lweo.nllweo.nl/.../uploads/Opdrachten-LEVENSLOOP-hoofdstuk-6-1.docx · Web viewCW = contante waarde...

7
Opdrachten Levensloop Hoofdstuk 6 De oude dag Opdracht 6.1 Pensioenfondsen en dekkingsgraad Van onze verslaggever, 5 januari 2011 Geen pensioenkorting in 2011 Eind december 2010 was een belangrijke peildatum voor de pensioenfondsen. De gemiddelde dekkingsgraad van de pensioenfondsen was 104%. Hiermee stond de dekkingsgraad net onder het niveau van 105% waaraan de pensioenfondsen eind 2010 moeten voldoen. De dekkingsgraad is de verhouding tussen het vermogen van het pensioenfonds en de toekomstige pensioenverplichtingen. Bij een dekkingsgraad van 120% staat tegenover iedere € 100 die uitgekeerd moet worden een eigen vermogen van € 120. De dekkingsgraad van de pensioenfondsen kwam onder druk te staan van de inzakkende aandelenkoersen, de daling van de rente en de sterke daling van de rendementen als gevolg van de kredietcrisis. In 2007 was er nog geen vuiltje aan de lucht. De dekkingsgraad voor het ABP - het op een na grootste pensioenfonds in de wereld - bedroeg in 2007 140%. Gemiddeld voor alle pensioenfondsen was dat 130%. Door de kredietcrisis in 2008 daalde de dekkingsgraad van het ABP met 60 procentpunten en bereikte deze in februari 2009 met 83% haar dieptepunt. Omdat de wet een dekkingsgraad van ten minste 105% voorschrijft waren de pensioenfondsen gedwongen om een herstelplan in te dienen bij DNB. DNB ziet hierop toe en kan de fondsen dwingen rigoureuze maatregelen te nemen. De belangrijkste maatregelen die het ABP nam om de dekkingsgraad op termijn te verhogen waren: - het niet indexeren* van de pensioenen; - het verhogen van de pensioenpremie met 3% punten (van 20% naar 23%). Desondanks waren de vooruitzichten in augustus 2010 zeer somber. Door de gedaalde rente en de stijging van de levensverwachting was de dekkingsgraad gedaald tot gemiddeld 95%. Was de dekkingsgraad in de maanden die volgden niet gestegen, dan waren de pensioenfondsen verplicht om harde maatregelen te nemen zoals het korten op de pensioenuitkeringen en het verhogen van de pensioenpremies. Door de sterke stijging van de aandelenkoersen vooral in de laatste maanden van 2010 en de verdere rentestijging in de tweede helft van 2010 kon dit voorkomen worden. De eerstvolgende peildatum is eind 2011. Dan bekijkt de toezichthouder opnieuw of de fondsen op hun groeipad zitten. Als dat niet zo is, dreigt alsnog een verlaging van de pensioenen of een verhoging van de pensioenpremie. En zolang de dekkingsgraad rond de 105% blijft hoeven de pensioengerechtigden niet te rekenen op indexatie van hun pensioen.

Transcript of lweo.nllweo.nl/.../uploads/Opdrachten-LEVENSLOOP-hoofdstuk-6-1.docx · Web viewCW = contante waarde...

Page 1: lweo.nllweo.nl/.../uploads/Opdrachten-LEVENSLOOP-hoofdstuk-6-1.docx · Web viewCW = contante waarde PMT = het bedrag dat ieder jaar uitgekeerd moet worden. r = 1 + het rentepercentage

Opdrachten Levensloop

Hoofdstuk 6 De oude dag

Opdracht 6.1 Pensioenfondsen en dekkingsgraadVan onze verslaggever, 5 januari 2011Geen pensioenkorting in 2011Eind december 2010 was een belangrijke peildatum voor de pensioenfondsen. De gemiddelde dekkingsgraad van de pensioenfondsen was 104%. Hiermee stond de dekkingsgraad net onder het niveau van 105% waaraan de pensioenfondsen eind 2010 moeten voldoen. De dekkingsgraad is de verhouding tussen het vermogen van het pensioenfonds en de toekomstige pensioenverplichtingen. Bij een dekkingsgraad van 120% staat tegenover iedere € 100 die uitgekeerd moet worden een eigen vermogen van € 120.

De dekkingsgraad van de pensioenfondsen kwam onder druk te staan van de inzakkende aandelenkoersen, de daling van de rente en de sterke daling van de rendementen als gevolg van de kredietcrisis. In 2007 was er nog geen vuiltje aan de lucht. De dekkingsgraad voor het ABP - het op een na grootste pensioenfonds in de wereld - bedroeg in 2007 140%. Gemiddeld voor alle pensioenfondsen was dat 130%.Door de kredietcrisis in 2008 daalde de dekkingsgraad van het ABP met 60 procentpunten en bereikte deze in februari 2009 met 83% haar dieptepunt.Omdat de wet een dekkingsgraad van ten minste 105% voorschrijft waren de pensioenfondsen gedwongen om een herstelplan in te dienen bij DNB. DNB ziet hierop toe en kan de fondsen dwingen rigoureuze maatregelen te nemen. De belangrijkste maatregelen die het ABP nam om de dekkingsgraad op termijn te verhogen waren:- het niet indexeren* van de pensioenen;- het verhogen van de pensioenpremie met 3% punten (van 20% naar 23%).Desondanks waren de vooruitzichten in augustus 2010 zeer somber. Door de gedaalde rente en de stijging van de levensverwachting was de dekkingsgraad gedaald tot gemiddeld 95%. Was de dekkingsgraad in de maanden die volgden niet gestegen, dan waren de pensioenfondsen verplicht om harde maatregelen te nemen zoals het korten op de pensioenuitkeringen en het verhogen van de pensioenpremies. Door de sterke stijging van de aandelenkoersen vooral in de laatste maanden van 2010 en de verdere rentestijging in de tweede helft van 2010 kon dit voorkomen worden. De eerstvolgende peildatum is eind 2011. Dan bekijkt de toezichthouder opnieuw of de fondsen op hun groeipad zitten. Als dat niet zo is, dreigt alsnog een verlaging van de pensioenen of een verhoging van de pensioenpremie. En zolang de dekkingsgraad rond de 105% blijft hoeven de pensioengerechtigden niet te rekenen op indexatie van hun pensioen.* Indexeren: de pensioenuitkering laten groeien in overeenstemming met de inflatie.

a. In bovenstaande tekst worden gebeurtenissen genoemd waardoor de dekkingsgraad daalt en gebeurtenissen waardoor de dekkingsgraad stijgt. Welke gebeurtenissen zijn dat en geef aan of de dekkingsgraad daardoor stijgt of daalt.

Pensioenfonds Kwarto heeft een vermogen van € 120 miljoen waarvan de helft is belegd in aandelen en de andere helft in Nederlandse staatsobligaties. De toekomstige verplichtingen van Kwarto bestaan uit jaarlijkse pensioenuitkeringen ter grootte van € 6 miljoen en dat gedurende 30 jaar.b. Bovenstaande gegevens zijn een sterke vereenvoudiging van de werkelijkheid. Geef tenminste

drie vereenvoudigingen die hierbij plaatsvinden en leg uit waarom dat in werkelijkheid complexer is.

Voor de berekening van de waarde van de toekomstige verplichtingen wordt gebruik gemaakt van de berekening van de contante waarde. De contante waarde, dat is de waarde van de toekomstige verplichtingen op dit moment, wordt als volgt berekend:CW = PMT × (1/rn) × (rn – 1)/(r – 1)

Page 2: lweo.nllweo.nl/.../uploads/Opdrachten-LEVENSLOOP-hoofdstuk-6-1.docx · Web viewCW = contante waarde PMT = het bedrag dat ieder jaar uitgekeerd moet worden. r = 1 + het rentepercentage

Opdrachten Levensloop

CW = contante waardePMT = het bedrag dat ieder jaar uitgekeerd moet worden.r = 1 + het rentepercentage (bij een rentepercentage van 5% is dat 1 + 0,05 = 1,05)n = aantal jaren dat uitgekeerd wordt.c. Bereken op basis van bovenstaande gegevens de contante waarde van de toekomstige

verplichtingen van pensioenfonds Kwarto bij een rentepercentage van 4%.

d. Bereken de dekkingsgraad voor pensioenfonds Kwarto.

Door de kredietcrisis daalt de waarde van de aandelenportefeuille met 10% en daalt het rentepercentage naar 2%.e. Bereken opnieuw de dekkingsgraad van pensioenfonds Kwarto na de hierboven genoemde

veranderingen. Bereken eerst de contante waarde van de pensioenverplichtingen en daarna de dekkingsgraad.

f. Welke parameter heeft de sterkste invloed op de lagere dekkingsgraad? Is dat het verlies op het aandelenvermogen van 10% of de daling van het rentepercentage van 4% naar 2%. Motiveer het antwoord met een berekening.

g. Geef hieronder in de tabel aan - met dalen of stijgen - wat de genoemde verandering voor effect heeft op de dekkingsgraad voor de pensioenfondsen.Rente stijgt → dekkingsgraad:Indexatie wordt toegepast → dekkingsgraad:Stijging levensverwachting → dekkingsgraad:Stijging van de premie → dekkingsgraad:Aandelenkoersen stijgen → dekkingsgraad:

Opdracht 6.2 Naar een pensioen op maat In een land maakt de vergrijzing het steeds moeilijker om welvaartsvaste pensioenen te garanderen aan de burgers. Op een gegeven moment kent het land een stelsel voor pensioenen, bestaande uit twee pijlers:1. Een ouderdomspensioen voor alle mensen van 60 en ouder: dit pensioen wordt collectief

gefinancierd via een omslagstelsel. Alleen actieven betalen premie voor het ouderdomspensioen. De premie is een vast percentage van het bruto-inkomen.

2. Aanvullende pensioenen: deze worden gefinancierd via een kapitaaldekkingsstelsel. Ze zijn welvaartsvast en gebaseerd op het eindloon (laatst verdiende loon). Over een deel van het brutoloon, te weten 110% van het wettelijk minimumloon wordt geen aanvullend pensioen opgebouwd. Dat noemen we de franchise. Het ‘verlies’ van dit deel van het inkomen wordt na pensionering opgevangen door het collectieve ouderdomspensioen (zie 1).

De econoom Mans denkt de betaalbaarheid van het pensioenstelsel in de toekomst te kunnen verbeteren met een alternatief stelsel: het stelsel Mans. Hij denkt de betaalbaarheid van de pensioenen vooral te verbeteren door veranderingen aan te brengen in de premiegrondslag en in de uitkeringsbehoefte. In het stelsel wil Mans ten opzichte van het huidige stelsel de volgende wijzigingen aanbrengen: 60-plussers gaan premie ouderdomspensioen betalen over het aanvullende pensioen De franchise wordt verlaagd naar 85% van het wettelijk minimumloon De aanvullende pensioenen worden waardevast De aanvullende pensioenen worden gebaseerd op het middelloon (gemiddeld verdiende loon);

het middelloon bedraagt gemiddeld 80% van het eindloon.

Page 3: lweo.nllweo.nl/.../uploads/Opdrachten-LEVENSLOOP-hoofdstuk-6-1.docx · Web viewCW = contante waarde PMT = het bedrag dat ieder jaar uitgekeerd moet worden. r = 1 + het rentepercentage

Opdrachten Levensloop

In onderstaande tabel zijn de premiepercentages van het huidige stelsel en van het stelsel Mans opgenomen.Tabel

Pensioenpremie in beide stelsels in % van het bruto-inkomen minus franchiseouderdomspensioen (omslag) Aanvullend pensioen (kapitaaldekking)Stelsel A Stelsel B Stelsel A Stelsel B

2010 14% 14% 7% 7%2015 14% 14% 13% 9%2030 18% 17% 25% 15%2045 21% 18% 26% 15%

a. Leg uit waarom vergrijzing de betaalbaarheid van pensioenen in gevaar brengt.b. Hoe blijkt uit bovenstaande context dat stelsel B het stelsel Mans is? Verklaar het antwoord

door uit te gaan van de premies voor aanvullende pensioenen in de tabel.

Een alleenverdiener in dit land heeft in 2010 een bruto-inkomen dat 50% hoger is dan het wettelijk bruto minimumloon.c. Bereken hoeveel procent van zijn totale bruto-inkomen deze alleenverdiener, in het huidige

stelsel (A), moet afstaan aan premie aanvullend pensioen.Hint: Gebruik indexcijfers. Stel het wettelijk bruto minimumloon op 100 en gebruik pijler 2.

De econome Hekking vergelijkt de beide stelsels. Zij doet, naar aanleiding van de gegevens uit de tekst en de tabel de volgende uitspraak:Het huidige stelsel zal, zeker in vergelijking met het stelsel Mans, in de toekomst leiden tot een neerwaartse druk op de kapitaalmarktrente.d. Leg de uitspraak uit.

Hekking constateert dat de steeds verdergaande vergrijzing in het land in combinatie met toenemende onzekerheid over het voortbestaan van het collectieve ouderdomspensioen, er toe leidt dat steeds meer burgers kiezen voor individuele spaarregelingen op basis van kapitaaldekking. En dat ondanks het feit dat de huidige rentestanden erg laag zijn.e. Noem twee mogelijke voordelen voor een burger van pensioenopbouw via een

kapitaaldekkingsstelsel, in vergelijking met een omslagstelsel.f. Leg uit waarom rente gezien kan worden als ‘de prijs van tijd’ bij pensioenopbouw volgen een

kapitaaldekkingsstelsel.

Page 4: lweo.nllweo.nl/.../uploads/Opdrachten-LEVENSLOOP-hoofdstuk-6-1.docx · Web viewCW = contante waarde PMT = het bedrag dat ieder jaar uitgekeerd moet worden. r = 1 + het rentepercentage

Opdrachten Levensloop

Uitwerking opdracht 6.1a. De dekkingsgraad stijgt door het afschaffen van de indexatie, het verhogen van pensioenpremie,

het korten op de pensioenuitkering, de stijging van de aandelenkoersen en de stijging van de rente.De dekkingsgraad daalt door het inzakken van de aandelenkoersen, de daling van e rente, de daling van de rendementen en een stijging van de levensverwachting.

b. Het feit dat de uitkeringen jaarlijks altijd even groot zijn. In werkelijkheid is de hoogte van het totaal bedrag dat uitgekeerd wordt afhankelijk van het aantal pensioengerechtigden en dat varieert van jaar tot jaar. Het feit dat er gedurende 30 jaar uitgekeerd gaat worden. In werkelijkheid treden er weer nieuwe mensen toe die gaan werken en premie betalen en dan pas over 40 jaar een uitkering krijgen.Er is geen rekening gehouden met het feit dat werkende mensen premies betalen en dat zijn ook weer inkomsten voor het pensioenfonds.etc.

c. CW = 6 miljoen × (1/1,0430) × (1,0430 – 1)/(1,04 – 1) = € 103,75 miljoen.d. (120/103,75) × 100% = 115,66%.e. CW = 6 miljoen × (1/1,0230) × (1,0230 – 1)/(1,02 – 1) = € 134,38.

Dekkingsgraad: {(60 × 0,90 + 60)/134,38} × 100% = 84,83%.f. Daling van de rente: (120/134,38) × 100% = 89,30%.

Daling van het aandelenvermogen: (114/103,75) × 100% = 109,9%.Dus de daling van de rente heeft een sterkere invloed op de dekkingsgraad.

g.

Uitwerking opdracht 6.2a. Door vergrijzing neemt naar verhouding het aantal actieven dat inkomen en daarmee ook

premieopbrengsten genereert af, terwijl er naar verhouding juist meer inactieven zijn die aanspraak maken op pensioenuitkeringen.

b. In stelsel B stijgen de premies voor de aanvullende pensioenen minder snel omdat deze pensioenen niet lager welvaartsvast worden en omdat deze pensioenen voortaan op het middelloon worden gebaseerd.

c. 0,07 × (150 – 110)/150 × 100% = 1,9%.d. Uit de tabel kan afgeleid worden dat in het huidige stelsel de premieafdrachten voor

aanvullende pensioenen op basis van kapitaaldekking vanaf 2015 sterk zullen toenemen, het geen een groter aanbod van kapitaal op de vermogensmarkt zal opleveren waardoor de kapitaalmarktrente zou kunnen dalen.

e. Via kapitaaldekking kan de individuele burger het op te bouwen pensioen specifiek afstemmen op de eigen omstandigheden/wensen/mogelijkheden:- via kapitaaldekking kan het mogelijk zijn bepaalde fiscale voordelen te behalen- via kapitaaldekking is het mogelijk(maar niet zonder risico) om pensioenopbouw te combineren met het behalen van rendement op geld dat tijdelijk niet voor consumptie wordt ingezet.

f. De hoogte van de rente speelt een cruciale rol bij de afweging van de keuze lenen of sparen en die keuze is in feite ook een keuze voor consumptie nu of consumptie later; pensioenpremies vormen immers een vermindering van het voor consumptie beschikbare huidige en tegelijk een basis voor toekomstig beschikbaar inkomen.

rente stijgt → dekkingsgraad: ↑Indexatie wordt toegepast → dekkingsgraad: ↓Stijging levensverwachting → dekkingsgraad: ↓Stijging van de premie → dekkingsgraad: ↑Aandelenkoersen stijgen → dekkingsgraad: ↑