media.scholieren.net · Web viewIn de tabel zie je dat Daan met het vliegtuig gaat als een ticket...

10
Economie – Vervoer Samenvatting HOOFDSTUK 2 Als een bedrijf een monopolypositie heeft dan hebben de mensen alleen de mogelijk om van dat bedrijf goederen te kopen. Daardoor heeft het bedrijf 100% van het marktaandeel. Als er meerdere bedrijven zijn daalt het marktaandeel voor het bedrijf. Het bedrijf met het hoogste procent marktaandelen is de marktleider. Als een bedrijf opbrengst krijg gaan daar eerst nog kosten vanaf. Dit kunnen constante kosten zijn: kosten die niet afhangen van de productie grootte, zoals de verzekering. Of het kunnen variabele kosten zijn: kosten die wel afhangen zijn van de productie grootte, zoals materialen. TO = Totale Opbrengst = Omzet TK = Totale Kosten TCK = Totale Constante Kosten TVK = Totale Variabele Kosten GCK = Gemiddelde Constante Kosten GVK = Gemiddelde Variabele Kosten TW = Totale Winst p = Prijs q = Verkochte Hoeveelheid = Afzet

Transcript of media.scholieren.net · Web viewIn de tabel zie je dat Daan met het vliegtuig gaat als een ticket...

Page 1: media.scholieren.net · Web viewIn de tabel zie je dat Daan met het vliegtuig gaat als een ticket €150 zou kosten, Ayoub als een ticket €100 en Carlijn alleen als een ticket €50

Economie – Vervoer SamenvattingHOOFDSTUK 2Als een bedrijf een monopolypositie heeft dan hebben de mensen alleen de mogelijk om van dat bedrijf goederen te kopen. Daardoor heeft het bedrijf 100% van het marktaandeel.

Als er meerdere bedrijven zijn daalt het marktaandeel voor het bedrijf. Het bedrijf met het hoogste procent marktaandelen is de marktleider.

Als een bedrijf opbrengst krijg gaan daar eerst nog kosten vanaf. Dit kunnen constante kosten zijn: kosten die niet afhangen van de productie grootte, zoals de verzekering.

Of het kunnen variabele kosten zijn: kosten die wel afhangen zijn van de productie grootte, zoals materialen.

TO = Totale Opbrengst = OmzetTK = Totale KostenTCK = Totale Constante KostenTVK = Totale Variabele KostenGCK = Gemiddelde Constante KostenGVK = Gemiddelde Variabele KostenTW = Totale Winstp = Prijsq = Verkochte Hoeveelheid = Afzet

Break-evenpunt: Het punt waarbij alle kosten precies zijn terug verdiend en waar er €0,- winst is.

Marginale opbrengst: Welk bedrag de ondernemer extra krijgt als de productie omhoog gaat.Marginale kosten: Welk bedrag de ondernemer extra moet betalen als de productie omhoog gaat.

Page 2: media.scholieren.net · Web viewIn de tabel zie je dat Daan met het vliegtuig gaat als een ticket €150 zou kosten, Ayoub als een ticket €100 en Carlijn alleen als een ticket €50

HOOFDSTUK 3Elke auto moet voordat hij de weg opgaat worden verzekerd bij de WA (wettelijke aansprakelijkheid).

Averechtse selectie ontstaand wanneer alle hoge risico’s bij de verzekeraar blijven, en alle lage risico’s hun verzekering opzeggen.

Om dit tegen te gaan laat de overheid iedereen verplichten te verzekeren voor bepaalde dingen. Ook werken bedrijven soms met premiedifferentiatie. Dat betekend dat de hoge risico’s meer premie moeten betalen dan de lage risico’s. Soms gebruiken bedrijven ook de bonus-malusregeling waarbij lage risico’s kortingen krijgen.

Eigen Risico = Je betaald een deel van de vergoeding zelf. De verzekeraar bepaald hoeveel dat is. Als een verzekeraar het eigen risico hoog maakt, zijn de premies die de verzekerde moet betalen wel lager.

HOOFDSTUK 4Er zijn drie belangrijke redenen om te gaan vliegen:

ZakelijkVliegen voor je werk naar het buitenland.

ToeristischVliegen om naar een vakantie bestemming te gaan.

GoederenvervoerOm producten te importen en exporten.

Page 3: media.scholieren.net · Web viewIn de tabel zie je dat Daan met het vliegtuig gaat als een ticket €150 zou kosten, Ayoub als een ticket €100 en Carlijn alleen als een ticket €50

Verschillende reden hebben invloed op de prijs van vliegtickets:

PrijsHoe lager de prijs hoe meer mensen er willen vliegen.

Stand van EconomieHoe rijker een land hoe meer mensen willen vliegen.

GlobaliseringOmdat landen steeds meer gaan samen werken en bedrijven steeds internationaler worden, is er meer vraag naar vliegen.

BevolkingsomvangHoe groter de bevolking hoe meer mensen willen vliegen.

BehoefteOmdat mensen meer vrije tijd hebben willen meer mensen vliegen.

Prijzen van andere VervoersmiddelenHoe lager de prijs van andere reizen hoe minder vraag naar vliegen.

Prijzen van Aanvullende GoederenHoe hoger de extra kosten, zoals de parkeerplaats voor je auto tijdens vakantie, hoe minder vraag naar vliegen.

Consumentensurplus is het verschil tussen de hogere betalingsbereidheid en de lagere prijs die betaald moet worden.

(In voordeel van de vrager.)

In de tabel zie je dat Daan met het vliegtuig gaat als een ticket €150 zou kosten, Ayoub als een ticket €100 en Carlijn alleen als een ticket €50 zou zijn. Dit kan ook gedaan worden bij grotere groepen mensen. Je kan hierbij een vraaglijn maken.

Dit is een negatief verband, stijgt de prijs, dan daalt de vraag.

Het consumenten surplus kan je berekenen door de oppervlakte van de driehoek die word gevormd door de vraaglijn te berekenen. Dat doe je door: 0,5 x lengte x hoogte.

Page 4: media.scholieren.net · Web viewIn de tabel zie je dat Daan met het vliegtuig gaat als een ticket €150 zou kosten, Ayoub als een ticket €100 en Carlijn alleen als een ticket €50

Als de prijs veranderd, verplaatst de vraaglijn niet. Je krijgt alleen een ander punt op dezelfde vraaglijn. Een hogere prijs is een hoger punt op de vraaglijn en een lagere prijs is een lager punt op de vraaglijn.

Als de vraag veranderd, verplaatst de vraaglijn wel. Bij meer vraag verschuift hij naar rechts. Bij minder vraag verschuift hij naar links.

Je kan ook een aanbodlijn tekenen, zoals bij vliegtuig maatschappijen. Goedkope vliegtuig maatschappijen hebben minder comfort. Daarom betalen mensen vaak meer voor meer comfort.

Producenten surplus is het verschil tussen de lagere betalingsbereidheid en de hogere marktprijs. (In voordeel van de producent.)

Als de prijs veranderd, verplaatst de aanbodlijn niet. Je krijgt een ander punt op dezelfde aanbodlijn.

Als de hoeveelheid aanbieders, productie kosten, prijs van benzine, ect. veranderd, verplaatst de aanbodlijn wel.

Het marktevenwicht is de hoeveelheid als de aangeboden hoeveelheid gelijk is aan de gevraagde hoeveelheid. Dit is ook wel de totale surplus.

HOOFDSTUK 5

Page 5: media.scholieren.net · Web viewIn de tabel zie je dat Daan met het vliegtuig gaat als een ticket €150 zou kosten, Ayoub als een ticket €100 en Carlijn alleen als een ticket €50

De arbeidsmarkt van (bijvoorbeeld) vrachtwagenchauffeurs bestaat uit aanbieders en vragers naar arbeid.

De arbeidsmarkt van (bijvoorbeeld) vrachtwagenchauffeurs is een deelmarkt van de totale arbeidsmarkt.

De beroepsbevolking of het aanbod van arbeid zijn alle mensen tussen de 15 en 67 jaar die willen en kunnen werken.

De werkgelegenheid zijn de hoeveelheid mensen die een baan hebben.

De participatiegraad is hoeveel procent van alle mensen tussen de 15 en 67 jaar in de beroepsbevolking zitten.

De evenwichtsloon is de kruising tussen de vraaglijn en aanbodlijn voor arbeid. Je berekent dit zo:

Qa(aanbod) = L – 8

Qv(vraag) = -L + 16

Qa = Qv = evenwichtsloon

L – 8 = -L + 16

En zo door te rekenen tot je op een enkel getal uitkomt.

De vraaglijn en aanbodlijn kunnen ook bij de arbeidsmarkt gebruikt worden. De vraaglijn is hierbij de betalingsbereidheid van de onderneming en de aanbodlijn is hierbij de leveringsbereidheid naar banen bij het bedrijf.

Werknemers hebben een werknemers surplus wanneer zij meer betaald krijgen dan waar ze om vroegen. Stel een vrachtwagenchauffeur vroeg om €10 per uur, maar krijgt €15 per uur. Dan stijgt zijn welvaart dus met €5. Dit kan je berekenen door BxAxD.

Het werkgevers surplus bereken je door BxCxD.

Page 6: media.scholieren.net · Web viewIn de tabel zie je dat Daan met het vliegtuig gaat als een ticket €150 zou kosten, Ayoub als een ticket €100 en Carlijn alleen als een ticket €50

HOOFDSTUK 6

Een extern effect zijn gevolgen van productie die niet bij de prijs van het product zijn ingerekend. Bij auto’s kunnen dit bijvoorbeeld kan op ongelukken of vervuiling van het milieu zijn. Dit kunnen ook positieve externe effecten zijn. Bijvoorbeeld als jij een mooie auto koopt, kan een ander er zonder ervoor te betalen naar laten kijken en van laten genieten. Als je kijkt naar negatieve- of positieve externe effecten, kijk je naar de maatschappelijke opbrengst en kosten.

Prijselasticiteit of prijsgevoeligheid is als de vraag van iets sterk afneemt en de prijs maar een klein beetje stijgt. Dit bereken je zo:

De uitkomst is altijd een negatief getal, omdat de vraag daalt. Er is dus een negatief verband tussen prijs en vraag.

Er kunnen 4 uitkomsten zijn bij prijselasticiteit berekenen:

1. De uitkomst ligt onder de -1, de vraag is elastisch. De vraagdaling is groter dan de prijsdaling.

2. De uitkomst ligt tussen de 0 en de 1, de vraag is inelastisch. De vraagdaling is kleiner dan de prijsstijging.

3. De uitkomst is 0, de vraag is volkomen inelastisch. De vraag reageert niet op de prijsstijging.

4. De uitkomst is precies 1. De vraagdaling is gelijk aan de prijsverandering.

Als bruinbrood duurder word, neemt de vraag naar witbrood toe. En andersom. Er is een positief verband tussen de prijs van witbrood en de vraag naar bruinbrood.

Dit komt omdat bruinbrood en witbrood substituten of substitutiegoederen zijn: ze kunnen elkaar vervangen.

Page 7: media.scholieren.net · Web viewIn de tabel zie je dat Daan met het vliegtuig gaat als een ticket €150 zou kosten, Ayoub als een ticket €100 en Carlijn alleen als een ticket €50

Als bellen duurder word, neemt de vraag naar mobieltjes af. En andersom. Er is een negatief verband tussen de prijs van bellen en de vraag naar mobieltjes.

Dit komt omdat bellen en mobieltjes complementaire goederen zijn: ze vullen elkaar aan.

Dit kan je berekenen met kruislingse prijselasticiteit:

Procentuele verandering van de vraag naar een product. (Gevolg)

Procentuele verandering van de prijs van een ander product. (Oorzaak)

Als de uitkomst hierbij 0 is, dan is er geen verband tussen de producten.

Producten waarvan je meer gaat vragen als het inkomen stijgt noemen we normale goederen. Hieronder behoren primaire goederen (water en brood) en luxe goederen. Producten waarvan je minder gaat vragen als het inkomen stijgt noemen we inferieure goederen (aardappelen en gehakt).

Hierbij kan je de inkomenselasticiteit berekenen:

Procentuele verandering van een hoeveelheid van een product.

Procentuele verandering van het inkomen.

De drempelinkomen is vanaf welke hoeveelheid loon stijging je luxe producten gaat kopen.