Macedonië

288
MACEDONIË LAND IN DE WACHTKAMER

description

land in de wachtkamer

Transcript of Macedonië

Page 1: Macedonië

MACEDONIË

LAND IN DE WACHTKAMER

Page 2: Macedonië

© Raymond Detrez / Uitgeverij Houtekiet 2002Uitgeverij Houtekiet, Vrijheidstraat 33, B-2000 Antwerpen

E-mail [email protected] Herman HoubrechtsZetwerk Intertext, Antwerpen

isbn 90 5240 648 0d 2002 4765 39

nur 754

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaargemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijzeook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever

No part of this book may be reproduced in any form, by print,photoprint, microfilm or any other means, without written

permission of the publisher

Page 3: Macedonië

HoutekietAntwerpen / Amsterdam

Raymond Detrez

Macedonië

Land in de wachtkamer

Page 4: Macedonië
Page 5: Macedonië

Inhoud

Inhoud 5Woord vooraf 7

1. Balkanisme 92. Een ‘Servo-Albano-Bulgaro-Vlach’ 173. Het ‘Turkse juk’ of pax ottomanica 314. De Macedonische kwestie 495. ‘Terrorize the terrorists’ 716. Intermezzo: een Macedonisch leven 977. ‘La Macédoine déchirée’17 1158. Een Macedonische staat 1399. Fyrom 163

10. Land in de wachtkamer 17711. Macedonische Albanezen

of Albanese Macedoniërs? 20112. De crisis van 2001 22113. Het Raamakkoord van Ohrid 247

Nawoord 259Noten 263Bibliografie 267Kaarten 277Register 283

Page 6: Macedonië
Page 7: Macedonië

7

Woord vooraf

IN DE LOOP VAN de afgelopen tien jaar teisterden oorlogen enburgeroorlogen de deelstaten van het oude Joegoslavië: Slovenië

in 1991, Kroatië in 1991-2, Bosnië-Herzegovina in 1992-5, Kosovoin 1998-9. In twee boeken – De sloop van Joegoslavië. Het relaasvan een boedelscheiding (Hadewijch 1996) en Kosovo. De uitge-stelde oorlog (Houtekiet 1999) – heb ik geprobeerd aan te gevendat deze conflicten het gevolg waren van aan de ene kant het pro-ces van natie- en staatsvorming op de Balkan en aan de andere kantvan de desintegratie van het Joegoslavische federale systeem. In ditboek heb ik de jongste ‘Joegoslavische’ burgeroorlog in Macedoniëin 2001 eveneens vanuit die invalshoek beschreven. Terwijl in beidevorige boeken de aandacht vooral uitging naar de ‘constructiefouten’in het Joegoslavische federale systeem, ligt de nadruk hier op dehistorische achtergronden. Deze benadering bood me de gelegen-heid dieper in te gaan op een aantal aspecten van de geschiedenisvan de Balkan in het algemeen. Die historische beschouwingen kun-nen gelezen worden als een aanvulling op wat aan bod kwam in Desloop van Joegoslavië en Kosovo.

Vanuit dat historische perspectief bekeken vloeiden de (burger)-oorlogen in Kroatië en Bosnië-Herzegovina onder meer voort uithet streven van de Serven naar een staat, waarin alle Serven samen-leefden. Dit streven werd vooral in de hand gewerkt door de al dan

Page 8: Macedonië

8

niet terechte vrees van de Serven in de nieuwe ‘ex-Joegoslavische’onafhankelijke staten Kroatië en Bosnië-Herzegovina als minder-heid gediscrimineerd te worden. De conflicten in Kosovo en Mace-donië waren het gevolg van een soortgelijk streven van de Albane-zen naar een staat, waarin alle Albanezen samenleefden. Ook voorhen was die staat een alternatief voor hun minderheidspositie inJoegoslavië en Macedonië.

Spanningen en conflicten tussen meerderheden en minderhedenin staten zijn niet typerend voor de Balkan alléén; zij komen overalter wereld voor. Die spanningen en conflicten hebben echter nietaltíjd bestaan. Ze zijn duidelijk gerelateerd aan de idee van de naaretno-culturele homogeniteit strevende, etnisch-nationale staat. Hetis dan ook onjuist om de Balkan te beschouwen als een bijzonderprobleemgebied, of als een gebied waar volken elkaar ‘altijd al’naar het leven hebben gestaan. Ik ga in dit boek tamelijk uitvoerigin op de geschiedenis van Macedonië in de pre-nationalistische pe-riode, in een poging deze vooroordelen ten aanzien van de Balkante weerleggen.

Een ander aspect van de geschiedenis van Macedonië, waaraanik in dit boek meer dan de gebruikelijke aandacht besteed, is hetontstaan van de Macedonische natie. De ‘nationale identiteit’ vande Slavische Macedoniërs vormt namelijk de kern van de Macedo-nische kwestie, zoals ze door de Balkanvolken zelf gepercipieerdwordt. Maar de ontstaansgeschiedenis van de Macedonische natiebood me ook de gelegenheid wat langer stil te staan bij een aantalbijzonderheden van natievorming op de Balkan in het algemeen.Misschien horen deze beschouwingen eerder thuis in discussies dieop de Balkan zelf gevoerd worden – op theoretisch niveau en con-creet, naar aanleiding van ‘de Macedoniërs’ –, maar de manierwaarop ook veel westerse auteurs over nationale identiteiten op deBalkan schrijven als over onbetwistbare feitelijkheden, doet ver-moeden dat mijn excursie in een boek, bestemd voor een westerspubliek, toch niet helemaal overbodig is.

Tenslotte: ook met dit boek wil ik niemand overtuigen van eenof ander ‘groot gelijk’. Ik ben tevreden als de lezer na de lectuurervan besluit dat hij of zij niet meer weet wat van ‘de Macedonischekwestie’ te denken. Twijfel heeft meer gemeen met kennis dan ze-kerheid.

Page 9: Macedonië

9

1

Balkanisme

HET MEER VAN PRESPA ligt in vogelvlucht op een kilometer ofdertig van de stad Ohrid – het pittoreske vakantieoord dat in

vrediger tijden door toedoen van de in robuuste couleur locale ge-penseelde romans van A. den Doolaard veel Nederlandse toeristentrok. Het blauwgroene water rimpelt stil tussen de steile bergen; bijde oever hoor je alleen af en toe het vleugelgeklap van een water-vogel of de doffe plons van een karper die naar de bodem schiet.

Ondanks de overweldigende scenery is het meer van Prespa eennaargeestige plek. Wie veel door de Balkan gereisd heeft, kent dedreigende sfeer die zich van het landschap meester maakt in denabijheid van een staatsgrens. Mensen lijken er verdwaald, gebou-wen hebben er een ondoorgrondelijke bestemming, wegen lopen erdood. Dezelfde sfeer ligt ook over het meer van Prespa: ergens opde bodem bevindt zich het punt waar Albanië, Griekenland enMacedonië elkaar raken. Op de Albanese oever rijst een zwart,ondoordringbaar woud op waarin wolven en jakhalzen leven. Vroe-ger werd de grenszone argwanend bespied door zwaarbewapendeAlbanese militairen, die burgers verhinderden de volksrepubliek teontvluchten. De Griekse oever is even onherbergzaam. Vandaag dedag proberen Griekse soldaten er met veel minder succes Albaneseburgers te beletten illegaal de Helleense republiek in te komen. Rond

Page 10: Macedonië

10

het meer van Prespa heersen wantrouwen en angst. De Griekse grens-wachters bij Niki bejegenen Macedonische reizigers – zelfs in hetbezit van geldige papieren – met onverholen afkeer, net zoals deMacedonische grenswachters bij Hani i Hoti doen met bezoekersuit Albanië.

Dit beklemmende oord aan de rand van drie staten, waar van-daag de verscheurdheid van de Balkan voelbaar als elektriciteit inonweerslucht aanwezig is, was rond het jaar 1100 het centrum vaneen machtig rijk. Op het grote eiland, dat tegenwoordig bij deAlbanese oever van het Prespameer, maar nog net binnen de Mace-donische wateren ligt, bevond zich toen de ‘Burcht’ (Grad) vantsaar Samuil; vanuit Ochrid heerste hij over Macedonië, Albanië,Epirus, Thessalië en het oosten van Bulgarije. Het gebied rond hetmeer van Prespa was echter in het verleden nog om een heel anderereden niet een perifeer, maar juist erg ‘centraal’ deel van de Balkan.Precies in deze streek hebben zich culturele processen voorgedaan,die de identiteit van de Balkan gevormd hebben.1

In een wijd gebied om het Prespameer bestaat de grootste dicht-heid aan zogenoemde balkanismen. ‘Balkanisme’ is een term uit detaalkunde, waarmee grammaticale overeenkomsten tussen diverseBalkantalen aangeduid worden. De Balkantalen behoren tot zeeruiteenlopende taalfamilies: Bulgaars, Macedonisch, Servisch, Bos-nisch en Kroatisch zijn Slavische talen; Roemeens en Aroemeens,de taal van de Vlachen, zijn Romaanse talen; Albanees en Grieksbehoren, net als de genoemde talen, wel tot de grote Indo-europesefamilie, maar zijn daarbinnen niet met andere talen verwant, enook niet met elkaar. Het verrassende is nu dat de Balkantalen, on-danks hun totaal verschillende Slavische, Romaanse, Griekse enAlbanese woordenschat, een frappant groot aantal fonologische,morfologische en syntactische overeenkomsten vertonen zoals hetontbreken van de infinitief, het gepostponeerde lidwoord (dat nietaan het zelfstandig naamwoord voorafgaat, maar er achteraan aanvastzit), de vorming van de toekomende tijd met een (onverander-lijk) woord dat in alle Balkantalen etymologisch teruggaat op hetwerkwoord ‘willen’, enzovoort. Zulke overeenkomsten – er bestaaner nog vele tientallen andere – heten ‘balkanismen’. De talen waarinzulke balkanismen voorkomen, behoren tot de ‘Balkantalenbond’.De meeste balkanismen komen voor in het Albanees, Bulgaars,Macedonisch, Roemeens en Aroemeens. De grootste concentratieaan balkanismen vinden we in de Albanese, Griekse, Macedonische

Page 11: Macedonië

11

en Aroemeense dialecten, gesproken in de omgeving van het meervan Prespa. (Asenova 1989: 215)

Sinds de Sloveen Jernej Kopitar in 1829 de Balkantalenbondvoor het eerst beschreef, hebben taalkundigen gezocht naar eenverklaring voor het fenomeen. Vandaag wordt algemeen aangeno-men dat die verklaring moet worden gezocht in de zeer verspreidetwee- en meertaligheid van de bewoners van de Balkan – op haarbeurt een gevolg van de grote demografische mobiliteit. Spontaneen gedwongen volksverhuizingen, nomadisme, seizoenarbeid, et-nisch gemengde huwelijken en dergelijke kwamen gedurende veleeeuwen frequent voor. De mensen op de Balkan spraken elkaarstalen, spraken diverse talen door elkaar, en namen op grote schaalniet alleen woorden, maar ook grammaticale constructies uit el-kaars talen over. De uitwisseling gebeurde op de meest intense wijzeop zulke plekken, waar sprekers van talen van diverse families hetmeest gemengd met elkaar leefden. De enige plek op de Balkanwaar Albanees, Grieks, Slavisch en Aroemeens eeuwenlang intenscontact met elkaar hadden, was de streek rond het meer van Prespa.Hier ligt de zenuwknoop van de Balkantalenbond.

Het toepassingsveld van de term ‘balkanisme’ kan makkelijkuitgebreid worden naar andere aspecten van de cultuur. De geeste-lijke en materiële cultuur van de Balkanvolken krioelt van de bal-kanismen. Er zijn talloze identieke of gelijksoortige elementen inde orale literatuur, de muzikale tradities, de zeden en gewoonten,gebruiksvoorwerpen en hun decoratie, en dergelijke. Álle compo-nenten van de volkscultuur zijn immers het voorwerp geweest vaneen intense ruilhandel. Die resulteerde uiteindelijk in iets wat wezonder veel voorbehoud kunnen bestempelen als een gemeenschap-pelijke ‘Balkancultuur’, met uiteraard bepaalde regionale – veeleerdan nationale – varianten.

De jongste jaren heeft het woord ‘balkanisme’ een grotere be-kendheid verworven in een heel andere betekenis. In 1994 publi-ceerde de in de Verenigde Staten levende Bulgaarse historica MariaTodorova in the Slavic Review ‘The Balkans. From Discovery toInvention’, waarin ze de term ‘balkanisme’ introduceerde als aan-duiding van het geheel van negatieve vooroordelen dat de media ende publieke opinie in het Westen er ten aanzien van de Balkan opna houden (Todorova 1994). Haar argumentatie lag voor een grootdeel in de lijn van wat Edward Said poneerde in zijn Orientalism(Said 1978). Met name bestreed Todorova de taaie idee als ware de

Page 12: Macedonië

12

Balkan de arena van eeuwenoude tribale haat en buitengewoongewelddadige etnische conflicten, van politieke verdeeldheid enstaatkundige versnippering. Deze ideeën, die ze later uitwerkte inImagining the Balkans (Todorova 1997), kenden een groot succesin academische kringen, maar de academische beoefenaars van debalkanistiek hoefden eigenlijk niet meer overtuigd te worden. Húnvisie op de Balkan was altijd al veel genuanceerder geweest dan dievan politici en politieke commentatoren.

De Amerikaanse taalkundige Victor A. Friedman vestigde ineen artikel in het Bulletin de l’Association des Études du Sud-EstEuropéen (Friedman 1994-1995) de aandacht op de merkwaar-dige tegenstelling tussen ‘balkanisme’ als taalkundig fenomeen enhet negatieve beeld van de Balkan dat Todorova met ‘balkanisme’aanduidt. Terwijl het balkanisme in de taalkunde het resultaat isvan convergentie, van een zich naar elkaar toe ontwikkelen vantalen en bij uitbreiding culturen, heeft het balkanisme van de ima-gologie te maken met het resultaat van divergentie, van verdeeld-heid en conflicten. Met andere woorden, het bevooroordeelde beeldvan de Balkan als een oord van ‘eeuwenoude etnische conflicten’wordt tegengesproken door de sociale en culturele realiteit die detaalkunde onthult. De gemeenschappelijke grammaticale kenmer-ken van de Balkantalen kunnen immers alleen maar het resultaatzijn van intense contacten tussen de diverse etno-culturele gemeen-schappen, en die kan men zich moeilijk anders voorstellen dan invreedzame omstandigheden. Dit betekent dat het min of meer har-monieus samenleven van etno-culturele gemeenschappen gedurendevele eeuwen veel typerender voor de Balkan geweest is dan het vóór-komen van etnische conflicten.

De convergerende cultuurelementen kenden dus hun grootstedichtheid in Macedonië, in het gebied rond het meer van Prespa.Hier vormde zich, half verborgen achter het grillige spektakel vandynastieke twisten, veranderende grenzen en allerlei andere, tame-lijk futiele historische gebeurtenissen, de gemeenschappelijke iden-titeit van de Balkanvolken op de meest compacte wijze. Deson-danks wordt het meer van Prespa en het aangrenzende gebied, waarvoordien alles in alles kon vervloeien, vandaag de dag in drie hoe-kige stukken verdeeld door onzichtbare grenzen, die staten en vol-ken, nationale talen en culturen onverbiddelijk van elkaar schei-den. Dát is het resultaat van de omgekeerde historische ontwikke-ling, van een proces van divergentie, dat de gemeenschappelijke

Page 13: Macedonië

13

Balkancultuur deed uiteenvallen in een aantal zich scherp van el-kaar onderscheidende nationale culturen. Het is dit relatief jongeproces dat, waargenomen op een eenzijdige, selectieve, onbegrij-pende manier, aan de basis ligt van de vooroordelen die Todorova‘balkanisme’ noemt.

Op welk moment in de geschiedenis en door welke omstandig-heden kon de convergentie overgaan in divergentie? Dit moment isde late 18e en 19e eeuw; de omstandigheden hebben te maken metde verwestersing van het Osmaanse Rijk, waarvan ook de Balkandeel uitmaakte. De ideeën van de Verlichting deden het verlangenontstaan naar een rechtsstaat, een parlementaire democratie, dieeen einde zou maken aan het Osmaanse feodalisme, de religieuzediscriminatie en het absolutisme van de sultan. Rigas FereosVelestinlis (1757-1798), een Vlach uit Thessalië, die geïnspireerdwerd door de Franse constitutie van 1793 en 1795, verdedigde eenFrans, civiel nationalisme, dat ruimte bood aan diverse ‘stammen’(zoals volken toen nog heetten) en talen binnen een ‘Helleense de-mocratie’. Maar algauw kreeg de natie een puur etnische invulling,naar Duits model. Dit etnische nationalisme streefde naar de crea-tie van etnisch-homogene naties en eiste voor elke natie een exclu-sief grondgebied op. Democratie en cultureel pluralisme raaktenvergeten. De nationalistische ideologen ontkenden het bestaan vaneen gemeenschappelijke Balkancultuur. Elk van hen construeerdevoor zijn volk een unieke nationale identiteit, waardoor het zo veelmogelijk verschilde van de buurvolken. In dezelfde periode ont-stonden op de Balkan ook de nationale standaardtalen, basiscom-ponenten van de nationale identiteit met een grote symboolwaarde.De Balkantalenbond hield stand, omdat het niet mogelijk was degrammaticale eigenschappen van de taal te veranderen. Leenwoor-den werden echter radicaal vervangen door ‘eigen’ woorden, omde nationale taal van vreemde smetten te zuiveren. Niet alleen detaal trouwens, maar ook de natie zelf moest ‘zuiver’ zijn. De onaf-hankelijke Balkanstaten, die in de 19e en de 20e eeuw ontstonden,voerden een politiek van etnische homogenisering. Minderhedenwerden geassimileerd, verjaagd of vermoord. In het beste gevalmoesten ze genoegen nemen met de positie van tweederangsburgers.

‘Nationale identiteit’ wordt geconstrueerd door middel van ver-halen over gemeenschappelijke voorouders, een gemeenschappe-lijk historisch verleden, een gemeenschappelijke volksaard, gemeen-schappelijke nationale belangen, zeden en gewoonten, nationale

Page 14: Macedonië

14

kunstscholen en dergelijke. Die verhalen worden bedacht door schrij-vers, historici, journalisten en politici en vervolgens de bevolkingbijgebracht door de instellingen waarover de staat het politieke esta-blishment laat beschikken: onderwijs, media, leger. Ook op de Bal-kan heeft elke staat zijn eigen nationale mythen over de volksaarden het verleden die samen fungeren als een nationaal credo.Macedonië, het gebied waar gedurende zo vele eeuwen Albanezen,Bulgaren, Grieken, Serven, Vlachen en Turken samenleefden, heeftin de nationale mythen van al deze volken onvermijdelijk een be-langrijke plaats ingenomen. De Macedonische Slaven, die zich te-gen het einde van de 19e eeuw ‘Macedoniërs’ gingen noemen, had-den nog een ander eigen verhaal. Het ging om even zoveel verschil-lende percepties van het verleden en de identiteit van de bewonersvan Macedonië – percepties, die territoriale aanspraken krachtmoesten bijzetten en waaruit het strijdvaardige geloof in het eigen‘groot gelijk’ geput werd.

De opkomst van het nationalisme in de 19e eeuw betekende heteinde van de Balkancultuurgemeenschap. In de meeste Balkanlandenleidde de politiek van etnische homogenisering al in de jaren on-middellijk voor en na de Eerste Wereldoorlog tot de vestiging vaneen echte of geveinsde etnisch homogene staat. In Joegoslavië ge-beurde dat pas in de loop van het voorbije decennium. Het multi-nationale, federale Joegoslavië viel uiteen in vier onafhankelijkerepublieken, die zichzelf – in weerwil van het ‘civiele’ karakter vanhun respectieve grondwetten – zien als etnisch-nationale staten enhun minderheden navenant behandelen. In de vijfde republiek,Bosnië-Hercegovina, leven drie naties apart – binnen de grenzenvan een eigen ‘entiteit’ (deelstaat) zoals de Serven, of binnen éénentiteit zoals de Bosnjakken en de Kroaten, maar dan verdeeld doorwantrouwen en haat. Kosovo werd de facto de etnisch-homogeneAlbanese staat waarvan de Kosovaren gedroomd hadden. In Mace-donië werden de Albanezen vroeger als minderheid gediscrimineerd,worden de Macedoniërs nú door de internationale gemeenschapgedwongen ‘hun’ nationale staat met een Albanese natie te delen,maar blijven de twee gemeenschappen eveneens door wantrouwenen rancune gescheiden.

Todorova (1997: 32-7) legt uit dat de term ‘balkanisering’ – de‘verbrokkeling van staten in kleine en niet-levensvatbare staatjes’ –in West-Europa bedacht werd tegen het einde van de Eerste We-reldoorlog, maar eigenlijk toen niet toepasselijk was. Het resultaat

Page 15: Macedonië

15

van de Balkanoorlogen en de Eerste Wereldoorlog was niet zozeerterritoriale verbrokkeling, maar territoriale uitbreiding van de be-staande Balkanstaten en daarmee de toename van hun levensvat-baarheid. ‘Balkanisering’ is een mooi voorbeeld van balkanisme inde betekenis die Todorova aan dat woord geeft. Pas in het laatstedecennium van de 20e eeuw viel Joegoslavië inderdaad uiteen inkleine, maar wellicht niet allemaal ook niet-levensvatbare staatjes.Was het gebruik van de term dan profetisch? Waarschijnlijk ginghet veeleer om een self-fulfilling prophecy. De perceptie van de Bal-kan als een regio, waarin ‘de verbrokkeling van staten in kleine enonlevensvatbare staatjes’ tot de essentie behoort, heeft er wellichtmede toe bijgedragen dat de internationale gemeenschap de desin-tegratie van Joegoslavië a priori als onvermijdelijk beschouwde enook vanuit die visie met de strijdende partijen omging.

De imagologie vindt de scheppers en gebruikers van ‘beelden’minstens even interessant als het verbeelde. De scheppers van ‘bal-kanisme’ zijn West-Europese en Amerikaanse reizigers, schrijversen journalisten en – in mindere mate dan het geval is bij ‘oriëntalisme’– academici. Fundamenteel voor het ‘oriëntalisme’, meent Said, zijnde (post)koloniale machtsverhoudingen tussen het Westen en hetislamitische Nabije Oosten, die de perceptie van veel westersewetenschapsmensen, kunstenaars en schrijvers vervormen. De Bal-kanlanden waren nooit kolonies in de letterlijke zin van het woord,maar dat heeft niet belet dat sinds het einde van de 18e eeuw deEuropese grote mogendheden – en sinds de 20e eeuw ook de Vere-nigde Staten – zich herhaaldelijk en met een zekere gretigheid metde Balkan inlieten. Die mogendheden waren niet louter de meewa-rige getuigen van de ‘eeuwenoude etnische conflicten’. Ze kwamenook tussen beide, gebruikten ze om hun eigen doelstellingen te rea-liseren en lokten ze soms uit. Het beeld van de bewoners van deBalkan als redeloze, door tribale instincten gedreven kemphanenkwam dan goed van pas. Het verleende diplomatieke chantage enmilitaire operaties het flatterende aura van edelmoedige interven-ties, bedoeld om erger bloedvergieten te voorkomen of de regio te‘stabiliseren’. In feite ging het om invloedssferen en macht; het hu-manitaire aspect was veeleer een soort van collateral benefit. DeMacedonische kwestie, waarover dit boek gaat, is vanaf haar ont-staan op het einde van de 19e eeuw tot op heden een ‘internatio-nale’ aangelegenheid geweest. De naargeestige sfeer om het meervan Prespa is nog de muffe lucht van de Koude Oorlog, toen het

Page 16: Macedonië

16

Balkanschiereiland en in het bijzonder Macedonië drastischer danooit in hun geschiedenis door ’s werelds grote mogendheden in ide-ologische blokken en militaire allianties verdeeld waren.

Page 17: Macedonië

17

2

Een ‘Servo-Albano-Bulgaro-Vlach’

ALS GEOGRAFISCHE ENTITEIT HEEFT Macedonië een wissel-vallig bestaan gekend. Het antieke Macedonië van vóór de

spectaculaire expansie onder Filips en Alexander in de 4e eeuwvoor Christus strekte zich uit tussen de Strymon (Slav. Struma) inhet oosten tot aan het meer van Ohrid en het Pindusgebergte in hetwesten; de zuidelijke grens lag bij de rivier de Haliakmon. In deByzantijnse tijd, meer bepaald van de 10e tot de 12e eeuw, bevondhet thema (Byzantijnse militair-administratief gebied) Makedhoniazich ter hoogte van het huidige Thracië (Zuidoost-Bulgarije, Noord-oost-Griekenland, Europees Turkije) – een gebied dat niet eens tendele samenvalt met het oude Macedonië. In de Osmaanse periodevormde Macedonië geen aparte administratieve eenheid; het wasverdeeld over verschillende sancaks (provincies), waarvan de gren-zen zeer veranderlijk waren. In de 19e eeuw bestond er een sancakSelanik (Thessaloniki), maar Noordoost-Macedonië behoorde totde sancak Kosovo en West-Macedonië met een aanzienlijk deel vanThessalië tot de sancak Monastir (Bitola). Reizigers uit die tijd noe-men als grenzen van Macedonië het Šargebergte in het noorden, deRodopen in het oosten, het Pindusgebergte met de Olympus en deEgeïsche Zee in het zuiden, en de meren van Ohrid en Prespa in hetwesten. Macedonië strekte zich dus in de 19e eeuw aanzienlijk ver-

Page 18: Macedonië

18

der naar het noorden uit dan in de Oudheid. Een grote historischecontinuïteit vertoont de geografische ruimte met de naam Macedoniëniet.

Het antieke Macedonië werd bewoond door Macedoniërs. Wiedie Macedoniërs precies waren en vooral of het Grieken waren ofeen ander volk, is geen uitgemaakte zaak. Het weinige dat van detaal van de oude Macedoniërs bekend is, biedt geen houvast. Bijhet honderdtal Macedonische glossen waarover we beschikken, zit-ten veel Griekse leenwoorden, wat erop wijst dat de Macedoniërsal in een vroeg stadium – omstreeks 500 voor Christus – vergriekstwerden. Volgens de gerenommeerde Bulgaarse taalkundige VladimirGeorgiev moet het Macedonisch een andere taal dan het Grieksgeweest zijn en verschilde het ook van het Illyrisch en het Thracisch– de twee andere grote talen die in de Oudheid op de Balkan ge-sproken werden (Georgiev 1977: 235-243).

De eigenlijke Macedoniërs waren vermoedelijk géén ‘etnische’Grieken, maar op het moment dat ze in de geschiedenis verschenenwas een proces van vergrieksing bezig dat uiteindelijk wel Grieken– in de zin van deelgenoten van de Griekse beschaving – van hengemaakt heeft. De Macedoniërs leefden in de onmiddellijke nabij-heid van Grieken en de aantrekkingskracht van de Griekse cultuurwas vooral voor de sociale bovenlaag moeilijk te weerstaan. Daar-naast was de bevolking van Macedonië vermoedelijk – ook toen al– niet etnisch homogeen, maar leefden er naast ‘etnische’ Mace-doniërs, die (aanvankelijk) Macedonisch spraken, ook Grieken,Illyriërs en Thraciërs. Dat verklaart waarom de Oude Grieken zelfde Macedoniërs nu eens als ‘Hellenen’ beschouwden, en dan weerals ‘barbaren’.

In de loop der eeuwen werd nagenoeg de hele bevolking vanMacedonië vergriekst. De Macedonische taal verdween compleet;in de aangrenzende gebieden in het noorden bleef Illyrisch enThracisch gesproken worden, maar ook daar rukte het Grieks alscultuurtaal op. Na de integratie van het Balkanschiereiland in hetRomeinse Rijk en de invoering van het Latijn als ‘officiële’ taalbleef het Grieks zich verspreiden. Een deel van de Illyriërs en deThraciërs echter werd gelatiniseerd, vooral in de steden en langs degrote wegen. Het Thracisch werd helemaal door het Latijn ver-drongen, zij het niet zonder sporen na te laten. Zo ontstond eenOost-Romaanse taal, het Aroemeens (Vlachs, Kutsovlachs,Tsintsaars), de taal van de Vlachen. Het Aroemeens is erg verwant

Page 19: Macedonië

19

met het Roemeens en Roemeense linguïsten beschouwen het alseen Roemeens dialect. Aroemeens was in de Middeleeuwen op deBalkan een zeer verspreide taal; vandaag wordt het nog gesprokendoor tanende populaties in Albanië, Thessalië en Macedonië.

Als de Albanese taalkundigen gelijk hebben en het huidige Al-banees de voortzetting is van het Illyrisch, dan was de latiniseringvan het Illyrisch veel minder ingrijpend. Het Albanees is sterk gete-kend door het Latijn, maar heeft zijn apart karakter behouden.Overigens hechtten niet alle linguïsten geloof aan de genoemde vi-sies op de ontstaansgeschiedenis van het Aroemeens en het Alba-nees. Sommigen vermoeden dat het Albanees, Aroemeens en Roe-meens teruggaan op het gelatiniseerde Thracisch, gesproken in dedriehoek tussen Sofia, Niš en Skopje, en dat Albanezen, Aroemenenen Roemenen zich van daaruit verspreid hebben (Georgiev 1966:291-3; Georgiev 1977: 212-5). Het vervelende van deze theorie voorde Albanezen is dat zij in dat geval niet afstammen van de Illyriërs,en dus ook niet al van in de vroegste Oudheid in hun ‘Albanesegebieden’ – Albanië, Kosovo, Macedonië, Epirus – geleefd hebben.Daarmee komen hun historische aanspraken op deze gebieden opde helling te staan.

Hoe dan ook, Albanees, Grieks en Aroemeens zijn in Macedoniëautochtone talen, in de zin dat hun respectieve voorlopers – Illyrisch,(Klassiek) Grieks en Thracisch – er naar alle waarschijnlijkheid alin de Oudheid gesproken werden. Of dat ook betekent dat de hui-dige Albanezen, Grieken en Vlachen de biologische nakomelingenzijn van de Illyriërs, Grieken en Thraciërs, met andere woorden,dat er ook een genetische continuïteit bestaat, is een heel anderevraag. In de hellenistische periode zijn Macedoniërs, Illyriërs enThraciërs gehelleniseerd, maar in de Romeinse periode zijn ookGrieken gelatiniseerd, en in de Byzantijnse periode, na de opdelingvan het Romeinse Rijk, zijn de meeste Romaanstaligen weer gehel-leniseerd. Niet dat historici uit de bronnen veel over deze ontwik-kelingen hebben kunnen achterhalen of dat taalkundigen over tek-sten beschikken aan de hand waarvan ze deze processen kunnenreconstrueren, maar je kunt je moeilijk voorstellen hoe het andersgegaan kan zijn.

De komst van de Slaven, die zich in de 6e-7e eeuw op de Balkanvestigden, betekende de massale inbreng van nóg een etnisch ingre-diënt en nóg een taal. De Slaven drongen vanuit Pannonië, ten noor-den van de Donau, ver naar het zuiden door en vestigden zich blij-

Page 20: Macedonië

20

vend op de Balkan. Oude toponiemen verraden sporen van Slavi-sche aanwezigheid tot op de Peloponnesos (Fine 1995: 59-64). Opeen moderne kaart van Grieks Macedonië merk je daar niet veelmeer van, omdat bijna alle Slavische plaatsnamen in Griekenlandin de 19e en 20e eeuw systematisch vervangen zijn door Griekse,maar reizigers die het gebied bezochten toen het nog Osmaans was,noemen die Slavische plaatsnamen nog. Met name Macedonië werdgrondig geslaviseerd. Dat blijkt ook uit de geschreven bronnen. Diemaken melding van compacte massa’s Slaven, die herhaaldelijk pro-beerden de havenstad Thessaloniki in te nemen. De Heilige Deme-trius, de patroonheilige van Thessaloniki, moest meermaals per-soonlijk tussenbeide komen om inname en plundering van de staddoor de Slaven te beletten.

Met de komst van de Slaven op de Balkan werd het patroonvan etnische vermenging en assimilatie nog ingewikkelder. Veel Grie-ken, Illyriërs/Albanezen en Thraciërs/Vlachen werden geslaviseerd,maar tegelijk werden veel Slaven vergriekst of gealbaniseerd. Allecombinaties kwamen voor. Het ging om een proces dat verliep viadiverse stadia van bi- of polylinguïsme die vele eeuwen in beslagnamen. Door de inwerking van de verschillende talen op elkaarontstond de Balkantalenbond.

Twee ontwikkelingen zijn bijzonder relevant met betrekking totMacedonië. Tot in de 6e-7e eeuw werd ten zuiden van de lijn Durrës-Constantinopel door compacte massa’s Grieks gesproken; in de 7eeeuw drongen de Slaven het Grieks ver naar het zuiden terug. Hethandhaafde zich vermoedelijk enkel in het hooggebergte en de kust-steden. Vanaf de 9e eeuw heroverde het Grieks de verloren positiesin het noorden tot ongeveer halverwege Macedonië – als gevolgvan overplantingen van Grieken uit Klein-Azië die de Byzantijnsekeizers organiseerden, en van het feit dat veel Slaven Grieks gingenspreken (Fine 1995: 80-2). Zuid-Albanië werd in de 6e-7e eeuweveneens grotendeels geslaviseerd, zo blijkt weer uit de toponiemen,maar vanaf de 13e eeuw werden de Slaven daar als gevolg vanAlbanese expansie gealbaniseerd (Seliščev 1981b).

Bestaat er nauwelijks enige relatie tussen taal en genetische af-komst, nog geringer is – althans vóór de 19e eeuw – het verbandtussen het verspreidingsgebied van bepaalde etno-culturele groe-pen en staatsgrenzen. Toen de Slaven het Balkanschiereiland over-spoelden, maakte dit nog deel uit van het Byzantijnse Rijk. De Sla-ven stichtten in de gebieden waar ze zich settelden aanvankelijk

Page 21: Macedonië

21

geen eigen staten. De Byzantijnse schrijvers spreken van sklaviniai– gebieden zonder bepaalde grenzen, waarbinnen de Slaven in lossestamverbanden leefden. Formeel bevonden die sklaviniai zich bin-nen de grenzen van het Byzantijnse Rijk, al oefende Constantinopeler geen effectieve controle over uit. Tussen de Slavische leiders ende Byzantijnse keizer bestond soms een soort van feodale relatie.Nu eens betaalden de Slaven tribuut aan de keizer, dan weer omge-keerd. Slaven en Byzantijnen dreven handel met elkaar en Slavenwerden opgenomen in het Byzantijnse leger en de Byzantijnse ad-ministratie. Byzantijnse missionarissen probeerden de Slavischeheidenen te kerstenen en Byzantijnse generaals probeerden de ver-loren gebieden met hun nieuwe Slavische bevolking te heroveren.Het Byzantijnse Rijk was een multi-etnische staat, waarbinnen ie-der die het christendom beleed en in staat was zich in de ‘officiële’taal van het rijk, het Grieks, uit te drukken, als ‘Romeins burger’2

aanvaard werd en in principe toegang had tot alle ambten, inclu-sief dat van keizer.

De vroegste Slavische staat op de Balkan, Bulgarije, werd ge-sticht in 681. Enkele decennia eerder waren de Proto-Bulgaren –een Turks nomadenvolk verwant met de Hunnen – onder leidingvan hun khan Asparuh vanuit de Zuid-Russische steppen de Donauovergetrokken en hadden zich in het noordoosten van het huidigeBulgarije gevestigd.3 De Proto-Bulgaren sloten een militair bond-genootschap met een zevental plaatselijke Slavische stammen ensamen versloegen ze in 681 de Byzantijnse keizer Constantijn IV endwongen hem tribuut te betalen. Van een echte ‘stichting’ is eigen-lijk geen sprake. In feite gaat het om een belangrijke gebeurtenis –een soort van internationale erkenning – in een lang proces vanstaatkundige consolidatie.

Het prille Bulgarije was eveneens een multi-etnische staat: erleefden Proto-Bulgaren en Slaven, maar ook Thraciërs/Vlachen,Grieken en nog andere kleinere etnische groepen. De Proto-Bulga-ren werden in de loop van de volgende eeuwen door de Slaven inhun rijk volledig geassimileerd. Die Slaven noemden zich voortaannaar hun heersers Bulgaren, en zo heten ze tot op heden nog. Ter-men als ‘Bulgaren’, ‘Bulgaars’ en dergelijke sloegen aanvankelijkveeleer op de staat, de dynastie, haar leger en administratie, hetterritorium en de bevolking waarover ze heerste; pas in de loop vande volgende eeuwen vormde zich een Slavisch-Bulgaarse etno-cul-turele gemeenschap, die vervolgens tegen het einde van de 19e eeuween nationale gemeenschap werd.

Page 22: Macedonië

22

Ook de Slaven in Centraal-Macedonië kwamen halverwege de7e eeuw onder de heerschappij van een Proto-Bulgaars stamhoofd,Kuber, maar Macedonië bleef als sklavinia formeel binnen de By-zantijnse grenzen. Pas tegen de helft van de 9e eeuw werd Noord-en West-Macedonië door het Bulgaarse Rijk geannexeerd. Wat la-ter, in 864, besloot de Bulgaarse khan Boris het christendom alsstaatsgodsdienst in zijn rijk in te voeren. Hij liet zich dopen enheette voortaan Michaël, naar zijn peetvader, de Byzantijnse keizerMichaël III. Aanvankelijk vielen de Bulgaarse bisdommen nog on-der de bevoegdheid van het Patriarchaat van Constantinopel enwas het Grieks de taal van de liturgie en de kerkelijke administra-tie. De Bulgaren echter zagen de Byzantijnse jurisdictie over deBulgaarse bisdommen als een bedreiging voor hun soevereiniteit enin de jaren 880 voerden ze het Kerkslavisch als taal van de liturgieen als ‘officiële’ taal in hun rijk in. Daarbij maakten ze gebruik vande diensten van de leerlingen van Cyrillus en Methodius. Deze tweeByzantijnse monniken uit Thessaloniki hadden al in de jaren 860een Slavisch alfabet vervaardigd en de belangrijkste religieuze enliturgische teksten ten behoeve van de Moravische kerk in hetKerkslavisch vertaald.

Met de beslissing om de Kerkslavische ritus in te voeren beoog-den de Bulgaarse vorsten ook een einde te maken aan de religieuzeen taalkundige verschillen tussen Proto-Bulgaren en Slaven in hunrijk en de diverse gebieden die tot hun rijk behoorden middels ééntaal en één godsdienst hechter aan elkaar te smeden. Om die redenstuurden ze Kliment, een leerling van Cyrillus en Methodius, naarOhrid in Macedonië. Opererend vanuit die stad kerstende Klimentde heidense Slaven in de Slavische ritus. Kliment was een bijzonderijverig missionaris, leraar, vertaler en auteur en zijn activiteiten droe-gen aanzienlijk bij tot de consolidatie van de Bulgaarse heerschap-pij over Macedonië. Tegen het einde van de 9e eeuw, onder vorstSimeon (864-927, vanaf 893 tsaar), maakte heel Macedonië, metuitzondering van de stad Thessaloniki en het schiereiland Chal-kidiki, deel uit van het Bulgaarse Rijk, dat toen ook Roemenië,Servië, oostelijk Thessalië en een deel van de noordelijke kust vande Zee van Marmara omvatte. Simeon promoveerde de Bulgaarsekerk in 918 eenzijdig tot patriarchaat. In 927 werd ze officieel alszodanig door het Patriarchaat van Constantinopel erkend.

Aan de Bulgaarse expansie onder Simeon kwam na zijn doodeen einde. Feodale verbrokkeling, dynastieke twisten en sociale

Page 23: Macedonië

23

onrust vielen samen met het onstuitbare streven naar het herstelvan het Byzantijnse Rijk onder de Macedonische keizers. (De Mace-donische keizers waren vermoedelijk Armeniërs, afkomstig uit hetthema Macedonië in Thracië, en niet van Slavische afkomst.) Metde hulp van de Russische troepen van grootvorst Svjatoslav vero-verde de Byzantijnse keizer Johannes I Tzimisces in de late jaren960 het oosten van het toenmalige Bulgarije – zowat het hele hui-dige Bulgarije. Het westelijke deel ontsnapte voorlopig nog aan eenByzantijnse bezetting. Daar bleven David, Mojsej, Aron en Samuil– de zonen van comes (graaf) Nikola van Sofia – verzet bieden.Vrijwel zeker behoorden ze niet tot de dynastie van de tsaar; moge-lijk waren ze ook geen Bulgaren en misschien niet eens Slaven. Hunerg on-Bulgaarse oudtestamentische namen zouden op Armeenseof – minder waarschijnlijk – Vlachse origine kunnen wijzen (Fine1995: 189; Winnifrith 1984: 104-5). Het waren hoe dan ook lo-kale feodale potentaten, die zich al eerder tegen het Bulgaarse cen-trale gezag verzet hadden.

De door de Byzantijnen afgezette en gevankelijk meegevoerdeBulgaarse tsaar Boris II had in Constantinopel een erefunctie ge-kregen; zijn eveneens meegevoerde jongere broer Roman was opbevel van de keizer gecastreerd. In 977 werden beiden vrijgelaten(of konden ontsnappen) en trokken naar het nog ‘vrije’ West-Bul-garije. Boris II werd aan de grens per abuis neergeschoten. Volgenssommige bronnen werd Roman tsaar; volgens andere bronnenkwam hij als castraat niet meer in aanmerking voor de troon. Hoedan ook, de cometopoulen (zonen van de comes) bleven de dienstuitmaken. Na de dood van zijn broers, waarin hij ook zelf de handhad, kreeg Samuil de touwtjes alleen in handen. In 997 werd hij tottsaar van de Bulgaren gekroond, mogelijk na de dood of de abdica-tie van Roman.

De kwestie of Samuil op legitieme wijze de Bulgaarse kroonverwierf, verdient enige aandacht, omdat Bulgaarse historici hetrijk van Samuil zien als een voortzetting van de Bulgaarse staat,terwijl Macedonische historici het rijk van Samuil beschouwen alseen aparte, Macedonische staat. Een legitieme opvolging maakt vanhet rijk van Samuil een Bulgaars rijk. Zag Samuil zichzelf als devoortzetter van de Bulgaarse staatsidee, of moest de Bulgaarse tsaren-kroon alleen maar een groter prestige verlenen aan een apart‘Macedonisch’ rijk? De visie van de Bulgaarse historici lijkt plausi-beler, met dien verstande dat ‘Bulgaars’ – evenmin als ‘Macedonisch’

Page 24: Macedonië

24

trouwens – omstreeks het jaar 1000 op een etnische of nationalegemeenschap in de moderne zin van het woord kan slaan.

De cometopoulen slaagden erin Noordoost-Bulgarije op deByzantijnen te heroveren en Samuil breidde het rijk vanuit Mace-donië nog uit met Kosovo, Montenegro en Thessalië. De hoofdstadvan zijn uitgestrekte rijk verplaatste zich voortdurend meer naarhet zuidoosten: van Sofia naar Skopje, daarna naar Ohrid. Op hetgrote eiland in het Prespameer bouwde Samuil een versterkt paleis– de Grad –, dat dienst deed als residentie. Samuil herstelde in Ohridhet Bulgaarse Patriarchaat, dat de Byzantijnen na de inname vande Bulgaarse hoofdstad Preslav in 971 afgeschaft hadden. De ge-vluchte Bulgaarse patriarch Damjan werd de eerste patriarch vanOhrid. Ook deze daad wijst op het bestaan van een grote mate vancontinuïteit tussen het Bulgaarse Rijk en dat van Samuil.

Het rijk van Samuil kende een kortstondig bestaan. Het werdbelaagd door keizer Basileius, die zich voorgenomen had het heleschiereiland weer onder Byzantijns gezag te brengen. In het najaarvan 1014 omsingelden de Byzantijnen het leger van Samuil in hetBelasicagebergte. Zijn 14.000 soldaten werden gevangengenomenen de ogen uitgestoken. Van elke honderdste soldaat werd slechtséén oog uitgestoken; die konden de anderen terug naar Samuil lei-den. Bij het zien van zijn verminkte soldaten kreeg Samuil een be-roerte; hij stierf enkele dagen later. Basileius verwierf de twijfelach-tige eretitel Boulgaroktonos , ‘de Bulgarendoder’ – tot verdriet vande 20e-eeuwse Macedonische historici.

In 1018 kwam het hele grondgebied van het Eerste BulgaarseRijk, inclusief Macedonië dus, voor het eerst sinds de Slavischeinvasies in de 6e-7e eeuw weer onder Byzantijnse heerschappij. Derechten van de Slavische adel werden gerespecteerd; Slavische edel-lieden kregen vooraanstaande functies in het Byzantijnse bestuur.De staatkundige continuïteit van Bulgarije werd min of meer instand gehouden door de aanstelling van een dux (hertog) voor hetthema Bulgarije. Dat omvatte echter enkel het grondgebied vanMacedonië met het gebied rond Kjustendil en Sofia, niet ook hetovergrote deel van het eigenlijke Bulgarije. Het Bulgaarse Patriar-chaat van Ohrid werd in rang verlaagd tot autocefaal Aartsbisdomvan Ohrid. Dat betekende dat het Aartsbisdom nominaal onderge-schikt werd aan het Patriarchaat van Constantinopel, maar in feiteslechts aan de keizer verantwoording verschuldigd was. Alle bis-dommen in West-Bulgarije en Macedonië vielen onder de jurisdic-

Page 25: Macedonië

25

tie van de aartsbisschop van Ohrid. Basileius stelde Joan, een Slaaf,aan als eerste aartsbisschop. De cultus van Bulgaarse heiligen werdin Griekse hagiografieën en kerkdiensten levendig gehouden. Overde relaties tussen Bulgaren en Byzantijnen schreef de Arabischechroniqueur al-Makin (geciteerd in Ireček 1978: 234): ‘De keizerkeerde terug naar Constantinopel en de Romeinen [Byzantijnen],die zich vermengden met de Bulgaren, verenigden zich met hen doorhuwelijksbanden. Aan de voormalige vijandelijke relaties tussen detwee volken kwam een einde.’ Wat niet belette dat, zoals in de restvan het Byzantijnse Rijk, ook in Bulgarije en Macedonië af en toeedelen tegen het Byzantijnse centrale gezag in opstand kwamen.Hoewel de literaire activiteiten in het Bulgaars konden voortgezetworden, leidde het Byzantijnse bestuur en de door al-Makin ver-melde huwelijksbanden hoe dan ook tot vergrieksing, vooral inMacedonië, dat het dichtst bij en ten dele in het Griekse taalgebiedgelegen was. Grieken konden zich ongehinderd in Macedonië ves-tigen en met name op het Zuid-Macedonische platteland nam hetaandeel van Grieken in de etnische samenstelling van de bevolkingtoe. De Bulgaarse sociale bovenlaag, die altijd al erg opengestaanhad voor de invloed van de Grieks-Byzantijnse cultuur, werd inversneld tempo vergriekst.

De eeuwen, volgend op de Byzantijnse ver- of herovering, wa-ren voor Macedonië bijzonder onrustig. In het begin van de jaren1070 brachten de Noormannen, onder leiding van Robert Guiscarden zijn zoon Bohemond de Byzantijnen zware nederlagen toe nabijDurrës in Albanië en Ioannina in Epirus. In de loop van de vol-gende jaren viel heel West-Macedonië in handen van de Noorman-nen. Na 1085 herstelden de Byzantijnen met harde hand hun gezagin Albanië en Macedonië. In 1096-1097 trokken de deelnemersaan de Eerste Kruisvaart, onder wie opnieuw Bohemond, via Alba-nië en Macedonië naar het oosten. Ze vormden een serieuze be-dreiging voor de stabiliteit van het Byzantijnse gezag in de regio.Onderweg plunderden ze dorpen, veroverden vestingen en perstende lokale Byzantijnse bestuurders af. Bohemond probeerde in 1107opnieuw vanuit Albanië delen van Macedonië te veroveren, maarde Byzantijnse troepen dreven hem uiteindelijk terug.

Ook de politieke ontwikkelingen in het Byzantijnse Rijk zelfwaren debet aan de instabiliteit in de regio. De machtstoename vande lokale militaire leiders en grootgrondbezitters, typerend voor deperiode van de Comnenenkeizers (12e eeuw), veroorzaakte feodale

Page 26: Macedonië

26

verbrokkeling, dynastieke conflicten en sociale onrust. Een nieuweinval van de Noormannen in 1185 leidde tot het verlies van dehavenstad Thessaloniki en de geleidelijke verzwakking van de By-zantijnse controle over Macedonië. Het vorstendom Servië profi-teerde van de chaos om de Byzantijnse suzereiniteit af te schuddenen zijn grondgebied ten koste van het Byzantijnse Rijk uit te brei-den tot aan het gebied rond Ohrid. Servië zou vanaf dan in Mace-donië in toenemende mate een rol gaan spelen.

In 1185 brak er in Veliko Tarnovo, een stad in Centraal-Bulga-rije, een opstand uit tegen het Byzantijnse gezag. De aanstichterswaren twee edelen, Petar en Asen – mogelijk van Vlachse of Koe-maanse origine –, die ontevreden waren over de beloning die zevoor hun militaire diensten van de keizer gekregen hadden. De op-stand kreeg de steun van de plaatselijke Bulgaarse bevolking enmondde uit in het herstel van het Bulgaarse Rijk. Tijdens de rege-ring van tsaar Kalojan (1198-1207) werd het noordelijke en ooste-lijke deel van Macedonië opnieuw bij Bulgarije gevoegd, samenmet het grootste deel van Thracië.

In Macedonië had een lokale potentaat, Dobromir Hras of Hris,eerst de kant gekozen van Petar en Asen, maar zich vervolgens on-afhankelijk verklaard. In de loop van de volgende jaren maakte hij,om zijn onafhankelijkheid te handhaven, beurtelings gemene zaakmet Bulgarije en Byzantium. Samen met zijn schoonvader ManuelCamytzes veroverde hij vanuit de onneembare vesting Prosek (tenwesten van de stad Strumica), West-Macedonië en Thessalië. In1202 sloten Bulgarije en Byzantium een vredesverdrag waarbij deMacedonische bezittingen van Hras in Bulgaars bezit kwamen. Omde rest van Macedonië moest Kalojan strijd leveren met een aantalnieuwkomers op de Balkan. In 1204 namen de deelnemers aan deVierde Kruistocht Constantinopel in en verdeelden het ByzantijnseRijk onder elkaar. Zo ontstond het Latijnse Keizerrijk. Aan hethoofd stond Boudewijn van Vlaanderen, de keizer van Constan-tinopel. Zijn bezit strekte zich uit langs beide oevers van de Zeevan Marmara. In andere delen van het voormalige Byzantijnse Rijkheersten zijn vazallen. Enkel het Despotaat van Epirus4 en de kei-zerrijken van Nicaea en Trebizonte (nu Iznik en Trabzun in Tur-kije) bleven in het bezit van Byzantijnse keizerlijke of alleszins adel-lijke families. Het grootste deel van Macedonië hoorde bij het Ko-ninkrijk van Thessaloniki, waar de Frank Bonifacius van Montferratde scepter zwaaide. Het noordoostelijke deel was nog steeds Bul-gaars.

Page 27: Macedonië

27

In 1205 versloeg Kalojan Boudewijn van Vlaanderen in de slagbij Adrianopolis (nu Edirne in Europees Turkije). Vervolgens keerdeKalojan zich tegen het Koninkrijk van Thessaloniki en maakteBonifacius de gebieden rond Skopje en Ohrid afhandig. Na de doodvan Bonifacius in 1207 rukte Kalojan verder op naar Thessaloniki.Onderweg behandelde hij de plaatselijke bevolking overeenkom-stig de ‘eretitel’ Romaioktonos (de ‘Byzantijnendoder’) die hij, naarhet voorbeeld van Basileius II, voor zichzelf bedacht had. Tijdensde belegering van Thessaloniki werd Kalojan door samenzweer-ders om het leven gebracht; de belegeraars trokken zich terug. Vande machtsstrijd die na zijn dood in Bulgarije uitbrak, maakte eneStrez gebruik om met Servische hulp het gebied tussen Prosek, Ohriden Thessaloniki van Bulgarije los te maken. Toen Strez schielijkoverleed – vermoedelijk vermoord door ontevreden edelen – werdhet gebied rond de steden Skopje en Ohrid meteen ingelijfd doorhet Despotaat van Epirus. In 1244 annexeerde het Despotaat hethele Koninkrijk van Thessaloniki. De ambitieuze despoot vanEpirus, Theodorus Comnenus, liet zich nog datzelfde jaar door deaartsbisschop van Ohrid tot keizer kronen. Zijn imperiale dromengingen echter in rook op toen in 1230 zijn leger bij Klokotnicadoor de Bulgaren onder tsaar Ivan Asen II (1218-1242) verslagenwerd. Grote delen van Albanië, Epirus, Macedonië (zonder Thes-saloniki) en Thracië kwamen weer in Bulgaarse handen. Na de doodvan de succesvolle tsaar Ivan Asen II viel Bulgarije opnieuw tenoffer aan dynastieke twisten en feodale verbrokkeling. Oost-Macedonië werd veroverd door het Keizerrijk van Nicaea, de be-langrijkste erfgenaam van het Byzantijnse Rijk; om West-Macedoniëtwistten Nicaea, Epirus en Servië. Na het herstel van het Byzan-tijnse Rijk in 1261 slaagde keizer Michaël Palaeologus erin gedu-rende enkele decennia de controle over Macedonië uit te oefenen,maar hij moest het gebied uiteindelijk afstaan aan de Serven.

Servië had zich inmiddels ontpopt als een lokale supermacht. In1282 veroverde de Servische koning Stefan Uroš II Milutin (1282-1321) het noorden van Macedonië en onder zijn opvolger StefanUroš III Dečanski (1321-1331) was nagenoeg het hele grondgebiedvan de huidige Republiek Macedonië in Servische handen. StefanDušan (1331-1355), de grootste van de Servische heersers, vero-verde het resterende deel van Macedonië, zonder Thessaloniki enChalkidiki. Macedonië nam een belangrijke plaats in binnen hetServische koninkrijk. Stefan Uroš II Milutin bracht zijn residentie

Page 28: Macedonië

28

van Ras in Servië over naar Skopje. Stefan Dušan liet zich in 1346in Skopje tot keizer kronen.

De veroveringen van Stefan Dušan leidden tot een aanzienlijkemigratie van Serven naar Macedonië, voornamelijk naar het ge-bied rond Serres, waar zich enige tijd een Servisch vorstendom hand-haafde. Die Serven werden naderhand vergriekst of opgeslorpt doorde talrijkere Bulgaren. Ook veel Albanezen en Vlachen, die als huur-lingen in de legers van Stefan Dušan streden, vestigden zich in dieperiode in Macedonië. (Vacalopoulos 1973: 15-17)

Na de dood van Stefan Dušan in 1355 viel het Servische Rijkuiteen in een aantal kleine vorstendommen. Alleen al in Macedoniëwaren het er meer dan een half dozijn. De belangrijkste feodalepotentaten waren Ivan Uglješa in Serres en Dhrama (in Noord-Griekenland), zijn broer Volkašin (Vukašin) in het gebied rondPrilep, en de gebroeders Dragaš en Konstantin Dejanović in hetgebied rond Velbažd (Kjustendil in Zuidoost-Bulgarije) en Strumica.Verder waren er graaf Hlapon in Verria en Edhessa, despoot Oliveraan de middenloop van de Bregalnica, sebastokrator5 Vlatko aande bovenloop van de Kriva, en nog enkele andere.

De politieke verbrokkeling en de rivaliteit tussen de diverse vor-stendommen – op de hele Balkan een veertigtal – waren factorendie de verovering van het schiereiland door de Osmaanse Turkenvanaf de helft van de 14e eeuw in de hand gewerkt hebben. Dievorstendommen, inclusief het verschrompelde Byzantijnse Rijk,deden regelmatig een beroep op Osmaanse legers om met hen deonderlinge geschillen uit te vechten. De gammele militaire coalitievan christelijke staatjes, die in 1371 de Osmaanse opmars wildestoppen, werd bij Černomen aan de Marica verslagen. Een helereeks christelijke vorsten, onder wie de Byzantijnse keizer en deBulgaarse tsaren van Veliko Tarnovo en Vidin, werden gedwongende Osmaanse suzereiniteit te erkennen. Uglješa en Volkašin sneu-velden in de slag. Volkašins zoon Marko werd een vazal van desultan en trok braaf mee op tijdens diens vele veldtochten – watniet verhinderd heeft dat hij als Kraljević Marko of Marko Kraleviti(koningszoon Marko) in de verbeelding van de Zuid-Slavische bar-den uitgegroeid is tot een mythische doder van draken en Turken.De christelijke vorsten zetten als Osmaanse vazallen hun ruziesvoort. Grote delen van de bezittingen van Marko werden ingepiktdoor despoot Emmanuël Cantacuzenus van Morea (de Pelopon-nesos). De gebroeders Dejanović moesten het gebied van Skopje

Page 29: Macedonië

29

afstaan aan de Servische koning Vuk Branković. De Albanese groot-župan (vorst) Andrej Gropa consolideerde zijn macht in de omge-ving van Ohrid en omgeving.

In eerste instantie creëerden de Osmanen overal op de Balkanvazalstaten, omdat die het hun mogelijk maakten met inzet vanbetrekkelijk weinig militaire middelen uitgestrekte gebieden te con-troleren. Die vazalstaten waren echter niet bedoeld om lang te blij-ven bestaan. Die in Macedonië werden al tegen het einde van de14e eeuw afgeschaft en de territoria opgenomen binnen de grenzenvan het Osmaanse Rijk zelf. In 1383 viel Serres; vermoedelijk tweejaar later volgden Bitola, Prilep, Štip en Veles. Skopje werd vero-verd in 1395. In 1423 vertrouwden de wanhopige Byzantijnen Thes-saloniki toe aan de bescherming van de Venetianen, maar de stadkon daardoor haar lot niet ontlopen. Ze viel in 1430 definitief inOsmaanse handen. Macedonië zou tot in 1912 deel uitmaken vanhet Osmaanse Rijk.

De wisselvallige grenzen tussen de pre-Osmaanse Balkanstatenvertellen ons weinig of niets over de etnische realiteit binnen diegrenzen. In geen geval vielen de staatsgrenzen samen met de etni-sche grenzen; de middeleeuwse staten waren geen ‘nationale’ sta-ten. De etnische realiteit, zoals we ze kennen uit de schaarse bron-nen, kende een ontwikkeling die zich weinig aan staatsgrenzen ge-legen liet. Het Byzantijnse Rijk, Bulgarije en Servië waren multi-etnische staten, en zelfs de kleine feodale vorstendommen die in de13e-14e eeuw ontstonden, hadden in de meeste gevallen een et-nisch gemengde bevolking. Dat, zoals sommige geschiedenisboe-ken op de Balkan vermelden, de vorsten ernaar streefden ‘hun volk’binnen de grenzen van één staat te verenigen, is onzin. In die tijdhadden vorsten nog geen ‘eigen volk’; ze werden bij hun veroverings-oorlogen niet bewogen door nationalisme, maar door pure heb-zucht en in hun legers streed geboefte van zeer verscheiden etnischeorigine. Een kloosterkroniek uit Joannina noemt Vonko, die in 1400de omgeving van Arta in Griekenland plunderde, een ‘Servo-Albano-Bulgaro-Vlach’ (Banac 1984: 328). Dat het volk zelf streefde naareen ‘eigen’ staat, is evenzeer een anachronisme. Etnisch-nationalegemeenschappen bestonden niet, laat staan de idee dat zo’n gemeen-schap in een eigen staat zou moeten leven. De vraag of Macedoniëin de Middeleeuwen Albanees, Bulgaars, Grieks of Servisch was, isdan ook tamelijk onzinnig.

Page 30: Macedonië
Page 31: Macedonië

31

3

Het ‘Turkse juk’ of pax ottomanica

WIE DE BALKAN GRAAG ziet als de arena van eeuwenoudeetnische conflicten, zal het niet makkelijk hebben om de

Osmaanse periode in dat beeld in te passen. De Osmaanse invasiezelf veroorzaakte een ontwrichting van het politieke, economischeen sociale leven, zoals er sinds de invallen van de Slaven in de 6e en7e eeuw in Macedonië geen meer was voorgekomen. In Macedoniëvluchtten Grieken, Slaven en Vlachen massaal de bergen in, waarze in barre omstandigheden probeerden te overleven met wat deschapenteelt opbracht. Turkse kolonisten uit Anatolië werden doorde Osmaanse overheid aangemoedigd om zich in de ontvolkte ge-bieden te vestigen: het gebied ten noorden van Kozani en ten wes-ten van het Vermiongebergte, het gebied ten noorden van Iannitsa,en het uitgestrekte gebied in Oost-Macedonië tussen Doiran,Sidhirokastron, Serres, Langadhas en Axioupolis (Vacolopoulos1973: 56). De steden werden in grote mate verturkst. Zo telde Skopjein het begin van de 16e eeuw 630 moslim- en slechts 200 christe-lijke families (Vacalopoulos 1973: 104).

Maar het was niet alleen onheil wat de Osmanen over de Bal-kan brachten. Er kwam een einde aan de onophoudelijke oorlogentussen de diverse middeleeuwse Balkanstaatjes – oorlogen, waar-onder vooral de boerenbevolking leed. In de plaats van die kleine

Page 32: Macedonië

32

vorstendommen kwam een intercontinentaal imperium, een enormterritorium waarbinnen individuen en groepen zich ongehinderdkonden verplaatsen – wat mede de grote etnische vermenging ver-klaart –, en een enorme markt. Dat imperium stoelde op een gecen-traliseerde bureaucratie met aan het hoofd een absolute monarch,de sultan, op een militair-feodaal systeem dat militaire slagkrachten een zekere mate van economische en sociale stabiliteit garan-deerde, en op een ingenieus systeem dat de diverse etnische en reli-gieuze gemeenschappen zonder grote conflicten liet samenleven.

De militaire slagkracht van het Osmaanse Rijk berustte op dejanitsaren – de keurtroepen van de sultan, gerekruteerd uit de chris-telijke bevolking van het rijk – en de ruiterij. Die ruiterij was zelf-voorzienend, dankzij het timar-systeem. Een timar was een leen-goed, dat gegeven werd in ruil voor militaire diensten, onder meerhet ter beschikking stellen van een vastgesteld aantal cavaleristenvoor de veldtochten van de sultan. De onkosten werden gedragenuit de opbrengst van de timar. In de meeste gevallen was de timareen landbouwbedrijf met horige boeren als werkkrachten. Als zo-danig was de timar ook van economisch belang; hij garandeerdeeen lage, maar vrij stabiele levensstandaard, ook voor de boeren.Bij de verovering van de Balkan stonden de Osmanen de christelij-ke grootgrondbezitters vaak toe dat ze hun domein in de vorm vaneen timar behielden. Later omhelsden die grootgrondbezitters deislam en gingen op in de Osmaanse categorie van timar-houders.Ook in Macedonië was dit het geval (Vacalopoulos 1973: 100-2).

Gedurende vele eeuwen functioneerde het Osmaanse feodaal-militaire systeem voortreffelijk en stond het Westen, meer bepaaldhet Habsburgse Rijk, vrijwel machteloos tegen de Osmaanse op-mars. Pas in de 17e eeuw keerden de kansen. De economische dy-namiek in het Westen als gevolg van de toevoer van rijkdommenuit de koloniën en de snelle technologische ontwikkelingen brach-ten het stagnerende Osmaanse Rijk in een benarde situatie. Vanafhet einde van de 17e eeuw slaagde het Habsburgse Rijk erin uitge-strekte gebieden op de Balkan van de Osmanen afhandig te maken.In dezelfde tijd begon ook Rusland de Osmanen terug te dringenuit het gebied ten noorden van de Zwarte Zee.

Vanaf dan af werd de bevolking van de Balkan steeds vakergeconfronteerd met oorlogsgeweld: regelmatig drongen Venetiaanse,Habsburgse of Russische troepen het grondgebied binnen. Somszetten ze de bevolking aan tot opstanden tegen de Osmanen, en die

Page 33: Macedonië

33

reageerden met bloedige represailles. In 1689 trokken Oostenrijksetroepen onder leiding van Eneo Piccolomini op naar Kosovo omzich daar meester te maken van strategische valleien en vestingen.Daarna achtervolgden ze het Osmaanse leger, aangevoerd door Mah-mutbegolli, verder in zuidelijke richting. Onderweg werd Piccolo-mini enthousiast door de plaatselijke bevolking verwelkomd. In debuurt van Skopje werd Mahmutbegolli verslagen; tweeduizend vanzijn zesduizend soldaten vonden de dood. Piccolomini’s troepentrokken Skopje binnen, maar omdat ze de stad bij een Osmaansetegenaanval niet konden verdedigen, staken ze haar in brand(Malcolm 1998: 143-6).

Eveneens in 1689 brak in Noordwest-Macedonië op instigatievan Wenen een opstand uit van boeren en hajdoeken – struikroversen vrijheidshelden – tegen de Osmanen. De opstand, geleid doorArambaša Karpoš, was bedoeld als steun aan de Habsburgse troe-pen. Toen de Oostenrijkers zich uit Macedonië terugtrokken lietenze de opstandelingen aan hun lot over. De Osmanen namen Karpošgevangen in Kumanovo en brachten hem over naar Skopje, waarhij op de Stenen Brug werd gespiest en in de Vardar gegooid (Apo-stolski 1979: 97-8).

De nederlagen van het Osmaanse Rijk zetten het timar-systeemop losse schroeven. De timar-houder had relatief weinig inkomstenvan zijn timar, omdat de opbrengst ervan moest besteed wordenaan de uitrusting van soldaten. Rijkdom putte hij hoofdzakelijk uitde krijgsbuit, maar als gevolg van de militaire zwakte van het rijkwas er van krijgsbuit nauwelijks nog sprake. De timar-houders gin-gen ernaar streven de timars in erfelijk bezit te verwerven en zich teverrijken met de verkoop van landbouwproducten aan het Westen.Op die manier ontwikkelden de timars zich tot uitgestrekte land-bouwbedrijven – čiftliks. Het streven naar een grotere productiewerkte het grootgrondbezit en de exploitatie van de boeren in dehand.

Čiftliks ontstonden niet overal op de Balkan, maar wel in Mace-donië, althans waar vruchtbare landbouwgrond beschikbaar was.Vanaf de 18e eeuw werd de christelijke, overwegend Griekse ofSlavische boerenbevolking in Macedonië onder de knoet gehoudendoor op winst beluste grootgrondbezitters – veelal Albanese enTurkse moslims. Er waren ook veel arme en geëxploiteerde moslim-boeren, maar christelijke grootgrondbezitters waren zeldzaam. Deconflicten tussen boeren en grootgrondbezitters, die soms het ka-

Page 34: Macedonië

34

rakter aannamen van massale revoltes, hadden in de eerste plaatseen sociaal karakter, maar de klassentegenstellingen vielen samenmet etnische en religieuze tegenstellingen.

Sommige grootgrondbezitters, die vaak ook belangrijke func-ties in de Osmaanse bureaucratie uitoefenden, verwierven zoveelrijkdom en macht dat zij zich op den duur sterk genoeg voelden omzich tegen het centrale gezag te verzetten en te regeren als semi-onafhankelijke feodale potentaten. De belangrijkste onder hen wasAli pasja van Tepelene in Zuid-Albanië, die einde 18e-begin 19eeeuw vanuit zijn ‘hoofdstad’ Ioannina een schrikbewind uitoefendeover Epirus, Thessalië en Zuidwest-Macedonië. Het noorden vanMacedonië was in handen van Ali pasja’s evenknie Mahmut pasjaBushatlliu en diens vazal Xhelladin bey – beiden eveneens van Alba-nese afkomst. Over Oost-Macedonië en een deel van West-Thraciëheerste Ismail bey. Alleen centraal Macedonië – het stroomgebiedvan de Vardar/Axios en de Babuna bleef nog onder Osmaanse con-trole (Vacalopoulos 1973: 516). Voor de lokale bevolking betekendehet bewind van die semi-onafhankelijke potentaten soms een ver-betering van de levensomstandigheden: ze brachten orde en rust nade chaos, die buitenlandse invasies en lokale opstanden hadden ver-oorzaakt, en ze traden krachtdadiger dan de Osmanen op tegenroverij. Etnische, laat staan nationale gevoeligheden speelden geenrol. De feodale potentaten hieven belastingen, deelden ambten uiten lieten terechtstellen zonder etnische of religieuze discriminatie.

Dat de Balkanbewoners vóór het einde van de 18e eeuw zo wei-nig animo aan de dag legden voor etnische aangelegenheden kwamdoor het fameuze Osmaanse millet-systeem. Dat systeem bestonderin dat aan bepaalde religieuze gemeenschappen (millets), met nameaan de orthodoxe, Armeense en joodse gemeenschap, de zoge-naamde ‘volken van het boek’ (de bijbel), een aanzienlijke matevan autonomie verleend werd. Elke gemeenschap besliste zelfstan-dig over dogmatische kwesties, had haar eigen administratieve enjuridische instellingen, haar eigen inkomsten uit belastingen, haareigen scholen. Op die manier konden niet-moslims in het OsmaanseRijk volgens hun ‘eigen wet’ leven en werden ze tot op zekere hoogtebeschermd tegen islamisering (voor een uitvoerige beschrijving vanhet millet-systeem, zie Detrez 1994). Dat belette niet dat ook inMacedonië een deel van de autochtone bevolking de islam omhelsde.Slavische moslims heten Torbeši of Pomakken, met als bijzonderevariëteit de Gorani (Servisch-sprekende moslims in Noordwest-Macedonië). Vallachades waren Griekse moslims.

Page 35: Macedonië

35

De millet was een religieuze, en geen etnische gemeenschap. Bin-nen de millet werden geen etnische distincties gemaakt. De oude‘nationale’ kerken op de Balkan – het Bulgaarse en het ServischePatriarchaat – waren in de 15e eeuw afgeschaft en hun bisdommenbehoorden tot de Rum milleti (Romeinse, dat wil zeggen Byzan-tijnse gemeenschap) of het Patriarchaat van Constantinopel. Alleorthodoxe Albanezen, Bulgaren, Grieken, Macedoniërs, Roeme-nen, Serven, Vlachen en zelfs Turken vielen zonder onderscheidonder de jurisdictie van het Patriarchaat.

Aan het hoofd van de Rum milleti stond de patriarch van Con-stantinopel, die enkel verantwoording verschuldigd was aan de sul-tan en behoorde tot de topambtenaren van het Osmaanse Rijk. DeOsmanen beschouwden de Rum milleti als de voortzetting van deByzantijnse kerk en vonden het dan ook vanzelfsprekend dat Grie-ken of Griekstaligen aan het hoofd ervan stonden. De Griekse gees-telijkheid introduceerde in het hele Patriarchaat – ook in de Bulgaar-se en Macedonische bisdommen – geleidelijk het Grieks als taalvan de liturgie en van de kerkelijke administratie. Dit gebeurde inde eerste plaats om pragmatische redenen en het vroegst in stedenwaar zich de bisschoppelijke zetels bevonden. In dorpen met eenSlavische bevolking bleef de Kerkslavische ritus dikwijls bestaan enbleven de priesters door de bisschoppelijke kanselarij in het Kerk-slavisch aangeschreven worden.

Een andere factor die bijdroeg tot de verspreiding van het Grieksin de steden was de aanwezigheid van een handelsbourgeoisie, dienauwe banden met de lokale vertegenwoordigers van het Patriar-chaat onderhield. Grieken controleerden in het Osmaanse Rijk, sa-men met Armeniërs en joden, een groot deel van de handels-activiteiten. Het Grieks was de lingua franca van het commerciëleverkeer. Toen vanaf de 18e eeuw de handel binnen het OsmaanseRijk en de handel van het Osmaanse Rijk met het Westen spectacu-lair toenam, gingen steeds meer niet-Grieken – vaak verstedelijkteSlaven – deel uitmaken van de handelsklasse en Grieks spreken.Als taal van de ‘betere stand’ en van een oude en prestigieuze cultu-rele traditie oefende het Grieks een grote aantrekkingskracht uit.Veel Slaven op de Balkan die carrière maakten als zakenlui namenniet alleen de Griekse taal, maar ook de Griekse lifestyle over. Dehandelsbourgeoisie steunde de patriarchale clerus en het Griekseonderwijs dat de kerk verstrekte; in ruil verdedigde de kerkelijkeoverheid de belangen van die bourgeoisie bij de Osmaanse over-

Page 36: Macedonië

36

heid. Samen vormden ze het ‘christelijke establishment’ in deOsmaanse samenleving.

Van de heropleving van de handel in de 18e eeuw profiteerdeook Macedonië. Met name de uitvoer van katoen, wol, tabak engraan steeg spectaculair. Ook in Macedonië werd de sociale boven-laag vergriekst, maar in wat ongewone omstandigheden. Om tebeginnen was het autocefale Aartsbisdom van Ohrid, dat in hetbegin van de 11e eeuw gesticht was door de Byzantijnse keizerBasileius II, door de Osmanen niet afgeschaft en geïntegreerd in hetPatriarchaat van Constantinopel, zoals met de Bulgaarse en Servischekerk wél gebeurd was. Dat kwam doordat het Aartsbisdom al in1408, lang voor de val van Constantinopel en de officiële instellingvan het millet-systeem, in Osmaanse handen gevallen was en deaartsbisschoppen altijd een grote loyaliteit jegens het Osmaansegezag aan de dag gelegd hadden. Het Aartsbisdom kende zelfs eenindrukwekkende territoriale expansie. In het begin van de 15e eeuwverkreeg het de jurisdictie over de bisdommen van Sofia en Vidin.Na de inlijving van Servië in het Osmaanse Rijk halverwege de 15eeeuw werden veel Servische bisdommen aan het ambtsgebied vanOhrid toegevoegd. Ook de orthodoxen in Italië en Dalmatië – voor-namelijk Albanezen en Grieken – behoorden tot het autocefaleAartsbisdom van Ohrid. Toen de Sublieme Porte in 1557 door toe-doen van de Servische grootvizier Mehmed Sokolović het Patriar-chaat van Servië herstelde, moest het Aartsbisdom een aantal bis-dommen inleveren. Toch slaagde het erin zijn onafhankelijkheidten aanzien van het Patriarchaat van Constantinopel te handhaventot in 1767. Een jaar daarvoor was het Patriarchaat van Servië alonder de jurisdictie van Constantinopel geplaatst.

Het Aartsbisdom van Ohrid wordt door Bulgaarse en Macedo-nische historici graag gezien als een Bulgaarse, respectievelijkMacedonische ‘nationale’ kerk. Natuurlijk was het dat niet. Bin-nen de grenzen van het Aartsbisdom van Ohrid leefden Albanese,Griekse, Slavische en Vlachse christenen. Als gevolg van de eeu-wenoude Griekse invloed en van de aanwezigheid van vele Griekenbinnen de grenzen van het Aartsbisdom waren ook in Ohrid deaartsbisschop en zijn medewerkers bijna altijd Grieken of vergrieksteAlbanezen, Slaven of Vlachen. Er was geen enkel verschil met desituatie binnen het Patriarchaat van Constantinopel. Het onder-wijs, gedurende vele eeuwen vrijwel uitsluitend gericht op de oplei-ding van priesters, werd in alle Macedonische steden in het Grieksverstrekt.

Page 37: Macedonië

37

In Macedonië bestond de sociale bovenlaag in de steden vrijwelgeheel uit Grieken en vergrieksten. De nabijheid van gebieden meteen dichte Griekse bevolking was daar mede debet aan. AlleenGevgelija en Kilkis hadden volgens Vacalopoulos (1973: 25) eenSlavisch karakter bewaard. Maar ‘vergriekst’ betekent niet dat alleGriekstalige stedelingen zich ook als ‘etnische’ Grieken beschouw-den. Op de hele Balkan, dus ook in Macedonië, werden tot ver inde 19e eeuw etnoniemen gebruikt om religieuze, sociale en profes-sionele groepen aan te duiden. Termen als Albanezen (Arnaoeten,Arvanieten), Bulgaren, Grieken (Romeinen, Hellenen), Serven, Roe-menen, Vlachen, Turken enzovoort sloegen natuurlijk óók op etno-culturele gemeenschappen: sprekers van een bepaalde taal, met eenbepaalde godsdienst, uit een bepaalde streek. Met ‘Bulgaren’ ech-ter werd dikwijls de Slavische plattelandsbevolking in het algemeenaangeduid; ‘Albanees’ kon ook iemand zijn met een militaire func-tie – in het leger, als privé-lijfwacht, of als bewaker. Iedereen meteen nomadische levenswijze en iedere herder kon ‘Vlach’ genoemdworden. Roméï of Romiï (Romeinen, Byzantijnen, Grieken) waseen zeer gebruikelijke term voor álle orthodoxe christenen, net als‘Turk’ voor alle moslims. ‘Grieken’ noemde men ook alle ‘stedelin-gen’, ‘handelaars’, ‘ontwikkelde mensen, die Grieks spraken’. Ver-grieksing was voor orthodoxe christenen op de Balkan niet eenvorm van denationalisatie, maar van sociale promotie. Het kerke-lijke en commerciële establishment voerde vóór de 19e eeuw geendoelbewuste, systematische assimilatiepolitiek; nog minder bestonder vanwege de niet-Grieken veel weerstand tegen de (spontane)vergrieksing. De monnik Paisij (1722-1773), geboren in Bansko inhuidig Bulgaars Macedonië, riep in 1762 in zijn Istorija slavjano-bolgarskaja (Slavisch-Bulgaarse geschiedenis) de Bulgaren op vanhun taal te houden, in die taal te studeren en zich te verzetten tegenvergrieksing, maar zijn oproep bleef meer dan een halve eeuw vrij-wel onbeantwoord.

Buiten de steden was de situatie anders. In veel dorpen in Bul-garije en Macedonië werd de liturgie nog in het Kerkslavischgecelebreerd en leerden de toekomstige priesters in de zogenaamdekloostercelscholen nog Kerkslavisch. Sinds de 17e eeuw trokkensteeds meer dorpelingen naar de steden. Er bestond ook een ge-stage, door geen staatsgrens gehinderde stroom van Slaven uit hetnoorden naar Macedonië (Vacalopoulos 1973: 161-4). Toen tegenhet einde van de 18e eeuw de landvlucht zo’n massaal karakter

Page 38: Macedonië

38

kreeg dat de immigranten hele wijken in de steden vulden, voeldende nieuwkomers de sociale druk om te vergrieksen niet meer. Zezagen niet in waarom de liturgie niet in het Kerkslavisch gecelebreerdkon worden en waarom hun kinderen onderwijs zouden moetenkrijgen in een voor hen onbegrijpelijke taal, het Grieks. Hun hou-ding leidde vanaf de jaren twintig van de 19e eeuw tot conflictenmet de Griekse geestelijkheid en de vergriekste bourgeoisie. Diehadden het in de kerkfabrieken, gilden en gemeenteraden nog voorhet zeggen, maar hun lot was bezegeld: de steden in Bulgarije enNoord-Macedonië vormden immers slechts kleine Griekstalige ei-landjes die door steeds nieuwe golven Slavische immigranten over-spoeld werden. Alleen in het zuiden van Macedonië bestond deomringende zee in zulke mate uit Griekse dorpen, dat de immi-granten het Griekse karakter van de steden eerder versterkten danbedreigden.

Het onderwijs nam in de Bulgaars-Griekse taalstrijd een cru-ciale plaats in. De jonge handelsbourgeoisie had behoefte aan mo-derne scholen, waar de kinderen niet zozeer liturgische teksten leer-den lezen als wel kennismaakten met rekenen, boekhouden, vreemdetalen en aardrijkskunde. De gilden en gemeentebesturen opendenzulke moderne lekenscholen, uiteraard nog steeds met het Grieksals onderwijstaal. De Bulgaren in de gilden en gemeentebesturenwilden óók zulke moderne scholen, maar dan met het Bulgaars alsonderwijstaal. Tekenend was dat het belang van de kennis van hetGrieks aanvankelijk helemaal niet betwist werd. Het was juist debedoeling via de moedertaal sneller en beter Grieks te leren. Laterechter gingen de ouders zich afvragen of de kennis van het Griekswel zo onontbeerlijk was, vooral toen na de Griekse onafhanke-lijkheidsoorlog van 1821-1830 de Grieken in het Osmaanse Rijkgewantrouwd werden en de Osmanen de opkomst van een Bulgaarsehandelsbourgeoisie – ten koste van de Grieken – aanmoedigden.

De eerste moderne Bulgaarse lekenscholen openden hun deurenin het begin van de 19e eeuw in Oost- en Centraal-Bulgarije. Hetonderwijs werd gegeven in het lokale dialect; een Bulgaarsestandaardtaal bestond toen nog niet. De beroemde school vanGabrovo, die in 1835 van start ging, maakte gebruik van de mo-dernste leermethodes. In Macedonië kwam de eerste Slavische schooler pas in 1838, in Veles. In de loop van de volgende jaren nam hetaantal gestaag toe; in 1875 waren er ca. 230 scholen in steden endorpen. In de stedelijke, zogenaamde ‘centrale’ scholen, die gerund

Page 39: Macedonië

39

werden door het Griekstalige establishment, werd het Grieks alsonderwijstaal pas in de jaren zestig vervangen door het Bulgaars(Kantardzhiev & Lazaroski 1977: 47).6

De Griekse geestelijkheid en de vergriekste bourgeoisie warenerg gekant tegen de invoering van het Bulgaars als onderwijstaal,maar moesten het uiteindelijk afleggen. Het is wat voorbarig omde spanningen en conflicten die de Bulgaarse initiatieven uitloktente bestempelen als ‘etnisch’, laat staan ‘nationaal’. Het streven naaronderwijs in de eigen taal werd vooral ingegeven door praktische,pedagogische overwegingen. Ouders en leraren gingen er met re-den van uit dat kinderen makkelijker iets opsteken wanneer ze on-derricht krijgen in hun eigen taal in plaats van in een vreemde taal.Het conflict tussen het traditionele stedelijke establishment en denieuwkomers, die door hun aantal en dynamisme een bedreigingvormden voor de gevestigde economische en sociale orde, was inde eerste plaats een sociaal conflict, maar het mobiliseerde de Sla-ven langs etnische lijnen en speelde uiteindelijk een beslissende rolin hun nationale bewustwording.

In de jaren veertig van de 19e eeuw kwamen de Bulgaren op hetidee dat ze pas een eigen, Bulgaars onderwijs zouden kunnen uit-bouwen, zodra ze aan de controle van het Patriarchaat van Constan-tinopel ontsnapten en over een eigen kerkelijke organisatie beschik-ten, een eigen Bulgaarse millet. Dat streven naar een Bulgaarse ‘na-tionale’ kerk kreeg het karakter van een georganiseerde politiekebeweging, waarbij ook de Bulgaren in Macedonië zich aansloten.De Bulgaarse ‘kerkstrijd’ barstte los.

De Bulgaren streefden in eerste instantie naar het herstel vanhet in 1767 afgeschafte autocefale Aartsbisdom van Ohrid. Datleek hun eenvoudiger dan een geheel nieuwe kerkelijke organisatieop te bouwen. Ze beschouwden het Aartsbisdom van Ohrid als eenBulgaars aartsbisdom, al was het dan in grote mate vergriekst. Deidee van het herstel van het Aartsbisdom wekte in Macedonië grootenthousiasme op, en vooral in Ohrid, mede omdat de aanwezig-heid van een rijke aartsbisschoppelijke geestelijkheid een nieuweimpuls kon geven aan de kwijnende lokale middenstand. De Bul-gaarse assertiviteit werd in de hand gewerkt door de Tanzimat, hetambitieuze hervormingsplan van de Osmaanse sultans. De Hati serif(plechtig decreet) van Gülhane, die in 1839 de Tanzimat inluidde,wilde onder meer een einde maken aan de religieuze discriminatiein het Osmaanse Rijk en beloofde aan de christenen dezelfde rech-

Page 40: Macedonië

40

ten als de moslims hadden. De Bulgaren verwezen ernaar om voorde Bulgaarse christenen dezelfde rechten te eisen als de Griekse chris-tenen hadden, namelijk een aparte, nationale kerk.

Aanvankelijk wilden de leiders van de ‘kerkstrijd’ enkel dat hetPatriarchaat in de Bulgaarse bisdommen Bulgaarse bisschoppen aan-stelde, dat er een Bulgaars kerkgebouw in Istanbul kwam en eenBulgaarse krant verscheen. Het Patriarchaat verzette zich en liet deBulgaarse leiders in 1845 door de Osmaanse autoriteiten arreste-ren. Het genoot daarbij de steun van Rusland, dat gekant was te-gen elke verzwakking van de macht van de orthodoxe kerk in hetOsmaanse Rijk, dus ook van het Patriarchaat. Rusland oefende viahet Patriarchaat veel invloed uit op de orthodox-christelijke bevol-king op de Balkan.

Na 1856 verwezen de Bulgaren naar de Hati hümayun (imperialedecreet) om zelf-verkozen Bulgaarse bisschoppen in de Bulgaarsebisdommen te eisen. De patriarch weigerde andermaal aan die ei-sen tegemoet te komen. In 1858 belegde hij een speciaal concilieover het Bulgaarse kerkvraagstuk – het eerste van zeven. Onder de45 deelnemers waren er ook vier Bulgaren, van wie echter niet éénuit Macedonië. De patriarch was enkel bereid Ilarion Makariopolski(1812-1875), de leider van de Bulgaarse kerkstrijd, tot bisschop tewijden. Op paasnacht 1860 celebreerde Ilarion de liturgie zonderzoals te doen gebruikelijk was in de Grote Litanie de zegen Godsover de patriarch af te smeken. Dat kwam neer op een ‘eenzijdigeonafhankelijkheidsverklaring’. Het tweede concilie in 1861 excom-municeerde Ilarion en twee andere Bulgaarse leiders en liet ze ver-bannen.

De stugge houding van het Patriarchaat kan makkelijk verklaardworden. Het Patriarchaat van Constantinopel was een oecumeni-sche kerk, gebaseerd op de eenheid van het geloof, en erkende geenetnische of nationale verschillen. Daarnaast was het verantwoor-delijk voor de orde en de rust binnen de orthodox-christelijke ge-meenschap, en die werden nu precies door de Bulgaren bedreigd.Ten slotte zouden, indien de Bulgaren een eigen kerk kregen, deinkomsten aan kerkelijke belastingen uit de rijke Bulgaarse bisdom-men voor het Patriarchaat verloren gaan.

De sultan sympathiseerde met de Bulgaren, omdat hij bevreesdwas voor het Griekse irredentisme en de Bulgaren vooralsnog lo-yaal leken. Maar het erkennen van twee religieuze gemeenschap-pen met dezelfde doctrinaire opvattingen druiste in tegen de geest

Page 41: Macedonië

41

van het millet-systeem. Daarnaast maakte ook de Russische steunaan het Patriarchaat de sultan voorzichtig. De stichting van eenreligieuze gemeenschap met ándere doctrinaire opvattingen dan dievan de Rum milleti kon voor de Bulgaren uitkomst bieden. Toenbleek dat de ‘Paasactie’ niets had opgelost, stichtten abt Josif vanhet Sokolklooster bij Gabrovo en enkele medestanders in decem-ber 1860 de Bulgaarse Uniatenkerk. Uniaten celebreren de liturgievolgens de orthodoxe ritus en handhaven nog een aantal andereorthodoxe gebruiken, maar erkennen het oppergezag van de Roomsepaus en de Roomse leerstellingen over het geloof. Al eerder warenenkele parochies in het noorden van het huidige Grieks-Macedonië– Iannitsa en Kilkis – door toedoen van Franse katholieke missio-narissen tot de Unie toegetreden. De Bulgaarse Uniatenkerk werddoor de Osmaanse overheid probleemloos erkend als ‘Bulgaarsekatholieke millet’. Josif werd in 1861 door de paus tot aartsbis-schop gewijd. Zijn zetel bevond zich in Istanbul (Dimevski 1988:87-98; Eldarov 1994: 12). Culturele autonomie voor álle Bulgarenwerd op deze manier echter niet verworven, omdat de meeste Bul-garen trouw bleven aan de orthodoxie. Het Patriarchaat en Rus-land waren erg verontrust. Nog in 1861 werd Josif door de Russengekidnapt; hij dook later weer op in een klooster in Kiëv, waar hijde rest van zijn leven doorbracht. Met zijn ‘verdwijning’ verloor deBulgaarse Uniatenkerk veel van haar politieke slagkracht, maarverdwijnen deed ze niet.

Rusland besloot voortaan het Bulgaarse streven naar een eigenkerk te steunen, indien deze kerk bereid was het formele opper-gezag van het Patriarchaat te erkennen. De Russische ambassadeurin Istanbul werkte hard aan een compromis tussen de Bulgaarseleiders en het Patriarchaat. Door zijn toedoen konden Ilarion enzijn twee medestanders uit ballingschap terugkeren. Maar het Pa-triarchaat bleef onverzettelijk; drie nieuwe concilies brachten geenoplossing. In 1866 verjoegen de Bulgaren de Griekse bisschoppenmet geweld uit de Bulgaarse bisdommen. Daarmee was aan de con-trole van het patriachaat over de Bulgaarse bisdommen de factoeen einde gekomen; de toestand moest alleen nog gelegaliseerdworden.

Het heikele punt was inmiddels niet langer meer het al dan nieterkennen van een Bulgaarse kerk, maar de grenzen van het ambts-gebied van die kerk. Het zag er steeds meer naar uit dat die grenzenook de grenzen zouden zijn van de (toekomstige) Bulgaarse staat.

Page 42: Macedonië

42

In die Bulgaarse staat zou het Patriarchaat helemaal niets meer tezeggen hebben. Het wilde het ambtsgebied van de Bulgaarse kerkdan ook beperken, met name tot het deel van Bulgarije ten noordenvan het Balkangebergte. Dat was voor de Bulgaren onbespreekbaar.Zíj eisten dan weer de overwegend Griekse bisdommen van Plovdiv,Varna en Veles op. Dat was voor het Patriarchaat onaanvaardbaar.In dit stadium mengde zich ook Servië in het conflict met aanspra-ken op Ohrid. Omdat de kwestie langzamerhand veeleer een poli-tieke dan een religieuze aangelegenheid geworden was, voelde desultan zich gerechtigd zelf de knoop door te hakken. De firman(decreet) van 28 februari 1870 creëerde een Bulgaarse millet in devorm van een Bulgaars Exarchaat. Een exarchaat is nominaal vanhet Patriarchaat afhankelijk, maar heeft in feite een vrijwel onbe-perkte autonomie. Het ambtsgebied van het Exarchaat omvatteongeveer het hele huidige Bulgarije, zonder Varna en enkele anderekuststeden en Plovdiv. De bisdommen van Kjustendil, Samokov enVeles maakten eveneens deel uit van het Exarchaat, maar de ove-rige Macedonische bisdommen bleven erbuiten. Artikel 10 van defirman bepaalde echter dat bisdommen bij het Exarchaat kondenaansluiten, indien minstens tweederde van de bevolking zich mid-dels een referendum ten gunste daarvan uitsprak. Dat artikel lagaan de basis van de taaie concurrentiestrijd tussen Bulgarije en Grie-kenland om de zielen van de Macedonische Slaven – een strijd dietot aan de Eerste Balkanoorlog in 1912 zou duren.

Rusland en het Patriarchaat waren tegen de beslissing van desultan gekant, zodat de praktische uitvoering ervan bleef aansle-pen. Op 6 januari 1872 besloten de Bulgaren het decreet eenzijdigte aanvaarden. Daarop sloeg het zesde concilie Ilarion en de andereBulgaarse kerkelijke leiders in de ban. In maart 1872 proclameerdede pas verkozen eerste Bulgaarse exarch Antim I desondanks de‘onafhankelijkheid’ van de Bulgaarse kerk. De patriarch verklaardedaarop de Bulgaarse kerk schismatiek. Hierdoor werd – ten on-rechte – gesuggereerd dat de Bulgaarse kerk zich doctrinair van dievan Constantinopel onderscheidde en kon het Patriarchaat ook ingebieden onder controle van het Exarchaat zijn vertegenwoordi-gers handhaven. (De Bulgaarse kerk bleef ‘schismatiek’ tot in 1953.)

Zo bracht de geslaagde ontknoping van het ‘kerkvraagstuk’ deBulgaren de autonomie in kerkelijke en culturele aangelegenhedendie het millet-systeem impliceerde. De Bulgaarse millet was echterde organisatie van een etnische, en niet van een religieuze gemeen-

Page 43: Macedonië

43

schap. De Tanzimat had de bevoegdheden van de millets al erguitgehold, maar wat ervan overbleef – met name de bevoegdheidover onderwijsaangelegenheden – werd ten volle gebruikt om et-nisch-nationalistische doeleinden te realiseren. De territoriale ex-pansie van het Exarchaat – op basis van Artikel 10 van de firman –en de organisatie van een onderwijs dat vooral een Bulgaars natio-naal bewustzijn moest bijbrengen, beoogden op lange termijn devestiging van een Bulgaarse, etnisch-nationale staat. In Macedonië,waar de Bulgaarse ambities overigens niet door iedereen gesteundwerden, vormde het Exarchaat hoe dan ook een machtig instru-ment om de Griekse invloed terug te dringen.

Niet alleen was in Macedonië die Griekse invloed veel sterkerdan in Bulgarije; er bestond daar nog een ander probleem: de ex-pansie van de Albanese etnische zone. Terwijl de Bulgaren in hetzuiden van Macedonië voortdurend klaagden over de Grieken, gin-gen de gesprekken in het noorden steevast over de ‘misdaden’ vande Albanezen – zo lezen we al in het reisverslag Tureckaja provincija(De Turkse provincie) van M. Karlov, verschenen in 1870 in deVestnik Evropy (De krant van Europa) in Rusland en geciteerd inhet boek van de Russische historicus en etnograaf Afanasij Seliščev(1981a: 41-2). Toen al bleken Grieken en Albanezen voor de Mace-donische Slaven de grote boemannen.

Getuigenissen van Albanese aanwezigheid in Macedonië vin-den we in de bronnen al vanaf de 14e eeuw. In de 18e en vooral inde 19e eeuw ging het aantal Albanezen snel groeien. Seliščev (1981a:27-28) citeert de statistische gegevens in Vasil Kančovs Makedonija(Sofia, 1900) en in Jordan Ivanovs Balgarete v Makedonija (DeBulgaren in Macedonië, Sofia 1917). De cijfers hebben betrekkingop de jaren 1890 en 1912, en op Polog, de streek van Tetovo enGostivar, waar de grootste concentratie Albanezen in Macedoniëleefde – en nog leeft.

In 1890 woonden er in Polog 33.451 Bulgaren, waarvan 1.534Torbeši of Slavische moslims, 28.667 Albanezen en 15.680 Tur-ken. In 1912 was het aantal Bulgaren lichtjes gedaald tot 32.940;het aantal Albanezen was gestegen tot 43.230 en het aantal Turkentot 20.885. Een spectaculaire groei dus van de Albanese bevolking,waarbij we voor ogen moeten houden dat – zoals Seliščev vermoedt– een groot aantal Albanezen als Turken geregistreerd werd als ge-volg van het feit dat de tellers geen duidelijk onderscheid maaktentussen Turken en moslims in het algemeen. Deze cijfers van het

Page 44: Macedonië

44

einde van de 19e eeuw weerspiegelen een ontwikkeling die – zoweten we uit andere bronnen – al eeuwen voordien ingezet was.

Seliščev (1981a: 38 e.v.) geeft verscheidene oorzaken voor deexpansie van de Albanezen in Polog. De slechte economische toe-stand deed de Slaven, op zoek naar een beter lot, verhuizen naar desteden; hun plaatsen in de dorpen werden ingenomen door Albane-zen uit het naburige gebergte in de streek van Reka, waar de le-vensomstandigheden nog erbarmelijker waren. De Albanezen wer-den aangemoedigd door de lokale pasja’s (gouverneurs en groot-grondbezitters), die vaak ook zelf van Albanese afkomst waren.Sommige Albanezen waren gevlucht voor de bloedwraak. Somsnodigde de Slavische bevolking gewapende Albanese wachters (methun familie) uit om hun bezittingen te helpen verdedigen tegenAlbanese rovers. Citerend uit het reisverslag van Karlov staat Seliščevuitvoerig stil bij de roofzucht, waarmee de Albanezen het leven vande Slavische bevolking zuur maakten:

En inderdaad, toen we wegreden uit Skopje begon men onste overstelpen met waarschuwingen. Het meest van allenmaakte zich onze lijfwacht Mustafa ongerust die, zelf eenAlbanees zijnde, goed op de hoogte was van de zeden engewoonten van zijn volksgenoten… Onophoudelijk druktehij ons op het hart voorzichtig te zijn, omdat we hier in Al-banië waren, een woest land, bevolkt door Gegen,7 boos-aardige mensen. Zulke rovers als de Gegen had de wereldnog niet eerder voortgebracht. (…) De moslims pleegdendiefstallen, gewelddaden, overvallen en moorden, ze verne-derden het christelijke geloof, schonden de heiligdommenenzovoort. De mensen beginnen daarover meteen te vertel-len en klagen erover, dat dit alles gebeurt op klaarlichte dagen ongestraft blijft. (Seliščev 1981a: 41-2)

Als gevolg trokken de Slaven massaal weg, gaat Karlov verder. Enals ze bleven, onderwierpen ze zich aan de Albanezen; ze omhels-den de islam, gingen Albanees spreken en de Albanese klederdrach-ten, inclusief de fustanella,8 dragen. Maar blijkbaar gebeurdenislamisering en albanisering niet altijd onder bedreiging. Elders le-zen we bij Seliščev ook over andere omstandigheden, die minderspectaculair waren, maar wellicht frequenter voorkwamen dan ge-weldplegingen:

Page 45: Macedonië

45

Naast de dominante positie van de Albanezen droegen dehuwelijken van Slaven met Albanese vrouwen veel bij [totde albanisering]: de Albanese vrouw nam de taal van haarman niet over. De kinderen leerden de taal van hun vaderniet meer, maar gebruikten de taal van hun moeder – hetAlbanees. De omstandigheden creëerden bij de jongere ge-neratie niet de behoefte aan het gebruik van de Slavischetaal; de Albanezen hadden het overwicht in het [openbare]leven. (Seliščev 1981b: 12)

Seliščev geeft nog meer details over hoe het Albanees zich in Pologonder de Slavische bevolking verspreidde:

De omstandigheden dwongen de Bulgaren in Polog om con-tacten aan te knopen met de Albanezen die zich in Pologgevestigd hadden. Het resultaat van deze contacten is datveel Bulgaren de Albanese taal beheersen, en veel Albanezengoed Bulgaars spreken. Over die tweetaligheid getuigenmensen, die in Polog verbleven hebben. Ik heb het zelf kun-nen observeren in het dorp Tearce. In sommige dorpen bleekdat de Bulgaren tot voor kort in grote mate een zwak had-den voor de Albanese taal en bij voorkeur die taal gebruik-ten, en niet het Bulgaars. Wanneer ze Bulgaars spreken ko-men daar veel Albanese woorden aan te pas. Dat is een vande laatste stadia van tweetaligheid: wanneer de sprekers detwee talen niet apart gebruiken, maar elementen van beidetalen vermengen. (Seliščev 1981a: 44)

Als we onder ‘elementen’ (èlementy) ook grammaticale construc-ties mogen verstaan en niet alleen leenwoorden, en als we de gangvan zaken die Seliščev hier beschrijft mogen extrapoleren naar vroe-gere eeuwen, dan hebben we hier te maken met de omstandighedenwaarin de balkanismen ontstonden: intens sociaal contact, twee-en meertaligheid, uitwisseling van ‘elementen’ tussen talen. Die con-tacten konden de vorm hebben van sociale druk, spanningen enconflicten, maar de betrokkenen moeten toch minstens on speakingterms gebleven zijn, en de blijkbaar frequent voorkomende huwe-lijken doen vermoeden dat er ook veel vriendschappelijke relatiesbestonden. Aangezien taalcontacten intenser zijn bij ‘gewone’ so-ciale contacten dan bij conflicten, moeten die ‘gewone’ contacten,

Page 46: Macedonië

46

inclusief vriendschappen en huwelijken, veel typerender geweestzijn voor de relaties tussen Albanezen en Slaven dan roofovervallenen moorden.

Ook Friedman (1996: 88) geeft enkele fascinerende voorbeel-den van de curieuze verstandhouding tussen de etno-culturele enreligieuze gemeenschappen in Macedonië gedurende de Osmaanseperiode. Christenen en moslims leefden onder één dak, in één ge-zin. In de tijd dat christenen nog geen wapens mochten dragen endus ook niet bij de politie konden, werd in gezinnen van christenenéén zoon moslim, zodat hij als ‘politieagent’ zijn familie kon be-schermen. Bij de gemeenschappelijke maaltijden werd dan in hetdeel van de zelnik (een soort van Balkanese pizza met kool), be-stemd voor het moslim gezinslid, geen varkensvlees gebruikt. Bijgemengde huwelijken werd de ‘nationaliteit’ van de kinderen somsbepaald door het geslacht: wanneer een Turkse man huwde meteen Albanese vrouw, werden de zonen als Turken opgevoed en dedochters als Albanesen. Ook hier weer blijken de grenzen tussen dediverse etnische en religieuze gemeenschappen dus erg poreus.

In de eerste drie eeuwen van de Osmaanse heerschappij werd deculturele ontwikkeling van de Balkanvolken nog gekenmerkt, zoblijkt, door convergentie. Het resultaat was een Balkan-Tiefkultur,die alle etnische groepen min of meer deelden, en twee Hoch-kulturen, een orthodox-christelijke en een islamitische, die elkaaroverigens ook sterk beïnvloedden. Deze ontwikkeling bereikte haarhoogtepunt in de 18e eeuw (Kitromilides 1996). In die hele periodeidentificeerden de Balkanbewoners zich in de eerste plaats met dereligieuze gemeenschap waartoe ze behoorden. In dat opzicht sloothet millet-systeem mooi aan bij – en versterkte het – hun gevoelensvan primaire verbondenheid en loyaliteit. In de praktijk evenwelbleek het overstappen van de ene naar de andere religieuze gemeen-schap niet onoverkomelijk, mede omdat op het niveau van het volks-geloof – en een ander niveau bestond er op het platteland niet – deverschillen tussen christendom en islam niet zo groot waren.

Daarnaast identificeerden de mensen op de Balkan zich met degeografische ruimte, geschapen door geboortestad, -dorp of streek.Deze ruimte noemden ze met een wat dramatisch woord ‘vader-land’ (Bulg. otečestvo, Mac. tatkovina, Gr. patridha, Alb. atdhe).Mensen uit een andere streek, die naderhand met een even drama-tisch woord ‘volksgenoten’ zouden heten, werden vooralsnog beje-gend als ‘vreemdelingen’. Macedonië levert een mooie illustratie

Page 47: Macedonië

47

van de verknochtheid aan de eigen streek. Die was zo groot dat dediverse volken in Macedonië zichzelf vaker naar hun geboortestreeknoemden – met het equivalent van ‘Macedoniër’ in hun respectievetalen – dan naar de etnische gemeenschap waartoe ze behoorden.Dit impliceert overigens niet per se ook een gevoel van verbonden-heid van Macedoniërs-onder-elkaar, over de religieuze en etnischegrenzen heen.

De identificatie met de etno-culturele gemeenschap was dusweinig dwingend. Overstappen van de ene etno-culturele identiteitnaar de andere gebeurde opmerkelijk vlot en zonder gewetens-problemen. Etnische en religieuze identiteiten vormden nieuwe com-binaties en leverden evenveel hybride etno-culturele gemeenschap-pen op, die vaak ook aparte namen – een soort van etnoniemen –hadden. Alleen al in Macedonië waren in de 19e eeuw Albanese,Griekse, Slavische en Vlachse christenen, Albanese, Griekse, Slavi-sche en Vlachse moslims, vergriekste Slaven en geslaviseerde Grie-ken, vergriekste en geslaviseerde Vlachen, gealbaniseerde Slaven enVlachen, geïslamiseerde joden en christelijke Turken. En, schrijftElie Kedourie (1979: 124) die een gelijkaardig lijstje geeft met deetnische samenstelling van de bevolking van Macedonië, ‘the com-binations and permutations are almost infinite’. In deze omstan-digheden kan etniciteit geen factor geweest zijn die mensen ver-deelde.

De bevolking van Macedonië was geen macédoine, geen saladbowl, nog minder een melting pot, maar veeleer een gjuveč – eenkruidig Balkans stoofpotje, waarin de ingrediënten hun eigen smaakbehouden, maar tegelijk ook de smaak van andere ingrediëntenovernemen. In de loop van de 19e eeuw werd de gjuveč opgewarmdin de oven van het nationalisme en gloeiend heet aan de Europesemogendheden – de internationale gemeenschap van toen – opge-diend.

Page 48: Macedonië
Page 49: Macedonië

49

4

De Macedonische kwestie

DE IDEE DAT ETNISCH-NATIONALE gemeenschappen het rechtzouden hebben op een eigen staat drong de Balkan binnen in

de 19e eeuw in het kader van de modernisering van de Osmaansesamenleving. Die modernisering was in de eerste plaats het resul-taat van de toegenomen commerciële contacten van het OsmaanseRijk met het Westen vanaf het begin van de 18e eeuw. De Grieken,die traditioneel een groot deel van de Osmaanse buitenlandse han-del voor hun rekening namen, waren de eersten die hun zonen naarscholen in West-Europa stuurden, waar ze kennismaakten met hetgedachtegoed van de Verlichting. Via Griekse vertalingen en hetGriekse onderwijs vond dat gedachtegoed op de hele Balkan, dusevenzeer onder niet-Grieken, grote verspreiding. Ook de idee vaneen democratische staat, ván en vóór het volk, maakte daar deelvan uit. Spoedig echter was de gedroomde staat niet langer de politie-ke formatie van alle burgers die erin leefden, maar het privé-do-mein van de leden van één bepaalde etnisch-nationale gemeenschap.

In de loop van de 19e eeuw nam de Osmaanse overheid met deTanzimat het initiatief om de instellingen naar westers model temoderniseren en werkte zodoende zelf de opkomst van diverse et-nische nationalismen in de hand. De aanleg van verkeerswegen,telegraafverbindingen, de bevordering van commerciële netwerken

Page 50: Macedonië

50

en dergelijke deed het inzicht groeien dat het ‘eigen volk’ meermensen omvatte dan enkel de taal- en geloofsgenoten in het tradi-tionele, kleine ‘vaderland’. De Tanzimat, die van alle voormalige‘slaven’ van de sultan, ongeacht hun religieuze en etnische affiliatie,Osmaanse ‘staatsburgers’ wilde maken, met gelijke rechten en plich-ten, gaf mee de impuls tot de ‘kerkstrijd’, die de Bulgaren in hetOsmaanse Rijk mobiliseerde tegen de Grieken (of beter Grieks-taligen) en droeg zo bij tot het ontstaan van een Bulgaars nationaalbewustzijn. De toegenomen persvrijheid stimuleerde de uitgave vankranten, tijdschriften en boeken, wat dan weer de behoefte creëerdeaan een nationale standaardtaal, die fungeerde als cement en em-bleem van de natie.

Veel intellectuelen in het Osmaanse Rijk (Turkse en andere)steunden de Tanzimat, maar de islamitische geestelijkheid en deleiders van de millets hadden bezwaren. Over veel aangelegenhe-den, die altijd tot de bevoegdheid van de geestelijkheid behoordhadden, ging voortaan de staat: administratie, rechtspraak, onder-wijs, armen- en ziekenzorg. Ook de nationalisten op de Balkanwaren tegen de Tanzimat. Zij beschouwden de idee van een Osmaansstaatsburgerschap als een bedreiging voor het etnische nationalismedat zij voorstonden.

De etnisch-nationale gemeenschappen op de Balkan ontwikkel-den zich min of meer ongewild uit een samenloop van economischeen sociale omstandigheden, maar waren tegelijk ook het productvan doelbewuste social engeneering. De nationalistische ideologenconstrueerden uit de grotendeels gemeenschappelijke Balkancultuurelk voor hun eigen volk een etnisch-nationale identiteit, die zo veelmogelijk van die van de naburige naties moest verschillen. Met ditproces van differentiatie begint een nieuwe periode in de cultuurge-schiedenis van de Balkan, die gekenmerkt wordt door divergentie.De hybride, gecontamineerde etno-culturele identiteiten, die hetgevolg waren van het eeuwenoude proces van convergentie, wer-den in de matrijzen geperst van verschillende, duidelijk afgebakendeen homogene nationale identiteiten. Dat gebeurde onder meer doorhet streven naar een ‘zuivere’ taal – taalpurisme – en naar een ho-mogene natie – middels gedwongen assimilatie en ethnic cleansing.

De creatie van de nationale identiteit kon pas voltooid wordennadat de natie een eigen onafhankelijke staat verworven had. Al-leen een onafhankelijke staat beschikte over een leger, politie, ge-leerden en kunstenaars die de burgers een bepaalde nationale iden-

Page 51: Macedonië

51

titeit, een nationale taal en het geloof in een nationale mythe kon-den bijbrengen. Voordien was nationale bewustmaking voorname-lijk het werk van bevlogen idealisten die over geen ander pressie-middel beschikten dan hun overtuigingskracht. In die onafhanke-lijke staten riep de politieke, economische, sociale en culturele bo-venlaag op tot nationale saamhorigheid en loyaliteit aan de natie,niet alleen om een hechte gemeenschap te smeden, maar ook omhaar eigen machtspositie te legitimeren en haar eigen belangen vei-lig te stellen. Die elite schiep de omstandigheden waarin iemanddoor zich expliciet te identificeren met de dominante natie zijn ofhaar positie kon verbeteren, of door te weigeren dat te doen inieder geval zijn of haar positie kon schaden.

De vroegste Balkanstaten – het onafhankelijke Griekenland envazalstaat Servië – ontstonden in 1830. Montenegro had al eerdereen soort van informele autonomie verworven. Servië bestond uitweinig meer dan de Osmaanse provincie Belgrado; de noordelijkegrens van Griekenland werd gevormd door de lijn tussen de baaienvan Arta en Volos, ten zuiden van Thessalië. Beide landen streefdennaar territoriale expansie en legitimeerden hun ambitie door te ver-wijzen naar de volksgenoten in de aangrenzende gebieden, die moes-ten bevrijd worden van ‘het Turkse juk’. In de jaren zestig van de19e eeuw werden ook in Bulgarije četas (guerrillalegertjes) actiefdie de gewapende strijd voor de nationale onafhankelijkheid aan-bonden. De autonomie binnen het Osmaanse Rijk, die het BulgaarseExarchaat bood, was op het moment van de stichting ervan in 1872eigenlijk al achterhaald. In april 1876 brak in Centraal-Bulgarijeeen massale opstand uit. Een jaar later verklaarde Rusland, veront-waardigd over de brutale onderdrukking van de Aprilopstand, deoorlog aan het Osmaanse Rijk. In het voorjaar van 1878 bereiktehet Russische leger de voorsteden van Istanbul. Op 3 maart 1878werd daar in het klooster van San Stefano een vredesverdrag on-dertekend, waarin de grenzen van een onafhankelijke Bulgaarsestaat beschreven stonden.

De grenzen van het ‘Bulgarije-van-San-Stefano’, ook ‘Groot-Bul-garije’ genoemd, waren gebaseerd op die van het ambtsgebied vanhet Bulgaarse Exarchaat – mèt de Macedonische bisdommen Ochrid,Bitola en Skopje, die er na 1872 krachtens Artikel 10 van de firmanvan 1870 nog aan toegevoegd waren. Daarnaast gingen de Russi-sche onderhandelaars ook uit van de grenzen van de Bulgaarse et-nische zone, zoals vastgelegd door de Ambassadeursconferentie van

Page 52: Macedonië

52

1876 in Istanbul. Die Conferentie wilde een Bulgaars autonoomgebied binnen het Osmaanse Rijk creëren, om daarmee bloedver-gieten als tijdens de Aprilopstand te vermijden. Volgens de ambas-sadeurs behoorde ook het grootste deel van Macedonië tot de Bul-gaarse etnische zone. Groot-Bulgarije omvatte zodoende niet al-leen het huidige Bulgarije, maar ook West-Thracië, een deel vanOost-Thracië (onder meer de stad Edirne en omgeving), Macedonië(zonder Thessaloniki en Chalkidiki) en een stuk van Albanië, metname het gebied rond de stad Korçë.

Griekenland en Servië protesteerden heftig, want ze zagen uit-gestrekte grondgebieden, die ze zelf sinds lang wilden hebben, Bul-gaars bezit worden. De westerse mogendheden waren bevreesd voorde invloed die Rusland, via een Bulgarije van zulke afmetingen, opde Balkan kon uitoefenen. Het Verdrag van San Stefano werd her-zien.

Het Verdrag van Berlijn van 1 juli 1878 verdeelde Groot-Bulga-rije in drie stukken. Het vorstendom Bulgarije, vazalstaat van hetOsmaanse Rijk, omvatte het noorden en noordwesten van het hui-dige Bulgarije. Het werd in 1908 onafhankelijk. Het zuidoostenvan Bulgarije – toen nog zonder de Rodopen en Strandža – werdonder de naam Oost-Roemelië een autonoom gebied binnen hetOsmaanse Rijk. Het zou bestuurd worden door lokaal verkozenvertegenwoordigers van het volk en een eveneens verkozen gouver-neur, die door de sultan benoemd werd. Het vorstendom Bulgarijeging al in 1885 over tot de annexatie van Oost-Roemelië. In heelEuropa stak een storm van protest op tegen deze schending van hetVerdrag van Berlijn, het kwam zelfs tot een Servisch-Bulgaars oor-logje van enkele weken, maar uiteindelijk haalden de Bulgaren hunbuit binnen. Het zuidwestelijke deel van Groot-Bulgarije, Macedo-nië, werd weer gewoon een deel van het Osmaanse Rijk. De Portemoest alleen beloven hervormingen door te voeren. In Macedoniëbraken opstanden uit, maar die konden niets aan de zaak verhel-pen. Het Verdrag van Berlijn maakte van de Bulgaren op slag eenrancuneus volk: Bulgarije was door de grote mogendheden ‘uit el-kaar gereten’ en het ‘herstel’ van ‘Groot-Bulgarije’ werd een obses-sie, vooral toen de verwachting, dat Macedonië net als Oost-Roe-melië binnen korte termijn geannexeerd kon worden, niet uitkwam.

Het Verdrag van Berlijn had gevolgen voor de territoriale ambi-ties van álle Balkanvolken. Servië, sinds 1830 een vazalstaat van dePorte, werd onafhankelijk en breidde zijn grondgebied uit met het

Page 53: Macedonië

53

gebied rond Niš. Servië streefde vooral naar expansie in westelijkerichting – via Bosnië-Hercegovina en Dalmatië naar de AdriatischeZee. Het Verdrag van Berlijn had van Bosnië-Hercegovina echtereen Oostenrijks-Hongaars protectoraat gemaakt. Servië zag daar-door de toegang tot Dalmatië afgesneden en zocht een andere wegnaar zee, via Kosovo en Noord-Albanië naar Durrës aan de Adria-tische Zee, of – nog stoutmoediger – via Macedonië naar Thes-saloniki aan de Egeïsche Zee.

Over Griekenland stond er in het Verdrag van Berlijn niets con-creets. De mogendheden beloofden druk uit te oefenen op de Portemet het oog op een herziening van de Grieks-Turkse grens in Zuid-Thessalië en Epirus. In 1881 werd een akkoord bereikt: het Os-maanse Rijk deed afstand van Thessalië, maar Epirus bleef Osmaans.In ieder geval schoof de Griekse grens een heel eind naar het noor-den op – tot bij Macedonië. Griekenland verkeerde voortaan in demogelijkheid zich direct met de Macedonische aangelegenheden inte laten.

De gebeurtenissen rond de ‘geboorte’ van Bulgarije brachtenten slotte ook de prille Albanese nationale beweging in een stroom-versnelling. Tot Groot-Bulgarije zou ook het gebied rond de stadKorçë behoren, dat voornamelijk door Albanezen, maar ook doorGrieken en in mindere mate door Slaven bewoond werd. Ongerus-te Albanese nationalisten verenigden zich in 1878 in de Liga vanPrizren, een stad in Kosovo, en eisten in Berlijn dat de Albaneseetnische zone ongeschonden zou blijven. De beste garantie daar-voor vormde de vestiging van een autonoom gebied binnen de gren-zen van het Osmaanse Rijk, bestaande uit de provincies Skopje,Shkodër, Bitola en Ioannina. De provincies Skopje en Bitola om-vatten een aanzienlijk deel van Macedonië. Hoewel de Albanezenmet hun eis eigenlijk bijdroegen tot het behoud van de territorialeintegriteit van het Osmaanse Rijk, schonk de Porte hun achteraf degevraagde autonomie niet. De Liga van Prizren werd verboden, maarbleef clandestien toch actief, ook in Macedonië, vooral op het ge-bied van onderwijs en pers.

Na het Verdrag van Berlijn waren enkel Albanië, Epirus, Mace-donië en Thracië nog Osmaans, maar het was duidelijk dat ookdeze gebieden vroeg of laat aan het irredentisme van de jonge Bal-kanstaten ten offer zouden vallen. Macedonië vormde om diverseredenen het cruciale gebied. Het bevond zich in het strategischehart van het schiereiland. Vanuit Macedonië waren Albanië, Servië,

Page 54: Macedonië

54

Bulgarije en Griekenland voor handelaars en soldaten makkelijkbereikbaar. In Macedonië lag Thessaloniki, de belangrijkste Zuid-oost-Europese haven na Istanbul. De valleien van de Vardar/Axiosen de Servische Morava vormden de verbinding tussen Thessalonikien de Donau. Het vlakke land in het zuiden van Macedonië tenslotte was uitzonderlijk vruchtbaar.

De ‘Macedonische kwestie’ – de vraag aan wie Macedonië ei-genlijk toebehoorde – veroorzaakte met name onder Bulgaren, Grie-ken en Serven grote opwinding. Zij verwezen vooral naar ‘histori-sche rechten’ en de aanwezigheid van ‘volksgenoten’ om hun aan-spraken kracht bij de zetten. Laten we hun argumenten eens vannabij bekijken.

De vestiging van de nationale staten op de Balkan in de 19e eeuwwerd door de Balkanvolken niet beschouwd als de stichting vannieuwe staten, maar als het herstel van hun respectieve pre-Os-maanse middeleeuwse staat, bij voorkeur op het moment van zijngrootste territoriale expansie: het Bulgarije van Simeon in het be-gin van de 10e eeuw; het Byzantijnse Rijk van onder de Macedo-nische keizers in de 11e eeuw; het Servië van Stefan Dušan in de14e eeuw. Van elk van deze staten had Macedonië deel uitgemaakt.Weigand (1981: 27-8) berekende wie het langst over Macedoniëgeregeerd had:

Onder Byzantijns (Oost-Romeins) bestuur van 395 – het jaarvan definitieve deling van het Romeinse Rijk – tot het midden vande 9e eeuw: 450 jaar.

Onder Bulgaars bestuur van omstreeks het midden van de 9eeeuw tot 1014, nog geen 200 jaar.

Opnieuw onder Byzantijns bestuur van 1014 tot 1230, iets meerdan 200 jaar.

Opnieuw, ten dele, onder Bulgaars bestuur van 1210 tot 1250,ongeveer 40 jaar.

West-Macedonië onder het Despotaat van Epirus, Oost-Macedonië onder het Keizerrijk van Nicaea, Noord- en vervolgensheel Macedonië onder Servisch bestuur van 1230 tot 1371, onge-veer 150 jaar.

Vanaf 1371 tot 1912, onder Osmaans bestuur, bijna 550 jaar.

Wiens aanspraken wogen het zwaarst door? De grote mogendhe-den lieten zich door argumenten, geput uit de tijdbalk, in ieder ge-

Page 55: Macedonië

55

val niet overtuigen om Macedonië zonder meer aan Bulgarije, Grie-kenland of Servië, laat staan het onbestaande Albanië, toe te wij-zen.

Andere kwantificeerbare aanspraken hadden te maken met aan-tallen ‘volksgenoten’. ‘Etnologen’ van alle betrokken partijen voer-den een soort van ‘volkstellingen’ uit om te bewijzen dat ‘hun’ res-pectieve volk de meerderheid van de bevolking in Macedonië uit-maakte. Daarbij hanteerden zij zeer uiteenlopende criteria. Grie-ken en Bulgaren gingen ervan uit dat nationaliteit bepaald werddoor loyaliteit aan het Patriarchaat, respectievelijk het Exarchaat.De Osmaanse volkstellingen telden alle moslims (in Macedonië:Albanezen en Turken) samen. Enquêteurs die zich op de moeder-taal baseerden, werden geconfronteerd met het zeer verspreide bi-en polylinguïsme en het bijkomstige belang dat mensen aan taalhechtten, wat weer erg eigenzinnige interpretaties mogelijk maakte.Uiteraard werden de bevraagden dikwijls geïntimideerd en de re-sultaten gemanipuleerd of ronduit vervalst. We citeren hier de cij-fers van de Bulgaar Kančov, de Serf Gopčević en de Griek Delyani,zoals vermeld in het Carnegie Report (1993: 28-30).9 Alle cijfershebben een min of meer officieel karakter, in de zin dat de respec-tieve regeringen er graag naar verwezen.

Albanezen Bulgaren Grieken Serven Turken Vlachen Totaal

Kančov 128.711 1.181.336 228.702 700 499.204 80.767 2.258.224

Gopčevič 165.620 57.600 201.140 2.048.320 231.400 69.665 2.870.620

Delyani 0 332.162 652.795 0 634.017 25.101 1.724.818

Osmaans 352.788 626.889 0 748.155 26.042 1.824.032

Onder ‘Totaal’ zijn ook de joden, Roma (zigeuners) en andere groe-pen opgenomen. In de Servische cijfers is de bevolking van de pro-vincie Kosovo verrekend – vandaar het grote aantal Albanezen. Inde cijfers van Delyani en van de Osmaanse overheid zijn de Alba-nezen en de Turken samen ondergebracht in een rubriek ‘moslims’.Hoe dan ook blijven er tussen de cijfers verbluffende verschillenbestaan.

De osmanist Justin McCarthy (2001: 58), die uitgebreid onder-zoek deed naar de bevolking van Osmaans Europa aan de voora-vond van de val van het Osmaanse Rijk, kwam voor Macedoniëtot de volgende cijfers:

Page 56: Macedonië

56

Moslims Bulgaren Grieken Andere Totaal

1.012.000 774.000 514.000 84.000 2.384.000

(42 %) (32 %) (22 %) (4 %) (100 %)

Deze cijfers lijken aannemelijk. Het grote aantal moslims is medete verklaren door de talrijke anwezigheid van veel mudžahirs (Tur-ken, verdreven uit Bulgarije, Griekenland en Servië). Bij de cijfersvoor Bulgaren en Grieken moet men rekening houden met lokaleverschillen: in het zuiden waren de Grieken talrijker, in het noor-den de Bulgaren. Er bestaan ook Bulgaarse, Griekse, Osmaanse enServische statistieken waarin – weer totaal verschillende – cijfersgegeven worden voor de diverse districten (steden, dorpen) inMacedonië, maar die zullen we de lezer besparen.

Gezien de etnische samenstelling van de bevolking was er veelvoor te zeggen om Macedonië binnen het Osmaanse Rijk te laten.De moslims, die de relatieve meerderheid van de bevolking uitmaak-ten, wilden dat zeker. Maar omdat in de ogen van de grote mo-gendheden de dagen van ‘de zieke oude man van Europa’ nu een-maal geteld waren, kwam deze oplossing uiteindelijk niet in aan-merking. Hoe dan ook, op basis van het Bulgaarse, Griekse en –eigenlijk verwaarloosbare – Servische aandeel in de totale bevol-king konden die grote mogendheden er evenmin toe besluiten hetexclusieve recht op Macedonië aan één van de drie toe te kennen.

Laten we nog even stilstaan bij andere, minder ‘afweegbare’argumenten die door de betrokken partijen gehanteerd werden. DeGrieken wezen erop dat Macedonië niet alleen al sinds de Oudheiddeel uitmaakte van de Griekse wereld, maar dat het ook een cru-ciale rol gespeeld had in de Griekse geschiedenis en daardoor eenonlosmakelijke component van de Griekse identiteit geworden was.Daarbij dachten ze aan Alexander de Grote en de hellenistischebeschaving, die door zijn toedoen ontstaan was. In de traditie vande Rum milleti werden alle orthodoxe christenen, onderworpenaan het gezag van het Patriarchaat van Constantinopel, als Grie-ken beschouwd. Veel orthodoxe Albanezen, Bulgaren enzovoortnoemden zich trouwens zelf ook ‘Grieken’ – in de zin van ‘ortho-doxe christenen’. In de steden was de bevolking in grote mate ver-griekst en soms op een militante manier pro-Grieks. De Slaven inMacedonië werden bestempeld als ‘slavofone’ of ‘bulgarofone Grie-ken’ – etnische Grieken dus, die in de loop der eeuwen geslaviseerdwaren geworden, maar – zo luidde het – een Grieks bewustzijn

Page 57: Macedonië

57

(elliniko fronima) bewaard hadden. Om al deze redenen hoordeMacedonië bij Griekenland.

De argumenten van de Bulgaren leken het plausibelst. De Slavi-sche dialecten, die in Macedonië gesproken werden, stonden dichtbij de Bulgaarse. Voor Bulgaarse taalkundigen spraken de Slavenin Macedonië Bulgaars en veel deskundigen buiten Bulgarije von-den dat ook. De Slaven in Macedonië hadden zich altijd Bulgarengenoemd, maar ook ‘christenen’ en ‘Grieken’. De meerderheid vande Macedonische Slaven had middels een referendum geopteerdvoor het Bulgaarse Exarchaat als ‘nationale’ kerkelijke organisatieen de Ambassadeursconferentie in Istanbul in 1876 had de Mace-donische Slaven eveneens als Bulgaren bestempeld. Macedonië haddoor het Verdrag van San-Stefano ook reeds deel uitgemaakt vanBulgarije. Die toestand had echter niet langer dan drie maandengeduurd en dan nog vooral in de verbeelding van de Bulgaren, wanthet Verdrag van San Stefano was nooit uitgevoerd.

De Servische positie was het zwakst. De Macedonische Slavenbeschouwden zich zeker niet als Serven. De argumenten, geleverddoor Servische linguïsten, waren weinig overtuigend: Macedonischedialecten hebben nu eenmaal – net als de Bulgaarse – geen naam-vallen; het Servisch heeft zeven naamvallen. Servische etnologenverwezen graag naar de slava om aan te tonen dat de MacedonischeSlaven eigenlijk Serven waren. De slava is een familiefeest, dat inServië elk jaar door alle leden van dezelfde familie gevierd wordtop de dag van de heilige, die ze als de beschermer van de familiebeschouwen. De Slaven in Macedonië vierden die slava ook en kon-den daarom alleen maar Serven zijn. De beroemdste Servischeetnoloog, Jovan Cvijić, pakte de zaak nog anders aan: hij beweerdedat de Slaven in Macedonië geen nationaal bewustzijn hadden enverwachtte dat ze zouden opgaan in de natie die erin slaagde opMacedonië de hand te leggen. In plaats van te bewijzen dat deMacedonische Slaven Serven waren – een schier onmogelijke taak–, probeerden de Servische etnologen vooral te bewijzen dat ze géénBulgaren waren, waarbij allerlei racistische prietpraat niet geschuwdwerd: Bulgaren waren in tegenstelling tot de Serven en de Macedo-niërs materialistisch, somber en vrekkig; ze misten ten enenmale degrootmoedigheid en de verbeeldingskracht, die Serven en Macedo-niërs zo typeerden (Banac 1984: 311-3).

De Albanezen wezen op de aanwezigheid van Albanezen, vooralin het noorden en het westen van Macedonië, maar hun zaak stond

Page 58: Macedonië

58

er slecht voor. Temidden van het geschreeuw van de buurlandenBulgarije, Griekenland en Servië klonken de argumenten van deAlbanezen, die nog geen eigen staat hadden – en als het aan diebuurlanden lag, er ook nooit een zouden hebben – erg zwak. DeAlbanezen konden niet verwijzen naar een middeleeuwse staat, wantdie hadden ze nooit gehad. Toch riepen ook zij de geschiedenis tehulp. Albanese historici verwierpen de opvatting als zouden de Al-banezen vanaf de 14e eeuw de Slavische bevolking uit Macedoniëverdreven hebben om zich er zelf te vestigen. Ze gingen ervan uitdat de Albanezen in de 6e en 7e eeuw door de Slaven verdrevenwaren. Met andere woorden, de Albanezen waren niet naarMacedonië gekómen, maar terúggekomen naar gebieden, die hunvan oudsher toebehoorden. ‘Het huidige woongebied van de Alba-nezen is niet het resultaat van expansie,’ zo verwoordde de Albanesehistoricus Aleks Buda die opvatting zo’n honderd jaar later, ‘maarvan inkrimping, van ononderbroken verenging in de loop van deAlbanese geschiedenis’ (Buda 1986: 43).

Het ondoorgrondelijkst – althans op het eerste gezicht – warende aanspraken van de Roemenen. Zij wezen op de aanwezigheidvan de Vlachen of, zoals zij ze noemden, de macedoromîni – de‘Macedo-Roemenen’. Die vormden in Macedonië een weinig tal-rijke, diffuse en erg vergriekste minderheid. Zij spraken Aroemeens– voor Roemeense linguïsten althans – een Roemeens dialect.Roemeniës belangstelling voor de Vlachen was uiteraard niet be-langeloos, al maakte het feit dat Roemenië niet aan Macedoniëgrensde eventuele territoriale aanspraken erg onrealistisch. Wat Roe-menië precies in het schild voerde, zou pas in 1913 tijdens de TweedeBalkanoorlog blijken.

En ten slotte ontstond vanaf de jaren zestig van de 19e eeuw inMacedonië, uit de gemeenschap die zich Bulgaars noemde, geleide-lijk nog een andere, nieuwe natie: de (Slavische) Macedoniërs. Erbestaat geen tekst van voor de jaren zestig van de 19e eeuw waarin‘Macedoniërs’ ondubbelzinnig als etnoniem gebruikt wordt, en nietals aanduiding van een lokale bevolking (in de zin van Waaslanderof Zeeuw) of als antieke benaming voor een vaag aangegeven ‘mo-dern’ volk, wat bij schrijvers in de Renaissance en de Verlichtingdikwijls het geval is. Maar vanaf die tijd duikt ‘Macedoniër’ alsaanduiding van een aparte Zuid-Slavische natie steeds vaker op.

Een nationale gemeenschap ontstaat dikwijls als een belangen-gemeenschap. Teneinde die gemeenschap coherenter en weerbaar-

Page 59: Macedonië

59

der te maken, wordt uit het lokaal voorradige taalkundige, histori-sche en folkloristische materiaal een set van herkenbare culturelekenmerken geconstrueerd, die binnen de gemeenschap een bandvan verwantschap creëert en die gemeenschap tevens onderscheidtvan andere, concurrerende gemeenschappen. De belangrijkste vandie distinctieve kenmerken zijn taal, een eigen geschiedenis, eengemeenschappelijke afkomst en een eigen ‘aard’. Het territoriumwaarbinnen de dragers van deze uitgekozen distinctieve kenmer-ken leven is de geclaimde (of verworven) nationale staat.10 Vanuitdeze invalshoek bestaat het relaas van het ontstaan van de Mace-donische natie in eerste instantie uit de beschrijving van belangen-conflicten tussen de Bulgaren in Bulgarije en de ‘Bulgaren’ inMacedonië of de ‘Macedoniërs’ in wording.

Beginnen we met de economische ontwikkelingen. Die verlie-pen in Bulgarije en Macedonië vanaf het einde van de 18e eeuw opeen verschillende wijze. In Macedonië behoorde meer dan 50 pro-cent van het bebouwde land tot de čiftliks (grote landgoederen); inBulgarije was dat slechts 20 procent en bleef de verspreiding van dečiftliks hoofdzakelijk beperkt tot de Dobrudža. Terwijl als gevolghiervan de economische en sociale ontwikkeling in Macedonië stag-neerde, beleefde Bulgarije een Wirtschaftswunder. Bulgarije profi-teerde als enige rijksdeel van de Osmaanse maatregelen om de lo-kale, ambachtelijke productie te stimuleren, van de nabijheid vanIstanbul en van de tanende rol van de Griekse handelaars. Hoewelde čiftliks in Macedonië speciaal produceerden met het oog op deexport van landbouwproducten, deed Bulgarije het ook in dit op-zicht beter: tussen 1840 en 1860 verdubbelde Bulgarije zijn graan-export, terwijl de Macedonische graanexport in die periode nietgroeide (Lampe & Jackson, 1982: 135, 138).

De economische infrastructuur was minder goed ontwikkeld inMacedonië dan in Bulgarije. Het spoorwegennet levert hiervan eengoede indicatie. Sofia en Plovdiv waren omstreeks 1900 verbondenmet Centraal-Europa via Niš en Belgrado en met Istanbul via Edirne.In Macedonië liep een spoorlijn van Bitola naar Thessaloniki envandaar via Dedeagaç (Alexandroupoli) naar Edirne. Er bestondeen spoorlijn die Skopje verbond met Niš, maar het hele zuidenvan Macedonië had geen rechtstreekse aansluiting op het Centraal-Europese net (Crampton & Crampton, 1996:16).

Na de Bulgaarse onafhankelijkheid in 1878 kwam er een eindeaan het Wirtschaftswunder. Door het verlies van de grote Osmaanse

Page 60: Macedonië

60

markt stagneerde de handel; in de landbouw daalde de productiviteitals gevolg van een herverdeling van de grond. Als traditionele leve-ranciers van wollen stoffen aan het Osmaanse leger werden de Bul-gaarse handelaars tijdelijk verdrongen door de Macedonische, dieOsmaanse burgers waren gebleven. In Macedonië raakten de čiftliksin verval als gevolg van de politieke chaos, de Albanese plunderin-gen en de massale uittocht van de boerenbevolking. Die boeren-bevolking zocht haar heil in seizoenarbeid (pečalbarstvo) of troknaar de grote steden – Sofia, Thessaloniki, Istanbul – of naar Ame-rika. Door de gebrekkige infrastructuur en het uitblijven van inves-teringen bestond er geen lokale industrie, die de groeiende stede-lijke bevolking werk kon verschaffen, behalve in het zuiden, in enom Thessaloniki.

In het begin van de 20e eeuw begon de Macedonische econo-mie te lijden onder het onvermogen van de Osmaanse staat om zijnmarkt te beschermen tegen goedkopere buitenlandse producten.Bulgarije voerde een protectionistisch beleid; het maakte van deeconomische weerloosheid van het Osmaanse Rijk gebruik om tol-vrij textiel naar Macedonië uit te voeren en daar de lokale producen-ten te beconcurreren (Palairet 1997: 201-2, 342-6).

Kortom, Bulgarije en Macedonië kenden een andere economi-sche ontwikkeling, wat met zich meebracht dat producenten en han-delaars andere en soms tegenstrijdige belangen hadden. De econo-mische ontwikkelingen in Bulgarije waren over het algemeen veeldynamischer dan in Macedonië. Dat maakte dat ook de sociale enpolitieke ontwikkelingen een ander tempo hadden. Terwijl in Bul-garije een dynamische klasse van ambachtslui, ondernemers en han-delaars bestond, die de motor was achter de ‘kerkstrijd’ en de onaf-hankelijkheidsbeweging, handhaafden zich in Macedonië semi-feo-dale verhoudingen. Lampe & Jackson (1982: 134) poneren eenrechtstreeks verband tussen de economische en de politieke ontwik-kelingen in Macedonië: ‘The accompanying limits on capital accu-mulation and entrepreneurial energy helped to delay even partialpolitical independence for most of the area until the twentiethcentury’.

Een andere ‘splijtzwam’ waren de conflicten met het BulgaarseExarchaat. De Macedoniërs sloten zich met enige vertraging aanbij de Bulgaarse beweging voor een nationale kerk en waren langetijd loyale partners. Steeds uitdrukkelijker echter namen Bulgarenuit Centraal-Bulgarije de leiding van de beweging. In de jaren 1840-

Page 61: Macedonië

61

1878 was net niet de helft van de Bulgaarse nationalistische intel-lectuelen afkomstig uit Centraal-Bulgarije, tegenover ongeveer 5procent uit Macedonië (Meiniger 1987: 124).11 De Bulgaren uitCentraal-Bulgarije hielden steeds minder rekening met de wensenvan de Macedonische activisten. In de jaren 1860 ontstonden erspanningen over welke vorm de Bulgaarse ‘nationale kerk’ moesthebben. De Macedoniërs gaven de voorkeur aan het herstel van hetin 1767 afgeschafte autocefale Aartsbisdom van Ohrid. De aanwe-zigheid van een aartsbisschoppelijke kanselarij kon de slabakkendeeconomie in Ohrid en omgeving immers nieuwe impulsen geven.De Bulgaren gaven er de voorkeur aan de zetel van hun nationalekerk niet helemaal aan de periferie van hun etnische zone te vesti-gen, maar op een veel strategischer plek, namelijk in Istanbul, dehoofdstad van het Osmaanse Rijk. De Macedoniërs haalden hunslag niet thuis. Het feit dat de acht vertegenwoordigers uit Macedo-nië pas na veel palavers enkel als waarnemers toegelaten werdentot de vergadering die in 1871 de statuten van het Exarchaat opstel-de, wekte in Macedonië bevreemding en verbittering. De Macedo-nische vertegenwoordigers waren afkomstig uit bisdommen, dievolgens de firman van 1870 niet tot het ambtsgebied van hetExarchaat behoorden. De Bulgaarse vertegenwoordigers haddengeen bezwaar tegen hun deelname, maar vreesden de Osmaanseregering te ontstemmen (Markova 1989: 39). De Macedonischehistoricus Apostolski (1979: 118) is niet helemaal te goeder trouwwanneer hij het heeft over ‘de bedoeling van de Bulgaarse bour-geoisie in Istanbul om de [kerk]strijd een exclusief Bulgaars natio-naal karakter te geven’, maar heeft gelijk wanneer hij spreekt van‘verschillende nationale politieke belangen’ en ‘openlijke ontevre-denheid over en afkeuring van’ het Bulgaarse beleid in Macedonië.

Uit het referendum, georganiseerd in 1874, bleek dat meer dantweederde van de bevolking van de bisdommen van Bitola, Ohriden Skopje voorstander was van aansluiting bij het Bulgaarse Exar-chaat. Bulgaarse historici beschouwen de resultaten van deze refe-renda als een bewijs voor het Bulgaarse nationale bewustzijn vande Slaven in Macedonië. Hun Macedonische collega’s zijn daar nietvan overtuigd. Zij vinden dat de Macedoniërs niet konden kiezentussen een Bulgaarse en een Macedonische kerk, maar hun keuzemoesten maken tussen het Exarchaat en het Patriarchaat, en dande voorkeur gaven aan het Exarchaat.

Het kwam spoedig tot spanningen en conflicten tussen de ver-

Page 62: Macedonië

62

tegenwoordigers van het Exarchaat en de plaatselijke bevolking inMacedonië. Het Exarchaat voerde een centralistisch beleid; het wildeeen einde maken aan de versnipperde en vaak geïmproviseerde or-ganisatie van het onderwijs door overal dezelfde programma’s enleermethoden en -middelen op te leggen. Door dit beleid kwam hetin aanvaring met de gemeenten in Macedonië, die gewend warenautonoom over onderwijsaangelegenheden te beslissen. Zij be-schouwden de regelgeving van het Exarchaat als de bemoeizuchtvan buitenstaanders (Adanir 1979: 134). De zaken werden nog ge-compliceerder door het feit dat het Exarchaat – en later de Bulgaarsestaat – aan sommige leraren in Macedonië een financiële vergoe-ding uitbetaalde, en aan andere niet.

Een delicaat punt, waarbij de amour propre van de cultureleelite in Macedonië in het gedrang kwam, was een nieuwe ‘taalkwes-tie’. In de jaren zestig vormde zich langzamerhand een Bulgaarsestandaardtaal op basis van de dialecten die door de leidende figu-ren van de Bulgaarse nationale beweging – schrijvers, journalisten,geestelijken, politieke vertegenwoordigers – gesproken en geschre-ven werden. Dat waren dialecten uit Centraal-Bulgarije – of uit hetoosten van het Bulgaarse taalgebied, indien men ook Macedoniëdaartoe rekent. Ze waren niet zonder meer begrijpelijk voor spre-kers van de ‘West-Bulgaarse’ of ‘Macedonische’ dialecten. Ondanksvele waarschuwingen en tot grote ontevredenheid van de schrijversuit Macedonië werd bij de vorming van de Bulgaarse standaardtaalnauwelijks rekening gehouden met Macedonische particularismenzoals die voorkwamen in het werk van Joakim Karčovski, KirilPejčinovič, de gebroeders Miladinov, Jordan Hadžikonstantinov-Džinot, Kuzman Šapkarev en anderen. Erger nog, de toonaange-vende Oost-Bulgaarse schrijvers bestempelden het taalgebruik vanhun collega’s uit Macedonië als ‘bedorven’ en ‘bezoedeld’ (metGriekse, Albanese en Aroemeense elementen) en dreven er op wei-nig fijnzinnige manier de spot mee.

Macedonische schoolkinderen hadden problemen met leerboe-ken in de Bulgaarse standaardtaal. Partenij van Zograf, DimitarMakedonski, Venjamin Mačukovski, Gjorgji Pulevski, KuzmanŠapkarev en andere onderwijzers uit Macedonië schreven voor hunleerlingen boeken in een soort van Macedonische koine. Al in 1860vonden leraren aan de school in Thessaloniki dat de leerlingen hetbest uitsluitend in de Macedonische taalvariant (narečie) les kon-den krijgen (Friedman 2000: 182). Dat gebeurde overigens niet per

Page 63: Macedonië

63

se met de bedoeling een aparte Macedonische standaardtaal te creë-ren. Kuzman Šapkarev schreef in de inleiding tot zijn Golemabalgarska čitanka na narečie povrazumitelno za makedonskitebalgari (Groot Bulgaars leesboek in een taal, verstaanbaarder voorde Macedonische Bulgaren, Istanbul 1868) onder het pseudoniem‘edin makedonec’ (een Macedoniër):

Ik probeerde te schrijven in de taal die ik ‘verstaanbaardervoor de Macedonische Bulgaren’ noemde, om zoveel als ikkon verstaanbaar te zijn voor mijn landgenootjes; maar ikhad niet de bedoeling helemaal af te wijken van het Oost-Bulgaars en dacht niet aan een aparte Macedonische taal(zoals sommigen van onze broeders in het oosten ten on-rechte vrezen), want zo iets zou een groot verlies voor onzetaal zijn. (Christov & Kossev 1980: 235)

Evenmin beschouwde Šapkarev de Macedoniërs als een aparte na-tie. In het leerboek staan leesteksten die de kinderen een Bulgaarsnationaal bewustzijn moeten bijbrengen:

Vraag: Wat is je nationaliteit?Antwoord: Van nationaliteit ben ik een Bulgaar.Vraag: Waarom?Antwoord: Omdat mijn vader en mijn moeder Bulgaren zijnen omdat ik Bulgaars spreek. (Christov & Kossev 1980: 233)

Ook de grammatica die Mačukovski wou schrijven, zou Gramatikana balgarskija ezik spored makedonskoto narečie (Grammatica vande Bulgaarse taal volgens de Macedonische taalvariant) heten.

De leraren op de Macedonische scholen gebruikten de lokaledialecten om de leerlingen beter Bulgaars te leren en er ‘betere Bul-garen’ van te maken, zoals enkele decennia eerder in veel Bulgaarsescholen Bulgaars gebruikt werd om de leerlingen beter Grieks teleren en er betere ‘Grieken’ (in de zin van beschaafde stedelingen)van te maken. Het resultaat was vergelijkbaar: in plaats van deandere taal beter te leren, werden de leerlingen zich in feite nogmeer bewust van het aparte karakter van hun moedertaal. De Rus-sische onderzoeker Venediktov (1990: 194) constateerde:

Page 64: Macedonië

64

De uitgave van boeken waarin lokale particularismen weer-spiegeld werden, het voornemen van V. Mačukovski om eenaparte grammatica van het Macedonische dialect te schrij-ven en andere pogingen om dit dialect en zijn plaats in deBulgaarse standaardtaal te verdedigen, droegen objectief bijtot het geleidelijk ontstaan van de opvatting dat er een lo-kale variant van de Bulgaarse standaardtaal bestond.

Die lokale variant kon het gevoel van anders zijn (dan de Bulgaren)alleen maar versterken. De stap van een lokale variant naar eenaparte taal is niet groot meer, zodra de lokale belangengemeen-schap behoefte voelt om zich ook middels de taal als aparte natio-nale entiteit te manifesteren. Uit de aanvallen in de Bulgaarse perstegen de Macedonische leerboeken blijkt dat de Bulgaren in Bulga-rije zich van dat gevaar terdege bewust waren. Het feit dat hetExarchaat het gebruik van de ‘Oost-Bulgaarse’ leerboeken probeerdeop te leggen, wekte overigens ook nog op een wat prozaïscher ma-nier de vervreemding tussen Bulgaren en Macedoniërs in de hand:de Macedonische auteurs vreesden met hun voorraad boeken teblijven zitten en pleitten ook daarom voor het gebruik van de ‘lo-kale variant’.

We hebben de Slavische dialecten in Macedonië hier tot nog toe‘Bulgaarse dialecten’ genoemd, omdat zij door de gebruikers ervanin de 19e eeuw ook zo genoemd werden. Toch is het ook mogelijkze te beschouwen als dialecten van een aparte Zuidslavische taal,het Macedonisch, niet alleen omdat taal nu eenmaal ook een poli-tiek gegeven is – a language is a dialect with an army –, maar ookom taalkundige redenen. Linguïsten als de Rus Samuil Bernštejn,de Pool Mieczyslaw Malecki en de Fransman André Vaillant kwa-men aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog los van elkaaren zonder politieke motivatie tot de conclusie dat de Macedonischedialecten weliswaar zeer met de Bulgaarse dialecten verwant wa-ren, maar toch een aparte groep vormden (Lunt 1984: 117). Tegenhet einde van de 19e eeuw gingen sommige schrijvers uit Macedoniëdoelbewust voor een eigen Macedonisch publiek schrijven in eenMacedonische koine. De Mlada makedonska knižovna družina(Jonge Macedonische literaire vereniging) in Sofia wilde in de jaren1890 ‘de Macedonische van de Bulgaarse belangen scheiden dooréén van de Macedonische dialecten tot een literaire taal voor alleMacedoniërs te verheffen’. (Misirkov 1969: 113-4) Artikel 12 van

Page 65: Macedonië

65

de Petrogradsko makedonsko naučno-literaturno drugarstvo(Petrogradse Macedonische wetenschappelijk-literaire vrienden-kring) – een vereniging van Macedonische studenten aan de univer-siteit van Petrograd – eiste dat tijdens de vergaderingen ‘Macedo-nisch’ gesproken werd en de notulen in het Macedonisch opgesteldwerden (Friedman 2000: 186). (Voor een gedetailleerd overzichtvan de Bulgaars-Macedonische ‘taalstrijd’, zie Lunt 1984.)

De doorslaggevende factor bij de vorming van een Macedonischenatie was uiteindelijk het Verdrag van Berlijn, dat Bulgarije enMacedonië – definitief, zo bleek later – tot een andere ontwikke-ling veroordeelde. Bulgarije had als de facto onafhankelijke staatzijn eigen economische en politieke belangen; Macedonië bleef geo-grafisch, politiek en economisch een deel van het Osmaanse Rijk.Macedonië werd voor de Bulgaren een ‘irredenta’; zij vonden hetvanzelfsprekend dat de initiatieven voor de bevrijding van Mace-donië voornamelijk uit het onafhankelijke Bulgarije kwamen. Datmaakte dat de aard en de intensiteit van de Bulgaarse bemoeienis-sen met Macedonië voortaan ook afhingen van andere, ‘hogere’Bulgaarse nationale belangen, en niet alleen van de toestand inMacedonië en de wensen van de Macedoniërs. Wat de Bulgarenóók als een kwestie van territoriale expansie zagen, was voor deMacedoniërs enkel een zaak van nationale bevrijding. Daarbij kwamdat na 1878 intellectuelen met een uitgesproken Bulgaars natio-naal bewustzijn massaal Macedonië verlieten om een bestaan op tebouwen in Bulgarije (Kančov 1970: 277-8). Vanzelf bleven dege-nen met een minder uitgesproken Bulgaars bewustzijn achter. Debelangen van de eerste groep, die zich actief inzette voor de bevrij-ding van Macedonië, waren nauw vervlochten met de politieke ont-wikkelingen in Bulgarije; de ‘blijvers’ hadden meer oog voor lokaleverhoudingen en belangen. Misverstanden en spanningen warenonvermijdelijk en zouden Bulgaren en Macedoniërs eveneens vanelkaar vervreemden.

Als gevolg van het Verdrag van Berlijn profileerde Macedoniëzich ook steeds meer als een aparte territoriale entiteit binnen hetOsmaanse Rijk. Het onafhankelijke Bulgarije was buitenland. Na1878 had Istanbul als politiek centrum van de Bulgaren uiteraardafgedaan. Niet Sofia echter, maar Thessaloniki ontpopte zich als de‘hoofdstad’ van de Macedonische Bulgaren en meer nog van deMacedonische ‘separatisten’. Daar bevonden zich de (Bulgaarse)gymnasia en andere culturele instellingen die door de Slaven uit

Page 66: Macedonië

66

Macedonië – Bulgaren en Macedoniërs – bezocht werden. VanuitThessaloniki werd het ‘interne’ verzet tegen het Osmaanse regimegecoördineerd.

Kortom, de verschillende economische en sociale ontwikkelin-gen van Bulgarije en Macedonië vanaf de jaren zestig van de 19eeeuw resulteerden in het ontstaan van politieke elites met andereen vaak tegengestelde belangen. Bij de bepaling van de doelstellin-gen en de strategie van de Bulgaarse nationale beweging wogen deMacedonische belangen slechts ten dele mee; de Macedonische kwes-tie werd vanuit de optiek van de (Oost-)Bulgaarse belangen aange-pakt; de houding van de Bulgaren uit Bulgarije jegens hun volks-genoten in Macedonië was betuttelend en soms misprijzend. Bij demeningsverschillen, spanningen en conflicten in Macedonië echterwaren precies die sociale en professionele categorieën betrokken,die bij natievorming en de ideologische constructie van een natio-nale identiteit een cruciale rol spelen: de bourgeoisie en de notabe-len, die zich in de Bulgaarse nationale beweging onvoldoende kon-den laten gelden en hun lokale autonomie bedreigd zagen; de intel-lectuelen – leraren, schrijvers, uitgevers –, die zich omwille van hun(streek)taal miskend en vernederd voelden; de politieke activisten,die zich na 1878 dikwijls door de Bulgaarse staat in de steek gela-ten voelden. De ‘scheiding’ tussen de Bulgaarse en de MacedonischeBulgaren als gevolg van het Verdrag van Berlijn gaf aan de ver-vreemding ook een territoriale, staatkundige dimensie. Veel Bulga-ren in Macedonië slaagden erin de genoemde en andere belangen-conflicten te blijven verzoenen met de idee te behoren tot de Bul-gaarse etno-culturele of nationale gemeenschap, maar een toene-mend aantal andere ‘Bulgaren’ voelde de aandrang om ter verdedi-ging van de Macedonische belangen een soort van overkoepelende,alle sociale klassen omvattende en territoriaal verankerde gemeen-schap van Macedonische Slaven te creëren – een Macedonische natie.Gjorgji Pulevski, Krste Misirkov, Stefan Jakimov Dedov, DiamandijaTrapkov Mišajkov, Dimitar Čupopski en vele anderen, met uitzon-dering van Misirkov zorgvuldig doodgezwegen in de Bulgaarse his-toriografie, zetten zich daarvoor in. Ze konden rekenen op de mo-rele en materiële steun van de Serven, die wel niet geloofden dat ereen Macedonische natie bestond, maar geen kans voorbij lieten gaanom de banden van Macedonië met Bulgarije te verzwakken. Het-geen natuurlijk niet betekent dat – zoals Bulgaarse historici graagbeweren – Macedonische nationalisten daarom ‘Servische agenten’waren.

Page 67: Macedonië

67

Uit de schaarse bronnen vernemen we weinig over hoe de con-structie van de Macedonische nationale identiteit concreet gebeurdis. Een Bulgaarse leraar in Thessaloniki beklaagde zich in de latejaren 1860 over een collega die beweerde ‘geen Bulgaar, geen Griek,geen Vlach, maar een zuivere Macedoniër’ te zijn. Naar aanleidingvan de Bulgaarse kritiek op zijn taalgebruik schreef KuzmanŠapkarev in 1870 bits: ‘We zijn nog maar pas van de Grieken af,moeten we nu Šoppen worden?’ (Friedman 2000: 181-2).12 Zelfswanneer de Macedonische Slaven zich ‘Bulgaren’ noemen, blijkenze dikwijls het onderscheid te blijven maken tussen zichzelf (bugari)en de (Oost-)Bulgaren – de ‘Šoppen’ (Marinov 2001: 71, 74-5).

De vroegste vermelding van een uitgewerkte Macedonische na-tionale ideologie vinden we in een artikel van de Bulgaarse journa-list en folklorist Petko Slavejkov (1827-1895) in de krant Make-donija van 18 januari 1871:

We hebben de Macedonisten [makedonisti, Macedonischenationalisten] vaak horen beweren, dat ze geen Bulgaren zijn,maar Macedoniërs – nazaten van de oude Macedoniërs. Wehebben altijd gewacht op bewijzen daarvoor, maar die nooitgekregen. (…) Sommigen Macedonisten onderscheiden zichnog op een andere manier van de Bulgaren, namelijk: zij zijnzuivere Slaven, en de Bulgaren zijn Tartaren en ik weet nietwat nog allemaal. Om hun uit de lucht gegrepen argumen-tatie kracht bij te zetten, wijzen de Macedonisten ook ophet verschil tussen het Macedonische en het Hoogbulgaarse[Oost-Bulgaarse] dialect, waarvan het eerste dichter zou staanbij het Slavisch [Kerkslavisch] en het tweede vermengd zouzijn met Tartarismen.13

Uit het ‘rijpe’ karakter van deze ideeën over de afkomst en de taalvan de Macedoniërs blijkt dat er in 1871 al grondig over een Mace-donische identiteit nagedacht was. Die ideeën moeten dus al in dejaren 1860 ontstaan zijn.

Een theoretisch geschraagde verdediging van het bestaan vaneen aparte Macedonische natie vinden we bij ook Gjorgji Pulevski(1838-1894), bouwvakker en autodidact uit Galičnik bij Ohrid. In1875 schreef hij in zijn drietalig woordenboek Makedonski,Arbanski i Turski (Macedonisch, Albanees en Turks):

Page 68: Macedonië

68

Niet alleen wíj zijn Slaven, maar ook de Russen, Polen, Tsje-chen, Serven, Slovaken, Bulgaren en Kroaten, en van al dehier genoemde volken is de taal Slavisch. Een volk noemtmen mensen van dezelfde afkomst, die dezelfde taal spre-ken, die samenleven en kameraadschappelijk met elkaaromgaan, die dezelfde gebruiken en liederen en feesten heb-ben – zulke mensen noemt men een volk en de plaats waareen volk leeft noemt met een vaderland. Zo zijn ook deMacedoniërs een volk en hun vaderland is Macedonië.(Friedman 2000: 183)

Voor Pulevski waren de Macedoniërs de nazaten van het volk vanAlexander de Grote – een aspect van de nationale identiteit van deMacedoniërs dat hun niet alleen een indrukwekkende pedigree gaf,maar hen ook verschillend maakte van Bulgaren en Serven en te-vens de territoriale aanspraken van de Slavische Macedoniërs opMacedonië schraagde. Pulevski zette zijn inzichten op rijm:

Hoor toe, Macedoniërs, wat de oude mensen vertellen:heldhaftiger dan de Macedoniërs is er niemand.Keizer Alexander van Macedonië,driehonderd jaar voor Christus,veroverde met de Macedoniërs de hele wereld.Onze koning Filips is een Slaaf,Keizer Alexander is een Slaaf,onze Slavische grootmoeders hebben hen gebaard.Macedoniërs, gedenkt de Macedonische heldenmoed,en volgt het voorbeeld van de voorouders na!(Ristovski 1996: 17)

Op de bewering dat de huidige Macedoniërs nakomelingen zijnvan de ‘antieke’ Macedoniërs valt een en ander af te dwingen, maarze is op zich niet fantastischer dan de bewering van andere Balkan-volken af te stammen van antieke volken of een antieke cultureletraditie voort te zetten. De oude Macedoniërs speelden in de etno-genese van het moderne Slavisch-Macedonische volk uiteindelijkdezelfde rol als de Thraciërs in de etnogenese van het Bulgaarsevolk, en als de oude Grieken en de Illyriërs in de etnogenese van hetmoderne Griekse, respectievelijk Albanese volk. Taalkundige con-tinuïteit is, zoals we zagen, op de Balkan niet per se een aanwijzing

Page 69: Macedonië

69

voor directe genetische continuïteit. Op het idee dat Filips enAlexander en de oude Macedoniërs Slaven zouden geweest zijn,waren de Macedoniërs niet zelf gekomen: dat hadden in de 18eeeuw katholieke schrijvers uit Dalmatië al beweerd. Het is een on-zinnig idee, maar als ‘natievormend’ element van onschatbarewaarde. Ze zou later door veel Macedonische nationalisten her-haald worden.

De Macedonische nationale ideologie werd het duidelijkst enhet uitvoerigst uiteengezet in 1903 in Za makedonckite raboti (Overde Macedonische aangelegenheden) van Krste Misirkov (1875-1926). De Macedonische natie kreeg een eigen plaats naast deBulgaarse en de Servische, met haar eigen geschiedenis en taal. Misir-kov stelde voor de Macedonische standaardtaal te baseren op hetdialect van Prilep en Bitola, ‘zijnde even ver verwijderd van hetServisch als van het Bulgaars’ (Misirkov 1969: 181). Misirkovs boekwerd gedrukt in Sofia, maar nog voor het de drukkerij kon verla-ten lieten de Bulgaarse autoriteiten de hele oplage confisqueren envernietigen; slechts enkele exemplaren bleven bewaard. Veel invloedkan het derhalve niet uitgeoefend hebben. Misirkov veranderde inzijn leven vaak van idee en zijn relatie tot het Bulgarendom wasniet altijd eenduidig, maar dat doet geen afbreuk aan het feit dat deinhoud van zijn boek een mooie weerspiegeling vormt van hetMacedonisch-nationalistische gedachtegoed dat omstreeks de eeuw-wisseling in Macedonië circuleerde. Meer dan over het algemeenwordt aangenomen identificeerde ook de ‘gewone man’ zich blijk-baar toen al met een Macedonische (etnische of nationale) gemeen-schap. Reizigers ontmoetten in het begin van de 20e eeuw inMacedonië Slaven die hun taal uitdrukkelijk makedonski noem-den. Keith Brown ontdekte in de archieven van Ellis Island dat im-migranten uit Macedonië zich door de Amerikaanse autoriteitenlieten registreren als ‘Macedoniërs’. Allen Upward vertelt in zijnboek The East End of Europe (Londen 1908) hoe een inwoner vaneen dorp bij Edhessa in Griekenland de vertaler terechtwijst wan-neer die achteloos het lokale Slavische dialect ‘Bulgaars’ noemt; hetwas ‘makedonski’ (Friedman 2000: 189, 124). Dit wil niet zeggendat alle Slaven in Macedonië zich als ‘Macedoniërs’ beschouwden,maar dat er mensen waren die zich wél als leden van een aparteMacedonische natie zagen, lijkt onbetwistbaar.

Page 70: Macedonië
Page 71: Macedonië

71

5

‘Terrorize the terrorists’

NA 1878 MAAKTEN ALBANEZEN, Bulgaren, Grieken, Roeme-nen en Serven zich dus op om hun ‘volksgenoten’ in Mace-

donië en in de andere Osmaans gebleven gebieden te bevrijden vanhet ‘Turkse juk’. Hun activiteiten waren in principe gericht tegende Osmanen, maar ze beschouwden vooral elkaar als rivalen. Allebetrokken partijen maakten gebruik van dezelfde middelen: natio-nalistische propaganda via het onderwijs, diplomatieke demarches,en vanaf de jaren 1890 terrorisme.

De Bulgaren bevonden zich in de gunstigste uitgangspositie omde propagandaoorlog te voeren. Ondanks de weerzin van de Os-maanse overheid was het Bulgaarse Exarchaat erin geslaagd na 1878zijn zetel in Istanbul te behouden, waardoor het in staat was verdercontrole te blijven uitoefenen op de bisdommen binnen de grenzenvan het Osmaanse Rijk. Het Exarchaat organiseerde het Bulgaarseonderwijs in deze bisdommen, vaak in overleg met en met de finan-ciële steun van de regering in Sofia.

In de loop van de jaren vijftig en zestig van de 19e eeuw warental van ‘Griekse’ scholen – scholen onder het toezicht van de pa-triarchale geestelijkheid en van door Griekstaligen gedomineerdegemeenten of gilden – ‘gebulgariseerd’ geworden. Na 1872 kwa-men die scholen in principe onder het toezicht van het Bulgaarse

Page 72: Macedonië

72

Exarchaat. Dit probeerde iets als een Bulgaars nationaal onderwijste creëren door de leerprogramma’s te uniformeren en enige orde tescheppen in de organisatorische chaos. Tijdens de Russisch-Os-maanse oorlog van 1877-1878 werden echter vele exarchale bis-schoppen uit hun bisdommen teruggeroepen naar Istanbul op ver-denking van nationalistische agitatie en collaboratie met de Rus-sen. Na de oorlog stond de sultan niet toe dat zij terugkeerden, metals gevolg dat veel Bulgaarse kerken en scholen in Macedonië vanexarchale bescherming verstoken bleven. De Osmaanse regering,die de Bulgaren lang voorgetrokken had uit angst voor het Griekseirredentisme, favoriseerde nu het Patriarchaat uit verontwaardigingover het Bulgaarse ‘verraad’. Het Patriarchaat maakte van dezeommekeer gebruik om zijn posities in Macedonië te versterken enbisschoppen te zenden naar de bisdommen die tot het Exarchaatbehoorden. Soms koos het daarvoor bisschoppen van Servische af-komst: die waren in de regel loyaal aan Constantinopel en gekanttegen het Exarchaat.

Het Exarchaat deed na 1878 hard zijn best om de Macedonischebisdommen terug te winnen en later om er ook nog andere onderzijn gezag te brengen. Het wilde daarbij vooral niet gedwarsboomdworden door radicale nationalisten. Het Exarchaat werd daaringesteund door de Bulgaarse premier Stefan Stambolov, die ten aan-zien van het Osmaanse Rijk een verzoenende politiek voerde. Destrijders voor een vrij Macedonië voelden zich dan ook dikwijlsdoor Bulgarije en het Bulgaarse Exarchaat in de steek gelaten. We-gens de onophoudelijke spanningen met Griekenland oordeelde deOsmaanse regering het uiteindelijk toch verstandiger de Bulgarenin Macedonië niet helemaal buitenspel te zetten. Ze vormden eenideale buffer tegen de Griekse invloed. In 1890 kregen de bisdom-men Ohrid en Skopje weer een bisschop van het Exarchaat, en vanaf1891 konden bisdommen die aanhechting wilden bij het Exarchaat,daarvoor opnieuw ongestoord een referendum organiseren. Hetresultaat was dat in 1894 Veles en Nevrokop en in 1897 – toenGriekenland en het Osmaanse Rijk oorlog voerden om Kreta – ookBitola, Debar en Strumica de toelating kregen bij het Exarchaataan te sluiten. Een aantal andere bisdommen in Macedonië werdtijdelijk aan het bestuur van het Exarchaat toevertrouwd. Deson-danks stelde het Patriarchaat toch nog Servische bisschoppen aanin Skopje in 1897, en in Veles en Debar in 1910 (Banac 1984: 313).

Dat bepaalde bisdommen aan het Bulgaarse Exarchaat toege-

Page 73: Macedonië

73

wezen werden, zegt niet alles over de etnische samenstelling, laatstaan het nationale bewustzijn van de inwoners ervan. De Griekenvormden de meerderheid in de bisdommen in het zuiden vanMacedonië, maar ook in sommige noordelijke bisdommen als Stru-mica, Dojran, Edhessa en Iannitsa. Om de gunst van de bevolkingte winnen lieten de patriarchale bisschoppen soms onderwijs enkerkdiensten in het Bulgaars, respectievelijk Kerkslavisch toe, zo-als ook de exarchale bisschoppen onderwijs en kerkdiensten in hetGrieks toelieten. Ergens daartussen in geklemd zaten de ‘Mace-doniërs’. In 1892 besloot de school- en kerkgemeente van Kastoriahet Bulgaars uit de scholen te bannen en het lokale Slavische dialectin te voeren. In Veles besloot de bevolking hetzelfde jaar om hetExarchaat de rug toe te keren en weer aan te sluiten bij het Patriar-chaat. Bisschop Teodosij van Skopje, die voordien een vooraan-staande rol gespeeld had in de Bulgaarse nationale beweging envooral de Servische invloed bestreden had, verklaarde in 1891: ‘Wij,Macedoniërs, hebben niet zo veel te lijden van de Turken, leve desultan, als wel van de Grieken, Bulgaren en Serven. (…) Ik heb mevoorgenomen het Aartsbisdom van Ohrid te herstellen en een wegterug is er niet.’ (Marinov 2001: 81).

Het onderwijs nam in deze krachtmeting een belangrijke plaatsin. Via het onderwijs werd de kinderen een of ander nationaal be-wustzijn bijgebracht. Daarnaast vormden het aantal scholen en hetaantal leerlingen meetbare aanwijzingen voor de aanwezigheid vandeze of gene etnische gemeenschap. Bulgarije, Griekenland en Serviëhadden er veel voor over om overal scholen te openen en leerlingente ronselen. De respectieve regeringen, het Patriarchaat en hetExarchaat, en allerlei patriottische culturele verenigingen financier-den de bouw en de uitrusting van de scholen, betaalden de salaris-sen van de leraren, de leerboeken en soms zelfs de maaltijden vande leerlingen. Jongelui werden met studiebeurzen naar Athene, So-fia, Belgrado of Boekarest gelokt om daar verder ‘opgeleid’ te wor-den. Het maakte de ouders dikwijls niet veel uit op welke school enin welke taal hun kinderen onderwijs kregen: de school die hen hetminst op kosten joeg, genoot de voorkeur en ‘bepaalde’ op termijnhet nationale bewustzijn van het kroost. Glenny (1999: 199) ci-teert uit Macedonia. Its Races and its Future (London 1906) van deEngelse journalist H.N. Brailsford om te illustreren hoe dit ging:

Page 74: Macedonië

74

Ik sprak met een rijke boer uit een naburig dorp, die in Bitolanaar de markt kwam. Hij sprak goed Grieks, maar niet alseen geboren Griek. ‘Is uw dorp Grieks,’ vroeg ik, ‘of Bul-gaars?’ ‘Wel,’ antwoordde hij, ‘het is nu Bulgaars, maar vierjaar geleden was het Grieks.’ Hij vond dat antwoord heelnatuurlijk en alledaags. ‘Hoe is dat mirakel gebeurd?’ vroegik verbaasd. ‘Wij zijn allen arme mensen,’ zei hij, ‘maar wijwillen onze eigen school en een priester die goed voor onszorgt. We hadden een Griekse onderwijzer. We betaaldenhem vijf lira per jaar en zijn brood, en van de Griekse consulkreeg hij nog vijf lira, maar we hadden geen priester vooronszelf. We deelden dezelfde priester met nog andere dor-pen, maar hij was erg onberekenbaar en nalatig. We gingenons beklag doen bij de Griekse bisschop, maar die weigerdeiets voor ons te doen. De Bulgaren hoorden daarvan en de-den ons een voorstel. Ze zegden dat ze ons een priester zou-den geven die in het dorp woonde en een onderwijzer die weniet hoefden te betalen. Wel heren, ons dorp is arm, en opdie manier werden we natuurlijk Bulgaren.’

Het kon gebeuren dat leden van hetzelfde gezin, ‘broers geborenuit dezelfde moeder’, zich beschouwden als behorend tot verschil-lende nationale gemeenschappen omdat ze verschillende scholenbezocht hadden of andere ervaringen opgedaan hadden (Banac1984: 313; Sakellariou 1992: 476; Danforth 2000).

Bulgaarse basisscholen bestonden in veel grotere dorpen, maargymnasia waren er aanvankelijk alleen in Thessaloniki en Bitola.Omstreeks 1885 kwamen er ook Bulgaarse gymnasia in Skopje,Tetovo, Strumica, Florina en Serres. Van bijzonder belang wasThessaloniki als centrum van onderwijs en cultuur van de Macedo-nische Slaven. De eerste Bulgaarse school opende haar deuren in1859, kende weinig succes en ging tijdens de oorlog van 1877-1878dicht, maar het Bulgaarse jongensgymnasium HH. Cyrillus enMethodius, dat in 1880 van start ging, bleek een groot succes. Deschool, die beheerd werd door de Bulgaarse gemeenschap inThessaloniki en het Exarchaat, bleef bestaan tot even na de TweedeBalkanoorlog in 1913. Gedurende verscheidene jaren beschikte hetgymnasium ook over een kweekschool en een afdeling handels-wetenschappen. Later kwam er een aparte handelsschool, onder deauspiciën van het Exarchaat. Eveneens in 1880 startte in Thessa-

Page 75: Macedonië

75

loniki het Bulgaarse meisjesgymnasium De Blijde Boodschap zijnactiviteiten. Het bleef eveneens functioneren tot in 1913. Het jon-gensgymnasium beschikte over laboratoria, een orkest en de enigemeteorologische observatiepost in het hele Osmaanse Rijk. Van-zelfsprekend was de school een haard van nationalistische propa-ganda. De Osmaanse overheid eiste dat de leraren Osmaanse bur-gers zouden zijn en geen Bulgaarse, maar dat hielp niet veel. In hetBulgaarse gymnasium in Thessaloniki – en in andere scholen inMacedonië – braken herhaaldelijk conflicten uit tussen ‘leraren vanhet Exarchaat’, meestal afkomstig uit Bulgarije, en leraren vanMacedonische origine. Maar misschien stonden niet zozeer Bulga-ren en Macedoniërs tegenover elkaar als wel vertegenwoordigersvan de gematigde en de radicale strekking binnen de Bulgaars-Macedonische onafhankelijkheidsbeweging.

De Griekse reactie op de expansie van het Bulgaarse schoolwe-zen in Macedonië liet niet op zich wachten. In 1869 werd in Athenede Syllogos pros dhiadhosin ton Ellenikon Grammaton (Vereni-ging voor de verspreiding van de Griekse letteren gesticht) en hetPatriarchaat blies in 1871 de tien jaar oude Ellinikos FilologikosSyllogos Konstandinoupoleos (Griekse filologische vereniging vanConstantinopel) nieuw leven in. Beide organisaties hadden in dejaren 1880 in Macedonië enkele tientallen filialen en sponsorden574 Griekse scholen. In 1882 werd één overkoepelende organisatiegecreëerd onder de auspiciën van de Griekse ministeries van Bui-tenlandse Zaken en Onderwijs en van het Patriarchaat. De bedoe-ling was via het onderwijs de Macedonische bevolking een Grieksnationaal bewustzijn bij te brengen. In 1885 waren er in Macedoniëal 610 Griekse scholen, en in 1895 niet minder dan 1400. Vanaf1894 kregen de Griekse scholen in de overwegend Slavische delenvan Macedonië veel steun van de Ethniki Eteria (Nationale Vereni-ging) (Poulton 1995: 59). Aan de vooravond van de Balkanoorlogenwaren er in Macedonië 1041 Griekse scholen, met 1704 leraren en68.000 leerlingen. De belangrijkste scholen bevonden zich inThessaloniki, Bitola en Serres (Aarbakke 1992: 75-8).

De Grieken voelden zich ook bedreigd door de Vlachen. Dewelgestelde Vlachen in de steden hadden zich altijd tamelijk vlotlaten helleniseren; ze waren trouw aan het Patriarchaat en stuur-den hun kinderen naar Griekse scholen. De Vlachen die als herdersin de bergen leefden, hielden daarentegen vast aan hun Aroemeensetaal. Op het einde van de 18e eeuw eisten ook zij onderwijs in hun

Page 76: Macedonië

76

eigen taal. In 1797 verscheen het eerste Aroemeense abc-boekje enin 1813 de eerste grammatica. Apostol Margarit (1832-1903), eenVlach uit Avdhella in Griekenland, begon na de Krimoorlog aan deVlachse kinderen op de Griekse scholen systematisch les te gevenin het Aroemeens. Beschuldigd van opruiing door de Griekse gees-telijkheid vluchtte hij naar Boekarest, waar hij lid werd van hetMacedo-Roemeense Comité – een organisatie die de Vlachen eenRoemeens nationaal bewustzijn wilde bijbrengen. In 1864 opendeMargarit met Roemeense steun de eerste Vlachse school in de buurtvan Bitola; later kwamen er door zijn toedoen nóg enkele Vlachsescholen in Griekenland. In het begin van de jaren tachtig was hunaantal aangegroeid tot ongeveer 35. Margarit stichtte ook een Vlachsgymnasium in Bitola. Hij wilde die stad uitbouwen tot het cultu-rele en politieke centrum van de Vlachen in Macedonië. Naar hetvoorbeeld van de Bulgaren ijverde Margarit ook voor een Vlachsenationale kerk. In 1905, twee jaar na zijn dood, erkende de Os-maanse regering de Vlachen als een aparte millet.

De Vlachse nationale beweging betekende voor de Grieken eenserieuze bedreiging. In sommige bisdommen hadden juist de pro-Griekse Vlachen ervoor gezorgd dat de Bulgaren bij de referendaover aansluiting bij het Exarchaat niet de vereiste tweederde meer-derheid van de bevolking achter zich kregen. Gelukkig voor de Grie-ken ontdekte de Roemeense regering tegen het einde van de 19eeeuw dat haar Vlachenpolitiek veel geld kostte en weinig zodenaan de dijk zette. Ze verloor ook haar vertrouwen in Margarit, diede Vlachse belangen probeerde te promoten door gemene zaak temaken met Uniaten en christelijke Albanezen.

De Servische bemoeienissen met Macedonië herhaalden hetBulgaarse en Griekse model, maar met minder succes. Vanaf 1860opende ook een Servische culturele vereniging Servische scholen inMacedonië en Kosovo. In 1873 waren er een zestigtal, maar zehadden weinig aantrekkingskracht. Hoogstens Macedonischeseizoenarbeiders in Servië stuurden hun kinderen naar zo’n Servischeschool. De benarde situatie van het Exarchaat in de jaren tachtiggaf Servië nieuwe mogelijkheden. De in 1886 gestichte DruštvoSvetog Save (Vereniging van de Heilige Sava) gooide het over eenandere boeg: zij bood jongeren uit Macedonië de gelegenheid omin Belgrado te studeren. Naar schatting 20.000 jongeren uitMacedonië maakten van die mogelijkheid gebruik (Banac 1984:313). Maar de Društvo opende ook een veertigtal scholen in Mace-

Page 77: Macedonië

77

donië, sommige ver in het zuiden, bij Thessaloniki en in Chalkidiki.De zaken gingen nog vlotter toen de Servische regering het rechtverwierf om consulaten te openen in Skopje en Thessaloniki enlater in Bitola, en de scholen in Kosovo en Macedonië voortaanonder de bevoegdheid van het Servische ministerie van BuitenlandseZaken vielen. Het aantal Servische scholen was in 1890 gestegentot een honderdtal. De Osmaanse richtlijn dat een wijk minstensdertig ‘huizen’ van een bepaalde etnische gemeenschap moest tel-len alvorens onderwijs in de taal van die gemeenschap mocht inge-richt worden, speelde de Serven evenwel parten: de Serven warenin Macedonië dun gezaaid (Poulton 1995: 64). In 1903 erkende dePorte de Serven als een aparte millet, wat weer meer bewegings-vrijheid gaf. Toch telde Macedonië in het begin van de 20e eeuwslechts 226 basisscholen, vier gymnasia, een theologische school endrie scholen voor voortgezet onderwijs voor meisjes (Petrovich 1976:498). Maar ondanks de steun van zowel het Patriarchaat en dePorte, die beide de groeiende Bulgaarse invloed wilden indijken,oefenden de Servische scholen op de Macedonische Slaven relatiefweinig aantrekkingskracht uit. Conflicten met Bulgaren en Grie-ken konden niet uitblijven. Voor de Bulgaren vormde het Servischeproselitisme een grotere bedreiging dan voor de Grieken. De kanswas immers klein dat Griekse ouders hun kinderen naar Servischescholen zouden sturen.

Onder de Albanezen zette vooral de Liga van Prizren zich invoor het Albanese onderwijs, een Albanese pers en de verheffingvan het culturele peil van de Albanezen in het algemeen. De Alba-nezen in Italië – een tamelijk omvangrijke gemeenschap op Siciliëen in Calabrië – sprongen op de bres voor hun volksgenoten enwilden dat in de Osmaanse provincies waar Albanezen leefden, Al-banees als officiële taal ingevoerd werd (Vickers 1995: 47). Maarer was veel tegenstand. De Osmanen speelden de kaart van de isla-mitische solidariteit en zagen de Albanezen liever Turks onderwijsvolgen. De Grieken lieten het Albanese onderwijs verbieden en ver-plichtten orthodoxe Albanezen Griekse scholen te bezoeken, opstraffe van excommunicatie. Degelijk onderwijs in het Albaneesbestond alleen bij de katholieke Albanezen in de buurt van Shkodër,ver van Macedonië.

Het is natuurlijk een boutade dat de nationale identiteit van deSlavische dorpelingen in Macedonië afhing van welke scholen er inhet dorp of de stad aanwezig waren en van de omvang van het

Page 78: Macedonië

78

schoolgeld dat de ouders moesten betalen, maar er zit een stukwaarheid in. Hoe dan ook was met name het Bulgaarse/Macedo-nische nationalisme in Macedonië aanvankelijk vooral een zaakvan onderwijzers en ‘geleerden’. Vanaf de jaren negentig – zou jeweer met een boutade kunnen zeggen – hing de nationale identiteitvan de dorpelingen in grote mate af van of er als laatste een Bul-gaars, Grieks of Servisch guerrillalegertje door het dorp gepasseerdwas.

Ook in de gewapende strijd namen de Bulgaren het voortouw.Ze maakten de ruime ervaring, die ze in de jaren zestig en zeventigin Centraal-Bulgarije met geheime revolutionaire netwerken opge-daan hadden, in Macedonië voluit te nutte. Een groot probleem bijde beschrijving en de beoordeling van hun activiteiten is het feit,dat de Bulgaars-Macedonische bevrijdingsbeweging verdeeld wasin enkele elkaar bestrijdende fracties, en dat de doelstellingen vandeze fracties niet altijd duidelijk zijn, mede als gevolg van de – dik-wijls gewilde – dubbelzinnigheid van de gebruikte terminologie.Alle fracties streden in eerste instantie voor ‘autonomie’, maar be-tekende ‘autonomie’ een ‘autonoom gebied’ binnen het OsmaanseRijk of een onafhankelijke staat? ‘Autonomie’ – een vorm van zelf-bestuur onder Osmaanse supervisie – was toen in de mode: Oost-Roemelië en Kreta hadden in 1878 de status van ‘autonoom ge-bied’ verworven en de Albanezen wilden die ook voor ‘hun’ pro-vincies. De redenen waren van tactische aard: volledige onafhanke-lijkheid voor Macedonië was niet meteen haalbaar, en een auto-noom gebied bood het perspectief op aansluiting bij Bulgarije. Hetautonome gebied Oost-Roemelië was immers al in 1885 door Bul-garije geannexeerd en velen verwachtten dat met een ‘autonoomgebied Macedonië’ hetzelfde kon gebeuren. In afwachting boodautonomie het voordeel dat het Osmaanse Rijk de territoriale inte-griteit van het autonome gebied verdedigde tegen de plannen vanmet name Griekenland en Servië om het gebied in kwestie op tedelen. Zulke plannen vormden een reële bedreiging voor Albaniëen Macedonië. Indien ‘autonomie’ volledige onafhankelijkheid be-tekende (of de status van vazalstaat van het Osmaanse Rijk, diebijvoorbeeld ook het vorstendom Bulgarije had), moest zulke auto-nomie dan uitmonden in een onafhankelijke Macedonische staatof in aanhechting bij Bulgarije? Het eerste wilden de ‘Macedoniërs’,het tweede de ‘Bulgaren’. Of nog een mogelijkheid, die later in degeesten opkwam: een autonome Macedonische deelstaat in een groteBalkanfederatie?

Page 79: Macedonië

79

Ook een ander, al eerder gesignaleerd terminologisch probleemzaait verwarring. Sommige Macedonische Slaven noemden zich‘Macedoniër’ in de zin van ‘Bulgaar uit Macedonië’ en waren voorde aansluiting van Macedonië bij Bulgarije. Anderen noemden zichBulgaren, maar waren niet gekant tegen een aparte Macedonischestaat, bij voorkeur in een grotere federale staat, samen met Bulga-rije. De Macedonische nationalisten zelf wilden het liefst een eigen,aparte staat, eventueel in een grote Balkanfederatie.

Daarnaast zijn veel bronnen niet of in zeer onbetrouwbare edi-ties gepubliceerd en zelfs in de archieven moeilijk toegankelijk. Ten-slotte bestaan er in Bulgarije, Griekenland en Macedonië bepaalde,uiteraard heel verschillende ‘officiële interpretaties’ van het histori-sche materiaal, die doorgaan voor onomstotelijke waarheden.

Laat ik één voorbeeld geven van de problemen waar de histori-cus mee te maken krijgt. Enkele maanden na de ondertekening vanhet Verdrag van Berlijn, in oktober 1878, brak er in de buurt vanKresna (vandaag in Bulgaars Macedonië) een opstand uit, die eenmaand later oversloeg naar de streek van Razlog en Bansko. Deopstand was voornamelijk het werk van de Bulgaarse ‘liefda-digheidsvereniging’ Edinstvo (Eenheid). Hij werd zonder veel pro-blemen door de Osmaanse troepen onderdrukt. De leiders van deopstand schreven in december de Privremenni pravila za narež-daneto na makedonskoto vastanie (Provisorische regels voor deorganisatie van de Macedonische opstand). Artikel 145 luidde:

Na de bevrijding van ons vaderland zal het Centraal Comitéeen Grondwet opstellen voor de organisatie van de Macedo-nische staat, ofwel als autonome staat ofwel met politiekeen culturele autonomie binnen het Osmaanse Rijk of erbui-ten, mochten de Europese grote mogendheden dit toestaan.’(Poulton 1995: 49-50, citeert Andonov-Poljanski 1985, 1,267-84)

Macedonische historici beschouwen de Privremenni pravila en ar-tikel 145 in het bijzonder als een onbetwistbare aanwijzing dat deMacedonische Slaven wel van de Osmanen afwilden, maar nietstreefden naar aansluiting bij Bulgarije. Bulgaarse historici verkla-ren het gebruik van de termen ‘Macedonische opstand’ en ‘Mace-donische staat’ als een poging om ‘de vereniging Edinstvo en hetVorstendom Bulgarije niet te compromitteren door te refereren aan

Page 80: Macedonië

80

Bulgarije’ (Kosev 1991: 54). Dat de Bulgaarse historici zich hierwat oncomfortabel voelen blijkt uit het feit dat de Provisorischeregels niet voorkomen in de fameuze bundel La Macédoine. Recueilde documents et matériaux – een in Sofia gepubliceerde turf vanbijna 900 pagina’s, waarin elke snipper papier die de Bulgaarseaanspraken op Macedonië kan schragen geciteerd wordt (Christov& Kossev: 1980). Artikel 145 is nog in andere opzichten dubbel-zinnig: over welke ‘bevrijding’ gaat het eigenlijk, indien Macedoniëverder deel blijft uitmaken van het Osmaanse Rijk? Wat is het ver-schil tussen een ‘autonome staat’ en ‘politieke en culturele autono-mie’ buiten het Osmaanse Rijk? Glenny (1999: 158) wijst op nogeen dubbelzinnigheid in het gebruik van de term ‘Macedonisch’ inde Privremenni pravila: nu eens gaat het om ‘de volken van Mace-donië die zichzelf Macedoniërs voelen’, dan weer heet Macedonië‘het land van de glorierijke Slavische opvoeders en leraren, Cyrillusen Methodius’. (Cursivering van mij.)

De geschiedenis van de gewapende strijd om Macedonië begintin Thessaloniki op 23 oktober 1893, toen zes onderwijzers uit Mace-donië onder leiding van Damjan Gruev (1871-1906) de VatrešnaMakedono-Odrinska Revoljucionna Organizacija (vmoro, InterneMacedonisch-Adrianopolitaanse Revolutionaire Organisatie) sticht-ten.14 Velen van hen waren lid geweest van de Mlada makedonskaknižovna družina (Jong-Macedonische Literaire Vereniging) enwerden in de Bulgaarse pers als ‘separatistisch’, ‘verraders’ en ‘Ser-vomanen’ gebrandmerkt (Marinov 2001: 83). Vanaf 1894 ging nogeen onderwijzer, Goce Delčev (1872-1903), oud-leerling van demilitaire academie in Sofia, in de organisatie een belangrijke rolspelen. De vmoro stelde zich tot doel door middel van een mas-sale gewapende opstand autonomie af te dwingen voor Macedoniëen het gebied rond Adrianopel in Thracië. Ze handelde zonder hulpvan andere staten (vanwaar de vermelding ‘intern’), maar rekendewel op een buitenlandse militaire interventie na het uitbreken vande opstand. Gruev en Delčev bouwden een zeer hiërarchisch net-werk van revolutionaire cellen uit, waarvan de leden niet van el-kaars bestaan afwisten (om verraad te voorkomen), en waarbinneneen meedogenloze discipline heerste. Die cellen noemden ze comités;de leden heetten komitadžijas (comité-leden) – een term die ook inandere talen overgenomen werd. Op een geheim congres inThessaloniki in de zomer van 1896 werd de organisatie omgedoopttot Balgarski Makedono-Odrinski Revoljucionni Komiteti (bmork,

Page 81: Macedonië

81

Bulgaarse Macedonisch-Adrianopolitaanse Revolutionaire Comi-tés). Artikels 1 en 2 van de statuten vermelden dat het doel van debmork bestond in ‘volledige politieke autonomie in Macedonië ende streek van Edirne [Adrianopel]’, die moest bereikt worden ‘doorde wil tot zelfverdediging bij de Bulgaarse bevolking op te wek-ken’. Artikel 3 bepaalde dat ‘alle Bulgaren, zonder onderscheid vangeslacht’, van de bmork lid konden worden (Kossev & Christov1980: 412-414).

Volgens de Franse historica Lange (1998: 41) waren de bmorkgesticht in Macedonië ten einde niet beschouwd te worden als een‘Bulgaars leger’ en waren de stichters ervan ‘Macedoniërs’. Debmork werkten in het geheim, onafhankelijk, zonder contactenmet de regeringen in de buurlanden; alleen Bulgarije kon om mo-rele en materiële bijstand verzocht worden.

De bmork beschikten over een eigen postdienst, een eigen po-litie en eigen rechtbanken, die doodstraffen uitspraken en uitvoer-den. Ze gaf ook een aantal bladen uit. De organisatie kende vooralsucces bij de kleine bourgeoisie in de steden – een opvallend grootaantal onderwijzers was lid van de organisatie –, maar in de dor-pen werd ook geronseld onder boeren en hajdoeken. De bmorkhadden het vooral gemunt op Osmaanse gezagsdragers en hun chris-telijke collaborateurs. Četas (een soort van guerillalegertjes, be-staande uit tien à vijftien vrijwilligers) functioneerden als de mili-taire vleugel van de bmork. Om de inkomsten die de organisatiehad uit donaties en heimelijke staatssteun wat aan te vullen, kid-napten de četas herhaaldelijk Osmaanse functionarissen, rijke chris-telijke notabelen en buitenlandse missionarissen en journalisten eneisten losgeld. Vanaf het begin hadden de bmork een kwalijke re-putatie, vooral bij de boeren, die niet alleen door de četas lastig-gevallen werden, maar ook door de Osmaanse politie die op dečetas jacht maakte. In het westen van Macedonië genoten de četaseen grotere populariteit omdat ze de boeren beschermden tegenAlbanese rovers (Adanir 1979: 128).

Inmiddels hadden in maart 1985 Macedonische emigranten –militairen, journalisten, politici – in Sofia nog een andere organisa-tie gesticht – het Varhoven Makedono-Odrinski Komitet (Opper-ste Macedonisch-Adrianopolitaanse Comité), gemeenzaam Varho-ven Komitet (vk, Opperste Comité) genoemd. Het vk streed even-eens voor de bevrijding van Macedonië, maar ging ervan uit datMacedonië een deel van Bulgarije moest worden. Het werkte nauw

Page 82: Macedonië

82

samen met Bulgaarse militairen en met figuren uit de entouragevan vorst Ferdinand (1887-1918). Ook het vk maakte gebruik vančetas, die van op Bulgaars grondgebied naar Macedonië gestuurdwerden. Het pleegde op nog groter schaal dan de bmork terroris-tische aanslagen, ook op Griekse en Servische priesters en onder-wijzers. (Banac 1984: 314)

De relaties tussen de bmork en het vk waren complex. Beideorganisaties hadden verschillende doelstellingen (al is niet duide-lijk of niet ook de bmork ijverde voor aansluiting van Macedoniëbij Bulgarije op langere termijn) en volgden ook een andere tactiek.Typerend voor de bmork is de grote rol die onderwijzers in deleiding van de organisatie speelden: mensen uit de streek, met nauwebanden met de lokale bevolking en met ondanks hun revolutio-naire activiteiten ook veel aandacht voor de culturele verheffingvan het volk. De bmork wilden de massale volksopstand zorgvul-dig voorbereiden. Het vk was ongeduldiger: de sponsors en ideolo-gen van het vk leefden in Bulgarije en hadden weinig te verliezen.Het vk was verantwoordelijk voor het uitbreken van een aantalkleine en slecht georganiseerde opstanden, die door de Osmanenmoeiteloos onderdrukt werden en die het werk van de bmork ingevaar brachten. Zo ontdekten de Osmaanse overheden in novem-ber 1897 bij een operatie tegen het vk in het dorp Vinica een wa-pendepot van de bmork, wat leidde tot de arrestatie van een aan-tal bmork-leden. Ten slotte konden de leiders van beide organisa-tie ook om persoonlijke redenen niet goed met elkaar opschieten.

De relaties verbeterden toen Boris Sarafov (1872-1907) in 1899voorzitter werd van het vk. Belangrijke vertegenwoordigers van debmork als Goce Delčev en Gjorče Petrov (1864-1921) kondendeelnemen aan de besluitvorming binnen het vk. Het vk ging meerrekening houden met de lokale, Macedonische toestanden en be-langen; de bmork hielden meer rekening met de Bulgaarse visie.De samenwerking maakte dat de bmork nog vlotter dan voordienmet Bulgaarse wapens bevoorraad werden, maar ook dat de bmorkhun laatste reserves tegen het terrorisme opgaven. Het werd eengewoonte om ‘nutteloze christenen’ te doden en de schuld aan deOsmanen toe te schrijven. Met name de half geslaagde opstand opKreta in 1897 had de mening doen postvatten dat alleen geweld de‘Macedonische kwestie’ kon oplossen.

Toen Sarafov zich in 1901 wegens betrokkenheid bij een moorduit de leiding van het vk terugtrok, werden de relaties tussen beide

Page 83: Macedonië

83

organisaties weer slechter. De nieuwe feitelijke leider van het vk,ondervoorzitter Ivan Cončev, was generaal in het Bulgaarse legeren had vooral oog voor de Bulgaarse belangen. Delčev en anderebmork-vertegenwoordigers trokken zich terug uit het vk. Het vkbereidde vanuit Bulgarije een grote opstand voor in de streek vanGorna Džumaja (vandaag Blagoevgrad in Bulgarije), mede om debmork de wind uit de zeilen te nemen. De leiding van de bmork,en vooral de rijzende ster binnen de organisatie, Jane Sandanski(1892-1915), vonden dat een roekeloze en kortzichtige onderne-ming. De opstand brak uit in de herfst van 1902. De boeren steun-den de četas, die het vk had uitgestuurd, nauwelijks, maar werdennadat de četas zich op Bulgaars grondgebied hadden teruggetrok-ken, wél het slachtoffer van Osmaanse represailles.

Inmiddels hadden Delčev en Gruev de bmork hervormd tot deTajna Makedono-Odrinska Revoljucionna Organizacija (tmoro,Geheime Macedonisch-Adrianopolitaanse Revolutionaire Organi-satie). Het woord ‘Bulgaars’ in de naam van de organisatie werdvervangen door ‘Geheim’: van de tmoro konden ‘alle ontevredenelementen in Macedonië en de streek van Edirne zonder onder-scheid van nationaliteit’ lid worden, dus ook Grieken, Vlachen enanderen. Deze koerswijziging impliceerde een grotere afstand tenaanzien van het Bulgaarse Exarchaat, waarmee de verstandhou-ding nooit rimpelloos geweest was. Immers, de organisatie stondnu ook open voor ‘patriarchisten’ (aanhangers van het Patriarchaat).De nieuwe koers was mede het gevolg van de toenemende invloedvan internationalistisch denkende socialisten en anarchisten bin-nen de bmork, respectievelijk de tmoro. Het Macedonische se-paratisme kreeg hierdoor naast een etnische en pragmatische ookeen ideologische dimensie.

Onder invloed van die socialisten en anarchisten opteerde detmoro op haar congres in Thessaloniki in januari 1903 opnieuwvoor terroristisch geweld. Daartoe noopten haar wellicht ook dehervormingen, die de Osmaanse regering onder druk van de grotemogendheden wilde doorvoeren: die dreigden de komitadžijas dewind uit de zeilen de nemen. De četas werden actiever, het aantalsabotagedaden en politieke moorden nam toe. Het meest opzien-barende exploot vormden de aanslagen van de Gemidžijas (letter-lijk: bootslui), een anarchistisch-nationalistische groepering in Thes-saloniki. Op 28 april 1902 bliezen ze ’s middags het Franse passa-giersschip de Quadalquivir met elf kilo explosieven de lucht in.

Page 84: Macedonië

84

’s Avonds mislukte een aanslag op de trein uit Istanbul; alleen delocomotief liep schade op. Op 29 april ’s avonds werden de gas-leidingen naar de stad gedynamiteerd, waardoor de verlichting inde straten uitviel. In de nacht van 29 op 30 april ontplofte een bomin het gebouw van de Banque Impériale Ottomane, waarbij ook deaangrenzende Duitse bowlingclub en een school vernield werden.Later die nacht vlogen nog het openluchttheater Alhambra, eencafé, hotel Egypte en theater Eden de lucht in. Ondertussen warenook schietpartijen uitgebroken tussen de terroristen en de politie.Op 2 mei mislukte een aanslag op een kazerne. Op 3 mei werd eneKirkov, die het telegraafkantoor wilde opblazen, neergeschoten voorhij zijn plan tot uitvoer kon brengen. De leider van de Gemidžijas,Jordan Popjordanov, zette de kroon op het werk door vanaf hetbalkon van zijn woning willekeurig handgranaten in het rond tegooien en met de laatste handgranaat zelfmoord te plegen. In de‘aanslagen van Thessaloniki’ lieten een honderdtal mensen het le-ven (Adanir 1979: 172; Lange 1998: 51-52).

Er werden ook plannen gesmeed om zo snel mogelijk een mas-sale opstand te ontketenen, al bestond over de opportuniteit daar-van binnen de tmoro grote verdeeldheid. Toen Goce Delčev, diezich met al zijn moreel gezag tegen een opstand verzette, begin mei1903 nabij Serres in een hinderlaag gedood werd, was de opstandonafwendbaar. Damjan Gruev nam zonder veel enthousiasme deleiding.

De opstand brak uit op 2 augustus 1903 – op Ilinden of de dagvan de Heilige Elias – in de omgeving van Bitola. Ongeveer 25.000komitadžijas, četa-strijders en boeren stonden tegenover 300.000Osmaanse soldaten. Niemand ging ervan uit dat de opstandelingeneen einde konden maken aan het Osmaanse bewind; de bedoelingwas de opstand zo lang mogelijk te laten duren, teneinde de grotemogendheden de gelegenheid te geven diplomatiek of militair teinterveniëren. De opstand kende vanuit Bitola een snelle uitbrei-ding in de richting van Thessaloniki en iets moeizamer in de rich-ting van Skopje. Het grootste succes boekten de opstandelingen inde wat afgelegen stad Kruševo, waarvan de bevolking overwegendbestond uit gehelleniseerde Vlachen en ‘patriarchistische’ Slaven.Ironisch genoeg hadden de inwoners van de stad enkele weken voorhet uitbreken van de opstand de Osmaanse autoriteiten verzochtom extra bescherming tegen de četas. In Kruševo bestond gedu-rende tien dagen, tot 12 augustus, de ‘Republiek van Kruševo’, ge-

Page 85: Macedonië

85

leid door een ‘voorlopige regering’ met Slavische, Griekse en Vlachse‘ministers’. Toen de stad door de Osmanen ingenomen en geplun-derd werd, bleven – vermoedelijk als gevolg van een deal – de Sla-vische wijken vrijwel ongeschonden (Glenny 2000: 203-4; Poulton1995: 56).

De Osmaanse autoriteiten waren de eerste dagen na het uitbre-ken van de opstand niet in staat veel tegen de opstandelingen teondernemen; de gebeurtenissen speelden zich grotendeels af in hetmoeilijk toegankelijke gebergte. Westerse diplomaten waren vanmening dat de Osmanen ook terugdeinsden voor al te brutale re-presailles, precies om een westerse interventie te vermijden (Adanir1979: 187). Met die mogelijkheid hadden de organisatoren van deopstand rekening gehouden. Ondanks ‘oproepen’ om de onschul-dige moslimbevolking te sparen, werden van de eerste dag af dor-pen van voornamelijk Albanese moslims aangevallen en in brandgestoken, in de wetenschap dat de moslimboeren zich zouden ver-dedigen en wraak zouden nemen. De Macedonische historicus Apo-stolski gaat ervan uit dat de leiders van de opstand de verwoestingvan Slavische dorpen door moslims ingecalculeerd en zelfs uitge-lokt hebben (Adanir 1979: 187, citeert Apostolski 1969: 107). Uit-eindelijk werd de Ilinden-opstand binnen de maand de kop inge-drukt met behulp van ongeregelde troepen, voornamelijk gerekru-teerd onder de Albanezen. Resultaat: 4.500 doden, 200 dorpen inde as gelegd, 70.000 daklozen (Lange 1998: 55).

Bulgarije, noch de internationale gemeenschap grepen in, maarde opstand vestigde toch de aandacht van de ‘internationale ge-meenschap’ op de situatie in Macedonië. Londen en Parijs leverdengrootscheepse humanitaire hulp aan de overlevenden. Oostenrijk-Hongarije en Rusland bereikten op 25 oktober 1903 in Mürzstegeen akkoord over het toekomstige bestuur van Macedonië, waarinbeide rivalen vooral elkaars belangen ontzagen; sultan Abdülhamitaanvaardde het Akkoord een maand later, vast besloten het te sa-boteren. Glenny (2000: 207) noemt de interventie ‘halfgaar’, ‘on-doordacht’, ‘slecht uitgevoerd’ en ‘het begin van een lange traditievan verprutste ingrepen’.

In uitvoering van het Akkoord van Mürzsteg werd Macedoniëvoortaan bestuurd door een Osmaanse inspecteur-generaal – metname Hüseyin Hilmi pasja – , bijgestaan door een Oostenrijkse eneen Russische civiele agent. Hilmi pasa stond in voor de pacificatievan het gebied. Die omvatte de creatie van gemengde commissies

Page 86: Macedonië

86

die ‘misdaden tegen de menselijkheid’, begaan tijdens de opstand,moest onderzoeken; het leveren van fondsen voor het herstel vanwoningen; de organisatie van de terugkeer van vluchtelingen, endergelijke. Daarnaast moest de inspecteur-generaal de gendarme-rie, de financiën en de rechtspraak op zo’n manier hervormen datook de christelijke bevolking daarin op een faire manier vertegen-woordigd werd. (De christenen die dienst namen in de Osmaansegendarmerie, werden het eerste doelwit van de četas). Macedoniëwerd verdeeld in vijf sectoren: een Engelse, een Franse, een Italiaanse,een Oostenrijks-Hongaarse en een Russische. Deze vijf landen le-verden de officieren van de gendarmerie, die onder leiding van deItaliaan De Giorgis in Osmaanse dienst zouden opereren. Het Ak-koord van Mürzsteg verzoende het verlangen van de internationalegemeenschap om het status quo, dat wil zeggen de territoriale integri-teit van het Osmaanse Rijk te handhaven, met de wensen van deMacedonische bevolking. Het Akkoord werd, wat het financiële enjuridische aspect betrof, slechts ten dele uitgevoerd. De Slavischebevolking was overigens vooral ontevreden over het feit dat nietalleen zij, maar ook de andere etnische gemeenschappen vertegen-woordigers in de diverse instellingen mochten hebben (Adanir 1997:203).

Een tweede gevolg van de Ilinden-opstand was een diepe mo-rele crisis in de tmoro. Niet alleen was de opstand mislukt, deMürzsteg-hervormingen en de internationale controle brachten inMacedonië ook een zekere mate van stabiliteit en rust – een toe-stand, waarin een revolutionaire organisatie slecht gedijt. De ge-matigde vleugel, waartoe ook Damjan Gruev behoorde, zocht toe-nadering tot het vk. De radicale vleugel probeerde nog steedsMacedonisch nationalisme te combineren met socialistisch inter-nationalisme. Die radicale vleugel werd de ‘Serres-groep’ genoemd,naar de Griekse stad Serres waar hij zijn hoofdkwartier had. Aanhet hoofd ervan stond Jane Sandanski. Zijn leuze was ‘Macedoniëvoor de Macedoniërs’, en dat konden Slaven, Grieken, Vlachen enzelfs Albanezen en Turken zijn. Of de Macedonische Slaven voorSandanski Bulgaren of Macedoniërs waren, is niet altijd duidelijk;in ieder geval was hij uitermate gekant tegen elke inmenging van deBulgaarse staat of het Exarchaat in de Macedonische aangelegen-heden (Marinov 2001: 85).

Op het congres van de tmoro in het Rilaklooster in oktober1905 kreeg de organisatie haar oorspronkelijke naam vmoro te-

Page 87: Macedonië

87

rug. Ondanks de pogingen van Gruev om de twee vleugels te ver-zoenen, bleef de tweespalt bestaan. Het ging overigens niet meeralleen om meningsverschillen over de oplossing van de ‘Macedo-nische kwestie’, maar om een conflict tussen conservatieven (deburgerij, het Exarchaat) en radicale socialisten binnen de Macedo-nische bevrijdingsbeweging (Adanir 1997: 137). Nadat Gruev indecember 1906 in een gevecht met Osmaanse troepen was omge-komen, brak een bloedige strijd uit tussen de twee rivaliserendevleugels. In december 1907 werd Boris Sarafov, de leider van de‘gematigden’, op bevel van Sandanski door Todor Panica (1879-1925) omgebracht. In 1908 maakte de strijd bínnen de vmoromeer slachtoffers dan de gevechten met de Osmaanse politie enmet Griekse en Servische guerrilla-eenheden (Poulton 1995: 57).

Een derde gevolg van de Ilinden-opstand was dat Griekenlanden Servië op veel groter schaal dan voordien het geval geweest waseigen guerrilla-eenheden gingen inzetten om hun ‘nationale belan-gen’ in Macedonië te promoten. Deze ontwikkeling werd het meestin de hand gewerkt door Artikel 3 van het Akkoord van Mürzsteg,dat de Osmanen dwong de administratieve grenzen in Macedoniëin de mate van het mogelijke aan te passen aan de etnische situatie.Dit voorstel, dat in juni 1904 ook uitgevoerd werd, bracht alle strij-dende partijen ertoe nog meer druk op de lokale bevolking uit teoefenen om haar nationale identiteit extra te manifesteren of teherzien. Die nieuwe administratieve grenzen werden immers be-schouwd als toekomstige staatsgrenzen. Tussen 1904 en het uitbre-ken van de eerste Balkanoorlog in 1912 culmineerde de strijd omMacedonië in een ‘oorlog van allen tegen allen’.

De Griekse Ethniki Eteria had al in 1896, als reactie op de Bul-gaarse activiteiten, symmories (enk. symmoria, Griekse ‘četas’) naarMacedonië gestuurd, maar zonder veel succes. De Griekse be-moeienis was vooral een zaak van Griekse emigranten uit Macedoniëin het koninkrijk Griekenland of van Grieken van buiten Macedonië:een ‘interne organisatie’ ontbrak. Vanaf 1900 nam Germanos Kara-vangelis, bisschop van Kastoria, doortastende maatregelen om deBulgaarse invloed in de kerken en scholen in zijn bisdom terug tedringen. Tot die maatregelen behoorde ook de organisatie van sym-mories. Die werden aanvankelijk geleid door de Slavische (!) Mace-doniër Kota. Bisschop Karavangelis nam ook zelf, tot de tandengewapend, aan de strijd deel (Glenny 1999: 206). De symmoriesbestreden vooral de Bulgaarse četas en gaven informatie over hun

Page 88: Macedonië

88

activiteiten door aan de Osmaanse overheid. Ze hadden zo hunaandeel gehad in de mislukking van de Ilinden-opstand (Dakin 1993:132).

De Ilinden-opstand en het gevaar dat de grote mogendhedenbepaalde grenswijzigingen konden overwegen, schudden de Grieksepublieke opinie en de Griekse regering wakker. Een MakedhonikoKomitato (Macedonisch Comité) ontfermde zich over de ‘Mace-donische kwestie’, zorgde voor morele en financiële steun aan destrijders en lobbyde waar nodig. Tweede luitenant in het Griekseleger Pavlos Melas werd naar Macedonië gestuurd om de activitei-ten van de symmories te coördineren met de bedoeling – zoals Sakel-lariou (1992: 474) het zo sfeervol formuleert – ‘to terrorize theBulgarian terrorists’. Die symmories bestonden voornamelijk uitvrijwilligers van Kreta en Macedonische kleften – de Griekse tegen-hangers van de Slavische hajdoeken. Melas probeerde met matigsucces een soort van Griekse ‘interne organisatie’ op te zetten, maarwerd al kort na zijn aankomst door een Osmaanse patrouille om-singeld en neergeschoten. Als martelaar sensibiliseerde hij nog meerGrieken voor de Macedonische zaak dan toen hij nog leefde. DeGriekse regering liet de Griekse consul-generaal in Thessalonikibijstaan door legerofficieren en gaf hem uitgebreide volmachten.Na enkele jaren slaagden de Griekse strijders erin het zuidelijke,overwegend Griekse deel van Macedonië onder controle te krijgen,naast enkele enclaves rond Prespa, Bitola en Strumica in het noor-den. In de streek van Kastoria, Edhessa en Florina bleef de strijdonbeslist. (Sakellariou 1992: 466-478).

Ook de Serven dreven na 1904 hun guerrilla-activiteiten inMacedonië op. Pogingen van Gruev om tot een vergelijk te komenmet de Serven hadden geen resultaat. In de Servische četas stredenvooral Macedonische seizoenarbeiders en overgelopen leden vanBulgaarse organisaties, maar de meeste četa-leden waren afkom-stig uit Servië zelf, uit Montenegro of uit de Servische gebieden inOostenrijk-Hongarije. De activiteiten van de Servische četas wer-den gecoördineerd door het hoofd van de generale staf van hetServische ministerie van Defensie. De četas terroriseerden vanuitde Preševovallei dorpen in de buurt van Kumanovo en Skopje inhet noorden, maar opereerden ook elders in Macedonië, tot bijOhrid en Bitola.

Na 1904 werden ook de Vlachen hoe langer hoe meer betrok-ken bij het geweld. Met name de Vlachen in de bergen boden hard-

Page 89: Macedonië

89

nekkig verzet tegen vergrieksing en bleken erg gevoelig voor deRoemeense ‘propaganda’. Hun afkeer van de Grieken bracht henertoe samen te werken met de Bulgaren. Ze hielpen de Bulgaarsečetas, zij het vooral door hun voedsel te verstrekken en hen door debergen te leiden. Ook verklikten ze de Griekse eenheden aan deBulgaren en de Osmaanse autoriteiten. Daardoor werden ook deVlachen uiteindelijk een doelwit van de symmories.

Bulgaarse, Griekse en Servische guerrilla-eenheden gebruiktendezelfde methodes. Ze terroriseerden elkaars dorpen, beschermdenhun eigen dorpen, executeerden ‘verraders’, bestreden elkaar en deOsmanen, of probeerden de Osmanen juist voor hun kar te span-nen. Dakin (1993: 257-8) beschrijft laconiek hoe de Grieksesymmories te werk gingen:

Bij al hun aanvallen op de dorpen veroorzaakten de Grie-ken weinig materiële schade. Hier en daar werden af en toetwee of drie huizen vernield. Vaker wel dan niet namen zeinformanten en organisatoren [organisers] van het Exarchaatgevangen, voerden ze weg en brachten ze om. Waar moge-lijk ‘organiseerden’ ze het dorp [they ‘organised’ the village],dat wil zeggen ze brachten de Griekse partij terug in hetzadel, gaven haar de controle over de kerk, en verbranddende liturgische boeken van de Exarchisten.

Buiten de dorpen vermoordden ze houtskoolbranders, herders, mo-lenaars en reizigers om te voorkomen dat ze de politie of andereguerilla-eenheden zouden informeren over bewegingen van desymmories door de bergen.

De Bulgaarse en Servische četas gingen op dezelfde manier tewerk. Het belangrijkste verschil was dat in het geval van de Grie-ken en de Serven het initiatief om gewapend op te treden búítenMacedonië genomen was, dat ook de strijders zelf in grote matebúíten Macedonië geronseld werden, en dat hun respectieve Mace-donische bevrijdingsbeweging in grote mate een staatsaangele-genheid was. In Bulgarije beantwoorden enkel de activiteiten vanhet vk aan dit profiel. Een ‘interne organisatie’ van het formaatvan de vmoro hadden Griekenland en Servië niet. Blijkbaar be-schikten alleen de Bulgaarse/Macedonische activisten over een vol-doende omvangrijke lokale achterban om een ‘autochtone’ bewe-ging op gang te brengen en te handhaven. Daar stond tegenover

Page 90: Macedonië

90

dat de Griekse en Servische operaties, precies vanwege de staats-controle, beter gecoördineerd, eendrachtiger en efficiënter warenen met minder middelen meer resultaten boekten. De Bulgaarse/Macedonische beweging leed onder de onophoudelijke rivaliteit tus-sen en binnen de twee grote organisaties en haalde uiteindelijk maareen magere oogst binnen. De Osmaanse overheid, die in de Bulgaarsečetas de grootste bedreiging zag, speelde de Griekse en Servischeeenheden tegen de Bulgaren/Macedoniërs uit. De ‘gewone man’ inMacedonië, om wiens heil het uiteindelijk allemaal te doen was,ontging vaak het onderscheid tussen vrijheidsstrijders – van welkeetnische pluimage ook – en vulgaire roofmoordenaars. Niet zeldengaven de boeren hun toekomstige nationale helden zelf aan bij deOsmaanse politie; ze wilden er zo weinig mogelijk mee te makenhebben. Niet de Osmaanse autoriteiten, die van de grote mogend-heden wel telkens de schuld kregen, maar de diverse nationalisti-sche guerrillalegertjes maakten het leven in Macedonië tot een hel.

Ook de Albanezen ten slotte gingen zich na de Ilinden-opstandmilitair organiseren. Hun relatie tot het Osmaanse gezag was altijderg dubbel. Als moslims waren ze tot op zekere hoogte solidair metde Turken en voelden ze zich evenzeer bedreigd door de christenen.Teneinde de steun van de Albanezen te winnen stelden de Osmanenhet conflict in Macedonië graag voor als een religieus conflict; omde steun van de grote mogendheden te winnen deden de christelijkevolken in Macedonië hetzelfde (Skendi 1976: 201-2). Deze percep-tie werd nog versterkt toen de Osmaanse autoriteiten in januari1902, geïnformeerd over een nakende opstand in Macedonië, hunbasibozuks (ongeregelde troepen), die voornamelijk uit Albanezenbestonden, in staat van paraatheid brachten en de Albanese bevol-king bewapenden. De onrust onder de christelijke bevolking namdaardoor nog toe. Meer nog dan de Ilinden-opstand bracht hetAkkoord van Mürzsteg de Albanezen ertoe eigen çetas (dat is deAlbanese spelling) te organiseren. De Albanezen werden vooral doorde Griekse symmories bedreigd. Grote verontwaardiging wekte in1905 de moord op de orthodoxe Albanese priester Kristo Negovani,die onderricht gaf in het Albanees en een aantal boeken in het Al-banees had geschreven en uitgegeven (Skendi 1967: 206-7). In hetvoorjaar van 1906 stichtten Albanese intellectuelen in Bitola hetKomiteti ‘Për Lirinë e Shqipërisë’ (k‘plsh’, Comité voor de Vrij-heid van Albanië), dat de Albanese çetas wilde organiseren naarhet model van de Bulgaarse ‘interne organisatie’ en een netwerk

Page 91: Macedonië

91

van geheime revolutionaire cellen in alle Albanese gebieden uitbouw-de. Vanaf de zomer van 1906 ontplooiden de Albanese çetas eenaanzienlijke activiteit, vooral in het zuidoosten van Albanië, in deomgeving van Korçë. Ze streden voornamelijk tegen de Osmanenen de Griekse guerrilla-eenheden. Met de Shkje – zoals de Albane-zen de Slaven misprijzend noemen – werd hard gevochten in Kosovo,maar in Macedonië waren er – behalve in de streek van Tetovo,Gostivar en Debar – weinig conflicten. In 1902 had Boris Sarafov,op dat moment vertegenwoordiger in het buitenland van de vk, hetzelfs opportuun geoordeeld om aan de Albanese activist Faik Konica(die in Brussel het tijdschrift Albania uitgaf) voor te stellen om deBulgaarse četas via Albanië van wapens te voorzien – een voorstelwaarop de Albanezen overigens niet ingingen (Skendi 1967: 202-3). De Bulgaarse hoofdstad Sofia was een van de politieke centravan waaruit het k‘plsh’ zijn activiteiten organiseerde.

De gebeurtenissen namen een nieuwe wending door de Jong-Turkse Revolutie in juli 1908. Deze was voornamelijk het werkvan militairen. Aangezien er in het Osmaanse Rijk geen universitei-ten bestonden, bood de militaire academie de best mogelijke oplei-ding en vormden militairen de Osmaanse intelligentsia. Sinds 1878,toen sultan Abdülhamit de toen twee jaar oude Osmaanse grond-wet had opgeschort, bestond er in het leger een grote ontevreden-heid, die gevoed werd door oppositiegroepen in het buitenland. In1895 verenigden de hervormingsgezinde militairen zich in het Ittihatve Terakki Cemiyeti (itc, Comité voor Eenheid en Vooruitgang);ze noemden zich – naar het voorbeeld van de leden van hun Franseafdeling – ‘les Jeunes Turcs’. Niet toevallig waren de Jong-Turkenin Macedonië bijzonder actief: het gebrek aan efficiëntie van deOsmaanse regering en het opperbevel was er het schrijnendst; mededoor gebrek aan uitrusting moest het leger voortdurend het onder-spit delven tegen opstandige gewapende bendes; militairen werdenvoor hun gevaarlijke werk niet of te laat betaald; het gonsde er vanallerlei nationalismen, en de grote mogendheden waren er op demeest uitdrukkelijke en vernederende wijze aanwezig (Dakin 1993:376-7). De Jong-Turken bouwden naar het model van de vmoroeen netwerk van kleine revolutionaire cellen uit, die nauwelijks vanelkaars bestaan afwisten en meedogenloze straffen voltrokken aanverraders. Zulke cellen bestonden in het leger, maar ook in de amb-tenarij, niet alleen onder de Turken, maar ook onder de christelijkebevolking. De directe aanleiding tot de revolutie van 1908 vormde

Page 92: Macedonië

92

het voornemen van de grote mogendheden, bekendgemaakt in junidat jaar, om het Akkoord van Mürzsteg nieuw leven in te blazen.Jong-Turken en Albanezen vreesden dat dit kon leiden tot de vor-ming van autonome gebieden en zelfs tot afscheiding van bepaaldeterritoria. Op 3 juli 1908 brak de revolutie uit in Thessaloniki in devorm van een massale muiterij; de revolte sloeg over naar Edirne.Pogingen van de sultan om de opstand te onderdrukken mislukten.Op 21 juli eisten de Jong-Turken het herstel van de Grondwet van1876 en vrije verkiezingen. Drie dagen later gaf sultan Abdülhamittoe. In het hele rijk kwam het tot massale uitbarstingen van eufo-rische vreugde. In Macedonië legden de četas de wapens neer; poli-tieke en geestelijke leiders vielen elkaar in de armen in het vooruit-zicht dat aan het bloedvergieten een einde gekomen was (Glenny2000: 212-8).

De Jong-Turken hadden democratie, hervormingen en gelijkerechten voor iedereen beloofd en daarmee de steun van zowat allebevolkingsgroepen in Macedonië verworven. Met name Jane San-danski was enthousiast over de Jong-Turkse revolutie. Het kwamal op 11 juli tot een heus samenwerkingsakkoord tussen het itc ende ‘Serres-groep’. Op 24 juli richtte Sandanski zich in een manifesttot alle nationaliteiten in het rijk met de woorden:

Ons beproefde vaderland viert zijn wedergeboorte. (…)De revolutionaire oproep van onze Jong-Turkse broe-

ders vindt een vreugdevolle weerklank in de ziel van het be-proefde volk. (…)

Mijn Turkse medeburgers:Jullie vormen de grote meerderheid van het volk, daarom

hebben jullie ook het talrijkst de onderdrukking door onzegemeenschappelijke vijanden gevoeld. In jullie Turkse rijkwachten jullie niet weinig Slaven als jullie christelijke land-genoten. (…)

Beste christelijke medeburgers!Ook jullie waren niet weinig bedrogen toen jullie geloof-

den dat de oorzaak van jullie lijden de tirannie van het heleTurkse volk was. (…)

Landgenoten!(…) Laat jullie niet beïnvloeden door de verraderlijke

agitatie, die wellicht kan gevoerd worden door het officiëleBulgarije tegen jullie gemeenschappelijke strijd met het Turk-se volk en tegen diens vrije ontwikkeling. (Adanir 1979: 248)

Page 93: Macedonië

93

Maar achter het liberalisme van de Jong-Turken, hoe welgemeendook, ging in feite een Turks-nationalistisch programma schuil. DeJong-Turken begrepen moderniseren als centraliseren en homoge-niseren. Hoewel ze inzagen dat het Osmaanse Rijk alleen als multi-nationale staat kon overleven, voerden zij in de praktijk een beleiddat vooral de creatie van een Turkse natie beoogde. In het kadervan dat opzet pasten maatregelen als verplicht Turks onderwijs voorde Albanezen en het verbod op ‘etnische’ organisaties. De niet-Turksevolken in het Rijk voelden zich bedrogen. Dat de Jong-Turken ookprobeerden een einde te maken aan de activiteiten van de diverseguerrillalegertjes in Macedonië – en daartoe speciale en zeer effi-ciënte patrouilles in het leven riepen – valt ze moeilijk euvel te dui-den. Hoewel er niet helemaal een einde kwam aan de terreur, be-reikte die na 1908 toch nooit meer de intensiteit van de vooraf-gaande jaren. In Bulgarije, Griekenland en Servië heerste daarovergroot misnoegen, want de kansen om Macedonië in handen te krij-gen leken daardoor te verminderen (Adanir 1979: 250). Anderzijdswas ook de uitzichtloosheid van de guerrilla-oorlogvoering geble-ken en achtten de drie betrokken staten wellicht de tijd rijp voor de‘grotere middelen’.

Na 1908 rijpte in Bulgarije, Griekenland, Servië en Montenegrohet plan om de Osmanen met een gemeenschappelijke militaire ac-tie van het Balkanschiereiland te verjagen en vervolgens het ‘be-vrijde’ territorium, waartoe ook Macedonië behoorde, te verdelen.Die ‘oplossing’ was al eerder voorgesteld, ook door de grote mo-gendheden. Griekenland en Servië spraken af dat Servië het noor-den van Albanië kreeg (en dat zou delen met Montenegro), en Grie-kenland het zuiden. Bulgarije rekende op Thracië. Over Macedonië,waar het in feite vooral om te doen was, werden geen nauwkeurigeafspraken gemaakt. Bulgarije en Servië bereikten een vaag akkoordover de verdeling van Noord-Macedonië; ze lieten het aan de tsaarvan Rusland over om na de oorlog een ‘betwist gebied’ tussen hetŠargebergte, de (huidige) Albanese grens en de lijn Kriva Palanka-Ohrid aan een van beide partijen toe te wijzen. Bulgarije en Grie-kenland beslisten de discussie over de verdeling van Macedonië uitte stellen tot na de oorlog en sloten een militair akkoord waarinMacedonië niet eens genoemd werd. Beide landen hoopten stiekemkoste wat het kost als eerste Thessaloniki te bereiken en te bezet-ten.

Op 2 oktober stelden de Balkanstaten aan het Osmaanse Rijk

Page 94: Macedonië

94

een ultimatum, dat erop neerkwam dat de Porte het bestuur overMacedonië volledig aan de Grote Mogendheden overdroeg en zo-doende haar soevereiniteit over Macedonië opgaf. Sultan Abdülha-mit weigerde. Op 8 oktober 1912 lokte Montenegro een incidentuit aan de grens met het Osmaanse Rijk, de drie bondgenoten kwa-men het ministaatje ‘te hulp’ en de Eerste Balkanoorlog was uitge-broken. Montenegro bezette Noordwest-Albanië en de Sandžak vanNovi Pazar; Servië veroverde de rest van Noord-Albanië en Noord-Macedonië; Griekenland bezette Zuid-Albanië en Zuidwest-Mace-donië. Thessaloniki viel in Griekse handen enkele uren voor deBulgaarse troepen de stad bereikten. Bulgarije bezette Zuidoost-Macedonië en Thracië (met het sinds lang begeerde ‘gebied vanEdirne’) tot op een vijftigtal kilometer van Istanbul. Op iets meerdan een maand was het karwei opgeknapt. De militaire operaties,waarin ook de diverse guerrillalegertjes een belangrijke rol speel-den, gingen gepaard met massale slachtpartijen en etnische zuive-ringen, waarvan vooral de moslimbevolking – Turken en Albane-zen – het slachtoffer waren. Een speciale onderzoekscommissie lietdaarover in 1914 een schokkend rapport verschijnen, dat mede aande basis ligt van de kwalijke reputatie die de Balkan sindsdien heeft(Carnegie Report 1994). Op 3 december 1912 begonnen vertegen-woordigers van de Balkanstaten in Londen vredesonderhandelin-gen met het Osmaanse Rijk. Daar beraadde op hetzelfde ogenblikook een Ambassadeursconferentie van de grote mogendheden zichover de situatie op de Balkan.

De onderhandelingen over de verdeling van de buit vlotten nieterg, vooral omdat zich onvoorziene complicaties hadden voorge-daan. Op 28 november 1912 hadden de Albanezen in Vlorë deonafhankelijkheid uitgeroepen en de Ambassadeursconferentie haddie onafhankelijkheid erkend. Het Verdrag van Londen, dat de Am-bassadeurs op 17 mei 1913 ondertekenden, bracht de Europesebezittingen van het Osmaanse Rijk terug tot het gebied ten oostenvan de lijn Midye-Enoz, respectievelijk aan de Zwarte en de EgeïscheZee, maar vermeldde niets over de verdeling van het veroverdegrondgebied; het eiste alleen dat de Balkanstaten de nog te bepalengrenzen van de toekomstige Albanese staat zouden eerbiedigen.

Het ontstaan van Albanië was een streep door de rekening vanServië, Montenegro en Griekenland, die gerekend hadden op stuk-ken Albanees grondgebied. Griekenland en Servië stuurden daaromaan op een nieuwe en voor hen gunstigere verdeling van Macedonië.

Page 95: Macedonië

95

In mei 1913 sloten beide landen een geheim akkoord, waarin uit-gegaan werd van de bestaande militaire situatie, dus van wie watbezet hield; meteen werden ook afspraken gemaakt over de toe-komstige Grieks-Servische grens, die weinig problemen stelde. In-dien ‘een derde partij’ het met deze nieuwe verdeling niet eens was,zouden Griekenland en Servië gezamenlijk optreden. Die derde partijwas natuurlijk Bulgarije, wiens troepen om geografische redenenvooral in Thracië geopereerd hadden en maar een klein stuk vanMacedonië bezetten. Montenegro sloot zich bij Griekenland en Ser-vië aan. Roemenië volgde. Dat eiste een stuk op van de BulgaarseDobrudža (de streek tussen de benedenloop van de Donau en deZwarte Zee) als compensatie voor de Bulgaarse gebiedsuitbreidingin Macedonië; Roemenië zag dan af van zijn aanspraken op Macedo-nië, die het rechtvaardigde door te verwijzen naar de aanwezigheiddaar van Vlachen. Ten slotte trad ook het Osmaanse Rijk tot hetbondgenootschap toe, in de hoop in Oost-Thracië nog enkele ge-bieden terug te winnen.

Nog in de roes van de – inderdaad indrukwekkende – militairesuccessen, behaald tijdens de Eerste Balkanoorlog, oordeelde Bul-garije dat de aanval de beste verdediging was. Op 16 juni 1913 gaftsaar Ferdinand persoonlijk het bevel aan het Bulgaarse leger omde Grieken en de Serven te verdrijven uit het deel van Macedoniëdat volgens de Bulgaren aan Bulgarije toekwam. De Tweede Bal-kanoorlog of ‘Bondgenotenoorlog’ was begonnen. De reactie vanBulgarijes vele tegenstanders was verpletterend; de uitgeputteBulgaarse soldaten kregen nauwelijks een kans tegen de vijande-lijke overmacht. De voormalige bondgenoten deden de Bulgaarsebevolking hetzelfde lot ondergaan als de moslims in de Eerste Bal-kanoorlog. Op 18 juli bood de Bulgaarse regering een wapenstil-stand aan.

Het Verdrag van Boekarest, ondertekend op 28 juli, legde denieuwe grenzen van Bulgarije met zijn buurlanden vast; met hetOsmaanse Rijk werd op 13 september 1913 in Istanbul een apartverdrag gesloten. Bulgarije verwierf maar een klein deel (iets meerdan een tiende) van Macedonië, maar breidde zijn grondgebied aan-zienlijk uit met de Rodopen en West-Thracië, dat met de havenstadDedeagaç (Alexandhroupoli) toegang verschafte tot de Egeïsche Zee.Oost-Thracië met de stad Edirne, werd opnieuw Osmaans. Roe-menië kreeg de zuidelijke Dobrudža.

Macedonië was nu verdeeld over drie staten. In de Slavische

Page 96: Macedonië

96

Balkantalen heetten die drie delen voortaan Pirinska Makedonija(Macedonië van het Piringebergte) in Bulgarije, Egejska Makedonija(Egeïsch Macedonië) in Griekenland, en Vardarska Makedonija (hetMacedonië van de rivier de Vardar) in ex-Joegoslavië, vandaag deRepubliek Macedonië. Het grootste slachtoffer van die ontwikke-lingen was de moslim- en vooral de Turkse bevolking, die tijdensde Balkanoorlogen grotendeels uitgemoord of verdreven werd. Al-leen degenen die zich Bulgaren voelden en in het Bulgaarse deel vanMacedonië leefden, hadden een ‘eigen vaderland’ gevonden; deanderen leefden voortaan als minderheden in vreemde staten. InGrieks Macedonië werden alle scholen en culturele instellingen vande Bulgaren/Macedoniërs meestal nog tijdens de Balkanoorlogengesloten. In Servisch Macedonië werd de integrale bevolking be-stempeld als Servisch en navenant behandeld; het gebied zelf werdomgedoopt tot ‘Zuid-Servië’. In Bulgarije werden degenen met eenMacedonisch nationaal bewustzijn beschouwd als Bulgaren; zehadden evenmin nationale rechten, maar door de grote verwant-schap van de Bulgaarse en Macedonische taal en cultuur en doorhet aureool van martelaars dat de Macedoniërs in Bulgarije had-den, was hun situatie toch wat gunstiger. Daarop wijst ook de mas-sale emigratie van Slaven uit Grieks en Servisch Macedonië naarBulgarije.

Page 97: Macedonië

97

6

Intermezzo: een Macedonisch leven

GRIGOR PARLIČEV WORDT GEBOREN op 18 januari 1830 (of1831) in Ohrid.15 Wanneer zijn vader, van beroep kleerma-

ker, overlijdt, is Parličev nog een kind. Hij wordt opgevoed doorzijn moeder, Marija Gjokova, en zijn grootvader. Parličev heeft nogtwee broers, Nikola en Ivan, en een zuster, Zugrafina, die allenouder zijn dan hij. De familie woont in een huis aan de rand vanhet stadscentrum. (Het huis is enkele jaren geleden herbouwd en isnu een museum.)

Thuis spreekt het gezin het Slavische dialect van Ohrid, datParličev in zijn Avtoviografija (Autobiografie, gepubliceerd in So-fia in 1894) ‘Bulgaars’ noemt, maar grootvader vervult zijn reli-gieuze plichten in het Grieks. Dat is niet verwonderlijk, want ookin de kerk wordt de liturgie in het Grieks gecelebreerd. Grootvaderleert zijn kleinzoon lezen aan de hand van een Grieks abc-boek.Klaarblijkelijk beschouwt hij het Grieks als de schrijftaal en cultuur-taal, die ieder inwoner van Ohrid moet kennen.

Wanneer zijn grootvader sterft, zijn zijn moeder en zijn zusterverplicht als meid te gaan werken in de huizen van de rijke,vergriekste burgerij. Parličev gaat naar de ‘celschool’ in de H. Klim-entkerk, waar de leerlingen leren lezen en schrijven aan de handvan Griekse liturgische teksten. Na een conflict met de onderwij-

Page 98: Macedonië

98

zer, waarbij hij tot tweemaal toe gestraft wordt met stokslagen opde voetzolen, besluit Parličev niet meer naar school te gaan. Hijbrengt zijn tijd lezend door in de citadel van Ohrid. Na enkelemaanden gaat hij naar de ‘centrale’ (dat wil zeggen ‘gemeentelijke’)Griekse klassenschool, waar in klassikaal verband ook allerlei an-dere vaardigheden aangeleerd worden. Een van zijn vele lerarendaar is Dimitar Miladinov. Bij hem leert Parličev klassiek Grieks enkatharevousa (puristisch Nieuwgrieks), Latijn, Frans, Italiaans, fi-losofie, mathematische en politieke aardrijkskunde, wiskunde endergelijke. In tegenstelling tot de andere leraren, die vaak Griekenof Vlachen zijn, maakt Dimitar Miladinov tijdens de lessen ookgebruik van de Slavische moedertaal van de leerlingen, met de be-doeling ze vlugger en beter Grieks te leren. Dimitar Miladinov zalzich later ontpoppen als een Bulgaarse nationalist en in 1861 sa-men met zijn broer Konstantin in Zagreb de bundel Balgarskinarodni pesni (Bulgaarse volksliederen) uitgeven, maar voorlopigbrengt hij zijn leerlingen nog met veel enthousiasme liefde voor deGriekse taal en cultuur bij. Parličev is erg goed in Grieks; hij leestPlutarchus, Herodotus en vooral Homerus. Om te helpen het gezins-budget op peil te houden kopieert Parličev Griekse handschriftenen geeft hij bijlessen aan de zoon van de Ohridse notabele Zarčev.Hij is een gevoelig en prikkelbaar kind.

Grieks is de taal van de handel en de cultuurtaal van de socialebovenlaag. Er is in Ohrid niemand meer die de cyrillische lettersnog kan lezen. Het Grieks heeft een grote praktische waarde engeniet een enorm prestige. Maar Parličev heeft een bijzondere re-den om goed Grieks te leren: hij droomt ervan schrijver te worden.Dat kan alleen maar in het Grieks; een noemenswaardige Bulgaarseliteratuur bestaat nog niet. Om zijn kennis van de Griekse taal encultuur nog uit te breiden, wil hij in Athene gaan studeren. Om zijnverblijf te bekostigen werkt hij eerst gedurende een jaar als leraarGrieks in Tirana.

In augustus 1850 vertrekt Parličev naar Athene. Bij het over-schrijden van de Griekse grens stijgt hij af van zijn paard en kust de‘met bloed doordrenkte aarde’. Hij laat zich inschrijven als studentgeneeskunde, zoals zijn familie wil. Door zijn bijziendheid is hijniet in staat de colleges fatsoenlijk te volgen; hij heeft ook een af-keer van de anatomie. De hoogleraar chirurgie raadt hem aan lite-ratuur te gaan studeren, wat hij eigenlijk zelf ook het liefst wil,maar vooralsnog niet doet. Parličev wordt financieel gesteund door

Page 99: Macedonië

99

de bisschop van Debar (of een andere zetel) en door de vooraan-staande Ohridse familie Robev, maar hij moet ook allerlei baantjesaannemen om rond te komen. In mei 1852 dwingt geldnood hemterug te keren naar Ohrid.

Parličev blijft zes jaar in zijn geboortestreek. Hij geeft achter-eenvolgens Griekse les in Ohrid, Dolna Belica (een Vlachs dorp),Bitola, Prilep en weer in Ohrid. Hij staat bekend als een graecomaan– een rabiaat bewonderaar en verspreider van de Griekse taal encultuur. Met zijn oud-leraar Dimitar Miladinov, die nu de Bulgaarsezaak verdedigt, zijn de relaties erg koel. Miladinov vraagt hem meete helpen met het verzamelen van Bulgaarse volksliederen, maardaar ziet Parličev niet veel in. In augustus 1858 vertrekt hij op-nieuw naar Athene en laat zich inschrijven als tweedejaars genees-kunde. In november 1858 doet zich een curieus incident voor. Opeen zondagochtend bezoekt Parličev toevallig de Russische kerk inAthene. Om in het gedrang na afloop van de liturgie zijn fez tegendeuken te beschermen, zet hij hem op het hoofd. Een Russisch kerk-dienaar wijst hem brutaal terecht. Parličev is daarover zo boos dathij in de krant Athina van 29 november een kwaadaardig gedichtpubliceert, waarin hij het gebeurde vertelt. Hij besluit met een aan-tal verwensingen aan het adres van de Russen, die hij niet ter plekkeal kenbaar gemaakt heeft omdat hij ‘het Heilige Brood nog in demond had’. De Russische archimandriet Antonin, die net in Atheneverbleef, schrijft later in zijn reisverslag over het voorval: ‘Het wasniet verbazingwekkend. In de situatie van een Slaaf, verloren in dedraaikolk van de panhellenistische ideeën, is niets zo natuurlijk alste vervallen in uitersten.’

In de krant Avgi (Dageraad) van 24 december verschijnt eenwat bitse repliek, waarin Parličev wordt voorgehouden dat hij ‘geenGriek, maar een barbaar en een Albanees’ is, en dat hij Ruslanddankbaar moest zijn. Parličev schrijft een tweede gedicht, dat ver-schijnt in Avgi van 10 janari 1859: ‘Zonder de Rus, (zeg jij), zou ikeen Turk zijn; vier eeuwen lang hebben wij, Grieken, de slaven, hetgeloof als onze oogappel bewaard. Wanneer zou (zoals jij zegt)Rusland ons gered hebben?’

Uit het gebruik van het werkwoord in de eerste persoon meer-voud en van het bezittelijk voornaamwoord ‘ons’ blijkt dat Parličevzich een lid voelt van de Griekse natie. Verder beschuldigt hij deRussen ervan ‘Griekenland te beperken tot twee, drie kleine stuk-jes land en het te vernederen.’ Parličev verdedigt het Griekse

Page 100: Macedonië

100

irredentisme, al druist dat rechtstreeks in tegen de Slavische be-langen. ‘Bestudeert men de inhoud van deze gedichten,’ schreefde Duitse onderzoekster Dorothea Kadach, ‘dan blijkt duidelijkdat Parličev zich in deze periode ‘‘dem Griechentum zugehörig’’voelde, dat hij de geschiedenis en de strijd van Griekenland als dezijne zag.’

Inmiddels schrijft Parličev aan een lang episch gedicht – O Ar-matolos (De armatolos).16 Met dat gedicht neemt hij in 1860 deelaan de prestigieuze en populaire Atheense poëziewedstrijd, deRallion. Die is een ideologische, veel meer dan een literaire aange-legenheid. Het bekroonde gedicht moet een manifestatie zijn vande Griekse nationale identiteit. In de ogen van de jury, die bestaatuit universiteitsprofessoren, zijn de patriottische thematiek, de klas-sieke – in feite classicistische – vorm, en het gebruik van eenpuristisch, archaïserend Grieks van doorslaggevend belang. Op25 maart – de Griekse nationale feestdag – 1860 deelt de rappor-teur van de jury, Alexandhros Rangavis, archeoloog en ex-ministervan Buitenlandse Zaken, tijdens de gebruikelijke plechtigheid in deaula van de universiteit mee dat O Armatolos de beste inzending is.In de begeleidende brief, waarin hij vermeldt het gedicht ‘niet terwille van hemzelf, maar ter wille van Griekenland’ te hebben ge-schreven, heeft Parličev echter nagelaten op de vereiste manier zijnnaam te vermelden. Daardoor kan de prijs niet uitgereikt worden.Wanneer Parličev zich de volgende dag aanmeldt als de auteur vanO Armatolos, stelt de Raad van Bestuur van de universiteit eenonderzoek in. Ze gelooft niet meteen dat Parličev, die van buitenGriekenland afkomstig is en Grieks spreekt met een licht accent, deauteur van het gedicht is. Iedereen kan wel de geldprijs komen op-eisen. Maar na een kort gesprek overtuigt Parličev de juryledenervan dat hij inderdaad de auteur van O Armatolos is en ontvangthij de geldprijs. In 1894 suggereert Parličev, op dat moment eenBulgaarse nationalist, in zijn autobiografie dat de jury hem min-achtend behandelt omdat hij een Bulgaar is. Dat is onzin. De juryzou ook wanneer een Griek zich als auteur aanmeldde een onder-zoek uitgevoerd hebben alvorens de 1000 drachmen te overhandi-gen. Hoe dan ook, Parličev is van de ene dag op de andere eengevierd Grieks schrijver geworden.

O Armatolos is een episch gedicht, bestaande uit 228 strofenmet gekruist rijmende verzen van afwisselend vijftien en achttienlettergrepen. Het vijftienlettergrepige vers is de stichos politikos

Page 101: Macedonië

101

(‘burgerlijk vers’), typerend voor het Griekse volkslied; het acht-tienlettergrepige vers is de osmerec (‘achteling’), kenmerkend voorhet Zuid-Slavische volkslied. De taal is de avstira katharevousa, de‘strenge’, zeer archaïserende katharevousa. Het verhaal is een be-werking van een Macedonisch volkslied over Kuzman kapidan (ka-pitein), een armatolos. Kozmas (zoals hij in Parličevs gedicht meteen Griekse naam heet) is omgekomen in een homerisch gevechttegen Albanese rovers. Albanezen brengen Kozmas’ lijk naar zijnwoonplaats Galičnik en prijzen uitvoerig zijn heldenmoed. Kozmas’moeder Nedha is uitzinnig van verdriet. De Albanezen beloven datze haar voortaan zullen beschermen. Nedha wil dat de Albanezenophouden met roven. Dan volgt een lange scène met de begrafenisvan Kozmas en de andere gesneuvelde armatoli. Maria, Kozmas’verloofde, wordt gek van verdriet. Het hele verhaal, zo blijkt in delaatste strofe, wordt aan de dichter verteld door een blinde bede-laar langs de weg.

In zijn rapport gaat juryvoorzitter Alexandhros Rangavis in opde literaire kwaliteiten van O Armatolos. Hij vindt ook:

Zo’n poëma, dat zoveel ernstige verdiensten heeft, had mis-schien geen betrekking moeten hebben op een dorp in Alba-nië, maar in Griekenland en Griekenlands strijd een kransmoeten verlenen. Maar laten we het dit niet verwijten! Alsde auteur het zo gewild heeft, laat de stemmen van de Mu-zen ons dan af en toe bezoeken om ons eraan te herinnerendat ook elders, en ver van ons, onze volksgenoten leven metGriekse harten, Griekse zeden en een Grieks heldendom.

In zijn autobiografie schrijft Parličev dat hij de prijs niet onmiddel-lijk heeft gekregen omdat ‘de in het poëma weerklinkende namen –Staïkos, Radhos, Nedha, Galesnik [Galičnik], Reka – niet Grieksroken’. De Griekse onderzoeker van de Atheense poëziewedstrijdenPanayotis Moullas merkt op dat Parličev vermoedelijk juist daar-aan zijn bekroning te danken heeft. Parličev is voor de Grieken hetlevende bewijs dat de bevolking van Macedonië en Albanië Grieksis.

In de loop van 1860 verschijnt O Armatolos in boekvorm. Inde opdracht aan ‘sponsor’ Evangelis Zappas is sprake van ‘oprechtehoogachting, een gevoel dat elk Grieks hart u verschuldigd is’, van‘nog andere zeer rijke volksgenoten’, van ‘het grote doel van de

Page 102: Macedonië

102

Helleense wedergeboorte’. In drie voetnoten geeft Parličev een cu-rieus beeld van de etnische identiteit van de personages in zijn poëma.De gebeurtenissen doen zich voor in Galičnik in Reka, dat in voet-noot 1 omschreven wordt als ‘twintig dorpen ten noordoosten vanDebar, bewoond door trotse Albanezen, die bijna als enigen [inAlbanië] het orthodoxe geloof van hun voorvaderen bewaard heb-ben’. Zij leveren de armatoli, die de islamitische Gegen uit Debaren omgeving bestrijden. Dat betekent dat Kozmas, zijn familie enzijn dorpsgenoten Albanezen zijn; ze worden ook nergens Slavengenoemd. Uit voetnoot 2 blijkt dat de Albanezen in Reka zoge-naamde crypto-christenen zijn:

Turken [dat wil zeggen moslims], wanneer het om belastin-gen gaat, en opeens gedoopte christenen, wanneer het omde legerdienst gaat. Zij hebben ook dubbele namen: de enewordt tijdens de plechtigheid aan de boreling gegeven doorde imam en van die naam bedienen ze zich in het openbaar,en de andere – door de pope, die onverwijld de volgendeavond geroepen wordt om vermomd, in het geheim, hetdoopsel toe te dienen.

Voetnoot 3 is het meest intrigerend:

Alle inwoners van Albanië zijn, zoals duidelijk blijkt uit hundenken, uitzicht, kleding, zeden en gewoonten, niets andersdan Grieken; allen zijn ze begaafd met een grote trots, scherp-zinnigheid en adel. (…) De Turkse taal is nog onbekend inAlbanië. Turken [dat wil zeggen moslims] en christenen heb-ben een gemeenschappelijke taal, behalve de beschaafderestam van de Tosken, die vaak de voorkeur geeft aan hetGrieks en het Griekse alfabet. Het is wenselijk dat de ken-ners van de Albanese taal zich bezighouden met de essen-tiële filologische vraag naar de verwantschap van het Alba-nees met het Oudgrieks, zodat ook op die manier de broeder-band getoond wordt van de Hellenen met de Albanezen,wier teloorgang Hellas beweent als de oude Niobe haar ge-roofde kinderen.

Page 103: Macedonië

103

De personages van O Armatolos hebben dus Slavische namen, maarParličev noemt ze Albanezen en beschouwt de Albanezen als Grie-ken. Overigens is in O Armatolos het verschil tussen ‘wij’ en ‘deanderen’ veeleer religieus dan etnisch: christenen staan tegenovermoslims.

In de zomer van 1860 geraakt Parličev ook verwikkeld in eenonsmakelijke ruzie met de dichter Theodhoros Orfanidhis, dieParličev zijn bekroning misgunt. Parličev moet bij Orfanidhis, dieook hoogleraar plantkunde was, nog examen afleggen. Orfanidhisen Rangavis gaan tegen elkaar te keer in ingezonden stukken indiverse Atheense kranten; zij doen zoveel stof opwaaien dat zelfsde Brusselse krant Le Nord er op 10 juni 1860 een kort berichtover plaatst. Parličev, die inmiddels heeft afgezien van een carrièreals arts en zich heeft laten inschrijven als student Griekse letter-kunde, mengt zich in de polemiek. In een artikel in Fos (Licht) van19 mei kwalificeert hij Orfanidhis’ gedichten als ‘opneemvodden’en noemt Orfanidhis’ aantijgingen ‘beledigend voor heel Grieken-land’. In zijn antwoord in Avgi van 27 mei insinueert Orfanidhisdat Parličev, die eigenlijk een Bulgaar is, werkt voor de Bulgaarsepropaganda, en beweert ook dat het rectoraat van de universiteitdaarnaar een onderzoek laat uitvoeren. De Bulgaren in Istanbulhebben zich begin april 1860 eenzijdig ‘onafhankelijk’ verklaardvan het Patriarchaat, wat een zware klap betekent voor de Griekseexpansieplannen in noordelijke richting; de ‘Bulgaarse propaganda’ligt op dat moment in Athene dus heel gevoelig. In Fos van 1 junirepliceert Parličev:

Ik heb vijftien jaar doorgebracht in ononderbroken dienstaan Griekenland, terwijl jij, toen je nog jong was, op schan-delijke wijze rondzwierf in de straatjes van Athene; ik ver-spreidde de Griekse taal in gebieden waar ze geheel onbe-kend is, en ik vormde er duizenden jongeren mee, terwijl jij,toen je jong was, alleen jezelf vormde. (…) Inderdaad, ikben een Bulgaar, maar ik heb Grieksere gevoelens en eenGriekser hart dan jij, die scheldt.

Op 15 juni verschijnt in Athina nog een laatste inzending vanParličev in dezelfde geest. De polemiek wordt min of meer afgeslo-ten met een sussende, maar veelzeggende beschouwing van Kon-standinos Levidhis in Elpis (Hoop) van 21 juni. Hij wijst Orfanidhis

Page 104: Macedonië

104

terecht, noemt de Bulgaren ‘beminde leden van de Griekse familie’en besluit: ‘Als we logisch redeneren, dan moeten we deze jonge-man zelfs zonder aarzelen beschouwen als een apostel van hethellenisme, een onverzoenlijke vijand van elke propaganda (…).’

In 1861 gaat de poëziewedstrijd niet door. In 1862 dingt Parličevopnieuw mee naar de prijs met lange fragmenten (samen 3793 ver-zen) uit het nog onvoltooide epos Skendherbeïs over de 15e-eeuwseAlbanese nationale held Skenderbey. Ook in dit homerische eposvol slachtpartijen gaat het in de eerste plaats om een conflict tussenchristenen en moslims. Etniciteit blijkt van bijkomstig belang: in derangen van de christenen strijden Albanezen, Grieken, Montene-grijnen en andere Slaven. Skenderbey zelf is een Albanees, maardat kan voor Parličev, zoals we zagen, ook ‘Griek’ betekenen. Sken-dherbeïs wordt niet bekroond. Parličev is trouwens al vóór de dagvan de bekendmaking van de naam van de laureaat teruggekeerd‘naar huis’, naar Ohrid.

Na zijn terugkeer uit Athene identificeert Parličev zich niet lan-ger met het Griekendom, maar is hij een Bulgaarse nationalist ge-worden. We weten niet hoe de ommekeer precies gebeurd is; watwe kunnen lezen in de Avtoviografija is onbetrouwbaar. HeeftParličev in Athene gevoeld dat de Grieken hem nooit als een gelijkezouden aanvaarden? Hebben hun denigrerende opmerkingen aanhet adres van de Slaven hem van de weeromstuit ‘Bulgaar’ gemaakt?Hebben zijn onprettige persoonlijke ervaringen met de Griekse in-tellectuele elite hem een afkeer van het Griekendom ingeboezemd?De doorslag geeft, althans volgens de Avtoviografija, het berichtdat zijn ‘geliefde leermeester’ Dimitar Miladinov in Istanbul doortoedoen van de Griekse geestelijkheid in de gevangenis overledenis.

Terug in Ohrid wordt Parličev leraar aan de centrale Griekseklassenschool. In de winkel van Grupčev geeft nu iemand les in hetcyrillische alfabet en de Kerkslavische taal – de taal van de Slavi-sche liturgie en de Slavische cultuurtaal. Parličev is één van de leer-lingen. Hij bestudeert ook de Bulgaarse geschiedenis en vertelt er-over aan zijn leerlingen. In 1864 houdt Parličev de eerste van eenlange reeks ‘vurige redevoeringen tegen de Griekse geestelijkheid’in het Bulgaars (of beter: het dialect van Ohrid). Zijn mikpunt isvermoedelijk de bisschop van Ohrid, Meletios, een Griek, die zichschuldig maakt aan corruptie en liederlijk gedrag. In dezelfde tijdsturen de inwoners van Ohrid via de gilde van de bontwerkers en -

Page 105: Macedonië

105

handelaren vele petities naar het Patriarchaat van Constantinopelom het ontslag van Meletios te eisen. In de plaats willen ze eenBulgaarse bisschop. De Russische archimandriet Antonin, die des-tijds getuige was van het incident in de Russische kerk in Athene,ontmoet Parličev op doorreis in Ohrid in 1865. Hij schrijft in zijnreisverslag:

Na de terugkeer van de dichter naar zijn obscure vaderland,waaide de geest van het stamgevoel het Helleense ultramon-tanisme van hem af. Hij zou nu blij zijn iets voor zijn volks-genoten te kunnen doen, maar hij vermag niets, doordat zijnhele wetenschappelijke vorming in het Grieks gebeurde.

Op 16 juni 1866 houdt Parličev naar aanleiding van de examens inde Griekse klassenschool een lange redevoering, waarin hij oproepttot vaderlandsliefde: ‘Een mens die niet méér van zijn vaderlandhoudt dan van zijn vader en zijn moeder en van zichzelf, kan geenrechtschapen mens zijn.’ Op initiatief van Parličev besluit de gildevan de bontbewerkers en -handelaars een deel van haar inkomstenaf te staan voor de bouw van een Bulgaarse school. Ondertussenblijven de inwoners van Ohrid aanklachten tegen bisschop Meletiosnaar het Patriarchaat sturen. Twee gezanten van de patriarch over-tuigen zich in Ohrid ter plekke van de gegrondheid van die aan-klachten, maar de patriarch onderneemt niets.

Op woensdag 10 mei 1867, halverwege Pasen en Pinksteren,wanneer volgens de traditie de liturgie gecelebreerd wordt in éénkerk in aanwezigheid van alle geestelijken en gelovigen, houdtParličev nogmaals een ‘vurige redevoering’. Hij betoogt dat de in-woners van Ohrid hun geestelijke dorst, die door Christus gelaafdwordt, niet kunnen lessen omdat zij de taal waarin de boodschapvan Christus in de kerk gebracht wordt, het Grieks, niet kunnenverstaan. Hij roept hen op om in navolging van de Bulgaren inandere steden Bulgaarse scholen te openen. Maar veel succes heefthij vooralsnog niet. Op diezelfde 10e mei schrijft hij in een briefaan Petko Slavejkov in Istanbul: ‘Helaas zijn de leiders van de men-sen van onze partij gespeend van, ik zal niet zeggen verstand, maarvan stoutmoedigheid, en kunnen ze zich moeilijk losmaken van hetPatriarchaat, niet zozeer uit ontzag ervoor, als wel uit angst.’ En devolgende dag in een brief aan zijn beschermer Nikola Robev inBitola: ‘De belangrijkste burgers en leiders van de beweging tegen

Page 106: Macedonië

106

Meletios zijn bevangen door een grote onverschilligheid en een laf-hartige angst.’ Maar er is meer: een groot deel van de vergrieksteBulgaarse en Vlachse burgerij wil wel van Meletios af, maar nietper se van het Patriarchaat.

Op zaterdag 27 mei wordt in de school bij de H. Klimentkerkeen compromisvoorstel van Nikola Robev besproken: het herstelvan het autocefale aartsbisdom van Ohrid zou zowel voor de voor-standers van het Patriarchaat als voor de tegenstanders ervan, dieeen aparte Bulgaarse kerk willen, aanvaardbaar zijn. Parličev ver-dedigt het voorstel. De volgende dag wordt het compromisvoorstelgoedgekeurd door het opgetrommelde volk. Er gaat een verzoek-schrift naar de sultan, dat de stempels draagt van alle wijken, gil-den, kloosters en omliggende dorpen – een verzoekschrift dat ‘inellen niet meer kon gemeten worden’.

In 1867 spreekt Parličev de kerkgangers vrijwel elke zondagtoe. Hij houdt patriottische redevoeringen, schrijft petities en strijd-liederen, leidt vergaderingen en blijft ondertussen zijn lessen gevenaan de Griekse school. Hij legt ook de laatste hand aan een aantalpolemische teksten, waarin hij de vloer aanveegt met de antiekeGriekse cultuur. Parličev voelt zich goed in zijn rol van politiekeleider. ‘Plotseling en ongedwongen’, schrijft hij op 3 juni aan NikolaRobev, ‘werd ik van leraar prediker en mijn pathetische redevoe-ringen ontroerden het volk (…). Mijn beste! Ik geloof dat het para-dijs iets aangenaams is, maar ik denk dat de genegenheid van hetvolk niet minder begerenswaardig is (…).’ Zijn activiteiten trekkende aandacht van de rijke Bulgaarse handelaar Nikola Toškov inOdessa. Toškov blijkt bereid de financiële middelen te leveren vooreen Bulgaarse meisjesschool in Ohrid.

In 1868 komt de breuk met het Patriarchaat. Naar aanleidingvan de zoveelste wandaad van Meletios – de ontvoering van devrouw van een Vlachse seizoenarbeider – trekt in Istanbul een dele-gatie van vijf Ohridse bonthandelaars – waarvan één verkleed alseen Albanees veekoopman, als ‘vertegenwoordiger van de Albane-zen in het bisdom’ – naar het Patriarchaat met een verzoekschriftom Meletios af te zetten. Wanneer een lid van de synode Meletios’gedrag verontschuldigt met een verwijzing naar Christus en deSamaritaanse, houdt de delegatie het voor bekeken. Ze verklaren‘geen kinderen meer te zijn van de Grote Kerk’.

Na de opening van de door Toškov gesponsorde Bulgaarsemeisjesschool besluiten de notabelen, gesteund door de bontwerkers-

Page 107: Macedonië

107

gilde, ook in de andere Ohridse scholen het Bulgaars als onderwijs-taal in te voeren. Ze willen graag Parličev als leraar aanstellen, maardat kan niet zomaar: Parličev is onvoldoende vertrouwd met de –zich op dat moment nog vormende – Bulgaarse standaardtaal enmet het Kerkslavisch. (Hij zal tot het einde van zijn leven zijn cor-respondentie bij voorkeur in het Grieks voeren.) Om daar iets aante doen gaat hij, hoewel pasgehuwd, op kosten van de gilde vanmei tot november 1868 studeren aan de school van de Bulgaarsegemeenschap in Istanbul. Wanneer hij na zijn terugkeer op het puntstaat zijn werkzaamheden aan de ‘gebulgariseerde’ centrale klassen-school aan te vatten, komt Meletios in het geweer: de Ohridse no-tabelen zouden niet de bevoegdheid hebben zonder zijn instemmingleraren aan te stellen. Op instigatie van Meletios wordt Parličev op27 november door de Osmaanse overheid als onruststoker gearres-teerd. Hij verblijft tot 15 januari 1869 in de gevangenis van Debar.Het smeuïge relaas van zijn avonturen in de gevangenis beslaat eengroot deel van zijn Avtoviografija. Op 15 januari wordt hij vrijge-laten, nadat een gezantschap uit Ohrid een verzoekschrift met destempels van alle Ohridse wijken, 50 lire smeergeld en twee karren-vrachten forellen uit het meer van Ohrid bij de gouverneur heeftafgegeven. Op 18 januari wordt Parličev opnieuw gearresteerd –hij moet nog een boete betalen – en blijft tot april 1869 onder huis-arrest in de bisschoppelijke residentie in Debar. Overigens in pret-tige omstandigheden, want de bisschop van Debar, een Albanees,koestert een bijzondere genegenheid voor Parličev omdat die in OArmatolos de Albanezen om hun respect voor het heldendom ge-prezen heeft.

In de loop van 1869 worden de Ohridse kerken en scholen ein-delijk ‘gebulgariseerd’. Vanaf 27 mei wordt de naam van Meletiosniet meer genoemd in de litanie, wat erop neerkomt dat hij nietmeer als bisschop erkend wordt. Naar het voorbeeld van wat inandere steden gebeurd is, neemt de ‘Bulgaarse kerk- en school-gemeente’ het bestuur van de kerken en scholen over. Op 14 sep-tember worden ook de Griekse leraren uit de centrale school ver-jaagd. De oudste leerlingen laten zich, op voorstel van Parličev,’s avonds in het schoolgebouw opsluiten en bekogelen de volgendeochtend de Griekse leraren met boeken, schrijftabletten en anderschoolgerief. Na het opruimen van de rommel en de wijding begin-nen de lessen in het Bulgaars. Ook de andere scholen worden in deloop van de volgende dagen zonder incidenten ‘gebulgariseerd’. Ove-

Page 108: Macedonië

108

rigens blijven er enkele Griekse scholen bestaan, die bekostigd wor-den door de Griekse gemeenschap in de stad en door het Patriar-chaat – via Meletios, die nog steeds in de stad verblijft.

Parličev en enkele van zijn strijdmakkers worden aangesteld alseerste Bulgaarse leraren in de Ohridse centrale school. Parličev houdtzich de volgende jaren vooral bezig met zijn werk op de school.Maar er moeten nog achterhoedegevechten tegen Meletios en zijnaanhang geleverd worden om het bezit van school- en kerkgebou-wen en kloosters.

Begin maart 1870 raakt in Ohrid bekend dat de sultan voorge-steld heeft een aparte Bulgaarse kerk, in de vorm van een BulgaarsExarchaat, te creëren. Dat brengt grote vreugde in de stad. Parličevverkeert even in de waan dat de sultan ook het herstel van hetautecefale aartsbisdom overweegt, maar dat blijkt niet het geval tezijn. De inwoners van Ohrid sturen dan een petitie naar de sultanwaarin zij vragen ook het bisdom van Prespa en Ohrid bij hetBulgaarse Exarchaat te voegen. Nadat de sultan in 1872 definitiefzijn fiat gegeven heeft aan de stichting van het Bulgaarse Exarchaat,begint Parličev met de organisatie van een referendum. Bisdommenkunnen immers aansluiten bij het Exarchaat indien uit een referen-dum blijkt dat meer dan tweederde van de (christelijke) bevolkingdat wil. Nog datzelfde jaar heeft het referendum plaats – met hetgewenste resultaat. De Bulgaarse Exarch Antim wijdt Natanail vanZograf tot bisschop van Ohrid en Prespa, maar het zal nog tot inmaart 1874 duren voor de sultan de aanstelling bekrachtigt.

Als gevolg van de economische crisis en het gehakketak tussende gemeente, het Exarchaat en het Patriarchaat, gaat het slecht methet Ohridse onderwijs. Er is geen geld voor leerboeken en voor desalarissen van de leraren. Parličev zoekt een andere baan als leraarin Bitola, maar hij kan het met de schoolopzieners niet eens wor-den over het salaris. Hij solliciteert ook naar een baan als klerk ophet telegraafkantoor in Bitola. In zijn in het Frans gestelde sollicitatie-brief vraagt hij naar de omvang van het salaris, erop wijzend dat ‘lacolère fatale d’Achille’ veroorzaakt werd door het feit dat ‘ses ser-vices n’étaient pas bien reconnues’. Hij wordt niet aangenomen.

Parličev bemoeit zich in de loop van 1870 ook met een ruzie,die op de bladzijden van de kranten Makedonija en Pravo (Recht)is uitgebroken rond het gebruik van de ‘Macedonische’ leerboekenvan Kuzman Šapkarev in Prilep. Nikola Eničerov, een onderwijs-hervormer uit Plovdiv, is gekant tegen het gebruik van die leerboe-

Page 109: Macedonië

109

ken en verwijt Šapkarev alleen maar op winst uit te zijn. Eničerovkrijgt gelijk van een anonieme briefschrijver uit Veles, die en pas-sant ook de nationale beweging in Ohrid een veeg uit de pan geeft.Hoewel Parličev en Šapkarev aartsvijanden zijn, breekt Parličev tocheen lans voor Šapkarevs leerboeken. Wanneer later Petar Šapkarev,broer van Kuzman, de directrice van de meisjesschool in Ohridaanvalt, springt Parličev voor háár op de bres. Hij verwijt Petar dathij de meisjesschool aanvalt omdat daar de leerboeken van Šapkarevniet gebruikt worden. Het is duidelijk dat Parličev over het gebruikvan de Macedonische leerboeken eigenlijk geen mening heeft. Hetenige wat hij consequent doet is de Ohridse scholen verdedigentegen alle aantijgingen.

Parličev schrijft in deze periode een aantal teksten over opvoed-kunde, in de geest van de Verlichting, deels vertaald uit het Frans ofhet Grieks. Een advertentie in Pravo van 20 juli 1870 kondigt hetverschijnen aan van een bundeltje kindergedichten, maar de publi-catie gaat niet door. Ze verschijnen pas na zijn dood. In die gedich-ten waarschuwt Parličev tegen vraatzucht, onoplettendheid, luiheiden dergelijke ondeugden aan de hand van naturalistische beschrij-vingen van verminkingen en ongevallen met dodelijke afloop, waar-bij zijn medische opleiding hem aardig van pas komt. Parličev denktaan een comeback als literator. Hij vertaalt O Armatolos in eentaal die hij ‘algemeen-Slavisch’ noemt en die nog het best als eenzeer door het Ohridse dialect gekleurde, persoonlijke versie van hetKerkslavisch kan omschreven worden. Parličev kende onvoldoendeBulgaars om een aanvaardbare Bulgaarse vertaling/bewerking temaken. Anderzijds beschouwde hij zijn ‘algemeen-Slavisch’ als deSlavische tegenhanger van de Griekse avstiri katharevousa, een ge-leerde en verheven taal, bij uitstek geschikt voor epische gedichten.Van de noodzaak van zo’n taal is hij even overtuigd ‘als de ballon-vaarders zijn dat de mens ooit reizen zal maken in een ballon’.

Medio 1870 vraagt Marko Balabanov, redacteur van het tijd-schrift Čitalište (Leeszaal) in Istanbul, aan Parličev of hij een verta-ling wil maken van de Ilias. Parličev aanvaardt het voorstel; hijschrijft in een brief (naderhand in Čitalište gepubliceerd als inlei-ding bij de vertaling) dat hij ‘vrij zal vertalen en streng zal zijn vooralles wat overbodig is, zodat de handeling met reuzenschreden vor-dert’. ‘Homeros, goed vertaald in het Bulgaars, zal overal tonendat we levende en achtenswaardige Bulgaren zijn,’ schrijft hij nog.Wat hij onder ‘Bulgaars’ verstaat blijkt enkele regels verder: ‘Ach,

Page 110: Macedonië

110

kende ik maar beter Oudbulgaars!’ Hij koestert blijkbaar het onza-lige voornemen om de Ilias in zijn zelfbedachte ‘algemeen-Slavisch’te vertalen! De redactie van Čitalište brengt hem niet op anderegedachten, maar stuurt hem een Grieks-Russisch woordenboek ende (Russische) Ilias-vertaling van Gnedič toe. Modern Russisch staatin vele opzichten dichter bij het Oudbulgaars (Kerkslavisch) danhet moderne Bulgaars. Daardoor stuurt de redactie van ČitališteParličev helemaal de verkeerde kant op.

Parličevs vertaling verschijnt in afleveringen in Čitalište in dejaargangen 1870-1871. Parličev heeft niet de hexameter gebruikt,maar de deseterec – een tienlettergrepig vers dat veel voorkomt inde Zuid-Slavische volkspoëzie. Daarnaast gaat het veeleer om eensamenvatting dan om een vertaling. Van de eerste zang blijft ietsmeer dan de helft over; van de tweede zang een derde. De taal is het‘algemeen-Slavisch’, maar Parličev past de grammaticale regels van‘zijn’ taal niet eens consequent toe. De vertaling is een catastrofe.Nešo Bončev, een erudiet en gevreesd criticus, bespreekt in Perio-dičesko spisanie (Periodiek tijdschrift) de eerste jaargang van Čita-lište, waarin ook de Ilias-vertaling van Parličev is verschenen. Bončevstelt aan literaire vertalingen hoge professionele eisen en is een over-tuigd voorstander van het gebruik van de Bulgaarse standaardtaal.Parličevs vertaling vindt in zijn ogen dan ook geen genade: ‘Parličevheeft Homerus niet vertaald, maar kaalgeschoren,’ vindt hij. Hetlangst staat Bončev stil bij de vertaaltechnische feilen, maar hij wijstook op woorden die ‘vreemd zijn aan onze taal’ en woorden die hijniet kan begrijpen. Daar zitten Kerkslavische en zelfbedachte, maarook Macedonische woorden bij.

Na Bončev maken nog enkele Bulgaarse critici zich vrolijk overParličev. ‘Zeg eens, lege kalebas, als je geen Bulgaars kent, welkeduivel zet je er dan toe aan om een Bulgaars literator, Bulgaarsdichter en Bulgaars verlichter te worden?’ vraagt Ljuben Karavelovzich af in A znae li G. Parličev što e obrazovanie (Weet G. Parličeveigenlijk wel wat opvoeding is?) – een stukje naar aanleiding vande advertentie van de kindergedichten in Pravo. En Hristo Botev,Bulgarijes grootste 19e-eeuwse dichter, wijdt in het humoristischegedicht Zašto ne sam ? (Waarom ben ik niet ?) aan Parličev vol-gende strofe:

Waarom ben ik niet Parličev,dat ik de Ilias vertaal,

Page 111: Macedonië

111

maar dan in zo’n vertaling,waarvoor ik slaag verdien.

Parličev is verbitterd. Zijn hoop om als Bulgaars schrijver erken-ning te vinden, is de bodem ingeslagen. Maar ook de afwijzing vanzijn taal en van de Macedonische particularismen in die taal heefthem gekrenkt. In Mečta na edin starec (Droom van een oude man),waarin hij in 1884 de balans van zijn leven opmaakt, laat hij de‘Bulgaarse genius’, met wie hij een gesprek voert, zeggen: ‘Ik houdvan alles wat de Macedoniërs, die zoveel geleden hebben, schrijvenen wel omdat ik in hun dialect veel originele vormen vind.’ In 1879,wanneer hij in Sofia op bezoek is bij minister van Cultuur MarinDrinov, zegt Parličev provocerend in het ‘Macedonisch’ dat hij ‘prednekolko daana’ (voor enkele dagen) is aangekomen. ‘Spreekt menzo bij u, mijnheer?’ vraagt Drinov, waarop Parličev ‘als door eennaald gestoken’ opspringt en de kamer verlaat met de mededeling:‘Ik heb niets te maken met Šoppen.’ Tien jaar later ondertekent hijzijn vertaling van de Hymne van Homerus en Callimachus met ‘Gr.S. Parličev, vermoord door de Bulgaren’.

Op 16 april 1874 arriveert bisschop Natanail, vertegenwoordi-ger van het Bulgaarse Exarchaat, in Ohrid. Hij wordt letterlijk metvlag en wimpel ingehaald; schoolkinderen zingen voor hem een doorParličev geschreven welkomstlied. Parličev spreekt de bisschop innaam van de hele stad toe. Natanail is een tamelijk erudiet en vooraleen doortastend man. Al in de zomer van 1874 roept hij de ledenvan de gemeenteraad, de schoolopzieners en de leraren samen ommet hen een hervorming van het Ohridse onderwijs te bespreken.De mensen uit Ohrid zijn tegen: onderwijs is hún bevoegdheid, zehebben geen geld voor nieuwlichterij en vooral niet de opleiding ende ervaring om de voordelen van Natanails hervormingsplannen inte zien. Ook Parličev verzet zich tegen de plannen van de bisschop.Hij noemt hem ‘vierkante kop’ en ‘Mongool’. ‘In enkele dagen,’schrijft hij, ‘vernielde Natanail het bouwwerk van het volk, datopgetrokken was met onbeschrijflijke heldendaden en offers.’ MaarParličev krijgt blijkbaar niet voldoende steun en moet het onder-spit delven. Hij wordt ontslagen uit de centrale school, vindt eenbaan in een wijkschool, maar moet in 1878 ten slotte ook daar zijnontslag geven. Bisschop Natanail is al een jaar daarvoor naarIstanbul teruggeroepen.

Zonder veel enthousiasme gaat Parličev naar het inmiddels on-

Page 112: Macedonië

112

afhankelijk geworden Bulgarije op zoek naar werk. Hij krijgt inaugustus 1879 van het ministerie van Onderwijs een aanstelling alsleraar Grieks aan het prestigieuze gymnasium van Gabrovo. Hijhoudt er ‘vurige toespraken’ over het droevige lot van Bulgarije,‘dat in vijf stukken is gereten’, over het lijden van Thracië en Ma-cedonië, over de taak van de leerlingen later hun broeders te gaanbevrijden. Maar al in december vraagt hij zijn overplaatsing. Hij iste oud en te zwak, kan niet tegen de kou, lijdt aan ‘melancholie’,waarmee hij ongetwijfeld ‘nostalgie’ bedoelt, en heeft moeite methet plaatselijke dialect (dat het standaard Bulgaars dicht benaderd).Op zijn leerlingen maakt het indruk dat hij tijdens de lessen altijd‘zuiver Ohrids’ spreekt; hij is niet in staat ‘Bulgaars’ te spreken. Op1 juli 1880 krijgt hij een nieuwe betrekking als ‘jongste assistent’ inde Nationale Bibliotheek in Sofia. Weer is Parličev ontevreden. DeNationale Bibliotheek is ondergebracht in een geconfisqueerdemoskee – een donkere, vochtige ruimte, slecht verlucht en vergevenvan de muizen. Door zijn bijziendheid doen zijn ogen pijn van hetvele lezen en schrijven. Op 15 september wordt hij op eigen ver-zoek ontslagen. Het Bulgaarse ministerie van Onderwijs geeft hemdan een baan als leraar in Bitola in Macedonië. In de zomer van1882 plaatst het ministerie hem over naar de klassenschool in Ohrid,maar daar willen ze hem niet. De notabelen vinden dat hij een deelvan zijn salaris moet afstaan aan de noodlijdende Ohridse scholen– Parličev ontvangt dankzij de extra’s van het Bulgaarse ministerieen het Exarchaat maandelijks viermaal het gemiddelde salaris datin Ohrid aan de leraren uitbetaald wordt –, maar hij weigert. Parličevis nochtans zeer vertrouwd met de deplorabele situatie van deOhridse scholen; hij beschrijft ze uitvoerig in een als ‘sociologischopstel’ bekende tekst en hekelt de ouders die hun kinderen naar dekosteloze Griekse scholen sturen.

Parličevs laatste standplaats is Thessaloniki, waar hij van 1883tot 1890 – erg lang voor zijn doen – Grieks geeft aan het Bulgaarsegymnasium. Hij is in Thessaloniki wanneer aan het gymnasiumonlusten uitbreken tussen radicale en gematigde leraren en studen-ten, of tussen ‘Macedoniërs’ en ‘Bulgaren’. Hij is bevriend met som-migen van de radicale Macedonische nationalisten, maar of hij zelfpartij gekozen heeft, blijft onduidelijk. In een redevoering die hijhoudt op 22 juni 1883 in Thessaloniki heeft hij het over het gewee-klaag ‘van het hele Bulgaarse volk van Thessaloniki tot aan deDonau, van Boboštica [een dorp in Zuid-Albanië] tot Varna [aan

Page 113: Macedonië

113

de Zwarte Zee]’ – zowaar ‘Groot-Bulgarije’! Maar later, vermoe-delijk in 1885, zegt hij tot de Bulgaarse leraren die door het Exar-chaat in Thessaloniki aangesteld werden:

Dank aan u, mijn lieve collega’s, die uw vaderland verlatenhebt en gekomen bent om ons vaderland, of beter gezegdhet vaderland van de HH. Cyrillus en Methodius te dienen(…) Moeder Macedonië is erg verzwakt. Sinds zij Alexanderde Grote baarde, sinds zij de HH. Cyrillus en Methodiusbaarde, ligt moeder Macedonië op haar bed, verschrikkelijkuitgeput, geheel de dood nabij. Zal een moeder, die een grotezoon gebaard heeft, er nog een andere kunnen baren? (…)Maar wat zeg ik? Ik vergis me! Vergeef me. Zeggen dat Mace-donië geen grote mannen meer kan baren is een belediging.Integendeel, Macedonië is vruchtbaar en onuitputtelijkkroostrijk. Zo mooi als haar bloemen, zo mooi als haar bo-men, zo mooi zijn ook haar kinderen: mooi en wakker enscherpzinnig.

Hier blijkt het vaderland alleen maar Macedonië te zijn. In 1884-1885 schrijft Parličev Mečta na edin starec (Droom van een oudeman) en Avtoviografija – twee weinig betrouwbare egodocumenten,die hier en daar de sporen dragen van diezelfde twijfel tussen Bul-garije en Macedonië, maar toch een overwegend Bulgaars stempeldragen.

In 1890 gaat Parličev met pensioen. Zijn laatste levensjarenbrengt hij door in Ohrid. Hij sterft op 25 januari 1893, mede alsgevolg van chronisch alcoholisme. Hij wordt begraven naast de H.Klimentkerk in Ohrid. ‘Bulgaar of Macedoniër die in het Grieksover Albanezen schreef’ zou er op de grafsteen kunnen staan. Maarer staat alleen een naam op en twee jaartallen.

Parličevs Griekse epen worden in Griekenland door niemandnog gelezen, maar ze zijn vertaald in het Bulgaars en het Macedo-nisch; Skendherbeïs ook in het Albanees. Zijn verzameld werk isbeschikbaar in het Bulgaars. In Macedonië verschenen voorname-lijk ‘hertalingen’. Zijn autobiografie werd onlangs ook in het Grieksuitgegeven, door een wat alternatieve uitgeverij. Het aantal studiesin het Bulgaars en het Macedonisch over Parličev is legio. Hij wordtdoor beide volken opgeëist als ‘nationale dichter’. Parličevs zoonKiril werd lid van de vmoro en nam deel aan de Ilinden-opstand.Parličevs nakomelingen leven in Skopje en Sofia.

Page 114: Macedonië
Page 115: Macedonië

115

7

‘La Macédoine déchirée’17

Bulgarije

TIJDENS DE EERSTE WERELDOORLOG KOOS Bulgarije de kantvan Duitsland en Oostenrijk-Hongarije en annexeerde Servisch

Macedonië. Maar de oorlog liep slecht af voor Bulgarijes bondge-noten – en daardoor ook voor Bulgarije. Op 29 september 1918tekende de Bulgaarse gevolmachtigde minister in Thessaloniki eenwapenstilstand met de geallieerden. Op 15 september hadden deEngelse, Franse en Servische troepen bij Dobro Pole een gat gesla-gen in de Bulgaarse frontlijn en de Bulgaarse troepen naar het noor-den verdreven. Twee weken later bevond heel Servisch Macedoniëzich onder de controle van geallieerde en Servische troepen. Agita-toren van de Bulgaarse Sociaal-Democratische Arbeiderspartij – detoekomstige Balgarska Komunističeska Partija (bkp, BulgaarseCommunistische Partij) en van de Boerenpartij organiseerden devluchtende soldaten en het scheelde weinig of de muitende solda-ten hadden Sofia ingenomen. Twee Duitse divisies en de Bulgaarsehoofdstedelijke divisie sloegen de opstand begin oktober bloedigneer. Tsaar Ferdinand, die een grote verantwoordelijkheid droegvoor de Bulgaarse betrokkenheid in de oorlog, moest aftreden enverliet op 3 oktober voor altijd het land. Hij werd opgevolgd door

Page 116: Macedonië

116

zijn zoon Boris III (1894-1943). Premier werd Aleksandar Stam-bolijski (1879-1923), leider van de machtige Boerenpartij, die zichaltijd fel tegen Bulgaarse deelname aan de oorlog verzet had.

Stambolijski leidde ook de Bulgaarse delegatie bij de vredeson-derhandelingen in Parijs in 1919. Veel meer dan de schade beper-ken kon hij niet doen. Bulgarije werd samen met de andere verlie-zers zwaar gestraft. Het resultaat was een zoveelste ‘nationale cata-strofe’. Het Verdrag van Neuilly, dat op 27 november 1919 onder-tekend werd, legde Bulgarije enorme herstelbetalingen op aan Servië(vanaf 1918 Koninkrijk van Serven, Kroaten en Slovenen; vanaf1929 Joegoslavië) en Griekenland en beperkte drastisch de omvangvan het Bulgaarse leger. Maar het ergst waren de territoriale verlie-zen. Bulgarije had, zoals al in het wapenstilstandsakkoord van 29september 1918 beloofd, alle bezette gebieden, inclusief ServischMacedonië, ontruimd. In het westen verloor het vier districten aanJoegoslavië, waarvan het meest zuidelijke en het grootste het gebiedrond de stad Strumica in Macedonië was. De zuidelijke Dobrudža,die Bulgarije tijdens de oorlog weer aangehecht had, moest aanRoemenië teruggegeven worden. Het rampzaligst echter was hetverlies van West-Thracië, dat economisch van groot belang was we-gens de tabaksteelt en meer nog wegens de uitgang naar de EgeïscheZee via de havenstad Dedeagaç (Alexandhroupoli). West-Thraciëwas tijdens de oorlog door de geallieerden bezet en werd in 1920door het Verdrag van San Remo toegewezen aan Griekenland.

De Bulgaarse regering streefde naar normalisering van de rela-ties met de buurlanden en naar het doorbreken van het diploma-tieke isolement waarin het land zich na de Eerste Wereldoorlogbevond. Vooral Stambolijski voerde een verzoenend beleid in dehoop de geallieerden daarmee te bewegen de herstelbetalingen al-thans ten dele kwijt te schelden. Een groot probleem daarbij vorm-den de četas van de Vatrešna Makedonska Revoljucionna Orga-nizacija (vmro, Interne Macedonische Revolutionaire Organisa-tie), die vanuit Bulgarije, meer bepaald vanuit de streek rond Petričbij het Bulgaars-Grieks-Joegoslavische drielandenpunt, opereerdenop Grieks en Joegoslavisch grondgebied. Stambolijski zette allemiddelen in – ook militaire – om de vmro uit te schakelen. Inmaart 1923 ondertekende hij in Belgrado het Bulgaars-Joego-slavische Akkoord van Niš over de veiligheid van de grenzen, datde bewegingsvrijheid van de četas erg beperkte. De vmro was fu-rieus. Toen de komitadžijas Stambolijski enkele dagen na de staats-

Page 117: Macedonië

117

greep van 9 juni 1923 tegen de Boerenpartij te pakken kregen, hak-ten ze hem de hand af waarmee hij het akkoord getekend had,alvorens hem af te maken.

De vmro was de opvolger van de vooroorlogse vmoro. De Ovan ‘Odrinski’ (Adrianopolitaans) was verdwenen; de ‘bevrijding’van de streek rond Edirne (Adrianopel) was geen prioriteit meer.De vmro was gesticht in het najaar van 1919 door Todor Aleksan-drov (1881-1924) en Aleksandar Protogerov (1867-1928), twee be-ruchte četa-leiders, die ook carrière gemaakt hadden in het Bulgaarseleger. Beiden waren in 1919 door Stambolijski gearresteerd op be-schuldiging van oorlogsmisdaden, maar konden al een week laterontsnappen en verbleven daarna jarenlang in het buitenland.

De vmro streed voor de ‘bevrijding’ van die delen van Mace-donië welke door Griekenland en Joegoslavië ingelijfd waren. Inhaar talrijke publicaties kwam de vmro op voor een ‘autonoom’Macedonië, maar het was voor iedereen duidelijk dat ze eigenlijkde annexatie van Macedonië door Bulgarije nastreefde. In die zinwas de vmro de voortzetting van het vooroorlogse vk. Bondgeno-ten van de vmro in Joegoslavisch Macedonië waren de Albaneseçetas. Het beproefde strijdmiddel bleken nog steeds terroristischeaanslagen te zijn, vooral in Griekenland en Joegoslavië. In Bulga-rije zelf belaagde de vmro politici en andere publieke figuren, dieten aanzien van de ‘Macedonische kwestie’ onvoldoende vastbera-denheid aan de dag legden. Op den duur vormde de vmro in Bul-garije een staat in de staat; ze oefende een welhaast onbeperktecontrole uit over Bulgaars Macedonië en voerde de plak in Sofia.De vmro beschikte over een leger van ca. 9000 man, vaardigdewetten uit, sprak recht, voerde doodvonnissen uit, inde belastingenen dergelijke (Banac 1984: 322). Ze rekruteerde haar leden vooralonder ca. 200.000 vluchtelingen uit Macedonië, Thracië en deDobrudža, die Bulgarije waren binnengestroomd.

Door haar nauwe contacten met het hof en met bepaalde rechtsepartijen en door haar deelname aan de staatsgreep van 9 juni 1923en de onderdrukking van de daaropvolgende communistische op-stand in september 1923, had de vmro machtige beschermers ge-wonnen, maar tegelijk een groot deel van de sympathie van de be-volking en de linkse intellectuelen verloren. Om de steun van dezelaatsten terug te winnen deed de vmro-leiding concessies aan delinkse stroming binnen de vmro, de erfgenamen van de ‘Serres-groep’ van Jane Sandanski, nu aangevoerd door diens vertrouwe-

Page 118: Macedonië

118

ling Todor Panica. Stambolijski steunde deze vleugel tegen de mach-tige leider van de vmro, Todor Aleksandrov. Beide stromingen be-streden elkaar op leven en dood. In 1922 liet Aleksandrov de četasvan de ‘linksen’ onschadelijk maken en joeg Panica en zijn mede-strijders het land uit. Panica zette zijn politieke activiteiten in We-nen voort.

De ‘linkse stroming’ huldigde een federale oplossing van de‘Macedonische kwestie’: Macedonië moest een deelstaat wordenvan een grote Balkanfederatie, waartoe minstens ook Bulgarije enJoegoslavië zouden behoren. Die Macedonische deelstaat zelf moest,althans volgens wat de voortvarende Dimo Hadžidimov (1875-1924) in zijn Nazad kam avtonomijata (Terug naar de autonomie)in 1919 uiteenzette, georganiseerd worden naar het model vanZwitserland, als een ‘verticale unie van gemeenschappen’, wier ver-tegenwoordigers met elkaar zouden beraadslagen in West-Europaof Amerika in het Esperanto. (Banac 1984: 324) Maar niet allefederalisten waren zulke fantasten.

De linkse stroming binnen de vmro ging hoe langer hoe nau-wer samenwerken met de bkp. De communisten hadden, ook inGriekenland en Joegoslavië, aanvankelijk weinig belangstelling ge-had voor ‘nationale’ problemen, maar vanaf 1920 begon de Komin-tern, het Moskouse hoofdkwartier van de internationale commu-nistische beweging, met de export van de sovjetoplossing voorminderhedenvraagstukken: de federatie. Met het oog op de toekom-stige communistische wereldgemeenschap moesten ook de Balkan-staten gereorganiseerd worden tot een ‘unie van sovjetrepublieken’.Nog in 1920 vormden de communistische partijen van Bulgarije,Griekenland en Joegoslavië in Sofia de Balkanska KomunističeskaFederacija (bkf, Balkan Communistische Federatie), waarin de Bul-gaarse communisten het hoge woord voerden. Die idee van eenBalkanfederatie ter vervanging van de bestaande staten vond inBulgarije, dat wrokkig was om het verlies van het grootste deel vanMacedonië, nog enige bijval, maar de Griekse en Joegoslavischecommunisten konden zich daarmee in hún land niet populair ma-ken.

De bkf had contacten met de Makedonska Federativna Orga-nizacija (mfo, Macedonische Federalistische Organisatie). Binnende mfo waren Todor Panica, Dimitar Vlahov (1878-1953) en DimoHadžidimov de sleutelfiguren. Vermoedelijk op instigatie van debkf probeerde de mfo een samenwerkingsakkoord te sluiten met

Page 119: Macedonië

119

de vmro. Ze rekende daarbij op de steun van de linkse vleugelbinnen de organisatie, die veel voelde voor de federale oplossingvan de communisten. Op 6 mei 1924 zetten Aleksandrov en Pro-togerov voor de vmro en Panica, Vlahov en Hadžidimov voor demfo in Wenen hun handtekening onder het zogenaamde Mei-manifest. Daarin stond dat het eengemaakte Macedonië een onaf-hankelijke staat moest worden. De Macedonische onafhankelijk-heid moest door de vmro bevochten worden, zonder hulp vanandere landen. Macedonië mocht alleen rekenen op de steun vande ‘progressieve en revolutionaire bewegingen in Europa’ (Libal1993: 66).

Meteen na hun terugkeer naar Sofia distantieerden Aleksandroven Protogerov zich van het Meimanifest. Door dit akkoord met demfo – en indirect met de bkf en de Komintern – hadden ze zich inde ogen van de regering en van hun rechtse aanhang danig gecom-promitteerd. Eind augustus 1924 werd Aleksandrov onder myste-rieuze omstandigheden vermoord, vermoedelijk door pro-commu-nistische vmro-leden. Enkele weken later werd Hadžidimov omhet leven gebracht door aanhangers van Aleksandrov. Op 8 mei1925 vermoordde Menča Karničeva, actief lid van de MacedonischeVrouwenbeweging, Todor Panica in het Weense Burgtheater meteen revolverschot, afgevuurd tijdens een oorverdovende episode vanPeer Gynt.

Leider van de (nog steeds dominante) rechtse vleugel binnen devmro werd nu Protogerov, die na de val van Stambolijski zonderproblemen naar Bulgarije kon terugkeren. Aan het hoofd van de‘linkse’ vleugel stond Vanče (Ivan) Mihajlov (1896-1993). NadatProtogerov in 1928 in Sofia op straat door aanhangers van Mihajlovneergeschoten was, werd die de onbetwiste leider van de vmro. De‘linkse’ Mihajlov geraakte overigens hoe langer hoe meer in rechtsvaarwater. Hij had contacten met de Italiaanse fascisten en toen deKroatische Ustaša-leider18 Ante Pavelič (1899-1959) in 1929 ver-bannen werd, heette Mihajlov hem persoonlijk welkom in Sofia.Onder Mihajlovs bezielende leiding bereikte het aantal moorden,overvallen, afpersingen en andere gangsterpraktijken een hoogte-punt. De onverschrokken A. den Doolaard, die de vmro in hetbegin van de jaren 1930 in haar schuilplaatsen ging opzoeken, vonddat de organisatie nauwelijks van een ordinaire maffiabende te on-derscheiden was (Den Doolaard 1935).

Terwijl de vmro zich op sleeptouw liet nemen door het fas-

Page 120: Macedonië

120

cisme, kwam de linkse vleugel binnen – of inmiddels al buiten – devmro steeds meer in de greep van de Komintern. In 1925 stemdehet Vijfde Congres van de Komintern een resolutie, waarin gepo-neerd werd dat niet alleen Macedonië, maar ook Thracië een deel-staat binnen de toekomstige Balkanfederatie moest vormen. Ookhier weer is de invloed van de bkp duidelijk: een Thracische deel-staat zou de gebieden in de streek van Edirne en in West-Thracië,die Bulgarije respectievelijk aan Turkije en Griekenland verlorenhad, verenigen met Bulgaars Thracië. Ook in dit geval was er wei-nig enthousiasme bij zusterpartijen in de buurlanden.

De politieke seriemoorden, volgend op het Meimanifest, maak-ten de communisten duidelijk dat ze met de vmro niet kondensamenwerken. Daarom werd Dimitar Vlahov in 1925 belast metde oprichting van een alternatieve vmro – de vmro ‘Obedinena’(de vmro ‘Verenigd’). De vmro ‘Verenigd’ had haar hoofdkwar-tier in Wenen, en vanaf 1928 in Berlijn. Ze telde veel leden van dein 1923 ontbonden Emigrantski Komunističeski Sajuz (eks, Com-munistische Emigrantenbond), een vereniging van Bulgaarse/Macedonische vluchtelingen uit Griekenland, Joegoslavië en Tur-kije. De vmro ‘Verenigd’ bleef strijden ‘voor een vrij en onafhan-kelijk Macedonië in het kader van haar geografische en economi-sche grenzen en voor de vorming van een zelfstandige politieke een-heid, die een gelijkgerechtigd lid is van de toekomstige Balkan-federatie’ (Kumanov 1993: 60). De organisatie was vertegenwoor-digd in de drie delen van Macedonië en maakte middels een over-vloed aan pamfletten en boekjes propaganda voor haar ideeën. Deleden van de vmro ‘Verenigd’ werden vervolgd en vermoord doorde Bulgaarse politie om hun communistische sympathieën en doorde aanhangers van Mihajlov om hun ‘verraad’ van de Macedonischezaak.

In het begin van de jaren dertig trad er een kentering in. Devmro was nog steeds een machtige en gevaarlijke organisatie, maarhad als Macedonische bevrijdingsbeweging nog maar weinig tebetekenen. De vmro ‘Verenigd’ had nooit veel voorgesteld. De ‘dic-taturen’ in Bulgarije en Joegoslavië streefden naar betere relaties.In Bulgarije pleegde in mei 1934 Zveno (Schakel), een groep onaf-hankelijke intellectuelen en militairen, een staatsgreep en brachteen autoritair regime aan de macht. Alle politieke partijen en orga-nisaties werden verboden, inclusief de vmro. De nieuwe macht-hebbers waren de Macedonische zaak niet ongenegen, maar wil-

Page 121: Macedonië

121

den koste wat het kost een einde maken aan het geweld en dewetteloosheid. Het leger ruimde de bases van de vmro in BulgaarsMacedonië op – met een gemak dat de medeplichtigheid van devoormalige regeringen duidelijk maakte en tot grote opluchting vande Bulgaarse bevolking. Mihajlov vluchtte via Turkije naar Italië.Zijn contacten met Italiaanse en Kroatische fascisten stelden hemin staat de kroon op zijn werk te plaatsen: in oktober 1934 schooteen van Mihajlovs beste schutters in Marseille de Joegoslavischekoning Aleksandar dood, in een aanslag die door de Ustaša be-raamd was. Na de oorlog vestigde Mihajlov zich in Canada. Ver-moedelijk was hij toen nog betrokken bij een aantal aanslagen opJoegoslavische diplomaten, opgeëeist door obscure organisaties diezich de vmro noemden. In 1950 publiceerde hij in Saint Louis inde Verenigde Staten een boek met de idyllische titel Macedonia – aSwitzerland of the Balkans, waarin hij een lans brak voor het oudeideaal van de Macedonische autonomie. Zijn memoires verschenenin België tussen 1958 en 1973 in een aantal dikke boekdelen (in hetBulgaars). Mihajlov stierf in Rome op zijn bed op de gezegendeleeftijd van zevenennegentig.

Poulton (1995: 84) merkt op dat de Bulgaren de Macedoniërsbleven beschouwen als volksgenoten, maar tegelijk door de onop-houdelijke geweldplegingen van de Macedoniërs ook van hen ver-vreemdden. Veel Macedoniërs van hun kant noemden zich Bulga-ren, maar hielden vast aan een mate van autonomie die aan onaf-hankelijkheid grensde. Voor Mihajlov en de vmro waren deMacedoniërs zonder meer Bulgaren. Bij de vmro ‘Verenigd’ slotenzich overtuigde Bulgaren aan die het socialisme en het internatio-nalisme toegedaan waren, maar ook Macedoniërs die bovendienmeenden dat Macedoniërs een aparte natie vormden.

In 1934 erkende de Komintern het bestaan van de Macedonischenatie. Welke opportunistische reden daarvoor ook bestonden, hetging om de erkenning van een bestaande realiteit en niet om de‘uitvinding’ van een natie, zoals Bulgaarse en Griekse nationalistenvolhouden. Uitingen van een Macedonisch nationaal bewustzijnkwamen in de 19e eeuw al voor. Ook het feit dat de erkenninggebeurde op basis van een rapport van twee Polen, die van de Bal-kan weinig verstand hadden, doet weinig ter zake. Beide Polenwerden geïnstrueerd door Dimitar Vlahov, die wel wist waaroverhet ging, en het rapport werd goedgekeurd door de Bulgaarse ver-tegenwoordigers in de Komintern (Nikolov 2000: 226). Dat deze

Page 122: Macedonië

122

erkenning bijgedragen heeft tot de verdere uitkristallisering van datMacedonische nationaal bewustzijn bij de ‘twijfelaars’ – en diewaren er waarschijnlijk veel, met name onder de linkse ‘Bulgaren’in Macedonië – is zeer aannemelijk, maar verandert niets aan dezaak. We zagen hoe tot in de 19e eeuw op de Balkan religieuze,professionele en sociale gemeenschappen vaak ‘geëtniciseerd’ wer-den, dat wil zeggen, het karakter kregen van een etnische gemeen-schap. In het proces van Macedonische natievorming speelde naastde vele andere factoren die we in de vorige hoofdstukken beschre-ven, de ‘etnicisering’ van een ‘ideologische gemeenschap’ misschienwel een vergelijkbare rol. Hoe dan ook, de vmro ‘Verenigd’ liet ineen Verklaring die ze in 1935 uitgaf geen twijfel bestaan:

Zoals Macedoniërs onder Griekse heerschappij ‘SlavofoneGrieken’, noch ‘zuivere Grieken’ zijn, en de Macedoniërsonder Servische heerschappij geen ‘echte Serven’, zo zijn ookde Macedoniërs onder Bulgaarse heerschappij geen Bulga-ren, noch willen ze dat worden. Het Macedonische volk heeftzijn eigen verleden, heden en toekomst, niet als een lapjevan het imperialistische Bulgarije, Griekenland en Servië,maar als een zelfstandige Slavische entiteit, die de kenmer-ken heeft van een zelfstandige natie die al decennia strijdtvoor haar recht op zelfbeschikking en op afscheiding als eenzelfstandige staat. (Popovski 1981: 54)

In 1935 veranderde de Komintern – en daarmee ook de vmro ‘Ver-enigd’ – nogmaals van koers toen zij de strategie van de Volksfron-ten lanceerde: de creatie in heel Europa van brede coalities van dedemocratische partijen tegen het opkomende fascisme, onder lei-ding of onder impuls van de communisten. Om zulke democrati-sche partijen in Bulgarije, Griekenland en Joegoslavië over de streepte trekken, zagen de communistische partijen en de vmro ‘Vere-nigd’ af van de idee van een Balkanfederatie en beperkten zich er-toe in de drie landen gelijkberechtiging te eisen voor de Slavisch-Macedonische minderheid. In 1937 werd de vmro ‘Verenigd’ ont-bonden. Vele leden sloten zich aan bij de Communistische Partij.

Page 123: Macedonië

123

Joegoslavië

Het Bulgaarse bezettingsleger werd in de loop van september 1918uit Servisch Macedonië teruggedreven. Het gebied maakte voortaanals ‘Zuid-Servië’ deel uit van Joegoslavië. Bulgaarse en Albanesečetas maakten Oost- en West-Macedonië onveilig met de bedoelingde aandacht van de onderhandelaars op de vredesconferentie inParijs op de ‘Macedonische kwestie’ te vestigen, maar zonder suc-ces. De toestand zou nog vele jaren onrustig blijven.

De Serven beschouwden de Slaven in ‘Zuid-Servië’, die met hun630.000 zielen 86 procent van de totale bevolking uitmaakten, alsvolksgenoten en voerden een navenant beleid (Popovski 1981: 85).De taal van de administratie was het Servisch, onderwijs werd inhet Servisch verstrekt. De scholen van het Bulgaarse Exarchaatwerden gesloten en al dan niet vervangen door Servische scholen.De hogere onderwijsinstellingen die in de loop van de jaren 1920in Skopje geopend werden, hingen af van de universiteit van Bel-grado en maakten eveneens uitsluitend gebruik van het Servisch.Publicaties in het Bulgaars of het Macedonisch waren verboden.De weinige pamfletten, politieke boekjes en dichtbundeltjes die indie periode in het Macedonisch verschenen – bijvoorbeeld Beli mugri(Witte dageraad, 1939) van Koca Racin (1908-1943) – waren veelalillegale publicaties van de Komunistička Partija Jugoslavije (kpj,Communistische Partij van Joegoslavië).

De Albanezen in Macedonië19 ondergingen dezelfde behande-ling. Alle Albanese scholen werden gesloten. Alleen in de in 1924gestichte Grote Koranschool van Koning Aleksandar en in een aantalreligieuze scholen was Albanees de onderwijstaal. Door middel vaneen herverdeling van de landbouwgrond in het nadeel van deAlbanese grootgrondbezitters en van allerlei administratieve peste-rijen probeerde de overheid de Albanezen tot emigratie te bewe-gen.

Terwijl de Albanezen en Bosnjakken in Joegoslavië zich poli-tiek organiseerden in ‘islamitische’ partijen, hadden de Macedo-nische Slaven, die niet voor de grote Servische partijen wilden stem-men, eigenlijk geen andere keuze dan de kpj. Bij de communaleverkiezingen van augustus 1920 behaalden de communisten de over-winning in de districten van Skopje, Veles, Kumanovo, Kavadarcien een aantal dorpen. Het ging vooral om ‘proteststemmen’, wantde kpj was in die tijd nog een zeer ‘unitaire’ partij, die nationale

Page 124: Macedonië

124

kwesties als onbelangrijk beschouwde, maar ze was wel tegen hetServische politieke establishment. Ook het bestaan binnen de Ma-cedonische nationalistische beweging van een linkse vleugel meteen respectabele traditie zou het succes van de kpj in Macedoniëkunnen verklaren. Bij de verkiezingen voor een Constituante innovember 1920 ging bijna de helft van de stemmen van de niet-moslims in Macedonië naar de kpj. Nergens anders in Joegoslaviëhad ze zo’n aanhang (Apostolski 1979: 223-5; Lampe 1996: 140-1). In de nacht van 29 op 30 december 1920 stelde de verontrusteJoegoslavische regering de kpj buiten de wet. Alle communistischeorganisaties werden ontbonden, kantoren gesloten, publicaties ver-boden en binnen enkele jaren was de kpj zo goed als geëlimineerd.Tijdens de werkzaamheden van de Constituante pleitte een aantalMacedonische vertegenwoordigers, in overleg met politici uit an-dere gebieden in Joegoslavië, voor een federale staatsinrichting, maarde dominante Servische Narodna Radikalna Stranka (NationaleRadicale Partij) van Nikola Pašić (1845-1926) wilde daar niet vanweten. De Grondwet van 28 juni 1921 maakte van Joegoslavië eencentralistische staat; de administratieve indeling in districten(banovinas) hield zelfs geen rekening met oude historische of etni-sche grenzen.

In september 1920 werd in het kader van de herverdeling vande landbouwgrond van wal gestoken met de serbisering van ‘Zuid-Servië’ en Kosovo. Oorlogsveteranen, ex-četa-leden, politiemensenen lieden die zich op een vergelijkbare manier voor het vaderlandverdienstelijk gemaakt hadden, kregen in Macedonië grond, dievoordien meestal aan islamitische grootgrondbezitters toebehoordhad. Andere belangstellenden werden aangelokt met fiscale voor-delen. De meeste kolonisten werden ingeplant in Oost-Macedoniëen moesten een barrière vormen tegen het Bulgaarse irredentisme.Een radicale wijziging in de etnische samenstelling van de bevol-king werd daarmee evenwel niet bereikt. Vruchtbare landbouw-grond was schaars in Macedonië en er bestond een bevolkings-overschot op het platteland. De industriële ontwikkeling stond metzestien bedrijven nog in haar kinderschoenen en kon nauwelijkswerk verschaffen. De emigratie overtrof in feite de immigratie. Bo-vendien was Macedonië een gevaarlijk oord gebleven. In januari1923 vermoordde de vmro in Ovče pole een dertigtal Servischekolonisten om andere kolonisten te ontmoedigen (Banac 1984: 323).Ook Albanese gewapende benden – de zogenaamde kaçaks – pleeg-

Page 125: Macedonië

125

den aanslagen tegen Joegoslavische functionarissen en zetten daar-naast de oude traditie van struikroverij en veediefstal voort, waar-van ook de lokale Slavische bevolking het slachtoffer was.

Op haar Derde Nationale Conferentie, die illegaal gehoudenwerd in Belgrado in 1924, verliet de kpj de unitaire idee van een‘Joegoslavische natie’ en pleitte voor ‘nationale zelfbeschikking vooralle volken in Joegoslavië op basis van volledige gelijkheid’. De kpjliet zich leiden door het voorbeeld van het sovjetnationaliteiten-beleid dat haar door de Komintern voorgehouden werd, maar ookdoor de ervaring dat het bespelen van nationalistische thema’s haaraanhang vergrootte. De kpj had in de illegaliteit veel leden verlo-ren. Daarnaast vormden nationale spanningen een geschikt middelom Joegoslavië, dat de kpj bestempelde als een constructie vankapitalisten en imperialisten, te verzwakken. De partij moest welrekening houden met bepaalde Joegoslavische, of beter Servische‘gevoeligheden’. De revisie van de staatsgrenzen was geen populairthema, want Servië/Joegoslavië had na de Eerste Wereldoorlog zijngrondgebied spectaculair uitgebreid. Het bestaan van een aparteMacedonische natie vormde minder een probleem: beter Macedo-niërs dan Bulgaren. De kpj zette haar standpunt over de Macedo-nische kwestie uiteen in een aparte resolutie, waarin gepleit werdvoor autonomie voor Macedonië. Kosta Novaković (een Serf!), diein Makedonija makedoncima, zemlja zemljoradnicima (Macedoniëvoor de Macedoniërs, het land voor de boeren, 1924) dat stand-punt nader verklaarde, verdedigde expliciet de stelling dat zo’naparte Macedonische natie bestond (Apostolski 1979: 232).

De Bulgaren/Macedoniërs in ‘Zuid-Servië’ hadden het hard teverduren. Tegenstanders van de Servische assimilatiepolitiek wer-den opgepakt en tot zware straffen veroordeeld; gewapend verzetwerd met harde hand de kop ingedrukt. Het aantal slachtoffersvan de repressie bedroeg vele honderden. (Een overzicht in Carnu-šanov 1992: 99-194.) De četas van de vmro, die voornamelijkbestonden uit emigranten uit Joegoslavisch Macedonië, kondenaanvankelijk op heel wat sympathie bij de bevolking rekenen, maarmaakten op den duur door hun terroristische aanslagen de zakenalleen maar erger. In de periode 1919-1934 werden 185 ambtenarengedood en 235 verwond; ook 268 burgers werden het slachtoffervan aanslagen. (Banac 1984: 323, citeert een Macedonische bron.)Het ‘hoogtepunt’ was de reeds vermelde massamoord op deServische kolonisten in Ovče pole. Het optreden van de vmro

Page 126: Macedonië

126

baarde de Joegoslavische overheid veel hoofdbrekens. Ze was ge-noodzaakt 70 procent van de Joegoslavische politiestrijdkrachten(12.000 van een totaal van 17.000) in te zetten voor de ‘pacificatie’van Macedonië. Een speciale burgermilitie, in het leven geroependoor de Joegoslavische overheid, bestreed de Bulgaarse ‘bandieten’met hun eigen methoden. In april 1923 bracht ze in het dorp Gavrande hele mannelijke bevolking om het leven wegens vermeende col-laboratie (Apostolski 1979: 229-30; Banac 1984: 323).

Vanaf 1925 werd ook de vmro ‘Verenigd’ in ‘Zuid-Servië’ ac-tief. Het hoofdkwartier bevond zich in Veles, maar er waren cellenin Gevgelija, Kavadarci, Kumanovo, Skopje, Štip, Strumica en opandere plaatsen. De vmro ‘Verenigd’ werkte nauw samen met declandestiene kpj. De organisatie probeerde in 1927 legaal aan deverkiezingen deel te nemen, in samenwerking met de KroatischeBoerenpartij van Stjepan Radič (1871-1928), die eveneens opkwamvoor autonomie, maar omwille van haar communistische sympa-thieën kwam ze als partner niet in aanmerking.

Op 6 januari 1929 ontbond koning Aleksandar het parlementen trok alle macht naar zich toe. Hij probeerde de eenheid van hetland te bevorderen door de burgers een Joegoslavisch in plaats vaneen Servisch nationaal gevoel bij te brengen, maar het onderscheidwas te subtiel. In Macedonië werden de Servische staatsscholenmassaal ‘geprivatiseerd’, wat meestal tot de sluiting ervan leidde.Leden van de vmro en de vmro ‘Verenigd’ werden massaal aan-gehouden en veroordeeld. Aan de activiteiten van beide organisa-ties in Joegoslavië kwam geleidelijk een einde, mede als gevolg vande maatregelen die de Bulgaarse regering vanaf 1934 tegen hennam. Een aantal leden sloot zich aan bij de kpj.

De ‘Macedonische kwestie’ werd in toenemende mate het mo-nopolie van de communisten. Op haar Vierde Nationale Conferen-tie in Ljubljana in december 1934 liet de kpj de idee van een Bal-kanfederatie varen en poneerde dat de oplossing van de Macedo-nische kwestie in eerste instantie binnen Joegoslavië zelf moest ge-zocht worden. Deze koerswijziging hing samen met de Volksfront-strategie die in 1934 in Frankrijk gelanceerd was en vanaf 1935door de Komintern als algemene beleidslijn gepropageerd werd.De samenwerking met de Joegoslavische ‘burgerlijke’ partijen te-gen het fascisme bracht met zich mee dat de territoriale integriteitvan Joegoslavië, waar die ‘burgerlijke partijen’ zo op gesteld wa-ren, gerespecteerd moest worden. Het afscheidingsrecht van de di-

Page 127: Macedonië

127

verse nationale gemeenschappen werd opgeschort; de diverse vol-ken en minderheden in Joegoslavië moesten onder leiding van dearbeidersklasse strijden voor hun recht op zelfbeschikking binnenhet land zelf. Om het goede voorbeeld te geven werden onder deparaplu van de kpj een Sloveense en een Kroatische CP gecreëerd.De stichting van een Macedonische CP werd uitgesteld tot in ‘denabije toekomst’, omdat een razzia onder de communisten in Skopje,Veles en Kumanovo in de loop van 1934 de plaatselijke communis-tische cellen zowat onthoofd had. (Een aparte Macedonische com-munistische partij kwam er pas in maart 1943.)

Helemaal in de lijn van het nieuwe Macedonië-beleid van dekpj functioneerde de Makedonski naroden pokret (MaNaPo,Macedonische Volksbeweging). Deze organisatie, die gedragen werddoor Macedonische studenten in Belgrado en Zagreb en ‘gestuurd’door de kpj, verklaarde op een bijeenkomst in Ohrid in augustus1936 te strijden voor de vrijheid en gelijkheid van het Macedonischevolk en een vorm van Macedonische autonomie – ‘Macedonië voorde Macedoniërs! – binnen de bestaande Joegoslavische grenzen. DeMaNaPo probeerde tevergeefs om de oppositiepartijen voor haarideeën te winnen; de regeringspartijen waren sowieso tegen. Ookde poging van de MaNaPo om met een afzonderlijke lijst aan decommunale verkiezingen van 1936 deel te nemen had weinig suc-ces. Een jaar later verdampte de MaNaPo en ging ten dele op in dekpj (Apostolski 1979: 249-256).

Albanië

Na de Eerste Wereldoorlog ondergingen de Albanese grenzen en-kele minieme veranderingen. Griekenland stond aan Albanië ondermeer een klein gebied ten oosten van het Prespameer af, met eenoverwegend Slavische bevolking – Bulgaren volgens de Bulgaren(en zo worden ze ook ter plekke genoemd), Macedoniërs volgensde Macedoniërs. Dorpen met een Slavische bevolking waren er ver-der nog in de omgeving van Golo Brdo, Peshkopi, Elbasan, Korçëen Pogradec. Het totaal aantal Slaven in Albanië (zonder deMontenegrijnen in de buurt van Shkodër) bedroeg volgens de Britsediplomaat C.C. Blunt in het begin van de 20e eeuw 10.000; vol-gens een Bulgaarse schatting uit de jaren dertig 27.000 (Poulton1995: 78-9). Alleen in het tiental dorpen bij het Prespameer heeft

Page 128: Macedonië

128

de Slavische bevolking zich kunnen handhaven. De Albanese rege-ring probeerde de Slavische bevolking niet te assimileren: ze waszwak en zou daar nauwelijks toe in staat geweest zijn. De Torbeši(Slavische moslims) gingen spontaan in de Albanese meerderheidop.

Griekenland

Voor de situatie van de Slaven in Grieks Macedonië was de Con-ventie voor de Wederzijdse en Vrijwillige Emigratie van EtnischeMinderheden, die deel uitmaakte van het Verdrag van Neuilly van1919, van doorslaggevende betekenis. Deze Conventie stipuleerdedat Bulgaren in Grieks Thracië en Macedonië op achttienjarige leef-tijd moesten kiezen voor de Bulgaarse of de Griekse nationaliteit.Wie koos voor de Bulgaarse nationaliteit moest binnen een termijnvan twaalf maanden het land verlaten. Wie koos voor de Grieksenationaliteit mocht blijven, maar zag door die keuze in principe afvan aanspraken op nationale rechten als het gebruik van de eigentaal in onderwijs, administratie en dergelijke. Dezelfde regeling goldook voor de Grieken in Bulgarije. Naar schatting 42.000 Griekenmoesten Bulgarije verlaten (Karakasidou 2000: 62).

De Conventie beoogde niet de volledige liquidatie van deBulgaarse en de Griekse etnische minderheid in Griekenland enBulgarije. Het Verdrag van Neuilly verplichtte Bulgarije ertoe derechten van zijn etnische minderheden, ook de Griekse, te respecte-ren. Griekenland engageerde er zich met het Verdrag van Sèvres in1920 toe zijn minderheden te beschermen en het gebruik van detalen van de minderheden in onderwijs en administratie toe te laten(Andonovski 1985: 3-4). Door zijn toetreding tot de Volkenbondin 1920 verbond Griekenland zich er opnieuw toe de rechten vanzijn minderheden te respecteren. In de praktijk kwam daar weinigvan terecht.

Hoeveel ‘Slavofonen’ (zoals ze in Griekenland officieel genoemdwerden en worden) er in de jaren 1920 Griekenland verlaten heb-ben is moeilijk precies na te gaan. Poulton (1995: 86) vermeldt dattussen 52.000 en 72.000 Slaven uit Griekenland naar Bulgarije emi-greerden, naargelang van de bron. Volgens Evangelos Kofos (1964:27) zouden tussen 1912 en 1926 slechts 42.000 Slavische Mace-doniërs Griekenland verlaten hebben – een erg laag cijfer. Volgens

Page 129: Macedonië

129

cijfers van de Volkenbond, geciteerd door Lithoxoou (1992: 60)emigreerden in het kader van de Conventie, dus vanaf 1920, 66.132Slaven naar Bulgarije. De exodus werd aangemoedigd door enkelenieuwe akkoorden tussen Bulgarije en Griekenland. Op 10 septem-ber 1924 sloten de Bulgaarse en de Griekse minister van Buiten-landse Zaken Kalfov en Politis een akkoord, als gevolg waarvan81.838 Slavische Macedoniërs Griekenland zouden verlaten heb-ben (Kostopoulos 2000: 32). In 1927 leidde het Akkoord Mollov-Kafandharis, dat de financiële implicaties van de ‘vrijwillige bevol-kingsruil’ moest regelen, tot een nieuwe uittocht. De Bulgaarse dienstvoor huisvesting van de vluchtelingen telde in de periode 1913-1928 86.572 vluchtelingen uit Griekenland; 32.232 daarvan kwa-men naar Bulgarije na 1923 (Popovski 1981: 68). Een verklaringvoor de uiteenlopende cijfers zou kunnen zijn dat de vluchtelingenniet alleen naar Bulgarije trokken, maar ook naar immigratielandenals Australië, de Verenigde Staten of Canada.

De ‘vrijwillige emigratie’ van Slaven uit Grieks-Macedonië leiddetot ingrijpende veranderingen in de etnische samenstelling van delokale bevolking. Tussen 1912 en 1926 groeide het aandeel van deGrieken in de bevolking van Macedonië van 43 naar 89 procent(Mavrogordatos 1983: 226). Volgens de volkstelling van 1928 leef-den er in Griekenland nog 81.984 Slavische Macedoniërs – 1,32procent van de totale bevolking. In werkelijkheid was hun aantalveel groter. Het lage cijfer is volgens Mavrogordatos het gevolg vanhet gevoerde beleid of van de terughoudendheid van de betrokke-nen. Andere Griekse documenten uit die tijd gewagen van 200.000‘Bulgaarstaligen’ in Macedonië, waarvan er 80.000 à 90.000 ‘eenGrieks nationaal bewustzijn [fronima] missen’. Dat lijkt dan te klop-pen met de resultaten van de volkstelling. Maar P. Kalligas, de pre-fect van Florina, informeerde in 1930 premier Venizelos dat er al-leen al in zijn nomós (prefectuur) 76.370 Slavische Macedoniërs(61 procent van de totale lokale bevolking) leefden, waarvan er61.950 ‘een Grieks nationaal bewustzijn misten’, en dat waren demeest vooraanstaande burgers. Kalligas’ opvolger V. Balkos schattehet aantal ‘Bulgaarstaligen’ in de nomós Florina op 75-80 procent.(Mavrogordatos 1983: 227, 247) Bij de volgende volkstelling, in1940, werden er 94.509 Slavische Macedoniërs geteld. De nomósFlorina in West-Macedonië had – en heeft – de grootste Slavischebevolking van heel Griekenland.20 Slavische Macedoniërs warenvooral weggetrokken uit Oost-Macedonië, dat tijdens de Eerste We-

Page 130: Macedonië

130

reldoorlog door Bulgarije bezet was en waar de Slaven vreesdenvoor Griekse represailles. Bij deze tellingen werden mensen dieSlavisch spraken, maar een Griekse fronima hadden of een Grieksefronima toegeschreven werd, bij de Grieken gerekend. In Macedo-nische studies wordt het aantal ‘blijvers’ – dat zijn dan alle ‘Slavofo-nen’, met welk bewustzijn ook – na de bevolkingsruil geschat op250.000 (Popovski 1981: 69).

Griekenland ging ervan uit dat met de uitvoering van de Con-ventie het probleem van de Slavische minderheid opgelost was: eenaantal was geëmigreerd, de anderen hadden gekozen voor de Grieksenationaliteit en waren ‘Slavofone Grieken’. Sommigen, die zich Sla-ven voelden, waren toch gebleven; aan hun fronima moest nog ge-werkt worden. De rechten van de minderheden werden gerespec-teerd in de mate dat de internationale gemeenschap, in die tijd deVolkenbond, er een zaak van maakte. Een mooie illustratie vormtde episode met de Abecedar (eerste leesboek), die in 1925 voor deSlavofone kinderen in Griekenland gemaakt werd.

Het Verdrag Kalfov-Politis van 1924 plaatste de ‘Bulgaarse’ min-derheid in Griekenland – zo werd ze in de tekst van het Verdraggenoemd – onder de bescherming van de Volkenbond. Joegoslaviëtekende meteen protest aan tegen het gebruik van de term ‘Bul-gaars’. Het beschouwde de Slaven in Zuid-Servië (Noord-Mace-donië) als Serven en kon niet aanvaarden dat ten noorden van degrens [tussen Joegoslavië en Griekenland] Serven leven, en ten zui-den ervan Bulgaren ‘Dat is de basis van ons beleid en mocht Grie-kenland ons daarin niet willen volgen, dan zijn we tot onze spijtgedwongen een andere basis te zoeken en een akkoord na te stre-ven met Bulgarije om Grieks Macedonië in invloedssferen te verde-len.’ (Kolfos 1964: 49)

Joegoslavië toonde dat het menens was door ermee te dreigenhet Grieks-Servische verdrag van 1913, waarmee Griekenland enServië vlak voor de Tweede Balkanoorlog elkaars bescherming ge-zocht hadden tegen Bulgarije, op te zeggen. Om te ontsnappen aande Bulgaarse en Servische aanspraken op de Griekse Slaven en omeen goede indruk te maken op de Volkenbond, ging Griekenlandde Slavische minderheid voortaan officieel ‘Macedonische Slaven’noemen en verklaarde ze zich bereid ook onderwijs in de moeder-taal van deze minderheid te organiseren. Het Griekse ministerievan Onderwijs liet een leerboekje Macedonisch samenstellen. DeAbecedar verscheen in 1925 in Athene. Hij was gebaseerd op het

Page 131: Macedonië

131

dialect, gesproken in de streek van Bitola en Florina, en maaktegebruik van het Latijnse (Kroatische) alfabet. Nu protesteerde Bul-garije tegen het feit dat de ‘Bulgaarse’ kinderen in Macedonië opschool niet gewoon Bulgaars leerden, en Joegoslavië eiste dat zeonderwijs kregen in het Servo-Kroatisch. De Griekse vertegenwoor-diger bij de Volkenbond verdedigde het leerboekje met het argu-ment dat het Slavisch in Macedonië ‘Bulgaars noch Servisch [was],maar een aparte taal’ (Poulton 1995: 88). Griekenland was zodoendehet eerste land dat het bestaan van een aparte Macedonische taalmin of meer officieel erkende! Bulgarije en Joegoslavië bleven moei-lijkheden maken. In januari 1925 blies het Griekse parlement dezaak af, met de instemming van de Volkenbond. Zo goed als alleexemplaren van de Abecedar werden geconfisqueerd en vernietigd.21

De Griekse staat heeft na 1925 nooit meer van onderwijs aan deSlavische Macedoniërs in hun moedertaal willen horen.

Griekenland voerde ten aanzien van de Slavisch-Macedonischeminderheid een repressief beleid. Het doel was de creatie van eenetnisch-homogene Griekse natie; de ‘wetenschappelijke’ legitima-tie vormde het op zich liberale, maar in dit geval nogal perfideuitgangspunt dat de Griekse identiteit veeleer een kwestie was vanvrije keuze voor de Griekse taal en cultuur dan van objectieve fac-toren als taal, herkomst en dergelijke. Hadden zij die niet naar Bul-garije wilden emigreren, niet een ‘vrije keuze’ gemaakt voor hetGriekendom? Een ander motief voor de harde aanpak was het feitdat de Slavisch-Macedonische bevolking weliswaar weinig talrijkwas (in 1928 zo’n 82.000 op een totale bevolking in Grieks Mace-donië van bijna 1.400.000), maar in compacte gemeenschappenleefde in het noorden van het land, langs de Bulgaarse en de Joe-goslavische grens. Deze grensgebieden vormden door die Slavischeaanwezigheid een makkelijk voorwerp van irredentistische claims.De vmro en de vmro ‘Verenigd’ waren in de grensstreek erg actiefen ondernamen tal van gewelddadige acties, die de Griekse rege-ring veel last bezorgden en waarachter zij de hand van Bulgarijevermoedde. In het gebied van Florina waren ook Servische agentenactief. De Griekse ordestrijdkrachten traden niet minder brutaalop. Mihajlov telde in de jaren 1918-1924 in eigen rangen drieën-dertig doden, drie verdwijningen en 724 arrestaties. (Geciteerd doorPoulton 1995: 87.) In juli 1924 executeerde een Griekse patrouillebij een operatie tegen de vmro in een dorpje bij Dhrama een aan-tal Slavisch-Macedonische burgers. In 1925 achtervolgde het Griekse

Page 132: Macedonië

132

leger een četa van de vmro tot op Bulgaars grondgebied, wat eenconflict veroorzaakte dat door de Volkenbond moest bijgelegd wor-den.

De Griekse regering probeerde Macedonië etnisch homogeenof homogener te maken en het gevaar voor Bulgaars (en Joegosla-visch) irredentisme te verminderen door de etnische samenstellingvan de bevolking in de Slavische grensgebieden te wijzigen. Datkon door leden van de lokale Slavische bevolking op grote schaalover te planten naar andere delen van Griekenland. Een anderemanier vormde de inplanting van Grieken. De massale bevolkings-ruil tussen Griekenland en Turkije, in uitvoering van het Verdragvan Lausanne van 1923, waarbij bijna anderhalf miljoen ‘ortho-doxe christenen’ Klein-Azië moesten verlaten richting Griekenlanden circa 350.000 ‘moslims’ Griekenland richting Turkije, bood deGriekse regering de gelegenheid naar schatting 540.000 profyges(vluchtelingen) in Noord-Macedonië onder te brengen. De Slavi-sche bevolking, die al uitgedund was door de Grieks-Bulgaarsebevolkingsruil, geraakte door deze massale instroom van Griekennog meer in de minderheid.

Deze demografische verschuivingen resulteerden ook in een pijn-lijke rivaliteit tussen de Slavische Macedoniërs – de autochtone be-volking – en de ‘vluchtelingen’. De Slavische Macedoniërs haddenna de Balkanoorlogen de gronden opgekocht van moslims (Turkenen Albanezen) die ‘geëmigreerd’ waren. Na de Eerste Wereldoorlogwas dat op nog grotere schaal gebeurd. Met de komst van de vluch-telingen uit Klein-Azië kwam daaraan een einde. Deze laatsten kre-gen van de regering landbouwgrond, die de Slavische Macedoniërsofwel zelf wilden hebben ofwel voordien zelf gehad hadden. DeGriekse regering verdeelde de beschikbare grond – waarschijnlijknoodgedwongen – in kleine percelen, waarvan wel de Klein-Azia-tische ‘gewone’ gezinnen, maar niet de traditionele Slavisch-Mace-donische extended families konden leven. De ‘vluchtelingen’, die ineen vreemde en vijandige omgeving beland waren, beten van zichaf; op sommige plekken werden de ‘Bulgaren’ zelfs aangevallen. Despanningen tussen beide bevolkingsgroepen bleven bestaan tot nade Tweede Wereldoorlog, en zijn zelfs vandaag nog niet helemaalgeluwd.

De Griekse overheid probeerde de achtergebleven SlavischeMacedoniërs ook te assimileren. In Grieks Macedonië bestond voorde Balkanoorlogen een netwerk van bijna tweehonderd scholen,

Page 133: Macedonië

133

die onderwijs gaven aan 12.895 Slavisch-Macedonische leerlingenin hun moedertaal (Poulton 1995:89). Na de Balkanoorlogen wer-den al die scholen gesloten. In de late jaren twintig werden allenamen van dorpen en geografische plaatsen vergriekst; mensenmoesten hun Slavische familienaam inruilen voor een Griekse.(Zulke gedwongen naamsveranderingen waren in alle Balkanlandengebruikelijk.) Zelfs de opschriften op de iconen in de Slavische ker-ken werden vervangen door Griekse opschriften. Ambtenaren moch-ten bij hun contacten met Slavische Macedoniërs enkel Grieks spre-ken, zelfs wanneer ze Macedonisch kenden. In de mate van hetmogelijke werden de ambtenaren in Macedonië trouwens gerekru-teerd in gebieden buiten Macedonië. Volwassen Slavische Macedo-niërs moesten Grieks leren in avondscholen. De politie luisterdemensen af op hun erf of in de winkel. Wie Slavisch sprak werdbeboet, opgesloten, mishandeld en onderworpen aan vernederendestraffen (als het drinken van een fles castorolie, wat hevige diarreeveroorzaakte). Ook interne verbanning – bij voorkeur naar Kreta,verder weg kon niet – werd vaak als straf opgelegd. Onder de dic-tatuur van Ioannis Metaxas (1871-1941) van 1935 tot aan de Duitseinvasie in 1941 – werden de maatregelen tegen de Slavische Mace-doniërs nog verscherpt. Over het algemeen hadden ze een averechtseffect en werkten ze de anti-Griekse gevoelens alleen maar in dehand (Karakasidou 2000: 66-69, 75-77; Poulton 1995: 89).

De Slavische Macedoniërs achtten premier Elevtherios Venizelos(1864-1936), die van 1910 tot 1935 het Griekse politieke levenvrijwel ononderbroken domineerde, verantwoordelijk voor hun mi-serabele lot en stemden systematisch voor de anti-Venizelistischeoppositie, inclusief de Kommounistiko Komma Elladhos (kke,Communistische Partij van Griekenland) en het marginale rechtsepartijtje van Metaxas. De kke volgde de door de Komintern uitge-stippelde lijn inzake het ‘nationaliteitenvraagstuk’ en verdedigdede idee van een Balkanfederatie, waarbinnen een verenigd Macedo-nië een aparte deelstaat zou vormen. Onder de Slavische Macedo-niërs maakte ook de linkse vmro ‘Verenigd’ propaganda voor zo’nfederale oplossing. De beslissing van de Komintern, in 1934, om deMacedoniërs als aparte Slavische natie te erkennen, vond onder deSlaven in Griekenland de grote bijval. Voor de kke was de verdedi-ging van die federale oplossing van de Macedonische kwestie eenheikele onderneming. De implicatie dat Griekenland een deel vanzijn grondgebied zou moeten afstaan voor de vorming van een

Page 134: Macedonië

134

Macedonische deelstaat, kostte de kke een stuk van zijn Griekseaanhang. Toen de Komintern in 1935 in het kader van de Volks-frontstrategie de idee van een Balkanfederatie opgaf en de com-munistische partijen de opdracht gaf enkel nog te ijveren voor ge-lijke rechten voor de minderheden bínnen de bestaande staats-grenzen, was dit voor de Griekse communisten een hele opluch-ting.

Van alle Macedoniërs waren die in Grieks Macedonië het meestovertuigd van hun ‘Macedonische identiteit’. Vooral bij hen, krijgtmen de indruk, leefde de opvatting dat zij Bulgaren noch Servenwaren, maar Macedoniërs. In Bulgarije en Griekenland was hettaalkundige onderscheid tussen Macedoniërs en Bulgaren, respec-tievelijk Serven, niet zo groot en vormden de diverse identiteitenmin of meer een continuüm; in Griekenland was het verschil tussenSlavische Macedoniërs en Grieken duidelijk. De Macedoniërs inGriekenland noemden zich veelal makedonci (Macedoniërs) en huntaal makedonski. Opmerkelijk is dat de Grieken tijdens het inter-bellum de Macedoniërs in de omgang eveneens Makedhones of El-linomakedhones noemden (Griekse Macedoniërs, in de zin vanMacedoniërs in Griekenland) of ndopii (autochtonen) en hun taalmakedhonika of zeldzamer vulgarika (‘Bulgaars’), dat níét de taalwas die de Vulgarofoni (de ‘echte’ Bulgaren) spraken (Cowan 1990:39). Vandaag steigeren de Grieken wanneer de Macedonische Sla-ven zich ‘Macedoniërs’ noemen, maar destijds was dit voor henveruit de veiligste term: ‘Bulgaar’ wekte, gezien het Bulgaarseirredentisme, bij de Grieken meer ergernis op. Ook de Griekse au-toriteiten zelf noemden de Slavische Macedoniërs – niet officieel,maar toch tamelijk systematisch – Makedhones. Karakasidou (2000:76) vermeldt dat Slavisch-Macedonische rekruten op die manieraangeduid werden, maar het gebeurde ook in processen-verbaalvan de politie.

De Tweede Wereldoorlog

Tijdens de Tweede Wereldoorlog koos Bulgarije opnieuw de kantvan Duitsland, en weer gaf de verwachting, dat Duitsland deBulgaarse territoriale aanspraken op gebieden in Griekenland enJoegoslavië zou helpen realiseren, bij die keuze de doorslag. Na decapitulatie van Griekenland en Joegoslavië in april 1941 kwamen

Page 135: Macedonië

135

de begeerde gebieden inderdaad onder Bulgaarse controle: in Grie-kenland West-Thracië (zonder een smal gebied langs de Turkse grens)en het oostelijke deel van Macedonië; in Joegoslavië een deel vanServië zelf en het grootste deel van ‘Zuid-Servië’ (Macedonië). DeBulgaren hadden zelf niet aan de militaire operaties deelgenomen,maar de Duitsers vertrouwden hun het bestuur over deze gebiedentoe. In de praktijk kwam de Bulgaarse bezetting neer op annexatie.De Bulgaarse premier Bogdan Filov dankte in het parlement deDuitsers voor hun hulp bij het herstel van Groot-Bulgarije, dat zichuitstrekte van de Zwarte en de Egeïsche Zee tot Ohrid.

Niet héél Joegoslavisch Macedonië werd Bulgaars. Eind april1941 hadden Von Ribbentrop en Ciano, ministers van BuitenlandseZaken van respectievelijk Duitsland en Italië, in Wenen min of meereen grens tussen de Bulgaarse en de Italiaanse bezettingszone vast-gelegd. De Macedonische mijnen bleven in Duitse handen. Hetwestelijke deel van Joegoslavisch Macedonië, dat de steden Tetovo,Gostivar, Kičevo, Debar en Struga omvatte, werd toegewezen aan(Groot-)Albanië, een Italiaans protectoraat. (Het ging grosso modoom hetzelfde gebied, dat de Albanese separatisten vandaag van deRepubliek Macedonië willen losmaken en bij Kosovo en/of Alba-nië voegen.) In dat Groot-Albanië moesten overigens ook delen vanMontenegro en Griekenland geïncorporeerd worden (Vickers 1995:144).

Zowel in Griekenland als in Joegoslavië werden de Bulgaarsetroepen door de lokale Slavische bevolking ingehaald als bevrijders,ook door degenen die zich geen Bulgaren voelden, maar de Griekseen Servische dominantie net zo beu waren. De Bulgaarse autoritei-ten openden Bulgaarse scholen en bibliotheken en in Skopje zelfseen universiteit en een theater, met de bedoeling het Bulgaarse na-tionale bewustzijn, na decennia van vergrieksing en serbisering,nieuw leven in te blazen. Maar de vreugde over de bevrijding duurdeniet lang. De Bulgaarse militairen en ambtenaren maakten zich doorhun zeer centralistisch beleid en hun wrede represailles al gauwimpopulair. In maart 1942 werd Macedonië onder de bevoegdheidvan de Bulgaarse ministerraad geplaatst en voortaan bestuurd van-uit Sofia. De Macedonische bisdommen kregen Bulgaarse bisschop-pen. De Bulgaarse bestuurders dwarsboomden leden van de lokaleMacedonische elites die zich niet uitdrukkelijk als Bulgaren mani-festeerden; uitingen van lokaal, Macedonische particularisme wer-den gebrandmerkt als ‘Servische invloed’ en separatisme. De ‘be-

Page 136: Macedonië

136

vrijding’ door de Bulgaarse volksgenoten veranderde voor een grootdeel van de Slavische Macedoniërs in een gewone bezetting dooreen vreemde legermacht. In West-Thracië, maar ook in Grieks Mace-donië vormde de Slavische bevolking nog slechts een kleine min-derheid en riep de Bulgaarse bezetting veel verzet op vanwege deGriekse bevolking. De Grieken werden het slachtoffer van etnischezuiveringen die met zoveel wreedheden gepaard gingen dat zelfs denazi’s er schande van spraken (Poulton 1995: 109). De plaats vande verdreven of vermoorde Grieken werd ingenomen door Bulgaarsekolonisten.

Met de aanhechting van Grieks en Joegoslavisch Macedonië bijBulgarije had de idee van een autonoom Macedonië in een Balkan-federatie voor de Bulgaarse publieke opinie veel van haar aantrek-kingskracht verloren. De zaken waren nu ‘goed geregeld’. De com-munisten in Joegoslavisch Macedonië waren verdeeld. Een deel vanhen sloot zich aan bij de bkp. Anderen beschouwden de Bulgarenals ‘fascisten’, die heulden met nazi-Duitsland, en kozen de kantvan de Joegoslavische communisten. De bkp was van mening datde Macedonische communisten zich mee moesten inzetten om het‘fascistische’ regime in Sofia ten val te brengen, in plaats van hetBulgaarse bezettingsleger in Macedonië te bestrijden. Om de Bul-gaarse communisten niet te zeer voor het hoofd te stoten maakteJosip Broz Tito (1892-1980) van de bestrijding van de Bulgaarsetroepen geen prioriteit, maar eiste wel dat de Macedonische com-munisten lid bleven van de kpj en dat de Macedonische partizanenonder het Joegoslavische opperbevel bleven opereren. De Kominternspaarde de kool en de geit: hij zag er geen graten in dat Macedoniërslid werden van de sterke bkp, maar drong er tegelijk op aan dat zezich aansloten bij het zeer efficiënte Joegoslavische partizanenleger.Deze dubbelzinnigheid gaf aanleiding tot heel wat touwtrekkentussen de bkp en de kpj.

Toen de Joegoslavische communisten op 29 november 1943 inJajce in Bosnië begonnen met de organisatie van het naoorlogsecommunistische Joegoslavië en kozen voor een federale staats-structuur met Macedonië als een van de zes deelrepublieken, te-kende het Bulgaarse Otečestven Front (of, Vaderlands Front) –een door de communisten geleide anti-fascistische coalitie – daarte-gen meteen protest aan. Het Joegoslavische tegenvoorstel – de her-eniging van Macedonië binnen een Zuid-Slavische of ‘kleine’ Bal-kanfederatie, waarvan Bulgarije op gelijke voet met de andere re-

Page 137: Macedonië

137

publieken deel zou uitmaken, was voor de Bulgaren evenmin aan-vaardbaar. Uit het Joegoslavische voorstel blijkt dat de idee vaneen Balkanfederatie niet helemaal afgeschreven was. Niemand min-der dan Tito, de aanvoerder van de Joegoslavische partizanen, waser nog altijd een voorstander van. En ook de leidende figuur bin-nen de bkp, Georgi Dimitrov (1882-1949), zelf afkomstig uit Bul-gaars Macedonië, droeg zo’n Balkanfederatie een warm hart toe.De onenigheid had meer te maken met modaliteiten en machtsver-houdingen.

In Griekenland organiseerde de kke een brede verzetsbeweging,het Ellinikon Apelevtherotikon Metopon (eam, Grieks Bevrijdings-front), met als militaire arm het Ethnikos Laïkos ApelevtherotikosStratos (elas, Nationale Volksbevrijdingsleger). Via de vmro ‘Ver-enigd’, waarvan veel leden ook lid van de kke waren, sloot eengroot aantal Slavische Macedoniërs zich bij het elas aan, gewon-nen voor de ‘autonomie voor Macedonië’, die de kke beloofde.Het eam zat in een moeilijke situatie: het had de steun van de Sla-vische Macedoniërs nodig, maar wilde de steun van de Griekenniet verliezen. Wanneer het eam ontkende Macedonië ‘aan de Sla-ven te willen afstaan’, kwam er kritiek van de Joegoslavische com-munisten, die in Noord-Griekenland erg actief en invloedrijk wa-ren. Onder Joegoslavische druk bracht het elas de Slavisch-Macedonische verzetsstrijders in 1943 onder in een eigen, apartestructuur, het Slavomakedonski Naroden Osloboditelen Front(snof, Nationaal Bevrijdingsfront). Dit leidde tot een spectacu-laire toename van het aantal Slavisch-Macedonische strijders. Tij-dens de oorlog noemden de Griekse partizanen de SlavischeMacedoniërs officieel ‘Macedoniërs’. Het eam opende scholen, waaronderwijs in het Macedonisch gegeven werd, en publiceerde bla-den en boekjes in het Macedonisch.

Vooral in Noord-Griekenland, waar veel ‘vluchtelingen’ uitKlein-Azië voor de tweede keer in hun leven, dit keer door de Bul-garen, uit hun woonsteden verdreven waren, dreef het Macedonië-beleid van de kke veel Grieken in de armen van het rechtse verzet.In april 1944 ontbond het eam het snof om de Grieken te plezie-ren, maar moest het al enkele maanden later weer tot leven wekkenom de Slavische steun niet te verliezen. In augustus 1944 kwam hetzelfs tot gewelddadigheden tussen het elas en het snof. Daaroptrokken twee Slavisch-Macedonische eenheden uit protest deJoegoslavische grens over en plaatsen zich onder het bevel van Tito.

Page 138: Macedonië

138

De meeste Slavisch-Macedoniërs bleven evenwel trouw aan hetelas.

Overigens stonden niet alle Slaven in Noord-Griekenland ach-ter het nof. Degenen onder hen die zich Bulgaren voelden, steun-den het Bulgaarse militaire bestuur en waren als de dood voor hetGriekse – linkse en rechtse – verzet, inclusief het snof (Esche 1982:315-7).

Page 139: Macedonië

139

8

Een Macedonische staat

DE TWEEDE WERELDOORLOG LIEP net als de Eerste slecht afvoor Bulgarijes bondgenoten en daarmee ook voor Bulgarije.

Nog voor de ‘bevrijding’ van Bulgarije door het Rode Leger beginseptember 1944 was Bulgarije al begonnen met de ontruiming vande bezette gebieden in Griekenland en Joegoslavië. Daarmee wer-den de vooroorlogse grenzen tussen de drie staten hersteld. Met deoverwinning van de communisten in Albanië, Bulgarije en Joego-slavië – in Griekenland was de situatie nog onduidelijk – leek deoude idee van een Balkanfederatie nu opeens realiseerbaar. Titogebruikte zijn invloed in Albanië om Enver Hoxha en de Albanesecommunisten ertoe te overhalen eveneens tot de Balkanfederatietoe te treden. De Bulgaarse communistische leider Georgi Dimitrov,die nog aan de wieg gestaan had van de bkf, maar altijd braaf aande lijn van Moskou liep, bleek bereid afstand te doen van BulgaarsMacedonië om een Macedonische deelrepubliek binnen de Balkan-federatie te helpen creëren. Bulgarije vroeg in ruil de drie noorde-lijke ‘westelijke gebiedsdelen’ terug, die het na de Eerste Wereld-oorlog aan Joegoslavië had afgestaan. (Het vierde, in het zuiden,lag in Macedonië.) Servië stond heel ‘Zuid-Servië’ of JoegoslavischMacedonië af. Bulgarije was ook bereid afstand te doen van zijnaanspraken op Grieks Macedonië; het vroeg Joegoslavië op de

Page 140: Macedonië

140

Vredesconferentie in Parijs in 1947 de teruggave van het in 1919aan Griekenland verloren West-Thracië aan Bulgarije verdedigen.Ook Moskou was gewonnen voor zo’n Balkanfederatie, al was Sta-lins houding, zoals Stephen Clissold aangeeft, dikwijls ‘obscure andcontradictory’. Aan de ene kant was zo’n Balkanfederatie een oudecommunistische droom die ook Stalin nauw aan het hart lag, aande andere kant kon zo’n grootschalige staatkundige formatie weleens erg onhandelbaar voor hem zijn. Stalin rekende er vermoede-lijk ook op dat de dociele Bulgaren een tegenwicht vormden tegende eigengereide Joegoslaven. Hoe dan ook, Stalin drong aan dat ervan de Balkanfederatie werk gemaakt werd (Clissold 1975: 46-7).

Er bestonden wel meningsverschillen over de structuur van detoekomstige federatie. Dimitrov ging ervan uit dat Bulgarije en Joe-goslavië als twee gelijkwaardige partners deel zouden uitmaken vande federatie; Tito daarentegen gaf er de voorkeur aan dat Bulgarijeeen zevende Joegoslavische republiek werd, met het argument datServië en Montenegro, die al langer onafhankelijke staten warendan Bulgarije, eveneens hun onafhankelijkheid opgaven om in deJoegoslavische federatie op te gaan. Stalin steunde nu eens het ene,dan weer het andere standpunt. Hoe dan ook groeiden Bulgarije enJoegoslavië naar elkaar toe. In augustus 1947 sloten Tito en Dimi-trov in Bled een samenwerkingsverdrag, dat moest uitmonden ineen tolunie, en drie maanden later ondertekenden ze een Bulgaars-Joegoslavisch Verdrag over Vriendschap, Samenwerking en Weder-zijdse Hulp, waarvan de geldigheidsduur op advies van Stalin van‘eeuwig’ teruggebracht werd tot twintig jaar.

Op de Tiende Plenaire Vergadering van de bkp in 1946 in Sofiawerden de Macedonische Slaven erkend als een aparte Slavischenatie. ‘Macedoniër’ werd expliciet vermeld op de identiteitsbewij-zen van de Macedoniërs in Bulgarije. Het Bulgaars-Joegoslavischeakkoord van 1947 gaf Joegoslavië het recht in Bulgaars Macedoniëculturele propaganda te maken – door het sturen van leraren Mace-donisch, de verspreiding van boeken en brochures (80.000 exem-plaren in enkele maanden), de oprichting van een Macedonisch thea-ter in Gorna Džumaja (vanaf 1950 Blagoevgrad) en dergelijke. DeBulgaarse regering oefende ook zware druk uit op de bevolking inBulgaars Macedonië om zich te manifesteren als ‘Macedoniërs’.Vóór de oorlog leefden er in Bulgaars Macedonië volgens de toen-malige officiële nationale doctrine géén Macedoniërs (als leden vaneen aparte natie), wat niet klopte; nu leefden er opeens geen Bulga-

Page 141: Macedonië

141

ren meer, wat evenmin klopte. De volkstelling van 1946 leverde inBulgaars Macedonië 252.908 Macedoniërs op, zowat de integralebevolking. Volgens een secretaris van een lokale afdeling van debkp leverde een eerste volkstelling slechts 66-79 procent Macedo-niërs op; bij een tweede, krachtdadiger telling bleek niet minderdan 90 procent van de bevolking van Bulgaars Macedonië uitMacedoniërs te bestaan (Nikolov 2000: 228). Inwoners die zichBulgaren voelden en ostentatief niet van een Macedonische natio-naliteit wilden weten, kregen te maken met ‘narigheden’.

Toch is er uiteindelijk van de grote Balkanfederatie niets terecht-gekomen. Toen Dimitrov in januari 1948 op doorreis in Roemeniëaan de pers bijzonderheden over de toekomstige federatie bekend-maakte waarover niet vooraf met het Kremlin overlegd was, riepStalin hem en Tito op het matje in Moskou. Dimitrov ging meteen;Tito, die ook om andere redenen met Stalin op gespannen voetstond, voelde zich niet lekker en stuurde drie vooraanstaande mede-werkers: Milovan Éilas, Edvard Kardelj en Vladimir Bakarić. Sta-lin las hun brutaal de les: de Balkanfederatie moest er komen, maarop de manier die de Sovjetunie dicteerde. Dimitrov bond in. Tito,die begreep dat de Bulgaren wel eens het Russische paard van Trojein de Balkanfederatie konden worden, maakte geen haast meer. Toenna de breuk tussen Stalin en Tito in juni 1948 Dimitrov en Hoxhade kant van Stalin kozen, viel het doek over de Balkanfederatie.

Ook de ontwikkelingen in Griekenland leidden tot het afblazenvan het project. Onder druk van Stalin had het eam in september1944 ingestemd met de vorming van een regering van nationaleeenheid. De opperbevelhebber van de Britse troepen in Grieken-land eiste de ontbinding van het elas. Uit protest stapten de com-munisten uit de regering; begin december kwam het zelfs tot eengewapend treffen tussen het elas en de Britse troepen. Het elasherstelde daarop zijn controle over een groot deel van Grieken-land, maar werd in februari 1945 door de Britse troepen tot overgavegedwongen. Op dat moment hadden Stalin, Roosevelt en Churchillin Jalta beslist dat Griekenland tot de westerse invloedssfeer zoubehoren.

In de loop van 1946 hergroepeerden de communisten zich inhet bergachtige noorden. Het elas, omgedoopt tot DhimokratikoStratos Elladhos (Democratisch Leger van Griekenland), heroverdebinnen korte tijd zijn oude posities. In december 1947 vormde delegendarische generaal Markos (Vafiadhis) een Voorlopige Demo-

Page 142: Macedonië

142

cratische Regering, met hemzelf als premier en minister van Defen-sie. De Griekse communisten genoten de massale steun van de Sla-vische Macedoniërs en kregen veel hulp uit Albanië, Bulgarije enJoegoslavië. (Dit kon niet zonder het medeweten van Moskou. Ookhier weer blijkt de houding van Stalin ‘obscure and contradictory’.)De Slavische Macedoniërs streden opnieuw in een eigen militaireformatie. Op een gegeven moment vormden zij de meerderheid vande communistische strijders in Griekenland. De kke erkende hennog steeds als aparte natie; in de ‘bevrijde gebieden’ werd hun taalofficieel gebruikt in de administratie, het onderwijs en in diversepublicaties, naast het Grieks. In 1948 hadden 11.000 Macedoniërsin Grieks Macedonië onderwijs in het Macedonisch genoten (Kofos1964: 171).

Na de komst van Amerikaanse troepen in 1947 begonnen deGriekse communisten terrein te verliezen. Stalin, die zijn relatiesmet het Westen niet nog meer wilde vertroebelen, beval Bulgarijezijn steun aan de Griekse communisten te staken. Na de breuk tus-sen Tito en Stalin, toen bleek dat de Griekse communisten trouwbleven aan Moskou, sloot ook Joegoslavië zijn grenzen. In oktober1949 kwam er een einde aan de burgeroorlog. Daarmee was het lotvan de Slavische Macedoniërs bezegeld. De Griekse regering joeghen massaal de grens met Albanië en Joegoslavië over. Ook veelGriekse communisten moesten het land verlaten.

Macedonië bleef na de Tweede Wereldoorlog niet alleen ver-deeld in drie delen, maar die drie delen behoorden bovendien totdrie landen die deel uitmaakten van verschillende vijandige ideolo-gische blokken.

De Joegoslavische Socialistische Republiek(SR) Macedonië

Na de Tweede Wereldoorlog kwam er dus geen Balkanfederatie,maar wel een Joegoslavische federatie. Die was grotendeels geconci-pieerd naar het model van de Sovjetunie. Fundamenteel was hetonderscheid tussen ‘naties’ en ‘nationaliteiten’. In de praktijk waseen natie (nacija, narod) een volk wiens eigen nationale staat zichbinnen de grenzen van de federale staat Joegoslavië bevond. DeKroaten in de sr Kroatië in Joegoslavië waren een natie: er bestondgeen Kroatische staat buiten Joegoslavië. ‘Nationaliteit’ (nacional-

Page 143: Macedonië

143

nost, narodnost) was een Joegoslavisch eufemisme voor ‘minder-heid’. Een ‘nationaliteit’ was een volk dat wél een eigen ‘vaderland’had buiten Joegoslavië. De Joegoslavische Albanezen in Kosovowaren een nationaliteit: er bestond immers een Albanese staat bui-ten Joegoslavië. Een ‘natie’ had in Joegoslavië een eigen republiek;een ‘nationaliteit’ had slechts recht op een autonome provincie.Daarom moesten de Albanezen genoegen nemen met de autonomeprovincie Kosovo, terwijl de Macedoniërs, als natie, over een eigenrepubliek beschikten. Waren ze Bulgaren geweest, dan hadden zehet ook moeten doen met een autonoom gebied.

In de praktijk hadden met de Grondwet van 1974 republiekenen autonome provincies ongeveer dezelfde bevoegdheden. Beidesoorten deelstaten hadden een eigen president, een eigen regeringen parlement, eigen economische, sociale en culturele instellingen,die gebruikmaakten van hun eigen taal. Een belangrijk verschil tus-sen naties en nationaliteiten was dat naties volgens de Grondwetvan 1974 – althans in theorie – recht hadden op zelfbeschikkingmet inbegrip van het recht op afscheiding, en nationaliteiten niet.Naast ‘naties’ en ‘nationaliteiten’ bestonden er in Joegoslavië ook‘etnische groepen’ (etničke grupe), die binnen, noch buiten Joego-slavië een eigen staat hadden. In Macedonië waren dat de Vlachenen de Roma (zigeuners), respectievelijk 6384 en 43.125 in 1981.Ook de Turken, die in principe een ‘nationaliteit’ waren, werden inde praktijk wegens hun geringe aantal (86.591 in 1981) als eenetnische groep behandeld (Friedman 1996: 90). Ook de ‘etnischegroepen’ genoten alle burgerrechten en zeer uitgebreide culturelerechten (onderwijs, media in de eigen taal, enzovoort), maar had-den geen territoriale autonomie. Dankzij het Joegoslavische fede-rale systeem hadden de Macedonische nationalisten althans één vanhun twee grote doelstellingen bereikt: een internationaal erkende,eigen staat, in de vorm van een Joegoslavische deelstaat, de srMacedonië. De vereniging van de drie delen van Macedonië hadniet mogen zijn.

In de sr Macedonië werd het proces van Macedonische natio-nale bewustwording eindelijk voltooid. Voor het eerst in de geschie-denis bestond er een Macedonische staat, die over de middelen be-schikte om dat te bewerkstelligen. In de sr Macedonië verander-den de Macedonische leiders de Slaven, die decennialang blootge-steld waren geweest aan Servische nationalistische propaganda, ineen vrijwel homogene gemeenschap van nationaal bewuste Macedo-

Page 144: Macedonië

144

niërs. Het zijn alleen het late tijdstip, de snelheid en de radicaliteitvan dit hele proces die het artificieel doen lijken. Er is echter, integenstelling tot wat Bulgaren, Grieken en soms ook Serven bewe-ren, niets artificieels aan de Macedonische natie. Of beter: deMacedonische natie is niet artificiëler dan andere naties. ‘Het isbelangrijk te erkennen’, schrijft Allcock (2000), ‘dat hoewel het‘‘construction process” in deze gevallen [de Macedoniërs en deBosnjakken] tamelijk recent is en daarom zichtbaarder voor ons,het toch niet fundamenteel verschilt van wat andere naties door-maakten, wier ‘‘nation building” vandaag voor ons verborgen blijftdoor de historische afstand.’

Als belangrijkste distinctieve kenmerk heeft elke etnische natiebehoefte aan een taal. Er was voordien geen Macedonische staatgeweest die een Macedonische standaardtaal wettelijk kon opleg-gen; integendeel, de staten die Macedonië onder elkaar verdeelden,hadden het gebruik van een Macedonische schrijftaal verboden.Wat tijdens het interbellum in Bulgarije en Servië af en toe in lite-raire tijdschriften verscheen, werd voorgesteld als regionale litera-tuur, dus geschreven in een ‘Bulgaarse’, respectievelijk ‘Servische’streektaal, bij wijze van curiosum.

De Anti-fascistische Raad van de Nationale Bevrijding van Mace-donië, een soort van communistische voorlopige regering, beslisteop 2 augustus (Ilinden!) 1944 dat ‘in de Macedonische staat deMacedonische volkstaal als officiële taal’ ingevoerd werd. Er werdeen commissie samengesteld die zich over de spelling en de gram-maticale en lexicale normen van de Macedonische standaardtaalmoest beraden. Deze commissie bestond uit tien leraren – waarvanéén, Blaže Koneski, met een filologische vorming –, de dichter VenkoMarkovski, die later ‘overliep’ naar Bulgarije, en een vertegenwoor-digster van de Macedonische Anti-fascistische Nationale Bevrijdings-beweging. Op advies van deze commissie besliste de regering vande sr Macedonië in de zomer van 1945 dat het Macedonisch ge-schreven zou worden in het cyrillische alfabet, aangevuld met eenaantal tekens ontleend aan het Servische cyrillisch en enkele exclu-sief Macedonische tekens. De spelling was net als de Servo-Kroa-tische gebaseerd op het fonetische principe (Vidoeski 1998: 16-20).Hierdoor verschilden zowel de lettertekens als de spelling zelf aan-zienlijk van de Bulgaarse.

De Macedonische standaardtaal was gebaseerd op de centraleMacedonische dialecten, gesproken in de steden Veles, Prilep, Kičevo

Page 145: Macedonië

145

en Bitola. Die ‘centrale dialecten’ had Misirkov al voorgesteld alsbasis van een Macedonische standaardtaal, omdat ze evenveel ver-schilden van het Bulgaars als van het Servisch. Ze waren ook hetmeest verspreid binnen de sr Macedonië zelf (Vidoeski 1998: 23-27). Van de beraadslagingen van de commissie is een verslag opge-maakt, waarvan in 1994 in Sofia een samenvatting in de vorm vanlange citaten in Engelse vertaling uitgegeven werd (Alexandrov &Kočev 1994). De redacteuren voorzagen de vertaling fors van vetjesen vraag- en uitroeptekens om de lezer duidelijk te maken dat deMacedonische standaardtaal een kunstmatige, ‘gemaakte’ taal was.Ook in Griekenland wordt vaak geopperd dat de Macedonischetaal ‘uitgevonden’ is. Toch bevat het verslag weinig dingen die nietelke spellingcommissie, belast met een dergelijke opdracht, te berdezou kunnen brengen. Dat een aantal beslissingen een politiek ka-rakter hadden, in die zin dat de Macedonische standaardtaal ookmoest fungeren als distinctief kenmerk van de natie, als ‘vlag’, isevenmin ongewoon.

De Macedonische standaardtaal werd de ‘officiële’ standaard-taal in onderwijs, administratie, rechtspraak, media enzovoort. Erbestaat inmiddels een aanzienlijke hoeveelheid literatuur in hetMacedonisch. Ondanks alle aantijgingen over het kunstmatige ka-rakter ervan is de Macedonische standaardtaal vandaag in de srMacedonië een volwaardig communicatiemiddel (Friedman 1998:50).

Naast een eigen taal heeft elke natie een eigen geschiedenis no-dig. Historische studies verschenen al onmiddellijk na de oorlog,maar in 1969 publiceerde het Instituut voor Macedonische Geschie-denis het officiële standaardwerk Istorija na makedonskiot narod(Geschiedenis van het Macedonische volk), in drie delen. In 1974verscheen Kon etnogenezata na makedonskiot narod (Over deetnogenese van het Macedonische volk) van Dragan Taškovski. Hetwas geen eenvoudig karwei om een Macedonische geschiedenis teschrijven die geen Bulgaarse geschiedenis lijkt: de Slavische bevol-king van Macedonië werd immers tot na het midden van de 19eeeuw in alle bronnen ‘Bulgaars’ genoemd. Ongeschikte gebeurte-nissen en toestanden werden verzwegen of weggeïnterpreteerd ende grens met geschiedvervalsing is soms vaag. Tsaar Samuil uit de10e-11e eeuw zou de stichter geweest zijn van een ‘Macedonische’staat, hoewel alle bronnen hem een Bulgaar noemen. Zijn legerwerd in de pan gehakt door de Byzantijnse keizer Basileius ‘de

Page 146: Macedonië

146

Bulgarendoder’. Negentiende-eeuwse schrijvers uit Macedonië, diezich zelf Bulgaren noemden, worden als ‘Macedonische’ schrijversuitgegeven in een Macedonische ‘hertaling’, zonder dat de lezerdaarover geïnformeerd wordt. De verzameling Macedonische volks-liederen die de gebroeders Miladinov in 1861 in Zagreb lieten ver-schijnen, heet Balgarski narodni pesni (Bulgaarse volksliederen),maar wordt in de Macedonische wetenschappelijke literatuur stee-vast ‘de bundel van de Miladinovs’ genoemd. De vmro – en meernog de vmro ‘Verenigd’ – worden in de Macedonische geschied-schrijving zonder veel reserves voorgesteld als Macedonisch-natio-nalistische organisaties, al valt daar wel een en ander op af te din-gen. Bulgaren ergeren zich blauw aan deze praktijken, maar zij gaanzelf ook niet vrijuit. In Bulgaarse handboeken zal men vergeefs zoe-ken naar figuren uit Macedonië, die Macedoniërs en géén Bulgarenwilden zijn, en als ze toch vermeld worden, zijn het steevast‘Servische agenten’.

Een Balkanvolk heeft ook behoefte aan een eigen kerk. Tot aande Balkanoorlogen behoorden de bisdommen in Macedonië tot hetPatriarchaat van Constantinopel of het Bulgaarse Exarchaat. Na1913 werden die in ‘Zuid-Servië’ onder de bevoegdheid van hetPatriarchaat van Servië geplaatst. Na de Tweede Wereldoorlog werdin de sr Macedonië de ‘kerkstrijd’ nog eens overgedaan. De Mace-doniërs eisten de aanstelling van bisschoppen, afkomstig uit Mace-donië, en van het gebruik van het Macedonisch in de kerkelijkeadministratie. Toen het Servische Patriarchaat na jarenlang touw-trekken nog niet bereid bleek op deze eisen in te gaan, proclameerdeeen lokaal concilie, in aanwezigheid van enkele honderden pries-ters en leken, begin oktober 1958 eenzijdig het herstel van het oudeautocefale Aartsbisdom van Ohrid. Autocefaal betekent niet of enkelnominaal afhankelijk van een moederkerk, maar in dit geval be-stond er onduidelijkheid of autocefaal letterlijk moest worden ge-nomen dan wel veeleer als epitheton ornans bij ‘Aartsbisdom vanOhrid’ gevoegd was. Aan het hoofd stond Dositej, ‘aartsbisschopvan Ohrid en Skopje en metropoliet van Macedonië’, de voorma-lige vicaris-bisschop van de Servische patriarch German. Aan despanningen met het Patriarchaat van Servië kwam evenwel geeneinde. Dat beschouwde de afhankelijkheid van het Macedonischeautocefale aartsbisdom niet als nominaal. In 1967, tweehonderdjaar na de afschaffing van het autocefale aartsbisdom door de Os-maanse overheid, verklaarde een nieuw concilie de Macedonische

Page 147: Macedonië

147

kerk als wérkelijk autocefaal, dat wil zeggen onafhankelijk, ennoemde het hoofd van die kerk ‘aartsbisschop van Ohrid en Mace-donië’, en niet langer ‘metropoliet van Macedonië’. Het Patriar-chaat van Servië, gevolgd door het Bulgaarse, Griekse, Constanti-nopolitaanse en de andere, hebben altijd geweigerd de autocefalestatus van de Macedonische kerk te erkennen (Belčovski 1986: 148-56). Het spreekt vanzelf dat deze eenzijdige onafhankelijkheidsver-klaringen niet konden gebeuren zonder de instemming van deJoegoslavische regering. Die beschouwde een aparte orthodoxe kerkin Macedonië als een manier om de invloed van het machtige Pa-triarchaat van Servië te beperken en als een barrière tegen de ver-spreiding van de islam (Poulton 1995: 118).

Ook de oprichting van een hele reeks wetenschappelijke en cul-turele instellingen, musea en dergelijke stond in het teken van deconstructie van de natie – op dezelfde manier als dat elders in Eu-ropa van de 19e eeuw gebeurde (zie een overzicht van die Mace-donische initiatieven, bezien door een zeer argwanende Griekse bril,in Andriotis 1991: 47-54).

Maar niet altijd verliep de Macedonische nation building zobeschaafd. Het communistische Joegoslavië nam ook zijn toevluchttot dictatoriale maatregelen tegen opposanten. Een deel van de be-volking in de sr Macedonië beschouwde zich nog steeds als Bul-gaars. Soms waren die Bulgaren makkelijk herkenbaar omdat zetijdens de Tweede Wereldoorlog met de Bulgaarse bezetters gecol-laboreerd hadden. Duizenden potentiële pro-Bulgaarse opposantentegen het nation building-proces werden al in 1944-1945, vaakzonder enige vorm van proces, als ‘fascistische collaborateurs’ geëxe-cuteerd. Later werden pro-Bulgaarse elementen na schijnprocessenveroordeeld tot de doodstraf of lange gevangenisstraffen. Vele tien-tallen Bulgaarse geheime organisaties werden opgerold, de ledenervan gefolterd of vermoord. Carnušanov (1992: 244-334), dieoverigens de neiging heeft alle uitingen van anti-Servische gezind-heid meteen als pro-Bulgaars te duiden, geeft de complete inventa-ris. Meer dan 100.000 mensen werden geïnterneerd wegens over-treding van ‘de wet op de bescherming van de Macedonische natio-nale eer’, die vooral uitingen van Bulgaars nationalisme de kopmoest indrukken. Ook in de volgende jaren vonden herhaaldelijkprocessen plaats tegen pro-Bulgaarse ‘elementen’. Volgens AmnestyInternational en andere bronnen kwamen zulke processen voor totop het einde van de jaren tachtig (Poulton 1995: 118-9).

Page 148: Macedonië

148

De ideologische controverse van Joegoslavië met sovjetsatellietBulgarije ten slotte heeft ongetwijfeld eveneens bijgedragen tot deuitkristallisering van de Macedonische nationale identiteit. Voorde Joegoslavische Macedoniërs behoorden de Bulgaren tot het an-dere kamp. Ze beschouwden hen als russofiel, dogmatisch, arm en‘Oost-Europees’ en niets van dat alles wilden de Macedoniërs zijn.

Een Macedonische natie was al begonnen te ontstaan in detweede helft van de 19e eeuw, maar deze culturele, administratieveen politionele ingrepen resulteerden in de definitieve vorming vaneen echte en hechte Macedonische natie, waarvan de leden nogmaar weinig gemeenschappelijks voelden met Bulgarije en de Bul-garen. Hoe echt en hecht valt overigens moeilijk na te gaan, wantde Joegoslavische volkstellingen boden in de praktijk enkel aanBulgaren die door huwelijk het Macedonische staatsburgerschapverworven hadden de mogelijkheid zich als ‘Bulgaar’ te laten regis-treren: hun aantal schommelde tussen 889 in 1948 en 3334 in 1971;in 1991 waren er 1370 (Friedman 1996: 90).

Over het algemeen waren de Macedoniërs niet ontevreden overhun status binnen de Joegoslavische federatie. Ze hadden hun offi-ciële erkenning als natie en hun eigen (deel)staat, de sr Macedonië,aan Joegoslavië te danken. Joegoslavië bood de beste beschermingtegen de claims van Bulgarije en Griekenland, maar ook tegen desnel groeiende Albanese bevolking. De Macedonische regering enhet Macedonische parlement konden, vooral na de uitvaardigingvan de liberale(re) Grondwet van 1974, in grote mate een eigenbeleid voeren en via hun vertegenwoordigers in de federale instel-lingen ook een stempel drukken op het hele Joegoslavische beleid.De Joegoslavische federatie bood aan Macedonië (en de andere armezuidelijke republieken) ook aanzienlijke economische hulp envormde een uitgestrekt afzetgebied voor Macedonische producten.Macedonië deelde mee in het internationale prestige dat Joegosla-vië lange tijd genoot; via Joegoslavië was het mee aanwezig op al-lerlei internationale politieke en culturele fora. Het contact met col-lega’s uit de andere deelrepublieken haalde de Macedonische intel-lectuelen en kunstenaars uit de isolatie, waarin ze voor de TweedeWereldoorlog geleefd hadden. De Macedonische literatuur ontwik-kelde zich binnen enkele decennia van een overwegend orale litera-tuur, zonder noemenswaardige schriftelijke traditie, tot een mo-derne Europese literatuur, waarin alle avant-garderichtingen verte-genwoordigd waren. Het wekt dan ook geen verbazing dat, toen

Page 149: Macedonië

149

tegen het einde van de jaren tachtig Slovenië en Kroatië naar onaf-hankelijkheid streefden en Servië met zijn autoritaire politiek datstreven nog in de hand werkte, Macedonische politici wanhopigepogingen ondernamen om de federatie bij elkaar te houden.

De Albanezen

Ook Albanië had tijdens de Tweede Wereldoorlog, zij het onge-wild, aan de verkeerde kant gestaan en aan ‘Groot-Albanië’ kwamdan ook een einde. In Kosovo brak eind 1944 een opstand uit tegenTito’s partizanen, die het gebied onder Joegoslavisch communis-tisch gezag wilden brengen. De intellectuele leider van die opstand,Imer Berisha, wilde dat Kosovo en West-Macedonië binnen de gren-zen van Albanië bleven, maar de politieke ontwikkelingen beslistener anders over: beide gebieden werden opnieuw Joegoslavisch(Vickers 1995: 161). Albanië bleef zich na de Tweede Wereldoor-log het lot van de Albanezen in Joegoslavië aantrekken. Nadat Titomet Stalin gebroken had en de Albanese leider Enver Hoxha voorStalin gekozen had, kreeg die nationalistische interesse ook een ide-ologische dimensie. ‘Hadden we onze stem niet verheven ter verde-diging van onze Albanese broeders in Kosovo, Montenegro enMacedonië, dan zouden we het marxisme-leninisme verraden heb-ben,’ verklaarde Albaniës ‘tweede man’ Mehmet Shehu in de jarenvijftig (Vickers 1995: 183).

In Macedonië leefden in 1953 162.524 Albanezen, goed voor12,4 procent van de bevolking. In 1971 was dat aantal gestegen tot279.871 Albanezen of 17 procent van de bevolking. In 1991, aande vooravond van de Macedonische onafhankelijkheid, bedroeghet aantal Albanezen in Macedonië 441.987 of 21,7 procent vande totale bevolking. Het aantal Slavische Macedoniërs nam in dezehele periode toe van 860.699 tot 1.328.187, maar hun aandeel inde totale bevolking bleef min of meer constant: 66 procent in 1953en 65,3 procent in 1991 (Friedman 1996: 90). De meeste Albane-zen leven in West- en Noord-Macedonië, in en om de steden Tetovo,Gostivar, Kičevo en Debar, waar ze naar schatting zo’n drievierdevan de bevolking uitmaken. In de steden zelf is het overwicht min-der afgetekend; in Skopje echter is bijna de helft van de bevolkingAlbanees (Poulton 1995: 125).

De Albanezen in de sr Macedonië waren een ‘nationaliteit’,

Page 150: Macedonië

150

maar leefden buiten ‘hun’ Albanese autonome provincie Kosovo.De grens tussen Kosovo en het ‘Albanese deel’ van Macedonië liepdoor het moeilijk toegankelijke Šargebergte, dat een natuurlijkegrens vormde. Vickers denkt dat de Joegoslavische regering de Al-banezen met opzet verdeeld over twee deelstaten liet leven, omdatze dan makkelijker te controleren waren. Daarenboven maakte deals lastig en bedreigend ervaren Albanese aanwezigheid binnen desr Macedonië de Slavische Macedoniërs afhankelijker van Belgradoen daardoor minder toegankelijk voor Bulgaarse en eventueel Sovjet-russische invloed (Vickers 1995: 192). Het gevolg was dat de Alba-nezen in Macedonië wél alle culturele rechten hadden (waaronderonderwijs in het Albanees, media, culturele instellingen en derge-lijke), maar veel minder beschermd waren tegen betutteling van deoverwegend Slavische Macedonische overheid dan de Albanezen inKosovo waren ten aanzien van de Serven, althans in de periode1974-1981.

Uit de cijfers blijkt overigens dat de Albanezen in Macedoniëover een fair aantal lagere scholen beschikten. De cijfers zeggennatuurlijk niets over de materiële toestand van de scholen. DeAlbanese klachten golden trouwens voornamelijk het tekort aaninstellingen voor middelbaar onderwijs en het ontbreken van uni-versitair onderwijs in het Albanees. De Macedonische Albanezenkonden uiteraard hoger onderwijs in het Macedonisch volgen.

Bekijken we even de cijfers voor het schooljaar 1972/3. In 1971maakten de Albanezen volgens de officiële cijfers 17 procent vande bevolking uit; 43 procent van de Albanese Macedoniërs wasjonger dan 14 jaar, tegenover 29 procent van de Slavische Mace-doniërs (Pekevski 1974: 183,185). De verhouding tussen Albaneseen Macedonische scholen lag als volgt:

Scholen Slavisch-Macedonische Albanese

Schooljaar 1972/3

Aantal lagere scholen 1.407 248

Aantal onderwijzers 9.728 2.150

Aantal leerlingen 264.508 60.007

(Kantardzhiev & Lazaroski 1974: 112)

In de jaren tachtig volgden iets meer dan 8000 Albanese jongerenvoortgezet onderwijs. In 1980 bezochten slechts 2365 studentenhogere onderwijsinstellingen (Poulton 1995: 126).

Page 151: Macedonië

151

Voor vele aangelegenheden waren de Macedonische Albanezenafhankelijk van Kosovo: zij gingen naar de Albanese universiteit inPriština, hun belangen werden op federaal niveau verdedigd doorde Kosovaren. Regende het in Priština, dan druppelde het in Tetovo.Toen in 1968 na de val van de autoritaire minister van Binnen-landse Zaken Aleksandar Ranković (1909-1983) de Albanezen inKosovo meteen de straat op kwamen en naast allerlei politieke enculturele rechten de vereniging van het ‘Albanese’ deel vanMacedonië met een aparte Joegoslavische Republiek Kosovo eis-ten, manifesteerden ook de Albanezen in Tetovo om deze eisen testeunen (Vickers 1995: 192).

In het zog van de onlusten in Priština in het voorjaar van 1981wilden de Albanezen in Macedonië dat het Albanees erkend werdals ‘officiële taal’, op dezelfde voet als het Macedonisch, en dron-gen aan op de opening van een Albanese universiteit in Tetovo.Radicale elementen eisten opnieuw de aanhechting van het ‘Al-banese’ deel van Macedonië bij een ‘Republiek Kosovo’. De Mace-donische reactie liet niet op zich wachten. De federale veiligheid-stroepen werden in staat van paraatheid gebracht. De Albanesebevolking werd nog meer dan voordien harder aangepakt dan deAlbanezen in Kosovo. Tal van ‘contrarevolutionaire’ organisatieswerden opgerold. De Albanezen werden gedwongen de hoge mu-ren, die ze sinds mensenheugenis om hun huizen bouwden, te slo-pen. De Macedonische overheid voerde een ‘zuivering’ door in deleerboeken die in de Albanese scholen gebruikt werden en vermeer-derde het aantal uren Macedonisch in de Albanese scholen. Ze ver-bood het gebruik van de Macedonische vlag, wat in Kosovo toege-laten was, en zette Albanezen onder druk om hun baby’s geen Al-banese patriottische namen als Alban, Albana en dergelijke te ge-ven. Ook maatregelen tegen grote gezinnen werden overwogen: geenkinderbijslag meer vanaf het derde kind, of een boete. ‘Lakse’ Al-banese partijleden vlogen eruit. Leraren die zich niet strikt aan detaalvoorschriften hielden, kregen ontslag. Deelnemers aan mani-festaties gingen voor jaren achter de tralies (Poulton 1995: 128-9).

De Macedoniërs rekenden bij dit alles op de steun van Servië,dat in de jaren tachtig in Kosovo een gelijkaardig repressief beleidvoerde. Milošević kon in Macedonië dan ook op heel wat sympa-thie rekenen. Net als in Kosovo trok ook in Macedonië de beteropgeleide Slavische bevolking weg om elders in Joegoslavië een baante zoeken – een brain drain die meer te maken had met de verslech-

Page 152: Macedonië

152

terende economische situatie in Macedonië dan met de ‘Albanesedreiging’. De twee gemeenschappen groeiden nog verder uit elkaardoor spontane Macedonische initiatieven als bijvoorbeeld de boy-cot van Albanese winkels, in het bijzonder bakkerijen, waardoorde omzet soms met 85 procent daalde (Vickers 1995: 205).

Ten slotte zaaiden ook religieuze factoren wantrouwen. De Sla-vische Macedoniërs gingen ervan uit dat de islam de assertiviteitvan de Albanezen nog vergrootte. De Macedonische regering steundede orthodoxe kerk, in de hoop dat zij de vermeende invloed van deislam onder de Albanezen kon indammen. De Albanezen op hunbeurt beschouwden de maatregelen tegen islamitische geestelijkenen instellingen als een vorm van discriminatie.

Bulgarije

De Bulgaren voelden zich door het afstel van de Balkanfederatieflink genomen. In plaats van een autonome Macedonische staat,bevolkt met een nauwverwant volk dat binnen die Balkanfederatievooral met Bulgarije zou samenwerken, bestond er nu een Mace-donische republiek binnen een vijandige Joegoslavische federatie.De Macedoniërs, waarvan de Bulgaren zelf het bestaan erkend had-den, werden in Joegoslavië, waar een grote vrees bestond voor hetBulgaarse irredentisme, uitgesproken anti-Bulgaarse gevoelens bij-gebracht. De Bulgaren ervoeren het bestaan van een Macedonischvolk als de amputatie van een deel, niet alleen van hun etnisch terri-torium, maar ook van hun taal, hun cultuur en hun nationale ver-leden. Cyrillus en Methodius bijvoorbeeld, de twee monniken diein de 9e eeuw het eerste Slavische schrift ontwierpen en de vroegstevertalingen in het Slavisch vervaardigden, werden in Bulgarije alsBulgaren beschouwd. Ze waren evenwel geboren in Thessalonikiin (Grieks) Macedonië, wat van hen – nu er een Macedonische na-tie bestond – Macedoniërs maakte. En alsof dat alles nog niet erggenoeg was, eiste Skopje dat Bulgarije de Macedoniërs in Bulgarije,nu de Balkanfederatie was afgeblazen, als een nationale minder-heid erkende en hun nationale rechten gaf.

Toch kwamen de Bulgaren niet meteen op hun stappen terug.Pas na de dood van Stalin, toen aan de persoonsverheerlijking vande in 1949 overleden Dimitrov grotendeels een einde kwam, werdook diens Macedonië-politiek herzien. De erkenning van een

Page 153: Macedonië

153

Macedonische natie werd als ‘een fout’ bestempeld: zo’n volk be-stond niet en had nooit bestaan. Van de 252.908 Macedoniërs, diein 1946 in Bulgarije geteld waren, bleven er in 1956 nog slechts187.789 over – 63,8 procent van de bevolking van Bulgaars Mace-donië. In 1956 werd niemand nog ‘aangespoord’ om zich Macedo-niër te noemen, integendeel, dus dit cijfer moet tamelijk accuraathet aantal mensen in Bulgaars Macedonië met een Macedonischnationaal bewustzijn weergeven. In 1965 en 1975 leverden de volks-tellingen respectievelijk 8750 en 0 Macedoniërs op. In Skopje sprakmen van een ‘statistische genocide’. Maar er was meer aan de handdan alleen maar manipulatie van de cijfers. De Bulgaarse en Ma-cedonische ‘identiteit’ lagen zo dicht bij elkaar, dat de Macedoniërsin Bulgarije zich even ‘vlot’ lieten bulgariseren als de Bulgaren inMacedonië zich lieten macedoniseren.

Tussen 1948 en 1989 zijn vele tientallen, zo niet honderden Bul-gaarse burgers, op beschuldiging van ‘Macedonisch separatisme’in de gevangenis beland en is een onbekend aantal zelfs terechtge-steld. De processen en terechtstellingen begonnen al onmiddellijkna de breuk van Tito met Stalin: Macedonische activisten in Bulga-rije werden dan opgepakt wegens ‘titoïsme’. Later luidde de be-schuldiging ‘samenzwering’, ‘anti-democratische en nationalistischeagitatie’, ‘agitatie en propaganda tegen de staat’ en dergelijke – allemisdrijven voorzien in het strafwetboek. ‘Wij zijn Macedoniërs’ of‘Leve het Macedonische volk’ op een muur schrijven volstond omvoor de rechtbank gebracht te worden. Sommige ‘gevallen’ geraak-ten in het buitenland bekend, maar nog meer bleven onbekend,omdat ook bestraft werd zonder vorm van proces. Soms dwong deoverheid mensen die zich Macedoniër voelden te verhuizen naarandere delen van Bulgarije, buiten Macedonië. Constructiever wa-ren dan weer de aanzienlijke inspanningen die Bulgarije deed voorde economische ontplooiing van Bulgaars Macedonië, onder meerdoor de bouw van het toeristische complex in Sandanski, met debedoeling de lokale bevolking, die goed op de hoogte was van dehogere levensstandaard in Joegoslavisch Macedonië, tevreden temaken (Poulton 1995: 149-50).

Net zoals de vervolging van Bulgaren in Macedonië erop wijstdat in Joegoslavisch Macedonië veel mensen zich ondanks alle maat-regelen van de regering toch Bulgaar bleven voelen, zo wijzen devervolgingen van de Macedoniërs in Bulgarije erop dat ondanksalle beweringen en maatregelen van de regering er wel degelijk

Page 154: Macedonië

154

Macedoniërs bestonden, ook in Bulgaars Macedonië. Tussen de tweepolen waar zich de martelaars voor de Bulgaarse, respectievelijkMacedonische zaak bevonden, was er ‘het volk’, dat het zelf nietwist, andere zorgen had of zich onder zachte of harde dwang vande overheid tot de ene of de andere nationaliteit bekende, maareigenlijk het liefst van al met rust wilde gelaten worden.

Griekenland

De situatie van de Slaven in Grieks Macedonië verbeterde na deTweede Wereldoorlog niet. De onderdrukking van het communis-tische verzet, waarmee vele Slavische Macedoniërs gesympathiseerdhadden, gaf de naoorlogse Griekse regeringen het ideale voorwendselom te proberen zich van de Slavisch-Macedonische minderheid teontdoen. Het aantal vluchtelingen wordt geschat op 60.000 à70.000, waarvan er zich 40.000 à 50.000 in de sr Macedonië ves-tigden (Poulton 1995: 167). Anders dan na de Balkanoorlogen ende Eerste Wereldoorlog trokken de Slaven uit Griekenland niet meernaar Bulgarije, maar naar de sr Macedonië. De Slavische Mace-doniërs die het land verlaten hadden, verloren hun Griekse staats-burgerschap en hun eigendommen. Tegen de blijvers werd repres-sief opgetreden. Volgens de volkstelling van 1951 – de laatste waarinnog naar de moedertaal gevraagd werd – waren dat er nog 41.017(Lithoxoou 1993: 61). Schattingen van buitenlandse deskundigengaan van 100.000 tot 200.000, op een totale bevolking van Grie-kenland van circa 10 miljoen (Schmieger 1998: 127).

In 1953 stipuleerde Decreet nr. 2536 dat gebieden in Noord-Griekenland met een Slavisch-Macedonische bevolking bevolktmoesten worden ‘met nieuwe kolonisten met een gezond nationaalbewustzijn’ (Poulton 1995: 162). Slavische Macedoniërs werden‘aangemoedigd’ om de noordelijke grensstreek te verlaten en zichelders in Griekenland te vestigen, terwijl het Griekse boeren in diestreek verboden werd hun dorpen te verlaten. In 1954 werden Sla-vische Macedoniërs massaal uit overheidsdienst ontslagen. In 1959werden de maatregelen bij de Joegoslavische grens wat versoepelden konden Joegoslavische Macedoniërs en Griekse burgers binneneen zone van tien kilometer aan beide zijden van de grens zich zon-der reispas naar het andere land begeven. Hierdoor konden fami-lieleden die door de grens gescheiden waren elkaar weer ontmoe-

Page 155: Macedonië

155

ten. In 1967 maakte het kolonelsregime aan deze bijzondere maat-regel een einde (Poulton 1995: 163).

Na de val van het kolonelsregime in 1974 kwam er aan de ex-treme vormen van onderdrukking een einde, maar de Griekse over-heid bleef op haar hoede. In februari 1981 stelde luitenant-gene-raal Dhimitris Katelaris een aantal radicale maatregelen voor tegende Slavisch-Macedonische bevolking. Ze werden in 1992 door devoorzitter van de Society of Threatened Peoples in the World inGöttingen gepubliceerd. De regering moest het gebruik van deMacedonische taal verbieden, de Slavische Macedoniërs verplich-ten om zich in andere gebieden van Griekenland te vestigen, ‘Griekse’Grieken aanmoedigen om zich in Noord-Macedonië te vestigen doorhun huizen en banen in het vooruitzicht te stellen, Griekse propa-ganda voeren in Noord-Griekenland, Griekse soldaten aanmoedi-gen om met Slavisch-Macedonische vrouwen te trouwen, universi-taire diploma’s van de universiteit van Skopje niet langer erkennen,en dergelijke (Poulton 1995:163-5). De authenticiteit van dit docu-ment werd door de Griekse overheid ontkend, maar de meeste vanKatelaris’ al dan niet authentieke aanbevelingen werden in de loopder jaren wel uitgevoerd. Volgens linguïsten sterft de Macedonischetaal in Griekenland ‘a gradual language death’ (Schmieger 1998:153), maar voor de Griekse overheid duurde de doodsstrijd nog telang. Kinderen mochten op school op de speelplaats geen Macedo-nisch spreken; op dorpsfeesten kwam de politie luisteren of er geenMacedonische liederen gezongen werden; hele dorpen moesten opmistroostige plechtigheden beloven geen Macedonisch meer te spre-ken. Vanaf 1983 werden diploma’s van de universiteit van Skopjeinderdaad niet meer erkend, omdat Macedonisch ‘geen internatio-naal erkende taal’ was. (Dat was ze alleen in Bulgarije en Grieken-land niet.)

De verkiezingsoverwinning van de socialist Andhreas Papan-dhreou eind 1981 bracht weinig verandering, al kregen SlavischeMacedoniërs wel makkelijker toegang tot staatsbetrekkingen. Eind1982 besloot de Griekse regering alle Griekse staatsburgers die tij-dens de burgeroorlog naar het buitenland gevlucht waren, hunGriekse staatsburgerschap terug te geven en daarmee ook het rechtzich opnieuw in Griekenland te vestigen. Ze moesten echter welverklaren te behoren tot ‘het Helleense geslacht’, wat erop neer-kwam dat politieke vluchtelingen van Slavisch-Macedonische af-komst níét konden terugkeren, tenzij ze hun etnische herkomst ver-

Page 156: Macedonië

156

loochenden. De kke was moedig genoeg om tegen dit discrimine-rende onderscheid onder Griekse staatsburgers te protesteren, maartevergeefs. In 1984 weigerde het Griekse consulaat visa aan men-sen, wier (voor)ouders uit Grieks Macedonië afkomstig waren –niet alleen uit de sr Macedonië, maar zelfs uit landen als Canada.Alleen voor het bijwonen van begrafenissen werd soms een uitzon-dering gemaakt. En in 1985 werd een wet aangenomen die bepaaldedat voor tijdens de burgeroorlog geconfisqueerde goederen alleen‘native-Greeks’ zouden vergoed worden. Nog in 1990 verboden deGriekse autoriteiten de stichting van een Macedonisch CultureelCentrum in Florina en de opvoering van Slavisch-Macedonischevolksdansen op een folklorefestival (Country Reports 1991: 1166-1175).

Het Griekse lidmaatschap van de eu (vanaf 1 januari 1981)leidde ertoe dat vertegenwoordigers van de Slavisch-Macedonischeminderheid mondiger werden en ook dat sommige Griekse intel-lectuelen een kritischer houding aannamen tegenover het traditio-neel nogal rabiate Griekse nationalisme en meer waardering gin-gen opbrengen voor etno-culturele diversiteit. In Florina en eldersverschenen enkele boeken over Slavische lokale geschiedenis en folk-lore. In de herfst van 1984 gaf het Kendriki Organotiki Epitropi jata Makedhonika Anthropina Dhikeomata (koe-madh, CentraalOrganiserend Comité voor de Macedonische Mensenrechten) inThessaloniki een tekst uit, waarin de situatie van de Slavische Mace-doniërs in Griekenland werd aangeklaagd. In mei 1989 trok eenvijfkoppige delegatie naar het vn Centrum voor Mensenrechten inGenève, de Raad van Europa en het Europese Parlement om haarbeklag te doen over de behandeling van de Slavische Macedoniërsin Griekenland. Ze eiste elementaire rechten als enkele uren Mace-donisch onderwijs op school, Macedonische publicaties, cultureleverenigingen, radio-uitzendingen in het Macedonisch en dergelijke(Kostopoulos 2000: 312-316). De Griekse autoriteiten, door hunlidmaatschap van de eu min of meer verplicht de voorschriften opde eerbiediging van minderhedenrechten toe te passen, hadden meerdan ooit redenen om het bestaan van een Slavisch-Macedonischeminderheid te ontkennen om zo aan die voorschriften te ontsnap-pen. Ze trad dan ook hard tegen degenen die beweerden dat zo’nSlavisch-Macedonische minderheid wel bestond en beter moestbehandeld worden. Zo kreeg de voorzitter van het koe-madh,bosbouwer in Griekse overheidsdienst Christos Sidheropoulos, van

Page 157: Macedonië

157

zijn werkgever een nieuwe standplaats op het eiland Kefalonia inde Ionische Zee (Poulton 1995: 166).

De Macedonische kwestie

Drie staten – Bulgarije, Griekenland en Joegoslavië – stonden te-genover elkaar, met elk een eigen, exclusieve kijk op de nationaleidentiteit van de Macedonische Slaven, elke gelegenheid te baat ne-mend om elkaar met verwijten te overstelpen en argeloze buiten-landers lastig te vallen met ‘historische waarheden’. De drie landenhadden formeel de onschendbaarheid van elkaars grenzen erkend,maar allerlei polemieken over historische en linguïstische kwestieshielden het wederzijdse wantrouwen levendig.

In de betrekkingen tussen Bulgarije en Joegoslavië was Mace-donië een factor die permanent normale relaties in de weg stond.Uiteraard speelde het ideologische conflict tussen Joegoslavië en deSovjetunie daarbij een rol. In hoeverre dat conflict het gekrakeelom Macedonië aangewakkerd heeft, dan wel of de ideologischeoorlog met het titoïsme juist wegens de Macedonische kwestie metzoveel vuur gestreden werd, is moeilijk uit te maken. Evenmin ishet altijd duidelijk in hoeverre de Macedonische kwestie een com-ponent van de buitenlandse politiek van Bulgarije zélf was, dan welop instigatie van de Sovjetunie opgerakeld of in de doofpot gesto-ken werd, naargelang van de conjunctuur van de relaties tussen deSovjetunie en Joegoslavië. Vrijwel zeker speelde de Macedonischekwestie toch een aparte rol in de smalle marge waarbinnen Bulga-rije een eigen buitenlands beleid kon voeren. In de Sovjetunie en deandere Oost-Europese landen werd het bestaan van een Macedo-nische taal – en dus ook van een Macedonische natie – niet betwist.Taalkundige werken vermeldden het Macedonisch als een aparteen volwaardige Zuid-Slavische taal; er werd uit het Macedonischvertaald en Radio Moskou had uitzendingen in het Macedonisch.

De standpunten van Bulgarije en Joegoslavië ten aanzien van deMacedonische kwestie zijn in de hele periode van de Koude Oorlognagenoeg ongewijzigd gebleven. Soms laaiden de polemieken hoogop, soms leken de relaties te verbeteren, maar ook dan bleef deonenigheid latent aanwezig. Vooral de discussie of het Macedonischeen Bulgaars dialect was dan wel een aparte Slavische taal, hadhaar vaste plaats in de taalkundige periodieken in Sofia en Skopje.

Page 158: Macedonië

158

In historische publicaties bleef het vooral gaan om het ‘eigendoms-recht’ op bepaalde figuren en gebeurtenissen.

Na een periode van betrekkelijke verstandhouding in het beginvan de jaren zeventig – toen in Bulgarije wel eens de term ‘Macedo-nische taal’ gebruikt werd in plaats van ‘dialect van Skopje’ of ietsanders denigrerends – bereikten de spanningen rond de Macedo-nische kwestie een nieuw hoogtepunt in de jaren 1978-1983. Inmaart 1978 lokte de uitvoerige herdenking door de Bulgaren vande Vrede van San Stefano, die een ‘Groot-Bulgaarse staat’ creëerdewaarvan ook Macedonië deel uitmaakte, in Joegoslavië erg vijan-dige reacties uit. Op 15 juni 1978, vijf dagen voor het congres vande Savez Komunista Jugoslavije (skj, Bond van de Communistenvan Joegoslavië, zoals de kpj sinds 1952 heette), verklaarde deBulgaarse partijleider Todor Živkov in een rede in Blagoevgrad,dat Bulgarije geen aanspraak maakte op delen van Joegoslavië enhij bereid was ‘morgen nog’ persoonlijk naar Belgrado af te reizenom samen met ‘kameraad Tito’ zijn handtekening te zetten ondereen document waarin dat zwart op wit geschreven stond. De skjherhaalde in de slotresolutie van zijn congres op 23 juni het be-kende Joegoslavische standpunt: de Bulgaars-Joegoslavische grensvormde geen probleem; de samenwerking tussen Bulgarije en Joe-goslavië werd enkel in de weg gestaan door de weigering van Sofiahet bestaan van het Macedonische volk en de rechten van deMacedonische minderheid in Bulgarije te erkennen.

Nog in de loop van 1978 verscheen in Sofia een bundel met 450historische documenten (bijna 900 pagina’s), die het Bulgaarse ka-rakter van Macedonië moesten bewijzen (Franse vertaling: Christov& Kossev 1980). In januari 1979 publiceerde het literaire tijdschriftSeptemvri (September) een lang artikel van Cola Dragojčeva, waarinzij de relaties tussen de Bulgaarse en de Joegoslavische communis-ten tijdens de Tweede Wereldoorlog onder de loep nam en hetBulgaarse standpunt herhaalde dat het Macedonische volk in 1943in Jajce door de Joegoslavische communisten ‘verzonnen’ was(Dragojčeva 1979). Beide publicaties kregen in Skopje honende re-censies. In december 1979 werd in Bulgarije uitvoerig de zeventig-ste verjaardag herdacht van de geboorte van de in 1942 terechtge-stelde Bulgaarse dichter en verzetsheld Nikola Vapcarov, die al eer-der in Skopje als Macedonisch dichter en verzetsheld gevierd was.Telkens werd aan de hand van het aantal buitenlandse gasten demate van internationale erkenning van de respectieve standpunten

Page 159: Macedonië

159

afgelezen. Vapcarov was uitermate geschikt om ruzie over te ma-ken. Hij was geboren in Bansko in Bulgaars Macedonië, studeerdeaan de zeevaartschool in Varna aan de Bulgaarse Zwarte-Zeekusten schreef in het Bulgaars. Maar zijn vaderland – in het gedichtZemja (Land) – blijkt Macedonië:

Boven mijn land / raakt / de hemel / het Piringebergte.En de sparren in de storm / zingen sprookjes over Ilinden,boven Ohrid is het lazuur / zo open en blauw,en nog lager / is de stralende oever van de Egeïsche Zee.(Vapcarov 1979: 41)

Pirin, Ohrid en de Egeïsche Zee geven precies de grenzen van ‘Groot-Macedonië’ aan, en Ilinden verwijst naar de historische gebeurte-nis – de opstand – met de grootste Macedonisch-nationale symbo-lische lading.

In 1983 laaiden de gemoederen opnieuw hoog op naar aanlei-ding van de herdenking van de Ilinden-opstand van 1903. ZowelBulgaren als Macedoniërs maken aanspraak op deze opstand, haarleiders en haar oogmerken. In 1985 waren de Macedonische histo-rici klaar met Documents on the Struggle of the Macedonian Peoplefor Independence and a Nation-State – twee dikke bundels docu-menten die de samenstellers van de Bulgaarse bundel uit 1978 vanantwoord moesten dienen (Andonov-Poljanski 1985). Dit keer ho-nende recensies in Sofia. In 1986 werd er opnieuw ruziegemaaktnaar aanleiding van de Bulgaarse film Spasenieto (De redding).Daarin redden de inwoners van Ohrid in Joegoslavisch Macedoniëtijdens de Tweede Wereldoorlog een Bulgaars soldaat van de exe-cutie omdat hij ‘net als zij’ een Bulgaar was.

Hoewel Bulgarije de Slavische minderheid in Griekenland alsBulgaars beschouwde en Griekenland ervan uitging dat een derge-lijke Slavische minderheid helemaal niet bestond, maakten die tweelanden daarover geen ruzie. Uitspraken over deze aangelegenheiddoor allerlei ‘deskundigen’ in Bulgarije en Griekenland werden inde pers nooit opgeklopt. Misschien was zelfs een verbale oorlogtussen twee staten die behoorden tot verschillende militaire allian-ties tijdens de Koude Oorlog te riskant. Daarnaast hadden Bulga-rije en Griekenland elkaar vooral in de jaren tachtig over het IJze-ren Gordijn heen gevonden in een gemeenschappelijke, wat hyste-rische afkeer van de Turken.

Page 160: Macedonië

160

De ruzie tussen Griekenland en de sr Macedonië is nooit ge-luwd, maar werd vóór de jaren negentig nooit op de spits gedre-ven. Athene deed zaken met Belgrado en de sr Macedonië was nietmeer dan een provincie van Joegoslavië. Met het ontkennen vanhet bestaan van een Macedonische natie waren voor Griekenlandzowel het probleem van de Macedonische minderheid in Noord-Griekenland als het gevaar van eventuele territoriale aansprakenvan de sr Macedonië op een conceptueel niveau ‘opgelost’. DeMacedoniërs in de sr Macedonië vonden echter dat ze wél beston-den en dat Griekenland de rechten van zijn Macedonische minder-heid moest eerbiedigen. Wanneer Skopje daarover moeilijk begonte doen, greep Belgrado meestal in, want Joegoslavië als geheel was– vooral economisch – gebaat bij goede relaties met Griekenland.De term Makedhones (Macedoniërs) werd na de Tweede Wereld-oorlog door Griekse functionarissen en politici van diverse partijencourant gebruikt om de inwoners van de sr Macedonië aan te dui-den (Kofos 1999: 2).

Af en toe werd het de Grieken toch te veel. In 1966 bestreed degerespecteerde linguïst Nikolaos P. Andhriotis in de studie The Fe-derative Republic of Skopje and Its Language het bestaan van eenMacedonische taal ‘op wetenschappelijke gronden’. Hij noemdedie taal consequent ‘het dialect van Skopje’. Veel aandacht van deetymoloog Andhriotis kregen de woorden die ‘het dialect van Skopje’ontleend had aan het Grieks, waardoor hij nog eens de authentici-teit en de volwaardigheid van het Macedonisch in twijfel trok enten overvloede aantoonde dat toen de Slaven in de 6e-7e eeuw inMacedonië arriveerden, er daar Grieken leefden (Andriotis 1992:23-4). Ook heel typerend is The Falsification of Macedonian History,geschreven door voormalig minister van Noord-GriekenlandNikolaos Martis en uitgegeven in Duitse, Engelse, Franse en Itali-aanse vertalingen op glanzend luxepapier en met talrijke kleurigeillustraties (Martis 1984). Martis staaft het Griekse eigendomsrechtop Macedonië – de naam en het land – aan de hand van antiekebronnen en archeologische vondsten. Dat er in Grieks Macedoniëook Slaven geleefd hebben en nog leven, is uit Martis’ boek nietgoed op te maken. Als hij er echt niet onderuit kan, heten de Slavi-sche Macedoniërs ‘Slavomacedonians’, systematisch tussen aanha-lingstekens om hun imaginair karakter te onderstrepen, of zelfs ‘ourGreek frontier people’ (Martis 1984: 115).

Het geschil tussen Bulgarije, Griekenland en Joegoslavië over

Page 161: Macedonië

161

Macedonië werd door de rest van de wereld wat meewarig beke-ken als ging het om de ruzie tussen Syldavië en Bordurië, waarinKuifje verwikkeld raakte. Toch bleek de kwestie ook verder rei-kende internationale consequenties te kunnen hebben. Toen op 11september 1986 Živkov en Papandhreou in Sofia hun handteke-ning zetten onder een Verklaring van Vriendschap, Goed Nabuur-schap en Samenwerking, reageerden de buurlanden erg zuur. Zo-wel Joegoslavië als Turkije beschouwden de overeenkomst als te-gen hen gericht. Turkije hoefde zich als navo-lidstaat niet veel zor-gen te maken, maar voor Joegoslavië, dat buiten de bondgenoot-schappen stond, lagen de zaken anders. Het Bulgaars-Griekse ak-koord deed beide landen onmiddellijk toenadering zoeken. Halfoktober 1986 bracht het Turkse staatshoofd Kenan Evren een be-zoek aan Belgrado, tijdens hetwelk onder meer ook de minderheden-problemen op de Balkan besproken werden. Evren bleek de Mace-doniërs een warm hart toe te dragen.

Page 162: Macedonië
Page 163: Macedonië

163

9

Fyrom

IN DE JAREN TACHTIG werd Macedonië geplaagd door de zwareeconomische en sociale problemen waaronder alle Joegoslavische

deelstaten gebukt gingen, en de armere zuidelijke deelstaten – waar-onder Macedonië – in het bijzonder. Het Macedonische werkloos-heidscijfer van 27 procent was bij de hoogste in het land – alleennog overtroffen door dat in Kosovo, waar de helft van de bevol-king werkloos was (Woodward 1995: 51). De Macedonische lei-ders stonden voor een dilemma. Ze konden het voorbeeld volgenvan Slovenië en Kroatië en proberen de autonomie van hun deel-staat uit te breiden om zodoende een groter aantal zaken zelf enanders te kunnen regelen, maar zo’n politiek zou de federale ban-den nog losser maken en de voordelen die de federatie Macedoniëbood in het gedrang brengen. Economische hervormingen zoudenin de richting gaan van minder staatscontrole en meer ruimte voorde vrije markt, maar dat betekende saneringen, bedrijfssluitingen,massale ontslagen en dergelijke, met alle sociale en electorale ge-volgen. Toen de eu in mei 1991 een association agreement met hetzieltogende Joegoslavië voorstelde, met eraan verbonden de voor-waarde dat ingrijpende economische hervormingen doorgevoerdzouden worden en de federatie zou blijven bestaan, was Macedoniëde enige deelstaat die daarop wilde ingaan.

Page 164: Macedonië

164

De crisis was het resultaat van dirigisme, inefficiëntie en corrup-tie, maar ook van buitensporige decentralisatie (in het kader vande federalisering), waardoor de staatsmachine vierkant draaide eneen gecoördineerd herstelbeleid onmogelijk was. Daarnaast warener ook externe factoren als het mondiale economische reces en,vanaf de tweede helft van de jaren tachtig, de teloorgang van hetOost-Europese communisme en het ontstaan van nieuwe interna-tionale verhoudingen. De ontevredenheid groeide ook in Macedonië.Met het vertrouwen in het Joegoslavische socialisme verdween deloyaliteit jegens Joegoslavië en groeide de illusie dat de eigen et-nisch-nationale gemeenschap en een eigen etnisch-nationale staateen betere bescherming konden bieden tegen economische terugvalen de kwalijke sociale gevolgen ervan.

De onafhankelijkheid van Macedonië in 1992 heeft de proble-men in feite alleen maar groter gemaakt. Net als de andere ‘Oost-Europese’ landen ging Macedonië door een proces van economi-sche en politieke transitie, dat moest uitmonden in de vestiging vaneen moderne parlementaire democratie en een vrijemarkteconomie.In Macedonië werd de transitie in grote mate gecompliceerd doorinternationale factoren: het verlies van de Joegoslavische markt, deproblemen met de erkenning, de gevolgen van de internationaleembargo’s tegen Servië, de opeenvolgende embargo’s van Grieken-land tegen Macedonië en dergelijke. Deze externe factoren werk-ten de sociale desintegratie van de samenleving in de hand, metinstabiele partijen en regeringen en verregaande corruptie en etni-sche spanningen als symptomen van de ziekte. (Een gedetailleerdoverzicht van de ontwikkelingen in Joegoslavië en Macedonië inDetrez 1996: 155-178 en Detrez 2001: 36-46.)

Net als in de andere Joegoslavische republieken laaiden in Mace-donië in de late jaren tachtig de nationalistische hartstochten hoogop, onder Slaven zowel als Albanezen. Nationalisme diende als uit-laatklep voor de algemene malaise. In november 1988 betoogdeneen kwart miljoen veelal jongere Macedoniërs in Skopje tegen hetminderhedenbeleid van Sofia en Athene. Zulke betogingen zoudenin de loop van de volgende jaren nog massa’s mensen mobiliseren.Voor de bedreigde communistische elite leidde het nationalisme deaandacht af van de reële problemen; de oppositie zag er de maat-schappelijke kracht in die haar aan de macht zou brengen.

Begin februari 1990, kort nadat in 1989 het meerpartijenstelselin Joegoslavië ingevoerd was, ontstond in de schoot van de Mace-

Page 165: Macedonië

165

donische schrijversbond de Pokret za semakedonsko akcija (maak,Beweging voor Al-Macedonische Actie), geleid door de dichters AntePopovski (1931) en Gane Todorovski (1929). maak verdedigdeeen onafhankelijk en verenigd Macedonië, waarvan dus ook hetBulgaarse en Griekse deel van Macedonië deel zouden uitmaken.Het Slavische karakter van het land moest versterkt worden dooreen beperking van de rechten van de minderheden, met name dooreen verbod op etnische partijen. Op 17 juni 1990 maakte een groepnog extremere nationalisten zich van de maak los en stichtte deVnatrešna Makedonska Revolucionerna Organizacija-DemokratskaPartija za Makedonsko Nacionalno Edinstvo (vmro-dpmne, In-terne Macedonische Revolutionaire Organisatie – DemocratischePartij voor Macedonische Nationale Eenheid). Aan het hoofd vande vmro-dpmne stond een andere dichter – Ljubčo Georgievski(1966). De vmro-dpmne kwam eveneens op voor een onafhanke-lijk, verenigd, orthodox-christelijk en Slavisch Macedonië; ze wasbovendien hevig anti-Joegoslavisch en anti-communistisch. De naamvan de partij was een hommage aan de vooroorlogse nationalisti-sche (en terroristische) organisatie, de vmro. De maak en de vmro-dpmne hanteerden openlijk een agressieve, anti-Albanese retoriek,waartegen de andere Slavische partijen nauwelijks weerwerk bo-den.

De drie grote partijen, die in 1990 ontstaan waren uit de oudecommunistische politieke organisaties, bleven de toekomst van Ma-cedonië voorlopig zien bínnen de Joegoslavische federatie. Dat waren– met hun huidige namen – de Socijal-Demokratski Sojuz na Make-donija (sdsm, Sociaal-Democratische Unie van Macedonië) vancomputerspecialist Branko Crvenkovski (1962), de SocijalističkaPartija na Makedonija (spm, Socialistische Partij van Macedonië)van Kiro Popovski, en de Liberalna Partija na Makedonija (lpm,Liberale Partij van Macedonië) van Stojan Andov (1935), een her-vormingsgezinde communistische partijfunctionaris.22 Geen vandeze drie ex-communistische partijen had een uitgesproken natio-nalistisch discours; ze dienden zich aan als partijen van alle burgersvan Macedonië, zonder etnisch onderscheid. Alleen tijdens verkie-zingscampagnes namen ook zij hun toevlucht tot anti-Albanese re-toriek – om het Slavisch-Macedonische electoraat te behagen (Wood-ward 1995: 133).

De Albanezen zochten hun heil voornamelijk bij twee groteAlbanese nationalistische partijen, die niet enthousiast waren over

Page 166: Macedonië

166

Joegoslavië, maar evenmin veel zagen in een onafhankelijke Slavisch-Macedonische staat. De Partia për Prosperitet Demokratik (ppd,Partij voor Democratische Voorspoed), gesticht in 1990, was inprincipe een partij voor alle burgers van Macedonië, maar functio-neerde als een Albanese partij, vooral nadat op haar eerste congresnagenoeg iedereen het woord gevoerd had in het Albanees. De ppdkwam op voor meer culturele en politieke rechten voor de Albane-zen binnen de grenzen van de sr Macedonië. Ze trok ook ledenvan niet-Albanese minderheden aan, in het bijzonder Macedonischemoslims. Stichter en eerste voorzitter was Nezvat Halili (1952),een leraar Engels uit Tetovo. De ppd had nauwe banden met deLidhja Demokratike e Kosovës (ldk, Democratische Liga van Ko-sovo) van Ibrahim Rugova, maar distantieerde zich van de separa-tistische koers van deze partij. De radicalere Partia DemokratikePopullore (pdp, Nationale Democratische Partij) ijverde explicietvoor de erkenning van de Albanezen als constituerende natie envoor Albanese territoriale autonomie binnen Macedonië. Aan hethoofd stond Iljaz Halimi.

Toen bij de eerste ronde van de eerste vrije parlementsverkie-zingen op 11 december 1990 bleek dat de Albanezen bijna uitslui-tend voor Albanese partijen stemden, lokte dat bij de Slavisch-Macedonische kiezers in de tweede ronde op 25 december een na-tionalistische reactie uit, waarvan vooral de vmro-dpmne profi-teerde: deze partij veroverde 38 van de 120 zetels in het parlement.Toch gingen nog 31 zetels naar de sdsm en 19 naar de lpm. DeAlbanese coalitie van ppd en pdp behaalde 22 zetels. Toen deverkozenen geen eensgezindheid over de samenstelling van een re-gering konden bereiken, vormden ze in januari 1991 een kabinetvan (overwegend) partijloze experts – waaronder ook enkele Alba-nezen –, dat in het parlement gesteund werd door de ex-communis-tische partijen. Premier werd de econoom Nikola Kljusev (1927).Op 27 januari 1991 koos het parlement Kiro Gligorov (1917), deéminence grise van de Macedonische politiek en lid van de sdsm,als president. Gligorov, communist van de oude garde, tijdens deoorlog partizaan en medewerker van Tito, had in het communisti-sche Joegoslavië diverse politieke functies vervuld en was in de ja-ren zestig een groot voorstander geweest van economische hervor-mingen. Ljubčo Georgievski van de vmro-dpmne werd vice-pre-sident, Stojan Andov van de lpm voorzitter van het parlement.

Enkele dagen eerder, op 25 januari 1991, had het parlement

Page 167: Macedonië

167

zich het recht toegeëigend om te zijner tijd de onafhankelijkheidvan Macedonië uit te roepen, maar tegelijk gestemd over een plat-form voor onderhandelingen over de toekomst van Joegoslavië. Devmro-dpmne bleef aandringen op onafhankelijkheid zonder meer;president Gligorov en de sdsm zagen vooral de voordelen van hetbehoud van de federatie. Door de eenzijdige onafhankelijkheidsver-klaring van Slovenië en Kroatië op 25 juni 1991 werd de Joegosla-vische optie echter onhoudbaar. De Macedoniërs voelden er even-min als de Bosnjakken voor om in een door Servië gedomineerdeJoegoslavische reststaat te leven. Uit het referendum, gehouden op8 september 1991, bleek dat een grote meerderheid van althans deSlavisch-Macedonische bevolking gewonnen was voor onafhanke-lijkheid, maar een associatie met Joegoslavië – in de vorm van eenconfederatie of toetreding tot een commonwealth van soevereinerepublieken – nog steeds mogelijk achtte (Ackermann 2000: 59).De Albanese partijen boycotten het referendum, omdat ze eenSlavisch-Macedonische staat, noch toetreding tot een Joegoslavischeconfederatie zagen zitten. Daarnaast speelde ook de omstandig-heid, dat zij dreigden van hun Kosovaarse volksgenoten gescheidente worden door een echte staatsgrens, terwijl ze in Joegoslavië hoedan ook binnen de grenzen van één staat leefden. Leden van de-zelfde familie zouden voortaan in twee aparte staten leven. De Mace-donische onafhankelijkheidsverklaring op 17 september 1991 ge-beurde eveneens onder Albanees protest. Twee maanden later, op17 november, proclameerde het parlement de nieuwe MacedonischeGrondwet. De Albanese volksvertegenwoordigers stemden weertegen, omdat ze in de preambule tot de Grondwet een minderheidgenoemd werden en de Grondwet überhaupt nogal zuinig was metcollectieve politieke en culturele rechten voor minderheden. Grie-kenland en Bulgarije zagen in enkele clausules van de Grondweteen legitimatie voor inmenging in hun interne aangelegenheden envoor irredentistische ambities en drongen aan op amendering.

Op 15 januari 1992 erkende de eu Slovenië en Kroatië als on-afhankelijke staten. De erkenning van Macedonië ging niet door;Griekenland, bevreesd voor de echte of vermeende irredentistischeambities van de nieuwe republiek, had verzet aangetekend. In fe-bruari-maart 1992 trok het Jugoslavenska Narodna Armija (jna,Joegoslavische Volksleger) zich uit Macedonië terug. De republiekwas er als enige van de Joegoslavische deelstaten in geslaagd zon-der bloedvergieten de federatie te verlaten. Die geweldloze afschei-

Page 168: Macedonië

168

ding was vooral het resultaat van het staatsmanschap van presi-dent Gligorov. De onafhankelijkheid had echter zware economi-sche gevolgen, want Servië was Macedoniës belangrijkste handels-partner. De breuk met Joegoslavië kostte Macedonië jaarlijks 2,5miljard dollar (Ramet 1995: 225). De situatie werd nog pijnlijkerdoordat Macedonië secuur meewerkte aan de uitvoering van hethandelsembargo, dat de vn-Veiligheidsraad in mei 1992 aan Joe-goslavië oplegde. Bovendien werd Macedonië zelf economisch ge-boycot door Griekenland, dat van de Macedonische regering aller-lei garanties wilde afdwingen. De oppositie stelde de regering ver-antwoordelijk voor de benarde toestand. De vmro-dpmne bleefook moeilijkheden maken over de Grondwet, die naar haar oor-deel te veel rechten gaf aan de minderheden. Op 17 juli 1992 vielhet kabinet-Kljusev na een motie van wantrouwen van de socialis-tische partijen. Er werd een nieuwe coalitie gevormd met de lpmvan Andov, en de twee Albanese partijen, de ppd en de pdp. Crven-kovski, de leider van de sdsm, werd premier.

De Albanezen kregen vier ministeries – een verstandige en deelsgeslaagde poging om de Albanese politici bij het bestuur te betrek-ken en de relaties tussen Slavische Macedoniërs en Albanezen teverbeteren. Maar de spanningen bleven heel groot. De Albaneseontevredenheid over de status van minderheid, met alle implicatiesvoor het gebruik van het Albanees in onderwijs en administratie,bleef bestaan. De internationale gemeenschap maakte zich meerzorgen om de Servische minderheid, die net als in Kroatië en Bosnië-Hercegovina aandrong op de vorming van een Servisch autonoomgebied in Macedonië. Het risico dat de (burger)oorlogen in Kroatiëen Bosnië-Hercegovina en het aanslepende conflict in Kosovo naarMacedonië oversloegen, leek reëel. Gezien de historische betrok-kenheid van de buurlanden bij het lot van Macedonië kon een desta-bilisatie van Macedonië leiden tot een oorlog op de hele Balkan.

Reeds in september 1992 zond de ovse een Spillover Moni-toring Mission to Skopje om toe te zien op de ontwikkelingen aande Macedonisch-Joegoslavische grens en zodoende de ‘overloop’van het Bosnische conflict naar Macedonië te vermijden. De missiemoest ook bijzondere aandacht besteden aan de relaties tussen Sla-vische Macedoniërs en Albanezen in het land. Op 11 december1992 besloot de vn-Veiligheidsraad met Resolutie 795 ‘to establisha presence of unprofor in the Former Yugoslav Republic of Mace-donia to monitor its borders with Albania and the Federal Republic

Page 169: Macedonië

169

of Yugoslavia’. Het ging om een uitbreiding van het mandaat vande United Nations Protection Force (unprofor), die in de loopvan februari 1992 met een peace keeping-opdracht naar Kroatië enlater naar Bosnië gestuurd was, om toe te zien op de uitvoering vande wapenstilstandsakkoorden en om mee te helpen met dedemilitarisering van de United Nations Protected Areas (unpas)en met de organisatie van de terugkeer van de vluchtelingen.unprofor III of unprofor Command in Macedonia moest toe-zicht houden aan de Macedonische grens met Albanië en Joegosla-vië, de stabiliteit van het land versterken door op te treden alspreventiestrijdkracht, en verslag uitbrengen over ontwikkelingendie een bedreiging vormden voor het land. Canadese, Scandinavi-sche en Amerikaanse militairen begonnen aan hun opdracht in ja-nuari 1993, in nauwe samenwerking met de ovse SpilloverMonitoring Mission to Skopje.

Op 31 maart 1994 breidde de vn-Veiligheidsraad met Resolu-tie 908 het mandaat van unprofor Command in Macedonia uitdoor de speciale gezant van de secretaris-generaal in Macedoniëertoe aan te zetten ‘to use his good offices as appropriate to con-tribute to the maintenance of peace and stability in the Republic’.Precies een jaar later, op 31 maart 1995, gaf de vn-Veiligheidsraad,als gevolg van een Kroatische eis, met Resolutie 981 aan de vn-troepen in Macedonië een vernieuwd mandaat. unprofor Com-mand in Macedonia heette voortaan United Nations Preventive De-ployment Force (unpredep). Vanaf 1 februari 1996 hing unpre-dep niet meer af van de United Nations Peace Forces Headquarters(unpfhq) in Zagreb, maar rechtstreeks van de vn. De taken wer-den nogmaals uitgebreid en omvatten voortaan ook ‘measures tobuild confidence’ en ‘selected social and developmental projects’(Ackermann 2000: 118-9). Samen met de ovse Spillover MonitoringMission to Skopje hield unpredep zich voortaan vooral bezig metde relaties tussen Slavische Macedoniërs en Albanezen in Macedonië.Aan het mandaat van unpredep kwam een einde in 1999.

Macedoniës bereidwilligheid om met de vn samen te werkenleidde ertoe dat de republiek op 7 april 1993 onder de naam FormerYugoslav Republic of Macedonia (fyrom) als vn-lidstaat aanvaardwerd. Door de tegenstand van Griekenland bleef officiële erken-ning van de onafhankelijkheid van Macedonië door de eu-lidsta-ten evenwel uit. Steeds meer andere staten echter gingen tot erken-ning over en knoopten diplomatieke betrekkingen aan.

Page 170: Macedonië

170

In oktober 1994 werd president Gligorov met een overweldi-gende meerderheid van 78,4 procent van de stemmen tot presidentherkozen. Voor de parlementsverkiezingen, die in dezelfde maandgehouden werden, meldde zich de coalitie Sojuz za Makedonija (sm,Unie voor Macedonië) aan, bestaande uit de sdsm, nog steeds aan-gevoerd door Branko Crvenkovski, de lpm van Stojan Andov, ende spm van Kiro Popovski. Hun belangrijkste concurrenten warende vmro-dpmne en de Demokratska Partija na Makedonija (dpm,Democratische Partij van Macedonië) van Petar Gošev (1948), nogeen econoom uit de oude communistische nomenclatura, maar nueen overtuigd verdediger van de kleine ondernemer.

De Albanezen in Macedonië konden in 1994 stemmen voor drieAlbanese partijen. De ppd van Nezvat Halili was in februari 1994gesplitst. De partij van de gematigde oude garde, waartoe deAlbanese ministers in de regering behoorden, bleef ppd heten. Deleiding had Xheladin Murati, vanaf juli 1994 Abdurahman Haliti.Tijdens de crisis van 2001 stond Ymer Ymeri aan het hoofd van deppd; in het voorjaar van 2002 werd hij opgevolgd door (opnieuw)Abdurahman Haliti. De radicale leden van de oude ppd hadden alin 1993 een aparte groep gevormd onder leiding van Manduh Thaçi,voorzitter van de partijafdeling in Tetovo. In 1994 stichtten ze dePartia për Prosperitet Demokratik Shqiptarëve (ppdsh, Partij voorDemocratische Voorspoed van de Albanezen). Arbën Xhaferi werdvoorzitter en Menduh Thaçi vice-voorzitter. De ppdsh onderhieldnauwe banden met de Partia Demokratike e Kosovës (pdk, Demo-cratische Partij van Kosovo) van Hashim Thaçi. Als derde Albanesepartij nam de pdp van Iljaz Halimi deel aan de verkiezingen. Tenslotte waren er nog Servische, Turkse en Roma-partijen die naar degunst van de kiezer dongen.

Al tijdens de eerste stemronde tekende een overwinning van desocialistische coalitie sm zich af. De vmro-dpmne en veel buiten-landse commentatoren schreven het succes van de regeringspartijentoe aan massale fraude; ovse-waarnemers echter waren van oor-deel dat de uitslagen geldig waren. De imro-dpmne en de dpmweigerden uit protest aan de tweede stemronde deel te nemen, zo-dat de sm moeiteloos 95 zetels van de 120 zetels in het parlementveroverde (58 voor de sdsm, 29 voor de lpm en acht voor despm). De ppd won tien zetels, de pdp vier, de ppdsh geen. Devoormalige coalitiepartners vormden het nieuwe kabinet; BrankoCrvenkovski werd opnieuw premier. De Albanese partijen kregen

Page 171: Macedonië

171

zoals voorheen vier ministeries. Het aantal Albanese ministers stondniet in verhouding tot het aantal stemmen dat de Albanese partijenbehaald hadden. Ook de lpm kreeg maar vier ministers, al had zebijna het driedubbele aantal stemmen in de wacht gesleept. De lpmverliet mede om die reden in 1996 ontevreden de coalitie en slootzich aan bij de nationalistische oppositie.

In het begin van de regeerperiode van het tweede kabinet-Crvenkovski, in december 1994, culmineerden de spanningen metde Albanese gemeenschap in een gewelddadige krachtmeting vanAlbanese studenten en professoren met de Macedonische orde-strijdkrachten, naar aanleiding van de opening van de ‘illegale’Albanese Universiteit van Tetovo. Er vielen doden. Op 13 septem-ber 1995 werd er eindelijk – en weer vooral door toedoen van pre-sident Gligorov – een interimakkoord bereikt met Griekenland. Derelaties tussen beide landen werden genormaliseerd, maar Mace-donië bleef fyrom heten. Op 3 oktober 1995 werd Gligorov, dieer altijd voor gepleit had om problemen op een geweldloze manierop te lossen, het slachtoffer van een bomaanslag. De daders zijnnog steeds onbekend: Macedonische nationalisten die ontevredenwaren over het akkoord met Griekenland, Albanese nationalisten,de maffia? Hoewel zwaargewond aan het hoofd, stond Gligorovtwee maanden later weer aan het roer van de staat.

Nadat er aan het Griekse veto een einde gekomen was, lag voorMacedonië de weg naar Europa in principe open. Vanaf 1996 konhet land genieten van financiële bijstand in het kader van het phare-programma. In 1997 begonnen onderhandelingen die op 1 januari1998 afgesloten werden met een cooperation agreement tussenMacedonië en de eu. Ook militair oriënteerde Macedonië zich vol-ledig op het Westen: de navo bood immers de beste beschermingbieden tegen de lastige en sterkere buurstaten. In de loop van 1995werd Macedonië lid van het Partnership for Peace Program, datniet-lidstaten betrekt bij de activiteiten van de navo en de aanloopvormt tot volwaardig lidmaatschap van de alliantie. In 1997 werdMacedonië ook lid van de Euro-Atlantic Partnership Council(eapc), een overlegorgaan tussen de navo-lidstaten en de voorma-lige Oostbloklanden. Macedonische militairen namen deel aannavo-oefeningen in Spanje en Griekenland. Macedonië was in 1998ook zelf een keertje gastheer. Het ging toen om een ‘oefening’ dievooral bedoeld was om Joegoslavië te intimideren, dat op dat ogen-blik verwikkeld was in een oorlog met het Ushtria Çlirimtare eKosovës (uçk, Kosovaars Bevrijdingsleger).

Page 172: Macedonië

172

De crisis in Kosovo was in vele opzichten een ramp voor Mace-donië, maar ze bood ook de gelegenheid om de banden met denavo nauwer aan te halen. Toen de vn-Veiligheidsraad op 24 ok-tober 1998 een ovse-verificatiemissie naar Kosovo stuurde om deterugtrekking van het uçk en de Servische ordestrijdkrachten uitKosovo te begeleiden, stemde Skopje ermee in dat in Macedoniëeen extraction force gelegerd werd, die de leden van het verificatie-team in geval van nood te hulp kon komen. In ruil kreeg Macedoniëde belofte dat de navo Macedonië zou beschermen tegen Servischeaanvallen en acties van Albanese separatisten. In de mate van hetmogelijke voerde Macedonië een buitenlands beleid dat omschre-ven werd als positive equi-distance: dezelfde bereidwillige, maarafstandelijke houding ten aanzien van alle buurlanden.

Aan de vooravond van de verkiezingen van oktober-november1998 werd het politieke landschap in Macedonië nogmaals gron-dig herschikt. Een nieuwe partij, het Demokratska Alternativa (da,Democratisch Alternatief) – da betekent in het Macedonisch ook‘ja’ –, probeerde onder leiding van Vasil Tupurkovski (1951), delaatste vertegenwoordiger van Macedonië in de oude Joegoslavischepresidentiële raad, de leemte in het centrum te vullen. Het da vormdeeen coalitie met de vmro-dpmne van Ljubčo Georgievski. Hoe-wel de vmro-dpmne zich in haar verkiezingsprogramma meertoelegde op economische en sociale thema’s – vooral op dat terreinkon zij de regeringspartijen het vuur na aan de schenen leggen –,bleef ze toch ook haar radicaal-nationalistische lijn trouw, vooralten aanzien van de Albanese minderheid. De lpm en de dpm smol-ten samen tot de Liberalno-Demokratska Partia (ldp, Liberaal-Democratische Partij) met aan het hoofd voormalig dpm-leider PetarGošev.23 De Albanese partijen maakten een punt van de positie vanhet Albanees in het onderwijs en de administratie en richtten hunpijlen vanzelfsprekend voornamelijk op de vmro-dpmne. Deppdsh van Arbën Xhaferi en de pdp gingen samen op in de PartiaDemokratike Shqiptare (pdsh, Albanese Democratische Partij),waarvan Arbën Xhaferi de leiding nam.

Het da kwam als grote overwinnaar uit de verkiezingen. Decoalitie won 59 zetels, terwijl de sdsm en de ldp respectievelijkslechts 29 en 4 zetels veroverden. De Albanese partijen ppd en pdshwonnen samen respectievelijk 14 en 11 zetels. Het nieuwe kabinetwerd gevormd door een coalitie van het da, de vmro-dpmne ende pdsh; het werd geleid door Ljubčo Georgievski. De pdsh van

Page 173: Macedonië

173

Xhaferi liet zich pas na bemiddeling van Tupurkovski overhalenom tot de regeringscoalitie toe te treden, want de vmro-dpmne ende pdsh hadden elkaar tijdens de verkiezingscampagne fel bestre-den, en Georgievski en Xhaferi hadden altijd volgehouden nooitmet elkaar te zullen samenwerken. Kwaadsprekers beweerden datde verstandhouding vooral gebaseerd was op de louche deals vande maffia-organisaties, die beide partijen steunden: 30 procent vande ‘zaakjes’ voor de vmro-dpmne en 70 procent voor de pdsh(iwpr, 107, 14.01.2001).

Het nieuwe kabinet werd in de loop van 1999 zwaar op deproef gesteld door de oorlog in Kosovo en Joegoslavië. De maatre-gelen die de internationale gemeenschap en met name de navo namom een einde te maken aan de crisis en om een escalatie naar debuurlanden te verhinderen, maakten dat Macedonië steeds nauwerbij de zaak betrokken werd. Het nieuwe vn-embargo tegen Joego-slavië betekende de zoveelste opdoffer voor de Macedonische eco-nomie. Joegoslavië was goed voor 16 procent van de Macedonischehandel; 90 procent van de uitgevoerde producten ging via Serviënaar West-Europa. De alternatieve routes via Bulgarije en Roeme-nië of Albanië kostten veel tijd en geld.

Militair moest het land zich steeds meer schikken naar de wen-sen van de navo. De Macedoniërs werden gedwongen een deelvan de militaire controle over hun grondgebied, een fundamentelebevoegdheid van elke soevereine staat, af te staan aan de navo. Inde loop van februari 1999 begon de navo in Macedonië met deopbouw van een legermacht langs de grens met Servië (en Kosovo).In mei 1999 bestond de navo-aanwezigheid in Macedonië uit14.000 manschappen, begin juni uit 30.000 manschappen – ietsminder dan drie keer de omvang van het Macedonische leger. Denavo oefende de controle uit over de luchthaven van Skopje en hetMacedonische luchtruim en verkreeg dat haar manschappen inMacedonië juridische immuniteit genoten. navo-soldaten die zichmisdroegen konden niet door een Macedonische rechtbank veroor-deeld worden. Dat gaf in april 2000 aanleiding tot een pijnlijk inci-dent. De Noorse chauffeur, die een verkeersongeval veroorzaaktewaarbij minister Radovan Stojkovski en zijn familie omkwamen,werd door de Noorse autoriteiten beschuldigd van ‘onvoorzichtigrijden’, terwijl de Macedonische wet in zulke gevallen spreekt van‘onvrijwillige doodslag’ en veel strengere straffen uitspreekt. Deaftakeling van Macedoniës soevereiniteit kwam ook tot uiting in

Page 174: Macedonië

174

het gedrag van sommige ambassadeurs in Skopje, die steeds min-der moeite deden om bepaalde conventies in acht te nemen en on-geremd commentaar leverden op allerlei Macedonische interne aan-gelegenheden.

De ontwikkelingen geraakten in een stroomversnelling toen denavo op 24 maart 1999 begon met haar militaire interventie inJoegoslavië. Het protest tegen de bombardementen begon in hetnoorden van het land, in de streek van Kumanovo, onder de plaat-selijke Servische bevolking. Op 25 maart had een gewelddadigebetoging plaats in Skopje. Ze was het initiatief van de MacedonischeServen, maar veel Slavische Macedoniërs sloten zich bij het protestaan en zelfs de Macedonische kerk, die met de Serven geen al tebeste relatie heeft, verleende haar steun. De manifestanten verniel-den voertuigen van de ovse en de navo en brachten schade toeaan de gebouwen van de Franse, Duitse, Britse en Amerikaanseambassade. Niet alleen het eigengereide gedrag van de navo, maarook de opvang van vluchtelingen uit Kosovo, die onder meer doorde navo georganiseerd werd, wekten grote ontevredenheid.

De Slavische Macedoniërs vonden ook dat de navo en hetunhcr te veel levensmiddelen voor de vluchtelingen invoerden inplaats van ze op de Macedonische markt aan te kopen. Dat zou eencompensatie gevormd hebben voor de economische verliezen dieMacedonië leed door het handelsembargo tegen Joegoslavië en voorde kosten, geschat op 1300 miljoen dollar, veroorzaakt door deaanwezigheid van de navo-troepen en de opvang van de vluchte-lingen. Het half miljoen dollar dat de navo in Macedonië per dagspendeerde, had veeleer een ontwrichtend dan een weldadig effectop de Macedonische economie (Drezov 2001: 62-3).

De oorlog in Joegoslavië leidde tot een (eerste) vertrouwenscri-sis tussen de navo en Macedonië. De eu probeerde een en andergoed te maken door in 1999 Macedonië te betrekken bij het StabilityPact for South East Europe, dat stabiliteit en welvaart in de Bal-kanregio wil brengen door het aanmoedigen van regionale samen-werking. Macedonië kreeg honderd miljoen euro als vergoedingvoor de schade, geleden door de navo-aanwezigheid in Macedoniëen de opvang van de Kosovaarse vluchtelingen.

Inmiddels hadden de meningsverschillen over de legitimiteit ende wenselijkheid van de interventie en over de manier waarop devluchtelingen moesten opgevangen worden, geleid tot een nog gro-tere polarisering tussen de Slavische en de Albanese gemeenschap

Page 175: Macedonië

175

in Macedonië, terwijl binnen beide gemeenschappen de kloof tus-sen regerings- en oppositiepartijen en hun respectieve aanhang steedsdieper werd. Dit bleek bij de presidentsverkiezingen van novem-ber-december 1999. In de eerste ronde – op 31 november – ver-sloeg pdsh-kandidaat Muharem Nexhipi (1954) zijn ppd-rivaalMuhamed Halili (1951) met drievierde van de stemmen. Dit succeskón te danken zijn aan het knappe regeringswerk van de pdsh,maar ook aan het vele geld dat tijdens de kiescampagne gespen-deerd werd – geld afkomstig uit ‘handel’ met Kosovo. De kies-campagne ging gepaard met tal van gewelddadigheden, vooral tus-sen leden en aanhangers van de pdsh en de ppd .

In diezelfde eerste ronde behaalden Boris Trajkovski (1956) vande vmro-dpmne, en Tito Petkovski van de sdsm de meeste stem-men, maar geen van beiden had de vereiste absolute meerderheid.Tijdens de tweede (en de partiële derde) ronde behaalde Trajkovskide vereiste meerderheid van de stemmen dankzij de steun van depdsh-aanhangers. Het feit dat Trajkovski een methodist was enniet behoorde tot de erg anti-Albanese Macedonische kerk, maaktehem aanvaardbaarder voor de Albanese kiezers. Weer kwam hettot handgemeen, nu ook tussen pdsh- en sdsm-aanhangers. Desdsm-leiding dacht er op 5 december zelfs over de verkiezingen teboycotten, maar ze zag daarvan af onder druk van eu-diplomaten,die Trajkovski graag als president van Macedonië verkozen wildenzien. Om dezelfde reden, zo werd beweerd, bedekte de internatio-nale gemeenschap de vele gevallen van fraude en intimidatie die deovse-waarnemers hadden gesignaleerd, met de mantel der liefde.De gevolgen waren echter verreikend. De vmro-dpmne verloordoor de steun die haar kandidaat van de Albanezen gekregen hadnog meer krediet bij haar Slavisch-Macedonische aanhang en werdnog afhankelijker van de pdsh. De sdsm kwam radicaler anti-Albanees uit de stembusslag. De pdsh tenslotte was door haar steunaan een Macedonische kandidaat, en dan nog één van de vmro-dpmne, kwetsbaarder geworden voor kritiek van de ppd (Drezov2001: 65-68).

In de loop van 1999 moest unpredep, dat in de afgelopen ja-ren zijn deugdelijkheid bewezen had, Macedonië verlaten. Chinahad zich verzet tegen een verlenging van het mandaat: het was boosop Macedonië omdat het op 27 januari 1999, in ruil voor een mil-jard dollar aan investeringen (die er nooit gekomen zijn) Taiwanhad erkend als onafhankelijke staat. De grens tussen Kosovo en

Page 176: Macedonië

176

Macedonië werd zo lek als een mandje. Naast drugs werden vanaftoen op grote schaal wapens de grens over gesmokkeld.

De eindeloze rij communautaire brandjes die telkens opnieuwmoesten geblust worden, maakten dat van de beloofde economi-sche hervormingen, die coalitiepartner da zo nauw aan het hartlagen, nauwelijks iets terechtkwam. De sociale omstandigheden,waarin de meerderheid van de Macedonische burgers moest leven,bleven even erbarmelijk als voordien. De regeringspartijen kregende rekening al bij de communale verkiezingen op 10 september2000 gepresenteerd. De sdsm en de ppd speelden de nationalisti-sche kaart. De sdsm hekelde de toegevingen die de vmro-dpmneaan ‘de minderheden’ deed, wat maakte dat veel Albanezen in detweede ronde, toen het erop aankwam, voor de vmro-dpmne stem-den. De ppd beschuldigde de pdsh ervan de Albanese belangen teverkwanselen. De regeringspartijen grepen naar intimidatie en ge-weldplegingen. In een aantal gemeenten in het westen en noordenvan Macedonië ging het er vooral tussen de pdsh en de ppd hardaan toe. Terwijl de vmro-dpmne maar met moeite overeind bleef,slaagde de pdsh erin zijn electorale positie te handhaven. Dit wektebij de Slavische Macedoniërs opnieuw de indruk dat vooral deAlbanese politici met de gang van zaken hun profijt deden.

Zo zag het Macedonische politieke landschap eruit aan de voor-avond van de grote crisis van 2001.

Page 177: Macedonië

177

10

Land in de wachtkamer

EEN LAND IN DE WACHTKAMER, noemde president KiroGligorov Macedonië toen de eu in januari 1992 weigerde het

land samen met Slovenië en Kroatië officieel te erkennen. Macedoniëzit op vele manieren ‘in de wachtkamer’. Met Griekenland moetnog een definitieve regeling voor de officiële naam van het landgevonden worden. Bulgarije heeft de Macedonische staat en impli-ciet ook het bestaan van een Macedonische natie en taal erkend,maar de volledige aanvaarding van de Macedoniërs als een apartenatie met haar eigen taal en geschiedenis door (het grootste deelvan) de intelligentsia en de publieke opinie laat nog op zich wach-ten. Of er voor de problemen met de Albanese gemeenschap inMacedonië een blijvende oplossing gevonden zal worden – eenkwestie waarvan het voortbestaan van de Macedonische staat ingrote mate afhangt –, valt eveneens nog af te wachten. Alleen Serviëen de Serven lijken zich bij het bestaan van een Macedonische staatneergelegd te hebben.

Page 178: Macedonië

178

Servië en de Serven

Toen in de late jaren tachtig de Joegoslavische federale regeringaan gezag inboette en de deelstaten assertiever werden, namen despanningen tussen Servië en Macedonië toe. Op 2 augustus (Ilinden)1990 organiseerde de piepjonge vmro-dpmne in het Prohor-Pčin-skiklooster op het grondgebied van de Republiek Servië een plech-tigheid om de stichting – in datzelfde klooster, 46 jaar eerder – vande sr Macedonië te herdenken. Het klooster bevindt zich in eenkleine Servische inham in Macedonië en werd altijd al om geogra-fische en historische redenen door de Macedoniërs opgeëist. DeJoegoslavische ordestrijdkrachten grepen in en er vielen harde klap-pen. De Macedonische regering, waarin de Communistenbond vanMacedonië nog steeds de dienst uitmaakte, stuurde niet aan op eenconfrontatie. Ze was misschien niet opgezet met Milošević, maarwilde nog meer spanningen in Joegoslavië liever vermijden. Mace-donië koos ook pas voor onafhankelijkheid nadat Kroatië en Slo-venië aangekondigd hadden de federatie te zullen verlaten en demachtsevenwichten binnen Joegoslavië daardoor grondig verstoordwerden.

Deze ‘voorgeschiedenis’ had zijn impact op de besprekingen,die president Gligorov na de onafhankelijkheidsverklaring van Ma-cedonië op 17 september 1991 voerde met het Federaal Secreta-riaat voor Nationale Defensie over de terugtrekking van het Joe-goslavische leger, het jna, uit Macedonië. In februari-maart 1992verliet het jna de republiek zonder incidenten, maar nam – in weer-wil van de gemaakte afspraken – alle materieel mee, behalve deradarinstallatie op de luchthaven van Petrovac bij Skopje en de(bescheiden) uitrusting van de Macedonische Territoriale Defen-sie.24 Macedonië moest zijn leger van nul opbouwen en dat terwijleen wapenembargo bestond voor het hele grondgebied van ex-Joe-goslavië. De zwakte van de Macedonische strijdkrachten zou ooktijdens het conflict met de Albanese rebellen in 2001 nog blijken.

Na de terugtrekking van het jna bleef de angst voor eenServische interventie bestaan. De krant Nova Makedonija (NieuwMacedonië) had Servië er op 20 mei 1990 al van beschuldigd partijte kiezen voor Griekenland in het conflict dat Macedonië met datland had over de Slavisch-Macedonische minderheid. Die argwaanwas niet ongegrond. Radicale Servische nationalisten beschouw-den de Macedoniërs nog steeds als Serven; ze waren het eens met

Page 179: Macedonië

179

het Griekse standpunt dat een Macedonische natie niet bestond. Ercirculeerden geruchten over plannen van Servië en Griekenland omMacedonië onder elkaar te verdelen – al was het onduidelijk welkplezier Griekenland kon beleven aan de aanwezigheid (bij een fifty-fifty verdeling) van meer dan een half miljoen Macedoniërs en twee-honderdduizend Albanezen binnen haar grenzen. Ook het krank-zinnige idee dat Slobodan Milošević einde juni 1992 voor de Grieksemedia lanceerde om een Grieks-Servische federatie te stichten, ver-grootte de onzekerheid van de Macedoniërs over hun toekomst,want zo’n federatie zou geografisch en politiek geen ruimte latenvoor een onafhankelijk Macedonië. In november 1993 zei Miloševićop een persconferentie met de Griekse minister van BuitenlandseZaken Karolos Papoulias dat gezien het separatisme van de Mace-donische Albanezen, het probleem van de erkenning van Macedoniëbinnenkort zichzelf zou oplossen omdat er niets meer te erkennenzou zijn. Ten slotte bestond er geen eensgezindheid over de Joego-slavisch-Macedonische grens. Langs die grens hadden in die jarenvele tientallen incidenten plaats, waarbij Joegoslavische militairenhet Macedonische grondgebied binnendrongen (Ackermann 2000:72; Ramet 1995: 219).

Ondertussen veroorzaakte ook de Servische minderheid inMacedonië problemen. Deze minderheid bood Servië het ideale voor-wendsel om zich met de Macedonische interne aangelegenheden teblijven bemoeien. De volkstellingen van 1991 en 1994 brachtenrespectievelijk 42.775 en 39.260 Serven aan het licht – circa 2 pro-cent van de totale bevolking (Friedman 1996: 90). Volgens VojislavŠešelj en andere radicale Servische nationalisten echter waren álleMacedonische Slaven Serven en was Macedonië een integraal on-derdeel van Groot-Servië. ‘Gematigde’ Servische nationalisten schat-ten het aantal Serven in Macedonië op 300.000 à 500.000. Ze warenvan oordeel dat de Serven in Macedonië gediscrimineerd werdenen recht hadden op een eigen, autonoom gebied.

De Serven organiseerden zich al in 1990 in de DemokratskaStranka Srba Makedonije (dssm, Democratische Partij van de Ser-ven van Macedonië), geleid door Dragiša Miletić, en in andere or-ganisaties, die morele en financiële steun kregen uit de RepubliekServië. De Serven in Macedonië eisten met naam en toenaam teworden genoemd als ‘nationaliteit’ in de Grondwet. In de opsom-ming van de ‘nationaliteiten, die dezelfde rechten genoten als deMacedoniërs’ in de preambule tot de Grondwet kwamen om een of

Page 180: Macedonië

180

andere niet al te verstandige reden de Albanezen, Turken, Vlachenen Roma wél, maar de Serven níét voor. Verder wilden de Servenonderwijs in de eigen taal, vrijheid van religie (dat wil zeggen, aan-sluiting bij het Patriarchaat van Servië) en radio- en televisieuitzen-dingen in het Servisch. Net als de Albanezen boycotten ook zij in1991 het referendum over onafhankelijkheid dat de Macedonischeregering georganiseerd had. Maar het meest onrustbarend was datde Serven, het voorbeeld volgend van hun volksgenoten in Kroatië,begin maart 1992 in het noorden van Macedonië in dertien ge-meenten hun eigen Servische autonoom gebied ‘organiseerden’. Inde ‘hoofdstad’ Kučevište hesen ze op de eerste dag van het jaar1993 Servische vlaggen en hingen portretten van Milošević op, diedoor de Macedonische politie tijdens een handgemeen verwijderdwerden. De volgende dag barricadeerden Serven de toegangswegentot de stad. Maar er daagden geen Servische burgermilities op en deafscheiding van de ‘Servische Republiek’ in Macedonië ging nietdoor.

Ook de Servische kerk deed haar duit in het zakje. In plaats vanna de onafhankelijkheid van Macedonië eindelijk over te gaan totde erkenning van het onafhankelijke Macedonische aartsbisdom,stichtte ze een soort van aartsbisdom in Niš, dat ook gezag zouuitoefenen over alle ‘voormalige Servische bisdommen’ tot de aan-stelling van een nieuwe (Servische) bisschop van Skopje. Dat is uit-eindelijk niet gebeurd, maar veroorzaakte wel de nodige spannin-gen (Poulton 1995: 181).

Ondanks deze moeilijkheden begonnen Joegoslavië en Mace-donië in maart 1993 onderhandelingen over economische samen-werking, toltarieven en andere wederzijdse verplichtingen – onder-handelingen, die uitzicht boden op een normalisering van de be-trekkingen. Toen de vn-Veiligheidsraad echter in mei van hetzelfdejaar het handelsembargo tegen Joegoslavië verhardde, kon Mace-donië niet anders dan daaraan meewerken en de samenwerkingmet Joegoslavië opgeven, ten einde de nakende erkenning van hetland door de vn niet in het gedrang te brengen.

In de zomer van 1993 bemiddelde de Working Group on Ethnicand National Communities van de International Conference onthe Former Yugoslavia (icfy, opgericht in augustus 1992) een ak-koord tussen de dpsm. Daarin kregen de Serven de rechten waar-over nationale minderheden krachtens internationale verdragenmoeten beschikken. Helemaal van de baan waren de problemen

Page 181: Macedonië

181

daardoor niet. De regio rond Kučevište, waar de grootste concen-tratie Serven leefde, bleef in grote mate ontsnappen aan de controlevan de Macedonische overheid. Af en toe laaiden de gemoederenop, zoals in 1995 toen Dragiša Miletić voorstelde om de Servischevluchtelingen uit de Kroatische Krajina onderdak te geven in deServische regio in Noord-Macedonië. Dezelfde Miletić hield er ookvan de Macedoniërs te jennen door de Republiek Macedonië syste-matisch fyrom te noemen. De Macedonische Serven bezorgdenook de internationale gemeenschap en in het bijzonder de navoveel overlast tijdens de oorlog in Joegoslavië in 1999. Zo namen zeeen navo-patrouille gevangen en leverden ze uit aan Belgrado(Ackermann 2000: 85-87).

In het zog van het Vredesakkoord van Dayton in december 1995erkende Servië op 8 april 1996 officieel de Macedonische onafhan-kelijkheid. In de loop van de volgende jaren sloten beide landen talvan akkoorden, die vooral de economische samenwerking moestenbevorderen. De grensgeschillen bleven bestaan tot na de val vanMilošević begin oktober 2000. Pas in februari 2001 werden namaanden onderhandelen de laatste problemen opgeruimd. De kleineregio rond Tanuševci, gelegen bij het punt waar Servië, Kosovo enMacedonië elkaar raken, en jarenlang een soort van niemandslandonder de controle van unpredep, kwam definitief in Macedonischbezit.

Bulgarije en de Bulgaren

De val van het communistische regime in Bulgarije op 10 novem-ber 1989 vormde het begin van een democratiseringsproces waar-bij aan nationalistische gevoelens – Bulgaarse én Macedonische –vrijer uiting kon gegeven worden. Daarvoor zorgden ook de vrijepers en de vrije markt. De Bulgaarse publicaties over Macedoniëhadden over het algemeen dezelfde teneur als voordien, maar hetaantal nam toe en het intellectuele niveau af. De opeenvolgendeBulgaarse regeringen echter, van welke politieke kleur ook, namenten aanzien van de ‘Macedonische kwestie’ zoals ze zich op heteinde van de 20e eeuw aandiende, in de regel een bijzonder gema-tigd en pragmatisch standpunt in. In de nationalistische heksenke-tel in die tijd was Bulgarije – wijs geworden door zijn ‘nationalecatastrofes’, of erop uit bij de eu en de navo een wit voetje tehalen – ‘een factor van rust en stabiliteit op de Balkan’.

Page 182: Macedonië

182

Enkele groeperingen in Bulgarije brachten ook allerlei Macedo-nische eisen naar voren. Wát en meer nog wíé deze groeperingenprecies voorstelden is niet makkelijk te achterhalen. Bij de Bulgaarsevolkstelling van 1991 was het in principe niet mogelijk zich zondermeer als ‘Macedoniër’ te laten registreren. Uiteindelijk werden10.803 Macedoniërs geteld, waarvan er 6000 Bulgaars als hunmoedertaal vermeldden. Uit een onderzoek van het Bulgaarse Cen-ter for the Study of Democracy bleek in 1991 dat binnen de leef-tijdsgroep van 18 tot 25 10,3 procent zichzelf nadrukkelijk identi-ficeerde als Macedonisch en 12,6 procent als Bulgaars. Binnen deleeftijdsgroep van 26 tot 45 was dat respectievelijk 23,1 en 38 pro-cent. In de leeftijdsgroep 46 en ouder beschouwde 66 procent zichals Macedoniër. De stelling ‘De Macedoniërs van Pirin maken, netals alle andere Macedoniërs overal ter wereld, deel uit van deMacedonische natie’ had de meeste verdedigers binnen de leeftijds-groep van 18 tot 25, terwijl de stelling ‘Alle Macedoniërs zijn Bul-garen, zelfs die in de sr Macedonië’ binnen de leeftijdsgroep 46 enmeer de meeste aanhangers telde (Stoyanova-Boneva e. a. 2000:244-5). De gegevens zijn erg tegenstrijdig. Het bleek ook dat veelbevraagden niet konden (wilden? durfden?) aangeven wat het on-derscheid tussen Bulgaren en Macedoniërs precies was, en waaromzij zich als het ene of het andere beschouwden. Sommigen wetendat aan het turbulente verleden van de regio en de propaganda.Eén bevraagde vertolkte waarschijnlijk de mening van velen methet antwoord: ‘Voor de meeste mensen hier is het niet van belangtot welke nationaliteit ze behoren. Belangrijk is een fatsoenlijkelevensstandaard, verder kan het hun niet schelen of ze Macedoniërszijn of wat dan ook.’ (Stoyanova-Boneva e. a. 2000: 246).

In april 1990 werd in Blagoevgrad, de ‘hoofdstad’ van BulgaarsMacedonië, de Obedinena Makedonska Organizacija ‘Ilinden’(omo Ilinden, Verenigde Macedonische Organisatie Ilinden) ge-sticht, een federatie van kleine culturele en politieke organisaties,die opkwam voor de erkenning van de Macedonische minderheidin Bulgarije, haar rechten en haar taal. Radicalere leden eisten deaanhechting van het Bulgaarse bisdom van Nevrokop bij de Mace-donische autocefale kerk en de hereniging van de drie Macedonischegebiedsdelen. Onder de grote partijen in Bulgarije, die in die tijdover alles met elkaar ruzie maakten, bleek ten aanzien van de‘Macedonische kwestie’ een roerende eensgezindheid te bestaan.Op 14 februari 1990 verklaarden zowel de toenmalige leider van

Page 183: Macedonië

183

de bkp, Aleksandar Lilov, als de leider van de Sajuz na Demo-kratičeskite Sili (sds, Unie van Democratische Krachten), Željo Že-lev, reagerend op een oproep van de Joegoslavische minister vanBuitenlandse Zaken om de Macedonische minderheid in Bulgarijete erkennen, dat er voor hen geen Macedonische minderheid be-stond: Macedoniërs waren Bulgaren. Op 26 februari organiseerdede discussiegroep Vardarska Makedonija (Vardar-Macedonië, ‘Joe-goslavisch Macedonië’) in Blagoevgrad een massabijeenkomst omzijn instemming te betuigen met het standpunt van de Bulgaarseleiders. Erg massaal was de massabijeenkomst overigens niet. Demeeste Bulgaren baarden de ineenstortende economie en de poli-tieke chaos in Bulgarije meer zorgen dan de ‘Macedonische kwes-tie’. Pro-Bulgaarse Macedonische organisaties zoals het reeds ge-noemde Vardarska Makedonija, en Mati Bolgarija (Moeder Bulga-rije), die de ‘gedwongen assimilatie’ van de Bulgaarse bevolking inJoegoslavisch Macedonië aanklaagden, hadden slechts een geringeaanhang. Die verenigingen schaarden zich al in 1990 onder de koe-pel van de Sajuz na Makedonskite Družestva (Unie van de Mace-donische Verenigingen). Later voegden ze ‘vmro’ aan hun naamtoe, en tenslotte heetten ze alleen nog ‘vmro’. Zo bestonden er inBulgarije en Macedonië twee verschillende ‘Macedonische’ poli-tieke organisaties die vmro heetten – de ene van Bulgaarse en deandere van Macedonische nationalisten. De Bulgaarse Macedonië-ijveraars werden geïnspireerd door een lang interview met de stok-oude Ivan Mihajlov in een populaire Bulgaarse televisieshow. Hetgerucht ging dat de vmro beschikte over gewapende milities dieklaarstonden om Macedonië te helpen verdedigen tegen Albane-zen, Grieken en Serven.

De Macedonische nationalisten in Bulgarije deden aanvanke-lijk meer van zich spreken dan de vmro. Wat omo Ilinden in deogen van de Bulgaren vooral gevaarlijk maakte, was niet haar – albij al geringe – aanhang, maar de echte of vermeende samenwer-king met de Macedoniërs in Joegoslavië. Op een belangrijke bij-eenkomst van Bulgaarse Macedoniërs in het Roženklooster in Zuid-Bulgarije op 22 april 1990 waren ook vertegenwoordigers uit desr Macedonië aanwezig. Dat sterkte de Bulgaren in hun overtui-ging dat omo Ilinden door ‘de Joegoslaven’ werd gefinancierd engemanipuleerd. omo Ilinden slaagde er niet in om zich – zoals wet-telijk vereist – officieel te laten registreren. Dat kwam doordat debevoegde instantie de doelstellingen van de organisatie in strijd

Page 184: Macedonië

184

achtte met de Grondwet, die de territoriale integriteit van Bulgarije‘onschendbaar’ noemde. omo Ilinden werd ervan verdacht een stukgrondgebied van Bulgarije te willen losmaken. Leiders van de orga-nisatie, verzamelaars van handtekeningen onder pro-Macedonischepetities en dergelijke werden soms voor korte tijd geïnterneerd, be-roofd van hun reispassen en gesard met nog andere ‘narigheden’uit de tijd van ‘het totalitarisme’. Vreedzame bijeenkomsten wer-den door de politie verhinderd en de deelnemers opgepakt – eenpraktijk die voor het Hof in Straatsburg aangeklaagd werd. Tij-dens de herdenking van de Ilinden-opstand op 3 augustus 1990herhaalde Željo Želev, voordien oppositieleider en op dat momentkersvers president van Bulgarije, dat de Macedoniërs Bulgaren warenen citeerde daarbij een brief van een pro-Bulgaarse organisatie inMacedonië, waarin hetzelfde stond. Deze organisatie was de Vere-niging van Bulgaren in Vardar-Macedonië, die kort daarvoor inSkopje gesticht was. De brief, waarvan de inhoud op 4 augustus inde media openbaar gemaakt werd, bevatte een oproep tot het Bul-gaarse volk en de Bulgaarse regering om de Bulgaren in Macedoniëniet in de steek te laten. Het was nu de beurt aan Skopje om Bulga-rije te beschuldigen van inmenging in de interne aangelegenhedenen manipulatie.

Ondanks deze spanningen steunde Bulgarije het onafhankelijk-heidsstreven van Macedonië van ganser harte, maar niet helemaalte goeder trouw. In september 1991 deed Bulgarije een door Grie-kenland georganiseerde Balkanconferentie over de Macedonischekwestie afstellen, omdat Macedonië niet uitgenodigd was. Op 16januari 1992, een dag nadat de eu de onafhankelijkheid van Sloveniëen Kroatië erkend had, erkende Bulgarije als eerste land ter wereldde onafhankelijkheid van de Republiek Macedonië – onder dienaam. Op 6 februari volgden Turkije en de Republiek van Noord-Cyprus (die zelf alleen door Turkije erkend was). Turkije en Noord-Cyprus wilden daarmee Griekenland een hak zetten, dat alles deedom de internationale erkenning van Macedonië te verhinderen.Bulgarije wilde Macedonië vooral losweken uit het Joegoslavischestaatsverband en van Servië, en als ‘grote broer’ invloed verwervenop de ontwikkelingen in de jonge republiek. Bulgarije erkende wélde Macedonische staat, maar niet het bestaan van een Macedonischenatie of een Macedonische taal. Voor Bulgarije bestonden er op diemanier op de Balkan twee Bulgaarse staten die – dat was de heime-lijke droom van de Bulgaarse nationalisten – op langere termijn net

Page 185: Macedonië

185

als de twee Duitslanden ‘herenigd’ zouden worden. De haast waar-mee de erkenning gebeurde, moet voor een deel ook toegeschrevenworden aan de presidentsverkiezingen die op dat moment in Bul-garije voor de deur stonden: Željo Želev, kandidaat voor een tweedetermijn, wilde in patriottisme niet onderdoen voor zijn rivaal VelkoValkanov, kandidaat van de ex-communistische Balgarska Socialis-tičeska Partija (bsp, Bulgaarse Socialistische Partij). Hoe dan ookbleek de ‘Macedonische kwestie’ voor de Bulgaarse politieke elitebelangrijk genoeg om er een diplomatieke aanvaring met het be-vriende Griekenland voor te riskeren. Athene herinnerde Bulgarijeer fijntjes aan dat het ‘op weg naar Europa’ de steun van Grieken-land nodig had. Vooral de bsp had veel kritiek op de beslissing vanŽelev, omdat die de sinds vele jaren voortreffelijke betrekkingenvan Bulgarije met Griekenland – en van een aantal bsp-leden metGriekse zakenlui – in het gedrang bracht. Bulgarije stelde het aan-knopen van volwaardige diplomatieke relaties met Skopje dan ookmaar uit tot na de erkenning van Macedonië door de eu.

Bulgarije had, zoals in het diplomatieke verkeer gebruikelijk,een staat erkend, en geen volk. Het punt of er al dan niet een Mace-donisch volk bestond, kon in de diplomatieke contacten tussenBulgarije en Macedonië dan ook tamelijk makkelijk omzeild wor-den. Alleen moesten er bij die contacten gesprekken gevoerd wor-den en officiële documenten ondertekend. De Macedoniërs wildendaarbij per se gebruikmaken van het Macedonisch; de Bulgarenweigerden hun handtekening te zetten onder een document in een‘niet-bestaande’ taal. Dat leidde soms tot groteske situaties. In 1993maakte de Macedonische premier Crvenkovski bij een ontmoetingmet zijn Bulgaarse collega Ljuben Berov gebruik van een tolk – inBulgaarse ogen een provocatie. Een jaar later verzocht de Bulgaarsepresident Željo Želev bij een ontmoeting met zijn Macedonischecollega Kiro Gligorov diens tolk te zwijgen, omdat hij – Želev –alles verstond. Een twintigtal akkoorden tussen Bulgarije en Mace-donië, van belang voor de economische samenwerking tussen beidestaten, ging niet door omdat de partijen het niet eens konden wor-den over de taal van de documenten.

Een andere bron van spanningen bleef de Macedonische min-derheid in Bulgarije. Erkenning van de Macedonische natie en taalin Macedonië kon Bulgarije in een situatie brengen, waarin het nogmaar moeilijk uit kon onder de erkenning van een Macedonischeminderheid binnen zijn eigen grenzen. Net als Griekenland drong

Page 186: Macedonië

186

Bulgarije aan op de amendering van artikel 49 van de MacedonischeGrondwet, dat de Republiek opdroeg te waken over de rechten vanburgers van Macedonische afkomst in het buitenland. Bulgarijevreesde net als Griekenland dat dit artikel de deur openzette voorinmenging in zijn interne aangelegenheden. De samenwerking vanomo Ilinden met organisaties in de Republiek Macedonië en deechte of vermeende financiële steun die de vereniging uit Skopjeontving, leken die vrees te rechtvaardigen.

Onder de Bulgaren die zich nog door de Macedonische kwestielaten opwinden, bestaat dezelfde dubbelheid als vóór de TweedeWereldoorlog. Sommigen staan dicht bij de oude ‘federalisten’ enkunnen leven met een onafhankelijk Macedonië, op voorwaardedat de Macedoniërs daarin ‘kunnen zijn wat ze werkelijk zijn: Bul-garen’. Meer radicale Macedonië-ijveraars denken veeleer in de ir-redentistische lijn van het oude vk. Ze gaan ervan uit dat Macedo-nië in de toekomst ooit deel zal uitmaken van Bulgarije. Tot dezestroming behoort de (Bulgaarse) vmro, die zich in de loop derjaren ontpopt heeft als een rechts-nationalistische, om niet te zeg-gen fascistoïde partij: tegen minderheden, tegen ‘sekten’ (dat zijnalle andere kerken dan het Patriarchaat van Bulgarije), tegen deafschaffing van de doodstraf, voor zero tolerance en gek op natio-nalistische meetings met veel vlagvertoon. In de ‘Macedonischekwestie’ heeft ze haar hoop onder meer gesteld op de schaarse le-den van de ‘Vereniging van Bulgaren in Vardar-Macedonië’. Elkemanifestatie van deze club ziet de vmro als een hoopvol teken.Het is overigens, weer net als voor de Tweede Wereldoorlog, ondui-delijk in hoeverre de ‘gematigde’ Bulgaren niet via een omweg het-zelfde doel van ‘nationale eenwording’ nastreven als de radicalere.

De relaties tussen Bulgarije en Macedonië, die nooit slecht wa-ren, verbeterden nog aanzienlijk toen in 1997 in Bulgarije de op-positiepartij sds – in een coalitie met de vmro – en in 1998 inMacedonië de vmro-dpmne de verkiezingen wonnen. SommigeBulgaarse Macedonië-ijveraars, die nog steeds in de waan ver-keerden dat het Macedonische nationalisme louter een Servischeuitvinding was, gingen ervan uit dat enkel de ‘pro-Servische’ ex-communistische regeringspartijen in Macedonië tot dan toe de‘terugkeer’ van de Macedoniërs in de schoot van de Bulgaarsenatie verhinderd hadden; ze verwachtten dat de vmro-dpmnemeer zou voelen voor de ‘eenwording’ – staatkundig of cultureel– van Macedoniërs en Bulgaren. Dat viel tegen. De vmro-dpmne

Page 187: Macedonië

187

was wel minder anti-Bulgaars dan de sdsm, maar ze is vooral erganti-Servisch, en dat betekent niet per se ook pro-Bulgaars. IvanKostov en Ljubčo Georgievski, premiers van respectievelijk Bul-garije en Macedonië, voerden een beleid dat in de eerste plaatsgericht was op de integratie in de Europese instellingen en de navo,en daarom hechtten ze veel belang aan goede relaties met de buur-landen en aan regionale samenwerking, ook met elkaar. In februari1999 tekenden beide landen een indrukwekkende gezamenlijkeverklaring over bilaterale economische, diplomatieke, militaire enculturele samenwerking. De verklaring werd ondertekend in ‘deofficiële talen van de beide landen – in het Bulgaars volgens deBulgaarse grondwet en in het Macedonisch volgens de Mace-donische Grondwet’ (Waters 1999). Zo had Bulgarije, zij het nogsteeds min of meer impliciet, het bestaan van een Macedonischetaal erkend – en daarmee ook van een Macedonische natie. Al-thans, zo begrepen de Macedoniërs het, want Bulgaarse hardlinersgingen ervan uit dat er helemaal niets erkend was: mocht de Mace-donische Grondwet het Duits de officiële taal noemen, dan hadBulgarije het Duits erkend (Stoyanova-Boneva e. a. 2000: 255).Skopje beloofde in de toekomst geen zaak meer te zullen makenvan de Macedonische minderheid in Bulgarije. Het akkoord maak-te de weg vrij, niet alleen voor een nauwere economische samen-werking, maar ook voor de publicatie van vertalingen uit elkaarstalen, de invoer en verkoop van elkaars kranten en tijdschriften,en voor een meer ontspannen houding ten aanzien van de ‘Mace-donische kwestie’ in publieke debatten. In Bulgaarse ontspan-ningsprogramma’s op televisie worden er met artiesten uit Macedo-nië al eens geforceerde grapjes over ‘de kwestie’ gemaakt. Bij zulkegelegenheden blijkt ook dat Bulgaren de Macedonische standaard-taal veel minder vlot begrijpen dan ze zelf graag geloven.

De Bulgaarse publieke opinie inzake Macedonië is niet erg mili-tant meer, maar verandert traag. De Bulgaren werd de idee datMacedonië Bulgaars is decennialang vanaf de basisschool ingewre-ven en een stroom films, romans, krantenartikelen, toespraken, her-denkingen en dergelijke hebben de leerstof veranderd in een vasteovertuiging. Intellectuelen, die nakomelingen zijn van immigran-ten uit Grieks en Joegoslavisch Macedonië spelen daarbij een be-langrijke rol. Hun voorouders hebben voor hun Bulgaarse overtui-ging geleden en die met des te meer kracht op hun kinderen enkleinkinderen overgebracht. Die kinderen en kleinkinderen hebben

Page 188: Macedonië

188

in Bulgarije hun Macedonische erfenis omgezet in ‘symbolisch ka-pitaal’. Twijfel aan het Bulgaarse karakter van de bevolking vanGrieks en Joegoslavisch Macedonië ervaren zij als een aanslag ophun intellectuele integriteit en hun sociale positie. De historici enamateur-historici onder hen hebben het discours over Macedoniëgemonopoliseerd. Ze hebben zichzelf afgesloten voor een modernesociologische benadering van het Macedonische natievorming enklampen zich vast aan een 19e-eeuws primordialisme. Voor henwas, is en blijft Macedonië Bulgaars, en ze laten geen kans voorbij-gaan om die mening ook in de media te ventileren. De meest onver-moeibare onder hen, Božidar Dimitrov, auteur van onder meerDesete laži na makedonizma (De tien leugens van het Macedonisme,Sofia 2000), is tevens directeur van het Bulgaarse Nationale Histo-rische Museum – wat aantoont hoezeer de ontkenning van het be-staan van een Macedonische natie nog steeds deel uitmaakt van deBulgaarse officiële nationale ideologie.

De officiële registratie van omo Ilinden is ongedaan gemaakt.omo Ilinden Pirin – Pirin is ongeveer de afkorting van het Bul-gaars voor ‘Partij voor Economische Ontwikkeling en Integratievan de Bevolking van Pirin’ – blijft eveneens verboden. De Macedo-nische organisaties in Bulgarije hebben de Bulgaarse staat daaromaangeklaagd bij het Hof voor de Mensenrechten in Straatsburg engelijk gekregen.

De Bulgaren in Macedonië – volgens de volkstelling van 19941547 individuen (Friedman 1996: 90) – hebben zich verenigd in deculturele vereniging Radko, genoemd naar de geprefereerde schuil-naam van hun grote held Ivan Mihajlov. De vereniging stelt zichonder meer tot doel ‘to raise and to affirm the entity of the Mace-donian Culture and centuries old declaration by the Slaves fromMacedonia as Bulgarians’, zoals op de klunzige website te lezen is.De Macedonische autoriteiten beschuldigen Bulgarije ervan via zijnambassade in Skopje Radko te steunen. Ook Radko is verboden enMacedonische burgers die zich Bulgaren noemen, kunnen nog steedsvervolgd worden.

Griekenland

De opstoot van nationalisme, waarmee het desintegratieproces vanJoegoslavië gepaard ging, leidde er in de sr Macedonië toe dat het

Page 189: Macedonië

189

lot van de Macedoniërs buiten de republiek het voorwerp werdvan bijzondere aandacht. Die ging soms gepaard met veel irreden-tistisch verbaal geweld. In 1989 scandeerden de supporters van fcVardar Solun e naš (Thessaloniki is van ons). Half februari 1990protesteerden in Skopje 150.000 mensen tegen de behandeling vande Macedonische minderheid in Albanië, Bulgarije en Griekenland.Aanleiding vormde het officiële bezoek dat de Griekse premierKonstandinos Mitsotakis op 20 februari aan Belgrado zou bren-gen. Ook het discriminerende Griekse visumbeleid wekte de wrevelop. Op 19 mei 1990 blokkeerden boze Macedoniërs gedurende tienuur de Joegoslavisch-Griekse grensovergangen, met de morele steunvan de Macedonische regering, maar tot groot ongenoegen van Bel-grado. De verzamelde massa werd toegesproken door onder meerGeorgi Solunski (Georgi van Thessaloniki!), een van de leiders vanhet Bulgaarse omo Ilinden. Vanaf half juni 1990 eiste Griekenlanddat alle bezoekers uit Joegoslavië konden aantonen te beschikkenover 1000 Amerikaanse dollar – voor Joegoslaven een astronomischbedrag.

Het groeiende nationalisme in de sr Macedonië en de moge-lijkheid dat een onafhankelijke Macedonische staat het licht zouzien, baarden Griekenland grote zorgen. Het Macedonische irreden-tisme riep alarmerende herinneringen op aan het Macedonische se-paratisme tijdens de Tweede Wereldoorlog en de daarop volgendeBurgeroorlog. Daarbij kwam dat de partij in Macedonië die hethoogst van de toren blies, de vmro-dpmne, bij de eerste vrije ver-kiezingen in 1990 ook als grootste partij uit de stembusslag wasgekomen en dus vermoedelijk in de toekomst haar stempel zou druk-ken op het Macedonische buitenlandse beleid.

Griekenland was vooral bevreesd dat Macedonië de aanwezig-heid van de Slavisch-Macedonische minderheid in Griekenland zouaangrijpen om bepaalde territoriale claims naar voren te brengen.Griekenland had het bestaan van zo’n minderheid altijd ontkendof geminimaliseerd, maar de activiteiten van Griekse en buitenlandsestichtingen, die opkwamen voor de rechten van de Macedonischeminderheid in Griekenland en de aandacht trokken van AmnestyInternational, Human Rights Watch en andere mensenrechten-organisaties, maakten dat die houding steeds moeilijker vol te hou-den was. In de sr Macedonië was er de vereniging Dostojnstvo(Waardigheid) die zich het lot van de Slavische Macedoniërs in Grie-kenland aantrok. Een delegatie van Dostojnstvo werd in juni 1991

Page 190: Macedonië

190

door president Kiro Gligorov persoonlijk ontvangen, wat de in-druk wekte dat de Macedonische regering zelf zich met de zaakinliet (Poulton 1995: 165-6, 170-1). Ook verenigingen van Slavi-sche Macedoniërs in de Verenigde Staten, Canada en vooral Au-stralië namen de belangen van de Slavische Macedoniërs in Grie-kenland ter harte. Griekenland ontwaarde daarachter steevast dehand van ‘agenten’ uit Skopje. In feite was het vooral de manierwaarop Griekenland in het verleden met haar Slavische bevolkingwas omgegaan – en bleef omgaan – die aan de basis lag van hetuitgesproken anti-Griekse nationalisme onder de emigranten. (Overde rol van de Macedonische en Griekse emigratie in de ‘nieuweMacedonische kwestie’, zie Danforth 1995.)

In januari 1993 zag in Griekenland zelf de Makedhoniki KinisiValkanikis Evimerias (MaKiVE, Macedonische Beweging voor Voor-spoed op de Balkan) het levenslicht. Deze organisatie stuurde brie-ven met klachten over de behandeling van de Slavische Macedoniërsnaar de Griekse regering, de politieke partijen in Griekenland ennaar internationale organisaties. Daarnaast publiceerde ze tweelokale krantjes – Moglena (genoemd naar een stad in Noord-Grie-kenland) en Zora (Ochtendgloren) –, met ook artikelen in hetMacedonisch. Pavlos Voskopoulos van de MaKiVE won bij de com-munale verkiezingen in het voorjaar van 1993 14 procent van destemmen. Dat succes was het gevolg van de ontevredenheid overetnische discriminatie, maar ook over de sociale toestanden in heteconomisch verwaarloosde Noord-Griekenland. In april 1993 wer-den Christos Sidheropoulos en zijn medewerker Tasos Boulis vanhet koe-madh (zie hoofdstuk 8) veroordeeld tot vijf maanden ge-vangenisstraf wegens ‘het verspreiden van valse informatie en hetstoken van onenigheid onder Grieken’. In 1994 werd archiman-driet Nikodhimos Tsarknias verbannen uit zijn parochie in de buurtvan Thessaloniki en vervolgens uit zijn kerkelijk ambt ontzet om-dat hij zich een Slavische Macedoniër noemde (Poulton 1995: 170-171).

Tegen de achtergrond van deze ontwikkelingen rees in het be-gin van de jaren negentig voor de Grieken het probleem van hetontstaan van een onafhankelijke Republiek Macedonië. Grieken-land had het liefst géén Macedonische staat aan zijn noordelijkegrens gezien, en zijn diplomatieke inspanningen, aanvankelijk inunisono met de eu, om het zieltogende Joegoslavië te reanimerenmoeten in dat licht gezien worden. Toen Joegoslavië niet meer te

Page 191: Macedonië

191

reanimeren bleek, probeerde Griekenland te verhinderen dat Mace-donië zich ‘Macedonië’ zou noemen. Griekenland beschouwde, opbasis van het Griekse karakter van het antieke Macedonië, het woord‘Macedonië’ en alle afgeleide woorden als integraal deel van hetGriekse historische en culturele erfgoed en dus als ontoepasselijkop een Slavisch volk.

Over de naam van de nieuwe staat nam Griekenland een bij-zonder rigoureus standpunt in. Zelfs de naam ‘Slavo-Macedonië’werd aanvankelijk, als zijnde afgeleid van ‘Macedonië’, gewraakt.Overigens kwam deze naam ook voor de Macedoniërs niet in aan-merking, omdat de precisering ‘Slavo-’ de Albanese gemeenschapin het land nog meer van de staat zou vervreemden. ‘Vardar-Mace-donië’ was voor Macedoniërs acceptabel, maar kon niet voor deGrieken. Het is niet duidelijk welke naam de Macedoniërs wél voorhun staat hadden kunnen bedenken. Een sarcastisch Macedonischparlementslid suggereerde dat ‘Anonieme Republiek’ misschien welgeschikt zou zijn, ware het niet dat ook het woord ‘anoniem’ vanGriekse herkomst is.

Griekenland vond dat de benaming ‘Macedonië’ territoriale aan-spraken op de Noord-Griekse provincie Macedonië impliceerde.Als bewijs voor het bestaan van zulke aanspraken dienden Mace-donische bankbiljetten waarop de Witte Toren van Thessalonikiafgebeeld stond. Die bankbiljetten bleken naderhand uitgegevendoor een of andere extremistische organisatie in Macedonië; zewerden nooit als officieel betaalmiddel in omloop gebracht. Grie-kenland drong aan op de wijziging van Artikel 3 van de Macedo-nische Grondwet van november 1991. Met name in de derde regelmeende het aanwijzingen te lezen voor de irredentistische ambitiesvan Macedonië:

Het territorium van de Republiek Macedonië is ondeelbaaren onvervreemdbaar.

De bestaande grenzen van de Republiek Macedonië zijnonschendbaar.

Zij kunnen slechts gewijzigd worden overeenkomstig metde Grondwet.(The International Institute for Democracy 1995: 334, 347)

Op een gegeven moment beweerde Griekenland zelfs te vrezen vooreen aanval uit Macedonië. Het Macedonische invasieleger zou maxi-

Page 192: Macedonië

192

maal bestaan hebben uit 13.000 soldaten en vier tanks – meer hadMacedonië niet. Griekenland beschikte over een leger van 113.000man, 1842 tanks, 1108 gevechtsvliegtuigen en helikopters, 2151stuks zware artillerie en een onbekend aantal raketten – de 19.500oorlogsbodems, die bij het terugslaan van de Macedonische invasiegeen rol konden spelen en de steun van de andere navo-lidstatenbuiten beschouwing gelaten (Ramet 1996: 231-2). Weliswaar hadMacedonië in mei 1992 een Veiligheidsakkoord gesloten met Tur-kije, maar er bleef een grote dosis paranoia nodig om te denken datTurkije oorlog zou voeren met Griekenland ter wille van Macedonië– of Macedonië met Griekenland ter wille van Turkije.

Griekenland greep overigens het liefst naar historische argu-menten om zijn gelijk te halen. Die ‘archeologisering van de bui-tenlandse politiek’- zoals Evangelos Kofos (2000: 13) het spitsvon-dig noemde – bleek een delicate zaak. Redelijke mensen vindennamelijk dat situaties uit de Oudheid bij de oplossing van heden-daagse politieke problemen weinig relevant zijn en hechten er wei-nig belang aan – tot grote frustratie van de Griekse propagandis-ten, die met de Oudheid opstaan en gaan slapen. Tevens bestaat hetgevaar dat onpartijdige historici de opvatting dat de oudeMacedoniërs inderdaad Grieken waren, betwijfelen of nuanceren.

Natuurlijk verschenen er ook in de Republiek Macedonië pu-blicaties die, in de lijn van de populaire 19e-eeuwse traditie, depedigree van het Slavisch-Macedonische volk terugvoerden tot deantieke Macedoniërs en Alexander de Grote als een volksgenootbestempelden, die ook nog Slavisch zou gesproken hebben. Geenserieuze historicus in Macedonië stond achter zulke beweringen.De regering in Skopje verbood de verspreiding van dergelijke ‘in-zichten’ uiteraard niet, er bestond nu eenmaal ook in Macedoniëpersvrijheid. Op den duur vonden ze hun weg naar min of meerofficiële publicaties als schoolboekjes geschiedenis. Chauvinistischevooroordelen en megalomane onzin in geschiedenisboekjes hebbenop de hele Balkan vele generaties onschuldige kinderen voor hetleven geestelijk misvormd, maar Griekenland maakte van deze leer-boekjes een staatszaak. De keuze van de ster van Vergina – hetsymbool bij uitstek van de dynastie van de Macedonische vorsten,aangetroffen in de graftombe van de vader van Alexander de Grote,Filips, in het Noord-Griekse plaatsje Vergina – als embleem in denationale vlag van de Republiek Macedonië, was een heel ostenta-tieve, ‘officiële’ usurpatie van het antieke Macedonië. Macedonië

Page 193: Macedonië

193

produceerde massale hoeveelheden stickers, vlaggetjes, ansichtkaar-ten, kalenders, asbakken en andere nationalistische kitsch voor-zien van de ‘ster van Vergina’, waarmee ze de Grieken tergden,maar het Griekse assortiment souvenirs met het opschrift I Maked-honia ine ellliniki (Macedonië is Grieks) – dat argeloze toeristensoms begrepen alsof Griekenland de Republiek Macedonië wildeannexeren – was niet minder uitgebreid. Ook in Griekenland lietde gilde van de amateur-historici zich niet onbetuigd. Ene KosmasMarkatos gebruikte de ‘lexaritmische’ methode, gebaseerd op degetalwaarde van bepaalde woorden volgens de cijferwaarde van deGriekse letters, om de Griekse herkomst van de Macedoniërs te‘bewijzen’.

De Griekse Macedonië-politiek fixeerde zich op aangelegenhe-den, die in de ogen van niet-Grieken irrelevant en een tikje belache-lijk leken. Maar dit kon best ook een tactiek geweest zijn. Het ‘ar-cheologische’ discours leidde immers de aandacht af van wat deGrieken wérkelijk als de grote bedreiging zagen: de aanwezigheidvan een Slavisch-Macedonische minderheid. Het was voor de Grie-ken echter hoogst oncomfortabel om dat echte of vermeende ge-vaar openlijk bij de naam te noemen, omdat ze dan ook de aanwe-zigheid van een Slavisch-Macedonische minderheid, groot genoegom een gevaar te vormen, moesten toegeven. Griekenland was be-vreesd dat het bestaan van een onafhankelijke staat Macedonië deassertiviteit van de Slavische Macedoniërs zou doen toenemen, datdie onafhankelijke staat het lot van die Slavische minderheid terharte zou nemen en Griekenland op internationale fora op het matjezou roepen. Gligorov had al vóór de onafhankelijkheid in 1992beloofd dat te zullen doen. Om die reden wilde Griekenland ookdat Artikel 49 van de Macedonische Grondwet zou worden ge-schrapt. Dat artikel luidde:

De Republiek waakt over de status en de rechten van perso-nen behorende tot het Macedonische volk in de buurlandenen over Macedonische geëxpatrieerden, helpt hun cultureleontwikkeling en bevordert de banden met hen.

De Republiek waakt over de culturele, economische ensociale rechten van de burgers van de Republiek in het bui-tenland. (The International Institute for Democracy 1995:334, 347)

Page 194: Macedonië

194

Griekenland zelf komt nota bene onophoudelijk op voor de belan-gen van de Grieken in Albanië en op Cyprus en onderhoudt zeernauwe banden met Griekse emigranten overal ter wereld.

Hoe overgevoelig de Grieken voor de issue van de Slavischeminderheid waren, moest Jorgos Babiniotis nog in 1998 ondervin-den. Deze prominente taalkundige, die in het begin van de jarennegentig fervent het Griekse standpunt in de Macedonische kwes-tie verdedigd had, werd in 1998 door de Rechtbank van Thessalonikigedwongen zijn Lexiko tis neas ellinikis glossas (Modern GrieksWoordenboek) aan te passen. In dat woordenboek had hij het woord‘Bulgaars’ opgenomen in de betekenis van ‘scheldwoord, gebruiktdoor hooligans uit Zuid-Griekenland aan het adres van de suppor-ters van voetbalclubs uit Noord-Griekenland’. Deze betekenis vanhet woord ‘Bulgaar’ kon volgens de rechter verwarring scheppenover de nationale identiteit van de supporters van deze clubs envan de Macedoniërs in het algemeen. Babiniotis verdedigde de ‘we-tenschappelijke waarheid’ tegen deze Griekse versie van ‘politicalcorrectness’, maar paste de tweede uitgave van zijn woordenboektoch maar aan (Roudometof 2000: 4-5).

Zetten we de politieke ontwikkelingen rond wat Pettifer (2001)‘the new Macedonian question’ noemde eens op een rij. Op 17 de-cember 1991 keurden de ministers van Buitenlandse Zaken van deeu, toen nog de Europese Gemeenschap, een Declaration on theGuidelines on the Recognition of New States in Eastern Europeand the Soviet Union, en een Declaration on Yugoslavia goed.Daarin werden een aantal criteria opgesomd waaraan die statenmoesten voldoen om erkend te worden: democratische instellin-gen, eerbiediging van de rechten van de minderheden, eventueel deorganisatie van een referendum over onafhankelijkheid en derge-lijke. De Declaration on Yugoslavia eiste, op verzoek van Grieken-land, expliciet ‘constitutionele en politieke garanties dat [de kandi-daat-staat] geen territiorale aanspraken maakte op het grondge-bied van een naburige eu-lidstaat en geen vijandige propagandavoerde tegen een naburige eu-lidstaat, inbegrepen het gebruik vaneen naam die territoriale aanspraken impliceerde’. Kandidaturenmoesten voor 23 december ingediend worden. Een ArbitrationCommittee of Arbitration Commission van de icfy onder de lei-ding van de Franse jurist Robert Badinter, bekend geworden als deBadinter Commission, zou de aanvragen onderzoeken en een ad-vies uitbrengen. De eu zou na 15 januari 1992 een beslissing ne-

Page 195: Macedonië

195

men. Macedonië was een van de landen die hun kandidatuur in-dienden. Op 6 januari 1992 werd de Grondwet op het laatste nip-pertje nog op enkele punten aangepast om aan de vereisten – lees:de wensen van Griekenland – te beantwoorden.

Artikel 3 van de Grondwet werd vervangen door:

De Republiek Macedonië koestert geen territoriale aanspra-ken ten aanzien van de buurlanden.

De grenzen van de Republiek Macedonië kunnen slechtsgewijzigd worden overeenkomstig met de Grondwet, op basisvan het principe van de vrije wil en overeenkomstig met dealgemeen aanvaarde internationale normen.

Clausule 1 van dit Amendement is een Addendum bijArtikel 3 van de Constitutie van de Republiek Macedonië.Clausule 2 vervangt paragraaf 3 van hetzelfde Artikel.

Artikel 49 werd aangevuld met:

Bij de uitoefening van deze zorg zal de Republiek zich nietmengen in de soevereine rechten van de andere staten, nochin hun interne aangelegenheden. (The International Institutefor Democracy 1995: 378)

Op 11 januari maakte de Badinter Commission bekend dat Sloveniëen Macedonië aan de criteria voor erkenning beantwoordden;Kroatië en Bosnië-Hercegovina om diverse redenen niet. De eu legdede normen die ze zelf gesteld had meteen naast zich neer: ondankshet advies van de Badinter Commission werd Kroatië toch erkend,omdat Duitsland daarop aandrong, en Macedonië niet, omdat Grie-kenland zich daartegen verzette.

Op verzoek van de eu nam de Portugese minister van Buiten-landse Zaken João de Deus Pinheiro – Portugal was op dat mo-ment voorzitter van de eu – contact op met Athene en Skopje enwerkte een compromisvoorstel uit. Macedonië beloofde in deGrondwet nog meer garanties te geven dat het geen aansprakenmaakte op territoria in de buurlanden, noch van plan was ‘vijan-dige propaganda’ te voeren. Pinheiro stelde voor de jonge staatNova Makedonija (Nieuw Macedonië) te dopen. De Griekse mi-nister van Buitenlandse Zaken, Andonis Samaras, nam vrede met

Page 196: Macedonië

196

de garanties die Macedonië wilde geven, maar had bezwaren tegende naam. Premier Konstadinos Mitsotakis, die op dat moment felbekritiseerd werd door de Griekse hard-liners om zijn gematigdehouding in de Macedonische kwestie, stuurde in april 1992 Samarasde laan uit en probeerde zijn positie te redden door nu zelf eenonverzoenlijker koers te varen.

Griekenland zette de eu onder druk en boekte aanvankelijk suc-ces met die politiek. Tijdens een ontmoeting in Gimarães op 2 mei1992 verklaarden de eu-ministers van Buitenlandse Zaken datMacedonië enkel erkend kon worden ‘onder een naam die aan-vaardbaar was voor alle betrokken partijen’. Daarmee verleendenze de facto een vetorecht aan Griekenland. Eind juni klonk het inLissabon nog restrictiever: alleen ‘onder een naam die niet de aan-duiding Macedonië bevatte’. De inschikkelijke houding jegens Grie-kenland had te maken met het feit dat de eu de stem van dit landnodig had om de verdragen van Maastricht goed te keuren. Dediplomaten in de overige eu-lidstaten hadden toen ook nog maarweinig expertise over de Balkan en ze lieten zich graag ‘voorlich-ten’ door diplomaten uit een land dat in de buurt lag. Het beleidvan de Verenigde Staten werd vooral bepaald door de machtigeGriekse lobby in Washington en de angst dat de erg anti-Ameri-kaanse Andhreas Papandhreou de verkiezingen zou winnen, mochtMitsotakis inzake Macedonië in het stof bijten.

Op de Balkan bestaat een soort van koppigheid-tegen-beter-we-ten-in, die inat, in het Grieks inati heet. De Macedonische en deGriekse politieke leiders beschikten over een aanzienlijke dosisinat(i). Al in de loop van 1991 was Griekenland begonnen met eenheimelijke economische boycot tegen Macedonië. In januari 1992blokkeerde de Griekse overheid in de haven van Piraeus 95 tonvoedsel en medicijnen bestemd voor Macedonië, waar op dat mo-ment een griepepidemie heerste (Ramet 1995: 221). Geërgerd doorde onbuigzaamheid van Macedonië maakte Griekenland vanaf au-gustus 1992 gebruik van het internationale embargo tegen Joego-slavië om de uitvoer of doorvoer van onder meer olieproductennaar Macedonië te verbieden, terwijl het ondertussen wel voedsel,olie en militair materieel naar Joegoslavië liet verschepen (Ramet1995: 224). Die boycot kostte Macedonië 1,4 miljard dollar. Medeals gevolg daarvan liep de inflatie in 1992 op tot 2000 procent enviel de productie terug tot 40 procent van het gemiddelde van juni1991 (Ramet 1995: 225-6; Woodward 1995: 510, n. 30). De Mace-

Page 197: Macedonië

197

doniërs dachten er niet aan toe te geven en hoe meer Griekenlandze koeioneerde, hoe onverzettelijker ze werden. Daarbij kwam datde politieke leiders in beide landen, maar vooral in Griekenland,zich ondertussen door hun nationalistische retoriek in zo’n positiegemanoeuvreerd hadden dat ze niet meer terug konden zonder fa-taal gezichtsverlies. In Athene stapten in december 1991 1.300.000mensen op in een manifestatie tegen de erkenning van Macedonië.Wie zo’n massa mobiliseert, kan daarna geen water meer in de wijndoen.

De onverzettelijke houding van Griekenland had ook veel temaken met interne politieke ontwikkelingen na 1992: de rivaliteittussen oppositieleider Papandhreou van pasok en premier Mitso-takis van Nea Dhimokratia (nd, Nieuwe democratie). Mitsotakis’pogingen om tot een compromis over de naam te komen werdensystematisch onderuit gehaald door Papandhreou, die met zijn on-buigzaam ‘patriottisme’ Mitsotakis tot steeds hardere standpuntendwong. Dat de eu onder Griekse druk steeds rigoureuzere stand-punten innam, werd door de nationalistische galerie in Grieken-land beschouwd als een groot succes. Na de harde verklaring vanLissabon dacht Mitsotakis alleen maar te moeten wachten totMacedonië door de knieën ging. Maar de andere eu-lidstaten had-den langzamerhand genoeg van Griekenlands onverzettelijkheid,vooral nadat de oorlog in Kroatië oversloeg naar Bosnië-Hercego-vina – richting Macedonië.

Dat was president Gligorov, die destijds in de Joegoslavischefederale regering alle knepen van het politieke touwtrekken geleerdhad, niet ontgaan. Hij overtuigde de andere eu-lidstaten ervan datMacedonië, ook erkend onder die naam, helemaal geen bedreigingvormde voor de territoriale integriteit van Griekenland en de stabi-liteit in de regio. Macedonië was erin geslaagd op een vreedzamemanier de Joegoslavische federatie te verlaten, zonder de interna-tionale gemeenschap veel zorgen te baren. Het Macedonische leger,door het jna beroofd van zijn materieel, was geen partij voor navo-lidstaat Griekenland. In het najaar van 1992 had Macedonië inge-stemd met, neen, verzocht óm de ovse Spillover Monitoring Missionto Skopje en de stationering van unprofor Command in Mace-donia. Macedonië had overvloedig zijn bereidwilligheid getoondom met de internationale gemeenschap samen te werken. In toene-mende mate bleek niet Macedonië, maar Griekenland de lastpost.Van een bedreiging voor de vrede in de regio was Macedonië ver-

Page 198: Macedonië

198

anderd in een underdog, met wie iedereen buiten Griekenland tedoen had.

Ondertussen zat de situatie binnen de eu muurvast. Toen Mitso-takis in januari 1993 geneigd bleek een combinatie als ‘Noord-Macedonië’ als oplossing te aanvaarden, eiste de socialistische op-positie zijn ontslag. Maar ook president Gligorov, aangemoedigddoor de wrevel in de eu over Griekenlands onverzoenlijkheid, ver-wierp deze oplossing. In New York werd Macedonië evenwel voorzijn inschikkelijkheid jegens de vn beloond. Na maandenlange on-derhandelingen tussen Griekenland en Macedonië adviseerde devn-Veiligheidsraad op 7 april 1993 de Algemene Vergadering Mace-donië als lidstaat te aanvaarden onder de voorlopige naam theFormer Yugoslav Republic of Macedonia (fyrom). De Macedoni-sche vlag, met de ‘ster van Vergina’ erop, werd niet gehesen, eenvriendelijk gebaar naar Griekenland. Griekenland hief zijn embargoop. In Athene keurde het parlement het akkoord met een zeer niptemeerderheid goed; in Skopje werd de erkenning beschouwd als een(voorlopige) diplomatieke overwinning, die vooral aan presidentGligorov te danken was. De twee speciale gezanten voor Joegosla-vië, Cyrus Vance en Lord Owen, rekenden erop met Athene enSkopje spoedig een definitieve oplossing voor de naam te bereiken.Maar dat was buiten de inat(i) gerekend. In mei 1993 ondernamenVance en Owen, aangemoedigd door de wat soepeler houding vanMitsotakis en zijn nieuwe minister van Buitenlandse Zaken MichalisPapakonstandinou, een volgende bemiddelingspoging, maar onderdruk van de radicale vleugel binnen de nd, die ermee dreigde deregering te doen vallen, liep die weer op niets uit. Vandaag is fyromnog steeds de verplichte naam van de Republiek Macedonië bij alleofficiële internationale aangelegenheden. Daarbuiten zegt iedereengewoon ‘Macedonië’. De tijd dat de Grieken zich daarover mate-loos plachten op te winden, lijkt zoetjesaan voorbij. In Grieken-land zelf wordt de term fyrom ook heel zelden gebruikt. Daarwordt Republiek Macedonië denigrerend ‘Skopje’ (ta Skopia) ge-noemd. Er zijn zelfs auteurs die ‘to makedhoniko zitima’ (deMacedonische kwestie) hebben omgedoopt tot ‘to skopiano zitima’(de kwestie-Skopje).

In september 1993 viel de Griekse regering toch. De verkiezin-gen van begin oktober 1993 brachten opnieuw de hard-liner Papan-dhreou in het zadel. Papandhreou en zijn pasok waren helemaalde gijzelaars geworden van de harde politiek jegens Macedonië, die

Page 199: Macedonië

199

ze in de oppositie verdedigd hadden. Op 15 oktober maakte Papan-dhreou een einde aan de onderhandelingen met Macedonië over denaam. Het geduld van de eu-lidstaten was nu op. Ze besloten nietlanger op een definitieve oplossing te wachten en erkenden in deloop van de volgende weken Macedonië op basis van zijn lidmaat-schap van de vn, dus onder de naam fyrom. Een zeventigtal an-dere staten hadden fyrom inmiddels al erkend. Griekenland voeldezich voor de zoveelste keer in zijn geschiedenis door de wereld in desteek gelaten.

Op 1 januari 1994 werd Griekenland voorzitter van de eu. Hetvertrouwde erop van die positie gebruik te kunnen maken om deMacedonische kwestie definitief en naar eigen inzicht te regelen.Het vond echter slechts weinig steun bij de andere lidstaten. Op 16februari kondigde Papandhreou, bij wijze van ‘tegenmaatregel’ te-gen de onbuigzaamheid van Gligorov, een volledig handelsembargotegen Macedonië af en sloot de haven van Thessaloniki voorMacedonische goederen. (Tachtig procent van het Macedonischehandelsverkeer ging via Thessaloniki.) Voor Macedonië, dat gewe-tensvol het internationale embargo tegen Joegoslavië naleefde –vooral om op de internationale gemeenschap een aangename in-druk te maken – was het Griekse embargo een economische moker-slag. Het verloor er naar eigen zeggen maandelijks zo’n vijftig mil-joen dollar door. De hele wereld protesteerde; de andere eu-lidsta-ten noemden het embargo onwettelijk en klaagden Griekenlandaan voor het Europese Hof in Straatsburg, maar kregen op 30 juni1994 ongelijk. Politiek was het embargo voor Gligorov en Mace-donië natuurlijk een geschenk uit te hemel: de Macedoniërs slotende rangen om hun president, minder dan ooit van plan op de naam‘Macedonië’ te laten afdingen. Nooit eerder had Macedonië zich inzo’n massale internationale sympathie kunnen verheugen.

Langzamerhand begon ook in Griekenland een toenemend aan-tal mensen het uitzichtloze van de Griekse aanpak van de ‘nieuweMacedonische kwestie’ in te zien. Macedonië gaf niet toe, en voorGriekenland dreigde internationaal isolement. Griekse zakenlui za-gen in Macedonië een winstgevende markt en wilden die zo gauwmogelijk inpalmen; hoe Macedonië officieel heette was de laatstevan hun zorgen. Op 13 september 1995 bereikten Griekenland enMacedonië, na 29 maanden onderhandelen onder toezicht van devn en de eu, eindelijk een ‘werkbaar interimakkoord’. Het wasgrotendeels gebaseerd op de voorstellen van Vance en Owen uit

Page 200: Macedonië

200

1993. Macedonië gaf bijkomende garanties in verband met deonschendbaarheid van de Grieks-Macedonische grens en beloofdezich niet te zullen bemoeien met de interne aangelegenheden vanGriekenland, dat wil zeggen met het lot van de Slavisch-Macedo-nische minderheid daar. Macedonië beloofde ook zijn vlag aan tepassen. In de plaats van de zestienpuntige gele ‘ster van Vergina’kwam er op het rode veld een gele cirkel van waaruit acht brederwordende gele stroken naar het midden van de zijden en de hoekenlopen. In ruil voor deze tamelijk symbolische tegemoetkomingenhief Griekenland het embargo op, erkende Macedonië onder denaam fyrom, en beloofde zich niet langer te verzetten tegen detoetreding van Macedonië tot allerlei internationale organisatiesen tegen de financiële hulp die die internationale organisaties aanMacedonië wilden geven. De economische en diplomatieke relatiestussen beide landen werden genormaliseerd. Ze hebben in elkaarshoofdsteden Liaison Offices geopend, met ambassadeurs aan hethoofd.

In december 2001 probeerde de International Crisis Group, eeninternationale denkdank over internationale problemen, de kwes-tie van de officiële naam van Macedonië op te lossen door voor testellen het land te registreren onder de naam Republika Makedonija,onder de letter R. In ruil moest Macedonië Griekenland als histori-sche en culturele erfgenaam van het antieke Macedonië erkennenen ervoor zorgen dat de zaken ook in de Macedonische geschiedenis-handboeken op die manier voorgesteld werden. De eu en de vsstonden achter het voorstel, maar Griekenland hield zich op devlakte. In september 2002 kwam er een einde aan het interim-akkoord van september 1995 en moest over ‘de naam’ opnieuwonderhandeld worden.

Page 201: Macedonië

201

11

Macedonische Albanezenof Albanese Macedoniërs?

DE GROOTSTE ETNISCHE GEMEENSCHAP in Macedonië na deSlavische Macedoniërs zijn de Albanezen: ze maken naar schat-

ting bijna eenderde van de totale bevolking uit.Albanezen en Slavische Macedoniërs vormen twee apart levende

gemeenschappen. Er bestaan vanzelfsprekend vriendschappelijkerelaties tussen individuele Macedoniërs en Albanezen en er komenzelfs gemengde huwelijken voor, zo’n 250 per jaar (iwpr 137,05.05.2000), maar over het algemeen zijn de contacten tussen beidegemeenschappen beperkt. Ze begrijpen elkaars taal niet, wantrou-wen elkaar en vooral van de kant van de Macedoniërs is er vaakook sprake van misprijzen. De Albanezen in de steden hebben eenwat ‘kosmopolitischer’ levenswijze, waardoor de verschillen metde Macedoniërs daar wat vervaagd zijn, maar de meeste Albanezenverkiezen een bestaan op het platteland. Van in de jaren tachtig aldoet zich een spontaan proces van territoriale homogenisering voor:Albanezen en Macedoniërs verlaten etnisch gemengde dorpen enstadswijken en zoeken een woning in buurten waar ‘eigen volk’leeft. Skopje raakte in de loop der jaren verdeeld in een (oude) oos-telijke, Albanese en een (nieuwere) westelijke, Macedonische buurt,met als scheidingslijn – net als in Mostar en Kosovska Mitrovica –een rivier, de Vardar.

Page 202: Macedonië

202

De politieke relaties zijn koel tot vijandig. Dat heeft te makenmet de erfenis van het verleden: de behandeling van de Albanezentijdens het interbellum, de minderheidspositie van de MacedonischeAlbanezen in het socialistische Joegoslavië, de groeiende Albaneseassertiviteit vanaf de jaren zeventig in Kosovo enzovoort. Na deonafhankelijkheidsverklaring in 1992 namen de spanningen nogtoe. Macedonië kon sindsdien echter niet meer rekenen op deJoegoslavische federale regering om te bemiddelen of in te grijpen.Het land stond er helemaal alleen voor.

In september 1991 riepen radicale Albanese nationalisten deAlbanezen op om het referendum over Macedonische onafhanke-lijkheid te boycotten, met als argument dat het onafhankelijkeMacedonië een Slavisch-Macedonische staat zou zijn waarin derechten van de Albanezen miskend werden. De Albanezen warenook ontevreden over de status, die de Macedonische Grondwet van29 november 1991 hun gaf. In de preambule tot de Grondwet werdde Republiek Macedonië de ‘nationale staat van de Macedonischenatie’ genoemd, die ‘een volledige gelijkheid van de burgerrechtenen een duurzaam samenleven van de Macedonische natie met deAlbanezen, Turken, Vlachen, Roma en andere nationaliteiten diein de Republiek Macedonië leven’ garandeerde (The InternationalInstitute for Democracy 1995: 333). De term ‘nationaliteit’ waseen Joegoslavisch eufemisme voor ‘minderheid’. De Albanese poli-tieke leiders eisten voor de Macedonische Albanezen de status van‘constituerende natie’ op. Albanezen en (Slavische) Macedoniërszouden dan beiden volstrekt gelijkwaardige volken binnen Macedo-nië worden, en beide talen – Albanees en Macedonisch – zoudenfungeren als officiële talen. Macedonië werd dan net zo goed eenAlbanese als een Macedonische staat.

Van Slavisch-Macedonische kant bestonden daartegen veel be-zwaren. Het eerste was van sentimentele aard: de Macedoniërs had-den ‘eeuwenlang’ gestreden voor een eigen Macedonische staat, destaat die ze nu eindelijk hadden omvatte slechts een deel van hethistorische Macedonië en van de Macedonische etnische zone, endan zouden ze de ‘eigendomsrechten’ op die staat nog moeten de-len met de Albanezen. De weigering van Bulgarije en Griekenlandom het bestaan van een Macedonische natie te erkennen en hetvoortdurende uitstel van de internationale erkenning van Macedoniëdoor de internationale gemeenschap als gevolg van het verzet vanGriekenland, gaven de Macedoniërs het gevoel dat hun prille staat

Page 203: Macedonië

203

maar een fragiele constructie was. Ze waren dan ook geneigd omten aanzien van de Albanezen een hard standpunt in te nemen. Hetfeit dat de Albanese leiders de eu, de vn en andere organisatiesopriepen om Macedonië niet te erkennen zolang niet op de Albaneseeisen was ingegaan, creëerde een soort van bondgenootschap tus-sen de interne en externe ‘belagers’ van Macedonië en maakte derelaties tussen beide gemeenschappen nog vijandiger.

Volgens de oude Joegoslavische staatkundige logica, die in alleex-Joegoslavische staten hardnekkig was blijven voortbestaan, hadeen natie afscheidingsrecht. De Albanese aanspraken op de statusvan ‘constituerende natie’ mochten voor de internationale gemeen-schap heel redelijk lijken, in Macedonische oren klonken ze niethelemaal te goeder trouw. De Albanezen beweerden dan wel nietaan te sturen op afscheiding, en wellicht meenden ze dat zelfs –niemand kon garanderen dat ze zich vroeg of laat toch niet zoudenwillen afscheiden. Hun status van ‘constituerende natie’ zou danmooi het pad daartoe geëffend hebben. De internationale gemeen-schap had – zo begrepen de Macedoniërs het – zelf in 1991-1992het recht op afscheiding enkel toegekend aan republieken, dus aan‘constituerende naties’ als Slovenen, Kroaten, Serven enzovoort, enniet aan ‘autonome provincies’, niet aan ‘nationaliteiten’ als deKosovaren.25 Het kwam er dus op aan minderheden vooral niet destatus van ‘constituerende naties’ te geven.

Radicale Albanese nationalisten waren gewonnen voor de‘Groot-Albanese gedachte’ – de aansluiting bij Albanië van Kosovo,delen van Servië en Montenegro en het westelijke deel vanMacedonië – of voor de ‘Groot-Kosovaarse gedachte’ – een Albanesestaat, bestaande uit alle ‘Albanese’ gebieden in ex-Joegoslavië. Inapril 1992 riepen enkele voortvarende Albanezen in Struga het au-tonome gebied of de onafhankelijke republiek Ilirida uit (genoemdnaar de Illyrische voorouders van de Albanezen) (Poulton 1995:136). Die onafhankelijkheidsverklaring was veeleer ludiek bedoeld;voor de Macedoniërs, maar ook voor de internationale gemeen-schap was ze een nachtmerrie. Begin januari 1993, een maand nade onafhankelijkheidsverklaring van Macedonië, organiseerden deAlbanese partijen een eigen referendum over etnisch-territorialeautonomie. 276.921 Albanezen brachten hun stem uit; 92 procentvan hen of 74 procent van alle Albanezen stemde voor territorialeautonomie (Ackermann 2000: 61). De Macedonische regeringnoemde het referendum illegaal. Op een protestbetoging in Skopje

Page 204: Macedonië

204

op 31 maart 1993 verklaarde pdp-leider Nezvat Halili dat ‘als eenconstituerend element in de nieuwe Macedonische staat, de Mace-donische Albanezen recht hadden op “territoriale, politieke en cul-turele autonomie”’ (Ramet 1996: 235). Nadat de invloedrijksteAlbanese politicus Arbën Xhaferi in 1996 opteerde voor ‘internezelfbeschikking’ in plaats van territoriale autonomie, is ‘territorialeautonomie’ een wat extremistische ambitie geworden, die alleennog aan echte of vermeende voorstanders van een Groot-Albaniëtoegeschreven wordt. Dat belet niet dat veel Albanezen territorialeautonomie – ná afscheiding en aansluiting bij Albanië – zien als deideale, maar helaas (voorlopig?) onhaalbare oplossing voor hunproblemen.

De regering van Albanië nam, onder druk van de internationalegemeenschap, ten aanzien van de situatie van de Albanese minder-heid in Macedonië een gematigd standpunt in. Toen sommige radi-cale Albanese nationalisten in Macedonië insinueerden dat de Al-banezen alleen gewapenderhand hun rechten konden verwerven,werden ze door president Sali Berisha tot kalmte gemaand (Ramet1996: 235). Toch wilde Albanië in juni 1992 niet overgaan tot deerkenning van de onafhankelijkheid van Macedonië alvorens deMacedonische regering bepaalde concessies aan de Albanese ge-meenschap had gedaan (Ramet 1995: 216). Het officiële standpuntvan Albanië werd het best verwoord in La plate-forme pour la solu-tion de la question nationale albanaise – een tekst die de AlbaneseAcademie voor Wetenschappen in oktober 1998 opstelde. Daarinwerden twee oplossingen voor de problemen in Macedonië bepleit:ofwel behandelde de Macedonische regering de Albanezen op ge-lijke voet met de Macedoniërs, waardoor Macedonië de gemeen-schappelijke staat van beide volken zou worden, naar het bekendevoorbeeld van Oostenrijk-Hongarije (l’exemple connu de l’état del’Autriche-Hongrie), ofwel gaf ze de Albanezen een autonoom ge-bied binnen de Republiek Macedonië (Académie des Sciences del’Albanie: 1998: 45). Oostenrijk-Hongarije aanprijzen als een model-oplossing getuigt, gezien het droeve einde van het Habsburgse Rijk,van een grote mate van cynisme of onnozelheid.

Het probleem van de erkenning van de Albanezen als een con-stituerende natie in Macedonië werd vaak gerelateerd aan de om-vang van de Albanese gemeenschap. Hoe talrijk moest een minder-heid zijn om een ‘constituerende natie’ te vormen? De SlavischeMacedoniërs voerden aan dat als de Albanezen een ‘constituerende

Page 205: Macedonië

205

natie’ werden, alle andere minderheden in Macedonië – Serven,Turken, Roma, Vlachen – hetzelfde zouden eisen, en dan was heteinde zoek. Volgens de Albanezen bestonden er geen kwantitatievecriteria om een minderheid van een constituerende natie te onder-scheiden, maar ze waren geneigd zichzelf wèl, en de Turken, Ser-ven, Roma en Vlachen niét als een constituerende natie te beschou-wen.

Hoe omvangrijk de Albanese gemeenschap in Macedonië waswist niemand zelfs maar bij benadering. Volgens de Joegoslavischevolkstelling van 1991 waren er in Macedonië 441.987 Albanezen –21,7 procent van de bevolking (Friedman 1996: 90). De ppd enpdp hadden opgeroepen tot een boycot van de volkstelling, omdatde Albanezen toch niet op een eerlijke manier geteld zouden wor-den. Bovengenoemde cijfers zijn dan ook extrapolaties van statistici,op basis van vorige volkstellingen, van de natuurlijke bevolkings-aangroei en dergelijke. Nog vóór de volkstelling plaats had, ver-klaarden de Albanese leiders al dat de Albanezen ongeveer 35 à 48procent van de bevolking uitmaakten, wat beantwoordde aan700.000 à 800.000 individuen. Ook de vertegenwoordigers vanandere minderheden noemden getallen waarvan de som de totalebevolking van Macedonië ver overtrof, en dan waren de SlavischeMacedoniërs zelf nog niet eens meegerekend (Friedman 1996: 89).

Geert-Hinrich Ahrens, hoofd van de Working Group for HumanRights and Minorities binnen de icfy stelde op de nogal kortzich-tige manier die internationale bemiddelaars soms eigen is, voor omde volkstelling over te doen, ofwel in heel Macedonië, ofwel alleenin de kiesdistricten Debar, Gostivar, Kičevo, Kumanovo, Ohrid,Skopje, Struga, Tetovo en Titov Veles, waar de boycot het best inacht genomen was. Beide voorstellen onderschreven in feite deAlbanese beschuldiging dat de Macedonische overheid de volkstel-ling gemanipuleerd had – want precies daarom hadden de Albane-zen niet aan de volkstelling deelgenomen – en ontzegden deMacedonische overheid impliciet de integriteit en de competentieom volkstellingen te organiseren. De internationale gemeenschapzou een ‘eerlijke’ volkstelling organiseren. Het tweede voorstel vanAhrens – de volkstelling enkel overdoen in bepaalde kiesdistricten– was voor de Albanezen een geschenk uit de hemel: het gaf binnenMacedonië heel nauwkeurig een ‘Albanees gebied’ aan, bracht deAlbanese zaak op de voorgrond door ze los te maken van die vande andere minderheden, en suggereerde dat de Albanezen recht

Page 206: Macedonië

206

hadden op een speciale behandeling (Friedman 1996: 89-92). Overhet algemeen bestond binnen de internationale gemeenschap de ideedat territoriale autonomie een ‘mensenrecht’ was. In combinatiemet de dubbelzinnigheid die de internationale gemeenschap lietbestaan over de status van Kosovo – onafhankelijk of niet – bete-kende dit een stevige aanmoediging voor de Groot-Albanese ge-dachte (Woodward 1995: 343).

In juni 1994 werd op initiatief en onder controle van de Raadvan Europa (waarvan Macedonië wegens Grieks verzet op dat mo-ment nog geen lid was) en van de eu in heel de Republiek Macedoniëeen nieuwe, ‘fatsoenlijke’ volkstelling gehouden. Er werd uitvoerigonderhandeld over de formulering van de vragen en het taalge-bruik op de formulieren. Een probleem vormden de criteria voorhet Macedonische staatsburgerschap. Hoe lang moest iemand inMacedonië wonen om als Macedonisch staatsburger beschouwd teworden? Veel immigranten uit Kosovo waren geen staatsburgersvan Macedonië, maar wilden wel meegeteld worden. De termijnwerd uiteindelijk vastgesteld op vijftien jaar, zodat de meeste immi-granten uit Kosovo, die pas in de jaren tachtig naar Macedoniëgekomen waren, niet in aanmerking kwamen. En moesten de veleAlbanezen (en Macedoniërs), die al jaren elders in Joegoslavië of inhet buitenland leefden, meegeteld worden? Radicale Albanese lei-ders hadden weer allerlei bezwaren tegen de volkstelling en riepenopnieuw op tot een boycot. De ppd, die toen deelnam aan de rege-ringscoalitie, stond tussen twee vuren. Aan de ene kant wilden zeeen initiatief van ‘Europa’, waaraan ook de Macedonische rege-ring, zij het met gemengde gevoelens, meewerkte, niet dwarsbo-men; aan de andere kant kon de kritiek van de radicale Albaneseelementen hun electorale schade toebrengen. Uiteindelijk opteer-den ze voor een houding, waarbij deelname aan de volkstelling werdaanbevolen, noch ontraden. De resultaten werden in november 1994bekendgemaakt: Macedonië telde 1.288.330 Slavische Macedoniërs(66, 5 procent van de bevolking), 442.914 Albanezen (22,9 pro-cent), 77.252 Turken (4,0 procent), 43.732 Roma (2,3 procent),39.260 Serven (2,0 procent), 8467 Vlachen (0,4 procent) en 1547Bulgaren (0,1 procent) (Friedman 1996: 90). De door Europa tenbedrage van anderhalf miljoen dollar gesuperviseerde volkstellingvan 1994 had dus precies 927 Albanezen méér opgeleverd dan demalafide Macedonische volkstelling van 1991. Vanzelfsprekendbetwisten de Albanese nationalisten ook deze cijfers, maar hun

Page 207: Macedonië

207

claims zijn sindsdien toch wat bescheidener geworden: ze houdenhet nu meestal op zo’n 30 procent van de bevolking.

Wat de Slavische Macedoniërs verontrustte was niet alleen deomvang van de Albanese gemeenschap binnen de grenzen van derepubliek, maar ook de snelle groei ervan. De cijfers tonen tussen1971 en 1994 een gestage groei van de Albanese bevolking: 279.871of 17 procent in 1971, 377.208 of 19,8 procent in 1981, 441.987of 21,7 procent in 1991 en 442.914 of 22,9 procent in 1994(Friedman 1996: 90). Die groei is het gevolg van het hoge geboorte-cijfer onder de Albanese bevolking en van de immigratie van Alba-nezen uit Kosovo en in mindere mate uit Albanië. De SlavischeMacedoniërs maken ook veel drukte over niet-Albanezen (Mace-donische moslims, Turken, Roma) die Albanees spreken en opgaanin de Albanese gemeenschap. Bij vergelijking van de cijfers voor1953 en 1981 blijkt dat dit fenomeen alleen onder de Turkse bevol-king een min of meer massaal karakter gehad kan hebben; hunaantal nam het sterkst af – van 203.938 naar 86.591 individuen,overigens mede door emigratie – en onder hen was het aantal Alba-neestaligen het hoogst: 27.087 in 1953, nog 8592 in 1981. Indienhet klopt dat de ‘verdwenen’ Turken gealbaniseerd werden, danmoeten er in die periode ook veel Turken ‘gemacedoniseerd’ zijn.In 1953 spraken 32.392 Turken Macedonisch, in 1981 nog 16.608.Onder de andere etnische gemeenschappen telde het aantal mensendat verklaarde een andere taal (meestal Macedonisch) te sprekendan die welke bij hun etnische affiliatie paste, in totaal slechts en-kele duizenden en hun aantal is in de loop der jaren met enkeleduizenden toegenomen (Friedman 1996: 98). Alarmerend vindenveel Slavische Macedoniërs ook de relatieve afname van de Slavisch-Macedonische bevolking als gevolg van het lage geboortecijfer envan emigratie: van 71,2 procent in topjaar 1961 (1.000.854 indivi-duen) en 69,3 procent (1.142.375 individuen) in 1971 naar 66,5procent (1.288.330 individuen) in 1994 (Friedman 1996: 90). Al-banezen beweren dat het aantal kroostrijke gezinnen in hun ge-meenschap de jongste jaren afgenomen is, maar Macedonischedoemdenkers hebben berekend dat als de tendensen van de jongstejaren zich voortzetten over enkele decennia de Albanezen de meer-derheid van de bevolking van Macedonië zullen uitmaken. ‘Als hethuidige groeiritme zich voortzet,’ doet ook de Académie des Sciencesde l’Albanie (1998: 45) opmerken, ‘is de dag dat de Albanese be-volking even talrijk of zelfs talrijker dan de Macedonische is, niet

Page 208: Macedonië

208

ver meer af.’ Op dat moment zal zich dan de prangende vraag stel-len of de Slavische Macedoniërs in Macedonië een minderheid zijnof een constituerende natie!

Nog een issue die met de status van ‘constituerende natie’ temaken had, was de officiële taal. Artikel 7 van de Grondwet van1991 bepaalde dat de officiële taal van Macedonië het Macedonischwas en het officiële alfabet het cyrillisch, maar dat op plaatsen vanlokaal zelfbestuur waar de leden van ‘een nationaliteit’ in de meer-derheid waren of ‘een aanzienlijk aantal’ vormden, hun talen enalfabetten óók ‘officieel’ mochten gebruikt worden, naast het Mace-donisch en het cyrillisch, op de manier voorgeschreven door de wet(The International Institute for Democracy 1995: 335). Maar ‘dewet’ talmde zeer om wat dan ook voor te schrijven; de Grondwetwerd gewoon niet toegepast. De Albanezen maakten daar eigenlijkgeen punt van; ze vonden dat de héle Grondwet niet deugde engingen ervan uit dat zodra ze een constituerende natie zouden zijn,het Albanees vanzelf op dezelfde manier als het Macedonisch zoukunnen gebruikt worden. Overigens hadden de Albanezen wel demogelijkheid hun eigen taal te gebruiken voor de rechtbank en inhun contacten met lokale bestuursinstellingen.

De Macedonische Albanezen – of Albanese Macedoniërs – voel-den zich op nog vele andere manieren gediscrimineerd. Met redengingen ze ervan uit dat ze erg ondervertegenwoordigd waren indiverse belangrijke beroepssectoren: leger en politie, de rechterlijkemacht, de ambtenarij, de politiek, de diplomatie en in de traditio-nele ‘stedelijke’ beroepen. (Ook met het oog op de vaststelling vaneen faire vertegenwoordiging waren de volkstellingen van belang.).Slechts 3 procent van de politieagenten en 7 procent van de beroeps-militairen in Macedonië waren Albanees; het aandeel van de Alba-nezen in de administratie bedroeg zo’n 4 procent (Poulton 1995:187). De Slavische Macedoniërs beweerden dat die situatie te ma-ken had met de geringe opleidingsgraad van de Albanezen, waar-door ze niet slaagden voor de examens die voor dergelijke banenuitgeschreven werden. Een reden te meer, vonden de Albanezen danweer, om werk te maken van een degelijk Albanees onderwijs. Graag,antwoordden de Slavische Macedoniërs, alleen is daar geen geldvoor.

De Albanezen waren ook ontevreden over Artikel 19 van deGrondwet, waarin sprake was van ‘de Macedonische OrthodoxeKerk en andere religieuze gemeenschappen’ – een echo van de pream-

Page 209: Macedonië

209

bule waarin Macedonië de staat van het Macedonische volk en vaneen aantal nationaliteiten genoemd werd. De identificatie van staat,natie en kerk is typerend voor de Balkanlanden; ook de Bulgaarseen Griekse grondwet bevat verwijzingen naar de ‘nationale’ ortho-doxe kerk. Het feit dat de Macedonische Slaven de Macedonischestaat vooral als hùn eigendom zagen, werd er nog eens door onder-streept. De Albanezen wilden dat zulke verwijzingen naar de gods-dienst helemaal niet voorkwamen, of dat ook de islam met namegenoemd werd.

Ten slotte waren er de gebruikelijke klachten over een te geringaantal uren radio- en televisiezendtijd in het Albanees, te weinigpublicaties in het Albanees, het ontbreken van Albanese straat- enplaatsnaamborden en dergelijke. Veel problemen hadden kunnenopgelost worden door aan de lokale overheden meer bevoegdhe-den te geven, maar juist de omgekeerde tendens – naar meer cen-tralisatie – domineerde in Macedonië, zoals trouwens overal op deBalkan.

De Macedonische overheid had de afgelopen tien jaar een enander gedaan om de Albanese ondervertegenwoordiging weg te wer-ken. In 2000 waren twee van de negen rechters bij het Constitutio-nele Hof Albanezen, en vier van de zestien rechters bij de OppersteRechtbank. Een Albanees werd bevorderd tot generaal in hetMacedonische leger en drie Albanezen werden ambassadeur. Hetaantal Albanese studenten op de militaire academie steeg van tweenaar twaalf procent en het aandeel van Albanese officieren in hetMacedonische leger van 0,1 tot 3 procent (Ackermann 2000: 63).Het ging de goede kant uit, maar er was nog een lange weg af teleggen voor er sprake kon zijn van faire proporties. Maar de schuldlag niet alleen bij de Slavische Macedoniërs: Albanezen in belang-rijke overheidsfuncties werden door hun volksgenoten vaak be-schouwd als collaborateurs.

Veel Albanezen, wellicht ontmoedigd door het beleid van deoverheid, gaven de voorkeur aan een leven op het platteland boveneen leven in openbare dienst in de stad. Het discriminerende beleidbij de aanwerving in de ‘staatsbedrijven’ in het oude Joegoslaviëhad overigens tot een paradoxale situatie geleid: de slachtoffers vande sanering van deze bedrijven en van de bedrijfssluitingen in hetkader van de transitie waren hoofdzakelijk Slavisch-Macedonischewerknemers, terwijl de Albanezen, die – deels noodgedwongen –werkzaam waren in privé-landbouwbedrijven, veel minder getrof-

Page 210: Macedonië

210

fen werden. Het feit dat veel Albanezen beter boerden dan zijzelf(ook met het geld dat zij van familieleden in het buitenland ontvin-gen), deed veel Slavische Macedoniërs zich afvragen waar die dis-criminatie eigenlijk op sloeg (Woodward 1995: 365).

Het meest hoopgevende punt in de Albanees-Slavische relatiesin het onafhankelijke Macedonië was dat de Albanezen via hunverkozen vertegenwoordigers altijd bleven participeren in hetMacedonische politieke leven. Partijen op etnische en religieuze basiswaren niet verboden; nationalistische partijen konden ongestoordpropaganda maken voor hun zaak; de frustraties en wensen vanetnische gemeenschappen konden vrijuit in het parlement bespro-ken worden. Sinds 1990 hebben Albanezen altijd deel uitgemaaktvan de opeenvolgende regeringen: ze hadden vijf ministers in deregering van 1990, en vier ministers in alle regeringen vanaf 1992,en vanaf 1996 bovendien ook vijf vice-ministers. De Albanese poli-tici prefereerden toegang tot het systeem, deelname aan de machten politieke, culturele en economische rechten boven afscheiding(Ackermann 2000: 88). Critici beweerden dat de Albanese politicigeen reële macht hadden en alleen maar fungeerden als schaam-lapje of dienden om een goede beurt te maken bij ‘Europa’, maarde Slavisch-Macedonische partijen moesten wel degelijk rekeningmet hen houden.

Er deed zich in de loop der jaren ook een aantal ernstige inci-denten voor. Begin november 1992 leidde een razzia van de politieop de oude markt in Skopje tot een handgemeen met Albanesesigarettenverkopers. Er volgde een woelige manifestatie van Alba-nezen, waarbij drie Albanezen en één Macedoniër het leven lieten.In november 1993 kwam er een Albanese samenzwering aan hetlicht, waarbij Ymer Ymeri, toen vice-minister van Volksgezond-heid, en Hisen Haskaj, vice-minister van Defensie, betrokken wa-ren. Zij zouden plannen beraamd hebben om een Albanese militiete creëren. Er werden 300 stuks wapentuig en een lijst met namenvan 2000 rekruten gevonden. Beide vice-ministers en andere be-trokkenen werden veroordeeld tot vijf à zeven jaar gevangenisstraf,maar kwamen een jaar later al vrij. De Macedonische regering mi-nimaliseerde de hele zaak en deed alsof ze geloofde dat het Albaneseleger inderdaad bedoeld was als bescherming tegen de Serven, zo-als de beschuldigden beweerden (Ackermann 2000: 90).

In de zomer van 1997 hesen de Albanezen in Tetovo en Gostivarde Albanese vlag aan de gevel van het gemeentehuis. Dat was door

Page 211: Macedonië

211

de wet verboden – tenzij naast de Albanese tweekoppige adelaarook de Macedonische stralende zon wapperde. De Slavische Mace-doniërs beschouwden het incident als een manifeste uiting van dis-loyaliteit en separatisme. Toen de politie die vlaggen wilde verwij-deren, kwam het tot een massale vechtpartij. Er vielen drie dodenen zeventig gewonden; 400 personen werden gearresteerd en som-migen, onder wie burgemeester Rufi Osmani, veroordeeld tot ge-vangenisstraf.

Het probleem dat de relaties tussen Slavische en Albanese Mace-doniërs het meest verzuurde, was het gebrekkige Albanese onder-wijs. Grondwettelijk hadden minderheden recht op lager en mid-delbaar onderwijs in hun eigen taal. Er waren 1053 lagere scholenvoor 270.000 leerlingen; in 279 van die lagere scholen werd aan72.000 leerlingen onderricht gegeven in het Albanees, in 55 in hetTurks en in 15 in het Servisch. Er bestonden ook enkele scholenvoor Vlachse kinderen. De verhoudingen lijken ongeveer te klop-pen met het aandeel dat de diverse gemeenschappen in het totaalvan de bevolking hadden. Maar er waren veel klachten over hetniveau van het Albanese onderwijs en de materiële omstandighe-den waarin dat onderwijs verstrekt werd. Met name bestond er eenschrijnend tekort aan Albanese middelbare scholen: van het twaalftaldat Macedonië telde vóór de onafhankelijkheid was er nog één open.Er zaten te veel kinderen in één klas, te veel Albanese leerlingenvolgden noodgedwongen Macedonisch onderwijs. De meesteAlbanese kinderen haakten af in het middelbaar onderwijs en gin-gen een stiel leren – met als gevolg een sterke Albanese onderver-tegenwoordiging in de hogere onderwijsinstellingen. Op een totalestudentenbevolking van bijna 23.000 waren er in 1991-1992 slechts386 Albanezen (Poulton 1995: 183). Ook de situatie van hetAlbanese onderwijs relateerden de Albanezen aan hun status bin-nen de republiek: als minderheid hadden ze immers alleen recht oponderwijs in het Albanees in gemeenten waar ze een vereist mini-mum aantal leerlingen konden leveren. Als constituerende natie zouer overal onderwijs voor hen georganiseerd worden; er was ookoveral onderwijs in het Macedonisch beschikbaar. De Macedonischeregering verontschuldigde zich graag door te verwijzen naar de eco-nomische omstandigheden: de goede wil ontbrak niet, maar wel demiddelen om overal waar nodig Albanees onderwijs in te richten.Maar de Slavisch-Macedonische publieke opinie was ook zonderdie financiële overwegingen tegen een uitbreiding van het Albanese

Page 212: Macedonië

212

onderwijs gekant. In 2000 protesteerden in Bitola leerlingen enouders tegen plannen van de overheid om leszalen in een ‘Slavisch-Macedonisch’ schoolgebouw ter beschikking te stellen voor onder-wijs aan Albanese leerlingen – niet alleen ‘uit principe’, maar ookuit angst voor vechtpartijen tussen kinderen van de beide gemeen-schappen. De Macedonische overheid stond vaak tussen twee vu-ren: tussen de Slavische en de Albanese publieke opinie, die geenvan beide wilden wijken en, opgejut door nationalistische scherp-slijpers, elk compromis beschouwden als volksverraad.

Het grootste probleem vormde het universitaire onderwijs. Nade onafhankelijkheid maakte de Macedonische overheid geen aan-stalten om universitair onderwijs in het Albanees te organiseren.De Albanese kweekschool in Skopje, die in 1986 wegens ‘irreden-tisme’ gesloten was, werd in 1992 niet heropend. Alleen de vak-groep Albanese Taal- en Letterkunde aan de universiteit van Skopje,waar leraren Albanees opgeleid werden, maakte nog gebruik vanhet Albanees als onderwijstaal. In de andere opleidingen hadden deAlbanese studenten toegang tot de colleges in het Macedonisch,een taal die ze allen geleerd hadden. De regering was zelfs bereideen beleid van ‘positieve discriminatie’ ten aanzien van Albanesekandidaat-studenten te voeren, maar de Macedonische studenten,die strenge toegangsexamens moesten afleggen, protesteerden(Ramet 1996: 235). Hoewel het aantal Albanese studenten in hetuniversitair onderwijs verviervoudigde (van 1,3 naar 9,7 procent),was een vlottere toegang tot de Macedonische colleges voor de Al-banezen geen echte oplossing. Ze vonden universitair onderwijs inde eigen taal een elementair recht. Ze zagen zo’n Albanese univer-siteit als de ideale kweektuin van een mondige Albanese intelligent-sia. De Macedoniërs beschouwden, de reputatie van de universiteitvan Priština indachtig, zo’n instelling veeleer als een broeinest vaneen radicaal-nationalistische academisch proletariaat.

Toen Joegoslavië nog bestond studeerden Macedonische Alba-nezen op de universiteit van Priština in het nabijgelegen Kosovo,maar vanaf 1989 werd aan die universiteit alleen nog in het Servischonderwezen. Als enige mogelijkheid bleef de universiteit van Ti-rana over. Er kwam een akkoord tussen de Macedonische en deAlbanese regering waardoor diploma’s, behaald in Albanië, in Mace-donië erkend werden, en vice versa. De universiteit van Tirana heeftechter niet zo’n denderende reputatie en is niet in staat grote aan-tallen buitenlandse studenten onderdak te bieden. Slechts enkele

Page 213: Macedonië

213

honderden Albanese studenten uit Macedonië deden hun studies inTirana.

Op 4 juli 1994 besloot de Constitutieve Assemblée van de Alba-nese Intellectuelen in Macedonië, vergaderend in de raadzaal vanhet gemeentehuis van Tetovo – de ‘hoofdstad’ van de MacedonischeAlbanezen – tot de stichting van de universiteit van Tetovo. Een enander gebeurde in omstandigheden die typerend zijn voor de rela-ties tussen Albanezen, Macedoniërs en de overheid. In Macedonië– en niet alleen in Macedonië – zijn gemeentebesturen niet wette-lijk bevoegd om universitair onderwijs te organiseren. Ervan uit-gaand dat de overheid de stichting van een Albanese universiteittoch niet zou toelaten, hielden de Albanese organisatoren bij hunverzoek in juli 1994 met die bepaling geen rekening. Voor de over-heid was dat het gedroomde voorwendsel om de stichting van deAlbanese privé-universiteit inderdaad te verbieden. Dat gaf dan weervoedsel aan de overtuiging van de Albanezen dat de Macedoniërseigenlijk onder geen beding van een Albanees hoger onderwijs wil-den weten. De Macedonische studenten aan de universiteit vanSkopje kwamen massaal de straat op om te protesteren tegen deAlbanese universiteit – hoewel die hún belangen natuurlijk op geenenkele manier schaadde. Op 14 december 1994, drie dagen voorde geplande opening van de universiteit, grepen de ordestrijdkrach-ten in en sloopten de faculteit Natuurwetenschappen met bulldo-zers. Het kwam tot ernstige ongeregeldheden waarbij één dode enachtentwintig gewonden vielen. De voortvarende rector Fadil Sule-jmani, zeven professoren (onder wie veel oudgedienden van de uni-versiteit van Priština), leden van de administratie en een vijftigtalstudenten werden gearresteerd. Albanese volksvertegenwoordigersboycotten het parlement; de ppd, op dat moment in de regerings-coalitie, riep de Albanese gemeenschap op tot koelbloedigheid. Deradicalere pdsh (in de oppositie) dreigde met afscheiding en methet schrikbeeld van een ‘parallelle samenleving’ zoals in Kosovo,waar de Albanese gemeenschap haar eigen, parallelle (illegale) struc-turen uitgebouwd had en deed alsof de Serven lucht waren. Demeerderheid van de Albanese politici verwierp echter deze optie; zewilden juist dat de universiteit van Tetovo een plaats kreeg in hetofficiële Macedonische onderwijsnet.

In februari 1995 kon de universiteit toch haar deuren openenen sindsdien functioneert ze min of meer normaal – geboycot, maarook met rust gelaten door de Macedonische overheid. Enkele dui-

Page 214: Macedonië

214

zenden studenten – een leraar aan de universiteit noemde mij in2001 het getal van 8000 – krijgen er colleges van een 150-tal pro-fessoren aan dertien faculteiten. De kantoren, bibliotheken, les-lokalen en laboratoria zijn ondergebracht in privé-woningen, maarvormen een echte ‘campus’. De financiering gebeurt door de inningvan hoge inschrijvingsgelden en met de steun van vermogende emi-granten. De Macedonische staat erkent de diploma’s die de univer-siteit van Tetovo aflevert niet, maar voor sommige afgestudeerdenis er een compromis gevonden: ze kunnen als leraar aan de slag inde Albanees-Macedonische staatsscholen op basis van hun diplomamiddelbaar onderwijs.

Om enigszins tegemoet te komen aan de eisen van de Albane-zen heropende de Macedonische overheid in 1994 de Albanesekweekschool aan de Pedagogische Faculteit in Skopje. De oplei-ding tot leraar werd opgewaardeerd en duurde voortaan vier inplaats van twee jaar. In 1997 besloot het ministerie van Onderwijsdat alle lerarenopleidingen in het Albanees konden gebeuren. Daar-tegen kwam verzet van nationalistische Macedonische studentenen van de vmro-dpmne; een aantal studenten ging zelfs in hon-gerstaking (Ackermann 2000: 91). Ze verwezen naar Artikel 48van de Grondwet, dat stipuleerde dat ‘de leden van de nationalitei-ten recht hebben op onderwijs in hun taal in het lager en het voort-gezet onderwijs op een manier, vastgelegd door de wet’ (The Inter-national Institute for Democracy 1995: 347). Dat impliceerde na-tuurlijk niet per se dat hoger onderwijs in het Albanees verbodenzou zijn. Uiteindelijk was premier Crvenkovski gedwongen zijnminister van Onderwijs de laan uit te sturen, maar ook dat brachtde gemoederen niet tot bedaren.

Inmiddels kwam dankzij de inspanningen van voormalig Ne-derlands minister van Buitenlandse Zaken en Europees Hoog Com-missaris voor de Minderheden Max van der Stoel, die zich vanaf1997 intensief met Macedonië beziggehouden had, en dankzij hetgeld van de ovse een South East European University (seeu) totstand, waar sinds oktober 2001 in het Albanees, Engels en Macedo-nisch college gegeven wordt. De plechtige, officiële opening hadplaats op 20 november 2001. Er zijn vijf faculteiten gepland: rech-ten, communicatiewetenschappen, pedagogie, handelswetenschap-pen en bestuurswetenschappen. De Macedonische regeringspartijen,inclusief de Albanese coalitiepartners, gingen na lang aarzelen ak-koord. Ze oordeelden dat de nieuwe wet op het onderwijs ruimte

Page 215: Macedonië

215

creëerde voor privé-universiteiten als deze. De diploma’s die de seeuaflevert worden dan ook wettelijk erkend. Zelfs de pdsh, die vroe-ger een fel pleitbezorger geweest was van de erkenning van deAlbanese universiteit van Tetovo kon, nu ze in de regeringscoalitiezat, vrede nemen met het bestaan van de seeu, die door veel Alba-nezen verfoeid werd als een bedreiging voor hun universiteit inTetovo. Radicale Albanezen bleven vinden dat de Macedonischestaat zélf op eigen kosten Albanees hoger onderwijs moest organi-seren. Zij riepen Albanese jongeren dan ook op om de seeu teboycotten.

Net als destijds in Kosovo had het geruzie over het hoger onder-wijs minder te maken met de dorst naar kennis dan met politiekesymboliek. In het licht van Artikel 48 van de Grondwet kwam deofficiële erkenning van het bestaan van een hogere onderwijs-instelling met Albanees als onderwijstaal neer op de erkenning vanhet Albanees als tweede officiële taal in Macedonië, en die impli-ceerde dan weer dat de Albanezen toch een constituerende natiewaren – met recht op afscheiding. Om die reden waren de Albane-zen zo vóór, en de Slavische Macedoniërs zo tégen hoger onderwijsin het Albanees. Elke toegeving, of die nu het resultaat was vanonderling overleg of van druk uitgeoefend door de internationalegemeenschap, werd door beide gemeenschappen meteen in het lichtvan deze implicaties begrepen. Toch dreven de Macedonische Al-banezen – in tegenstelling tot wat hun Kosovaarse volksgenotenplachten te doen – de zaken niet op de spits. De seeu won snel aanpopulariteit; ze krijgt financiële steun van de Macedonische over-heid en een aantal professoren en studenten is al ‘overgelopen’ vande universiteit van Tetovo naar de seeu.

In november 1998 hadden beide gemeenschappen hun respec-tieve meest radicale nationalistische partijen een verkiezings-overwinning bezorgd: de vmro-dpmne en de pdsh. Hoewel zeelkaar jarenlang verketterd hadden, werkten ze als coalitiepartnersin de regering tamelijk goed samen, ook wat bepaalde ‘com-munautaire dossiers’ betrof. Enkele politieke gevangenen, onderwie Alajdin Demiri en Rufi Osmani, die in 1997 veroordeeld wa-ren tot zware gevangenisstraffen wegens het hijsen van de Albanesevlag aan de gevel van het gemeentehuis in Tetovo en Gostivar, wer-den in februari 1999 vrijgelaten. De municipale autonomie werdenigszins uitgebreid – een maatregel waar vooral de Albanezen hunvoordeel mee deden. Van de belangrijkste Albanese eis – een

Page 216: Macedonië

216

grondwetswijziging die van de Albanezen een constituerende natiemaakte – kwam evenwel niets terecht. Terwijl voor buitenlandsewaarnemers de samenwerking van de vmro-dpmne en de pdsheen aangename en veelbelovende ontwikkeling leek in de richtingvan ‘communautaire vrede’, namen de onderhuidse spanningentussen beide gemeenschappen alleen maar toe. De Macedonischesdsm en meer nog de Albanese ppd, voordien als regeringspartijentamelijk gematigd in communautaire aangelegenheden, namen nuze in de oppositie zaten, radicale standpunten in. Dit werkte ook depolarisering bínnen de beide gemeenschappen in de hand.

De gebeurtenissen, die de diepe verdeeldheid tussen de Albaneseen de Slavische gemeenschap in Macedonië het scherpst aan hetlicht brachten, waren de crises in Kosovo in 1998 en 1999. DeServische represailles tegen het uçk in 1998 konden rekenen op de– niet eens stilzwijgende – goedkeuring van de Slavische Mace-doniërs, maar wekten grote verontwaardiging op onder de AlbaneseMacedoniërs. Deze laatsten voelden zich uiteraard nauw betrok-ken bij de gebeurtenissen in Kosovo. Tijdens de crisis zochten veelKosovaren een toevluchtsoord in Macedonië, waar ze konden re-kenen op de solidariteit van hun Albanese volksgenoten. Aan devooravond van de navo-bombardementen op Joegoslavië in maart1999 bevonden zich 20.000 legale en een onbekend aantal illegaleKosovaarse vluchtelingen in Macedonië (Drenov 2001: 64).

De Slavische Macedoniërs waren de Albanese vluchtelingen lie-ver kwijt dan rijk. Hun grote angst was dat vluchtelingen die doorfamilieleden opgevangen werden, zouden ‘verdwijnen’ en blijvendopgenomen worden in de Albanese gemeenschap in Macedonië.Die zou daardoor nog omvangrijker worden. De aanwezigheid vande vluchtelingen vormde bovendien een zware economische belas-ting. Ten slotte bestond het gevaar dat Macedonië meegesleept werdin een spiraal van geweld. Al in 1997 waren er in het noorden enhet westen van Macedonië enkele bomaanslagen gepleegd op poli-tiebureaus, maar in de eerste helft van 1998 nam hun aantal toe totnegen (iwpr 130, 14.04.2000). De daders werden overigens nietaltijd gezocht onder de Albanese nationalistische extremisten; depolitie verdacht ook leden van Albanese maffia-organisaties dieopereerden vanuit Kosovo (en soms niet van uçk-leden te onder-scheiden waren). Ook de Macedonische maffia stond onder ver-denking. President Gligorov wilde de grens met Kosovo sluiten enenkel een humanitaire corridor toestaan vanuit Kosovo via Macedo-

Page 217: Macedonië

217

nië naar Albanië, maar het verzet van de pdsh en internationaledruk dwongen hem tot een mildere aanpak. De ovse SpilloverMonitoring Mission to Skopje kreeg de opdracht bewegingen langsde Macedonisch-Kosovaarse grens en activiteiten van het uçk inMacedonië nauwlettend in het oog te houden en mee te helpen deopvang van vluchtelingen te organiseren.

Tijdens de militaire interventie van de navo in Joegoslavië, vaneinde maart tot begin juni 1999, sloegen Kosovaren massaal op devlucht voor Servische represailles tegen het uçk, de etnische zuive-ringen en het geweld van de navo-bommen. Na twee weken be-vonden er zich al 70.000 legale en (naar schatting) 50.000 illegalevluchtelingen in Macedonië. Tegen einde mei was hun aantal aan-gegroeid tot ca. 250.000. Toen er begin juni een einde kwam aande bombardementen hadden 150.715 van de 276.360 vluchtelin-gen een officiële status. Daarvan leefden er 99.645 in kampen enwaren dus ‘controleerbaar’; de andere legale vluchtelingen haddenonderdak gevonden bij familieleden, net als de meeste illegale vluch-telingen (Drenov 2001: 64-5).

Deze situatie veroorzaakte grote spanningen tussen de coalitie-partners, die nog maar sinds eind 1998 aan het roer van de staatstonden. De vmro-dpmne wilde de Kosovaren zo gauw mogelijkweg; de pdsh vond dat de Kosovaren fatsoenlijk moesten behan-deld worden en bij voorkeur in gastgezinnen opgevangen worden.De partij dreigde er enkele keren mee de coalitie op te blazen. DeMacedonische overheid weigerde Kosovaren toe te laten die geenidentiteitsbewijs of paspoort konden overleggen; die zouden im-mers – zo werd gevreesd – later niet meer naar Kosovo kunnenterugkeren. De Servische militairen hadden de identiteitsbewijzenvan veel Kosovaren juist met die bedoeling vernietigd. Veel Koso-varen hadden overigens ook zelf hun documenten vernietigd omniet meer terug te kunnen en zo de kans te vergroten om als asiel-zoekers opgenomen te worden in een of ander West-Europees land,de Verenigde Staten of Canada. De Kosovaarse vluchtelingen gin-gen ervan uit dat ze vanuit Macedonië makkelijker in die landenkonden komen dan vanuit Albanië; daarom trokken ze liever naarMacedonië dan naar Albanië. In Albanië was het gevaar ook gro-ter om onder dwang ingelijfd te worden bij het uçk. De unhcrvond dat alleen vluchtelingen die naar Albanië wílden ook daar-heen gestuurd mochten worden. De Macedonische overheid brachtin de nacht van 5 op 6 april stiekem 12.000 vluchtelingen met bus-sen naar Albanië en dumpte ze daar.

Page 218: Macedonië

218

In de Macedonische vluchtelingenkampen heersten dikwijls on-menselijke toestanden. Vooral het kamp in Blace had een kwalijkereputatie. De vluchtelingen zaten met tien tot twintig in één tent; devoedselverdeling en het sanitair lieten veel te wensen over; er dreigdegevaar voor epidemieën die zich ook buiten de kampen kondenverspreiden. De vluchtelingen hadden weinig begrip voor de pro-blemen die hun plotselinge en massale aanwezigheid veroorzaakte;de Macedonische politie trad onbehouwen tegen hen op. DeMacedonische regering was ook bevreesd voor mogelijke politiekeagitatie door het uçk onder de Macedonische Albanezen. Het isonduidelijk welke activiteiten het uçk in Macedonië precies ont-plooid heeft. In ieder geval werden fondsen verzameld en manschap-pen geronseld. Macedonië deed ook dienst als doorvoerroute vanwapens vanuit Albanië naar Kosovo. In de lente van 1999 werd inhet gebied van Lipkovo bij Kumanovo een kelder vol wapens enuniformen ontdekt (Ethnobarometer 2001: 11). Er zijn ook aan-wijzingen dat het uçk op Macedonisch grondgebied terreuractiesuitgevoerd heeft. Vermoedelijk is daaraan door de tussenkomst vande pdsh een einde gekomen.

De Slavische Macedoniërs vonden dat de navo weinig begripaan de dag legde voor de delicate inter-etnische relaties in Mace-donië. Ze bestempelden de navo-interventie in Kosovo als een aan-moediging van het Albanese separatisme en de opvang van deKosovaarse vluchtelingen in Macedonië als een bedreiging voor hetetnische evenwicht in de Republiek. Ze ergerden zich aan de files,de controles en de vervuiling die met de aanwezigheid van de navo-troepen gepaard gingen. De Albanese Macedoniërs juichten de in-terventie van de navo toe en namen de overlast er graag bij.

In begin 2000 nam het aantal terroristische aanslagen in hetwesten van Macedonië toe. Zo werden op 11 januari in Aračinovobij een routinecontrole drie politieagenten doodgeschoten. De over-heid ontkende dat voormalige uçk-leden bij de aanslagen betrok-ken waren, om geen paniek te zaaien en de coalitie van de vmro-pdmne en de pdsh niet in het gedrang te brengen; ze gaf de schuldaan Joegoslavische agenten (iwpr 107, 14.01.2001). Het interna-tionale civiele en militaire bestuur (respectievelijk unmik en kfor)over Kosovo was niet in staat het vertrouwen van de SlavischeMacedoniërs in de internationale gemeenschap en vooral in de navote herstellen. De Macedonische regering beschuldigde kfor ervande Macedonisch-Kosovaarse grens onvoldoende te bewaken. kforhad 40.000 manschappen in Kosovo en 4000 in Macedonië.

Page 219: Macedonië

219

Albanese criminelen – van wie sommigen door de Albanezenals ‘vrijheidsstrijders’ gerespecteerd werden – ontvluchtten Kosovoen vonden onder een valse naam onderdak in Macedonië. Hun ar-restatie wekte de verontwaardiging op van de Macedonische Alba-nezen. In april 2000 werden vier Macedonsche grenswachters doorhet Kosovo Protection Corps (kpc)26 gekidnapt om later te wor-den ‘geruild’ voor de Kosovaarse ‘vrijheidsheld’ Xhavit Hasani. Dezewas in Macedonië gearresteerd en geïnterneerd wegens moordpogingtijdens een vuurgevecht met de politie. Hasani had eerder in zijngeboortedorp Tanuševci in Macedonië een logistieke basis voor hetuçk uitgebouwd. Zijn vrijlating en terugkeer naar Kosovo in ge-zelschap van pdsh-leider Arbën Xhaferi maakte de Albanezen blij,maar zette kwaad bloed bij de Macedoniërs (iwpr 132, 11.04.2000). Toen in juni 2000 drie Macedonische grenswachters doorKosovaarse snipers verwond werden, bracht president Trajkovskide troepen langs de grens in staat van paraatheid – een maatregeldie door Albanese politici als overbodig bestempeld werd.

Zo bracht de Kosovocrisis de diepe verdeeldheid aan het licht,die tussen de twee gemeenschappen in Macedonië bestond. Watnog erger was: ze toonde ook in welke mate Macedonië de staatwas van de Macedonische Slaven. Het officiële standpunt van deregering ten aanzien van de gebeurtenissen in Kosovo, de maatre-gelen die ze nam ten aanzien van de vluchtelingen, de berichtgevingop de staatsradio- en televisie en dergelijke beantwoordden vrijwelexclusief aan de visie van de Slavische Macedoniërs. De Albanezengebruikten de aan hen voorbehouden zendtijd dan weer uitsluitendvoor het ventileren van hún mening. Die werd door de SlavischeMacedoniërs niet gehoord of meteen gebrandmerkt als getuigendvan een gebrek aan loyaliteit aan de staat. De kwestie of de Albane-zen al dan niet een constituerende natie waren of moesten zijn bleekhier duidelijk niet alleen een juridische aangelegenheid, maar ookeen psychologische. Hoe konden de Albanezen loyaal zijn jegensen zich identificeren met een staat, waarin ze als quantité négligeablebeschouwd werden? De Macedonische staat behandelde hen alsMacedonische Albanezen, terwijl het voortbestaan van die staatjuist afhing van de mate waarin zij zich Albanese Macedoniërs kon-den voelen.

Page 220: Macedonië
Page 221: Macedonië

221

12

De crisis van 2001

IN 2001 BRAK TUSSEN Albanese en Slavische Macedoniërs eenconflict uit, dat het land op de rand van de afgrond bracht.27

Zoals Arbën Xhaferi het formuleerde: terwijl de Albanese politiciin Macedonië bezig waren aan een marathon om op vreedzamewijze gelijke rechten te verwerven, daagden opeens een stel sprin-ters op in de gedaante van gewapende rebellen, die een geweldda-dige oplossing wilden forceren (iwpr 235, 06.04.2001).

De Albanese radicale nationalisten hadden van de oorlog omKosovo geleerd dat geweld loonde: het optreden van het uçk inKosovo in 1998 had de Servische represailles uitgelokt, die op hunbeurt de legitimatie vormden voor de navo-interventie, die vanKosovo (bijna) een onafhankelijke staat gemaakt had. De brutali-teit waarmee de Servische ordestrijdkrachten in Kosovo optradenwas mede het gevolg van de talrijke dodelijke aanslagen die opleden van de ordestrijdkrachten gepleegd waren. De politiemensen,die in hun tegenstanders in de eerste plaats de moordenaars vanhun collega’s zagen, sloegen hard toe. Het doelbewust uitlokkenvan harde acties van de ordestrijdkrachten – acties die gepaard gin-gen met massale vluchtelingenstromen en civiele slachtoffers – lijkteen vast onderdeel van de tactiek, die al op het einde van de 19eeeuw door de četas uitgeprobeerd was.

Page 222: Macedonië

222

Het moment om ook in Macedonië opnieuw naar deze tactiekte grijpen, werd bepaald door gebeurtenissen in Servië en Kosovo.Op 5 oktober 2000 was in Belgrado een einde gekomen aan hetregime van Slobodan Milošević. De nieuwe Joegoslavische presi-dent Vojislav Koštunica genoot de steun van de internationalegemeenschap. Voor de Kosovaren was dit een slechte zaak. Deunmik – de civiele implementatiemacht van de vn in Kosovo –had bijna onverholen het Kosovaarse onafhankelijkheidsstrevengesteund – uit afkeer van Milošević, maar in strijd met vn-resolu-tie 1244 van 10 juni 1999, die expliciet melding maakte van‘substantial autonomy within the Federal Republic of Yugoslavia’voor Kosovo. (Cursivering van mij.) Met Koštunica aan de machtnam de internationale gemeenschap een genuanceerder standpuntin ten aanzien van de onafhankelijkheid van Kosovo, wat de Koso-vaarse nationalisten deed uitkijken naar een middel om de inter-nationale gemeenschap duidelijk te maken dat dit niet naar hunzin was.

Daarbij kwam dat de eerste vrije verkiezingen in Kosovo op 28oktober 2000 de radicale Kosovaarse nationalisten, verenigd in par-tijen ontsproten aan het uçk, grotendeels buitenspel gezet hadden.De meerderheid van de Kosovaren gaf de voorkeur aan de gematig-de(re) ldk van Ibrahim Rugova. De voormalige uçk-strijders zoch-ten naar een manier om opnieuw een leidende rol te spelen. Ook inMacedonië bevonden zich na afloop van de oorlog in Joegoslaviëvoormalige uçk-strijders – onder wie velen van Macedonisch-Albanese afkomst –, die zich ‘overbodig’ voelden, maar hun mili-taire ervaring graag te nutte wilden maken.

De aangewezen manier om politiek weer mee te tellen bestondin de reactivering van het uçk. Twee gebieden kwamen daarvoorbij uitstek in aanmerking: Zuid-Servië en Macedonië. Al in het voor-jaar van 2000 waren twee nieuwe ‘bevrijdingslegers’ een nieuweguerrillaoorlog begonnen: het Ushtria Çlirimtare për Preshevë,Medvegjë dhe Bujanoc (uçpmb, Bevrijdingsleger van Preševo,Medveéa en Bujanovac) in Zuid-Servië, en het Ushtria ÇlirimtareKombëtare (uçkom,28 Nationaal Bevrijdingsleger) in Macedonië.Op de nauwe banden tussen het uçk, het içpmb en het uçkomwees onder meer het feit dat het içpmb in Priština ook Macedonisch-Albanese universiteitsstudenten ronselde. Daarnaast hadden al in1999 uçk-leden zich, mét hun wapens, gehergroepeerd in deGround Safety Zone,29 vanwaar ze vervolgens makkelijk in Mace-

Page 223: Macedonië

223

donië kwamen. In 2000 bleven de activiteiten van de Albanese re-bellen nog beperkt tot bomaanslagen. Begin 2001 zetten ze de grotemiddelen in.

Nog een factor was de nakende ratificatie door het Macedonischeparlement van een akkoord over de Joegoslavisch-Macedonischegrens. (De ratificatie gebeurde op 2 maart 2001.) Die grensgeschillendateerden van begin 1992, toen Macedonië zich van Joegoslaviëafscheidde, en waren onder Milošević blijven aanslepen. Koštunicazocht naar een definitieve oplossing. De besprekingen werden ge-voerd door Joegoslavische en Macedonische onderhandelaars, zon-der vertegenwoordigers van Kosovo. Dat was onaanvaardbaar voorde Kosovaarse politici: het ging immers ten dele ook om de grenstussen Kosovo en Macedonië, en Joegoslavië was in hun ogen nietbevoegd om te onderhandelen over de grens van het ‘onafhanke-lijke’ Kosovo.30 Een klein gebied, waarover tussen Joegoslavië enMacedonië onenigheid bestond, was gelegen bij het punt waarKosovo, Zuid-Servië en Macedonië elkaar raken, in de omgevingvan het dorp Tanuševci. Sinds 1992 oefende unprofor, respectie-velijk unpredep er de controle over uit, maar na de terugtrekkingvan unpredep in 1999 was het een soort van niemandsland ge-worden, dat formeel tot Macedonië behoorde, maar waar in feitegeen enkel staatsgezag meer gold. Het was de ideale plek voorwapensmokkel en andere illegale activiteiten; het uçk had er zichdestijds comfortabel kunnen installeren. Dat de Macedonische staatweinig moeite deed om er zijn gezag op te leggen, had – zo beweer-den boze tongen – te maken met het feit dat vooraanstaande ledenvan de pdsh en de vmro-dpmne via louche connecties bij dieillegale activiteiten betrokken waren. Hoe dan ook, de oplossingvan het grensgeschil zou de bewegingsvrijheid van zowel smokke-laars als rebellen beperken.

Het uçpmb, bestaande uit een driehonderdtal guerrillastrijders,probeerde de drie districten Preševo, Medveéa en Bujanovac te ‘be-vrijden’ en aan te hechten bij Kosovo. Die districten maakten deeluit van de Ground Safety Zone. Ze hadden een overwegendAlbanese bevolking van 70.000 individuen; het meest zuidelijkedistrict, Preševo, grensde aan Macedonië. Het hoofdkwartier vanhet uçpmb was Veliki Trnovac – ‘lokaal centrum van drugs-, wa-pen- en vrouwenhandel’ (Chiclet 2001). Het optreden van hetuçpmb in de drie districten en later in Kosovo ging gepaard metgrote brutaliteit jegens de lokale Servische bevolking. De interna-

Page 224: Macedonië

224

tionale gemeenschap veroordeelde in expliciete bewoordingen deacties van het uçpmb. Orde en rust in dit kleine gebied waren pre-cies voor de eu van groot belang, want de snelweg van Thessa-loniki naar Belgrado (en verder naar Budapest en Wenen) liep eventen oosten van Bujanovac. Het Joegoslavische leger kreeg de toe-stemming in te grijpen. Als gevolg van de operaties van het uçpmbontstond er in Zuid-Servië in het vroege voorjaar van 2001 weereen stroom Albanese vluchtelingen. Begin maart arriveerde eenkonvooi van ca. 200 vluchtelingen in Macedonië. De regering wildegeen herhaling van de gebeurtenissen van voorjaar 1999 en over-woog de vluchtelingen uit Zuid-Servië via een corridor linea rectanaar Kosovo door te sturen. Op 8 maart 2001 trok het Joegosla-vische leger effectief een sector van de Ground Safety Zone binnen.Op 13 maart sloot het uçpmb een wapenstilstandsverdrag met Bel-grado.

De Albanese rebellen openden nog een tweede front – in Mace-donië. Op 22 januari 2001 werd een bomaanslag gepleegd op hetpolitiebureau in Tearce, ten noordoosten van Tetovo, waarbij éénpolitieman omkwam, en op 26 januari op de trein naar Skopje.Woordvoerders van de regering verklaarden dat de daders vermoe-delijk maffialeden of extreem-nationalistische individuen waren,maar die bewering bleek onhoudbaar toen het uçkom in Commu-niqué nr. 4, verstuurd per fax op briefpapier van het uçk, de ver-antwoordelijkheid voor de aanslagen opeiste. Het uçkom beloofdedoor te gaan met de strijd tot het Albanese volk ‘bevrijd’ was en gafMacedonische politieagenten de raad ‘hun levens niet nodeloos teofferen voor het vergeefse Macedonische voornemen de Albanesemeerderheid te domineren’ (Ethnobarometer 2001: 14). Huiszoe-kingen bij voormalige uçk-leden resulteerden in een aantal arres-taties.

Algemeen werd aangenomen dat het uçkom een organisatiewas van extreem-nationalistische Macedonische Albanezen, dievooral ontevreden waren over het – in hun ogen al te – reformisti-sche beleid van de Macedonisch-Albanese politieke leiders. DeMacedonische overheid ging er lang vanuit dat de leden van hetuçkom veteranen van het uçk waren of behoorden tot het kpc.(Dat was een blamage voor kfor, dat het uçK al meer dan een jaarvoordien had moeten ontwapend hebben.) Het ging om slechts en-kele honderden, zij het goed gewapende en getrainde manschap-pen, maar hun aantal groeide snel aan. Aan het hoofd van het

Page 225: Macedonië

225

uçkom stond naar verluidt aanvankelijk Fazli Veliu, een Albaneesuit Macedonië, die als student in Priština betrokken was bij hetoproer van 1981, enige tijd in de gevangenis doorgebracht had envervolgens geëmigreerd was naar Zwitserland, waar hij een succes-vol zakenman geworden was. In de jaren negentig had Veliu eenactieve rol gespeeld in allerlei Albanese politieke acties in Kosovoen Macedonië. Hij werd om zijn politieke activiteiten door deZwitserse overheid bedreigd met uitwijzing. Dat is vermoedelijkook de reden waarom hij de leiding over het uçkom overliet aanzijn neef, Ali Ahmeti, en zich verder alleen nog bezighield met defund raising voor het uçkom. De gerenommeerde onafhankelijkeAlbanese publicist Shkëlzen Maliqi noemde de strijders van hetuçkom ‘vurige patriotten’, die Macedonië als een ‘artificiële con-structie’ beschouwden en vonden dat het land opgedeeld moest wor-den in een Albanees en een Slavisch deel, om vervolgens het Albanesedeel bij Kosovo of Groot-Albanië te voegen. Maliqi zelf vond datgeen slecht idee, maar suggereerde dat een dergelijke verdeling vanMacedonië onhaalbaar was omdat ze niet beantwoordde aan debelangen van de grote mogendheden, de Verenigde Staten op kop(iwpr 224, 07.03.2001). Dat had ook de intelligente Ahmeti algauwdoor.

Midden februari 2001 braken er onlusten uit in Tanuševci. Deaanleiding was de vondst van een illegaal wapendepot door hetMacedonische leger. Het uçkom viel politiepatrouilles en een grens-post aan. Op 25 februari namen ze Tanuševci in en vervolgens ookde dorpjes Brest en Gošince, even ten oosten van Tanuševci. DeMacedonische ordestrijdkrachten grepen in met niet minder dan600 manschappen. Honderdveertig Albanese vrouwen en kinderen– de mannen waren onder dwang bij het uçkom ingelijfd – namenuit angst voor beschietingen en eventuele mishandelingen de vluchtnaar Debelde en Vitina, twee dorpen in Kosovo.

Op de Conferentie van Staatshoofden en Regeringen van Zuid-oost-Europa, die op 22 en 23 februari in Skopje plaats had, distan-tieerden alle aanwezigen – onder wie Javier Solana, hoge vertegen-woordiger van de eu voor het gemeenschappelijk buitenlands enveiligheidsbeleid, Chris Patten, Europees commissaris voor buiten-landse betrekkingen van de eu, Bodo Hombach, speciaal coördi-nator van het Stability Pact for Southeastern Europa – zich metgrote stelligheid van het Albanese geweld en maakten duidelijk datgrenswijzigingen uit den boze waren. De internationale gemeen-

Page 226: Macedonië

226

schap – de eu, de vs, de navo – vreesde vooral voor een escalatievan het conflict. Gezien de betrokkenheid van de naburige landenbij het lot van Macedonië kon een destabilisatie van het land mak-kelijk leiden tot een grootschalig conflict – een Balkanoorlog in deechte zin van het woord.

De eerste tekenen van een mogelijke escalatie lieten niet lang opzich wachten. De Bulgaarse president Petar Stojanov bood aanBulgaarse troepen naar Macedonië te sturen – een niet al te snuggervoorstel, dat trouwens door het Bulgaarse parlement niet gesteundwerd. Bulgarije schonk Macedonië 100 roestige sovjettanks, waarhet in het kader van ontwapeningsakkoorden met de navo sowiesovan af moest. Rusland beloofde Macedonië steun en Oekraïne le-verde Macedonië enkele weken later vier Russische aanvalsheli-kopters. Zelfs Griekenland stond aan de kant van de Macedonischeregering. Last but not least vreesde de internationale gemeenschapvoor de mogelijke gevolgen van een destabilisatie van Macedoniëvoor Kosovo – een gebied waar ze de zaken nog lang niet ondercontrole had.

Toch werd, ondanks dringende verzoeken van de Macedonischeregering, het mandaat van kfor niet uitgebreid tot peacekeepingoperations in Macedonië. Volgens de Macedonische regering schootkfor zelfs tekort in de uitvoering van het mandaat dat het wélhad: de bewaking van de Kosovaars-Macedonische grens. Met namede Amerikaanse troepen in Kosovo werden ervan verdacht met deAlbanese rebellen onder één hoedje te spelen. Overigens viel deKosovaars-Macedonische grens nauwelijks te bewaken. Ze liep doorhet ruige Šargebergte en alleen de lokale bevolking kende alle sluip-wegen. Én de ezels die ’s nachts alléén met hun vracht wapens naarde andere kant van de grens gestuurd werden. De Macedonischeregering vroeg overigens niet dat kfor per se met manschappentussenbeide zou komen, maar alleen dat ze het binnendringen vanwapens en manschappen vanuit Kosovo naar Macedonië zou verhin-deren en het Macedonische leger technische bijstand zou verlenen.

De internationale afkeuring van het optreden van het uçkomzette het licht op groen voor een krachtdadiger Macedonisch op-treden. Toen op 4 maart drie Macedonische soldaten door de re-bellen gedood werden, mobiliseerde de Macedonische regering allereservisten van de ordestrijdkrachten en een deel van de reservistenvan het leger. Op 12 maart slaagden de Macedonische orde-strijdkrachten erin na een week van hevige gevechten de rebellen

Page 227: Macedonië

227

uit Tanuševci naar Kosovo te verdrijven. De grens met Kosovoging dicht. kfor kreeg de opdracht om meer manschappen, tanksen helikopters in te zetten om de grens aan de Kosovaarse kant tebewaken. Een contingent Amerikaanse soldaten verhinderde denaar schatting 300 uçkom-strijders vanuit Debelde de Kosovaars-Macedonische grens over te steken en naar hun dorpen in Mace-donië terug te keren. Daarbij vielen aan Albanese kant enkele do-den. Deze ‘martelaren’ radicaliseerden de Albanese gemeenschapin Macedonië en een groeiend aantal jongelui sloot zich bij hetuçkom aan.

Ook de belangrijkste Albanese politici in Albanië, Kosovo enMacedonië beschouwden de acties van het uçkom als schadelijkvoor de Albanese zaak. Op 12 maart verklaarde de Albanese pre-mier Ilir Meta na een ontmoeting met Arbën Xhaferi en Ymer Ymeridat geweld tot niets diende, maar tegelijk maande hij de Macedo-nische regering aan om meer begrip op te brengen voor de gerecht-vaardigde eisen van de Macedonische Albanezen. De pdsh en deppd riepen op 20 maart gezamenlijk het uçkom op om de wapensneer te leggen. Boze tongen beweerden dat de pdsh het geweldalleen maar afkeurde om haar louche deals met de vmro-dpmneniet in het gedrang te brengen. De ppd voelde zich als oppositie-partij dan weer verplicht om toch wat met het uçkom te flirten.Alleen de Kosovaarse Lëvizja Popullore e Kosovës (lpk, Volksbe-weging van Kosovo), die gesticht was door Fazli Veliu, en natuur-lijk de militante Albanese emigranten overal ter wereld, stondenonvoorwaardelijk achter het uçkom. Het uçkom zelf had intus-sen op 8 maart een eigen partij gesticht, de Partia DemokratikeKombëtare (pdk, Nationale Democratische Partij). Aan het hoofdervan stond Kastriot Haxhirexha, een afvallige van de pdsh.

Na het offensief tegen Tanuševci kwam er geen einde aan hetgeweld; het verplaatste zich alleen maar. Op 13 maart manifesteer-den de aanhangers van regeringscoalitiepartner pdsh in Skopje vooreen vreedzame en rechtvaardige oplossing van het conflict. De vol-gende dag protesteerden in Tetovo 5000 aanhangers van oppositie-partij ppd en van de nieuwe pdk, maar ook ontevreden pdsh-leden tegen de ‘Macedonische staatsterreur’. Terwijl de betogingdoor de stad trok, begon het uçkom de voorsteden van Tetovo tebeschieten van op een heuvel in de buurt van de Kale, de oudeOsmaanse vesting. Bij elk salvo boven juichte de menigte beneden;sommige manifestanten openden het vuur op de politie. In de loop

Page 228: Macedonië

228

van de volgende weken bleef het uçkom het centrum van Tetovobeschieten. Het veroverde een zestal dorpen ten noorden van Tetovoen proclameerde die prompt tot ‘bevrijde gebieden’. Een woord-voerder van het uçkom deelde mee dat het uçkom over de nodigemilitaire middelen beschikte om ook andere ‘Albanese’ steden inMacedonië, waaronder Skopje, aan te vallen.

Geconfronteerd met deze nieuwe uitbarsting van geweld ver-klaarde de internationale gemeenschap nogmaals pal te staan voorde territoriale integriteit van Macedonië, maar ze drong aan op‘proportionate military strength’ en ontraadde het gebruik van‘excessive violence’ – twee nogal vage begrippen. Terwijl lord Ro-bertson, secretaris-generaal van de navo, beloofde het aantal pa-trouilles in de grenszone met Macedonië op te drijven en daar nog1000 manschappen extra voor in te zetten, riep Carl Bildt, specialevn-gezant voor de Balkan, op 16 maart de strijdende partijen optot een vreedzame, politieke oplossing van het conflict. Die konalleen maar het resultaat kon zijn van onderhandelingen, maar daarwaren de Macedoniërs nog niet aan toe. Zij beschouwden alle toe-gevingen aan de Albanezen van de afgelopen tien jaar als evenveelblijken van Macedonische edelmoedigheid en gaven fel af op deAlbanese ‘ondankbaarheid’. Ze wilden onder geen beding wetenvan een compromis met ‘terroristen’ of ‘extremisten’, zoals de Mace-donische regering de uçkom-strijders steevast noemde. Elke wijzi-ging van de status van de Albanezen in Macedonië was in hun ogendoor de ‘terroristen’ afgedwongen en derhalve uit den boze. Radi-cale Macedoniërs drongen aan op een hardhandig militair ingrij-pen om de Albanezen eens en voor altijd op hun plaats te zetten.

De Macedonische regering hield evenwel het hoofd koel. Op17 maart legde ze voor het parlement een verklaring af (die met eengrote meerderheid werd goedgekeurd), waarin zij de bevolking op-riep tot kalmte en kfor tot strengere controle aan de grenzen. Deregering beschouwde het conflict nog steeds als ‘geïmporteerd uitKosovo’, terwijl het grote aantal Macedonische Albanezen dat zichbij het uçkom aansloot toch duidelijk moest maken dat het con-flict vooral het gevolg was van interne spanningen.

Een cruciaal punt was of de regering al dan niet de noodtoe-stand afkondigde. Zij zat hier eens te meer tussen twee vuren. DeSlavische Macedoniërs zagen in de noodtoestand een middel omefficiënter tegen het uçkom op te treden; het uçkom rekende eropdat de noodtoestand de vijandelijkheden zou doen escaleren en een

Page 229: Macedonië

229

buitenlandse interventie naderbij zou brengen. De pdsh vreesdedoor met de afkondiging van de noodtoestand in te stemmen elkkrediet bij de Albanese kiezers te verliezen en dreigde ermee deregering te verlaten. Dat wilden de internationale bemiddelaars totelke prijs vermijden. Een val van de regering zou het land immersin een complete chaos storten. Uiteindelijk moest de vmro-dpmnehet loodje leggen voor het verzet van de pdsh. Terwijl het parle-ment beraadslaagde, eisten voor het parlementsgebouw enkele dui-zenden heetgebakerde Macedoniërs wapens. De menigte beschul-digde het Westen ervan met zijn oproepen tot ‘gematigdheid’ infeite in de kaart van de Albanese terroristen te spelen, wat geziende onverholen steun van de vs aan het uçk tijdens de Kosovocrisisniet eens zo vergezocht leek. De Macedoniërs konden zich niet voor-stellen dat het uçkom over wapens kon beschikken en de grensmet Macedonië oversteken zonder het medeweten en zelfs de me-deplichtigheid van de navo. Er circuleerden zelfs geruchten dat hetuçkom door een Amerikaanse privé-firma, gespecialiseerd in lo-kale oorlogvoering, geadviseerd en getraind werd. Hoe dan ook,de door kfor opgestarte Operation Eagle leidde in de loop van devolgende maanden tot de arrestatie van enkele honderden Albanesewapensmokkelaars en de inbeslagname van duizenden stuks wa-pens en munitie aan de Kosovaars-Macedonische grens. Overigenskwamen ook via Albanië wapens het land binnen.

De Slavische regeringspartijen waren er niet in geslaagd de nood-toestand te laten uitroepen, maar dat stond een nieuw grootscheepsoffensief tegen het uçkom niet in de weg. Naar verluidt was ookde pdsh daar niet tegen gekant. Na het verstrijken van een ultima-tum kwamen de Macedonische strijdkrachten op 18 maart bijTetovo in actie en verdreven de uçkom-strijders het Šargebergteover naar Kosovo en naar het uiterste noordoosten van Macedonië.Op 22 maart deed zich in Tetovo een incident voor dat veel op-schudding wekte, omdat het door een tv-ploeg gefilmd werd. TweeAlbanezen, vader en zoon, werden door de Macedonische politieneergeschoten. Volgens de Albanezen ging het om argeloze voor-bijgangers; volgens de Macedonische politie wilden beiden een po-litiebureau aanvallen. De voorbijgangers bleken in het bezit te zijnvan handgranaten, maar die droegen ze volgens Albanese woord-voerders enkel bij zich om zich tegen de politie te beschermen. Hetincident wekte grote verontwaardiging onder de Albanese bevol-king.

Page 230: Macedonië

230

Op 28 maart werd een tweede offensief gelanceerd in CrnaGora, het gebergte ten noorden van Skopje.31 Hoewel Carla DelPonte, hoofdaanklager op het International Criminal Tribune forYugoslavia (icty) in Den Haag, al op 21 maart gedreigd had hetoptreden van de Macedonische ordestrijdkrachten nauwgezet inhet oog te houden en oorlogsmisdadigers te zullen vervolgen, werdbij dit offensief – volgens Albanese bronnen – ‘excessief geweld’niet geschuwd: er vielen civiele slachtoffers, huizen werden in brandgestoken, vrouwen en kinderen mishandeld. De Macedonische re-gering ging ervan uit dat na afloop van deze operatie de Albaneserebellie definitief de kop was ingedrukt. De grens met Kosovoging weer open; er volgden massale arrestaties van echte en ver-meende terroristen – een twintigtal volgens Macedonische bron-nen, meer dan honderd ‘willekeurige’ arrestaties volgens Albanesebronnen.

Toch was het uçkom erin geslaagd om een klein gebied in hetnoordwesten van het land onder controle te houden. Het beweerdedat het de lokale Albanese bevolking wilde beschermen tegen de‘terreur’ van de ordestrijdkrachten. De Macedonische strijdkrach-ten, die slechts over beperkte middelen beschikten, waren niet instaat deze gebieden te veroveren of onthielden zich van pogingendaartoe onder druk van het Westen. Hoe dan ook voelde de Mace-donische regering zich na de militaire operatie van einde maart sterkgenoeg om onderhandelingen met de ‘terroristen’ te blijven weige-ren. Tegelijk besefte ze dat hoe langer de vijandelijkheden duurdenen hoe meer Albanese slachtoffers er vielen, hoe meer geradica-liseerde Albanese jongelui zich bij het uçkom zouden aansluiten.Het uçkom was zich daarvan bewust, maar gaf zich ook reken-schap van de internationale afkeer tegen zijn optreden. uçkom-leider Ali Ahmeti distantieerde zich steeds nadrukkelijker van alle‘Groot-Albanese’ ambities en onderstreepte enkel op te komen voorde rechten waarvoor de Albanezen al tien jaar vergeefs vreedzaamgeijverd hadden: de erkenning van de Albanezen als constituerendenatie in Macedonië, de toekenning van de status van officiële taalaan het Albanees, rechtvaardige proportionele vertegenwoordigingvan Albanezen in openbare functies en dergelijke. Met deze ‘rede-lijke’ eisen slaagde hij erin de internationale gemeenschap voor zichte winnen en zover te krijgen dat ze druk ging uitoefenen op deMacedonische regering om met het uçkom te onderhandelen. Ver-zet tegen onderhandelingen werd bestempeld als een uiting van

Page 231: Macedonië

231

koppigheid en onredelijkheid. Kosovaarse politici suggereerden aleinde maart dat de Macedonische regering op een of andere maniermet het uçkom overleg moest plegen; Colin Powell, de Amerikaanseminister van Buitenlandse Zaken, Lord Robertson en Javier Solanavolgden enkele dagen later. Het uçkom stelde voor dat het overleggebeurde met zijn ‘politieke vleugel’, de pdk, maar daar wilde deMacedonische regering helemáál niet van horen.

De meest aanvaardbare gesprekspartner en bemiddelaar bleekArbën Xhaferi. Hij – en de meeste mensen binnen de pdsh – verko-zen nog steeds een regeringsvorm, gebaseerd op ‘consensualdemocracy’ en ‘joint decision-making’. Ze wilden wel de erkenningvan de Albanezen als ‘constituerende natie’ met alle bijbehorenderechten, maar geen territoriale autonomie. Bovendien maakte Xha-feri’s partij, de pdsh, deel uit van de regeringscoalitie. Ook dege-nen, die hun diensten aanboden als internationale bemiddelaars,wilden het liefst met Xhaferi zaken doen. Die internationale be-middelaars stelden het lijstje van Albanese eisen ook wat bij: hetprobleem van de omstreden erkenning van de Albanezen als con-stituerende natie wilden ze omzeilen door Macedonië te definiërenals een ‘staat van burgers’, en niet van twee (of meer) ‘naties’, enom het delicate punt van de territoriale autonomie uit de weg tegaan insisteerden ze op een toename van de lokale (gemeentelijke)autonomie. De bemiddelaars vonden ook dat er nog maar eens eenvolkstelling georganiseerd moest worden, omdat ook die van 1994niet zou kloppen.

Begin april bracht een aantal eu-ministers een bezoek aan Skopjeom de ondertekening van het Association and StabilisationAgreement tussen Macedonië en de eu op 9 april in Luxemburgvoor te bereiden. Dit akkoord moest op (zeer) lange termijn de wegeffenen naar toetreding van Macedonië tot de eu: Macedonië zoude Europese regelgeving invoeren, met name wat de interne marktbetrof, bestuurlijke hervormingen doorvoeren, de mensenrechtenrespecteren en dergelijke; in ruil kregen Macedonische productentoegang tot de Europese markt. Macedonië was het eerste en tege-lijk minst voorbereide land dat een dergelijk akkoord aangebodenkreeg. Het was bedoeld om het geschonden Macedonische vertrou-wen in de eu te herstellen en het land toegankelijker te maken voorwesterse diplomatieke initiatieven. De Europese vertegenwoordi-gers drongen tijdens hun bezoek nogmaals aan op overleg tussenSlavische Macedoniërs en Albanezen. President Trajkovski stelde

Page 232: Macedonië

232

voor om de eisen van de Albanezen te bespreken in een zogenaamdEuropa Comité, een commissie van experts uit alle partijen. Eenfederalisering van de staat, in de vorm van toekenning van territo-riale autonomie, bleef voor Trajkovski en de andere Macedonischepolitici echter absoluut onbespreekbaar omdat, zoals Trajkovskiterecht poneerde, ‘de ervaringen van het laatste decennium geleerdhebben dat de roep om federalisering in feite alleen maar het stre-ven naar een etnisch zuivere staat maskeert’. Veel Albanese politicibestempelden het hele initiatief in dat geval als een manier om dezaken op de lange baan te schuiven. Zij voelden zich sowieso watopgelaten omdat de vertegenwoordigers van de eu veel aspectenvan het conflict als ‘Macedonische interne aangelegenheden’ be-schouwden. Ze trokken zich op aan de verwachting dat Macedoniënooit tot de eu kon toetreden zolang de ‘Albanese kwestie’ nietvolgens de ‘Europese normen’ geregeld was. Vertegenwoordigersvan de pdsh waren aanwezig op de plechtigheid in Luxemburg; deppd bleef weg. De Europese diplomaten maakten zich ondertussenongerust over het gebrek aan belangstelling van de nieuwe Ameri-kaanse regering van George W. Bush voor Macedonië. Ze gingen ermet reden vanuit dat de vs bij Macedoniërs en Albanezen zwaar-der woog dan de eu. Op 12 april beloofde Powell weliswaar ‘Ame-rikaanse steun’, maar waarin die precies zou bestaan, liet hij in hetmidden.

Met het oog op de nu stilaan onafwendbaar geworden onder-handelingen leek het de Macedonische regering het verstandigstom in eerste instantie een regering van nationale eenheid samen testellen door de coalitie uit te breiden met de sdsm en de ppd. Desdsm had daar al eerder op aangedrongen, maar de vmro-dpmnehad de boot afgehouden. Half april bleek de toetreding van de sdsmtot de coalitie voor de vmro-dpmne een geschikte manier om dedruk van de pdsh op de besluitvorming te verminderen. De ppdoordeelde het, onder druk van haar zusterpartijen in Albanië enKosovo en van de internationale gemeenschap, verstandiger om afte zien van haar besmuikte sympathie voor het uçkom. De verant-woordelijkheid voor een eventuele – onder de Macedoniërs bijzon-der onpopulaire – herziening van de Grondwet zou door de tweegrootste Macedonische partijen samen gedragen worden; op de-zelfde manier zouden de grootse twee Albanese partijen delen in de‘schande’ van mogelijke concessies bij een compromis. Er bestondook nog een technische reden voor een uitbreiding van de coalitie:

Page 233: Macedonië

233

grondwetswijzigingen moesten met een tweederde meerderheid ge-stemd worden, en die was met de oude coalitie niet haalbaar.

Op 28 april doodde het uçkom acht Macedonische reservistenen verwondde enkele anderen in een hinderlaag. De soldaten wa-ren uitgestuurd om landmijnen te verwijderen. Naar aanleidingvan de begrafenis van de omgekomen soldaten braken er op 30april gewelddadige incidenten uit in Bitola, de woonplaats van viervan de slachtoffers. (In Bitola hadden Albanezen en Macedoniërstamelijk probleemloos samengeleefd; er kwam zelfs een relatiefgroot aantal gemengde huwelijken voor.) Een veertigtal Albanesewinkels en koffiehuizen werden aangevallen – naar verluidt doorbendes uit Skopje. In Skopje bestormden woedende Macedoniërseen koffiehuis waar Albanese politici elkaar plachten te ontmoe-ten. Er viel één dode. De politie reageerde terughoudend. Op 3 meiwerden opnieuw twee Macedonische soldaten in een hinderlaagdoodgeschoten. Ook dit keer bewaarde de Macedonische politiehaar zelfbeheersing. Zelfs toen het uçkom Vaksince, Slupčane,Lojane, Lipkovo en andere dorpen rond Kumanovo ‘bevrijdde’, deSlavische bevolking (Macedoniërs en Serven) verdreef en de streektot ‘autonoom gebied van Karadak’ uitriep, grepen de ordestrijd-krachten in eerste instantie niet massaal in. In Vejce maakten deAlbanese rebellen zeven Macedonische soldaten en één lid van deordestrijdkrachten af. Toen hun lijken op 1 mei gevonden werden,bleken de slachtoffers gemarteld te zijn; sommigen waren levendverbrand; een aantal lichamen was in stukken gesneden. Het uçkombeweerde dat het de Albanese civiele bevolking wilde beschermentegen de Macedonische strijdkrachten en met zijn acties de Macedo-nische regering wilde aanmanen onverwijld met onderhandelingente beginnen. Waarschijnlijker is dat het alsnog probeerde de strate-gie die in Kosovo met succes bekroond was – het provoceren vande strijdkrachten tot het gebruik van ‘excessief geweld’ – alsnogook in Macedonië toe te passen. President Trajkovski had op 2mei een ontmoeting met Bush en Powell in Washington en zouongetwijfeld vragen om Amerikaanse steun voor het standpunt ende aanpak van de Macedonische regering. Het gebruik van ‘exces-sief geweld’ kon de Amerikanen ontstemmen en roet in het etenstrooien. De Macedonische strijdkrachten lieten zich niet in de vallokken.

In de weken voorafgaand aan het bezoek van Trajkovski aanWashington had het State Department onder de Macedonische be-

Page 234: Macedonië

234

volking (Slavische en Albanese) een opiniepeiling laten uitvoeren.Daaruit bleek dat een overweldigende meerderheid van zowel Sla-vische als Albanese Macedoniërs wilde dat de territoriale integri-teit van de Republiek Macedonië behouden bleef (resp. 99 en 87procent). Eenenzeventig procent van de Albanezen verkoos in eenmulti-etnische Macedonische staat te leven; slechts 13 procent zagmeer in een Groot-Albanië. Tegelijk stond 69 procent van de Alba-nezen achter de acties van het uçkom. Van de Albanezen was 98procent voorstander van de erkenning van de Albanezen als ‘con-stituerende natie’ in Macedonië en 98 procent van de erkenningvan het Albanees als tweede interne officiële taal. Ongeveer de-zelfde percentages van de ondervraagde Macedoniërs (respectieve-lijk 96 en 97 procent) was daartegen gekant. Er kwamen ook inte-ressante regionale verschillen aan het licht. In Kumanovo, waareerder gevechten uitgebroken waren tussen het uçkom en deMacedonische ordestrijdkrachten, bleken veel meer mensen gewon-nen voor een Groot-Albanië, terwijl in de streek van Bitola, die watgeïsoleerd lag van de Albanese etnische gebieden langs de Albaneseen Kosovaarse grens, de sympathie voor de Groot-Albanese idee enzelfs voor het uçkom veel geringer was (iwpr 250, 25.05.2001).

Trajkovski’s bezoek aan de vs wierp vruchten af. De vs, diezich tot dan toe nogal op de achtergrond gehouden had, ging vandan af een wat actievere Macedonië-politiek voeren. Het State Dep-artment veroordeelde de geweldplegingen van het uçkom explicieten beloofde een half miljoen dollar ter beschikking te stellen voorde opleiding van Albanese politieagenten.32 De Amerikaanse hou-ding gaf de Macedonische regering bovendien enige ruimte om de‘terroristen’ harder aan te pakken. Al op 4 mei probeerden de Mace-donische ordestrijdkrachten met inzet van zware artillerie, tanksen helikopters de Albanese rebellie in de streek van Kumanovo tebreken. De dorpelingen werden vooraf aangespoord om hun hui-zen te verlaten, maar volgens rapporten van de ovse en het RodeKruis verhinderde het uçkom de boeren dikwijls dat te doen; hetgebruikte ze als levend schild of legde het eropaan het Macedonischeleger ‘civiele slachtoffers’ te laten maken. De Macedonische strijd-krachten hadden ongetwijfeld het vaste voornemen de ‘terroristen’en hun handlangers fysiek te liquideren en erg nauw zagen ze daar-bij niet (zo doodden ze in Slupčane in één keer zes leden van deZyberi-clan), maar ze waren niet gebaat bij slachtoffers onder deburgerbevolking: die deden het uçkom alleen maar nog sneller

Page 235: Macedonië

235

aangroeien en verminderden het krediet dat de Macedonische rege-ring in het buitenland nog had. Bij de aanvallen rond Kumanovovielen er, volgens Albanese bronnen, acht doden en vijftig gewon-den. Die bron maakte ook melding van allerhande wreedheden.Huizen van dorpelingen die ervan verdacht werden met het uçkomte heulen, werden platgebrand, naar verluidt soms met de bewo-ners erin. Ook lieten Macedonische en Servische burgers hun woedejegens de Albanezen de vrije loop. Albanese vluchtelingen stroom-den Kosovo binnen. De gevechten zouden nog wekenlang voortdu-ren, vooral in en rond Slupčane en Vaksince, waar nog meer dodenen gewonden vielen, eveneens onder de Macedonische reservisten.Ook in Noordwest-Macedonië laaiden de gevechten weer op. Hetdorp Runica werd op 21 mei met artillerievuur bestookt. VolgensHuman Right Watch werden de inwoners geterroriseerd en vijftighuizen en de moskee met opzet in brand gestoken. Het Macedo-nische ministerie van Binnenlandse Zaken beschuldigde het uçkomervan het vuur te hebben aangestoken.

In het licht van deze gebeurtenissen was de vorming van eenbrede coalitieregering meer dan ooit een dringende noodzaak.Solana, Robertson en de Amerikaanse senior diplomat RobertFrowick oefenden persoonlijk druk uit om de Macedonische enAlbanese politici tot een politiek akkoord te bewegen. Vooral de –overigens begrijpelijke – aandrift van premier Georgievski om denoodtoestand uit te roepen, strooide herhaaldelijk roet in het eten;de Albanese partijen haakten dan meteen af. Toen sdsm-voorzitterCrvenkovski dreigde met straatgeweld, ging Georgievski alsnog doorde knieën. Op 14 mei werd een nieuwe coalitieregering gevormdmet de vmro-dpmne, de pdsh en de lpm, die ook al in de vroe-gere regering zetelden, én de sdsm en de ppd. Ljubčo Georgievskibleef premier. De vmro-dpmne behield Binnenlandse Zaken, datook over de ordestrijdkrachten ging; de sdsm kreeg Defensie enBuitenlandse Zaken; de pdsh Lokaal Zelfbestuur en de ppd Justi-tie. Hoewel het land zich op de rand van een regelrechte burgeroor-log bevond, sleepte het touwtrekken om de ministerportefeuillesweken aan. Op aandringen van de sdsm werd ook afgesprokenvervroegde parlementsverkiezingen te houden – niet later dan 27januari 2002, achttien maanden voor tijd. Het vooruitzicht vanvervroegde verkiezingen drukte een stempel op het beleid van devmro-dpmne, die haar radicaal-nationalistische kiezers wilde te-rugwinnen door middel van krijgshaftige taal. Met name premier

Page 236: Macedonië

236

Georgievski en zijn minister van Binnenlandse Zaken Ljube Boš-kovski blonken daarin uit.

Boškovski (1960), eigenaar van een keten van snoepwinkels inKroatië, had in de jaren negentig in de Krajina meegevochten tegende Serven ‘voor de vrijheid van Macedonië’. Hij was bevriend ge-weest met de (inmiddels overleden) Kroatische minister van Defen-sie Gojko Šušak, een extreem-nationalistische intimus van presi-dent Tuéman, en met de Kosovaarse krijgsheer Agim Ceku, die inde zomer van 1995 meegewerkt had om ca. 200.000 Serven uitKroatië te verdrijven. Deze laatste vriendschap placht Boškovskina het uitbreken van het gewapende conflict met de Albanezen inMacedonië te loochenen. De onder de Macedoniërs zeer populaireBoškovski was een ‘havik’ en wilde het liefst gewapenderhand metde Albanezen afrekenen. Er ontstonden algauw spanningen tussende gematigde minister van Defensie Vlado Bučkovski, sdsm, dieeen politieke oplossing voorstond, en Boškovski, vmro-dpmne.

De belangrijkste taak van de nieuwe coalitie was een vreed-zame uitweg uit de crisis te zoeken. Er bestond een afspraak tussende diverse partijen om het uçkom niet bij het overleg te betrekken.Dat was een begrijpelijk, misschien zelfs moreel verantwoord, maarniet erg realistisch uitgangspunt. Immers, het resultaat van dat over-leg binnen de nieuwe coalitie moest ook bij het uçkom in de smaakvallen. Het was slimmer het uçkom maar meteen bij het overleg tebetrekken dan het na afloop met de wapens een oordeel te latenvellen. De vs forceerden de doorbraak. Door toedoen van dezelfdeRobert Frowick, die optrad als initiatiefnemer en/of bemiddelaar,sloten de pdsh en de ppd op 22 mei in Prizren in Kosovo in watobscure omstandigheden een ‘geheim’ akkoord met het uçkom inde persoon van Ali Ahmeti. Het akkoord, dat de ambassade van devs in Skopje ‘totaal onaanvaardbaar’ noemde, werd op 24 mei indiezelfde ambassade van de vs aan westerse diplomaten voorge-steld. Het Akkoord van Prizren omvatte een staakt-het-vuren, inruil voor amnestie, en gaf het uçkom de facto het recht om via devertegenwoordigers van de pdsh en de ppd het vetorecht uit teoefenen bij beslissingen die de rechten van de Albanezen aangin-gen, tijdens onderhandelingen of in het parlement. Het uçkombeloofde de territoriale integriteit van de Republiek Macedonië terespecteren en niet te ijveren voor de federalisering van de staat,maar het bleef wel aandringen op de inwilliging van de fundamen-tele Albanese eisen. Ten slotte werd bepaald dat de uçkom-strij-

Page 237: Macedonië

237

ders zouden opgenomen worden in de – nog te organiseren – orde-strijdkrachten in het overwegend Albanese deel van Macedonië.

Trajkovski en Georgievski protesteerden furieus tegen de afspra-ken die de Albanese coalitiepartners met de ‘terroristen’ gemaakthadden, maar al snel bleek dat zij minstens op de hoogte warengeweest van het initiatief. Hun verontwaardiging was vooral be-doeld om de getergde Slavisch-Macedonische kiezers te bedaren.De felle verontwaardiging van de eu-diplomaten was vermoedelijkgemeend, want zij wisten blijkbaar écht van toeten noch blazen.Hún kwaadheid verzachtte enigszins het gezichtsverlies dat deMacedonische regering geleden had. Frowick werd persona nongrata verklaard en keerde terug naar Washington. Het resultaatvan de hele vertoning was dat het uçkom voortaan een rol konspelen als politieke, en niet enkel als militaire factor. Het zou, aanAlbanese kant, het laatste woord hebben, en via de pdsh en de ppdfeitelijk deelnemen aan de regering.

Alsof al deze commotie niet volstond, publiceerde Večer (Avond,een belangrijke Macedonische krant) op 30 mei het door wanhoopof waanzin ingefluisterde voorstel van Georgi Efremov, de voorzit-ter van de Macedonische Academie voor Wetenschappen en Kun-sten, om de crisis op te lossen door middel van een vreedzame ruilvan territoria en bevolkingen tussen Macedonië en Albanië. Nietalleen de Slavische, maar ook de Albanese Macedoniërs, inclusiefde woordvoerders van het uçkom, en uiteraard de integrale inter-nationale gemeenschap verwierpen dit voorstel resoluut. AlleenGeorgievski en parlementsvoorzitter Andov moesten er even overnadenken.

In de loop van de dagen, volgend op de bekendmaking van hetAkkoord van Prizren, oefenden westerse diplomaten, hoge eu-amb-tenaren en vertegenwoordigers van de navo grote druk uit op weer-spannige Macedonische politici om in te stemmen met onderhan-delingen. Premier Georgievski baarde nogmaals veel opzien doorplotsklaps voor te stellen de Albanezen als constituerende natie enhet Albanees als tweede officiële taal te erkennen. Dat was veelmeer dan gevraagd werd. Zijn potsierlijke inschikkelijkheid wasvermoedelijk veeleer bedoeld als een ironisch commentaar op depositie waarin de Macedonische betrokkenen zich door het wester-se gedram gemanoeuvreerd voelden. De westerse diplomaten wa-ren intussen al druk bezig met de concrete uitwerking van het ak-koord, in overleg met coulante Macedonische politici als president

Page 238: Macedonië

238

Trajkovski. De Macedonische ordestrijdkrachten zouden hun hui-dige stellingen blijven innemen, maar verdere operaties staken. Deuçkom-strijders zouden amnestie krijgen, indien ze niet verdachtwerden van oorlogsmisdaden; ze zouden hun wapens inleveren bijde navo; de hele operatie zou onder toezicht staan van de ovse enhet Rode Kruis. Vervolgens zouden besprekingen beginnen overeen grondwetswijziging.

Op initiatief van de Servische vice-premier Nebojša Čović, dieonderhandeld had met de Albanese rebellen in de Preševovallei, ende Griekse ambassadeur in Skopje, kwam president Trajkovski be-gin juni met een plan, dat meteen de steun kreeg van de westersebemiddelaars. Het omvatte vijf fases, die binnen vijfenveertig da-gen achter de rug moesten zijn: de vorming van speciale anti-terro-ristische eenheden door het samenvoegen van eenheden van hetleger en de ordestrijdkrachten onder één bevelvoerder van het le-ger; de terroristen ‘isoleren’ (omsingelen); een eenzijdig staakt-het-vuren uitroepen; de rebellen ontwapenen met behulp van de navo;de terugtrekking van de Macedonische strijdkrachten in hun kazer-nes en de afkondiging van een algemene amnestie voor de rebellen(iwpr 255, 13.06.2001). De westerse bemiddelaars vonden het plangeschikt en in grote lijnen is het in de loop van de volgende maan-den ook uitgevoerd.

Ondertussen gingen, ondanks het Akkoord van Prizren, de ope-raties van het uçkom gewoon door. Het werd algauw duidelijk datAli Ahmeti niet gesproken had in naam van het héle uçkom. Eendeel van het uçkom, en misschien ook wel een aantal leidende fi-guren, bleef aanslagen als het geëigende middel beschouwen om deMacedonische regering onder druk te zetten. De extremisten ble-ven waarschijnlijk hopen het conflict alsnog te doen escaleren. DeMacedonische ordestrijdkrachten van hun kant gingen door te pro-beren de uçkom-strijders uit hun ‘nesten’ te verdrijven. Op 5 junibrachten uçkom-strijders in de buurt van Tetovo nogmaals vijfMacedonische politieagenten vanuit een hinderlaag om het leven.Van 6 tot 14 juni zetten ze Kumanovo zonder drinkwater door debevoorrading vanuit het meer van Lipkovo af te snijden. Op 11juni zetten ze de aanval in op het dorp Matejče. Een tiental dorpenkwamen weer onder de controle van het uçkom; weer vluchttenAlbanese vrouwen en kinderen naar Kosovo uit angst voor deMacedonische represailles.

De Macedonische en Albanese coalitiepartners binnen de rege-

Page 239: Macedonië

239

ring zochten inmiddels naar een politieke oplossing, maar echt vlot-ten deden de gesprekken niet. Voor de Macedoniërs wilden de Al-banezen, die refereerden aan het Akkoord van Prizren, te veel; voorde Albanezen waren de Macedoniërs te weinig toegeeflijk. De euverklaarde op 16 juni dat ze vóór 25 juni vooruitgang wilde zien;anders greep Macedonië naast 64 miljoen dollar financiële steun.Het ultimatum was slecht getimed. Het uçkom was op 9 juni eengrootscheeps offensief begonnen tegen Aračinovo. Dit plaatsje tenoosten van Skopje werd hoofdzakelijk bewoond door Albanezendie de afgelopen twintig jaar uit Kosovo geïmmigreerd waren enstond bekend als een draaischijf(je) van illegale handel en drugs-smokkel. Omdat de Macedonische strijdkrachten daar geen offen-sief verwacht hadden, ondervonden de rebellen geen noemenswaar-dig verzet. Het offensief werd door de Macedonische woordvoer-ders uitgelegd als een antwoord op de aanwezigheid van hetJoegoslavische leger in sector B van de Ground Safety Zone sinds24 mei en de ondertekening op 30 mei van een Joegoslavisch-Macedonisch akkoord over de bestrijding van terrorisme endrugs-, wapen- en mensenhandel. Waarschijnlijker ging het om dezoveelste poging van het uçkom of van een radicale vleugel binnenhet uçkom om het conflict te internationaliseren. Aračinovo be-vond zich namelijk vlak bij de Macedonische nationale luchthavenPetrovac, waarvan ook kfor druk gebruik maakte, en in de omge-ving van de grote olieraffinaderij okta, die eigendom was van eenGriekse firma. Diverse luchtvaartmaatschappijen staakten hunvluchten op Skopje of lieten hun toestellen landen in Ohrid. Hetuçkom was in staat vanuit Aračinovo de voorsteden en de buiten-wijken van Skopje te beschieten. Enkele duizenden Albanezen enSlavische Macedoniërs namen de vlucht; anderen begonnen te ham-steren. Het aantal Albanese vluchtelingen dat naar Kosovo trokliep, mede als gevolg van gevechten elders in het land, op tot 4000per dag. Eind juni bevonden er zich in Kosovo volgens cijfers vanhet unhcr 65.000 Albanese vluchtelingen en in Macedonië zelf35.000 ‘internally displaced persons’ (iwpr 261, 04.07.2001).

De Macedonische kerk, die nog op 13 juni in Morges in Zwit-serland samen met de vertegenwoordigers van de islamitische, dekatholieke en andere religieuze gemeenschappen in Macedonië eengezamenlijke vredesoproep ondertekend had, fulmineerde op 21juni tegen de Albanese moslims, niet alleen om Aračinovo, maarook omdat hun vertegenwoordigers erop aanstuurden dat Artikel

Page 240: Macedonië

240

19 van de Grondwet, waarin sprake was van ‘de MacedonischeOrthodoxe Kerk en andere religieuze gemeenschappen’, op zo’nmanier gewijzigd werd dat ofwel de Macedonische Orthodoxe Kerkniet langer meer apart genoemd werd, ofwel álle religieuze gemeen-schappen met naam genoemd werden. Voordien hadden religieuzetegenstellingen in het conflict niet zo’n belangrijke rol gespeeld; nudreigden ze de spanning nog te vergroten.

De Macedonische strijdkrachten reageerden pas op 22 juni opde Albanese bezetting van Aračinovo, maar dit keer met ongewonefelheid: bij de ‘herovering’ van Aračinovo werden 400 van de 2000huizen vernield en 1000 beschadigd – overigens voornamelijk hui-zen van Macedoniërs, waarin het uçkom zich naar verluidt metopzet verschanste. Het Macedonische leger zette voor het eerst ooktwee gevechtshelikopters in, die het van Oekraïne gekocht had. Deinternationale gemeenschap vreesde dat het Macedonische optre-den het prille vredesproces zou kelderen. De ppd dreigde ermee decoalitie op te blazen, terwijl bij premier Georgievski, wiens dichter-lijke zenuwstelsel in de afgelopen maanden veel had moeten door-staan, de stoppen helemaal leken door te slaan. Met zijn agressievetaal aan het adres van de Albanezen maakte hij de zaken nog ergerdan ze al waren.

Solana repte zich naar Skopje om de brand te blussen. Op 25juni stemde Georgievski in met een staakt-het-vuren. Er werd eenakkoord bereikt over de ontzetting van de 350 uçkom-strijders,die door de Macedonische strijdkrachten omsingeld waren: ze wer-den de volgende dag door Amerikaanse troepen samen met hunwapens in vijf kfor-bussen overgebracht naar het gebied vanLipkovo ten noorden van Aračinovo – een gebied dat door deuçkom gecontroleerd werd. Als rechtvaardiging voor zijn instem-ming met deze gang van zaken verklaarde Georgievski dat het ver-zet van de uçkom-strijders in Aračinovo alleen ten koste van groteverliezen in een tien dagen durende veldslag had kunnen gebrokenworden. Die prijs leek hem te hoog. Bovendien had Solana beloofddat de eu en vooral de navo een grotere rol zouden spelen bij deimplementatie van een politiek akkoord, meer bepaald bij de ont-wapening van de uçkom-strijders. Later oordeelden commentato-ren dat de Amerikanen tot elke prijs wilden vermijden dat hetMacedonische leger de rebellen uitschakelde. Immers, mocht Geor-gievski in de waan verkeren dat een militaire oplossing binnen hetbereik van de mogelijkheden van het Macedonische leger lag, dan

Page 241: Macedonië

241

zou een onderhandelde politieke oplossing geen schijn van kansmeer hebben. De ‘vrije terugtocht voor moordenaars’ deed de Sla-vische Macedoniërs echter het laatste greintje vertrouwen in hetWesten verliezen. De Amerikanen hadden hun een overwinning ‘ont-stolen’. Een verontwaardigde menigte bestormde het parlements-gebouw. Naar verluidt werd ze heimelijk aangemoedigd door radi-cale elementen in de vmro-dpmne, onder wie Boškovski. Tochprobeerde het Westen ook druk uit te oefenen op de Albanese re-bellen. Zo werden op 27 juni met een Executive Order van Bushalle bankrekeningen van personen, verdacht van steun aan ‘extre-mistisch geweld in de Voormalige Joegoslavische Republiek vanMacedonië’ bevroren. Op de lijst met de namen van zulke perso-nen kwamen ook die van Fazli Veliu en Ali Ahmeti voor. Met AliAhmeti pleegden de Amerikanen ondertussen al druk overleg …

De verontruste Lord Robertson bestempelde op 25 juni op eenspeciale ontmoeting van de eu-ministers van Buitenlandse Zakenin Luxemburg Macedonië als een land ‘op de rand van de burger-oorlog’ en riep dringend op tot een nieuw diplomatiek initiatiefvan de eu en de vs. De Macedonische politici stonden, nu ze elkeillusie over een militaire overwinning verloren hadden, meer openvoor westerse initiatieven. De zaken kwamen in een stroomversnel-ling. Tegen einde juni arriveerden in Skopje drie nieuwe bemidde-laars. De Fransman Robert Badinter, deskundige institutioneel recht,is voor ons geen onbekende meer: hij gaf in 1991-1992 juridischadvies aan de eu toen die zich beraadde over de erkenning van denieuwe ex-Joegoslavische republieken. Voor zulk juridisch advieswas hij ook nu weer ingehuurd. Badinters landgenoot FrançoisLéotard, voormalig minister van Defensie, speelde als vertegenwoor-diger van de eu in Macedonië een prominentere rol. De sleutelfi-guur was ongetwijfeld de Amerikaanse speciale gezant JamesPardew. Zijn invloed was bijzonder groot, nadat Bush op 27 junihad verklaard dat de vs wellicht toch troepen naar Macedonië zousturen. Op 5 juli slaagden de heren erin de strijdende partijen eennieuw staakt-het-vuren te laten ondertekenen, dat de volgende daginging. Op 9 juli startten in Skopje de gesprekken tussen de Albaneseregeringspartijen over een politiek akkoord, onder leiding van pre-sident Trajkovski en ‘onder toezicht’ van Pardew en Léotard. Ergvlot verliepen de besprekingen nog steeds niet. De InternationalCrisis Group – een internationale think-tank zonder legale macht,maar met een – soms buitensporig – grote invloed, en de Russischepresident Putin moesten bijspringen.

Page 242: Macedonië

242

Terwijl de onderhandelingen voortstrompelden en ondanks hetstaakt-het-vuren van 5 juli gingen de gevechten gewoon door. Eennieuwe factor speelde daarbij een ongunstige rol. Het plan van pre-sident Trajkovski om een bijzondere anti-terreureenheid te creërendoor samenvoeging van leger- en politie-eenheden onder de bevoegd-heid van de minister van Defensie was bij gebrek aan manschappenen middelen op niets uitgelopen. Minister Boškovski organiseerdewél zo’n anti-terreureenheid, maar dan binnen de ordestrijdkrachten,die vielen onder Binnenlandse Zaken. Ze kreeg de naam ‘De Leeu-wen’ (Lavovi). Het ging om – aanvankelijk – een 150 à 200reservisten, die een extra opleiding kregen. Volgens Boškovski wasde eenheid dan ook volkomen legaal. Critici meenden evenwel datde ‘Leeuwen’ meer weg hadden van een paramilitaire organisatie,een soort privé-militie van Boškovski. Die indruk werd versterktdoor het feit dat Boškovski’s ouders in Istrië in Kroatië een hoteluitbaatten dat ook ‘De Leeuw’ heette en daar een zelfgemaaktewijn schonken met de merknaam ‘De Leeuw’. Volgens anderenvormden de ‘Leeuwen’ veeleer een soort militie van de vmro-dpmne. Op de rode baretten van de ‘Leeuwen’ prijkte een badgemet daarop een leeuw met twee staarten – het embleem van departij. Niet alleen Macedoniërs, maar ook Servische, Roemeenseen Oekraïense huurlingen maakten deel uit van de eenheid. Hetkwalijkste was dat de ‘Leeuwen’, aangevoerd door Boškovski, al-lerlei operaties tegen het uçkom uitvoerden die in het kader van devredesinspanningen van de internationale gemeenschap en van deregering buitengewoon contraproductief waren.

Ongeveer één zesde van het Macedonische territorium – gebie-den rond Kumanovo, ten noorden van Skopje en Tetovo – was inhanden van het uçkom. Veel Albanese vluchtelingen keerden naarhun dorpen terug; andere werden door de Macedonische politietegengehouden. Het uçkom verjoeg de Macedonische bevolkingin operaties die door Macedonische woordvoerders terecht als ‘et-nische zuiveringen’ bestempeld werden. In de tweede helft van julivluchtten 35.000 Slavische Macedoniërs weg uit Tetovo en nog eens10.000 à 15.000 uit de omliggende dorpen. Op 23 juli braken inTetovo nieuwe gevechten uit, toen een pas opgestelde checkpointvan de Macedonische politie door uçkom-strijders beschoten werd.Het State Department verklaarde dat de Albanese agressie medewas uitgelokt door de ‘Leeuwen’. Snipers van de ‘Leeuwen’ zoudenin Neprošten vanuit een hinderlaag een lid van het uçkom dood-geschoten hebben.

Page 243: Macedonië

243

In Macedonië groeide de wrok tegen wat algemeen gezien werdals westerse vooringenomenheid. Er heerste een sfeer van woede enradeloosheid. Toen George W. Bush op 24 juli een bezoek brachtaan de Amerikaanse troepen in Kosovo, sloot Macedonië zonderenige verklaring voor een week zijn grenzen, ook voor het perso-neel van de talloze internationale organisaties, werkzaam in de re-gio (met uitzondering van kfor). Op 25 juli slaagde Peter Feith, despeciale gezant van de navo in Macedonië, erin met Ali Ahmeti inPrizren een fragiel akkoord te bereiken over een staakt-het-vurenin en om Tetovo. Het uçkom zou zich terugtrekken buiten Tetovoen het wapenstilstandsakkoord van 5 juli eerbiedigen. Drieduizendmanifestanten bekogelden in Skopje westerse ambassades, kanto-ren van internationale organisaties en de onvermijdelijke McDo-nald’s met stenen. Minister van Binnenlandse Zaken Boškovski endit keer ook zijn collega van Defensie Bučkovski dreigden ermeeniet langer acht te slaan op de adviezen van de westerse bemidde-laars en in de tegenaanval te gaan, indien het uçkom zich niet voormiddernacht terugtrok.

Ik was die dagen net in Skopje. Onderweg had ik in de bergende uitgebrande huizen gezien. Vanuit mijn kamer in het lege HotelBristol kon ik het oude station van Skopje zien en de stationstorenmet de klok die was opgehouden met tikken op het moment dat destad precies achtendertig jaar eerder, op 26 juli 1963 om 5.16 uur,door een moordende aardbeving getroffen werd. Het leek wel of inde zomer van 2001 in Skopje de tijd opnieuw stilstond. Het landleek in de situatie te verkeren die de Poolse journalist RyszardKapuściński zo beklijvend beschreven heeft – een toestand vangewichtloosheid, als van een bal die, in de lucht geworpen, zijnhoogste punt bereikt heeft en even onbeweeglijk blijft hangen, netvóór de val en de catastrofe. In de stad waren bommen ontploft.Vreemdelingen werd ontraden zich op straat te begeven. Sommigeambassades hadden al een deel van hun personeel naar huis ge-stuurd. In de verzengende zomerlucht leek iedereen te wachten opde volgende stap van het uçkom of van de Macedonische regeringof van de internationale gemeenschap, waarmee de massale bur-geroorlog, die de dood van duizenden burgers en het einde van deMacedonische staat met zich mee zou brengen, eindelijk zou begin-nen.

Op 26 juli 2001 gaven Solana en Robertson, die voor de zoveel-ste keer uit Brussel waren overgevlogen om de gestrande bespre-

Page 244: Macedonië

244

kingen vlot te trekken, een persconferentie waarin ze verklaarden‘bezorgd maar optimistisch’ te zijn: over ongeveer 95 procent vande punten bleken de onderhandelaars het eens te zijn. Ze verwacht-ten dan ook een politiek akkoord tussen Macedoniërs en Albane-zen in een zeer nabije toekomst. President Trajkovski kondigde op27 juli aan dat de besprekingen zouden voortgezet worden in Tetovo.Maar zó veilig was het in Tetovo ook weer niet: op 28 juli beslotende onderhandelaars hun intrek te nemen in de luxueuze regerings-residentie Villa Biljana op de idyllische oever van het meer van Ohrid.Zelfs onder hùn voeten was de grond in Skopje te heet geworden.

De laatste loodjes wogen het zwaarst. De delegaties lieten hetvaak afweten, dreigden met opstappen of chanteerden de tegenpar-tij met het vooruitzicht op geweld. Het internationale arrestatie-bevel, dat Boškovski liet uitvaardigen tegen elf vermeende ‘terro-risten’, ontstemde de Albanese gesprekspartners. Toen Georgievskide kordate manier waarop Léotard en Pardew de onderhandelin-gen in goede banen probeerden te leiden kwalificeerde als ‘cowboy-stijl’, steigerden díé weer. Ook nu bleek de weifelende houding vande vs een serieuze handicap. Over een aantal punten bleek het uit-eindelijk heel moeilijk tot een akkoord te komen. De Albanezenwilden per se in de Grondwet vermeld worden als constituerendenatie; de Slavische Macedoniërs wilden de diverse naties eventueelwel met name noemen, als de Macedonische natie maar een spe-ciale vermelding kreeg. De internationale bemiddelaars wildenMacedonië omschrijven als een ‘staat van burgers’, zonder etnischespecificaties. Ook het gebruik van het Albanees als ‘officiële taal’bleef tot het laatste moment taaie materie. Andere punten, zoalseen faire proportionele vertegenwoordiging van Albanezen in open-bare functies, lokaal zelfbestuur, ook met betrekking tot de beste-ding van het budget en dergelijke, stelden minder problemen. DeAlbanezen wilden ook dat de samenstelling van de politie in degemeente de lokale etnische verhoudingen weerspiegelde, terwijlde Macedonische partijen van mening waren dat ze de etnischeverhoudingen in het hele land moesten weerspiegelen, om te ver-mijden dat in Albanese gemeenten geen Macedoniërs meer als orde-handhavers zouden optreden. In verband daarmee waren er ookmeningsverschillen over welke instantie politieagenten zou benoe-men: de lokale of de nationale.

Ook toen het al voor iedereen duidelijk was dat de onderhan-delaars hun akkoord zo goed als rond hadden, bleef het geweld

Page 245: Macedonië

245

voortduren. Aan de verdrijving van Slavische Macedoniërs uitTetovo en de naburige dorpen kwam geen einde. Op 29 juli werdde auto van minister Boškovski zelf beschoten op de autoweg tus-sen Tetovo en Skopje. Op 7 augustus doodde de Macedonischepolitie vijf uçkom-strijders bij een razzia in Skopje: ze werden ver-rast in een huis, volgestouwd met wapens en munitie. Op 7 augus-tus kidnapten Albanese strijders vijf Macedonische arbeiders op deweg tussen Skopje en Tetovo; ze werden mishandeld en seksueelmisbruikt, maar daarna weer vrijgelaten. Zulke kidnappingen had-den de hele tijd plaats. Sommige gijzelaars bleven wekenlang ge-vangen; andere werden afgemaakt. In de ochtend van de dag, waaropde onderhandelaars in Ohrid eindelijk het moeizaam bereikte ak-koord zouden paraferen – 8 augustus – overviel een commandovan het uçkom een konvooi van een veertigtal militaire voertui-gen, inclusief tanks, en bracht tien soldaten en twee officieren omhet leven. De aanslag werd opgeëist door het Ushtria KombëtareShqiptare (uksh, Albanees Nationaal Leger), een extremistisch deelvan het uçkom dat van geen akkoord wilde weten. Toen premierGeorgievski het nieuws vernam, weigerde hij verder elke medewer-king aan het akkoord. Nadat enkele uren op hem was ingepraatgaf hij toe, maar de plechtige ondertekening, gepland op 10 augus-tus in Skopje, moest drie dagen uitgesteld worden. Een uur na deparafering kondigde Georgievski een groots offensief tegen hetuçkom in Tetovo aan. In Prilep, waar de vermoorde soldaten van-daan kwamen, braken onlusten uit; woedende Macedoniërs stakenenkele Albanese winkels en een moskee in brand.

Het offensief van de Macedonische strijdkrachten leidde tot he-vige gevechten in de dorpen rond Tetovo en ten noorden van Skopje.Het uçkom dreigde met een massale aanval op beide steden. Op10 augustus werden elf Albanese strijders doodgeschoten toen zeeen politiepost aanvielen. Eerder die dag waren even ten noordenvan Skopje acht Macedonische soldaten omgekomen door een anti-tankmijn. De politie zocht de daders in en om het dorp Ljuboten,maar voerde geen acties uit tegen het dorp. Nadat echter op 12augustus een politiepost op de weg tussen Skopje en Ljuboten aan-gevallen werd, voerde een eenheid van de ordestrijdkrachten, over-wegend bestaande uit Macedonische reservisten afkomstig uit denaburige dorpen, een aanval op het dorp uit, waarbij in eerste in-stantie een oude man en een zesjarig meisje omkwamen. Wat erverder gebeurde is omstandig beschreven in een rapport van de

Page 246: Macedonië

246

Macedonische Helsinki Watch. De gevechten duurden enkele da-gen. Huizen en voertuigen werden in brand gestoken. Nog tien Al-banezen kwamen om het leven: drie door het artillerievuur; zeswerden in het dorp neergeschoten, en één werd naderhand op hetpolitiebureau doodgeslagen. Vluchtende Albanezen werden doorde bewoners van het naburige Slavisch-Macedonische dorpje Lju-banci teruggedreven. In de velden stuitten ze op een politiepatrouille:honderdvijftig mensen raakten gewond. Boškovski, die de operatiepersoonlijk geleid had, ontkende naderhand elke Macedonischeverantwoordelijkheid. Hij verklaarde dat de Albanezen een ortho-doxe kerk en begraafplaats vernield hadden en onder elkaar slaagsgeraakt waren. Boškovski’s rol in de gebeurtenissen zou later doorhet icty onderzocht worden.

In de dagen voor en na de plechtige ondertekening van het‘Raamakkoord van Ohrid’ in Skopje op 13 augustus vonden acht-tien Macedonische soldaten en een onbekend aantal Albanezen dedood in geweldplegingen, die nergens meer toe dienden.

Page 247: Macedonië

247

13

Het Raamakkoord van Ohrid

OP 13 AUGUSTUS HAD IN Skopje de plechtige ondertekeningplaats van het ‘Raamakkoord (framework agreement) van

Ohrid’. Prominente politieke figuren als Javier Solana, GeorgeRobertson, Mircea Gioana, voorzitter van de ovse, Louis Michel,op dat moment voorzitter van de eu, en uiteraard Pardew en Léotardonderstreepten door hun aanwezigheid het belang dat de interna-tionale gemeenschap aan dit akkoord hechtte.

De tekst van het raamakkoord bevatte een aantal afspraken –in de vorm van principeverklaringen en wetsvoorstellen, die doorhet parlement moesten worden omgezet in grondwetswijzigingenen nieuwe wetten. In het inleidende deel – de principeverklaringen– namen de strijdende partijen afstand van het gebruik van geweldvoor de oplossing van politieke problemen, erkenden de soeverei-niteit, de territoriale integriteit en het multi-etnische karakter vande Macedonische staat en onderstreepten het belang van het lokaalzelfbestuur bij de deelname van de burgers aan het democratischebestuur en bij het behoud van de identiteit van de gemeenschap-pen. De tekst vermeldde expliciet dat ‘er geen territoriale oplossin-gen bestaan voor etnische problemen’.

Verwijzend naar het wapenstilstandsakkoord van 5 juli 2001werd een ‘algemeen, onvoorwaardelijk en onbegrensd staakt-het-

Page 248: Macedonië

248

vuren’ afgekondigd, waarna de ‘etnisch-Albanese gewapende groe-pen’ met de hulp van de navo ontwapend zouden worden.

In het tweede deel, bestaande uit een aantal wetsvoorstellen,werd een en ander concreter uitgewerkt. In de preambule zou erenkel nog sprake zijn van de burgers van Macedonië en niet meervan naties en nationaliteiten. De bevoegdheden van de lokalebestuursorganen (gemeenteraden) werden uitgebreid en die lokalebestuursorganen kregen ook de nodige financiële autonomie omeen eigen beleid te voeren. In overleg tussen het lokale en het natio-nale niveau en onder internationaal toezicht werden de grenzenvan de gemeenten opnieuw getekend. De hoofden van de lokalepolitie zouden voorgedragen worden door het ministerie van Bin-nenlandse Zaken en verkozen door de respectieve gemeenteraden.

Een aantal maatregelen garandeerde een faire vertegenwoordi-ging van alle gemeenschappen in openbare functies op alle niveaus.De bestaande onevenwichtigheden, vooral binnen het leger en depolitiediensten, moesten weggewerkt worden. Een derde van de le-den van het Grondwettelijk Hof werd verkozen door een meerder-heid van de volksvertegenwoordigers in het parlement, maar tege-lijk ook door ‘een meerderheid van de volksvertegenwoordigersdie verklaren te behoren tot gemeenschappen die niet de meerder-heid uitmaken binnen de bevolking van Macedonië’. Met deze for-mulering werd vermeden dat de diverse nationale gemeenschappenmet name genoemd werden.

De Grondwet en de Wet op het Lokale Zelfbestuur konden al-leen gewijzigd worden met een gekwalificeerde meerderheid vantweederde van de stemmen, en weer met ‘een meerderheid van devolksvertegenwoordigers die verklaren te behoren tot gemeenschap-pen die niet de meerderheid uitmaken binnen de bevolking vanMacedonië’. Dezelfde procedure was van toepassing op alle wettendie te maken hadden met cultuur, taalgebruik, onderwijs, persoon-lijke documenten, het gebruik van staatssymbolen, lokale budget-ten, lokale verkiezingen, de stad Skopje en de grenzen van de ge-meenten.

In het lager en middelbaar onderwijs werden de lessen gegevenin de moedertaal van de leerlingen, op basis van een leerprogrammadat gold voor heel Macedonië. De staat leverde de middelen voorhoger onderwijs in talen die door minstens 20 procent van de be-volking van Macedonië gesproken werden. Bij de inschrijving vannieuwe studenten aan de staatsuniversiteiten voerde de overheid

Page 249: Macedonië

249

een beleid van positieve discriminatie ten aanzien van studenten,die niet tot de meerderheid in Macedonië behoorden.

In heel Macedonië en bij de internationale communicatie bleefhet Macedonisch de officiële taal, maar elke taal, gesproken doorminstens 20 procent van de bevolking, was eveneens een officiëletaal. Elke persoon, wonend in een gemeente waar ten minste 20procent van de bevolking een andere officiële taal sprak dan hetMacedonisch, mocht die officiële taal gebruiken om te communi-ceren met de ambtenaren op lokaal en op centraal niveau, en deambtenaren moesten antwoorden in die taal én in het Macedonisch.Over het gebruik van talen, gesproken door minder dan 20 procentvan de bevolking in een bepaalde gemeente, nam de gemeenteraaddemocratisch een beslissing. Burgers die een andere taal sprakendan Macedonisch, kregen identiteitsbewijzen in die taal én in hetMacedonisch. Ze hadden bij gerechtelijke procedures recht op eentolk, die door de staat betaald werd.

De lokale autoriteiten kregen het recht aan de voorgevel vanopenbare gebouwen symbolen aan te brengen, die de identiteit vande meerderheid van de bevolking in de gemeente aangaven.

De grondwetswijzigingen, vermeld in Annex A, moesten in prin-cipe binnen een termijn van dertig dagen na de ondertekening vanhet Akkoord door het parlement goedgekeurd worden. De termijn,waarbinnen de wetswijzigingen, vermeld in Annex B, doorgevoerdmoesten worden, werd telkens apart bepaald. Ten slotte riepen deondertekenaars de internationale gemeenschap op een donorcon-ferentie te organiseren met het oog op macro-financiële hulp en debekostiging van de implementatie van het Akkoord.

Annex C bevatte nog een aantal punten dat de internationalegemeenschap aanging. De ‘partijen’ nodigden de internationale ge-meenschap, en in het bijzonder de eu en de Stabilization andAssociation Council uit om toe te zien op en bij te dragen tot deimplementatie van het Akkoord. Onder meer moest de Raad vanEuropa en de Europese Commissie een nieuwe volkstelling super-viseren. (Die was gepland voor oktober 2001, maar ging niet door.)De ovse werd uitgenodigd om monitors te sturen om toe te zienop het verloop van de parlementsverkiezingen. Alle partijen moes-ten ook meewerken om, met de steun van de unhcr, een spoedigeterugkeer van de vluchtelingen mogelijk te maken. De partijen be-loofden het nodige te doen opdat de etnische samenstelling van depolitiediensten in 2004 die van de bevolking zou weerspiegelen.

Page 250: Macedonië

250

Vóór juli 2002 zouden 500 politiemensen, behorend tot ‘gemeen-schappen die niet de meerderheid uitmaken in Macedonië’, aange-worven worden en tewerkgesteld in de gebieden waar die gemeen-schappen leefden. Nog 500 van die politiemensen zouden tegen juli2003 in dienst genomen worden.

Na de ondertekening van het Raamakkoord van Ohrid moes-ten, met inachtneming van een soort van wederkerigheid, de strij-ders van het uçkom binnen een termijn van dertig dagen ontwa-pend worden, en de grondwetswijzigingen door het parlement bin-nen een termijn van dertig dagen, in het slechtste geval vijfenveertigdagen, goedgekeurd worden. Dit was, gezien het wantrouwen dattussen de betrokken partijen bestond, een buitengewoon delicateoperatie. Aan de ene kant wilde Stefan Andov, de voorzitter vanhet parlement die de procedures had uitgewerkt en de agenda be-paalde, geen stemming over de Grondwet zolang het uçkom nietook de gebieden van het Macedonische grondgebied die het ‘tijde-lijk bezette’ aan de Macedonische autoriteiten had overgedragenen zolang het niet alle gijzelaars had vrijgelaten. Het uçkom wildedat niet doen omdat de Albanese bevolking in die gebieden doods-bang was voor de Macedonische politie en omdat uçkom-strijderszich in die gebieden schuilhielden in afwachting van amnestie. Dieamnestie was door president Trajkovski beloofd, maar de uçkom-strijders wilden haar wettelijk vastgelegd zien. Het ging om amnes-tie voor iedereen, die zich niet schuldig had gemaakt aan oorlogs-misdaden zoals het icty die definieerde en die zijn wapens binnende vereiste termijn had ingeleverd. De Slavische publieke opinie inMacedonië was erg tegen de amnestie gekant. De Macedonischeparlementsleden vonden het dan ook bijzonder delicaat voor eendergelijke amnestiewet te stemmen.

De reactie van de meeste Macedonische politici op het Akkoordwas erg afwijzend. Niet alleen de vmro-dpmne, maar ook het davan Vasil Tupurkovski was principeel tegen het Akkoord gekant.Algemeen bestond de vrees dat het Akkoord het definitieve uiteen-vallen van Macedonië inluidde. Veel Macedoniërs verwachtten datde navo-troepen zich gingen opstellen langs een soort van demar-catielijn tussen Macedoniërs en Albanezen, waardoor de Macedo-nische strijdkrachten geen toegang meer zouden hebben tot de ‘Al-banese’ gebieden en zich al een toekomstige staatsgrens aftekende.Sommige reacties waren wel heel fel. Jordan Čerkezov van de ex-treem-nationalistische partij vmro-Vistinska – de ‘echte’ vmro –

Page 251: Macedonië

251

ging in hongerstaking, en partijgenoot Jordan Boškov zou de actievan Čerkezov voortzetten wanneer ‘aan diens protest een eindekwam’. Strašo Angelovski van de maak noemde het Akkoord ver-raad en stelde de stichting van een Macedonische paramilitaire een-heid in het vooruitzicht, die ‘de zaken een andere wending’ zougeven. Ten slotte meldde een club die zichzelf naar de doortastendeterroristische organisatie die in 1902 half Thessaloniki de lucht inblies Gemidžijas noemde, dat ze alle Macedonische politieke, mili-taire en religieuze leiders ter dood veroordeeld had. Een half dozijnandere groepjes beperkte zich tot het kort en klein slaan vanAlbanese neringen (tol 09.08.2001).

Aan Albanese kant heerste een triomfantelijke stemming: mini-maal brachten het Akkoord en de navo-aanwezigheid vrede enveiligheid, de garantie voor de uitvoering van de amnestiewet eneen aanzienlijk betere status voor de Albanezen binnen Macedonië.Voor de meer voortvarenden opende de internationale betrokken-heid bij het conflict het perspectief op de vestiging van een soortvan protectoraat over Macedonië, net als in Kosovo. De toekom-stige ontwikkelingen hingen dan veel meer af van de internationalegemeenschap dan van de Macedonische regering, en dat kon voorde Macedonische Albanezen alleen maar voordelig zijn.

Macedonian Force (mfor), de navo-troepen belast met Opera-tion Essential Harvest, zoals de inzameling van de wapens van hetuçkom gedoopt was, zou pas worden uitgestuurd zodra een sta-biel staakt-het-vuren bereikt was. Als blijk van inschikkelijkheidhad de Macedonische regering ter gelegenheid van de onderteke-ning van het Akkoord een eenzijdig staakt-het-vuren vanaf 12 au-gustus om 19.30 uur afgekondigd. De navo nam de definitievebeslissing om troepen te sturen op 22 augustus. De troepen werdengelegerd bij de luchthaven Petrovac, in Krivolak (waar reeds eentachtigtal Belgen ondergebracht waren in het kader van kfor), enin Kumanovo. mfor zou alleen de wapens inzamelen die spontaandoor het uçkom overhandigd werden; het zou niet zelf achter diewapens aangaan of tussenbeide komen wanneer het staakt-het-vu-ren geschonden werd. Iemand merkte sarcastisch op dat de inter-nationale gemeenschap net zo goed het Leger des Heils naarMacedonië had kunnen sturen, maar helemaal zonder risico’s wasde opdracht toch niet. Met name de Macedonische bevolking stonderg vijandig tegenover de navo. Op 26 augustus verloor een Britssoldaat het leven toen een stuk beton vanaf een brug op zijn voer-tuig gegooid werd.

Page 252: Macedonië

252

Een heikel punt was ook hoeveel en welke wapens het uçkomzou inleveren. Volgens Macedonische schattingen beschikten hetuçkom over 8000 wapens; het uçkom zelf wilde 2000 stuks inle-veren. Uiteindelijk hakte de navo de knoop door: 3300 stuks.Hoeveel wapens het uçkom precies had wist niemand en niemandkon controleren of het uçkom geen wapens achterhield. De Mace-doniërs hadden weinig vertrouwen in Operation Essential Harvest.Bij wijze van ludiek protest deponeerden ze op 7 september een‘oogst’ speelgoedrevolvers voor het parlementsgebouw. Ook toenbekend werd dat de navo 3500 manschappen zou sturen fronstenvelen de wenkbrauwen: meer dan één navo-soldaat per Albaneesgeweer? De afkeer van de Macedoniërs jegens de navo ging zo verdat ze als bittere grap het acroniem nato uitlegden als NewAlbanian Terrorist Organisation.

De voorhoede van mfor arriveerde op 18 augustus. Het gingvoornamelijk om Britse, Tsjechische en Griekse troepen. De klusmoest bij voorkeur binnen dertig dagen geklaard zijn en mocht ingeen geval langer duren dan vijfenveertig dagen. Omdat de goed-keuring van de grondwetswijzigingen parallel moest gebeuren metde inlevering van de wapens, gebeurde de inzameling volgens eenbepaald schema. Operation Essential Harvest vlotte bijzonder goed:begin september was, zoals voorzien, al een derde van de 3300wapens ingeleverd, op 20 september tweederde en op 26 septem-ber kon opperbevelhebber Gunar Lange Operation Essential Har-vest afblazen. Er waren zelfs meer wapens ingeleverd dan voorzien:3200 automatische geweren, 483 machinegeweren, 161 mortieren,17 stuks luchtafweergeschut en 4 gepantserde voertuigen. De vol-gende dag maakte Ali Ahmeti de ontbinding van het uçkom offici-eel bekend.

Het was voor iedereen duidelijk dat de navo zich op dat ogen-blik niet meteen uit Macedonië kon terugtrekken: de werkzaamhe-den in het parlement waren nauwelijks begonnen en bijna dagelijksdeden zich in het land gewelddadige incidenten voor. De Albanesepolitici wilden het liefst dat mfor in Macedonië bleef. De Macedo-nische partijen, ongerust over de uitholling van de soevereiniteitvan de Macedonische staat en bevreesd dat Macedonië op den duureen soort van protectoraat zou worden, waren gekant tegen de voort-zetting van de navo-aanwezigheid. Trajkovski pleitte voor een te-rugkeer van unpredep met een klein aantal manschappen, vol-doende voor de bewaking van de Kosovaars-Macedonische grens.

Page 253: Macedonië

253

Het Macedonische leger en de ordestrijdkrachten konden de rolvan de navo overnemen, eventueel in samenwerking met de eu-en ovse-waarnemers. In ieder geval moest de aanwezigheid van denavo-troepen gelegitimeerd worden met een mandaat van de vn.In dat geval zouden ook niet-navo-landen troepen kunnen sturen.De navo zelf zag een taak voor zich weggelegd bij de organisatievan de (etnisch-)gemengde politiemacht en de bescherming van deeu- en ovse-monitors. Toen de eu ermee dreigde de donor-conferentie niet te laten doorgaan, gaven ook de meest anti-navo-gezinde partijen, zoals de vmro-dpmne, hun verzet op.

De nieuwe opdracht van mfor kreeg de naam Operation Am-ber Fox en startte begin oktober 2001. Na enig touwtrekken omhet aantal manschappen en de duur van het mandaat geraakten denavo en de Macedonische regering het eens: 1000 militairen voorzes maanden. Een vn-resolutie steunde de operatie en verleende zeop die manier een internationale legitimatie. De navo-troepen kre-gen een dubbele taak: de bescherming van de – inmiddels al 284 –eu- en ovse-monitors en ‘confidence building’. Het belangrijksteaspect van die confidence building bestond in de organisatie van deterugkeer van de (overwegend Macedonische) vluchtelingen en vande Macedonische ordestrijdkrachten naar de ‘tijdelijk bezette’,‘Albanese’ gebieden in Noordwest-Macedonië. Begin februari 2002verzocht de Macedonische regering officieel om een verlenging vande opdracht van Operation Amber Fox met zes maanden.

Met de ontwapening van het uçkom was aan een van de voor-waarden voor de goedkeuring van de Grondwetswijzigingen althanspro forma voldaan. Maar vele andere problemen bleven vertragingveroorzaken. De Macedonische partijen eisten vooreerst dat de Al-banezen de Macedonische politie tot het hele grondgebied vanMacedonië zouden toelaten. Wegblokkades maakten nog steeds tienprocent van dat grondgebied ontoegankelijk, ook na de ontwape-ning van de uçkom-strijders en zelfs na de ontbinding van hetuçkom. Lange tijd werd, samen met de navo, gewerkt aan eenplan om politie-eenheden te laten patrouilleren, aanvankelijk inMacedonische dorpen, vervolgens in gemengde dorpen, en ten slottein Albanese dorpen. Pas op 18 oktober 2001 werd daarmee begon-nen. Het ging om gemengde Slavisch-Albanese patrouilles, verge-zeld van eu- en ovse-waarnemers en van navo-militairen. Halfdecember patrouilleerde de Macedonische politie ook al in enkeleAlbanese dorpen, nog steeds in internationaal gezelschap, en zon-

Page 254: Macedonië

254

der de bevoegdheid arrestaties te verrichten. De hele operatie ver-liep vlotter dan verwacht, maar het liet zich aanzien dat het tochnog maanden zou duren voor de Macedonische politie weer op hethele grondgebied van Macedonië zou kunnen optreden.

Een van de oorzaken van de weerstand van de Albanese bevol-king tegen de controle van de Macedonische politie was de vreesdat voormalige uçkom-strijders, die zich in die ‘Albanese’ gebie-den ophielden, gearresteerd zouden worden. Die vrees was niet on-gegrond. Het Akkoord van Ohrid voorzag in amnestie voor allen,die geen oorlogsmisdaden gepleegd hadden en hun wapens binnende vereiste termijn ingeleverd hadden. President Trajkovski had datbegin oktober bevestigd en aan een vijftigtal uçkom-strijders am-nestie verleend. Naar aanleiding van de goedkeuring van de grond-wetswijzigingen op 15 november 2001 kregen nog eens een tachtigtalrebellen amnestie. Maar inmiddels had de Macedonische politieook vele tientallen arrestaties verricht en waren vijf leden van hetuçkom veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf. In fe-bruari 2002 waren 224 uçkom-strijders aangeklaagd en zaten er140 in voorarrest. Ook tegen Ali Ahmeti was een internationaalarrestatiebevel uitgevaardigd. De Albanese politici eisten dat deamnestie wettelijk vastgelegd werd; de Macedonische volksverte-genwoordigers zagen er verschrikkelijk tegenop om voor zo’n on-populaire amnestiewet te stemmen. Niet verwonderlijk, aangezienhet icty de aanvallen op de patrouilles van het leger en de politie,waarbij vele tientallen doden gevallen waren, niet als oorlogsmis-daden beschouwde: het ging in die gevallen om ‘legitimate militarytargets’, wat betekende dat de Albanese daders vrijuit gingen (iwpr234, 12.09.2001). Dat was voor de Macedonische bevolking on-aanvaardbaar. Zij stond als één man achter de arrestaties en ver-oordelingen van Albanese ‘terroristen’. Ook hier weer moest deinternationale gemeenschap druk uitoefenen. De amnestiewet werduiteindelijk op 2 maart met een tweederde meerderheid aangeno-men. Ongeveer 300 gedetineerden kwamen vrij.

Er gebeurden ook veel al dan niet bloedige incidenten die keerop keer een aanleiding – of een voorwendsel – vormden om dedebatten in het parlement op te schorten. Op 11 november trokkende ‘Leeuwen’, verontwaardigd over het feit dat de Macedonischeordestrijdkrachten niet in de ‘Albanese’ gebieden mochten optre-den, het ‘Albanese’ dorp Neprošten binnen op zoek naar een mas-sagraf, waarin naar verluidt de lijken van een tiental gegijzelde

Page 255: Macedonië

255

Macedonische burgers begraven waren. Daarbij arresteerden zezeven Albanezen. Bij wijze van wraak kidnapten Albanese strijdersveertig Macedoniërs. ’s Avonds werd in de buurt van het dorpjeTreboš een konvooi van de ‘Leeuwen’ aangevallen; drie ‘Leeuwen’kwamen om het leven.

Aan de Albanese kant waren er het uksh en enkele andere ob-scure paramilitaire formaties, die de strijd voor een Groot-Albaniëbeweerden voort te zetten. In de loop van de maanden, volgend ophet Akkoord van Ohrid, vermoordde het uksh een twintigtalMacedonische politiemensen (en enkele Servische in Zuid-Servië).Ze beschouwden de Kosovaarse en de Macedonisch-Albanese poli-tieke leiders, inclusief Ahmeti, als verrader s en beloofden ook henom te brengen. Einde maart kwam het in Mala Rečica tot een vuur-gevecht tussen strijders van het uksh en van het (ontbonden)uçkom.

De Macedonische en Albanese paramilitaire organisaties vorm-den een ernstige bedreiging voor het vredesproces. Op 20 augustuswerd de 14e-eeuwse kloosterkerk in Lešok, in ‘Albanees’ gebied,vernield; Albanese woordvoerders ontkenden elke betrokkenheid.In september-oktober 2001 ontploften in Skopje, Tetovo enKumanovo een twintigtal bommen, vooral in de Albanese wijken,maar ook in de Slavische. Het werk van de ‘Leeuwen’ en het uksh?Op 3 oktober ontplofte een bom in de auto van Zahir Xhaferi,vice-voorzitter van de ppd, net toen hij voorbij de kantoren van de(Macedonisch-nationalistische) krant Nova Makedonija reed. Eenaanslag op Zahir Xhaferi? Een (zelfmoord)aanslag op de kantorenvan de krant? Een bom die voortijdig ontploft was? Op 13 februariwerden één man gedood en één gewond bij een zware explosie inhet Albanese bolwerk Aračinovo. Ten slotte hing ook de schaduwvan echte of vermeende massagraven – in Džepčište, Neprošten,Ljuboten, Treboš en op andere plaatsen – en van eventuele onder-zoeken naar oorlogsmisdaden – in Vejce en Ljuboten – over de po-litieke ontwikkelingen. De mogelijkheid dat de populaire Boškovskiaan het icty zou moeten uitgeleverd worden, bracht op 26 aprilduizenden verontwaardigde Macedoniërs op straat.

Terwijl de Macedonische politici het uitblijven van de goedkeu-ring van de grondwetswijzigingen toeschreven aan de Albanese wei-gering de bezette gebieden te ontruimen en aan de moordaansla-gen, gingen de buitenlandse bemiddelaars ervan uit dat de ongere-geldheden bleven duren, precies omdat die goedkeuring uitbleef.

Page 256: Macedonië

256

Ze zetten de Macedonische en sommige Albanese volksvertegen-woordigers bijna permanent onder druk om met de implementatievan het Akkoord van Ohrid haast te maken. De debatten begon-nen pas op 31 augustus, toen zekerheid bestond dat de ontwape-ning van de uçkom-strijders volgens plan verliep. Vervolgens werdzowat alles aangegrepen om de debatten en de stemming uit te stel-len. Zo werd even overwogen de bevolking zich door middel vaneen referendum over het Akkoord van Ohrid te laten uitspreken.De bedoeling daarvan was weliswaar niet alléén om de zaak op delange baan te schuiven, maar ook om de goedkeuring van het ak-koord een stevige democratische basis te geven en de volksverte-genwoordigers voor een deel van de verantwoordelijkheid te ont-slaan. Hoe dan ook waren de Albanese politici en de internationalegemeenschap tegen zo’n referendum gekant. Een ander twistpuntvormde het Macedonische voorstel om de amendementen in hetparlement stuk voor stuk of in secties te bespreken; de Albanezenen de internationale gemeenschap wilden alle wijzigingen, voorge-steld in het akkoord, samen in één keer laten goedkeuren. Ook deMacedonische kerk zorgde voor problemen. Zij was furieus overeen mogelijke wijziging van Artikel 19. De oude formulering ‘DeMacedonische kerk en de andere religieuze gemeenschappen (…)’moest vervangen worden door ‘De Macedonische Kerk, de Islami-tische Religieuze Gemeenschap, de Katholieke Kerk en de anderereligieuze gemeenschappen (…)’. De geprivilegieerde positie van deMacedonische kerk kwam hierdoor in het gedrang. De Macedo-nische kerk dreigde ermee de namen van de volksvertegenwoordi-gers die vóór stemden aan de gelovigen bekend te maken en radica-lere elementen riepen zelfs op tot excommunicatie. De regering moestde kerk lijmen met een staatstoelage van 1,3 miljoen euro voor debouw van een zesentachtig meter hoog kruis op een berg bij Skopje– een schandelijk bedrag voor een staat die bijna bankroet was eneen kerk die geen enkele sociale betrokkenheid voelde.33 Ten slottewilden zowel Macedonische als Albanese politici een wat andereformulering van enkele zinnen in de preambule van de Grondwetdan het akkoord voorstelde. De formulering in de Grondwet van1991, waarin sprake was van Macedonië als de ‘nationale staatvan het Macedonische volk’ en van ‘Albanese, Turkse, Vlachse,Roma en andere nationaliteiten’ bood de Macedoniërs enige be-scherming tegen minorisering, mochten de Albanezen ooit de meer-derheid van de bevolking uitmaken. Dat wilden de Macedoniërs

Page 257: Macedonië

257

graag zo houden. Aan de andere kent wilden de Albanezen, en vooralde ppd, graag als ‘Albanese natie’ in de Preambule vermeld wor-den. Het compromis bestond in de formulering ‘het Macedonischevolk en de burgers binnen de grenzen die behoren tot het Albanesevolk, het Turkse volk, het Vlachse volk, het Servische volk, hetRoma-volk en de andere’. Uiteindelijk werd de nieuwe tekst van deGrondwet goedgekeurd op 16 november 2001 – precies één dagvoor de plechtige viering – zeer in mineur – van het tienjarige be-staan van de oude Grondwet van 1991.

De grondwetswijziging werd goedgekeurd met anderhalvemaand vertraging. Paradoxaal genoeg waren de incidenten, die deMacedonische partijen aangrepen om de zaken op de lange baan teschuiven, voor de internationale gemeenschap juist de prangendereden om er vaart achter te zetten. De dodelijke vechtpartij op 11november in Treboš zette Robertson ertoe aan de parlementariërsfinaal over de streep te duwen. Het meest doeltreffende pressie-middel bleek de donorconferentie, die telkens uitgesteld werd omrecalcitrante politici tot andere gedachten te brengen: van oktobertot december 2001, en tenslotte tot maart 2002. De goedkeuringvan de wet op het lokaal zelfbestuur op 24 januari 2002 ruimdenog een laatste hindernis op. Op de donorconferentie van 12 maart2002 in Brussel kreeg Macedonië uiteindelijk 307 miljoen euro –ruim 50 miljoen meer dan het gevraagd had en een veelvoud vanwat het verwacht had. Aan de vooravond van de conferentie be-richtten de International Crisis Group en de Macedonische persover de hemeltergende corruptie in Macedonië, maar de donorsverkozen daarmee maar geen rekening te houden.

De overige wetswijzigingen moesten tegen 15 december 2001door het parlement aanvaard zijn. Toen dat parlement in april 2002nog steeds draalde met de goedkeuring van de nieuwe wetgevingop het taalgebruik – die de Albanese volksvertegenwoordigers zoutoelaten tijdens de debatten Albanees te spreken –, dreigde de euhet één jaar oude Stabilisation and Association Agreement te her-zien. Ze eiste dat tegen half mei alle wetswijzigingen aangenomenzouden zijn.

Het Raamakkoord van Ohrid bepaalde ook dat ten laatste op27 januari vervroegde parlementsverkiezingen gehouden werden.Die werden naderhand uitgesteld tot september 2002, omdat eenkiescampagne de goedkeuring van de grondwets- en wetsartikelenzou hinderen. De kiescampagne was echter al begonnen in mei 2001,

Page 258: Macedonië

258

toen de nieuwe grote regeringscoalitie tot stand kwam. De sdsm,die zich in de oppositie radicaal nationalistisch opgesteld had, vondzichzelf terug en pleitte voor een gematigde aanpak, die uiteinde-lijk beter bleek aan te slaan bij de Slavisch-Macedonische kiezer enuiteraard ook bij de internationale gemeenschap. Op 21 november,enkele dagen na de stemming over de grondwetswijziging, trok desdsm zich uit de regering terug, om niet langer door het eindelozegekibbel gecompromitteerd te worden. De vmro-dpmne probeerdena mei 2001 zijn ontgoochelde kiezers terug te winnen met eenagressief-nationalistisch discours, dat bij de internationale bemid-delaars veel irritatie veroorzaakte. Ali Ahmeti maakte op 18 au-gustus 2001 met een persconferentie in Šipkovica zijn entree in deMacedonische politiek. In januari 2002 lanceerde hij de Democra-tische Alliantie-Integratiebeweging, een coördinerende raad waarintelkens twee vertegenwoordigers van de belangrijkste Albanesepartijen, de pdsh, de ppd en de pdk zetelden. De raad zou zichniet bezig houden met partijpolitieke problemen, maar met de groteAlbanese nationale issues. Hij kwam echter al spoedig in de pro-blemen: Haxhirexhi van de pdk vond de politiek van de pdsh ende ppd niet radicaal genoeg; hij geloofde niet meer in een vreed-zaam samenleven van Albanese en Slavische Macedoniërs in éénstaat. Met de andere twee partijen ontstonden spanningen over hetanti-corruptiebeleid dat Ahmeti verdedigde. De grootste Slavischeen Albanese partijen kwamen overeen tijdens de kiescampagne niethun toevlucht te nemen tot opruiende nationalistische taal. Vreed-zame en correcte verkiezingen zouden wel eens de beste indicatiekunnen zijn, dat de Macedonische samenleving zonder fatale schadede crisis overleefd heeft.

Page 259: Macedonië

259

Nawoord

HET CONFLICT IN MACEDONIË heeft zijn wortels in de ideedat elke etnisch-nationale gemeenschap het recht heeft te le-

ven in een eigen, nationale staat. In die eigen staat hebben de ledenvan die gemeenschap bepaalde voorrechten. Zo is hun taal is deenige, officiële taal. Leden van andere gemeenschappen – minder-heden – hebben niet het recht hun eigen taal in alle omstandighe-den te gebruiken. En er zijn nog een aantal ongelijkheden, die temaken hebben met het feit dat de titulaire natie in de staat eendominante positie heeft. Je kunt als minderheid die situatie aan-vaarden of niet, je kunt proberen er met legale of illegale middelenverandering in te brengen door gelijke rechten na te streven in destaat waarin je leeft of juist afscheiding van die staat; de crucialevraag blijft of de etnische natiestaat eigenlijk wel deugt. Met dehoeveelheid dwang, geweld, oorlogen en burgeroorlogen voor ogendie dit soort staat sinds het betreurenswaardige ontstaan ervan aanhet einde van de 18e eeuw gegenereerd heeft, kan een weldenkendmens deze vraag alleen maar negatief beantwoorden.

Een modern alternatief voor de etnische natiestaat is de civielestaat: een staat die met zijn ingezetenen omgaat niet als met ledenvan een bepaalde etno-culturele gemeenschap, maar als met etnisch-neutrale burgers. Een dergelijke staat hoeven we niet te idealiseren.In de vs, het beste voorbeeld van zo’n staat, bestaat sinds lang een

Page 260: Macedonië

260

soort van superioriteitsgevoel dat we gerust chauvinisme kunnennoemen. Toch getuigt zo’n staat in zijn omgang met ‘etniciteit’ vaneen hoger beschavingspeil dan de etnisch-nationale staat. Macedoniëis als gevolg van het Akkoord van Ohrid (bijna) zo’n civiele staatgeworden. Laten we ons echter geen illusies maken. Die civiele staatis niet het resultaat van een rijpingsproces, waarbij het gevoel vansaamhorigheid en solidariteit de grenzen van taal en etno-cultureleparticularismen overstegen heeft, maar van een compromis dat bijnageheel is opgedrongen door de internationale gemeenschap. De tekstvan het Akkoord van Ohrid is in laatste instantie zo gewijzigd datde diverse ‘naties’ in Macedonië alsnog met name genoemd wor-den. Het recente conflict en de slachtoffers die het gemaakt heeft,hebben ervoor gezorgd dat beide grote etnische gemeenschappenzich nog meer op zichzelf teruggetrokken hebben en elkaar nogmeer dan vroeger als vijanden beschouwen. De procedures in hetparlement, waarbij voor belangrijke beslissingen telkens binnen dediverse nationale gemeenschappen meerderheden moeten gevon-den worden, zet de deur wijd open voor obstructionisme en zal despanningen tussen de gemeenschappen wellicht nog doen toene-men. Overigens is Macedonië ook geen echte civiele staat: Albane-zen en Macedoniërs hebben nog steeds geen gelijke rechten. Datblijkt bijvoorbeeld uit het feit dat Macedonisch onderwijs overalverstrekt wordt, en Albanees alleen wanneer 20 procent van delokale bevolking Albanees is. De Grondwet verdedigt nog steeds inde eerste plaats de belangen van de Slavische Macedoniërs. Moch-ten de Albanezen de meerderheid vormen in de staat, dan diende deGrondwet aangepast te worden. Dat zou niet nodig zijn als deGrondwet de beide gemeenschappen werkelijk op voet van gelijk-heid zou behandelen. Is die ongelijkheid voor de Albanezen on-draaglijk? Waarschijnlijk niet, maar was is toch altijd weer het pro-bleem met gelijkheid?

De internationale gemeenschap is erin geslaagd het conflict inMacedonië te beheersen. Het lijdt geen twijfel dat dankzij de aan-dacht en de druk van de eu, de vs en de navo het conflict nietgeëscaleerd is. Het aantal slachtoffers (militaire en civiele) bleef be-perkt tot – naar schatting – vierhonderd. Er zijn 12 Macedonischevermisten en 53 Albanese. De vluchtelingen – 70.000 Slavisch-Macedonische en 60.000 Albanese – zijn naar hun huizen terugge-keerd of hun terugkeer is nakend. Een peulenschil, vergeleken metwat in Bosnië-Hercegovina en zelfs in Kosovo het geval was. De

Page 261: Macedonië

261

internationale gemeenschap heeft inmiddels de nodige ervaring op-gedaan met conflictbeheersing op de Balkan. Toch hebben ook an-dere factoren dan directe, actieve conflict regulation een rol ge-speeld. De militaire mogelijkheden van het uçkom waren beperkt;internationale diplomatieke en militaire steun was niet helemaalafwezig (die was er in Kosovo wel), maar erg zuinig gedoseerd,zodat de militaire en politieke doelstellingen van de rebellen be-scheiden bleven. Anderzijds waren ook de militaire middelen vande Macedonische staat beperkt; leger en ordestrijdkrachten warenniet in staat grootschalig en beslissend op te treden. Bovendien hadde Macedonische regering met harde represailles veel internatio-naal krediet te verliezen. (Dat hadden de Serven in Kosovo niet.)Vanuit een andere optiek kan men zich natuurlijk afvragen of devoortdurende vermaningen aan het adres van de Macedonischeoverheid om geen excessief geweld te gebruiken (wanneer is ge-weld trouwens excessief?) en de druk om te onderhandelen hetuçkom niet ook aangemoedigd hebben. De terughoudendheid vande regering werd wellicht geïnterpreteerd als besluiteloosheid ofzwakheid en kan het uçkom ertoe aangezet hebben vooral door tegaan.

Dat het conflict in Macedonië niet geëscaleerd is naar de buur-landen, is bij nader inzien niet zo opzienbarend. In Albanië heerstesinds twee jaar een relatieve stabiliteit; het land had niets te winnenbij een eventuele betrokkenheid bij het conflict in Macedonië. Netzoals ten tijde van de crisis in Kosovo is de internationale druk opAlbanië en de economische afhankelijkheid van het land zo groot,dat het geen ruimte heeft voor een eigen, laat staan een expansio-nistische buitenlandse politiek. De Bulgaarse publieke opinie en demedia stonden op een erg ongenuanceerde manier aan de kant vande Slavische Macedoniërs, maar voor de regering bleven goede re-laties met de eu toch belangrijker dat de solidariteit met de ‘volks-genoten’ in Macedonië – het slippertje van president Stojanov niette na gesproken. Servië herstelde zich nog van de Milošević-pe-riode en wilde zich zeker niet in een nieuw avontuur storten. Grie-kenland ten slotte is de grootste investeerder in Macedonië en hadbij een massaal conflict alleen maar te verliezen. Overigens was derol van Macedoniës buurlanden in het conflict eerder neutraal danconstructief. De Macedonische staat, die meer dan ooit behoeftehad aan geloofwaardigheid en respectabiliteit, had erg gebaat ge-weest indien die buurlanden Macedoniës attributen van een ‘echte’

Page 262: Macedonië

262

(Balkan)staat niet langer meer betwisten en het land eindelijk eeneigen naam, een eigen taal en een eigen kerk gegund hadden.

Het meest ingrijpende negatieve gevolg van de internationaletussenkomsten als die in Macedonië (en Bosnië-Hercegovina enKosovo) is wat de delegitimisering van het staatsgezag kan genoemdworden. De soevereiniteit van de staat, de bevoegdheden van dewetgevende en uitvoerende organen worden uitgehold door deomstandigheid, dat beslissingen in feite op een ander, internatio-naal niveau genomen worden. Dit werkt een gebrek aan respect envertrouwen in de staatsinstellingen in de hand. Deze deligitimiseringvan de democratisch verkozen instellingen is begonnen met het be-trekken van het uçkom – een niet-verkozen instantie – in het over-leg over een nieuwe organisatie van de staat. Vervolgens is debeslissingsbevoegdheid van de regering en het parlement herleidtot een formaliteit; de echte beslissingen werden in Brussel of Was-hington genomen. De soevereiniteit van de staat over zijn grondge-bied werd daarna nog herhaaldelijk op de helling gezet: toen ge-duld werd dat het uçkom een gebied variërend van een tiende toteen zesde van het grondgebied bezet hield; in de mate dat de navo– een vreemde legermacht – in Macedonië kon opereren zonderveel verantwoording te hoeven afleggen (wat al begonnen was tentijde van de Kosovocrisis); door de manier waarop Macedonië defacto als een soort van protectoraat behandeld werd. Het zal welzo zijn dat elke vorm van conflict regulation door de internationalegemeenschap met een mate van deligitimisering van de staatsmachtgepaard gaat. Maar op termijn – zo is in Bosnië-Hercegovina ge-bleken – belemmert deze delegitimisering de opbouw van zelfstan-dig functionerende en gezaghebbende instellingen en heeft de bui-tenlandse inmenging, hoe goed bedoeld ook, een ontwrichtend ef-fect op het politieke leven, zoals ook bovenmatige economischehulp de ontwikkeling van een eigen economie veeleer belemmertdan bevordert. In plaats van zich toe te leggen op hoe effectief drukkan uitgeoefend worden op politici, kan de internationale gemeen-schap beter onderzoeken hoe ze gauw mogelijk weer meer beslis-singsmacht, zelfstandigheid en verantwoordelijkheid aan die poli-tici kan geven. De internationale gemeenschap is als bemiddelaarin conflicten pas geslaagd, wanneer ze zichzelf overbodig gemaaktheeft.

Page 263: Macedonië

263

Noten

1 Onder identiteit verstaan we het geheel van distinctieve ken-merken van een bepaalde gemeenschap, dat door de cultureleantropologie en aanverwante disciplines wetenschappelijk be-schreven kan worden, en niet de ideologische constructie vaneen ‘eigen aard’ door nationalistische ideologen.

2 De Byzantijnen noemden zichzelf ‘Romeinen’ (Romeï); de ter-men ‘Byzantijns’ en ‘Byzantijnen’ werden pas in de 17e eeuwgebruikelijk.

3 In de wetenschappelijke literatuur noemt men de Turkse Bul-garen ‘Proto-Bulgaren’, om verwarring met de latere Slavi-sche Bulgaren te voorkomen.

4 Despoot is een Byzantijnse titel.5 Sebastokrator is een Byzantijnse titel.6 De Slavische bevolking in Macedonië noemde zichzelf en haar

taal in die tijd nog ‘Bulgaars’. In Macedonische studies wordtgesproken van Macedonisch onderwijs.

7 Gegen zijn de Albanezen van Noord-Albanië en Kosovo. Hetzijn overwegend moslims. De Tosken in Zuid-Albanië zijn or-thodoxe christenen. Gegen en Tosken spreken elk een anderAlbanees dialect.

8 Een fustanella is een kort wit rokje, dat door Albanese man-nen gedragen wordt (en overigens ook een onderdeel vormtvan de Griekse nationale klederdracht).

Page 264: Macedonië

264

9 Kančov en Gopčevič waren ‘etnologen’; Delyani (Dheliyan-nis?) is de auteur van een publicatie over Macedonië in LeTemps. Het Carnegie Report citeerde uit La questione rume-liota van Giovanni Amadori-Virgilij (1908), dat de statistischegegevens uit Le Temps overnam. De Osmaanse cijfers wordengeciteerd in Kostopoulos (2000: 24).

10 Die distinctieve kenmerken kunnen door mensen uit vrije wilop zichzelf betrokken worden, maar ze kunnen ook toege-schreven worden aan mensen die tegen hun zin als leden denationale gemeenschap gedefinieerd worden. Dat gebeurt danvaak met het oog op de annexatie van het territorium waarinzij leven. Bulgaren, Grieken en Serven gingen op die maniermet de Slavische bevolking van Macedonië om.

11 Dit is een schatting. Meininger beschouwt Grieks Macedoniëen Grieks Thracië als één gebied, wat het percentage verhoogt.Bulgaars Macedonië rekent hij samen met West-Bulgarije. Bijwijze van correctie hebben we Meinigers ‘West-Bulgarije’ bui-ten beschouwing gelaten. Bulgaars Macedonië is daar maareen klein deel van.

12 Šoppen zijn Bulgaren uit de streek van Sofia. Ze staan bekendom hun koppigheid en bekrompenheid. In deze context is‘Šoppen’ een scheldnaam voor ‘Bulgaren’.

13 Met Tartaren zijn hier de Proto-Bulgaren bedoeld. In Mace-donië bestond de opvatting dat zij ‘zuivere’ Slaven waren, inwier aderen geen Proto-Bulgaars bloed vloeide.

14 De informatie over de oorspronkelijke naam van de organisa-tie is tegenstrijdig. Volgens Hristo Tatarčev heette ze ‘Macedo-nische [sic!] revolutionaire organisatie’, volgens Petar Poparsov– ‘Comité voor het verkrijgen van politieke rechten in Macedo-nië, toegekend door het Verdrag van Berlijn’ (Marinov 2001:83).

15 Dit hoofdstuk is gebaseerd op mijn studie over de nationalebewustwording bij Grigor Parličev. (Detrez 1992; hierin vindtde lezer alle bibliografische verwijzingen.)

16 Een armatolos is een soort van gewapende politieagent, die(in de Osmaanse tijd) gerekruteerd werd onder de christelijkebevolking om struikrovers te bestrijden.

17 Zo luidde de titel van een boek van de Waalse journalist JeanWolf, dat in 1984 bij Éditions Cujas in Parijs verscheen.

18 De Ustaša was een Kroatische nationalistische en fascistischeorganisatie.

Page 265: Macedonië

265

19 Tenzij anders vermeld slaat ‘Macedonië’ hier op het deel vanMacedonië dat tot Joegoslavië behoorde.

20 Slavische Macedoniërs leefden en leven tegenwoordig nog inde nomí Florina, Kastoria, Kozani, Edhessa, Veria, Thessalo-niki, Kilkis, Serres, Dhrama en Kavala.

21 Inmiddels verschenen twee facsimile-uitgaven: Višinski, Boris:Abecedar. Jubilejno izdanie 1925-1985. Skopje: MakedonskaRevija, 1985; Abecedar. Perth (Australia): Macedonian Infor-mation Centre, 1993.

22 Voor het gemak noemen we de Macedonische politieke par-tijen hier met de namen die ze vandaag hebben. De sdms heetteaanvankelijk Sojuz na Komunistite na Makedonija – Partijana Demokratska Preobrazba (skm-pdp, Communistenbondvan Macedonië – Partij voor Democratische Hervorming). Tus-sen 1991 en 1994 droeg ze nog een andere naam: Sojuz naDemokratskite Sili na Makedonija (sdsm, Unie van Demo-cratische Krachten van Macedonië). De lpm heette tot in 1992Sojuz na Reformskite Sili na Jugoslavija (srsj, Unie van deHervormingsgezinde Krachten van Joegoslavië). Ze vormdede Macedonische afdeling van de pro-Joegoslavische SavezReformskih Snaga Jugoslavije (Unie van de Hervormingsge-zinde Krachten van Joegoslavië) van de Kroaat Ante Markovič.

23 In december 1999 scheidde de Liberale Partij zich weer af.Huidig voorzitter is Risto Gusterov.

24 Militaire eenheden, gecreëerd in 1968 naar het model van departizaneneenheden. Ze hingen af van de deelstaten en nietvan het jna.

25 ‘Naties’ hadden in Joegoslavië recht op een eigen republiek,‘nationaliteiten’ op een eigen autonoom gebied.

26 In september 1999 werd, onder het toezicht van unmik enkfor, een deel van het uçk gereorganiseerd tot KosovoProtection Corps – een soort van politiewacht.

27 Het relaas van de gebeurtenissen in dit hoofdstuk is voorna-melijk gebaseerd op Crisis in Macedonia. Progress Report.December 2001 van Ethnobarometer en de rapporten van hetInstitute for War & Peace Reporting, van Transitions Onlineen van rfe/rl Newsline-Southeastern Europe.

28 Het acroniem van de Ushtria Çlirimtare Kombëtare (Natio-naal Bevrijdingsleger) is uçk, net als dat van het Ushtria Çli-rimtarë e Kosovës, het Kosovaars Bevrijdingsleger. Om verwar-

Page 266: Macedonië

266

ring te vermijden gebruiken we hier uçkom voor het UshtriaÇlirimtare Kombëtare.

29 De Ground Safety Zone was een gedemilitariseerde zone vanvijf kilometer langs de grens van Kosovo op het grondgebiedvan Servië, ingesteld door het Military Technical Agreementvan 9 juni 1999 tussen kfor en de Bondsrepubliek Joegosla-vië, waarmee aan de oorlog in Joegoslavië een einde kwam.

30 Dat de internationale gemeenschap Joegoslavië wél bevoegdachtte om ook akkoorden over de Kosovaars-Macedonischegrens te sluiten, wees erop dat voor de Kosovaren de kansenkeerden. In mei 2002 verwierp het parlement van Kosovo, totgrote woede van de (Slavische) Macedoniërs, het akkoord.Op 29 mei 2002 riep het Macedonische parlement Kosovo ophet grensakkoord tussen Skopje en Belgrado te aanvaarden.

31 Crna Gora betekent ‘Zwarte berg’, maar het gaat hier natuur-lijk niet om Montenegro.

32 Slechts 2 procent van de ca. 8000 politieagenten in Macedoniëwaren Albanezen. Hun aandeel was na het uitbreken van decrisis als gevolg van ontslagen en desertie nog gedaald. Het-zelfde fenomeen deed zich voor in het leger.

33 Een andere ‘bijdrage’ van de Macedonische Kerk tot een be-tere verstandhouding met de Albanese gemeenschap vormde,naast dit provocerende en potsierlijke kruis, de uitreiking van‘medailles van Christus’ aan ‘de Leeuwen’.

Page 267: Macedonië

267

Bibliografie

Aarbakke Vemund1992 Ethnic Rivalry and the Quest for Macedonia 1870-1913.

Copenhagen: University of Copenhagen. (Master Thesis)Académie des Sciences de l’Albanie1998 La plate-forme pour la solution de la question nationale

albanaise. Tirana: Shkenca.Ackermann, Alice2000 Making Peace Prevail. Preventing Violent Conflict in

Macedonia. Syracuse, New York: Syracuse UniversityPress.

Adanir, Fikret1979 Die Makedonische Frage. Ihre Entstehung und

Entwicklung bis 1908. Wiesbaden: Franz Steiner Verlachgmbh.

Allcock, John B.2000 Explaining Yugoslavia. London: Hurst & Company.Alexandrov, Ivan & Ivan Kočev1994 ‘Documents on the Fathering of the “Macedonian Literary

Language’. In: The Fathering of What is Known as theMacedonian Literary Language. Sofia: MacedonianScientific Institute.

Page 268: Macedonië

268

Andonov-Poljanski, Ch. (ed.)1985 Documents on the Struggle of the Macedonian People for

Independence and a Nation State, 1-2, Skopje: The Uni-versity of ‘Cyril and Methodius’.

Andonovski, Hristo1985 ‘Predgovor. Kon fototipno izdanie na Abecedarot (1925-

1985).’ Abecedar. Jubilejno izdanie. 1925-1985. Onder deredactie van Boris Višinski. Skopje: Makedonska Revija,1985.

Andriotis, Nicholas P.1991 [1966] The Federative Republic of Skopje and Its

Language. Thessaloniki: Society for Macedonian Studies.Apostolski, M.1969 ‘Strategijata i taktikata na Ilindenskoto vostanie’. In:

Kniga za Ilinden. Skopje, 81-108.Apostolski, Mihaylo (ed.)1979 A History of the Macedonian People. Skopje: Macedonian

Review EditionsAsenova, Petja.1989 Balkansko ezikoznanie. Osnovni problemi na balkanskija

ezikov sajuz. Sofia: Nauka i izkustvo, 1989.Banac, Ivo1984 The National Question in Yugoslavia. Origins, History,

Politics. Ithaca, London: Cornell University Press.Belčovski, Jovan1985 Avtokefalnosta na makedonskata pravoslavna crkva.

Skopje: Studenski sbor.Buda, Aleks1986 ‘Über einige Fragen der Geschichte der Herausbildung des

albanischen Volkes, seiner Sprache und Kultur.’ In: DieAlbaner und ihre Gebiete. Tirana: ‘8 Nëntori’.

Carnegie Report1993 [1914] Report of the International Commission To

Inquire into the Causes and Conduct of the Balkan Wars.Washington, D.C.: Carnegie Endowment for InternationalPeace.

Carnušanov, Kosta1992 Makedonizmat i saprotivata na Makedonija sreštu nego.

Sofia: Sv. Kliment Ohridski.

Page 269: Macedonië

269

Chiclet, Christophe2001 ‘L’uçk cherche une revanche en Macédoine’, Le Monde

diplomatique, 565 (april), 22.Christov, Christo & Kossev, Dimitre (eds)1980 La Macédoine. Recueil de documents et de matériaux.

Sofia: Académie des Sciences.Clissold, Stephen1975 Yugoslavia and the Soviet Union 1939-1973.

A Documentary Survey. London, New York, Toronto:Oxford University Press.

Country Reports1991 Country Reports on Human Rights Practices for 1990.

Washington, dc: us State Department.Cowan, Jane K.1990 Dance and the Body Politic in Northern Greece.

Princeton, New Jersey: Princeton: University Press.Crampton, Richard & Ben Crampton1996 Atlas of Eastern Europe in the Twentieth Century. London

7 New York: Routledge.Dakin, Douglas1993 [1966] The Greek Struggle in Macedonia 1897-1913.

Thessaloniki: Institute for Balkan Studies.Danforth, Loring M.2000 ‘How Can a Woman Give Birth to One Greek and One

Macedonian?’. In: Macedonia. The Politics of Identity andDifference. Onder de redactie van Jane K. Cowan. London,Sterling, Va: Pluto Press, 85-121.

Danforth, Loring1995 The Macedonian Conflict. Ethnic Nationalism in a Trans-

national World. Princeton, New Jersey: Princeton Univer-sity Press.

Den Doolaard, A.1935 Van vrijheid en dood. Amsterdam: Querido’s Uitgevers-

maatschappij.Detrez, Raymond1992 Grigor Parličev. Een case-study in Balkannationalisme.

Antwerpen: Restant xix, 2.1994 ‘Het Osmaanse millet-systeem’. In: Nationalisme. Kriti-

sche opstellen. Onder de redactie van Raymond Detrez enJan Blommaert. Berchem: epo.

Page 270: Macedonië

270

1996 De sloop van Joegoslavië. Relaas van een boedelscheiding.Antwerpen, Baarn: Hadewijch.

1999 Kosovo. De uitgestelde oorlog. Antwerpen, Baarn: Houte-kiet.

2001 Macedonië. Amsterdam: kit (Landenreeks).Dimevski, Slavko1988 Makedonskata borba za crkovna i nacionalna

samostojnost vo xix vek. (Uniatsko dviženie). Skopje:Nasa kniga.

Dragojčeva, Cola1979 ‘Na klasovi i internacionalističeski pozicii’, Septemvri 32,

nr. 1, 5-81.Drezov, Cyril2001 ‘Collateral Damage: The Impact on Macedonia of the

Kosovo War.’ In: Kosovo. The Politics of Delusion. Onderde redactie van Michael Waller, Kyril Drezov en BülentGökay. London, Portland, OR: Frank Cass, p. 59-70.

Eldarov, Svetlozar1994 Uniatstvoto v sadbata na Balgarija. Sofia: Abagar.Esche, Mathhias1982 Die Kommunistische Partei Griechenlands 1941-1919.

München, Wien: R. Oldenbourg Verlag.Ethnobarometer2001 Crisis in Macedonia. Progress Report. December.

http://www.ethnobarometer.org/crisismacedonia.pdfFine, John V.A., Jr1995 [1983] The Early Medieval Balkans. A Critical Survey

from the Sixth to the Late Twelfth Century. Ann Harbor:The University of Michigan Press.

Friedman, Victor1994-5 ‘The Place of Balkan Linguistics in Understanding Balkan

History and Balkan Modernity’, Bulletin aesee, 24-25,87-94.

1996 ‘Observing the Observers: Language, Ethnicity, and Powerin the 1994 Macedonian Census and Beyond’. In: Towarda Comprehensive Peace in Southeast Europe: ConflictPrevention in the South Balkans. Onder de redactie vanBarnett R. Rubin. New York: Twentieth Century FundPress, 81-128.

Page 271: Macedonië

271

1998 ‘The implementation of standard Macedonian: problemsand results’, in The Sociolinguistic Situation of theMacedonian language. Onder de redactie van ZuzannaTopolinjska. International Journal of the Sociology ofLanguage, 131, 31-58.

2000 ‘The Modern Macedonian Standard Language and ItsRelation to Modern Macedonian Identity’. In: The Mace-donian Question: Culture, Historiography, Politics. Onderde redactie van Victor Roudometof. New York: ColumbiaUniversity Press, 173-206.

Georgiev, Vladimir1966 ‘The Genesis of the Balkan Peoples’. Slavonic and East

European Review, 44, nr. 103 (juli), 285-97.1977 Trakite i tehnijat ezik. Sofia: ban.Glenny, Misha1999 The Balkans, 1804-1999. Nationalism, War and the Great

Powers. London: Granta Books.Ireček, Konstantin1978 Istorija na Balgarite. (Geschiedenis van de Bulgaren.)

Sofia: Nauka i izkustvo. (Bulgaarse vertaling vanKonstantin Jireček, Geschichte der Bulgaren. Praag 1878)

International Institute for Democracy (The)1995 The Rebirth of Democracy. 12 Constitutions of Central

and Eastern Europe. Strasbourg: The Council of EuropePress.

iwpr2000-2 http://www.iwpr.net/index.pl?balkans_bcr_archive.htmlKančov, Vasil1970 [1892] ‘Segasnoto i nedavnoto minalo na grad Veles’. In:

Izbrani proizvedenija. Deel 2. Sofia: Nauka i izkustvo,182-284.

Kantardzhiev, Risto & Lazo Lazaroski1974 ‘Schools and Education’. In: The Socialist Republic of

Macedonia. Skopje: Macedonian Review Editions, 104-119.

1977 ‘Schools and Education in Macedonia’, Macedonian Re-view, 7, nr. 1, 45-56.

Karakasidou, Anasatasia2000 ‘Transforming Identity, Constructing Consciousness: Coer-

cion and Homogeneity in Northwestern Greece’. In: The

Page 272: Macedonië

272

Macedonian Question: Culture, Historiography, Politics.Onder de redactie van Victor Roudometof. New York:Columbia University Press, 55-98.

Kedourie, Ilie1979 [1960] Nationalism. London: Hutchinson.Kitromilides, Paschalis M.1996 ‘“Balkan mentality”: history, legend, imagination’.

Nations and Nationalism, 2, nr. 2, 163-91.Kofos, Evangelos1964 Nationalism and Communism in Macedonia.

Thessaloniki: Institute for Balkan Studies1999 Greece’s Macedonian Adventure: The Controversy over

fyrom’s Independence and Recognition.http://www.hri.org/Macedonian-Heritage/Contributions/contr_Kofos19990705.html (20.12.2000)

Kosev, Hristo1991 Istorija na Balgarija. Deel 7. Sofia: Balgarska Akademija

na Naukite.Kostopoulos, Tasos2000 I apagorevmeni glossa. Athina: Mavri Lista.Kumanov, Milen1993 Makedonija. Kratak istoričeski spravočnik. Sofia:

Tinapres.Lampe, John R. & Marvin R. Jackson1982 Balkan Economic History, 1550-1950. From Imperial

Borderlands to Developing Nations. Bloomington:Indiana University Press.

Lampe, John R.1996 Yugoslavia as History. Cambridge: Cambridge University

Press.Lange, Nadine1998 ‘L’orim et la question macédonienne, 1893-1912’. In: La

République de Macédoine. Onder de redactie vanChristophe Chiclet et Bernard Lory. Paris: L’Harmattan.

Libal, Wolfgang1993 Mazedonien zwischen den Fronten. Junger Staat mit alten

Konflikten. Wien, Zürich: Europaverlag.Lithoxoou, Dhimitris1992 ‘I mitriki glossa ton katikon tou ellenikou tmimatos tis

Makedhonias prin ke meta tin andallagi ton plithysmon’.Theseis 38 (1992), 39-66.

Page 273: Macedonië

273

Lunt, Horace G.1984 ‘Some Sociolinguistic Aspects of Macedonian and

Bulgarian’. In: Language and Literary Theory. Onder deredactie van Benjamin A. Stolz, I. R. Titunik en LubomírDoležel. Ann Arbor, Michigan: University of Michigan,83-132.

Malcolm, Noel1998 Kosovo. A Short History. London: Macmillan.Marinov, Čavdar2001 ‘Za lažite na makedonizma i mitovete za balgarštinata v

Makedonija’, Kritika i humanizam, 12, nr. 3, 55-88.Markova, Zina1989 Balgarskata Ekzarhija 1870-1879. Sofija: ban.Martis, Nikolaos K.1984 The Falsification of Macedonian History. Athens: Euroek-

dotiki.Mavrogordatos, George Th.1983 Stillborn Republic. Social Coalitions and Party Strategies

in Greece, 1922-1936. Berkeley, Los Angeles, London:University of California Press.

McCarthy, Justin2001 The Ottoman Peoples and the End of Empire. London:

Arnold.Meininger, Thomas A.1987 The Formation of a Nationalist Bulgarian Intelligentsia,

1835-1878. New York & London: Garland.Misirkov, Krste1969 [1903] Za makedonckite raboti. ‘Vardar’. Skopje: Make-

donska kniga.Nikolov, Stephan E.2000 ‘Perceptions of Ethnicity in the Bulgarian Political

Structure: Misunderstanding and Distortion’. In: TheMacedonian Question: Culture, Historiography, Politics.Onder de redactie van Victor Roudometof. New York:Columbia University Press, 207-29.

Palairet, Michael1997 The Balkan economics c. 1800-1914. Evolution without

development. Cambridge: Cambridge University Press.Pekevski, Boro1974 ‘Demographic Situation and Ethnic characteristics of the

Page 274: Macedonië

274

Population of sr Macedonia.’ In: The Socialist Republicof Macedonia. Skopje: Macedonian Review Editions, 175-187.

Petrovich, Michael Boro1976 A History of Modern Serbia 1804-1918. 2 delen. New

York, London: Harcourt Brace Jovanovich.Pettifer, James, ed.2001 [1999] The New Macedonian Question. Houndmills,

Basingstoke, Hampshire & New York: Palgrave.Popovski, Tošo1981 Makedonskoto nacionalno malcinstvo vo Bugarija, Grcija

i Albanija. Skopje: Makedonska kniga.Poulton, Hugh1995 Who are the Macedonians? London: Hurst & CompanyRamet, Sabrina Petra1995 ‘The Macedonian Enigma’. In: Beyond Yugoslavia. Onder

de redactie van Sabrina Petra Ramet and Ljubiša S. Ada-movich. Boulder, San Francisco, Oxford: Westview Press.

1996 Balkan Babel. Boulder, Colorado: Westview Press.rfe/rl2000-2 Newsline. http://reports.rferl.orgRistovski, Blaže1996 Gjorjia M. Pulevski, megjnik v našata kulturno-

nacionalna istorija. Skopje: manu.Roudometof, Victor (ed.)2000 ‘Culture, Identity, en the Macedonian Question: An Intro-

duction’. In: The Macedonian Question: Culture, Histo-riography, Politics. Onder de redactie van VictorRoudometof. New York: Columbia University Press, 1-24.

Said, Edward1978 Orientalism. New York: Pantheon.Sakellariou, M. B. (ed.)1992 Macedonia. 4000 years of Greek History and Civilization.

Athens: Ekdotike Athenon.Schmieger, Roland1998 ‘The situation of the Macedonian language in Greece:

sociolinguistic analysis’. In: The Sociolinguistic Situationof the Macedonian language. Onder de redactie vanZuzanna Topolinjska. International Journal of theSociology of Language, 131, 125-53.

Page 275: Macedonië

275

Seliščev, Afanasij M.1981a [1929] Polog i ego bolgarskoe naselenie. Sofija: Izdanie

Makedonskogo Naučnogo Instituta. (Facsimile-uitgaveSofia: Nauka i izkustvo.)

1981b [1931] Slavjanskoe naselenie v Albanii. Sofija: IzdanieMakedonskogo Naučnogo Instituta. (Facsimile-uitgaveSofia: Nauka i izkustvo.)

Skendi, Stavro1967 The Albanian National Awakening, 1878-1912. Princeton,

New Jersey: Princeton University Press.Stoyanova-Boneva, Bonka e. a.2000 ‘In Search of ‘Bigfoot’: Competing Identities in Pirin

Macedonia, Bulgaria’. In: The Macedonian Question:Culture, Historiography, Politics. Onder de redactie vanVictor Roudometof. New York: Columbia UniversityPress, 237-258.

Todorova, Maria.1994 ‘The Balkans: From Discovery to Invention’. Slavic Re-

view, 53, nr. 2, 453-82.1997 Imagining the Balkans. New York, Oxford: Oxford Uni-

versity Press, 1997.tol2000-2 Transitions Online. http://www.tol.czVacalopoulos, A.E.1973 History of Macedonia 1354-1833. Thessaloniki: Institute

for Balkan Studies.Vapcarov, Nikola1979 [1940] Motorni pesni. Stihove. Sofia: Septemvri.Venediktov, Grigorij1990 Bolgarskij literaturnyj jazyk èpochi vozroždenija. Moskva:

Nauka.Vickers, Miranda1995 The Albanians. A Modern History. London, New York:

TaurisVidoeski, Božidar1998 ‘Five decades since the codification of the Macedonian

language’. In: The Sociolinguistic Situation of theMacedonian language. Onder de redactie van ZuzannaTopolinjska. International Journal of the Sociology ofLanguage, 131, 13-30.

Page 276: Macedonië

276

Waters, Trevor1999 ‘nato Intervention in Kosovo. Questions Without

Answers in Macedonia’. Conflict Studies Research Centre.November. (http://www.ppc.pims.org/Projects/csrc/g79nato_kosovo.htm)

Weigand, Gustav1981 [1924] Ethnographie von Makedonien. Leipzig: Friedrich

Brandstetter. (Facsimile-uitgave Sofia: Partizdat)Winnifrith, T. J.1987 The Vlachs. The History of a Balkan People. London:

Duckworth.Wolf, Jean1984 La Macédoine déchirée et la renaissance yougoslave. Paris:

Cujas.Woodward, Susan L.1995 Balkan Tragedy. Chaos and Dissolution after the Cold

War. Washington, dc: The Brookings Institution.

Page 277: Macedonië

277

Kaarten

Page 278: Macedonië

278

De Balkan na hetVerdrag van SanStefano (1878)

De Balkan na hetVerdrag van Berlijn(1878)

Page 279: Macedonië

279

Geo

gra

fisc

he

gre

nze

nH

uid

ige

staa

tsg

ren

zen

TH

ES

SA

LO

NIK

I

CH

AL

KID

HIK

I

Page 280: Macedonië

280

Mee

r va

n O

hrid

Mee

r va

n P

resp

a

Mee

r va

n D

oj

Page 281: Macedonië

281

Page 282: Macedonië
Page 283: Macedonië

283

Abdülhamit 85 92 94Ahmeti, Ali 225 230 236 238

241 243 252 254 258Ahrens, Geert-Hinrich 205Aleksandar van Joegoslavië

126Aleksandrov, Todor 117 118

119Alexander de Grote 17 68 192Andhriotis, Nikolaos 160Andov, Anton 165 166 170

237 250

Babiniotis, Jorgos 194Badinter, Robert 194 241Bakarić, Vladimir 141Basileius II 24 25 36 145Berisha, Imer 149Berisha, Sali 204Berov, Ljuben 185Bildt, Carl 228

bkf 118 119 139bkp 115 118 136 137 140

183 185bmork 80 81 82 83Boris I (Michaël) 22Boškovski, Ljube 236 241-246

255Botev, Hristo 110Boudewijn van Vlaanderen 26

27Boulis, Tasos 190bsp 185Bučkovski, Vlado 236 243Bush, George W. 232 233 241

243

Ceku, Agim 236Cončev, Ivan 83Čović, Nebojša 238Crvenkovski, Branko 165 170

171 185 214 235

Register

van namen van de belangrijkstepersonen en organisaties

Page 284: Macedonië

284

Čupopski, Dimitar 66Cvijić, Jovan 57Cyrillus & Methodius 22 152

da 172 176 250Dedov, Stefan Jakimov 66Delčev, Goce 80 82 83 84Del Ponte, Carla 230Demiri, Alajdin 215Éilas, Milovan 141Dimitrov, Božidar 188Dimitrov, Georgi 137 139 140

141 152Dositej van Ohrid 146dpm 170 172Dragojčeva, Cola 158dssm 179

eam 137 141eapc 171Efremov, Georgi 237eks 120elas 137 138 141eu 171 174 175 177 181 184

185 194-200 203 206 225226 231 232 237 239-241253 257 260

Evren, Kenan 161

Feith, Peter 243Ferdinand van Bulgarije 82 95

115Filips van Macedonië 17 68

192Frowick, Robert 235 236 237

Gemidžijas 83 84 251Georgievski, Ljubčo 165 166

172 173 187 235-237 240244 245

Gligorov, Kiro 166-168 170171 177 178 185 190 193197-199 216

Gošev, Petar 170 172Gruev, Damjan 80 84 86-88

Hadžidimov, Dimo 118 119Hadžikonstantinov-Džinot,

Jordan 62Halili, Muhamed 175Halili, Nezvat 166 170Halimi, Iljaz 166 170Haliti, Abdurahman 170Hasani, Xhavit 219Haxhirexhi, Kastriot 227Hombach, Bodo 225Hoxha, Enver 139 141 149Hüseyin Hilmi pasja 85

icfy 180icty 230 250Ilarion Makariopolski 40Imeri, Imer zie YmeriIvan Asen II 27

jna 167 178 197

Kalfov-Politis (akkoord van)129 130

Kalojan 26 27Karavangelis, Germanos 87Karavelov, Ljuben 110Karčovski, Joakim 62Kardelj, Edvard 141Katelaris, Dhimitris 155kfor 218 219 224 226-229

239 243 251kke 133 134 137 142 156Kliment 22Kljusev, Nikola 166 168

Page 285: Macedonië

285

koe-madh 156Komintern 118-122 125 126Koneski, Blaže 144Konica, Faik 91Koštunica, Vojislav 222 223kpc 219kpj 123 124 125 126 127 136

158

ldk 166 222ldp 172Lange, Gunar 252Léotard, François 241 244

247Lilov, Aleksandar 183lpk 227lpm 165 166 168 170-172

235

maak 165 251Mačukovski, Venjamin 62 63Makedonski, Dimitar 62MaKiVe 190Maliqi, Shkëlzen 225MaNaPo 127Margarit, Apostol 75 76Marko Kraleviti 28Markos Vafiadhis 141Markovski, Venko 144Martis, Nikolaos 160Melas, Pavlos 88Meletios van Ohrid 104-108Meta, Ilir 227Metaxas, Ioannis 133mfo 118 119mfor 251-253Michel, Louis 247Mihajlov, Ivan (Vanče) 119-

121 131 183 188Miladinov, Dimitar 62 98 99

104 146

Miladinov, Konstantin 62 98146

Miletić, Dragiša 179 181Milošević, Slobodan 151 178-

181 222 223Mišajkov, Diamandija

Trapkov 66Misirkov 66 69 145Mitsotakis, Konstandinos 189

196-198Mollov-Kafandharis (akkoord

van) 129Murati, Xheladin 170

Natanail van Zograf 108 111navo 171-174 181 192 216-

218 226 229 237 238 240243 248 250-253 260 262

Nexhipi, Muharem 175Novaković, Kosta 125

omo Ilinden 182-184 188189

omo Ilinden-Sandanski 188omo Pirin 188Osmani, Rufi 211 215ovse 168 197 217 234 238

249 253Owen, David 198 199

Panica, Todor 87 117-119Papakonstandinou, Michalis

198Papandhreou, Andhreas 155

161 196-199Papoulias, Karolos 179Pardew, James 241 244 247Parličev, Grigor 97-114Patten, Chris 225Pavelić, Ante 119

Page 286: Macedonië

286

pdk (in Kosovo) 170pdk (in Macedonië) 227 231

258pdp 166 168 170pdSh 172-176 213 215-217

223 227 229 231 232 235-237 258

Pejčinovič, Kiril 62Petkovski, Tito 175Petrov, Gjorče 82Piccolomini, Eneo 33Pinhiero, João de Deus 195Popovski, Ante 165Popovski, Kiro 165Powell, Colin 231-233ppd 166 168 170 172 175

176 206 216 227 232 235-237 240 257 258

ppdSh 170Protogerov, Aleksandar 117

119Pulevski, Gjorgji 62 66-68Putin, Vladimir 241

Racin, Koca 123Radić, Stjepan 126Radko 188Rangavis, Alexandhros 100

101 103Ranković, Aleksandar 151Robertson, George 228 231

235 241 243 257Robev, Nikola 105 106Rugova, Ibrahim 166 222

Samaras, Andonis 195 196Samuil 10 23 24 145Sandanski, Jane 83 86 92 117Šapkarev, Kuzman 62 63 67

108 109

Sarafov, Boris 82 87 91sds 183sdsm 165-167 170 172 175

176 216 232 235 236 258seeu 214 215Šešelj, Vojislav 179Sidheropoulos, Christos 156

190skj 158Slavejkov, Petko 67 105sm 170snof 137 138Solana, Javier 225 231 235

240 243 247spm 165 170Stalin 140-142 149 152 153Stambolijski, Aleksandar 115-

117 119Stefan Dušan 27 28Stoel, Max van der 214Stojanov, Petar 226Stojkovski, Radovan 173Sulejmani, Fadil 213Šušak, Gojko 236

Taškovski, Dragan 145Teodosij van Skopje 73Thaçi, Hashim 170Thaçi, Manduh 170Tito 136 137 139-142 149

153 166tmoro 83 86Todorovski, Gane 165Trajkovski, Boris 175 231-238

242 244 250 252 254Tsarknias, Nikodhimos 190Tuéman, Franjo 236Tupurkovski, Vasil 172 173

250

Page 287: Macedonië

287

uçk 171 172 216-218 222223 229

uçkom 222 224-246 250-256261

uçpmb 222-224ukSh 245 255unhcr 174 217 249unmik 218 222unpredep 169 175 181 223

253unprofor 168 169 197 223

Valkanov, Velko 185Vance, Cyrus 198 199Vapcarov, Nikola 158 159Veliu, Fazli 225 227 241Venizelos, Elevtherios 133vk 81-83 117Vlahov, Dimitar 118-121vmoro 80 86 87 117 223vmro (in Bulgarije tijdens

interbellum)116-121 124-126 132 146

vmro (in Bulgarije na 1989)183 186

vmro-dpmne 165-178 186189 214-218 227 229 232235 236 241 250 258

vmro ‘Verenigd’ 120-122 126133 146

vn 169 172 180 198 199 203222

Voskopoulos, Pavlos 190vs 200 225 226 233 234 241

260

Xhaferi, Arbën 170 172 173204 219 221 227 231

Ymeri, Ymer 170 210 227

Želev, Željo 183-185Živkov, Todor 158 161

Page 288: Macedonië