MASTERPROEFONDERWERPEN · 2019. 10. 8. · Voet (zie elders in de lijst) Voorbeelden van mogelijke...
Transcript of MASTERPROEFONDERWERPEN · 2019. 10. 8. · Voet (zie elders in de lijst) Voorbeelden van mogelijke...
MASTERPROEFONDERWERPEN VAKGROEP ONDERWIJSKUNDE
VAKGROEP SOCIAAL WERK EN SOCIALE PEDAGOGIEK
VAKGROEP ORTHOPEDAGOGIEK
Academiejaar: 2019 – 2020
Masterproefonderwerpen vakgroep Onderwijskunde .............................................................. 1
Masterproefonderwerpen vakgroep Sociaal Werk & Sociale Pedagogiek ............................ 23
Masterproefonderwerpen vakgroep Orthopedagogiek .......................................................... 38
1
INSPIRATIEBRON VOOR MASTERPROEFONDERWERPEN
IN DE VAKGROEP ONDERWIJSKUNDE
Zoals aangegeven tijdens het infomoment op maandag 7 oktober 2019 kan je het schrijven van een
masterproef beschouwen als een persoonlijk onderzoeksproject. Alles start met een onderwerp waarin
jij je graag wenst te verdiepen. Vanuit de vakgroep Onderwijskunde helpen we je graag op weg in de
zoektocht naar een masterproefonderwerp. Onderstaande onderwerpenlijst kan je daarbij helpen. In
eerste instantie biedt dit onderdeel van de onderwerpenlijst een overzicht van alle mogelijke
promotoren (in de lijst aangeduid met “Prof. dr.” of “dr.”) en mogelijke begeleiders (terug te vinden bij
“leden van de onderzoeksgroep”) op de vakgroep Onderwijskunde, die jou inhoudelijk kunnen
ondersteunen bij de vormgeving van je masterproef. Bijkomend wordt de inhoudelijke expertise van
de beschikbare promotoren (i.c. de topics waarrond zij onderzoek doen) verduidelijkt. In de
onderwerpenlijst vind je per promotor diverse voorstellen en concrete titels (genummerd) terug
waarrond kan gewerkt worden in functie van de masterproef. Wanneer jouw onderzoeksinteresse niet
aansluit bij de onderwerpen die in onderstaande lijst staan opgenomen, kan je ook steeds een eigen
onderzoeksvoorstel uitwerken en zelf op zoek gaan naar een promotor die dit eventueel verder wil
begeleiden. Voor het vastleggen van een masterproefonderwerp vragen we jou een keuze te maken
van ofwel drie titels uit de onderwerpenlijst, ofwel eigen voorstellen te formuleren, ofwel een combinatie
van titels uit de onderwerpenlijst en eigen voorstellen op te geven (telkens bij een verschillende
promotor). Op basis van de keuzes van medestudenten én de beschikbare plaatsen bij elke promotor
krijg je een onderwerp/titel toebedeeld.
Vooraleer dieper in te gaan op de inhoudelijke expertise van de beschikbare promotoren, zetten we
eerst enkele praktische stappen bij de procedure van het kiezen en toekennen van
masterproefonderwerpen binnen de Vakgroep Onderwijskunde, op een rijtje. Deze info kreeg je ook in
meer detail mee tijdens het infomoment van 7 oktober 2019. Een samenvatting op slide vind je via de
knop ‘Inhoud’ terug op Ufora.
Schrijf je op Ufora in op de cursussite ‘Masterproef I vakgroep Onderwijskunde: 2019-2020
(HX000017)’
Neem de onderwerpenlijst (terug te vinden bij ‘Inhoud’ op Ufora) grondig door zodat je een
weloverwogen keuze kan maken voor een masterproefonderwerp. Neem eventueel contact op
met mogelijke promotoren wanneer je bijkomende informatie wenst over een bepaald
onderwerp dat wordt voorgesteld in de onderwerpenlijst. Dit verkennend gesprek is niet
verplicht. Vind je toch je gading niet in de voorgestelde titels uit de onderwerpenlijst, dan kan
je ook steeds een eigen onderzoeksvoorstel uitwerken en zelf op zoek gaan naar een
potentiële promotor hiervoor. Mogelijks bieden de praktijkvoorstellen (terug te vinden bij
‘Inhoud’ op Ufora) eveneens inspiratie voor de vormgeving van een eigen voorstel. Dit betreffen
suggesties van praktijkorganisaties die vragende partij zijn voor de opstart van een
masterproefonderzoek.
Vul het keuzeformulier in. In dit keuzeformulier kan je jouw voorkeur voor drie onderwerpen
waarrond je graag zou willen werken in functie van jouw masterproef, kenbaar maken. Deze
keuze kan bestaan uit ofwel drie titels uit de onderwerpenlijst, ofwel eigen voorstellen, ofwel
een combinatie van titels uit de onderwerpenlijst en eigen voorstellen. Als je kiest voor titels uit
de onderwerpenlijst, geef je op het keuzeformulier aan om welk titel(s) het concreet gaat (de
onderwerpen zijn genummerd). Geef ook aan waarom je voor deze onderwerpen opteert. Als
je kiest voor een eigen onderzoeksvoorstel, kan je op basis van eigen interesses een
probleemstelling uitwerken samen met enkele richtinggevende onderzoeksvragen. We
rekenen op jouw initiatief om een potentiële promotor voor dit eigen voorstel te zoeken. Je
wordt steeds verwacht onderwerpen (titels uit de onderwerpenlijst en/of eigen
2
onderzoeksvoorstellen) bij 3 verschillende promotoren op te geven. Keuzeformulieren die
hier geen rekening mee houden, zullen worden teruggestuurd.
Dien het keuzeformulier ten laatste tegen zondag 3 november 2019 (23u59) in via
opdrachten (zie Ufora cursussite ‘Masterproef I vakgroep Onderwijskunde 2019-2020’). Geef
jouw document de volgende naam: “Keuzeformulier_Naam_Voornaam.doc” (e.g. het
keuzeformulier van Liesje De Backer wordt bewaard en opgeladen als
“Keuzeformulier_DeBacker_Liesje.doc”). We raden je aan jouw UGent-mailbox te checken in
de dagen na indiening van het keuzeformulier, want keuzeformulieren die niet aan de
verwachtingen voldoen (e.g. waarin 2 onderwerpen bij dezelfde promotor zijn opgenomen),
zullen worden teruggestuurd om de nodige aanpassingen te doen.
Op basis van de ingediende keuzeformulieren, worden de masterproefonderwerpen
toegewezen aan studenten (en studenten dus toegewezen aan een promotor) door de
coördinatoren vanuit de vakgroep Onderwijskunde. Er wordt hierbij maximaal rekening
gehouden met de opgegeven keuzes (i.c. top 3, dus niet louter de eerste keuze) van studenten
enerzijds, een billijke verdeling van het aantal masterproefstudenten per promotor anderzijds.
Wanneer meerdere studenten opteren voor hetzelfde onderwerp, wordt de opgegeven
motivering voor een onderwerp (zoals opgenomen in het keuzeformulier) in rekening gebracht.
Wanneer geen van jouw 3 opgegeven keuzes kan toegewezen worden, zal er een
heroriënteringsgesprek volgen met de coördinatoren (Liesje De Backer en Amélie Rogiers).
Tijdens dit gesprek zoeken we samen naar een onderwerp dat beschikbaar is en binnen het
interesseveld van de student ligt.
Ten laatste maandag 25 november 2019 zal de lijst met de verdeling van de
masterproefonderwerpen op de Ufora cursussite ‘Masterproef I vakgroep Onderwijskunde
2019-2020’ beschikbaar gesteld worden. Vanaf dan kunnen studenten rechtstreeks bij hun
promotor terecht voor het verdere verloop van het masterproefonderzoek.
We raden iedereen ook aan om de facultaire website rond Masterproef in de Pedagogische
Wetenschappen te raadplegen (https://www.ugent.be/pp/nl/student#Masterproef) voor meer
info omtrent deadlines, administratie, regels en procedures rond de masterproef.
Vanuit de vakgroep Onderwijskunde worden in de loop van het eerste masterjaar ook vijf
scriptieseminaries georganiseerd. De scriptieseminaries worden verzorgd door Prof. dr.
Martin Valcke en behandelen diverse stappen uit de onderzoekscyclus, die je voor de
vormgeving van je masterproef zal doorlopen. Deelname aan de scriptieseminaries is niet
verplicht maar wordt wel warm aanbevolen. Indien je inschrijft voor de scriptieseminaries wordt
aanwezigheid op elke sessie verwacht. Alle info omtrent de scriptieseminaries vinden jullie
terug via de Uforasite ‘Masterproef Pedagogiek en Onderwijskunde’ (opgelet, dit is een
afzonderlijke Uforasite van prof. Valcke i.f.v. de scriptieseminaries, het betreft niet de Uforasite
waarop jullie het keuzeformulier indienen!).
Dit academiejaar gaan de sessies door op 30 oktober 2019 (probleemstelling), 20 november
2019 (literatuuronderzoek), 27 november 2019 (onderzoeksdesign), 12 februari 2020
(analyseaanpak) en 19 februari 2020 (rapporteringsaanpak), telkens in de vergaderzaal van de
vakgroep Onderwijskunde (lokaal 120.047).
Voor meer informatie, contacteer:
Veel succes met de opstart van een boeiend
masterproefonderzoek!
3
MOGELIJKE PROMOTOREN EN HUN ONDERWERPEN
1.1 Prof. dr. Geert Devos
Verdere leden onderzoeksgroep: Lies Backers, Lore Bellemans, dr. Melissa Tuytens, Jasja Valckx (zie
ook Prof. dr. Ruben Vanderlinde), dr. Eva Vekeman
Volgende onderwerpen staan centraal:
• Schoolleiderschap: context en indicatoren van schoolleiderschap
• Schoolcultuur en schoolleiderschap
• Professionele ontwikkeling van directeurs
• Schoolbeleid inzake de evaluatie van leraren
• Visieontwikkeling van schoolleiders
• Zelfregulering van schoolleiders
• Personeelsbeleid in scholen
• Pedagogische begeleiding van scholen en leraren
• Analyse van het onderwijsbeleid
• Professionele leergemeenschappen binnen scholen
• Professionele ontwikkeling van ervaren leraren
Voorbeelden van mogelijke onderzoeksonderwerpen en masterproeftitels:
1. De rol van de schooldirecteur in de planlast van leraren.
2. Effectiviteit van professionele vorming bij schooldirecteurs: hoe ervaren zij zelf veranderingen
in hun competenties?
3. Reflectief vermogen en self-awareness bij schooldirecteurs
4. Poortwachterschap bij schooldirecteurs: hoe de schoolvisie bewaken in een turbulente
omgeving?
5. Hoe autonoom moeten scholen zijn ten opzichte van hun bestuur?
6. Schoolcultuur: hoe belangrijk zijn directiewissels?
7. Schoolvoorkeuren van directeurs.
8. Externe netwerken van schoolleiders.
9. Bronnen van self-efficacy bij schoolleiders in het secundair onderwijs
10. Interne kwaliteitszorg en het nieuwe referentiekader voor onderwijskwaliteit: hoe gaan
schoolleiders hiermee om?
11. Van lesopdracht naar schoolopdracht: opportuniteiten en barrières.
12. Mogelijkheden en uitdagingen bij het waarderen van personeelsleden door schooldirecteurs
13. Aanvangsbegeleiding onder de loep. De ondersteuning van beginnende leerkrachten in
Vlaamse scholen (op basis van interviews met directeurs, leerkrachten en mentoren) –
begeleiding Melissa Tuytens en Eva Vekeman
14. Overleg op scholen: efficiënt of tijdsverlies (op basis van interviews en observaties) –
begeleiding Melissa Tuytens en Eva Vekeman
15. De link tussen het strategisch beleid van de school en onderwijsopvattingen van leerkrachten
(op basis van interviews met directeurs en leerkrachten) – begeleiding Melissa Tuytens en Eva
Vekeman
4
1.2 Prof. dr. Bram De Wever
Verdere leden onderzoeksgroep: dr. Fien De Smedt (zie ook Prof. dr. Hilde Van Keer), dr. Lisa Dewulf,
Maaike Grammens, Iris Hulders, Yana Landrieu, Karen Putzeys, Lisse Van Nieuwenhove, dr. Michiel
Voet (zie elders in de lijst)
Voorbeelden van mogelijke onderzoeksonderwerpen en masterproeftitels:
16. In kaart brengen van competenties van leraren in een virtuele klas (Je kunt aansluiten bij lopend
onderzoek waarbij een rubric ontwikkeld wordt en video's van online lessen beschikbaar zijn,
de dataverzameling staat gepland tussen februari en april 2020 – In samenwerking met Maaike
Grammens, voor meer informatie kan je mailen naar [email protected] met
[email protected] in cc)
17. Participatie en non-participatie in volwassenenonderwijs: waarom leren volwassenen (niet)?
(In samenwerking met Lisse Van Nieuwenhove, voor meer informatie kan je mailen naar
[email protected] met [email protected] in cc).
18. Nieuwe eindtermen, nieuwe aanpak? Een onderzoek naar de impact van de nieuwe eindtermen
geschiedenis op de onderwijspraktijk (Je stapt voor jouw masterproef in in een lopend
doctoraatsonderzoek. Let op: dataverzameling gebeurt in het tweede semester van de eerste
master. - In samenwerking met Iris Hulders, voor meer informatie kan je mailen naar
[email protected] met [email protected] in cc)
19. Hoe vertalen leraren een nieuw lespakket naar hun eigen klaspraktijk en wat is de invloed op
leerlingen? Het adoptie- en implementatieproces van naderbij bekeken. (Je stapt voor jouw
masterproef in in een lopend doctoraatsonderzoek. Let op: dataverzameling gebeurt in het
tweede semester van de eerste master. - In samenwerking met Iris Hulders, voor meer
informatie kan je mailen naar [email protected] met [email protected] in cc)
Meer weten? Mail [email protected] voor meer informatie over deze onderzoekstopics en
meer informatie over contactpersonen en eventuele data.
Doe zelf een voorstel voor een titel.
Binnen de domeinen van technologieondersteund leren (blended learning, gebruik van Wiki’s en
social software in het onderwijs, Computer-supported collaborative learning (CSCL) en Technology
enhanced learning (TEL), afstandsonderwijs), samenwerkend leren en/of evaluatie (contractwerk,
groepswerk, zelf- en peerevaluatie, peer feedback, samenwerkend schrijven, formatieve evaluatie) en
leeromgevingen voor volwassenen (volwassenenonderwijs, informeel leren, open learning,
tweedekansonderwijs, basiseducatie, exploratie van PIAAC data) kunnen studenten zelf een voorstel
doen voor een masterproef. Een overzicht met concrete masterproeftitels van de voorbije jaren kan ter
inspiratie geconsulteerd worden op: http://www.tecolab.ugent.be/bram.php#masterproeven. Mail
[email protected] met een kort voorstel (1 à 2 bladzijden) over het onderwerp, de
probleemstelling, bijhorende onderzoeksvragen en hoe je de studie wil aanpakken (voorstel voor
methode).
5
1.3 dr. Michiel Voet
Ik ben vooral geïnteresseerd in thema’s gerelateerd aan het aanleren van onderzoekscompetenties.
Daarmee bedoel ik: de competenties die nodig zijn om vragen te beantwoorden via een systematisch
denkproces van informatie verzamelen, beoordelen, afwegen, en conclusies trekken. Zelf doe ik vooral
onderzoek in de context van geschiedenisonderwijs, dat jongeren leert redeneren met tegenstrijdige,
gekleurde, of onvolledige informatiebronnen over het verleden.
Volgende onderwerpen staan centraal:
Onderzoekend leren;
Redeneren en argumenteren;
Lesgeven en lerarenopleiding;
Geschiedenisonderwijs
Voorbeelden van mogelijke onderzoeksonderwerpen en masterproeftitels:
20. Kan een digitale leeromgeving studenten helpen om informatie te beoordelen en af te wegen
(i.s.m. onderzoeksgroep domain specific learning Universiteit van Amsterdam)?
21. Hoe bereiden scholen leerlingen voor om (online) informatie kritisch te beoordelen?
22. Hoe beïnvloeden ideeën over kennis de onderwijsaanpak van leraren?
23. Matchen de doelen die leraren zeggen na te streven met wat ze effectief in de klas doen?
24. Hebben kinderen die goed klok en kalender kunnen lezen ook een beter historisch tijdsbesef?
25. Kan een professor Fysica een onderzoekstaak uit de geschiedenisles oplossen? Een
onderzoek naar de domeingebondenheid van onderzoekscompetenties.
26. Easy come, easy go? Wat herinneren studenten hoger onderwijs zich nog uit de
geschiedenisles?
27. Hoe worden de nieuwe eindtermen en leerplannen geschiedenis (2019) door leraren onthaald?
(i.s.m. pedagogische begeleidingsdienst Katholiek Onderwijs Vlaanderen)
Stel zelf een titel voor
Je kan ook zelf een voorstel doen dat aansluit bij mijn onderzoeksthema’s. Stuur daarvoor een e-mail
naar [email protected] met een kort onderzoeksvoorstel (1-2 pg.’s) met uitleg over: onderwerp,
probleemstelling, onderzoeksvragen, en voorgestelde methode.
6
1.4 Prof. dr. Kris Rutten
Verdere leden onderzoeksgroep: Amber De Clerck, Hari Sacré, Laura Van Beveren.
Vanuit de onderzoeksgroep Cultuur & Educatie worden een aantal perspectieven ontwikkeld
waarbinnen een masterproef kan worden uitgewerkt:
Volgende onderwerpen staan centraal:
28. Wat kunnen we leren van kunst en cultuur in het onderwijs en daarbuiten?
29. De rol van digitale media in onderwijs en cultuur (games, sociale media).
30. De beeldvorming van diverse thema’s in fictie (literatuur, theater, film, tv, graphic novels,
games etc).
31. De rol van retoriek in onderwijs.
Voorbeelden van mogelijke onderzoeksonderwerpen en masterproeftitels:
32. Wat leren we uit fictie over het leraarschap, over specifieke vakken en de schoolcultuur? Focus
op het genre schoolfilms en –romans met ook aandacht voor alle fictie waarin aspecten van
onderwijs aan bod komen (bijvoorbeeld beeldvorming van ‘goede’ en slechte leraren; van
vakken uit bèta en alfa; van interactie tussen leraar en leerlingen etc).
33. Hoe onderwijzen we kunst op school? Focus op traditionele genres (roman, beeldende kunst),
maar ook nieuwe genres (graphic novel, games).
34. Welke veranderingen vinden er plaats binnen kunst en cultuur onder invloed van digitalisering?
35. Wat is de maatschappelijke impact van kunst en cultuur?
36. Wat is de (educatieve) rol van culturele instituties in een gedigitaliseerde samenleving?
37. Wat is de (educatieve) rol van culturele instituties in een superdiverse samenleving?
38. Wat zijn de maatschappelijke en educatieve functies van kunst en cultuur?
39. Hoe worden identiteiten gevormd binnen onderwijs? Cases: onderwijs en nationale identiteit,
het multi- en interculturele debat.
40. Wat betekent kritische reflectie in het (hoger) onderwijs?
41. Hoe kan retoriek ingezet worden om wetenschappelijke geletterdheid te bevorderen?
42. Burgerschap en conflicten van de wereld in de klas. Een retorische benadering.
Zie verdere informatie: http://www.cultureeducation.ugent.be/
Methodologisch kiezen we voornamelijk voor de volgende perspectieven: retorische analyse,
narratologie, discours analyse, content analyse & diverse interviewtechnieken (diepte-interviews,
focusgroepen). Ook een kwantitatief onderzoeksopzet kan besproken worden.
7
1.5 Prof. dr. Tammy Schellens
Verdere leden onderzoeksgroep: dr. Britt Adams (zie elders in de lijst), Elise Ameloot, Bram Cabbeke,
Loulou Detienne, dr. Tijs Rotsaert (zie elders in de lijst), Eline Vanderdonck
Volgende onderwerpen staan centraal:
• Activerend leren in hoger onderwijs
• Didactische werkvormen
• Computer ondersteund samenwerkend leren (CSCL)
• Technologie-gebaseerd leren + meer specifiek Webgebaseerd onderzoekend leren en leren
met de iPad/ Tablet PC
• Mediawijsheid
• Learning Analytics
• Artificiële intelligentie/Adaptieve leersystemen
Voorbeelden van mogelijke onderzoeksonderwerpen en masterproeftitels:
43. In samenwerking met Vesalius Oostende, secundair onderwijs (contactpersoon:
a) Competentiegericht werken in se-n-se studierichtingen.
b) Probleemoplossend onderwijs in ASO-studierichtingen (focus op 21ste-eeuwse
vaardigheden).
c) Vakoverschrijdend probleemoplossend onderwijs in eerste jaar B-stroom (focus op
autonomie van leerlingen in eigen leerproces).
44. Onderzoek in het kader van het actieplan activerend leren Universiteit Gent (kwalitatieve data
beschikbaar).
45. De impact van innoverende didactische werkvormen op de perceptie, motivatie en prestatie
van studenten secundair/hoger onderwijs.
46. Jigsaw in het klaslokaal (“de puzzelklas”): een coöperatieve leerstrategie voor het reduceren
van vooroordelen en het verbeteren van leerprestaties (in samenwerking met Prof. dr. Alain
Van Hiel, vakgroep ontwikkelings-, persoonlijkheids- en sociale psychologie).
47. De impact van het gebruik van specifieke onderwijstechnologie (weblogs, wiki’s, digibord…) op
motivatie en prestatie van leerlingen secundair onderwijs.
48. PADagogie, de iPad als leermiddel? Tabletimplementatie in het secundair onderwijs.
49. Mediawijsheid in basis- en secundair onderwijs
50. Flipping the classroom in de context van Blended learning.
51. Ondersteunende rol van Learning Analytics voor docenten binnen blended leeromgevingen in
het hoger onderwijs (kwalitatieve data beschikbaar).
8
1.6 dr. Britt Adams
Voorbeeld van een mogelijk onderzoeksonderwerp en masterproeftitel:
52. Masters of Didactics: Een onderzoek naar de professionalisering van universiteitsdocenten (zie
ook dr. Laura Thomas)
Lange tijd werd van universiteitsdocenten aangenomen dat het zijn van een expert in een bepaalde
discipline voldoende is om hierover les te geven. De laatste decennia zijn er echter tal van uitdagingen
verbonden aan het lesgeven in een universitaire context. Denk daarbij aan de meer student-gerichte
benadering die hedendaags centraal staat, het onderwijzen van complexe 21-eeuwse vaardigheden,
en het omgaan met een diverse studentenpopulatie. In het kader van deze uitdagingen werd het
Masters of Didactics project opgericht, waarbij we in het bijzonder Poolse docenten professionaliseren
in innovatieve didactische werk- en evaluatievormen gedurende een vijfdaags programma aan de
UGent. In deze masterproef kan je meelopen tijdens deze vijfdaagse cursus en ondertussen je data
verzamelen. Het is de bedoeling dat mixed-method technieken worden gehanteerd: zowel een
vragenlijst (die reeds voor handen is) als kwalitatieve data in de vorm van instructional design
formulieren vormen de basis voor de analyses.
Meer weten? Mail [email protected] voor meer informatie ([email protected] graag in
cc zetten).
9
1.7 dr.Tijs Rotsaert
Volgende onderwerpen staan centraal:
• Toetsgeletterdheid van leraren/docenten
• Feedback
• Toetsing
• Onderwijsinnovatie in hoger onderwijs
• Kwaliteitszorg in hoger onderwijs
Voorbeelden van mogelijke onderzoeksonderwerpen en masterproeftitels:
53. Anonimiteit als scaffold voor de regulering van interpersoonlijke processen in peer assessment
(Kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksdata beschikbaar)
54. Een rapport zonder punten in de eerste graad ASO? Een verkennende studie naar ervaringen
van leerlingen, leraren en ouders. (i.s.m. Vesaliusinstituut, Oostende)
55. De ontwikkeling van een centraal toetsbeleid in het secundair onderwijs (i.s.m.
Bernarducscollege, Oudenaarde)
56. De impact van formatieve assessmentvormen op de leerprestaties en feedbackgeletterheid
van studenten.
10
1.8 Prof. dr. Martin Valcke
Verdere leden onderzoeksgroep: dr. Liesje De Backer (zie elders in de lijst), Delphine Franco en ad
hoc PhD studenten
Volgende onderwerpen staan centraal:
Innovatie Hoger Onderwijs:
57. Wat vindt het werkveld van de opleiding Pedagogische Wetenschappen aan de UGent?
58. Zijn afgestudeerden “ready for the profession”? Een studie bij afgestudeerden Pedagogische
Wetenschappen aan de UGent.
59. Wetenschappelijke teksten lezen in het hoger onderwijs: Engelse taalvaardigheid van
studenten.
60. Academisch lezen onderschat. Ondersteunen van studenten in het hoger onderwijs.
61. Gamification in het hoger onderwijs: zinloze gadget?
62. Klinische simulaties in de logopedieopleiding. Een experiment.
63. Onderzoeksonderbouwd leren in het hoger onderwijs: is research based learning haalbaar
vanaf het eerste jaar?
64. Wat vinden studenten lastig aan het studeren in het eerste jaar hoger onderwijs?
65. “Schakelen” in het hoger onderwijs: waarin verschillen studenten in schakelprogramma’s van
andere studenten en hoe wordt hier rekening mee gehouden?
Materialiteit in onderwijs:
66. Van een visie op onderwijs tot de inrichting van een klaslokaal (zie ook praktijkvoorstel i.s.m.
FOPEM op de Uforasite ‘Masterproef I vakgroep Onderwijskunde: 2019-2020’)
67. Spelen met de inrichting van een klaslokaal. Een experiment in een lagere school.
68. Technologie in actie: Over de rol van materialiteit in de context van Blended Learning
69. Ownership van een klas: leerlingen dragen zorg voor hun klas en hun school.
70. Gaat op jullie school ook de klas op slot?
Innovaties in de lerarenopleiding:
71. Zijn leraren voorbereid op het werken in teams op school?
72. Klinische simulaties in lerarenopleidingen. Een stand van zaken.
73. Worden toekomstige leraren voldoende voorbereid op het gebruik van ICT voor leren en
instructie?
Nascholing en vorming in het teken van onderwijsinnovatie:
74. De mogelijkheden van teacher designteams onder de loep
75. Werkplekleren: hoe evalueer je dat?
Bijkomende voorstellen:
76. Waarom vinden kinderen dit museum zo interessant en dat andere museum zo saai?
77. Evaluatie van evaluatiecompetenties van leerlingen.
78. Evaluatie in het SO: lust, last of overlast.
79. Statistiekcompetenties en motivatie bij 1ste jaarstudenten.
11
1.9 dr. Liesje De Backer
Volgende onderwerpen staan centraal:
Metacognitieve regulatie en zelfregulerend leren (in het hoger en secundair onderwijs)
Samenwerkend leren in hoger onderwijs
Peer tutoring
Beïnvloedende factoren t.a.v. de kwaliteit van samenwerkend leren (groepsprocessen, peer
interacties, kenmerken van de individuele lerende, etc.)
Voorbeelden van mogelijke onderzoeksonderwerpen en masterproeftitels:
80. Student als manager van het eigen leren? Een onderzoek naar de ervaringen van studenten
met het reguleren van hun studies hoger onderwijs.
81. Ik weet (niet) hoe ik als leerkracht het zelfregulerend leren van mijn leerlingen kan
optimaliseren.
82. Leren leren in het secundair onderwijs ter voorbereiding op het hoger onderwijs: zo gebeurt
het (niet)!
Stel zelf een titel voor
Mail een kort onderzoeksvoorstel (1 à 2 bladzijden), waarin je het onderwerp en de probleemstelling
verduidelijkt, bijhorende onderzoeksvragen formuleert en een voorstel voor de methode toelicht, naar
12
1.10 Prof. dr. Johan van Braak
Verdere leden onderzoeksgroep METiS (Meten van Effectiviteit en Technologie in Scholen): Heleen
Bourdeaud’hui, Lisa De Schaepmeester, Eline Godaert, Xinlei Li, dr. Valérie Thomas (zie elders in de
lijst)
Het lopend onderzoek binnen METiS richt zich vooral op de studie van onderdelen van het curriculum
die minder aandacht krijgen in het klassieke effectiviteitsonderzoek, maar toch actueel en relevant zijn
voor hedendaags onderwijs in een snel veranderende samenleving, zoals digitale competenties,
burgerschap en luistervaardigheden.
Hoe kunnen deze competenties gemeten worden? Hoe sterk verschillen klassen en scholen van
elkaar? Op welke manier draagt de leraar bij tot de competenties van leerlingen? Onderzoekers binnen
METiS ontwikkelen zelf meetinstrumenten en voeren grootschalig onderzoek uit om deze complexe
vragen te beantwoorden.
Volgende onderwerpen staan onder meer centraal:
Luistervaardigheden
Burgerschapscompetenties
Digitale competenties
Meetvraagstukken
Digitale verhalen in de basisvorming
Digitale verhalen bieden onderwijskundig veel mogelijkheden voor leraren en leerlingen in de
basisvorming. Het is een werkvorm om vakdoorbrekend te werken en om cross-curriculaire
vaardigheden te ondersteunen (sociale vaardigheden, kritisch denken, ICT, …) En bovenal geeft het
leerlingen een stem. Verschillende aspecten verdienen aandacht via onderzoek:
83. Systematische literatuurstudie naar opbrengsten van digitale verhalen in de basisvorming:
welke uitkomsten worden onderzocht in wetenschappelijke studies en wat kunnen we zeggen
over wat werkt?
84. Digitale verhalen als werkvorm bij kwetsbare groepen
Meet- en curriculumvraagstukken rond digitale competenties
85. Systematische review rond het direct meten van digitale competenties van leerlingen of
leerkrachten
86. De praktijk van het computationeel handelen in het lager onderwijs: state of the art
87. Computationeel handelen in het curriculum: internationaal vergelijkende studie
88. Nieuwe digitale eindtermen voor de eerste graad: impact op het didactisch handelen.
Burgerschap in het onderwijs
Begeleiding: Lisa De Schaepmeester
Burgerschap is een hot item in onze huidige samenleving. Iedereen erkent het belang van het
bevorderen van burgerschapscompetenties van kinderen en jongeren en het onderwijs heeft hierin een
sleutelrol. De voorbije decennia is burgerschapsonderwijs dan ook in heel wat nationale en
internationale curricula geïntroduceerd. Ook in Vlaanderen leeft er momenteel veel rond
burgerschapsonderwijs. Het is echter nog onduidelijk hoe burgerschap in de klas precies vorm krijgt.
Verschillende aspecten rond de rol van de klas en de leraar in burgerschapsonderwijs verdienen dan
ook aandacht binnen onderzoek:
13
89. Burgerschapsonderwijs in de klas? Een onderzoek naar de relatie tussen de
instructiekenmerken van de leraar en de burgerschapscompetenties van leerlingen in het
basisonderwijs.
90. Gelijk burgerschapsonderwijs voor alle leerlingen? Een onderzoek naar de relatie tussen de
instructie van de leraar in burgerschapsonderwijs en sociaal-etnische
klascompositiekenmerken.
91. Hoe ervaren leerlingen goed burgerschap in de klas? Een onderzoek naar de relatie tussen de
achtergrondkenmerken en burgerschapservaringen van leerlingen.
Digitale technologie en het curriculum
Begeleiding: Eline Godaert
92. “Ik zoek dat wel op via Google. Of toch maar beroep doen op een ICT-coördinator?” Een
kwalitatief onderzoek naar de percepties van leraren lager onderwijs over de rol en
ondersteuning van de ICT-coördinator op school.
ICT-coö rdinatoren worden onder andere genoemd naar de ‘change agents’ die de school
ondersteunen om ICT op een succesvolle manier te integreren, door de 'brug' te slaan tussen
de eisen van de overheid en de behoeften van de school, de leerkracht en de leerling. ICT- coö
rdinatoren zijn een fundamenteel onderdeel in de organisatorische ontwikkeling van scholen
voor de integratie van ICT in de onderwijspraktijk, evenals in de opleiding en advisering van
leraren (Moreira, Rivero, Sosa Alonso, 2019). Daarom wordt ook aanbevolen uit recent
onderzoek (Heymans, Godaert, Elen, van Braak, & Goeman, 2017) om bijkomend aandacht te
besteden aan de rol van de ICT-coö rdinator in toekomstig onderzoek naar digitale competenties
van leerlingen.
Andere
93. Privatisering van publiek onderwijs: internationale reviewstudie
94. Centrale examens voor het secundair onderwijs: lessen uit het buitenland
95. Ontwikkeling en validering van instrumenten voor het meten van soft-skills van
(orho)pedagogen en onderwijskundigen zoals oplossingsgericht communicatief handelen,
luisterbereidheid en empathie
Doe zelf een voorstel voor een titel.
Vrije keuze (vooraf te bespreken) van onderwerp rond curriculum-, innovatie- en andere
effectiviteitsvragen. Mail [email protected] met een kort voorstel (1 à 2 bladzijden) over het
onderwerp, de probleemstelling, bijhorende onderzoeksvragen en hoe je de studie wil aanpakken
(voorstel voor methode).
14
1.11 dr. Valérie Thomas
Voorbeeld van een mogelijk onderzoeksonderwerp en masterproeftitel:
96. Ouderbetrokkenheid in het secundair onderwijs: perspectieven van leerkrachten en directies
Het wordt algemeen erkend dat ouders een aanzienlijke impact hebben op het leren en de algemene
ontwikkeling van leerlingen. Hoewel de positieve impact van ouderbetrokkenheid in het onderwijs aan
bod komt in nationale en internationale beleidsinitiatieven, wordt in de praktijk echter nog weinig
aandacht besteed aan het ouderperspectief, zeker in het secundair onderwijs. Desondanks zijn ouders
cruciale partners in het leerproces van leerlingen, voornamelijk in het motiveren en het begeleiden van
hun kinderen tijdens de secundaire schoolloopbaan.
Daarnaast spelen ook leerkrachten een cruciale rol om een effectieve betrokkenheid van de ouders te
bewerkstelligen. Daarom is het interessant om de perspectieven van leerkrachten alsook hun directie
op betrokkenheid van de ouders en de ondersteuning bij het studeren thuis te onderzoeken. Hoe zetten
leerkrachten en directies in het secundair onderwijs in op de betrokkenheid van ouders? Welke
strategieën gebruiken leerkrachten al om de capaciteiten van de ouders voor effectieve betrokkenheid
te vergroten, tegen welke barrières lopen leerkrachten bij het betrekken van ouders en welke
competenties zien leerkrachten als waardevol om ouders op de meest effectieve wijze bij het onderwijs
te betrekken?
In deze studie maak je eerst een literatuurstudie naar ouderbetrokkenheid in het secundair onderwijs
en specifiek omtrent de perspectieven van leerkrachten en directies op deze thematiek. Je screent ook
wat er op beleidsniveau beschikbaar is rond ouderbetrokkenheid in het secundair onderwijs.
Vervolgens voer je een kwalitatief onderzoek uit met leerkrachten en directies van secundaire scholen
(focusgroepen/interviews/…). Je legt ten slotte je resultaten naast de bevindingen van de literatuur en
spiegelt je resultaten ook aan het beleid.
Opmerking: Gezien dr. Valérie Thomas met moederschapsrust zal zijn van begin oktober 2019 t.e.m.
januari 2020, kan uitzonderlijk geen contact worden opgenomen met haar voor meer informatie omtrent
de voorgestelde titel of voor het afbakenen van een eventueel eigen onderwerp binnen haar
expertisegebied. De student die na de verdeling van de masterproefonderwerpen eventueel zou werken
rond de opgegeven titel kan vanaf januari 2020 contact opnemen met Valérie Thomas via
[email protected] (opgelet, geen UGent-mailadres!).
15
1.12 Prof. dr. Ruben Vanderlinde
Verdere leden onderzoeksgroep: Karen De Coninck, Karolien Keppens, Ine Ophalvens, dr. Hanne Tack
(zie elders in de lijst), dr. Laura Thomas (zie elders in de lijst), Jasja Valckx (zie ook Prof. dr. Geert
Devos)
Volgende onderwerpen staan centraal:
Het onderzoek van Ruben Vanderlinde heeft betrekking op de professionele ontwikkeling van
onderwijsgevenden. Concreet betekent dit dat onderzoek wordt uitgevoerd naar professioneel leren
van student-leraren, leraren, mentoren, lerarenopleiders, etc. Het onderzoek situeert zich in de
lerarenopleiding, de aanvangsbegeleiding, en het levenslang leren van onderwijsprofessionals.
Daarnaast loopt ook onderzoek naar onderwijsvernieuwingsprocessen. Onderzoeksdesigns kunnen
kwantitatief of kwalitatief van aard zijn. Onderzoekstopics hebben betrekking op lerarenopleiding en
opleidingsdidactiek, professionele ontwikkeling, relatie onderwijsonderzoek en onderwijspraktijk,
onderwijsinnovatie en schoolontwikkeling.
Voorbeelden van mogelijke onderzoeksonderwerpen en masterproeftitels:
Meer weten? Mail [email protected] voor meer informatie over deze onderzoekstopics en
meer informatie over contactpersonen en eventuele data.
97. Onderzoek naar professionaliserings-noden en -behoeften van leraren PAV
PAV is een bijzonder vak in het Vlaams secundair onderwijs. PAV is een geïntegreerd vak. Dit betekent
dat alle deelvakken in een bepaalde mate worden aangebracht via creatieve projecten. In het kader
van deze masterproef wordt onderzoek verricht naar professionaliserings-noden en -behoeften van
leraren PAV. Het onderzoek is gesitueerd tegen de achtergrond van de recente PAV-peilingen en het
bijhorende verklaringsonderzoek, maar ook tegen de achtergrond van de mogelijkheid om als
academische lerarenopleidingen een vakdidactiek PAV in te richten.
98. Onderzoek naar de uitbouw van een campuswerking binnen de UGent educatieve masters
Vanaf het academiejaar 2019-2020 kunnen de universiteiten hun lerarenopleiding ook aanbieden op
zogenaamde buitencampussen. Dit is mogelijk in het kader van de implementatie van het nieuwe
decreet op de lerarenopleiding. Dit decreet maakt het systeem van educatieve masteropleidingen
mogelijk, c.q. lerarenopleidingen op VKS 7-niveau. In het kader van deze masterproef wordt onderzoek
opgezet naar de uitbouw van de educatieve masteropleidingen aan de Ugent-campussen (Kortrijk,
Brugge en Oudenaarde) voor zij-instromers lerarenopleiding.
99. Sociale netwerkanalyse van lerarenopleiders in relatie tot ogenomen rollen
Lerarenopleiders vervullen veel verschillende rollen (leraar van leraren, onderzoeker, bruggenbouwer,
poortwachter, curriculumontwikkelaar). Deze rollen zijn van groot belang i.f.v. het ondersteunen van
hun professionele ontwikkeling. In het kader van deze masterproef worden deze rollen onder de loep
genomen en wordt onderzocht hoe lerarenopleiders een netwerk uitbouwen met andere relevante
professionals. In het onderzoek wordt gebruik gemaakt van kwalitatieve sociale netwerkanalyse.
16
100. Samenwerken en samen leren in vakgroepen wiskunde en Frans: Een kwalitatief
exploratief onderzoek (Data beschikbaar)
Begeleiding: Jasja Valckx
Leraren worden steeds meer geconfronteerd met hoge eisen en toenemende uitdagingen in het
onderwijs, daarom heeft levenslange professionalisering van leraren een belangrijke plaats in
onderzoek ingenomen. Omwille van tekorten van traditionele vormen van professionalisering (vb.
nascholingen buiten de schoolmuren), wordt er steeds meer aandacht besteed aan de rol die
vakgroepen kunnen spelen in de professionalisering van leraren. Vandaag heeft elke secundaire school
een vakgroepwerking. Steeds vaker zijn scholen echter op zoek naar ondersteuning voor hun
vakgroepwerking om een professionele vakgroepwerking te realiseren. In een professionele
vakgroepwerking werken leraren samen en leren leraren van elkaar. Deze masterproef wil door middel
van kwalitatieve data (observaties en interviews) nagaan hoe leraren samenwerken en zich
professioneel ontwikkelen binnen een vakgroepwerking.
101. Diversiteit in het onderwijs: Een onderzoek naar het vermogen van student-leraren om
gebeurtenissen met betrekking tot inclusief lesgeven te herkennen (noticing) in videoclips (Data
beschikbaar)
Begeleiding: Karolien Keppens
Door de toenemende diversiteit in het onderwijs wordt het lesgeven alsmaar complexer en uitdagender.
Student-leraren dienen hiertoe voldoende voorbereid te worden doorheen hun initiële
lerarenopleidingen. Door middel van videobeelden uit klassen die gekenmerkt worden door een grote
diversiteit (inclusieve klassen) trachten we student-leraren hierop voor te bereiden. In deze masterproef
onderzoek je in welke mate student-leraren cruciale gebeurtenissen met betrekking tot inclusief
lesgeven herkennen (noticing) in videoclips. Op basis van beschikbare kwantitatieve data onderzoek je
of de motivatie van student-leraren bijdraagt aan het herkennen van deze gebeurtenissen in videoclips.
102. Diversiteit in het onderwijs: Een onderzoek naar het vermogen van student-leraren om
te redeneren (reasoning) over gebeurtenissen met betrekking tot inclusief lesgeven in
videoclips (Data beschikbaar)
Begeleiding: Karolien Keppens
Door de toenemende diversiteit in het onderwijs wordt het lesgeven alsmaar complexer en uitdagender.
Student leraren dienen hiertoe voldoende voorbereid te worden doorheen hun initiële
lerarenopleidingen. Door middel van videobeelden uit klassen die gekenmerkt worden door een grote
diversiteit (inclusieve klassen) trachten we student leraren hierop voor te bereiden. In deze masterproef
onderzoek je in welke mate student-leraren in staat zijn om te redeneren (reasoning) over
gebeurtenissen in videoclips met betrekking tot inclusief lesgeven. Kunnen student-leraren beter
redeneren over deze gebeurtenissen wanneer hun motivatie hoger is? Deze vraag staat centraal in
deze masterproef.
Zelf een voorstel indienen
Een voorstel kan zelf ingediend worden als het aansluit bij de uitganspunten van het
onderzoeksdomein. Mail [email protected] met een kort voorstel (1 à 2 bladzijden) over
het onderwerp, de probleemstelling, bijhorende onderzoeksvragen en hoe je de studie wil aanpakken
(voorstel voor methode).
17
1.13 dr. Hanne Tack
Voorbeelden van mogelijke onderzoeksonderwerpen en masterproeftitels:
103. Hoe gaan lerarenopleiders om met diversiteit? Een exploratief onderzoek.
Diversiteit kenmerkt steeds meer onze maatschappij en onderwijs. Toch is er tot op heden weinig
onderzoek dat zich richt op de vraag hoe lerarenopleiders omgaan met deze toenemende diversiteit.
Deze vraag is cruciaal gezien de belangrijke rol van lerarenopleiders: het opleiden van onze
toekomstige leraren voor deze steeds meer groeiende diversiteit. Eerder onderzoek toonde aan dat
lerarenopleiders zich eerder onzeker voelen wat betreft deze competentie en er bovendien heel wat
verschillende benaderingen op na houden. Om inzicht te verwerven in de competenties van
lerarenopleiders om met diversiteit om te gaan, is zowel een kwantitatief, kwalitatief als mixed method
opzet mogelijk.
104. De mentor en de lerarenopleider: twee werelden apart?
Zowel de mentor op de school als de lerarenopleider verbonden aan de opleiding zijn essentieel in de
begeleiding van student leraren in stagecontexten. Echter, hoe verhouden beide zich tot elkaar? En
meer nog, hoe ervaren studenten de begeleiding van beide actoren? In het kader van deze masterproef
wordt de verhouding student leraar - mentor - lerarenopleider onderzocht. Door middel van observaties
en interviews wenst deze masterproef inzicht te bieden in deze thematiek.
Neem contact op met [email protected] voor meer informatie over de voorgestelde titels.
Zelf een voorstel indienen
Een voorstel kan zelf ingediend worden als het aansluit bij de volgende onderwerpen: (professionele
ontwikkeling van) lerarenopleiders, praktijkonderzoek als professionaliseringsstrategie of mentoring in
stagecontexten. Studenten die zelf een voorstel indienen sturen hiervoor een a4’tje naar
[email protected] waarin ze de probleemstelling en bijhorende onderzoeksvraag schetsen. Het
a4’tje dient eveneens een voorstel van onderzoeksmethode te bevatten.
18
1.14 dr. Laura Thomas
Voorbeelden van mogelijke onderzoeksonderwerpen en masterproeftitels:
105. Masters of Didactics: Een onderzoek naar de professionalisering van
universiteitsdocenten (zie ook dr. Britt Adams)
Lange tijd werd van universiteitsdocenten aangenomen dat het zijn van een expert in een bepaalde
discipline voldoende is om hierover les te geven. De laatste decennia zijn er echter tal van uitdagingen
verbonden aan het lesgeven in een universitaire context. Denk daarbij aan de meer student-gerichte
benadering die hedendaags centraal staat, het onderwijzen van complexe 21-eeuwse vaardigheden,
en het omgaan met een diverse studentenpopulatie. In het kader van deze uitdagingen werd het
Masters of Didactics project opgericht, waarbij we in het bijzonder Poolse docenten professionaliseren
in innovatieve didactische werk- en evaluatievormen gedurende een vijfdaags programma aan de
UGent. In deze masterproef kan je meelopen tijdens deze vijfdaagse cursus en ondertussen je data
verzamelen. Het is de bedoeling dat mixed-method technieken worden gehanteerd: zowel een
vragenlijst (die reeds voor handen is) als kwalitatieve data in de vorm van instructional design
formulieren vormen de basis voor de analyses.
Meer weten? Mail [email protected] voor meer informatie ([email protected] graag in
cc zetten).
106. Inductie voor beginnende leraren als een recht en plicht: Een exploratief onderzoek
De eerste jaren in het lerarenberoep omvatten heel wat uitdagingen. Begeleiding en ondersteuning van
beginnende leraren zijn dan ook cruciaal. In de nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst staat
omschreven dat vanaf 1 september 2019 inductie voor beginnende leraren een recht en plicht is. Om
dit te bewerkstelligen, krijgen scholen bijkomende middelen. Deze masterproef wil via interviews,
focusgroepen en/of vragenlijsten o.a. nagaan hoe scholen dit recht en plicht tot inductie concreet
vormgeven in de praktijk.
Meer weten? Mail [email protected] voor meer informatie over deze onderzoekstopics en
meer informatie over contactpersonen en eventuele data.
19
1.15 Prof. dr. Hilde Van Keer
Verdere leden onderzoeksgroep: Rielke Bogaert, dr. Liesje De Backer (zie ook Prof. dr. Martin Valcke),
dr. Fien De Smedt (zie elders in de lijst), dr. Emmelien Merchie (zie elders in de lijst), Amélie Rogiers,
Kim Van Ammel, Silke Vanparys, Iris Vansteelandt.
Volgende onderwerpen staan onder meer centraal:
• Peer en student tutoring
• Zelfregulerend leren
• Taal-, lees- en schrijfonderwijs in het lager en secundair onderwijs: o.a. verwerken van
tekstuele informatie, begrijpend lezen, schrijven, lees- en schrijfmotivatie en leesbevordering
Voorbeelden van mogelijke onderzoeksonderwerpen en masterproeftitels:
107. Read to me, give me words! Met deze studie ga je na in welke mate kinderen in het 1e
leerjaar op lange termijn “targetwoorden” onthouden na een interactieve voorleesinterventie.
Voor meer informatie kan je terecht bij [email protected] (Hilde graag in cc zetten).
108. Interviews bij leerlingen over hun leesmotivatie bij de 3 meetmomenten
Jongeren lezen toch niet meer? Of wel? Interviews bij jongeren over hun motivatie om te lezen
In dit onderzoek werk je mee aan ProjectExpert, een deel van het doctoraatsonderzoek van
Kim Van Ammel. Je gaat naar enkele scholen om bij leerlingen uit het derde jaar
beroepssecundair onderwijs interviews af te nemen. Voor meer informatie over deze
masterproef kan je contact opnemen met [email protected] (gelieve Hilde in cc te
zetten).
109. Think-alouds bij leerlingen om leesstrategieën te meten bij de 3 meetmomenten
Expert in lezen? Wie zijn ze? Wat doen ze? Wat drijft hen? Analyseren van hardop denk
protocollen bij jongeren
In dit onderzoek werk je mee aan ProjectExpert, een deel van het doctoraatsonderzoek van
Kim Van Ammel. Je gaat naar enkele scholen om bij leerlingen uit het derde jaar
beroepssecundair onderwijs hardop denk protocollen af te nemen. Leerlingen lezen een tekst
hardop en verwoorden wat ze denken tijdens het lezen. Op die manier worden de mentale
processen tijdens het lezen blootgelegd. Voor meer informatie over deze masterproef kan je
contact opnemen met [email protected] (gelieve Hilde in cc te zetten). Hier kunnen
twee studenten aan werken.
110. Toekomst Ateliers voor Jongeren in Gent: Een studie naar de beleving van jongeren
doorheen het traject en naar de effectiviteit van het programma op o.a. toekomstperspectieven,
schoolmotivatie, … (Meerdere studenten kunnen rond dit topic werken)
111. Leeskracht!? Hoe de leesmotivatie van leerlingen bevorderen via een samenwerking
met de bib? Wat zijn de ervaringen van de betrokkenen (leerlingen, bibmedewerkers,
leraren). Dit onderzoek loopt in samenwerking met de Gentse bibs (onder meer Bibliotheek
Watersportbaan). Meerdere studenten kunnen rond dit topic werken.
20
1.16 dr. Fien De Smedt
Voorbeeld van een mogelijk onderzoeksonderwerp en masterproeftitel:
112. Beter lezen is beter schrijven? Graag lezen is graag schrijven? De nexus tussen lezen
en schrijven onder de loep!
21
1.17 dr. Emmelien Merchie Volgende onderwerpen staan centraal:
Zelfregulerend leren in het lager en secundair onderwijs
Begrijpend en studerend lezen in het lager en secundair onderwijs
Schematiseer- en visualisatiestrategieën in het lager en secundair onderwijs (bv. mind
mapping, infographics)
Differentiëren
Voorbeelden van mogelijke onderzoeksonderwerpen en masterproeftitels:
Schematiseer-en visualisatiestrategieën in het lager onderwijs:
113. De invloed van mind maps op begrijpend lezen van informatieve teksten.
114. Leren (leren) leuker maken? De invloed van motivatie bij het gebruik van mind maps
om informatieve teksten in te studeren.
Leesvaardigheid in het lager onderwijs:
115. Sleutelen leraren wel aan begrijpend lezen? Een kwalitatieve interviewstudie.
Deze data is reeds beschikbaar, met mogelijkheid tot verzamelen van aanvullende nieuwe data.
Bij interesse, gelieve [email protected] te contacteren voor meer info (Emmelien graag
in cc zetten).
116. Goed begrijpend lezen aan het einde van het lager onderwijs: Een kwestie van de
leraar of de leerling?
Deze data is reeds beschikbaar. Bij interesse, gelieve [email protected] te
contacteren voor meer info (Emmelien graag in cc zetten).
117. Zin of onzin van differentiatie bij begrijpend lezen? Wat als klassikaal werken niet meer
baat? Een onderzoek naar ondersteuning in kleine groep. Bij interesse, gelieve
[email protected] te contacteren voor meer info (Emmelien graag in cc zetten).
Leesvaardigheid in het secundair onderwijs (onderzoek i.s.m. DiaBe):
118. Opvattingen van leraren over het meten van leesvaardigheid in het secundair
onderwijs. De meerwaarde van Diatekst onder de loep.
119. Opvattingen van leraren en leerlingen over oefenmateriaal Diaplus i.f.v. differentiatie in
leesvaardigheid.
Doe zelf een voorstel voor een titel.
Mail [email protected] met een kort voorstel (1 à 2 bladzijden) over het onderwerp, de
probleemstelling, bijhorende onderzoeksvragen en hoe je de studie wil aanpakken (voorstel voor
methode).
22
1.18 dr. Ellen Vanderhoven Volgende onderwerpen staan centraal:
Digitale leermiddelen
Games in de klas
Mediawijsheid
Vorming van leraren m.b.t. het gebruik van onderwijstechnologie
De rol van de ICT-coördinator
Voorbeelden van mogelijke onderzoeksonderwerpen en masterproeftitels:
120. Met z’n allen game-based leren! De impact van een campagne rond games in het
onderwijs op leraren.
121. Aan de slag met games in de klas: een didactische uitdaging voor leraren.
122. Mediacoaches onder de loep: de impact van een train-the-trainer opleiding rond
mediawijsheid.
123. De ICT-coördinator: didactische of technische held?
124. ICT op scholen coördineren: een haalbare taak?
125. LeesVoor! Het gebruik van voorleessoftware in het onderwijs.
126. Het gebruik van onderwijstechnologie om leerlinggericht onderwijs te stimuleren.
Voor meer informatie rond deze topics kan contact opgenomen worden via
[email protected] (opgelet, geen UGent-mailadres!).
23
Masterproefonderwerpen Sociaal Werk & Sociale Pedagogiek 2019-2020 Praktische informatie
1. Promotorschap
Het promotorschap van een masterproef kan worden opgenomen door: Prof. Dr. Michel Vandenbroeck, Prof. Dr. Rudi Roose, Prof. Dr. Ilse Derluyn, Prof. Dr. Griet Roets, Prof. Dr. Lieve Bradt, Prof. Dr. Lieselot De Wilde, Prof. Dr. Bruno Vanobbergen, Prof. Dr. Ine Lietaert, Dr. Filip Coussée, Dr. An Verelst, Dr. Jochen Devlieghere, Dr. Shana Sabbe, Dr. Floor Verhaeghe
2. Dagelijkse begeleiding Elke masterproef heeft een promotor, toegewezen door de vakgroep. Het is mogelijk dat je, naast een promotor, ook een begeleider wordt toegewezen. Dit kan o.a. wanneer een lid van de vakgroep die formeel geen promotor van jouw masterproef kan zijn (bv. een assistent of doctoraatsbursaal) over een specifieke deskundigheid beschikt m.b.t. het onderwerp of onderzoeksopzet binnen je masterproef. De inzet van deze deskundigheid kan een meerwaarde bieden voor de begeleiding en inhoudelijke uitwerking van jouw masterproef.
3. Onderwerp Je kiest als student in de eerste plaats een onderwerp voor je masterproef en geen promotor. De promotor en/of begeleider wordt je later toegewezen. Op de lijst die via de Uforawebsite wordt aangeboden, kan je per overkoepelend thema, alle mogelijke onderwerpen terugvinden. Wanneer je aan een thema denkt dat niet is opgenomen in deze lijst, mag en kan je ook een eigen onderwerp voorstellen. Hierbij is het belangrijk om af te toetsen of voor het voorgestelde onderwerp voldoende begeleidingsmogelijkheden aanwezig zijn op de vakgroep. Hiertoe neem je best tijdig contact op met mogelijke promotoren verbonden aan de vakgroep Sociaal Werk en Sociale Pedagogiek. De uiteindelijke toewijzing van een promotor en/of begeleider is een beslissing van de vakgroep.
4. Praktisch Of je nu kiest voor een thema uit de aangeboden lijst of zelf een eigen voorstel indient, het betreft steeds een gemotiveerde keuze. Hiertoe dien je een ingevuld keuzeformulier te bezorgen, dat eveneens op Ufora beschikbaar is. Dit formulier mail je door naar [email protected] uiterlijk op 3/11/2019. Het ingediende keuzeformulier omvat een voorstel van thema/probleemstelling en motivering, gebaseerd op een verkenning van de literatuur. Zo wordt duidelijk dat je hebt verkend welk onderzoek reeds over dit thema is verricht, welke discussies aanwezig zijn, etc. Voor de studenten Sociaal Werk vormt de oefening in het kader van het opleidingsonderdeel Onderzoeksvaardigheden een voorbereiding op het maken van hun masterproef. Er kan aangesloten worden bij het thema en de probleemstelling ontwikkeld binnen dit vak. Voor de studenten die hiervoor kiezen, start de keuze van een onderwerp dus reeds bij dit opleidingsonderdeel. Na het doormailen van een keuze, worden de keuzeformulieren besproken op de Vakgroep Sociaal Werk en Sociale Pedagogiek en krijg je een promotor (en eventueel begeleider) toegewezen. Nadien is het je eigen verantwoordelijkheid om contact op te nemen met je promotor.
24
A. Sociaal werk
A.1. Verantwoording in het sociaal werk Voorafgaand Een masterproeflijn is een cluster van masterproeven die handelen over één thema. De studenten werken elk aan hun eigen masterproef en dienen die ook als een individuele masterproef in. Wel komen de studenten op regelmatige basis samen in groep onder begeleiding van de promotor, copromotor en begeleider om de masterproeflijn verder vorm te geven en om feedback te ontvangen. Inleidend Sociaal werk wordt de voorbije jaren gekenmerkt door een neoliberale tendens die een aantal accenten legt waaronder de vraag naar transparantie, efficiëntie en verantwoording. Met betrekking tot dit laatste vragen subsidiërende overheden steeds vaker aan organisaties om verantwoording af te leggen voor de middelen die zij ontvangen. Dat is op zich niet eigenaardig en perfect normaal gezien het hier ook gaat om publieke middelen. Opvallend is echter de groeiende kritiek dat de criteria waarop sociaalwerkorganisaties verantwoording moeten afleggen hulpverleningsvreemde criteria zijn die op voorhand vastgelegd worden en volgens kritische stemmen dan ook weinig tot niets te maken hebben met het dagelijks handelen van professionals. In het kader van deze spanning wordt vaak gezocht naar alternatieve vormen om verantwoording af te leggen. Om dit in beeld te kunnen brengen, moeten we eerst onderzoeken welke criteria de overheid hanteert om verantwoording af te leggen en wat als betekenisvol handelen en hulpverleningseigen wordt beschouwd door sociaalwerkorganisaties, professionals en cliënten. Deze masterproeflijn tracht tegemoet te komen aan deze vraag. Indeling Student 1: Documentenanalyse om zicht te krijgen op welke criteria verantwoording wordt afgelegd vanuit overheidswege. Student 2 Interviews met leidinggevenden uit de betrokken organisaties om na te gaan welke betekenis zij geven aan verantwoording en wat zij als betekenisvol handelen beschouwen. Student 3 Interviews met professionals uit de betrokken organisaties om na te gaan welke betekenis zij geven aan verantwoording en wat zij als betekenisvol handelen beschouwen. Student 4 Interviews met cliënten uit de betrokken organisaties om na te gaan welke betekenis zij geven aan verantwoording en wat zij als betekenisvol handelen beschouwen.
A.2. Effectiviteit en verantwoording in de sociale sector In deze masterproef willen we onderzoeken hoe sociaal werk praktijken zich kunnen verantwoorden ten aanzien van de overheid en toch de ambiguïteit in hun werk kunnen houden.
A.3. De betekenis van professionele associaties in de versterking van het sociaal werk als professie In deze masterproef willen we ingaan op de rol die professionele associaties spelen in de professionalisering van het sociaal werk en de voor- en nadelen die hieraan zijn verbonden.
A.4. Vermaatschappelijking van de zorg In deze masterproeflijn zit een cluster van masterproeven die een gemeenschappelijk thema aansnijden. De
studenten werken elk aan hun eigen masterproef maar komen op regelmatige basis samen met de promotor om inzichten uit te wisselen over hun onderzoeksproces. Gezien de recente nadruk van het beleid op de
25
vermaatschappelijking van de zorg, kunnen masterproeven begeleid worden die in diverse werkvelden van zorg thema’s opnemen die hiermee gepaard gaan (vb. geestelijke gezondheidszorg, ouderenzorg, zorg voor mensen met een beperking, jeugdzorg, eerstelijnsgezondheidszorg,…). De masterproeven worden onderbouwd met kritische benaderingen van burgerschap en grondrechten, en gaan mogelijks contraproductieve effecten na van de vermaatschappelijking van de zorg die zicht vooral aan de onderkant van de samenleving afspelen. De masterproeven snijden thema’s aan in of overheen werkvelden, zoals de constructie van restgroepen (vb. dak- en thuislozen), de relatie tussen professionals en natuurlijk netwerk, professionals en vrijwilligers, de organisatie en de ruimere buurtwerking/woonomgeving, ambulant werken (vb. artikel 107)…
A.5. Ruimte voor zorg In deze masterproeflijn zit een cluster van masterproeven die een gemeenschappelijk thema aansnijden. De
studenten werken elk aan hun eigen masterproef maar komen op regelmatige basis samen met de promotor om inzichten uit te wisselen over hun onderzoeksproces. In deze masterproeflijn gaat aandacht naar arrangementen van zorg, waarin een sociaal-ruimtelijk perspectief dienst doet om de zorg te ‘ontluchten’, en processen van gemeenschapsvorming en vermaatschappelijking van de zorg nieuwe mogelijkheden te geven. Concepten van burgerschap worden geëxploreerd vanuit een transdisciplinaire kruising van kennis met architecten en stedenbouwkundigen. Concrete thema’s voor masterproeven zijn als volgt: Een samenwerking met Architecture Workroom Brussels, team Vlaams Bouwmeester, kabinet Vandeurzen en de KUL
(LUCAS) leidt tot een atelierreeks waarin diverse perspectieven worden geëxploreerd voor diverse werkvelden van zorg. Het documenteren van deze reeks zorgt voor een boeiende thematisering van ontwikkelingen op het vlak van de pilootprojecten Onzichtbare Zorg https://www.vlaamsbouwmeester.be/nl/subsite/onzichtbare-zorg
Het thema ruimte voor zorg en onzichtbare zorg in de jeugdzorg
Het thema ruimte voor zorg en onzichtbare zorg in de ouderenzorg
Het thema ruimte voor zorg en onzichtbare zorg in sociale huisvesting
Het thema ruimte voor zorg en onzichtbare zorg in de zorg voor personen met een handicap
A.6. Justitieel welzijnswerk In Brugge start Justitieel welzijnswerk met een specifieke begeleidingsmodule voor het sociale netwerk van gedetineerden meer mee te betrekken bij de begeleiding van gedetineerden in de overgang naar vrijlating. Onderzoek i.s.m. met de praktijk kan hierover opgezet worden.
B. Kwaliteit
B.1. Toegankelijkheid van de eerste lijn: visie van zorggebruikers De 5B’s geven inzicht in factoren die de toegankelijkheid van een dienst/sector beïnvloeden. Deze masterproef gaat in op de toegankelijkheid van een multidisciplinaire gezondheidssetting of een eerstelijnszone, bekeken door de ogen van de zorggebruikers.
B.2. De verontschuldigende maatschappij
26
Onderzoek naar de 'politics of apology'. De huidige Westerse verontschuldigingscultuur is vaak een zoektocht naar rechtvaardigheid en erkenning. Wat betekenen deze concepten en hoe werd daar in het verleden over gedacht? Onderzoek op basis van wijsgerig pedagogische literatuur kan hier interessante inzichten aanleveren.
B.3. Op zoek naar pleegzorgers en adoptie ouders De verantwoordelijke diensten voor beide vormen van uithuisplaatsing zijn vragende partij om hun selectieprocedure en infomomenten voor kandidaat pleeg- of adoptiegezinnen te screenen.
B.4. Casemanagement Veel burgers worden geconfronteerd met een complex web van problemen die op elkaar inwerken. Het gaat over problemen gerelateerd aan armoede, familiale problemen, mentale en psychische problemen, het vinden van een geschikte job of kwaliteitsvolle woning, enz. Dit betekent dat sociaal werkers uit diverse domeinen en sectoren de krachten moeten bundelen om samen aan de slag te gaan rond een concrete situatie van een persoon of gezin. De student(e) doet onderzoek naar casemanagement als instrument om deze afstemming te realiseren en om gezamenlijk een hulpverleningstraject uit te tekenen. De focus kan liggen op de rol van sociaal werkers als casemanagers en/ of op de betekenis van dit casemanagement vanuit het perspectief van de persoon of gezin die door het netwerk wordt ondersteund.
B.5. Kwaliteit van opvang voor verzoekers om internationale bescherming In deze scriptie wordt via documentanalyse van beleidsteksten en interviews met betrokken actoren nagegaan wat de kwaliteitsnormen en -controlemechanismen zijn in diverse opvangstructuren voor verzoekers om internationale bescherming (opvangcentra, lokale opvanginitiatieven, centra niet-begeleide minderjarigen…). Deze analyse wordt vergeleken met de kwaliteitsnormen voor gelijkaardige ondersteuningsinitiatieven bij andere doelgroepen (bv. dak- en thuislozenzorg, vluchthuizen, bijzondere jeugdzorg,…).
B.6. Opvoeding in een context van verleden collectief geweld (Noord-Oeganda) Oorlog heeft een impact op het leven van miljoenen mensen. Ook in een postconflict context kunnen families nog steeds moeilijke levensomstandigheden ervaren. Aangezien de opvoeding van kinderen ingebed is in een specifieke context, vertrekken we in dit onderzoek vanuit de veronderstelling dat opvoeding ook beïnvloed zal worden door een context van langdurig conflict. Omdat ideeën en praktijken van opvoeding voornamelijk bestudeerd zijn bij oorlogsveteranen en er studies ontbreken in een context van geweld gespreid over verschillende generaties, heeft dit onderzoek tot doel om ervaringen van caregivers te bestuderen in Noord- Oeganda, een regio waar gedurende meer dan 20 jaar een conflict is uitgevochten tussen de Lord's Resistance Army en het Oegandese regeringsleger.
Voorbeelden van mogelijke masterscripties zijn: 1) Secundaire data-analyse van reeds uitgevoerde interviews of focus groepen met social workers, moeders en vaders die ouder zijn geworden in LRA, ouderen en personen die in voormalige vluchtelingenkampen hebben gewoond. Deze data kan beanderd worden vanuit bepaald thema/theorie die aansluit bij de interesse van de student (e.g. constructie van ("goed") ouderschap, mensenrechten, collectief geheugen van conflict, ...); 2) Formele/informele ondersteuning van caregivers (e.g. doorheen focusgroepen met ouders, focusgroepen met social workers); 3) Case studies/life stories met ouderen; 4) Opvoeding vanuit perspectief van jongeren die in de kampen zijn geboren en opgegroeid; 5) Beleidsvorming rond opvoeding (internationaal, nationaal, lokaal) en hoe deze praktijken vormen (e.g. doorheen documentanalyse); of 6) Representatie van interne vluchtelingen tijdens en na het conflict. ** Deze masterscripties veronderstellen een verblijf van enige tijd in Noord-Oeganda of betreft het verwerken van reeds verzamelde data. Eigen voorstellen kunnen ook uitgewerkt worden in samenspraak met de promotor en begeleider.
27
C. Gezinsondersteuning C.1. Sociale steun en sociale cohesie in de preventieve gezinsondersteuning
Voorafgaand Een masterproeflijn is een cluster van masterproeven die handelen over één thema. De studenten werken elk aan hun eigen masterproef en dienen die ook als een individuele masterproef in. Wel komen de studenten op regelmatige basis samen in groep onder begeleiding van de promotor, copromotor en begeleider om de masterproeflijn verder vorm te geven en om feedback te ontvangen. Inleidend Sociale steun en sociale cohesie worden steeds nadrukkelijker genoemd als doelstellingen voor voorzieningen voor gezinnen met jonge kinderen in net algemeen en voor de preventieve gezinsondersteuning in het bijzonder. Het decreet op de Preventieve Gezins Ondersteuning (PGO) zet hier ook uitdrukkelijk op in en schuift het proportioneel (of progressief) universalisme naar voor als belangrijk werkingsprincipe. Uit voorgaand onderzoek (Dierckx, 2019) blijkt dat het allemaal niet zo eenvoudig is en de realiteit kan afwijken van wat de decretale teksten hierover schrijven. Om deze spanning onderzoeksmatig te benaderen, tracht deze masterproeflijn inzicht te krijgen in de verschillende bestaande realiteiten hierover in Vlaanderen en hoe die vanuit verschillende perspectieven betekenis krijgen. Onderzoeksveld Studenten concentreren zich op één centrumstad of kleinstedelijke provinciale stad (maximaal twee) waarin diversiteit een relatief recent gegeven is. De keuze van de steden en definiëring van wat relatief recent is, wordt in overleg met de promotor, copromotor en begeleider verder gespecificeerd. Mogelijke steden zijn onder meer Ninove, Aalst, Geraardsbergen en Ronse. Indeling Student 1 Interviews met beleidsactoren op verschillende niveaus (gemeentelijk, directies of coördinatoren van voorzieningen) over hun perspectief op samenwerking, op proportioneel universalisme en op de opdracht inzake sociale steun en sociale cohesie. Student 2 Cartografie van voorzieningen dewelke ouders gebruik maken. In een gedetailleerde studie worden trajecten en frequenties in kaart gebracht Student 3 Interviews met gebruikers van voorzieningen die binnen de preventieve gezinsondersteuning vallen over de betekenis die zij geven aan hun gebruik van deze voorzieningen. Student 4 Interviews met gebruikers van voorzieningen die binnen de preventieve gezinsondersteuning vallen over de betekenis die zij geven aan hun gebruik van deze voorzieningen.
C.2. Bezoekruimtes voor ouders en kinderen. Wanneer contact tussen kinderen en hun ouders omwille van vele reden moeilijk verloopt of onveilig is, worden vaak bezoekruimtes ingericht om alsnog contact (onder toezicht) mogelijk te maken. In verschillende contexten doet men beroep op deze praktijk: gevangenis, psychiatrie, pleegzorg, echtscheidingen,… Aansluitend op voorgaande onderzoek is vervolg onderzoek nodig naar het hoe, waarom en voor wie? Hoe wordt in deze ruimtes gewerkt, wat verstaat men onder een 'neutrale' ruimte en is dat uberhaupt mogelijk? Welke gezinnen komen in aanmerking voor of terecht in deze bezoekruimtes? Wat is de plaats van kinderen, ouders en begeleiders? Verschillende onderzoeksperspectieven en opzetten zijn mogelijk.
C.3. Reacties van de gemeenschap naar slachtoffers van seksueel geweld in Congo
28
Slachtoffers van seksueel geweld in Congo krijgen vaak te kampen met negatieve sociale reacties uit hun omgeving. Deze stigmatiserende en discriminerende reacties hebben vaak een negatief effect op hun mentale gezondheid. Naast de negatieve reacties krijgen slachtoffers ook vaak positieve reacties zoals sociale steun van hun familie, vrienden en bredere gemeenschap Dit onderzoek gebruikt secundaire data, interviews en Focus Groepen afgenomen in de Tshopo provincie in de Democratische Republiek Congo, waarbij slachtoffers, mensen uit hun omgeving en sleutelfiguren in de gemeenschap bevraagd werden naar de reacties op het seksueel geweld dat ze ondergingen. In deze masterproef wordt een kwalitatieve analyse gemaakt van de reacties die slachtoffers van seksueel geweld ervaren en hoe deze een impact hebben op hun algemeen welzijn.
D. Sociaal Beleid
D.1. Opvolging en monitoring van teruggekeerde migranten Asielzoekers, afgewezen asielzoekers en mensen zonder wettig die terugkeren via het Belgische vrijwillige terugkeer programma kunnen na terugkeer re-integratieondersteuning ontvangen. Dit wil zeggen dat de terugkeerder financiële ondersteuning en sociale begeleiding krijgen in het land van herkomst om hun leven daar opnieuw op te starten. Jaarlijks keren heel wat mensen via dit programma terug, maar er is weinig systematische opvolging van de steun de mensen krijgen, hun situatie na terugkeer en de moeilijkheden die terugkeerders ondervinden, en de mogelijke meerwaarde van de steun. Deze masterproef ondersteund het ontwikkelen van een instrument om het terugkeerproces, de ondersteuning en het situatie na terugkeer in kaar te brengen. Op basis van een literatuurstudie en/of interviews met experten wordt nagegaan wat gemeten moet worden (re- integratie/welbevinden), hoe dit best gebeurd, en hoe dit kan vertaald worden in een opvolgingsinstrument.
D.2. Vakbond zkt. publiek Vanuit het streven naar het realiseren van voldoende sociale bescherming, zetten vakbonden traditioneel in op de individuele begeleiding van werknemers. Eén van de kritieken op het functioneren van de vakbonden is dat ze te veel focussen op het verdedigen van een aantal verworven rechten van een eerder traditioneel publiek. Dit betekent dat ze heel wat doelgroepen die zich in precaire arbeidsomstandigheden bevinden niet of onvoldoende bereiken. Denk aan nieuwkomers, werknemers in de deel-of platformeconomie (Uber, Deliveroo, …), mensen die worden tewerkgesteld met tijdelijke contracten (interim-arbeid), … De student(e) doet onderzoek naar de wijze waarop vakbonden de brug slaan naar één van deze doelgroepen (bvb. via outreach, samenwerkingsverbanden, enz.), de spanningsvelden die hierbij opborrelen en verkennen dus mee de opportuniteiten om beter in te spelen op evoluties op de arbeidsmarkt van de 21ste eeuw. Dit onderzoek neemt het perspectief mee van zowel vertegenwoordigers vanuit de vakbond als dat van de kwetsbare groepen zelf.
D.3. De juridisering van en door het sociaal werk. Case Netwerk tegen Armoede. Naast democratisch verkozen politici spelen ook diverse rechtbanken (Raad van State, Grondwettelijk Hof,
Europees Hof van de Rechten van de Mens, enz.) steeds vaker een rol in het afdwingen of veranderen van (sociaal) beleid. Ook het sociaal werk, burgerbewegingen, middenveldorganisaties, … maken actief gebruik van deze juridische hefbomen om hun politiserende/ democratische rol in te vullen.
29
De student(e) voert een onderzoek naar de strategieën, obstakels, spanningsvelden, enz. waarmee het Netwerk Tegen Armoede wordt geconfronteerd wanneer ze de belangen van kwetsbare groepen langs deze juridische weg verdedigen.
D.4. De regie van het lokaal sociaal beleid Lokale besturen krijgen steeds vaker een rol toegewezen als regisseur over delen van het sociaal beleid. Dit betekent dat ze een sturende rol vervullen op diverse domeinen (tewerkstelling, huisvesting, cultuur, kinderarmoede, integratie van nieuwkomers, enz.) en synergiën moeten stimuleren met andere maatschappelijke actoren (non-profit organisaties, voorzieningen, instellingen, burgerbewegingen, enz.) die op hun grondgebied rond een specifiek thema actief zijn. De student(e) doet onderzoek naar de wijze waarop lokale besturen deze regierol vorm geven en de opportuniteiten en valkuilen die hierbij ontstaan. Het concrete thema (zie tewerkstelling, huisvesting, cultuur, kinderarmoede, integratie van nieuwkomers, enz.) wordt in samenspraak met de student(e) bepaald.
D.5. Onderbescherming tegengaan: beleid en praktijk op lokaal niveau Via het lokaal sociaal beleid ondernemen lokale besturen en andere actoren acties om (im)materiële hulpbronnen
te verdelen onder de bewoners van een stad of gemeente, met de bedoeling hun sociale grondrechten (o.a. het recht op huisvesting) te realiseren. Het decreet betreffende het lokaal sociaal beleid stelt daarbij ook uitdrukkelijk de aanpak van onderbescherming voorop, en zet hiertoe in op de uitbouw van een toegankelijke hulp- en dienstverlening en op de creatie van samenwerkingsverbanden. In Oostende exploreert de student hoe dit zich in de praktijk vertaalt: Welke keuzes worden op lokaal niveau gemaakt? Wie worden beschouwd als kernactoren in de aanpak van onderbescherming? Welke krachten, op welke niveaus, worden concreet gebundeld? En wat is de onderliggende visie?
D.6. Analyse van het Vlaamse beleid en wetgevend kader voor vrouwen die gevlucht zijn en/of zonder papieren in Vlaanderen verblijven die slachtoffer worden van geweld
Onderzoek wijst uit dat vluchtelingen en mensen zonder papieren een verhoogd risico lopen om slachtoffer te worden van geweld. Vrouwen op de vlucht of zonder papieren worden ook vaker slachtoffer van seksueel geweld. Toch wordt geweld naar vrouwen op de vlucht of zonder papieren zelden gerapporteerd, vaak omwille van angst voor deportatie. In het kader van een breder Europees onderzoek wordt in deze masterproef op zoek gegaan naar beleid en wetgeving in Vlaanderen die rapporteren van en ondersteuning na geweld voor deze vrouwen mogelijk maakt. Door literatuuronderzoek en interviews kan verder geanalyseerd worden hoe dit beleids- en wetgevend kader in de praktijk wordt gebracht.
D.7. Lokaal sociaal beleid en gebiedsgerichte werking Recent zetten steden en sociaal werkpraktijken in op de ontwikkeling van gebiedsgerichte werking (onder meer
in OCMW, samenlevingsopbouw, buurtwerk,..). Deze masterproef maakt het lokaal sociaal beleid in Oostende onderwerp van onderzoek, waarbij de rol van het sociaal werk als mogelijke ‘boundary spanners’ onderwerp van onderzoek wordt in de verknoping van een sociaal, lokaal en ruimtelijk beleid.
E. Jeugdhulp, werk en – zorg
30
E.1. De opvatting over professioneel handelen in de jeugdzorg In deze masterproef willen we onderzoeken welke opvatting professionals in de jeugdzorg hebben over goed handelen en welke plaats ‘het gewone’ daarin kan krijgen.
E.2. Historisch onderzoek De Hagewinde (vroegere Sint-Benedictus) Via het archief van de Zuster van Liefde (in Gent) is het mogelijk om onderzoek te doen naar deze voorziening voor kinderen met een mentale beperking, vroeger zwakzinnige meisjes genoemd in de periode 1880-tot heden. Er zijn beleidsdocumenten, persoonlijke dossiers en heel wat fotomateriaal te beschikking. De archivaris zal jullie met veel enthousiasme verwelkomen.
E.3. Tussen vroeger en vandaag Een onderzoek naar de retrospectieve betekenis van 'het persoonlijke dossier' in de jeugdzorg voor 'de kinderen van toen'. Welke betekenis heeft/kan een dergelijk dossier (vandaag) hebben nadat kinderen/jongeren de jeugdzorg hebben verlaten? Hoe lang moet deze informatie worden bewaard? Wie mag deze dossiers inkijken? Enz.
E.4. (Historisch) pedagogisch onderzoek naar jeugdbewegingen Ieder van ons kan verschillende jeugdbewegingen opsommen: scouts, Chiro, KSA maar ook het rode kruis, speelpleinwerking en ‘wel jong niet hetero’ zijn misschien minder gekende verenigingen waar heel wat jongeren samenkomen. Er zijn tal van mogelijkheden om historisch of actueel onderzoek te doen naar de plek van deze verenigingen in onze samenleving, het leven van haar leden en leiders. Maar ook het perspectief van ouders in beeld brengen is boeiend, waarom vinden ouders lid zijn van een jeugdbeweging een ‘meerwaarde’ voor de opvoeding van hun kinderen.
E.5. Jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties en vrije tijd Verschillende studies laten zien dat jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties veelal minder vertegenwoordigd zijn in de bestaande georganiseerde vrije tijd. Dit vraagt naar meer inzicht in de betekenis die jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties zelf geven aan vrije tijd.
E.6. Armoedeblindheid of armoedebewustzijn in pedagogische praktijken en het sociaal werk In deze masterproeflijn zit een cluster van masterproeven die een gemeenschappelijk thema aansnijden. De
studenten werken elk aan hun eigen masterproef maar komen op regelmatige basis samen met de promotor om inzichten uit te wisselen over hun onderzoeksproces. Geïnspireerd door het PAP-paradigma (poverty-aware social work) wordt in diverse sociaal werk- en pedagogische praktijken nagegaan hoe professionals op reflexieve manier armoedebewuste praktijken kunnen ontwikkelen in tijden waarin een intensifiëring van armoede en sociale ongelijkheid merkbaar is. Concrete thema’s:
Armoede in het onderwijs
Armoede in jeugdzorgpraktijken
F. Migratie
31
F.1. Psychosociaal welzijn senioren met een migratie achtergrond De student heeft de mogelijkheid om twee reeksen van telkens drie sessies van een Mindspring programma voor
senioren te volgen. Mindspring is een psychoeducatief groepsprogramma voor vluchtelingen, waarin het verhogen van de mentale weerbaarheid centraal staat. De vorming wordt gegeven door een ervaringsdeskundige in de taal van de deelnemers, in dit geval betreft het een reeks in het Turks en een in het Arabisch (met vertaling naar het Nederlands). De sessies gaan door in oktober (voor meer info: [email protected]). Concreet zal de student 6 sessies mee observeren. Na afloop van de sessies worden er interviews afgenomen, waarin verder ingegaan kan worden op thema’s die in de loop van de reeks aan bod kwamen.
F.2. Psychosociale ondersteuning van door oorlog getroffen personen, families en gemeenschappen in Noord-Oeganda
Verschillende onderzoeksvragen gesitueerd in de context van het Centre for Children in Vulnerable Situations (CCVS)-Uganda waar psychosociale ondersteuning wordt geboden aan door oorlog getroffen personen, families en gemeenschappen. Voorbeelden zijn interventiestudies, evaluatiestudies van trainingsprogramma's, studies naar bepaalde doelgroepen, etc. Deze masterscripties veronderstellen een verblijf van enige tijd in Noord-Oeganda of betreft het verwerken van reeds verzamelde, secundaire data. Meer informatie: http://www.centreforchildren.be/lira---northern-uganda/
F.3. Welzijn en het dagelijks leven in de asielopvang De meeste verzoekers om internationale bescherming verblijven gedurende hun asielprocedure in één of
meerdere opvangstructuren. Fedasil, het federaal agentschap dat verantwoordelijk is voor de asielopvang, wil de komende jaren een beter begrip ontwikkelen van hoe personen hun tijdelijk verblijf beleven. Tot op heden is hier relatief weinig academisch onderzoek naar verricht. Om deze leemte in te vullen, start de Dienst Studie en Beleid dit jaar met een exploratief onderzoek naar het welzijn van verzoekers, met de focus op hoe zij hun dagelijks leven invullen. Dit onderzoek peilt naar hoe verschillen binnen de opvangstructuren (gaande van collectieve centra tot individuele woningen) door bewoners beleefd worden, afhankelijk van hun eigen persoonlijke kenmerken. In dit kader zullen onder meer (getolkte) interviews afgenomen worden van bewoners. Fedasil moedigt studenten aan om mee te werken aan dit onderzoek door zich bijvoorbeeld te focussen op een bepaalde groep bewoners, een bepaalde dimensie van het dagelijks leven te belichten, of een bepaalde opvangstructuur van naderbij te onderzoeken. Als voorbereiding op hun thesis-onderzoek worden studenten uitgenodigd om tijdens de zomermaanden mee te helpen bij het transcriberen van interviews, die zij volgend academiejaar als vertrekpunt kunnen nemen voor hun eigen insteek.
G. Onderwijs
G.1. Interdisciplinair onderwijs In diverse sectoren wint het interdisciplinair werken steeds meer aan belang. Vervolgens wordt de link gelegd met interdisciplinair onderwijs als een mogelijke oplossing om het interdisciplinair teamwerk te verbeteren. Deze masterproef gaat in op het interdisciplinair onderwijs tussen de sectoren gezondheid en sociaal werk.
G.2. Historisch-pedagogisch onderzoek naar onderwijs tijdens het interbellum op basis het archief Lirar
32
Het archief van politicus Albert Lilar werd in 1991 door zijn dochter aan het Liberaal Archief geschonken. In het depot bevindt zich o.a. een onderwijsarchief van de Ecole Laïque-Wereldlijke school uit Roeselare met heel wat interessant historisch-pedagogisch materiaal over onderwijsactiviteiten tijdens het interbellum. Bv: Lessen over het nut en de voordelen van de Volkenbond (vredesopvoeding) of didactiek m.b.t. een goede Vaderlandse opvoeding.
G.3. Evaluatie van de impact van MindSpring op het psychosociaal welzijn van vluchtelingenjongeren in scholen
Mind-Spring is een psycho-educatief groepsaanbod voor vluchtelingen. Het programma verhoogt de mentale weerbaarheid vanuit de eigen kracht van vluchtelingen en helpt de deelnemers de toekomst aan te pakken. De groep wordt in de eigen taal begeleid door een speciaal daarvoor opgeleide ervaringsdeskundige Mind-Spring- trainer en een professional uit de sociale, medische, onderwijssector, ... die hiertoe een opleiding tot Mind-Spring co-begeleider volgde. Binnen het kader van het Europese RefugeesWellSchool project wordt aan de hand van vragenlijsten en Focus Groepen de impact van de interventie gemeten op adolescenten die aan het programma deelnemen.
G.4. Psychosociale ondersteuning van vluchtelingen en migranten in Vlaamse Scholen: Beleid, praktijk en het nieuw decreet leerlingenbegeleiding.
De Vlaamse overheid zet steeds meer in op psychosociale ondersteuning van kinderen en jongeren in scholen. Ook voor vluchtelingen en migranten werden de laatste jaren enkele specifieke initiatieven opgezet. Deze masterproef kijkt naar de rol die in beleid (wetgeving, beleidsaanbevelingen, financiën) wordt gegeven aan die psychosociale ondersteuning. Wat is de inzet van onderwijs voor anderstalige nieuwkomers en hoe heeft psychosociaal welzijn daar een plaats in? Door literatuuronderzoek en interviews wordt onderzocht hoe psychosociale ondersteuning voor minderjarige anderstalige nieuwkomers ingevuld wordt in beleid en praktijk.
G.5. Educational dropout in contexts of socio-economic inequalities Educational dropout, or leaving school early without a diploma, is associated with socio-economic inequalities (SES), and therefore more frequently affects students and schools in lower-SES neighborhoods. Dropout is generally not a decision that students make from one day to another, but the result of a bumpy personal and educational trajectory. While government policies often intend to make-up for these structural inequalities by providing more resources to schools in those neighborhoods, these efforts are often insufficient. How are/can these schools and teachers work on helping students to stay in school, timely advance and succeed in spite of the disadvantages they set-off with? In which ways can this be achieved without compromising the quality of the education provided? Given the broad applicability of the research questions to different settings, it is possible to conduct data collection for this master thesis abroad. A dissertation on this topic is to be written in English.
G.6. Vroegtijdige schoolverlaters Vroegtijdig schoolverlaten is een complex probleem. Verschillende onderzoekers proberen vroegtijdig schoolverlaten te begrijpen als een institutioneel en relationeel proces met veel historische antecedenten. Een recente studie van het Jeugdonderzoeksplatform naar transities van maatschappelijk kwetsbare jongeren biedt naast aanknopingspunten vooral ook nieuwe vragen waarmee deze problematiek nader kwalitatief onderzocht kan worden in het kader van een masterproef.
33
H. Stedelijkheid
H.1. Kunst en maatschappelijk engagement - Precaire positie van kunstenaars Het debat rond kunst en sociale impact is de laatste decennia niet meer weg te denken uit het cultuurbeleid. Meer en meer kunstinstellingen en organisaties doen dan ook dankbaar beroep op kunstenaars en hun projecten - denk aan de talrijke atelierwerkingen, kunstenaarsresidenties, labs, werkplaatsen etc. De hoge mate van projectmatig werk, waarbij creaties op eigen initiatief afgewisseld worden met een aaneenschakeling van korte opdrachten, zorgt er echter voor dat veel kunstenaars vandaag in precaire omstandigheden werken. In 2016 al riep Wouter Hillaert in een 'State of the Union' op om onze kunstinstellingen kritisch te herdenken, vanuit hun maatschappelijke positie en de rol die ze spelen voor diverse generaties kunstenaars. In de zomer van 2019 bracht Rekto Verso dit debat opnieuw onder de aandacht. Het perspectief van individuele kunstenaars biedt een interessante invalshoek voor deze masterproef.
H.2. Beleving en gebruik van de wijken Zwijnaarde en Sint-Denijs-Westrem In Zwijnaarde en Sint-Denijs-Westrem wil Stad Gent een ‘wijkstructuurschets’ opmaken. Dat is een soort doorvertaling van Ruimte voor Gent (ons structuurplan) op het niveau van een wijk. De Stad wil hierbij de verschillende wijkactoren actief betrekken. Als eerste stap wil de Stad een onderzoek doen naar de beleving en het gebruik van de wijk.
H.3. Participatieve kunstpraktijken in het kader van het Cera Impulsprogramma In het kader van het Cera Impulsprogramma selecteerden Dēmos en Cera samenwerkingsverbanden tussen
organisaties die gericht zijn op het versterken van hun participatieve kunstpraktijken met mensen in een kwetsbare positie. Zes geselecteerde trajecten krijgen in een driejarig experimenteel traject expertise en budget. Om het ruime veld van participatieve kunstpraktijken hierbij te betrekken, stelde Demos een lerend netwerk samen rondom elk van de zes trajecten. Meer informatie rond het impulsprogramma vind je op de website van Demos (www.demos.be). Het Impulsprogramma biedt een uniek kader voor een masterproef rond één van de lerende netwerken, afhankelijk van de interesse van de student(e). Voorliggende onderzoeksvragen zijn onder andere: hoe evolueer je van participatief projectwerk naar een gedragen en duurzaam samenwerkingsverband met maatschappelijke impact? hoe betrek je burgers mee in de programmatie van kunst- en cultuurcentra? etc.
H.4. Gemeenschapsrituelen die dialoog en sociale cohesie versterken. Wat is het belang van hedendaagse rituelen in het ondersteunen van een gemeenschap
“De Cirkels – We have the Choice” werd opgericht als een burgerinitiatief na de aanslagen in Brussel in 2016. Sindsdien groeide de organisatie uit tot een beweging die doorheen heel Vlaanderen het hedendaagse ritueel van ‘cirkels’ inzet om inclusie, sociale cohesie en dialoog te bevorderen. De cirkel beoogt stilte en interculturele verbinding te brengen in verscheidene contexten en in het bijzonder bij groepen in kwetsbare situaties, bv. in gevangenissen, scholen, interculturele ontmoetingen,…. Deze masterproef gaat op zoek naar de theoretische achtergrond van hedendaagse rituelen zoals de Cirkels of Community Therapy zoals die werd ontwikkeld door Adalberto Barreto en geïmplementeerd in Vlaanderen en Brussel. Verder maakt de student door interviews met deelnemers en facilitators een analyse van de betekenis, ervaring en impact van deze hedendaagse rituelen.
H.5. Child Friendly Cities en participatie van jongeren
34
In Vlaanderen zijn er aantal steden en gemeenten die onlangs het label van 'Child Friendly Cities' hebben verworven. Dit kan een aanzet betekenen tot het voeren van een meer geïntegreerd jeugdbeleid. Het is de bedoeling om een verkennende analyse uit te voeren van de actoren die in een stad/ gemeente samenwerken rond de doelgroep van kinderen en jongeren, de activiteiten die zij opzetten, de dwarsverbanden die worden gerealiseerd over verschillende beleidsdomeinen heen, de spanningsvelden of obstakels die hierbij opduiken, enz.
H.6. Buurtsporthal Tondelier Met de opening van de nieuwe buurtsporthal op de Tondeliersite krijgt de Rabotwijk een kwalitatieve sporthal voor en door buurtbewoners. Naast scholen en clubs, mikt Stad Gent onder meer op doelgroep van het BOP- project (proeftuinproject 'opleiding, vorming en terwerkingstelling van buurtsportbegeleiders' bij vzw Jong) als gebruikersgroep. Vzw Jong neemt in dit verhaal de bijzondere rol op om, naast het leveren van een buurtsportaanbod ook het brede beheer van de sporthal te coördineren. De opstart van de buurtsporthal brengt een aantal vragen met zich mee waarop onderzoek mogelijks een antwoord kan bieden: op welke manier kan de buurtsporthal een aanbod leveren op maat van de specifieke noden van de buurt? Wat is de impact van de buurtsporthal op brede dynamieken binnen de buurt? Op welke manier vult vzw Jong haar taak van 'buurtbeheer' in? Enz. Verschillende onderzoeksperspectieven en -opzetten zijn mogelijk in samenspraak met de praktijk (Sportdienst, vzw Jong, Dienst Beleidsparticipatie).
H.7. Een sociaal-ruimtelijk perspectief in het sociaal werk Recent wordt een sociaal-ruimtelijk perspectief in de internationale sociaal werkliteratuur geëxploreerd. De kennisbasis voor sociaal werkers wordt in dit geval gevormd door een transdisciplinaire kruisbestuiving van sociaal werk en architectuur en stedenbouw. In het kader van de stadsacademie http://destadsacademie.be/ worden dergelijke transdisciplinaire onderwerpen begeleid, onder meer over vraagstukken zoals sociaal wonen, gentrificatie in de stedelijke context, processen van gemeenschapsvorming,…
I. Voorschoolse Voorzieningen
I.1. Professionalisering van de kinderopvang Voorafgaand Een masterproeflijn is een cluster van masterproeven die handelen over één thema. De studenten werken elk aan hun eigen masterproef en dienen die ook als een individuele masterproef in. Wel komen de studenten op regelmatige basis samen in groep onder begeleiding van de promotor, copromotor en/of begeleider om de masterproeflijn verder vorm te geven en om feedback te ontvangen. Inleidend Er is de laatste jaren steeds meer discussie over de kwalificaties en de competenties van het personeel van de kinderopvang. Die problematiek bestaat uit meerdere onderdelen
- Er is het gevoel dat leerlingen die het zevende jaar kinderzorg volgen niet de competenties hebben die de werkgevers van hen verwachten. Het is niet geheel duidelijk of dit te maken heeft met de instroom in dat zevende jaar, of met de uitstroom, of met veranderende verwachtingen of dat dit gewoon op niets gebaseerd is.
- Er bestaat wel een bachelor pedagogie van het jonge kind, maar de indruk is dat die niet terechtkomt waar die voor opgeleid is.
- Er is vraag van de sector naar meer onderzoek hierover
35
Onderzoeksveld Het gaat dus om onderzoek dat zowel onderwijskundige als pedagogische als sociale componenten heeft. Het veld is dat van de kinderopvang voor baby’s en peuters (0 tot 3 jaar). Indeling Student 1 Peilt bij werkgevers naar hun verwachtingen, naar veranderingen daarin en naar de gepercipieerde kloof tussen verwachtingen en de uitstroom in verschillende studierichtingen. Student 2 Gaat na, aan de hand van bestaande data, of er evoluties zijn in instroom over de laatste jaren. Dit is een eerder kwantitatief onderzoek. Student 3 Interviewt studenten zevende jaar kinderzorg over hun motivatie en hun verwachtingen ten aanzien van het beroep Student 4 Peilt bij lesgevers van het zevende jaar kinderzorg naar hun perceptie van de instroom, de uitstroom en de relatie tot verwachtingen van werkgevers. Student 5 Analyseert curricula van het zevende jaar kinderzorg en vergelijkt die met het pedagogisch raamwerk van de kinderopvang en de in Vlaanderen gangbare definities van pedagogische kwaliteit.
I.2. Wachtlijsten in de kinderopvang Voorafgaand Een masterproeflijn is een cluster van masterproeven die handelen over één thema. De studenten werken elk aan hun eigen masterproef en dienen die ook als een individuele masterproef in. Wel komen de studenten op regelmatige basis samen in groep onder begeleiding van de promotor, copromotor en begeleider om de masterproeflijn verder vorm te geven en om feedback te ontvangen. Inleidend In 2015 sprak de Vlaamse Regering de belofte uit dat er tegen 2020 kinderopvang zou zijn voor iedereen die het nodig heeft. Toch worden veel ouders tot op vandaag geconfronteerd met een lange zoektocht naar een geschikte plaats om hun kind(eren) op te vangen. Een deel van die ouders vinden die geschikte plaats ook niet en moeten op zoek naar alternatieven. Deze alternatieven zijn dan weer vaak afhankelijk van het eigen netwerk van de ouders, hun context en mogelijks ook van andere factoren zoals hun sociaal economische status (SES). Deze masterproeflijn tracht inzicht te krijgen in de wachtlijstproblematiek van de kinderopvang en de strategieën van ouders die geconfronteerd worden met een gebrek aan plaats om alsnog opvang te vinden. Onderzoeksveld Het onderzoek vindt plaats in Brussel, Leuven en Gent. Deze steden werken namelijk met een centraal aanmeldingspunt voor de kinderopvang. Deze aanmeldingspunten bundelen alle aanvragen voor kinderopvang en beschikken hierdoor op een gecentraliseerde manier over alle noodzakelijke data om het onderzoek vorm te geven en op te starten. Indeling Student 1 Kwantitatieve analyse op basis van data 2008 – 2018 om gedetailleerd zicht te krijgen op de evolutie van de wachttijden en na te gaan of er uitspraken kunnen gedaan waren over specifieke parameters die aanleiding geven tot het niet-honoreren van een vraag naar kinderopvang. Deze analyse wordt gebaseerd op de Brusselse dataset. Student 2 Kwantitatieve analyse op basis van data 2008 – 2018 om gedetailleerd zicht te krijgen op de evolutie van de wachttijden en na te gaan of er uitspraken kunnen gedaan waren over specifieke parameters die aanleiding geven tot het niet-honoreren van een vraag naar kinderopvang. Deze analyse wordt gebaseerd op de Gentse dataset. Student 3 Kwantitatieve analyse op basis van data 2008 – 2018 om gedetailleerd zicht te krijgen op de evolutie van de wachttijden en na te gaan of er uitspraken kunnen gedaan waren over specifieke parameters die aanleiding geven tot het niet-honoreren van een vraag naar kinderopvang. Deze analyse wordt gebaseerd op de Leuvense dataset. Student 4 Interviews met ouders die in 2018 een niet-gehonoreerde aanvraag deden voor kinderopvang. De interviews focussen op de strategieën die ouders hebben ontwikkeld en gehanteerd om alsnog een opvangplaats te vinden. De interviews worden gebaseerd op de Brusselse dataset.
36
Student 5 Interviews met ouders die in 2018 een niet-gehonoreerde aanvraag deden voor kinderopvang. De interviews focussen op de strategieën die ouders hebben ontwikkeld en gehanteerd om alsnog een opvangplaats te vinden. De interviews worden gebaseerd op de Gentse dataset. Student 6 Interviews met ouders die in 2018 een niet-gehonoreerde aanvraag deden voor kinderopvang. De interviews focussen op de strategieën die ouders hebben ontwikkeld en gehanteerd om alsnog een opvangplaats te vinden. De interviews worden gebaseerd op de Leuvense dataset.
J. Maatschappelijke Dienstverlening
J.1. De rol van het sociaal werk in een multidisciplinair team Sociaal werkers worden in verschillende sectoren tewerkgesteld en nemen erg uiteenlopende taken op zich. Deze masterproef is gericht op het beschrijven van de positionering van het sociaal werk binnen een gezondheidssetting (wijkgezondheidscentrum, ziekenhuis, ..).
J.2. De eerste lijn in Vlaanderen De eerste lijn is in verandering: er wordt volop werk gemaakt van de reorganisatie van de zorg in Vlaanderen. Momenteel hervormt de Vlaamse overheid de eerstelijnszorg waarbij er eerstelijnszones (niveau 75.000 tot 125.000 inwoners) worden opgericht. Minister Vandeurzen pleit in de beleidsnota voor een eerstelijnszorg waar de patiënt centraal staat. Verder benadrukt de beleidsnota het interprofessioneel samenwerken van zorgverleners om een team te vormen rond de patiënt. Deze masterproef is gericht op het in kaart brengen van de uitwerking van een eerstelijnszone in de praktijk.
J.3. Sociaal werk als democratische/ politiserende praktijk Het zit in het DNA van het sociaal werk om zich als een democratische of politiserende praktijk te positioneren.
Via haar individuele of agogische opdracht verwerft het sociaal werk in de eerste plaats een brede kennis over de noden, bekommernissen, ervaringen, … uit de leefwereld van (vaak kwetsbare) groepen van burgers. Het is deze informatie en kennis die vervolgens ook ‘vertaald’ wordt in een aantal concrete aanbevelingen of standpunten ten aanzien van relevante beleidsactoren.
Dit onderzoek bestaat uit twee delen die sowieso elk apart kunnen worden uitgevoerd, maar die bij eventuele interesse van minstens twee studenten ook complementair kunnen zijn. - Eén student(e) doet onderzoek naar de doelen, strategieën, enz. van sociaal werk, burgerbewegingen,
middenveldsorganisaties, … om het beleid te beïnvloeden. Afhankelijk van de interesse van de student(e) (en in samenspraak met de andere student die eventueel het perspectief van de beleidsactoren meeneemt – zie hieronder) kunnen diverse thema’s, beleidsdomeinen of doelgroepen centraal komen te staan (jeugdzorg, sociale huisvesting, klimaatproblematiek, armoedebestrijding, enz.).
- Een andere student(e) doet onderzoek naar de percepties van beleidsmakers (ambtenaren en politici) over het beleidsbeïnvloedende werk van de organisaties, burgerbewegingen, … die in het eerste onderzoek worden bevraagd (zie hierboven). Dit is een perspectief dat grotendeels ontbreekt in de wetenschappelijke literatuur maar dat wel erg relevant is om te achterhalen wat de ‘impact’ is van het politiserende werk van het sociaal werk en andere maatschappelijke actoren.
J.4. Zin (of onzin) van vermarkting in de zorg
37
In een aantal domeinen van de maatschappelijke dienst- en hulpverlening (ouderenzorg, kinderopvang, forensisch psychiatrische zorg, enz.) zien we dat er naast de publieke voorzieningen (bvb. vanuit het OCMW of lokale overheid) en nonprofits (bvb. christelijke vzw's) steeds vaker ook commerciële (for profit) spelers opduiken. De student(e) maakt bvb. een vergelijking van de kwaliteit van de dienst- en hulpverlening zoals die wordt ervaren door burgers/ cliënten/ hulpvragers in instellingen/ voorzieningen met een andere achtergrond (for profit vs. nonprofit en/of publiek). Op die manier kunnen ook bredere reflecties ontstaan over de zin (of onzin) van de evolutie richting de vermarkting van de zorg.
J.5. Intersectorale en interprofessionele samenwerking De complexiteit van de zorgvraag van individuele burgers (hulpbehoevende ouderen, kwetsbare jongeren, dak- en thuislozen, gezinnen in armoede, mensen met een beperking en/ of psychische problematiek, enz.) staat haaks op de gefragmenteerde manier waarop de dienst- en hulpverlening in aparte hokjes, sectoren, beroepen, enz. is opgedeeld. Intersectorale of interprofessionele samenwerking lijkt in theorie dan vaak een logisch en aanlokkelijk alternatief maar zet ook de mogelijke tegenstellingen tussen deze organisaties, voorzieningen, beroepsgroepen, … op scherp. De student(e) doet onderzoek naar de blijvende zoektocht van de partners in zo’n netwerk of samenwerkingsverband om elkaars professionele taal, belangen, aanpak, probleemdefinities, visie op kwaliteit of participatie, enz. te leren begrijpen en langzaam op elkaar af te stemmen. Dit onderzoek stelt het perspectief van de sociaal werker/ hulpverlener centraal die zich vanuit de eigen organisatie engageert in een netwerk
J.6. Burgers in het burgerplatform rond het Maximiliaanpark Onderzoek naar de motieven, ervaringen, gepercipieerde noden,… bij de burgers die een actieve rol spelen in het burgerplatform (vluchtelingen in het Maximiliaanpark in Brussel). Belangrijk: interviews zullen vaak in het Frans dienen te gebeuren.
38
VAKGROEP ORTHOPEDAGOGIEK
Praktische informatie
1 Promotorschap
Het promotorschap van een masterproef kan worden opgenomen door: Prof. Geert Van Hove, Prof.
Stijn Vandevelde, Prof. Wouter Vanderplasschen, Prof. Sarah De Pauw, Prof. Dr. Claudia Claes, Dr.
Elisabeth De Schauwer, Dr. Inge Van de Putte, Dr. Olivier Colins, Dr. Sara Rowaert, Dr. Clara De
Ruysscher.
2 Dagdagelijkse begeleiding
Elke masterproef heeft een promotor, niet elke masterproef heeft een begeleider.
Wat de dagdagelijkse begeleiding bij het proces betreft zijn er twee mogelijkheden:
- de promotor neemt dit zelf op zich - er is geen bijkomende begeleider
- er is een assistent/onderzoeker aan de vakgroep of medewerker uit een specifieke
(onderzoeks)praktijk die mee nadenkt en vorm geeft aan jouw onderwerp - er is een
begeleider
3 Onderwerp
Alle promotoren stellen in de onderwerpenlijst thema's/onderwerpen/onderzoeksvragen... voor
waarrond zij graag masterproeven willen begeleiden. De aard van de onderwerpen is heel divers. Het
kan zijn dat een onderwerp kadert in lopend onderzoek of in het vakgebied van de promotor. In de
loop van het 2e semester (tijdens het werken aan Masterproef 1) is het de bedoeling dat de student
in samenspraak met zijn/haar promotor nog verder vorm geeft aan het thema, het onderzoek en de
methodologie.
Eigen onderwerp: Je kan een aanvraag indienen voor een eigen onderwerp naar jouw interesse. Een
masterproef schrijven is een intens en langdurig project, het helpt om te werken rond een
onderwerp dat echt jouw interesse en passie weg draagt. Deze masterproeven worden besproken en
verdeeld onder de mogelijke promotoren.
4 Praktisch
Het is niet vereist om vooraf contact op te nemen met de promotor van het thema waarrond jij graag
zou willen werken. Het indienen van het aanvraagformulier volstaat om je interesse kenbaar te
maken. Indien je graag bijkomende vragen stelt, zijn de promotoren bereid om je vragen te
beantwoorden. Sommige promotoren plannen een infomoment, deze data staan vermeld op deze
lijst of zullen verschijnen op Ufora onder Masterproeven orthopedagogiek.
Met algemene vragen rond het kiezen van een onderwerp of dit document, kan u terecht bij Lore
Van Damme ([email protected])
5 Annex
In annex vinden jullie een lijst met mogelijke masterproefonderwerpen aansluitend bij de Vakgroep
Experimenteel-klinische en Gezondheidspsychologie, Onderzoeksgroep Ontwikkelingsstoornissen. Er
is ook mogelijkheid om hierbij aan te sluiten. De masterproef die je maakt is dan geen masterproef in
de Orthopedagogiek en zal ook niet door ons begeleid worden.
39
Prof. dr. Wouter Vanderplasschen
Studenten kunnen bij mij terecht voor thesisonderwerpen die verband houden met de
ondersteuning en begeleiding van personen met een verslavingsproblematiek en/of de continuïteit
en kwaliteit van zorg in de ruime geestelijke gezondheidszorg.
Dit omvat onder meer volgende thema’s:
1. Een jaar in herstel van een drugverslaving: wat doet dit met iemand en hoe kunnen we dit
proces beter ondersteunen? Onderzoek verder bouwend op de REC-PATH studie (optie 1)
2. Een nieuwe opiaatcrisis in de VS: moeten we in Europa hetzelfde vrezen? (literatuurstudie,
documentanalyse en interviews met stakeholders) (optie 2)
3. Herstel na chronisch alcoholgebruik: van ‘zorg’ tot ‘abstinentie’; een onderzoek in het
dagbehandelingscentrum van psychiatrisch ziekenhuis H.Hart in Ieper (optie 3)
4. Gokken: een verborgen en door reclame aangemoedigde verslaving; de moeilijke weg naar
herstel (optie 4)
5. Het gebruik van digitale applicaties in de verslavingszorg: een nieuwe realiteit of verre
toekomstmuziek (optie 5)
6. De effectiviteit van langdurige residentiële behandeling: een meta-analyse van onderzoek in
drugvrije therapeutische gemeenschappen (optie 6)
7. Zijn vrouwen met een verslavingsproblematiek meer kwetsbaar voor sociale uitsluiting dan
mannen? Implicaties voor herstel (optie 7)
8. Attitudes van hulpverleners en toekomstige hulpverleners over personen met een
verslavingsproblematiek: het gevaar van selffulfilling prophecy (optie 8)
9. Het ‘Family Connectors Program’ in de gevangenis van Hasselt: hoe de familie betrekken in
functie van re-integratie van gevangenen? (optie 9)
10. Preventie en verslavingszorg binnen de jeugdzorg: een oud probleem en nog steeds geen
afdoende antwoorden. Hoe valt verslavingszorg en –hersteldenken te verenigen met
jeugdzorg? (optie 10)
11. Elk zijn verslaving? Onderzoek wijst op het voorkomen van substitutieverslavingen (één
(minder schadelijke) verslaving vervangt een andere verslaving) bij mensen in herstel. Dit
onderzoek wil nagaan hoe vaak gedragsverslavingen (bv. dwangmatig shoppen,
eetverslaving, seksverslaving) voorkomen bij mensen met alcohol- en drugproblemen en met
welke factoren deze samengaan. (optie 11)
12. Kwaliteit van leven is een relatief nieuw begrip binnen de jeugdzorg en er bestaan weinig
instrumenten om levenskwaliteit te meten bij jongeren, die vertrekken vanuit de leefwereld
van jongeren. Momenteel wordt een dergelijk instrument ontwikkeld aan de vakgroep en
willen we de vraag beantwoorden of en in welk opzicht de levenskwaliteit van jongeren in de
jeugdzorg verschilt van jongeren die hier niet mee in contact komen. (optie 12)
13. Secundaire analyse van interviews met kinderen van alcohol- en drugverslaafde ouders naar
ondersteuningsnoden van kinderen en jongeren die opgroeien met een ouder met een
verslavingsprobleem. (optie 13)
14. Het gebruik van ‘informele dwang’ in de geestelijke gezondheidszorg. Binnen de ggz is het
gebruik van dwang strikt gelimiteerd en gereglementeerd, wat niet wegneemt dat er
verschillende machtsmechanismen aan het werk zijn en een duidelijke impact hebben op
zorggebruikers. Dit onderzoek wil het fenomeen ‘informele dwang’ bestuderen aan de hand
van verhalen van ‘experts by experience’ (optie 14)
15. WRAP (Well-ness Oriented Action Planning) is een herstelondersteunende methodiek
waarbij mensen met psychische problemen leren beter voor zichzelf te zorgen en om te gaan
40
met crisissituaties. Dit een werkvorm die de laatste 3 jaar in Vlaanderen werd
geïmplementeerd en momenteel op verschillende plaatsen wordt toegepast. Een onderzoek
naar de bruikbaarheid van en tevredenheid over deze methodiek dringt zich op, evenals
onderzoek bij WRAP-trainers en de ondersteuningsnoden die zij ervaren (optie 15)
16. Case management is een werkvorm waarbij een individuele case manager personen met
complexe zorgnoden ondersteunt, met de bedoeling hem/haar in contact te brengen met
geschikte hulpverlening en aldus zorg op maat te bieden. Het succes van deze werkvorm en
van mobiele/online hulpverleningstoepassingen vraagt naar een mobiele applicatie van case
management. Dit verkennend onderzoek wil nagaan of en hoe een case management-app
personen met een drugproblematiek kan ondersteunen in het vinden van gepaste
hulpverlening. (optie 16)
17. ‘Enabling environment’ is een kwaliteitslabel dat in de UK wordt toegekend aan
behandelsettings die groei en herstel bevorderen? Wat maakt een behandelsetting in de
geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg tot een enabling environment. (optie 17)
18. Strengths-based werken in de geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg: een review
van bestaande literatuur over strengths-based praktijken en toepassingen. Dragen deze
praktijken bij tot betere uitkomsten in de zorg? (optie 18)
19. Wanneer is teveel teveel? Op zoek naar de evidentie achter de alcoholnormen in
Vlaanderen. (optie 19)
20. Zelfhulp voor mensen met een dissociatieve identiteitsstoornis: een weinig onderkend
fenomeen, waardoor er heel wat onwetendheid en vragen leven bij hulpverleners rond het
omgaan met en de behandeling van deze problematiek (in samenwerking met de
zelfhulpgroep ‘Even weg’). (optie 20)
21. 15 jaar Cliëntenoverleg drugs: waar staan we en waar willen we naartoe? Sinds 15 jaar
komen hulpverleners van allerlei organisaties driewekelijks samen om gemeenschappelijke
cliënten te bespreken en een aangepast zorgtraject uit te stippelen, rekening houdend met
de grenzen van het beroepsgeheim. (optie 21)
Prof. dr. Stijn Vandevelde
Inleiding
Thema’s omvatten onder meer:
- De begeleiding van personen met ernstige gedrags- en emotionele stoornissen, zowel
jongeren als volwassenen
- “Forensische orthopedagogiek”, met bijzondere aandacht voor de begeleiding van jongeren;
en de begeleiding van geïnterneerden
- Onderwerpen aansluitend bij de theoretische orthopedagogiek
- Specifieke thema’ (aansluitend bij lopende projecten): sociaal-emotionele ontwikkeling bij
personen met een verstandelijke beperking en bijkomende psychiatrische stoornissen,
personen met een dubbele diagnose, familieleden van geïnterneerden,
schooluitval/vroegtijdig schoolverlaten, …
- (Democratische) therapeutische gemeenschappen
Zowel eigen onderwerpen rond bovenstaande thema’s als voorstellen aansluitend bij lopend
onderzoek die onderaan worden aangegeven (bij voorkeur) zijn mogelijk.
Een aantal meer concrete voorstellen in het kader van lopend onderzoek:
1 THEMA 1. Begeleiding van personen met gedrags- en emotionele stoornissen
41
1.1 Onderzoek m.b.t. het GLM (optie 1)
Aan de vakgroep loopt reeds geruime tijd onderzoek rond het Good Lives Model. Rond dit model kan
verder onderzoek gedaan worden (zowel meer theoretisch als empirisch) (zie ook 2.1.)
1.2 Zaveldal
Situering
Zaveldal is een school voor buitengewoon secundair onderwijs, gelegen in hartje Brussel. Het is een
kleine multiculturele school en telt momenteel een 60-tal leerlingen. De school is op wandelafstand
gelegen van het station Brussel- Zuid. Zaveldal biedt onderwijs aan jongeren met een verslag
opleidingsvorm 3, type basisaanbod en type 3; en aan jongeren met een verslag opleidingsvorm 1
type 3. Binnen OV3 worden 2 opleidingen aangeboden: metselaar en winkelhulp. In OV3 zien we
vooral een Brusselse populatie, vaak met een (problematische) migratie-achtergrond, en een
kansarme thuiscontext. Naast de jongeren met een gediagnosticeerde gedragsstoornis, betreft het
voornamelijk jongeren met secundaire gedragsproblemen. Of jongeren met een vermoeden van een
primaire gedrags- of emotionele stoornis, maar niet gediagnosticeerd, vaak omwille van de financiële
en culturele drempels naar jeugdhulpverlening en psychiatrie. Binnen OV1 zien we jongeren met een
uitgesproken gedrags- en emotionele stoornis die hen in de weg staat om in een klassieke schoolse
structuur te functioneren. De IQ-gegevens van deze jongeren variëren van 50 tot 100. De instroom
betreft voornamelijk jongeren uit Vlaanderen die uiteindelijk terecht komen op Zaveldal, na
verschillende uitsluitingen uit andere scholen. Binnen OV1, maar ook binnen OV3 hebben veel
jongeren individuele trajecten, doordat:
hun psychische moeilijkheden het onmogelijk maken om voltijds naar school te komen;
ze enkel nog op Zaveldal terecht kunnen omwille van hun gedragsmoeilijkheden, maar geen
interesse hebben in de ingerichte opleidingen.
Zaveldal profileert zich als zorgende school, waar we jongeren willen empoweren tot veerkrachtige
jongvolwassenen die actief participeren aan de samenleving. Dit behelst dan niet enkel het
participeren op de arbeidsmarkt, maar ook op sociaal-maatschappelijk vlak. Gezien hun lage
scholingsgraad en grote kans op schooluitval is het een heuse uitdaging hen op weg te zetten richting
betaald werk (- of dagebesteding e.a. binnen OV1). Daarnaast is het niet evident uit de vicieuze cirkel
van kansarmoede te raken. De sociale en culturele participatie is zeer beperkt bij onze leerlingen en
hun gezinscontext. Hun migratie-achtergrond maakt eveneens dat ze zich vaak niet verbonden
voelen met de Belgische maatschappij. Daarom wordt, via tientallen samenwerkingsverbanden met
(Brusselse) organisaties uit de sectoren onderwijs en vorming; tewerkstelling; gezondheidszorg en
vrije tijd, ingezet op de toeleiding van de leerlingen naar deze organisaties
Er kunnen in totaal 1 tot 2 studenten instappen (beperkt tot 1 tot 2 van de opgegeven thema’s).
Contactpersonen
Joke Buijsse – coördinator breed leren (orthopedagoog)
[email protected]; 0491/61 88 02
Ine Christiaens – coördinator brede zorg (klinisch psycholoog)
[email protected]; 0491/61 88 31
1.2.1 Kwalitatief en éffectief type 3-onderwijs (optie 2)
Zaveldal richt zich specifiek op jongeren met gedragsmoeilijkheden. De school wil onderwijs bieden
op leerinhoudelijk, maar evenzeer op socio-emotioneel en gedragsmatig vlak. In de praktijk wordt de
42
school geconfronteerd met jongeren die telkens weer onveiligheid binnenbrengen binnen de school
en binnen de klasgroep. We stellen vast dat de leerwinst binnen de verschillende klasgroepen zeer
beperkt is. We vermoeden dat dit mede ligt aan het feit dat aan de voorwaarde van een veilige
omgeving om tot leren te komen, niet voldaan is. Leerkrachten zijn hoofdzakelijk bezig met het
hanteren en bijsturen van storend gedrag in de klas, waardoor de lesinhoudelijke doelstellingen
dreigen op de achtergrond te geraken.
Hoe kunnen we aldus de veiligheid op school bewerkstelligen en zo de voorwaarde creëren om tot
leren te komen, zonder jongeren die onveiligheid binnenbrengen, uit te sluiten uit de school?
- Welke organisatiestructuur dient de school te handhaven om alle jongeren recht op
onderwijs te kunnen garanderen?
- Is individueel onderwijs de oplossing? Of ontnemen we hen zo de kansen op sociaal leren?
- Hoe dient het curriculum van deze jongeren eruit te zien om effectief aan
gedragsverandering te werken?
1.2.2 Leer- en werkklimaat op Zaveldal (optie 3)
Zaveldal zal tijdens het schooljaar 2019-2020 instappen in een onderzoek rond het leer- en
werkklimaat op school, onder leiding van Peer van der Helm (Hogeschool Leiden).
Zaveldal wil een inschaling maken van het ervaren leerklimaat door de leerlingen; en het ervaren
werkklimaat door het schoolteam. Vanuit de resultaten rond leerklimaat zullen op klasniveau
actiepunten opgesteld en uitgevoerd worden. Ook met de resultaten van het werkklimaat op
Zaveldal wordt verder aan de slag gegaan. Peer van der Helm ziet de leerkracht als drijvende kracht
achter het proces naar een beter leerklimaat. Pedagogische ondersteuning wordt gezocht bij het
afnemen van de vragenlijsten, eventueel scoren van de vragenlijsten, maar eveneens bij het
opstellen en uitvoeren van actiepunten. Overkoepelende vragen worden meegenomen: zijn de
ontworpen vragenlijsten toereikend voor de Brusselse populatie van Zaveldal?
1.2.3 Gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen in Zaveldal (optie 4)
Zaveldal wordt dagelijks geconfronteerd met agressie. Het betreft voornamelijk verbale agressie,
maar ook fysieke agressie komt regelmatig voor. In uitzonderlijke gevallen wordt de veiligheid van
een grote groep jongeren en personeelsleden bedreigd.
Zaveldal zet in op verbinding en geweldloze communicatie. Toch stelt ze zich de vraag of het
noodzakelijk – wenselijk – (juridisch) mogelijk is om vrijheidsbeperkende maatregelen op te nemen in
haar beleid. Dit behelst dan teamtechnieken om jongeren te weerhouden fysieke agressie te uiten,
en het gebruik van een afzonderingsruimte om hen tot rust te laten komen.
- Wat zijn de juridische richtlijnen?
- Wat zijn de eventuele voorwaarden om dit te installeren?
- Is dit compatibel met de visie van de school?
- Wat zijn mogelijke voordelen en tegenargumenten?
- Verhoogt dit het veiligheidsgevoel van jongeren en personeelsleden op Zaveldal? Of net
niet?
- …
1.2.4 Kwalitatieve vormgeving onderwijs binnen OV1 type 3 (optie 5)
Zaveldal richt OV1 type 3-onderwijs in sinds het schooljaar 2017-2018. Deze opleidingsvorm is nog in
volle ontwikkeling. Er bestaan zeer weinig richtlijnen vanuit de overheid; de na te streven
ontwikkelingsdoelen zijn beperkt in aantal, en zeer ruim geformuleerd. De doelgroep binnen OV1 is
ook zeer divers.
43
- Welke invulling dient het lessenpakket te hebben om volgende doelstellingen te realiseren:
o Werken aan gedragsverandering;
o Jongeren klaarstomen voor participatief leven na 18 jaar;
o Onderzoek qua uitstroommogelijkheden;
o Wat moet op leerinhoudelijk vlak zeker aan bod komen;
o Welke elementen op vlak van organisatiestructuur dienen in acht genomen te
worden om deze doelstellingen kans van slagen te geven?
Andere mogelijke onderwerpen
1.2.5 Leerlijn sociale vaardigheden (optie 6)
Zaveldal ontwikkelde een eigen leerlijn sociale vaardigheden, gebaseerd op methoden als PAD,
leefsleutels, Anders Boos Worden e.d., maar die te weinig diepgaand zijn, en/of niet aangepast aan
adolescenten met eventueel een verstandelijke beperking.
- Komen de belangrijkste topics aan bod in deze leerlijn? Ontbreken er elementen?
- Kan deze leerlijn uitgroeien tot een meer gestandaardiseerde leerlijn sociale vaardigheden,
hanteerbaar in andere scholen buitengewoon en/of regulier onderwijs?
1.2.6 Kwalitatieve invulling en evaluatie van het project De Meander (optie 7)
Met het project De Meander biedt Zaveldal ondersteuning aan jongeren uit het regulier onderwijs B-
stroom, eerste graad die afstevenen op een definitieve uitsluiting omwille van gedragsmoeilijkheden.
Jongeren kunnen één of meerdere dagen een programma volgen op Zaveldal, bestaande uit o.a.
leren leren en sociale vaardigheden. Daarnaast geeft Zaveldal advies aan de reguliere school van de
jongere m.b.t. de aanpak van de gedragsmoeilijkheden, vanuit een analyse van het gedrag van de
jongere.
- Vraag naar een (kwalitatieve) evaluatie van het project: komt dit tegemoet aan de
vooropgestelde doelstellingen?
- Is het vooropgestelde programma toereikend?
- …
1.2.7 Invulling ontladingsfase (LSCI) (optie 8)
LSCI wordt (voornamelijk door het zorgteam) gehanteerd op Zaveldal. Het geeft houvast om in
gesprek te gaan met jongeren in crisis. De eerste fase is de ontladingsfase. Er zijn weinig richtlijnen
naar hoe deze (kwalitatief) in te vullen. Zaveldal experimenteert met ademhalingsoefeningen,
mindfulness, relaxatie, fysieke beweging, …
Zaveldal is op zoek naar methodieken, e.d. om deze fase kwalitatieve invulling te geven, met
aandacht voor de interindividuele verschillen van de jongeren.
1.3 OC Nieuwe Vaart (optie 9)
Mbt. de ondersteuning van kinderen met GES kan een masterproefstudent (mee) begeleid worden
door Dr. Franky D’Oosterlinck, directeur van het OC Nieuwe Vaart (zie: https://sites.google.com/oc-
nieuwevaart.be/ocnv/). Het concrete thema (voorgesteld door de student) kan dan in verder overleg
besproken en afgestemd worden.
2 THEMA 2. Forensische Orthopedagogiek
44
2.1 Onderzoek naar de linken tussen RNR, GLM en SEO in de Gemeenschapsinstelling De
Kempen (optie 10)
In Gemeenschapsinstelling de Kempen (Mol) wordt momenteel gewerkt aan de visie die RNR (Risk
Need Responsivity) – GLM (Good Lives Model) en SEO (Emotionele Ontwikkeling) integreert. Een
student kan hiebij in het kader van een masterproef wetenschappelijk ondersteunen
(literatuurstudie, maar ook empirisch onderzoek is mogelijk), in overleg/afstemming met mevr. Sylvie
Hilven, psychologe.
2.2 Vragen vanuit PC Sint-Jan Baptist in Zelzate (forensische afdelingen)
2.2.1 SEO (optie 11)
Kunnen we verder bouwen op de masterproef van Marie-Melanie Mert (“De
implementatie van de Schaal voor Emotionele Ontwikkeling (SEO) in een forensisch-
psychiatrische afdeling voor personen met een verstandelijke beperking”) - opstart in een
nieuw team of hoe loopt het verder op Amplia
Impact op patiënten van afstemming aanpak op hun noden van de SEO – kwalitatief als
kwantitatief (verwachting dat hun ontwikkelingsfase mogelijks verhoogt gezien ze nu een
specifiekere aanpak krijgen dan ervoor): in welke uitkomstmaten zouden we een effect
kunnen zien van de SEO (bv. kwaliteit van leven, probleemgedrag, agressie-incidenten, …)
Terug opnemen van de vergelijking tussen de SEO en de SEO-V in samenwerking met Filip
Morisse en de Duitse professor Sappok
2.2.2 Kwaliteit van leven (optie 12)
We stellen nog altijd vast dat het thema seksualiteitsbeleving een moeilijk thema is voor
onze patiënten en dat ze hier ook vaak niet tevreden zijn dus we zouden kunnen nagaan hoe
we tegemoet kunnen komen aan hun noden en welke verwachtingen zij hebben van de
afdelingen
o Hierbij zou ook eerder gekeken kunnen worden naar de impact van slachtofferschap op de
seksualiteitsbeleving. Dit zou eventueel ook deels kunnen op de nieuwe afdeling voor
seksueel delinquenten.
Verder testen van de handleiding die we reeds deels ontwikkeld hebben bij de FQL-SV (is
momenteel ter evaluatie bij de ontwikkelaars)
2.2.3 Impact van voorgaande psychiatrische hulpverlening in de jeugd (optie 13)
Voor de vrouwen hebben we reeds de gegevens verzameld maar het lijkt ook zinvol om
dit voor de mannen te doen en na te gaan welke impact dit heeft op bv. leeftijd eerste
delict/internering, verdere psychiatrische hulpverlening, …
Hetzelfde zou kunnen voor voorgaande hulpverlening binnen de bijzondere jeugdbijstand,
hierbij zijn en blijven we natuurlijk afhankelijk van de informatie die in het dossier is
opgenomen.
2.2.4 Intergenerationele overdracht van psychiatrische problematiek alsook delinquent gedrag
(optie 14)
Zicht krijgen op hoe vaak hun eigen kinderen reeds in contact gekomen zijn met
psychiatrische problemen alsook delinquent gedrag
45
Zich krijgen op hoe vaak hun ouders reeds in contact gekomen zijn met psychiatrische
problemen alsook delinquent gedrag
2.3 Vraag van Prof. Geert-Jan Stams rond meta-analyses, bvb. met betrekking tot het Good Lives
Model en uitkomst-maten als self-esteem, QoL, … (optie 15)
In samenwerking met Prof. Geert-Jan Stams zullen een of meerdere meta-analyses worden opgezet
rond thema’s binnen de forensische orthopedagogiek. We zoeken hiervoor een of twee studenten
om aan zo’n meta-analyse mee te werken.
3 THEMA 3. Theoretische Orthopedagogiek
3.1 Onderzoeksthema’s Belgische en Nederlandse universiteiten (en mogelijks breder) (optie 16)
Masterproef rond de actuele onderzoeksdomeinen aan de vakgroepen Orthopedagogiek van de
verschillende Belgische en Nederlandse universiteiten (en mogelijks breder): om welke
onderzoeksdomeinen gaat het ? Vanuit welke onderzoeksparadigma’s wordt onderzoek uitgevoerd?
…
4 SPECIFIEKE THEMA’S
4.1 Personen met verstandelijke beperkingen en bijkomende geestelijke gezondheidsproblemen
4.1.1 Psychiatrisch Centrum Sint-Amandus, PVT De Knop (optie 17)
We zijn momenteel bezig met de implementatie van herstelondersteunende zorg binnen het
ruimere PVT aan de hand van SRH (Steunend Relationeel Handelen, voormalige Systematisch
Rehabiliterend Handelen). Deze “nieuwe” wind die door de ggz waait, hangt nauw samen met de
modellen vanuit de orthopedagogiek, waarin empowerment en participatie een grote rol spelen.
Good Lives Model? Een vergelijkende studie ter inspiratie zou betekenisvol kunnen zijn.
4.1.2 Psychiatrisch Centrum Sint-Amandus, PVT De Knop (optie 18)
Daarnaast proberen we ook in te zetten op patiëntenparticipatie aan de hand van het afnemen van
vragenlijsten? Momenteel gebruiken we hier de NEL voor (Nederlandse Empowerment Lijst). Deze
lijst vraagt soms wel nog wat duiding aan bewoners. Mogelijks kan hier wel wat meer kwantitatief
rond gewerkt worden? Zijn er vragenlijsten die meer aangepast zijn aan de doelgroep zoals
bijvoorbeeld de POS, doch deze zeer lijvig is en meer aansluit bij een zorgproces.
4.1.3 Onderzoek rond een screeningsversie van de Schaal voor Emotionele Ontwikkeling (SEO).
(optie 19)
Een student kan ondersteunen bij de verdere ontwikkeling en validering van het instrument (in
samenwerking met Filip Morisse, Leen De Neve en Els Ronsse)
4.2 Academische Werkplaats rond leefklimaat (optie 20)
In het kader van de net opgerichte academische werkplaats rond leefklimaat (zie:
https://www.votjeugdhulp.be/voorstelling-AWL) kan een student meewerken aan verder onderzoek
rond rond het thema "veiligheid” (fysieke veiligheid, emotionele veiligheid...) onder begeleiding van
de doctoraatsstudente Delphine Levrouw.
In het kader van deze Academische Werkplaats zijn er nog masteproefthema’s mogelijk
4.3 Schooluitval
46
Masterproeven doctoraatsonderzoek Lana Van Den Berghe
4.3.1 ‘Narratieven van vroegtijdig schoolverlaters’ (optie 21)
Europese cijfers (2017) tonen aan dat ongeveer 11% van de leerlingen het onderwijs vroegtijdig
verlaten, in 2016 gaat het in België om ongeveer 11 %, in Gent is dat 15,6%. Ongekwalificeerd
schoolverlaten wordt erkent als problematisch voor enerzijds de persoonlijke ontwikkeling van het
individu en anderzijds voor het maatschappelijk verspreiden van waarden en normen en voor de
economische groei in het bijzonder. Onderzoek toont aan dat vroegtijdig schoolverlaters vaker
terecht komen in werkloosheid, armoede, criminaliteit, sociale en politieke uitsluiting en
afhankelijkheid van publieke systemen.
‘Vroegtijdig schoolverlaten’ of het verlaten van het onderwijs zonder kwalificatie is een actueel
thema met veel beleidsaandacht. De focus ligt op identificatie en coördinatie ofwel het rapporteren
van bijvoorbeeld het aantal vroegtijdig schoolverlaters en het inventariseren van indicatoren die
aanleiding geven tot vroegtijdig schoolverlaten. Weinig onderzoek gaat in op kwalitatieve aspecten
en de betekenis van vroegtijdig schoolverlaten in het leven van vroegtijdig schoolverlaters.
In het kader van de doctoraatsstudie “Verbondenheid is belangrijk: een ecologische zoektocht
doorheen het complexe landschap van schooluitval” kan één student die kwalitatief aan de slag wil
gaan met narratieven van (jong)volwassenen die vroegtijdig onderwijs hebben verlaten/dreigen te
verlaten. Deze student krijgt de ruimte om (indien die dit wil) art-based aan de slag te gaan.
Voor meer informatie kan contact opgenomen worden met [email protected]
(assistent en doctoraatsstudent vakgroep Orthopedagogiek).
Begeleidster: Lana Van Den Berghe
Promotor: Stijn Vandevelde
4.3.2 ‘Narratieven van cursisten in tweedekansleerwegen’ (optie 22)
Europese cijfers (2017) tonen aan dat ongeveer 11% van de leerlingen het onderwijs vroegtijdig
verlaten, in 2016 gaat het in België om ongeveer 11 %, in Gent is dat 15,6%. Ongekwalificeerd
schoolverlaten wordt erkent als problematisch voor enerzijds de persoonlijke ontwikkeling van het
individu en anderzijds voor het maatschappelijk verspreiden van waarden en normen en voor de
economische groei in het bijzonder. Onderzoek toont aan dat vroegtijdig schoolverlaters vaker
terecht komen in werkloosheid, armoede, criminaliteit, sociale en politieke uitsluiting en
afhankelijkheid van publieke systemen.
Wanneer mensen het onderwijs vroegtijdig verlaten hebben, maken ze soms de keuze om via
tweedekansleerwegen (examencommissie, terugkeer regulier secundair onderwijs of
volwassenonderwijs) alsnog een kwalificatie te behalen. Een recent rapport, opgesteld door
Onderwijs Vlaanderen, toont aan dat er in 2016 ongeveer 7100 leerlingen vroegtijdig school hebben
verlaten. Hiervan keerden 2 jaar later 2538, of 35%, terug naar tweedekansleerwegen.
In het kader van deze rapportage kan één student aansluiten op het doctoraatsonderzoek
“Verbondenheid is belangrijk: een ecologische zoektocht doorheen het complexe landschap van
schooluitval”. Deze student gaat kwalitatief aan de slag met narratieven van volwassenen die kiezen
voor deze tweedekansleerwegen. Vragen die centraal kunnen staan zijn: ‘Wat is de motivatie om
alsnog een kwalificatie te behalen?’, ‘Hoe ziet het (school)traject eruit van deze volwassenen?’ Deze
student krijgt de ruimte om (indien die dit wil) art-based aan de slag te gaan.
47
Voor meer informatie kan contact opgenomen worden met [email protected]
(assistent en doctoraatsstudent vakgroep Orthopedagogiek).
Begeleidster: Lana Van Den Berghe
Promotor: Stijn Vandevelde
4.4 Project “Connectator” (vzw aPart) (optie 23)
“Verbinding, dialoog, kinderen, tijdelijk, op maat, krachten, netwerk, sociaal ondernemend,
innoverend, …, en aPart zijn termen die terug te vinden zijn in onze missie en die zeker kenmerken
zullen zijn.
Het product dat we willen uitwerken is CONNECTATER: een megacoole, hyperactieve, aParte
workshop in de klas. Dus binnen de comfortzone van de leerlingen en de leerkracht!
Dit voor leerlingen uit het 4de, 5de en 6de leerjaar.
Hoe gaan we dit uitwerken?
Eerst en vooral gaan we in de komende periode op zoek naar een poule van een 8-tal begeleiders. In
het najaar krijgt deze poule begeleiders 5 workshops georganiseerd door ‘De Goestedoenders’ die
reeds heel wat ervaring hebben met theater bij lagere schoolkinderen. In deze workshops leren de
begeleiders theater- en dramatechnieken aan en ontwikkelen ze ‘Connectater’. Daaraan koppelen
we enkele proefvoorstellingen. Ook in het najaar maken we ‘Connectater’ bekend bij de lagere
scholen uit de regio en vanaf januari kan dit ook in klassen uitgevoerd worden.”
Vzw aPart zoekt een student om dit thema (in het kader van een masterproef) mee op te volgen.
4.5 Huoshen Stichting
Algemeen
De Huoshen Stichting ondersteunt studies die het lichaamsgericht (psychofysiek) werken met
jongeren onderzoekt, stimuleert, en in de kijker zet. Dit kan vanuit verschillende kennisdomeinen
(orthopedagogiek, lichamelijke opvoeding, geneeskunde en paramedische wetenschappen,
sociologie, antropologie,….), in verschillende settings (preventief, curatief, therapeutisch,
vrijetijdsbesteding), en via verschillende methodieken die steeds vertrekken vanuit een zekere
lichaamsbeleving. De voorkeur gaat uit naar kwalitatief onderzoek dat vertrekt vanuit of dicht bij het
veld staat.
Bij al deze onderzoeken wordt in een eerste fase de literatuur over jongeren en lichaamsgerichte
(psychofysieke) activiteiten en indien van toepassing de concrete lichaamsgerichte praktijk in kaart
gebracht.
Het betreft allemaal kwalitatieve, interpretatieve onderzoeken, waarbij onderzoekstechnieken als
participerende observatie, interviews, logboeks enz. centraal staan.
4.5.1 Mindfulness bij jongeren met een chronische aandoening en/of psychische problemen
(optie 24)
Het betreft een onderzoek dat in begin 2019 van start gaat voor 2 jaar aan de KUL. Via het project
“You.Mind!” willen we nagaan wat de impact is van een op mindfulness gebaseerde interventie voor
jongeren tussen 14 en 18 jaar. Jongeren tussen 14 en 18 jaar worden gerekruteerd via ziekenhuizen
en patiëntenverenigingen (jongeren met chronische aandoeningen) en via de inloophuizen (Tejo) en
centra voor geestelijke gezondheidszorg. Er zal ook contact opgenomen worden met de Rode Neuzen
48
inloophuizen. De groepen worden divers samengesteld met zowel jongeren die lijden aan een
chronische aandoening als jongeren met psychische problemen. De trainingen gaan door op drie
locaties in Vlaanderen (o.a. Leuven – Praktijkcentrum PraxisP KUL en Antwerpen – Stresskliniek ZNA).
Het doel van het onderzoek is om de effectiviteit (in welke mate verbetert de interventie symptomen
als stress, angst, en depressie, en in welke mate stijgt de levenskwaliteit), de onderliggende
mechanismen (welke processen zijn werkzaam in de interventie) en haalbaarheid van implementatie
op grote schaal verder in kaart te brengen. Een masterstudent(e) zou aan dit onderzoek het
kwalitatief luik toevoegen, d.w.z. onderzoek gebaseerd op interviews, vragenlijsten, observaties,
logboeks.
Projectleider: Prof. Katleen Van der Gucht (KUL), zie https://ppw.kuleuven.be/home/mindfulness/
Promotor voor deze masterproef is prof. Stijn Vandevelde; de proeven zullen mee begeleid worden
door dr. Mieke Matthyssen.
4.6 De Stap (optie 25)
Deze masterproef kadert binnen een praktijkvraag van organisatie De Stap Gent
(https://www.destapgent.be/ ).
Europese cijfers (2017) tonen aan dat ongeveer 11% van de leerlingen het onderwijs vroegtijdig
verlaten, in 2016 gaat het in België om ongeveer 11 %, in Gent is dat 15,6%. ‘Vroegtijdig
schoolverlaten’ of het verlaten van het onderwijs zonder kwalificatie is een actueel thema met veel
beleidsaandacht. Eén van de partners die zich dagelijks inzet voor deze jongeren, jongvolwassenen en
volwassenen is De Stap. De Stap is de Leerwinkel in Oost-Vlaanderen, een breed partnerschap van de
Gentse CLB's (verenigd in de vzw TOPunt) met financiële steun van Stad Gent, provincie Oost-
Vlaanderen, VDAB Oost-Vlaanderen, Syntra Midden-Vlaanderen, OCMW Gent, de Europese Unie en
de Vlaamse Overheid.
De Stap is een Leerwinkel. Bij een Leerwinkel vinden jongeren en volwassenen gratis informatie en
coaching bij het kiezen van een opleiding, vorming of onderwijs. Je kan bij een Leerwinkel terecht voor
zowel diplomagerichte opleidingen als opleidingen die je versterken, iets bijleren of je helpen om een
andere wending te geven aan je leven. Je kan een leven lang (bij)leren en een Leerwinkel helpt je
daarin je weg te vinden. Leerwinkels willen maximale ontplooiingskansen bieden aan elk individu met
een leervraag. De klant bepaalt de vragen en het traject dat hij wil lopen. Een Leerwinkel houdt daarbij
rekening met de leervoorkeuren en -noden.
Binnen De Stap loopt het project ‘Word Wijs!’. Word Wijs! kadert binnen het actieplan Vroegtijdig Schoolverlaten van de stad Gent, één van de maatregelen om schooluitval actief tegen te gaan in het Gentse. De leerloopbaancoaches van Word Wijs! bieden ongekwalificeerde jongeren tussen 17 en 25 jaar die wonen, werken of studeren in Gent (gratis en op vrijwillige basis) informatie en coaching bij het kiezen, studeren en behalen van een kwalificatie of diploma secundair onderwijs met als doel hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. De leerloopbaancoaches gaan samen met de cliënt op zoek naar een opleidingstraject op maat. Meer info over werking De Stap: https://www.destapgent.be/about/overdestap.php De Stap – Word Wijs! - inventariseert al enkele jaren kwalitatieve informatie over de trajecten die de leerloopbaancoaches aangaan met de jongeren. Heel boeiende informatie waar veel uit te leren valt voor de ondersteuning van ongekwalificeerde jongeren in de toekomst. In het kader van de doctoraatsstudie “Verbondenheid is belangrijk: een ecologische zoektocht doorheen het complexe landschap van schooluitval” kan één student kwalitatief aan de slag gaan met deze informatie in samenwerking met De Stap – Word Wijs! - Gent. Er is een mogelijkheid om enkele cases verder uit te diepen. Voor meer informatie kan contact opgenomen worden met [email protected] (assistent en doctoraatsstudent vakgroep Orthopedagogiek). Begeleider(s): Lana Van Den Berghe (UGent) en de leerloopbaancoaches van De Stap – Word Wijs!
49
Dr. Olivier Colins
Bij vragen: mailen naar [email protected]
1 Forensische orthopedagogiek (optie 1)
Vier tot zes gemotiveerde en nauwkeurige studenten kunnen aansluiten bij lopend onderzoek in het
kader van een Odysseus project (hoofdonderzoeker: Olivier Colins). Deelnemers aan dit onderzoek
zijn 16-17 jarige jongens die in een Gemeenschapsinstelling (GI) worden geplaatst en 16-17 jarige
schoolgaande jongens zonder noemenswaardig problemen. Het onderzoek poogt aan de hand van
persoonlijkheidstrekken de heterogene groep van jongens in een GI in te delen in meer homogenere
groepen die van elkaar verschillen inzake, bijvoorbeeld, gedrag en psychofysiologische parameters
(bijv. hartslag), en die verschillend presteren tijdens experimenten (bijv. experimenten inzake
emotieherkenning). Student kunnen helpen bij het rekruteren van schoolgaande jongens en leren
hoe ze data moeten verwerken. De studenten zullen worden gekoppeld aan Cedric Reculé en Athina
Bisback die in het kader van hun promotieonderzoek op dit Odysseus project zijn tewerkgesteld. In
onderling overleg kan gezocht worden naar een scriptie-onderwerp (bijv. relatie tussen
gedragsproblemen en gebrekkige impulscontrole; tussen persoonlijkheidstrekken en verwerken van
emoties,…).
2 Begeleiding van personen met gedrags- en/of emotionele stoornissen (optie 2)
Twee tot drie gemotiveerde en nauwkeurige studenten met een sterke interesse om onderzoek te
doen met jongens en meisjes met (ernstige) gedragsproblemen. Doel van het onderzoek is het
toetsen van de nieuwe DSM-5 LPE (with Limited Prosocial Emotions) specifier voor Gedragsstoornis
door middel van een nieuwe diagnostisch interview (de CAPE, Frick, 2013). Studenten dienen deze
jongeren, hun ouders, en/of leerkrachten te rekruteren (bijv. in OOOC, kinder- en
jeugdpsychiatrische afdelingen voor jongeren met een gedragsstoornis,…) en interviewen via de
CAPE.
Prof. Dr. Geert Van Hove
1 Thema: ‘families van mensen met een verstandelijke beperking’ (optie 1)
Wanneer kinderen en jongeren met een verstandelijke beperking en hun gezinnen geconfronteerd
worden met echtscheiding en nieuw-samengestelde gezinnen, komen dezelfde thema’s en
uitdagingen bovendrijven. Het gaat bijvoorbeeld om rouw en verlies;
loyaliteiten/loyaliteitsconflicten; verandering van/aanpassing aan/verwarring rond (t)huis, positie,
gezinsdynamieken… Specifiek in gezinnen van een kind met een verstandelijke beperking tonen deze
uitdagingen en bepaalde vragen zich mogelijks nog iets specifieker of complexer. Hoe ervaren de
kinderen deze scheiding en verandering? Wat is er belangrijk voor hen om zich veilig en vertrouwd te
voelen? Hoe ondersteun je het kind bij de vragen die leven, maar niet altijd duidelijk gesteld worden?
Hoe ondersteun je het kind bij deze veranderingen, in dit verlies/verdriet? Hoe gebeurt of verandert
de zorg/ondersteuning, contact en communicatie in de nieuw-samengestelde gezinnen? Hoe beleven
de ouders hun gedeelde zorgen over hun kind? Hoe beleven plusouders de ontmoeting met en
positie t.a.v. het pluskind met verstandelijke beperking? Hoe positioneren welzijnswerkers,
leerkrachten, begeleiders zich in gezinnen waar de scheiding en vorming van nieuw-samengestelde
gezinnen moeizaam verloopt. Verschillende perspectieven en stemmen kunnen boeiend zijn in dit
verhaal.
50
2 Thema: ‘participatie van mensen met een verstandelijke beperking’ (optie 2)
Vastgelopen situaties van mensen met een verstandelijke beperking hebben vaak te maken met
problemen op vlak van geestelijke gezondheid. Vanuit consulentenwerkingen, outreachwerkingen,
mobiele teams werd er de afgelopen 20 jaar vooral ingezet op het ondersteunen en afstemmen van
de omgeving (zowel natuurlijk als professioneel netwerk). Personen zelf worden wel betrokken in dit
traject, maar meer als één van de informatiebronnen en minder als volwaardige partner in het
traject. De bezorgdheid leeft vaak bij de omgeving dat het nog meer verwarring en spanning zou
brengen en dat de draagkracht van mensen overschreden wordt. Hoewel begrijpelijk en niet
onterecht missen we op die manier nog te vaak het perspectief, de beleving, vragen en zorgen van de
mensen zelf.
De werking ‘Ampel’ (CGG Prisma) is op zoek naar nieuwe, diverse, afgestemde, creatieve manieren
waarop we mensen zelf stem kunnen laten hebben en kunnen laten participeren in de trajecten. Plan
P van Onze Nieuwe Toekomst (ONT) biedt mogelijks een methodiek om dit proces te begeleiden en
met deze drempels en uitdagingen aan de slag te gaan.
3 Thema: ‘therapeutisch werken met mensen met een verstandelijke beperking’ (optie 3)
Zowel binnen geestelijke gezondheidszorg als in de zorg voor mensen met een beperking vindt het
lichaamsgerichte werken steeds meer ingang. Er is immers nood aan non-verbale ingangen om aan
de slag te gaan rond emotieregulatie, spanningsregulatie, agressieregulatie. Deze masterproef
beoogt een ‘state of the art’ van het brede spectrum van lichaamsgerichte werken en van goede
praktijken in het werken met mensen met verstandelijke beperking. Zowel literatuuronderzoek,
gesprekken met therapeuten als belevingen van mensen zelf kunnen hiertoe bijdragen.
4 Vaders van kinderen met een label : 2 studenten (optie 4)
5 Arts Based research en Disability Studies: 2 studenten (optie 5)
6 Opvolging VN-Verdrag voor mensen met een beperking, prioriteiten voor Vlaanderen: 2
studenten (optie 6)
Dr. Elisabeth De Schauwer
THEMA ‘DISABILITLY STUDIES & INCLUSIE(F ONDERWIJS)’
Starten vanuit een filosofische achtergrond (Deleuze – Butler – Barad) en een koppeling met
een praktijk binnen Disability Studies (optie 1)
Wat na? Toekomstperspectieven van jongeren die een traject achter de rug hebben binnen
inclusief onderwijs (optie 2)
M-decreet - Ondersteuningsmodel (optie 3)
o opvolging van proces en implementatie
o onderzoek rond verbindende samenwerking tussen onderwijsprofessionals in het
realiseren van een inclusieve leeromgeving
Bij vragen: mailen naar [email protected]
51
Dr. Clara De Ruysscher
1 THEMA ‘GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG’
1.1 Sociaal-artistiek werk in Villa Voortman (optie 1)
Villa Voortman is een laagdrempelige ontmoetingsplaats voor personen met een dubbele diagnose.
Een belangrijk deel van de werking bestaat uit sociaal-artistieke projecten, zoals o.a. het maken en
spelen van twee grote theaterproducties (Utopia en Avanti). Je masterproef zal focussen op de
volgende richtvragen: wat is de meerwaarde/betekenis van dergelijke projecten op het leven en het
herstelproces van de bezoekers van Villa Voortman? Hoe verhoudt dit artistieke werk zich t.o.v. de
alledaagse praktijk van de ontmoetingsplaats?
1.2 Ervaringsdeskundigheid in de ggz (optie 2)
Onder impuls van het hersteldenken en de vermaatschappelijking van de ggz wordt steeds meer
aandacht besteed aan de inzet van ervaringsdeskundigen in verschillende organisaties. Welke rol
spelen zij in deze organisaties? Hoe ervaren zij hun positie? Hoe verhouden ze zich t.o.v. cliënten
enerzijds en teamleden anderzijds? Deze masterproef focust op het verzamelen van perspectieven
van ervaringsdeskundigen op deze relatief nieuwe praktijk. De begeleiding van deze masterproef zal
ook vormkrijgen in tandem met een ervaringsdeskundige.
Dr. Sara Rowaert
Alle thema’s rond familiegericht werken, familieparticipatie, betrokkenheid in de zorg, … en thema’s
met een focus op zowel ouders, brussen, partners, … binnen een breed zorgkader (forensische en
reguliere psychiatrie, verslavingszorg, bijzondere jeugdzorg, …) kunnen ingediend worden met mij als
promotor.
Onderstaand enkele thema’s waarbij verder onderzoek belangrijk is (al dan niet in samenwerking
met de praktijk):
1 ‘Family recovery/familieherstel’ in de reguliere psychiatrie (optie 1)
Hoe wordt er in de reguliere psychiatrie gekeken naar het concept ‘family recovery’ (familieherstel)
en hoe gaan zowel professionelen als familieleden daarmee om? Deze masterproef kan bestaan uit
kwalitatief onderzoek (interviews, focusgroepen, …) met familieleden of professionelen werkzaam
binnen deze sector. Het gaat vooral over het in kaart brengen van het concept ‘familieherstel’ binnen
de GGZ.
2 Volwassenen met autisme en een verslavingsproblematiek (optie 2)
Een onderwerp dat vandaag de dag nog steeds enorm leeft, gaat over autisme en verslaving.
Onderzoek is daarom nodig naar hoe dergelijk onderzoek zich dit de laatste jaren verder heeft
ontwikkeld en waar er zich noden en behoeften situeren bij volwassenen. Hoe gaan personen met
autisme om met een verslaving (middelenmisbruik, alcoholverslaving, gameverslaving…) en welke
impact heeft dit op hun eigen leven maar ook dit van hun naasten?
3 Familieondersteunende Groepen in de forensische GGZ (optie 3)
Tijdens mijn doctoraatsonderzoek heb ik Familieondersteunende Groepen ontwikkeld voor
familieleden van personen die geïnterneerd zijn (geweest) (zie: Rowaert, 2018). Omdat we dit
onderzoek graag willen verder zetten, proberen we om ook in verschillende ziekenhuizen deze
52
familiegroepen te organiseren. Het in kaart brengen van deze familiegroepen (adhv interviews en
vragenlijsten) vormt dan ook de kern van het masterproefonderzoek.
4 Focusgroepen met professionelen werkzaam in de forensische GGZ (optie 4)
gebaseerd op eigen focusgroepen van 2015
In 2015 heb ik tijdens mijn doctoraatsonderzoek twee focusgroepen afgenomen bij professionelen
werkzaam in de forensische GGZ. Nu we 4 jaar verder zijn, is het belangrijk om na te gaan of
professionelen werkzaam binnen de forensische GGZ een verandering ervaren of niet. Daarom zou
het interessant zijn om opnieuw enkele focusgroepen met professionelen te kunnen organiseren en
een vergelijking te maken met de resultaten van 2015.
5 Familiebetrokkenheid in forensische psychiatrie (samenwerking met Katelijne Seynnaeve)
(optie 5)
Alle ziekenhuizen zijn onderworpen aan een kwaliteitscontrole. Dit wordt opgevolgd door de
Zorginspectie (Vlaamse overheid – Agentschap Zorg en Gezondheid). Op vlak van kwaliteitsbewaking
werd nu ook voor forensische zorg een referentiekader uitgewerkt (aanvullend op het bestaande
referentiekader). Dit referentiekader is consulteerbaar op de website van het Agentschap Zorg en
Gezondheid: https://www.zorg-en-gezondheid.be/referentiekader-forensische-geestelijke-
gezondheidszorg
Netwerk
“Het betrekken van familie en de ruimere context is in de forensische zorg essentieel, en dit tijdens
het volledige behandeltraject, maar zeker ook in het kader van de resocialisatie van de patiënt.
Momenteel is het echter nog te vroeg om specifieke forensische bepalingen op te nemen in dit
referentiekader omdat er vanuit de Vlaamse overheid, in samenwerking met het Familieplatform en
het Steunpunt WVG, gewerkt wordt aan de ontwikkeling van een multidisciplinaire richtlijn (MDR)
voor het betrekken van de context in de geestelijke gezondheidszorg. Deze MDR is bedoeld voor de
gehele Vlaamse geestelijke gezondheidssector en dit voor zowel kinderen, jongeren, volwassenen en
ouderen. Pas na de ontwikkeling van deze richtlijn kan er nagegaan worden of er binnen de
forensische zorg aanvullingen/aanpassingen nodig zijn.”
6 Forensische mobiele equipe (samenwerking met Katelijne Seynnaeve) (optie 6)
In het kader van het Masterplan internering worden mobiele equipes voor geïnterneerde personen
per Hof van beroep uitgerold. In de visietekst welke binnen de FOD Volksgezondheid werd
opgemaakt, worden volgende functies weerhouden wat betreft de werking:
Lang- of kortdurende begeleiding op maat, het subsidiariteitsbeginsel indachtig: enkel wanneer de
opvolging van een of meerdere forensische zorgnoden zou blijken, zal de forensische mobiele
equipe de opvolging voorzien. Indien geen forensische zorgnood wordt gedetecteerd, wordt een
overgang naar reguliere diensten gefaciliteerd.
7 Onderzoek naar implementatie van de functie familievertrouwenspersoon in Vlaanderen
(optie 7)
Het Familieplatform Geestelijke Gezondheid start een breed project om de functie van
Familievertrouwenspersoon (FVP) in psychiatrische ziekenhuizen te implementeren. Na eerste
ervaringen uit ons pilootproject in PC Sint-Hiëronymus (Sint-Niklaas), zullen we de functie nu breder
in Vlaanderen implementeren. Tijdens het pilootproject werd vanuit het Familieplatform een
onafhankelijke FVP in het ziekenhuis ingezet, om zo familie en naasten van GGZ-cliënten te
53
ondersteunen in hun contact met de zorg. Een FVP is een medewerker die als het ware fungeert als
ombudsdienst voor familie van cliënten. Wanneer familieleden moeilijkheden ervaren met de
geleverde zorg binnen of met de hulpverleners van de zorgvoorziening, kunnen zij terecht bij deze
FVP. Zo staat hij/zij onder meer in voor bieden luisterend oor; ondersteunen van familie; voorlichting
geven over verschillende psychiatrische stoornissen / behandelmogelijkheden; etc. (Bransen,
Paalvast, & Slaats, 2014; Klaassen, 2014; LPGGz, 2011, LPGGz, 2016). In Nederland zijn hier reeds
grote stappen gezet. De Landelijke Stichting Familievertrouwens-personen (LSFVP) maakt overheen
heel het land de functie in GGZ-organisaties mogelijk. Bovendien zijn organisaties vanaf 2020
wettelijk verplicht om een onafhankelijke FVP aan te bieden. Er is een duidelijk functieprofiel en
methodiek (Lsfvp1, 2019). In België zijn we zo ver nog niet. Ook is het niet mogelijk om de situatie in
Nederland zonder meer over te nemen. Daarom zullen we kort op de bal spelen en het
implementatieproces nauw opvolgen via een onderzoek.
In het kader van dit project zijn we op zoek naar een student die zowel inhoudelijk als vormelijk kan
meewerken aan het project.
Ben je geboeid door recente uitdagingen in het veld van de geestelijke gezondheid? Heb je oog en
oor voor zowel cliënt als diens familie? Kan je goed zelfstandig werken én werk je graag in een
dynamisch team? Dan ben jij de geknipte student om in dit onderzoek mee te draaien.
Enkele taken i.k.v. het onderzoek: doornemen van relevante literatuur, afnemen
interviews/focusgroepen, verwerken en analyseren onderzoeksgegevens, uitschrijven resultaten.
Voor meer info, gelieve contact op te nemen met [email protected] (016/96 38 96)
Bij interesse, zal er eerst een kennismakingsgesprek plaatsvinden.
Inge Van De Putte
Masterproeven situeren zich binnen het kader van disability studies en inclusief onderwijs.
- De positie en versterking van de zorgcoördinator/ leerlingbegeleider in de reguliere school (optie
1)
- Onderzoek rond de positie van de coördinatoren van ondersteuningsnetwerken (optie 2)
- Kennisconstructie via handelingsgerichte tools om leraren te versterken in hun competenties ten
aanzien van inclusief onderwijs (optie 3)
- De coach van een professionaliseringstraject om een inclusieve leeromgeving te creëren (optie 4)
- Het in kaart brengen van ondersteuning (waarbij er ondersteuners niet behoren tot het
onderwijzend personeel) van kinderen met specifieke noden in het reguliere onderwijs (optie 5)
Prof. Dr. Claudia Claes
Studenten kunnen bij mij terecht met alle thema’s die te maken hebben met het
ondersteuningsdenken en quality of life bij personen met een verstandelijke beperking en bij
uitbreiding personen met een handicap.
De focus van mijn huidig onderzoek ligt op de relatie tussen ondersteuningsstrategieën en één of
meerdere QOL uitkomsten.
- de student onderzoekt de relatie tussen een ondersteuningsstrategie en een domein van
quality of life (bij voorbeeld supported decision making en zelfbepaling). Deze optie is kan
1 https://www.lsfvp.nl/wp-content/uploads/2019/07/LSFVP-Jaaroverzicht-2018.pdf
54
zeer breed ingevuld worden naargelang de interesse van de student, en meerdere studenten
kunnen hierop werken. (optie 1)
- VFG - De Vlaamse Federatie Gehandicaptenzorg is op zoek naar strategieën die ze kunnen
inzetten om de meest kwetsbare leden uit hun doelgroep vlot doorheen het complexe
systeem van persoonsvolgende financiering te loodsen. De student kan hier zelf tot een
afbakening van onderwerp komen. (optie 2)
- persoonsvolgende financiering: reguliere diensten vs gespecialiseerde ondersteuning – rol
van attitude bij professionals in reguliere diensten tav de ondersteuning van personen met
een verstandelijke beperking. (optie 3)
Prof. Dr. Sarah De Pauw
Inleiding
Studenten kunnen bij Prof. De Pauw als promotor terecht voor onderzoek rond orthopedagogiek van
kinderen en jongeren die opgroeien met een beperking/label en hoe we de ouders én context van deze
kinderen het beste kunnen ondersteunen. Ons onderzoek heeft als eerste doel om de grote variatie in
psychosociale ontwikkeling van kinderen en adolescenten met een beperking/label én hun ouders
beter te begrijpen. Als tweede doel gaan we expliciet na welke individuele ‘resources’ (op niveau van
kind en ouder) en contextkenmerken bijdragen aan positieve groei, ontwikkeling en welzijn in kinderen
en jongeren met een beperking én in hun gezinnen, met als doel om de gezinsgerichte ondersteuning
te verbeteren. We gaan expliciet uit van een sterktegerichte en ontwikkelingspedagogische visie. Ook
staat een cross-disability perspectief centraal en doen we ook onderzoek in ‘algemene’ populaties, om
zo ondersteuningsnoden en -ervaringen te kunnen vergelijken over kinderen met en zonder
beperking/label.
We bestuderen welke impact kindkenmerken (zoals temperament, de ernst van symptomen),
ouderkenmerken (zoals opvoedingsbeleving, opvoedingsgedrag, ouderlijke stress) maar ook
contextkenmerken (zoals family quality of life, partnerrelatie, stijl begeleiders) kunnen hebben op de
gedrags- en emotionele ontwikkeling (incl. gedrags- en emotionele problemen én sterktes, quality of
life) van kinderen en jongeren met een label/beperking en bij kinderen en jongeren uit de algemene
populatie.
Bovenstaande dynamieken trachten we beter te begrijpen bij kinderen en jongeren met een
ontwikkelingsproblematiek, meer specifiek: autismespectrumstoornis (ASS), Downsyndroom (en
breder: verstandelijke beperking), cerebrale parese (CP) (en breder: motorische beperking), maar ook
met ADHD, auditieve en/of visuele beperking…
Mogelijke masterproefonderwerpen die aansluiten bij lopend onderzoek zijn:
1 ONTWIKKELING EN OPVOEDING BIJ KINDEREN EN JONGEREN - ALGEMEEN
1.1 Hoe worden we wie we zijn? Generatie 3.0 – Een unieke kans om opvoeding over 3
generaties heen in kaart te brengen. (2 studenten)* (optie 1)
* Studenten worden mee begeleid door Prof. Dr. Peter Prinzie, hoogleraar Orthopedagogiek, Erasmus
Universiteit Rotterdam.
In 1999 startte de Vlaamse studie naar opvoeding, persoonlijkheid en ontwikkeling bij jongeren in
Vlaanderen (www.fsppd.be ), een langlopend, grootschalig onderzoek naar de invloed van opvoeding
en kind- en ouderkenmerken op het welzijn, gedrag en gezondheid van Vlaamse jongeren én hun
55
ouders. Uniek aan de Vlaamse studie is dat steeds ouders en kinderen rapporteerden over opvoeding,
persoonlijkheid en ontwikkeling. De deelnemers van de FSPPD zijn nu twintigers (24-27 jaar) en velen
van hen kiezen ervoor om vader of moeder te worden en willen graag over hun opvoeding rapporteren
(3 generaties dus). We willen via vragenlijsten die de nieuwe ouders invullen (over opvoedingsbeleving
en -gedrag, over het gedrag en temperament van het kindje) en via (leuke) observatietaken van ouder-
kind interacties meer te weten komen over de opvoeding en ontwikkeling van de ‘kinderen van’ de
FSPPD-kinderen.
Concreet zoeken we studenten die graag een aantal huisbezoeken (circa 2x20) willen afleggen bij
gezinnen met jonge kinderen (6 maanden oud OF 18 maanden oud, FSPPD-ouders + aangevuld met
een aantal niet-FSPPD-ouders). Het huisbezoek richt zich op zowel dyadische als triadische interacties
tussen moeder-vader-kind, co-parenting (confict, agreement tussen partners), maternal/paternal
gatekeeping (taakverdeling), en gedrag van kinderen.
De onderzoeksvragen kunnen zich bvb. richten op de vraag ‘in welke mate de opvoeding van jonge
ouders vergelijkbaar is met de opvoeding die ze zelf gekregen hebben’ of op de vraag hoe
jongvolwassenen veranderen als ze zelf de zorg voor een baby op zich nemen. De studenten krijgen
een uitgebreide training voor de huisbezoeken van het FSPPD-team. De specifieke onderzoeksvragen
van de masterproef kunnen worden ingevuld naar de interesse van de student (binnen de schatkist
aan info van het FSPPD-onderzoeksmateriaal rond kind-, ouder- en contextkenmerken).
2 KINDEREN EN JONGEREN MET CEREBRALE PARESE
2.1 Welke invloed hebben kind- en ouderkenmerken op de gedrags- en emotionele ontwikkeling
van kinderen en jongeren met cerebrale parese? (1 student).. (optie 2)
In deze studie worden ouders van kinderen met CP via vragenlijsten en via een kortdurend interview
(Five-Minute Speech Sample-methodiek) bevraagd over hun opvoeding en de persoonlijkheid, het
gedrag en de levenskwaliteit van hun kind. Deze masterproef richt zich op het bestuderen van de
wederkerige relaties tussen kind- (temperament/persoonlijkheid, ernst fysiek functioneren,
puberteitsstatus…) en contextfactoren (ouderlijke stress, ouderlijke beleving en gedrag, emotioneel
klimaat in het gezin zoals gemeten door de Five-Minute Speech Sample) en hoe deze wisselwerking de
psychosociale ontwikkeling (gedrags- en emotionele problemen, sterktes, welbevinden, quality of life)
van kinderen met CP beïnvloedt. Deze data is nieuw te verzamelen binnen lopend longitudinaal
onderzoek (start dataverzameling voorjaar 2020) om relaties te bestuderen over een periode van 5
jaar. Thema’s kunnen ingevuld worden naar de voorkeur van de student.
2.2 “Vertel mij wat meer over je kind en over hoe jullie met elkaar omgaan…” Onderzoek naar
de longitudinale impact van Expressed Emotion bij ouders op de psychosociale ontwikkeling
van kinderen met Cerebrale Parese (1 student) (optie 3)
* Begeleider: Lana De Clercq, doctoraatsstudent vakgroep orthopedagogiek
In het 2018-onderzoek bij ouders van kinderen met CP namen we de Five Minute Speech Sample-
methodiek (FMSS), een innovatieve mixed-methods benadering om emotioneel klimaat en ‘expressed
emotion’ te meten. Deze methodiek vraagt aan ouders om hun kind en de relatie die ze hebben met
hun kind in eigen woorden te beschrijven. In deze masterproeven willen we nagaan of de manier
waarop ouders over hun kind praatten in 2018, een voorspeller is voor psychosociale
ontwikkelingsuitkomsten twee jaar later. Deze masterproeven zullen focussen op de relatie tussen
56
kwalitatieve informatie van ouders in hun spreken over hun kind met CP (bv, uitingen van warmte,
kritiek, positiviteit, emotionele betrokkenheid, overbescherming) enerzijds en de relatie met meer
kwantitatieve gedragsuitkomsten anderzijds (bv. Psychosociale sterktes, gedragsproblemen, kwaliteit
van bestaan). Student helpt mee aan de longitudinale dataverzameling (vnl. vragenlijsten en kort
interview – FMSS).
3 KINDEREN EN JONGEREN MET AUTISMESPECTRUMSTOORNIS
3.1 Gamen bij jongens met (en zonder) autisme: Wat vinden jongeren, ouders, en leerkrachten?
(1 student). (optie 4)
Recent onderzoek van onze onderzoeksgroep toont aan dat Vlaamse jongens met ASS gemiddeld 2,5
u/dag (typische jongens 1,9u/dag) besteden aan het gebruik van elektronische media, meer specifiek
het spelen van videogames. Deze schattingen komen overeen met internationaal onderzoek. Echter,
een opmerkelijke bevinding is dat Vlaamse ouders een veel hogere bezorgdheid tonen over het
gamegedrag van hun kinderen. Ook leerkrachten maken zich vaak zorgen over het overmatig gamen
van hun leerlingen (met en zonder ASS). Er blijkt ook nood aan een gebalanceerd perspectief op gamen:
veel ouders en leerkrachten (h)erkennen ook positieve elementen in het gamegedrag van de jongere.
In deze masterproef willen we op basis van een combinatie van kwalitatief en kwantitatief onderzoek
die bezorgdheid beter begrijpen en ook komen tot richtlijnen hoe ouders en leerkrachten best hiermee
omgaan. Ook willen we stilstaan wat de visie van jongeren (met ASS) zelf is op hun gamegedrag.
Wanneer spreken we van gamen en wanneer spreken we van gameverslaving (data nieuw te
verzamelen, kwantitatief en/of kwalitatief).
3.2 Hoe kunnen we Quality of Life bij kinderen en jongeren met ASS én een verstandelijke
beperking meten? (1 student) (optie 5)
* Begeleider: drs. Chris Swerts, medewerker vakgroep orthopedagogiek
Hoewel Kwaliteit van Bestaan een fundamenteel kader is binnen de orthopedagogiek, zijn er nog maar
een beperkt aantal instrumenten om QoL op een tijdseffectieve manier na te gaan. Recent werd een
proxy QoL vragenlijst ontwikkeld voor kinderen met een verstandelijke beperking van 4 tot 21 jaar (en
een autismespectrumstoornis). In deze studie wordt de bruikbaarheid en meerwaarde van de KidsLife-
scale, een instrument voor de assessment van kwaliteit van leven bij ouders van kinderen en jongeren
met een verstandelijke beperking (en autismespectrumstoornis) in Vlaanderen, onderzocht, liefst in
combinatie ook met de afname van de Personal Outcomes Scale waarbij de jongere met ASS (en lichte
verstandelijke beperking) zelf zijn Kwaliteit van Bestaan kan beoordelen (empirisch
vragenlijstonderzoek, nieuw te verzamelen).
3.3 Welke longitudinale invloed hebben kind- en ouderkenmerken op de gedrags- en
emotionele ontwikkeling van kinderen en jongeren met ASS? (1 student). (Optie 6)
In deze studie worden ouders van kinderen met ASS via vragenlijsten en via een kortdurend
interview (Five-Minute Speech Sample-methodiek) bevraagd over hun opvoeding en de
persoonlijkheid, het gedrag en de levenskwaliteit van hun kind. Deze masterproef richt zich op het
bestuderen van de wederkerige relaties tussen kind- (temperament/persoonlijkheid, ernst ASS
symptomen, puberteitsstatus…) en contextfactoren (ouderlijke stress, ouderlijke beleving en gedrag)
en hoe deze wisselwerking de psychosociale ontwikkeling (gedrags- en emotionele problemen,
sterktes, welbevinden, quality of life) van kinderen met ASS beïnvloedt. Deze data is nieuw te
verzamelen binnen lopend longitudinaal onderzoek. Studenten werken ook actief mee met het
verzamelen van ‘speech samples’ van de ouders van kinderen met ASS. Aan ouders wordt gevraagd
57
om over de relatie met hun kind vijf minuten te praten, zonder onderbreking. Ook wordt gevraagd
hoe ouders de opvoeding ervaren. Deze speech samples zijn een interessante indicator van
emotioneel klimaat binnen gezinnen. Thema’s kunnen ingevuld worden naar de voorkeur van de
student.
4 KINDEREN, JONGEREN EN VOLWASSENEN MET VERSTANDELIJKE BEPERKING
4.1 Welke longitudinale invloed hebben kind- en ouderkenmerken op de gedrags- en
emotionele ontwikkeling van kinderen en jongeren met Downsyndroom? (1 student). (optie
7)
* Begeleider: Lana De Clercq, doctoraatsstudent vakgroep orthopedagogiek
In deze studie werden ouders van kinderen met Downsyndroom in 2012, in 2015 en 2018 via
vragenlijsten en via een kortdurend interview (Five-Minute Speech Sample-methodiek) bevraagd over
hun opvoeding en de persoonlijkheid, het gedrag en de levenskwaliteit van hun kind. Deze masterproef
richt zich op het bestuderen van de wederkerige relaties tussen kind- (temperament/persoonlijkheid,
ernst beperking, puberteitsstatus…) en contextfactoren (ouderlijke stress, ouderlijke beleving en
gedrag) over 6 jaar heen en hoe deze wisselwerking de psychosociale ontwikkeling (gedrags- en
emotionele problemen, sterktes, welbevinden, quality of life) van kinderen met Down syndroom
beïnvloedt. Data zijn verzameld, maar student kan nog aanvullen met extra ‘speech samples’ bij ouders
van kinderen met Downsyndroom. Thema’s kunnen verder ingevuld worden naar de voorkeur van de
student.
4.2 Welke invloed heeft opvoeding en omgeving op de Kwaliteit van Bestaan bij kinderen en
jongeren met verstandelijke beperking/Downsyndroom? (1 student) (Optie 8)
* Begeleider: drs. Chris Swerts, medewerker vakgroep orthopedagogiek
In deze masterproef willen we enerzijds zoeken naar een goede en tijdsefficiënte manier om quality of
life bij kinderen en jongeren met een verstandelijke beperking na te gaan en anderzijds naar de relatie
van omgeving/opvoeding op kwaliteit van bestaan bij kinderen en jongeren met een verstandelijke
beperking. (empirisch vragenlijstonderzoek, nieuw te verzamelen).
4.3 Hoe kunnen we sterke kanten van kinderen en jongeren met een verstandelijke beperking
beter in kaart brengen? (1 student) (optie 9)
We vertrekken binnen de orthopedagogiek graag van krachten- en sterktegerichte benaderingen. In
deze masterproef willen we nagaan welke modellen er allemaal zijn om de sterke punten van kinderen
en jongeren met verstandelijke beperking (o.m. Downsyndroom) in kaart te brengen. We richten
daarop ons oog op temperament-persoonlijkheid, psychosociale sterktes, maar ook op deugden of
karaktersterktes. Een interessant instrument dat recent ook bij personen met verstandelijke beperking
werd onderzocht is de VIA Krachtenlijst (www.viacharacter.org). Deze vragenlijst omvat 24
karaktersterktes (o.m. humor, wijsheid, perspectief, zorgen voor…) die ook bij kinderen en jongeren
nagegaan kunnen worden. Deze masterproef omvat zowel een conceptuele studie als pilootonderzoek
om deze aspecten na te gaan bij kinderen en jongeren met een verstandelijke beperking.
58
4.4 Ook mensen met special needs, hebben basic needs: De relatie tussen Ryan & Deci’s Zelf-
Determinatietheorie en Wehmeyer’s Causal Agency Theory bij personen met een
verstandelijke beperking (1 Student) (optie 10)
De Zelfdeterminatie theorie (Ryan & Deci, 2017) is een algemene motivatietheorie die stelt dat elk
individu (dus ook iemand met een beperking) nood heeft aan vrijheid en keuze (Autonomie), intieme
en warme relaties met anderen (verBondenheid), en aan het gevoel om doelen te bereiken
(Competentie). De Causal Agency Theory anderzijds, is ontstaan vanuit de Disability rights movement
en stelt dat zelfdeterminatie (cfr. choice & control) een cruciaal ondersteuningsdoel is bij mensen met
een verstandelijke beperking. Deze studie wil de relatie tussen de bevrediging en frustratie van deze
noden enerzijds en de beoordeling van Self-determination/Zelfbepaling volgens de Causal Agency
Theory (Wehmeyer & Shogren, 2017) bij (jong)volwassenen met een verstandelijke beperking beter
begrijpen. Dit onderzoek wil een nieuw ontwikkelende vragenlijst voor de noodbevreding/frustratie
van mensen met een lichte verstandelijke beperking (BNSNFS-ID; Frielink, 2016) afnemen samen met
de Self-Determination Inventory bij (jong)volwassenen met een verstandelijke beperking in combinatie
met kwalitatieve interviews om dieper in te gaan op de betekenis van begrippen als autonomie,
zelfbepaling en zelfdeterminatie voor volwassenen met verstandelijke beperking (data nieuw te
verzamelen)
4.5 Hoe kan assistieve technologie helpen in de ondersteuning van personen met verstandelijke
beperking die zelfstandig of begeleid willen wonen? (1 student) (optie 11)
Het gebruik van assistieve technologie is een belangrijk onderdeel van person-centered planning en
het ontwerpen van supports systemen (cfr. Jim Thompson, Bob Schalock). Door de digitale revolutie
van de voorbije 10 jaar (denk: tablets, smartphones, 3D-printing, ondersteunde communicatie…) zijn
er veel meer assistieve hulpmiddelen beschikbaar. Echter, er bestaat nog een grote kloof tussen wat
mogelijk is en wat effectief geïmplementeerd wordt. Deze masterproef wil in samenwerking en co-
creatie met mensen met verstandelijke beperking de rol en impact van technologische hulpmiddelen
in kaart brengen, vanuit orthopedagogisch perspectief die focust op de beleving en afstemming op de
individuele noden en competenties. Onderzoek zal verlopen in samenwerking met Zorglab Vives.
5 VERGELIJKING VAN OPVOEDINGSPROCESSEN BIJ OUDERS VAN KIND MET BEPERKING
5.1 Een kwalitatieve analyse rond de ouder-kind relatie en opvoeding bij ouders van kinderen
met een ontwikkelingsproblematiek (1 student). (optie 12)
* Begeleider: Lana De Clercq, doctoraatsstudent vakgroep orthopedagogiek
Wat vertellen ouders als je hen vraagt om een vrije beschrijving te geven van wie hun kind is, welke
relatie ze hebben met hun kind en hoe ze de opvoeding van hun kind ervaren? Tijdens korte interviews
(+-10 min.) beantwoordden ouders van kinderen met en zonder ASS, cerebrale parese of
Downsyndroom (11-17 jaar) deze vraag, zonder tussenkomst van de interviewer. In deze masterproef
willen we graag OVER de 4 groepen (ASS, CP, Down syndroom, geen beperking) een kwalitatieve
thematische analyse met Nvivo uitvoeren van reeds verzamelde Five Minute Speech Sample-data, los
van het voorgeschreven coderingsschema. Tijdens de analyse van de interviews gaan we enerzijds
opzoek naar overkoepelende thema’s rond de kindontwikkeling en opvoeding, en anderzijds naar
beperking-specifieke thema’s. (Data zijn grotendeels reeds verzameld en getranscribeerd, student
helpt mee analyseren).
59
6 ONTWIKKELING EN OPVOEDING VAN (HOOGSENSITIEVE) ADOLESCENTEN
6.1 Puberende peuters, peuterige pubers? Longitudinale relaties van kind- en ouderkenmerken
van 1,5 tot 15 jaar (1 student) (optie 13)
Welke invloed hebben kind-, ouder- en contextkenmerken op de psychosociale ontwikkeling van de
vroege kindertijd tot de midden adolescentie? In welke mate hangen woedebuien van een peuter
samen met de grillen in de adolescentie? Welke factoren op peuter en kleuterleeftijd voorspellen
ontwikkelingsuitkomsten in de adolescentie? Studenten nemen deel aan het longitudinale onderzoek
van Prof. De Pauw dat 450 Vlaamse kinderen uit de algemene populatie opvolgt sinds 2006 (kinderen
zijn nu 15j oud). In deze studie worden ouders van Vlaamse tieners via vragenlijsten (en Five-Minute
Speech samples) bevraagd over hun opvoeding en de persoonlijkheid, het gedrag en de levenskwaliteit
van hun tiener, hoogsensitiviteit. Deze masterproef richt zich op het bestuderen van de wederkerige
relaties tussen kind- (temperament/persoonlijkheid, emotieregulatie, puberteitsstatus…) en
contextfactoren (ouderlijke stress, ouderlijke beleving en gedrag) en hoe deze wisselwerking de
psychosociale ontwikkeling (gedrags- en emotionele problemen, sterktes, welbevinden, quality of life)
van tieners beïnvloedt. Deze data is nieuw te verzamelen binnen lopend longitudinaal onderzoek (start
dataverzameling voorjaar 2020). Onderzoeksvragen zijn af te stemmen op de interesse van de student.
6.2 ‘Highly-sensitive teens, stressed-out mums?’ De rol van Sensory Processing Sensitivity en
emotieregulatie op ouderlijke stress doorheen de tienertijd (1 student) (optie 14)
Volgens populaire media zou 1 op 5 personen in de Westerse wereld voldoen aan het label
‘hoogsensitiviteit’. Hoogsensitieve kinderen zouden meer risico lopen om gedrags- en emotionele
problemen te ontwikkelen, maar zouden ook het potentieel hebben om zich – met de nodige
ondersteuning – bijzondere talenten en gedragssterktes te ontwikkelen. Echter, er is slechts weinig
wetenschappelijk onderzoek over ‘hoogsensitiviteit’ als label. Studenten nemen deel aan het
longitudinaal onderzoek dat 450 Vlaamse kinderen opvolgt sinds 2006 opvolgt (kinderen zijn nu 15j
oud). In deze longitudinale studie kunnen we vragen rond de impact van hoogsensitiviteit en
gedragsontwikkeling verder onderzoeken, maar ook de interactie tussen hoogsensitiviteit en
emotieregulatie op stress bij ouders. Onderzoeksvragen kunnen afgestemd worden op de interesse
van de student. Een kritisch-wetenschappelijke houding tegenover het concept ‘hoogsensitiviteit’ is
gewenst (Longitudinaal, empirisch vragenlijstenonderzoek, follow-up, data nieuw te verzamelen).
6.3 ‘Ik ben een hoogsensitief persoon’. Kwalitatief onderzoek naar adolescenten die zich
vereenzelvigen met het label ‘hoogsensitiviteit’ (1 Student) (optie 15)
* Begeleider: Lana Van Den Berghe, assistent-doctoraatsstudent vakgroep orthopedagogiek
Steeds vaker diagnosticeren mensen zichzelf of mensen in hun omgeving als ‘hoogsensitief’. In
aanvulling op het kwantitatieve, longitudinale onderzoek van Prof. De Pauw naar hoogsensitiviteit bij
adolescenten, wil deze masterproef jongeren die zichzelf identificeren met het label ‘hoogsensitief’
interviewen om te peilen naar wat dit label voor hen betekent. De focus van dit onderzoek ligt op het
in kaart brengen van hoe hoogsensitieve ‘tieners’ het hoogsensitief ervaren en beleven. Ook worden
ondersteunende en belemmerende factoren in de context in kaart gebracht. (Kwalitatieve,
interviewstudie, nieuw te verzamelen)
60
7 VROEGTIJDIGE SCHOOLVERLATERS – VEERKRACHT
7.1 ‘Verhalen van zalmen in het onderwijs’ (optie 16)
* Begeleider: Lana Van Den Berghe, assistent-doctoraatsstudent vakgroep orthopedagogiek
Europese cijfers (2017) tonen aan dat ongeveer 11% van de leerlingen het onderwijs vroegtijdig
verlaten, in 2016 gaat het in België om ongeveer 11 %, in Gent is dat 15,6%. Ongekwalificeerd
schoolverlaten wordt erkent als problematisch voor enerzijds de persoonlijke ontwikkeling van het
individu en anderzijds voor het maatschappelijk verspreiden van waarden en normen en voor de
economische groei in het bijzonder. Onderzoek toont aan dat vroegtijdig schoolverlaters vaker terecht
komen in werkloosheid, armoede, criminaliteit, sociale en politieke uitsluiting en afhankelijkheid van
publieke systemen.
Ondanks deze bevindingen zijn er vroegtijdig schoolverlaters die het maken het in het leven, de
zogenaamde succesverhalen. Deze masterthesis kadert in het doctoraatsonderzoek “Verbondenheid
is belangrijk: een ecologische zoektocht doorheen het complexe landschap van schooluitval”. Eén
student kan aan de slag gaan met narratieven van mensen die, ondanks een woelige schoolloopbaan,
het - tegen maatschappelijke verwachtingen in - toch gemaakt hebben. In deze thesis gaan we op zoek
naar de succesverhalen van de zalmen uit het onderwijs. Vragen kunnen zijn: ‘Wat maakt het traject
succesvol?’, ‘Wie of wat kwam op hun pad?’ Deze student krijgt de ruimte om (indien die dit wil) art-
based aan de slag te gaan.
Deze masterthesis vormt een onderdeel in een reeks ‘verhalen van zalmen in het onderwijs’. Voor
meer informatie over deze masterproef kan contact opgenomen worden met
[email protected] (assistent en doctoraatsstudent vakgroep Orthopedagogiek).
Meer info over deze masterproefonderwerpen kan gevraagd worden tijdens en na de les van Prof.
De Pauw, op 16 oktober 2019 in Orthopedagogiek van Gedrags- en Emotionele Stoornissen (11u-16u,
aud. 4).
61
ANNEX
Prof. dr. Annemie Desoete
1 THEMA ‘LEERSTOORNISSEN'
1.1 Drempels en waarde van Diversiteit bij Dyslexie en Dyscalculie (Inclusie in 4D) (optie 1)
Promotor: Annemie Desoete
Gezocht : 2 studenten (1 iemand die rond dyslexie werkt en 1 iemand die rond dyscalculie werkt)
De bestaande kennis over leerstoornissen (dyslexie/dyscalculie) is versnipperd, beperkt tot bepaalde
fases van de levensloop en vooral nog onvoldoende intelligent gebundeld. Er is nood aan meer
inzicht in de problemen (‘drempels’) en in de werkzame hulpmiddelen (school, werk vinden,
loopbaanontwikkeling, integratie in de vrije tijd). Momenteel kampen jongeren met
dyslexie/dyscalculie vaak nog met onbegrip van bepaalde vakleerkrachten in het secundair
onderwijs. Ook worden volwassenen met dyslexie/dyscalculie nog altijd minder geselecteerd voor
jobs waar ze eigenlijk voor in aanmerking zouden moeten voor komen. Rekruteringen zijn veelal
gebaseerd op schriftelijke examens, waar snel lezen en foutloos schrijven van doorslaggevend belang
zijn. De minder grote/verdiepende woordenschat van personen met dyslexie en de moeite met
hoofdrekenen of kloklezen van personen met dyscalculie kan ten onrechte de indruk wekken dat het
gaat om ‘minder verstandige’ sollicitanten, terwijl ze leerden ‘doorzetten’, ‘hulpmiddelen gebruiken’
en het ‘niet opgeven bij de minste tegenslag’, iets wat voor werkgevers een troef kan zijn.
In deze MP willen we de bestaande kennis (over drempels in de levensloop, determinanten,
opportuniteiten, context en oplossingen) over dyslexie en dyscalculie intelligent bundelen en actie-
gericht visualiseren.
Studenten gaan getuigenissen van volwassenen met dyslexie/dyscalculie verzamelen en beluisteren
om de drempels op de werkvloer en in de voorbije schoolloopbaan evenals de werkzame redelijke
aanpassingen, de beleving van het al dan niet overzitten en de eigen manieren om met die drempels
om te gaan bundelen. Het is de bedoeling om te komen tot een immersieve oplossing (bv. mobiele
escaperoom als inleefervaring van dyslexie/dyscalculie) voor meer begrip in de omgeving.
62
Prof. dr. Yves Rosseel
Vakgroep Data-analyse (PP01)
1 SM, factorscores of somscores? Een statistische simulatie studie (optie 1)
Heel wat theorieën in de sociale wetenschappen hebben betrekking op latente variabelen zoals motivatie, attitudes of persoonlijkheidstrekken. De theorie postuleert doorgaans bepaalde relaties tussen deze latente variabelen. Structural Equation Modeling (SEM) is een multivariate statistische analysetechniek die toelaat om deze relaties te toetsen op basis van empirische data.
Een nadeel van SEM is dat het minder goed werkt met kleine steekproeven. Daardoor wordt er in de
praktijk vaak overgeschakeld naar alternatieve methodes. Bijvoorbeeld, bij `factor score regression’
(FSR) worden alle latente variabelen vervangen door factorscores, en worden in een tweede stap de
relaties tussen deze factorscores bestudeerd via regressie of padanalyse. Een andere methode is het
vervangen van de latente variabelen door somscores (gebaseerd op de indicatoren van de latente
variabele). In beide gevallen kunnen we de resultaten verbeteren door rekening te houden met de
betrouwbaarheid van de factorscores of de somscores.
Het doel van deze masterproef is om deze drie benaderingen (SEM, FSR, somscores) te vergelijken in
een systematische simulatie studie. De student zal hiertoe kunnen gebruik maken van bestaande
software (de R package lavaan). Niettemin vergt deze masterproef een vlot gebruik van R.
Prof. dr. Jan De Neve
1 Hoe groepsverschillen statistisch onderzoeken in orthopedagogiek? (optie 1)
Co-promotor: Prof. dr. Sarah De Pauw
Vele statistische analyses binnen de orthopedagogiek maken standaard gebruik van de t-toets,
behalve bij kleine steekproeven waar de Mann-Whitney toets de voorkeur geniet. Deze niet-
parametrische toets heeft echter verschillende sterke theoretische eigenschappen, ook voor grote
steekproeven, die voor de toegepaste gebruiker vaak ongekend zijn. In vergelijking met de t-toets
heeft ze een hogere power indien de data geen normale verdeling volgen, is ze robuust tegen
outliers, is ze toepasbaar op ordinale data en maakt ze gebruik van een effectmaat die ook relevant
is voor zeer scheve verdelingen.
Het doel van deze masterproef is om de eigenschappen van de Mann-Whitney toets empirisch te
onderzoeken door middel van een systematische simulatiestudie. Naast het simuleren van data
zullen de gunstige eigenschappen ook geïllustreerd worden op onderzoek binnen de
orthopedagogiek. Hiervoor baseren we ons op data vanuit het TO.GO- (Temperament, Opvoeding en
Gedragsontwikkeling bij kinderen met een Ontwikkelingsproblemen) van Prof. De Pauw. Door dit
masterproefonderzoek kunnen we op een betere manier de verschillen inschatten tussen bvb.
kinderen met autisme, cerebrale parese en Downsyndroom en kinderen zonder een beperking in
termen van temperament, opvoeding(sstress), gedragsproblemen en -sterktes, quality of life… De
invulling van orthopedagogische thema’s kan gekozen worden volgens de interesse van de student.
De student zal hiertoe kunnen gebruik maken van bestaande software waarvoor een basiskennis van
R volstaat.