met de referentiesituatie, ten tijde van de afbakening van het gebied. Uit het MER van 2001 blijkt dat er toen een duidelijk hoger geluidsniveau werd gehaald vanwege de aanwezigheid van een fakkel op het bedrijf. Deze is in 2006 uit dienst genomen, wat maakt dat het geluidsniveau is gedaald, doordat de geluidsbijdrage van de nieuwe installaties geen bijdrage levert die resulteert in een toename van het geluidsniveau. We kunnen dan ook besluiten dat de uitbreiding van de productieactiviteiten geen verhoging van de geluidsdruk zal betekenen op het SBZ of de verder afgelegen gebieden met natuurwaarde. We dienen hierbij nogmaals te benadrukken dat de gehele geluidsemissie van de 3de productielijn best gelimiteerd wordt op 110 dB(A) zodat er nog enige marge is en er geen verhoging van de specifieke bijdrage van de Butvar RB-afdeling zal optreden en tevens ook geen verhoging van het omgevingsgeluid.

11.7.3 Ecotoxicologische effecten

11.7.3.1 Lucht

Door de deskundige lucht werd de bijdrage van de bedrijfsactiviteiten berekend voor een aantal polluenten in de emissies van Monsanto. Op basis van de gezondheidsrisico’s voor mensen weerhield hij 7 stoffen om verder te evalueren, namelijk:

� Benzylchloride: belangrijk toxicologisch risico (R23 + R40) en niet-verwaarloosbare vracht;

� Ethylchloride: belangrijk toxicologisch risico (R40) en relevante vracht;

� NOx: belangrijke vracht en relevant toxicologisch risico;

� CS2: belangrijk toxicologisch risico (R48/23) en relevante vracht;

� Stof: relevante vracht en relevant toxicologisch risico;

� Formaldehyde: belangrijk toxicologisch risico (R23/24/25 + R40) en niet-verwaarloosbare vracht; en

� NMVOS: belangrijke vracht en onbekend toxicologisch risico.

Uit de berekende dispersies voor deze polluenten bleek dat de bijdrage van Monsanto ter hoogte van het Galgeschoor steeds ver beneden de toetsings-criteria ligt zodat er geen effect van Monsanto op de SBZ- of natuurgebieden kan worden aangetoond. De deskundige lucht verwacht dan ook geen ecotoxicologische impact van deze emissies naar fauna of flora toe.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

297

In de Natura 2000-toets werd voor de belangrijkste polluenten nagegaan of deze toch geen directe of indirecte ecotoxicologische effecten zouden kunnen veroorzaken. We geven deze bevindingen hier kort weer:

� NOx:

Er is een belangrijke bijdrage van NOx ter hoogte van het Galgeschoor. Het gaat hier om eerder voedselrijke, kleiachtige bodems die minder sterk onder invloed staan van verzuring tengevolge van NOx uit de lucht. Ook al was het maar doordat de Schelde tijdens een overstroming zorgt voor een belangrijke aanvoer van allerlei nutriënten. Omdat de NOx-bijdrage in de toekomst zal afnemen kan deze als een zeer gering tot verwaarloosbaar element worden gezien.

De andere geëmitteerde stoffen worden als weinig relevant beschouwd door de deskundige lucht. Toch willen we hier even verder ingaan op stoffen als benzeen, benzylchloride en dioxine.

� Benzeen

Wat benzeen betreft wordt een PNEC in bodem van 0,001 mg/kg bodem voorgesteld door EU, gebaseerd op PEC van 0,076 mg/kg. De PEC van sediment wordt gesteld op 0,25 mg/kg. Dit zijn veel lagere waarden dan in de lucht worden uitgestoten. Daarenboven komt dat benzeen in de natuur verder degradeert. In ecosystemen in ‘zoute’ bodems gebeurt dat erg vlot (Babu, 2002), maar ook in anaërobe condities wordt benzeen afgebroken (Burland, 1999). In beide gevallen wordt ook nitraat afgebroken, wat maakt dat het effect van NOx emissies zelfs bijkomend gedeeltelijk wordt opgevangen.

� Benzylchloride Wat benzylchloride betreft blijkt dat deze stof hoofdzakelijk aanwezig blijft in de lucht, slechts 4% zou vanuit de lucht naar de bodemfractie overgaan en tot 7% naar de waterfractie. Verder heeft benzylchloride in de lucht een fotodegradatie van 3,69 dagen. Er zijn geen gegevens bekend voor de bodem. (http://www.ec.gc.ca/substances/ese/eng/challenge/batch6/batch6_100-44-7.cfm). Gezien de al lage concentraties in de lucht zijn er dan ook geen effecten te verwachten naar de bodem of water toe.

� Dioxine 'Dioxine' is een verzamelnaam voor een assortiment stoffen waarvan 2,3,7,8-tetrachlorodibenzo-p-dioxine (TCDD) het meest giftig is. Daaronder vallen ook de PCB's.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

298

Dioxine is vooral bekend als een erg toxische stof. De WHO heeft een toegelaten dagelijkse opname van 1-4 pg TEQ/kg lichaamsgewicht37 voorgesteld. In Vlaanderen werden geen richtwaarden ingesteld (zie discipline lucht). In Nederland werd uit de proefdiergegevens een gezondheidskundige advieswaarde afgeleid van 1 picogram = 1 pg I-TEQ per kg lichaamsgewicht en per dag. Er zijn weinig directe gegevens voorhanden naar risicofactoren voor de verschillende fauna en flora elementen. Het is bekend uit dierproeven dat de toxiciteitsgrens per organisme erg variabel is. Bij muizen levert een concentratie van 1 ng TEQ /kg reeds duidelijke nierschade op. Dioxine hecht zich goed aan bodemdeeltjes en wordt zo soms geaccumuleerd. Planten en bodembewonende dieren nemen dit dioxine soms mee op en brengen zo dioxine in de voedselketen. Gezien de depositiemetingen als matig verhoogd werden beschouwd door de deskundige lucht (ERM, 2010) met 8,5 pg TEQ/m²/dag in 2006, zien we dit als een aandachtspunt, zonder echter van een negatief effect te kunnen spreken vanwege de geringe bijdrage (0,85% van de toxische waarde bij muizen; zie ook leemten).

11.7.3.2 Water

Uit de discipline water (zie Hoofdstuk 7) blijkt dat het volume effluentwater dat naar de Schelde wordt geëvacueerd, zal toenemen met 13,1%. In de nieuwe geplande situatie vallen de belangrijke bijdragen veroorzaakt door atrazine en de organochloorpesticiden triallaat en alachloor weg. De andere parameters zullen eenzelfde bijdrage tot de vuilvracht vertegenwoordigen als in de referentiesituatie. Er van uitgaande dat het Scheldewater aan de basiskwaliteit voldoet dan zal het effluentwater in de toekomst een belangrijke aanvoer betekenen voor de organochloorpesticiden diallaat en acetochloor. Uit de discipline water blijkt dat de geplande uitbreidingen niet zullen zorgen voor bijkomende overschrijdingen van de milieukwaliteitsdoelstellingen die gelden voor de Schelde. Hoewel de effluentwaterlozing zal toenemen in volume, zal de globale vracht onveranderd blijven. Dit maakt dat de aanvoer van bepaalde organochloorverbindingen in de geplande situatie niet zal toenemen. Wanneer men zou veronderstellen dat de Schelde juist aan de basis-kwaliteitsnormen zou voldoen, dan zorgt het effluent van Monsanto in de referentiesituatie voor een belangrijke impact door de lozing van de organo-

37 TEQ: toxiciteits equivalent: Van den Berg et al.: Toxic Equivalency Factors (TEFs) for PCBs, PCDDs, PCDFs for Humans and Wildlife Environmental Health Perspectives Vol 106, No 12, 1998

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

299

chloorpesticiden alachloor, diallaat en acetochloor en voor een beperkte impact door lozing van triallaat en 2,4,6-trichloorfenol. In de toekomst verwacht men een belangrijke impact door de lozing van de organochloor-pesticiden diallaat en acetochloor en een beperkte impact door de lozing van 2,4,6-trichloorfenol. Triallaat en alachloor zullen niet meer geloosd worden (niet meer vanuit de productie; er zullen mogelijks nog wel beperkte concentraties geloosd worden ten gevolge van de bodemsaneringswerken). In de NATURA 2000-toets (bijlage 7) werden mogelijke ecotoxicologische effecten naar de Schelde geëvalueerd voor een aantal parameters die boven de milieukwaliteitsnormen worden geloosd. We selecteerden die parameters die volgens de discipline water verdere aandacht behoefden, namelijk zwevende stoffen, fosfor, PAK’s en alachloor. Alachloor heeft een PNEC van 300 ng/l (bron VMM), dit betekent dat de huidige geloosde concentratie ver beneden de grens ligt die als mogelijk acuut toxisch wordt aanzien. Alachloor zal in de toekomstige situatie niet meer worden geloosd, zodat we dan ook zeker geen effecten meer hoeven te verwachten. Daar we niet over detailgegevens beschikken van de individuele PAK componenten is het niet mogelijk om een ecotoxicologische evaluatie te doen van de geloosde hoeveelheid. De kwaliteit van het Scheldewater neemt de laatste jaren toe (bron Stevens, 2009 p6). Uit de discipline water blijkt dat de bijdrage van Monsanto aan het niveau in de Schelde 0,23% is. Dit is een zeer lage bijdrage aan PAK’s in het Scheldewater hoewel de lozingsnorm wel overschreden wordt. Door deze geringe bijdrage kunnen we stellen dat er geen significante bijdrage is van Monsanto wat betreft het Scheldewater en dus kan deze geringe bijdrage ook niet als relevant worden beschouwd. Wat betreft zwevende stof (ZS) en fosfor wordt ook een hoeveelheid geloosd die boven de milieukwaliteitsnorm ligt. De bijdrage van Monsanto aan de kwaliteit van het Scheldewater is berekend op respectievelijk 0,04% voor ZS en 0,06% voor fosfor. Dit zijn lage bijdragen en zullen zeker geen aanleiding geven tot significante invloeden. Verder werd in het MER aangegeven dat Monsanto zal evalueren of men deze vuilvrachten verder kan reduceren. Globaal kunnen we dus stellen dat op het vlak van het verwachte geloosde effluent er minstens een gelijkwaardige situatie blijft bestaan in vergelijking met de huidige situatie van vandaag. We kunnen dan ook stellen dat Monsanto geen significante invloed zal hebben op het waterecotoop van het beschouwde SBZ-H.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

300

11.7.4 Barrière-effecten

Gezien de afstand van de fabriek tot de Schelde zijn er geen directe barrière-effecten te verwachten daar de dieren langs de Schelde (oevers) en boven de Schelde kunnen migreren.

11.8 BESLUIT

Ten gevolge van het geplande uitbreidingsproject van Monsanto zal de impact op de aanwezige fauna en flora niet verhogen en kan dus een gelijkwaardige situatie behouden blijven. Zowel wat verstoring betreft, als wat een eventuele, ecotoxicologische impact betreft, wordt geen verslechtering van de situatie verwacht ten opzichte van vandaag. Een goede monitoring van de waterzuivering is wel aangewezen om geen overschrijdingen van de verwachte waarden te bekomen. Het beschouwde project heeft geen belangrijke impact ten opzichte van de huidige situatie. Na overleg met het Agentschap Natuur en Bos is gebleken dat geen passende beoordeling uitgevoerd moet worden indien de effecten van Monsanto in de geplande situatie niet relevant wijzigen ten opzichte van de effecten momenteel veroorzaakt door Monsanto. Aangezien dit het geval is (zie voorgaande paragrafen) werd in het kader van dit MER geen passende beoordeling uitgevoerd. Wel werd een Natura 2000-toets (zie bijlage 7) uitgevoerd.

11.9 MILDERENDE MAATREGELEN

Water De voorgestelde maatregelen uit de discipline water dienen te worden opgevolgd om te voorkomen dat hogere concentraties van organochloor-pesticiden (alachloor, diallaat, acetochloor, triallaat en 2,4,6-trichloorfenol) in de Schelde terechtkomen, bijvoorbeeld bij calamiteiten of technische problemen met de waterzuiveringsinstallatie. Een onderzoek naar de ecotoxicologie van diallaat, acetochloor en 2,4,6-trichloorfenol kan wenselijk zijn. Voor de overige disciplines worden geen verdere milderende maatregelen nodig geacht.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

301

12 OVERIGE DISCIPLINES

12.1 LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE

12.1.1 Algemeen

Monsanto is gelegen in het Antwerpse havengebied. De omgeving van het bedrijf is dus een industrieel landschap. In de noordelijke, oostelijke en zuidoostelijke windrichting reikt dit industrieel landschap vrij ver (min. 4 km). In de zuidwestelijke richting bevindt zich het Antwerpse linkeroever-gebied dat deels door industriële activiteiten wordt ingenomen en deels als poldergebied gekenmerkt wordt. De Schelde en de verschillende dokken vormen structurele elementen in dit landschap. Het gebied is gedeeltelijk ingenomen door vaak grootschalige industriële bedrijven, maar omvat verder ook ongebruikte industrieterreinen, landbouwgebieden en een aantal dorpen of woonzones (bv. Lillo, woonwijk ter hoogte van de Van Cauwelaertsluis, ...). Naast de industriële gebouwen (productiegebouwen en magazijnen), bevinden er zich op de bedrijfsterreinen ook veel productie-installaties in open lucht (vooral bij de chemische bedrij-ven), containers, ... . Het landschap kan verder getypeerd worden door een aantal hoge elementen zoals fakkels, koeltorens, schoorstenen, hoogspan-ningslijnen,..., maar ook door havengebonden en niet-havengebonden infrastructuur (bv. kades, loskranen, sluizen, spoorwegen,...).

12.1.2 Beschermde monumenten, landschappen en dorpsgezichten

In de nabije omgeving (tot ca. 5 km) van Monsanto vinden we volgens de Landschapsatlas onderstaande landschapselementen terug. De situering van deze landschapselementen is opgenomen in Figuur 44. Ankerplaatsen

� Brakwaterschorren langsheen de Schelde ten noorden van Antwerpen; � Krekengebied van Kieldrecht en Meerdonk; � Poldergebied van Stabroek met overgangszone naar de Kempen; � Antitankgracht; en � Domein Ravenhof.

Traditionele landschappen

� Schelde-estuarium met brakwater; � Scheldepolders ten westen van de Schelde; en � Scheldepolders ten oosten van de Schelde.

Relictzones

� Scheldepolders Beveren en de Scheldeschorren; � Ontginngingsblok Stabroek – Kapellen;

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

302

� Brakwaterschorren van de Schelde; en � Polder van Berendrecht.

Beschermingen

� Slikken en schorren van de 'Oude Doel'; � Groot Buitenschoor – Galgeschoor; � Fort Lillo met veer en getijdehaventje; � Antitankgracht; � Het Rood en omgeving; en � Ravenhof en omgeving.

Lijnrelicten

� De Schelde. Puntrelicten

� Fort Liefkenshoek; en � Fort Lillo.

We verwachten geen directe of relevante indirecte effecten op deze beschermde monumenten en landschappen.

12.1.3 Visuele impact van Monsanto

In het algemeen wordt de visuele indruk van Monsanto bepaald door:

� Enkele opvallende verticale elementen, zoals een fakkel en enkele schouwen; en

� De productie-installaties, die grotendeels in open lucht staan. Op korte afstand (< 250 meter) is de impact van Monsanto op het landschap relevant. Op ruimere afstand gaat de visuele impact van Monsanto op in het industriële landschap van de Antwerpse haven. Een luchtfoto die Monsanto situeert in haar onmiddellijke omgeving in de Antwerpse Haven, is opgenomen in Figuur 4. De visueel landschappelijke impact zal nauwelijks wijzigen door de geplande productieuitbreidingen.

12.2 AFVAL

Onderstaande grafiek toont de evolutie van de hoeveelheid afval die Monsanto genereert en de verwerking ervan. Opvallend is de sterke daling van de hoeveelheid afval die gestort wordt en het toenemend nuttig gebruik van afvalstromen.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

303

Afval

0

2000

4000

6000

8000

10000

12000

14000

16000

18000

20000

87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 00 01 02 03 04 05 06 07

Jaar

Hoe

veel

heid

afv

al (i

n to

n)

storten (ton) verbranding (ton) nuttig gebruik (ton)

Schema 4 Evolutie van de totale hoeveelheid afval van Monsanto en de verwerkingswijze van het afval.

Monsanto heeft een afvalverbrandingsinstallatie die ontworpen is voor de verbranding van vloeibare gechloreerde afvalstromen van de Weekmakers-afdeling en van andere laag of niet-gechloreerde vloeibare afvalstromen van productie-eenheden gelegen op het Monsanto terrein. Voor een beschrijving van deze afvalverbrandingsinstallatie en de afgassen van deze installatie verwijzen we respectievelijk naar Sectie 2.1.11.1 en Hoofdstuk 9. De filterkoeken van de waterzuivering vormen een belangrijke afvalstroom (6.419 ton in 2006; 3.676 ton in 2007). Deze filterkoeken worden voor verbranding naar Indaver afgevoerd. De afvalstromen die rechtstreeks gelinkt kunnen worden met de Butvar RB-afdeling en de Glyfosaateenheid zijn eerder beperkt. Monsanto verwacht dan ook geen significante wijzigingen in de afvalstromen in de geplande situatie.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

304

12.3 LICHT, WARMTE EN STRALINGEN

Het terrein van Monsanto wordt deels ingenomen door chemische installaties. De meeste procesinstallaties bevinden zich in open lucht. Deze installaties zijn om veiligheidsredenen intensiever verlicht dan de omliggende straten, gebouwen, parkings, tankparken,… Aangezien Monsanto gelegen is in het Antwerpse Havengebied en de verlichting van de procesinstallaties niet visueel waarneembaar is vanaf de nabijgelegen woonkernen, wordt geen hinder ten gevolge van deze verlichting verwacht. Wat betreft warmte en stralingen zijn geen effecten te verwachten als gevolg van de activiteiten van Monsanto.

12.4 KLIMAAT

De discipline ‘Klimaat’ wordt voor dit MER als niet relevant beschouwd omdat de parameters die voor deze discipline effecten kunnen veroorzaken van een verwaarloosbare grootteorde zijn.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

305

13 LEEMTEN IN DE KENNIS

Volgende leemten in de kennis werden tijdens de opmaak van het MER geïdentificeerd: Leemte: Geen gegevens betreffende het oorspronkelijk omgevingsgeluid.

Als volgt opgevangen:

De effectbeoordeling volgens het significantiekader is een inschatting op basis van de reeds beschikbare meetgegevens.

Gevolg voor besluiten:

Geen.

Leemte: Geen gegevens van de kwaliteit van de omgevingslucht in het studiegebied voor de parameter CO.

Als volgt opgevangen:

VMM meet CO wel in een aantal meetposten verspreid over Vlaanderen, maar gelegen buiten het studiegebied beschouwd in dit MER. De gemeten waarden werden gebruikt als referentie voor de luchtkwaliteit.

Gevolg voor besluiten:

Geen.

Leemte: Geen gegevens van de kwaliteit van de omgevingslucht in het studiegebied voor de individuele organische componenten benzylchloride, ethylchloride, tolueen, monochloortolueen, 1-butanol, butylchloride, hogere alcoholen, methylisobutylketon, aniline, cyclohexylamine, tert. butylamine, isopropanol, isopropylamine, formaldehyde, ethanol, butyraldehyde, ethylacetaat, vinylacetaat, ethylbutyraat, diethylbutyral, 2-ethylhexanal, NMVOS en ook de parameters H2S, COS en CS2.

Als volgt opgevangen:

De relevantie van de emissie van bovenvermelde componenten werd ingeschat op basis van de emissievrachten en het humaan-toxicologisch risico van de betreffende componenten. Op basis van deze evaluatie werden al dan niet dispersieberekeningen uitgevoerd.

Gevolg voor besluiten:

De leemte geeft geen aanleiding tot het negeren van significante effecten.

Leemte: Voor de parameter NMVOS zijn geen wettelijke toetsingswaarden voorhanden.

Als volgt opgevangen:

Hoewel er voor NMVOS geen wettelijke toetsingswaarden zijn, werden toch dispersieberekeningen voor NMVOS uitgevoerd. De berekende NMVOS immissieconcentraties werden getoetst aan de Vlarem II luchtkwaliteitsdoelstellingen voor benzeen. NMVOS zal slechts voor een fractie uit benzeen bestaan. Aldus wordt in feite een ‘worst case’ beoordeling uitgevoerd.

Gevolg voor besluiten:

De leemte geeft geen aanleiding tot het negeren van significante effecten. NMVOS zal immers slechts voor een fractie uit benzeen bestaan. Aldus wordt in feite een ‘worst case’ beoordeling uitgevoerd.

Leemte: Geen wettelijke toetsingswaarde voor de parameter dioxines in lucht.

Als volgt Gezien de zeer beperkte emissievracht van dioxines werden geen

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

306

opgevangen: dispersieberekeningen voor deze parameter uitgevoerd.

Gevolg voor besluiten:

Geen.

Leemte: Gebrek aan meetgegevens voor een aantal parameters, zoals bv. (individuele) chloorfenolen, fenolen en individuele organochloor-pesticiden (butachloor, diallaat, triallaat, acetochloor), in oppervlaktewater (Schelde).

Als volgt opgevangen:

De bijdrage van Monsanto ten opzichte van de milieukwaliteitsnorm werd berekend en getoetst.

Gevolg voor besluiten:

Het is aan te raden dat de overheid in de toekomst de concentratie van een aantal van deze parameters (bv. chloorfenolen, totale fenolen, acetochloor, diallaat en butachloor) in de Schelde (minstens 1x) opmeet.

Leemte: Gebrek aan ecotoxicologische gegevens.

Als volgt opgevangen:

Er wordt gekeken naar de beoordelingsciriteria gehanteerd voor mensen en getoetst wat de relevantie kan zijn voor fauna en flora.

Gevolg voor besluiten:

Ecotoxicologische effecten naar fauna en flora zijn erg moeilijk direct te beoordelen op basis van dosis-effect relaties. De beoordeling gebeurt dan ook op directe effecten en op macro-ecologische effecten.

Leemte: Gebrek aan gegevens betreffende gedrag van dioxines in het milieu. Op vandaag is nog niet geweten hoe dioxines zich gedragen in het milieu wat betreft de transfer van bodem naar planten, of hoe accumulatie gebeurt in de bodem. Het is wel vastgesteld dat dioxines zich goed hechten aan bepaalde bodemdeeltjes. Planten vertonen soms verhoogde gehaltes, maar welk aandeel uit de bodem wordt opgenomen of door directe depositie; is nog niet echt gekend. Wel werd vastgesteld dat planten en bodembewonende dieren soms dit dioxine mee opnemen uit de bodem en zo dioxine in de verdere voedselketen brengen, maar om mogelijke effecten hiervan te bekijken zou een gedetailleerde studie moeten gebeuren van de verschillende trofische niveaus in het gebied dat mogelijks een zekere dioxine emissie vanwege Monsanto ontvangt.

Als volgt opgevangen:

Omdat dit buiten de scope van het MER ligt, werd binnen de discipline fauna en flora een aftoetsing gemaakt van de gemiddelde jaardepositie ten opzichte van gekende toxische niveaus, er van uitgaande dat na verloop van jaren door mogelijke accumulatie dit jaarniveau zou kunnen worden bereikt via accumulatiemechanismes.

Gevolg voor besluiten:

De leemte geeft geen aanleiding tot het negeren van significante effecten.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

307

14 MONITORING EN POSTEVALUATIE

De meest relevante milieuaspecten van de activiteiten van Monsanto hebben reeds een goede monitoring via de wettelijke verplichtingen zoals:

� Zelfcontrole van de geleide luchtemissies; � Zelfcontrole van de afvalwaterlozing; en � Periodieke bodemonderzoeken.

Naast de maatregelen die voorgesteld werden in de milderende maatregelen van de technische disciplines, stellen we geen bijkomende monitoring en postevaluatie voor.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

308

15 ELEMENTEN VOOR DE WATERTOETS

De watertoets heeft als doel mogelijke schadelijke effecten van plannen, programma’s en vergunningen op het watersysteem in een vroeg stadium te beoordelen en daarover te adviseren. Bij elke beslissing over een vergunning, een plan of een programma moet de betrokken overheid de impact op het watersysteem evalueren. Deze evaluatie gebeurt in het licht van de doelstellingen en beginselen van het integraal waterbeleid. De toets moet er o.m. voor zorgen dat verkavelingen en woningen niet in overstromings-gevoelige gebieden komen te liggen, of dat minstens maatregelen worden opgelegd waardoor de kans op wateroverlast beperkt wordt. Het decreet IWB voorziet dat alle genoodzaakte informatie voor het uitvoeren van de watertoets voor MER-plichtige projecten, plannen en programma’s dient geïntegreerd te worden in het MER.

Het decreet IWB voorziet dat alle genoodzaakte elementen en informatie ten behoeve van het uitvoeren van de watertoets in geval van MER-plichtige projecten in het MER dienen gesynthetiseerd te zijn. Het MER moet met andere woorden alle gegevens vermelden die de watertoets mogelijk maken. De watertoets op zich is een beoordeling die gebeurt door de vergunningverlenende overheid en niet door de deskundigen of in het kader van de m.e.r.-procedure.

In onderstaande paragrafen geven we aan hoe en waar deze gegevens in het MER aan bod kwamen.

15.1 EFFECTEN OP WATERHUISHOUDING, WATERKWALITEIT EN STRUCTUURKWALITEIT

VAN HET OPPERVLAKTEWATER

De effecten op de waterkwaliteit werden besproken in de Discipline “Oppervlaktewater” in Sectie 7.5. Uit de berekeningen blijkt dat het volume afvalwater afkomstig van Monsanto geen relevante invloed heeft op de af te voeren waterkwantiteiten van de Schelde. De impact van de lozing van Monsanto op de fysisch-chemische kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater is voor de organochloorpesticiden belangrijk te noemen (> 5% van de basismilieukwaliteitsdoelstelling voor oppervlaktewater).

15.2 EFFECTEN OP WATERHUISHOUDING EN KWALITEIT VAN HET GRONDWATER

Monsanto onttrekt geen grondwater om het te gebruiken in haar productie-processen. Er worden wel een aantal grondwaterwinningen geëxploiteerd in kader van het bodemsaneringsproject. De bodemsaneringswerken beogen de sanering van vier verontreinigingspluimen die in het BBO van 2002 afgeperkt

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

309

werden. Het gaat om een verontreiniging met organische componenten zoals bv. thiazolen, amines, diallaat en triallaat. De extractieputten betreffen diepe en ondiepe putten met een filter van respectievelijk 2-5 m-mv en 11-16 m-mv. In 2007 werd er in het kader van de bodemsaneringswerken 104.700 m³ ondiep grondwater onttrokken na zuivering geloosd in de Schelde.

15.3 EFFECTEN OP DE WATERBODEM

Monsanto loost enkele organische verbindingen (zoals bv. organochloor-pesticiden) en metalen (hoewel slechts zeer beperkt) die kunnen uitzakken naar de waterbodem en zo een impact kunnen hebben op de waterbodem-kwaliteit. Dit werd echter in voorliggend MER niet aangetoond.

15.4 EFFECTEN OP WATERGEBONDEN FAUNA EN FLORA

Er zijn geen directe effecten op watergebonden fauna en flora door de exploitatie van Monsanto omdat er enkel geloosd wordt in de Schelde en deze waterloop slechts zeer beperkt beïnvloed wordt door de lozing van Monsanto.

15.5 EFFECTEN OP WATERGEBONDEN THEMA’S VOOR DE MENS

15.5.1 Overstromingsregime

Monsanto heeft geen impact op overstromingsgevoelige gebieden en is niet gelegen in een risicozone voor overstroming of een zone die recent overstroomd werd. Monsanto ligt wel in de ‘Scheldepolder’, een gebied langsheen de Schelde dat van nature vanuit de Schelde overstroombaar is.

15.5.2 Belevings-, recreatieve, cultuurhistorische en landschappelijke waarde van het watersysteem

Het project heeft hierop geen impact.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

310

16 GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN

Monsanto is op ca. 5 km van de Belgisch-Nederlandse grens gelegen. Milieu-effecten kunnen op deze afstand niet a priori uitgesloten worden. Echter, gezien de verwachte emissies ten gevolge van het project (zie voorgaande hoofdstukken), worden geen grensoverschrijdende effecten verwacht. Daarom zien de deskundigen geen toegevoegde waarde in een grensoverschrijdende informatie-uitwisseling met de Nederlandse overheden in het kader van dit MER.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

311

17 INTEGRATIE EN EINDSYNTHESE

Monsanto plant enkele significante uitbreidingen ten opzichte van de referentiesituatie in 2007, nl.:

� In de MER-plichtige Glyfosaateenheid: van 60.000 ton/jaar naar 90.000 ton/jaar (Monsanto is momenteel vergund voor een productie van 75.000 ton/jaar); en

� In de Butvar RB-afdeling: van 27.000 ton/jaar naar 52.000 ton/jaar (Monsanto is momenteel vergund voor een productie van 34.000 ton/jaar).

Daarnaast zal Monsanto in de toekomst ook enkele eerder beperkte capaciteitsuitbreidingen realiseren, nl. in de Butvar Solventafdeling, de Verpakkings- en Formulatie-eenheid en de PPD-afdeling. In dit MER zijn de milieueffecten van de productie-activiteiten van Monsanto geëvalueerd, zowel voor de referentiesituatie (op basis van de productie in 2007), als voor de geplande situatie (waarbij rekening gehouden werd met bovenstaande uitbreidingsprojecten). De activiteiten van Monsanto brengen emissies naar de lucht, emissies naar oppervlaktewater (de Schelde) en geluidsemissies met zich mee. Daarnaast kunnen de activiteiten verontreiniging van bodem en grondwater veroorzaken. We bespreken deze impacten per discipline beknopt in onderstaande paragrafen, met telkens per discipline de conclusies naar toxicologie en ecotoxicologie toe. Bodem en grondwater Ter hoogte van het terrein van Monsanto werd een verontreiniging met organische verbindingen vastgesteld. Deze verontreiniging werd afgeperkt in het BBO van 2002. In totaal zijn vier verontreinigingspluimen afgebakend waarvan enkele zich uitstrekken tot aan de eerste semi-afgesloten aquifer. De verontreiniging heeft zich verspreid tot voorbij de perceelsgrenzen. Op basis van een grondwatermodellering en risicobeoordeling werden de potentiële effecten van de aanwezige verontreiniging ingeschat. Zolang het ongecontroleerd onttrekken van grondwater binnen de afgebakende zone van de verontreiniging vermeden wordt, is er geen humaan of ecologisch blootstellingsrisico. Verdere verspreiding van de verontreiniging wordt vermeden door de aanwezigheid van grondwateronttrekkingen op de site van Monsanto. Momenteel worden bodemsaneringswerken uitgevoerd. Hierbij wordt het verontreinigd grondwater opgepompt, gezuiverd en vervolgens geloosd. De saneringswerken zullen vermoedelijk nog tot 2022 duren.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

312

Naast het mogelijke effect van een geplande – beperkte – bemaling, zijn er geen wijzigingen te verwachten van de huidige situatie ten gevolge van de geplande uitbreidingen. Water Monsanto verbruikte in 2007 (referentiesituatie) ca. 3.463.000 m³ leidingwater. Een groot deel van deze ingenomen hoeveelheid stadswater wordt gebruikt voor de aanmaak van gedemineraliseerd water dat op zijn beurt grotendeels gebruikt wordt voor de aanmaak van stoom. Zowel het gedemineraliseerd water als de stoom worden vervolgens verdeeld over de verschillende productie-afdelingen en, in beperkte mate, de ondersteunende afdelingen. Wanneer al deze stromen in rekening gebracht worden dan is de Butvar RB-afdeling verantwoordelijk voor het grootste waterverbruik (23%), gevolgd door de Sulfenamide afdeling, de Butvar Solvent afdeling en de Glyfosaateenheid die elk ca. 13% vertegenwoordigen. Het industrieel afvalwater, het sanitair afvalwater en het mogelijk veront-reinigd regenwater worden naar de centrale waterzuiveringsinstallatie afgeleid. Door de opeenvolgende werking van een voorbezinker, een biologie (met oxidatie), en een coagulatie- en flocculatiereactor, wordt ca. 86% van de vuilvracht (op basis van CZV-verwijdering) afgebroken. Gemiddeld gezien voldoet de effluentlozing van Monsanto voor alle parameters aan de geldende lozingsnormen. In 2007 werden wel een aantal individuele waarden opgemeten die hoger lagen dan de geldende effluentnormen. Monsanto heeft recent een studie laten uitvoeren waarin het watergebruik bij Monsanto werd bestudeerd. In de studie werd nagegaan voor welke toepassingen alternatieve waterbronnen, nl. regenwater, grondwater, oppervlaktewater of effluent van de WZI in plaats van leidingwater, ingezet zouden kunnen worden. De enige mogelijkheden leken het gebruik van hemelwater als koelwater in de Glyfosaateenheid en het gebruik van dokwater te zijn. Beide opties werden intussen door Monsanto verder bestudeerd, maar zijn niet haalbaar. Momenteel voert Monsanto ook studies uit die ervoor moeten zorgen dat de vorming en lozing van chloorfenolen tot een minimum beperkt worden en dat de CZV- en totaal stikstof-vracht in het effluent van de WZI gereduceerd worden. In de geplande situatie zullen waterverbruik en waterlozing respectievelijk met 13,6% en 13,1% stijgen. De geplande uitbreiding van de Glyfosaateenheid heeft het grootste aandeel in de toename van het waterverbruik en de geplande uitbreiding van de Butvar RB-afdeling heeft het grootste aandeel in de toename van de waterlozing. Echter, de uitvoering van het ‘ARB3’ project en het ‘RB35’ project bij de uitbreiding van de Butvar RB-afdeling voorzien reeds een aanzienlijke daling van de geplande waterlozing; zonder deze maatregelen zou de totale waterlozing in de geplande situatie met 29% stijgen terwijl men nu slechts een stijging met 13% verwacht.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

313

Aangezien de TOC/nitraat-verhouding van het influent van de WZI kritisch is voor de goede werking van de WZI zal Monsanto deze verhouding in de toekomst nauwgezet opvolgen, optimaliseren en indien nodig een koolstof-bron bijdoseren tijdens periodes met verlaagde TOC/nitraat-verhouding om een optimale afbraak van de vuilvracht te blijven garanderen. Op deze manier verwacht men dat de huidige effluentconcentraties behouden kunnen blijven. Het gezuiverde afvalwater afkomstig van de WZI wordt geloosd in de Schelde. Wanneer men zou veronderstellen dat de Schelde juist aan de basiskwaliteitsnormen zou voldoen, dan zorgt het effluent van Monsanto in de referentiesituatie voor een belangrijke impact door de lozing van de organochloorpesticiden alachloor, diallaat en acetochloor en voor een beperkte impact door lozing van triallaat en 2,4,6-trichloorfenol. In de toekomst verwacht men een belangrijke impact door de lozing van de organochloorpesticiden diallaat en acetochloor en een beperkte impact door de lozing van 2,4,6-trichloorfenol. Triallaat en alachloor zullen niet meer geloosd (38). De berekende, geplande concentraties van de Schelde zullen nauwelijks verschillen van de concentraties in de referentietoestand. De geplande uitbreidingen zullen aldus niet zorgen voor bijkomende overschrijdingen van de milieukwaliteitsdoelstellingen die gelden voor de Schelde. De Schelde heeft als bestemming basiswater, zodat in theorie mensen niet in contact kunnen komen met de verontreinigingen in de Schelde via consumptie van gevangen vis of door drinkwater. Rekening houdend met de mogelijke bioaccumulatie en het mogelijk tot waarschijnlijke kankerverwekkend karakter van hogervermelde stoffen wordt humane toxicologie via het Scheldewater daarom als niet tot beperkt relevant beschouwd. De impact van de waterlozingen op de fauna en flora van het Vogelrichtlijn-gebied ‘Galgeschoor’, dat vlakbij Monsanto gelegen is, wordt als verwaarloos-baar beschouwd. Geluid Voor de beoordeling van de milieueffecten voor geluid, werd het effect van de huidige geluidsemissie van de Butvar RB-afdeling en de Glyfosaateenheid (de bedrijfseenheden waarbinnen Monsanto significante uitbreidingen wenst te realiseren) en het effect van de geplande uitbreidingen van bovenvermelde productie-eenheden ter hoogte van natuurgebied ‘Galgeschoor’ (op 135 m van de perceelsgrens van Monsanto) bepaald. De Butvar RB-afdeling en de Glyfosaateenheid worden respectievelijk gekenmerkt door een totaal geluidsvermogenniveau van 117 dB(A) en 116 dB(A). Het berekend, specifiek geluidsniveau ter hoogte van het

38 De vermelde componenten zullen niet meer geloosd worden vanuit de productie-eenheden, maar ze zullen mogelijks nog wel geloosd worden in beperkte concentraties ten gevolge van de bodemsaneringswerken.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

314

Galgeschoor op 200 m van Monsanto bedraagt voor beide eenheden respectievelijk 40 dB(A) en 34 dB(A). De grenswaarden voor nieuwe inrichtingen worden aldus niet overschreden. ’s Nachts en bij een wind van bron (Monsanto) naar ontvanger (het Galgeschoor) wordt de milieukwaliteitsnorm voor de nachtperiode (= 45 dB(A)) ter hoogte van het Galgeschoor op 200 m van Monsanto overschreden met 3 à 5 dB(A). Het specifiek geluidsniveau van geheel Monsanto is hiervoor deels verantwoordelijk, maar ook andere bedrijven zitten in het omgevingsgeluid vervat. De geplande uitbreidingen zullen geen effect hebben op het huidige omgevingsgeluid ter hoogte van de meest nabijgelegen receptor, nl. het natuurgebied ‘Galgeschoor’. Het geluidsvermogenniveau van de geplande, 3de productielijn van de Butvar RB-afdeling wordt best beperkt tot 110 dB(A). Op basis van de vogelwaarnemingen in het Galgeschoor en de onduidelijkheid naar de exacte bijdrage van Monsanto in de gemeten geluidsniveaus op vandaag, wordt gesteld dat er geen duidelijke significante impact is van Monsanto op het nabijgelegen natuurgebied Galgeschoor. Volgens de bepalingen in Vlarem II en het significantiekader voor de Discipline Geluid zijn zowel voor de huidige situatie als voor de geplande situatie geen milderende maatregelen nodig. Toch is het aangewezen om in het kader van een reductie van het specifiek geluidsniveau van geheel Monsanto, mogelijke geluidsmaatregelen te onderzoeken. Lucht De activiteiten van Monsanto te Antwerpen geven aanleiding tot atmosferische emissies van verschillende polluenten. Het betreft zowel geleide emissies (schoorstenen) als niet-geleide emissies (o.m. tankemissies en fugitieve emissies). De niet-geleide of diffuse VOS-emissies zijn afkomstig van diverse proces-installaties, opslagfaciliteiten en andere nutsvoorzieningen. Verder vormt ook de noodfakkel op de Sulfenamide afdeling een niet-geleid emissiepunt. In totaal werd er in het referentiejaar ca. 110 ton VOS diffuus geëmitteerd. Men verwacht dat de niet-geleide emissies niet wezenlijk zullen veranderen in de geplande situatie. Op de site van Monsanto bevinden zich 39 geleide emissiepunten. De belangrijkste polluenten die geëmitteerd worden zijn NOX (circa 309.000 kg/jaar), benzylchloride (circa 200 kg/jaar), ethylchloride (circa 11.940 kg/jaar), CS2 (circa 8.907 kg/jaar), stof (circa 3.207 kg/jaar), formaldehyde (circa 970 kg/jaar) en NMVOS (circa 138.800 kg/jaar). In 2007 werden overschrijdingen vastgesteld voor de parameter CS2 ter hoogte van de Sulfenamide-afdeling; op de uitlaat van de H2S-gaswasser in maart en

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

315

in december en op de uitlaat van de chlorinators in maart. Deze laatste overschrijding was een gevolg van een tijdelijk verlaagde zuiverheid van het intermediair product. Monsanto plant een aantal procesaanpassingen die ervoor zullen zorgen dat de vernoemde overschrijdingen in de toekomst niet meer zullen voorkomen. De uitstoot van de genoemde polluenten leidt tot een bijdrage aan de immissieconcentraties van deze stoffen in de omgeving. Voor de hierboven genoemde parameters werden dispersieberekeningen uitgevoerd. In de referentiesituatie werden voor NOx jaargemiddelde bijdragen berekend welke als verwaarloosbaar (Stabroek en naburige natuurgebieden uitgezonderd Galgeschoor) tot beperkt (Galgeschoor en overige omliggende woongebieden) beschouwd kunnen worden. Voor de piekbijdragen worden hoofdzakelijk belangrijke bijdragen berekend. Deze piekbijdragen worden echter als minder significant beschouwd voor wat betreft de kans dat de lucht-kwaliteitsnorm door de totale luchtverontreiniging overschreden wordt. Ondanks de geplande productiestijgingen zal de totale NOx-vracht dalen, vooral door een verminderd gebruik van waterstof als brandstof in stoomketel 8. De berekende NOx-bijdragen dalen en blijken jaargemiddeld als verwaar-loosbaar (Stabroek en natuurgebieden uitgezonderd Galgeschoor) tot beperkt (Galgeschoor en overige woongebieden) beschouwd te kunnen worden. Voor de piekbijdragen worden opnieuw hoofdzakelijk belangrijke bijdragen berekend. Deze piekbijdragen worden echter als minder significant beschouwd voor wat betreft de kans dat de luchtkwaliteitsnorm door de totale luchtverontreiniging overschreden wordt. Voor stof en formaldehyde blijkt dat de berekende bijdragen zowel in de referentie- als in de geplande situatie verwaarloosbaar zijn, en dit ondanks een lichte stijging van de geëmitteerde vracht. De berekende jaargemiddelde bijdrage aan de NMVOS-concentraties van Monsanto wordt als verwaarloosbaar tot beperkt beschouwd. Voor de overige bestudeerde parameters zijn de berekende bijdragen overal verwaarloosbaar. Op basis van de dispersieberekeningen werd in het MER beoordeeld of er eventuele gezondheidseffecten op omwonenden als gevolg van de atmosfe-rische emissies van Monsanto mogelijk zijn. Voor alle bestudeerde parameters blijkt de jaargemiddelde bijdrage van Monsanto verwaarloosbaar tot beperkt. Rekening houdend met de immissieconcentraties ter hoogte van de mogelijke receptoren (woonkernen) en de toxiciteit van de verschillende componenten, kon gesteld worden dat de emissies van Monsanto op zich geen aanleiding zullen geven tot relevante gezondheidseffecten in de omgeving. Wel is er actueel reeds een hoge immissiewaarde voor fijn stof en NOx, waardoor er

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

316

maatregelen vereist zijn door verschillende actoren in de ruime omgeving. Deze zijn reeds vastgelegd in een actieplan van de overheid. Uit de dispersieberekeningen bleek eveneens dat de bijdrage van Monsanto tot de immissieconcentraties ter hoogte van het Galgeschoor voor alle componenten ver beneden de toetsingscriteria ligt. Op basis hiervan wordt geen ecotoxicologische impact van de emissies van Monsanto op de fauna of flora van het nabijgelegen Galgeschoor verwacht. Overige aspecten In het MER werden ook andere aspecten van de bedrijfsvoering van Monsanto beoordeeld: lichthinder, visuele hinder, verkeersstromen van en naar het bedrijf, … Voor al deze aspecten wordt geconcludeerd dat de impact van de bedrijfsvoering van Monsanto verwaarloosbaar tot beperkt en dus aanvaard-baar is. Algemeen besluit De milieu-effecten van de bedrijfsvoering van Monsanto werden in kaart gebracht. De belangrijkste aandachtspunten zijn:

� De impact op de waterkwaliteit van de Schelde voor wat betreft enkele organochloorpesticiden, nl. diallaat en acetochloor, en 2,4,6-trichloorfenol;

� De TOC/nitraat-verhouding van het influent van de WZI in de geplande situatie. Een optimale verhouding zal nodig zijn om in de geplande situatie de lozingsnormen voor CZV en nitraat te kunnen respecteren. De lozingsnormen voor CZV en totaal stikstof zijn per 30 juni 2009 verlaagd. Door verbeteringen op afdelingsniveau en in de afvalwaterzuivering zal in de toekomst blijvend aan de lagere normen voldaan kunnen worden;

� Het specifiek geluidsniveau van de gehele Monsanto site. Momenteel stelt men ter hoogte van het Galgeschoor immers een overschrijding van de milieukwaliteitsnorm voor de nachtperiode met 3 à 5 dB(A) vast. Hoewel het specifiek geluidsniveau van geheel Monsanto hiervoor deels verantwoordelijk is, moet wel opgemerkt worden dat ook de naburige bedrijven in het omgevingsgeluid vervat zitten; en

� Vanaf 1 januari 2008 gelden strengere emissienormen voor stoomketel 8. Om de NOx emissies te verlagen, stookt Monsanto minder waterstof op stoomketel 8. De NOx-emissies van stoomketel 8 zullen in de toekomst nauwgezet opgevolgd moeten worden om overschrijdingen te voorkomen.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

317

18 NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING

18.1 INLEIDING

NV Monsanto Europe, verder steeds Monsanto genoemd, baat op haar site gelegen in het Antwerpse Havengebied, een complex van diverse chemische installaties uit. De activiteiten situeren zich voornamelijk in de productie van gespecialiseerde chemicaliën voor een breed spectrum van eindgebruikers en zijn ondergebracht in volgende afdelingen:

1. Weekmakersafdeling; 2. PPD-afdeling; 3. Sulfenamide-afdeling; 4. Landbouwafdeling: Glyfosaateenheid; 5. Landbouwafdeling: Verpakkings- en Formulatie-eenheid; 6. Butvar® Solventafdeling; 7. Butvar® RB-afdeling; en 8. Afdeling voor lijmen.

Monsanto plant aanzienlijke productieverhogingen in de Glyfosaateenheid (van 60.00039 tot 90.000 ton/jaar) en in de Butvar RB-afdeling (van 27.00040 tot 52.000 ton/jaar). Bovendien voorziet Monsanto ook in de Butvar Solvent-afdeling, de Verpakkings- en Formulatie-eenheid en in de PPD-afdeling productietoenames. Deze laatsten zijn echter wel beperkt van omvang. Gezien de geplande uitbreiding in de MER-plichtige Glyfosaateenheid en gezien de overige geplande uitbreidingsprojecten, besliste Monsanto om een nieuwe m.e.r.-procedure op te starten. Op deze manier wenst Monsanto de huidige en geplande milieu-effecten ter hoogte van de site in te schatten en beoogt men een update van het MER 2001 te bekomen. De initiatiefnemer is: Monsanto Europe NV Antwerp Plant Haven 627 – Scheldelaan 460 2040 Antwerpen De contactpersoon voor het MER is:

Michèle De Saedeleer, Milieucoördinator tel.: 03/568.51.28 – fax.: 03/568.50.08 e-mail: [email protected]

39 In de referentiesituatie (2007) was Monsanto vergund voor de productie van 60.000 ton/jaar. Sinds juli 2008 is Monsanto vergund voor 75.000 ton/jaar . 40 In de referentiesituatie (2007) was Monsanto vergund voor de productie van 25.000 ton/jaar. Sinds september 2008 is Monsanto vergund voor 34.000 ton/jaar.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

318

18.2 OMGEVING VAN MONSANTO

Monsanto is gelegen langs de Scheldelaan in het Antwerpse Havengebied. Figuur A toont de ligging van Monsanto op een topografische kaart. Figuur B toont de ligging van Monsanto op het gewestplan. De totale oppervlakte van het terrein waarop Monsanto gevestigd is, bedraagt 100 à 105 ha, waarvan ca. 50% bebouwd met productie-installaties, opslag-installaties, laad- en losplaatsen en neveninstallaties. De belangrijkste woonkernen in de omgeving zijn:

� De woonkern van Lillo-Fort (Antwerpen) op ca. 650 m ten zuiden van de site;

� De woonkern van Doel (Beveren) op ca. 1,7 km ten westen van de site; � De woonkern van Berendrecht (Antwerpen) op ca. 2,1 km ten noorden

van de site; � De woonkern van Zandvliet (Antwerpen) op ca. 3,4 km ten noorden

van de site; en � De woonzone Dorpsstraat – Kleine Molenweg (Stabroek) op ca. 3,4 km

ten noordoosten van de site. De belangrijkste beschermde natuurgebieden in de omgeving zijn:

� Het Vogelrichtlijngebied “ Schorren en Polders van de Beneden-Schelde”; en

� Het Habitatrichtlijngebied “Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent”.

Bovenvermelde gebieden overlappen met het Ramsargebied “Paardenschor, Groot Buitenschoor en Galgenschoor”. Het natuurgebied “Galgenschoor” is vlakbij Monsanto gelegen (< 200 m).

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

319

Figuur A Ligging van Monsanto op een topografische kaart.

Figuur B Ligging van Monsanto op het gewestplan.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

320

18.3 PROCESBESCHRIJVING

Zoals gesteld in de inleiding, beschikt Monsanto over 8 productie-eenheden, nl.:

1. Weekmakersafdeling; 2. PPD-afdeling; 3. Sulfenamide-afdeling; 4. Landbouwafdeling: Glyfosaateenheid; 5. Landbouwafdeling: Verpakkings- en Formulatie-eenheid; 6. Butvar® Solventafdeling; 7. Butvar® RB-afdeling; en 8. Afdeling voor lijmen.

Verder zijn er op de Monsanto site te Antwerpen ook een aantal ondersteunende activiteiten en afdelingen te onderscheiden, zoals:

� Afvalverbrandingsinstallatie; � Waterzuiveringsinstallatie; � Afdeling voor nutsvoorzieningen (inclusief WKK); � Centrale opslagruimten en magazijnen; � Centraal laboratorium; � Technische gebouwen (werkplaatsen en magazijnen); en � Administratieve gebouwen.

Een grondplan van de site is opgenomen in Figuur C.

Figuur C Grondplan van het bedrijfsterrein van Monsanto.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

321

In deze samenvatting geven we enkel een productiebeschrijving van de afdelingen waarbinnen Monsanto significante productie-uitbreidingen plant, nl. de Butvar RB-afdeling en de Glyfosaateenheid van de Landbouwafdeling. Voor een beschrijving van de processen en de milieu-effecten van de andere afdelingen verwijzen we naar het MER. Butvar RB-afdeling De Butvar RB-fabriek is ontworpen voor de productie van PVB (polyvinyl-butyral) hars, vertrekkende van PVOH (polyvinylalcohol) poeder. De Butvar RB-afdeling is gelegen op Blok D3 van het Monsantoterrein. Het eerste deel van het Butvar RB proces is een batchproces, het tweede deel wordt continu geopereerd. Het gehele RB proces verloopt in een waterig milieu, er komen geen andere solventen aan te pas. De polyvinylalcohol wordt vanuit bulkwagens gelost in een blender (Area 1) en wordt na menging getransporteerd naar een opslagsilo. Na het afwegen van een correcte hoeveelheid polyvinylalcohol poeder, wordt de PVOH opgelost in water en wordt er een chelaatvormer aan toegevoegd (Area 2). Vervolgens wordt het geheel opgewarmd naar 100 °C door middel van directe stoominjectie, nadien wordt de batch gekoeld (Area 3). Na het koelen van de vernis, wordt de batch geladen naar één van de reactoren (Area 4). Daar gebeurt de acetalisatie van polyvinylalcohol met butyraldehyde tot polyvinylbutyral in aanwezigheid van een zure katalysator en additieven. Na de reactie worden de onzuiverheden uitgewassen met behulp van water en een base (Area 5). Een groot gedeelte van het gebruikte waswater bestaat uit gerecupereerd waswater en water afkomstig van de ontwateringsstap. Nadat de onzuiverheden uitgewassen zijn, wordt de batch verpompt naar de slurrytanks. Dit zijn buffertanks tussen het batchgedeelte en het continue gedeelte van het proces (Area 6). De slurry wordt vervolgens ontwaterd en verder gedroogd met verwarmde lucht. Het eindproduct wordt nadien gezeefd en naar de opslagsilo’s verblazen (Area 7). Vandaar wordt het dan in bulk verscheept naar de klanten. Tabel 18.1 toont de belangrijkste milieuaspecten bij de Butvar RB-afdeling.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

322

Tabel 18.1 Belangrijkste milieu-aspecten bij de Butvar RB-afdeling.

Butvar RB-afdeling Lucht Emissiepunten:

� Uitlaat gaswasser luchtkanaalsysteem: De punten waar relevante hoeveelheden butyraldehyde vrijkomen (ontluchting van tanks, reactoren) worden verzameld in een luchtkanaalsysteem, langs waar ze naar een natte gaswasser gevoerd worden. Via absorptie in water wordt de butyraldehyde uit de verzamelde emissiestroom verwijderd. Bijgevolg zijn er slechts beperkte emissies van butyraldehyde.

� Uitlaat gaswasser drooglucht: Het eindproduct wordt gedroogd met warme

lucht. Deze drooglucht bevat zowel stof onder de vorm van PVB-deeltjes als butyraldehyde. Het stof wordt voor het overgrote deel verwijderd in een stofafscheider en natte gaswasser, samen met een gedeelte van het butyraldehyde. Er zijn beperkte restemissies van stof en butyraldehyde.

Water Emissies:

� Het Butvar RB restwater wordt naar het beluchtingsbekken van de centrale waterzuiveringsinstallatie geleid.

Bodem en grondwater Opslagsilo’s zijn aanwezig op Blok D3 voor opslag van eindproducten en

grondstoffen. De totale silo-inhoud bedraagt ca. 4.500 m³. Tevens wordt eindproduct uit de Butvar® Solvent-afdeling pneumatisch getransporteerd naar silo’s in de Butvar® RB-afdeling en in bulk afgevoerd.

Geluid en trillingen Diverse geluidsbronnen

Landbouwafdeling: Glyfosaateenheid In de Glyfosaateenheid worden intermediairen voor de productie van biociden, biociden zelf, zoals glyfosaat, en diverse andere analoge chemicaliën geproduceerd. De Glyfosaateenheid is gelegen op Blok C7 en deels op Blok D7. Het typische glyfosaat productieproces omvat twee algemene stappen, nl. een zuurproductie en een zoutproductie.

� Zuurproductie (oxidatie) De zuurproductie wordt uitgevoerd in twee installaties met hetzelfde werkingsprincipe. De zuurproductiereactor wordt gevoed met n-fosfonomethylimino-diazijnzuur (FIA), voorbehandelde actieve kool, als katalysator en water. Met behulp van zuivere zuurstof wordt het FIA omgezet tot glyfosaat(zuur). De inhoud van de reactor wordt in een filter behandeld, waar de katalysator afgescheiden wordt. De afgefilterde katalysator wordt gewassen en hergebruikt. Het waswater bevat glyfosaat en wordt hergebruikt. De gefilterde stroom wordt in een verdamper ingedikt, waarbij het glyfosaat kristalliseert. De glyfosaatkristallen worden afgescheiden en gewassen in een centrifuge en in zakken verpakt of naar de zoutproductie, de volgende processtap, gestuurd.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

323

� Zoutproductie De zoutproductie wordt uitgevoerd in vier installaties met een zelfde werkingsprincipe die in parallel of in serie functioneren. In de aminatiereactor wordt glyfosaat(zuur) in water gebracht en door toevoeging van isopropylamine (IPA) of een andere base opgelost en omgezet tot het overeenkomstige glyfosaatzout. De zoutoplossing wordt gefilterd en opgeslagen, in afwachting van de verkoop of verdere behandeling in de Verpakkings- en Formulatie-eenheid.

Tabel 18.2 toont de belangrijkste milieuaspecten bij de Glyfosaateenheid.

Tabel 18.2 Belangrijkste milieu-aspecten bij de Glyfosaateenheid.

Glyfosaateenheid Lucht Emissiepunten:

� Uitlaat gaswasser oxidatie/animatie: Alle procesvaten en opslagtanks van het oxidatieproces en het aminatieproces staan in verbinding met een gaswasser van het type gepakte kolom. De afgassen worden gereinigd met water. Mogelijke restemissies van formaldehyde en isopropylamine.

� Uitlaat gaswasser T-reactoren: De uitlaten van reactoren T2 en T3 zijn

aangesloten op een gaswasser. Er zijn restemissies van formaldehyde.

Water Emissies: � Alle restwaters worden naar de centrale waterzuiveringsinstallatie afgeleid.

Bodem en grondwater Opslagtanks zijn hiervoor voorzien bij de productie-installaties. Tevens is op Blok C7 een magazijnruimte (720 m²) en een overdekte opslagplaats (350 m²) voorzien voor de opslag van diverse grondstoffen, tussenproducten en eindproducten. De opslagcapaciteit in de eenheid is relatief beperkt.

Geluid en trillingen Diverse geluidsbronnen

Productiehoeveelheden In Tabel 18.3 worden de in 2007 vergunde productiecapaciteiten en de te vergunnen productiehoeveelheden weergegeven. In het MER werden de referentiesituatie en de geplande situatie als volgt gedefinieerd: Referentiesituatie: Alle activiteiten op de site van Monsanto Antwerpen

in het referentiejaar 2007 waarbij de reële productie-capaciteiten de vergunde productiecapaciteiten zeer goed benaderen (met uitzondering van de productie in de Weekmakersafdeling). Ondanks het feit dat het MER finaal wordt ingediend in 2010, werd overeengekomen met de Dienst Mer om 2007 als referentiejaar te behouden, onder meer omwille van de goede benadering van de vergunde productie-capaciteiten (2008 en 2009 kenden een lagere

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

324

productiecapaciteit), maar ook om verdere vertraging (voor aanpassing van het MER) te vermijden.

Geplande situatie: Alle activiteiten op de site van Monsanto waarbij

volgende productietoenames ten opzichte van de referentiesituatie beschouwd worden: � Landbouwafdeling, Glyfosaateenheid: van 60.000

naar 90.000 ton glyfosaat/jaar; en � Butvar RB-afdeling: van 27.000 naar 52.000 ton

polyvinylbutyral/jaar. Waar relevant werd eveneens rekening gehouden met de andere drie – eerder beperkte – uitbreidingen. Voor bovenstaande afdelingen werden de milieu-effecten geëxtrapoleerd naar de geplande situatie. Voor de overige afdelingen worden de milieu-effecten verondersteld nagenoeg gelijk te blijven.

Recente ontwikkeling: Sluiting Sulfenamide-afdeling: In de loop van het voorjaar van 2010 werd door Solutia beslist om de activiteiten van de afdeling Sulfenamide te stoppen in augustus 2010, en deze afdeling te ontmantelen vanaf december 2010. Hiermee zullen uiteraard ook alle emissies en residuen die gepaard gaan met de uitbating van deze afdeling wegvallen. Wegens de reeds ver gevorderde staat van redactie van het MER bij het bekend worden van deze beslissing zijn de sluiting van deze afdeling en de gevolgen hiervan nog niet opgenomen in de bespreking van de geplande situatie. Dit betekent voornamelijk dat de berekende effecten voor de geplande situatie, zoals beschreven in deze Niet-Technische Samenvatting, een overschatting betekenen van de werkelijke toekomstige situatie. Voor de disciplines waarvoor de sluiting van deze afdeling relevant is (water en lucht), wordt de impact van de sluiting kort toegelicht achteraan het betreffende hoofdstuk. Verder wordt aan deze sluiting geen aandacht geschonken in het MER.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

325

Tabel 18.3 Vergunde (2007) en geplande productiecapaciteiten per productieafdeling.

Afdeling Eindproduct

Maximaal vergunde

jaarhoeveelheid (ton/jaar)

2007

Maximaal vergunde/te vergunnen

jaarhoeveelheid in de geplande

situatie (ton/jaar)

Weekmakersafdeling Weekmakers Benzylchloride Zoutzuur

100.000 21.000 7.000

50.000 21.000 7.000

PPD- en PPD2-afdeling

Anti-ozonanten 4-ADPA

30.000

56.300

41.000 (reeds vergund)

IDEM Sulfenamide-afdeling

Sulfenamiden Tussenproducten/eindproducten (MBTS, NaMBT, MBT)

25.000 30.300

IDEM IDEM

Landbouwafdeling: Glyfosaateenheid

Glyfosaat en andere landbouwchemicaliën

60.000 (1) 90.000

Landbouwafdeling: Verpakkings- en Formulatie-eenheid

Landbouwchemicaliën: diverse biociden e.a. vloeibare chemicaliën

801.360 m³ 668.000 m³

Butvar Solventafdeling

Polyvinylbutyral Ethylacetaat

11.000 15.400

13.000 17.000

Butvar RB-afdeling Polyvinylbutyral 27.000 (2) 52.000 Afdeling voor Lijmen

Lijmen 10.000 IDEM

(1): Sinds juli 2008 is Monsanto vergund voor een productiecapaciteit van 75.000 ton/jaar; en (2): Sinds september 2008 is Monsanto vergund voor een productiecapaciteit van 34.000 ton/jaar.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

326

18.4 MILIEUEFFECTEN

18.4.1 Bodem en grondwater

18.4.1.1 Mogelijke oorzaken van bodem- en grondwaterverontreiniging

Bodem- en/of grondwaterverontreiniging kan ontstaan ten gevolge van mogelijke incidenten of lekken tijdens het productieproces of door lekken bij de opslag van producten. In onderstaande paragrafen worden enkele relevante bedrijfskritische lokaties besproken. De opslag van grondstoffen en van sommige eindproducten grijpt in hoofdzaak plaats op het terrein van een aanpalend opslagbedrijf (Oiltanking). Het transport van grondstoffen en eindproducten naar de desbetreffende productie-eenheden gebeurt via bovengrondse leidingen. De opslagtanks waarin grondstoffen en eindproducten op het eigen terrein worden opgeslagen, zijn ingekuipt. Beperkte hoeveelheden tussenproducten worden opgeslagen in buffertanks. Deze zijn aanwezig bij de productie-eenheid. Producten met beperkt verbruik en bepaalde eindproducten worden gestockeerd in vaten. Dit gebeurt in specifiek hiertoe uitgeruste vatenopslagzones. Naast opslagfaciliteiten en leidingen geassocieerd met de verschillende productie-afdelingen, moeten ook de bovengrondse opslag van minerale olie ten behoeve van nutsvoorzieningen en de ondergrondse opslag van benzine ten behoeve van voertuigen worden vermeld. De opslag van afvalstoffen in afwachting van externe verwerking of van verbranding in de eigen verbrandingsinstallatie gebeurt voor de vloeibare afvalstoffen in (buffer)opslagtanks of vaten. De vaste residuen worden verzameld in bergingszones voor afvalstoffen. De gestockeerde stoffen omvatten afval van labo’s, droge filterkoeken en slib uit de bezinkingsbekkens van het afvalwatercircuit. De opslagplaatsen voor producten en vloeibare afvalstoffen zijn voorzien van een betonnen vloer en inkuiping. Het afvalwatercircuit vormt eveneens een potentiële bron van bodem- en grondwaterbeïnvloeding. Te vermelden zijn de ondergrondse riolering, de verzamelputten en de bufferbekkens. Lekken in dit verband werden in het verleden opgemerkt en worden in het kader van het ‘PEPSI programma’ van Monsanto systematisch gecontroleerd en hersteld.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

327

Een bedrijfseigen grondwaterwinning is niet aanwezig in het bedrijf. Er zijn wel enkele bemalingen operationeel in het kader van het BSP. Het betreft bemalingen met een beperkt debiet die niet continu bedreven worden. De dag- en jaardebieten fluctueren in de loop van het jaar en van jaar tot jaar, maar blijven onder een vooropgestelde maximumwaarde om zettingsproblemen te voorkomen. In het OBO 2007 is verder een lijst met historische calamiteiten opgenomen. Deze lijst wijst op historische praktijken en calamiteiten die in het verleden opgetreden zijn en bodem- en grondwaterverontreiniging veroorzaakt hebben. Het gaat hierbij vooral om het dumpen van afvalmaterialen en grond op de site zonder de nodige bodembeschermende maatregelen, lekkende rioleringen, overlopen van opslagtanks en lekkende opslagtanks. Hoewel deze calamiteiten wijzen op bedrijfsspecifieke, potentieel bodembedreigende activiteiten, zijn intussen wel gepaste maatregelen getroffen om dergelijke problemen in de toekomst uit te sluiten en zijn de leidingen/opslagtanks hersteld.

18.4.1.2 Bodem- en grondwaterverontreiniging

Ter hoogte van het terrein van Monsanto werd een verontreiniging met organische verbindingen vastgesteld. Deze verontreiniging werd afgeperkt in het BBO van 2002. In totaal zijn vier verontreinigingspluimen afgebakend waarvan er twee zich uitstrekken tot aan de eerste semi-afgesloten aquifer. De verontreiniging heeft zich verspreid tot voorbij de perceelsgrenzen. De verontreiniging heeft zich potentieel verspreid via het (voormalig lekkende) rioleringsstelsel en eventueel ook via het drainagestelsel dat vroeger aanwezig was op de site. Bovendien heeft grondwatermodellering aangetoond dat de natuurlijke grondwaterstroming in de bovenste grondlagen (opgehoogde laag en de alluviale klei-veen afzetting) in belangrijke mate verticaal gericht is en dat de natuurlijke horizontale grondwaterstroming in de freatische waterlaag aldus zeer gering is. Hierdoor hebben bemalingen, uitgevoerd in het kader van allerlei werkzaamheden, belangrijke horizontale verspreidingen veroorzaakt waardoor het verband tussen de bron en de verspreidingspluim niet altijd eenduidig vast te leggen is. Het gaat om een historische verontreiniging met als typische parameters diallaat, triallaat, thiazolen, amines, pesticiden en ftalaten. De meeste van deze parameters kunnen gelinkt worden aan de (huidige of vroegere) productie-processen van Monsanto. Op basis van een grondwatermodellering en risico-beoordeling werden de potentiële effecten van de aanwezige verontreiniging ingeschat. Zolang het ongecontroleerd onttrekken van grondwater binnen de afgebakende zone van de verontreiniging vermeden wordt, is er geen humaan of ecologisch blootstellingsrisico. Verdere verspreiding van de verontreiniging wordt

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

328

vermeden door de aanwezigheid van grondwateronttrekkingen op de site van Monsanto. Momenteel worden bodemsaneringswerken uitgevoerd. Hierbij wordt het verontreinigd grondwater opgepompt, gezuiverd en vervolgens geloosd. De saneringswerken zullen vermoedelijk nog tot 2022 duren.

18.4.1.3 Geplande situatie

Naast de bodembeschermende maatregelen die momenteel reeds aanwezig zijn, zullen voor de geplande uitbreidingen en aanpassingen relevante voorzorgsmaatregelen getroffen worden. Het gaat hierbij om inkuiping van de installaties, aanleg van verharde, hellende vloeren voor opvang van lekken en potentieel verontreinigd regen- en afvalwater, Vlarem conforme opslagvoor-zieningen, bovengrondse leidingen en regelmatige inspecties. Tijdens de constructiewerkzaamheden wordt een grondverzet verwacht voor de fundering en inkuiping van de installatieonderdelen. De afgegraven grond zal – indien verontreinigd – afgevoerd worden naar een erkend verwerker. Voor de installatie van de bijkomende productielijn van de Butvar RB-afdeling op – het momenteel onverharde – Blok D4 zal een bemaling uitgevoerd worden die de huidige verontreinigingssituatie van het grondwater in beperkte mate kan beïnvloeden. Het onttrokken grondwater zal vóór de lozing in de Schelde, gezuiverd worden in de centrale waterzuivering. Naast het mogelijke effect van de geplande bemaling, zijn er geen wijzigingen te verwachten ten opzichte van de bestaande situatie voor wat betreft de immissies en de milieueffecten voor bodem en grondwater.

18.4.1.4 Besluit en milderende maatregelen

De vastgestelde organische verontreinigingen worden, volgens het in het MER gehanteerde significantiekader, als een belangrijk negatief effect beschouwd. Monsanto voert momenteel bodemsaneringswerken uit ter sanering van deze verontreiniging en om verdere verspreiding van de verontreiniging te voorkomen. Verwacht wordt dat de geplande uitbreidingen de huidige situatie niet substantieel zullen wijzigen. Bijgevolg worden in het kader van het MER geen milderende maatregelen voorgesteld.

18.4.2 Oppervlaktewater

18.4.2.1 Watergebruik

Monsanto maakt enkel gebruik van leidingwater in haar productieprocessen. In 2007 verbruikte Monsanto ca. 3.463.000 m³ leidingwater. Een groot deel van deze ingenomen hoeveelheid stadswater wordt gebruikt voor de aanmaak van gedemineraliseerd water dat op zijn beurt grotendeels gebruikt wordt voor de

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

329

aanmaak van stoom. Zowel het gedemineraliseerd water als de stoom worden vervolgens verdeeld over de verschillende productie-afdelingen en, in beperkte mate, de ondersteunende afdelingen. Wanneer al deze stromen in rekening gebracht worden dan is de Butvar RB-afdeling verantwoordelijk voor het grootste waterverbruik (23%), gevolgd door de Sulfenamide afdeling, de Butvar Solvent afdeling en de Glyfosaateenheid die elk ca. 13% vertegen-woordigen. In de geplande situatie zal het waterverbruik met 13,6% stijgen. De geplande uitbreiding van de Glyfosaateenheid heeft het grootste aandeel in deze toename. Monsanto heeft recent een studie laten uitvoeren waarin het watergebruik bij Monsanto werd bestudeerd. In de studie werd nagegaan voor welke toepas-singen alternatieve waterbronnen, nl. regenwater, grondwater, oppervlakte-water of effluent van de WZI in plaats van leidingwater, ingezet zouden kunnen worden. De enige mogelijkheden leken het gebruik van hemelwater als koelwater in de Glyfosaateenheid en het gebruik van dokwater te zijn. Beide opties werden intussen door Monsanto verder bestudeerd, maar zijn niet haalbaar.

18.4.2.2 Waterlozing

Het industrieel afvalwater, het huishoudelijk afvalwater, het mogelijk veront-reinigd regenwater en het grondwater onttrokken in kader van het bodem-saneringsproject worden naar de centrale waterzuiveringsinstallatie afgeleid. Door de opeenvolgende werking van een voorbezinker, een biologie (met oxidatie), en een coagulatie- en flocculatiereactor, wordt ca. 86% van de vuilvracht (op basis van CZV-verwijdering) afgebroken. Gemiddeld gezien voldoet de effluentlozing van Monsanto voor alle parameters aan de geldende lozingsnormen. In 2007 werden wel een beperkt aantal individuele waarden opgemeten die hoger lagen dan de geldende effluentnormen. In de geplande situatie zal de waterlozing met 13,1% stijgen. De geplande uitbreiding van de Butvar RB-afdeling heeft het grootste aandeel in de toename van de waterlozing. Echter, de uitvoering van het ‘ARB3’ en het ‘RB35’ project bij de uitbreiding van de Butvar RB-afdeling voorzien reeds een aanzienlijke daling van de geplande waterlozing; zonder deze maatregelen zou de totale waterlozing in de geplande situatie met 29% stijgen terwijl men nu slechts een stijging met 13% verwacht. Monsanto voert momenteel studies uit die ervoor moeten zorgen dat de vorming en lozing van chloorfenolen tot een minimum beperkt worden en dat de CZV- en totaal stikstofvracht in het effluent van de WZI gereduceerd worden. Aangezien de TOC/nitraat-verhouding van het influent van de WZI kritisch is voor de goede werking van de WZI zal Monsanto deze verhouding in de

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

330

toekomst nauwgezet opvolgen en indien nodig een koolstofbron bijdoseren om een optimale afbraak van de vuilvracht te blijven garanderen. Op deze manier verwacht men dat de huidige effluentconcentraties behouden kunnen blijven. Het gezuiverde afvalwater afkomstig van de WZI wordt geloosd in de Schelde. Tabel 18.4 toont de emissiejaarvachten voor de verschillende parameters in het afvalwater van Monsanto in 2007 en in de geplande situatie.

Tabel 18.4 Emissievrachten van Monsanto in de Schelde in 2007 en in de geplande situatie.

Parameter Eenheid Jaarvracht

2007 Jaarvracht in de

geplande situatie BZV ton/jaar 24,1 27,3 CZV ton/jaar 549 621 TOC ton/jaar 131 148 Tot. gesusp. stoffen (TSS) ton/jaar 55,0 62,2 Fosfor – P ton/jaar 0,48 0,54 KWS (extraheerbaar met CCl4) ton/jaar 4,26 4,82 Totale N ton/jaar 40,2 45,5 EOX ton/jaar 0,04 0,05 POX ton/jaar 0,019 0,021 Metalen Cadmium (totaal) kg/jaar 6,32 7,15 Chroom (totaal) kg/jaar 16,1 18,2 Lood (totaal) kg/jaar 134 152 Kwik (totaal) kg/jaar 0,11 0,12 Nikkel (totaal) kg/jaar 24,1 27,3 Koper (totaal) kg/jaar 10,7 12,1 Zink (totaal) kg/jaar 34,8 39,3 Arseen (totaal) kg/jaar < 2,68 < 3,0 Ijzer (in oplossing) ton/jaar 0,15 0,17 Organisch gechloreerde pesticiden Butachloor kg/jaar < 0,29 < 0,29 Diallaat kg/jaar 2,54 2,54 Triallaat kg/jaar 0,51 0 (3) Alachloor kg/jaar 7,80 0 (3) Acetochloor kg/jaar 37,6 37,6 Totaal kg/jaar 48,46 (1) 40,1 Chlooranilines 2-chlooraniline kg/jaar 0,86 0,97 3-chlooraniline kg/jaar < 0,027 < 0,031 4-chlooraniline kg/jaar < 5,6 < 6,3 2,4-dichlooraniline kg/jaar 0,78 0,88 2,6-dichlooraniline kg/jaar 1,13 1,28 4-chloro-2-nitroaniline kg/jaar < 6,43 < 7,27 2,4,5-trichlooraniline kg/jaar < 0,05 < 0,06 2,4,6-trichlooraniline kg/jaar 3,30 3,73 2-chloro-4-methylaniline kg/jaar < 0,05 < 0,06 2-chloro-6-methylaniline kg/jaar < 0,05 < 0,06 Totaal kg/jaar 6,72 7,60 2,6-dichloorfenol kg/jaar 0,94 0,94 2,4,6-trichloorfenol kg/jaar 1,88 1,88

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

331

Parameter Eenheid Jaarvracht

2007 Jaarvracht in de

geplande situatie 4-chloor-3-methylfenol kg/jaar 0,80 0,80 Som chloorfenolen kg/jaar 4,61 4,61 Som fenolen kg/jaar 11,4 11,4 Som chloorfenolen + fenolen kg/jaar 16,1 16,1 Chloroform kg/jaar 3,35 3,79 Atrazine kg/jaar 17,04 (2) 0 (3) Trichloorethyleen kg/jaar < 1,34 < 1,52 Tetrachloorkoolstof kg/jaar < 1,34 < 1,52 PAK’s kg/jaar 0,64 0,72 PCB + PCT kg/jaar < 0,19 < 0,21 Vrije chloor kg/jaar 0,18 0,20 Chlooroxideerbare cyaniden kg/jaar 4,82 5,45 Legende: 1: In 2007 is ‘MCPA’ mee opgenomen in de som van de organisch gechloreerde pesticiden; 2: In 2007 is in de vermelde waarde naast atrazine ook terbutylazine opgenomen; en 3: De vermelde componenten zullen niet meer geloosd worden vanuit de productie-eenheden, maar ze zullen mogelijks nog wel geloosd worden ten gevolge van de bodemsaneringswerken.

18.4.2.3 Effecten

Het water van de Schelde moet voldoen aan de basiskwaliteitsdoelstellingen voor oppervlaktewater. De Schelde voldoet voor een aantal parameters niet aan deze normen, met name voor de parameters zwevende stoffen, CZV, opgelost zuurstof, PAK’s en totaal fosfor werden overschrijdingen vastgesteld in de referentiesituatie. Wanneer men zou veronderstellen dat de Schelde juist aan de basiskwaliteits-normen zou voldoen, dan zorgt het effluent van Monsanto in de referentie-situatie voor een belangrijke impact door de lozing van de organochloor-pesticiden alachloor, diallaat en acetochloor en voor een beperkte impact door lozing van triallaat en 2,4,6-trichloorfenol. In de toekomst verwacht men een belangrijke impact door de lozing van de organochloorpesticiden diallaat en acetochloor en een beperkte impact door de lozing van 2,4,6-trichloorfenol. Triallaat en alachloor zullen niet meer geloosd worden. De berekende, geplande concentraties van de Schelde zullen nauwelijks verschillen van de concentraties in de referentietoestand. De geplande uitbreidingen zullen aldus niet zorgen voor bijkomende overschrijdingen van de milieukwaliteitsdoelstellingen die gelden voor de Schelde. Aangezien de Schelde als bestemming ‘basiswater’ heeft, zullen mensen in theorie niet in contact kunnen komen met de verontreinigingen in de Schelde via consumptie van gevangen vis of door drinkwater. Humane toxicologie via het Scheldewater wordt daarom als niet relevant beschouwd. De impact van de waterlozingen op de fauna en flora van het vogelrichtlijngebied ‘Galgeschoor’, dat vlakbij Monsanto gelegen is, wordt als verwaarloosbaar beschouwd.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

332

18.4.2.4 Besluit en milderende maatregelen

Gezien de lozing van Monsanto en de vastgestelde effecten op de oppervlakte-waterkwaliteit werden in het MER een aantal milderende maatregelen voorgesteld:

� De lozingsnormen voor CZV en totaal stikstof zijn per 30 juni 2009 verlaagd. Door verbeteringen op afdelingsniveau en in de afvalwaterzuivering zal in de toekomst blijvend aan de lagere normen voldaan kunnen worden. Verdere opvolging en onderzoek is aangewezen (en wordt gepland);

� Bijkomend onderzoek naar de verdere reductiemogelijkheden voor de parameter acetochloor in het effluent van Monsanto. Enerzijds zullen brongerichte maatregelen bestudeerd worden. Hierbij zullen de verantwoordelijken van de Landbouwafdeling nagaan op welke manier de productie aangepast kan worden opdat er minder acetochloor in het afvalwater terechtkomt. Anderzijds zullen ook ‘end-of-pipe’ technieken bekeken worden. In dit verband kan nagegaan worden in welke mate de concentratie van acetochloor in het afvalwater ter hoogte van de Landbouwafdeling verlaagd kan worden door optimalisatie van de actief koolfilter;

� Verder onderzoek naar de mogelijke oorzaken van de vorming van chloorfenolen in de Weekmakersafdeling en opvolging van chloorfenolen in het effluent van de Weekmakersafdeling en in het effluent van de WZI; en

� Metingen van de parameters diallaat, acetochloor, butachloor, fenolen en chloorfenolen in het oppervlaktewater (en de waterbodem) van de Schelde ter hoogte van VMM meetpost 157000 en/of 154100, teneinde de impact van deze parameters op de reële kwaliteit van de Schelde te kunnen inschatten. Metingen van de oppervlaktewaterkwaliteit behoren tot het takenpakket van de overheid.

18.4.2.5 Recente ontwikkeling: Sluiting Sulfenamide-afdeling:

In de loop van het voorjaar van 2010 werd door Solutia beslist om de activiteiten van de afdeling Sulfenamide te stoppen in augustus 2010. Hiermee zullen uiteraard ook alle emissies en residuen die gepaard gaan met de uitbating van deze afdeling wegvallen. Wegens de reeds ver gevorderde staat van redactie van het MER bij het bekend worden van deze beslissing zijn de sluiting van deze afdeling en de gevolgen hiervan nog niet in detail opgenomen in de bespreking van de geplande situatie. Aangezien de effecten van de sluiting van deze afdeling echter relevant zijn wat betreft de discipline water, worden deze hier toch kort toegelicht, meer bepaald zal de sluiting van de Sulfenamide-afdeling er voor zorgen dat:

� het waterverbruik daalt; � de geloosde vrachten en de daarmee gepaarde impact voor de

geplande situatie lager zullen liggen dan in dit hoofdstuk berekend, en dat voornamelijk voor de polluenten TOC/CZV en totaal N.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

333

18.4.3 Geluid

18.4.3.1 Geluidsemissies en geluidsimpact

Voor de beoordeling van de milieueffecten voor geluid, werd het effect van de huidige geluidsemissie van de Butvar RB-afdeling en de Glyfosaateenheid (de bedrijfseenheden waarbinnen Monsanto significante uitbreidingen wenst te realiseren) en het effect van de geplande uitbreidingen van bovenvermelde productie-eenheden ter hoogte van natuurgebied ‘Galgeschoor’ (op 135 m van de perceelsgrens van Monsanto) bepaald. De Butvar RB-afdeling en de Glyfosaateenheid worden respectievelijk gekenmerkt door een totaal geluidsvermogenniveau van 117 dB(A) en 116 dB(A). Het berekend, specifiek geluidsniveau ter hoogte van het Galgeschoor op 200 m van Monsanto bedraagt voor beide eenheden respectievelijk 40 dB(A) en 34 dB(A). De grenswaarden voor nieuwe inrichtingen (= de strengste grenswaarden) worden aldus niet overschreden. ’s Nachts en bij een wind van bron (Monsanto) naar ontvanger (het Galgeschoor) wordt de milieukwaliteitsnorm voor de nachtperiode (= 45 dB(A)) ter hoogte van het Galgeschoor op 200 m van Monsanto overschreden met 3 à 5 dB(A). Het specifiek geluidsniveau van geheel Monsanto is hiervoor deels verantwoordelijk, maar ook andere bedrijven zitten in het omgevingsgeluid vervat. In de veronderstelling dat het geluidsvermogenniveau van de geplande, 3de productielijn van de Butvar RB-afdeling beperkt wordt tot 110 dB(A), zullen de geplande uitbreidingen geen effect hebben op het huidige omgevings-geluid ter hoogte van de meest nabijgelegen receptor, nl. het natuurgebied ‘Galgeschoor’. Op basis van de vogelwaarnemingen in het Galgeschoor en de onduidelijk-heid naar de exacte bijdrage van Monsanto in de gemeten geluidsniveaus op vandaag, wordt gesteld dat er geen duidelijke significante impact is van Monsanto op het nabijgelegen natuurgebied Galgeschoor.

18.4.3.2 Besluit en milderende maatregelen

Volgens de bepalingen in Vlarem II en het significantiekader zijn zowel voor de huidige situatie als voor de geplande situatie geen milderende maatregelen nodig. Uiteraard moeten de voorwaarden opgelegd aan nieuwe installaties (uitbreidingsprojecten) gerespecteerd worden. Een postmonitoring van deze voorwaarden of ‘akoestische eisen’ (en tevens ook het uitgangspunt) lijkt aangewezen. Voor een eventuele bijkomende lijn van de Butvar afdeling moet de geluidsemissie van de luchtinlaat beperkt worden. Als aanbeveling geven we mee dat dit voor bestaande lijn van de Butvar afdeling ook wenselijk is. Monsanto verbindt er zich bovendien toe om in de komende jaren de gehele site geluidstechnisch in kaart te brengen. De planning voor deze geluids-

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

334

metingen zal afgestemd worden op de hervergunningsaanvragen voor de verschillende afdelingen die gedurende de komende jaren opgemaakt moeten worden. Bijgevolg zullen de bijkomende geluidsstudies in 2010 gestart worden en zal gefaseerd verder gewerkt worden tot de volledige site geluidstechnisch in kaart gebracht is. Eens die oefening voltooid is (in principe in 2014), kan beoordeeld worden of verdere milderende maatregelen aangewezen zijn. Dit werd ook gecommuniceerd naar en overeengekomen met het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen (in het kader van de intentie van het havenbedrijf om de geluidsbronnen binnen het havengebied in kaart te brengen).

18.4.4 Lucht

18.4.4.1 Luchtemissies referentiejaar 2007

Op de site van Monsanto kunnen in totaal 39 geleide emissiepunten geïdentificeerd worden. Een overzicht van deze emissiepunten is weergegeven in Tabel 18.5. Daarnaast kunnen er ter hoogte van de meeste afdelingen ook niet-geleide emissies geïdentificeerd worden. Het gaat hierbij voornamelijk om ademverliezen, verdrijvingsverliezen en fugitieve emissies vanuit procesinstallaties.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

335

Tabel 18.5 Overzicht van de geleide atmosferische emissiepunten op de site van Monsanto.

Emissiepunten per afdeling ID

emissie-punt

Aangesloten apparatuur

Geëmitteerde polluenten

Afdeling weekmakers Uitlaat chloorgaswasser

VL.A.02 standby-emissiepunt HCl-houdende gassen worden via de chloorgaswasser

als luchttoevoer afgeleid naar de centrale verbrandingsinstallatie

Uitlaat Crude-decanters

VL.A.03 verdrijvingsverliezen van decanters en mengpotten

tolueen, benzylchloride, ethylchloride, butanol

Afdeling PPD Uitlaat afzuigsysteem van productie en opwerking anti-ozonanten

VL.B.06 afgassen van staalname-openingen en onderhoud

methylisobutylketon

Uitlaat afzuigsysteem van pastillatorband

VL.B.10 afgassen (lucht) van 4de pastillatorband

methylisobutylketon

Schoorsteen naverbrander

VL.B.50 afgassen van procestoe-stellen van 4ADPA-productie

NOx, CO, kws

Schoorsteen therminolbrander

VL.B.51 rookgassen van aardgasbrander

NOx en CO

Uitlaat H2SO4-gaswasser

VL.B.52 afgassen van staalname-openingen, reinigingszone voor onderhoud, vacuümsystemen

kws (alkylaminen)

Afdeling sulfenamide Uitlaat SO2-gaswasser

VL.C.01 Zwavelherwinnings-eenheid

SO2, NOx en CO

Uitlaat H2S-gaswasser

VL.C.02 H2S-houdende afgassen van MBT-zuivering en -herwinning

H2S, CS2, amines (cyclohexyl, tertiair butyl)

Uitlaat chlorinators

VL.C.04 lucht van reactoren productie thiofide en MBT-poeder

aniline en chloor

Uitlaat thiofide-droger

VL.C.05 lucht van pneumatische droger, via stoffilter

stof

Uitlaat gaswasser

VL.C.06 afgassen lucht droger, via stoffilter

amines (cyclohexyl, tertiair butyl), isopropanol

Uitlaat H2SO4-gaswasser

VL.C.07 aminehoudende afgassen van procestanks, reactoren, filters

amines (cyclohexyl, tertiair butyl), benzeen

Schoorsteen autoclaafbrander

VL.C.08 rookgassen van aardgasbrander

NOx en CO

Schoorsteen autoclaafbrander

VL.C.09 rookgassen van aardgasbrander

NOx en CO

Uitlaat Rovac-filter

VL.C.10 afgassen van filter stof

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

336

Emissiepunten per afdeling ID

emissie-punt

Aangesloten apparatuur

Geëmitteerde polluenten

Schoorsteen therminolbrander

VL.C.12 rookgassen van aardgasbrander

NOx en CO

Uitlaat stofcollector thiofide silo

VL.C.13 afgassen van MBT-silo stof

Afdeling landbouw: Glyfosaateenheid Uitlaat gaswasser oxidatie/aminatie

VL.H.01 afgassen van procesvaten en opslagtanks

formaldehyde, isopropylamine

Uitlaat gaswasser T-reactoren VL.H.02 afgassen T-reactoren formaldehyde Afdeling landbouw: Verpakkings- en Formulatie-eenheid Uitlaat afzuigsysteem van verpakking Schutzcontainers lijn 5

VL.M.03 dampen rond geopende vaten

verwaarloosbare emissies

Uitlaat afzuigsysteem van bussen lijn 2

VL.M.05 dampen van hele apparaat

MCB*

Uitlaat afzuigsysteem van bussen lijn 3

VL.M.06 dampen van hele apparaat

verwaarloosbare emissies

Uitlaat afzuigsysteem van bussen lijn 4

VL.M.07 dampen van vulmonden en vulbak

verwaarloosbare emissies

Uitlaat afzuigsysteem van vaten emulsif.

VL.M.08 dampen rond geopende vaten

geen emissies

Uitlaat afzuigsysteem van bussen lijn 6

VL.M.11 dampen van hele apparaat

verwaarloosbare emissies

Uitlaat afzuigsysteem van bussen lijn 7

VL.M.12 dampen van hele apparaat

MCB*

Afdeling Butvar���� solvent Schoorsteen regeneratieve naverbrander

VL.E.50 drooglucht PVB-hars via cycloon, afgassen van opslagtanks

NOx, CO en kws

Uitlaat product conveyor blazer

VL.E.54 harsdampen van droger azijnzuur, ethanol, ethylbutyraat, diethylbutyral, 2-ethylhexenal, vinylacetaat, stof, etoac, butcho

Uitlaat vermalen resin blazer

VL.E.55 harsdampen van vermaler

azijnzuur, ethanol, ethylbutyraat, diethylbutyral, 2-ethylhexenal, vinylacetaat, stof, etoac, butcho

Afdeling Butvar���� RB Uitlaat gaswasser luchtkanaalsysteem

VL.E.01 afgassen van tanks en reactoren

butyraldehyde

Uitlaat gaswasser drooglucht

VL.E.03 drooglucht via stofafscheider

butyraldehyde en stof

Verbrandingsinstallatie Schoorsteen verbrandingsoven

VL.I.01 verbranding van gechloreerd afval

NOx, CO, SO2, kws, stof, chloor, HCl en HF (dioxines)

Afdeling nutsvoorzieningen Schoorsteen stoomketel 4

VL.I.02 rookgassen van brander (aardgas)

NOx en CO (kws en stof)

Schoorsteen VL.I.03 rookgassen van brander NOx en CO (kws en

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

337

Emissiepunten per afdeling ID

emissie-punt

Aangesloten apparatuur

Geëmitteerde polluenten

stoomketel 7 (aardgas) stof) Schoorsteen stoomketel 8

VL.I.04 rookgassen van brander (aardgas en waterstof)

NOx en CO (kws en stof)

Schoorsteen WKK-ketel

VL.I.08 rookgassen van aardgasbrander + waterstof

NOx en CO

Afdeling afvalwaterzuivering Uitlaat centridry

VL.I.05 transportlucht gecentrifugeerd slib vanuit cycloon via gas-wasser

SO2, CO, NOx en kws

*: monochloorbenzeen (MCB) wordt niet meer gebruikt, aldus zijn er geen emissies meer.

Tabel 18.6 toont een overzicht van de luchtemissievrachten in het referentie-jaar 2007. De belangrijkste polluenten die geëmitteerd worden zijn NOX (circa 309.000 kg/jaar), benzylchloride (circa 200 kg/jaar), ethylchloride (circa 11.940 kg/jaar), CS2 (circa 8.907 kg/jaar), stof (circa 3.207 kg/jaar), formaldehyde (circa 970 kg/jaar) en NMVOS (circa 138.800 kg/jaar). In 2007 werden overschrijdingen vastgesteld voor de parameter CS2 op de Sulfenamide-afdeling. Op de uitlaat van de H2S-gaswasser in maart en in december en op de uitlaat van de chlorinators in maart. Deze laatste overschrijding was een gevolg van een tijdelijk verlaagde zuiverheid van het intermediair product.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

338

Tabel 18.6 Atmosferische emissievrachten (geleide + niet-geleide emissies) van Monsanto in het referentiejaar 2007.

Totale emissievracht per afdeling (ton/jaar)

Polluent

Weekmakers PPD Sulfenamide Glyfosaat

Verpakkings- en

Formulatie-eenheid

Lijmen Butvar Solvent Butvar RB Verbrandings-

installatie Nuts-

voorzieningen Afvalwater-

zuivering TOTAAL

Benzylchloride 0,2 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0,2 Ethylchloride 11,94 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 11,94 Tolueen 0,15 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0,15 Monochloortolueen 0,06 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0,06 1-butanol 0,17 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0,17 Butylchloride 1,28 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1,28 Hogere alcoholen 0,03 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0,03 Methylisobutylketon 0 2,59 0 0 0 0 0 0 0 0 0 2,59 NOx 0 9,1 0,49 0 0 0 0,66 0 1,39 297 0,2 309 CO 0 0,54 2,75 0 0 0 9 0 0,05 90,9 12,7 115,94 SO2 0 0 14,6 0 0 0 0 0 0 0 0,1 14,7 H2S 0 0 < 0,00 0 0 0 0 0 0 0 0 < 0,00 COS 0 0 0,27 0 0 0 0 0 0 0 0 0,27 CS2 0 0 8,91 0 0 0 0 0 0 0 0 8,91 Aniline 0 0 0,06 0 0 0 0 0 0 0 0 0,06 Cyclohexylamine 0 0 0,07 0 0 0 0 0 0 0 0 0,07 Tert. butylamine 0 0 0,31 0 0 0 0 0 0 0 0 0,31 Chloor 0 0 < 0,00 0 0 0 0 0 0,01 0 0 0,01 Stof 0 0 3,13 0 0 0 0,03 0,04 < 0,00 0 0 3,21 Isopropanol 0 0 7,44 0 0 0 0 0 0 0 0 7,44 Benzeen 0 0 0,01 0 0 0 0 0 0 0 0 0,01 Isopropylamine 0 0 0 0,03 0 0 0 0 0 0 0 0,03 Formaldehyde 0 0 0 0,97 0 0 0 0 0 0 0 0,97 Monochloorbenzeen 0 0 0 0 0,30 0 0 0 0 0 0 0,30 Ethanol 0 0 0 0 0 0 2,64 0 0 0 0 2,64 Butyraldehyde 0 0 0 0 0 0 2,08 5,7 0 0 0 7,78 Ethylacetaat 0 0 0 0 0 0 11,26 0 0 0 0 11,26 Vinylacetaat 0 0 0 0 0 0 0,01 0 0 0 0 0,01 Ethylbutyraat 0 0 0 0 0 0 0,06 0 0 0 0 0,06

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

339

Totale emissievracht per afdeling (ton/jaar)

Polluent

Weekmakers PPD Sulfenamide Glyfosaat

Verpakkings- en

Formulatie-eenheid

Lijmen Butvar Solvent Butvar RB Verbrandings-

installatie Nuts-

voorzieningen Afvalwater-

zuivering TOTAAL

Diethylbutyral 0 0 0 0 0 0 0,57 0 0 0 0 0,57 2-ethylhexanal 0 0 0 0 0 0 0,24 0 0 0 0 0,24 HCl 0 0 0 0 0 0 0 0 0,01 0 0 0,01 PCDD/F (in TEQ) 0 0 0 0 0 0 0 0 0,01 0 0 0,01 Andere 4,76 2,43 0,95 0 0,32 40,83 33,26 0.85 0 0 1,86 83,18 NMVOS 18,56 5,02 18,01 0,99 0,63 40,83 48,04 6.55 0 0 1,86 140,5

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

340

18.4.4.2 Luchtemissies geplande situatie

In de geplande situatie zullen de emissies van enkele emissiepunten behorende tot de PPD-afdeling (emissiepunt VL.B.10), de Glyfosaateenheid (VL.H.01 en VL.H.02), de Butvar RB-afdeling (VL.E.01), de WKK (VL.I.08) en de waterzuiveringsinstallatie (VL.I.05) verhogen in functie van de geplande uitbreidingen. De emissies afkomstig van stoomketel 8 (VL.I.04) zullen afnemen. Ter hoogte van de Butvar RB-afdeling zal een nieuwe droger en gaswasser geïnstalleerd worden wat zal resulteren in een nieuw geleid emissiepunt, nl. VL.E.04. In de geplande situatie worden geen overschrijdingen van de emissiegrens-waarden verwacht. Tabel 18.7 toont een overzicht van de luchtemissievrachten in de geplande situatie.

18.4.4.3 Effecten

De uitstoot van Monsanto leidt tot een bijdrage aan de immissieconcentraties van de polluenten in de omgeving. Voor NOx, CS2, benzylchloride, ethyl-chloride, stof, formaldehyde en NMVOS werden dispersieberekeningen uitgevoerd. In de referentiesituatie werden voor NOx jaargemiddelde bijdragen berekend welke als verwaarloosbaar (Stabroek en naburige natuurgebieden uitgezonderd Galgeschoor) tot beperkt (Galgeschoor en overige omliggende woongebieden) beschouwd kunnen worden. Voor de piekbijdragen worden hoofdzakelijk belangrijke bijdragen berekend. Deze piekbijdragen worden echter als minder significant beschouwd voor wat betreft de kans dat de lucht-kwaliteitsnorm door de totale luchtverontreiniging overschreden wordt. Ondanks de geplande productiestijgingen zal de totale NOx-vracht dalen, vooral door een verminderd gebruik van waterstof als brandstof in stoomketel 8. De berekende NOx-bijdragen dalen en blijken jaargemiddeld als verwaarloosbaar (Stabroek en natuurgebieden uitgezonderd Galgeschoor) tot beperkt (Galgeschoor en overige woongebieden) beschouwd te kunnen worden. Voor de piekbijdragen worden opnieuw hoofdzakelijk belangrijke bijdragen berekend. Deze piekbijdragen worden echter als minder significant beschouwd voor wat betreft de kans dat de luchtkwaliteitsnorm door de totale luchtverontreiniging overschreden wordt. Voor stof en formaldehyde blijkt dat de berekende bijdragen zowel in de referentie- als in de geplande situatie verwaarloosbaar zijn, en dit ondanks een lichte stijging van de geëmitteerde vracht. De berekende jaargemiddelde bijdrage aan de NMVOS-concentraties van Monsanto wordt als verwaarloosbaar tot beperkt beschouwd.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

341

Tabel 18.7 Atmosferische emissievrachten (geleide + niet-geleide emissies) van Monsanto in de geplande situatie.

Totale emissievracht per afdeling (ton/jaar)

Polluent

Weekmakers PPD Sulfenamide Glyfosaat

Verpakkings- en

Formulatie-eenheid

Lijmen Butvar Solvent Butvar RB Verbrandings-

installatie Nuts-

voorzieningen Afvalwater-

zuivering TOTAAL

Benzylchloride 0,2 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0,2 Ethylchloride 11,94 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 11,94 Tolueen 0,15 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0,15 Monochloortolueen 0,06 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0,06 1-butanol 0,17 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0,17 Butylchloride 1,28 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1,28 Hogere alcoholen 0,03 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0,03 Methylisobutylketon 0 2,68 0 0 0 0 0 0 0 0 0 2,68 NOx 0 9,1 0,49 0 0 0 0,66 0 1,39 276 0,2 288 CO 0 0,54 2,75 0 0 0 9 0 0,05 92,0 14,3 118,64 SO2 0 0 14,6 0 0 0 0 0 0 0 0,1 14,7 H2S 0 0 < 0,00 0 0 0 0 0 0 0 0 < 0,00 COS 0 0 0,27 0 0 0 0 0 0 0 0 0,27 CS2 0 0 8,91 0 0 0 0 0 0 0 0 8,91 Aniline 0 0 0,06 0 0 0 0 0 0 0 0 0,06 Cyclohexylamine 0 0 0,07 0 0 0 0 0 0 0 0 0,07 Tert. butylamine 0 0 0,31 0 0 0 0 0 0 0 0 0,31 Chloor 0 0 < 0,00 0 0 0 0 0 0,01 0 0 0,01 Stof 0 0 3,13 0 0 0 0,03 0,065 < 0,00 0 0 3,23 Isopropanol 0 0 7,44 0 0 0 0 0 0 0 0 7,44 Benzeen 0 0 0,01 0 0 0 0 0 0 0 0 0,01 Isopropylamine 0 0 0 0,03 0 0 0 0 0 0 0 0,03 Formaldehyde 0 0 0 1,35 0 0 0 0 0 0 0 1,35 Monochloorbenzeen 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 Ethanol 0 0 0 0 0 0 2,64 0 0 0 0 2,64 Butyraldehyde 0 0 0 0 0 0 2,08 9,54 0 0 0 11,62 Ethylacetaat 0 0 0 0 0 0 11,26 0 0 0 0 11,26 Vinylacetaat 0 0 0 0 0 0 0,01 0 0 0 0 0,01 Ethylbutyraat 0 0 0 0 0 0 0,06 0 0 0 0 0,06

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

342

Totale emissievracht per afdeling (ton/jaar)

Polluent

Weekmakers PPD Sulfenamide Glyfosaat

Verpakkings- en

Formulatie-eenheid

Lijmen Butvar Solvent Butvar RB Verbrandings-

installatie Nuts-

voorzieningen Afvalwater-

zuivering TOTAAL

Diethylbutyral 0 0 0 0 0 0 0,57 0 0 0 0 0,57 2-ethylhexanal 0 0 0 0 0 0 0,24 0 0 0 0 0,24 HCl 0 0 0 0 0 0 0 0 0,01 0 0 0,01 PCDD/F (in TEQ) 0 0 0 0 0 0 0 0 0,01 0 0 0,01 Andere 4,76 2,43 0,95 0 0 40,83 31,18 0,31 0 0 1,86 82,64 NMVOS 18,56 5,02 18,01 0,99 0 40,83 48,04 9,85 0 0 1,86 143,79

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

343

Voor de overige bestudeerde parameters zijn de berekende bijdragen overal verwaarloosbaar. Op basis van de dispersieberekeningen werd in het MER beoordeeld of er eventuele gezondheidseffecten op omwonenden als gevolg van de atmosferische emissies van Monsanto mogelijk zijn. Voor alle bestudeerde parameters blijkt de jaargemiddelde bijdrage van Monsanto verwaarloosbaar tot beperkt. Rekening houdend met de immissieconcentraties ter hoogte van de mogelijke receptoren (woonkernen) en de toxiciteit van de verschillende componenten, kon gesteld worden dat de emissies van Monsanto op zich geen aanleiding zullen geven tot relevante gezondheidseffecten in de omgeving. Uit de dispersieberekeningen bleek eveneens dat de bijdrage van Monsanto tot de immissieconcentraties ter hoogte van het Galgeschoor voor alle componenten ver beneden de toetsingscriteria ligt. Op basis hiervan wordt geen ecotoxicologische impact van de emissies van Monsanto op de fauna of flora van het nabijgelegen Galgeschoor verwacht.

18.4.4.4 Besluit en milderende maatregelen

De bijdrage van Monsanto tot de luchtkwaliteitsdoelstellingen leek voor alle geëvalueerde polluenten verwaarloosbaar tot beperkt te zijn. Er worden geen relevante gezondheidseffecten op de omwonenden en geen ecotoxicologische impacten op fauna of flora van het nabijgelegen Galgeschoor verwacht. Bijgevolg werden ook geen bijkomende milderende maatregelen voorgesteld.

18.4.4.5 Recente ontwikkeling: Sluiting Sulfenamide-afdeling:

In de loop van het voorjaar van 2010 werd door Solutia beslist om de activiteiten van de afdeling Sulfenamide te stoppen in augustus 2010. Hiermee zullen uiteraard ook alle emissies en residuen die gepaard gaan met de uitbating van deze afdeling wegvallen. Wegens de reeds ver gevorderde staat van redactie van het MER bij het bekend worden van deze beslissing zijn de sluiting van deze afdeling en de gevolgen hiervan nog niet in detail opgenomen in de bespreking van de geplande situatie. Aangezien de effecten van de sluiting van deze afdeling echter relevant kunnen zijn wat betreft de discipline lucht, worden deze hier toch kort toegelicht, meer bepaald zal de sluiting van de Sulfenamide-afdeling er namelijk voor zorgen dat:

� de SO2-emissies 14,6 ton per jaar (ca. 99 %) lager zullen liggen; � de H2S-emissies wegvallen; � de COS-emissies wegvallen; � de CS2-emissies wegvallen; � de aniline-emissies wegvallen; � de cyclohexylamine-emissies wegvallen; � de tert. Butylamine-emissies wegvallen; � de stof-emissies 3,13 ton per jaar (ca. 97 %) lager zullen liggen; � de isopropanol-emissies wegvallen;

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

344

� de benzeen-emissies wegvallen; en � door bovenstaande emissiereducties, de impact op de luchtkwaliteit

zoals berekend in de geplande situatie als een overschatting beschouwd dient te worden t.o.v. de werkelijke toekomstige situatie.

18.4.5 Mobiliteit

Monsanto is gelegen aan de Scheldelaan, op de rechteroever van het Antwerpse havengebied. Monsanto heeft geen laad- en loskade en heeft daardoor geen directe ontsluiting via water. Monsanto beschikt ook niet over een ontsluiting via spoor. Daarenboven heeft De Lijn geen haltes binnen een straal van 1,5 km. Bijgevolg is Monsanto zeer sterk aangewezen op wegtransport voor het woon-werkverkeer en het vrachtverkeer voor de aanvoer van grondstoffen en de afvoer van eindproducten. Met betrekking tot de aanvoer van grondstoffen moet wel opgemerkt worden dat Monsanto over enkele pijpleidingen beschikt waardoor een deel van de grondstoffen en de eindproducten via pijpleiding gevoerd kunnen worden. Inzake mobiliteit heeft Monsanto een volgende voorzieningen getroffen:

� 570 parkeerplaatsen voor wagens, waarvan een deel specifiek omgevormd tot ‘car-poolparking’, 7 parkeerplaatsen voor bussen, 18 staanplaatsen voor motoren en diverse stallingplaatsen voor fietsen;

� Gezien er geen openbaar vervoer is naar de fabriek worden er eveneens taxi’s ingezet om medewerkers op afwijkende uren van en naar huis te brengen;

� Monsanto voorziet in totaal 9 buslijnen waarvan 6 ‘daglijnen’ en 3 ‘shiftlijnen’;

� Monsanto neemt deel aan het I-bus project (‘Industrie-bus’; geïmplementeerd sinds januari 2010). Dit project biedt een oplossing voor bedrijven in de Antwerpse haven die niet of moeilijk bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. Het samenwerkingsverband ‘Grootindustrie’ van Voka - Kamer van Koophandel Antwerpen-Waasland, coördineert het project en werkt nauw samen met het Spoor en de 6 deelnemende bedrijven (er is geen samenwerking met de Lijn).

Monsanto verwacht in de geplande situatie geen significante toename van het personeel en een beperkte toename van het vrachtverkeer. We merken verder op dat zich in de toekomst een gestuurd ontwikkelingsscenario zal voordoen. In het kader van het Masterplan Antwerpen zal de Antwerpse Ring gesloten worden met de Oosterweelverbinding. Deze verbinding houdt de aanleg in van een autosnelweg met twee keer drie rijstroken tussen de E17 en de E34. Het exacte tracé en de uitvoering hiervan (tunnels of tunnel met Lange Wapper-brug) ligt momenteel nog niet vast. Door een bijkomend op- en afrittencomplex op het einde van de Scheldelaan, zal er een derde, mogelijke verbindingsweg tussen Monsanto en de R1 gecreëerd worden. Omdat er geen omwonenden zijn in de onmiddellijke omgeving van Monsanto en omdat het verkeer van en naar Monsanto slechts een beperkt tot

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

345

verwaarloosbaar aandeel vertegenwoordigt van het verkeer in de omgeving en omdat er geen verkeerstoename als gevolg van de activiteiten van Monsanto wordt verwacht, verwachten we geen specifieke hinder of andere effecten van deze bijdrage.

18.4.6 Overige aspecten

In het MER werden ook lichthinder, de visuele impact van het bedrijf, de verkeersstromen (vrachtvervoer, woon-werkverkeer) die het bedrijf aandoen en de toepassing van het Legionella-besluit geëvalueerd. Algemeen werd steeds geconcludeerd dat de milieueffecten beperkt tot verwaarloosbaar zijn, zodat voor deze aspecten geen verdere milderende maatregelen geformuleerd werden in het MER.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

346

18.5 ALGEMEEN BESLUIT

In het milieueffectrapport werden alle milieueffecten van de bedrijfsvoering van Monsanto in kaart gebracht. Belangrijkste aandachtspunten zijn:

� De impact op de waterkwaliteit van de Schelde voor wat betreft enkele organochloorpesticiden, nl. diallaat en acetochloor, en 2,4,6-trichloorfenol;

� De TOC/nitraat-verhouding van het influent van de WZI in de geplande situatie. Een optimale verhouding zal nodig zijn om in de geplande situatie de lozingsnormen voor CZV en nitraat te kunnen respecteren. De lozingsnormen voor CZV en totaal stikstof zijn per 30 juni 2009 verlaagd. Door verbeteringen op afdelingsniveau en in de afvalwaterzuivering zal in de toekomst blijvend aan de lagere normen voldaan kunnen worden;

� Het specifiek geluidsniveau van de gehele Monsanto site. Momenteel stelt men ter hoogte van het Galgeschoor immers een overschrijding van de milieukwaliteitsnorm voor de nachtperiode met 3 à 5 dB(A) vast. Hoewel het specifiek geluidsniveau van geheel Monsanto hiervoor deels verantwoordelijk is, moet wel opgemerkt worden dat ook de naburige bedrijven in het omgevingsgeluid vervat zitten; en

� Vanaf 1 januari 2008 gelden strengere emissienormen voor stoomketel 8. Om de NOx emissies te verlagen, stookt Monsanto minder waterstof op stoomketel 8. De NOx-emissies van stoomketel 8 zullen in de toekomst nauwgezet opgevolgd moeten worden om overschrijdingen te voorkomen.

Om de impact van de bedrijfsvoering van Monsanto op het leefmilieu in de toekomst verder te verminderen, werden in het MER diverse milderende maatregelen voorgesteld.

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

347

19 FIGURENBUNDEL

Figuur 1 Ligging van Monsanto op een topografische kaart

Figuur 2 Ligging van Monsanto op een wegenkaart – ruime omgeving

Figuur 3 Ligging van Monsanto op een wegenkaart – nabije omgeving

Figuur 4 Luchtfoto van de site van Monsanto Antwerpen

Figuur 5 Situering van Monsanto in het Antwerpse Havengebied

Figuur 6 Ligging van Monsanto op het gewestplan – ruime omgeving

Figuur 7 Ligging van Monsanto op het gewestplan – nabije omgeving

Figuur 8 Ruimtelijk Uitvoeringsplan ‘Zeehavengebied Antwerpen Waaslandhaven (fase 1)’

Figuur 9 Ligging van Monsanto op de biologische waarderingskaart

Figuur 10 Ligging van de vogel- en habitatrichtlijngebieden in de omgeving van Monsanto Antwerpen

Figuur 11 Ligging van de VEN-gebieden in de omgeving van Monsanto

Figuur 12 Grondplan van de Monsanto site in Antwerpen – Indeling terrein en inplantingsplan

Figuur 13 Detailplan Glyfosaateenheid – Blok C7 en Blok D7 – Gelijk grondplan voor de referentiesituatie en geplande situatie

Figuur 14 Detailplan Butvar RB-afdeling – Blok D3 en Blok D4 – Referentiesituatie

Figuur 15 Detailplan Butvar RB-afdeling – Blok D3 en Blok D4 – Geplande situatie

Figuur 16 Processchema van de centrale waterzuiveringsinstallatie

Figuur 17 Processchema van de verbrandingsinstallatie

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

348

Figuur 18 Geologische opbouw ter hoogte van de Monsanto site in Antwerpen

Figuur 19 Hydrologische opbouw ter hoogte van de Monsanto site in Antwerpen

Figuur 20 Lokale grondwaterstroming – situering van de verschillende compartimenten

Figuur 21 Verontreinigingssituatie van het grondwater ter hoogte van de Monsanto site in Antwerpen – Freatische waterlaag

Figuur 22 Verontreinigingssituatie van het grondwater ter hoogte van de Monsanto site in Antwerpen – Eerste (semi-) afgesloten waterlaag

Figuur 23 Bodemsaneringswerken – Fase 1 – Aanduiding vierkante en rechtlijnige onttrekkingsstreng op het overzichtsplan

Figuur 24 Bodemsaneringswerken – Fase 1 – Onttrekkingsstreng op de Weekmakersafdeling (Blok B5)

Figuur 25 Bodemsaneringswerken – Fase 2 – Onttrekkingsstrengen op de Sulfenamide afdeling (Blok B3) en het containerpark (Blok A4)

Figuur 26 Bodemsaneringswerken – Fase 3 – Onttrekkingsstrengen van de lagoons (Blok A1) en de triallaatafdeling (Blok A/B 7)

Figuur 27 Studiegebied voor de discipline water met aanduiding van de nabijgelegen VMM meetpunten

Figuur 28 Grafisch overzicht van het rioleringsstelsel van Monsanto

Figuur 29 Meetpunten discipline geluid

Figuur 30 Geluidscontourenkaart voor de Butvar RB-afdeling

Figuur 31 Geluidscontourenkaart voor de Glyfosaateenheid

Figuur 32 Studiegebied lucht – Woonkernen en natuurgebieden binnen een straal van 5 km van Monsanto

Figuur 33 Berekende NOx-immissieconcentraties als gevolg van de werking van Monsanto in de referentiesituatie – jaargemiddelde waarden in µµµµg/m³

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

349

Figuur 34 Berekende NOx-immissieconcentraties als gevolg van de werking van Monsanto in de referentiesituatie – 98-percentiel op uurbasis in µµµµg/m³

Figuur 35 Berekende NOx-immissieconcentraties als gevolg van de werking van Monsanto in de referentiesituatie – 99,8-percentiel op uurbasis in µµµµg/m³

Figuur 36 Berekende NOx-immissieconcentraties als gevolg van de werking van Monsanto in de geplande situatie – jaargemiddelde waarden in µµµµg/m³

Figuur 37 Berekende NOx-immissieconcentraties als gevolg van de werking van Monsanto in geplande situatie – 98-percentiel op uurbasis in µµµµg/m³

Figuur 38 Berekende NOx-immissieconcentraties als gevolg van de werking van Monsanto in de geplande situatie – 99,8-percentiel op uurbasis in µµµµg/m³

Figuur 39 Berekende immissieconcentraties aan stof als gevolg van de werking van Monsanto in de referentiesituatie – jaargemiddelde waarden in µµµµg/m³

Figuur 40 Berekende immissieconcentraties aan stof als gevolg van de werking van Monsanto in de referentiesituatie – 90-percentiel op dagbasis in µµµµg/m³

Figuur 41 Berekende immissieconcentraties aan stof als gevolg van de werking van Monsanto in de geplande situatie – jaargemiddelde waarden in µµµµg/m³

Figuur 42 Berekende immissieconcentraties aan stof als gevolg van de werking van Monsanto in de geplande situatie – 90-percentiel op dagbasis in µµµµg/m³

Figuur 43 Berekende immissieconcentraties aan NMVOS als gevolg van de werking van Monsanto in de referentiesituatie – jaargemiddelde waarden in µµµµg/m³

Figuur 44 Landschapselementen in de buurt van Monsanto te Antwerpen

ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM NV MONSANTO EUROPE NV – 0074275

350

20 BIJLAGEN

Bijlage 1: Verloop van een MER-procedure – Stroomschema’s Bijlage 2: Gedetailleerde procesbeschrijvingen Bijlage 3: Opslagvoorzieningen Bijlage 4: Lucht - Overzicht geleide emissiepunten (Confidentiële bijlage) Bijlage 5: Water - Overzicht van de deelstromen per afdeling (Confidentiële

bijlage) Bijlage 6: Geluid - Meteocondities en meetresultaten Bijlage 7: Natura 2000 toets

Bijlage 1: Verloop van een MER-procedure – Stroomschema’s

Bijlage 2: Gedetailleerde procesbeschrijvingen

1. Weekmakersafdeling 1.1 Algemene beschrijving In de Weekmakersafdeling worden typische producten zoals butylbenzylftalaat (S160®), isononyl-benzylftalaat (S261A®) en texanolbenzylftalaat (S278®) vervaardigd. Deze worden ook Plasticizers of Santicizers genoemd. De maximale productiecapaciteit bedraagt 100.000 ton/jaar. Tevens wordt ook benzylchloride (BzCl) geproduceerd. Dit is een grondstof voor de eigenlijke weekmakersproduktie die als bijproduct zoutzuur (HCl) maakt. Een gedeelte van deze BzCl en HCl productie wordt ook als eindproduct verkocht. Beide productieprocessen verlopen continu.

In de “blending” (menging) afdeling worden de geproduceerde weekmakers vermengd met andere additieven, afkomstig van andere Monsanto vestigingen of van derden, ter vervaardiging van de definitieve eindproducten. De grondstoffen zijn: ftaalzuuranhydride, een alcohol of alcohol-ester, tolueen, chloor en een katalysator. Een aanzienlijk deel van de gebruikte grondstoffen wordt aangevoerd via pijpleiding uit het buurbedrijf Oil Tanking of is afkomstig van het andere buurbedrijf Solvic. Deze stoffen worden via leidingen aangevoerd. De installatie omvat opslagtanks voor de grondstoffen en de eindproducten, productie-installaties, zoals reactoren, mengvaten, scheidingskolommen, warmtewisselaars, buffertanks voor tussenproducten, verdampers, pompen en compressoren aangedreven door elektromotoren, pijpwerk, meng- en afvulinstallaties, laad- en losstations en een controlegebouw. Behandeling van gasvormige processtromen is voorzien, evenals een afvalwateropvangput die het afvalwater, afkomstig van de afdeling, opvangt. Vanuit de afvalwateropvangput wordt het afvalwater naar het centrale afvalwaterzuiveringsstation verpompt (zie Sectie 2.1.11.2). De Weekmakersafdeling is gelegen op Blok B5 van het Monsantoterrein (zie Figuur 12). Langs de zuid-west zijde van Blok B5 is een beperkte opslagzone voorzien voor opslag van diverse chemicaliën (weekmakers, paraffines, diverse grondstoffen,...) in vaten of andere recipiënten in hoeveelheden afhankelijk van het dagelijks verbruik en productievolume en van de leveringshoeveelheden. Ook lege vaten of andere lege recipiënten worden in deze zone opgeslagen. Langs de zuidzijde van Blok B5 staan ook tanks en vast opgestelde spoorwagons die voor vervoer buiten gebruik gesteld werden en die ook als opslagtank kunnen gebruikt worden. Ze zijn voorzien voor de opslag van

weekmakers, opwerkingsadditieven (paraffines, olieachtige producten,...) en sommige grondstoffen.

Om grondwatercontaminatie te voorkomen en in lijn met de desbetreffende Vlarem II bepalingen, werden vloeistofdichte betonnen vloeren en betonnen inkuipingen voorzien in de opslagzones.

Weekmakers worden ook opgeslagen in een centrale open opslagzone op Blok A3 (zie: Sectie 2.1.12). Zij zijn verpakt in vaten. Het weekmakersproces bestaat uit drie productiestappen:

� Benzylchlorideproductie; � Weekmakersproduktie; en � Opwerking van eindproducten.

1.2 Benzylchlorideproductie Onder Sectie 1.6 is het processchema van de benzylchlorideproductie opgenomen. Vloeibare chloor wordt via een leiding aangevoerd van het naburige bedrijf Solvic en verdampt tot chloorgas (vaporiser). Dit chloorgas reageert vervolgens met tolueen tot benzylchloride in de chlorinatiereactor (ook chlorinator genoemd). Tijdens de productie van benzylchloride wordt HCl als bijproduct gevormd. De reactie verloopt continu, bij atmosferische druk en bij een temperatuur van 50 à 100 °C. Het betreft een evenwichtsreactie:

De reactiemassa wordt continu verpompt naar de zuiveringssectie voor afscheiding van het benzylchloride, door middel van destillatie, condensatie en koeling. Het benzylchloride (C6H5-CH2Cl) wordt opgeslagen, in afwachting van de weekmakerproductie of verkoop aan derden. Tolueen dat tijdens de zuivering verdampt wordt, wordt gecondenseerd en herbruikt in het proces. De bodemstroom die overblijft na de zuivering is rijk aan benzalchloride (C6H5-CHCl2). Deze vloeibare stroom wordt opgevangen in een buffertank en in de eigen centrale verbrandingsinstallatie of door derden verbrand. De gasfase uit de chlorinatiereactor wordt over een reeks koelers geleid, waar het aanwezige tolueen condenseert. De HCl-dampen worden vervolgens verwijderd door vorming van een HCl-oplossing in een absorptiekolom. Het gevormde zoutzuur wordt opgeslagen voor verkoop of gebruik in andere afdelingen. De restgassen uit de absorptiekolom ondergaan nog een verdere zuivering in een gaswasser (scrubber) en worden afgevoerd voor verbranding naar de centrale verbrandingsinstallatie. Voor 1998 werden deze restgassen

geëmitteerd naar de atmosfeer. Het waterige effluent van de scrubber wordt naar de centrale afvalwaterzuivering geleid. 1.3 Weekmakersproductie Sectie 1.7 toont het processchema van de weekmakersproductie. In een typische reactie wordt gesmolten ftaalzuuranhydride eerst in contact gebracht met een alcohol of een alcohol-ester. Vervolgens wordt een katalysator bijgedoseerd en in een tweede reactiestap wordt benzylchloride aan de reactormassa toegevoegd, zodat een weekmaker gevormd wordt:

De reactie grijpt plaats in vijf opeenvolgende, continu werkende reactoren bij atmosferische druk en bij een temperatuur van 100 à 150 °C. Het zoutzuur (HCl) dat een nevenproduct is van de reactie, wordt onmiddellijk gebonden aan de katalysator. Door toevoeging van een zure waterstroom (verdund HCl), wordt een waterige katalysatoroplossing vrijgesteld. In een wasstap wordt het gevormde organische product van deze waterige fase afgescheiden. Na neutralisatie met kalkmelk, doorloopt deze waterige fase (katalysatoroplossing) een aantal zuiverings- en recuperatiestappen. De afvalwaterstroom wordt naar de centrale afvalwaterzuivering geleid. De katalysatorstroom wordt opgeslagen voor hergebruik. De vloeibare afvalstroom wordt afgevoerd voor verbranding bij derden.

Door stoomdestillatie onder vacuüm wordt de organische fase, de uiteindelijke weekmaker, verder gezuiverd. Het eindproduct wordt ontkleurd, gewassen en gedroogd. Tijdens deze zuiveringsstappen worden de niet-gereageerde grondstoffen afgescheiden en gedeeltelijk herwonnen. De vloeibare gechloreerde afvalstroom die achterblijft (steamer overheads) wordt via een buffertank naar de centrale verbrandingsinstallatie of naar derden gevoerd. Het afvalwater van de wasstappen wordt naar de centrale afvalwaterzuivering gevoerd. 1.4 Opwerking van eindproducten In een meng- en afvulzone wordt een deel van de geproduceerde weekmakers vermengd met additieven en andere types weekmakers. Het afgewerkte product wordt afgevuld in spoorwegwagons, vrachtwagens en vaten. Opslag op eigen terrein vindt plaats ter hoogte van de opslagzone en in de opslagtanks van Blok B5. 1.5 Chloorlijn Chloor wordt geleverd aan de Antwerpse fabriek vanuit het nabijgelegen bedrijf Solvic via één hoofdleiding en wordt verdeeld naar twee afdelingen op het Monsantoterrein: de Sulfenamide-afdeling en de Weekmakersafdeling. De Weekmakersafdeling is verantwoordelijk voor het beheer van de chloorleiding. 1.6 Processchema benzylchlorideproductie

1.7 Processchema weekmakersproductie

2. PPD-afdeling 2.1 Algemene beschrijving In de PPD-afdeling worden typische anti-ozonanten zoals Santoflex®6PPD en 134 PD geproduceerd. Deze producten worden hoofdzakelijk gebruikt in de rubberindustrie en dienen om de eigenschappen van rubber tegen UV-stralen en ozon te verbeteren. Als tussenprodukt voor de produktie van anti-ozonanten wordt 4-ADPA gebruikt. De PPD-afdeling is gelegen op Blokken B4, C4 en C3 van het Monsanto terrein (zie Figuur 12 voor de situering op het Monsanto terrein in Antwerpen). Deze afdeling bestaat uit twee verschillende productie-stappen of -eenheden met name:

� Productie van anti-ozonanten en de opwerking van anti-ozonanten; en � Productie van 4-ADPA (Blok C4) (PPD2-afdeling).

De voornaamste grondstoffen zijn aniline, nitrobenzeen, een keton (methyl-isobutyl-keton) en waterstof. Een deel van de grondstoffen wordt in normale omstandigheden via leidingen geleverd door externe bedrijven zoals Oiltanking (bv. aniline, nitrobenzeen), Air Liquide (bv. waterstof) of andere afdelingen (bv. zwavelzuur). Andere producten worden aangeleverd per vrachtwagen, vaten, zakken of andere recipiënten. De opslagcapaciteit in de eenheid is relatief beperkt. Op Blok B4 is een magazijn voorzien (afgewerkte producten maximaal 120 ton), opslagzone buiten magazijn: 70 ton afval + 20 ton andere opslag. 2.2 Productie en opwerking van anti-ozonanten Dit productieproces is gesitueerd op Blok B4. De eigenlijke anti-ozonanten ontstaan uit de katalytische alkylatie en hydrogenatie van 4-ADPA. De gekatalyseerde reactie wordt uitgevoerd in twee parallel werkende batch autoclaven, namelijk de alkylatie van 4-ADPA met een keton en de hydrogenatie met waterstof tot anti-ozonant. In de reactoren kunnen druk en temperatuur oplopen tot maximum 35 bar en 200 °C. Reactievergelijking: 4ADPA (= 4-amino-diphenylamine) + H2 + MIBK (=methyl-isobutyl keton) � Santoflex®-6PPD (=N (1,3 dimethylbutyl)-N’phenyl-p-phenyleendiamine )+ H2O De reactor (met inwendige stoombundel) wordt op gewenste temperatuur gebracht m.b.v. stoom. De roerder zorgt voor goede opmenging en goede warmte-overdracht (opwarmen/afkoelen). Afkoeling van het reactiemengsel gebeurt met deminwater (via inwendige waterbundel). De spervloeistof (olie)

gebruikt voor de as afdichting van de roerder wordt op druk gehouden m.b.v. stikstofflessen. De (autoclaaf) batch wordt gefiltreerd om de katalysator te herwinnen. De laagkokende componenten worden uit het filtraat verwijderd door middel van stoomstripping. Het eindproduct wordt opgeslagen in vloeibare vorm. Na ontwatering ondergaat het destillaat een gefractioneerde destillatie om het keton te herwinnen. Het residu wordt afgevoerd voor verbranding in de centrale afvalverbrandingsinstallatie of bij derden, of behandeld in de centrale afvalwaterzuivering. In een meng- en afvulzone worden de anti-ozonanten met elkaar of met additieven vermengd. Het eindproduct wordt hoofdzakelijk als pastilles verkocht, in kleine zakken of bulkzakken. Het eindproduct, zowel zuiver als opgemengd, kan ook in vloeibare vorm, in bulk afgevoerd worden naar derden. Onder Sectie 2.4 wordt het procesblokdiagramma weergegeven. 2.3 Productie van 4-ADPA 2.3.1 Samenvatting van het 4-ADPA proces De 4-ADPA productie bevindt zich op Blok C4 en C3. Er wordt 4-amino-diphenyl-amine (4-ADPA) geproduceerd. Het 4-ADPA wordt gebruikt in de anti-ozonant productie, maar kan ook afgevoerd worden naar andere Monsanto- en Flexsys-vestigingen of naar derden. Als basisgrondstoffen worden aniline, nitrobenzeen, een base en waterstof gebruikt. Een aanzienlijk deel van de gebruikte stoffen wordt opgeslagen door het naburige Oiltanking of is afkomstig van buurbedrijven en wordt via leidingen aangebracht. Daarnaast zijn op Blok C4 zelf een aantal opslagtanks voorzien. Alle andere opslag gebeurt in de PPD-afdeling op Blok B4. 4-ADPA wordt geproduceerd door middel van twee opeenvolgende batchreacties. Tijdens de eerste reactie, in de koppelingsreactor, reageren aniline en nitrobenzeen in aanwezigheid van een base, via een nucleofiele aromatische substitutiereactie. Deze reactie gaat door bij atmosferische druk en bij een temperatuur van 50 à 100 °C . De gevormde nitroso- en nitrozouten reageren vervolgens, in de hydrogenatie reactor, in aanwezigheid van een katalysator met waterstof, waardoor 4-ADPA gevormd wordt en de base geregenereerd. De reductiereactie grijpt plaats onder drukverhoging en temperatuursverhoging (< 30 bar en < 200 °C). De hydro batch wordt afgelaten in de hydro blow tank, van waar ze gefiltreerd wordt om de katalysator te herwinnen. Verlies aan katalysator via het extractwater wordt geminimaliseerd door circulatie over een ionenwisselaar, de katalysator die hierop verzameld wordt, wordt door een externe firma herwonnen. De base wordt na centrifugaalafscheiding herbruikt in de eerste reactiestap.

Door een geleidelijke opbouw van onzuiverheden kan na verloop van tijd een fractie van de base niet meer hergebruikt worden. Door de integratie van de elektrolyse-eenheid in het 4-ADPA proces kan het onzuiverheidsgehalte in de basestroom verminderd worden. Het electrolyseproces is een batch proces dat de onzuivere basestroom reinigt en omzet in een herbruikbare base, waarbij een afvalwaterstroom en afgassen gevormd worden. De herbruikbare base wordt samen met aniline houdend waswater teruggevoerd naar het 4-ADPA proces. De afvalwaterstroom van de elektrolyse-eenheid wordt naar het centrale afvalwaterzuiveringsstation gepompt. 4-ADPA wordt verder gezuiverd door destillatie. In Sectie 2.5 wordt het procesblokdiagramma weergegeven. De bijproducten worden verder behandeld om stoffen te herwinnen en de afvalhoeveelheid te beperken. Zo ondergaan de bijproducten een hydrogenatie in een derde reactor, de azo hydrogenatie reactor, voor herwinning van aniline. Het 4-ADPA wordt tenslotte nog herwonnen - uit de afvalstroom - in een verdamper en uit het afvalwater wordt via destillatie aniline gerecupereerd. Waterstof en afgassen uit de verschillende procesinstallaties worden naar de verbrandingsinstallatie van de eenheid gestuurd. Een verwarmingsolie wordt als warmte-overdragend medium in het proces gebruikt. Daartoe wordt de verwarmingsolie in een gesloten circuit door het proces gepompt. De olie wordt opgewarmd in een verwarmingsinstallatie, de Santotherm brander. 2.3.2 Gedetailleerde beschrijving van het 4-ADPA proces Het proces kan opgesplitst worden in volgende grote secties:

a) Coupler sectie; b) Hydro en hydro blow tank sectie; c) POD sectie; d) Azo sectie; e) Santotherm brander; en f) Incinerator (naverbrander) + toevoerstromen

Bovenvermelde secties worden hieronder nader toegelicht.

a) Coupler sectie De koppelingsreactie (in de coupler reactor) is de eerste en belangrijkste reactie in het 4-ADPA proces. In deze stap worden uitgaande van de verschillende grondstoffen de tussenproducten gemaakt die in de hydrogenatiereactor (hydro) worden omgezet tot 4-ADPA. In de

koppelingsreactor reageert nitrobenzeen met een overmaat van aniline en base. De reactieproducten bestaan hoofdzakelijk uit nitroso- en nitro-zouten, uit bijproducten zoals phenazine en azobenzeen en uit de overmaat aan aniline.

Het reactiemechanisme wordt hieronder getoond. Eerste reactie : ± 90%

N H 2 N O 2 T M A + O H - N N O - T M A + 2 + + +

Aniline Nitrobenzene TMAH 4-NODPA/TMA Water MW:93.13 MW:123.11 MW:91.16 MW:271.37 MW:18.02

H 2 O

Tweede reactie : ± 10%

N H 2 N O22 2 TM A + OH - N NO -

O -T M A +

H 2 O

+ +

+ 3N N

Aniline Nitrobenzene TMAH 4-NDPA/TMA

Water

MW:93.13 MW:123.11 MW:91.16 MW:287.37

MW18.02MW:182.23

+

Azobenzene

Vorming van 4-NODPA/TMA gebeurt INTRAmoleculair en is een eerste orde reactie op nitrobenzeen. De vorming van 4-NDPA/TMA gebeurt INTERmoleculair in tweede orde. Dit komt erop neer dat er meer 4-NODPA/TMA dan 4-NDPA/TMA wordt gevormd. De reactie verloopt bij een temperatuur van 50-100 °C en bij atmosferische druk. De reactie gebeurt batchgewijze. Voor en gedurende de reactie wordt het water van de base en water gevormd door de reactie, verwijderd door verdamping, aangezien de aanwezigheid van water de reactie tegenhoudt en de vorming van bijproducten bevordert. De verschillende stappen in de operatie van de coupler kunnen worden onderverdeeld als:

� Base concentratie (na base lading); � Base droging (aniline additie); en � Reactie (nitrobenzeen additie).

In de base concentratiestap zit er enkel waterige base in de reactor en wordt door waterverdamping de concentratie van de base in water verhoogd; dit om de eigenlijke reactie te kunnen laten opgaan. In de base droging stap wordt aniline aan de geconcentreerde base toegevoegd en gaat de verdamping van water verder. Samen met het water, wordt er eveneens aniline verdampt. Na de vorige stap is het mengsel klaar om te reageren met nitrobenzeen. Tijdens

de gecontroleerde nitrobenzeen toevoeging, wordt het gevormde reactiewater, tezamen met een gedeelte aniline verdampt om de reactie te ondersteunen. Gedurende alle reactiestappen wordt de reactorinhoud gecirculeerd over twee warmtewisselaars 4-105 en 4-116 (ook mogelijk via slechts één warmtewisselaar, maar met twee wordt een grotere capaciteit bereikt). Nadat de reactie helemaal afgelopen is, wordt de massa overgepompt naar de Hydro Feed Tank (4-120), de voedingstank voor de tweede reactor.

b) Hydro en hydro blow tank sectie Hydro sectie: De in de coupler gevormde nitroso- en nitrozouten reageren vervolgens, in de hydrogenatiereactor (batch proces), in aanwezigheid van een katalysator met waterstof, waardoor 4-ADPA gevormd wordt en de base geregenereerd. De reductiereactie grijpt plaats onder drukverhoging en temperatuursverhoging (< 30 bar en < 200 °C). Het einde van de reactie wordt bepaald door afname van een berekende hoeveelheid waterstof . Reactiemechanisme: Primaire Hydrogenatie Reactie: Reductie van 4-NODPA/TMA

N N O - T M A + 2 H 23% Pd/C N

HN H 2 T M A + OH -

4-NODPA/TMA 4-ADPA TMAHMW:271.37 MW:2.02 MW:184.24 MW:91.16

Hydrogen

+ +

Secundaire Hydrogenatie Reactie: Reductie van 4-NDPA/TMA

N NO-

O-

TM A+ + 3H2

3% Pd/CNH

NH2 TM A+ OH- + H2O

4-NDPA/TMA Hydrogen 4-ADPA TMAH Water

MW:287.37 MW:2.02 MW:184.24 MW:91.16 MW:18.02

+

Vermits de reactie zeer exotherm is, is de reactor daarom inwendig voorzien van warmtewisselende platen, waarmee de batch opgewarmd of afgekoeld wordt. Het warmtewisselend medium is water dat in een gesloten circuit door een koeler of een stoomheater stroomt. De gassen uit de reactor worden via een Vent Condenser (4-250) naar de Vent Incinerator gevoerd, zodat geleide emissies van organische producten beperkt blijven. De condenser wordt gedeeld met de Hydro Blow Tank en de Azo Reactor en het gevormde condensaat komt terecht in de Vent Separator (4-251), vanwaar het geleegd wordt in de Hydro Blow Tank.

Hydro blow tank sectie: In de Hydro Blow Tank (4-220) wordt de batch opgevangen vanuit de Hydro Reactor. Daar kan hij verdund worden met extractwater, omdat dit de herwinning van de base verderop in het proces ten goede komt. Waterstof dat onder opgeloste vorm nog in de batch aanwezig is, wordt met een N2-sparge via een dippijp uit de batch verwijderd. Verder dient de Hydro Blow Tank

nog om de aflaat van het condensaat op te vangen dat zich verzameld heeft in de Vent Separator (4-251) van de vent header. De Hydro Blow Tank fungeert tenslotte als voedingstank voor de Hydro Catalyst Filter (4-230), waar de katalysatormassa gescheiden wordt van het batchmengsel. De afgefilterde katalysatormassa wordt gedumpt in de Hydro Catalyst Receiver (4-232), de unit waar nadien de purge van gebruikte katalysator en de aanzuivering met verse katalysator gebeurt, alvorens opnieuw te gebruiken in de Hydro reactie. De vloeistofstroom uit de filter bestaat uit twee fasen:

− een waterige fase die voornamelijk de base bevat, klaar voor herwinning; en

− een organische (aniline-) fase die het eindproduct 4-ADPA bevat. Deze tweefasige vloeistofstroom gaat naar de Separator Feed Tank (4-301), van waaruit nadien de centrifuges (separator/extractor) gevoed worden.

c) POD sectie Het doel van de separatie- en extractiestap is het herwinnen van base en het zuiveren van de organische fase uit de Separator Feed Tank vooraleer naar de distillatie te gaan. Hiervoor worden twee vloeistof-vloeistof centrifuges in serie gebruikt. De eerste centrifuge, verder POD1 genoemd (afkorting van Podbielnak, het type) werkt als een separator en de tweede centrifuge, verder POD2 genoemd, werkt als een extractor. Na het bekomen van de herwonnen base, wordt deze eerst verzameld in de Recycle Base tank, waarna de basestroom nog verder gezuiverd wordt via het elektrolyse proces vooraleer te hergebruiken in het proces, via de Separator Feed tank. Deze zuiveringsstap via elektrolyse heeft geen specifieke risico’s.

d) Azo sectie In het 4-ADPA proces worden een aantal bijproducten gevormd. De belangrijkste is azobenzeen maar daarnaast wordt ook phenazine en 2-ADPA gevormd. Deze bijproducten worden als “lichte” componenten over top gedistilleerd in de intermediate column en van daaruit gepurgeerd naar de azo/phenazine storage tank. Dit is de voedingstank voor de hele azosectie die werd ontworpen om zoveel mogelijk van deze bijproducten te hydrogeneren tot aniline en alzo terug te winnen.

De belangrijkste reactie die plaatsgrijpt in de azoreactor is een hydrogenering van azobenzeen tot aniline (batchproces) via twee opeenvolgende eerste orde reacties:

1) Reductie van azobenzeen tot diphenylhydrazine (DPH)

N N + H2 NH

NH

Azobenzene Hydrogen Diphenylhydrazine

3% Pd/C

2) Reductie van DPH tot aniline

N + H 2

3% Pd/C N H 2 2

Diphenylhydrazin Hydrogen Aniline

Acidic Co-catalyst

N

H H

De reducties gebeuren door waterstof in aanwezigheid van een katalysator en een co-katalysator. De katalysator wordt geladen vanuit de Catalyst Receiver 4-507. Deze bevat de gefilterde katalysatormassa van de vorige azobatch. De azoreactor is een vertikale autoclaaf met roerder. Voor de opwarming en koeling wordt gebruik gemaakt van Santotherm die op de juiste temperatuur door een spiraalvormige mantel stroomt.

e) Santotherm brander Thermische olie (Santotherm) wordt opgewarmd met behulp van een (aardgas)brander en wordt gebruikt in het 4-ADPA proces als onrechtstreeks verwarmings/koel-middel. De uitlaatgassen van de brander worden naar de atmosfeer geleid via een schouw. De Santotherm brander is continu in operatie. Zonder Santotherm brander dienen bepaalde procesonderdelen stilgelegd worden (wegens geen koel-, verwarmmedium). De brander wordt gestuurd door een PLC die met Provox communiceert.

f) Naverbrander en toevoerstromen De afgassen van de procestoestellen uit de 4-ADPA (PPD2) sectie (procestanks, opslagtanks en vacuümsystemen) worden verzameld in een header (pijpleiding) en naar een verbrandingsinstallatie geleid. De organische componenten worden in de installatie verbrand. Na verbranding komen de gassen via een 20 m hoge schoorsteen in de atmosfeer terecht. De reden waarom verbranding nodig is, is om emissies onder de toegelaten waarden te houden. Er zijn in totaal 4 headers (pijpleidingen) die een aparte ingang hebben naar de verbrandingsinstallatie:

� Vent header 1 (“waterstof vent header”): Stromen die waterstof kunnen bevatten (H2 reactoren, “blowtank”, catholyt tank) – vloeistofdruppels worden opgevangen in Knock-out tk 1 (4-783) waarna ze naar de verbrandingsoven geleid worden;

� Vent header 2 (“atmosferische vent header”): Alle afgasleidingen van opslagtanks en procestanks – vloeistofdruppels worden opgevangen in Knock-out tk 2 (4-782) waarna ze naar de verbrandingsoven geleid worden;

� Vent header 3 (“vacuüm vent header”): Stromen van vacuümsystemen die een ontvlambaar mengsel kunnen bevatten – vloeistofdruppels worden opgevangen in Knock-out tk 3 (4-791) waarna ze naar de verbrandingsoven geleid worden; en

� Vent header 4: Stromen van de andere vacuümsystemen – vloeistofdruppels worden opgevangen in Knock-out tk 4 (4 –792) waarna ze naar de verbrandingsoven geleid worden.

De naverbrandingsinstallatie, die met aardgas wordt gevoed, is een continu proces. Zonder naverbrandingsinstallatie kan het proces niet worden gelopen. De incinerator wordt gestuurd door een PLC die met Provox communiceert. 2.4 Processchema anti-ozonantenproductie

Sx6ppd vloeistof

Zuivering (filtratie,distillatie ..)

Autoclaaf (R-560/R-561)Sc Sx/1

4ADPA

katalysator

Keton (vers + herwonnen)

waterstof

afvalverbranding

Sx6ppd pastillatie

Sx blending Sx7ppd

Sx6ppd pastillen

Sx134pd

2.5 Processchema 4-ADPA productie

Koppelingsreactor

Hydrogenatiereactor

Katalysator filtratie

Base herwinning

Destillatie

Base

Aniline

Nitrobenzeen

Afval

Aniline

Waterstof

Katalysator

Azo hydrogenatieAniline

4ADPA

Sc 4ADPA/1, 2a+2b, 3

Sc 4ADPA/3,4,5,6,7,8

Sc 4ADPA/9

Sc 4ADPA/3,10,11,12

proces

proces

3. Sulfenamide-afdeling 3.1 Algemene beschrijving De Sulfenamide-afdeling is ontworpen voor de productie van natrium-mercaptobenzothiazole (NaMBT), mercaptobenzothiazole (MBT) en MBTS (vroeger thiofide genoemd), welke gebruikt worden als tussenproduct voor de productie van verschillende sulfenamides o.a. MBS, CBS, DCBS, TBBS enz… Deze sulfenamides zijn rubberchemicaliën. Ze worden verkocht als vulkanisatieversnellers. De maximale productie van het totale gamma aan sulfenamides bedraagt 25.000 ton/jaar. De productie van NaMBT, MBT en MBTS, zwavel en BTH (benzothiazole), heeft een maximale capaciteit van 30.300 ton/jaar.

De basisgrondstoffen die in de afdeling gebruikt worden, zijn aniline, nitrobenzeen, koolstofdisulfide, cyclohexyl- en dicyclohexylamine, chloor, natriumhypochloriet, waterstofperoxide, zwavel, t-butylamine, zwavelzuur, natriumhydroxide, morfoline en isopropanol. Een deel van de grondstoffen wordt via leidingen aangevoerd van het naburige opslagbedrijf Oiltanking of van andere buurbedrijven. Voor tijdelijke opslag van grondstoffen en eindproducten zijn een magazijn en open opslagruimte beschikbaar op Blok B3 met een opslagcapaciteit van 390 ton samen. De installatie omvat opslagtanks voor grondstoffen, pompen, reactoren, weegtanks, filters, opvangtanks voor tussenproducten, een extruder, een centrifuge, een droger, lucht- en gaswassers, een distillatiekolom, afscheidingstanks, silo's, zakvulinstallaties, enz... Een intern rioleringsnet vangt al het afvalwater op en leidt het naar een voor de drie zones gemeenschappelijke opvangput. De verschillende sulfenamides (Santocure producten) worden geproduceerd in dezelfde installaties en kunnen niet tegelijkertijd geproduceerd worden. De Sulfenamide-afdeling is gelegen op Blok B3 en een deel van Blok B2 van het Monsanto terrein (zie Figuur 12). Het proces bestaat uit verschillende stappen uitgevoerd in drie zones:

� Area 01: Bereiding van natriummercaptobenzothiazole (NaMBT) (zie schema onder Sectie 3.5);

� Area 03: Bereiding van mercaptobenzothiazole (MBT) (zie schema onder Sectie 3.6); en

� Area 04: Bereiding van sulfenamides (zie schema onder Sectie 3.7). Aangezien er drie area’s in de plant zijn die onafhankelijk van elkaar gestart en gestopt kunnen worden, zullen deze area’s met betrekking tot opstart-en shutdownprocedures apart besproken worden.

3.2 Bereiding van natrium-mercaptobenzothiazole (NaMBT) In de eerste processtap wordt ruwe mercaptobenzothiazole (MBT) als een waterige oplossing van NaMBT geproduceerd (18 à 50 %). Dit batchproces vindt plaats in twee autoclaven door reactie van koolstofdisulfide en zwavel.

Tijdens de batchreactie lopen druk en temperatuur op tot maximum 80 bar en 400 °C. Het bereiken van deze hoge temperaturen gebeurt met behulp van de autoclaafbranders. Naast de ruwe MBT ontstaat hierbij ook zwavelwaterstof (H2S). Het H2S wordt opgevangen in een lage drukgashouder (een vlottende gasbel in een oliering, met een werkdruk van 25 mbar) en via een klassiek Claus-proces verwerkt tot zwavel in de zwavelherwinningsinstallatie. Zwavel wordt in het proces herbruikt of verkocht. De afgassen van de herwinningsinstallatie worden met een naverbrander en gaswasser behandeld, ter beperking van de H2S- en SO2-emissies. Het ruwe MBT wordt gezuiverd in een afwerkingssectie. Deze sectie vertrekt met het batchgewijs oplossen van de ruwe MBT in CS2. Wat volgt is een kristallisatie en een centrifugatie zodat een cake van gezuiverd MBT verkregen wordt. Door het oplossen van deze cake in NaOH wordt tot slot de NaMBT oplossing geproduceerd. Een stripping operatie verwijdert de laatste sporen van oplosmiddel. Tijdens het centrifugeren wordt het MBT gescheiden van de tussenproducten en een teervormige afvalstroom. De tussenproducten, BTH-achtige componenten, en het oplosmiddel worden herwonnen door middel van destillatie (zowel een continue destillatie voor het herwinnnen van het oplosmiddel als een batchdestillatie). De bodemproducten worden verder behandeld in een dunne-film-verdamper. Herwonnen chemicaliën worden teruggevoerd naar het proces, terwijl de teerachtige afvalstroom in vaten gebracht wordt en centraal wordt afgevoerd voor verbranding bij derden. Om accidentele emissies van H2S en SO2, die vrijkomen via breekplaten of veiligheidsventielen, te vermijden, is een fakkel met waakvlambranders opgesteld. Om accidentele emissies van CS2, die vrijkomen via breekplaten of veiligheidsventielen, te vermijden, worden deze afgeleid naar een catch tank die op zijn beurt met de voornoemde fakkel verbonden is. De gezuiverde NaMBT wordt gebruikt als waterige oplossing in de productie van MBT, thiofide en de sulfenamides. De installatie omvat opslagtanks voor de grondstoffen en NaMBT evenals productiefaciliteiten zoals autoclaven, weegtanks, een kristallisator, een centrifuge, distillatiekolommen, opvangtanks voor tussenproducten en

gassen, warmtewisselaars, pompen, een catch tank, afscheidingstanks, vacuümeenheden, een zwavelherwinningseenheid, een teerafdrumming installatie, gaswassers, een gasfakkel enz. 3.3 Bereiding van mercaptobenzothiazole (MBT) en thiofide (MBTS) In een tweede fase wordt het NaMBT omgevormd tot een tussenproduct voor de productie van sulfenamides. Twee processen zijn mogelijk, met name het MBTS-proces en het MBT-proces. Deze verlopen batchgewijs in twee identieke reactoren (chlorinators), bedreven met beperkte druk- en temperatuursverhoging.

� MBTS-proces: oxidatie van NaMBT met gasvormige chloor tot thiofide,

de oplossing wordt vervolgens gefiltreerd en gedroogd. Om tot gasvormige chloor te komen wordt de vloeibare chloor in de vaporiser omgezet naar gasvormige toestand. Op de vaporiser is er als overdrukbeveiliging een catchtank voorzien. De uiteindelijk bekomen poedervormige MBTS wordt gebruikt in de productie van MBS Sulfenamide.

SNa

N

C

S

S

N

C

S

S C

N

S

+Cl2 +2 NaCl2

� MBT-proces: MBT wordt uit de waterige NaMBT-oplossing geprecipiteerd door toevoeging van zwavelzuur. De bekomen oplossing wordt gefiltreerd en gedroogd. Deze poedervormige MBT wordt gebruikt in de productie van DCBS Sulfenamide.

MBTS en MBT-poeder worden geproduceerd in dezelfde uitrusting en kunnen niet samen geproduceerd worden. De poeders worden niet enkel geproduceerd als tussenproduct voor MBS of DCBS maar worden ook verwerkt tot eindproduct in het zogenaamde Consul gebouw. De procesinstallatie bestaat uit een extra droger, een maaloperatie, een menger en een afzakinstallatie. 3.4 Bereiding van sulfenamides De laatste processtap bestaat in de reactie van NaMBT, MBT of MBTS met een amine en een oxidans. De reacties worden uitgevoerd in twee batchreactoren, met beperkte druk- en temperatuursverhoging. Afhankelijk van de gebruikte grondstoffen kunnen verschillende sulfenamides geproduceerd worden:

� MBS: oxidatie van MBTS en morfoline in aanwezigheid van een alcoholisch solvent (bv. isopropanol);

� CBS : oxidatie van NaMBT en cyclohexylamine;

� DCBS: oxidatie van (Na)MBT en dicyclohexylamine in aanwezigheid van een alcoholisch solvent (bv. isopropanol); en

� TBBS: oxidatie van NaMBT en tertiair butylamine. De gevormde sulfenamides worden in water neergeslagen. In een continue afwerkingssectie wordt de slurry gefiltreerd, onder de vorm van kleine korrels verwerkt in een extrusie-installatie, gedroogd en verpakt in zakken en/of bulkzakken. Het filtraat wordt gedistilleerd om amine of solvent te herwinnen, dat gerecycleerd wordt naar het proces. De afgassen worden door gaswinning behandeld. 3.5 Processchema NaMBT-productie

Vent Condensors

Centrifugatie

Kristallisatie

Oplossing

3.6 Processchema MBT-productie

3.7 Processchema sulfenamides

4. Landbouwafdeling: Glyfosaateenheid 4.1 Algemene beschrijving In de Glyfosaateenheid worden intermediairen voor productie van biociden, biociden zelf, zoals glyfosaat, en diverse andere analoge chemicaliën geproduceerd. De huidige productiecapaciteit voor de totale eenheid bedraagt 70.000 ton/jaar. De voornaamste grondstoffen worden aangevoerd rechtstreeks per pijpleiding of per container of truck. Opslagtanks zijn hiervoor voorzien bij de productie-installaties. Tevens is op Blok C7 een magazijnruimte (720 m²) en een overdekte opslagplaats (350 m²) voorzien voor de opslag van diverse grondstoffen, tussenproducten en eindproducten. De totale Glyfosaateenheid omvat magazijnen, opslagtanks en opslagruimten, een controlekamer, laad- en losinstallaties, reactoren, filterinstallaties, warmtewisselaars, centrifuges, pompen, compressoren, transformatoren, enz. Tevens zijn voorzieningen aanwezig voor de behandeling van restgassen. Het afvalwater wordt naar het centrale afvalwaterzuiveringstation gestuurd. De Glyfosaateenheid is gelegen op Blok C7 en deels op Blok D7 (een schema van het globaal productieproces in opgenomen onder Sectie 4.5). Het typische glyfosaat productieproces omvat twee algemene stappen:

� Zuurproductie (oxidatie): procesblokdiagramma is weergegeven onder Sectie 4.6; en

� Zoutproductie: procesblokdiagramma is weergegeven onder Sectie 4.7. Elk van deze stappen wordt hieronder meer in detail beschreven. 4.2 Zuurproductie (oxidatie) De zuurproductie wordt uitgevoerd in twee installaties met hetzelfde werkingsprincipe en dit met een gezamenlijke huidige productiecapaciteit van 70.000 ton/jaar. De zuurproductiereactor (oxidatiereactor) wordt gevoed met n-fosfonomethylimino-diazijnzuur (FIA), voorbehandelde actieve kool, als katalysator, en water. Met behulp van zuivere zuurstof wordt het FIA omgezet tot glyfosaat(zuur). Druk en temperatuur lopen tijdens de batchreactie op tot maximum 11 bar en 130 °C. De reactie is exotherm. De gasvormige nevenproducten worden voortdurend uit de reactor verwijderd. De afgevoerde gassen, voornamelijk O2 en CO2, worden eerst door middel van een condensor gezuiverd en vervolgens naar een gaswasser gestuurd.

De inhoud van de reactor wordt in een filter behandeld, waar de katalysator afgescheiden wordt. De afgefilterde katalysator wordt gewassen en hergebruikt. Het waswater bevat glyfosaat en wordt hergebruikt. De gefilterde stroom wordt in een verdamper ingedikt, waarbij het glyfosaat kristalliseert. De waterdamp wordt gecondenseerd. De waterstroom uit de verdampers wordt voor hergebruik behandeld in de condensaatherwinningseenheid (EOH-unit) door katalytische oxidatie van de aanwezige organische stoffen. De sterk gereduceerde overmaat aan water wordt naar de centrale afvalwaterzuivering gevoerd. De glyfosaatkristallen worden afgescheiden en gewassen in een centrifuge en in zakken verpakt of naar de zoutproductie, de volgende processtap, gestuurd. Alle afgassen worden behandeld in een gaswasser. 4.3 Zoutproductie De zoutproductie wordt uitgevoerd in vier installaties met een zelfde werkingsprincipe die in parallel of in serie functioneren. In de aminatiereactor wordt glyfosaat(zuur) (bv. afkomstig van het zuurproductieproces) in water gebracht en door toevoeging van isopropylamine (IPA) of een andere base opgelost en omgezet tot het overeenkomstige glyfosaatzout. Het betreft een exotherme zuur-base-reactie, die bij beperkte druk en temperatuursverhoging wordt uitgevoerd. Het productieproces uitgevoerd met de aminebasen verloopt onder stikstofatmosfeer. Tijdens deze zoutproductieprocessen wordt geen explosieve atmosfeer gecreëerd. De zoutoplossing wordt gefilterd en opgeslagen, in afwachting van de verkoop of verdere behandeling in de Verpakkings- en Formulatie-eenheid (zie: Verpakkings- en Formulatie-eenheid). In de zoutproductiestap kan ook een alternatief product, Fusta, geproduceerd worden volgens een analoog productie- en reactieschema. In een eerste stap wordt in de aminatiereactor MCPA-zout gemaakt door reactie van MCPA (2-methyl-4-chloorfenoxyazijnzuur) met isopropylamine onder stikstofatmosfeer en onder beperkte druk. Vervolgens wordt een welbepaalde hoeveelheid isopropylamineglyfosaat en isopropanol toegevoegd. Het reactiemengsel (Fusta premix) bevat een overmaat IPA en wordt via een dippijp getransfereerd naar de Fustaformulatietank (01-199). De transfer wordt echter pas uitgevoerd nadat een welbepaalde hoeveelheid isopropylaminezout van glyfosaat, samen met andere formulatie-ingrediënten reeds aanwezig zijn in de Fusta formulatietank. De overmaat IPA reageert dan onmiddellijk weg met het glyfosaatzout zodat er geen explosieve atmosfeer kan ontstaan door de vorming van IPA-dampen.

4.4 Processchema van de globale reactie in de Glyfosaateenheid

zuurproductie

Katalysator

O2

Water

zoutproductie

Base

Additieven

Water

Glyfosaatzuur

Glyfosaatzout

Formulatieen/of

Verpakking

FIA

Afvalwater

CentraleWaterzuivering

Afvalwater

Gereinigde afgassenAtmosfeer

Gereinigde afgassenAtmosfeer

4.5 Processchema van de zuurproductie in de Glyfosaateenheid

Reactor

Centrifuge

Filter

Verdamper

Water

Glyfosaatzuur

Zoutproductie

O2

Verse katalysator

FIA

Recyclevan

katalysator

Water

Water

Recyclevan hetcentrifugaat

Condensor

Condensaatherwinning

(EOH)

CentraleWaterzuivering

Condensor

Glyf_VRSc2_Backflow

Verpakkingseenheid

Condensaat Gereinigdeafgassen

Atmosfeer

Gaswasser

4.6 Processchema van de zoutproductie in de Glyfosaateenheid

Zoutreactie

Filter

Base

Additieven

Water

Glyfosaatzout-oplossing

Glyfosaatzout

Formulatieen/of

Verpakking

Glyfosaatzuur

Opslagtanks

Emulgeermiddelen Glyf_VRSc1_Fusta

5. Landbouwafdeling: Verpakkings- en Formulatie-eenheid 5.1 Algemene beschrijving In de Verpakkings- en Formulatie-eenheid worden biociden of actieve componenten, gemengd met verschillende additieven, verpakt en opgeslagen. Door het universele karakter van de installaties worden ze ook gebruikt voor de verwerking en verpakking van andere chemicaliën (zepen, oliën, geurbestrijdingsmiddelen,...) volgens analoge processen. De Verpakkings- en Formulatie-eenheid is gelegen op de Blokken A5, A6 en B6 (zie situatieplan van het Monsantoterrein onder Figuur 12). De Verpakkings- en Formulatie-eenheid bestaat uit zes formulatie-installaties, zes verpakkingsinstallaties voor vloeibare mengsels, een verpakkingsinstallatie voor vaste producten, opslagma-gazijnen/opslagruimten, laad- en losinstallaties, een koelgroep, een transformator, een controlekamer, een lokale onderhoudswerkplaats, … 5.2 Formulatie-installaties In de formulatie-installaties worden de eigenlijke biociden of actieve componenten gemengd met emulgeermiddelen, solventen, additieven en/of anti-schuimmiddelen. Het betreft meestal biociden of actieve componenten die in de andere eenheid van de Landbouwafdeling, de Glyfosaateenheid, gesynthetiseerd worden. In de formulatie-installaties worden zowel vaste stoffen als vloeistoffen verwerkt. Een formulatie-installatie bestaat uit opslagvoorzieningen voor grondstoffen en additieven, apparatuur voor het manipuleren van vaten, zakken of andere recipiënten, een mengtank en een filter. Het mengsel wordt in containers gepompt, eventueel na filtratie, of via een buffertank naar één van de verpakkingsinstallaties gestuurd. Een overzicht van de individuele maximale capaciteiten per formulatie-installatie wordt gegeven in onderstaande tabel.

Installatie Maximale capaciteit in liter/dag formulatie I 40.000

formulatie II (A) 120.000 formulatie II (B) 120.000 G-formulatie A 216.000 G-formulatie B 216.000 G-formulatie C 216.000

Afgezogen lucht wordt enkel behandeld bij de afzuiging van de apparatuur voor het manipuleren van zakken. Het afgezogen stof wordt in zakkenfilters afgescheiden.

5.3 Verpakkingsinstallaties voor vloeistoffen De geautomatiseerde verpakkingsinstallaties bestaan elk uit voorzieningen voor aanvoer van recipiënten, apparatuur voor het vullen, afsluiten en etiketteren van de recipiënten, en apparatuur voor verpakking en/of palletisering van de gevulde recipiënten en hebben een gelijkaardige werking. De uitvoering is echter verschillend voor elk van de installaties. Alle verpakkingsinstallaties bevinden zich in gesloten gebouwen. De huidige totale capaciteit bedraagt momenteel 850 m³/dag. De mogelijkheid blijft bestaan om in bepaalde omstandigheden de verschillende operaties manueel uit te voeren. De verpakkingsinstallaties worden gebruikt voor afvullen en verpakken van vloeibare producten zoals biociden, oliën en andere chemicaliën. Gemorst product wordt opgevangen. Afgezogen lucht wordt onbehandeld naar de buitenlucht gestuurd. 5.4 Verpakkingsinstallaties voor vaste stoffen (41) De geautomatiseerde verpakkingsinstallatie bestaat uit voorzieningen voor het ontladen en tussenopslag van de vaste stoffen, apparatuur voor het afvullen en afsluiten, aanvoer van omverpakking recipiënten, pallettisering, etiketteren en omwikkelen van de afgewerkte pallet. De mogelijkheid is voorzien om in bepaalde stappen manueel extra verpakkingscomponenten toe te voegen. De productiecapaciteit van verpakkingsinstallatie voor vaste producten bedraagt maximaal 75 ton/dag. De afgezogen lucht wordt behandeld met filters. Het afgescheiden stof wordt opgevangen in vaten. 5.5 Opslag Op Blok B6 is opslag voor grondstoffen voorzien met een capaciteit van 990 ton, opslag van verpakkingsmaterialen met een oppervlakte van 1500 m² en opslag voor vloeistoffen (vlampunt > 55 °C) met een maximum van 36 ton. Op Blok A5 bevinden zich twee magazijnen voor opslag van vaste stoffen en vloeistoffen (vlampunt > 55 °C), respectievelijk magazijn 1209C (maximale opslagcapaciteit 1.500 ton) en magazijn 1209B (maximale opslagcapaciteit 4.000 ton).

41 Momenteel is deze installatie ondergebracht in het ADC 1210E magazijn op Blok A7 (zie Sectie 2.1.12 en Bijlage 2 10° ‘Overige ondersteunende activiteiten’). Ze is momenteel ook niet meer opgenomen in de vergunning van de Landbouwafdeling.

Op Blok A6 is eveneens een magazijn 1209A voor opslag van verpakkingsmaterialen met een oppervlakte van 1600 m², een half open opslagruimte van 1.125 m² (maximale opslagcapaciteit van 1.150 ton) en opslag voor grondstoffen met een capaciteit van 1.235 ton. Magazijn 1209C en de halfopen opslagruimte zijn ook voorzien voor opslag van ontvlambare stoffen (vlampunt < 55 °C). Voorzieningen worden getroffen om een zware brand in deze magazijnen tegen te gaan. De magazijnen voor ontvlambare stoffen zijn ingekuipt voor het opvangen van lekken. Ook het magazijn (1209B) voor niet-ontvlambare stoffen is ingekuipt, voor het opvangen van lekken.

6. Butvar Solventafdeling 6.1 Algemene beschrijving De Butvar® Solventafdeling is ontworpen voor de productie van PVB (Polyvinylbutyral) hars. Dit kunsthars wordt normaal in de Solutia-vestiging te Gent verwerkt tot een film (Saflex) die gebruikt wordt bij de productie van veiligheidsglas. Door het gebruik van ethanol als oplosmiddel ontstaat ethylacetaat als nevenproduct van het solventproces. Dit wordt via een leiding naar Oiltanking gevoerd voor opslag en distributie. De Butvar® Solventafdeling is gelegen op Blok E3 en een deel op Blokken E4, F3 en F4 van het Monsanto terrein (zie Figuur 12). Als voornaamste grondstoffen worden vinylacetaat, ethanol en butyraldehyde gebruikt. Vinylacetaat en ethanol worden in normale omstandigheden via een leiding aangevoerd van bij Oiltanking. Andere grondstoffen, PVB-korrels voor hergebruik in het proces, hulpstoffen en additieven worden in normale omstandigheden met vrachtwagens in bulk, vaten, zakken of andere recipiënten aangevoerd en opgeslagen in het magazijn op Blok E4 (totale maximale hoeveelheid 3.000 ton), in de open opslagzone op Blok F3 (maximaal 50 ton) of in de opslagtanks op Blok E3 (tankfarm). De totale inhoud van de opslagtanks in de tankfarm bedraagt ca. 1.690 m³. Het eindproduct wordt opgeslagen in de drogersilo op Blok E4, afgewogen en getransporteerd naar de silo’s in de Butvar® RB-afdeling op Blok D3. Het eindproduct kan ook opgeslagen worden in recipiënten in het opslagmagazijn op Blok E4 (max. 600 ton) en in open opslagzones op Blok E3 (max. 400 ton). De Solventinstallatie omvat o.a. een tankpark met opslagtanks voor vloeibare grondstoffen en eindproducten, tussenopslagtanks, een proceseenheid met reactoren, meng- en buffervaten, warmtewisselaars, centrifuge- en filtratie-eenheden, vermaal-, droog-, zeef- en cyclooninstallaties, koeleenheden, pompen, compressoren, een terugwinningseenheid met distillatietorens en een extractiekolom, een drooginstallatie met warme lucht cyclonen, een opslagmagazijn bestemd voor opslag van het poedervormig eindproduct en poedervormige secundaire grondstoffen, uitpakking- en transferteenheden en een opslagsilo voor poedervormige grondstoffen, een opslagzone voor afval-stoffen, afvalolie en vloeibare grond- en hulpstoffen in vaten, koeltorens, transformatoren, een controlegebouw,… Het productieproces (zie Sectie 6.3), dat deels batchgewijs en deels continu geopereerd wordt, omvat de hierna volgende stappen. Het proces werd hiertoe onderverdeeld in 10 area’s (zie procesblokdiagram). In essentie bestaat het Butvar®Solvent proces uit drie reacties die batchgewijs worden uitgevoerd, nl. een polymerisatie, hydrolisatie en acetalisatie. Hierbij wordt VAc omgezet tot PVAc, PVAc tot PVOH en tenslotte PVOH tot PVB. Hierop zal verder worden ingegaan.

6.2 Manuele handelingen Het Solvent Butvar proces is volledig geautomatiseerd, op een aantal manuele handelingen na. De belangrijkste manuele handelingen worden hieronder afzonderlijk vermeld. AREA 1

Dit is de tankfarm waar de grondstoffen van het proces worden gestockeerd, samen met een aantal interne recycle-stromen (komende van de destillatie kolommen). Een aantal grondstoffen wordt aangevoerd via een rechtstreekse pipeline vanuit het naburig opslagbedrijf Oiltanking. De corrosieve grondstoffen (zuren, basen) worden ter plaatse gelost met trucks.

AREA 2

Vinylacetaat (VAC) wordt in een waterig milieu, in aanwezigheid van additieven, gepolymeriseerd tot polyvinylacetaat (PVAC). De additieven worden in het begin van een batch manueel toegevoegd via het mangat van de reactor: de initiator (H2O2), een pH-bufferend product (NaHCO3) en een suspenderend agens (PVOH). De reactie is een radicalaire polymerisatie, bestaande uit opeenvolgende stappen van initiatie, propagatie en terminatie. De polymerisatie vindt plaats in twee batchreactoren, de zgn. PK1 en PK2 (onder atmosferische druk, temperatuur < 120 °C). De reactordampen worden gecondenseerd en aan het eind van de reactie afgevoerd naar de collectortanks om uiteindelijk te worden herbruikt in het proces. Nadat de reactie is beëindigd, wordt de inhoud van de reactor gedumpt in een koeltank waar de slurry (van PVAc-korrels in water) wordt gekoeld. Hierna wordt de slurry getransfereerd naar de feedtank.

Polymerisatie reactie:

Vac monomeer PVAc polymeer

De reactie is exotherm; de reactiewarmte bedraagt 21,3 kcal/mol VAc (1036 kJ/kg VAc). De polymerisatiereactors worden regelmatig ‘in was gezet’, om aanlading van PVAc (wall scaling) te verwijderen: de PVAc wordt omgezet tot PVOH en opgelost in water. AREA 3

Vanuit de feedtank wordt de waterige slurry continu gevoed naar een centrifuge. Het verwijderde water wordt naar het centrale

n.H2C CH

OC

O

CH3

additieven H C C H

O C C H 3

O

n

2

afvalwaterzuiveringsstation gestuurd terwijl de bekomen PVAc-korrels worden opgelost in ethanol, verwarmd in een warmtewisselaar en opgeslagen in twee buffertanks. De in ethanol opgeloste PVAc wordt de Gelva vernis genoemd. Vervolgens wordt de PVAc batchgewijs geladen naar de vier hydrolisatiereactoren (zgn. Hydro’s), waar de PVAc in aanwezigheid van een zure katalysator en ethanol omgezet wordt tot polyvinylalcohol (PVOH) en ethylacetaat (EtOAc) (atmosferische druk, temperatuur < 120 °C).

Hydrolisatie reactie: PVAc ethanol PVOH Ethylacetaat Tijdens de reactie wordt de Gelva vernis (opgeloste PVAc) omgezet naar een slurry van PVOH korrels. AREA 4

Na de hydrolisatie-reactie wordt de inhoud van de Hydro reactor gedumpt in de zgn. PVOH tank. Van hieruit wordt de slurry een eerste keer gevoed aan de PVOH-centrifuge en de vloeistoffase (zgn. A-crude) wordt naar een terugwinningseenheid (A-systeem) afgevoerd. De PVOH-korrels worden in de zgn 1° pass tank opnieuw tot slurry verwerkt met behulp van ethanol. Deze slurry wordt opnieuw naar de PVOH centrifuge gevoed en de vloeistoffase die nu ontstaat wordt recycle alcohol genoemd. De PVOH-cake wordt in de zgn. 2° pass tank opnieuw tot slurry verwerkt met ethanol. Vervolgens wordt de inhoud van de 2° pass tank integraal geladen in één van de drie acetalisatiereactoren (Acetals). Hier reageert de PVOH met butyraldehyde (zgn. butcho) tot polyvinylbutyral (PVB). Als reagens wordt zuivere butyraldehyde gebruikt tesamen met gerecupereerde butyraldehyde in de vorm van zgn. B’heads (via de terugwinningsinstallatie van het B-systeem). De in ethanol opgeloste PVB (zgn. Butvar vernis) wordt tenslotte getransfereerd naar één van twee buffertanks (Butvar Vernis tanks).

H C C H

O C

C H 3

O

n

C 2 H 5 O H n . + C C H

O H n

n . H 3 C C O

O C 2 H 5

+

zure katalysator

H 2

2

Acetalisatie reactie:

PVOH Butyraldehyde PVB In de Acetal 2 reactor wordt ook rework PVB-eindproduct herwerkt (PVB-korrels die bv. oversize zijn) en dit door de PVB-korrels manueel te laden in de reworktank die vlak boven de reactor hangt. De reworktank wordt vervolgens automatisch gedropt in deze reactor. AREA 5

De polyvinylbutyral vernis wordt gefilterd en vermengd met een base (typisch KOH) voor neutralisatie van de resterende zuren. Het materiaal wordt hierna neergeslagen tot PVB-korrels. Het alcohol, de niet-gereageerde butyraldehyde en een deel van de (tijdens neutralisatie) gevormde zouten worden uit de korrel gewassen in de was- en stabilisatiesectie (in de zgn. Was- en Stabtanks). De wasstromen (zgn. CC-liquor en B-crude) worden rechtstreeks in het proces gerecycleerd als waswater, ofwel naar de terugwinninginstallatie (B-systeem) gevoerd. Tenslotte is een post-neutralisatiestap voorzien, ter stabilisatie van de PVB-korrels. AREA 6

Als de wascycli in de Stabtank beëindigd zijn, wordt de inhoud ervan gedumpt in de drier slurry tank. Van hieruit wordt de drier centrifuge continu gevoed. Het effluent van deze centrifuge gaat naar de Return liquor tank om te worden hergebruikt. De PVB cake die uit de centrifuge komt, wordt vervolgens gedroogd met behulp van warme lucht in een roterende droger, gezeefd (te grove korrels worden als zgn. sifter opgevangen in zakken), eventueel fijner gemalen en met een luchttransportsysteem via de drogersilo op Blok E4 overgebracht naar Blok D3. De drogerlucht doorloopt twee cyclonen (zgn. primaire en secundaire cycloon) en wordt naar de regeneratieve verbrandingsinstallatie geleid. Het PVB-eindproduct, dat niet aan de productspecificaties voldoet, wordt tijdelijk opgeslagen in vaten of zakken in het magazijn op Blok E4 en wordt herwerkt in de herwerkingsinstallatie (rework-tank boven de Acetal 2 reactor; zie Area 4). Dit te herwerken eindproduct kan afkomstig zijn uit het eigen proces (sifter en off-grade) of aangevoerd worden van bij derden. AREA 7

Het “A-systeem” is een terugwinningseenheid en bestaat uit een set van distil-latiekolommen en één extractiekolom. De voeding van het “A-systeem” is afkomstig van de PVOH centrifuge (Area 4) en wordt gestockeerd in de A-Crude tank in de tankfarm (Area 1).

C HC H 2

C H

O H O HC C H 2 C H 2 C H 3

O

HCH

CH2

CH

O OCH

CH2

CH2

CH3

+

+ H2O

Het A-crude bevat ethanol, azijnzuur, ethylacetaat, water en zwavelzuur. In de terugwinningsinstallatie wordt ethylacetaat teruggewonnen en worden ethanol en azijnzuur omgezet tot ethylacetaat, dat verder gezuiverd wordt. Dit gebeurt door middel van continue destillatie en extractie. Het zuivere EtOAc wordt verpompt naar de opslagtanks in de tankfarm (Area 1). De bodemstromen van het “A-systeem” zijn rijk aan ethanol en worden naar de terugwinningsinstallatie van de B-crude gevoerd (Area 8). AREA 8

Het “B-systeem” is eveneens een terugwinningseenheid en bestaat uit twee distillatiekolommen. De voeding van het “B-systeem” is het waswater afkomstig van de wascycli in Was- en Stabtanks (Area 5) en wordt gestockeerd in de B-Crude tanks in de tankfarm (Area 1). Verder verwerkt het B-systeem de bodemstromen van het “A-systeem”. De B-crude bestaat hoofdzakelijk uit ethanol, butyraldehyde en water. In het “B-systeem” wordt ethanol en niet-gereageerd butyraldehyde herwonnen. De butyraldehyde-rijke top-stroom (zgn. B’heads; in de tankfarm gestockeerd, zie Area 1) wordt opnieuw in het proces gebruikt bij de Acetalisatie reactie (Area 4). Ook de alcoholrijke top-stromen van de destillatie (zgn. A- en B-alcohol; in de tankfarm gestockeerd, zie Area 1) worden in het proces herbruikt. De bodemstroom van het B-systeem tenslotte bestaat voornamelijk uit water en wordt naar de centrale afvalwaterzuivering gestuurd. AREA 9

Om emissies naar de lucht te reduceren zijn de uitlaten van een 30-tal tanks/condensors/ chilled condensors - van het proces en de tankfarm - verbonden met een gemeenschappelijke “header” leiding, die zo de niet-gecondenseerde dampen verzamelt van de voornaamste emissiepunten van de ganse plant (zie schets hieronder). Deze header wordt, via een vloeistof catch tank (om condensaat af te scheiden), rechtstreeks in de verbrandingskamer van de verbrandingsinstallatie gebracht. Er is tevens een leiding die de (gebruikte) luchtstroom van de droger naar de verbrandingsinstallatie stuurt. Op deze manier worden zowel de niet-gecondenseerde dampen van het proces (verzameld via de header) als de droger-luchtstroom naar de verbrandingsinstallatie gevoerd om te worden verbrand. De regeneratieve verbrandingsinstallatie zelf bestaat uit een keramisch bed, dat door de verbranding van aardgas op 800 tot 850 °C gehouden wordt. De twee branders hebben elk een maximum thermisch vermogen van 703 kW. In onderstaande figuur wordt een principeschets van het header systeem en de drogerlucht weergegeven. Beiden worden afzonderlijk naar de incinerator (verbrandingsoven geleid).

AREA 10

De Solvent plant heeft een gesloten circuit van koelwater met twee koeltorens. Verder is er een hot water (~ 80 °C) en hot hot water (~ 95 °C) net. Daarnaast maakt de plant gebruik van verschillende utilities welke worden afgenomen van het gemeenschappelijk net van Monsanto Antwerpen: stoom, N2, demin-water, elektriciteit,…

6.3 Processchema van de Butvar Solventafdeling

Area 9

Area 8

Area 7

Area 6

Area 5

Area 3

Area 1

TANKFARMVac, EtOH, EtOAc,ButCHO, B’Heads,

KOH, H2SO4

POLYMERISATIE

Centrifugatiewaterfase

water

Bufferinitiator

suspenderend agens

Oplossen PVAC

HYDROLYSE

Area 2

Ethanol

Ethanol

Zure katalysator

Centrifugatiefiltratie

Oplossen PVOH

ACETALISATIE

Neutralisatieprecipitatie

Wassingstabilisatie

centrifugatie

droging

PVBstorage & packout

Area 4

TerugwinningsinstallatieA-systeem

TerugwinningsinstallatieB-systeem

Regeneratieveverbrandings-

installatieatmosfeer

Centraleafvalwater-zuivering

Centraleafvalwater-zuivering

Vent headersysteem(dampen)

Area 10

Koeltoren+

Utilities

Reaktoren+

destillatie

Ethanol

Ethanol

water

butyraldehyd

Anti-oxidans

base

water

zouten

Chelaterend agens

water

lucht

ethylacetaat

Ethanol, butyraldehyde, onzuiverheden (water, zuren, ethylacetaat)

B-crude

A-crude

7. Butvar RB-afdeling 7.1 Algemene beschrijving De Butvar® RB-fabriek is ontworpen voor de productie van PVB (Polyvinylbutyral) hars, vertrekkend van PVOH (Polyvinylalcohol) poeder. De maximale productiecapaciteit van dit batchproces bedraagt maximaal 27.000 ton/jaar. De Butvar® RB-afdeling is gelegen op Blok D3 van het Monsantoterrein (zie Figuur 12). De voornaamste grondstof is polyvinylalcohol (PVOH), dat in poedervorm vanuit bulkwagens of bulkzakken wordt opgeslagen in silo’s. Alle lucht die voor het poedertransport gebruikt wordt, wordt voor afvoer naar de omgevingslucht van stof ontdaan in zakkenfilters. Hulpstoffen worden ontvangen in vaten, zakken en andere recipiënten en worden in beperkte hoeveelheden opgeslagen in het magazijn op Blok D3 of in het magazijn op Blok E4. Opslagsilo’s zijn aanwezig op Blok D3 voor opslag van eindproducten en grondstoffen. De totale silo-inhoud bedraagt ca. 4.500 m³. Tevens wordt eindproduct uit de Butvar® Solvent-afdeling pneumatisch getransporteerd naar silo’s in de Butvar® RB-afdeling en in bulk afgevoerd. De installatie omvat opslagsilo's voor poedervormige grondstoffen en het eindproduct, reactoren, mengvaten, droog- en zeefinstallaties, warmtewisselaars, opslagvaten voor tussenproducten, pompen en compressoren aangedreven door elektromotoren, enz... Het eerste deel van het RB proces is een batchproces, het tweede deel wordt continu geopereerd (zie Sectie 7.2). Het hele proces is computergestuurd, behalve de opmaak van de additiechemicaliën. Deze worden manueel opgemaakt. Het gehele RB proces verloopt in een waterig milieu, er komen geen andere solventen aan te pas. De polyvinylalcohol wordt vanuit bulkwagens gelost in een blender (Area 1) en wordt na menging getransporteerd naar een opslagsilo. Na het afwegen van een correcte hoeveelheid polyvinylalcohol poeder in de PVOH weeghopper, wordt de PVOH opgelost in water en wordt er een chelaatvormer aan toegevoegd (Area 2). Vervolgens wordt het geheel opgewarmd naar 100 °C door middel van directe stoominjectie. Deze opwarming is noodzakelijk om alle PVOH opgelost te krijgen en een homogene vernis te bekomen. Vervolgens dient de batch gekoeld te worden (Area 3), dit gebeurt in twee platenwarmtewisselaars. De eerste maakt gebruik van koeltorenwater en de tweede van chilled water. Dit chilled water wordt aangemaakt door middel van ammoniakkoelers. Na het koelen van de vernis, wordt de batch geladen naar één van de reactoren (Area 4). Daar gebeurt de acetalisatie van polyvinylalcohol met butyraldehyde tot polyvinylbutyral in aanwezigheid van een zure katalysator en additieven (beperkte overdruk, temperatuur < 100 °C).

Acetalisatie reactie:

PVOH + Butyraldehyde → PVB + H2O

Na de reactie worden de onzuiverheden uitgewassen met behulp van water en een base (Area 5). Een groot gedeelte van het gebruikte waswater bestaat uit gerecupereerd waswater en water afkomstig van de ontwateringsstap. Nadat de onzuiverheden uitgewassen zijn, wordt de batch verpompt naar de slurrytanks. Dit zijn buffertanks tussen het batchgedeelte en het continue gedeelte van het proces (Area 6). De slurry wordt vervolgens ontwaterd en verder gedroogd met verwarmde lucht. Het eindproduct wordt vervolgens gezeefd en naar de opslagsilo’s verblazen (Area 7). Vandaar wordt het dan in bulk verscheept naar de klanten. De drooglucht wordt behandeld in een stofafscheider (Area 6) en doorloopt de gaswasser (air scrubber). Gaswassing (vent scrubber) wordt eveneens toegepast op de afgassen van de reactoren, de wastank en de butyraldehyde premix tank (Area 8). Het spui van de gaswasser wordt naar de afvalwatervoorbehandeling (neutralisatie) gevoerd. De afgassen worden in de atmosfeer geëmitteerd. Na voorbehandeling en koeling wordt het afvalwater naar de centrale afvalwaterzuivering gevoerd (Area 6).

C HC H 2

C H

O H O HC C H 2 C H 2 C H 3

O

HCH

CH2

CH

O OCH

CH2

CH2

CH3

+

+ H2O

7.2 Processchema van de Butvar RB-afdeling

8. Afdeling voor lijmen 8.1 Algemene beschrijving De afdeling voor Lijmen is gelegen op Blok E4 van het Monsanto terrein (zie Figuur 12). In de Afdeling voor Lijmen (Blok E4) worden drukgevoelige lijmen geproduceerd. De lijmen worden onder andere aangewend in de productie van zelfklevers, kleefband, bescherm folie, medische en transdermale pleisters. De maximale productiecapaciteit bedraagt 10.000 ton/jaar. De lijmen bestaan uit acrylaatpolymeren en acrylaat vinylacetaat copolymeren opgelost in organische oplosmiddelen. Naargelang de vereiste eigenschappen van de lijm worden verschillende grondstoffen en hoeveelheden gebruikt. Kleine hoeveelheden initiator worden toegevoegd voor de start van de reactie. In de mengtank komen de reactor polymerisaties samen en volgt er een toevoeging van solventen en additieven. De voornaamste grondstof monomeren zijn : 2-ethylhexylacrylaat, methylacrylaat, butylacrylaat, acrylzuur, vinylacetaat . De voornaamste solventen zijn: ethylacetaat, ethanol, isopropylalcohol, hexaan, heptaan en tolueen. De aanvoer van grondstoffen voor de grote verbruiken gebeurt met bulk tankwagens voor opslag in het tankenpark of via pijpleiding van de Butvar® Solventafdeling. De grondstoffen voor kleinere verbruiken worden geleverd in 1.000 l containers, vaten of kleinere recipiënten. Opslag kan gebeuren in het tankpark op Blok E4 (totale tankinhoud ca. 520 m³). Van de grondstoffen voor kleinere verbruiken staat een werkvoorraad op de afdeling en het overige in de centrale opslagplaatsen op Blokken A3 en A4. Eindproducten en te herwerken producten worden opgeslagen op Blok E4 (maximaal 450 ton) in afwachting van transfer naar de andere Monsanto-opslagplaatsen op Blokken A3 en A4 of naar magazijnen buiten de fabriek. De productie-installatie bestaat hoofdzakelijk uit volgende drie delen: 8.2 Opslag en behandeling van grondstoffen We maken onderscheid tussen:

� Grondstoffen in het tankenpark; � Grondstofaanvoer via pijpleiding met de naburige afdeling; en � Verpakte grondstoffen.

Grondstoffen in tankenpark Het tankenpark is oostwaarts gelegen van het polymerisatiegebouw en bestaat uit negen bulk opslagtanks. Zowel voor de operatie van het lossen van de vrachtwagen als voor de opslagtank zelf is er een inkuiping voorzien volgens de wettelijke bepalingen. De opgeslagen producten zijn monomeren en oplosmiddelen. Deze producten worden via productspecifieke leidingen en een gemeenschappelijk meteringsysteem naar de procesarea gepompt. Aanvoer van grondstoffen via pijpleiding Volgende producten worden aangevoerd door middel van een pijpleiding:

Product Pijpleiding afkomstig van Ethylacetaat Butvar Solvent Vinylacetaat Butvar Solvent

Caustic (NaOH ) Solvic

Verpakte grondstoffen Grondstoffen waarvan het verbruik op de afdeling beperkt is, worden in vaten of bussen geleverd. De initiatoren met hoofdeigenschap explosief of oxiderend bevinden zich in een afgelegen opslagruimte (opslagbunker) omringd met betonnen muren. Maximum opslag is 3.000 kg. De initiatoren worden gebruikt voor de polymerisatie; ze worden in zeer kleine hoeveelheden aan het proces toegevoegd en bestaan uit kristallen. De opslag van een werkvoorraad aan vloeibare grondstoffen in vaten en bussen met hoofdeigenschappen ontvlambaar, toxisch of schadelijk gebeurt op de afdeling. Het additief ALAA (Aluminium Acetyl Acetonaat) is het enige in poedervorm. 8.3 De polymerisatie-eenheid Het productieproces is een batch proces. De afdeling beschikt over één polymerisatiereactor waarin batch per batch wordt geproduceerd. Enkele batchen komen samen in één van twee mengtanks (blend tanks). Er is een uitgebreid productengamma waardoor frequent wassen en overschakelen naar ander product nodig is.

De polymerisatie van de verschillende formulaties van monomeren wordt uitgevoerd in een gesloten reactor bij atmosferische druk en temperatuur van maximum 140 °C met toevoeging van oplosmiddelen en initiatoren. Solvent en monomeer dampen worden naar de reactor teruggevoerd door middel van een condensorsysteem. Het mechanisme van de polymerisatiereactie in de lijmen-afdeling bestaat principieel uit drie stappen: initiatie, propagatie en terminatie.

INITIATIE

In een eerste stap worden actieve groepen gevormd. De initiatoren (I) die gebruikt worden vallen onder invloed van warmte uiteen in radicalen ( •R ), dit zijn atomen of moleculen met een vrij elektron en als dusdanig zeer onstabiel. De toevoer van warmte wordt verkregen door het verwarmen van de tankmantel met water van 90 °C:

•→ 2RI

De gevormde radicalen zijn zeer actief en reageren snel met een dubbele binding van de overvloedig aanwezige monomeren (hier voorgesteld als zijnde M of CHXCH2 = ):

HXC-CH-R CHXCH R 22�↔=+•

De initiator wordt dus ingebouwd in de polymeermolecule, in tegenstelling tot een katalysator, die zelf niet wegreageert, maar de reactie wel versnelt. PROPAGATIE

Het geactiveerd monomeer kan nu verder reageren met andere, niet-geactiveerde monomeermoleculen. Het reactieproduct blijft dus steeds radicalair, zodat het verder kan blijven groeien tot een lange keten. Het aantal groeiende ketens wordt dan ook rechtstreeks bepaald door het aantal initiatormoleculen. Dit proces is in het begin exotherm en er ontstaat drukopbouw in de ketel tot 50 mbar. De ketel is bestand tegen drukken van 3 bar en beschikt over een breekplaat van 650 mbar. Er is een opvangtank (catch tank) voorzien om bij een runaway reactie de inhoud van de ketel te bevatten.

( ) ( ) M-M-R M M-M-R 1nn��

+↔+

TERMINATIE

Een keten kan op twee wijzen gedeactiveerd worden, namelijk door:

- een recombinatie van twee actieve ketens, waarbij twee radicalen met elkaar reageren tot een niet-actief molecule; en

( ) ( ) ( ) R-M-R M-M-R M-M-R nmnm +↔+ ��

- disproportionatie tussen twee ketens: ten gevolge van het

overspringen van een waterstofatoom tussen twee actieve ketens ontstaat een verzadigde en een niet-verzadigde keten, beide niet-actief.

Opmerking: Verzadigde moleculen zijn moleculen waarin enkel enkelvoudige bindingen tussen atomen voorkomen, m.a.w. de molecule bestaat uit een maximaal aantal atomen, ze is verzadigd.

( ) ( ) ( ) ( ) CHXCH-M-R XCH-CH-M-R HXC-CH-M-R HXC-CH-M-R n222n12n22n1 =+↔+ ��

8.4 Menging, filtratie en verpakking van het afgewerkte product Het gepolymeriseerde product wordt naar één van de twee mengtanks gepompt en gemengd met de vereiste oplosmiddelen en additieven, in functie van de specificaties van het eindproduct. Bij productovergang worden de reactor en mengtanks gereinigd met oplosmiddelen die als verdunning in het eindproduct worden gebruikt. Hierdoor kan de reiniging plaatsvinden zonder afval. Productovergang is gemiddeld eenmaal per dag. Het eindproduct wordt gefilterd in een gesloten systeem en verpakt in vaten, 1000/1200 liter containers of bulk containers. Er is een bufferplaats voorzien op de afdeling voor transport naar de magazijnen.

8.5 Processchema van het globale productieproces in de afdeling voor lijmen

Polymerisatiereaktor

Nabehandelingen

menging

Filtratie

Verpakking

Vaten200-1200l

Bulk

Lijm

en

Monomeren

OplosmiddelenInitiator

AdditievenHergebruik vanreinigingsoplosmiddelen

9. Afvalverbrandingsinstallatie 9.1 Beschrijving De verbrandingsinstallatie is ontworpen voor de verbranding van de vloeibare gechloreerde afvalstromen van de Triallaateenheid en van de Weekmakersafdeling en van andere laag of niet-gechloreerde vloeibare afvalstromen van productie-eenheden gelegen op het Monsanto terrein. Nota: de Triallaat-afdeling werd gesloten in 2002. De maximale verwerkingscapaciteit bedraagt 2.450 ton per jaar. De Verbrandingsinstallatie is gelegen op Blok D6 van het Monsanto terrein. Het procesblokdiagramma van de verbrandingsinstallatie is opgenomen onder Sectie 9.2. De afvalstromen worden bij voorkeur via leidingen of ook in containers, vaten of andere recipiënten uit de afdelingen aangevoerd. In normale omstandigheden worden ze opgeslagen in de opslagtanks op Blok D6. De afvalstromen worden uit de opslagtanks gepompt, gemengd in een mengtank en vandaar verpompt naar de oven. Door de ovenvoeding homogeen te houden wordt de sturing van de installatie aanzienlijk eenvoudiger. De afval wordt verstoven in de brander en wordt verbrand bij een temperatuur van minimum 1.200 °C aan de uitgang van de ver-brandingskamer. De verbrandingskamer wordt opgewarmd met een hulpbrander op aardgas tot de vereiste temperatuur bereikt is. De brander wordt gevoed met meerdere stromen:

� Het afvalstoffenmengsel; � Aardgas, of uitzonderlijk gasolie, als steunbrandstof in geval van een

lage calorische waarde van het afvalstoffenmengsel; � Stoom; � De afgassen van de opslagtanks op Blok D6 en van de gaswasser uit de

Weekmakersafdeling; � Aardgas en/of stookolie als brandstof voor de opwarming bij de

opstart van de oven; en � Verbrandingslucht.

De verbrandingsgassen worden onmiddellijk na de verbrandingskamer afgekoeld van boven 1.200 °C tot lager dan 60 °C door contact en besproeiing met een HCl-oplossing in de afschriktank (quench). Deze oplossing wordt in een gesloten kringloop gehouden, voorzien van een warmtewisselaar. Een deel van het zuur wordt afgetapt en als neutralisatiemiddel in de centrale afvalwaterzuivering gebruikt. De zuurstofproductie bedraagt maximaal 1.600 ton/jaar. In een eerste wastrap wordt het afgas ontdaan van HCl. Daarna doorloopt het nog een alkalische wastrap voor verwijdering van sporen Cl2, SO2 en HCl, en een nevelafscheider. Het alkalische waswater wordt naar de centrale

afvalwaterzuivering gevoerd. De rookgassen worden afgevoerd naar de buitenlucht via een schoorsteen van 35 meter hoogte. De oven is oorspronkelijk ontworpen voor verbranding van triallaat- en weekmakersafval. De kenmerken van deze afvalstoffen zijn samengebracht in onderstaande tabel.

Eigenschap Triallaatafval Weekmakersafval

OP NAT: vochtgehalte in massa % soortelijke massa in kg/l

onderste verbrandingswarmte in MJ/l vlampunt in °C

viscositeit bij 25°C in cPs

5 1,44 18

125 13,8

0 1,172 29,4 49 3,4

OP DROOG IN MASSA %: as

koolstof C waterstof H stikstof N zuurstof O zwavel S chloor Cl

andere halogenen

0 37 2

0,5 1 1

58,5 0

0 58 4,5 0

1,5 0

36 0

De Triallaat-afdeling werd gesloten eind januari 2002. In de huidige toestand van het bedrijf wordt weekmakersafval direct na zijn ontstaan verwerkt. De huidige bedrijfsvoering van de verbrandingsinstallatie komt erop neer dat ze gedurende typisch 3.500 uur/jaar in gebruik is voor 140 kg/h weekmakersafval. Hierbij wordt typisch 10 à 20 kg/h aardgas gebruikt als steunbrandstof. Door de toevoer van andere licht- of niet-gechloreerde afvalstromen kan het gebruik van steunbrandstof verder verminderd worden. Eén van deze niet-gechloreerde afvalstromen is de methyl-iso-butylcarbinol (MIBC) bevattende afvalstroom uit de PPD afdeling. De kenmerken van deze afvalstroom zijn samengebracht in volgende tabel:

Eigenschap MIBC

OP NAT: vochtgehalte in massa % soortelijke massa in kg/l

onderste verbrandingswarmte in MJ/l vlampunt in °C

viscositeit bij 25°C in cPs

0,14 0,84 38 41 4

OP DROOG IN MASSA %: as

koolstof C waterstof H stikstof N zuurstof O zwavel S chloor Cl

andere halogenen

< 0,01 68,5 7,0 9,4

15,1 - - -

Het betreft hier een kleine hoeveelheid (wekelijks 1.000 kg) dewelke op continue basis verbrand wordt, waardoor de opgeslagen capaciteit gemiddeld steeds kleiner is. 9.2 Processchema van de verbrandingsinstallatie

10. Overige ondersteunende activiteiten Op het terrein zijn een aantal algemene voorzieningen aanwezig die hieronder kort besproken worden. Centrale opslagruimten, magazijnen, vrachtwagen- en containerparking De centrale opslagruimten en magazijnen bevinden zich op Blokken A3, A4, A7 en A8. De vrachtwagen- en containerparking op Blokken A3, A4 en D7. Magazijn voor rubberchemicaliën (Blok A3): gesloten magazijn voor de opslag van rubberchemicaliën, kunststoffen en andere vaste stoffen die schadelijk, corrosief of irriterend kunnen zijn. De maximale opslagcapaciteit bedraagt 2.000 ton op een oppervlakte van 2.960 m². Opslagruimten voor chemisch vloeibaar afval (Blok A3/A4): twee halfopen ingekuipte opslagruimten voor vloeibare afvalstoffen en P3- en P4-producten. De ene opslagruimte is ook geschikt voor opslag van ontvlambaar afval (P1- en P2-producten), de andere voor opslag van giftig en corrosief vloeibaar afval. Daarnaast kunnen er ook andere chemicaliën zoals kunststoffen, landbouwchemicaliën en lijmen opgeslagen worden. De opslagcapaciteit bedraagt 1.000 ton op een oppervlakte van 1.000 m². Durotak hall 3A, 3B en 3C (Blok A3/A4): drie halfopen ingekuipte opslagruimten voor ontvlambare harsen, oplosmiddelen en opgeloste reactorresten van de afdeling voor Lijmen. Daarnaast kunnen er ook P1-, P2- en P3-producten opgeslagen worden. De opslagcapaciteit bedraagt 940 ton op een oppervlakte van 1.150 m². Durotak hall 3A (Blok A3): open constructie voor opslag van ontvlambare harsen, oplosmiddelen en opgeloste reactorresten van de afdeling voor Lijmen met een oppervlakte van 310 m². Durotak hall 3B en 3C (Blok A3): twee identieke, halfopen boogloodsen met een oppervlakte van 420 m² elk. Deze loodsen worden gebruikt voor de opslag van ontvlambare harsen, oplosmiddelen, grondstoffen (bv. methanol) en opgeloste reactorresten van de afdeling voor lijmen. Afvalvaten parking zone 3 (Blok A4): open terrein voor de opslag van lege vaten en afvalvaten met vaste stoffen. Afvalcontainer parking zone 2 (Blok A4): open opslagplaats voor vast afval en andere vaste stoffen in containers. Deze opslagplaats is vergelijkbaar met het gemeentelijk containerpark. Op deze parking staan containers voor o.a. oud ijzer, elektrische kabels, roestvrij staal, steenpuin, hout, industrieel afval,… Stacker area zone 1A (Blok A4): dit is de centrale stackerarea. De maximum capaciteit bedraagt 195 20ft containers. Normaalgezien worden op deze plaats zowel volle als lege tankcontainers gestockeerd.

Chassisparking ontvlambare producten zone 1B (Blok A4): deze zone wordt gebruikt voor de stockage van tankcontainers op chassis met P1 en P2 vloeistoffen. Er is plaats voor 8 tankcontainers. Tijdelijke parkeerplaats voor vrachtwagens en containers zone 1C (Blok A3 en A4): in deze zone kunnen 17 containers op chassis op trailers worden geplaatst. Van de containers/trailers in deze area wordt, omwille van zeer kortstondig verblijf geen inventaris bijgehouden. Opslagtank voor propaan (Blok A4): Deze opslagtank wordt uitsluitend gebruikt voor de brandstofvoorziening van vorkliften. In dezelfde area is eveneens een overdekt tankstation geplaatst. De inhoud van de tank ik 7.500 l vloeibaar gemaakt propaan. Magazijn (Blok A7): dit magazijn wordt omschreven als ‘Antwerp Distribution Center (ADC) 1210E’. Het betreft een magazijn van 6.700 m² dat uitsluitend wordt gebruikt voor vaste stoffen. Dit kunnen schadelijke, corrosieve, irriterende of milieugevaarlijke stoffen zijn. In dit magazijn worden nooit ontvlambare producten opgeslagen. Tevens is er in dit magazijn een inrichting voor het verpakken van biociden in vaste vorm. Het gaat om vaste biociden die in grote hoeveelheden aangeleverd worden en die in het ADC herpakt worden in kleinere volumes. Magazijn (Blok A8): dit magazijn wordt omschreven als ‘Antwerp Distribution Center (ADC) 1210D’. Het betreft een magazijn van 6.400 m² dat wordt gebruikt voor vloeibare en vaste stoffen. Dit kunnen schadelijke, corrosieve, irriterende of milieugevaarlijke stoffen zijn. In dit magazijn worden nooit ontvlambare producten opgeslagen. Containerstaanplaats (Blok D7): dit is een open opslagplaats van 2.600 m² voor containers die vaste stoffen bevatten. Deze vaste stoffen kunnen milieugevaarlijk, corrosief, schadelijk of irriterend zijn. De vaste stoffen zijn zowel in bulk ofwel verpakt in fibc’s of in zakken aanwezig. De maximale hoeveelheid 20ft containers bedraagt 175 stuks. Deze zone wordt zowel voor volle als voor lege containers gebruikt. Centraal laboratorium (Blokken C4 en C5) In het Centraal laboratorium worden routine-analysen uitgevoerd op grondstoffen, processtalen en eindproducten uit de verschillende afdelingen. Daarnaast wordt ook toegepast onderzoek voor optimalisatie van de procesparameters uitgevoerd. Het afvalwater van het laboratorium wordt via de pompput van de Weekmakersafdeling naar de centrale afvalwaterzuivering gevoerd. Technische gebouwen Onder de noemer technische gebouwen vallen de centrale werkplaatsen en de magazijnen voor wisselstukken. In de centrale werkplaatsen worden de

machines, de leidingen en de instrumenten van het bedrijf onderhouden. De algemene werkplaats (o.a. laswerkplaats, gereedschapsmagazijn en mechanische en instrumentatiewerkplaats) is gelegen op Blok D5, de isolatiewerkplaats op Blok C6 en de schilderwerkplaats op Blok E6. Op Blokken E5 en E6 is een standplaats voorzien voor tijdelijke werfinrichtingen van contractors. Op Blokken C5, D4 en D5 bevinden zich magazijnen voor wisselstukken. Op Blok D4 staat een opslagruimte voor gasflessen en een open opslagruimte voor vaten met oliën, reinigers enz. Op Blok D5 kunnen grote reservetoestellen gestockeerd worden. Administratieve gebouwen Op het bedrijfsterrein bevinden zich verschillende administratieve gebouwen en omkleedruimten voor het personeel. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de voornaamste gebouwen.

Naam of beschrijving Situering

Portiersgebouw Blok D1 Personeelsparkings Blokken C1, D1 en E1 Omkleedgebouw Blok D2

Administratiegebouw 1 Blok D1 Administratiegebouw 2 Blok D2 Administratiegebouw 3 Blokken D2 en E2 Administratiegebouw 5 Blok Z2 Administratiegebouw 6 Blok C5 Administratiegebouw 7 Blok C5 Administratiegebouw 8 Blok E2 Administratiegebouw 9 Blok E2

Administratiegebouw 11 Blok C4

Het huishoudelijk afvalwater van de kantine wordt via de pompput van de Butvar� Solventafdeling naar de centrale afvalwaterzuivering gevoerd. De septische putten worden geleegd met zuigwagens en zo naar de centrale afvalwaterzuivering gevoerd.

Bijlage 3: Opslagvoorzieningen

1. Opslagvoorzieningen thv de Weekmakersafdeling

Nummer Product Inhoud (m³) (O) of (B)* Inkuiping (J/N)

Overvulbeveiliging (J/N)

Lekdetectie (J/N)

V103 A PSA 96 B N (volgens Vlarem vast product) J N V103 B PSA 96 B N (volgens Vlarem vast product) J N T106 butanol, isononanol, texanol 96 B J J N T101 tolueen 135 B J J N T107 TEA 74 B J J N T108 TEA 40 B J J N T103 BzCl 96 B J J N T707 HCl 75 B J J N T708 HCl 75 B J J N

Wagon 1 TXIB 30 B J N N Wagon 2 TXIB 30 B J N N Wagon 3 DDB 30 B J N N Wagon 4 DDB 30 B J N N Wagon 5 Rework S278 30 B J N N Wagon 6 Rework S261A 30 B J N N Wagon 7 Rework S160 30 B J N N Wagon 8 S141 30 B J N N Wagon 9 S148 25 B J N N

Wagon 10 S154 25 B J N N Wagon 11 S9100 25 B J J N Wagon 12 S9200 25 B J J N Wagon 13 S9120 30 B J N N Wagon 14 Linpar 13/14 30 B J N N Wagon 15 Linevol 33 B J J N

T661 santicizer 63 B J J N T601 santicizer 95 B J N N T604 santicizer 95 B J N N T613 santicizer 95 B J J N T616 santicizer 95 B J J N V240 BzCl2 12 B J J N V241 BzCl2 12 B J J N V242 BzCl2 + chlorinated waste 12 B J J N

Nummer Product Inhoud (m³) (O) of (B)* Inkuiping (J/N)

Overvulbeveiliging (J/N)

Lekdetectie (J/N)

T113 santicizer 190 B J J N T114 santicizer 190 B J J N T115 santicizer 190 B J J N V380 chlorinated waste 32 B J J N T102 Ca(OH)2 70 B J J N T119 Ca(OH)2 70 B J J N

*: (O): ondergronds, (B): bovengronds

2. Opslagvoorzieningen thv de PPD-afdeling

Nummer Product Inhoud (m³) (O) of (B)* Inkuiping (J/N)

Overvulbeveiliging (J/N)

Lekdetectie (J/N)

100 aniline 75 B J J N 101 solvent, bv. Xyleen 75 B J J N 510 keton, bv. MIBK 75 B J J N 511 keton, bv. MIBK 75 B J J N 513 keton, bv. MIBK 75 B J J N 662 anti-ozonant, bv. Sx134PD 75 B J J N 665 anti-ozonant, bv. Sx6PPD 285 B J J N 666 anti-ozonant, bv. Sx6PPD 75 B J J N

04-485 4ADPA 30 B J J N 04-600 Aniline 200 B J J N 04-605 Nitrobenzeen 58 B J J N 04-610 Base 80 B J J N 04-620 4-ADPA 830 B J J N 04-625 4-ADPA 830 B J J N 04-630 Ammoniumhydroxide 30 B J J N 04-720 Zwavelzuur 1 B J J N

*: (O): ondergronds, (B): bovengronds

3. Opslagvoorzieningen thv de Sulfenamide-afdeling

Nummer Product Inhoud (m³) (O) of (B)* Inkuiping (J/N)

Overvulbeveiliging (J/N)

Lekdetectie (J/N)

01-100 Aniline 144 B J J N 01-102 Zwavelkoolstof 121 B J J N 01-104 Zwavel 24 B J J N 01-170 NaMBT 762 B J J J 01-218 NaMBT 762 B J J J 01-557 BTH buffer tank 20 B J J N 01-701 NaMBT 250 B J J J 04-101 Cyclo hexylamine 551 B J J N 04-104 Hypochloriet 78 B J J N 04-108 isopropanol 3 B J J N 04-137 tertiair butylamine 80 B J J N 04-138 dicyclo hexylamine 76 B J J N 04-141 NaOH 9,5 B J J N 04-142 zwavelzuur 50 B J J N 04-149 peroxide 75 B J J N 04-154 isopropanol 18,5 B J J N 04-703 Morfoline 96 B J J N 04-704 Recovered dicyclo-hexylamine 80 B J J N 04-723 Recovered isopropanol 35 B J J N 04-747 Recovered tertiair-butylamine 17,5 B J J N

*: (O): ondergronds, (B): bovengronds

4. Opslagvoorzieningen thv de Landbouwafdeling - Glyfosaateenheid

Nummer Product Inhoud (m³) (O) of (B)* Inkuiping (J/N)

Overvulbeveiliging (J/N)

Lekdetectie (J/N)

01-185 eindproduct (bv. glyfosaat) 45 B J J N 01-188 zuur additief 60 B J J N 01-522 eindproduct (bv. glyfosaat) 60 B J J N 01-526 amine base (bv. IPA) 90 B J J N 01-529 amine base (bv. IPA) 60 B J J N 01-543 eindproduct (bv. glyfosaat) 60 B J J N 01-550 eindproduct (bv. glyfosaat) 80 B J J N 01-607 eindproduct (bv. glyfosaat) 45 B J J N 01-611 base (bv. KOH) 70 B J J N 02-590 eindproduct (bv. glyfosaat) 150 B J J N 02-592 eindproduct (bv. glyfosaat) 150 B J J N 03-739 Zuur (bv. glyfosaat) 0,5 B J J N

*: (O): ondergronds, (B): bovengronds

5. Opslagvoorzieningen thv de Landbouwafdeling – Verpakkings- en Formulatie-eenheid

Nummer Product Inhoud (m³) (O) of (B)* Inkuiping (J/N)

Overvulbeveiliging (J/N)

Lekdetectie (J/N)

13-305 surfactant 62 B J J N 13-310 biocide 400 B J J N 13-315 surfactant 50 B J J N 13-320 surfactant 50 B J J N 13-325 surfactant 50 B J J N 60-150 formulatie 400 B J J N 60-151 formulatie 60 B J J N 60-158 formulatie 60 B J J N 60-436 formulatie 80 B J J N 03-168 surfactant 41 B J J N 03-330 biocide 137 B J J N 03-332 biocide 137 B J J N 10-106 biocide 60 B J J N 10-107 pelargonzuur 60 B J J N

10-140** solvent 60 B J J N 10-400 biocide 400 B J J N

10-801** solvent 60 B J J N 10-900 solvent 60 B J J N

*: (O): ondergronds, (B): bovengronds **: Momenteel buiten dienst (leeg)

6. Opslagvoorzieningen thv de Butvar Solventafdeling

Nummer Product Inhoud (m³) (O) of (B)* Inkuiping (J/N)

Overvulbeveiliging (J/N)

Lekdetectie (J/N)

02-871 recuperatiestroom A-crude 200 B J J N 02-807 recuperatiestroom B-crude 120 B J J N 02-808 recuperatiestroom B-crude 120 B J J N 02-835 recuperatiestroom B-crude 120 B J J N 01-402 HNO3 70 B J J N 02-712 butyraldehyde 300 B J J N 02-716 zuur (vb. H2SO4) 25 B J J N 02-720 base (vb. KOH) 38 B J J N 02-722 base (vb. KOH) 38 B J J N 02-727 vinylacetaat 116 B J J N 02-729 alcohol 116 B J J N 02-811 alcohol 116 B J J N 02-812 alcohol 116 B J J N 02-819 destillaat topprodukt 38 B J J N 02-822 ethylacetaat 38 B J J N 02-836 ethylacetaat 116 B J J N

*: (O): ondergronds, (B): bovengronds

7. Opslagvoorzieningen thv de Butvar RB-afdeling

Nummer Product Inhoud (m³) (O) of (B)* Inkuiping (J/N)

Overvulbeveiliging (J/N)

Lekdetectie (J/N)

02-601 NaOH (22%) 2,8 B J J N

02-717 H2SO4 (96,5%) 0,3 B J J N *: (O): ondergronds, (B): bovengronds

8. Opslagvoorzieningen thv de afdeling voor Lijmen

Nummer Product Inhoud (m³) (O) of (B)* Inkuiping (J/N)

Overvulbeveiliging (J/N)

Lekdetectie (J/N)

01-101 2-ethylhexylacrylaat 75 B J J N 01-103 methylacrylaat 50 B J J N 01-105 butylacrylaat 50 B J J N 01-107 isopropanol 50 B J J N 01-109 acrylzuur 10,7 B J J N 01-111 ethanol 75 B J J N 01-113 hexaan 75 B J J N 01-115 tolueen 75 B J J N 01-117 heptaan 50 B J J N

*: (O): ondergronds, (B): bovengronds

9. Opslagvoorzieningen thv de waterzuivering

Nummer Product Inhoud (m³) (O) of (B)* Inkuiping (J/N)

Overvulbeveiliging (J/N)

Lekdetectie (J/N)

04-300 Fosforzuur 12,5 B J J N 01-350 Ureum 20 B J J N 08-400 H2O2 2,3 B J J N 03-100 HCl 50 B J J N 03-200 NaOH 50 B J J N 03-300 FeCl3 22 B J J N

*: (O): ondergronds, (B): bovengronds

10. Opslagvoorzieningen thv de nutsvoorzieningen

Nummer Product Inhoud (m³) (O) of (B)* Inkuiping (J/N)

Overvulbeveiliging (J/N)

Lekdetectie (J/N)

06-501 HCl 11 B J J N 06-551 NaOH 30,2 B J J N 08-602 H2SO4 0,8 B J J N 20-101 stookolie 147,93 B J J N 14-111 mazout (motoren fire water) 5,6 B J J N

*: (O): ondergronds, (B): bovengronds

11. Opslagvoorzieningen thv het tankstation

Nummer Product Inhoud (m³) (O) of (B)* Inkuiping (J/N)

Overvulbeveiliging (J/N)

Lekdetectie (J/N)

D-02-01 Gasolie 15 O N J J D-02-02 Benzine 10 O N J J

*: (O): ondergronds, (B): bovengronds

Bijlage 4: Lucht - Overzicht geleide emissiepunten (zie Confidentiele Bijlagen)

Bijlage 5: Water - Overzicht van de deelstromen per afdeling (zie Confidentiele Bijlagen)

Bijlage 6: Geluid - Meteocondities en meetresultaten

Bijlage 7: Natura 2000 toets