Marcus

91
Solve The Mystery 10 bijbelstudies over het evangelie volgens Marcus

description

10 kringstudies uit het Evangelie van Marcus

Transcript of Marcus

Solve The Mystery 10 bijbelstudies over het evangelie volgens Marcus

COLOFON

Deze Bijbelstudies zijn geschreven in het kader van het Marcusproject in IFES Nederland. Hiervoor is samengewerkt met een commissie van studenten, DTEG en het Nederlands Bijbelgenootschap. IFES Nederland

Alette van de Water, G.T.S.V. Voetius Desiree van den Bosch, G.T.S.V. Voetius Jos Carrière, C.S.R. Delft Nadine van Hierden, C.S.F.R. Sola Scriptura Petra Bredewold, GHBOV Ad Tempus Vitae Bram van Putten, IFES Nederland Lian Romkes, IFES Nederland Bert den Hertog, IFES Nederland DTEG Zwolle

Peter Wierenga Gina Boekema Jurrien Robbe Vormgeving

Petra Bredewold (www.activeartive.nl) © 2009 IFES Nederland (www.ifes.nl) en DTEG Zwolle (www.missionair.nl) De Bijbelgedeelten komen uit de Nieuwe Bijbelvertaling © 2004/2007 Nederlands Bijbelgenootschap

HANDLEIDING

Leid je een kringavond, dan is het handig van tevoren over de volgende dingen na te denken: ! Wat is de kern van het bijbelgedeelte dat we op de kringavond gaan bespreken? Over welk

thema, over welke thema’s gaan we het hebben? Daarvoor is het handig om eerst het gedeelte goed te lezen.

! Welke vragen ga ik stellen om die kern ter sprake te brengen? ! Hoe kan ik het Bijbelgedeelte op een leuke manier introduceren? Hoe open ik het gesprek? ! Welke woorden uit het Bijbelgedeelte moet ik op de kringavond uitleggen? Houd er

rekening mee dat zoekers niet altijd vertrouwd zijn met de Bijbel. In de Bijbelstudie die we hier aanreiken, bieden we je het volgende: ! de tekst in een toegankelijke vertaling (NBV) ! handreikingen om zelf een Bijbelstudie in elkaar te steken ! informatie over het Bijbelgedeelte ! een kant-en-klare Bijbelstudie Tip: het is goed om de teksten af te drukken voor iedereen in de groep. Dat kun je het beste zonder alinea’s, titels en versnummers doen. Die stonden ook niet in de oorspronkelijke tekst en zorgen ervoor dat je onbevangen kunt lezen. Zorg wel best voor regelnummers dan (anders wordt het moeilijk om de tekst met elkaar te bespreken). We hopen dat je op basis van dit materiaal genoeg inspiratie hebt om een bijbelstudie te maken die aansluit bij jouw groep. Veel plezier!

Marcus 1:39-45: Een melaatse man komt bij Jezus

MARCUS 1:39-45: EEN MELAATSE MAN KOMT BIJ JEZUS

39 In heel Galilea bracht hij het nieuws in de synagogen en dreef hij demonen uit. 40 Er kwam

iemand naar hem toe die aan huidvraat leed; hij smeekte hem om hulp en zei, terwijl hij op

zijn knieën viel: ‘Als u wilt, kunt u mij rein maken.’ 41 Jezus kreeg medelijden, stak zijn hand

uit, raakte hem aan en zei: ‘Ik wil het, word rein.’ 42 En meteen verdween zijn huidvraat en

hij was rein. 43 Jezus stuurde hem weg met de ernstige waarschuwing: 44 ‘Denk erom dat u

tegen niemand iets zegt, maar ga u aan de priester laten zien en breng het reinigingsoffer dat

Mozes heeft voorgeschreven, als getuigenis voor de mensen.’ 45 Maar toen de man vertrokken

was, ging hij overal breeduit rondvertellen wat er gebeurd was, met als gevolg dat Jezus niet

langer openlijk in een stad kon verschijnen, maar op eenzame plaatsen buiten de steden

moest blijven. Toch bleven de mensen van alle kanten naar hem toe komen.

De Nieuwe Bijbelvertaling © 2004/2007 Nederlands Bijbelgenootschap

Handreikingen om zelf een bijbelstudie te maken bij Marcus 1:39-45 We stellen hier een manier van werken voor die je kunt gebruiken om zelf een gespreksopzet te maken voor een bijbelkringavond. Deze manier van werken is: 1. Je stelt vast wat de kern van het bijbelgedeelte is. 2. Je denkt na waar je het gesprek wilt insteken: bij de eigen ervaring over een thema

dat de kern raakt of bij het bijbelgedeelte zelf. 3. Je denkt na hoe je het kringgesprek op de thema’s brengt die de kern raken. Het zijn

de thema’s die je op de kringavond wilt bespreken. We bieden je in deze paragraaf concreet: • Wat volgens ons de kern is. • Welke vragen je kunt stellen om thema’s die de kern raken op kring ter sprake te

brengen. • Werkvormen die je kunt gebruiken om kringleden mee te nemen naar de thema’s die

de kern raken. De kern Jezus geneest een melaatse die om hulp vraagt. Vragen Steek je het gesprek op de kringavond in bij het bijbelgedeelte, dan kun je van onderstaande vragen gebruik maken. (Voor een manier om in te steken bij de eigen leefwereld: zie de kant-en-klare bijbelstudie die in paragraaf 2.2 is aangereikt.) De volgorde van de onderstaande vragen wordt goeddeels bepaald door de volgorde in de bijbeltekst: eerst de vragen over de melaatse en dan die over Jezus. Bovendien gaan de vragen van observatie en interpretatie naar toepassing. De onderstaande vragen zijn suggesties. Kies de vragen uit die passen in het gesprek. Leeswijzer bij de vragen: ‘O’ staat voor observatievragen, ‘I’ voor interpretatievragen en ‘T’ voor toepassingsvragen. Vragen met betrekking tot de melaatse • Wat kom je van de melaatse te weten? (O) • Waarom denk je dat de melaatse niets mag zeggen van Jezus? (I) • Hoe zou je het gedrag van de man omschrijven voor en na zijn genezing? (OI) • Wat zijn de gevolgen van het gedrag van de man? (O) • Herken je je in de man? Herken je je in zijn gedrag? (T) • Verplaats je in de man: hoe zou jij Jezus hebben ervaren? (T) Vragen met betrekking tot Jezus • Wat kom je van Jezus te weten? (O) • Welk beeld krijg je van Jezus? (OI) • Waarom raakt Jezus de melaatse eerst aan om hem daarna te genezen? (I) • Verplaats je in de melaatse: wat doet het met je, dat Jezus je eerst aanraakt en

daarna geneest? (T) • Wat zegt dat over Jezus? (I) • Wat spreekt je aan in Jezus? Is er iets in Jezus’ doen en laten waar je moeite mee

hebt? (T) • Wat vind je van Jezus’ reactie op de melaatse? (T)

De navolging van Jezus • Wat leer je van Jezus over de omgang met mensen? (T) Werkvormen Bij een bijbelkring over Marcus 1:39-45 kun je verschillende werkvormen gebruiken. Hieronder staan een paar voorbeelden. • ‘In een tekst vragen naar de handelende personen’ Deze werkvorm is geschikt voor het observeren en kan observatievragen vervangen. Hij nodigt uit de tekst goed te lezen en te kijken welke informatie er over de melaatse en over Jezus wordt gegeven. Het helpt je kringleden zich goed in te leven in de tekst. Eventueel kun je de kring in twee groepen splitsen, waarbij de ene groep kijkt naar de melaatse, de andere groep naar Jezus. De groepen kunnen elkaar dan vertellen wat ze te weten zijn gekomen over de melaatse respectievelijk over Jezus. • ‘Zweedse methode’ Deze werkvorm kan tijdens een bijbelkring op verschillende momenten in het gesprek worden gebruikt. Door bijvoorbeeld gebruik te maken van de tekens ‘pijltje omhoog’ en ‘pijltje omlaag’, leg je de nadruk op de observatie. Je inventariseert met de groep wat je van Jezus en van de melaatse te weten komt. Gebruik je naast deze tekens ook de tekens ‘+’ en ‘-’, dan nodig je de kringleden uit om meer persoonlijk te reageren op de tekst: Wat vind je mooi? Wat irriteert je? Maak je naast de tekens ‘pijltje omhoog’ en ‘pijltje omlaag’ ook gebruik van de tekens ‘+’ en ‘-’, inventariseer dan eerst wat de tekens ‘pijltje omhoog’ en ‘pijltje omlaag’ opleveren. Dat is de fase van het observeren en interpreteren. Ga dan verder met de tekens ‘+’ en ‘-’ voor de meer persoonlijke reacties –de toepassing. • ‘Interview’ Deze werkvorm biedt een alternatief voor observatie en interpretatie. Eén van de kringleden verplaatst zich in de melaatse, de overige kringleden mogen ‘de melaatse’ vragen wat ze van hem willen weten. Zo kun je dieper op de tekst ingaan. Zorg er als kringleider wel voor dat de antwoorden van ‘de melaatse’ niet tegen de gegevens in de tekst ingaan –zonder een goede voorbereiding van de kringleider gaat dat niet. Realiseer je als kringleider ook dat de vragen van kringleden veel kunnen laten zien van hun persoonlijke ideeën en gevoelens bij de tekst. Merk dat op, gebruik dat voor de toepassing, maar wees daarin fijngevoelig. • ‘Woordassociatie’ Waar de vorige drie werkvormen instaken bij het bijbelgedeelte, is dit een werkvorm die je kunt gebruiken om bij de eigen leefwereld in te steken. Schrijf op een groot vel papier een woord of een paar woorden. Voor Marcus 1:39-45 zou dat ‘uitsluiting’ kunnen zijn. Je vraagt je kringleden hun associaties, gedachten en gevoelens op het grote vel papier schrijven. Doe dat in stilte. Daarna kun je in gesprek gaan over de associaties.

Maak dan de stap naar het bijbelgedeelte. Daar gaat het over iemand die wordt uitgesloten van het reguliere en religieuze leven. (Zie voor het het dan verder kan de kant-en-klare bijbelstudie in paragraaf 2.2.)

Informatie over het bijbelgedeelte Marcus 1:39-45 Bij het lezen hebben we de zogenaamde inductieve leeswijze gebruikt: observeren (‘Wat staat er?’), interpreteren (‘Wat betekent het?’) en toepassen (‘Wat betekent het voor mij?’). Die indeling hebben we in ons leesverslag gehandhaafd. Observatie: Wat staat er? Context Jezus treedt op in Kafarnaüm (zie Marcus 1:21-28, 1:29-31 en 1:32-34). Nadat hij op een eenzame plek heeft gebeden, zegt hij tegen zijn leerlingen dat hij ook in de dorpen in de omtrek van Kafarnaüm het goede nieuws wil brengen (Marcus 1:35-38). Het gedeelte begint met het optreden van Jezus in heel Galilea (vers 39) en eindigt ermee dat hij ‘op eenzame plaatsen buiten de steden moest blijven’ (vers 45). Vers 40 Er komt iemand naar Jezus toe. Wat je van die man te weten komt, is wat je kunt zien en horen, is ‘de buitenkant’: hij lijdt aan huidvraat, komt naar Jezus toe, smeekt om hulp, valt op zijn knieën en zegt: ‘Als u wilt, kunt u mij rein maken.’ De melaatse twijfelt er niet aan dat Jezus hem kan genezen. Huidvraat en rein maken en het verdwijnen van huidvraat en rein zijn (vers 42) horen bij elkaar. Vers 41 Jezus’ reactie wordt verteld. Die begint daarmee, dat Jezus zich laat raken door wat hij ziet en hoort: ‘Jezus kreeg medelijden’ (vgl. Marcus 6:34 en Marcus 8:2). Jezus raakt vervolgens de melaatse aan. Dat krijgt nadrukt. Immers, twee van de vier werkwoorden in vers 41 wijdt Marcus aan het aanraken: ‘stak zijn hand uit, raakte hem aan’. Bovendien is de zin ‘stak zijn hand uit’ strikt genomen overbodig: aanraken zonder de hand uit te steken is onlogisch. Nadat Jezus de melaatse, die onrein is, heeft aangeraakt, geneest hij hem van zijn huidvraat. Die volgorde is opmerkelijk: waarom raakt Jezus de man niet aan nadat hij hem heeft genezen? Vers 42 Wat Jezus wil, gebeurt. Vers 43-44 Jezus geeft de man een ernstige waarschuwing mee. Deze waarschuwing bestaat uit twee delen. Eerst wat de man niet moet doen: hij mag niemand iets vertellen. Je vraagt je af: Waarom eigenlijk niet? Dan volgt wat de man wel moet doen: hij moet zich laten zien aan de priester en het reinigingsoffer brengen. Jezus geeft de man de opdracht de wet van Mozes te gehoorzamen.

‘Als getuigenis voor de mensen’: zie de achtergrondinformatie in het deel ‘Interpretatie: Wat betekent het?’.

Vers 45 De man negeert de ernstige waarschuwing van Jezus. ‘Hij ging hij overal breeduit rondvertellen wat er gebeurd was’. Let op de nadruk: ‘overal’, ‘breeduit’ en ‘rondvertellen’. Er wordt niet verteld waarom de man Jezus’ waarschuwing negeert. ‘…met als gevolg’: Het feit dat de man de waarschuwing negeert heeft tot gevolg dat Jezus ‘op eenzame plaatsen buiten de steden moest blijven’ (vers 45); het is nu niet meer mogelijk om openlijk in heel Galilea op te treden (vers 39). Dat Jezus buiten de steden moest blijven weerhoudt de mensen er niet van naar Jezus toe te komen. Interpretatie: Wat betekent het? Voor een beter begrip van Marcus 1:39-45 is wat achtergrondinformatie nodig. Die wordt gegeven. Daarna doen we een suggestie voor de interpretatie. Achtergrondinformatie Leed je aan huidvraat, dan was je onrein. De sociale en religieuze consequenties van deze ziekte waren enorm: je moest buiten de gemeenschap leven en mocht niet in de tempel komen. Zie Lev 13:45-46, 2 Kon 7:3-11 en 2 Kron 26:21. Genas je van huidvraat, dan kon je weer terugkeren in de gemeenschap (Lev 14:8). Die terugkeer ging wel volgens bepaalde regels (Lev 14:2 e.v.), en was publiek (vgl. het zinsdeel ‘als getuigenis voor de mensen’ in Marcus 1:44). Je moest je aan de priester laten zien (Lev 14:2; vgl. Marcus 1:44); ook moest je een reinigingsoffer brengen (Lev 14:19; vgl. Marcus 1:44) –het betrof de reiniging van onreinheid, waarbij de onreinheid niet per se door een specifieke zonde van degene die aan huidvraat leed, veroorzaakt is. In Marcus waarschuwt Jezus geregeld dat iets niet verder mag worden verteld; er mag niet worden (door)verteld wie hij is of wat hij doet. Zie Marcus 1:34, 1:44, 3:12, 5:43, 7:36, 8:26, 8:30 en 9:9. Anderzijds lokt Jezus de omstanders uit na te denken over de vraag wie hij is. Zie Marcus 2:6-11, 4:40-41 en 8:27-30. Deze spanning komt in het Evangelie volgens Marcus duidelijk naar voren. Vermoedelijk hangt deze spanning daarmee samen, dat Jezus weet dat hij de messias is, maar terughoudend is om die term te gebruiken. Hij is namelijk een andere messias dan de mensen verwachten en willen. Suggestie voor de interpretatie Ga je interpreteren, let dan vooral op de volgende aandachtspunten: 1. de veranderingen in het verhaal (vergelijk de beginsituatie met de eindsituatie); 2. de sociale status van de man, zijn beeld van Jezus enz.; 3. Jezus (zijn medelijden, zijn omgang met een outcast, …). Deze aandachtspunten betreffen de kern van Marcus 1:39-45. Toepassing: Wat betekent het voor mij? Er zijn meerdere toepassingen mogelijk. Die liggen in het verlengde van de interpretatie. Hier volgt een aantal suggesties: • Stappen wij, net als de melaatse man, zomaar op Jezus af? En, is onze overtuiging dat

Jezus kan helpen net zo sterk als bij de man? Zijn overtuiging blijkt uit zijn komst bij Jezus, naar wie hij als onreine toeging, en uit zijn woorden.

• Je mag bij Jezus komen zoals je bent. Hij krijgt medelijden, deinst niet terug, maar raakt aan.

• Laten wij ons raken zoals Jezus zich liet raken? Handelen wij uit medelijden? Of negeren we onze naasten, de lastige mensen, de mensen die er niet (echt) bijhoren…?

Een kant-en-klare bijbelstudie bij Marcus 1:39-45 Dit deel ‘een kant-en-klare bijbelstudie’ bestaat uit twee onderdelen: 1. de bijbelstudie; 2. een toelichting op de bijbelstudie. De bijbelstudie • Speel de ‘fingerpointing game’ Het doel van het spel is dat iemand die niet op de hoogte is, raadt wanneer de andere kringleden naar iemand wijzen (‘fingerpointing’). Wat de reden voor de anderen is om te wijzen kan verschillend zijn, bijvoorbeeld wijzen naar de eerste die een antwoord geeft op een vraag.

Stuur iemand de gang op. De achtergebleven leden spreken af wanneer ze naar iemand wijzen. Dan komt degene die naar de gang gestuurd is terug en kan het spel beginnen. De bedoeling is dat degene die op de gang stond, de reden voor het wijzen achterhaalt.

Stop na een tijdje het spel en vraag degene die moest raden: Hoe heb je het ervaren om het spel te doen? Hoe was het om iets niet te weten? Om er niet bij te horen? • Doorvragen op het thema ‘er bij horen’ Wanneer voel je je opgenomen in een nieuwe groep? Voel je je geaccepteerd? Wat zijn voor jou redenen dat je je niet thuis voelt? Hoe is dat om je niet thuis te voelen? • Lees het bijbelgedeelte Geef vooraf als informatie mee: In het gedeelte wordt verteld dat een melaatse naar Jezus toekomt. Melaatsen waren onrein en maakten geen deel uit van het normale sociale en religieuze verkeer. Ze hoorden er niet bij. • Opdracht: schrijf een dagboekfragment Leef je in in de melaatse man (door het bijbelgedeelte goed te lezen) en schrijf een stukje in zijn dagboek. Bij het schrijven van een stukje in het dagboek kun je denken aan de volgende vragen: Wat heb je die dag beleefd? Hoe was het om Jezus te ontmoeten? Wat voor iemand is hij? Wat heeft de ontmoeting met Jezus met je gedaan? Wat was het gevolg van de ontmoeting? Wissel de fragmenten uit met je buurman/buurvrouw en/of in de hele groep. Hoe vond je het om dit te doen? Laat de dagboeken voorlezen. Praat aan de hand daarvan door over je beeld van Jezus. Vergelijk de beelden. Wat zijn overeenkomsten? Wat verschillen? • Afsluiting Laat elk kringlid in één woord of in een paar woorden opschrijven wat hem/haar het meest opviel aan Jezus. Schrijf dat op en bewaar het. Deel dat met elkaar. Je kunt ook nog kijken of je als kring kort kunt zeggen wie Jezus is.

Een toelichting op de bijbelstudie Bij de bijbelstudie Mocht je denken dat een onderdeel van de kant-en-klare bijbelstudie niet bij je kring past, vervang het dan gerust door iets anders. Handhaaf daarbij wel de opbouw van de studie. De ‘fingerpointing game’ en het doorvragen over het thema ‘er bij horen’ zijn het opstapje naar het gedeelte in Marcus 1:39-45. De bedoeling is om de kringleden te helpen zich te identificeren met de melaatse op een wezenlijk deel van zijn leven: er niet bij horen, buitengesloten zijn. Uiteraard is het een opstapje en niet het enige waar identificatie met de melaatse mogelijk is. Het is wel een belangrijk onderdeel van het leven van de melaatse en je kringleden zullen zich er wel min of meer in herkennen. Ook op je kring kunnen de vragen spelen van ‘er bij horen’ of ‘geaccepteerd worden (ook als je anders bent)’ en ‘accepteren’. De werkvorm ‘het schrijven van een dagboekfragment’ is bedoeld om je kringleden goed de tekst te laten lezen en zich te verplaatsen in de melaatse. Als de leden de fragmenten voorlezen let dan goed op wat het kringlid benadrukt. Welke thema’s komen naar voren? Welke kant of kanten van Jezus noemt hij/zij? Wat is voor haar/hem belangrijk? Deze vragen gaan niet alleen over wat er in het bijbelgedeelte staat, maar halen ook naar voren wat de kringleden in Jezus opvalt. Waar het bijbelgedeelte in hun leven resoneert. Interpretatie en toepassing lopen in elkaar over. Misschien is het handig om het volgende in je achterhoofd te houden als je het gesprek leidt: kernwoorden in het optreden van Jezus –en thema’s die in het gesprek naar voren kunnen komen- zijn ‘medelijden’, ‘acceptatie’, ‘genezing’ en ‘(weer) van de gemeenschap deel uitmaken’. Voor meer informatie over het bijbelgedeelte en het beeld van Jezus in Marcus 1:39-45 kun je kijken in het paragraaf 2.4 ‘Informatie over het bijbelgedeelte’. De vraag aan het eind van de bijbelstudie om op te schrijven wat je het meest aan Jezus opviel en dat ook te bewaren komt in de studies terug. Door de woorden te bewaren heb je een herinnering aan de gedane studies: aan de kanten van Jezus die jou het meest in het oog sprongen –nieuw, als nieuw, verrassend of vertrouwd. De rest van de avond Denk over de invulling van de rest van de avond na. Als je kring dat op prijs stelt, kun je van tevoren een agenda sturen of er op de avond zelf een uitdelen. De kringleden weten dan wat ze kunnen verwachten. Voorbereiding door de kring Geen voorbereiding nodig.

Marcus 2:1-12: Er wordt een verlamde bij Jezus gebracht

MARCUS 2:1-12: ER WORDT EEN VERLAMDE BIJ JEZUS GEBRACHT

1 Toen hij enkele dagen later terugkwam in Kafarnaüm, werd bekend dat hij weer thuis was.

2 Er stroomden zo veel mensen toe dat er zelfs voor de deur geen plaats meer was, en hij

verkondigde hun Gods boodschap. 3 Er werd ook een verlamde bij hem gebracht, die door vier

mensen gedragen werd. 4 Omdat ze zich niet door de menigte konden wringen, haalden ze

een stuk van het dak weg boven de plaats waar Jezus zat, en toen ze een opening hadden

gemaakt, lieten ze de verlamde op zijn draagbed naar beneden zakken. 5 Bij het zien van hun

geloof zei Jezus tegen de verlamde: ‘Vriend, uw zonden worden u vergeven.’ 6 Er zaten ook

een paar schriftgeleerden tussen de mensen, en die dachten bij zichzelf: 7 Hoe durft hij dat

te zeggen? Hij slaat godslasterlijke taal uit: alleen God kan immers zonden vergeven! 8 Jezus

had meteen door wat ze dachten en dus zei hij: ‘Waarom denkt u zoiets? 9 Wat is

gemakkelijker, tegen een verlamde zeggen: “Uw zonden worden u vergeven” of: “Sta op, pak

uw bed en loop”? 10 Ik zal u laten zien dat de Mensenzoon volmacht heeft om op aarde

zonden te vergeven.’ Toen zei hij tegen de verlamde: 11 ‘Ik zeg u, sta op, pak uw bed en ga

naar huis.’ 12 Meteen stond hij op, pakte zijn bed en ging weg; allen die dit zagen, stonden

versteld en loofden God. ‘Zoiets hebben we nog nooit gezien,’ zeiden ze.

De Nieuwe Bijbelvertaling © 2004/2007 Nederlands Bijbelgenootschap

Handreikingen om zelf een bijbelstudie te maken bij Marcus 2:1-12 We stellen hier een manier van werken voor die je kunt gebruiken om zelf een gespreksopzet te maken voor een bijbelkringavond. Deze manier van werken is: 1. Je stelt vast wat de kern van het bijbelgedeelte is. 2. Je denkt na waar je het gesprek wilt insteken: bij de eigen ervaring over een thema

dat de kern raakt of bij het bijbelgedeelte zelf. 3. Je denkt na hoe je het gesprek op de thema’s brengt die de kern raken. Het zijn de

thema’s die je op de kringavond wilt bespreken. We bieden je in deze paragraaf concreet: • Wat volgens ons de kern is. • Welke vragen je kunt stellen om thema’s die de kern raken op kring ter sprake te

brengen. • Werkvormen die je kunt gebruiken om kringleden mee te nemen naar de thema’s die

de kern raken. De kern Op geloof vergeeft Jezus de zonden van de verlamde en geneest hij hem, waarmee hij zijn volmacht toont. Vragen Steek je het gesprek op de kringavond in bij het bijbelgedeelte, dan kun je van onderstaande vragen gebruik maken. De volgorde van die vragen wordt goeddeels bepaald door de volgorde in de tekst. Bovendien gaan de vragen van observatie en interpretatie naar toepassing. De onderstaande vragen zijn suggesties. Kies de vragen uit die passen in het gesprek. Leeswijzer bij de vragen: ‘O’ staat voor observatievragen, ‘I’ voor interpretatievragen en ‘T’ voor toepassingsvragen. Algemene vragen • Wat gebeurt er? Probeer de gebeurtenissen eens te beschrijven, op een rijtje te

zetten. (OI) • Wat is de beginsituatie? Wat is de eindsituatie? Hoe/door wie komt die verandering tot

stand? (OI) • Wat valt je op? (T) In 2:3-5 gaat het om de vier, de verlamde en Jezus • Welk beeld krijg je van de vier? (OI) • Herken je je in hen? Waarin wel, waarin niet? (T) • Hoe reageert Jezus op hen? (O) • Wat vind je van Jezus’ reactie? (T) In 2:6-10 gaat het om de schriftgeleerden en Jezus • Welk beeld krijg je van de schriftgeleerden? (OI) • Herken je je in hen? Waarin wel, waarin niet? (T) • Hoe reageert Jezus op hen? (O) • Wat vind je van Jezus’ reactie? (T) In vers 1-4 en 12 komt de menigte naar voren

• Verandert hun houding in de loop van het verhaal? Hoe zijn ze eerst (vers 2-4)? Hoe later (12)? (O)

• Herken je je in hen? Waarin wel, waarin niet? (T) • Reageert Jezus op hen? Zo ja, hoe? (O) • Wat vind je van Jezus’ reactie? (T) Jezus staat in de gehele geschiedenis centraal • Wat kom je van Jezus te weten? (OI) • Wat vind je van Jezus? (T) • Jezus vergeeft de zonden van de verlamde op het zien van geloof. Wat zegt dit over

Jezus? (OI) Wat zegt dit jou en je visie op vergeving? (T) • Jezus vergeeft de verlamde en geneest pas daarna. Waarom doet Jezus dat? (I) Wat

zegt dat over Jezus? (I) • Wat is er nieuw in wat je over Jezus hoort? (T) Of, wat hoor je als nieuw? (T) • Wat zou je jouw (ongelovige) buurman/buurvrouw over deze Jezus willen vertellen? (T) Navolging van Jezus • Wat leer je van Jezus over omgaan met mensen? (T) Werkvormen Bij een bijbelkring over Marcus 2:1-12 kun je verschillende werkvormen gebruiken. • ‘In een tekst vragen naar de handelende personen’ Deze werkvorm is geschikt voor het observeren. Hij nodigt uit de tekst goed te lezen en te kijken welke informatie er over de groepen mensen en over Jezus wordt gegeven. • ‘Zweedse methode’ Deze werkvorm kan tijdens een bijbelkring op verschillende momenten in het gesprek worden gebruikt. Door bijvoorbeeld gebruik te maken van de tekens ‘pijltje omhoog’ en ‘pijltje omlaag’, leg je de nadruk op de observatie. Je inventariseert met de groep wat je van Jezus en van de andere aanwezigen te weten komt. Gebruik je de tekens ‘+’ en ‘-’, dan nodig je de kringleden uit om ook meer persoonlijk te reageren op wat de tekst vertelt: Wat vind je mooi? Wat irriteert je? Gebruik je naast de tekens ‘pijltje omhoog’ en ‘pijltje omlaag’ ook de tekens ‘+’ en ‘-’, inventariseer dan eerst wat de tekens ‘pijltje omhoog’ en ‘pijltje omlaag’ opbrachten. Dat is de fase van het observeren en interpreteren. Ga daarna verder met de tekens ‘+’ en ‘-’ voor de meer persoonlijke reacties –de toepassing. • ‘Relatiespel met fiches’ Lees het verhaal vers voor vers door, waarna je de kringleden met behulp van gekleurde fiches/pionnen de personen uit het verhaal op een vel papier (met tekening van het huis) laat zetten. Het komt aan op de onderlinge afstand van de fiches/pionnen. Daarover wordt vervolgens gepraat. Worden er in het verhaal nieuwe personen geïntroduceerd, dan krijgen ook die met een eigen fiche/pion een plek op het vel papier. Tijdens het lezen, of erna, vraag je of je kringleden zichzelf met een eigen fiche/pion een plek in het verhaal willen geven. (Goed moment hiervoor is bijvoorbeeld na het vers over de schriftgeleerden – dan zijn alle personen genoemd.) Vraag aan het eind hoe de kringleden de avond hebben beleefd.

• ‘Interview’ Deze werkvorm biedt een alternatief voor observatie en interpretatie. Eén van de kringleden verplaatst zich in de verlamde/de vier/de schriftgeleerden en de overige kringleden mogen hen vragen wat ze maar van hen willen weten. Als kringleider zorg je ervoor dat de antwoorden van ‘de geïnterviewde’ niet tegen de gegevens in de tekst ingaan –een goede voorbereiding van de kringleider is noodzakelijk. Realiseer je als kringleider ook dat de vragen van kringleden veel kunnen laten zien van hun reactie op de tekst. Merk dat op, gebruik dat voor de toepassing, maar wees daarin fijngevoelig.

Informatie over het bijbelgedeelte Marcus 2:1-12 Bij het lezen hebben we de zogenaamde inductieve leeswijze gebruikt: observeren (‘Wat staat er?’), interpreteren (‘Wat betekent het?’) en toepassen (‘Wat betekent het voor mij?’). Die indeling hebben we in ons leesverslag gehandhaafd. Observatie: Wat staat er? Context Jezus trekt rond in Galilea. Hij begint in Kafarnaüm (1:21). Na een tijd van gebed (1:35-38) treedt hij ook buiten Kafarnaüm op (1:39). Het volk merkt op dat hij leert met gezag (1:22). Het nieuws dat hij zieken geneest en demonen uitdrijft gaat rond (1:28). Hij geneest iemand die aan huidvraat lijdt (1:39-45). Omdat deze man overal breeduit rondvertelt wat er gebeurd is moet Jezus buiten de steden blijven (1:45). Vers 1-2 Jezus komt terug in Kafarnaüm. Hij is weer thuis. Als dit bekend wordt, stromen de mensen samen bij het huis waar hij verblijft. Jezus verkondigt de mensen die zijn toegestroomd, de heilsboodschap. Dat is een belangrijke taak voor hem (zie bijvoorbeeld Marcus 4:1, 4:33, 6:2 en 6:34). Vers 3-5 Er wordt een man naar Jezus gebracht. De naam van de man wordt niet genoemd, we weten alleen dat hij verlamd is. Hij wordt door vier mensen (let op: er staat niet ‘vrienden’) gedragen. Deze vier laten zich niet tegenhouden, maar breken het dak open en onderbreken zo de verkondiging van Jezus. Ze dwingen hem tot een reactie. Over wat deze vier en de verlamde denken, voelen of gezegd hebben horen we niets. Alleen wat ze doen wordt verteld. Jezus ziet hun geloof: hij ziet hun handelen (de verlamde door een gat in het dak laten zakken). En dan zegt hij tegen de verlamde ‘Vriend, uw zonden worden u vergeven.’ Jezus spreekt hem vol liefde aan. In deze verzen 3-5 valt de volle aandacht op de vier mensen, de verlamde en de reactie van Jezus, die vergeving schenkt en (nog) geen genezing. Van de menigte wordt enkel gezegd dat ze niet opzij ging om de vier met de verlamde door te laten. Vers 6-10 In deze verzen 6-10 gaat de aandacht uit naar een paar schriftgeleerden en Jezus. De schriftgeleerden zitten tussen de mensen. Al wat ze doen is zitten (‘zaten’ in vers 6) en denken (‘dachten bij zichzelf’ in vers 6, ‘wat ze dachten’ in vers 8 en ‘denkt u’ in vers 9). Let erop, ze ‘dachten bij zichzelf’: ze spreken hun gedachten niet uit. Wat de schriftgeleerden denken is op zich juist: alleen God kan zonden vergeven. Als Jezus dus de zonden van de verlamde vergeeft, dan lastert Hij. Op lastering stond de doodstraf (Lev 24:14-16). Jezus weet wat de schriftgeleerden denken. Op wat ze denken reageert Jezus met de voor iedereen hoorbare vraag: ‘Waarom denkt u zoiets?’ Dat is een directe en confronterende vraag.

Jezus spreekt de schriftgeleerden aan en biedt hen een alternatief. Hij lastert niet, want hij (‘de Mensenzoon’ –zie Daniël 7:13) heeft de volmacht om zonden te vergeven. Bovendien zal hij hen laten zien (!) dat hij die volmacht heeft (2:10); hij geeft de schriftgeleerden een argument voor het alternatief dat hij biedt! Als hij gezegd heeft dat hij zal laten zien dat hij volmacht heeft, keert hij zich weer naar de verlamde toe. Vers 11 Hij spreekt de verlamde aan en geeft hem de opdracht op te staan en met zijn bed naar huis te gaan. In deze ontmoeting van Jezus met de verlamde wordt dus de hele mens aangesproken: de zonden zijn vergeven en de ziekte is genezen. Jezus geneest ziel en lichaam. Vers 12 De verlamde staat op, pakt zijn bed en gaat. Zo bewijst Jezus dat hij volmacht heeft zonden te vergeven. De verlamde staat op, pakt zijn bed en gaat. Precies zoals Jezus’ opdracht luidde. Hij is gehoorzaam en toont hierin zijn geloof. Gehoorzamen en geloven horen bij elkaar: zie ook Marcus 3:14, 7:28-30, 9:23-25, 10:52. ‘Allen die het zagen’: hiermee komen de omstanders ook weer in beeld: zij zijn verbaasd en loven God. Zoiets hebben ze nog nooit gezien. Interpretatie: Wat betekent het? Voor een beter begrip van Marcus 2:1-12 is wat achtergrondinformatie nodig. Die wordt gegeven. Daarna doen we een suggestie voor de interpretatie. Achtergrondinformatie In de wetgeving van Mozes is niets te vinden over verlamde volksgenoten (m.u.v. Lev 21:18, waar staat dat een verlamde geen priester mag worden). In 2 Sam 5:8 spreekt David zich negatief uit over blinden en lammen. Uit verhalen in het NT blijkt dat verlamden vaak moesten bedelen om in hun onderhoud te voorzien. In die tijd dacht men vaak dat er een directe relatie was tussen zonde en ziekte. Uit Joh 9 blijkt echter dat die verbinding niet altijd is te leggen. Terughoudendheid is gepast: niet elke gebrokenheid is gevolg van een directe, persoonlijke zonde. Het dak van het huis was te bereiken via een trap of ladder aan de buitenzijde van het huis. Marcus geeft aan dat ze een opening maakten. Het gaat om een huis met balken, vlechtwerk en leem, zoals veel huizen in Galilea gebouwd werden. De mannen ‘graven’ een gat in het dak om de verlamde door te laten. De Mensenzoon – Deze term komt in Marcus 13 keer voor, o.a. in 2:10, 2:28, 8:31, 8:38, 9:9, 10:45, 13:26, 14:41 en 14:62. Door het Evangelie heen wordt steeds meer zichtbaar wie deze Mensenzoon is: hij heeft volmacht om te vergeven, hij moet lijden en hij zal opstaan. In Marcus 2:1-12 wordt van de Mensenzoon gezegd dat hij volmacht heeft om zonden te vergeven. De term ‘Mensenzoon’ speelt dus een rol in de openbaring van Jezus, waarin het geheim van zijn identiteit wordt onthuld. Suggestie voor de interpretatie Er komen verschillende personen/groepen personen in dit gedeelte voor: de menigte (vers 2, 4, 6 en 12), een verlamde (vers 3-5 en 10-12), de vier (vers 3-5) en de schriftgeleerden

(vers 6-10 en vers 12?). Voor elk van deze mensen heeft Jezus oog. Hij spreekt hen allen, direct of indirect, aan. Aandachtspunten voor de interpretatie: • Met welke verwachtingen komen de mensen naar Jezus? • Hoe reageert Jezus op hen? Toepassing: Wat betekent het voor mij? Er zijn meerdere toepassingen mogelijk. Hier volgt een aantal suggesties: • De vier mensen en de omstanders komen beiden in aanraking met de verlamde. Welke

handeling typeert jou meer als het gaat om mensen in je omgeving die Jezus nodig hebben: toestromen en kijken óf een opening creëren?

• De vier brengen de verlamde (met doorzettingsvermogen) naar Jezus en geven hem ook aan Jezus over. Hoe kun jij tegenwoordig iets vergelijkbaars doen? Hoeveel heb je er voor over om iemand bij Jezus te brengen?

• Jezus spreekt tegen de verlamde als eerste over de vergeving van zijn zonden. Kun je je voorstellen wat dat voor die man betekende?

• Jezus heeft oog voor iedereen, gelovigen en ongelovigen, en spreekt hen aan. Hoe kun jij hierin Jezus navolgen?

• De menigte is verwonderd over wat ze gezien hebben. Wat doen ze met deze verwondering? Wat is jouw reactie op een wonderdaad van God?

Een kant-en-klare bijbelstudie bij Marcus 2:1-12 Dit deel ‘een kant-en-klare bijbelstudie’ bevat twee onderdelen:

1. de bijbelstudie; 2. een toelichting op de bijbelstudie.

De bijbelstudie • Opening Deze avond steek je in bij het bijbelgedeelte. Lees samen het gedeelte. Dat kun je ook doen door de verschillende personen die aan het woord komen, elk door een ander kringlid te laten lezen; de tekst die over blijft, kun je door weer een ander kringlid laten lezen. • Leesopdracht Maak vier groepen. Elk van die vier groepen wijs je een persoon of een groep personen uit Marcus 2:1-12 toe. Toe te wijzen zijn: de verlamde, de vier dragers, de schriftgeleerden, de (overige) omstanders.

Laat elk van de vier groepen de tekst goed lezen, zich in hun persoon of groep personen verplaatsen en de volgende vragen bespreken: o Met welke verwachting ben je gekomen? o Hoe reageert Jezus op jou? o Wat vind je van die reactie van Jezus? • Uitwisselen van de leeservaringen Laat elke groep zijn bevindingen aan de andere groepen presenteren. Dat kan op verschillende manieren: de groep wordt door iemand (van binnen of van buiten de groep) geïnterviewd, de groep geeft een presentatie of leden van de andere groepen stellen vragen waarop ze graag een antwoord willen. • Bespreken van de leeservaringen Bespreek plenair de volgende vraag: Hoe was het om je in een persoon of een groep personen te verplaatsen? Hoe heb je dat ervaren? Bespreek de perspectieven van de verschillende personen in het verhaal. Bespreek hun reactie op Jezus, bespreek hun houding ten opzichte van hem. Handige vragen daarbij zijn: o Wat herken je van jezelf in deze mensen? Of juist niet en wat stoort je? o Spits dat steeds toe: Hoe kijken de mensen naar Jezus en hoe kijk jij naar hem? o Wat is jouw perspectief op Jezus eigenlijk? In wiens perspectief herken je je het

meest? Eventueel: zat je in de goede groep? Wordt duidelijk hoe de kringleden naar Jezus kijken, bespreek dan hoe Jezus op elk van de mensen en elk van de perspectieven reageert. Vraag: Wat vind je van Jezus’ reactie op jouw perspectief? • Afsluiting Probeer kort te zeggen wie Jezus voor jou is. Schrijf dat op en bewaar het. Deel dat.

Een toelichting op de bijbelstudie Bij de bijbelstudie Het is goed om te weten wat het idee achter de bijbelstudie is. Er zijn in Marcus 2:1-12 verschillende mensen met elk hun eigen ideeën en verwachtingen van Jezus, en Jezus reageert –direct of indirect- op elk van hen. Door de kringleden uit te nodigen zich met één van hen te identificeren, worden ze ook uitgenodigd te reageren op Jezus’ reactie op die mensen. Kennen zij Jezus ook zo? Of, als Jezus zo reageert op hen: Wat vinden ze daarvan? De leesopdracht en de uitwisseling van de leeservaringen zijn belangrijk. Hoe beter wordt gelezen, hoe specifieker ook de toepassing kan zijn. Neem voor deze beide onderdelen –de leesopdracht en het uitwisselen van de leeservaringen- de tijd, maar laat het niet uitlopen. Hooguit een half uur. De bespreking van de leeservaringen is het hart van de studie. Daar gaat het gesprek over de vraag wat de kringleden van Jezus vinden. Neem daar de tijd voor (een half uur). Bij deze bespreking wordt in de bijbelstudie onderscheid gemaakt tussen herkenning van het perspectief van de mensen en de manier waarop Jezus op die verschillende perspectieven reageert. Het is goed om beide kanten –de herkenning en de reactie van Jezus- uit elkaar te houden. Spreek ook eerst over de herkenning en dan over Jezus’ reactie, al zal het in het gesprek wel wat door elkaar lopen. Dat is op zich niet erg, als beide kanten in het gesprek maar aan bod komen. De combinatie van beide kanten is belangrijk. De vraag aan het eind van de bijbelstudie om op te schrijven wat je het meest aan Jezus opviel en dat ook te bewaren komt in de studies terug. Door de woorden te bewaren heb je een herinnering aan de gedane studies: aan de kanten van Jezus die jou het meest in het oog sprongen –nieuw, als nieuw, verrassend of vertrouwd. De rest van de avond Denk na hoe je de rest van de avond invult. Of, en welke plek, je geeft aan eten, bijpraten, zingen en bidden. Je zou een agenda voor de avond kunnen maken. Die kun je op papier zetten. Je kunt ook aan het begin vertellen hoe de avond eruit gaat zien. Voorbereiding door de kring De kringleden hoeven niets voor te bereiden. Ze zouden het bijbelgedeelte thuis alvast kunnen lezen.

Marcus 4:1-20: Een gelijkenis

MARCUS 4:1-20: EEN GELIJKENIS

1 Weer ging hij naar het meer om de mensen te onderwijzen; er kwam een enorme menigte

om hem heen staan. Daarom ging hij in de boot op het meer zitten, terwijl de menigte op de

oever bleef staan. 2 Hij onderwees hen uitvoerig en sprak hen toe in gelijkenissen. Hij

zei: 3 ‘Luister. Iemand ging eens naar zijn land om te zaaien. 4 Tijdens het zaaien viel een

deel van het zaad op de weg, en de vogels kwamen en aten het op. 5 Een ander deel viel op

rotsachtige grond, waar maar weinig aarde was, en het schoot meteen op omdat het niet diep

in de grond kon doordringen; 6 en toen de zon opkwam verschroeide het jonge groen, en

omdat het geen wortel had droogde het uit. 7 Weer ander zaad viel tussen de distels, en de

distels schoten op en verstikten het en het bracht geen vrucht voort. 8 Maar er waren ook

zaadjes die in goede grond vielen en wel vrucht voortbrachten: ze schoten op en groeiden en

droegen vrucht. Sommige leverden het dertigvoudige op, andere het zestigvoudige en weer

andere het honderdvoudige.’ 9 En hij zei: ‘Wie oren heeft om te horen, moet goed luisteren!’

10 Toen hij weer alleen was met zijn volgelingen en met de twaalf, stelden ze hem vragen

over de gelijkenissen. 11 Hij zei tegen hen: ‘Aan jullie is het geheim van het koninkrijk van

God onthuld; maar zij die buiten blijven staan, krijgen alles te horen in

gelijkenissen,12 “opdat ze scherp zien, maar geen inzicht hebben, opdat ze goed horen, maar

niets begrijpen, anders zouden ze zich bekeren en vergeving krijgen.”’

13 Hij zei tegen hen: ‘Begrijpen jullie deze gelijkenis niet? Hoe zullen jullie alle andere

gelijkenissen dan begrijpen? 14 De zaaier zaait het woord. 15 Sommigen zijn als het zaad dat

op de weg valt: het woord wordt wel gezaaid, maar wanneer ze het gehoord hebben, komt

meteen Satan om het woord weg te graaien dat in hen gezaaid is. 16 Anderen zijn als het zaad

dat op rotsgrond is gezaaid: wanneer zij het woord hebben gehoord, nemen ze het meteen

met vreugde in zich op, 17 maar in hen schiet het geen wortel, ze zijn te oppervlakkig, en als

ze vanwege het woord worden beproefd of vervolgd, houden ze geen ogenblik stand. 18 Weer

Marcus 4:1-20: Een gelijkenis

anderen zijn als het zaad dat tussen de distels is gezaaid: ze hebben het woord wel

gehoord, 19 maar de zorgen om het dagelijks bestaan en de verleiding van de rijkdom en hun

verlangens naar allerlei andere dingen komen ertussen en verstikken het woord, zodat het

zonder vrucht blijft.20 Maar er zijn ook mensen die zijn als het zaad dat op goede grond is

gezaaid: zij horen het woord en aanvaarden het en dragen vrucht, sommigen dertigvoudig,

anderen zestigvoudig en weer anderen honderdvoudig.’

De Nieuwe Bijbelvertaling © 2004/2007 Nederlands Bijbelgenootschap

Handreikingen om zelf een bijbelstudie te maken bij Marcus 4:1-20 We stellen hier een manier van werken voor die je kunt gebruiken om zelf een gespreksopzet te maken voor een bijbelkringavond. Deze manier van werken is: 1. Je stelt vast wat de kern van het bijbelgedeelte is. 2. Je denkt na waar je het gesprek wilt insteken: bij de eigen ervaring over een thema

dat de kern raakt of bij het bijbelgedeelte zelf. 3. Je denkt na hoe je het gesprek op de thema’s brengt die de kern raken. Het zijn de

thema’s die je op de kringavond wilt bespreken. We bieden je in deze paragraaf concreet: • Wat volgens ons de kern is. • Welke vragen je kunt stellen om thema’s die de kern raken op kring ter sprake te

brengen. • Werkvormen die je kunt gebruiken om kringleden mee te nemen naar de thema’s die

de kern raken. De kern Er zijn verschillende reacties op het woord. Vragen Steek je het gesprek op de kringavond in bij het bijbelgedeelte, dan kun je van onderstaande vragen gebruik maken. De volgorde van de onderstaande vragen wordt goeddeels bepaald door de volgorde in de tekst. Bovendien gaan de vragen van observatie en interpretatie naar toepassing. De onderstaande vragen zijn suggesties. Kies de vragen uit die passen in het gesprek. Leeswijzer bij de vragen: ‘O’ staat voor observatievragen, ‘I’ voor interpretatievragen en ‘T’ voor toepassingsvragen. Vragen over ‘binnen’ en ‘buiten’ In Marcus 4:1-20 maakt Jezus duidelijk onderscheid tussen zijn volgelingen en leerlingen enerzijds en zij die buitenstaan anderzijds (zie 4:11). • Wat kom je te weten over de volgelingen? (O) • Wat over de buitenstaanders? (O) • In wie herken je je? (T) • Hoe gaat Jezus met de beiden groepen om? (OI) • Hoe vind je dat? (T) Vragen rondom de uitleg van de gelijkenis De uitleg (13-20). De kern is de reactie op het woord dat wordt gehoord: • Welke reacties zijn er? (OI) • Hoe reageer jij op het woord? (T) • Hoe komt het dat het woord niet altijd vrucht draagt? (OI) • Welke gevaren/bedreigingen zijn er? (OI) • Herken je de gevaren? In je eigen leven? In die van anderen? (T) • Hoe ga je daar mee om? In je eigen leven? In die van anderen? (T) Vragen rondom Jezus • Wat kom je over Jezus te weten? (O) • Hoe gaat hij om met de mensen? (I)

• Hoe gaat hij om ‘zij die buiten blijven staan’ (vers 11)? (OI) • Hoe met zijn volgelingen (en met de twaalf)? (OI) • Welk beeld krijg je van Jezus? (I) • Wat vind je van hem? (T) • Schrijf dat kort op en bewaar het. (T) Werkvormen Je kunt werkvormen gebruiken bij Marcus 4:1-20. • ‘Gesprek vooraf over een thema’ Aan het begin van de bijbelstudie kun je eerst met elkaar in gesprek gaan over de vraag hoe mensen reageren op het horen van het Woord. Op deze manier krijg je helder wat er rondom dit thema leeft op kring. Spreek daar over door. Daarna kun je de stap naar Marcus 4:1-20 maken. De gelijkenis gaat over verschillende reacties op het horen van het Woord. Breng wat er in het gesprek vooraf gezegd is over reacties op het Woord in gesprek met wat Marcus 4:1-20 erover zegt. • ‘Tekst met gaten’ Druk de tekst van Marcus 4:1-9 (de gelijkenis) en Marcus 4:13-20 (de uitleg van de gelijkenis) af. Laat dan in de gelijkenis de feitelijke uitleg weg, vervang die door puntjes en laat de kringleden dat invullen. Wat laat je dan weg? ‘komt meteen Satan om het woord weg te graaien dat in hen gezaaid is’ (vers 15), ‘nemen ze het meteen met vreugde in zich op […] en als ze vanwege het woord worden beproefd of vervolgd, houden ze geen stand’ (vers 16-17), ‘maar de zorgen om het dagelijks bestaan en de verleiding van de rijkdom en hun verlangens naar allerlei andere dingen komen ertussen en verstikken het woord’ (vers 19) en ‘aanvaarden het en dragen vrucht, sommigen dertigvoudig, anderen zestigvoudig en weer anderen honderdvoudig’.

Informatie over het bijbelgedeelte Marcus 4:1-20 Bij het lezen hebben we de zogenaamde inductieve leeswijze gebruikt: observeren (‘Wat staat er?’), interpreteren (‘Wat betekent het?’) en toepassen (‘Wat betekent het voor mij?’). Die indeling hebben we in ons leesverslag gehandhaafd. Observatie: Wat staat er? Context Jezus trekt rond door Galilea. Hij verkondigt, geneest en drijft demonen uit. Er komt veel volk op hem af om wat er over hem verteld wordt (Marcus 3:8). Kort geleden heeft hij twaalf leerlingen uitgekozen (Marcus 3:13-19). Indeling Marcus 4:1-20 bestaat uit twee gedeeltes: 4:1-9 Jezus, de menigte een gelijkenis 4:10-20 Jezus, zijn volgelingen en de twaalf uitleg Marcus 4:10-20 kun je nog onderverdelen: in 4:10 (de achtergrond van 4:11-20), 4:11-12 (waar Jezus uitlegt waarom hij in gelijkenissen spreekt) en 4:13-20 (waar Jezus de gelijkenis van de zaaier uitlegt). Vers 1-9 Opnieuw (zie Marcus 3:9) onderwijst Jezus de menigte bij het meer van Galilea. Zijn onderwijs is uitvoerig en bestaat nu uit gelijkenissen (Marcus 4:2). In vers 3-8 vertelt Jezus een gelijkenis. Hij opent die met de opdracht om te luisteren: ‘Luister’ (vers 3). Direct na de gelijkenis klinkt zijn oproep: ‘Wie oren heeft om te horen, moet goed luisteren’ (vers 9). ‘Horen’/‘luisteren’ is in het hele gedeelte Marcus 4:1-20 een belangrijk thema. Het komt voor in 4:3, 4:9, 4:9, 4:11, 4:12, 4:15, 4:16, 4:18 en 4:20. De gelijkenis. Een zaaier zaaide zijn land in. Het zaad kwam op vier verschillende plekken neer: • Op de weg, waar het door vogels werd opgegeten (vers 4). • Op rotsachtige grond, waar het zaad snel opkwam, maar niet goed wortel kon schieten

en daardoor niet bestand was tegen de felle zon (vers 5-6). • Tussen de distels, waar het te weinig ruimte kreeg om vrucht te dragen (vers 7). • In goede grond, waar het vrucht droeg. Sommig zaad dertig-, ander zaad zestig- en

weer ander zaad honderdvoudig (vers 8). Vers 10-12 In 4:11 maakt Jezus een onderscheid tussen ‘jullie’ en ‘zij die buiten blijven staan’. Over die ‘jullie’ kom je in 4:10-12 het volgende te weten: • Het zijn de volgelingen en de twaalf (niet alleen de twaalf dus). • Zij blijven bij Jezus (vers 10: ‘Toen hij weer alleen was met zijn volgelingen en de

twaalf …’). • Zij stellen hem vragen over de gelijkenissen, die ze niet begrijpen (zie 4:13). Tussen

haakjes, ook ‘zij die buiten blijven staan’ begrijpen de gelijkenissen niet, maar zij stellen geen vragen en krijgen geen uitleg.

• Aan de ‘jullie’ is het geheim van het koninkrijk van God onthuld. • Van hen geldt: zij bekeren zich en krijgen vergeving. Per implicatie: het geldt in vers

12 namelijk niet voor ‘zij die buiten blijven staan’.

In Marcus 4:12 citeert Jezus uit Jesaja 6:9-10. Zie voor meer informatie onder het kopje ‘Interpretatie: Wat betekent het?’. Vers 13-20 Niet alleen ‘zij die buiten blijven staan’, maar ook de volgelingen begrijpen de gelijkenissen niet. Maar de volgelingen vragen door. Dan legt Jezus zijn volgelingen in vers 14-20 de gelijkenis uit die hij in vers 3-8 heeft verteld. (De gelijkenis is in de verleden tijd, maar de uitleg in de tegenwoordige tijd.) ‘De zaaier zaait het woord’, zo opent Jezus zijn uitleg (vers 14). Op vier plekken is het zaad gezaaid (zie 4:3-8) en van elk van die plekken zegt Jezus iets (zie 4:15-20). Dat gaat volgens een vast patroon: 1. De zin ‘[…] zijn als het zaad dat […]:’.

Na het ‘dat’ volgt dan waar het zaad is neergekomen: op de weg, op rotsachtige grond, tussen de distels respectievelijk in goede grond.

2. De zin ‘wanneer ze het gehoord hebben’ opent de uitleg. De opening van elke uitleg is een zin met de woorden ‘woord’ en ‘horen’ (4:16, 4:18 en 4:20). Let wel, in 4:15 zijn het twee zinnen: ‘het woord wordt wel gezaaid, maar wanneer ze het gehoord hebben’; in 4:20 gaat het niet om ‘hebben gehoord’, maar om ‘horen’ (de tegenwoordige tijd).

3. De reactie op het horen. De reactie op het horen is het punt waar het in de gelijkenis –en haar uitleg- om draait. Het woord wordt op vier verschillende manieren ontvangen: • De weg:

Bij sommigen wordt het woord meteen weggenomen door Satan. • De rotsachtige grond:

Anderen nemen het woord aan, maar het schiet geen wortel. Ze houden geen stand als ze om het woord worden beproefd of vervolgd.

• De distels: Bij weer anderen kan het woord geen vrucht dragen omdat het verstikt wordt door de zorgen om het dagelijkse bestaan, de verleiding van de rijkdom en allerlei verlangens.

• De goede grond: Er zijn ook mensen die het woord horen, het aanvaarden en vrucht dragen. Dat kan dertig, zestig- en honderdvoudig zijn.

Interpretatie: Wat betekent het? Voor een beter begrip van Marcus 4:1-20 is wat achtergrondinformatie nodig. Die wordt gegeven. Daarna doen we een suggestie voor de interpretatie. Achtergrondinformatie In Marcus 4:12 citeert Jezus uit Jesaja 6:9-10. Jesaja 6 is het zogenaamde roepingvisioen van Jesaja. Jesaja is in de tempel en ziet daar de Heer (vers 1-4). Hij schreeuwt dan uit dat hij moet zwijgen, omdat hij onrein is. Daarop raakt een seraf Jesaja’s lippen aan met een kool van het altaar. Zijn lippen zijn rein (vers 5-7). Daarop hoort Jesaja de stem van de Heer, die vraagt wie hij kan sturen. Jesaja is bereid. Hij krijgt de opdracht mee om te profeteren. Het volk zal echter niet luisteren. Jesaja moet zelfs hun hart ongevoelig maken -het oordeel over de onreinheid van het volk is onontkoombaar geworden (vers 8-10). Daarop stelt Jesaja de vraag: ‘Hoe lang, Heer?’ Hij gaat er van uit dat het oordeel dat hij moet aankondigen, niet Gods laatste woord is. En hij kent zijn Heer. Die zegt namelijk:

‘Totdat …’. Het oordeel is hevig, maar: ‘Er blijft slechts een stronk over, en het zaad in die stronk is heilig.’ (vers 11-13). Het volk Juda is in ballingschap gegaan (Jeruzalem wordt in 587/586 voor Christus verwoest, de bovenlaag van de bevolking wordt dan gedeporteerd). Dat is het oordeel. Maar, God brengt zijn volk weer terug in hun land, na een lange periode van ballingschap. Dat is de toekomst. De precieze betekenis van Marcus 4:12 is lastig. De volgende suggestie geven we graag mee:

‘The quotation from Isaiah in v 12 does not mean that God deliberately hides his truth from us; if that were so, what would be the point of any parables? What is expressed as the purpose of parables is in fact an observation of how they actually work in practice. In spite of all their looking and listening, some people will not really see or understand; if they did, they would turn to God for forgiveness. Isaiah was describing a hardhearted people who had turned their back on God and stubbornly refused to listen to him. This is what many of Jesus’ hearers are like, even today.’

Uit: Alan Cole, ‘Mark’, in: D.A. Carson, R.T. France, J.A. Motyer & G.J. Wenham (eds.), New Bible Commentary (Inter-Varsity Press, 2007), p. 958. Suggestie voor de interpretatie Twee aandachtspunten reiken we hier aan voor de interpretatie: • de gelijkenis en de uiteg; • de vraag wat je te weten komt over hen die Jezus volgen en wat je te weten komt over

de buitenstaanders. Toepassing: Wat betekent het voor mij? Suggesties voor toepassingsvragen: • Op wie lijk je: op de ‘jullie’ in vers 11 of op ‘zij die buiten blijven staan’? • Het zaad valt in vier soorten aarde (4:13-20). Waarin herken je je? • Er wordt een aantal bedreigingen voor het dragen van vrucht genoemd: beproeving

(4:17), vervolging (4:17), de zorgen om het dagelijks bestaan (4:19), de verleiding van de rijkdom (4:19) en verlangens naar allerlei dingen (4:19). Bespreek ze.

Een kant-en-klare bijbelstudie bij Marcus 4:1-20 Dit deel ‘een kant-en-klare bijbelstudie’ bevat twee onderdelen: 1. de bijbelstudie; 2. een toelichting op de bijbelstudie. De bijbelstudie • Opening Het verhaal in Marcus 4:1-20 is erg bekend. Probeer als kring uit de herinnering de gelijkenis en de uitleg ervan te reconstrueren. Laat Marcus 4:1-20 dus dicht! Kijk hoever je als kring komt. • Lees Marcus 4:1-20 Vergelijk nu Marcus 4:1-20 met het verhaal zoals het door de kring is gereconstrueerd. Wat zijn de overeenkomsten tussen beide verhalen? Wat de verschillen? • Marcus 4:1-9 en 13-20: de gelijkenis en haar uitleg De gelijkenis (1-9): o Is de gelijkenis duidelijk? De uitleg (13-20) De kern van de gelijkenis is de reactie op het woord dat wordt gehoord: o Hoe komt het dat het woord niet altijd vrucht draagt? o Welke gevaren/bedreigingen zijn er? o Herken je de gevaren? o Hoe ga je daar mee om? o Welke reacties zijn er? o Hoe reageer jij op het woord? • De verteller van de gelijkenis: Jezus o Wie is Jezus? Bespreek de volgende vragen: o Wat kom je over Jezus te weten? o Hoe gaat hij om met de mensen? o Hoe gaat hij om ‘zij die buiten blijven staan’ (vers 11)? o Hoe met zijn volgelingen (en met de twaalf)? o Welk beeld krijg je van Jezus? o Schrijf dat kort op en bewaar het. • Afronding Wat heb je geleerd van de uitleg van de gelijkenis? Hoe reageer jij op het woord? Wat heb je over Jezus geleerd?

Een toelichting op de bijbelstudie Bij de bijbelstudie De bijbelstudie kent twee thema’s. Het eerste is: Welke reacties zijn er op het horen van het woord? De tweede is: Wat kom je van Jezus te weten? De opening kan ook anders. Je kunt ook de tekst van Marcus 4:1-9 (de gelijkenis) en Marcus 4:13-20 (de uitleg van de gelijkenis) afdrukken. Laat dan in de gelijkenis de feitelijke uitleg weg, vervang die door puntjes en laat de kringleden dat invullen. Wat laat je dan weg? ‘komt meteen Satan om het woord weg te graaien dat in hen gezaaid is’ (vers 15), ‘nemen ze het meteen met vreugde in zich op […] en als ze vanwege het woord worden beproefd of vervolgd, houden ze geen stand’ (vers 16-17), ‘maar de zorgen om het dagelijks bestaan en de verleiding van de rijkdom en hun verlangens naar allerlei andere dingen komen ertussen en verstikken het woord’ (vers 19) en ‘aanvaarden het en dragen vrucht, sommigen dertigvoudig, anderen zestigvoudig en weer anderen honderdvoudig’. Marcus 4:12 is geen gemakkelijk vers om te begrijpen. Een suggestie hoe je de tekst kunt lezen staat in paragraaf 4.4. Mocht het gesprek op de kringavond daarover gaan en vastlopen, wees dan niet bang om in te grijpen. Zeg dat je er als kring niet uitkomt. Dat is geen punt. Er staat verder nog genoeg in Marcus 4:1-20 dat wel duidelijk is. Zet het gesprek dan daarover voort. De vraag aan het eind van de bijbelstudie om op te schrijven wat je het meest aan Jezus opviel en dat ook te bewaren komt in de studies terug. Door de woorden te bewaren heb je een herinnering aan de gedane studies: aan de kanten van Jezus die jou het meest in het oog sprongen –nieuw, als nieuw, verrassend of vertrouwd. De rest van de avond Denk na hoe je de rest van de avond invult. Of, en welke plek, je geeft aan eten, bijpraten, zingen en bidden. Je zou een agenda voor de avond kunnen maken. Die kun je op papier zetten. Je kunt dat aan het begin van de avond ook vertellen. Voorbereiding door de kring Geen voorbereiding.

Marcus 4:35-41: Jezus en zijn leerlingen in een hevige storm

MARCUS 4:35-41: JEZUS EN ZIJN LEERLINGEN IN EEN HEVIGE STORM

35 Aan het eind van die dag, toen het avond was geworden, zei hij tegen hen: ‘Laten we het

meer oversteken.’ 36 Ze stuurden de menigte weg en namen hem mee in de boot waarin hij al

zat, en voeren samen met de andere boten het meer op. 37 Er stak een hevige storm op en de

golven beukten tegen de boot, zodat die vol water kwam te staan. 38 Maar hij lag achter in de

boot op een kussen te slapen. Ze maakten hem wakker en zeiden: ‘Meester, kan het u niet

schelen dat we vergaan?’ 39 Toen hij wakker geworden was, sprak hij de wind bestraffend toe

en zei tegen het meer: ‘Zwijg! Wees stil!’ De wind ging liggen en het meer kwam helemaal tot

rust. 40 Hij zei tegen hen: ‘Waarom hebben jullie zo weinig moed? Geloven jullie nog steeds

niet?’ 41 Ze werden bevangen door grote schrik en zeiden tegen elkaar: ‘Wie is hij toch, dat

zelfs de wind en het meer hem gehoorzamen?’

De Nieuwe Bijbelvertaling © 2004/2007 Nederlands Bijbelgenootschap

Handreikingen om zelf een bijbelstudie te maken bij Marcus 4:35-41 We stellen hier een manier van werken voor die je kunt gebruiken om zelf een gespreksopzet te maken voor een bijbelkringavond. Deze manier van werken is: 1. Je stelt vast wat de kern van het bijbelgedeelte is. 2. Je denkt na waar je het gesprek wilt insteken: bij de eigen ervaring over een thema

dat de kern raakt of bij het bijbelgedeelte zelf. 3. Je denkt na hoe je het gesprek op de thema’s brengt die de kern raken. Het zijn de

thema’s die je op de kringavond wilt bespreken. We bieden je in deze paragraaf concreet: • Wat volgens ons de kern is. • Welke vragen je kunt stellen om thema’s die de kern raken op kring ter sprake te

brengen. • Werkvormen die je kunt gebruiken om kringleden mee te nemen naar de thema’s die

de kern raken. De kern Jezus stilt de storm en zijn leerlingen krijgen vragen over hem. Vragen Je kunt het gesprek op kring insteken bij bijbelgedeelte, om dat wat het gedeelte je aanreikt, met de eigen ervaring te verbinden. Je kunt de vragen groeperen rondom het thema ‘storm’ of rondom de belangrijkste personen in het verhaal, de leerlingen en Jezus. We doen suggesties voor vragen die je kunt stellen. Maak een keuze. Leeswijzer bij de vragen: ‘O’ staat voor observatievragen, ‘I’ voor interpretatievragen en ‘T’ voor toepassingsvragen. Vragen rondom het thema ‘storm’ De leerlingen zitten in een storm en vergaan (vers 38: ‘kan het u niet schelen dat we vergaan?’): • Hoe zijn ze in die situatie terecht gekomen? (O) • Wat doen ze in die situatie? (O) • Hoe beoordelen ze hun situatie? (OI) • Hoe zien ze Jezus? Wat verwachten ze van hem? (I) • Herken je je in de leerlingen als het stormt in je leven? Ben je ook wel eens bang? (T) • Wat doe jij als het stormt? Wat doe jij als je bang bent? (T) • Herken je de vraag van de leerlingen in vers 38? Stel jij wel eens zulke vragen aan God?

(T) • Jezus wordt wakker gemaakt. Hoe reageert hij? Wat doet hij? Wat zegt hij? (OI) • Wat vind hij van de vraag die de leerlingen in vers 38 stelden? (OI) • Wat vind je van Jezus’ reactie in vers 39? (T) • Waar komt de angst die Jezus’ leerlingen in vers 41 tonen vandaan? (I) Herken je die

angst? (T) • Wat vind je van Jezus’ reactie in vers 40? (T) • Wat betekent het voor jou dat Jezus er in moeilijke omstandigheden bij is? (T) Vragen rondom de leerlingen • Welk beeld krijg je van de leerlingen in vers 35-38? (OI) • Welk beeld hebben de leerlingen van Jezus als hij slaapt? (OI) • Hoe zien zij Jezus? (I) • Wat vind je van de vraag van de leerlingen in vers 38? (T)

• Stel je zelf wel eens zulke vragen aan God? (T) • Jezus reageert op de vraag van de leerlingen: vers 39-40. Hoe reageert hij? (OI) • Wat vind je van die reactie van Jezus in vers 39-40? (T) • Over welk geloof spreekt Jezus in vers 40? Waarop hadden zijn leerlingen moeten

vertrouwen? (OI) • De leerlingen worden bang en vragen zich af: ‘Wie is hij toch?’ Hoe zou jij deze vraag

beantwoorden? (T) Vragen rondom Jezus • Wat kom je van Jezus te weten? Let daarbij op wat hij doet en laat, op wat hij zegt en

op de toon waarop hij het zegt. (OI) • Verandert ons beeld van Jezus door dit verhaal? (T) • Hoe zou jij de vraag ‘Wie is hij toch’ beantwoorden? (T) • Hoe zou je haar beantwoorden als een niet-christen hem stelt? (T) Werkvormen Er zijn verschillende werkvormen te gebruiken bij het maken van een bijbelstudie over Marcus 4:35-41. • ‘Een gesprek vooraf’ Aan het begin van de bijbelstudie kun je eerst met elkaar in gesprek gaan over het thema ‘angst’ of ‘(levens)storm’. Op deze manier krijg je helder wat er rondom dit thema leeft op kring. Spreek daar over door. Daarna kun je de stap naar Marcus 4:35-41 maken. Daar wordt het een en ander over angst en storm gezegd. Breng de eigen ervaringen in gesprek met wat Marcus 4:35-41 zegt over angst of over storm. • ‘Woordassociatie’ Aan het begin van de bijbelstudie kun je beginnen met een woordassociatie. Zet het woord ‘angst’ (of het woord ‘storm’) op een groot vel papier. Laat de kringleden hun associaties bij het woord ‘angst’ (of bij het woord ‘storm’) op het grote vel opschrijven. Dat gebeurt in stilte. Bespreek daarna in de kring wat er op het vel papier is geschreven. Maak dan de stap naar Marcus 4:35-41. Breng de eigen ervaringen in gesprek met wat Marcus 4:35-41 over ‘angst’ (of ‘storm’) in aanwezigheid van Jezus zegt. • ‘In een tekst vragen naar de handelende personen’ Deze werkvorm is geschikt voor het observeren. Hij nodigt uit de tekst goed te lezen en te kijken welke informatie er over Jezus en over zijn leerlingen wordt gegeven. Eventueel kun je de kring in twee groepen splitsen, waarbij de ene groep kijkt naar Jezus en de andere naar de leerlingen. De groepen kunnen elkaar dan vertellen wat ze te weten zijn gekomen over de leerlingen en over Jezus. • ‘Interview’ Deze werkvorm biedt een alternatief voor observatie en interpretatie. Eén van de kringleden verplaatst zich in de leerlingen, de overige kringleden mogen ‘de leerlingen’ vragen wat ze van hen willen weten. Zo kun je dieper op de tekst ingaan. Zorg er als kringleider wel voor dat de antwoorden van ‘de leerlingen’ niet tegen de gegevens in de tekst ingaan. Zonder een goede voorbereiding van de kringleider gaat dat niet.

Realiseer je als kringleider ook dat de vragen van kringleden veel kunnen laten zien van hun persoonlijke ideeën en gevoelens bij de tekst. Merk dat op, gebruik dat voor de toepassing, maar wees daarin fijngevoelig. • ‘Het schrijven van een dagboekfragment’ Lees het te bespreken bijbelgedeelte. Opdracht. Ieder kringlid verplaatst zich in de leerlingen. Elk schrijft vanuit het perspectief van een leerling –die een dagboek bijhoudt- een dagboekfragment. Wat zou hij ’s avonds (laat) in zijn dagboek schrijven? Over wat de kringleden elk in het dagboek hebben geschreven, kun je als groep in gesprek gaan. Het geschrevene laat waarschijnlijk observatiepunten zien (wat het kringlid in de tekst is opgevallen), maar ook hoe hij/zij de tekst heeft geïnterpreteerd en wat hem/haar heeft geraakt (toepassing).

Informatie over het bijbelgedeelte bij Marcus 4:35-41 Bij het lezen hebben we de zogenaamde inductieve leeswijze gebruikt: observeren (‘Wat staat er?’), interpreteren (‘Wat betekent het?’) en toepassen (‘Wat betekent het voor mij?’). Die indeling hebben we in ons leesverslag gehandhaafd. Observatie: Wat staat er? Belangrijke elementen van het verhaal in Marcus 4:35-41 zijn: tijd ‘aan het eind van die dag’ (vers 35); plaats aan (vers 35) en op (vers 36-41) het meer van Galilea; actoren Jezus, de leerlingen, de wind en het meer, anderen (‘de menigte’ en ‘de andere boten’). Vers 35 ‘Aan het eind van die dag’: het is het eind van de dag waarop Jezus de menigte onderwijst door gelijkenissen te vertellen (Marcus 4:1-34). ‘Toen het avond geworden was’: het wordt benadrukt dat het echt het eind van de dag is. Van een lange dag? Jezus neemt het initiatief: híj stelt de leerlingen voor het meer over te steken. Vers 36 De leerlingen sturen dan de menigte weg. Zij gaan met de boot waar Jezus al in zit (zie Marcus 4:1), het meer op. Er zijn ook andere boten bij. Die spelen verder geen rol. Vers 37 Nu zijn de leerlingen en Jezus op het meer. Er steekt een storm op en de boot raakt vol water: ‘een hevige storm’, ‘beukten’ en ‘vol water’. Vers 38 ‘Maar hij lag […] te slapen’: in sterk contrast met de onrust van de elementen is de rust van Jezus. Hij heeft het zich na een dag onderwijs gemakkelijk gemaakt (‘op een kussen’) en is in een diepe slaap (ondanks de hevige storm ligt hij te slapen en de leerlingen moeten hem wakker maken). De leerlingen denken dat ze vergaan en maken –kennelijk pas als de boot al vol water staat- Jezus wakker. Hun vraag klinkt nogal ruw (‘kan het u niet schelen dat we vergaan?’), al spreken ze hem wel aan met ‘meester’. Vers 39-40 Jezus wordt wakker. Eerst spreekt hij de wind en het meer toe. Wat Jezus zegt, gebeurt: wind en water kalmeren direct. Jezus toont zijn macht over de elementen (let ook op de nadruk: ‘kwam helemaal tot rust’). Daarna keert Jezus zich tot zijn leerlingen en vraagt: ‘Waarom hebben jullie zo weinig moed? Geloven jullie nog steeds niet?’ Hij ziet in de vraag van de leerlingen of het hem niet kan schelen dat ze vergaan, dus ongeloof. Jezus lijkt hier vrij scherp te reageren –en dat na een situatie waarin de leerlingen denken dat ze vergaan. Hij verwacht kennelijk geloof en ook dat ze dat in die situatie toepassen.

Jezus verwijt zijn leerlingen vaker ongeloof: Marcus 7:18-19, 8:17-19, 8:21, 9:19. Vers 41 De leerlingen worden nu zeer bang: ‘ze werden bevangen door grote schrik’. Hun angst betreft nu niet meer de macht van de elementen, maar die van Jezus. ‘Wie is hij toch’, vragen ze zich af, ‘dat zelfs de wind en het meer hem gehoorzamen?’ De vraag naar de identiteit van Jezus komt voor hen centraal te staan. Interpretatie: Wat betekent het? Jezus en de leerlingen zijn de belangrijkste personen. Je kunt je in je interpretatie op hen richten. Het verhaal eindigt met een voor het Evangelie van Marcus wezenlijke vraag: ‘Wie is hij toch?’ Dat is een goede vraag om in je interpretatie naar toe te werken: Welk antwoord geef je op die vraag na het verhaal in Marcus 4:35-41 te hebben gelezen? Toepassing: Wat betekent het voor mij? Enkele suggesties om dit verhaal naar het eigen leven te halen: • Je kunt het hebben over je eigen onzekerheid en Jezus. Of je ook wel eens het gevoel

hebt dat je midden in de storm zit en Jezus zich niet met jou bemoeit. • Wat betekent het voor je dat Jezus erbij is als je bang bent? • Je kunt je eigen beeld van Jezus ter sprake brengen. Is dat verandert door dit verhaal?

Verrast hij ons nog? Wat zou jij zeggen op de vraag ‘Wie is hij toch?’

Een kant-en-klare bijbelstudie bij Marcus 4:35-41 Dit deel ‘een kant-en-klare bijbelstudie’ bevat twee onderdelen: 1. de bijbelstudie; 2. een toelichting op de bijbelstudie. De bijbelstudie • Opening Stel de groep de vraag waar ze bang voor zijn. Laat de kringleden daar in stilte over nadenken en het antwoord op die vraag opschrijven. Laat de kringleden hun antwoorden in groepjes van twee uitwisselen. Geef de groepjes de volgende vragen ter bespreking mee: o Wanneer ben je bang? In welke situatie(s)? o Wat doe je als je bang bent? Hoe ga je met je angst om? Koppel plenair terug. • De stap naar het bijbelgedeelte De storm op het meer is een bekend verhaal. Dat verhaal waar verteld wordt dat Jezus aan boord is en diep slaapt. Laat elk kringlid dat verhaal uittekenen in zes plaatjes. Uit hun herinnering, zonder daarbij Marcus 4:35-41 te gebruiken. Laat elkaar de tekeningen zien. Licht waar nodig de tekeningen toe. Laat ieder kringlid aangeven wat hij/zij in het verhaal een indrukwekkend en/of angstig moment vindt. Wat is bij hen (in hun herinnering) blijven haken? • De bijbelstudie Zijn de tekeningen gemaakt lees dan Marcus 4:35-41. Vergelijk het verhaal met de gemaakte tekeningen: Welke overeenkomsten zijn er? Welke verschillen? Wat is verrassend? Maak dan de stap naar het thema ‘angst’. Een groepsgesprek: De leerlingen zijn bang: o Wanneer zijn ze bang? Op welke momenten? Is dat herkenbaar voor je? (Denk terug aan

de ‘opening’ van deze bijbelstudie.) o Wat doen de leerlingen als ze bang zijn? Wanneer betrekken ze Jezus erbij? Hoe doen

ze dat? Betrekken wij Jezus bij onze angsten? (Grijp ook hier terug op de ‘opening’.) o Hoe gaat Jezus om met hun angsten? Wat vind je daarvan? o Wat leren de leerlingen in dit verhaal over Jezus? Wat leer jij over Jezus? • Afsluiting Het groepsgesprek over het thema ‘angst’ kun je afronden door iedereen de volgende twee vragen die de kern van deze studie raken, te laten beantwoorden: o Wat kun je met dit verhaal als je bang bent? Welke antwoorden krijg je op jouw angst? o Wie is Jezus voor jou als je bang bent? Wie zou hij voor je kunnen zijn? Schrijf dat op

en bewaar het. o Kun je je antwoord op de laatste vraag ook gebruiken voor mensen die Jezus niet

kennen?

Een toelichting op de bijbelstudie Bij de bijbelstudie De kant-en-klare bijbelstudie kiest het thema ‘angst’ als insteek voor Marcus 4:35-41. Twee momenten zijn er waarop de leerlingen bang zijn. Het eerste moment is tijdens de storm, als ze op het punt staan te vergaan. Al wordt het woord ‘angst’ daar niet gebruikt. Het andere moment is als Jezus de storm heeft gestild. Dan worden de leerlingen zeer bang en vragen zich af: ‘Wie is hij toch, dat zelfs de wind en het meer hem gehoorzamen?’ De kern van de bijbelstudie is de vraag: Wat betekent het (voor de leerlingen, voor ons) dat Jezus er bij is als we bang zijn? Gegevens in de tekst die voor de bijbelstudie van belang (kunnen) zijn: • Jezus neemt het initiatief om het meer over te steken (vers 35). Als de leerlingen hem

volgen komen ze in de storm terecht. • Het lijkt erop dat ze Jezus pas laat inschakelen: de boot staat al vol water (vers 37). • Nadat (!) Jezus de storm heeft gestild verwijt hij de leerlingen hun ongeloof (vers 40).

Ze hebben geen vertrouwen in Jezus’ macht. • Zeer bang worden de leerlingen als ze zien dat Jezus de storm gestild heeft: ‘Wie is hij

toch?’ (vers 41). Dat is een wezenlijke vraag, die niet onbeantwoord mag blijven (vgl. Marcus 8:27-30).

Denk je dat een onderdeel niet geschikt is voor je kring, vervang het gerust. Houd daarbij wel de lijn van de studie in het oog: eigen ervaring met angst – lezen van het bijbelgedeelte met het oog op angst – vraag naar herkenning – vraag wat het betekent dat Jezus erbij is. Het gaat om een stevig thema: angst. Niet elke storm wordt gestild. Wees je bewust van de pastorale kanten van de bijbelstudie. Wees fijngevoelig. Omdat de kringleden het verhaal eerst tekenen en dan pas Marcus 4:35-41 gaan lezen, zullen ze bij het lezen scherper opletten. Zes plaatjes. Dat is mogelijk: ‘van wal steken’, ‘de storm steekt op en de boot loopt vol water’, ‘de leerlingen maken Jezus wakker’, ‘Jezus stilt de storm’, ‘Jezus verwijt de leerlingen hun ongeloof’ en ‘de leerlingen worden bang’. Je kunt de tekenopdracht ook weglaten. Dan is de volgorde: een gesprek over angst, het lezen van Marcus 4:35-41 en het groepsgesprek. De vraag aan het eind van de bijbelstudie om op te schrijven wat je het meest aan Jezus opviel en dat ook te bewaren komt in de studies terug. Door de woorden te bewaren heb je een herinnering aan de gedane studies: aan de kanten van Jezus die jou het meest in het oog sprongen –nieuw, als nieuw, verrassend of vertrouwd. De rest van de avond Vul de rest van de avond in (eten, bijpraten, koffiedrinken, bidden, zingen). Je kunt een agenda maken. Of aan het begin van de avond zeggen hoe de avond eruit gaat zien. Voorbereiding door de kring Geen voorbereiding.

Marcus 8:27-9:1: “En wie ben ik volgens jullie?”

MARCUS 8:27-9:1: “EN WIE BEN IK VOLGENS JULLIE?”

27 Jezus vertrok met zijn leerlingen naar de dorpen in de buurt van Caesarea Filippi.

Onderweg vroeg hij aan zijn leerlingen: ‘Wie zeggen de mensen dat ik ben?’ 28 Ze

antwoordden: ‘Johannes de Doper, en anderen zeggen Elia, en weer anderen zeggen dat u een

van de profeten bent.’ 29 Toen vroeg hij hun: ‘En wie ben ik volgens jullie?’ Petrus

antwoordde: ‘U bent de messias.’ 30 Hij verbood hun op strenge toon om met iemand hierover

te spreken. 31 Hij begon hun te leren dat de Mensenzoon veel zou moeten lijden en door de

oudsten van het volk, de hogepriesters en de schriftgeleerden verworpen zou worden, en dat

hij gedood zou worden, maar drie dagen later zou opstaan; 32 hij sprak hierover in alle

openheid. Toen nam Petrus hem apart en begon hem fel terecht te wijzen. 33 Maar hij

draaide zich om, keek zijn leerlingen aan en wees Petrus streng terecht met de woorden: ‘Ga

terug, achter mij, Satan! Je denkt niet aan wat God wil, maar alleen aan wat de mensen

willen.’ 34 Hij riep de menigte samen met de leerlingen bij zich en zei: ‘Wie mijn volgeling

wil zijn, moet zichzelf verloochenen, zijn kruis op zich nemen en zo achter mij aan komen.

35 Want ieder die zijn leven wil behouden, zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest

omwille van mij en het evangelie, zal het behouden. 36 Wat heeft een mens eraan als hij de

hele wereld wint, maar er het leven bij inschiet? 37 Wat zou een mens niet overhebben voor

zijn leven? 38 Wie zich tegenover de trouweloze en zondige mensen van deze tijd schaamt

voor mij en mijn woorden, zal merken dat de Mensenzoon zich ook voor hem schaamt,

wanneer hij komt in het gezelschap van de heilige engelen en bekleed met de stralende

luister van zijn Vader.’ 9:1 Verder zei hij ook nog: ‘Ik verzeker jullie: sommigen die hier

aanwezig zijn zullen niet sterven voordat ze de komst van het koninkrijk van God in al zijn

kracht hebben meegemaakt.’

De Nieuwe Bijbelvertaling © 2004/2007 Nederlands Bijbelgenootschap

Handreikingen om zelf een bijbelstudie te maken bij Marcus 8:27-9:1 We stellen hier een manier van werken voor die je kunt gebruiken om zelf een gespreksopzet te maken voor een bijbelkringavond. Deze manier van werken is: 1. Je stelt vast wat de kern van het bijbelgedeelte is. 2. Je denkt na waar je het gesprek wilt insteken: bij de eigen ervaring over een thema

dat de kern raakt of bij het bijbelgedeelte zelf. 3. Je denkt na hoe je het gesprek op de thema’s brengt die de kern raken. Het zijn de

thema’s die je op de kringavond wilt bespreken. We bieden je in deze paragraaf concreet: • Wat volgens ons de kern is. • Welke vragen je kunt stellen om thema’s die de kern raken op kring ter sprake te

brengen. • Werkvormen die je kunt gebruiken om kringleden mee te nemen naar de thema’s die

de kern raken. De kern De kern van Marcus 8:27-33: Jezus is de messias. De messias moet lijden, verworpen worden, gedood worden en opstaan. De kern van Marcus 8:34-9:1: Jezus volgen is jezelf verloochenen en je kruis op je nemen. Vragen Steek je het gesprek op de kringavond in bij het bijbelgedeelte, dan kun je van onderstaande vragen gebruik maken. De volgorde van de onderstaande vragen wordt goeddeels bepaald door de volgorde in de tekst. Bovendien gaan de vragen van observatie en interpretatie naar toepassing. De onderstaande vragen zijn suggesties. Kies de vragen uit die passen in het gesprek. Leeswijzer bij de vragen: ‘O’ staat voor observatievragen, ‘I’ voor interpretatievragen en ‘T’ voor toepassingsvragen. Vragen rondom Jezus • Wat kom je over Jezus te weten? (Betrek in deze vraag heel Marcus 8:27-9:1.) (O) • Wat zegt hij? Waar spreekt hij over? In welke volgorde brengt hij de verschillende

thema’s ter sprake? (OI) • Hoe gaat hij met zijn leerlingen om? (OI) • Hoe gaat hij met Petrus om? (OI) • Waarom wijst hij Petrus streng terecht? Waarom kijkt hij daarbij de leerlingen aan?

Waarom spreekt hij Petrus aan met Satan? Wat staat er op het spel? (I) • Welk beeld krijg je van Jezus? Wat is Jezus voor een persoon? Wie is hij? (I) • Ken je Jezus zo? (T) • Wie is Jezus volgens jou? (T) • Wat van Jezus in Marcus 8:27-9:1 springt jou het meest in het oog? Waarom? (T) Vragen rondom de navolging (Marcus 8:34-9:1) • Wat zegt Jezus over navolging? (O) • Wat hoort volgens Jezus bij navolging? (OI)

• Geef in eigen woorden weer wat Jezus over navolging zegt. (I) • Ben je een volgeling van Jezus? (T) • Wat vind je moeilijk aan het volgen van Jezus? (T) • Hoe ga je met die moeilijke kanten om? (T) • Als het gaat om navolgen: Waar kun je nog in groeien? (T) Werkvormen Verschillende werkvormen zijn te gebruiken wanneer je een bijbelstudie maakt over Marcus 8:27-9:1. We doen een aantal suggesties. • ‘Gesprek vooraf over een thema’ Voordat je Marcus 8:27-9:1 gaat lezen kun je in gesprek gaan over de vraag: ‘Wie is Jezus voor jou?’ Daarna kun je de stap maken naar het bijbelgedeelte Marcus 8:27-9:1. Breng wat het gedeelte over Jezus zegt in gesprek met de antwoorden op de vraag ‘Wie is Jezus voor jou?’ • Nog een keer de werkvorm ‘Gesprek vooraf over een thema’ Je kunt ook met de kring in gesprek gaan over de vraag: ‘Wat betekent de navolging van Jezus voor jou?’ Maak daarna de stap naar het bijbelgedeelte Marcus 8:34-9:1. Wat zijn overeenkomsten tussen wat er in het gesprek werd gezegd over navolging en wat Jezus erover zegt in Marcus 8:34-9:1? Wat verschillen? Wat is nieuw in Marcus 8:34-9:1? • ‘De Zweedse methode’ Deze werkvorm kun je gebruiken bij de bespreking van Marcus 8:34-9:1. Je kunt gebruik maken van de volgende tekens met de volgende betekenis:

‘pijltje omhoog’ dit zegt iets over Jezus ‘pijltje opzij’ dit moet ik doen ‘+’ dit vind ik mooi ‘-’ dit vind ik moeilijk

Door het gebruik van deze tekens wordt duidelijk wat Jezus doet (‘pijltje omhoog’), wat hij van ons verwacht (‘dit moet ik doen’), wat wij mooi (‘+’) of moeilijk (‘-‘) vinden (aan navolging). De eerste twee tekens zijn met name observerend, de laatste twee tekens nodigen meer uit om op het bijbelgedeelte te reageren, de toepassing.

Informatie over het bijbelgedeelte Marcus 8:27-9:1 Bij het lezen hebben we de zogenaamde inductieve leeswijze gebruikt: observeren (‘Wat staat er?’), interpreteren (‘Wat betekent het?’) en toepassen (‘Wat betekent het voor mij?’). Die indeling hebben we in ons leesverslag gehandhaafd. Observatie: Wat staat er? Context Het boek Marcus bestaat globaal uit drie delen: Marcus 1:1-8:26 Jezus in Galilea Marcus 8:27-10:52 Jezus op weg naar Jeruzalem Marcus 11:1-16:20 Jezus in Jeruzalem Het gedeelte Marcus 8:27-9:1 is de opening van het middendeel: Jezus gaat op weg naar Jeruzalem. Indeling Marcus 8:27-9:1 valt in twee delen uiteen: 8:27-33 Jezus, zijn leerlingen ‘Wie ben ik?’ 8:34-9:1 Jezus, zijn leerlingen en de menigte navolging Marcus 8:27-33 Vers 27-30 Jezus gaat met zijn leerlingen in gesprek over wie hij is. Hij vraagt hun naar zijn identiteit. Dat is de vraag waar het om draait. Eerst vraagt hij wie de mensen zeggen dat hij is (vers 27). Die denken er verschillend over: hij zou Johannes de Doper, Elia of een van de profeten zijn (vers 28). Daarop stelt Jezus dezelfde vraag aan zijn leerlingen: ‘Wie ben ik volgens jullie?’ (vers 29). Hij vraagt hun zich uit te spreken en positie te kiezen. Petrus neemt het woord en zegt: ‘U bent de messias.’ (vers 29). Jezus verbiedt hun daarover met iemand te spreken. En doet dat ‘op strenge toon’ (vers 30). Vers 31-32a Heeft Petrus de identiteit van Jezus vastgesteld, dan begint Jezus hun te leren wat het inhoudt dat hij de messias is. Het houdt in dat de Mensenzoon –de manier waarop Jezus over zichzelf spreekt- moet lijden, verworpen worden, gedood worden en na drie dagen opstaan. Het woord ‘moeten’ in vers 31 duidt op het plan van God. Op wat God wil. Vergelijk Marcus 9:11, 9:12, 13:7, 13:10 en 14:49. ‘De oudsten van het volk, de hogepriesters en de schriftgeleerden’ (vers 31): de leiders van het volk, zowel de religieuze als de ‘gewone’ elite. Op basis van het verbod (vers 30) spreekt Jezus er met zijn leerlingen ‘in alle openheid’ over dat hij moet lijden (vergelijk Marcus 9:30-32). Er is bij Jezus geen terughoudendheid.

Vers 32b-34 ‘Toen nam Petrus hem apart …’ Petrus neemt Jezus apart en wijst hem op felle toon terecht. Kennelijk staat de verwachting die Petrus heeft van de messias haaks op wat Jezus net (vers 31) heeft gezegd. Petrus’ toon is scherp: ‘begon hem fel terecht te wijzen’ (vers 32b). Ook Jezus’ is scherp: ‘en wees Petrus streng terecht met de woorden’ (vers 33); ook noemt Jezus Petrus ‘Satan’ (vers 33). Waar Petrus Jezus apart neemt om terecht te wijzen, draait Jezus zich om, kijkt de leerlingen aan en wijst Petrus dan terecht. Jezus zet Petrus ten overstaan van de leerlingen op zijn plek. En zet hem ook letterlijk op zijn plek: ‘Ga terug, achter mij’. Uit wat Jezus zegt is duidelijk wat er op het spel staat: de wil van God. Immers, Jezus zegt: ‘Je denkt niet aan wat God wil, maar alleen aan wat de mensen willen.’ En wat God wil –en de mensen en Satan niet- is dat de Mensenzoon de weg van het lijden gaat (vgl. hier ook Jezus’ gebed in Getsemane in Marcus 14:36). Marcus 8:34-9:1 Vers 34 De identiteit van Jezus is duidelijk –‘de messias’- (vers 27-30) en over de invulling van het messiasschap heeft Jezus zijn leerlingen onderwezen –‘dat de Mensenzoon veel zou moeten lijden’ (vers 31-33). Nu snijdt Jezus het thema van de navolging aan: ‘Wie mijn volgeling wil zijn …’ (vers 34-38). De weg die Jezus gaat (vers 31) bepaalt ook de weg die zijn volgelingen gaan: ‘moet zichzelf verloochenen, zijn kruis op zich nemen en zo achter mij aan komen’ (vers 34). ‘Zichzelf verloochenen’: niet doen wat je zelf wilt, maar wat God wil. Je leven draait niet om jezelf maar om God. ‘Zijn kruis op zich nemen’: de weg van het lijden (en de dood) omwille van Jezus en het evangelie gaan. Vers 35-37 Je kruis op je nemen is je leven (willen) verliezen. Daarover gaat vers 35-37. Vers 35 heeft een mooie opbouw (parallellie en een kruisstelling):

‘ieder die zijn leven wil behouden’ ‘zal het verliezen’ ‘wie zijn leven verliest omwille van mij […] ‘zal het behouden’. Vers 36-37 borduurt voort op het motief ‘leven’. Vers 38 Dan snijdt Jezus een ander thema aan dat bij navolging hoort: je niet schamen voor Jezus en zijn woorden (vergelijk het zinsdeel ‘omwille van mij en het evangelie’ in vers 35). Jezus zegt expliciet tegenover wie je je niet moet schamen: ‘tegenover de trouweloze en zondige mensen van deze tijd’.

Je wel schamen tegenover hen heeft consequenties: de Mensenzoon zal zich voor jou schamen als hij terugkomt. ‘De Mensenzoon’: niet alleen wordt in Marcus 8:27-9:1 duidelijk dat Jezus moet lijden, verworpen worden, gedood worden en opstaan, maar ook dat hij terugkomt. Terugkomt ‘in het gezelschap van de heilige engelen en bekleed met de stralende luister van zijn Vader’. Lijden en heerlijkheid. Vers 1 Op Marcus 9:1 volgt direct het verhaal over Jezus’ verheerlijking op de berg (Marcus 9:2-13). Interpretatie: Wat betekent het? Voor een beter begrip van Marcus 8:27-9:1 is wat achtergrondinformatie nodig. Die wordt gegeven. Daarna doen we een suggestie voor de interpretatie. Achtergrondinformatie De Mensenzoon – Deze term komt in Marcus 13 keer voor, o.a. in 2:10, 2:28, 8:31, 8:38, 9:9, 10:45, 13:26, 14:41 en 14:62. Door het Evangelie heen wordt steeds meer zichtbaar wie deze Mensenzoon is: hij heeft volmacht om te vergeven, hij moet lijden en hij zal opstaan. In Marcus 8:27-9:1 gaat het over het lijden en over zijn terugkomst. De term ‘Mensenzoon’ speelt dus een rol in de openbaring van Jezus, waarin het geheim van zijn identiteit wordt onthuld. Suggestie voor de interpretatie De interpretatie kan zich richten op de twee centrale thema’s in Marcus 8:27-9:1: • Wie is Jezus? • Wat betekent het deze Jezus na te volgen? Toepassing: Wat betekent het voor mij? De twee thema’s van de interpretatie kunnen prima het uitgangspunt zijn voor de toepassing: • Wie is Jezus voor mij? • Wat betekent het voor mij concreet om Jezus na te volgen?

Een kant-en-klare bijbelstudie bij Marcus 8:27-9:1 Dit deel ‘een kant-en-klare bijbelstudie’ bevat twee onderdelen: 1. de bijbelstudie; 2. een toelichting op de bijbelstudie. De bijbelstudie • De opening Je hebt de kringleden een opdracht meegegeven. Of ze wilden vragen welk beeld van Jezus hun niet-christelijke huisgenoot/vriend/studiegenoot/kennis heeft. Schrijf de antwoorden die de kringleden hebben gekregen op een groot vel papier. Schrijf daarna op een ander groot vel papier hoe elk van de kringleden Jezus ziet. (Daarbij kun je ook gebruik maken van de woorden die de kringleden in de afgelopen bijbelstudies hebben opgeschreven en bewaard.) Bespreek de overeenkomsten en verschillen tussen de antwoorden op de beide grote vellen papier. • Naar de Bijbel: Wie is Jezus volgens jou? Lees samen Marcus 8:27-9:1. o Wat kom je in dat gedeelte over Jezus te weten? o Welk woord dat voor jou Jezus typeert zou je naar aanleiding van Marcus 8:27-9:1

willen opschrijven. Het kunnen er meer zijn, maar schrijf dat woord op dat jou in het oog springt.

Vergelijk het beeld dat je van Jezus krijgt in Marcus 8:27-9:1 met dat wat op de beide grote vellen papier is gezet. Bespreek de overeenkomsten en verschillen. Afronding: Verwoord wie Jezus voor jou is. Dat kan in groepjes van twee: eerst zegt de een kort tegen de ander wie Jezus voor hem/haar is, dan zegt de ander dat tegen de een. • Naar de Bijbel: Wat betekent het om Jezus na te volgen? Heb je in gesprek met de Bijbel verwoord wie Jezus is, dan komt de vraag aan bod wat het betekent deze Jezus te volgen. Daarover gaat Marcus 8:34-9:1. Lees dat gedeelte samen. Wat zegt Jezus daar over navolging? Bespreek wat de consequenties zijn van wat Jezus in Marcus 8:34-9:1 zegt voor je leven als christen. Zorg dat het aspect van ‘je niet schamen’ ook aan bod komt in dat gesprek. ‘Je niet schamen’: Wat zou je zeggen als een niet-christen je vraagt wie Jezus volgens jou is? Ook dat kan in groepjes van twee. • Afronding Je hebt naar een van je kringleden verwoord wie Jezus volgens jou is. Je hebt gezegd wat je zou vertellen tegen een niet-christen die je vraagt wie Jezus volgens jou is. Is er verschil in wat je hebt gezegd tegen de een en wat tegen de ander? Welk? Wat is daar de reden van?

Een toelichting op de bijbelstudie Bij de bijbelstudie De bijbelstudie heeft twee doelen: (1) (meer) zicht krijgen op wie Jezus is en dat kunnen verwoorden, en (2) tegenover een niet-christen kunnen verwoorden wie Jezus is. Je hebt een thuisopdracht meegegeven (zie onder, bij het kopje ‘Voorbereiding door de kring’). Mocht blijken dat de kringleden de thuisopdracht niet hebben gedaan, dan is het goed om te vragen wat hen heeft tegengehouden om de vragen aan iemand te stellen. De eerste keer dat je Marcus 8:27-9:1 leest is bedoeld om met elkaar goed zicht te krijgen op wie Jezus is. Het gedeelte geeft daarover veel informatie. Zie daarvoor paragraaf 6.4. Het is goed om na het lezen iedereen gelegenheid te geven om te verwoorden wie Jezus voor hem/haar is. Niet iedereen zal dat gewend zijn, maar het is goed om het te proberen/te oefenen in een veilige omgeving. Het tweede gesprek gaat over navolging. Een aspect daarvan is het je niet schamen voor Jezus tegenover anderen. Hier kun je je kringleden uitnodigen te verwoorden wie Jezus voor hen is, en dan niet tegenover een christen, maar tegenover een niet-christen. Dan kan door in de kring (een veilige omgeving) tegenover een ander kringlid de vraag te beantwoorden wie Jezus voor je is; daarbij doe je alsof de ander geen christen is. Het is goed om ook helder te krijgen of er verschillen zijn wanneer je zegt wie Jezus voor je is tegenover medegelovigen of tegenover een niet-christen. Is dat verschil in woordgebruik? Zet je andere accenten? Is de inhoud anders (laat je dingen weg of niet)? De vraag aan het eind van de bijbelstudie om op te schrijven wat je het meest aan Jezus opviel en dat ook te bewaren komt in de studies terug. Door de woorden te bewaren heb je een herinnering aan de gedane studies: aan de kanten van Jezus die jou het meest in het oog sprongen –nieuw, als nieuw, verrassend of vertrouwd. De rest van de avond Vul de rest van de avond in (eten, bijpraten, koffiedrinken, bidden, zingen). Je kunt een agenda maken. Of aan het begin van de avond zeggen hoe de avond er uit ziet. Voorbereiding door de kring Geef de kring ruim van te voren de volgende opdracht mee: Vraag aan een niet-christelijke huisgenoot/vriend/kennis/medestudent welk beeld hij/zij van Jezus heeft. Welke verhalen over Jezus kent zij/hij? Wat in Jezus spreekt aan? Wat in hem spreekt niet of minder aan?

Marcus 9:14-29: Een vader brengt zijn zoon bij Jezus

MARCUS 9:14-29: EEN VADER BRENGT ZIJN ZOON BIJ JEZUS

14 Toen ze terugkwamen bij de andere leerlingen, zagen ze een grote menigte om hen heen

staan. Er waren ook schriftgeleerden bij, die met hen aan het discussiëren waren. 15 De

mensen waren verbaasd toen ze hem zagen, en liepen meteen naar hem toe om hem te

begroeten. 16 Hij vroeg hun: ‘Waarover zijn jullie met hen aan het discussiëren?’ 17 Iemand

uit de menigte antwoordde: ‘Meester, ik heb mijn zoon naar u gebracht omdat hij door een

geest bezeten is en niet kan praten; 18 steeds wanneer de geest hem overweldigt, gooit die

hem op de grond, en dan komt het schuim hem op de mond te staan, hij knarst met zijn

tanden en wordt helemaal stijf. Ik zei tegen uw leerlingen dat ze hem moesten uitdrijven,

maar dat konden ze niet.’ 19 Hij zei tegen hen: ‘Wat zijn jullie toch een ongelovig volk, hoe

lang moet ik nog bij jullie blijven? Hoe lang moet ik jullie verdragen? Breng hem bij

me.’ 20 Ze brachten de jongen bij hem. Toen de geest hem zag, deed hij de jongen meteen

stuiptrekken, en met het schuim op de lippen viel hij op de grond en rolde heen en

weer. 21 Jezus vroeg aan zijn vader: ‘Hoe lang heeft hij hier al last van?’ Hij antwoordde: ‘Al

vanaf zijn vroegste jeugd, 22 en hij heeft hem zelfs vaak in het vuur gegooid en in het water

met de bedoeling hem te doden; maar als u iets kunt doen, heb dan medelijden met ons en

help ons.’ 23 Toen zei Jezus tegen hem: ‘Of ik iets kan doen? Alles is mogelijk voor wie

gelooft.’ 24 Meteen riep de vader van het kind uit: ‘Ik geloof! Kom mijn ongeloof te

hulp.’ 25 Toen Jezus zag dat er een grote groep mensen toestroomde, sprak hij de onreine

geest op strenge toon toe en zei: ‘Geest die doof en stom maakt, ik gebied je: ga uit hem weg

en keer niet meer in hem terug.’ 26 Onder geschreeuw en met hevige stuiptrekkingen ging hij

uit hem weg; de jongen bleef voor dood achter, zodat de mensen zeiden dat hij was

gestorven. 27 Maar Jezus pakte hem bij de hand om hem overeind te helpen en hij stond op.

Marcus 9:14-29: Een vader brengt zijn zoon bij Jezus

28 Hij ging een huis in, en toen ze weer alleen waren, vroegen zijn leerlingen hem: ‘Waarom

konden wij die geest niet uitdrijven?’29 Hij antwoordde: ‘Dit soort kan alleen door gebed

worden uitgedreven.’

De Nieuwe Bijbelvertaling © 2004/2007 Nederlands Bijbelgenootschap

Handreikingen om zelf een bijbelstudie te maken bij Marcus 9:14-29 We stellen hier een manier van werken voor die je kunt gebruiken om zelf een gespreksopzet te maken voor een bijbelkringavond. Deze manier van werken is: 1. Je stelt vast wat de kern van het bijbelgedeelte is. 2. Je denkt na waar je het gesprek wilt insteken: bij de eigen ervaring over een thema

dat de kern raakt of bij het bijbelgedeelte zelf. 3. Je denkt na hoe je het gesprek op de thema’s brengt die de kern raken. Het zijn de

thema’s die je op de kringavond wilt bespreken. We bieden je in deze paragraaf concreet: • Wat volgens ons de kern is. • Welke vragen je kunt stellen om thema’s die de kern raken op kring ter sprake te

brengen. • Werkvormen die je kunt gebruiken om kringleden mee te nemen naar de thema’s die

de kern raken. De kern Jezus heeft macht over de onreine geest. De leerlingen kunnen dat soort onreine geesten door gebed uitdrijven. Vragen Steek je het gesprek op de kringavond in bij het bijbelgedeelte, dan kun je van onderstaande vragen gebruik maken. De volgorde van de onderstaande vragen wordt goeddeels bepaald door de volgorde in de tekst. Bovendien gaan de vragen van observatie en interpretatie naar toepassing. De onderstaande vragen zijn suggesties. Kies de vragen uit die passen in het gesprek. Leeswijzer bij de vragen: ‘O’ staat voor observatievragen, ‘I’ voor interpretatievragen en ‘T’ voor toepassingsvragen. Vragen rondom de onreine geest • Wat doet de onreine geest? (O) • Wat kan hij? Wat kan hij niet? (O) • Welk beeld krijg je van de onreine geest? (I) • Hoe gaat Jezus met de onreine geest om? (OI) • Hoe hadden de leerlingen met de onreine geest om moeten gaan? (OI) • Wat heeft Marcus 9:14-29 ons vandaag de dag te zeggen? (T) • Wat heeft Marcus 9:14-29 ons vandaag de dag te zeggen over bezetenheid? (T) • Wat over uitdrijving/bevrijding? (T) Vragen rondom de leerlingen (die uit vers 14) • Welke informatie krijg je over de leerlingen? (O) • Welk beeld krijg je van hen? (I) • De leerlingen hebben eerder demonen uitgedreven (zie Marcus 6:7 en 6:13). Wat zullen

de leerlingen ervan gevonden hebben, dat ze de geest niet konden uitdrijven? (I) • Wat vindt Jezus ervan dat de leerlingen de geest niet konden uitdrijven? (OI) Betrek in

het antwoord vers 19 en vers 29. • Wat vind je van Jezus’ reactie? (T) Vragen rondom de vader

• Wat kom je van de vader te weten? (O) • Welk beeld krijg je van de vader? (I) • Welke emoties spelen een rol bij de vader? Waar maak je dat uit op? (I) • Waarom heeft hij zijn zoon bij Jezus gebracht? Welke verwachtingen heeft de vader

van Jezus? Welk beeld heeft hij van Jezus? Welke twijfel heeft hij? (OI) • Hoe gaat de vader om met zijn twijfel? (OI) • Herken je je in de vader? Waarin wel? waarin niet? (T) • Met welke verwachtingen kom jij bij Jezus? Met welke twijfel? Welke hulpvraag breng

jij bij Jezus? (T) • Hoe reageert Jezus op de vader? (T) • Wat vind je van Jezus’reactie? (T) Vragen rondom Jezus • Wat kom je van Jezus te weten? (O) • Wat doet hij? Wat zegt hij? (O) • Hoe gaat hij met mensen om? Met de vader, met de leerlingen en met de mensen er

om heen? (OI) • Wat kan Jezus? (O) • Welk beeld krijg je van Jezus? (I) • Wat vind je van hem? Wat spreekt je in hem aan? Zijn er kanten van Jezus die je

moeilijk vindt? Zie je nieuwe kanten van Jezus? (T) • Hoe zou je Jezus, zoals hij in Marcus 9:14-29 wordt beschreven, willen karakteriseren?

(T) Werkvormen Maak je een bijbelstudie over Marcus 9:14-29, dan zijn verschillende werkvormen geschikt om te gebruiken. • ‘In een tekst vragen naar de handelende personen’ Deze werkvorm is geschikt voor het observeren. Hij nodigt uit de tekst goed te lezen. Je kijkt welke informatie je over de man, de geest, Jezus en diens volgelingen krijgt. Dat kan door bij elk van hen te vragen: Wat doen ze? Wat zeggen ze? Eventueel kun je de kring splitsen, waarbij elke groep een rol krijgt. De groepen kunnen elkaar dan vertellen wat ze weten zijn gekomen over de verschillende personages. • ‘Interview’ Deze werkvorm biedt een alternatief voor observatie en interpretatie. Eén van de kringleden verplaatst zich in de vader en de overige kringleden mogen de vader vragen wat ze maar van hem willen weten. Zo kan er dieper op de tekst worden ingegaan. Als kringleider zorg je ervoor dat de antwoorden van de vader niet tegen de gegevens in de tekst ingaan. Een goede voorbereiding van de kringleider is noodzakelijk. Realiseer je als kringleider ook dat de vragen van kringleden veel kunnen laten zien van hun persoonlijke ideeën/gevoelens bij de tekst over twijfel. Merk dat op, gebruik dat voor de toepassing, maar wees daarin fijngevoelig.

Informatie over het bijbelgedeelte Marcus 9:14-29 Bij het lezen hebben we de zogenaamde inductieve leeswijze gebruikt: observeren (‘Wat staat er?’), interpreteren (‘Wat betekent het?’) en toepassen (‘Wat betekent het voor mij?’). Die indeling hebben we in ons leesverslag gehandhaafd. Observatie: Wat staat er? Context Elia en Mozes verschijnen aan de verheerlijkte Jezus en aan drie leerlingen, Petrus, Jakobus en Johannes. Een stem uit de hemel noemt Jezus ‘mijn geliefde Zoon’. Terwijl ze de berg afdalen, zegt Jezus tegen hen dat ze niemand mogen vertellen wat ze hebben gezien voordat de Mensenzoon is opgestaan. De leerlingen nemen dat ter harte, maar vragen zich wel af wat Jezus bedoelt met zijn opstanding uit de dood. Algemeen Belangrijke thema’s in Marcus 9:14-29 zijn: • uitdrijven/uitgaan (van de geest) de verzen 18, 25, 26, 28 en 29; • kunnen de verzen 18, 22, 23, 28 en 29; • geloof/ongeloof de verzen 19, 23, 24 en 24. Vers 14-15 Jezus komt terug bij de achtergebleven leerlingen Er staat een grote groep mensen om de negen achtergebleven leerlingen heen. De schriftgeleerden zijn met hen aan het discussiëren. Dan komen Jezus en zijn leerlingen Petrus, Jakobus en Johannes terug. De mensen zien Jezus en zijn verbaasd. Meteen lopen ze naar hem toe om hem te begroeten. Ze behandelen Jezus met respect. De aandacht verschuift van de discussie naar Jezus. Vers 16-24 Jezus gaat in gesprek Er wordt niet gezegd dat Jezus groet. Hij stelt direct de vraag: ‘Waarover zijn jullie met hen aan het discussiëren?’ Waarschijnlijk spreekt Jezus hier met ‘jullie’ zijn leerlingen aan, en doelt hij met ‘hen’ op de schriftgeleerden. De vraag van Jezus wordt niet door een van zijn leerlingen beantwoord, maar door iemand uit de menigte. Die legt uit wat er aan de hand is. Hij spreekt Jezus aan als ‘Meester’ en is naar hem gekomen: ‘ik heb […] bij u […]’. De reden van zijn komst is dat zijn zoon bezeten is door een geest. De nood van de vader wordt duidelijk door wat hij vertelt (vers 18). Herhaaldelijk oefent de geest zijn macht over de zoon uit (‘steeds wanneer … overweldigt’): hij gooit hem op de grond. Dan lijdt de jongen aan verschillende symptomen: het schuim komt op zijn mond, hij knarst met zijn tanden en wordt stijf. Toen Jezus er niet was, heeft de vader een beroep op de leerlingen gedaan. Die konden de geest niet uitdrijven. Ze stonden net als de vader hulpeloos. Jezus’ reactie is scherp (vers 19). Hij spreekt hen aan als ‘ongelovig volk’. Hij klaagt: ‘hoe lang moet ik nog bij jullie blijven? Hoe lang moet ik jullie verdragen?’ De vraag is tegen wie Jezus dit zegt. Is het tegen zijn leerlingen? Waarschijnlijk stelde hij aan hen zijn vraag (vers 16); en Jezus verwijt hun vaker ongeloof (zie Marcus 4:40 en

16:14). Of spreekt hij meer in het algemeen tegen de mensen om hem heen, onder wie zijn leerlingen? Na zijn scherpe verwijt en klacht –Jezus uit zijn gevoelens!-, geeft Jezus een korte opdracht. Jezus neemt het initiatief. Jezus wordt gehoorzaamd (vers 20). Als de jongen naar voren komt, ziet de geest Jezus. De geest (!) reageert onmiddellijk: ‘deed … stuiptrekken’. De jongen valt met het schuim op de lippen op de grond en rolt heen en weer. Jezus laat dit gebeuren en vestigt zijn aandacht op de vader (vers 21). De vader krijgt van Jezus de gelegenheid zijn nood te vertellen. De situatie is ernstig: de geest heeft de jongen vaak in het vuur en het water gegooid met de bedoeling de jongen te doden. De vader vraagt Jezus om medelijden en om hulp. Als Jezus tenminste kan helpen –daaraan twijfelt de vader. Jezus gaat op dat laatste in: ‘Of ik iets kan doen?’ (vers 23). En of Jezus dat kan: ‘Alles is mogelijk voor wie gelooft.’ De woorden van de vader ‘als u iets kunt doen’ typeert Jezus indirect als ongeloof. De vader van het kind reageert meteen met de tegenstrijdige woorden: ‘Ik geloof! […] mijn ongeloof […]’. Hij vraagt nu hulp voor zichzelf, voor zijn ongeloof. Vers 25-27 Jezus drijft de onreine geest uit Als Jezus ziet dat een grote groep mensen toestroomt, spreekt hij de onreine geest toe. Op strenge toon. Jezus gebiedt de geest uit de jongen weg te gaan en niet meer terug te keren. Jezus doet niets, hij gebiedt slechts. De geest moet Jezus gehoorzamen. Over de geest wordt in Marcus 9:14-29 veel gezegd: hij kan zien (vers 20), hij kan horen (vers 25-26), hij heeft een wil (‘met de bedoeling …’ vers 22), die kwaadaardig is (‘… om hem te doden’), hij heeft macht over de jongen (vers 18, vers 20 en vers 22) en hij maakt doof en stom (vers 25), al gaat hij onder geschreeuw weg uit de jongen. Het gaat hier niet om een genezing, zoals in Marcus 7:31-37, waar Jezus iemand geneest die doof is en gebrekkig spreekt. Het gaat om een bevrijding: Jezus drijft een geest uit die doof en stom maakt (‘uitdrijven’ in vers 18, ‘ga uit hem weg en keer niet meer in hem terug’ in vers 25, ‘ging uit hem weg’ in vers 26, ‘uitdrijven’ in vers 28 en ‘uitgedreven’ in vers 29). Geesten zijn reëel, ze maken deel uit van de werkelijkheid: zie ook Marcus 1:23-26, 1:34, 1:39, 3:11-12, 3:15, 3:22-30, 5:1-20, 6:7, 6:13, 7:24-30, 9:14-29, 9:38-41 en 16:17-18; merk op dat genezen en uitdrijven geregeld naast elkaar worden genoemd en worden onderscheiden. De geest gehoorzaamt Jezus (vers 26). Jezus heeft macht over de geest. Maar het uitgaan van de geest (‘onder geschreeuw en met hevige stuiptrekkingen’) vergt zoveel van de zoon, dat de mensen menen dat hij was gestorven. Nuchter wordt verteld (vers 27) dat Jezus de jongen bij de hand pakt om hem overeind te helpen. Hij stond op. Vers 28-29 Jezus legt uit De leerlingen hebben een vraag. Die gaat over hun mislukte poging om de geest uit te

drijven, en ze hadden al wel geesten uitgedreven (zie Marcus 6:13). Ze stellen hun vraag als ze met Jezus alleen zijn. Het enige dat Jezus in antwoord op hun vraag zegt, is dat ‘dit soort’ alleen door gebed kan worden uitgedreven. Het vraagt geestelijke strijd. Interpretatie: Wat betekent het? Aandachtspunten voor de interpretatie zijn: • Wat gebeurt er precies? Wat is er eigenlijk aan de hand? • Hoe staat de vader er in? • Hoe staan de leerlingen er in? • Welk beeld krijg je van Jezus? Wat doet hij? Wat zegt hij? Hoe gaat hij met de mensen

–zijn leerlingen, de vader, de jongen, de omstanders- om? Wat kom je over zijn macht te weten?

Toepassing: Wat betekent het voor mij? Er zijn meerdere toepassingen mogelijk. Hier volgt een aantal suggesties: • Hoe kijk jij aan tegen ‘door een geest bezeten’ en ‘uitdrijven’? • Verplaats je in de vader. Wat in hem is voor jou herkenbaar? Misschien zijn twijfel of

Jezus ‘iets kan doen’? Of zijn geloof en ongeloof tegelijk? • Welk beeld krijg je van Jezus? Wat spreekt je in hem aan? Wat vind je moeilijk aan

hem?

Een kant-en-klare bijbelstudie bij Marcus 9:14-29 Dit deel ‘een kant-en-klare bijbelstudie’ bevat twee onderdelen: 1. de bijbelstudie; 2. een toelichting op de bijbelstudie. De bijbelstudie • Opening We beginnen bij het bijbelgedeelte. Lees samen Marcus 9:14-29. • Opdracht Deel de groep in tweeën. De ene groep leeft zich in in de vader en probeert een zo scherp mogelijk beeld te krijgen van deze man: overtuigingen, daden, gevoelens, verwachtingen, etc. De andere groep verplaatst zich in een van de leerlingen die niet in staat was om de geest uit te drijven. Ook deze groep probeert een zo scherp mogelijk beeld te krijgen. • Een interview Wijs een interviewer aan. Deze ondervraagt uit elke groep één iemand –helpen mag- die de rol speelt van een van de ooggetuigen, de vader respectievelijk de leerling. Opmerking: de bedoeling is dat de vragen helpen om een zo scherp mogelijk beeld te krijgen van de vader en de leerling(en). Op basis van het tekstgedeelte. Het is niet de bedoeling tot speculeren aan te zetten. Onderstaande vragen zijn suggesties. Vragen aan de vader kunnen zijn: Waarom ging je naar Jezus? Wat was er precies met je zoon aan de hand? Wat deed het met je toen bleek dat de leerlingen je niet konden helpen? Wat deed en zei Jezus? Wat vond je hem? Hoe is het nu thuis? Vat als gespreksleider samen welk beeld jullie als kring hebben gekregen van de vader. Vragen aan de leerling kunnen zijn: Wat is er gebeurd? Wat was er aan de hand? Wat heb je gedaan? Is het gelukt? Waarom niet? Wat deed Jezus? Wat zei hij? Wat vond je daarvan? Vat samen welk beeld jullie als kring hebben gekregen van de leerling(en). • Meer vragen: de stap naar de toepassing Laat de kringleden ieder voor zich op een papier opschrijven welke vragen ze de vader en/of de leerling willen stellen. Welke vraag ook maar. En die vragen waarop ze echt een antwoord willen hebben. Bespreek de vragen. Wees bij de vragen gevoelig voor de eigen vragen, overtuigingen en verwachtingen van je kringleden die er in doorklinken. Benoem die. Spreek daar ook over –in alle wijsheid en fijngevoeligheid. • Afronding Welk beeld heb je van Jezus gekregen tijdens de bijbelstudie? Welk woord typeert voor jou Jezus het meest? Schrijf dat op en bewaar het. Wat heeft Jezus zoals hij in Marcus 9:14-29 naar voren komt, je niet-christelijke vriend/huisgenoot/studiegenoot te zeggen?

Een toelichting op de bijbelstudie Bij de bijbelstudie Het interview is bedoeld om scherp te krijgen wat de tekst aan informatie biedt over de leerlingen en de vader. Welk beeld je je op basis van het bijbelgedeelte vormt over de personen. Het is niet de bedoeling om te gaan speculeren of fantaseren. Mocht het kringlid dat de vragen van de interviewer beantwoordt gaan speculeren of fantaseren, kap dat vriendelijk af. Leg nog een keer de bedoeling uit: scherp krijgen wie de vader is en wie de leerlingen zijn. De stap ‘Meer vragen’ is bedoeld als stap naar de toepassing. Je stelt nu niet als kringleider de toepassingsvragen, maar je laat dat de kringleden zelf doen. Het is daarbij wel van belang om je kringleden uit te nodigen die vragen te stellen waarop ze echt een antwoord willen. Eerlijke vragen. Deze eerlijke vragen laten waarschijnlijk zien hoe je kringleden op het bijbelgedeelte hebben gereageerd. Wat ze er van vinden. Daar is het gesprek met de tekst al op gang gekomen. Moedig dat aan. Wees fijngevoelig en wijs. Bid! Een voorbeeld. Wordt de vader de vraag gesteld ‘Hoe wist je dat het bezetenheid was en geen epilepsie?’, dan kan daar de vraag achter zitten of bezetenheid echt/reëel is. Dat het eigenlijk om ziekte gaat. Dat wij daar anders tegenaan kijken. De vraag aan het eind van de bijbelstudie om op te schrijven wat je het meest aan Jezus opviel en dat ook te bewaren komt in de studies terug. Door de woorden te bewaren heb je een herinnering aan de gedane studies: aan de kanten van Jezus die jou het meest in het oog sprongen –nieuw, als nieuw, verrassend of vertrouwd. De rest van de avond Vul de rest van de avond in (eten, bijpraten, koffiedrinken, bidden, zingen). Je kunt een agenda maken. Of aan het begin van de avond zeggen hoe de avond eruit ziet. Voorbereiding door de kring De kringleden hoeven niets voor te bereiden. Ze zouden het bijbelgedeelte thuis alvast kunnen lezen.

Marcus 13:24-37: “Wees waakzaam!”

MARCUS 13:24-37: “WEES WAAKZAAM!”

24 Maar in de dagen na de verschrikkingen zal de zon verduisterd worden en de maan geen

licht meer geven, 25 de sterren zullen uit de hemel vallen en de hemelse machten zullen

wankelen. 26 Dan zal men de Mensenzoon zien komen op de wolken, bekleed met grote macht

en luister. 27 Dan zal hij de engelen eropuit sturen om zijn uitverkorenen uit de vier

windstreken bijeen te brengen, van het uiteinde van de aarde tot het uiteinde van de hemel.

28 Leer van de vijgenboom deze les: zo gauw zijn takken uitlopen en in blad schieten, weet je

dat de zomer in aantocht is. 29 Zo moeten jullie ook weten, wanneer je die dingen ziet

gebeuren, dat het einde nabij is. 30 Ik verzeker jullie: deze generatie zal zeker nog niet

verdwenen zijn wanneer al die dingen gebeuren. 31 Hemel en aarde zullen verdwijnen, maar

mijn woorden zullen nooit verdwijnen. 32 Niemand weet wanneer die dag of dat moment zal

aanbreken, de engelen in de hemel niet en de Zoon niet, alleen de Vader.

33 Pas op, wees waakzaam, want jullie weten niet wanneer die tijd zal komen. 34 Het is als

met een man die op reis ging: hij verliet zijn huis en droeg het beheer over aan zijn dienaren,

die elk een eigen taak kregen, en de deurwachter gaf hij opdracht om de wacht te

houden. 35 Wees dus waakzaam, want jullie weten niet wanneer de heer des huizes komt, ’s

avonds, of midden in de nacht, of bij het eerste hanengekraai, of ’s morgens vroeg. 36 Laat

hij jullie niet slapend aantreffen wanneer hij plotseling komt. 37 Wat ik tegen jullie zeg, zeg

ik tegen iedereen: wees waakzaam!’

De Nieuwe Bijbelvertaling © 2004/2007 Nederlands Bijbelgenootschap

Handreikingen om zelf een bijbelstudie te maken bij Marcus 13:24-37 We stellen hier een manier van werken voor die je kunt gebruiken om zelf een gespreksopzet te maken voor een bijbelkringavond. Deze manier van werken is: 1. Je stelt vast wat de kern van het bijbelgedeelte is. 2. Je denkt na waar je het gesprek wilt insteken: bij de eigen ervaring over een thema

dat de kern raakt of bij het bijbelgedeelte zelf. 3. Je denkt na hoe je het gesprek op de thema’s brengt die de kern raken. Het zijn de

thema’s die je op de kringavond wilt bespreken. We bieden je in deze paragraaf concreet: • Wat volgens ons de kern is. • Welke vragen je kunt stellen om thema’s die de kern raken op kring ter sprake te

brengen. • Werkvormen die je kunt gebruiken om kringleden mee te nemen naar de thema’s die

de kern raken. De kern Je weet dat de Mensenzoon komt, maar het exacte moment is onbekend. Daar hoort een waakzame levenshouding bij. Vragen Steek je het gesprek op de kringavond in bij het bijbelgedeelte, dan kun je van onderstaande vragen gebruik maken. De volgorde van de onderstaande vragen wordt goeddeels bepaald door de volgorde in de tekst. Bovendien gaan de vragen van observatie en interpretatie naar toepassing. De onderstaande vragen zijn suggesties. Kies de vragen uit die passen in het gesprek. Leeswijzer bij de vragen: ‘O’ staat voor observatievragen, ‘I’ voor interpretatievragen en ‘T’ voor toepassingsvragen. Vers 24-27 Het gaat over de komst van de Mensenzoon: • Wat kom je daarover te weten? (OI) • Wat roept het beeld van de Mensenzoon die terugkomt bij je op? Is het een

bemoedigend beeld? Is het beangstigend? Of speelt het beeld in je eigen leven nauwelijks een rol? (T)

Vers 28-32 Je weet niet wanneer het einde komt, wel dat het nabij is: • Welke aanwijzingen zijn er dat het einde nabij is? Welke worden er in Marcus 13

genoemd? (OI) • Zie je die tekenen om je heen? Welke precies? En ervaar je die gebeurtenissen ook als

tekenen van het nabije einde? (T) • Wat roept dat bij je op dat je tekenen ziet dat het einde nabij is? Is het bemoedigend?

Beangstigend? Ongemakkelijk? (T) • Wat doe je met de wetenschap dat gebeurtenissen die je ziet, tekenen zijn dat het

einde nabij is? Hoe sta je dan in het leven? (T) • Veel mensen om ons heen hebben geen oog voor deze tekenen. Wat zegt dat jou en

kun je er misschien iets aan veranderen? (T)

Vers 33-37 Het gaat over het leven in de verwachting van de –plotselinge- wederkomst: • Hoe moet dat leven in de verwachting van de wederkomst er volgens Jezus uitzien?

Wat zijn er kenmerken van? (OI) • Leven wij in de verwachting van de wederkomst? Hoe ziet ons leven er dan uit?

Herkennen we ons in wat Jezus erover zegt? Maak het gesprek over hoe het leven in de verwachting van de wederkomst er uit ziet, zo concreet mogelijk (betrek daar ook het zinsdeel bij ‘en droeg het beheer over aan zijn dienaren, die elk een eigen taak kregen’). (T)

• Wat merkt je ongelovige vriend/studiegenoot/huisgenoot ervan dat je leeft in de verwachting van het nabije einde? (T)

Vers 24-37 Nu gaat het over wat je over Jezus te weten komt: • Wat kom je in Marcus 13:24-37 over Jezus te weten? (OI) • Wat voegt dat toe aan wat je al weet over Jezus vanuit de vorige studies? (OI) • Wat betekent het voor je leven van alledag dat Jezus terugkomt? (T) Welke

aanwijzingen geeft Jezus zelf in Marcus 13:33-37? (I) • Probeer eens aan een medekringlid te vertellen wie Jezus is. (T) • Probeer het nog eens, maar doe dan alsof je in gesprek bent met een niet-christen. (T) Je kunt ook insteken bij de ervaring. Je gaat als kring met elkaar in gesprek over de vraag hoe de terugkomst van Jezus ons leven beïnvloedt. Voor vragen die je hier kunt stellen verwijzen we je naar de kant-en-klare bijbelstudie in deel 2, bij het bullet-point ‘Gesprek over de terugkomst van Jezus’. Werkvormen Er zijn verschillende werkvormen denkbaar. • ‘Woordassociatie’ Deze werkvorm kun je gebruiken wanneer je het gesprek bij de eigen leefwereld wilt insteken. Schrijf op een groot vel papier een woord of een paar woorden. Voor Marcus 13:24-37 zou je ‘de terugkomst van Jezus’ kunnen opschrijven. Je vraagt je kringleden hun associaties, gedachten en gevoelens op het grote vel papier schrijven. Doe dat in stilte. Daarna kun je in gesprek gaan over de associaties. Maak dan de stap naar het bijbelgedeelte Marcus 13:24-37. Dat gaat over de terugkomst van Jezus: dat er tekenen zijn dat hij terugkomt (13:24-32), dat je het exacte moment van zijn terugkomst niet weet (13:28-32) en de oproep tot waakzaamheid omdat je niet weet wanneer hij terugkomt (14:33-37). • ‘Zweedse methode’ Deze werkvorm kan tijdens een bijbelkring op verschillende momenten in het gesprek worden gebruikt. Anders dan de vorige werkvorm steekt deze in bij de tekst en niet bij de eigen ervaring. Door bijvoorbeeld gebruik te maken van de tekens ‘pijltje omhoog’ en ‘pijltje omlaag’, leg je de nadruk op de observatie. Je inventariseert met de groep wat je van Jezus, de wederkomst, de dienaren of de leerlingen te weten komt. Gebruik je naast deze tekens ook de tekens ‘+’ en ‘-’, dan nodig je de kringleden uit om ook meer persoonlijk te reageren op wat de tekst vertelt: Wat vind je mooi? Wat irriteert je?

Maak je naast de tekens ‘pijltje omhoog’ en ‘pijltje omlaag’ ook gebruik van de tekens ‘+’ en ‘-’, inventariseer dan eerst wat de tekens ‘pijltje omhoog’ en ‘pijltje omlaag’ opbrachten. Dat is de fase van het observeren en interpreteren. Ga dan verder met de tekens ‘+’ en ‘-’ voor de meer persoonlijke reacties –de toepassing.

Informatie over het bijbelgedeelte Marcus 13:24-37 Bij het lezen hebben we de zogenaamde inductieve leeswijze gebruikt: observeren (‘Wat staat er?’), interpreteren (‘Wat betekent het?’) en toepassen (‘Wat betekent het voor mij?’). Die indeling hebben we in ons leesverslag gehandhaafd. Observatie: Wat staat er? Context Jezus is Jeruzalem binnengetrokken en is door het volk als koning ontvangen (Marcus 11:1-11). De dag daarna (beschreven in Marcus 11:12-19) is hij in de tempel in Jeruzalem. Dan reinigt hij de tempel. Ook de daaropvolgende, derde dag (beschreven in Marcus 11:20-13:37) is hij weer in de tempel. Op die derde dag in de tempel gaat de elite met Jezus in gesprek en stelt hem vragen over zijn bevoegdheid (11:27 e.v.), de belasting (12:13 e.v.), de opstanding (12:18 e.v.) en het belangrijkste gebod (12:28 e.v.). Jezus onderwijst en de mensen luisteren graag naar hem (12:37). Dan verlaat Jezus de tempel (Marcus 13:1-2). Op de Olijfberg stelt Petrus hem in besloten kring (13:3) de vraag wanneer dit alles (dat geen steen van de tempel meer op de andere zal blijven staan –zie 13:2) zal gebeuren en aan welk teken te herkennen is dat het zover is. In antwoord daarop spreekt Jezus over de laatste dingen. Het slot van die rede, Marcus 13:24-37, is de tekst voor de bijbelstudie. Dit slot is in drie kleinere eenheden onder te verdelen:

13:24-27 de komst van de Mensenzoon; 13:28-32 weten dat het einde nabij is, maar niet wanneer precies; 13:33-37 de oproep waakzaam te zijn.

Vers 24-27 De tekst geeft een tijdsaanduiding: ‘in de dagen ná de verschrikkingen’. De gebeurtenissen tot vers 24 gaan dus vooraf aan de komst van de Mensenzoon. De Mensenzoon is indrukwekkend: hij komt op de wolken, hij is bekleed met grote macht en luister en de engelen staan onder zijn bevel. Zijn uitverkorenen laat hij bijeenbrengen, overal vandaan: ‘uit de vier windstreken […], van het uiteinde van de aarde tot het uiteinde van de hemel’. Vers 28-32 In 28-29 gebruikt Jezus de vijgenboom als voorbeeld. Zoals je aan het uitlopen van de boom kunt zien dat de zomer komt, zo kun je aan het zien van ‘die dingen’ weten dat het einde nabij is. ‘Weten’ is een belangrijk thema in 28-32. Het werkwoord ‘weten’ komt drie keer voor: • in vers 28: ‘[…] weet je dat […]’; • in vers 29: ‘[…] moeten jullie ook weten, wanneer […], dat […]’; • in vers 32: ‘[…] weet wanneer […]’. De leerlingen weten dat het einde –de komst van de Mensenzoon (vers 26-27)- nabij is (vers 29), maar niet wanneer dat zal aanbreken (vers 32).

Niet alleen de leerlingen weten het daadwerkelijke moment niet, zelfs de Zoon en de engelen die bij de wederkomst betrokken zijn (vers 26-27), weten het niet. Alleen de Vader weet het. Dat het einde nabij is weten de leerlingen, wanneer ze ‘(al) die dingen’ zien gebeuren (vers 29 en 30). ‘Die dingen’ verwijst naar ‘de verschrikkingen’ in vers 24, en die verschrikkingen, de tekenen, worden beschreven in 13:5-23. ‘Die dingen’: ze gaan al gebeuren –zo verzekert Jezus nadrukkelijk- nog voordat ‘deze generatie’ verdwenen is. Met ‘deze generatie’ bedoelt Jezus de generatie van hen die worden aangesproken: de leerlingen. Vers 33-37 Jezus roept op tot waakzaamheid: ‘wees waakzaam’ (vers 33), ‘wees dus waakzaam’ (vers 35) en ‘wees waakzaam’ (vers 37). Bij dit thema waakzaamheid passen ook de zinnen ‘gaf hij de opdracht om de wacht te houden’ (vers 34) en ‘laat hij jullie niet slapend aantreffen’ (vers 36). Twee keer wordt de oproep tot waakzaamheid gemotiveerd: ‘want jullie weten niet wanneer die tijd zal komen’ (vers 33) en ‘want jullie weten niet wanneer de heer des huizes komt’ (vers 35). In vers 34 maakt Jezus een vergelijking: ‘Het is als met een man die …’ Deze vergelijking loopt ook door in de vers 35-36, al worden daar de leerlingen aangesproken (‘jullie’). De vergelijking: een eigenaar gaat op reis en laat het beheer over aan zijn dienaren die elk een eigen taak krijgen. De deurwachter heeft ook een eigen taak: de wacht te houden. Er worden vier momenten van de nacht genoemd (de middag ontbreekt). De heer komt plotseling thuis. Het is niet de bedoeling dat hij dan de dienaren slapend aantreft. Jezus spreekt in het bijzonder tot de vier leerlingen, maar zijn boodschap van waakzaamheid is van belang voor iedereen (vers 37). Interpretatie: Wat betekent het? Voor een beter begrip van Marcus 13:24-37 is wat achtergrondinformatie nodig. Die wordt gegeven. Daarna doen we een suggestie voor de interpretatie. Achtergrondinformatie De Joodse woningen vormden vaak een complex (met meerdere woningen) om een binnenplaats heen gebouwd. De toegang hiertoe was aan de straat. Bezittingen waren dus alleen veilig als de ingang bewaakt werd door een portier. Deze deurwachter moet ’s nachts waken. Hij is ook degene die de andere dienaren wakker moet maken als de heer plotseling terugkomt van zijn reis. De Mensenzoon – Deze term komt in Marcus 13 keer voor, o.a. in 2:10, 2:28, 8:31, 8:38, 9:9, 10:45, 13:26, 14:41 en 14:62. Door het Evangelie heen wordt steeds meer zichtbaar wie deze Mensenzoon is: hij heeft volmacht om te vergeven, hij moet lijden en hij zal opstaan. In Marcus 13 gaat het over zijn wederkomst, en over zijn macht en luister. De term ‘Mensenzoon’ speelt dus een rol in de openbaring van Jezus, waarin het geheim van zijn identiteit wordt onthuld.

Suggestie voor de interpretatie Aandachtspunten voor de interpretatie zijn: • Wat kom je te weten over de komst van de Mensenzoon? (24-27) • Wat weet je over het moment van zijn komst? (28-32) • Wat kom je te weten over de houding van waakzaamheid waartoe met het oog op de

wederkomst opgeroepen wordt? (33-37) Toepassing: Wat betekent het voor mij? Er zijn meerdere toepassingen mogelijk. Hier volgt een aantal suggesties: • In het gedeelte spreekt Jezus steeds over wat voorafgaat aan de komst van de

Mensenzoon (vers 24, 29 en 30). Wij leven in die tijd (vers 30). Welke tekenen zie je? Wat roept die herkenning van de tekenen bij je op?

• Weten dat het einde komt, maar niet precies wanneer –voor Jezus is het reden ons op te roepen tot waakzaamheid (vers 33 en vers 35). Waarin uit zich die waakzaamheid concreet in ons leven? Hoe bepaalt die onze levenshouding?

Een kant-en-klare bijbelstudie bij Marcus 13:24-37 Dit deel ‘een kant-en-klare bijbelstudie’ bevat twee onderdelen: 1. de bijbelstudie; 2. een toelichting op de bijbelstudie. De bijbelstudie • Opening Kijk samen het slot van de film Cast Away (2000). Een man, Chuck Noland, overleeft een vliegtuigramp en komt op een onbewoond eiland terecht. Als hij –en daarover gaat het slot van de film- na jaren terugkomt in de bewoonde wereld, zoekt hij zijn vriendin op. Ze blijkt ondertussen getrouwd te zijn. • Gesprek over de film Bespreek de volgende vragen: o Hoe verloopt de ontmoeting van Chuck met zijn vriendin? o Hoe zou die ontmoeting zijn geweest als ze wel op Chucks terugkomst had gerekend? o Wat zijn de overeenkomsten tussen de beide situaties (die waarin ze niet op zijn

terugkomst rekent en die waarin ze er wel op zou rekenen)? Wat zijn de verschillen tussen de beide situaties?

• Gesprek over de terugkomst van Jezus De brug naar het thema ‘de terugkomst van Jezus’ is: verwachtingen stempelen het leven. Bespreek met de kring de volgende vragen: o Verwacht je dat Jezus terugkomt? o Hoe stempelt die verwachting je leven? o Hoe zou je je leven inrichten als Jezus niet terug zou komen? o Vergelijk beide leefstijlen: Hoe verrijkt de verwachting dat Jezus terugkomt je leven? o Ziet een niet-christen aan ons hoe de verwachting van Jezus’ terugkomst ons leven

stempelt? • Naar de Bijbel Lees Marcus 13:24-37. Wat zegt Jezus in 13:33-37 over hoe de verwachting van zijn terugkomst ons leven hoort te stempelen? Vergelijk dat eens met de uitkomsten van het gesprek over de terugkomst van Jezus (het vorige bullet-point). Anders dan de vriendin van Chuck Noland hebben wij wel tekenen dat Jezus terugkomt. o Welke tekenen zijn dat? (Zie voor een concrete invulling daarvan Marcus 13:3-23.) o Wat roept het bij jou op als je die tekenen ziet? Zie je die tekenen als aanwijzingen

dat Jezus terugkomt? • Tot slot De nadruk viel op de vraag hoe de terugkomst van Jezus ons leven stempelt. In Marcus 13:24-37 wordt ook het een en ander over Jezus gezegd. Welk woord typeert voor jou Jezus het meest? Schrijf dat op en bewaar het.

Een toelichting op de bijbelstudie Bij de bijbelstudie Kies je voor de film, laat dan alleen het slot zien. De hele film is te lang voor een kringavond: 2,5 uur. Het is aan te bevelen om de film van tevoren zelf te bekijken. Denk na of de film voor jouw kring geschikt is. Niet iedereen denkt hetzelfde over film kijken: voor de een is vloeken in een film geen reden om niet te kijken, voor een ander wel. De film wil een kringgesprek op gang brengen over de terugkomst en is niet bedoeld voor een gesprek over film kijken. Wil je geen film kijken, dan kun je de avond beginnen met het gesprek over ‘de terugkomst van Jezus’, het derde bullet-point van de bijbelstudie. Misschien een idee om dan wel een voorbeeld te geven hoe verwachtingen het leven kunnen stempelen, voordat je in gesprek gaat over de vraag hoe de verwachting van Jezus’ terugkomst je leven stempelt. Hoe de terugkomst ons leven stempelt, wordt in Marcus 13:33-37 besproken. De informatie is weinig concreet, Jezus gebruikt een beeld: een man draagt het beheer over aan zijn dienaren. Meer concrete informatie lijkt te zijn: Jezus roept op tot waakzaamheid (vers 33, 35 en 37) en het zinnetje ‘die elk een eigen taak kregen’ (vers 34). Zie daarover ook paragraaf 8.4. De vraag aan het eind van de bijbelstudie om op te schrijven wat je het meest aan Jezus opviel en dat ook te bewaren komt in de studies terug. Door de woorden te bewaren heb je een herinnering aan de gedane studies: aan de kanten van Jezus die jou het meest in het oog sprongen –nieuw, als nieuw, verrassend of vertrouwd. De rest van de avond Denk over de invulling van de rest van de avond na. Als je kring dat op prijs stelt, kun je van tevoren een agenda sturen of er op de avond zelf een uitdelen. De kringleden weten dan wat ze kunnen verwachten. Voorbereiding door de kring De kring bereidt niets voor.

Marcus 14:32-42: “… maar wat u wilt”

MARCUS 14:32-42: “… MAAR WAT U WILT”

32 Ze kwamen bij een plek die Getsemane heette, en hij zei tegen zijn leerlingen: ‘Blijven

jullie hier zitten, terwijl ik ga bidden.’ 33 Hij nam Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee.

Hij voelde zich onrustig en angstig worden 34 en zei tegen hen: ‘Ik voel me dodelijk bedroefd;

blijf hier waken.’ 35 Hij liep nog een stukje verder, liet zich toen op de grond vallen en bad

dat dit uur zo mogelijk aan hem voorbij mocht gaan. 36 Hij zei: ‘Abba, Vader, voor u is alles

mogelijk, neem deze beker van mij weg. Maar laat niet gebeuren wat ik wil, maar wat u wilt.’

37 Hij liep terug en zag dat zijn leerlingen lagen te slapen. Hij zei tegen Petrus: ‘Simon, slaap

je? Kon je niet één uur waken? 38 Blijf wakker en bid dat jullie niet in beproeving komen; de

geest is wel gewillig, maar het lichaam is zwak.’ 39 Weer ging hij weg om te bidden, met

dezelfde woorden als daarvoor. 40 Toen hij weer terugkwam, lagen ze opnieuw te slapen,

want hun ogen vielen steeds dicht, en ze wisten niet wat ze hem moesten antwoorden.

41 Toen hij voor de derde maal terugkwam, zei hij tegen hen: ‘Liggen jullie daar nog steeds

te slapen en te rusten? Het is zover: het ogenblik is gekomen waarop de Mensenzoon wordt

uitgeleverd aan de zondaars. 42 Sta op, laten we gaan; kijk, hij die me uitlevert, is al vlakbij.’

De Nieuwe Bijbelvertaling © 2004/2007 Nederlands Bijbelgenootschap

Handreikingen om zelf een bijbelstudie te maken bij Marcus 14:32-42 We stellen hier een manier van werken voor die je kunt gebruiken om zelf een gespreksopzet te maken voor een bijbelkringavond. Deze manier van werken is: 1. Je stelt vast wat de kern van het bijbelgedeelte is. 2. Je denkt na waar je het gesprek wilt insteken: bij de eigen ervaring over een thema

dat de kern raakt of bij het bijbelgedeelte zelf. 3. Je denkt na hoe je het gesprek op de thema’s brengt die de kern raken. Het zijn de

thema’s die je op de kringavond wilt bespreken. We bieden je in deze paragraaf concreet: • Wat volgens ons de kern is. • Welke vragen je kunt stellen om thema’s die de kern raken op kring ter sprake te

brengen. • Werkvormen die je kunt gebruiken om kringleden mee te nemen naar de thema’s die

de kern raken. De kern Terwijl de leerlingen slapen strijdt Jezus in afzondering om de wil van de Vader te aanvaarden: de weg van het lijden te gaan. Vragen Steek je het gesprek op de kringavond in bij het bijbelgedeelte, dan kun je van onderstaande vragen gebruik maken. De volgorde van de onderstaande vragen wordt goeddeels bepaald door de volgorde in de tekst. Bovendien gaan de vragen van observatie en interpretatie naar toepassing. De onderstaande vragen zijn suggesties. Kies de vragen uit die passen in het gesprek. Leeswijzer bij de vragen: ‘O’ staat voor observatievragen, ‘I’ voor interpretatievragen en ‘T’ voor toepassingsvragen. Vragen rondom Jezus • Wat kom je van Jezus te weten? (OI) • Hoe zou je de relatie van Jezus tot zijn Vader omschrijven? (OI) • Hoe zou je Jezus’ gemoedstoestand voor, tijdens en na zijn gebed omschrijven? (OI) • Wat vind je van Jezus? (T) • Wat leer je van hem? Wat is nieuw? (T) • Herken je je in hem? In zijn bidden? Zijn strijd om de wil van de Vader te aanvaarden?

De intimiteit in het gebed? (T) Vragen rondom de leerlingen • Wat kom je van hen te weten? (OI) • Hoe zou je hun houding ten opzichte van Jezus omschrijven? (OI) • Herken je je in hun houding? Wat vind je ervan? (T) • Hoe zou je de houding van Jezus naar zijn leerlingen omschrijven? (OI) • Wat vind je van Jezus’ houding? (T) Vragen rondom bidden • Hoe zie jij bidden? (T) • Wat is de kern van Jezus’ gebed? Wat is de uitkomst van zijn gebed? (OI) • Hoe bidt Jezus? (O)

• Herken je je in wat Jezus bidt? (T) • Herken je je in hoe Jezus bidt? (T) • Voor Jezus was navolging van de wil van de Vader een strijd. Waar zie je dat terug?

(OI) Wat betekent dit voor jou? (T) • De leerlingen bidden niet, maar slapen. Welke waarschuwing geeft Jezus hen? Wat is

het gevolg van hun gebedsloosheid? (OI) Werkvormen Je kunt verschillende werkvormen gebruiken bij een gesprek over Marcus 14:32-42. We geven een aantal suggesties. • ‘Een gesprek vooraf’ Aan het begin van de bijbelstudie kun je eerst met elkaar in gesprek gaan over het thema bidden. Op deze manier krijg je helder wat er rondom dit thema leeft op kring. Spreek daar over door. Daarna kun je de stap naar Marcus 14:32-42 maken. Daar wordt het een en ander over gebed gezegd. Breng de eigen ervaringen in gesprek met wat Marcus 14:32-42 zegt over gebed. • ‘Woordassociatie’ Aan het begin van de bijbelstudie kun je beginnen met een woordassociatie. Zet het woord ‘bidden’ op een groot vel papier. Laat de kringleden hun associaties bij het woord ‘bidden’ op het grote vel opschrijven. Dat gebeurt in stilte. Bespreek daarna in de kring wat er op het vel papier is geschreven. Maak dan de stap naar Marcus 14:32-42. Breng de eigen ervaringen in gesprek met wat Marcus 14:32-42 over gebed zegt. • ‘In een tekst vragen naar de handelende personen’ Deze werkvorm is geschikt voor het observeren. Hij nodigt uit de tekst goed te lezen en te kijken welke informatie er over Jezus en over zijn leerlingen wordt gegeven. Eventueel kun je de kring in twee groepen splitsen, waarbij de ene groep kijkt naar de drie leerlingen en de andere naar Jezus. De groepen kunnen elkaar dan vertellen wat ze te weten zijn gekomen over de leerlingen en over Jezus. • ‘Zweedse methode’ Deze werkvorm kan tijdens een bijbelkring op verschillende momenten in het gesprek worden gebruikt. Door bijvoorbeeld gebruik te maken van de tekens ‘pijltje omhoog’ en ‘pijltje omlaag’, leg je de nadruk op de observatie. Je inventariseert met de groep wat je van Jezus en van de leerlingen te weten komt. Gebruik je naast de tekens ook de tekens ‘+’ en ‘-’, dan nodig je de kringleden uit om ook meer persoonlijk te reageren op wat de tekst vertelt: wat vind je mooi? Wat irriteert je? Maak je naast de tekens ‘pijltje omhoog’ en ‘pijltje omlaag’ ook gebruik van de tekens ‘+’ en ‘-’, inventariseer dan eerst wat de tekens ‘pijltje omhoog’ en ‘pijltje omlaag’ opbrachten. Dat is de fase van het observeren en interpreteren. Ga dan verder met de tekens ‘+’ en ‘-’ voor de meer persoonlijke reacties –de toepassing.

Informatie over het bijbelgedeelte Marcus 14:32-42 Bij het lezen hebben we de zogenaamde inductieve leeswijze gebruikt: observeren (‘Wat staat er?’), interpreteren (‘Wat betekent het?’) en toepassen (‘Wat betekent het voor mij?’). Die indeling hebben we in ons leesverslag gehandhaafd. Observatie: Wat staat er? Context Jezus is met zijn leerlingen in Jeruzalem. Hij geniet een enorme populariteit door zijn optreden, boodschap (Marcus 12:38) en oog voor de zwakken in de samenleving (Marcus 12:40 e.v.). Regelmatig leidt zijn optreden tot een confrontatie met de geestelijk leiders (Marcus 11:27 e.v., Marcus 12:13 e.v.). Zij besluiten hem te doden (Marcus 14:1). Hieraan heeft Judas, één van de leerlingen, zijn hulp toegezegd. Nadat Jezus met zijn leerlingen het pesachmaal heeft gevierd, waarin hij hen vertelde van zijn komende lijden, gaat hij met hen naar de Olijfberg (Marcus 14:12-31). Een indeling Jezus en de leerlingen komen bij Getsemane. Tot drie keer toe zoekt Jezus daar de afzondering om te bidden: • 32-38 ‘en bad dat …’ (vers 35); • 39-40 ‘weer ging hij weg om te bidden’ (vers 39); • 41-42 ‘toen hij voor de derde maal terugkwam’ (vers 41). Al wordt de derde keer niet verteld dat Jezus bidt, het is wel uit de tekst op te maken: ‘Toen hij voor derde maal terugkwam …’ Vers 32-38 Vers 32: Jezus komt met zijn leerlingen bij Getsemane, een tuin op de Olijfberg. Hij vraagt zijn leerlingen te blijven zitten. Zelf wil hij zich afzonderen om te gaan bidden. Jezus nam vaker de tijd om alleen te bidden (vgl. Marcus 1:35 en Marcus 6:36). Of Judas er nog bij was of niet, is in Marcus niet duidelijk. Er wordt namelijk niet verteld dat Judas weggaat, alleen dat hij eraan komt om Jezus over te leveren (Marcus 14:43). Vers 33-34: Een aantal leerlingen laat Jezus achter (vers 32), een drietal, Petrus, Jakobus en Johannes, neemt hij met zich mee (vers 33-34). Deze leerlingen nam Jezus vaker apart (zie Marcus 5:37 en Marcus 9:2). Dan wordt Jezus onrustig en angstig. Hij uit deze onrust en angst ook aan de drie leerlingen die bij hem zijn. Hij gebruikt sterke bewoordingen: ‘Ik voel me dodelijk bedroefd.’ Hij laat zijn emoties zien. Jezus vraagt de drie leerlingen om te waken. Vers 35-36: Jezus loopt nog een stukje verder en is dan echt alleen. Doodsbang –of is het een uitdrukking van nederigheid?- valt hij op de aarde en bidt of het komende lijden als het mogelijk is aan hem voorbij mag gaan. Naar dat komende lijden verwijzen ‘dit uur’ (vers 35), ‘deze beker’ (vers 36) en ‘het ogenblik is gekomen waarop de Mensenzoon wordt uitgeleverd aan de zondaars’ (vers 41). Jezus bidt (vers 36): • Hij spreekt God aan met het intieme ‘Abba, Vader’.

• Hij gelooft dat voor zijn Vader alles mogelijk is (‘voor u is alles mogelijk’). ‘Kunnen’ is het punt niet.

• Hij legt zijn eigen verlangen neer voor God: ‘neem deze beker van mij weg’. • Jezus’ gebed is dat niet gebeurt wat hij wil, maar wat de Vader wil. Hij maakt zijn

eigen wil ondergeschikt aan de wil van God. Jezus wordt niet gedwongen het lijden op zich te nemen, hij kiest er voor. Hij ondergaat het vrijwillig (vgl. ook vers 42). Vers 37-38: Jezus loopt terug naar de plek waar hij zijn leerlingen heeft achtergelaten en ziet dat zij slapen. Hij spreekt Petrus eerst aan, met zijn oude naam Simon (zie Marcus 3:16). Uit Jezus’ woorden klinkt teleurstelling: ‘Kon je niet één uur waken?’ Dan richt Jezus zich ook tot de andere twee. Hij vraagt zijn leerlingen wakker te blijven en te bidden. Hij vraagt geen gebed voor zichzelf, maar draagt zijn leerlingen op te bidden dat zij niet in beproeving gebracht worden. Waar Jezus op de grond valt, bidt, (terug)loopt en opstaat, daar zitten de leerlingen, slapen ze en bidden ze niet. Vers 39-40 Voor de tweede keer trekt Jezus zich terug in afzondering. Hij bidt hetzelfde gebed als hiervoor. Wanneer Jezus terugkeert bij zijn leerlingen, treft hij hen weer slapend aan. Ze hebben zijn woorden van de vorige keer nog in hun hoofd en weten niet wat ze hem moeten antwoorden. Vers 41-42 Jezus bidt voor de derde keer en treft bij terugkomst zijn vrienden nogmaals slapend aan. Terwijl Jezus streed voor aanvaarding van het lijden, hadden zijn leerlingen toegegeven aan de slaap. Na zijn gebed neemt Jezus opnieuw de leiding en spoort zijn leerlingen aan met hem mee te gaan: hij weet dat het moment is aangebroken waarop hij uitgeleverd wordt. ‘Sta op, laten we gaan’ is de uitkomst van Jezus’ gebed dat Gods wil wordt gedaan. Interpretatie: Wat betekent het? Voor een beter begrip van Marcus 14:32-42 is wat achtergrondinformatie nodig. Die wordt gegeven. Daarna doen we een suggestie voor de interpretatie. Achtergrondinformatie Jezus spreekt in Marcus 14:36 over ‘deze beker’ (die hij moet leegdrinken). In het Oude Testament wordt dit beeld vaker gebruikt. De beker staat symbool voor Gods woede, toorn of gramschap over de zonde (vgl. Ps 75:8, Jer 25:15 en Jes 51:17). De Mensenzoon – Deze term komt in Marcus 13 keer voor, o.a. in 2:10, 2:28, 8:31, 8:38, 9:9, 10:45, 13:26, 14:41 en 14:62. Door het Evangelie heen wordt steeds meer zichtbaar wie deze Mensenzoon is: hij heeft volmacht om te vergeven, hij moet lijden en hij zal opstaan. In Marcus 14 gaat het er over dat hij wordt uitgeleverd aan de zondaars. De term

‘Mensenzoon’ speelt dus een rol in de openbaring van Jezus, waarin het geheim van zijn identiteit wordt onthuld. Suggestie voor de interpretatie Aandachtspunten voor de interpretatie zijn mogelijk: • het bidden van Jezus; • de leerlingen: hun waken, slapen en bidden. Toepassing: Wat betekent het voor mij? Er zijn meerdere toepassingen mogelijk. Een tweetal suggesties: • Wat leer je van Jezus over bidden? • Wat leer je over beproeving, de rol van gebed en waken?

Een kant-en-klare bijbelstudie bij Marcus 14:32-42 Dit deel ‘een kant-en-klare bijbelstudie’ bevat twee onderdelen: 1. de bijbelstudie; 2. een toelichting op de bijbelstudie. De bijbelstudie • Opening Over bidden valt veel te zeggen. Een goede manier om op tafel te krijgen wat de kringleden over bidden denken is een woordassociatie. Neem een groot vel papier, zet in het midden het woord ‘bidden’ en nodig je kringleden uit hun associaties, ideeën, gedachten en gevoelens op het vel papier te schrijven. Dat gebeurt in stilte. Vraag daarna de kringleden om te reageren op wat er op het vel papier staat geschreven. • Naar de de Bijbel Lees samen Marcus 14:32-42. Jezus gaat bidden. o Wat is de situatie in Marcus 14:32-42? Wat gebeurt er? o Wat kom je van Jezus te weten? Hoe komt hij op je over? o Wat bidt Jezus? Waar draait zijn gebed om? Wat is de uitkomst van zijn gebed? o Hoe bidt Jezus? o Wat leer je van Jezus over bidden? Bij de laatste vraag kun je terugkoppelen naar wat de kringleden op het vel papier hebben gezet. De leerlingen baden niet. Jezus bad wel. o Wat is het verschil tussen hen? • Afronding Over het gebed. o Noem één punt dat je in het bidden van Jezus aansprak. o Kun je dat meenemen in je eigen gebedsleven? Over Jezus. o In Marcus 14:32-42 maak je Jezus van dichtbij mee. Wat valt je het meest op? Welk

woord typeert Jezus voor jou het meest? Schrijf dat op en bewaar het.

Een toelichting op de bijbelstudie Bij de bijbelstudie De woordassociatie. Wees bij de bespreking van wat er op het grote vel papier is gezet fijngevoelig en wijs. Het gaat over een kwetsbaar en intiem onderwerp. Wees ook bij de studie over het gedeelte Marcus 14:32-42 fijngevoelig en wijs. Het gedeelte is niet bedoeld als meetlat om de associaties langs te leggen. Zijn er aspecten van Jezus’ bidden die ook bij de associaties op het vel papier staan, dan is dat bemoedigend en reden voor dank. Zijn er associaties die schuren met wat er in de tekst staat, laat dan degene die dat betreft, dat liefst zelf ontdekken. Zijn er aspecten van Jezus’ bidden die nieuw zijn of verrassend, benoem ze en kijk of je zo’n aspect in je eigen gebedsleven een plek kunt geven. Er zullen ook aspecten van bidden zijn –bijvoorbeeld schuld belijden of aanbidden- die wel op het vel papier staan, maar niet in Marcus 14:32-42 worden genoemd. Realiseer je dat Jezus’ gebed een gebed in een moeilijke situatie is. Al staan er wezenlijke dingen over het gebed in Marcus 14:32-42, niet alles is daar over bidden gezegd. De vraag aan het eind van de bijbelstudie om op te schrijven wat je het meest aan Jezus opviel en dat ook te bewaren komt in de studies terug. Door de woorden te bewaren heb je een herinnering aan de gedane studies: aan de kanten van Jezus die jou het meest in het oog sprongen –nieuw, als nieuw, verrassend of vertrouwd. De rest van de avond Denk na hoe je de rest van de avond invult. Of, en welke plek, je geeft aan eten, bijpraten, zingen en bidden. Je zou een agenda voor de avond kunnen maken. Die kun je op papier zetten. Je kunt dat aan het begin van de avond ook vertellen. Voorbereiding door de kring Er is geen voorbereiding nodig.

Marcus 15:16-39: Bij het kruis

MARCUS 15:16-39: BIJ HET KRUIS

16 De soldaten leidden hem weg, het paleis (dat wil zeggen het pretorium) in, en riepen de

hele cohort bijeen. 17 Ze trokken hem een purperen gewaad aan, vlochten een kroon van

doorntakken en zetten hem die op. 18 Daarna brachten ze hem hulde met de woorden:

‘Gegroet, koning van de Joden!’ 19 Ze sloegen hem met een rietstok tegen het hoofd en

bespuwden hem, en bogen onderdanig voor hem. 20 Nadat ze hem zo hadden bespot, trokken

ze hem het purperen gewaad uit en deden hem zijn kleren weer aan.

Toen brachten ze hem naar buiten om hem te kruisigen. 21 Ze dwongen een voorbijganger die

net de stad binnenkwam, Simon van Cyrene, de vader van Alexander en Rufus, om het kruis te

dragen. 22 Ze brachten hem naar Golgota, wat in onze taal ‘schedelplaats’ betekent. 23 Ze

wilden hem met mirre vermengde wijn geven, maar hij nam die niet aan. 24 Ze kruisigden

hem en verdeelden zijn kleren onder elkaar; ze dobbelden erom wie wat zou krijgen. 25 Het

was in het derde uur na zonsopgang toen ze hem kruisigden. 26 Het opschrift met de

aanklacht tegen hem luidde: ‘De koning van de Joden’. 27 Samen met hem kruisigden ze twee

misdadigers, de een rechts van hem, de ander links. 28 29 De voorbijgangers keken

hoofdschuddend toe en dreven de spot met hem: ‘Ach, kijk nu toch eens! Jij die de tempel

afbreekt en in drie dagen weer opbouwt, 30 red jezelf toch door van het kruis af te

komen.’ 31 Ook de hogepriesters en de schriftgeleerden maakten onder elkaar zulke

spottende opmerkingen: ‘Anderen heeft hij gered, maar zichzelf redden kan hij niet; 32 laat

die messias, die koning van Israël, nu van het kruis afkomen. Als we dat zien, zullen we

geloven!’ Ook de twee andere gekruisigden beschimpten hem.

33 Op het middaguur viel er een duisternis over het hele land, die drie uur aanhield. 34 Aan

het einde daarvan, in het negende uur, riep Jezus met luide stem: ‘Eloï, Eloï, lema

sabachtani?’, wat in onze taal betekent: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij

verlaten?’35 Toen de omstanders dat hoorden, zeiden enkelen van hen: ‘Hoor, hij roept

Marcus 15:16-39: Bij het kruis

Elia!’ 36 Iemand ging snel een spons halen, doordrenkte die met zure wijn, stak de spons op

een stok en probeerde hem te laten drinken, terwijl hij zei: ‘Laten we eens kijken of Elia

komt om hem eraf te halen.’ 37 Maar Jezus slaakte een luide kreet en blies de laatste adem

uit. 38 En het voorhangsel van de tempel scheurde van boven tot onder in tweeën. 39 Toen de

centurio, die recht tegenover hem stond, hem zo zijn laatste adem zag uitblazen, zei hij:

‘Werkelijk, deze mens was Gods Zoon.’

De Nieuwe Bijbelvertaling © 2004/2007 Nederlands Bijbelgenootschap

Handreikingen om zelf een bijbelstudie te maken bij Marcus 15:16-39 We stellen hier een manier van werken voor die je kunt gebruiken om zelf een gespreksopzet te maken voor een bijbelkringavond. Deze manier van werken is: 1. Je stelt vast wat de kern van het bijbelgedeelte is. 2. Je denkt na waar je het gesprek wilt insteken: bij de eigen ervaring over een thema

dat de kern raakt of bij het bijbelgedeelte zelf. 3. Je denkt na hoe je het gesprek op de thema’s brengt die de kern raken. Het zijn de

thema’s die je op de kringavond wilt bespreken. We bieden je in deze paragraaf concreet: • Wat volgens ons de kern is. • Welke vragen je kunt stellen om thema’s die de kern raken op kring ter sprake te

brengen. • Werkvormen die je kunt gebruiken om kringleden mee te nemen naar de thema’s die

de kern raken. De kern Ze kruisigen Jezus. De nadruk ligt in dit gedeelte met name op degenen die met Jezus handelen. Vragen Steek je het gesprek op de kringavond in bij het bijbelgedeelte, dan kun je van onderstaande vragen gebruik maken. De volgorde van de onderstaande vragen wordt goeddeels bepaald door de volgorde in de tekst. Bovendien gaan de vragen van observatie en interpretatie naar toepassing. De onderstaande vragen zijn suggesties. Kies de vragen uit die passen in het gesprek. Leeswijzer bij de vragen: ‘O’ staat voor observatievragen, ‘I’ voor interpretatievragen en ‘T’ voor toepassingsvragen. De personen Marcus vertelt feitelijk. Hij geeft in het gedeelte zelf geen duiding van wat de betekenis is van het gebeuren. Wel komen verschillende mensen aan het woord; zij hebben wel degelijk een mening over wat er gebeurt en wie Jezus is. • Welke personen komen in het gedeelte voor? (O) • Wat is hun aandeel/betrokkenheid bij de kruisiging? (OI) • Wat vinden ze van Jezus? (OI) • Stel je staat er zelf bij: Wat gebeurt er? (OI) Wie is Jezus volgens jou? (IT) En voor jou?

(T) Over Jezus • Wat kom je van hem te weten? (OI) • Wie is Jezus volgens de betrokkenen/de omstanders? (OI) • Wie is Jezus volgens jou? (T) • Noteer in steekwoorden wie Jezus voor je is en zoek liederen die tot uitdrukking

brengen wie Jezus voor jou is. Zing ze! (T) • Vertel aan een kringlid wie Jezus –voor jou- is. (T) • Vertel wie Jezus –voor jou- is aan het kringlid, maar doe nu alsof je met een niet-

christen in gesprek bent. (T) Werkvormen

Er zijn verschillende werkvormen te gebruiken. • ‘Het schrijven van een dagboek’ Lees het te bespreken bijbelgedeelte. Kies dan één persoon uit het gelezen gedeelte, bij voorkeur een hoofdpersoon. Stel je dan voor dat die hoofdpersoon een dagboek bijhoudt: wat zou hij/zij ’s avonds in zijn/haar dagboek zetten? Laat de kringleden dat deel van het dagboek schrijven. Over wat de kringleden elk in het dagboek hebben geschreven, kun je als groep in gesprek gaan. Het geschrevene laat waarschijnlijk observatiepunten zien (wat het kringlid in de tekst is opgevallen), maar ook hoe hij/zij de tekst heeft geïnterpreteerd en wat hem/haar heeft geraakt (toepassing). Een variant. Lees het verhaal en stel je voor dat je er zelf bij staat. Wat zou je schrijven over wat er die dag is gebeurd? Welke indruk heeft het op je gemaakt? Wat vind je er nu allemaal van? Wat vind je van Jezus? • ‘Het fichespel’ De bedoeling is om steeds een klein deel van een verhaal te lezen, waarna de kringleden met behulp van gekleurde fiches/pionnen de personen uit het verhaal op een wit vel papier zetten. Het komt aan op de afstand tussen de fiches/pionnen. Daarover wordt vervolgens gepraat. Daarna wordt weer een klein deel -een vers- gelezen. Opnieuw worden de verhoudingen met behulp van fiches/pionnen aangegeven; worden er in het verhaal nieuwe personen geïntroduceerd, dan krijgen ook die met een eigen fiche/pion een plek op het vel papier. Daarover gaat de groep in gesprek. Zo loop je het hele verhaal door -waarbij je ergens bij het voorlezen ook kunt vragen of de kringleden zichzelf met een eigen fiche/pion een plek willen geven in het verhaal. Vraag aan het eind hoe de kringleden de avond hebben beleefd. • ‘Een psalm maken’ De toepassingsvraag ‘Wat betekent de dood van Jezus voor jou?’, kun je ‘gewoon’ in een kringgesprek laten beantwoorden. Je kunt ook samen een dankpsalm maken. Laat ieder kringlid twee dankpunten formuleren over wat Jezus voor hem/haar gedaan heeft. Een kringlid spreekt een dankpunt uit, de hele kring zegt ‘Loof de Heer, want hij is goed, eeuwig duurt zijn trouw’ (Psalm 136:1), het volgende kringlid noemt een dankpunt, de hele kring zegt ‘Loof de Heer, want hij is goed, eeuwig duurt zijn trouw’, enz. Je kunt dan twee keer de kring rond. Daarmee is de bijbelstudie niet praktisch (‘ik ga er dit of dat mee doen’), maar wel concreet: je brengt God de lof voor wat hij voor ons heeft gedaan. • ‘Samen zingen’ De toepassingsvraag ‘Wat betekent de dood van Jezus voor jou?’, kun je ‘gewoon’ in een kringgesprek laten beantwoorden. Je kunt ook samen God de lof zingen. Laat ieder kringlid voor zich de vraag beantwoorden wat de dood van Jezus voor hem/haar betekent. Vervolgens zoekt hij/zij daar een lied bij, een lied dat goed verwoordt welke betekenis hij/zij aan de dood van Jezus geeft.

Zorg ervoor dat er liedbundels en CD’s aanwezig zijn om liederen uit te zoeken! Zing samen de uitgekozen liederen. Om God te eren! Daarmee is de bijbelstudie niet praktisch (‘ik ga er dit of dat mee doen’), maar wel concreet: je brengt God de lof voor wat hij voor ons heeft gedaan. • ‘Woordassociatie’ Om met (meer) ‘gevoel’ het bijbelgedeelte in te gaan, kun je een woordassociatie doen. Zet het woord ‘Abu Ghraib’ op een groot vel papier. Laat de kringleden daar hun associaties bij schrijven. Bespreek dat kort. Marcus 15:16-39 opent met een vrij zakelijke beschrijving van wat de soldaten met Jezus doen. Dat lezen met de associaties rondom ‘Abu Ghraib’ in gedachten kan bij het lezen helpen om de gruwelijkheid van wat er gebeurt meer op te merken. • ‘Film kijken’ Je kunt de avond ook openen met het bekijken van een deel uit een film over het leven van Jezus. Beelden doen ons vaak meer dan woorden. Ook dit is bedoeld om de gruwelijkheid van wat er gebeurt meer op te merken. Het is voor ons soms zo vanzelfsprekend allemaal.

Informatie over het bijbelgedeelte Marcus 15:16-39 Bij het lezen hebben we de zogenaamde inductieve leeswijze gebruikt: observeren (‘Wat staat er?’), interpreteren (‘Wat betekent het?’) en toepassen (‘Wat betekent het voor mij?’). Die indeling hebben we in ons leesverslag gehandhaafd. Observatie: Wat staat er? Een indeling Marcus 15:16-39 is in twee kleinere gedeeltes op te delen: 16-20 de soldaten en Jezus in het paleis 21-39 de soldaten, Simon, voorbijgangers, twee naar/op Golgota misdadigers, de hogepriesters en schriftgeleerden, omstanders, de centurio, Jezus Het tweede gedeelte 15:21-39 kun je nog onderverdelen op grond van de tijdsaanduidingen: • Wat er gebeurt van het derde tot het zesde uur (vers 21-32). • Wat er gebeurt van het zesde tot het negende uur (vers 33). • Wat er op het negende uur gebeurt (vers 34-39). Algemeen Marcus vertelt feitelijk. Dat wil zeggen, hij geeft zelf in dit gedeelte geen expliciete duiding van wat er gebeurt. Hij zegt niets over de betekenis van de kruisiging, al heeft de lezer in zijn Evangelie hiervoor wel aanwijzingen gekregen (in wat Jezus zelf zegt): zie Marcus 10:45 en Marcus 14:36. Hoe feitelijk 15:38 ook is, het nodigt de lezer wel uit om na te denken wat het scheuren van het voorhangsel in de tempel met het sterven van Jezus te maken heeft. Marcus nodigt in zijn verslag uit tot reflectie. De personen Jezus is –buiten wat mensen in het verhaal zeggen- slechts een enkele keer het onderwerp van handelen: • ‘maar hij nam die niet aan’ (vers 23); • ‘riep Jezus met luide stem’ (vers 34); • ‘Maar Jezus slaakte een luide kreet’ (vers 37); • ‘en blies de laatste adem uit’ (vers 37). Veel aandacht gaat uit naar wat de mensen die bij de kruisiging betrokken of aanwezig zijn, doen en zeggen. Het zijn soldaten, Simon, voorbijgangers, twee misdadigers, de hogepriesters en schriftgeleerden, omstanders en de centurio. Veel van de betrokkenen bespotten Jezus of maken spottende opmerkingen over hem: • de soldaten (vers 20); • de voorbijgangers (vers 29); • de hogepriesters en schriftgeleerden (vers 31); • de twee andere gekruisigden (vers 32). De centurio is een opmerkelijke uitzondering (vers 39).

Vers 16-28: de soldaten De soldaten doen hun werk: ze executeren Jezus (21-28). Maar eerst drijven ze nog de spot met hem (16-20). Ze spreken Jezus aan als ‘koning van de Joden’. Dat is hun beeld, vermoedelijk op basis van de tenlastelegging (zie vers 26). Uit hun daden blijkt echter dat ze het niet geloven. Vers 29-30: de voorbijgangers De voorbijgangers kijken hoofdschuddend toe en drijven de spot met Jezus. Daarbij spreken ze hem ook aan (‘Jij die …’ in vers 29 en ‘red jezelf’ in vers 30). Wat ze van Jezus vinden blijkt uit wat ze tegen hem zeggen. Anders dan gezegd blijkt hij niet in staat om de tempel af te breken en weer op te bouwen. Ze drijven ook de spot met hem, omdat hij zichzelf niet kan redden: hij hangt aan het kruis. Let wel, de goede lezer weet dat Jezus zichzelf niet wil redden, maar gekomen is om zijn leven voor velen te geven (Marcus 10:45). Vers 31-32: de hogepriesters en schriftgeleerden Zij maken spottende opmerkingen over Jezus. Ze praten over hem, niet tegen hem. Kennelijk –gezien het ‘onder elkaar’- staan ze als groep ook apart toe te kijken. Uit wat ze zeggen is af te leiden wat ze van de messias verwachten. De messias redt anderen –ze erkennen dat Jezus dat gedaan heeft. Ook kan de messias zichzelf redden (vergelijk vers 30) –en dat geldt niet voor Jezus: hij hangt aan het kruis. Zou hij van het kruis afkomen en zo laten zien dat hij zichzelf kan redden, dan zouden de hogepriesters en schriftgeleerden, zo zeggen ze zelf, geloven. Lijden en sterven past kennelijk niet in hun beeld van de messias. Vers 32: de gekruisigden Iedereen lijkt –zie echter vers 39 en vers 40- de spot met Jezus te drijven. Ook de twee andere gekruisigden beschimpen Jezus. Vers 33-37 Na een duisternis die drie uur heeft geduurd (vers 33), roept Jezus met luide stem ‘Eloï, Eloï, lema sabachtani?’, slaakt kort daarna een luide kreet en blaast de laatste adem uit. Met zijn vraag ‘Eloï, Eloï, lema sabachtani?’ laat Jezus zien wat de duisternis (vers 33) voor hem betekende: Gods afwezigheid. Enkele omstanders zeggen dat Jezus Elia roept –is het spot? een misverstand?- en willen zien of Elia hem eraf komt halen, komt redden. Vers 38 Een tussenopmerking (zie boven, bij ‘Observatie: Wat staat er?, Algemeen’). Vers 39: de centurio Hij is vermoedelijk de bevelvoerend officier en Romein. Hij staat recht voor Jezus. En hij kijkt en zegt: ‘Werkelijk, deze mens was Gods Zoon’.

Interpretatie: Wat betekent het? Aandachtspunten bij de interpretatie zijn: • Wat gebeurt er? • Wie zijn er bij de kruisiging aanwezig? Wat doen ze? Wat zeggen ze? En wat leid je uit

wat ze zeggen af over hun beeld van Jezus? • Wat kom je van Jezus te weten? Toepassing: Wat betekent het voor mij? De toepassing zou kunnen gaan over wat er volgens jou gebeurd is op Golgota: • Wat precies is er gebeurd? • Hoe duid je dat? Welke betekenis heeft de dood van Jezus? • Welke betekenis heeft de dood van Jezus voor jou?

Een kant-en-klare bijbelstudie bij Marcus 15:16-39 Dit deel ‘een kant-en-klare bijbelstudie’ bevat twee onderdelen: 1. de bijbelstudie; 2. een toelichting op de bijbelstudie. De bijbelstudie • Opening Lees samen Marcus 15:16-39. Je kunt de tekst samen lezen. Dat kan op de volgende manier. Bekijk wie er allemaal iets zegt in het bijbelgedeelte, een ‘rol’ heeft. Geef de kringleden een ‘rol’. Elk kringlid leest de tekst in het gedeelte voor die door zijn ‘rol’ wordt uitgesproken. Is één van de rollen een groep mensen, dan kunnen meerdere kringleden die rol tegelijk vervullen bij het lezen. Denk er aan om ook de verteller een stem te geven. • Schrijf een dagboekfragment In Marcus 15:16-39 vertelt Marcus de kruisiging van Jezus. Er zijn mensen bij betrokken: de soldaten en de centurio. Er staan mensen bij te kijken: voorbijgangers, omstanders en hogepriesters en schriftgeleerden. Opdracht: schrijf vanuit het perspectief van iemand die betrokken is of vanuit dat van iemand die er bij staat een dagboekfragment. Neem de volgende twee vragen daarbij mee: Wat is er die dag gebeurd? Welke betekenis geef je er aan? • Uitwisseling Hoe vond je het om te doen? Lees de dagboekfragmenten voor. Licht aan de hand van de dagboekfragmenten de verschillende personen ook uit: Wat zagen ze? Wat deden ze? Wat dachten ze? Wat voelden ze? Wat vonden ze er van? Wat vonden ze van Jezus? • Je eigen positie Stel: je staat er zelf bij. Wat zie je gebeuren? Welke betekenis heeft het voor jou? Geef je kringleden de tijd daar over na te denken. Laat hen dat in een paar steekwoorden voor zichzelf opschrijven. Bewaar de steekwoorden. Beantwoord ook kort de vraag: Wat valt je het meest op aan Jezus? Schrijf dat op en bewaar het. Laat dan elk kringlid een lied uitzoeken dat goed verwoordt wat voor haar/hem de betekenis van de kruisiging is. (Je kunt daarbij de al genoteerde steekwoorden gebruiken.) • Afsluiting Zing de liederen die de kringleden hebben uitgezocht.

Een toelichting op de bijbelstudie Bij de bijbelstudie Het schrijven van een dagboekfragment is bedoeld om de tekst goed te lezen. Deze vorm vraagt van je kringleden dat ze goed kijken wat ze over een bepaalde persoon te weten komen. Het is dan wel de bedoeling dat ze zich houden aan de gegevens in de tekst: die moeten ze recht doen. Je kunt je kringleden ook vragen om thuis Marcus 15:16-39 te lezen, een van de personen uit te kiezen en een dagboekfragment te schrijven. Op kring deel je de dagboekfragmenten. Daardoor krijg je als kring een goed inzicht in alle personen die in Marcus 15:16-39 een rol spelen. In Marcus 15:16-39 vertelt Marcus vrij feitelijk. De betekenis van Jezus’ sterven laat hij aan de lezer. Door te kringleden te vragen zich te verplaatsen in het gebeuren (‘Stel je staat er zelf bij’), nodig je ze uit om te kijken naar wat er gebeurt en te zeggen welke betekenis ze eraan geven. Dat kun je op verschillende manieren delen. In deze bijbelstudie is ervoor gekozen om te zingen. De liederen laten zien wat Jezus aan het kruis heeft gedaan. Het is tegelijk een belijdenis en het brengen van lof aan God. Een andere manier is om de steekwoorden te gebruiken voor een ‘dankpsalm’. Laat ieder kringlid twee dankpunten formuleren over wat Jezus voor hem/haar gedaan heeft. Een kringlid spreekt een dankpunt uit, de hele kring zegt ‘Loof de Heer, want hij is goed, eeuwig duurt zijn trouw’ (Psalm 118:1; vgl. Psalm 136:1), het volgende kringlid noemt een dankpunt, de hele kring zegt ‘Loof de Heer, want hij is goed, eeuwig duurt zijn trouw’, enz. Je kunt dan twee keer de kring rond. Daarmee is de bijbelstudie niet praktisch (‘ik ga er dit of dat mee doen’), maar wel concreet: je brengt God de lof voor wat hij voor ons heeft gedaan. De vraag aan het eind van de bijbelstudie om op te schrijven wat je het meest aan Jezus opviel en dat ook te bewaren komt in de studies terug. Door de woorden te bewaren heb je een herinnering aan de gedane studies: aan de kanten van Jezus die jou het meest in het oog sprongen –nieuw, als nieuw, verrassend of vertrouwd. De rest van de avond Denk ook na hoe je de verdere avond wilt invullen. Misschien stelt je kring het op prijs dat je van tevoren een agenda stuurt. Je kunt ook aan het begin van de avond zeggen wat er gaat gebeuren. Voorbereiding door de kring Optie: Geef de volgende opdracht mee. Schrijf vanuit het perspectief van iemand die betrokken is of vanuit dat van iemand die er bij staat een dagboekfragment. Neem de volgende twee vragen daarbij mee: Wat is er die dag gebeurd? Welke betekenis geef je er aan?

Marcus 16:1-20: Hij leeft!

MARCUS 16:1-8: HIJ LEEFT!

1 Toen de sabbat voorbij was, kochten Maria uit Magdala en Maria de moeder van Jakobus, en

Salome geurige olie om hem te balsemen. 2 Op de eerste dag van de week gingen ze heel

vroeg in de ochtend, vlak na zonsopgang, naar het graf. 3 Ze zeiden tegen elkaar: ‘Wie zal

voor ons de steen voor de ingang van het graf wegrollen?’ 4 Maar toen ze opkeken, zagen ze

dat de steen al was weggerold; het was een heel grote steen. 5 Toen ze het graf

binnengingen, zagen ze rechts een in het wit geklede jongeman zitten. Ze schrokken vreselijk.

6 Maar hij zei tegen hen: ‘Wees niet bang. U zoekt Jezus, de man uit Nazaret die gekruisigd is.

Hij is opgewekt uit de dood, hij is niet hier; kijk, dat is de plaats waar hij was neergelegd.

7 Ga terug en zeg tegen zijn leerlingen en tegen Petrus: “Hij gaat jullie voor naar Galilea,

daar zullen jullie hem zien, zoals hij jullie heeft gezegd.”’ 8 Ze gingen naar buiten en

vluchtten bij het graf vandaan, want ze waren bevangen door angst en schrik. Ze waren zo erg

geschrokken dat ze tegen niemand iets zeiden.

*****

9 Toen hij vroeg op de eerste dag van de week uit de dood was opgestaan, verscheen hij eerst

aan Maria uit Magdala, bij wie hij zeven demonen had uitgedreven. 10 Ze ging het nieuws

vertellen aan de mensen die hem hadden vergezeld en die nu om hem treurden en

rouwden. 11 Toen ze hoorden dat hij leefde en dat zij hem had gezien, geloofden ze het

niet. 12 Daarna verscheen hij in een andere gedaante aan twee van hen toen ze buiten de

stad aan het wandelen waren. 13 Ze gingen terug en vertelden het aan de anderen; maar ook

zij werden niet geloofd. 14 Ten slotte verscheen hij aan de elf terwijl ze aan het eten waren,

en hij verweet hun hun ongeloof en halsstarrigheid, omdat ze geen geloof hadden geschonken

aan degenen die hem hadden gezien nadat hij uit de dood was opgewekt.15 En hij zei tegen

hen: ‘Trek heel de wereld rond en maak aan ieder schepsel het goede nieuws bekend. 16 Wie

gelooft en gedoopt is zal worden gered, maar wie niet gelooft zal worden

Marcus 16:1-20: Hij leeft!

veroordeeld. 17 Degenen die tot geloof zijn gekomen, zullen herkenbaar zijn aan de volgende

tekenen: in mijn naam zullen ze demonen uitdrijven, ze zullen spreken in onbekende

talen, 18 met hun handen zullen ze slangen oppakken en als ze een dodelijk gif drinken zal

dat hun niet deren, en ze zullen zieken weer gezond maken door hun de handen op te leggen.’

19 Nadat hij dit tegen hen had gezegd, werd de Heer Jezus in de hemel opgenomen en nam

hij plaats aan de rechterhand van God.20 En zij gingen op weg om overal het nieuws bekend

te maken. De Heer hielp hen daarbij en zette hun verkondiging kracht bij met de tekenen die

ermee gepaard gingen.

vv. 9-20 zijn in veel oude manuscripten niet te vinden, hoogstwaarschijnlijk zijn enkel vv. 1-8

van de hand van Marcus

De Nieuwe Bijbelvertaling © 2004/2007 Nederlands Bijbelgenootschap

Handreikingen om zelf een bijbelstudie te maken bij Marcus 16:1-8 en Marcus 16:9-20 We stellen hier een manier van werken voor die je kunt gebruiken om zelf een gespreksopzet te maken voor een bijbelkringavond. Deze manier van werken is: 1. Je stelt vast wat de kern van het bijbelgedeelte is. 2. Je denkt na waar je het gesprek wilt insteken: bij de eigen ervaring over een thema

dat de kern raakt of bij het bijbelgedeelte zelf. 3. Je denkt na hoe je het gesprek op de thema’s brengt die de kern raken. Het zijn de

thema’s die je op de kringavond wilt bespreken. We bieden je in deze paragraaf concreet: • Wat volgens ons de kern is. • Welke vragen je kunt stellen om thema’s die de kern raken op kring ter sprake te

brengen. • Werkvormen die je kunt gebruiken om kringleden mee te nemen naar de thema’s die

de kern raken. De kern Het goede nieuws van Jezus’ opstanding moet door gelovigen worden doorverteld en de hele wereld moet het horen. Vragen Steek je het gesprek op de kringavond in bij het bijbelgedeelte, dan kun je van onderstaande vragen gebruik maken. De volgorde van de onderstaande vragen wordt goeddeels bepaald door de volgorde in de tekst. Bovendien gaan de vragen van observatie en interpretatie naar toepassing. De onderstaande vragen zijn suggesties. Kies de vragen uit die passen in het gesprek. Leeswijzer bij de vragen: ‘O’ staat voor observatievragen, ‘I’ voor interpretatievragen en ‘T’ voor toepassingsvragen. Vraag bij Marcus 16:1-20 Het is voor het verloop van de bijbelstudie handig om de tekst in twee delen te behandelen, omdat het anders erg ‘vol’ en verwarrend kan worden. Je kunt dat doen door te beginnen met de volgende vraag: • Deze tekst kun je in twee delen knippen, waarbij de scheiding voor vers 9 ligt. Hoe zou

je beide delen in een paar woorden kunnen samenvatten? (OI) Vragen bij Marcus 16:1-8 Vragen rondom Jezus • Al is Jezus niet aanwezig in Marcus 16:1-8, je komt wel het een en ander over hem te

weten. Welke informatie krijg je in dit gedeelte over Jezus? (O) Vragen rondom de vrouwen • Wat kom je van de vrouwen te weten? (O) • Wat doen ze? Wat zeggen ze? Met welke verwachting gaan ze naar het graf? En welke

emoties spelen een rol? (O) • Kun je je hun emoties en hun gedrag voorstellen? (T) • Herken je je in de vrouwen? Wat vind je van hun zwijgen? (T) • De vrouwen bij het graf schrokken zo erg, dat ze het nieuws niet door durfden te

geven. Wat zijn voor ons redenen om het evangelie niet door te geven? (T)

Vragen rondom de man in het wit • Hoe spreekt de man in het wit de vrouwen toe? (OI) • Wat vind je van de manier waarop de engel de vrouwen toespreekt? (T) • Welke opdrachten geeft de engel aan de vrouwen? Hoe reageren de vrouwen daarop?

(O) • De vrouwen bij het graf schrokken zo erg, dat ze het nieuws niet door durfden te

geven. Wat kan ons weerhouden het evangelie niet door te geven? (T) Marcus 16:9-20 Vragen rondom belangrijke woorden • Welke werkwoorden zijn belangrijk in de verzen 9-20? (OI) • Welke relaties vind je tussen ‘zien’ en ‘geloven’ in dit gedeelte? (I) • Hoe gaat Jezus om met het ‘niet geloven’ van de leerlingen? (OI) Wat vind je van Jezus

reactie? (T) Vragen rondom Jezus • Jezus verschijnt in dit gedeelte drie keer. Wat gebeurt er na de verschijningen? (O) • Bij de derde verschijning maakt Jezus zijn leerlingen een verwijt. Welk? (O) Wat vind

je van zijn verwijt? (T) Vragen rondom het horen van het nieuws • Wat is ‘het nieuws’ dat verteld wordt? Voor wie is dat nieuws bedoeld? (O) • Wat zijn de reacties op dat nieuws? (O) • In welke reactie op het nieuws herken jij je? (T) Vragen rondom de tekenen bij het nieuws • Welke tekenen worden genoemd? (O) • Wat is het doel van deze tekenen? (OI) • Wie doen deze tekenen? (OI) Zie je ze vandaag de dag nog? (T) Vraag over het doorvertellen van het nieuws • Wat leer jij in dit gedeelte over de relatie tussen geloven en (verder) vertellen? (T) Werkvormen Bij een bijbelkring over Marcus 16:1-20 kun je verschillende werkvormen gebruiken. We geven je een aantal mogelijkheden. • ‘In een tekst vragen naar de handelende personen’ Deze werkvorm is geschikt voor het observeren. Hij nodigt uit de tekst goed te lezen en te kijken welke informatie er over de vrouwen, over Jezus en over de volgelingen van Jezus wordt gegeven en het helpt je om je in te leven in de tekst. Eventueel kun je de kring splitsen, waarbij elke groep een rol krijgt. De groepen kunnen elkaar dan vertellen wat ze weten zijn gekomen over de verschillende personages. • ‘Interview’ Deze werkvorm biedt een alternatief voor observatie en interpretatie. Eén van de kringleden verplaatst zich in de vrouwen en de overige kringleden mogen de vrouwen vragen wat ze maar van hen willen weten. Zo kan er dieper op de tekst worden ingegaan. Als kringleider zorg je ervoor dat de antwoorden van de vrouwen niet tegen de gegevens in de tekst ingaan –een goede voorbereiding van de kringleider is noodzakelijk.

Realiseer je als kringleider ook dat de vragen van kringleden veel kunnen laten zien van hun persoonlijke ideeën/gevoelens bij de tekst. Merk dat op, gebruik dat voor de toepassing, maar wees daarin fijngevoelig. • ‘Gesprek vooraf over een thema’ Je kunt vooraf met elkaar in gesprek gaan over de ervaringen die de kringleden hebben met het doorvertellen van het goede nieuws over Jezus. De avond wordt ingezet bij de eigen leefwereld. Dat voorgesprek kan op meerdere manieren: (1) Gewoon als kring in gesprek gaan over het thema; of (2) Het voeren van een wanddiscussie. Het thema wordt dan op een groot vel papier gezet en de kringleden zetten daar hun opmerkingen bij. Kringleden mogen op elkaar reageren, maar alleen op het vel papier. Dit alles gebeurt in stilte. Afrondend wordt het gesprek gevoerd over wat er is opgeschreven. Ná het gesprek over het thema wordt -tijdens de rest van de avond- Marcus 16:1-20 gelezen en besproken. De vraag is wat de Bijbel zegt over het doorvertellen van het goede nieuws. Het gesprek gaat dan tussen de eigen opvattingen en gevoelens enerzijds en wat de Bijbel zegt anderzijds.

Informatie over de bijbelgedeeltes Marcus 16:1-8 en Marcus 16:9-20 Bij het lezen hebben we de zogenaamde inductieve leeswijze gebruikt: observeren (‘Wat staat er?’), interpreteren (‘Wat betekent het?’) en toepassen (‘Wat betekent het voor mij?’). Die indeling hebben we in ons leesverslag gehandhaafd. Observatie: Wat staat er? Context Maria van Magdala, Maria, de moeder van Jakobus de jongere en Joses, en Salome zien hoe Jezus sterft aan het kruis (15:40). Jezus wordt door Jozef van Arimatea begraven in een graf (15:43), waarvoor hij een steen rolde (15:46). Maria van Magdala en Maria, de moeder van Joses, zien waar hij is neergelegd (15:47). Indeling Marcus 16:1-20 valt in twee delen uiteen: (1) 16:1-8, bij het lege graf, en (2) 16:9-20, waar Jezus verschijnt en de opdracht geeft het goede nieuws bekend te maken. Marcus 16:1-8 Er wordt met oog voor detail verteld wat er gebeurt. We zien het gebeuren. Er zijn drie vrouwen en een jongeman in het wit. Geen Jezus. Vers 1-3 Er komen drie tijdsaanduidingen voor ‘toen de sabbat voorbij was’, ‘op de eerste dag van de week’, ‘heel vroeg in de ochtend’ en ‘vlak na zonsopgang’. Marcus zegt niets over wat de drie vrouwen voelen en denken. Hij vertelt alleen wat ze doen en zeggen. Wel weten we met welke verwachting de vrouwen op weg gaan: ‘kochten … geurige olie om hem te balsemen.’ Pas onderweg realiseren de vrouwen dat de grote steen moet worden weggerold. Vers 4-8 ‘Zien’ speelt in de verzen 4-8 een grote rol: ‘opkeken’ (vers 4), ‘zagen’ (vers 4), ‘zagen’ (vers 5), ‘kijk’ (vers 6) en ‘zullen zien’ (vers 7). De nadruk valt op wat de vrouwen zien. Wat ze zien (vers 4: ‘zagen ze dat de steen al was weggerold’) staat haaks op de verwachting waarmee ze naar het graf zijn gekomen (vers 3: ‘Wie zal voor ons de steen van het graf wegrollen?’). De emotie van de drie vrouwen is angst: ‘Ze schrokken vreselijk’ (vers 5), ‘Wees niet bang’ (vers 6), ‘bevangen door angst en schrik’ (vers 8) en ‘zo erg geschrokken’ (vers 8). De vrouwen zien en schrikken. Verzen 6-7 De man in het wit spreekt hen aan. De vrouwen hoeven niet zo te schrikken. De man legt duidelijk uit wat er is gebeurd (vers 6) en geeft hun een opdracht (vers 7). Uitleg van wat er is gebeurd (vers 6). De man in het wit weet wie ze zoeken: hij identificeert Jezus ‘Jezus, de man uit Nazaret, die gekruisigd is’. Hij zegt dan wat er met die man is gebeurd: ‘Hij is opgewekt uit de dood’. Daarom ligt Jezus niet meer in het graf, zoals de vrouwen kunnen zien: ‘kijk, dat is de plaats waar hij was neergelegd.’

De man in het wit noemt belangrijke feiten: Jezus uit Nazaret is gekruisigd (‘die gekruisigd is’), is begraven (‘de plaats waar hij was neergelegd’) en het graf is leeg (‘hij is hier niet’ en ‘kijk […]’). De verklaring is: ‘Hij is opgewekt uit de dood’.

De opdracht (vers 7). De man geeft hun de opdracht om terug te gaan naar Jezus’ leerlingen. Daarbij wordt Petrus expliciet genoemd: ‘… en tegen Petrus’. Zij mogen vertellen, dat de leerlingen naar Galilea moeten gaan om Jezus te zien. Dat laatste ligt in de lijn van de verwachting: ‘zoals hij jullie heeft gezegd’.

Vers 8 Wat er gebeurd is (4-7) staat haaks op de verwachting van de vrouwen (1-3). Ondanks de woorden van de man in het wit en ondanks wat ze hebben gezien, slaan ze op de vlucht: bevangen door angst en schrik. Het loopt uit op: ‘dat ze tegen niemand iets zeiden’. Ze gehoorzamen de opdracht niet. Marcus 16:9-20 In 16:9 begint het verhaal opnieuw met: ‘vroeg op de eerste dag van de week’ (zie 16:2). Er is nu van meer mensen sprake: Jezus, Maria uit Magdala (9-11), twee mensen (12-13) en de elf (14-18). Belangrijke thema’s in Marcus 16:9-20 zijn: • verschijnen 9, 12 en 14; • Jezus’ opstanding 9, 11 (‘dat hij leefde’) en 14; • het vertellen/bekend maken 10, 13, 15, 20, 20 (‘daarbij’), 20 (‘verkondiging’) en 20

(‘ermee’); • geloven 11, 13, 14 (‘ongeloof’), 14, 16, 16 en 17. Vers 9-11 Jezus is weer aanwezig. Hij laat zich zien. Eerst alleen aan Maria. Zij ziet Jezus. Nu gaat Maria het wel vertellen. Ze gaat het vertellen aan mensen die vol emoties zitten: ‘die om hem treuren en rouwen’. Dit zijn mensen die om Jezus geven. Maria heeft Jezus gezien. Deze mensen horen dat, maar geloven het niet. Jezus verschijnt, de mensen horen dat Jezus leeft en gezien is. Ze geloven het niet. Vers 12-13 Jezus laat zich zien aan twee van die mensen. Nu geloven ze wel en gaan het vertellen. Jezus verschijnt, de mensen horen dat Jezus leeft en gezien is. Ze geloven het niet. Vers 14-18 Jezus laat zich zien aan de elf leerlingen. Ze zijn (nog) niet naar Galilea gegaan. Jezus verwijt de leerlingen ongeloof. Ze geloofden de mensen niet die hadden verteld dat hij was gezien. Jezus’ verwijt is scherp: de volgelingen zijn ongelovig en halsstarrig. Jezus spreekt. Ook de leerlingen moeten het weer verder vertellen. Dit nieuws is niet alleen bedoeld voor één vrouw, twee mensen of elf leerlingen, maar voor de hele wereld.

Er zijn twee reacties mogelijk op het goede nieuws: geloof of ongeloof. Dat maakt het verschil tussen redding en veroordeling. De doop wordt niet herhaald in het tweede gedeelte van de zin (vers 16). Zij die geloven zullen herkenbaar, zichtbaar zijn, door tekenen te doen in Jezus’ naam. Het zijn wonderlijke tekenen. Vers 19-20 Jezus wordt hier voor het eerst ‘Heer Jezus’ genoemd. Nu hij gezegd heeft wat hij wilde zeggen, wordt hij opgenomen in de hemel om zijn plaats in te nemen naast God. De leerlingen gehoorzamen de opdracht. De Heer Jezus helpt hen daarbij, door hun verkondiging te ondersteunen met de genoemde zichtbare tekenen (vers 17). Interpretatie: Wat betekent het? Voor een beter begrip van Marcus 16:1-20 is wat achtergrondinformatie nodig. Die wordt gegeven. Daarna doen we een suggestie voor de interpretatie. Achtergrondinformatie Het graf is uit een rots gehouwen. De steen ervoor beschermde het graf tegen wilde dieren en dieven. Meerdere mensen waren er nodig om de steen weg te rollen. Het getuigenis van een vrouw werd toentertijd niet geaccepteerd als bewijs in een rechtszaak. Suggestie voor de interpretatie Thema’s voor de interpretatie zijn: • Wat wordt er gezegd over de opstanding van Jezus? • Hoe reageren de vrouwen (16:1-8)? • Hoe reageren de anderen? (16:9-14) • Welke opdracht krijgen ze mee van Jezus? (16:15-20) Toepassing: Wat betekent het voor mij? Er zijn meerdere toepassingen mogelijk. Hier volgt een aantal suggesties: • Hoe reageren mensen op het verhaal van de opstanding? Hoe reageren ze op het goede

nieuws? • Wat betekent Jezus’ opdracht aan de leerlingen voor ons? • Zien we de tekenen waarmee de verspreiding van het goede nieuws gepaard gaat, ook

zelf?

Een kant-en-klare bijbelstudie bij Marcus 16:1-8 en Marcus 16:9-20 Dit deel ‘een kant-en-klare bijbelstudie’ bevat twee onderdelen: 1. de bijbelstudie; 2. een toelichting op de bijbelstudie. De bijbelstudie • Opening: ‘het nieuws horen’ Bespreek met elkaar de volgende vragen: o Van wie heb jij de verhalen over Jezus gehoord? o Wat was/is je reactie op die verhalen? • Bijbelstudie over Marcus 16:1-8 Bespreek samen de volgende vragen: o Wat is er gebeurd? Wat zijn de feiten? o Hoe zijn de drie vrouwen daar achter gekomen? o Hoe reageren ze? o Kun je je de reactie van de drie vrouwen voorstellen? • Bijbelstudie over Marcus 16:9-20 Waar Marcus 16:1-8 uitloopt op ‘[…] dat ze tegen niemand iets zeiden’, is er in Marcus 16:9-20 geregeld sprake van het vertellen van het nieuws (16:10, 16:12, 16:15 en 16:20). Inventariseer wat je in Marcus 16:9-20 te weten komt over het vertellen van het nieuws. Handige vragen daarbij zijn: ‘Wie?’, ‘Wat?’, ‘Waar?’, ‘Waarom?’, ‘Hoe?’ en ‘Met welke gevolgen/reacties?’. Het nieuws is er om te worden doorverteld. Bespreek samen de volgende vragen: o Van wie heb jijzelf het nieuws gehoord? (Denk aan de opening.) o Wat heb je gehoord? Hoe heb je gereageerd? o Kun je verwoorden wie Jezus nu voor je is? Waarom het nieuws over Jezus voor jou

goed nieuws is? (Denk ook aan alle typeringen die je totnogtoe hebt gegeven en bewaard.)

o Aan wie kun je het verder vertellen? Welke mogelijkheden heb je? (Dat kan dichtbij zijn -zoals Maria aan hen die Jezus hadden vergezeld en als ‘de twee’ aan de anderen- of ver weg –zoals de leerlingen krijgen opgedragen.)

o Heb je ervaringen met het doorvertellen? Welke? (Denk aan de reacties van geloof en ongeloof, aan ‘De Heer hielp hen daarbij’ (vers 20) en ‘[de Heer] zette hun verkondiging kracht bij met de tekenen die ermee gepaard gingen’ (vers 20).)

o Wat betekent het voor jou dat Marcus 16:19 zegt ‘De Heer hielp hen daarbij’? Kun je daar voorbeelden van geven uit je eigen leven?

• Afronding Samenvattend: o Laat ieder kringlid de vraag beantwoorden: Wie is Jezus voor jou? (Neem daarin de

typeruingen mee die de afgelopen kringavonden zijn gegeven, opgeschreven en bewaard.)

o Laat ieder kringlid de vraag beantwoorden: Aan wie geef ik het goede nieuws door? Aan wie ga ik het doogeven? (Spreek af dat je als kring daar op terug komt: Heb ik het doorverteld? Aan wie? Wat zijn mijn ervaringen? Bid ook samen!)

Een toelichting op de bijbelstudie Bij de bijbelstudie Twee vragen vormen de kern van de bijbelstudie: • Wat betekent het goede nieuws voor jou persoonlijk? • Aan wie vertel je het goede nieuws door? De opening is bedoeld om je te realiseren dat je gelooft omdat je het hebt gehoord. Anderen hebben de moeite en de tijd genomen om je het goede nieuws te vertellen. Met verderop in de bijbelstudie dan de vraag aan wie jij het verder vertelt. De bijbelstudie over Marcus 16:9-20 zet sterk in op het thema ‘het vertellen van het goede nieuws’. Neem daar de tijd voor. Kijk goed wat Marcus 16:9-20 daar over zegt. Zet dan de stap naar de toepassing. Wees zo concreet mogelijk. In de uitgewerkte bijbelstudie krijg je een aantal toepassingsvragen aangereikt. Marcus 16:9-20 zal waarschijnlijk ook vragen oproepen, met name vers 17 en 20. Het is goed om daar bij stil te staan, maar besteed daar niet de hele avond aan. Wees niet bang om te zeggen: ‘Begrijpen/Herkennen doen we het niet, maar we weten dat we opgeroepen zijn om te getuigen. Laten we vooral daarover doorpraten.’ Eventueel kun je de bijbelstudie over Marcus 16:1-8 overslaan. Mochten er kringleden zijn met vragen en twijfels rondom de opstanding, dan kan het goed zijn Marcus 16:1-8 te lezen. Zoom dan in op de vragen: Welke feiten worden er weergegeven? Wat is de reactie van de getuigen? (Zij vinden het ook ongelooflijk; zie ook Marcus 16:11, Marcus 16:13 en Marcus 16:14 –zo naïef of wereldvreemd waren de leerlingen nu ook weer niet.) De vraag aan het eind van de bijbelstudie om op te schrijven wat je het meest aan Jezus opviel en dat ook te bewaren komt in de studies terug. Door de woorden te bewaren heb je een herinnering aan de gedane studies: aan de kanten van Jezus die jou het meest in het oog sprongen –nieuw, als nieuw, verrassend of vertrouwd. De rest van de avond Denk ook na hoe je de verdere avond wilt invullen. Misschien stelt je kring het op prijs dat je van tevoren een agenda stuurt. Je kunt ook aan het begin van de avond zeggen wat er gaat gebeuren. Voorbereiding door de kring Geen voorbereiding nodig.