Maatschappijleer: Pluriforme samenleving · Maatschappijleer: Pluriforme samenleving Hoofdstuk 1:...

23
Maatschappijleer: Pluriforme samenleving Hoofdstuk 1: Cultuur en identiteit Nederland pluriforme samenleving: allerlei groepen mensen met verschillende waarden, normen, gewoonten, leefstijlen en afkomst, die tegelijkertijd ook bepaalde waarden met elkaar delen. 1.1 Wat is cultuur? Cultuur: Alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden van een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en als vanzelfsprekend beschouwen. Functies van cultuur 3 functies: -identiteit - gemeenschappelijk referentiekader - gedragsregulerend - Identiteit: Je persoonlijkheid wordt gevormd door onder andere cultuur gebonden elementen (bijv.: kleding, muziek, films, sociale media en wellicht je religie) - Gemeenschappelijk referentiekader: mensen met deels dezelfde normen, waarden en gewoonten. Daardoor begrijp je elkaar beter. - Gedragsregulerend: cultuur doet het gedrag van mensen geordend verlopen. Cultuur geeft richting aan denken en doen van mensen. Al het gedrag verloopt geordend door regels die door een/de cultuur zijn bepaald. Je spreekt bijv. dezelfde taal, maar elke cultuur ontwikkelt ook rolgedrag. Rolgedrag Iedereen vervult in zijn leven verschillende rollen: als leerling, consument, moeder, werknemer, enz.. De manier waarop wij ons in een rol laten zien, de ‘presentation of the self’, wordt beïnvloed door maatschappelijke verwachtingen (bijv. een dokter mag niet in huilen uitbarsten tegenover een patiënt.) We hebben als het ware verschillende maskers die we onbewust verwisselen als we in een andere rol terecht komen: gezellige buurman, serieuze dokter, fanatieke vader. Allemaal dezelfde persoon maar dan in een andere rol. Dat heet ‘impression management’. Wordt ook gedaan bij bepaalde groepen mensen. Bijvoorbeeld personeel in een restaurant moeten altijd aardig tegen gasten blijven, ook al zijn ze misschien helemaal niet vrolijk. Aardig doen tegen personeel: frontage Soms kun je die rol even laten vallen. Bijvoorbeeld thuis kan je gewoon jezelf zijn. Dat heet backstage. Soms kun je daardoor in een rolconflict terecht komen als we met tegenstrijdige verwachtingen te maken hebben.

Transcript of Maatschappijleer: Pluriforme samenleving · Maatschappijleer: Pluriforme samenleving Hoofdstuk 1:...

Maatschappijleer: Pluriforme samenleving

Hoofdstuk 1: Cultuur en identiteit

Nederland pluriforme samenleving: allerlei groepen mensen met verschillende

waarden, normen, gewoonten, leefstijlen en afkomst, die tegelijkertijd ook bepaalde

waarden met elkaar delen.

1.1 Wat is cultuur?

Cultuur: Alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden

van een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en als

vanzelfsprekend beschouwen.

Functies van cultuur

3 functies: -identiteit

- gemeenschappelijk referentiekader

- gedragsregulerend

- Identiteit: Je persoonlijkheid wordt gevormd door onder andere cultuur

gebonden elementen (bijv.: kleding, muziek, films, sociale media en wellicht je

religie)

- Gemeenschappelijk referentiekader: mensen met deels dezelfde normen,

waarden en gewoonten. Daardoor begrijp je elkaar beter.

- Gedragsregulerend: cultuur doet het gedrag van mensen geordend verlopen.

Cultuur geeft richting aan denken en doen van mensen. Al het gedrag

verloopt geordend door regels die door een/de cultuur zijn bepaald. Je spreekt

bijv. dezelfde taal, maar elke cultuur ontwikkelt ook rolgedrag.

Rolgedrag

Iedereen vervult in zijn leven verschillende rollen: als leerling, consument,

moeder, werknemer, enz.. De manier waarop wij ons in een rol laten zien, de

‘presentation of the self’, wordt beïnvloed door maatschappelijke

verwachtingen (bijv. een dokter mag niet in huilen uitbarsten tegenover een

patiënt.) We hebben als het ware verschillende maskers die we onbewust

verwisselen als we in een andere rol terecht komen: gezellige buurman, serieuze

dokter, fanatieke vader. Allemaal dezelfde persoon maar dan in een andere rol.

Dat heet ‘impression management’. Wordt ook gedaan bij bepaalde groepen

mensen. Bijvoorbeeld personeel in een restaurant moeten altijd aardig tegen

gasten blijven, ook al zijn ze misschien helemaal niet vrolijk. Aardig doen tegen

personeel: frontage

Soms kun je die rol even laten vallen. Bijvoorbeeld thuis kan je gewoon jezelf zijn.

Dat heet backstage.

Soms kun je daardoor in een rolconflict terecht komen als we met tegenstrijdige

verwachtingen te maken hebben.

Dominante cultuur en subculturen

Iedere groep of organisatie heeft een eigen cultuur. Bijvoorbeeld de cultuur van

rappers lijkt niet op die van de leden van het Nationale Ballet. Maar om een hele

samenleving goed te laten functioneren, moet er een minimum aan gedragsregel

en normen en waarden zijn waar iedereen het over eens is. Dat is dominante

cultuur: het geheel van waarden, normen en kenmerken dat door de meeste

mensen binnen een samenleving wordt geaccepteerd. Kenmerken van die

cultuur gebaseerd op de cultuurkenmerken van groepen die de meeste invloed

uitoefenen.

Als een specifieke groep eigen waarden, normen en andere kenmerken

ontwikkelt die afwijken van de dominante cultuur, spreken we van een

subcultuur: behorend tot de dominante cultuur maar wijkt op bepaalde punten

hiervan af. Bijna iedereen in een samenleving behoort tot verschillende

subculturen. Immigranten in Nederland zijn bijvoorbeeld door hun verhuizing in

ons land tot een subcultuur gaan behoren, terwijl die cultuur in hun land van

herkomst meestal de dominante cultuur was.

etnische subcultuur: een subcultuur van mensen die behoren tot dezelfde

groep. Met etnisch wordt bedoeld: behorend tot een bepaald volk of afkomstig uit

een bepaald land.

Een subcultuur hoeft niet strijdig te zijn met de dominante cultuur. Dat is wel het

geval bij een tegencultuur: cultuur die zich bewust afzet tegen de dominante

cultuur. Een voorbeeld is dierenbevrijdingsorganisaties die het geweld niet

schuwen.

1.2 Cultuuroverdracht

De belangrijkste kenmerken van een cultuur worden telkens aan nieuwe leden

overgedragen via socialisatie: het proces waarbij iemand, bewust en onbewust,

de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn groep krijgt

aangeleerd. Het resultaat is aanpassing van het individu aan zijn omgeving.

Socialisatie zorgt er dus voor dat de cultuur blijft bestaan. Socialisatie vindt vooral

plaats via imitatie. Zo doet een kind bijna al het gedrag na van mensen met wie

het een sterke binding heeft en opgroeiende jongeren die kiezen voor een

bepaalde subcultuur, laten dat zien door hun kleding en gedrag. Ook

volwassenen spiegelen hun gedrag en opvattingen aan die van anderen die

belangrijk voor ze zijn.

Socialiserende instituties

Socialisatie vind plaats binnen verschillende socialiserende instituties: Dit zijn

instellingen, organisaties en collectieve gedragspatronen waarbinnen en

waarlangs de cultuuroverdracht in een samenleving plaatsvindt. Belangrijkste

socialiserende zijn de gemeenschappen waar je, al dan niet zelf gekozen, toe

behoort: het gezin, de school, het werk, de vriendenkring, de geloofsrichting,

sportclubs, media, actiegroepen. De overheid is ook een socialiserende institutie,

omdat zij specifieke waarden en normen tot wetten omvormt waar iedereen zich

aan moet houden.

Sociale controle

Sociale controle: de manier waarop mensen anderen stimuleren of dwingen

zich aan de geldende normen te houden. Formeel: als sociale controle

gebaseerd is op geschreven regels zoals wetten, enz.

informeel: bij beleefdheidsvormen en andere ongeschreven regels.

Sociale controle vindt plaats in de vorm van positieve en negatieve sancties. Een

diploma is een formele positieve sanctie en het uitfluiten van een voetbalteam na

een slechte wedstrijd een informele negatieve sanctie.

Enculturatie, acculturatie en internalisatie

Enculturatie: Als je vanaf je geboorte in een bepaalde groep of een bepaald land

opgroeit, krijg je de cultuurkenmerken als het ware ‘met de paplepel’ ingegoten.

Acculturatie: Als je op latere leeftijd tot een groep toetreedt, gaat socialisatie

minder vanzelf. Het aanleren van de kenmerken van een cultuur waar je

oorspronkelijk niet toe behoort, noemen we acculturatie.

Internalisatie: Als je bepaalde aspecten van de cultuur of de samenleving waar

je bij hoort, zo eigen hebt gemaakt, dat je je automatisch gaat gedragen zoals de

groep dat van je verwacht.

Cultuur is dynamisch

Culturen liggen niet voor de eeuwigheid vast en ook de dominante culturen

veranderen voortdurend. Dat kan plaats vinden onder invloed van subculturen en

tegenculturen. Bijv.: spijkerbroeken waren vroeger in de VS om te werken. Nu

heeft bijna iedereen wel een spijkerbroek.

1.3. Identificatie en identiteit

groepsidentificatie: door socialisatie en internalisatie voelen mensen zich verwant

met de dominante cultuur en met de cultuur van kleinere groepen. Wie we zijn wordt

dus gevormd door een mix van aangeboren eigenschappen, zoals de aanleg om

driftig te worden, en aangeleerde cultuurkenmerken zoals beleefdheid. Door de

vervlechting van persoonlijke karaktertrekken met sociale aspecten ontwikkelt ieder

mens zich tot een eigen unieke persoonlijkheid.

Individu of het collectief

De verhouding tussen de ruimte voor persoonlijke ontwikkeling en het belang van

groepsverbondenheid is niet in iedere cultuur hetzelfde. In Nederland wordt veel

nadruk gelegd op individuele ontplooiing. De Nederlandse dominante cultuur noemen

we daarom individualistisch.

Collectivistisch: Het belang van het collectief (de andere mensen) staat voorop. In

Arabische en Afrikaanse landen is het erg belangrijk dat je gastvrij bent voor

anderen.

De Nederlandse identiteit

Dé Nederlander bestaat niet. Dat roept de vraag op in hoeverre we nog verbonden

zijn als Nederlanders. Het antwoord is, dat van ons verwacht wordt dat we loyaal zijn

aan de basisafspraken van de Nederlandse samenleving, zoals deels vastgelegd in

de wet. Daarom accepteren we bijv. dat je naar school moeten gaan en belasting

moeten betalen.

Hoofdstuk 2: culturele veranderingen.

Deelvraag van dit hoofdstuk: Hoe is Nederland op sociaal-cultureel gebied veranderd

en welke factoren speelden daarbij een belangrijke rol?

2.1 Tot 1960: verzuild en gesloten

Tot 1960 werd de Nederlandse samenleving gekarakteriseerd door de volgende

kenmerken:

- Weinig sociale mobiliteit: Het was moeilijk om te stijgen op de

maatschappelijke ladder. Door de grote afstand tussen de verschillende

sociaaleconomische klassen hadden mensen weinig mogelijkheden om op te

klimmen naar een hoger milieu. Als kind van een arbeider kon je geen notaris

of dokter worden.

- Gezinsgericht: Gezinnen waren de norm, alleenstaanden werden met

medelijden of met zekere argwaan bekeken.

- Vrouwen zijn handelsonbekwaam: ze mochten zonder toestemming van

hun man of vader geen overeenkomst sluiten, zoals het openen van een

bankrekening of het kopen van een huis. Er was dus ook weinig ruimte voor

persoonlijke ontplooiing.

- Hiërarchische verhoudingen: verschillen in rang en stand. Bijv. arbeiders

namen niet alleen hun pet af voor de fabrieksdirecteur maar ook voor de

pastoor, de burgemeester, de dokter en de dominee. En kinderen waren hun

ouders absolute gehoorzaamheid verschuldigd.

- Verzuilde gesloten samenleving: het maatschappelijk leven werd bepaald

door geloofs- en levensovertuigingen. Een groot deel van het leven van

mensen speelde zich af binnen de eigen geloofsgemeenschap, de eigen ‘zuil’.

Katholieken waren lid van een katholieke vakbond, stuurden hun kinderen

naar een katholieke school en lazen een katholieke krant. Het was niet de

bedoeling dat mensen buiten hun eigen zuil actief waren. Huwelijken tussen

mensen van verschillende (religieuze) afkomst werden afgekeurd: ‘Twee

geloven op één kussen, daar slaapt de duivel tussen’.

2.2 Na 1960: ingrijpende veranderingen

De jaren 60 bekend als de jaren van de sociale en culturele revolutie. In deze

periode gebeurde bijv.: nieuwe politieke bewegingen, studenten bezetten

universiteiten, openlijk gesproken over voorbehoedsmiddelen, enz.. In 10 jaar tijd

veranderde de cultuur in Nederland grondig en voorgoed.

Nieuwe verhoudingen

Vanaf het einde van jaren 50 groeide de welvaart voor veel Nederlanders als gevolg

van de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog. De woningnood nam af, lonen

stegen en mensen hadden geld voor hun eerste tv, koelkast of auto. Nederland werd

een consumptiemaatschappij: een samenleving waarin het bedrijfsleven zich sterk

richt op het produceren van aantrekkelijke luxegoederen voor consumenten.

Ook de sociale mobiliteit nam toe. Dit omdat door de toenemende welvaart

kinderen uit lagere sociaaleconomische milieus langer door konden leren.

Het hogere opleidingsniveau leidde vervolgens tot grotere mondigheid. Gezag werd

niet meer als vanzelfsprekend aanvaard. Door het deels verdwijnen van het respect

voor gezag werd de onderlinge sociale controle tussen mensen minder.

Meer aandacht voor het individu

meer individuele ontplooiing. Mensen wilden niet meer uitsluitend gezien worden

als onderdeel van een gezin, maar als persoon. Jongeren gingen sneller zelfstandig

wonen, ook als ze nog niet getrouwd waren, en kozen allerlei nieuwe

samenlevingsvormen: ongehuwd samenwonen, al of niet met kinderen, enz.. Deze

keuzevrijheid werd mede mogelijk gemaakt door de gestegen welvaart en de opbouw

van de verzorgingsstaat.

Emancipatie

Het feit dat vrouwen een hoger opleidingsniveau kregen en vaker een eigen inkomen

hadden, maakte ze zelfbewuster. Zo ontstonden feministische actiegroepen.

Dolle Mina was de bekendste. Vrouwen eisten: - gelijke loon voor gelijk werk

- zelfbeschikkingsrecht over hun

eigen lichaam. Dus ze moesten bijv.

vrij kunnen kiezen voor abortus

- verkorting van de arbeidstijd

- betere kinderopvang om het werk

tussen man en vrouw ook binnens-

huis gelijkwaardiger te kunnen

verdelen.

Ook homoseksuelen en andere minderheidsgroepen eisten gelijke rechten, en

met succes. Zo kunnen homoseksuele stellen in Nederland nu trouwen, met dezelfde

rechten (erfrecht bijvoorbeeld) en plichten als heteroseksuelen stellen.

Ontkerkelijking en ontzuiling

Inmiddels is 80 procent van de bevolking, niet meer actief lid van een bepaald

kerkgenootschap. Met deze ontkerkelijking, die begon in het begin van de jaren 60,

kwam er ook een einde aan de verzuiling.

ontzuiling: massamedia en de televisie speelden daarbij een belangrijke rol. Op de

tv zag je dat mensen van de andere zuilen helemaal niet zo ‘anders’ of ‘slecht’ waren

als altijd werd gedacht. De mensen groeiden naar elkaar toe. Zo is bijvoorbeeld de

Volkskrant geen uitgesproken katholieke krant meer en zitten er ook niet-christelijke

docenten en leerlingen op scholen met een christelijke identiteit. We noemen dit

proces secularisatie: het ‘Je losmaken van religie’.

Met de jaren opkomst van andere vormen van spiritualiteit (denk ook aan komst

gastarbeiders)

Opkomst jongerenculturen

Door welvaartsgroei: werkende jongeren hoefden hun loon niet af te staan aan

ouders. Hierdoor kregen ze meer geld te besteden. Ze gingen bijv. naar de bioscoop,

waar ze Bill Haley zagen rock-’n-rollen. Zo ontstond de eerste jongerencultuur in

Nederland: jongens met vetkuiven, meisjes in wijde jurken. Later kwamen ook de

hippies, de provo’s en de krakers, die zich openlijk verzetten tegen de gevestigde

orde. Oorspronkelijk waren dit voornamelijk scholieren en studenten en minder

werkende jongeren.

peergroup: een groep mensen in dezelfde leeftijdscategorie met overeenkomstige

belangstelling en leefstijl. Vooral in de puberteit hebben peergroups invloed op de

psychische en sociale ontwikkeling van jongeren. In deze levensfase ontlenen zij hun

identiteit vaak aan deelname in een jongerencultuur en staan ze open voor het

overnemen van groepsgedrag en groepsnormen.

Diversificatie media-aanbod

Tot de jaren 60 Nederland had maar één Nederlandse tv-zender en drie

radiostations. Elke zuil had zijn eigen omroep met programma’s die sterk op de eigen

ideeënwereld en identiteit waren gericht.

In de jaren 60 en 70 piratenzenders, bijv.: Radio Veronica. die werden

uitgezonden vanaf schepen buiten de territoriale wateren, zodat ze niet onder de

omroepwet vielen. In 1989 kwam er een einde aan het oude omroepstelsel. Nu:

tientallen commerciële radio- en tv-zenders en een beperkt aantal publieke

omroepen die gesubsidieerd worden door de overheid. De publieke en commerciële

omroep heten samen het duaal omroepbestel.

De mogelijkheden van internet diversificatie van de media in een

stroomversnelling Sociale media als Facebook en Twitter hebben een belangrijke

plaats gekregen en mobieltjes zijn uitgegroeid tot kleine multimediacomputers.

Globalisering

Alle genoemde historische ontwikkelingen hebben een revolutionaire cultuuromslag

veroorzaakt. Daarbovenop kwamen de veranderingen als gevolg van globalisering

die op talloze terreinen plaatsvond. De mogelijkheden voor wereldwijde

communicatie hebben ons blikveld spectaculair verruimd: inmiddels googelt en e-

mailt de hele wereld. Daarnaast reizen we over alle continenten en is er sprake van

een globalisering van de arbeidsmarkt. Tegenwoordig studeren en werken steeds

meer jongerenvoor korte of langere tijd in het buitenland.

Alle hier genoemde veranderingen hebben een internationalisering van cultuur tot

gevolg. Deze culturele globalisering heeft ertoe geleid dat de nationale dominante

culturen zijn verbreed, maar ook in betekenis afnemen.

Hoofdstuk 3: Nederland immigratieland

Pushfactoren: factoren om je land te verlaten. Bijv.: weer, belasting, files

Pullfactoren: de redenen om naar een land te komen. Bijv.: veilig, vrede, economie

en uitkering

Deelvraag van dit hoofdstuk: Wie zijn de immigranten in ons land en waarom

kwamen ze hier?

Allochtoon: Dat ben je wanneer hij of zij zelf, of ten minste één van de ouders in het

buitenland is geboren.

Autochtoon: Iedereen die in Nederland is geboren en van wie de (groot)ouders ook

hier zijn geboren en opgegroeid.

3.1 Arbeidsmigranten

Meeste immigranten die sinds ongeveer 1960 naar Nederland zijn gekomen, hadden

de hoop hier werk te vinden en zicht te krijgen op een betere toekomst dan in hun

eigen land. Nederlandse bedrijven gingen zelfs actief werknemers in het buitenland

werven: Eerst in Italië, Spanje en Griekenland, later in Marokko en Turkije. Ze

werden gastarbeiders genoemd: iedereen ging ervan uit dat ze hier niet voorgoed

zouden blijven. Italianen, Spanjaarden en Grieken keerden ook weer terug toen het

daar beter ging. Marokkanen en Turken zijn vaak gebleven.

De laatste jaren kun je de volgende groepen buitenlanders onderscheiden die naar

Nederland komen om te werken:

- Mensen uit nieuwe, minder welvarende lidstaten van de Europese Unie, zoals

Polen, enz.. Bedrijven werken graag met deze Europeanen omdat ze voor lagere

lonen willen werken dan Nederlanders.

- Hoogopgeleide mensen uit landen als Duitsland, de VS, enz.. Ze brengen kennis

mee waar in Nederland grote behoefte aan is, zoals bijvoorbeeld in de ICT-sector en

de techniek. Zij heten kennismigranten.

- Werkzoekenden uit arme gebieden buiten de Europese Unie. We noemen ze

illegalen: mensen die geen wettige toestemming hebben om hier te wonen en

werken.

3.2 Rijksgenoten (mensen uit voormalige kolonies)

Nederland heeft lange tijd kolonies gehad. Nederlands-Indië en Suriname zijn

inmiddels zelfstandige landen geworden, alleen de Antillen horen nog bij Nederland.

De inwoners van de kolonies waren Nederlanders en werden daarom rijksgenoten

genoemd. In het verleden rijksgenoten mochten in Nederland studeren of langere

tijd wonen en werken. Gastvrij was Nederland niet voor rijksgenoten. Rijksgenoten

moesten hoge cijfers gehaald hebben voor een beurs in Nederland.

Uit Indië

In 1949, Indië maakt zich los van Nederland en wordt Indonesïe, emigreerden veel

Nederlandse Indiërs naar Nederland. Ze dachten een betere toekomst te hebben in

Nederland dan in Indonesië.

In 1951 12000 Molukkers komen naar Nederland. Zij hadden in het KNIL

gevochten tegen de Indonesische onafhankelijkheidsstrijders. De Indonesische

bevolking wilde hun weg hebben. De Nederlandse regering werd gedwongen hen

naar Nederland over te brengen.

Uit Suriname

Na de onafhankelijkheid in 1975 Surinamers kregen de keuze tussen de

Surinaamse en de Nederlandse nationaliteit. Velen kozen voor Nederland

toekomst van Suriname was te onzeker. Er wonen nu bijna net zoveel mensen met

een Surinaamse achtergrond in Nederland als in Suriname zelf, ongeveer 345.000.

Surinaamse bevolkingsgroep: heterogene samenstelling:

- Creolen: donker gekleurd en stammen af van voormalige slaven.

- Hindoestanen: van Indiase afkomst en Javaanse Surinamers. Beide groepen

stammen af van contractarbeiders die op de Nederlandse plantages werkten, alleen

hun cultuur verschilt sterk van elkaar.

Uit de Antillen

jaren 60 werkgelegenheid op de Antillen daalde sterk waardoor veel Antillianen

werkloos waren. In Nederland was juist toen grote behoefte aan arbeidskrachten en

Antillianen konden zich zonder problemen in Nederland vestigen. Toen onze

economie in de jaren 70 minder werd, keerden veel immigranten terug.

Door een groeiende toestroom van kansarme jongeren telt Nederland sinds 2000

grenzen aan de immigratie van Antillianen. Om te worden toegelaten moeten zij nu

een visum hebben.

3.3 Gezinshervorming en gezinshereniging

De grootste groep mensen die van buiten de EU naar Nederland komt, wordt

gevormd door gezinsvormers en gezinsherenigers.

gezinshereniging: mensen die legaal in Nederland verblijven en hun gezinsleden

laten overkomen. Lange tijd waren dat vooral gezinnen van buitenlandse

werknemers, nu zijn het vooral de gezinnen van erkende vluchtelingen.

gezinsvorming: Een Nederlander of iemand met een verblijfsvergunning die met

een buitenlander trouwt en hier een gezin sticht.

3.4 Vluchtelingen

Vluchtelingen zijn mensen die hun land onder druk verlaten. Mensen krijgen de

status van vluchteling als zij vervolgd worden vanwege hun geloof, politieke

overtuigen of seksuele geaardheid, of als zij op de vlucht moeten vanwege

oorlogsgeweld.

Sommige vluchtelingen vluchten naar het Westen en vragen asiel (toevluchtsoord).

Ze hopen dan eigenlijk dat ze zich blijvend kunnen vestigen.

Hoofdstuk 5: Vormen van samenleven

In dit hoofdstuk onderzoeken we de vraag: Op welke manieren kunnen

cultuurgroepen met elkaar omgaan en hoe verloopt dat proces in Nederland?

5.1 Verschillende modellen

De manier waarop overheid en mensen omgaan met de culturele diversiteit in een

pluriforme samenleving, kent de volgende mogelijkheden:

- segregatie

- assimilatie

- integratie

Segregatie

Als cultuurgroepen niet met elkaar maar volkomen langs elkaar heen leven, spreken

we van segregatie: het opdelen van een samenleving in gescheiden delen. Bijv.:

bevolkingsgroepen wonen in aparte wijken, kinderen gaan naar aparte scholen, enz..

segregatie komt omdat één cultuurgroep die de politieke en economische macht

bezit, andere groepen buitensluit.

Meest extreme voorbeeld segregatie: apartheidsregime in Zuid-Afrika. Daar legde

een blanke minderheid haar wil op aan de zwarte meerderheid.

Segregatie kan ook uit vrije wil plaatsvinden. De minderheidsgroep sluit zich dan

bewust af van de overheersende cultuur. Zo zijn er bijvoorbeeld wereldwijd in alle

grote steden wijken waar veel Chinezen bij elkaar wonen, met eigen winkels en

tempels.

Assimilatie

tegenhanger van segregatie is assimilatie: bevolkingsgroep past zich zo volledig

aan, dat de oorspronkelijke cultuur grotendeels verdwijnt. Groep geeft een belangrijk

deel van zijn eigen sociale identiteit op. Dat kan op vrijwillige basis plaatsvinden.

Sommige immigranten kiezen er bewust voor om zo veel mogelijk gewoonten over te

nemen van de dominante cultuur, om hun kansen op een succesvolle toekomst in

het nieuwe land te vergroten.

Assimilatie kan ook onder dwang. Dan verbiedt de overheid culturele uitingen van

minderheden, zoals taal of religie.

De Nederlandse regering heeft nooit gedwongen assimilatie van burgers

nagestreefd. Wel is in de 19e eeuw ABN ingevoerd om meer eenheid te creëren.

Integratie

Integratie: iemand die zich aan de cultuur aanpast waar hij in terechtkomt, maar

tegelijkertijd gedeeltelijk zijn eigen gewoonten, normen en waarden kan behouden.

Denk aan een jongere die vanuit Groningen naar de Randstad verhuist. Een persoon

of groep mensen die uit een ander land hierheen komt, is geïntegreerd in de

Nederlandse samenleving wanneer:

- Sprake is van een gelijke juridische positie

- er een gelijkwaardige deelname op sociaaleconomisch terrein is

- de kennis van de Nederlandse taal voldoende is

- de gangbare waarden, normen en gedragspatronen worden gerespecteerd.

Integratie is echt een tweezijdig proces: enerzijds wordt van de nieuwkomer verwacht

dat hij bereid is te integreren, anderzijds moet de samenleving die integratie mogelijk

maken. Beide partijen moeten zich dus aanpassen, de nieuwkomers en de

ontvangende groep.

melting pot: culturen van etnische groepen versmelten met de dominante cultuur,

zodat er in feite een nieuwe cultuur ontstaat. Een goed voorbeeld: Amerikaanse

samenleving. Engelsen, Nederlanders en Ieren hebben gezorgd voor de vorming van

een nieuwe Amerikaanse dominante cultuur.

salad bowl: een vermenging van culturen maar niet als één melting pot: er is sprake

van wederzijdse beïnvloeding van culturen maar cultuurgroepen behouden hun eigen

typische kenmerken. Een goed voorbeeld is de Surinaamse samenleving, waar

creolen, Hindoestanen, Chinezen en Javanen zowel met als naast elkaar leven.

5.2 Integratie in Nederland

Nederland heeft gekozen voor integratie. Als je kijkt naar nieuwkomers de laatste

vijftig à zestig jaar het is niet altijd even makkelijk geweest.

Dit integratieprobleem had culturele, sociaaleconomische en politiek-bestuurlijke

redenen. Namelijk de volgende twee kopjes.

Verschillen in achtergrond

De immigranten van de jaren 60 verschilden in sociaal en cultureel veel van de

mensen in westerse samenlevingen. Terwijl ze zelf afkomstig waren uit een veel

minder gemoderniseerde, agrarisch-ambachtelijke en niet-seculiere samenleving,

kwamen zij terecht in een sterk gemoderniseerde en geïndustrialiseerde, stedelijke

en seculiere samenleving.

De Nederlandse samenleving is ook individualistisch ingericht, terwijl de meeste niet-

westerse samenlevingen collectivistisch zijn met een sterkere familiestructuur.

Sociale ongelijkheid

Tweede rede voor integratieprobleem: nieuwkomers bleven achter in

sociaaleconomisch opzicht.

- Werkloosheid: Door automatisering en verplaatsing van veel fabriekswerk naar

lagelonenlanden raakten laaggeschoolde werknemers in Nederland hun baan kwijt.

Dat waren vooral veel allochtonen, waardoor zij aan de onderkant van de

samenleving belandden.

- Taalachterstand: Allochtone meisjes doen het tegenwoordig goed in het hoger

onderwijs. Maar toch is er nog steeds sprake van taalachterstand, waardoor

allochtone kinderen het relatief moeilijker hebben om hun talenten optimaal te

benutten.

- Woonsituatie: Migrantengroepen vestigden zich vooral in de grote steden, in

wijken met goedkope woningen. Daardoor ontstond in sommige steden een

concentratie van migrantengroepen. Het gevolg was dat autochtone inwoners zich

niet meer thuis voelden en wegtrokken.

- Discriminatie: Minderheden worden vaker gediscrimineerd op de arbeidsmarkt,

maar ook bij sportverenigingen, enz.. Ondanks het verbod op discriminatie toch

discriminatie ook bij andere groepen, zoals gehandicapten.

Passief integratiebeleid

Jarenlang was het beleid van de overheid gericht op integratie met behoud van

cultuur en identiteit. weinig eisen gesteld aan nieuwkomers en het idee van

vaste inburgering was nog ver weg. Het leren van de Nederlandse taal had ook geen

prioriteit. Met name de visies van linkse partijen werden geleid door het principe van

cultuurrelativisme: de ene cultuur is niet beter of belangrijker dan de andere.

Pas in de jaren 80 en 90 overheid ging zich actief bemoeien met de integratie van

niet-westerse immigranten. De overheid gaat zich bezighouden met de

werkloosheid, taalachterstanden en achterstandswijken.

Culturalisering van het debat

Sinds 2000 is de toon van het integratiedebat harder geworden. Dit werd mede

veroorzaakt door de wereldwijde spanningen als gevolg van de aanslagen uit naam

van de islam in de Verenigde Staten en Europa. Nieuwe politieke partijen legden

in het politieke debat sterke nadruk op culturele en godsdienstige verschillen: de

cultuur en godsdienst die meekwamen uit het land van herkomst, zouden het voor

migranten moeilijk maken om volwaardig deel te nemen aan de samenleving. Een

spraakmakend krantenartikel sprak zelfs over het ‘multiculturele drama’.

In het integratiedebat dat sindsdien is gevoerd cultuurverschillen tussen

nieuwkomers en autochtone bevolking is de hoofdzaak van de achterstand van

etnische minderheden dit heet culturalisering van het debat.

Tot slot

Wil je de mate van integratie weten niet alleen naar sociaal-cultureel kijken maar

ook naar sociaaleconomisch en politieke integratie. Dit kan per groep sterk

verschillen. Bijv.: Chinezen zijn weinig sociaal-cultureel en politiek geïntegreerd,

maar wel sociaaleconomisch.

Bekijk je het meer algemeen veel immigranten zijn succesvol geïntegreerd. Dat

komt vooral door inspanningen van de mensen zelf.

Hoewel de werkloosheid onder allochtonen nog altijd groter is dan onder

autochtonen, is de sociaaleconomische positie van allochtonen sterk verbeterd.

Sociaal-cultureel is ook succesvol je ziet bijv.: allochtone schrijvers, acteurs, enz..

Belangrijk is dat zich achter deze ‘voorbeeldfiguren’ een allochtone middenklasse

ontwikkelt. Meer dan de helft van de werkende Surinamers en Antillianen tussen

15 en 65 jaar heeft nu een baan op middelbaar niveau of hoger, evenals ruim een

derde van de Turken en Marokkanen.

Hoofdstuk 7: Internationale vergelijking

Samenlevingen verschillen in de manier waarop landen omgaan met pluriformiteit.

Vooral de manier waarop de relatie tussen kerk en staat is geregeld laten deze

verschillen zien. Er zijn ruwweg vier modellen:

- het religieuze model: er is een staatsgodsdienst die andere religies uitsluit.

- het atheïstische model: er wordt geen enkele godsdienst toegestaan.

- Het religieus neutrale model: religies worden toegestaan, maar kerk en staat zijn

scherp gescheiden.

- het pluriforme model: religies worden toegestaan en zelfs actief ondersteund door

de overheid.

We bekijken deze vier modellen aan de hand van een aantal landen: Iran, China, de

VS, Frankrijk en Nederland.

De kernvraag van dit hoofdstuk: Hoe gaan de verschillende landen om met de relatie

tussen kerk en staat en met culturele diversiteit?

7.1 Iran

Het religieuze model

staatsgodsdienst: het sjiisme, een van de twee hoofdstromingen van de islam.

Ze leven volgens de Koran.

In werkelijkheid Iran is geen volkomen totalitaire, islamitische samenleving. De

meerderheid gematigd religieus en religieuze minderheden kunnen hun geloof

vrij belijden zolang zij zich niet actief bezighouden met het bekeren van moslims. De

staat houdt zijn burgers goed in de gaten en de media staan onder scherpe controle

en censuur van de overheid.

Strenge sociale controle

Kinderen krijgen les in burgerschap en in patriottisme. Ze moeten regelmatig het

volkslied zingen, met de hand op het hart. Verder leren ze op school de islamitische

waarden, zoals bijvoorbeeld bescheidenheid, kuisheid, beleefdheid.

zedenpolitie politie die mensen in de gaten houdt en controleert of zij geen

aanstoot geven met betrekking tot hun kleding (hoofddoekjes verplicht!) en hun

gedrag.

Strenge sociale controle zorgt ervoor dat veel Iraniërs zich rustig houden om hun

persoonlijke veiligheid te waarborgen. Kinderen leren hun mening over bepaalde

onderwerpen in te houden, enz..

Etnische minderheden in Iran mogen hun eigen talen gebruiken. Hun culturele

gebruiken worden toegestaan, zolang ze geen politieke landing hebben of in strijd

zijn met de zedelijkheidswetgeving.

7.2 China

Het atheïstische model

Godsdienst wordt door het regime beschouwd als ‘opium van het volk’: puur bijgeloof

met als doel mensen te verdoven en koest te houden. Religies zijn officieel

toegestaan, maar in de praktijk worden gelovigen regelmatig vervolgd. Sinds de

economische liberalisatie heeft religie iets meer ruimte gekregen. Zo mogen

christelijke kerken zich organiseren en internationale contacten onderhouden.

Het collectief staat boven het individu

Om het patriottisme aan te wakkeren voert de overheid actief campagne onder

jongeren. In de geschiedenisboeken wordt geschetst hoe China slachtoffer was van

westerse gruweldaden. Daarmee proberen de machthebbers het nationale

bewustzijn te versterken, vooral nu het oude communistische ideaal deels is

prijsgegeven. Naast de Han-Chinezen ook 50 etnische minderheidsgroepen.

Wettelijk gezien zijn het volwaardige Chinese burgers, maar in werkelijkheid worden

ze vaak achtergesteld, geminacht en soms zelfs vervolgd.

In China het confucianisme, de 25 eeuwen oude leer van de wijsgeer Confucius,

nog een belangrijke rol. Deze leer onderstreept het belang van onderlinge relaties en

verplichtingen tussen mensen. Daarbij gaat het vooral om de verhouding ouder-kind,

man-vrouw, broer-zus en staat-onderdaan. De gedachte is dat als deze relaties

harmonieus zijn, de samenleving als geheel ook harmonieus is.

Binnen de Chinese cultuur collectief belangrijker dan individu. Op veel plaatsen

sterke hiërarchie (onder gezinnen, school en werk). Chinese kinderen doen wat

hun ouders zeggen en zijn verplicht voor hen te zorgen als ze ziek en oud zijn. Op

school discipline en saamhorigheid. Inspraak bestaat niet. Tegen een beslissing

van degene die boven je staat, protesteer je niet.

7.3 De Verenigde Staten

Het religieus neutrale model

De VS officieel een scheiding van kerk en staat zonder staatsgodsdienst. Toch

deed het Hooggerechtshof een uitspraak dat Amerika een christelijke natie is ‘

omdat de principes van een democratisch bestuur onlosmakelijk verbonden zijn met

de principes van het christendom’. Wie niet christelijk is, kan in Amerika een politieke

carrière wel vergeten.

Ruim driekwart christelijk

christelijke moraal werkt door in algemeen aanvaarde waarden en normen:

liefdadigheid is belangrijk, liever geen seks voor het huwelijk en abortus en

euthanasie mogen niet.

Maar de godsdienstvrijheid garandeert dat mensen ongehinderd iets anders of niets

mogen geloven. Wel hebben ze onderling dan weinig contact en is er nauwelijks

sprake van brede integratie. Ook in grote steden mensen leven met verschillende

etnische achtergronden naast en langs elkaar heen, elk in zijn eigen wijk.

Keihard werken

Amerikanen ongekend hoog arbeidsethos. Ze lijken eerder te leven om te

werken. Dit harde werken is te begrijpen: de Amerikaanse samenleving is niet erg

zorgzaam voor haar burgers. Dit verklaart ook de individualistische levensstijl van de

Amerikanen. Je moet zelf je kans grijpen en wie iets overkomt, moet zijn problemen

zelf oplossen.

De hardheid van het bestaan zie je niet terug in de omgangsvormen. Amerikanen

vriendelijke en behulpzame mensen over het algemeen

Vaderlandsliefde opvallend cultuurkenmerk in de VS. Trots zijn op je land is

vanzelfsprekend. Het wordt kinderen met de paplepel ingegoten.

7.4 Frankrijk

Het religieus neutrale model

Ook in Frankrijk scheiding van kerk en staat geld als ideaal. Net als in de VS

wordt er geen enkele godsdienst bestreden. Grote verschil met VS religie wordt

beschouwd als een privézaak die niet thuishoort in de publieke sfeer. Leerlingen en

docenten geen religieuze symbolen (kruisje, keppeltje) dragen op school. Thuis

mag het wel. De achterliggende gedachte is: etnische en religieuze verschillen horen

niet thuis in het onderwijs. Elk kind moet zo neutraal mogelijk worden voorbereid op

deelname van de samenleving.

Vaderlandsliefde en autoriteitsbesef

chauvinistisch: veel zelfvertrouwen in de eigen cultuur, overdreven

vaderlandslievend. Fransen spreken bijvoorbeeld weinig andere talen, maar vinden

het andersom vanzelfsprekend dat anderen hún taal spreken. Van etnische en

religieuze minderheden wordt verwacht dat ze zich de Franse cultuur en taal eigen

maken. Hun sociaaleconomische positie is ook vaak slecht, wat zich regelmatig uit in

rellen.

In Frankrijk strengere opvoedingsmoraal dan in Nederland. met de nadruk op

autoriteit, regels, enz.. Toch liggen de jeugdcriminaliteitscijfers hoger dan in

Nederland en is het schoolniveau lager dan in Nederland.

7.5 En Nederland?

Het pluriforme model

Nederland is een goed voorbeeld van een land met een pluriform model. Christelijke

partijen hebben een nadrukkelijke plaats in de politiek.

Zowel verzuilde omroepen als scholen ontvangen geld van de overheid.

Wat onderwijs betreft staat in de Nederlandse grondwet dat elke

levenbeschouwelijke groepering met subsidie van de overheid zijn eigen scholen

mag oprichten. Dat is ook de reden waarom hier islamitische scholen bestaan.

Inspraak en solidariteit

In de andere vier landen dominante cultuur sterker benadrukt dan in Nederland.

Patriottisme In Nederland vreemd.

Nederlanders staan in het algemeen open voor andere landen en culturen, al lijkt dat

de laatste jaren minder te worden.

gezagsverhoudingen: inspraak (op het werk, in gezinnen) is een vanzelfsprekend

verschijnsel in Nederland, in de andere vier landen niet.

In Nederland ook al zijn we individualisten, is er op sociaaleconomisch gebied een

sterke solidariteit. De Nederlandse samenleving is zorgzaam voor haar burgers.

Ten slotte

pluriforme model voor- en nadelen. Binnen religieuze en levensbeschouwelijke

groeperingen kan zich een sterke verbondenheid ontwikkelen gevaar hiervan is:

sociale cohesie in ‘eigen kring’ gaat ten koste van een ‘nationale sociale cohesie’.

(cohesie = samenhang)

Over de manieren waarop we hiermee om moeten gaan, bestaan verschillende

visies. Daarover gaat hoofdstuk 8.

Hoofdstuk 8: De toekomst

De toegenomen culturele diversiteit zorgt in Nederland voor veel discussies en

onrust.

2 Deelvragen:

- Moet Nederland zijn grenzen openstellen of juist afsluiten? En wie mag Nederland

dat wel binnen en wie niet?

- Hoe kunnen culturen het beste naast en met elkaar leven?

8.1 Grenzen open of dicht?

Sinds enkele jaren voert Nederland een restrictief toelatingsbeleid: Nederland laat

in principe geen immigranten toe, behalve als ze aan enkele strenge voorwaarden

voldoen of als hun komst voorkomt uit internationale verdragen en overeenkomsten.

Internationale richtlijnen

Door ondertekening van een hele reeks internationale verdragen heeft Nederland

zich gebonden aan een veelheid van regelingen, richtlijnen en procedures ten

aanzien van immigratie

- Universele Verklaring van de Rechten van de mens: daarin staat dat een land

niet mag discrimineren en dat de recht en vrijheden van mensen – dus ook van

nieuwkomers – moet worden nagekomen. Deze universele mensenrechten zijn terug

te vinden in de Nederlandse grondwet.

- Europees Verdrag voor de Rechten van de mens: Nederland moet inwoners de

gelegenheid geven tot gezinshereniging en gezinsvorming. Hierbij mag een overheid

wel aanvullende voorwaarden stellen. Bijvoorbeeld dat kandidaten vooraf een

inburgeringsexamen moeten afleggen.

- VN-Vluchtelingenverdrag: vormt de basis voor het asielrecht. In dit verdrag wordt

een vluchteling gedefinieerd als ‘iemand die gegronde redenen heeft te vrezen voor

vervolging wegens godsdienstige of politieke overtuigen of nationaliteit, dan wel

wegens het behoren tot een bepaald ras of tot een bepaalde sociale groep.’

- Verdrag van Maastricht: binnen de Europese Unie geldt er vrij verkeer van

personen en goederen. De binnengrenzen van de lidstaten zijn dus open. Op grond

hiervan kunnen Nederlanders in principe in alle EU-landen wonen en werken en

omgekeerd moet Nederland inwoners uit EU-landen toestaan zich hier te vestigen.

Aantal toelatingen

Van de 150.000 mensen die zich jaarlijks willen vestigen, heeft 80 % op grond van

bovengenoemde verdragen automatisch recht op toelating. Het zijn vaak mensen uit

andere EU-landen of om Nederlandse repatrianten. De overigen moeten eerst een

machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) aanvragen. De Immigratie- en

Naturalisatiedienst (IND) neemt hierover de beslissing.

Arbeidsmigranten van buiten de EU krijgen alleen een MVV op verzoek van een in

Nederland gevestigde werkgever. Bijv.: studenten kunnen alleen komen studeren op

uitnodiging van een universiteit, bijvoorbeeld via een uitwisselingsprogramma.

Van de asielzoekers wordt ongeveer de helft afgewezen, meestal omdat zij afkomstig

zijn uit een land dat gewoon veilig is.

Immigratiebeleid in discussie

Tegenstanders van het immigratiebeleid kijken vooral naar de nadelen: hoge kosten

voor de opvang, moeizame integratie, enz.. Zij willen dat Nederland meer

immigranten weigert, desnoods door het opzeggen van bepaalde verdragen.

Voorstanders noemen vooral argumenten van humanitaire aard. Zij vinden dat de

formele regels nu te streng zijn, waardoor in individuele gevallen de toepassing ervan

soms tot onmenselijke beslissingen leidt. Nog een argument is de onuitvoerbaarheid

van regels waardoor mensen tussen wal en schip terechtkomen. Asielzoekers

moeten bijvoorbeeld naar hun land terug, maar het land wil hen niet meer toelaten. In

de procedurestrijd die dan volgt, kiezen deze mensen dan vaak voor de illegaliteit.

Voorstanders van een ruimhartiger toelatingsbeleid proberen om de economische

effecten van vergrijzing (dat er steeds meer oudere mensen komen) en ontgroening

(er komen te weinig jongeren bij) tegen te gaan door meer migranten toe te laten. Als

bezwaar tegen dit argument zouden er dus elk jaar 100.000 arbeidskrachten bij

moeten komen wil je de vergrijzing over laten gaan. Maar dan zou de bevolking

groeien tot 25 miljoen inwoners in 2050.

8.2. Cultuurvisies

De pluriformiteit van de Nederlandse samenleving is een gegeven. De culturele

diversiteit is niet terug te draaien. Wel kunnen overheid en samenleving tezamen

bepalen in hoeverre (sub)culturen zich moeten aanpassen aan de dominante cultuur

in de dagelijkse praktijk van het samenleven. Daarbij komt ook de vraag naar voren

of de ene cultuur beter is dan de andere.

Culturen zijn gelijkwaardig

Cultuurrelativisten: vinden dat alle (sub)culturen in beginsel gelijkwaardig zijn en

dat de ene cultuur niet beter is dan de andere. Je moet hun waarden en normen van

anderen beoordelen vanuit de context van hun cultuur. Een sterk punt van het

cultuurrelativisme is de respectvolle manier waarop het naar andere culturen kijkt.

Maar toch zitten er ook nadelen aan. Als je geen grenzen stelt aan de normen,

waarden en gedrag, kan je bijvoorbeeld ook heksenverbrandingen goedkeuren,

omdat ze begrepen moeten worden vanuit de middeleeuwse moraal. Op dezelfde

manier kun je dus bijvoorbeeld de ongelijkwaardigheid van man en vrouw, en het

verbod op homoseksualiteit goedkeuren.

Sommige culturen zijn beter.

Cultuuruniversalisten: vinden dat bepaalde waarden, zoals de klassieke

grondrechten, universele geldingskracht hebben. Een (sub)cultuur is in hun ogen

beter, naarmate deze de universele waarden beter naleeft en beschermt.

Cultuuruniversalisten vinden dat Nederland bijvoorbeeld een meer hoogstaande

cultuur heeft dan Saudi-Arabi, omdat je in Nederland bijvoorbeeld vrijheid van

meningsuiting en gelijke rechten hebt.

Critici vinden dat universalisten te sterk de individuele rechten benadrukken. Zij

menen dat individualisme een westerse uitvinding is, ontstaan ten tijde van de

Verlichting, die in feite uitgaat van het principe ‘wat goed is voor het individu, is

uiteindelijk goed voor de groep’. De omgekeerde redenering, dus ‘wat goed is voor

de groep, is uiteindelijk goed voor het individu’, is door de westerse cultuur

buitenspel gezet.

Verscheidenheid is rijkdom

Cultuurpluralisten: Door van elkaar te leren worden culturen ‘rijker’ en leren

mensen elkaar te respecteren. Pluralisten gaan uit van een soort humaan

minimum. Bijv.: recht op leven en integratie, op ontwikkeling en gezondheid en op

vrijheid en culturele eigenheid. Deze basisrechten gaan minder ver dan de klassieke

mensenrechten van de universalisten, maar bieden aan de andere kant meer dan het

cultuurrelativisme de mogelijkheid om bepaalde gedragingen af te keuren.

Een belangrijk verschil tussen aan de ene kant universalisten en relativisten en aan

de andere kant pluralisten is de manier waarop zij het begrip cultuur definiëren. De

eerste twee zien culturen als statische, homogene eenheden die niet of heel

langzaam veranderen. Zij hebben een essentialistische cultuurbegrip. Volgens

pluralisten hebben culturen een dynamisch karakter. Ze veranderen voortdurend

door:

- interne factoren (zoals ontzuiling)

- externe factoren (zoals immigratie)

Sommige cultuurelementen verliezen aan kracht en nieuwe elementen worden

toegevoegd. Dit noemen we het constructivistische cultuurbegrip.

Toepassing cultuurvisies

Stel, een moslima is gearresteerd en wordt in een politiecel opgesloten. Volgens de

regels voor de veiligheid – de arrestant zou suïcidaal (geneigd zelfmoord te plegen)

kunnen zijn – moet zij haar hoofddoek afdoen. Maar dat weigert ze omdat zij in de cel

te maken zal krijgen met mannelijke bewakers die haar niet zonder hoofddoek

mogen zien.

universalistische agent: zal met deze wens geen rekening houden: regel is regel,

hoofddoek af.

cultuurrelativist: zal de hoofddoek toelaten in de cel en redeneren dat het belang

van de cultuurgebonden hoofddoek zwaarder weegt dan het risico.

Pluralist: kijkt eerst naar de kern van zijn politiezaak bij aanhoudingen: veiligheid

bieden aan degenen die van hun vrijheid zijn beroofd en waarover de staat

zorgvuldig moet waken. Hij zal de hoofddoek afnemen, maar rekening houdend met

de cultuur van de arrestante zal hij haar een alternatieve mogelijkheid bieden om

haar hoofd te bedekken, bijvoorbeeld met papieren hoofddoek, wat verder geen

risico inhoudt.

Tot slot

We hebben gezien dat nieuwkomers geïntegreerd zijn als:

- ze een gelijke juridische positie hebben

- gelijkwaardige kansen hebben op de arbeidsmarkt

- de Nederlandse taal beheersen

- de meest gangbare waarden, normen en gedragspatronen respecteren.

Ook moet de bereidheid om te integreren van 2 kanten komen: zowel van de

nieuwkomers als van het ontvangend land.

Sommigen zeggen overheid moet actiever beleid voeren om integratie te

bevorderen. Anderen zeggen kwestie van tijd: uiteindelijk ontstaat er vanzelf een

nieuwe samenleving die op de ene plaats meer de kant opgaat van een ‘salad bowl’

en op de andere plaats een ‘melting pot’ wordt.