Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in...

64
Universiteit Gent Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011 - 2012 Tweede Examenperiode Loskomen van je ouders tijdens de opkomende volwassenheid: Welke rol speelt je woonsituatie in het proces van separatie-individuatie? Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de Klinische Psychologie door Céline Van Broeck Promotor: Prof. Dr. Wim Beyers Begeleiding: Dr. Evie Kins

Transcript of Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in...

Page 1: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

 

Universiteit Gent

Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Academiejaar 2011 - 2012

Tweede Examenperiode

Loskomen van je ouders tijdens de opkomende

volwassenheid: Welke rol speelt je woonsituatie in het proces

van separatie-individuatie?

Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de Klinische

Psychologie

door

Céline Van Broeck

Promotor: Prof. Dr. Wim Beyers

Begeleiding: Dr. Evie Kins

Page 2: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,
Page 3: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

DANKWOORD

In eerste instantie wil ik mijn begeleidster Evie Kins en mijn promotor professor Wim

Beyers bedanken voor de geboden kans om mij in dit actuele thema te kunnen verdiepen

tijdens een boeiend leertraject. Ik dank hen voor de uitgebreide feedback, het vele

geduld en persoonlijke tijd die ze in mijn begeleiding hebben geïnvesteerd. Ik wil hen

ook bedanken voor de heldere uitleg bij de statistische analyses.

Verder wil ik ook mijn ouders bedanken voor de permanente steun en aanmoedigingen

tijdens dit proces. Als opkomende volwassene bedank ik hen ook om mij nog steeds met

open armen te verwelkomen in Hotel Mama/Papa.

Page 4: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

ABSTRACT

Sinds enkele decennia blijven jongeren steeds langer in het ouderlijk huis

wonen. In deze studie wilden we nagaan welke rol het separatie-individuatie proces

speelt in de woonsituatie van opkomende volwassenen. We gingen na welke trajecten

van woonsituatie en welke trajecten van separatie-individuatie onderscheiden konden

worden tussen 22 en 25 jaar en of er een verband is tussen deze trajecten. Er werd ook

rekening gehouden met het geslacht. De steekproef bestond uit 224 Vlaamse

opkomende volwassenen die vier jaar lang gevolgd werden met een tusseninterval van

ongeveer één jaar. Deze opkomende volwassenen vulden telkens een vragenlijst in.

Uit de resultaten bleek dat de meeste opkomende volwassenen die reeds

zelfstandig woonden op 22 jaar, ook zelfstandig bleven wonen in de volgende jaren. De

meeste jongeren die op 22 jaar nog bij de ouders wonen zetten daarna stappen naar

zelfstandig wonen. Er was ook een aanzienlijke groep opkomende volwassenen die

perioden van zelfstandig wonen afwisselde met perioden van inwonen bij de ouders.

Een minderheid bleef continu bij de ouders wonen. Het geslacht van de opkomende

volwassene speelde geen rol voor de woonsituatie van de opkomende volwassene.

Verder werden vier trajecten in het separatie-individuatie proces onderscheiden. Één

van deze trajecten bevatte opkomende volwassenen die reeds ver staan in hun

ontwikkeling van het separatie-individuatie proces (Voltooide Separatie-Individuators).

De andere trajecten hebben het separatie-individuatie proces nog niet helemaal

doorgemaakt. Globaal was er geen verband tussen de trajecten van woonsituatie en van

separatie-individuatie. Enkel bij mannen bleken Voltooide Separatie-Individuators op

25-jarige leeftijd relatief vaker zelfstandig te wonen.

Page 5: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

INHOUDSTAFEL

1. INLEIDING 1

1.1. Opkomende Volwassenheid 2

1.1.1. Kenmerken 3

1.1.2. Gevolgen 5

1.2. Hotel Mama: Het Verlaten van het Ouderlijk Huis 6

1.2.1. Socio-Demografische Factoren 8

1.2.2. Psychologische Factoren 10

1.3. Het Separatie-Individuatie Proces 11

1.3.1. Separatie-Individuatie in de Kindertijd 12

1.3.2. Separatie-Individuatie in de Adolescentie 12

1.3.3. Separatie-Individuatie in de Opkomende Volwassenheid 14

1.3.4. Geslachtsverschillen in het Separatie-Individuatie Proces 16

1.4. Het Verband tussen Separatie-Individuatie en de Woonsituatie van Opkomende Volwassenen

17

1.5. Onderzoeksvragen en Hypotheses

18

2. METHODE 20

2.1. Participanten 20

2.1.1. Wave 1 20

2.1.2. Wave 2 21

2.1.3. Wave 3 21

2.1.4. Wave 4 22

2.1.5. Schatting Ontbrekende Gegevens 22

2.2. Procedure 23

2.3. Meetinstrumenten 24

Page 6: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

2.3.1. Woonsituatie 24

2.3.2. Separatie 24

2.3.3. Individuatie 25

2.3.4. Wederkerigheid in de Ouder-Kind Relatie 26

3. RESULTATEN 28

3.1. Preliminaire Analyses 28

3.2. Trajecten van Woonsituatie 32

3.3. Trajecten van Separatie-Individuatie 35

3.4. Verband tussen Woonsituatie en Separatie-Individuatie 39

4. DISCUSSIE 41

4.1. Bespreking Onderzoeksresultaten 41

4.1.1. Trajecten van Woonsituatie 41

4.1.2. Trajecten van Separatie-Individuatie 43

4.1.3. Woonsituatie en het Separatie-Individuatie Proces 45

4.2. Sterktes en Beperkingen 46

4.3. Conclusies 48

REFERENTIES 49

Page 7: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

TABELLEN

Tabel 1. Significante Geslachtsverschillen in Separatie-Individuatie over 4 Waves

29

Tabel 2. Kruistabel van Woonsituatie (WS) over 4 Tijdstippen heen 33

Tabel 3. Frequentietabel van Trajecten van Woonsituatie 34

Tabel 4. Parameterschattingen van de Klassen van de verschillende Trajecten van Separatie-Individuatie

37

Tabel 5. Kruistabel van Woonsituatie op Tijdstip 4 en Trajecten van Separatie-Individuatie

39

FIGUREN

Figuur 1. Geobserveerde Gemiddelde Trends voor de Vier Separatie-Individuatie Trajecten

38

Page 8: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,
Page 9: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

1

1. INLEIDING

Het is de laatste decennia niet meer ongewoon om tijdens je twintiger jaren of

zelfs langer bij je ouders in te wonen. Sinds de jaren ‘80 werd deze geleidelijke toename

in de gemiddelde leeftijd waarop jongeren het ouderlijk huis verlaten in de meeste

Westerse landen opgemerkt (Cherlin, Scabini & Rossi, 1997). Recente cijfers uit

Vlaanderen (Vettenburg, Elchardus & Walgrave, 2007) tonen aan dat het ouderlijk huis

verlaten vóór de leeftijd van 22 jaar eerder een beperkt verschijnsel is. Pas op de leeftijd

van 25 jaar woont iets meer dan de helft niet meer onder het ouderlijke dak, waardoor

dit als een scharniermoment beschouwd kan worden in het zetten van de stap naar

zelfstandig wonen. Opvallend is dat steeds duidelijke geslachtsverschillen

teruggevonden worden, waarbij de proportie mannen die nog bij de ouders inwoont

systematisch hoger ligt dan de proportie vrouwen. Op 25-jarige leeftijd woont

bijvoorbeeld 54,8% van de mannen nog bij de ouders ten opzichte van 31,3% van de

vrouwen.

In deze studie willen we via een longitudinaal vragenlijstenonderzoek bij

opkomende volwassenen nagaan welke trajecten van thuisverlaten jongeren volgen.

Vervolgens willen we toetsen of het traject van thuisverlaten dat gevolgd werd door

deze opkomende volwassenen, gekoppeld kan worden aan het separatie-individuatie

proces. Hoewel dit ontwikkelingsproces centraal staat tijdens de kindertijd en de

adolescentie (Levy-Warren, 1999) en vooral gekenmerkt wordt door een herdefiniëring

naar meer onafhankelijkheid en individualiteit binnen de ouder-kind relatie, vormt het

tijdens de opkomende volwassenheid tevens een belangrijk keerpunt in de transitie naar

volwassenheid. Bovendien gaan we na of mogelijke verschillen in het separatie-

individuatie proces bij mannen en vrouwen aan de grondslag kunnen liggen voor hun

differentieel thuisverlatingspatroon, aangezien cijfers aantonen dat vrouwen gemiddeld

vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997).

Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek, schetsen we in deze inleiding eerst

de centrale kenmerken van de opkomende volwassenheid (1.1). Vervolgens verdiepen

we ons in het Hotel Mama-fenomeen (1.2). Ten derde behandelen we het separatie-

individuatie proces (1.3) om vervolgens over te gaan tot het verband tussen het

Page 10: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

2

separatie-individuatie proces en de woonsituatie van opkomende volwassenen (1.4). Tot

slot vermelden we de onderzoeksvragen en hypotheses van deze masterproef (1.5).

1.1. Opkomende Volwassenheid

In de meeste Westerse post-industriële maatschappijen heeft zich in het

ontwikkelingspatroon naar volwassenheid de laatste decennia een graduele verandering

voorgedaan. Opvallend is dat jongeren de algemene transitie naar volwassenheid steeds

langer lijken uit te stellen. In 1970 was de gemiddelde 21-jarige getrouwd, zorg dragend

voor kinderen en aangesteld in een vaste job (Arnett, 2004). Het leven van een 21-jarige

wijkt daar vandaag sterk van af. Jongeren studeren langer, ze gaan samenwonen zonder

eerst te trouwen en ze wachten steeds langer met het krijgen van kinderen. Deze

roltransities zijn niet meer de markers die de overgang naar volwassenheid typeren.

Arnett (1998, 2004, 2007) schuift in de plaats drie individualistische criteria naar voor

die in de huidige maatschappij beter samenhangen met de transitie naar volwassenheid.

Deze drie criteria zijn het accepteren van verantwoordelijkheid voor zichzelf, het maken

van onafhankelijke beslissingen en het financieel onafhankelijk zijn. Deze drie criteria

worden gradueel verworven, waardoor de transitie naar volwassenheid meer ambigu is

ten opzichte van het verleden, toen er nog duidelijke overgangsrituelen waren zoals

trouwen en kinderen krijgen.

Arnett (2004) haalt een aantal factoren aan die te maken kunnen hebben met dit

uitstel van de transitie naar volwassenheid. Zo heeft hij het onder meer over de

uitvinding van de anticonceptie in combinatie met een minder strenge standaard van

seksuele moraliteit na de seksuele revolutie van de jaren 60 en begin de jaren 70 van de

vorige eeuw. Samenwonen en seks voor het huwelijk werden van dan af algemeen

geaccepteerd (Arnett, 2007). Deze revolutie had tot gevolg dat jonge mensen niet

verplicht waren om te trouwen teneinde een seksuele relatie te hebben (Arnett, 2004).

Een andere reden die Arnett (2004, 2010) aanhaalt is het feit dat er langer en meer

verder gestudeerd wordt in vergelijking met drie decennia geleden, vooral door

vrouwen, hoewel er ook meer mannen zijn die gaan studeren. Er zijn meer

mogelijkheden in onderwijs en de programma’s worden steeds uitgebreider. Hierdoor

blijven de meeste opkomende volwassenen ook langer financieel afhankelijk van hun

Page 11: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

3

ouders en stellen ze de transitie naar volwassenheid uit. Hoe meer tijd een studie

inneemt, hoe later opkomende volwassenen een gezin zullen starten (Blossfeld &

Huinink, 1989). Toch is het ondanks de duidelijke verbanden tussen deze variabelen

moeilijk te zeggen welke de oorzaken zijn en welke de gevolgen (Nave-Herz, 1997).

Door dit uitstel van de transitie naar volwassenheid kunnen jongeren

tegenwoordig vanaf het einde van de tienerjaren tot het einde van de twintiger jaren, of

soms zelfs langer, ontelbare mogelijkheden uitproberen op het vlak van liefde, werk en

levensbeschouwing. Slechts geleidelijk worden meer duurzame keuzes gemaakt (Arnett,

2004). Omdat deze periode zich onderscheidt van zowel de adolescentie als de

volwassenheid, introduceerde Arnett (2000) de term “Emerging Adulthood” of

“Opkomende Volwassenheid” om deze aparte ontwikkelingsfase te typeren.

Opkomende volwassenen bevinden zich als het ware tussen twee levensstadia, namelijk

tussen de afhankelijkheid van de kindertijd en de onafhankelijkheid van de

volwassenheid (Cordón, 1997). Deze levensfase wordt beschouwd als een belangrijk

keerpunt in de menselijke levensontwikkeling, precies omdat uiteindelijke levenskeuzes

in deze periode verder vorm krijgen (Tanner, 2005). Met de fase van opkomende

volwassenheid duidt men voornamelijk op jongeren met een leeftijd van 18 tot 25 jaar,

maar deze fase kan ook betrekking hebben op jongeren in hun late twintiger jaren die de

verantwoordelijkheden geassocieerd met het volwassen leven nog even uitstellen

(Arnett, 2000, 2004, 2007).

1.1.1. Kenmerken

De opkomende volwassenheid onderscheidt zich van andere levensfasen door

vijf typische kenmerken. Opkomende volwassenheid is de periode bij uitstek van

identiteitsexploraties, instabiliteit, op zichzelf gericht zijn, zich tussenin voelen, maar

ook van talrijke mogelijkheden (Arnett, 2004).

Allereerst is de opkomende volwassenheid een periode waarin de

identiteitsontwikkeling, die startte tijdens de adolescentie, volop wordt verder gezet

door opnieuw te gaan exploreren in verschillende domeinen en vooral op het vlak van

liefde en werk. Het verschil met de identiteitsontwikkeling in de adolescentie is dat

opkomende volwassenen hun identiteit meer gaan verduidelijken en meer leren over wie

ze zijn en wat ze willen bereiken in hun leven. Deze levensperiode levert de beste

Page 12: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

4

opportuniteit voor het exploreren van zichzelf. Deze diepere exploraties brengen ook

falen en teleurstelling met zich mee, maar dit kan net verhelderend zijn voor het

begrijpen van zichzelf (Arnett, 2004).

Ten tweede is de opkomende volwassenheid een periode die gekenmerkt wordt

door instabiliteit. De opkomende volwassene stelt een toekomstplan op dat hij of zij

regelmatig herziet. Dit plan kan betrekking hebben op de woonsituatie, onderwijs, werk

of relaties. Zo verhuizen jonge mensen tijdens deze levensfase vaak, testen ze

verschillende relaties uit en is het niet ongewoon om meermaals van studierichting of

job te veranderen. De instabiliteit die deze levensperiode kenmerkt, gaat uiteraard hand

in hand met de hoge mate van exploratie die zo typisch is voor opkomende volwassenen

(Arnett, 2004).

Ten derde is de opkomende volwassenheid een periode waarin men het meest op

zichzelf gericht is (Arnett, 2004, 2010). Opkomende volwassenen hebben hiertoe de

mogelijkheid omdat ze enerzijds genieten van meer vrijheid dan adolescenten en

anderzijds nog niet de verantwoordelijkheden hoeven te dragen die geassocieerd zijn

met de volwassenheid. Hoewel adolescenten meer onafhankelijk zijn van hun ouders

dan in de kindertijd, blijven ze toch nog sterker deel uitmaken van een familiesysteem

waarin ze elke dag nog verantwoording moeten afleggen tegenover hun ouders.

Volwassenen hebben anderzijds verantwoordelijkheden tegenover hun partner, hun

gezin en werkgever. Opkomende volwassenen hebben daarentegen veel meer

mogelijkheden om alleen te beslissen. Door te focussen op zichzelf, ontwikkelen

opkomende volwassenen vaardigheden voor het dagelijks leven, ze begrijpen beter wie

ze zijn en wat ze willen bereiken in hun leven en zo bouwen ze een fundament voor hun

volwassen identiteit (Arnett, 2004).

Ten vierde is de opkomende volwassenheid een periode van zich tussenin

voelen. Hiermee bedoelt Arnett (1998, 2004) dat opkomende volwassenen zich geen

adolescent meer voelen maar anderzijds zichzelf ook nog niet als een volwassene

percipiëren. Men is als het ware op weg naar de volwassenheid maar men is er nog niet.

Dit heeft onder andere te maken met het eerder vermelde feit dat de volwassenheid

vandaag gedefinieerd wordt door individualistische criteria die slechts geleidelijk

verworven worden in vergelijking met duidelijke roltransities zoals trouwen en kinderen

krijgen die vroeger het moment markeerden waarop iemand volwassen werd.

Page 13: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

5

Tenslotte is opkomende volwassenheid een periode van eindeloze

mogelijkheden. Vele verschillende mogelijkheden liggen nog open, waardoor dit een

periode is vol hoop en grote verwachtingen voor wat de toekomst zal brengen.

Opkomende volwassenen zien de toekomst dan ook meestal rooskleurig en ze

verwachten dat ze ooit daar zullen geraken waar ze naartoe willen in het leven (Arnett,

2004).

De periode van de opkomende volwassenheid komt niet overal ter wereld voor,

maar beperkt zich tot de geïndustrialiseerde of “postindustriële” landen (Arnett, 2004,

2007), zoals West-Europa, Noord-Amerika en Australië. Toch zijn er enkele

uitzonderingen. Zo komt de opkomende volwassenheid ook voor in Japan, waar vooral

de kenmerken identiteitsexploratie en zelfgerichtheid voorkomen. Ook in Latijns-

Amerika komt opkomende volwassenheid voor, maar alleen in welgestelde families,

stedelijke gebieden en meer economisch ontwikkelde landen. Deze mensen verschillen

van de Noord-Amerikanen omdat ze er sterkere en duurzame familiebanden op

nahouden. Ook in Europa zijn er verschillen met betrekking tot de opkomende

volwassenheid. In Groot-Brittannië zijn er scherpe verschillen tussen sociale klassen,

zodat de opkomende volwassenheid meer ervaren wordt door de hoge sociale klasse dan

door de lagere klassen (Arnett & Eisenberg, 2007).

1.1.2. Gevolgen

Als gevolg van hun groeiende psychosociale maturiteit stijgt het welzijn van de

meeste opkomende volwassenen in deze ontwikkelingsfase (Arnett, 2007; Galambos,

Barker & Krahn, 2006; Galambos & Krahn, 2008). Opkomende volwassenen vertonen

een afname in depressieve symptomen en kwaadheid en een significante stijging in

zelfwaardering over de tijd heen (Arnett, 2003). In een recenter artikel gaf Arnett (2007)

echter aan dat er ook opkomende volwassenen zijn die serieuze mentale problemen

ontwikkelen, zoals depressie en middelenmisbruik. Hoewel de meeste opkomende

volwassenen genieten van hun vrijheid, voelt een ander deel zich blijkbaar verloren.

Deze schijnbare tegenstelling kan verklaard worden door het feit dat de opkomende

volwassenheid, gekenmerkt door ontelbare mogelijkheden, tegelijkertijd een periode is

van ongerustheid en onzekerheid. De levens van jonge mensen zijn op dit moment vaak

wankel net omdat velen onder hen geen idee hebben waar hun exploraties naartoe

Page 14: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

6

leiden. Opkomende volwassenen vechten met onzekerheid zelfs als ze vrijer zijn dan ze

ooit geweest zijn in hun kindertijd of ooit zullen zijn als ze het volle gewicht van

volwassen verantwoordelijkheden op zich nemen. Jonge mensen lijken vandaag dus

zowel met opwinding als onzekerheid, zowel met eindeloze mogelijkheden als

verwarring en zowel met nieuwe vrijheden als nieuwe angsten geconfronteerd te

worden (Arnett, 2004).

1.2. Hotel Mama: het Verlaten van het Ouderlijk Huis

Arnett (2004) gaf reeds aan dat de opkomende volwassenheid een periode is van

instabiliteit en exploratie. Dit uit zich voornamelijk op demografisch vlak in het grote

verloop in woonsituaties tussen de leeftijd van 18 en 25 jaar (Arnett, 2004; Rindfuss,

1991). Opkomende volwassenen weten zelden waar ze zullen wonen van het ene jaar tot

het volgende (Arnett, 2004). Er is tegenwoordig ook een grote diversiteit aan

woonsituaties in tegenstelling tot vroeger waarbij je ofwel bij je ouders woonde ofwel

het huis verliet om zelf een gezin te stichten. Goldscheider en Davanzo (1986) hebben

allerlei verschillende soorten residentiële statussen opgedeeld in verschillende

woonsituaties bij opkomende volwassenen. Er is een groep die al zelfstandig woont

(alleen of met partner), een groep die bij de ouders blijft wonen en daartussen kan men

een derde groep situeren die grotendeels zelfstandig woont maar voor een deel ook nog

bij de ouders woont.

Naar deze laatste groep wordt verwezen als “residentiële semi-zelfstandigheid”.

Kenmerkend voor dit type woonsituatie is dat het voornamelijk de ouders zijn die de

zelfstandige woning van de opkomende volwassenen bekostigen. Ze wonen

onafhankelijk maar ze zijn het nog niet helemaal. Wat de semi-zelfstandigen gemeen

hebben is dat ze residentieel gescheiden leven van hun ouders maar dat ze ook nog geen

eigen gezin gevestigd hebben en regelmatig terug bij de ouders verblijven (Arnett,

2004; Goldscheider & Davanzo, 1986). De grootste groep jongeren die aan het semi-

zelfstandig residentieel profiel voldoet, zijn jongeren die op kot wonen in de stad waar

ze gaan studeren. Van de Vlaamse opkomende volwassenen tussen 18 en 25 jaar

studeert 42% en daarvan zit 38% op kot (Vettenburg et al., 2007). Studenten op kot

wonen onafhankelijk van hun ouders maar ze keren elk weekend terug naar het

Page 15: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

7

ouderlijk huis omdat in Vlaanderen de afstand tussen het ouderlijk huis en een

universiteit of hogeschool relatief klein is. Het is dus goed mogelijk dat semi-

zelfstandig wonen een andere vorm kan aannemen in andere landen, waar de afstand

tussen het ouderlijk huis en een universiteit of hogeschool groter is (Kins, Beyers,

Soenens & Vansteenkiste, 2009).

Ondanks de grote mate aan diversiteit in de woonsituaties van opkomende

volwassenen die er vandaag zijn en getolereerd worden, merken we toch dat een

stijgend deel bij de ouders blijft wonen of terugkeert. Sinds de jaren ’80 wordt er een

graduele stijging vastgesteld in de leeftijd waarop het ouderlijk huis verlaten wordt en

het aantal opkomende volwassenen dat terugkeert naar huis na een korte periode van

zelfstandig wonen (Goldscheider & Goldscheider, 1994). Deze trend wordt het “Hotel

Mama”-fenomeen genoemd.

Hotel Mama beperkt zich niet alleen tot België, waar op 25-jarige leeftijd

ongeveer de helft van de opkomende volwassenen het ouderlijk huis nog niet heeft

verlaten (Vettenburg et al., 2007). In Australië woont 80% van de alleenstaande

opkomende volwassenen tussen 18 en 24 jaar nog bij de ouders (Australian Bureau of

Statistics, 1997). Ook in Noord-Amerika en in de rest van Europa doet het fenomeen

zich voor. Er is wel een uitgesproken verschil tussen Noord- en Zuid-Europa (Chiuri &

Del Boca, 2010). In de Zuid-Europese landen, waaronder Griekenland, Spanje en Italië,

is het later verlaten van het ouderlijk huis nog meer uitgesproken en doet Hotel Mama

zich al langer voor dan in de West-Europese landen waaronder Frankrijk, Duitsland en

het Verenigd Koninkrijk (Cherlin et al., 1997). In de leeftijdsgroep 25 tot 29 jaar, woont

65% van de mannen en 44% van de vrouwen in de Zuid-Europese landen nog bij de

ouders, in vergelijking met 25% van de mannen en 11% van de vrouwen in de West-

Europese landen (Cordón, 1997). Naast verschillen tussen landen worden er dus ook

geslachtsverschillen teruggevonden.

Naast jongeren die langer in het ouderlijk huis blijven wonen, is er ook een deel

dat terugkeert na een periode van zelfstandig wonen. Vaak gaat het dan om een kortere

periode van inwonen bij de ouders, alvorens men beslist om het ouderlijke nest opnieuw

te verlaten. Als gevolg hiervan kan het verlaten van het ouderlijk huis niet langer als een

lineair proces beschouwd worden, maar als een proces dat bij velen gekarakteriseerd

wordt door een tijdelijke terugkeer naar het ouderlijk huis vooraleer men zich definitief

Page 16: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

8

vestigt in een onafhankelijke woning (Cherlin et al., 1997). Enkele redenen die Hartung

en Sweeney (1991) vonden voor het terugkeren naar het ouderlijk huis waren

bijvoorbeeld economische problemen, werkloos zijn, een gefaald huwelijk, niet in staat

zijn om onafhankelijk van de ouders te wonen, het gevoel hebben het recht te hebben op

een bepaalde standaard van wonen en het idee hebben dat de ouders hen voortdurende

bijstand verschuldigd zijn.

1.2.1. Socio-Demografische Factoren

In onderzoek worden een aantal sociologische factoren geassocieerd met het

Hotel Mama fenomeen, namelijk financiële afhankelijkheid, de gezinsstructuur van het

gezin van herkomst en de leeftijd, het geslacht en het opleidingsniveau van de

opkomende volwassene.

De voornaamste aangehaalde reden voor het langer in het ouderlijk huis blijven

wonen is zonder twijfel de financiële afhankelijkheid van de opkomende volwassene

(Aquilino, 1991; Wister, Mitchell & Gee, 1997). Het langer blijven inwonen bij de

ouders wordt hierbij verklaard door de hogere kosten voor verder onderwijs, minder

vaste jobs voor jongeren en een gebrek aan betaalbare woningen (Kerckhoff & Macrae,

1992; Setterstein, 1998; White, 1994; White, 2002). Doordat men langer blijft studeren,

worden opkomende volwassenen pas op een later tijdstip in het leven financieel

onafhankelijk. Sommige onderzoekers vinden echter dat ook jongeren die geld

verdienen, thuis blijven wonen en dat dit niet enkel de jongeren zijn met een laag

inkomen (Cordon, 1997; Elchardus & Smits, 2006). Vettenburg et al. (2007) vonden dat

het al dan niet hebben van een job geen significant effect blijkt te hebben op het verlaten

van de ouderlijke woning. Jacob en Kleinert (2008) vonden een moderatie-effect van de

impact van het financiële door het al dan niet hebben van een partner. Ze vonden dat

bijstand van de ouders en het hebben van een werkloosheidsuitkering alleen een effect

had op het tijdstip van het verlaten van het ouderlijk huis als de opkomende

volwassenen geen partner hadden. Het hebben van een partner speelt dus een cruciale

rol in de transities van jongeren naar residentiële onafhankelijkheid (Jacob & Kleinert,

2008; Lanz & Tagliabue, 2007). Het opleidingsniveau en het inkomen van de ouders

blijken geen rol te spelen in het tijdstip van het verlaten van de ouderlijke woning

(Vettenburg et al., 2007). Uit onderzoek van Chiuri en Del Boca (2010) blijkt

Page 17: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

9

daarentegen dat een groter gezinsinkomen voor een vrouw een sterkere drang geeft om

het ouderlijk huis te verlaten, bij een man is het omgekeerd. Uit een studie van De

Marco en Berzin (2008) bleek dat opkomende volwassenen waarvan de ouders een laag

inkomen hebben, minder geneigd zijn het ouderlijk huis te verlaten om verder te

studeren.

De meest consistente bevinding in de literatuur gaat over de impact van

gezinsstructuur op het tijdstip van het verlaten van de ouderlijke woning. Opkomende

volwassenen zouden systematisch sneller het ouderlijk huis verlaten als ze uit een niet-

traditioneel gezin komen in vergelijking met opkomende volwassenen die zijn

opgegroeid in een gezin met twee biologische ouders (Aquilino, 1991; Cooney &

Mortimer, 1999; Goldscheider, 1997; Goldscheider & Goldscheider, 1993; Mitchell,

Wister & Burch, 1989; White & Booth, 1985; Young, 1987). Aquilino (1991) vond dat

voornamelijk vrouwen sneller vertrekken uit een niet-traditioneel gezin in vergelijking

met mannen. Cooney en Mortimer (1999) vonden daarentegen een sterker effect voor

mannen bij éénoudergezinnen. Verder onderzoek naar de familiestructuur werd

uitgevoerd door Chiuri en Del Boca (2010) die vooral aandacht hadden voor

geslachtsverschillen en verschillen tussen Noord- en Zuid-Europa. In de noordelijke

landen heeft het aantal broers en zussen een impact op het thuis blijven wonen bij

vrouwen. Vrouwen blijven langer thuis als ze meer broers en zussen hebben, zodat ze

hun ouders kunnen helpen met de zorg voor de andere kinderen. Van Hekken, De Mey

en Schulze (1997) en Mitchell et al. (1989) vonden daarentegen dat jongeren uit grote

gezinnen net sneller het ouderlijk huis verlaten. Chiuri en Del Boca (2010) vonden

verder dat de aanwezigheid van grootouders in Noord-Europese landen geen impact

heeft op het tijdstip van het verlaten van het ouderlijk huis. Dit zou te wijten zijn aan

zwakkere banden tussen de generaties. In zuidelijke landen daarentegen zou zowel de

aanwezigheid van broers en zussen als de aanwezigheid van grootouders de kans

vergroten dat mannen en vrouwen langer thuis blijven wonen. Seiffge-Krenke (2009)

vond dan weer geen significante verbanden tussen de gezinsstructuur en het verlaten

van het ouderlijk huis bij Duitse opkomende volwassenen.

De leeftijd, het geslacht en het opleidingsniveau van de opkomende volwassenen

hebben ook een invloed op de beslissing om het ouderlijk huis te verlaten. Hoe ouder

men wordt, hoe groter de kans het ouderlijk huis te verlaten (Vettenburg et al., 2007).

Page 18: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

10

Ook in deze studie zijn het de vrouwen die eerder het ouderlijk huis verlaten dan de

mannen. Opleidingsniveau zou echter een grotere invloed hebben op het tijdstip van het

verlaten van de ouderlijke woning dan leeftijd. Degenen die vroeger afgestudeerd zijn

zullen ook sneller het ouderlijk huis verlaten (Vettenburg et al., 2007).

Het is duidelijk dat er maar weinig consensus bestaat over de resultaten uit

sociologisch onderzoek. Het is bovendien belangrijk dat er ook onderzoek uitgevoerd

wordt naar de invloed van psychologische factoren op het proces van thuisverlaten,

aangezien hier nog niet veel aandacht aan geschonken werd.

1.2.2. Psychologische Factoren

Veel minder aandacht is er voor psychologische factoren die de timing van het

ouderlijk huis verlaten beïnvloeden. Uit de resultaten van een onderzoek van Seiffge-

Krenke (2006) bleek dat hechtingsrepresentatie, onafhankelijkheid van de adolescent en

conflict tussen de adolescent en de ouders belangrijke predictoren zijn voor de timing

van het verlaten van het ouderlijk huis. Seiffge-Krenke (2006) definieert vrouwen die

op 21-jarige leeftijd en mannen die op 23-jarige leeftijd het ouderlijk huis verlaten als

“op-tijd-vertrekkers”. Op-tijd-vertrekkers zijn veiliger gehecht en ze kregen meer

mogelijkheden tot zelfstandigheid tijdens de adolescentie in vergelijking met

opkomende volwassenen die later het ouderlijk huis verlaten of die terugkeren naar het

ouderlijk huis. Het meest aangewezen familieklimaat voor op-tijd-vertrekkers wordt

gekarakteriseerd door moderate niveaus van conflict en hoge niveaus van steun voor

zelfstandigheid tijdens de jaren van vroege volwassenheid (Von Irmer & Seiffge

Krenke, 2008). Uit onderzoek blijkt dat op-tijd-vertrekkers geleidelijk aan minder steun

krijgen van de ouders en meer kans hebben op een romantische relatie, in vergelijking

met late vertrekkers en diegenen die later terug bij hun ouders intrekken (Seiffge-

Krenke, 2010). De verminderde kans op een romantische relatie bij de laatste twee

groepen blijft voortduren doorheen de opkomende volwassenheid. Er werd geen

verschil gevonden tussen de groepen met betrekking tot een professionele carrière.

Kinderen en hun ouders rapporteerden een gelijkaardige retrospectieve beleving van het

verlaten van het ouderlijk huis, maar moeders ervoeren de transitie als meer stressvol

dan de vaders.

Page 19: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

11

Een psychologische factor die tot nu toe geen aandacht kreeg in het onderzoek

over het thuisverlaten tijdens de opkomende volwassenheid, is de separatie-individuatie

tijdens de adolescentie en de opkomende volwassenheid. Op dit belangrijk aspect van

de ontwikkeling in deze leeftijdsperiode (Blos, 1979; Levy-Warren, 1999) willen we

ons in deze masterproef focussen, in het bijzonder hoe het separatie-individuatie proces

samenhangt met het thuisverlatingsproces tijdens de opkomende volwassenheid.

1.3. Het Separatie-Individuatie Proces

Separatie verwijst naar het zich losmaken van de ouders en individuatie bestaat

uit het ontwikkelen van een eigen identiteit (Allen & Stoltenberg, 1995; Colarusso,

2000). Er bestaat heel wat controverse rond de term separatie. Met het begrip separatie

bedoelt men niet een letterlijke scheiding van de ouders of andere belangrijke mensen,

maar bedoelt men eerder een intrapsychische separatie (Levy-Warren, 1999). In de

klassieke psychoanalytische theorieën (Blos, 1979; Freud, 1958; Mahler, 1972) wordt

separatie gelijkgesteld met de term detachment. Hiermee bedoelt men het zich letterlijk

loswrikken uit de ouder-kind relatie. Uit onderzoek van Ryan en Lynch (1989) bleek dat

de jongeren die emotioneel gebroken hadden (detachment) met hun ouders, een

negatiever zelfbeeld ontwikkelden. Detachment maakt volgens Beyers, Goossens,

Vansant en Moors (2003) dan ook geen deel uit van de normale ontwikkeling van

separatie maar is het eerder een indicatie van zeer problematische familierelaties.

Tegenover detachment staat psychologische separatie waarmee men het

verwerven van onafhankelijkheid bedoelt, terwijl men toch verbonden blijft met de

ouders. In dit geval is er een balans tussen verbondenheid en onafhankelijkheid

(Grotevant & Cooper, 1986; Smollar & Youniss, 1989). De aanmoedigingen door de

ouders om een eigen mening te ontwikkelen en de bereidheid van de familie om

verschillende meningen te aanvaarden maken onafhankelijke identiteitsexploratie

gemakkelijker (Grotevant & Cooper, 1986).

Individuatie is een noodzakelijk proces in de transitie van de kindertijd naar

volwassenheid, aangezien het een individu toelaat om een eigen identiteit te

ontwikkelen die losstaat van de identiteit van de ouders, terwijl men tegelijkertijd

verbonden blijft met de ouders, die een bron zijn voor advies en psychologische steun.

Page 20: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

12

Om eigen ideeën, waarden en opinies te ontwikkelen, moet de adolescent de notie

verwerpen dat de opinies, waarden en ideeën van de ouders noodzakelijk de juiste zijn

(Smollar & Youniss, 1989).

1.3.1. Separatie-Individuatie in de Kindertijd

Het separatie-individuatie proces is een ontwikkelingsproces dat centraal staat in

zowel de kindertijd als de adolescentie. Het eerste separatie-individuatie proces doet

zich voor tijdens de vroege kindertijd tussen de leeftijd van 4-5 maanden en 30-36

maanden (Mahler, 1963; Mahler, Pine & Bergman, 1975). Bij de geboorte kan een kind

zichzelf nog niet onderscheiden van de rest van zijn omgeving. Naarmate het kind ouder

wordt en zich leert voortbewegen, gaat het kind zich geleidelijk losmaken van zijn

omgeving of meer specifiek van de moeder. Het kind leert omgaan met de afwezigheid

van de moeder, leert zich te differentiëren en kan een eigen identiteit ontwikkelen

(Mahler, 1963). Separatie en individuatie worden daarbij opgevat als twee

complementaire ontwikkelingen. Separatie bestaat uit het loskomen van het kind uit de

symbiotische relatie met de moeder en individuatie bestaat uit het beeld dat het kind

heeft van zijn individuele karakteristieken (Mahler et al., 1975). Het kind ontwikkelt

een eerste gevoel van eigenheid. Het separatie-individuatie proces is een cruciale, eerste

vereiste voor het ontwikkelen en behouden van het identiteitsgevoel, het vermogen van

een kind om ‘ik’ te zeggen (Mahler, 1963).

1.3.2. Separatie-Individuatie in de Adolescentie

Het goed doorlopen van de eerste separatie-individuatie fase vormt een

belangrijke basis voor het goed doorlopen van de tweede separatie-individuatie fase die

zich voordoet in de adolescentie (Blos, 1962, 1967; Mahler, 1963). Terwijl het jonge

kind de representatie van zijn primaire verzorger internaliseert om in de afwezigheid

van de externe persoon te kunnen functioneren, zal de adolescent deze geïnternaliseerde

andere loslaten om een meer volwassen zelfgevoel te ontwikkelen (Kroger, 1998). Het

loskomen van de ouders is een ontwikkelingstaak typisch voor adolescenten.

Er kunnen drie verschillende fasen onderscheiden worden in adolescentie. Deze

fasen zijn vroege adolescentie, midden adolescentie en late adolescentie. Vroege

adolescenten zijn het meest bezig met de problematiek van separatie, midden-

Page 21: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

13

adolescenten met individuatie en late adolescenten met hun relaties met anderen (Levy-

Warren, 1999).

Gedurende de vroege adolescentie worden jongeren meer emotioneel

onafhankelijk van hun ouders. Vroege adolescenten voelen zich niet langer kind, zowel

door fysieke als cognitieve ontwikkeling, en moeten daardoor zichzelf gaan

herdefiniëren, inclusief de relatie met hun ouders. Als kind zagen ze hun ouders als

mensen die tot alles in staat waren, als adolescent gaan ze hen eerder zien als de

normale mensen die ze zijn (Levy-Warren, 1999; Smollar & Youniss, 1989). Dit

deïdealisatieproces is een component die vaak aan de basis ligt van spanningen die

regelmatig voorkomen in families in deze periode (Levy-Warren, 1999). Vroege

adolescenten laten enkele kinderlijke afhankelijkheden aan hun ouders los en ze vormen

een meer geïndividualiseerd zelfgevoel (Beyers & Goossens, 1999; Steinberg &

Silverberg, 1986).

Het tweede separatie-individuatie proces laat adolescenten toe een eigen

identiteit te ontwikkelen die losgekoppeld is van hun ouders waardoor jongeren

bekwaam worden om een mature relatie te ontwikkelen met anderen (Blos, 1962, 1967).

Midden adolescenten ondergaan een proces van zelfontdekking. Ze gaan meer nadenken

over wie ze zijn, wie ze willen zijn, wat ze belangrijk vinden en wie ze belangrijk

vinden. Ze gaan zich naast vriendschappen met adolescenten van hetzelfde geslacht ook

focussen op vriendschappen met adolescenten van het andere geslacht. Ze gaan andere

adolescenten opzoeken die zich in dezelfde fase bevinden als hen of die dezelfde

karakteristieken vertonen als hen (Levy-Warren, 1999). Het separatie-individuatie

proces piekt tijdens de adolescentie omdat adolescenten geleidelijk meer tijd

doorbrengen weg van hun ouders (Flanagan, Schulenberg & Fuligni, 1993).

De late adolescentie brengt een aantal nieuwe aspecten met zich mee. Namelijk

een vernieuwde focus op familierelaties, een bezorgdheid om persoonlijke morele en

ethische overtuigingen, een versterking van de separatie en individuatie processen van

de vroege en midden adolescentie, en een diepe bezorgdheid om het vormen van hechte,

intieme relaties. In deze fase hebben adolescenten een hernieuwde interesse in wie hun

ouders zijn, wat ze denken en hoe ze in verband staan tot elkaar en tot de wereld. In de

late adolescentie worden ze door hun hernieuwde waardering gemotiveerd voor de rol

die hun ouders spelen in hun leven en het verlangen om zichzelf te identificeren als

Page 22: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

14

volwassenen. Om als late adolescent een intieme, hechte relatie te kunnen hebben met

een andere persoon, moet elke persoon zelfbewust zijn, zich bewust zijn van de ander en

zich bewust zijn van de grens tussen hen (Levy-Warren, 1999).

1.3.3. Separatie-Individuatie in de Opkomende Volwassenheid

Tijdens de opkomende volwassenheid stelt Tanner (2005) het recenteringsproces

voor als een primaire taak. Het recenteringsproces kan begrepen worden als de

transformatie van de ouder-kind relatie tijdens de opkomende volwassenheid. Het

bestaat uit een verschuiving in macht, agency, verantwoordelijkheid en afhankelijkheid

tussen opkomende volwassenen en hun sociale context. Het wordt door opkomende

volwassenen hoofdzakelijk ervaren als een periode waarin ouderregulatie vervangen

wordt door zelfregulatie. Tanner (2005) stelt drie verschillende fases voor. De eerste

fase begint tijdens de overgang van de adolescentie naar de opkomende volwassenheid

en in deze fase ligt de verantwoordelijkheid nog grotendeels bij de ouders. In de tweede

fase zijn de ouders volop bezig met het herdefiniëren van hun relatie met hun kind in

termen van een volwassen relatie. In de derde en laatste fase, de start van de

volwassenheid, wordt de relatie met de ouders duidelijker doordat de zelfstandigheid

van de jongvolwassene volledig verworven is. Dit betekent echter niet dat

jongvolwassenen niet meer emotioneel verbonden zijn met hun familieleden,

integendeel. In het separatie-individuatie proces zoals Mahler (1963) dat beschreef, is er

een derde fase “rapprochement” waarin de kleuter opnieuw toenadering vertoont naar

de moeder toe. Het kind realiseert zich dat zijn mobiliteit leidt tot separatie van de

moeder en gaat zich terug vastklampen aan de moeder en haar proberen betrekken in

spel, in plaats van zich weg te bewegen van de moeder (Mahler et al., 1975; Pine,

2004). Ook bij sommige laat adolescenten of opkomende volwassenen zie je op

emotioneel vlak vaak een toenadering tot de ouders terug (Quintana & Lapsley, 1990).

Het recenteringsproces in de opkomende volwassenheid komt sterk overeen met

het separatie-individuatie proces in de adolescentie. Separatie-individuatie is dus een

proces dat aanvangt in de kindertijd, zich voortzet in de adolescentie en zich oplost in de

opkomende volwassenheid (Tanner, 2005).

Niet elk individu doorloopt het separatie-individuatie proces op dezelfde manier

of aan hetzelfde tempo. In een longitudinaal onderzoek gingen Beyers en Goossens

Page 23: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

15

(2002) op zoek naar ontwikkelingstrajecten van psychologische separatie tussen 18 en

23 jaar. In hun onderzoek werden vijf verschillende groepen weerhouden op basis van

onafhankelijkheid (separatie) en positieve separatie-gevoelens (weinig conflicten met de

ouders, weinig wantrouwen). Deze groepen waren met name gezonde separators, sub-

optimale separators, vroege autonomie zoekers, late autonomie zoekers en conflictueuze

detachers. De gezonde separators kenden een gemiddeld basisniveau voor

onafhankelijkheid en een sterke stijging over tijd. De separatie-gevoelens bij deze groep

waren gemiddeld maar stegen wel sterk over tijd. De sub-optimale separators werden

gekenmerkt door een gemiddeld basisniveau van onafhankelijkheid en een lage stijging

over tijd. Separatie-gevoelens waren wel positief bij aanvang, maar daalden in kwaliteit

over tijd. De vroege autonomie zoekers werden gekenmerkt door een heel hoog

basisniveau van onafhankelijkheid en een zeer lichte daling over tijd. Ze worden ook

gekenmerkt door een laag basisniveau van positieve separatie-gevoelens en een zeer

grote stijging over tijd. De late autonomie zoekers kenden een laag basisniveau van

onafhankelijkheid met een zeer grote stijging over tijd en een zeer hoog basisniveau van

positieve separatie-gevoelens met een gemiddelde daling over tijd. De conflictueuze

detachers tot slot lieten zich kenmerken door een gemiddeld basisniveau van

onafhankelijkheid met een lichte stijging en relatief negatieve separatie-gevoelens die

ook dalen over tijd.

Kruse en Walper (2008) vonden in een ander onderzoek bij 15-jarigen drie

verschillende types van individuatie met betrekking tot moeders en vier verschillende

types van individuatie met betrekking tot vaders. De drie verschillende types die

betrekking hebben op de moeders zijn de volgende: veilig geïndividueerd, vermijdend,

en afhankelijk-ambivalent. Bij vaders worden dezelfde types teruggevonden en wordt er

nog een vierde groep toegevoegd, namelijk detached-autonoom. De veilig

geïndividueerde groep wordt gekenmerkt door hoge niveaus van verbondenheid en

emotionele autonomie. De vermijdende groep zoekt actief naar afstand. Ze vertonen

veel emotionele autonomie in relatie tot hun ouders. De afhankelijk-ambivalente groep

wordt gekarakteriseerd door hoge niveaus van ambivalentie, angst dat de ouders hun

liefde zullen terugtrekken en het zoeken naar steun. De detached-autonome groep is niet

ambivalent, angstig, op zoek naar zorg of actief op zoek naar afstand.

Page 24: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

16

Zowel uit de benaming als uit de omschrijving van de groepen kunnen we

besluiten dat de gezonde separators uit het onderzoek van Beyers en Goossens (2002)

en de veilig geïndividueerde groep uit het onderzoek van Kruse en Walper (2008) de

meest gezonde groepen zijn met betrekking tot het separatie-individuatie proces.

1.3.4. Geslachtsverschillen in het Separatie-Individuatie Proces

We hebben eerder al vermeld dat vrouwen gemiddeld eerder het ouderlijk huis

verlaten dan mannen. Uit onderzoek blijkt dat er ook geslachtsverschillen zijn met

betrekking tot het proces van separatie-individuatie. Adolescente meisjes zijn

zelfstandiger dan jongens. Meisjes scoren hoger op alle aspecten van emotionele

onafhankelijkheid (Beyers & Goossens, 1999; Beyers, 2001). Ze zijn meer resistent

tegen sociale druk van leeftijdgenoten en ze beschrijven zichzelf als meer vertrouwend

op zichzelf. Het zelfvertrouwen van meisjes wordt volgens Steinberg en Silverberg

(1986) nochtans gefaciliteerd door hechte familiebanden en dit zelfvertrouwen

beschermt meisjes tegen sociale druk. Volgens Gnaulati en Heine (2001) zijn

jongvolwassen vrouwen meer dan mannen geneigd om hechte interpersoonlijke

connecties te onderhouden in hun separatie-individuatie ontwikkeling, maar dit zou

alleen het geval zijn voor relaties met leeftijdgenoten. Dezelfde onderzoekers vonden

geen significante verschillen tussen mannen en vrouwen met betrekking tot het

onderhouden van hechte interpersoonlijke relaties met de ouders (Gnaulati & Heine,

2001). Volgens Geuzaine, Debry en Liesens (2000) en Allen en Stoltenberg (1995)

hebben vrouwen tijdens de opkomende volwassenheid echter meer behoefte aan

emotionele steun dan mannen. Ze drukken deze behoefte ook meer uit tegenover hun

moeder dan tegenover hun vader.

Ook in onderzoek naar een pathologisch separatie-individuatie proces worden

vaak geslachtsverschillen teruggevonden. Uit onderzoek van Lapsley, Aalsma en

Varshney (2001) bleek dat mannen meer pathologische separatie-individuatie

rapporteren dan vrouwen. McChrystal en Dolan (1994) rapporteerden gelijkaardige

resultaten. In hun studie scoorden mannen significant hoger op vragenlijsten die

pathologische separatie-individuatie meten. Allen en Stoltenberg (1995) vonden echter

geen geslachtsverschillen terug. Mannen en vrouwen rapporteerden in deze studie

allebei weinig verstoringen in het separatie-individuatie proces.

Page 25: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

17

1.4. Verband tussen Separatie-Individuatie en de Woonsituatie van Opkomende

Volwassenen

Volgens Havighurst (1953) kent iedere ontwikkelingsfase specifieke

ontwikkelingstaken die verwezenlijkt moeten worden vooraleer men in een volgende

ontwikkelingsfase terecht komt. Het verlaten van het ouderlijk huis is een voorbeeld van

een ontwikkelingstaak van de opkomende volwassene. Deze taak kan enkel met succes

volbracht worden als de adolescent zijn voornaamste ontwikkelingstaak volbracht heeft,

namelijk het verwerven van onafhankelijkheid (Seiffge-Krenke, 2009). Volgens enkele

auteurs is het separatie-individuatie proces een belangrijk proces wanneer opkomende

volwassenen het ouderlijk huis verlaten (Barth, 2003; Flanagan et al.,1993). Sullivan en

Sullivan (1980) hebben in een studie het separatie-individuatie proces onderzocht bij

een groep jongeren die gingen verder studeren en daarvoor al dan niet het ouderlijk huis

verlaten hadden. De studenten die het ouderlijk huis verlaten hadden vertoonden meer

tevredenheid en onafhankelijkheid in relatie tot hun ouders. Buhl (2007) vond in een

longitudinaal onderzoek soortgelijke resultaten. Er bleek een verband te zijn tussen

psychologisch welzijn en zelfstandig wonen. Uit een ander onderzoek van Buhl (2008)

bleek dat individuatie bij volwassen kinderen een predictor is voor de tevredenheid die

ze ervaren in hun relatie met hun ouders, de intimiteit die ze met hen ervaren en hoe ze

conflict beschouwen.

Ook Aquilino (1997) onderzocht veranderingen in de ouder-kind relatie terwijl

ze de stap naar volwassenheid zetten. Het verlaten van het ouderlijk huis zou volgens

Aquilino de intensiteit van de relatie die de ouders hebben met hun opkomende

volwassenen verminderen en dit heeft zowel positieve als negatieve gevolgen. Het

verlaten van het ouderlijk huis is voor de ouders een signaal dat hun zoon of dochter een

andere levensfase aanvat. Dit signaal zorgt ervoor dat ouders hun vroegere

verwachtingen over het gedrag van hun kind en hun eigen rol als ouder moeten

herevalueren in het licht van de nieuwe status van hun kind. Het verlaten van het

ouderlijk huis werkt als een katalysator voor het bewegen naar een meer

geïndividualiseerde relatie. Flanagan et al. (1993) vonden in hun onderzoek dat

zelfstandig wonen gepaard gaat met grotere onafhankelijkheid en meer steun, terwijl

Page 26: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

18

jongeren die nog thuis wonen rapporteerden dat de ouders hun maturiteit onderschatten

en dat er meer conflict is in relatie met de ouders.

Seiffge-Krenke (2009) vond in longitudinaal onderzoek dat alleen de steun van

de ouders tijdens de adolescentie het tijdstip van het verlaten van de ouderlijke woning

voorspelde. Opkomende volwassenen die nog thuis wonen ondervonden meer

ouderlijke steun tijdens de adolescentie. Deelnemers die op tijd de ouderlijke woning

verlieten rapporteerden minder steun van de ouders tijdens de adolescentie en de

opkomende volwassenheid.

Hoewel er enkele studies bestaan die het verband tussen woonsituatie van

opkomende volwassenen en variabelen gerelateerd aan het separatie-individuatie proces

nagaan, is er nood aan verder onderzoek naar dit verband aan de hand van meer valide

metingen van zowel de woonsituatie als het separatie-individuatie proces van

opkomende volwassenen. Dat is dé doelstelling van het onderzoek in deze masterproef.

1.5. Onderzoeksvragen en Hypotheses

In deze studie werden opkomende volwassenen via een longitudinaal

vragenlijstenonderzoek gedurende vier jaar gevolgd. Met deze kwantitatieve studie

willen we onderzoeken hoe de ontwikkeling van het separatie-individuatie proces

gekoppeld kan zijn aan het traject van thuisverlaten dat door deze opkomende

volwassenen gevolgd werd.

Allereerst willen we onderzoeken welke trajecten opkomende volwassenen

volgen met betrekking tot het verlaten van het ouderlijk huis. Een eerste

onderzoeksvraag is de volgende: verlaten opkomende volwassenen de ouderlijke

woning in een stijgende trend naar meer onafhankelijkheid of vertonen ze eerder een

wisselend patroon waarbij opkomende volwassenen vertrekken, terugkeren en dan

opnieuw vertrekken? Op basis van de demografische gegevens verwachten we dat

opkomende volwassenen een stijgende trend naar meer onafhankelijkheid zullen

vertonen. Bijvoorbeeld hoe ouder, hoe meer opkomende volwassenen reeds zelfstandig

zullen wonen. Op basis van de studie van Cohen, Kasen, Chen, Hartmark en Gordon

(2003) verwachten we dat er ook veel diversiteit zal zijn in de trajecten die opkomende

volwassenen afleggen in hun zoektocht naar zelfstandigheid.

Page 27: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

19

Een tweede onderzoeksvraag is vervolgens of we verschillende groepen kunnen

onderscheiden bij opkomende volwassenen met betrekking tot het separatie-individuatie

proces. Zoals eerder vermeld vonden enkele onderzoekers (Beyers & Goossens, 2002;

Kruse & Walper, 2008) met behulp van longitudinaal onderzoek al verschillende

groepen van separatie-individuatie. We veronderstellen op basis van deze onderzoeken

dat er enige diversiteit in de trajecten zal zijn en dat er voornamelijk opkomende

volwassenen zullen zijn die het separatie-individuatie proces nog niet helemaal

doorgemaakt hebben.

Ten derde willen we onderzoeken hoe deze beide aspecten van de ontwikkeling

van opkomende volwassenen met elkaar samenhangen. Zijn het de opkomende

volwassenen die langer psychologisch afhankelijk blijven van hun ouders die ook langer

bij hun ouders blijven wonen en de opkomende volwassenen die sneller psychologisch

loskomen van hun ouders die sneller het ouderlijk huis zullen verlaten, of zijn er nog

andere combinaties mogelijk? We verwachten dat hier verschillende combinaties naar

voor zullen komen. Er zullen bijvoorbeeld ook opkomende volwassenen zijn die nog

psychologisch afhankelijk zijn van hun ouders en toch al zelfstandig wonen en er zullen

vermoedelijk ook opkomende volwassenen zijn die psychologisch losgekomen zijn van

hun ouders en toch nog in het ouderlijk huis wonen.

Tenslotte zullen we bij al deze onderzoeksvragen ook nagaan of er

geslachtsverschillen te bespeuren zijn. Vrouwen zouden namelijk gemiddeld genomen

het ouderlijk huis vroeger verlaten dan mannen. We verwachten dat in de huidige studie

vrouwen het ouderlijk huis vroeger zullen verlaten dan mannen (Cherlin et al., 1997).

Verder willen we ook onderzoeken of dit ook het geval is met betrekking tot het

separatie-individuatie proces (Beyers & Goossens, 1999) en met betrekking tot het

verband tussen het separatie-individuatie proces en het verlaten van de ouderlijke

woning.

Page 28: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

20

2. METHODE

2.1. Participanten

Zoals eerder vermeld bestaat deze studie uit een longitudinaal onderzoek dat vier

jaar lang dezelfde steekproef volgt met telkens een tussenperiode van ongeveer één jaar.

2.1.1. Wave 1

In dit onderzoek (Kins et al., 2009) werd een steekproef gebruikt die bestaat uit

224 deelnemers waarvan 48% vrouwen en 52% mannen. Alle deelnemers waren

opkomende volwassenen geboren in het jaar 1983 of 1984 en waren 22 of 23 jaar

tijdens het eerste meetmoment. Er werd gekozen voor deze leeftijd omdat de meeste

opkomende volwassenen in België het ouderlijk huis pas verlaten op deze leeftijd

(Vettenburg et al., 2007). De gemiddelde leeftijd van de deelnemers was tijdens het

eerste meetmoment 22 jaar en 10 maanden (SD = 8 maanden).

Tijdens het eerste meetmoment was 75% van de deelnemers afkomstig uit een

intact gezin, wat betekent dat beide ouders samen wonen. De meeste deelnemers

kwamen uit gezinnen met twee (42%) of drie (36.2%) kinderen. 45% van de deelnemers

zijn het oudste kind in het gezin en 27.7% van de deelnemers zijn het jongste kind in het

gezin. De meeste deelnemers kwamen uit een gezin uit de middenklasse (37%) of de

hogere middenklasse (44%). Slechts 3% van de opkomende volwassenen stamde uit een

gezin met een lage socio-economische status en 16% uit de lage middenklasse. Het

gemiddelde inkomen van het gezin van herkomst bedroeg tussen de 2500 en 3000 euro

(SD = 841.5 euro).

Meer dan de helft van de deelnemers (58%) volgde een opleiding hoger

onderwijs (universiteit of hogeschool) of studeerde nog tijdens het eerste meetmoment.

De overige 42% bestond uit deelnemers die lager opgeleid zijn. De hoogst afgemaakte

opleiding van deze groep is het secundair onderwijs. Deze groep van lager opgeleide

opkomende volwassenen wordt in wetenschappelijk onderzoek vaak genegeerd en

wordt daarom vaak aangeduid als de “forgotten half”. Een reden hiervoor is dat ze

moeilijker te rekruteren zijn dan een studentenpopulatie (Arnett, 2004).

Page 29: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

21

60% van de deelnemers was aan het werk tijdens het eerste meetmoment. Het

gemiddelde maandinkomen van de opkomende volwassenen bedroeg tussen 1000 en

1500 euro (SD = 445 euro). 35% van de deelnemers studeerde nog tijdens het eerste

meetmoment. 66% van de deelnemers had een partner en de gemiddelde duur van deze

relatie was 2 jaar en 10 maanden (SD = 23 maanden) tijdens het eerste meetmoment.

Tijdens het eerste meetmoment woonde 36% van de deelnemers permanent in

bij de ouders, terwijl 64% zelfstandig woonde. In dit onderzoek werd deze laatste groep

gedefinieerd als opkomende volwassenen die maximaal nog één keer per maand bij de

ouders logeren. Op basis van statistische argumentatie zal deze categorisatie voor de

woonsituatie van de opkomende volwassenen verder verfijnd worden (zie Resultaten).

2.1.2. Wave 2

Ongeveer een jaar na het eerste meetmoment vond het tweede meetmoment

plaats. 183 deelnemers namen deel aan deze afnameronde. De gemiddelde leeftijd van

de deelnemers tijdens het tweede meetmoment was 23 jaar en 9 maanden (SD = 8

maanden). Ook tijdens de tweede meetronde waren 75% van de deelnemers afkomstig

uit een intact gezin, waarbij beide ouders samen wonen. Het aantal werkende

participanten steeg tot 77.6% tijdens de tweede meetronde. Het inkomen van deze

werkende deelnemers bedroeg gemiddeld tussen de 1000 en 1500 euro (SD = 417 euro).

20% van de deelnemers studeerde nog op tijdstip twee. Meer dan de helft van de

deelnemers had een partner (68%) en de gemiddelde duur van een partnerrelatie was

ongeveer met een jaar toegenomen: 3 jaar en 3 maanden (SD = 28 maanden).

Op het tweede meetmoment woonde 38% van de deelnemers permanent bij de

ouders, de overige 62% logeerden één keer per maand of minder bij de ouders.

2.1.3. Wave 3

Één jaar na het tweede meetmoment werden alle deelnemers nogmaals

gecontacteerd. Ditmaal waren 149 van de oorspronkelijke deelnemers bereid om deel te

nemen aan de derde meetronde van dit onderzoek. De gemiddelde leeftijd van de

deelnemers was op het derde meetmoment 24 jaar en 10 maanden (SD = 8 maanden).

Het merendeel van de participanten kwam uit een intact gezin (81%). Bij deze

meetronde was het aantal werkende opkomende volwassenen gestegen tot 88.6%. Het

Page 30: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

22

gemiddelde inkomen van deze werkende deelnemers bedroeg opnieuw tussen de 1000

en 1500 euro (SD = 426 euro). Ongeveer 15% van de deelnemers studeerde nog tijdens

het derde meetmoment. 77% van de deelnemers had een partner. Op dit meetmoment

hebben we echter geen informatie over de gemiddelde duur van deze partnerrelaties.

Wat betreft woonsituatie woonde 29% van de deelnemers op tijdstip drie permanent bij

de ouders, terwijl de overige 71% als zelfstandig wondend werden gecategoriseerd.

2.1.4. Wave 4

Één jaar na Wave 3 werden alle deelnemers uitgenodigd om aan het vierde en

tegelijk ook laatste meetmoment deel te nemen. 154 van de oorspronkelijke deelnemers

namen deel aan het vierde meetmoment. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers was

op dat moment 25 jaar en 11 maanden (SD = 8 maanden). 75% van de deelnemers was

afkomstig uit een intact gezin. Tijdens dit laatste meetmoment werkten zo goed als alle

deelnemende opkomende volwassenen (93.5%). Het gemiddelde inkomen van de

werkende deelnemers bedroeg wederom tussen de 1000 en 1500 euro (SD = 476 euro).

Van alle deelnemers studeerde nog slechts 8% tijdens het vierde meetmoment. Op het

vierde meetmoment had de overgrote meerderheid van de opkomende volwassenen

tevens een partner (84%). De gemiddelde duur van deze relaties bedroeg 4 jaar en 10

maanden (SD = 32 maanden). Op het vierde meetmoment woont nog slechts 16% van

de deelnemers permanent bij de ouders. De overige deelnemers werden opnieuw

gecategoriseerd als zelfstandig wonend op basis van het criterium “maximaal nog één

keer per maand bij de ouders logeren”.

2.1.5. Schatting Ontbrekende Gegevens

Van de 224 deelnemers nam 54% deel aan alle meetmomenten, 20% nam deel

aan drie meetmomenten, 15% nam deel aan twee meetmomenten en 11% nam deel aan

slechts één meetmoment. In totaal ontbrak er 17.5% van de gegevens in de volledige

dataset. Door middel van Little’s (1988) test werd er getoetst of de missende waarden

geschat konden worden. De genormeerde test (χ²/df = 1.27) bevestigde dat de

ontbrekende gegevens minstens missing ad random zijn (MAR). Bovendien toont

inspectie van de verbanden tussen het al dan niet ontbrekend zijn van gegevens en de

andere variabelen in de dataset, geen systematische patronen, wat het vermoeden van

Page 31: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

23

MAR bevestigt. Bijgevolg konden de ontbrekende gegevens geschat worden aan de

hand van het expectation maximization (EM) algoritme. Dit is een methode voor het

uitvoeren van Maximum Likelihood schattingen (Schafer, 1997). Als gevolg is N = 224

voor alle verdere analyses.

2.2. Procedure

De data werden verzameld op vier verschillende meetmomenten met telkens een

interval van ongeveer één jaar. De rekrutering van de deelnemers gebeurde op het eerste

meetmoment voornamelijk door psychologiestudenten. Deze studenten contacteerden

jongvolwassenen die voldeden aan een aantal criteria zoals leeftijd, geslacht,

woonsituatie en opleidingsniveau, zodat we een gebalanceerde steekproef konden

bekomen. De deelnemers kregen een bundel vragenlijsten via de student en konden deze

ingevuld terugbezorgen aan de student of deze per post opsturen.

Op het tweede meetmoment, één jaar later, werden dezelfde deelnemers

opnieuw grotendeels gecontacteerd door studenten. De in te vullen vragenbundels

werden hen ofwel via de student thuis bezorgd ofwel rechtstreeks per post opgestuurd.

Deelnemers die de vragenbundel niet via de student of per post terug bezorgden werden

telefonisch gecontacteerd met de vraag of ze de vragenbundels goed ontvangen hadden

en of ze nog steeds wensten deel te nemen aan het onderzoek.

Nog een jaar later, op het derde meetmoment, werden opnieuw alle 224

deelnemers gecontacteerd. Ditmaal werd hen een link naar een online-versie van de

vragenbundel via e-mail verstuurd, zodat de deelnemers hun antwoorden elektronisch

konden registreren. De deelnemers die een voorkeur hadden voor een papieren versie

van de vragenbundel of waarvan we niet over een e-mailadres beschikten, kregen deze

per post opgestuurd. Deelnemers die na verloop van tijd niet reageerden, werden

opnieuw telefonisch gecontacteerd en nogmaals uitgenodigd de vragenbundel in te

vullen.

Op het vierde meetmoment werden alle deelnemers voor een laatste keer

uitgenodigd de vragenbundel in te vullen. Er werd opnieuw gewerkt met een link naar

de online-versie van de vragenlijst. Deelnemers van wie we niet over een e-mailadres

beschikten of die een papieren versie van de vragenbundel verkozen, kregen de

vragenlijst per post opgestuurd. De deelnemers die niet reageerden werden opnieuw

Page 32: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

24

telefonisch gecontacteerd met de vraag of ze de link naar de vragenlijst of de papieren

vragenbundel goed ontvangen hadden. De deelname aan deze studie was volledig

vrijwillig en de deelnemers konden op elk moment hun deelname stopzetten. De

anonimiteit van de deelnemer werd gegarandeerd.

2.3. Meetinstrumenten

In dit onderzoek werden vragenlijsten afgenomen bij opkomende volwassenen.

Deze vragenlijsten werden ofwel opgesteld in het Nederlands ofwel vertaald naar het

Nederlands. Hoewel zelfrapportage over een aantal nadelen beschikt, is het in deze

studie een noodzakelijke methode aangezien het hier gaat over de persoonlijke beleving

van opkomende volwassenen. Uitgezonderd voor de items die peilen naar de

woonsituatie van de opkomende volwassenen werden alle items beantwoord op een

vijfpunten Likert-schaal, gaande van helemaal niet waar (1) tot helemaal waar (5).

2.3.1. Woonsituatie

De woonsituatie van de opkomende volwassenen werd in kaart gebracht aan de

hand van enkele vragen in de vragenbundel die naar verschillende aspecten van de

woonsituatie peilden. Zo werd er bevraagd waar de opkomende volwassenen wonen op

het moment van afname. Hierbij konden ze kiezen tussen de volgende mogelijkheden:

bij beide ouders, bij één van de ouders, alleen, samen met een partner, op een

studentenkot of een andere niet gegeven mogelijkheid. De opkomende volwassenen die

niet bij de ouders wonen konden aangeven hoe ver ze van hun ouders wonen. De

opgegeven antwoordmogelijkheden waren de volgende: op loopafstand, in een naburige

gemeente, tussen 20 en 50 kilometer, tussen 50 en 100 kilometer of meer dan 100

kilometer. Tenslotte werd de opkomende volwassenen die niet bij de ouders wonen

gevraagd hoe vaak ze terug bij de ouders gaan logeren. Hierbij konden ze kiezen tussen

één keer per week, om de twee weken, één keer per maand, bij gelegenheden of nooit.

2.3.2. Separatie

Voor het meten van separatie bij de opkomende volwassenen werd gebruik

gemaakt van de Psychological Separation Inventory (PSI; Hoffman, 1984). Deze

Page 33: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

25

vragenlijst peilt naar vier dimensies van psychologische separatie: functionele,

emotionele, conflictueuze en attidudinale onafhankelijkheid. In dit onderzoek werden

enkel functionele en emotionele onafhankelijkheid bevraagd. Bovendien werden niet

alle oorspronkelijke items van deze subschalen in dit onderzoek gebruikt. Op basis van

een factoranalyse werd gekozen om met een kortere versie van 10 items voor beide

subschalen te werken. Functionele onafhankelijkheid (FI) meet de mogelijkheid om

onafhankelijk om te gaan met persoonlijke zaken zonder hulp van de ouders. Alle items

werden omgekeerd gescoord. Enkele voorbeelditems zijn: “Ik bel mijn ouders op, iedere

keer als er iets fout loopt”, “Ik vraag mijn ouders om advies als ik plannen maak voor

mijn vakantie”. Emotionele onafhankelijkheid (EI) meet het vrij zijn van een sterke

drang naar goedkeuring, nabijheid en emotionele steun van de ouders. Enkele,

omgekeerd te scoren, voorbeelditems zijn: “Soms bel ik naar huis gewoon maar om de

stem van mijn ouders te horen”, “Als ik niet bij mijn ouders ben voel ik mij eenzaam”.

De Cronbach’s alpha voor functionele onafhankelijkheid varieerde over de vier

meetmomenten tussen de .70 en .82 en de Cronbach’s alpha voor emotionele

onafhankelijkheid varieerde over de vier meetmomenten tussen de .74 en .79.

2.3.3. Individuatie

De mate van individuatie werd bevraagd aan de hand van items uit drie

verschillende vragenlijsten: de Adolescent Autonomy Questionnaire (AAQ; Bekker,

1993; Noom, Deković & Meeus, 2001), de Commitment-subschalen uit de Dimensions

of Identity Development Scale (DIDS; Luyckx, Goossens, Soenens & Beyers, 2006) en

de Self-Determination Scale (SDS; Sheldon & Deci, 1996; Thrash & Elliot, 2002). Uit

deze schalen werden 25 items geselecteerd die na een factoranalyse de hoogste lading

hadden op de factor Individuatie.

De AAQ (Noom et al., 2001) bestaat uit 15 items die de mate waarin de

opkomende volwassene zijn eigen leven onder controle heeft (“agency”) bevragen.

Deze vragenlijst kan opgedeeld worden in drie subschalen. Elk van deze subschalen

bestaat uit vijf items. Attitudinale autonomie verwijst naar het cognitief proces dat

instaat voor het maken van keuzes tussen verschillende mogelijkheden. Een

voorbeelditem: “Ik maak snel keuzes”. Emotionele autonomie verwijst naar het

zelfvertrouwen in het definiëren van doelen onafhankelijk van de verwachtingen van de

Page 34: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

26

ouders en leeftijdsgenoten. Een omgekeerd gescoord voorbeelditem: “Ik heb een sterke

neiging om me aan te passen aan wat anderen willen”. Functionele autonomie bevraagt

of de jongere een strategie ontwikkeld heeft om persoonlijke doelen te bereiken op basis

van zelfregulatie en zelfcontrole. Een voorbeelditem: “Ik ga meestal recht op mijn doel

af”. Uit de AAQ werden na de factoranalyse 11 items geselecteerd.

Een tweede vragenlijst die gebruikt werd om individuatie te meten is de DIDS

(Luyckx et al., 2006). Deze vragenlijst bestaat uit 25 items en bevraagt het maken van

keuzes die betrekking hebben op de identiteit en het aangaan van een verbintenis met

factoren die te maken hebben met de identiteit. In deze studie werkten we enkel met

items uit de schalen die peilen naar het aangaan van verbintenissen of “commitments”

met betrekking tot levenskeuzes. Uit deze schalen werden na de factoranalyse 10 items

met de hoogste lading geselecteerd. Enkele voorbeelditems: “Ik heb een duidelijke

beslissing genomen over de richting die ik uit wil met mijn leven”, “Ik verwacht niet dat

ik mijn levensstijl en de richting die ik uit wil met mijn leven ga veranderen”.

De laatste vragenlijst die werd afgenomen in het kader van het meten van

individuatie is de SDS (Sheldon & Deci, 1996). Deze vragenlijst bestaat uit 10 items en

bevraagt in welke mate individuen zich bewust zijn van hun gevoelens en hun gevoel

van eigenheid als ook het gevoel zelf keuzes te kunnen maken met betrekking tot hun

eigen gedrag. Uit deze vragenlijst werden na factoranalyse vier items geselecteerd.

Enkele voorbeelditems: “Ik voel me in het algemeen vrij om te doen wat ik zou willen

doen”, “ik voel mij als een vreemde in mijn lichaam”(omgekeerd gescoord).

Uit deze drie vragenlijsten werden samen 25 items gebruikt om het concept

“Individuatie” te meten. De Cronbach’s alpha voor deze globale Individuatie-schaal

varieerde over de vier meetmomenten tussen de .91 en .93.

2.3.4. Wederkerigheid in de Ouder-Kind Relatie

De mate van wederkerigheid in de ouder-kind relatie werd gemeten aan de hand

van twee vragenlijsten. De Differentiation in the Family System Scale (DIFS-2;

Anderson & Sabatelli, 1992) en de Mutuality subschaal van de Relationship with

Father/Mother Questionnaire (RFMQ; Mayseless, Wiseman & Hai, 1998). De DIFS-2

meet de mate van differentiatie in de ouder-kind relatie. De vragenlijst bestaat uit 11

items die informatie verschaffen over de familie-interacties. Alle items werden

Page 35: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

27

ontworpen om gedragsmatige patronen te ontdekken die een niveau van tolerantie voor

individualiteit en intimiteit aantonen. Enkele voorbeelditems: “Ik toon respect voor de

standpunten van mijn ouders, zelfs als die verschillen van mijn standpunt”, “Ik moedig

mijn ouders aan om hun gevoelens te uiten, of ze nu positief of negatief zijn”.

De RFMQ is een vragenlijst die de vaardigheid om een wederkerige ouder-kind

relatie op te bouwen tijdens de transitie van adolescentie naar volwassenheid meet. Uit

deze vragenlijst werd de mutuality subschaal, die uit zeven items bestaat, geselecteerd.

Deze subschaal werd volledig afgenomen. Enkele voorbeelditems: “Mijn ouders

proberen mij te behandelen als een gelijke”, “Als ik zie dat mijn ouder iets dwars zit,

dan vraag ik hen ernaar”.

Deze twee vragenlijsten werden gecombineerd tot één gemiddelde schaalscore

die nagaat in welke mate opkomende volwassenen er in slagen om de relatie met hun

ouders te transformeren naar een volwassen gelijkwaardige en wederkerige relatie. De

Cronbach’s alpha voor deze schaal die peilt naar wederkerigheid in de ouder-kind

relatie varieerde over de vier meetmomenten tussen de .79 en .88.

Page 36: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

28

3. RESULTATEN

3.1. Preliminaire Analyses

De preliminaire analyses werden uitgevoerd om na te gaan of de verschillende

achtergrondvariabelen die bevraagd werden gerelateerd zijn aan de onderzoeks-

variabelen. Indien de achtergrondvariabelen een significant effect hebben op de

onderzoeksvariabelen, nemen we deze mee als controlevariabelen in latere analyses.

Om deze effecten na te gaan werd er een multivariate covariantieanalyse (MANCOVA)

op elk tijdstip uitgevoerd met de onderzoeksvariabelen emotionele onafhankelijkheid,

functionele onafhankelijkheid, individuatie en wederkerigheid in de ouder-kind relatie

als afhankelijke variabelen. Alle afhankelijke variabelen zijn continue variabelen. Als

onafhankelijke variabelen werden zowel categorische als continue

achtergrondvariabelen opgenomen. Tot de categorische variabelen behoren geslacht

(man versus vrouw), gezinsstructuur (intact versus niet-intact), sociaal-economische

status (laag, laag-midden, midden, hoog-midden), opleidingsniveau van de opkomende

volwassene (laag versus hoog), beroepsstatus (werkend versus niet-werkend) en de

relationele status (partner versus geen partner). Tot de continue variabelen behoren

leeftijd, inkomen van het gezin van herkomst en het inkomen van de opkomende

volwassene.

Voor de onderzoeksvariabelen op Tijdstip 1 werden significante multivariate

effecten gevonden voor de achtergrondvariabelen geslacht, F(4,209) = 12.75, p < .001,

η² = .20; beroepsstatus, F(4,209) = 2.55, p < .05, η² = .05; relationele status, F(4,209) =

2.75, p < .05, η² = .05; en het inkomen van de opkomende volwassene, F(4,209) = 2.81,

p < .05, η² = .05. Alle multivariate toetsen werden gebaseerd op Wilks’ Lambda. Om na

te gaan aan welke onderzoeksvariabelen de achtergrondvariabelen significant

gerelateerd zijn, werden de univariate toetsen bestudeerd. Uit de analyses bleek dat

geslacht significant samenhing met separatie (emotionele onafhankelijkheid en

functionele onafhankelijkheid) en met wederkerigheid in de ouder-kind relatie. Uit

Tabel 1 kunnen we afleiden dat mannen op Tijdstip 1 meer emotionele en functionele

afhankelijkheid rapporteerden dan vrouwen. Vrouwen daarentegen rapporteerden

hogere scores op vlak van wederkerigheid in de ouder-kind relatie dan mannen. De

Page 37: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

29

beroepsstatus hing signifcant samen met emotionele onafhankelijkheid, F(1,212) = 7.88,

p < .01, η² = .04. Opkomende volwassenen die niet werkten op Tijdstip 1 rapporteerden

meer emotionele onafhankelijkheid (M = 3.71, SD = .09) in vergelijking met

opkomende volwassenen die wel werkten (M = 3.47, SD = .08). De relatiestatus hing

significant samen met functionele onafhankelijkheid, F(1,212) = 6.07, p < .05, η² = .03.

Deelnemers die een partner hebben rapporteerden meer functionele onafhankelijkheid

op Tijdstip 1 (M = 3.67, SD = .10) dan hun leeftijdsgenoten zonder partner (M = 3.44,

SD = .10). Het inkomen van de opkomende volwassene hing significant samen met

individuatie (F(1,212) = 8.72, p < .01, η² = .04). Hoe hoger het inkomen, hoe meer

individuatie gerapporteerd werd (β = .13, p < .01).

Tabel 1. Significante Geslachtsverschillen in Separatie-Individuatie over 4 Waves

Mannen Vrouwen

M SD M SD F(1,212) η²

Wave 1

Emotionele onafhankelijkheid 3.87 .09 3.31 .08 50.92*** .19

Functionele onafhankelijkheid 3.74 .10 3.38 .10 16.26*** .07

Wederkerigheid 3.64 .07 3.80 .07 06.53*** .03

Wave 2

Emotionele onafhankelijkheid 3.59 .09 3.24 .09 21.07*** .09

Functionele onafhankelijkheid 3.67 .09 3.45 .09 07.48*** .03

Wederkerigheid 3.71 .07 3.93 .07 12.58*** .06

Wave 3

Emotionele onafhankelijkheid 3.47 .10 3.05 .10 28.85*** .12

Functionele onafhankelijkheid 3.47 .09 3.29 .09 05.78*** .03

Wederkerigheid 3.75 .08 4.01 .08 18.05*** .08

Wave 4

Emotionele onafhankelijkheid 3.75 .11 3.32 .11 39.78*** .16

Functionele onafhankelijkheid 4.11 .11 3.82 .11 16.97*** .07

Wederkerigheid 3.73 .09 4.04 .09 29.31*** .12

Noot. * p < .05. ** p < .01. *** p < .001.

Page 38: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

30

Voor de onderzoeksvariabelen op Tijdstip 2 werd enkel een significant

multivariaat effect gevonden voor de achtergrondvariabele geslacht, F(4,209) = 6.81, p

< .001, η² = .12. Uit de univariate analyses bleek dat geslacht opnieuw significant

samenhing met emotionele onafhankelijkheid, functionele onafhankelijkheid en

wederkerigheid in de ouder-kind relatie. Mannen rapporteerden op Tijdstip 2 meer

emotionele en functionele afhankelijkheid dan vrouwen. Vrouwen daarentegen

rapporteerden hogere scores op vlak van wederkerigheid in de ouder-kind relatie dan

mannen (zie Tabel 1).

Voor de onderzoeksvariabelen op Tijdstip 3 werden significante multivariate

effecten gevonden voor de achtergrondvariabelen geslacht, F(4,209) = 8.74, p < .001, η²

= .14; opleidingsniveau van de opkomende volwassene, F(4,209) = 5.88, p < .001, η² =

.10; en het inkomen van de opkomende volwassene, F(4,209) = 4.43, p < .01, η² = .08.

Uit de univariate toetsen bleek dat geslacht wederom significant samenhing met

emotionele onafhankelijkheid, functionele onafhankelijkheid en met wederkerigheid in

de ouder-kind relatie. Ook op Tijdstip 3 scoorden mannen hoger op vlak van zowel

emotionele als functionele afhankelijkheid, terwijl vrouwen hogere scores behaalden

wat betreft wederkerigheid in de ouder-kind relatie (zie Tabel 1). Het opleidingsniveau

van de opkomende volwassene op Tijdstip 3 bleek significant samen te hangen met

emotionele onafhankelijkheid, F(1,212) = 17.86, p < .001, η² = .08; functionele

onafhankelijkheid, F(1,212) = 7.23, p < .01, η² = .03; en met wederkerigheid in de

ouder-kind relatie, F(1,212) = 15.46, p < .001, η² = .07. Hogeropgeleiden rapporteerden

op Tijdstip 3 meer emotionele en functionele afhankelijkheid (M = 3.43, SD = .10 en M

= 3.48, SD = .09, respectievelijk) dan lageropgeleiden (M = 3.08, SD = .10 en M = 3.27,

SD = .09, respectievelijk). Lageropgeleiden daarentegen rapporteerden hogere scores op

vlak van wederkerigheid in de ouder-kind relatie (M = 4.01, SD = .08) dan

hogeropgeleiden (M = 3.75, SD = .08). Het inkomen van de opkomende volwassene

hing significant samen met individuatie, F(1,212) = 7.78, p < .01, η² = .04, waarbij een

hoger inkomen hogere scores op vlak van individuatie weerspiegeld (β = .13, p < .01).

Voor de onderzoeksvariabelen op Tijdstip 4 werden significante multivariate

effecten gevonden voor geslacht, F(4,209) = 14.84, p < .001, η² = .23; gezinsstructuur,

F(4,209) = 4.87, p < .01, η² = .09; sociaal-economische status, F(12,553) = 2.12, p <

.05, η² = .04; opleidingsniveau, F(4,209) = 3.03, p < .05, η² = .06; en relatiestatus,

Page 39: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

31

F(4,209) = 3.03, p < .05, η² = .06. Uit de daaropvolgende univariate toetsen kon

opnieuw geconcludeerd worden dat geslacht significant samenhing met emotionele

onafhankelijkheid, functionele onafhankelijkheid en wederkerigheid in de ouder-kind

relatie. Terwijl mannen hoger scoorden op de onafhankelijkheidsmaten (emotionele en

functionele), rapporteerden vrouwen meer wederkerigheid in de relatie met hun ouders

(zie Tabel 1). Gezinsstructuur hing significant samen met functionele

onafhankelijkheid, F(1,212) = 12.95, p < .001, η² = .06. Opkomende volwassenen uit

een niet-intact gezin rapporteerden meer functionele onafhankelijkheid (M = 4.11, SD =

.12) dan opkomende volwassenen uit een intact gezin (M = 3.82, SD = .11). De sociaal-

economische status hing significant samen met functionele onafhankelijkheid, F(3,212)

= 4.73, p < .01, η² = .06. Aangezien de variabele “sociaal-economische status” uit vier

klassen bestaat werd een Tukey Post Hoc test uitgevoerd om na te gaan welke klassen

significant van elkaar verschillen. Deelnemers uit de lage middenklasse scoorden

significant hoger op functionele onafhankelijkheid (M = 3.93, SD = .09) dan deelnemers

uit de middenklasse (M = 3.60, SD = .06) en deelnemers uit de hogere middenklasse (M

= 3.65, SD = .05). Deelnemers met een lage sociaal-economische status (M = 3.76, SD =

.22) scoorden tussenin en verschilden niet significant van de andere klassen op vlak van

functionele onafhankelijkheid. Het opleidingsniveau van de opkomende volwassene

hing significant samen met emotionele onafhankelijkheid, F(1,212) = 8.66, p < .01, η² =

.04. Hogeropgeleiden rapporteerden meer emotionele onafhankelijkheid op Tijdstip 4

(M = 3.64, SD = .11) in vergelijking met lageropgeleiden (M = 3.43, SD = .11). De

relatiestatus van de opkomende volwassenen hing significant samen met het niveau van

individuatie, F(1,212) = 7.39, p < .01, η² = .03. Opkomende volwassenen die een

partner hebben rapporteerden meer individuatie (M = 3.83, SD = .10) dan hun

leeftijdsgenoten zonder partner (M = 3.60, SD = .11).

Aangezien geslacht consistent als significante achtergrondvariabele naar voor

kwam in de analyses, werd in verdere analyses waar mogelijk gecontroleerd voor het

geslacht van de deelnemers.

Page 40: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

32

3.2. Trajecten van Woonsituatie

Bij aanvang van de studie werd de variabele woonsituatie gebalanceerd. Dit

werd voor de dataverzameling gedaan, zodat we in de data beschikten over een gelijk

aantal deelnemers dat nog permanent bij de ouders inwoonde en een aantal deelnemers

dat de stap naar zelfstandig wonen reeds had genomen.

De opkomende volwassenen werden op elk meetmoment via een latente

klassenanalyse ondergebracht in een groep die zelfstandig woont (semi-zelfstandig of

zelfstandig), of in een groep die bij de ouders woont. Hierbij werd gebruik gemaakt van

de methode beschreven in Kins et al. (2009), namelijk een latente klassenanalyse. Dit is

een systematische methode om deelnemers in homogene groepen onder te verdelen. Er

werden drie objectieve variabelen (woonplaats, afstand tot het ouderlijk huis, frequentie

van logeren in het ouderlijk huis) en één subjectieve variabele (zelfstandig wonen)

gekozen om de onderliggende latente klassen te schatten. Dit model werd door de

begeleider van deze masterproef geschat in LEM, een algemeen programma voor het

analyseren van categorische data (Vermunt, 1997). De semi-zelfstandige groep en de

volledig zelfstandige groep worden in deze studie samengenomen aangezien de latente

klassenanalyse vanaf wave drie nog slechts evidentie gaf voor 2 categorieën. De semi-

zelfstandige categorie was zodanig klein geworden dat deze opgeslorpt werd bij de

volledig zelfstandig wonenden. We kunnen de zelfstandige groep definiëren als de

groep die zelfstandig woont en maximaal eenmaal per maand bij de ouders logeert.

Woonsituatie wordt op deze manier een dichotome variabele. Ofwel wonen de

opkomende volwassenen bij de ouders, ofwel wonen ze zelfstandig.

De studie is een longitudinale studie, waardoor we de veranderingen van één

individu over tijd kunnen bestuderen. Tijdens het eerste meetmoment woonde 36% van

de deelnemers permanent in bij de ouders, ofwel bij beide ouders ofwel bij één ouder.

40% woonde zelfstandig, al dan niet met een partner en de overige 24% woonde semi-

zelfstandig. De deelnemers die semi-zelfstandig wonen, wonen gedurende de week

zelfstandig en komen in het weekend vaak bij de ouders logeren. Aangezien we de

semi-zelfstandige groep bij de zelfstandige groep rekenen, omvat de zelfstandige groep

64% van de opkomende volwassenen die deelnamen aan de studie op Tijdstip 1. Op het

tweede meetmoment woont 38% van de deelnemers permanent bij de ouders. De

Page 41: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

33

overige 62% woont zelfstandig, al dan niet met een partner. Vanaf het derde

meetmoment zien we een toename in de opkomende volwassenen die zelfstandig wonen

(71%) en op het vierde meetmoment woont 79% van de opkomende volwassenen

zelfstandig. De overige opkomende volwassenen wonen in het ouderlijk huis.

Het aantal verschillende trajecten van woonsituatie werd nagegaan via een

kruistabel waarin het aantal opkomende volwassenen dat een bepaald traject volgt

weergegeven wordt (zie Tabel 2).

Tabel 2. Kruistabel van Woonsituatie (WS) over 4 Tijdstippen heen

WS op T4

WS op T1 WS op T2 Ouders Zelfstandig

Ouders Ouders WS op T3 Ouders 22 27

Zelfstandig 1 12

Zelfstandig WS op T3 Ouders 1 4

Zelfstandig 0 13

Zelfstandig Ouders WS op T3 Ouders 3 9

Zelfstandig 1 9

Zelfstandig WS op T3 Ouders 4 6

Zelfstandig 1 111

Uit deze kruistabel werden vijf verschillende groepen onderscheiden. De

frequenties en percentages van deze groepen worden in Tabel 3 weergegeven. De eerste

groep bestaat uit opkomende volwassenen die een consistent zelfstandig traject volgden.

Dit betekent dat deze opkomende volwassenen op elk van de vier tijdstippen zelfstandig

woonden. Ongeveer de helft van de opkomende volwassenen volgde dit traject. De

tweede groep bestaat uit opkomende volwassenen die een consistent onzelfstandig

traject volgden. Deze opkomende volwassenen woonden op elk meetmoment in bij de

ouders. De derde groep omvat de opkomende volwassenen die oorspronkelijk bij de

ouders inwoonden en na verloop van tijd zelfstandig wonen. Deze groep is de

progressieve categorie. De vierde en kleinste groep is vervolgens de regressieve

categorie en deze groep omvat de opkomende volwassenen die tijdens het eerste

meetmoment zelfstandig woonden en na verloop van tijd terug bij de ouders intrekken.

Page 42: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

34

De vijfde en laatste categorie bestaat uit opkomende volwassenen die een inconsistent

traject volgen. Dit wil zeggen dat ze zelfstandig wonen afwisselen met inwonen bij de

ouders. Deze groep bestond vooral uit opkomende volwassenen die tijdens het eerste

meetmoment zelfstandig woonden, daarna terug bij de ouders introkken en later weer

zelfstandig gingen wonen.

Tabel 3. Frequentietabel van Trajecten van Woonsituatie

Trajecten van woonsituatie Frequentie Percentage

Consistent zelfstandig 111 49.6%

Consistent onzelfstandig 022 09.8%

Progressie 052 23.2%

Regressie 008 03.6%

Inconsistent 031 13.8%

De verdeling van de deelnemers over de verschillende woonsituatietrajecten

verschilde niet signifcant met betrekking tot geslacht, χ² (4, N = 224) = 8.80, ns. Over

alle vijf de categorieën was het geslacht van de deelnemers gelijk verdeeld,

uitgezonderd van de categorie consistent onzelfstandig. De meerderheid in deze

categorie behoorde tot het mannelijk geslacht (77%). In de categorie progressie zien we

dat het vooral vrouwen zijn die tot dit woonsituatietraject behoren (60%). De verdeling

van de deelnemers over de verschillende woonsituatietrajecten verschilde wel

significant met betrekking tot de relatiestatus van de opkomende volwassenen, χ² (4, N

= 224) = 32.35, p < .001, en dit voor de vier waves. De groep die consistent bij de

ouders woonde bestond grotendeels uit opkomende volwassenen die geen partner

hadden (77%). De groep die consistent zelfstandig woonde bestond vooral uit

opkomende volwassenen die wel een partner hadden (81%). Met betrekking tot het

opleidingsniveau van de opkomende volwassenen verschilde de verdeling van de

deelnemers over de verschillende woonsituatietrajecten ook significant, χ² (4, N = 224)

= 20.07, p < .001. De groep die consistent bij de ouders inwoonde bestond voor 77% uit

lageropgeleiden. De groep die consistent zelfstandig woonden bestond voor 66% uit

hogeropgeleiden. De groep progressie bestaat grotendeels uit deelnemers die lager

opgeleid zijn (54%). Op Tijdstip 2 verschilde de verdeling van de deelnemers over de

Page 43: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

35

woonsituatietrajecten significant met betrekking tot de beroepsstatus van de opkomende

volwassenen, χ² (4, N = 224) = 9.96, p < .05. De groep die consistent zelfstandig

woonde bestond voor 86% uit opkomende volwassenen die werkten.

3.3. Trajecten van Separatie-Individuatie

Om de trajecten van separatie-individuatie na te gaan werd gebruik gemaakt van

latent class growth analysis (LCGA; Nagin, 1999, 2005; Muthén, 2004). LCGA is een

op groepen gebaseerde semi-parametrische benadering, gebaseerd op mixture modeling

(Muthén & Muthén, 2000). LCGA geeft een meer spaarzame beschrijving van de

longitudinale data. De individuen binnen een zelfde klasse worden als homogeen

beschouwd met betrekking tot hun ontwikkeling (Muthén, 2004). De klassen van de

verschillende trajecten worden geoperationaliseerd als verzamelingen van individuen

die gemiddeld hetzelfde ontwikkelingstraject volgen. LCGA is een benadering die

focust op interindividuele verschillen in intraindividuele veranderingen (Luyckx,

Schwartz, Goossens, Soenens & Beyers, 2008). LCGA vat de longitudinale data samen

door de variabiliteit op individueel niveau te modeleren in ontwikkelingstrajecten via

een klein aantal groepen die gekenmerkt zijn door unieke groottes en vormen (Nagin,

1999, 2005). Door LCGA beschikken we over een formele basis om het aantal groepen

die het best overeenkomen met de data te bepalen (Nagin, 1999).

Deze methode werd toegepast op de vier separatie-individuatie maten

(emotionele onafhankelijkheid, functionele onafhankelijkheid, individuatie en

wederkerigheid in de ouder-kind relatie) aan de hand van het programma Mplus 6.12.

Er werd een LCGA uitgevoerd met twee, drie, vier en vijf klassen. Er werden

verschillende criteria gehanteerd om het aantal latente klassen te bepalen (Muthén &

Muthén, 2000; Nagin, 2005). Ten eerste werd de Bayesian Information Criterion (BIC)

statistiek gebruikt. Volgens deze statistiek moet een oplossing met k klassen een lagere

waarde hebben dan een oplossing met k-1 klassen. Dit suggereert dat het toevoegen van

meerdere klassen de fit van het model zal verbeteren. De respectievelijke BIC waarden

waren 5004.76, 4648.44, 4434.02 en 4318.46. Ten tweede werd de kwaliteit van de

classificatie beoordeeld met behulp van de entropy (E), een gestandaardiseerde meting

van de accuraatheid van de classificatie gebaseerd op a posteriori probabiliteiten.

Page 44: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

36

Entropy varieert van 0 tot 1 en hogere waarden tonen een accuratere classificatie aan

(Hix-Small, Duncan, Duncan & Okut, 2004). Het model met vier klassen heeft een

entropy van .93. De modellen met twee (.86), drie (.89) of vijf klassen (.92) hadden een

lagere entropy. Ten derde werd de Lo-Mendell-Rubin-adjusted Likelihood Ratio Test

gebruikt om de fit van het model met k-1 klassen te vergelijken met het model met k

klassen. Indien de p-waarde die geassocieerd wordt met deze test significant is, dan is

het model met k klassen een verbetering. De LMR LRT geeft ook aan dat het 4-klassen

model het beste is, want het is beter dan een model met drie klassen (p = .04), terwijl de

test van het 4-klassen model tegen het 5-klassen model een p-waarde geeft van .32. Ten

vierde werd de substantieve bruikbaarheid van de latente klassen geëvalueerd (Muthén,

2004; Nagin 2005). Indien een oplossing met k klassen zou ontstaan waarin bepaalde

klassen slechts kleine variaties zijn van een andere klasse en geen differentiële

substantieve betekenis hebben, dan wordt de meer spaarzame oplossing met k-1 klassen

gekozen (Muthén, 2003; Rindskopf, 2003). Dit was het geval in de oplossing met vijf

klassen, waarin één kleine klasse (7%) een lichte variatie was van een grotere klasse.

Tenslotte moesten alle klassen meer dan 5% van de steekproef vertegenwoordigen (Hill,

White, Chung, Hawkins & Catalano, 2000). In het model met vier klassen zijn de

geschatte percentages van de verschillende klassen 13%, 23%, 31% en 33%. Op basis

van al deze criteria werd duidelijk dat een oplossing met vier klassen het beste bij deze

gegevens past.

In Tabel 4 staan de geschatte waarden van de gemiddelde intercepts en de

gemiddelde lineaire hellingen voor alle klassen van de trajecten. Figuur 1 geeft een

grafische weergave van de geobserveerde gemiddelde lineaire trends voor de vier

separatie-individuatie trajecten. Deelnemers in Klasse 1 (Late Separatie-Individuators)

scoren het hoogst op de separatiematen (emotionele onafhankelijkheid en functionele

onafhankelijkheid) en ook relatief hoog op individuatie en wederkerigheid in de ouder-

kind relatie. Over tijd is er een dalende trend voor emotionele onafhankelijkheid en een

stijgende trend voor functionele onafhankelijkheid, individuatie en wederkerigheid in de

ouder-kind relatie. Opkomende volwassenen in deze klasse zijn duidelijk nog volop

bezig met het separatie-individuatie proces.

Page 45: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

37

Tabel 4. Parameterschattingen van de Klassen van de verschillende Trajecten van Separatie-Individuatie

Klasse 1 Klasse 2 Klasse 3 Klasse 4

Emotionele onafhankelijkheid

Gemiddelde intercept 3.99*** 3.39*** 3.01*** 3.43***

Gemiddelde lineaire helling -0.04* -0.02 -0.03 -0.06**

Functionele onafhankelijkheid

Gemiddelde intercept 3.66*** 3.22*** 3.11*** 3.52***

Gemiddelde lineaire helling 0.09*** 0.05 0.05* 0.07**

Individuatie

Gemiddelde intercept 3.51*** 2.75*** 3.50*** 4.13***

Gemiddelde lineaire helling 0.05* 0.08*** 0.06*** 0.02

Wederkerigheid in de ouder-kind relatie

Gemiddelde intercept 3.56*** 3.55*** 3.94*** 4.11***

Gemiddelde lineaire helling 0.04* 0.06** 0.06*** 0.04*

Noot. * p < .05. ** p < .01. *** p < .001.

Deelnemers in Klasse 2 (Late Individuatie Zoekers) scoren gemiddeld op beide

separatiematen en op wederkerigheid in de ouder-kind relatie en erg laag op

individuatie. Beide separatiematen zijn stabiel over tijd en individuatie en

wederkerigheid hebben een lichte stijgende trend. In vergelijking met de andere klassen

is er in deze groep weinig sprake van ontwikkeling. Vooral individuatie is opvallend

laag. In Klasse 3 (Late Separatie Zoekers) scoren de deelnemers laag op beide

separatiematen, gemiddeld op individuatie en hoog op wederkerigheid. Emotionele

onafhankelijkheid is stabiel over tijd en zowel functionele onafhankelijkheid als

individuatie en wederkerigheid kennen een lichte stijging. Er wordt het hoogst gescoord

op wederkerigheid in de ouder-kind relatie door de deelnemers in Klasse 4 (Voltooide

Separatie-Individuators). In deze klasse scoren de deelnemers ook hoog op individuatie

en dit blijft stabiel over tijd. Op emotionele onafhankelijkheid en functionele

onafhankelijkheid scoren de deelnemers gemiddeld. Emotionele onafhankelijkheid kent

een lichte daling over tijd en functionele onafhankelijkheid kent een lichte stijging over

tijd. Meer dan de andere klassen toont deze groep een patroon dat wijst op een

voltooiing van het separatie-individuatie proces.

Page 46: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

38

Late Separatie-Indviduators (n = 74)

Late Individuatie Zoekers (n = 29)

Late Separatie Zoekers (n = 69)

Voltooide Separatie-Individuators (n = 52)

Figuur 1. Geobserveerde Gemiddelde Trends voor de Vier Separatie-Individuatie

Trajecten

2,7

3,2

3,7

4,2

23 24 25 26

Emotioneleonafhankelijkheid

Functioneleonafhankelijkheid

Individuatie

Wederkerigheid in de ouder-kind relatie

2,7

3,2

3,7

4,2

23 24 25 26

EmotioneleonafhankelijkheidFunctioneleonafhankelijkheidIndividuatie

Wederkerigheid in de ouder-kind relatie

2,7

3,2

3,7

4,2

23 24 25 26

EmotioneleonafhankelijkheidFunctioneleonafhankelijkheidIndividuatie

Wederkerigheid in de ouder-kind relatie

2,7

3,2

3,7

4,2

23 24 25 26

EmotioneleonafhankelijkheidFunctioneleonafhankelijkheidIndividuatie

Wederkerigheid in de ouder-kind relatie

Page 47: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

39

3.4. Verband tussen Woonsituatie en Separatie-Individuatie

Om het verband tussen de trajecten van de woonsituatie en de trajecten van

separatie-individuatie van de opkomende volwassenen na te gaan, werd gebruik

gemaakt van een kruistabel. Er werd geen significant effect gevonden, χ² (12, N = 224)

= 16.18, ns. Als we in deze analyse geslacht invoerden als controlevariabelen werd dit

niet-signifcante verband bevestigd. Zowel bij mannen (χ² (12, N = 224) = 13.78, ns) als

vrouwen (χ² (12, N = 224) = 7.93, ns) is er geen samenhang tussen de trajecten van de

woonsituatie en de trajecten van separatie-individuatie.

Tenslotte werd via een kruistabel nagegaan of er een verband was tussen de

woonsituatie op Tijdstip 4 en de trajecten van separatie-individuatie. Er werd een

significant verband gevonden, χ² (3, N = 224) = 15.96, p < .01. De kruistabel staat

weergegeven in Tabel 5.

Tabel 5. Kruistabel van Woonsituatie op Tijdstip 4 en Trajecten van Separatie-Individuatie

Traject van Separatie-Individuatie

Late Separatie-Individuators

Late Individuatie

Zoekers

Late Separatie Zoekers

Voltooide Separatie-

Individuators

Ouders 60.6% *** 15.2% 18.2% 06.1% **

Zelfstandig 28.3% *** 12.6% 33.0% 26.2% **

Noot. * p < .05. ** p < .01. *** p < .001 (adjusted standardized residuals).

De grootste verschillen tussen het al dan niet zelfstandig wonen op Tijdstip 4 en

de trajecten van separatie-individuatie werden teruggevonden in Klasse 1 en 4. De

meeste opkomende volwassenen die op Tijdstip 4 nog bij hun ouders inwonen bevond

zich in Klasse 1 (Late Separatie-Individuators). Deelnemers die op Tijdstip 4 zelfstandig

woonden bevonden zich in alle separatie-individuatie klassen, maar opvallend vaker in

Klasse 4 (Voltooide Separatie-Individuators). In Klasse 2 (Late Individuatie Zoekers) en

Klasse 3 (Late Separatie Zoekers) werd geen significant verschil gevonden tussen

deelnemers die zelfstandig wonen op Tijdstip 4 en deelnemers die nog bij de ouders

wonen. Wanneer geslacht werd ingevoerd als controlevariabele in deze analyse, bleek

Page 48: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

40

dat het gevonden verband tussen woonsituatie op Tijdstip 4 en de trajecten van

separatie-individuatie enkel opging voor mannen (χ² (3, N = 224) = 7.88, p < .05). Voor

vrouwen (χ² (3, N = 224) = 4.55, ns) werd geen significant verband gevonden. De grote

meerderheid van de mannen in het Voltooide Separatie-Individuators traject woonde

zelfstandig. Opvallend veel mannen in het Late Separatie-Individuatie traject woonde

nog bij de ouders.

Page 49: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

41

4. DISCUSSIE

4.1. Bespreking Onderzoeksresultaten

Het doel van deze longitudinale studie is het nagaan welke rol de woonsituatie

van een opkomende volwassene speelt in het proces van separatie-individuatie. Met dit

uitgangspunt in gedachten werden enkele onderzoeksvragen opgesteld. Ten eerste

wilden we onderzoeken welke trajecten opkomende volwassenen volgen met betrekking

tot het verlaten van het ouderlijk huis. Vervolgens werd onderzocht of er verschillende

trajecten kunnen onderscheiden worden bij opkomende volwassenen met betrekking tot

het separatie-individuatie proces. Ten derde wilden we onderzoeken of er een verband

bestaat tussen de woonsituatie van de opkomende volwassene en het proces van

separatie-individuatie. Tenslotte hielden we ook rekening met mogelijke

geslachtsverschillen bij deze onderzoeksvragen.

4.1.1. Trajecten van Woonsituatie

In deze studie wilden we allereerst onderzoeken welke trajecten opkomende

volwassenen volgen met betrekking tot het verlaten van het ouderlijk huis. Op basis van

de studie van Cohen et al. (2003) werd verwacht dat er veel diversiteit zou zijn in de

trajecten die opkomende volwassenen afleggen in hun zoektocht naar zelfstandigheid.

Dit werd bevestigd want er kunnen vijf verschillende trajecten van woonsituatie bij

opkomende volwassenen onderscheiden worden. Op basis van de woonsituatie van de

opkomende volwassene op elk van de vier meetmomenten, ofwel inwonen bij de

ouders, ofwel zelfstandig wonen, werden deze opkomende volwassenen toegewezen aan

één van de vijf trajecten van woonsituatie. Het grootste deel van de opkomende

volwassenen volgt een consistent zelfstandig traject. Ongeveer de helft van de

opkomende volwassenen in deze studie woont met andere woorden zelfstandig op elk

van de vier meetmomenten. Opkomende volwassenen die op hun 22e zelfstandig wonen,

zullen in de meeste gevallen op hun 25e nog steeds zelfstandig wonen. Ook uit het

longitudinale onderzoek van Seiffge-Krenke (2006) bleek dat ongeveer de helft van de

opkomende volwassenen het ouderlijk huis verliet op 21 jaar (vrouwen) of 23 jaar

(mannen) en niet meer terugkeert.

Page 50: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

42

Op basis van de demografische gegevens werd verwacht dat opkomende

volwassenen een stijgende trend naar meer onafhankelijkheid zouden vertonen. Deze

verwachting werd bevestigd aangezien het tweede traject dat door de meeste

opkomende volwassenen gevolgd wordt, het progressieve traject is. Ongeveer de helft

van de opkomende volwassenen die op hun 22e bij hun ouders inwonen zullen op hun

25e de stap naar onafhankelijkheid reeds gezet hebben.

Zowel Goldscheider en Goldscheider (1994) als Cherlin et al. (1997) vonden dat

een aantal opkomende volwassenen terugkeert naar het ouderlijk huis na een periode

van zelfstandig wonen. In deze studie werd ook een dergelijk patroon teruggevonden.

De derde grootste groep bestaat immers uit opkomende volwassenen die een

inconsistent traject volgen en dus periodes van zelfstandigheid afwisselen met periodes

van inwonen bij de ouders. De meerderheid van hen woont zowel op zijn 22e als op zijn

25e zelfstandig en woont tussenin voor een korte periode bij de ouders. Ook in het

onderzoek van Seiffge-Krenke (2006) werd een dergelijk patroon onderscheiden,

namelijk de ‘terugkeerders’.

Slechts een klein deel van de opkomende volwassenen woont op zijn 25e nog in

het ouderlijk huis. De kleinste groep woont op zijn 22e zelfstandig en woont op zijn 25e

terug bij de ouders. Ze vertonen dus regressie. De andere groep woont consistent bij de

ouders en heeft nog helemaal geen stap naar onafhankelijkheid gezet. Deze groep komt

overeen met de ‘late vertrekkers’ uit het onderzoek van Seiffge-Krenke (2006). We

kunnen besluiten dat de grote meerderheid van de opkomende volwassenen in deze

studie na vier jaar geëvolueerd is naar een zelfstandige woonsituatie.

Verder werd ook nagaan of het geslacht van de opkomende volwassene een rol

speelt in de verschillende trajecten die gevolgd worden met betrekking tot de

woonsituatie. Er zijn geen significante verschillen terug te vinden tussen mannen en

vrouwen over de verschillende trajecten van woonsituatie. Toch kunnen we met enige

voorzichtigheid stellen dat er meer mannen zijn die consistent in het ouderlijk huis

blijven wonen dan vrouwen en dat er meer vrouwen dan mannen zijn die op hun 22e

thuis wonen en op hun 25e de stap naar onafhankelijk wonen zetten. Deze bevindingen

komen overeen met wat Cherlin et al. (1997) en Vettenburg et al. (2007) vonden in hun

onderzoek.

Page 51: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

43

De relatiestatus van de opkomende volwassene blijkt bepalend te zijn voor welk

traject van woonsituatie de opkomende volwassenen volgen. Ook uit de studie van Kins

et al. (2009) bleek dat opkomende volwassenen die zelfstandig wonen, dit meestal met

een partner doen. Opkomende volwassenen die een partner hebben blijken vaker

zelfstandig te wonen terwijl opkomende volwassenen zonder partner vaker in het

ouderlijk huis blijven wonen. Opkomende volwassenen zonder partner stellen het

verlaten van het ouderlijk huis langer uit. Aangezien de relatiestatus van de opkomende

volwassenen in belangrijke mate samenhangt met de woonsituatie van de opkomende

volwassenen, is het belangrijk in verder onderzoek naar de woonsituatie van opkomende

volwassenen rekening te houden met de relatiestatus van de opkomende volwassenen.

Er werd ook rekening gehouden met het opleidingsniveau van de opkomende

volwassenen. Uit onderzoek van Vettenburg et al. (2007) bleek ook al dat het

opleidingsniveau van de opkomende volwassene een rol speelt in de beslissing om het

ouderlijk huis te verlaten. Zij vonden dat opkomende volwassenen die vroeger

afgestudeerd zijn ook sneller het ouderlijk huis verlaten. Dit komt niet overeen met de

resultaten uit deze studie. Opkomende volwassenen die consistent bij de ouders blijven

inwonen zijn meestal lageropgeleiden, terwijl opkomende volwassenen die consistent

zelfstandig wonen meestal hogeropgeleiden zijn. Ook opkomende volwassenen uit het

progressieve traject hebben meer kans om een lagere opleiding gevolgd te hebben.

Opkomende volwassenen die vroeger de stap naar onafhankelijkheid zetten zijn meestal

hoger opgeleid. Het zou kunnen dat opkomende volwassenen met een hoger diploma

sneller over de financiële middelen beschikken om zelfstandig te gaan wonen en niet

meer afhankelijk hoeven te zijn van hun ouders, terwijl opkomende volwassenen met

een lager diploma misschien langer moeten sparen voor ze de stap naar zelfstandig

wonen kunnen zetten. Hierdoor blijven ze langer bij de ouders wonen.

4.1.2. Trajecten van Separatie-Individuatie

Een tweede onderzoeksvraag luidde: kunnen we verschillende groepen

onderscheiden bij opkomende volwassenen met betrekking tot het separatie-individuatie

proces? Het antwoord op deze vraag is dat er wel degelijk verschillende groepen

onderscheiden kunnen worden. We vonden namelijk vier verschillende trajecten van

separatie-individuatie terug bij de opkomende volwassenen.

Page 52: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

44

De eerste klasse die onderscheiden kon worden is die van de Late Separatie-

Individuators. Deze groep opkomende volwassenen wordt gekenmerkt door een sterke

onafhankelijkheid bij het omgaan met persoonlijke zaken zonder hulp van de ouders. Ze

hebben ook geen sterke drang naar goedkeuring, nabijheid en emotionele steun van de

ouders. Ze kennen ook een hoge mate van emotionele autonomie en een gevoel van

eigenheid. De nadruk ligt bij deze groep duidelijk op psychologisch afstand nemen van

de ouders. Verder worden ze ook gekenmerkt door een relatief hoge mate van een

volwassen gelijkwaardige en wederkerige relatie met de ouders. Deze groep is duidelijk

nog volop bezig met het separatie-individuatie proces en kan het best vergeleken

worden met de “vermijdende” groep die Kruse en Walper (2008) beschreven.

De Late Individuatie Zoekers vormen een tweede klasse die onderscheiden kan

worden. De opkomende volwassenen in deze klasse worden vooral gekenmerkt door de

mindere mate waarin ze hun eigen leven onder controle hebben en een eigen identiteit

hebben ontwikkeld. Ze vertonen een lagere mate van emotionele autonomie. Deze groep

omvat de minste opkomende volwassenen en komt het best overeen met de “late

autonomie zoekers” die door Beyers en Goossens (2002) werden beschreven.

Een derde groep die onderscheiden kon worden, is de groep die het best

omschreven kan worden als de Late Separatie Zoekers. Deze groep laat zich kenmerken

door een lage onafhankelijkheid in persoonlijke zaken en voelt in meerdere mate een

drang naar goedkeuring, nabijheid en emotionele steun van de ouders. Verder lijkt deze

groep er goed in te slagen om de relatie met de ouders te transformeren naar een

volwassen gelijkwaardige en wederkerige relatie. Deze groep lijkt nogal op de

“ambivalente” groep die door Kruse en Walper (2008) werden beschreven.

De laatste groep die naar voor kwam bestaat uit de Voltooide Separatie-

Individuators. Van deze groep vermoeden we dat ze het separatie-individuatie proces

reeds helemaal doorgemaakt hebben. Ze zijn vrij van de sterke drang naar goedkeuring,

nabijheid en emotionele steun van de ouders en zijn in staat onafhankelijk om te gaan

met persoonlijke zaken zonder hulp van de ouders. Ze kennen een hoge mate van

emotionele autonomie en ze zijn goed op weg in de ontwikkeling van een eigen

identiteit en een gevoel van eigenheid. Ze zijn er ook in geslaagd de relatie met hun

ouders om te bouwen naar een volwassen gelijkwaardige en wederkerige relatie. Deze

Page 53: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

45

groep vertoont de meeste overeenkomsten met de “gezonde separators” uit het

onderzoek van Beyers en Goossens (2002).

De eerste drie trajecten bevestigen de hypothese dat de meeste opkomende

volwassenen het separatie-individuatie proces nog niet helemaal doorgemaakt hebben.

4.1.3. Woonsituatie en het Separatie-Individuatie Proces

De voornaamste onderzoeksvraag in deze masterproef was de vraag naar het

verband tussen de woonsituatie van de opkomende volwassene en het proces van

separatie-individuatie. Volgens Seiffge-Krenke (2009) is het verlaten van het ouderlijk

huis een ontwikkelingstaak die enkel met succes volbracht kan worden na het

verwerven van onafhankelijkheid. Ook volgens enkele andere auteurs (Barth, 2003;

Flanagan et al., 1993) is het separatie-individuatie proces een belangrijk proces voor de

opkomende volwassene wanneer hij of zij het ouderlijk huis verlaat. Op basis hiervan

ontstond bij ons de verwachting dat er een verband zou zijn tussen de trajecten van

woonsituatie en de trajecten van separatie-individuatie. Het is dan ook opvallend dat

deze verwachting niet bevestigd werd. Wanneer er gecontroleerd werd voor geslacht

was er opnieuw geen verband tussen de trajecten van woonsituatie en de trajecten van

separatie-individuatie. Het is mogelijk dat het aantal combinaties dat ontstaat in een

kruistabel ervoor zorgt dat de steekproef van 224 deelnemers te klein is om een verband

te onderzoeken tussen de trajecten van woonsituatie en de trajecten van separatie-

individuatie. Nog een mogelijke reden kan bestaan in het feit dat een groot deel van de

opkomende volwassenen tijdens het eerste meetmoment reeds zelfstandig woonde. Het

separatie-individuatie proces vangt aan tijdens de adolescentie. Het zou kunnen dat er

wel een verband gevonden wordt indien de deelnemers gevolgd worden wanneer ze

enkele jaren jonger zijn.

Er werd wel een significant verband gevonden tussen de trajecten van separatie-

individuatie en de woonsituatie van de opkomende volwassenen op 25-jarige leeftijd.

Wanneer gecontroleerd werd voor geslacht bleek dat dit verschil uitsluitend significant

is voor mannen. Van de 25-jarige mannen die nog bij hun ouders wonen, vinden we

opvallend veel Late Separatie-Individuators. Deze mannen vertonen een hoge mate van

onafhankelijkheid, ze hebben geen hulp nodig van hun ouders en ze hunkeren niet naar

goedkeuring, nabijheid en emotionele steun van de ouders. Ze kennen een hoge mate

Page 54: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

46

van emotionele autonomie en een sterk gevoel van eigenheid. Verder worden ze ook

gekenmerkt door een relatief gelijkwaardige en wederkerige relatie met de ouders.

Ondanks de aanwezigheid van een sterke drang tot afstand nemen (onafhankelijkheid),

wonen toch relatief veel van deze mannen nog steeds bij de ouders. Bijna alle mannen

die het Voltooide Separatie-Individuators traject volgen, wonen zelfstandig op 25-jarige

leeftijd. Deze mannen zijn vrij van de sterke drang naar goedkeuring, nabijheid en

emotionele steun van de ouders en zijn in staat onafhankelijk om te gaan met

persoonlijke zaken zonder hulp van de ouders. Ze kennen een hoge mate van emotionele

autonomie en ze hebben een sterke eigen identiteit en een gevoel van eigenheid. Ze zijn

er ook in geslaagd de relatie met hun ouders om te bouwen naar een volwassen

gelijkwaardige en wederkerige relatie. Mannen met deze kenmerken hebben een zeer

grote kans om op 25 jaar zelfstandig te wonen. Dat deze mannen bijna allemaal

zelfstandig wonen heeft dus te maken met het feit dat ze het separatie-individuatie

proces reeds helemaal doorgemaakt hebben.

Bij de opkomende volwassenen in de trajecten “Late Individuatie Zoekers” en

“Late Separatie Zoekers” was er geen verband met de woonsituatie op 25 jaar. Deze

opkomende volwassenen hebben zich nog niet helemaal losgemaakt van hun ouders of

zijn nog op zoek naar een eigen identiteit.

4.2. Sterktes en Beperkingen

Zoals in elk onderzoek zijn er in deze studie ook sterktes en beperkingen terug te

vinden. De voornaamste sterkte is de opzet van de studie. Aangezien deze studie de

ontwikkeling van de opkomende volwassene met betrekking tot de woonsituatie en het

separatie-individuatie proces wilde nagaan, is het belangrijk dat dit een longitudinaal

onderzoek was. Een longitudinaal onderzoek heeft als voordeel dat er interindividuele

verschillen in intraindividuele veranderingen mee vastgesteld kunnen worden (Luyckx

et al., 2008). Een andere sterkte van dit onderzoek is dat dit één van de weinige studies

is die onderzoek doet naar het verband tussen de woonsituatie van de opkomende

volwassene en het separatie-individuatie proces. Verder is ook de diversiteit van de

steekproef een sterkte. In de meeste psychologische studies worden eerstejaarstudenten

psychologie als deelnemers genomen omdat ze gemakkelijk beschikbaar zijn voor de

Page 55: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

47

onderzoekers. In deze studie werd erop gelet dat er ook deelnemers waren die een lagere

opleiding gevolgd hebben. Deze groep wordt vaak genegeerd in onderzoek. Nog een

voordeel van onze steekproef is dat we opkomende volwassenen onderzochten op het

moment dat ze volop bezig waren met het thuisverlaten (22-23 jarigen die daarna nog

vier jaar werden opgevolgd).

Dit kan tegelijk ook een beperking vormen aangezien een groot deel van de

opkomende volwassenen bij aanvang van deze studie reeds zelfstandig woonde. Dit kan

er voor gezorgd hebben dat er geen verband teruggevonden werd tussen de woonsituatie

van de opkomende volwassenen en het separatie-individuatie proces. Ook het feit dat er

bij de trajecten van separatie-individuatie een voltooid traject teruggevonden werd, kan

er op wijzen dat de gekozen leeftijdsmarge niet ideaal is voor dit onderzoek. In verder

onderzoek zou het aangewezen zijn dat er gekozen wordt voor een bredere

leeftijdsmarge die bijvoorbeeld de hele leeftijdsperiode van de opkomende volwassenen

bevat, namelijk van 18 tot 25 jaar. Dit zou een vollediger beeld scheppen van het

ontwikkelingsproces van de opkomende volwassene met betrekking tot de woonsituatie

en het separatie-individuatie proces. Een andere beperking van deze studie is het

samennemen van de semi-zelfstandige groep en de volledig zelfstandige groep,

aangezien er na twee waves geen evidentie meer was voor de semi-zelfstandige groep.

Door het samennemen van deze twee groepen, kon er tijdens de analyses van de data

geen rekening gehouden worden met deze verschillende woonsituaties. Uit de inleiding

konden we opmaken dat er veel verschillen tussen de landen en werelddelen zijn met

betrekking tot opkomende volwassenen. Dit maakt dat de resultaten uit deze studie niet

zomaar generaliseerbaar zijn naar opkomende volwassenen uit andere landen. Een

laatste beperking van dit onderzoek is de manier waarop de data werden verzameld. De

deelnemers rapporteerden over zichzelf wat altijd een vertekend beeld kan geven. Ook

de ouders werden niet betrokken bij het onderzoek. Het betrekken van de ouders zou

voor een completer beeld van de opkomende volwassenen gezorgd kunnen hebben.

Page 56: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

48

4.3. Conclusies

Net zoals Arnett (2004), Goldscheider en Davanzo (1986) en Rindfuss (1991)

vonden we in deze studie een grote diversiteit aan verschillende woonsituaties van

opkomende volwassenen. We vonden dat de meeste opkomende volwassenen reeds

zelfstandig wonen of op weg zijn naar zelfstandig wonen op 22-jarige leeftijd. Er is ook

een grote groep opkomende volwassenen die perioden van zelfstandig wonen afwisselt

met perioden van inwonen in het ouderlijk huis, net zoals Goldscheider en Goldscheider

(1994) vonden in hun onderzoek. Een minderheid blijft in het ouderlijk huis wonen. Het

geslacht van de opkomende volwassene speelt in deze studie geen rol bij de

woonsituatie van de opkomende volwassene. Nog een belangrijke bevinding in dit

onderzoek is dat de meeste opkomende volwassenen die zelfstandig wonen een partner

hebben. In dit onderzoek werden vier verschillende trajecten met betrekking tot het

separatie-individuatie proces onderscheiden. Één van deze trajecten bevat opkomende

volwassenen die reeds ver staan in hun ontwikkeling van het separatie-individuatie

proces. De andere trajecten hebben het separatie-individuatie proces nog niet helemaal

voltooid. Er werd geen verband gevonden tussen de trajecten van woonsituatie en de

trajecten van separatie-individuatie. Ook wanneer er voor geslacht gecontroleerd werd,

is er geen verband. Voor het separatie-individuatietraject waarbij de ontwikkeling reeds

vergevorderd is (Voltooide Separatie-Individuators), werd enkel bij mannen op 25-

jarige leeftijd een verband gevonden met de woonsituatie. De mannen uit dit

ontwikkelingstraject wonen in de meeste gevallen zelfstandig.

Page 57: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

49

REFERENTIES

Allen, S. F., & Stoltenberg, C. D. (1995). Psychological separation of older adolescents

and young adults from their parents: An investigation of gender differences.

Journal of Counseling and Development, 73, 542-546.

Anderson, S. A., & Sabatelli, R. M. (1992). The Differentiation in the Family System

Scale. American Journal of Family Therapy, 20, 77-89.

Aquilino, W. S. (1991). Predicting parents' experiences with coresident adult children.

Journal of Family Issues, 12, 323-342.

Aquilino, W. S. (1997). From adolescent to young adult: A prospective study of parent-

child relations during the transition to adulthood. Journal of Marriage and the

Family, 59, 670-686.

Arnett, J. J. (1998). Learning to stand alone: The contemporary American transition to

adulthood in cultural and historical context. Human Development, 41, 295-315.

Arnett, J. J. (2000). Emerging adulthood: A theory from the late teens through the

twenties. American Psychologist, 55, 469-480.

Arnett, J. J. (2003). Conceptions of the transition to adulthood among emerging adults

in American ethnic groups. New Directions for Child and Adolescent, 100, 63-

76.

Arnett, J. J. (2004). Emerging adulthood: The winding road from the late teens through

the twenties. New York: Oxford University Press.

Arnett, J. J. (2007). Emerging adulthood: What is it, and what is it good for? Child

Development Perspectives, 1, 68-73.

Arnett, J. J. (2010). Oh, grow up! Generational grumbling and the new life stage of

emerging adulthood: – Commentary on Trzesniewski & Donnellan. Perspectives

on Psychological Science, 5, 89-92.

Arnett, J. J., & Eisenberg, N. (2007). Introduction to the special section: Emerging

adulthood around the world. Child Development Perspectives, 1, 66-67.

Australian Bureau of Statistics (1997). Family characteristics: Australia (No. 4442.0).

Canberra: Australian Government Printers.

Barth, D. (2003). Separate but not alone: Separation-individuation issues in college

students with eating disorders. Clinical Social Work Journal, 31, 139-153.

Page 58: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

50

Bekker, M. H. J. (1993). The development of an autonomy scale based on recent

insights into gender identity. European Journal of Personality, 7, 177-194.

Beyers, W. (2001). The detachment debate: The separation-adjustment link in

adolescence. Niet-gepubliceerde doctoraatsverhandeling, Faculteit Psychologie

en Pedagogische Wetenschappen, Katholieke Universiteit Leuven.

Beyers, W., & Goossens, L. (1999). Emotional autonomy, psychosocial adjustment and

parenting: Interactions, moderating and mediating effects. Journal of

Adolescence, 22, 753-769.

Beyers, W., & Goossens, L. (2002, September). Developmental trajectories of

psychological separation and adjustment to university: A 3-wave longitudinal

study. Poster presented at the 8th Biennial Conference of the European

Assocation for Research on Adolescence (EARA), Oxford, United Kingdom.

Beyers, W., Goossens L., Vansant, I., & Moors, E. (2003). A structural model of

autonomy in middle and late adolescence: Connectedness, separation,

detachment, and agency. Journal of Youth and Adolescence, 32, 351-365.

Blos, P. (1962). On adolescence: A psychoanalytic interpretation. New York: Free

Press.

Blos, P. (1967). The second individuation process of adolescence. Psychoanalytic Study

of the Child, 22, 162-186.

Blos, P. (1979). The adolescent passage. Madison, CT: International Universities Press.

Blossfeld, H.-P., & Huinink, J. (1989). Die Verbesserung der Bildungs- und

Berufschancen von Frauen und ihr Einfluß auf die Familienbildung. Zeitschrift

für Bevölkerungswissenschaft, 15, 383-404.

Buhl, H. M. (2007). Well-being and the child-parent relationship at the transition from

university to work life. Journal of Adolescent Research, 22, 550-571.

Buhl, H. M. (2008). Significance of individuation in adult child-parent relationships.

Journal of Family Issues, 29, 262-281.

Cherlin, A. J., Scabini, E., & Rossi, G. (1997). Still in the nest: Delayed home leaving

in Europe and the United States. Journal of Family Issues, 18, 572-575.

Chiuri, M. C., & Del Boca, D. (2010). Home-leaving decisions of daughters and sons.

Review of Economics of the Household, 8, 393-408.

Page 59: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

51

Cohen, P., Kasen, S., Chen, H., Hartmark, C., & Gordon, K. (2003). Variations in

patterns of developmental transitions in the emerging adulthood period.

Developmental Psychology, 39, 657-669.

Colarusso, C. A. (2000). Separation-individuation phenomena in adulthood: General

concepts and the fifth individuation. Journal of the American Psychoanalytic

Association, 48, 1467-1489.

Cooney, T. M., & Mortimer J. T. (1999). Family structure differences in the timing of

leaving home: Exploring mediating factors. Journal of Research on

Adolescence, 9, 367-393.

Cordón, J. A. F. (1997). Youth residential independence and autonomy: A comparative

study. Journal of Family Issues, 18, 576-607.

De Marco, A. C., & Berzin, S. C. (2008). The influence of family economic status on

home-leaving patterns during emerging adulthood. Families in Society: The

Journal of Contemporary Social Services, 89, 208-218.

Elchardus, M., & Smits, W. (2006). The persistence of the standardized life cycle. Time

and Society, 15, 303-326.

Flanagan, C., Schulenberg, J., & Fuligni, A. (1993). Residential setting and parent-

adolescent relationships during the college years. Journal of Youth and

Adolescence, 22, 171-189.

Freud, A. (1958). Adolescence. In Freud, A. (ed.), The Writings of Anna Freud:

Research at the Hampstead Child-Therapy Clinic and Other Papers (1956–

1965) (Vol. 5, pp. 136-166). International Universities Press, New York.

Galambos, N. L., Barker, E. T., & Krahn, H. J. (2006). Depression, self-esteem and

anger in emerging adulthood: Seven-year trajectories. Developmental

Psychology, 42, 350-365.

Galambos, N. L., & Krahn, H. J. (2008). Depression and anger trajectories during the

transition to adulthood. Journal of Marriage and Family, 70, 15-27.

Geuzaine, C., Debry, M., & Liesens, V. (2000). Separation from parents in late

adolescence: The same for boys and girls? Journal of Youth and Adolescence,

29, 79-91.

Gnaulati, E., & Heine, B. J. (2001). Separation-individuation in late adolescence: An

investigation of gender and ethnic differences. Journal of Psychology, 35, 59-71.

Page 60: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

52

Goldscheider, F. (1997). Recent changes in U.S. young adult living arrangements in

comparative perspective. Journal of Family Issues, 18, 708-724.

Goldscheider, F., & Davanzo, J. (1986). Semi-autonomy and leaving home during early

adulthood. Social Forces, 65, 187-201.

Goldscheider, F., & Goldscheider C. (1993). Leaving home before marriage: Ethnic

familism and general relationships. Madison: University of Wisconsin Press.

Goldscheider, F., & Goldscheider, C. (1994). Leaving and returning home in 20th

century America. Population Bulletin, 48, 1-35.

Grotevant, H. D., & Cooper, C. R. (1986). Individuation in family relationships: A

perspective on individual-differences in the development of identity and

roletaking skill in adolescence. Human Development, 29, 82-100.

Hartung, B., & Sweeney, K. (1991). Why adult children return home. Social Science

Journal, 28, 467-480.

Havighurst, R. J. (1953). Developmental tasks and education. New York: Longmans,

Green, & Co.

Hill, K. G., White, H. R., Chung, I.-J., Hawkins, J. D., & Catalano, R. F. (2000). Early

adult outcomes of adolescent binge drinking: Person- and variable-centered

analyses of binge drinking trajectories. Alcoholism: Clinical and Experimental

Research, 24, 892-901.

Hix-Small, H., Duncan, T. E., Duncan, S. C., & Okut, H. (2004). A multivariate

associative finite growth mixture modeling approach examining adolescent

alcohol and marijuana use. Journal of Psychopathology and Behavioral

Assessment, 26, 255-270.

Hoffman, J. A. (1984). Psychological separation of late adolescent from their parents.

Journal of Counselling Psychology, 31, 170-178.

Jacob, M., & Kleinert, C. (2008). Does unemployment help or hinder becoming

independent? The role of employment status for leaving the parental home.

European Sociological Review, 24, 141-153.

Kerckhoff, A., & Macrae, J. (1992). Leaving the parental home in Great Britain: A

comparative perspective. Sociological Quarterly, 33, 281-301.

Kins, E., Beyers, W., Soenens, B., & Vansteenkiste, M. (2009). Patterns of home

leaving and subjective well-being in emerging adulthood: The role of

Page 61: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

53

motivational processes and parental autonomy support. Developmental

Psychology, 45, 1416-1429.

Kroger, J. (1998). Adolescence as a second separation-individuation process: Critical

review of an object relations approach. In E. E. A. Skoe & A. L. von der Lippe

(Eds.), Personality development in adolescence: A cross-national and life span

perspective (pp. 172-192). London: Routledge.

Kruse, J., & Walper, S. (2008). Types of individuation in relation to parents: Predictors

and outcomes. International Journal of Behavioral Development, 32, 390-400.

Lanz, M., & Tagliabue, S. (2007). Do I really need someone in order to become an

adult? Romantic relations during emerging adulthood in Italy. Journal of

Adolescent Research, 22, 531-549.

Lapsley, D. K., Aalsma, M. C., & Varshney, N. M. (2001). A factor analytic and

psychometric examination of pathology of separation-individuation. Journal of

Clinical Psychology, 57, 915-932.

Levy-Warren, M. H. (1999). I am, you are, and so are we: A current perspective on

adolescents separation-individuation theory. In A. H. Esman, L. T. Flaherty, &

H. A. Horowitz (Eds.), Adolescent psychiatry: Developmental and clinical

studies (Vol. 24, pp. 3-24). Hillsdale, NJ: Analytic Press.

Little, R. J. A. (1988). A test of missing completely at random for multivariate data with

missing values. Journal of the American Statistical Association, 83, 1198-1292.

Luyckx, K., Goossens, L., Soenens, B., & Beyers, W. (2006). Unpacking commitment

and exploration: Validation of an integrative model of adolescent identity

formation. Journal of Adolescence, 29, 361-378.

Luyckx, K., Schwartz, S. J., Goossens, L., Soenens, B., & Beyers, W. (2008).

Developmental typologies of identity formation and adjustment in female

emerging adults: A latent class growth analysis approach. Journal of Research

on Adolescence, 18, 595-619.

Mahler, M. S. (1963). Thoughts about development and individuation. Psychoanalytic

Study of The Child, 18, 307-324.

Mahler, M. S. (1972). On the first three phases of the separation-individuation process.

International Journal of Psychoanalysis, 53, 333-338.

Page 62: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

54

Mahler, M. S., Pine, F., & Bergman, A. (1975). The psychological birth of the human

infant. New York: Basic Books.

Mayseless, O., Wiseman, H., & Hai, I. (1998). Adolescents' relationships with father,

mother, and same gender friend. Journal of Adolescent Research, 13, 101-123.

McChrystal, J., & Dolan, B. (1994). Sex-role identity and separation-individuation

pathology. Counseling Psychology Quarterly, 7, 25-34.

Mitchell, B. A., Wister, A. V., & Burch, T. K. (1989). The family environment and

leaving the parental home. Journal of Marriage and the Family, 51, 605-613.

Muthén, B. (2003). Statistical and substantive checking in growth mixture modeling:

Comment on Bauer and Curran (2003). Psychological Methods, 8, 369-377.

Muthén, B. (2004). Latent variable analysis: Growth mixture modeling and related

techniques for longitudinal data. In D. Kaplan (Ed.), Handbook of quantitative

methodology for the social sciences (pp. 345-368). Newbury Park, CA: Sage.

Muthén, B., & Muthén, L. K. (2000). Integrating person-centered and variable-centered

analyses: Growth mixture modeling with latent trajectory classes. Alcoholism:

Clinical and Experimental Research, 24, 882-891.

Nagin, D. S. (1999). Analyzing developmental trajectories: A semi-parametric group-

based approach. Pscychological Methods, 4, 139-157.

Nagin, D. S. (2005). Group-based modeling of development. Cambridge, MA: Harvard

University Press.

Nave-Herz, R. (1997). Still in the nest: The family and young adults in Germany.

Journal of Family Issues, 18, 671-689.

Noom, M. J., Deković, M., & Meeus, W. (2001). Conceptual analysis and measurement

of adolescent autonomy. Journal of Youth and Adolescence, 30, 577-595.

Pine, F. (2004). Mahler’s concepts of “symbiosis” and separation-individuation:

Revisited, reevaluated, refined. Journal of the American Psychoanalytic

Association, 52, 511-533.

Quintana, S. M., & Lapsley, D. K. (1990). Rapprochement in late adolescent separation-

individuation: A structural equations approach. Journal of Adolescence, 13, 371-

385.

Rindfuss, R. R. (1991). The young adult years: Diversity, structural change, and

fertility. Demography, 28, 493-512.

Page 63: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

55

Rindskopf, D. (2003). Mixture or homogeneous? Comment on Bauer and Curran

(2003). Psychological Methods, 8, 364-368.

Ryan, R. M., & Lynch, J. H. (1989). Emotional autonomy versus detachment:

Revisiting the vicissitudes of adolescence and young adulthood. Child

Development, 60, 340-356.

Schafer, J. I. (1997). Analysis of incomplete multivariate data (Monographs on Statistics

and Applied Probability, 72). London: Chapman & Hall.

Seiffge-Krenke, I. (2006). Leaving home or still in the nest? Parent-child relationships

and psychological health as predictors of different leaving home patterns.

Developmental Psychology, 42, 864-876.

Seiffge-Krenke, I. (2009). Leaving-home patterns in emerging adults: The impact of

earlier parental support and developmental task progression. European

Psychologist, 14, 238-248.

Seiffge-Krenke, I. (2010). Predicting the timing of leaving home and related

developmental tasks: Parents’ and children’s perspectives. Journal of Social and

Personal Relationships, 27, 495-518.

Setterstein, R. A. (1998). Constraints on living arrangements of young adults. Social

Forces, 76, 1371-1397.

Sheldon, K. M., & Deci, E. L. (1996). The Self-Determination Scale. Unpublished

manuscript, University of Rochester, New York.

Smollar, J., & Youniss, J. (1989). Transformations in adolescents perceptions of

parents. International Journal of Behavioural Development, 12, 71-84.

Steinberg, L., & Silverberg, S. B. (1986). The vicissitudes of autonomy in early

adolescence. Child Development, 57, 841-851.

Sullivan, K., & Sullivan, A. (1980). Adolescent-parent separation. Developmental

Psychology, 16, 93-99.

Tanner, J. L. (2005). Recentering during emerging adulthood: A critical turning point in

life span human development. In J. J. Arnett & J. L. Tanner (Eds.), Emerging

adults in America: Coming of age in the 21st century (pp. 21-55). Washington:

American Psychological Association.

Thrash, T. M., & Elliot, A. J. (2002). Implicit and self-attributed achievement motives:

Concordance and predictive validity. Journal of Personality, 70, 729-755.

Page 64: Loskomen van je ouders tijdens de opkomende ......vroeger het ouderlijk huis verlaten in vergelijking met mannen (Cherlin et al., 1997). Alvorens in te gaan op ons eigen onderzoek,

56

Van Hekken, S., De Mey, L., & Schulze, H. (1997). Youth inside or outside the parental

home. Journal of Family Issues, 18, 690-707.

Vermunt, J. K. (1997). LEM: A general program for the analysis of categorical data.

Tilburg, the Netherlands: Tilburg University, Department of Methodology and

Statistics.

Vettenburg, N., Elchardus, M., & Walgrave, L. (2007). Jongeren in cijfers en letters.

Bevindingen uit de JOP-monitor 1. Leuven: Lannoo Campus.

Von Irmer, J., & Seiffge-Krenke, I. (2008). The impact of family environment and

attachment representation on leaving home. Zeitschrift fur

Entwicklungspsychologie und Pedagogische Psychologie, 40, 69-78.

White, L. (1994). Coresidence and leaving home: Young-adults and their parents.

Annual Review of Sociology, 20, 81-102.

White, L., & Booth, A. (1985). The quality and stability of remarriages: The role of

stepchildren. American Sociological Review, 50, 689-698.

White, N. R. (2002). Not under my roof! Young people's experience of home. Youth &

Society, 34, 214-231.

Wister, A. V., Mitchell, B. A., & Gee, E.M. (1997) Does money matter? Parental

income and living satisfaction among “boomerang’ children during coresidence.

Canadian Studies in Population, 24, 125-145.

Young, C. (1987). Young people leaving home in Australia: The trend toward

independence. Canberra: Australian National University Printing Press,

Department of Demography.