maken.wikiwijs.nl · Web viewcastillos bbq-en hacer barbacoa wijngaard viña Hallo hola Hoe gaat...
Transcript of maken.wikiwijs.nl · Web viewcastillos bbq-en hacer barbacoa wijngaard viña Hallo hola Hoe gaat...
Lista de vocabulario 2A Roze woorden SP - NL lerenBlauwe woorden NL - SP en SP - NL leren
TF 1 Doei vakantie! TF1 ¡Adiós Vacaciones!
hockeyen jugar al hockey
basketballen / voetballen jugar al baloncesto / fútbol
bergbeklimmen practicar el montañismo
volleyballen jugar al voléibol
acteren in het circus actuar al circo
kastelen castillos
bbq-en hacer barbacoa
wijngaard viña
Hallo hola
Hoe gaat het? ¿Qué tal? / ¿cómo estás?
Vakantiebrief Carta de las vacaciones
zwemmen nadar
bezoeken visitar
zonnen tomar el sol
gaan (doen) + ww ir a + ww
uit eten cenar
steden ciudades
een attractiepark un parque de atracciones
shoppen ir de tiendas
een kus / knuffel / groet un beso / abrazo / salud
TF 2 ‘ik’ - jezelf voorstellen TF 2 ‘yo’- presentarse
naam nombre
leeftijd edad
geboorteplaats domicilio
Ik heet + naam Me llamo + naam
Ik ben .. jaar oud Tengo (getal) años
Ik kom uit.. Soy de (stad)
Hoe heet het meisje met ..? ¿Cómo se llama la chica con ...?
een t-shirt met zwarte strepen una camisa de rayas negras
zwart en kort haar el pelo corto y negro
hij/zij draagt een bril/baard lleva gafas/barba
De persoon is de jongste La persona es la más joven
Zij heet .. Se llama ..
Waar komt Carlos vandaan? ¿De dónde es Carlos?
Wie woont in Madrid? ¿Quién vive en Madrid?
De persoon draagt .. La persona lleva ..
De persoon heeft.. La persona tiene ..
De persoon is.. La persona es ..
Mijn moeder heet. Mi madre se llama
Hij/zij/het is … oud Tiene 39 años
mijn moeder is getrouwd met .. Mi madre está casado con
Mijn moeder woont in .. Mi madre vive en ...
De hobbys van mijn zus zijn... Los hobbies de mi hermana son ...
Mijn broer heet Mi hermano se llama ...
De lievelingskleur van mijn zus is... El color favorito de mi hermana es .
mijn / zijn / haar mi / su / su
neef / nicht (kind van tante) primo / prima
neef / nicht (kind van zus/broer) sobrino / a
Opa / oma abuelo /a
apart original(es)
interessant interesante(s)
grappig / leuk gracioso
magisch mágico
schoonbroer / schoonzus cuñado/-a
echtgenoot marido
echtgenote esposa
vriend / vriendin (geliefde) novio / -a
Het karakter El carácter
Mijn moeder is aardig mi madre es amable
aangenaam encantador/-a
gek loco/-a
Ik draag .. llevo ..
Dalí is interessant Dalí es interesante
Hij/zij draagt een broek lleva pantalones
een t-shirt una camiseta
Extra uit de les En clase
druk tener mucha energía (ww vervoegen!)
een plein in Sevilla una plaza en Sevilla
Sevilla en Cádiz liggen in Spanje Sevilla y Cádiz están en España
Ik ben deze vakantie naar Spanje geweest He estado de vacaciones en España
Ik heb een kerk bezocht He visitado una iglesia
Een ander voorstellen Presentarse a una persona
Hij/zij heet .. Se llama ..
Hij/zij woont in.. Vive en...
Hij/zij is .. jaar oud Tiene .. años
Hij/zij komt uit Spanje Es de España
Mijn school heet .. Mi instituto se llama..
Mijn leraar is (eigenschap) Mi profesor (favorito) es (karakterwoord)
Hij/zij draagt.. Lleva (kledingstukken) ..
een jurk un vestido
schoenen zapatos
bril / zonnebril las gafas / gafas de sol
een ring un anillo
een jasje una chaqueta
Hij/zij is niet aardig Él/ella no es amable
Hij/zij heeft blauwe ogen Tiene los ojos azules
Ik heb / draag / ben .. Tengo / llevo / soy ..
Hij heeft grote oren Tiene las orejas grandes
Hij/zij is lang Es alta
Ik heb lang, bruin haar Tengo el pelo largo y castaño
Haarstijlen (luisteroef. 3) El pelo (escuchar 3)
Donker (zwart) haar el pelo moreno/-a
Blond haar el pelo rubio / -a
bruin haar el pelo castaño/-a
Ik ben roodharig Soy pelirrojo / -a
Ik heb wit/grijs haar Tengo el pelo bloanco / canoso
krullend haar el pelo rizado
stijl haar el pelo liso
Ik heb kort / lang / halflang haar Tengo el pelo corto / largo / media melena
Ana heeft kort haar Ana lleva el pelo corto
Ik heb stijl/ golvend / krullend haar Tengo el pelo liso / ondulado / rizado
los haar el pelo suelto
Ik heb een staart Llevo una coleta
Ik heb een vlecht Llevo una trenza
Zij heeft een pony Lleva un flequillo
Hij heeft bakkebaarden Lleva patillas
een snor un bigote
een sikje una parrilla
TF3 Wat is er in jouw huis? - ruimtes TF3 ¿Que hay en tu casa? - espacios
de badkamer el baño
de slaapkamer el dormitorio
de gang el pasillo
de garage el garaje
de eetzaal / eetkamer el comedor
de badkamer el baño
de woonkamer el salón
de tuin el jardin
de zolder el ático
de kelder el sótano
de keuken la cocina
De meubels Los muebles
de bank la sofa
de stoel la silla
de tafel la mesa
de (kleding)kast el armario (de ropa)
het bed la cama
de kleedkamer el cuarto de vestir
De spullen Las cosas
de televisie la tele
het tapijt la alfombra
de laptop el portátil
de lamp la lámpara
de koelkast la nevera
de magnetron las microondas
de wasmachine la lavadora
de vaatwasser el lavaplatos
het bureau la estantería
de spiegel el espejo
de douche la ducha
het bad la bañera
De kleuren Los colores
geel amarillo/-a (s)
Het is een kat met rode en witte strepen Es un gato de rayas naranjas y blancas
groen verde(s)
blauw azul(es)
rood rojo/a (s)
wit blanco/a (s)
zwart negro/a (s)
Uit de les - werkwoorden hay/ser/estar En clase - verbos hay/ser/estar
Er bevinden zich (staan) 3 bedden in het huis
Hay 3 camas en la casa
Ik ben docente Spaans Soy profesora de español
De bank bevindt zich (staat) in de woonkamer
La sofá está en el salón
Waar bevindt zich (is/staat) de tafel? ¿Dónde está la mesa?
Wij zijn vriendinnen Somos amigas
Jullie bevinden je (zijn) in het lokaal Estáis en el aula
De kast is geel El armario es amarillo
De lamp is groot La lámpara es grande
Mijn slaapkamer ligt op de 1e verdieping Mi dormitorio está en la primera planta
Voorzetsels (luisteroefening ‘kat’) Preposiciones (esc. ‘dónde está el gato’)
achter detrás de
onder debajo de
op encima de
in en
tegenover delante de
tussen entre
links van a la izquierda de
rechts van a la derecha de
achter detrás de
op encima de / sobre / en
rechts van a la derecha de
links van a la izquierda de
Uit de les - Het huis beschrijven En clase - Describir la casa
Mijn/het huis is wit Mi casa es blanca / Es una casa blanca
Er hangt een schilderij in de woonkamer Hay una pintura en el salón
De slaapkamer is heel groot; er staat een enorme Tipi!
El dormitorio es muy grande; ¡hay un tipi enorme!
De slaapkamer bevindt zich op de 1e verdieping
El dormitorio está en la primera planta
Er is een keuken op de begane grond. En la planta baja hay una cocina.
De keuken bevindt zich op de begane grond.
En la planta baja está la cocina.
Er staan 2 stoelen in de woonkamer Hay dos sillas en el salón
De blauwe kast staat naast de wc. El armario azul está al lado de los servicios.
De stoel staat achter de tafel La silla está detrás de la mesa
Mijn telefoon ligt op de tafel Mi teléfono está encima de la mesa
De kast staat onder de klok El armario está debajo del reloj (de + el = del)
______ (meubel) bevindt zich__________ (voorzetsel) _________ (meubel)
______________ (meubel) está ____________ (voorzetsel) ______ (meubel)
Uit de les - het weer En clase - el tiempo
de winter el invierno
de zomer el verano
Er is regen Hay lluvia
Het regent Llueve
Er is sneeuw Hay nieve
De zon schijnt Hace sol
TF4 Welkom in Tilburg! TF4 ¡Bienvenidos a Tilburg!
de stad Madrid la ciudad Madrid
het museum el museo
het grote leq. gebouw el edificio grande
het plein la plaza
het paleis el palacio
de koningen los reyes
Hoe zeg je dat in het Nederlands? ¿Cómo se dice en holandés?
STOP Nederlands aa .u.b. STOP holandés por favor
vroeger antes
nu ahora
Ik heb in Madrid gewoond He vivido en Madrid
Madrid is een mooie stad Madrid es una ciudad bonita
beroemd famoso/-a
het standbeeld el estátuo
TF4 De weg wijzen TF4 Indicar el camino
linksaf al la izquierda
rechtsaf al la derecha
rechtdoor todo recto
dichtbij cerca de ( el/ la )
ver weg van lejos de ( el/ la )
naast al lado de ...
op de hoek en la esquina
de 1e straat / 2e straat la primera calle / la segunda calle
je gaat naar + richting vas + richting
oversteken cruzar la calle
in en
tussen entre
IS (plaats) está
naar a
TF4 Leuk vinden TF4 Gustar
Ik vind leuk enkv / mv Me gusta (n)
Jij vindt leuk enkv/ mv Te gusta (n)
Hij/zij vindt leuk Le gusta (n)
Wij vinden leuk Nos gusta (n)
Jullie vinden leuk Os gusta (n)
Zij vinden leuk Les gusta (n)
Vind jij het leipark leuk? ¿Te gusta el parque ‘leipark’?
Leuk vinden (werkwoord) gusta + werkwoord
Het interesseert / ze interesseren mij Me interresa (n) + el/la/los/las
cxdHet bevalt / ze bevallen mij Me encanta (n) + el/la/los/las
TF4 De gebouwen TF4 Los edificios
de bakker la panadería
de supermarkt el supermercado
het museum el museo
het stadion el estadio
het gebouw heet Westpoint el edificio se llama ‘Westpoint’
de bank el banco
de bioscoop el cine
de kledingwinkel la tienda de ropa
het winkelcentrum el centro comercial
het heuvelplein la plaza ‘de heuvel’
het gemeentehuis el ayuntamiento
TF4 Het vervoer TF4 El transporte
met de/het ... en + voertuig
te voet a pie
de fiets la bici(cleta)
de auto el coche
de bus el autobús
de trein el tren
de motor la moto
de metro el metro
de taxi el taxi
de bibliotheek la biblioteca
TF4 Zinnen uit de les TF4 Frases de la clase
Ik houd ervan naar de bioscoop te gaan met de auto
Me gusta ir en coche al cine
Ik houd van de supermarkt want je kunt er makkelijk naartoe fietsen
Me gusta ir al supermercado porque es fácil en bici
Ik houd van mijn fiets, hij staat in het park gusta mi bicicleta, está en el parque.
Jij houd van de supermarkt naast de bank Te gusta el supermercado al lado del banco.
De kledingwinkel tussen de supermarkt en bakker vind ik leuk
Me gusta la tienda de ropa que está entre el supermercado y la panadería
waar is de bakker? Dónde está la panadería?
De bakker bevindt zich naast de bios La panadería está al lado del cine
Waar bevindt zich de kledingwinkel Dónde está la tienda de ropa?
la tienda de ropa está enfrente del cine De kledingwinkel bevindt zich tegenover de bios
Waar bevindt zich de supermarkt? Dónde está el supermercado?
de supermarkt bevindt zich links van de bakker
El supermercado está a la izquierda de la panadería
Waar bevindt zich de bank? Dónde está el banco?
Waar bevindt zich de bank? Dónde está el banco?
De bank bevindt zich links van mijn/ het huis
El banco está a la izquierda de mi/ la casa
Houd jij van musea? ¿Te gustan los museos?
Ik houd van mijn huis want hij ligt naast de bakker
Me gusta mi casa porque está al lado de la panadería
Trappen van vergelijking Comparaciones
Even _____ (mooi/leuk/groot etc.) als Tan + bijv.nw + como
Het huis is even mooi als het kasteel La casa es tan bonita como el castillo
Net zoveel ___ als ___ Tanto/-a/-os/-as ___ como ____
Evenveel huizen als kastelen Tantas casas como castillos
Meer ___ dan ____ Más ___ que ___
Er zijn meer jongens dan meisjes in de klas Más chicos que chicas en la clase
Minder ___ dan ___ Menos ___ que ___
Er zijn minder tafels dan stoelen in de klas Hay menos mesas que sillas en la clase
De/het + zn + meest/minst + bijv. nw El/la/los/las + zn + más/menos + bijv. nw
Het mooiste huis van de hele wereld Las casa más bonita del mundo
TF4 Uit de les - script TF4 En clase - guión
begroeting/afsluiting Hola, ¿Cómo estás?
Tilburg is ________ (bijvoeglijk naamwoord)
Tilburg es ______ (bijv. nw)
Tilburg is de mooiste stad van Nederland Tilburg es la ciudad más bonita de Holanda
Tilburg heeft ___ (getal) inwoners Tilburg tiene ___ habitantes
212.929 doscientos doce mil punto novecientos veintinueve
Er is een grote straat met veel winkels Hay una calle enorme con muchas tiendas
Tilburg is beroemd want er is een/ er zijn ____(ding)
Tilburg es famoso porque hay (un/una/uno(s) ___ (ding)
Dit is de/het ___ (gebouw) Esto es el/la ___ (gebouw)
Tilburg heeft een bekend theater, het heet ___ (naam)
Tilburg tiene un teatro famoso, se llama ___
Dit is de route ___ (richting ) Esto es la ruta ___ (richting)
Je gaat ___ (richting) Vas ___ (richting)
het stoplicht el semáforo
Mijn favoriete plek is ___ Mi lugar favorito es __
Ik houd van ___ (ding) want er zijn/is een ___ (ding)
Me gusta ___ (ding) porque hay una/una(s) ___ (ding)
Het ___ (gebouw) is ___ (bijvoeglijk naamwoord)
El/la ___ (gebouw) es ___ (bijv.nw)
de muur la pared
In de vakantie werk ik hier met kleine kinderen
En las vacaciones trabajo aquí con niños pequeños
TF5 Een geweldig weekend - voca ‘de stad’
TF5 Un fin de semana fenomenal - voca ‘ciudad’
het woord la palabra
de lijst la lista
nakijken corregir
vertalen traducir
TF5 - opdracht ‘voca in de stad’ TF5 ejercicio ‘voca en la ciudad’
de berg la montaña
feesten ir de fiesta
de wijn el vino
de camping el cámping
de sporter el/la deportista (man/vrouw)
met de trein en tren
de overnachting / het verblijf el alojamiento
met de boot en barco
shoppen ir de compras
de stad la ciudad
musea bezoeken visitar museos
het eiland la isla
de zeevruchten los moriscos
de avonturier el aventurero
het strand la playa
de reisduur la duración
zwemmen nadar
zonnen tomar el sol
een familie huis una casa con familia
het hotel el hotel
cultureel cultural
natuurliefhebber amante de la naturaleza
de fotograaf el fotógrafo
het vervoer el transporte
plaatsen lugares
Opstart TF5 - enthousiaste openingszinnen
TF5 frases de la clase
¡Als jij natuurliefhebber bent, dan zul je het leuk vinden om te zwemmen in de zee!
¡Si eres amante de la naturaleza, te va a gustar nadar en el mar!
¡Als jij intellectueel bent, is er de optie / kun je een museum bezoeken!
¡Si eres intelectual, puedes visitar un museo!
¡Als jij houdt van cultuur, zul je het leuk vinden om te gaan feesten in Pamplona!
¡Si eres cultural, te va a gustar ir de fiesta en Pamplona!
Wij gaan.. Vamos a …
TF5 - activiteiten / je mening beschrijven TF5 actividades / tu opinión
Wat vind je leuk om te doen? ¿Qué te gusta hacer?
Het oceanográfico ligt in Valencia El oceanográfico está en Valencia.
Zijn er bioscopen in Madrid? Hay cines en madrid
Barcelona is een stad met veel activiteiten. Barcelona es una ciudad llena de /con muchas actividades.
Ibiza is een eiland voor avonturiers Ibiza es una isla para aventureros
Er ligt een herberg in de bergen Hay un albergue en las montañas
Als je een natuurliefhebber bent, dan zul je het leuk vinden om in de zee te zwemmen.
Si eres amante de la naturaleza, te va a gustar nadar en el mar.
Als jij intellectueel bent, zul je het leuk vinden om een museum bezoeken.
Si eres intelectual, puedes visitar un museo.
Als jij cultureel ingesteld bent, zul je het leuk vinden om te gaan feesten in Pamplona.
Si eres cultural, te va a gustar ir de fiesta en Pamplona.
Gaan feesten in + plaats ir de fiesta en …
Zonnen in/op + plaats tomar el sol en ...
Zwemmen in ... nadar en...
bezoeken visitar
doen/maken hacer
zien ver
genieten van disfrutar de
leren kennen conocer a
gaan naar ir a
het eiland la isla
de stad la ciudad
het centrum el centro
een museum un museo
TF5 - het weer TF5 - el tiempo
zomer verano
winter invierno
lente primavera
herfst ontono
het is zonnig hace sol
het is koud hace frio
het is warm hace calor
het sneeuwt veel nieva mucho
het regent een beetje llueve poco
het waait hace viento
het is zomer hace verano
in Zürich regent het een beetje en Zurich llueve poco
het regent hace lluvia
vandaag hoy
morgen mañana
TF5 - activiteiten (extra verleden tijd oefenen)
TF5 - actividades (extra pretérito perfecto)
Ik heb met mijn moeder gepraat He hablado con mi madre
Wij hebben een hond gehad Hemos tenido un perro
Zij hebben een pizza gegeten Han comido una pizza
Jij hebt een film gezien (visitar-visto) Has visto una pelicula
Hebben jullie aan sport gedaan? (hacer-hecho)
¿Habéis hecho deporte?
Zij heeft een brief geschreven (escribir-escrito)
Ha escrito una carta
TF5 - route TF5 - la ruta
Het vliegtuig landt om 20.35u El avión llega a las nueve menos veinticinco
De trein komt om 09.15u aan El tren llega a las nueve y cuarto
Hoe laat..? ¿A qué hora…?
vertrek ida
aankomst llegada
reisschema horario de viaje
vanuit de
naar a
om ___ laat
TF5 - het verblijf TF5 - el alojamiento
Je kunt __ Puedes ___
Je zult het leuk vinden om ___ Te va a gustar ___
hoe cómo
een weekend un fin de semana
een week una semana
een dag un día
ik wil graag ____ me gustaría ____
Hoe lang __? ¿Cuánto tiempo?
Waar? ¿Dónde?
Omdat er een zwembad is Porque hay una piscina
de prijs el precio
de bestemming el destino
vertrekken salir
aankomen llegar
de trein die aankomt ___ el tren que sale ___
Hoe laat __? ¿A qué hora?
Hoeveel kost een ticket? ¿Cuánto es un billete?
TF5 - Het restaurant TF5 - En el restaurante
Wat wilt u drinken? ¿Para beber?
Wat wilt u eten? ¿Para comer?
Voor mij / hem / haar alstublieft de/het + gerecht
Para mí/él/ella por favor el/la + gerecht
Ik wil graag ___ Quiero un/una + gerecht
Als 1e/2e/3e (voor/hoofd/na) wil ik ___ De primero/segundo/postre el/la ___
De rekening alstublieft La cuenta por favor
bedankt (als je iets krijgt) gracias
met __ alstublieft (als je het vraagt) con ___ por favor
Alstublieft! (als je het geeft) ¡Aquí tiene!
zonder sin
las espaguetis de spaghetti
de kip el pollo
de gemengde salade la ensalada mixta
de tomatensoep la sopa de tomate
het ijs el helado
coca-cola coca-cola
bier cerveza
wijn vino
water met bubbeltjes agua con gas
TF5 - Getallen 100 t/m 1000 TF5 -Los números 100/1000
100-200-300-400 cien(to)-doscientos-trescientos-cuatrocientos
500-600-700-800 quinientos-seiscientos-setecientos-ochocientos
900-1000 novecientos - mil
12 april 1997 el doce de abril mil novecientos noventa y siete
werkwoorden ZIJN - uit de les Ser/estar/hay - en clase
er is/zijn hay
zijn (vaste eigenschap) ser
zijn (plaats/zich bevinden + vaak el/la) estar
zijn (er is/zijn onbepaald + vaak un/una ) hay
ik ben (ser) soy
jij bent (ser) eres
hij/zij/u/het is (ser) es
wij zijn (ser) somos
jullie zijn (ser) sois
zij zijn (ser) son
ik ben (estar) estoy
jij bent (estar) estáis
hij/zij/u/het is (estar) está
wij zijn (estar) estamos
jullie zijn (estar) estáis
zij zijn (estar) están
Verleden tijd hulpwerkwoord (deel 1) + v.d. (deel 1)
Pretérito Perfecto <3
hebben (hulpwerkwoord) haber
ik heb ... (hww) he
jij hebt … (hww) has
hij/zij/u heeft … (hww) ha
wij hebben … (hww) hemos
jullie hebben … (hww) habéis
zij hebben … (hww) han
gaan ir
bezoeken visitar
lezen leer
Deze zomer ben ik met de bus naar Spanje gegaan
Este verano he ido España en autobús
Heb jij een boek gelezen? ¿Has leído un libro?
Wij hebben een museum bezocht Hemos visitado un museo
Ik heb de zee gezien He visto el mar
De kerk heeft op het plein gestaan (heeft zich bevonden)
La iglesia ha estado en la plaza
zien-gezien ver-visto (uitzondering)
schrijven-geschreven escribir-escrito (uitzondering)
doen-gedaan hacer-hecho (uitzondering)
zeggen-gezegd decir-dicho (uitzondering)
Huiswerk - uit de les - voca ‘wat hoort er niet bij’
Los deberes - en clase
de handdoek la toalla
de borstel la peine
de warmte el calor
de zon el sol
het regent llueve
het is koud hace frío
zonnebrand protector solar / crema de sol
reistickets billete de viaje
Op ma-di-woe-do-vrijdag el lunes-martes-miércoles-jueves-viernes
Op za-zo/in het weekend el sábado-domingo / el fin de la semana
TF5 - Hablar en clase - ‘Waar houd jij van?’
TF5 -hablar - ¿Qué te gusta?
Waar wil je graag slapen en waarom? ¿Dónde te gusta dormir y por qué?
Wat wil je graag doen? ¿Qué te gusta hacer?
Wat voor type reiziger ben jij? ¿Qué tipo de viajero eres?
Wat is je favoriete plaats? ¿Cuál es tu lugar favorito?
Hoe lang ga je graag op vakantie? ¿Cuánto tiempo te gusta estar de vacaciones?
Hoe ga je graag op vakantie? ¿Cómo te gusta ir de vacaciones?
Ik ga naar de discotheek Voy a la discoteca
ook también
ook niet tampoco
TF5 - leer ‘de trein vertrekt en komt aan’ TF5 - leer ‘el tren sale y llega’
het vertrekpunt el origen
de bestemming el destino
de vertrektijd la salida
de aankomsttijd la llegada
de prijs el precio
De trein van Sevilla naar Logroña vertrekt om 14.45u.
El tren de Sevilla a Logroño sale a las tres menos cuarto de la tarde.
‘s ochtends de la mañana
‘s middags de la tarde
‘s avonds de la noche
Het is gratis Es gratuito
de dag el día
het uur la hora
de week la semana
waar..? ¿Dónde..?
TF5 - Activiteiten TF5 - Actividades
we gaan op tapastour vamos de tapas
We gaan een museum bezoeken Vamos a visitar un museo
Als het regent gaan we naar de bioscoop Si llueve vamos de cine
Als de zon schijnt gaan we zwemmen Si hace sol vamos a nadar
We gaan naar een beroemd plein Vamos a una plaza famosa
Zij bezoeken het paleis Visitan el palacio
Ik ga naar het strand Voy a la playa
Heb je zin in een avontuur? ¿Te atrae la aventura?
TF5 - bagagelijst TF5 - lista de equipaje
de route el recorrido
een kaart un mapa
het paspoort / de ID kaart el pasaporte
ik heb nodig necesito
het t-shirt la camiseta
de spijkerbroek los vaqueros
de trui el jersey
de rok la falda
de jurk el vestido
de korte broek los pantalones cortos
het ondergoed la ropa interior
de pyjama las pijamas
de schoenen los zapatos
het badpak / de zwembroek el bañador
het geld el dinero
de tickets los billetes
de mobiel el móvil
de oplader el cargador
het fototoestel la camera
de handdoek la toalla
het boek el libro
de toilettas ‘neceser’
de tandenborstel el cepillo dientes
de tandpasta la pasta dentífrica
de haarborstel el cepillo
de deodorant el deodorante
de shampoo el champú
de zeep el jabón
de make-up el maquillaje
TF5 - vrije tijd TF5 - el tiempo libre
wandelen pasear
uitgaan salir
de boot el barco
lezen leer
dansen bailar
zonnen tomar el sol
We gaan … doen Vamos a + werkwoord
We gaan te voet naar ... Vamos a pie a + locatie
We gaan met de bus / vliegtuig naar + locatie
Vamos en autobús / avión a + locatie
TF5 - oefenzinnen toetsstof TF5 - frases del exámen
Wij eten een pasta Comemos una pasta
Zij hebben met mijn moeder gepraat Han hablado con mi madre
Hij gaat met het vliegtuig naar Barcelona Va en avión a Barcelona
Heb jij jouw paspoort gezien? ¿Has visto tu pasaporte?
Ik heb geen koffer No tengo una maleta
De trein vertrekt om 15.37u in de middag El tren sale a las cuatro menos veintitres de la tarde
Hotels zijn groter dan campings Hoteles son más grande que campings
De rode rugzak is even mooi als de paarse tas
La mochila roja es tan bonita como el abrigo violeta
Het is 1 uur ‘s nachts en het regent het hardst
Es la una de la noche y llueve lo más
Hij is het beroemdst El es lo más famoso
In ons huis staat een bed En nuestra casa hay una cama
Zijn witte boeken liggen op de 1e verdieping Sus libros blancos están en la primera planta
,