Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs Steekproeftrekking

39
SiBO Schoolloopbanen in het BasisOnderwijs Dekenstraat 2 B – 3000 Leuven Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs Steekproeftrekking J.P. Verhaeghe, F. Maes, D. Gombeir, & E. Peeters Promotoren (directiecomité): J. Van Damme, M. Douterlungne, P. Ghesquière, P. Onghena, & P. Van Petegem Onderzoek in opdracht van de Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, in het kader van het programma ‘Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek’ 2002 LOA-rapport nr. 5

Transcript of Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs Steekproeftrekking

SiBO Schoolloopbanen in het BasisOnderwijs

Dekenstraat 2 B – 3000 Leuven

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs Steekproeftrekking J.P. Verhaeghe, F. Maes, D. Gombeir, & E. Peeters Promotoren (directiecomité): J. Van Damme, M. Douterlungne, P. Ghesquière, P. Onghena, & P. Van Petegem Onderzoek in opdracht van de Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, in het kader van het programma ‘Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek’ 2002 LOA-rapport nr. 5

Inhoudstafel INHOUDSTAFEL INLEIDING 1 1. DE REFERENTIESTEEKPROEF 2 1.1 Basisprincipes 2 1.2 Procedure 3 1.3 Toevoegingen 4 1.4 Beschrijving en representativiteit van de gerealiseerde steekproef 4

1.4.1 Lager onderwijs 4 1.4.2 Kleuteronderwijs 5

2. DE OVERSAMPLING GOK-SCHOLEN 7 2.1 Basisprincipes 7 2.2 Procedures 7

2.2.1 De leerlingenclusters 8 2.2.2 De schoolclusters 11 2.2.3 Verdeling schoolclusters binnen de referentiesteekproef en de oversampling 11

2.3 Toevoegingen 13 2.4 Beschrijving en representativiteit van de gerealiseerde steekproef 14

2.4.1 Lager onderwijs 14 2.4.2 Kleuteronderwijs 16

3. DE OVERSAMPLING METHODESCHOLEN 17 3.1 Basisprincipes 17 3.2 Procedure 18 3.3 Beschrijving van de gerealiseerde steekproef 18 4. NON-RESPONS ONDERZOEK 19 4.1 Redenen van weigering 19

4.1.1 De verschillende categorieën van weigeringen 19 4.1.2 Redenen van weigering in functie van de verschillende steekproeven 21 4.1.3 De beslissende instantie 23 4.1.4 Conclusie en beleidsadvies 24

4.2 Kenmerken van de weigerende scholen 5. BESLUIT 27 BIJLAGEN I-X

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs: steekproeftrekking 1

Inleiding Gezien de diverse doelstellingen die werden vooropgesteld in dit onderzoek, namelijk: • een beschrijving geven van de (verschillen in) ontwikkeling van leerlingen en hun

schoolloopbanen vanaf de derde kleuterklas tot het einde van het lager onderwijs, • een verklaring bieden voor de individuele verschillen in schoolloopbanen waarbij gekeken zal

worden naar de onderscheiden invloed van gezinskenmerken enerzijds en school- en klaskenmerken anderzijds,

• met bijzondere aandacht voor de effecten van het gevoerde onderwijs- en schoolbeleid (in concreto het gelijke-onderwijskansenbeleid) op de schoolloopbanen van leerlingen in het algemeen en van doelgroepleerlingen in het bijzonder,

• resulterend in voorstellen voor een mogelijk toekomstig beleid, werd geopteerd om niet alleen een steekproef van scholen te trekken die representatief is voor het geheel van Vlaamse scholen, maar ook om die representatieve steekproef aan te vullen (te ‘oversamplen’) met twee bijkomende steekproeven. De eerste oversampling omvat scholen die bijkomende middelen krijgen in kader van het gelijke-onderwijskansenbeleid (GOK). De tweede oversampling omvat methodescholen. Voor die tweede bijkomende steekproef die werd toegevoegd op uitdrukkelijke vraag van de Stuurgroep, werd een bijkomende financiering door het Departement Onderwijs voorzien. De selectie van de steekproeven gebeurde in verschillende stappen en is gebaseerd op gegevens die ons werden verstrekt door het Departement Onderwijs. Hierna gaan we dieper in op elk van die steekproeven; we gebruiken daarbij de volgende termen: 1. De referentiesteekproef 2. De oversampling GOK-scholen 3. De oversampling methodescholen We brengen ook verslag uit over de mate waarin de scholen positief gereageerd hebben op onze vraag tot medewerking en over de redenen van de weigeringen. Dat veel van de scholen die aangezocht werden, ook meewerken aan het project is mede te danken aan de steun die we verkregen vanuit de koepels en aan de bijdrage van medewerkers-ad-hoc die samen met personeelsleden van het project bijna alle aangezochte scholen ook gingen bezoeken. Het afwerken van dit rapport is een goede aanleiding om de betrokken instanties en personen te danken.

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs: steekproeftrekking 2

1. De referentiesteekproef Om verantwoorde uitspraken te kunnen doen over de loopbanen en ontwikkeling van kinderen vanaf het kleuteronderwijs tot aan het einde van het basisonderwijs is het noodzakelijk om te kunnen beschikken over een representatieve steekproef van scholen. We noemen deze steekproef de referentiesteekproef. Deze steekproef wil een getrouwe afspiegeling zijn van de populatie van Vlaamse scholen. Hierbij beoogden we een aantal van 120 scholen. Dit aantal garandeert niet alleen een voldoende aantal kinderen die gevolgd zullen worden (een kleine 4000 leerlingen) maar ook een voldoende aantal klassen en scholen om uitspraken te doen met betrekking tot de invloed van kenmerken van die verschillende niveaus.

1.1 Basisprincipes Bij de concrete steekproeftrekking werden de volgende principes gehanteerd: 1. We vertrekken van ‘reële entiteiten’. Dit betekent dat we administratief (op papier)

verschillende scholen die de facto als één school fungeren ook als één reële entiteit beschouwen. Het gaat dan om scholen van hetzelfde schoolbestuur (niet enkel hetzelfde schoolnet, maar ook hetzelfde identificatienummer van schoolbestuur) die gelokaliseerd zijn in dezelfde of aanpalende gebouwen (en dus meestal in een zelfde straat te vinden zijn, met opeenvolgende huisnummers; of op de hoek van twee straten met uitgangen in de twee straten; of in twee evenwijdige straten). Ook het omgekeerde doet zich voor (uitsluitend bij methodescholen): dan vinden we scholen met vestigingsplaatsen die zo ver uit elkaar liggen (andere gemeente of zelfs andere provincie) en/of soms ook een enigszins verschillend pedagogisch project hebben dat ze als aparte entiteiten beschouwd dienen te worden. Alles samen werden op die manier 2251 ‘reële entiteiten’ onderscheiden. Daarvan bestaan er 2113 uit één administratieve eenheid, 97 uit twee scholen (administratieve eenheden) en 14 uit drie scholen. Voor twee methodescholen werd elk van de vier vestigingsplaatsen als een reële entiteit beschouwd, bij één elk van de drie vestigingsplaatsen en bij acht scholen werden de vestigingsplaatsen over twee reële eenheden verdeeld. In sommige gevallen gaat het om scholen waarvan een vestigingsplaats als methodeschool naar buiten treedt en de andere als een ‘gewone school’. Van de 2251 reële eenheden bieden er 122 enkel kleuteronderwijs aan, 148 bieden enkel lager onderwijs.

2. Scholen met een Franstalig regime worden uitgesloten, evenals scholen niet gelegen in

Vlaanderen of het Brussels Gewest. 3. In eerste instantie werd een steekproef getrokken van entiteiten die lager onderwijs

aanbieden. Dit betekent dat zelfstandige kleuterscholen initieel uitgesloten en dan in een tweede stap toegevoegd werden in functie van lagere scholen of basisscholen waarvan ze belangrijke toeleveranciers zijn.

4. De steekproef werd gestratificeerd naar:

• Onderwijsnet. Gemeenschapsonderwijs, Officieel Gesubsidieerd Onderwijs en Vrij Gesubsidieerd Onderwijs.

• Schoolgrootte (totaal aantal leerlingen in de entiteit). Drie categorieën werden onderscheiden: de kleinste 25%, de middelste 50%, de grootste 25%. In concreto gaat het

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs: steekproeftrekking 3

om entiteiten tot en met 200 leerlingen, van 201 tot 360 leerlingen, meer dan 360 leerlingen.

Er werd verder gecontroleerd (maar zonder strikte stratificatie) naar: • Aandeel doelgroepleerlingen (volgens de vroegere OnderwijsVoorrangsBeleid-indicatoren) • Provincie Omdat na de realisatie van de steekproef ook de gegevens beschikbaar waren met betrekking tot de criteria van het nieuwe gelijke-onderwijskansenbeleid (GOK), werd ook voor die criteria de proportionaliteit van de gerealiseerde steekproef nagegaan.

5. We trekken initieel 120 reële entiteiten, maar vullen die aan met:

• toeleverende zelfstandige kleuterscholen waaruit de getrokken scholen een aanzienlijk deel van hun leerlingen eerste leerjaar rekruteren,

• toeleverende basisscholen die een aanzienlijk aantal kleuters leveren aan scholen uit de initiële steekproef,

• toeleverende lagere scholen of basisscholen waarmee een relatief grote uitwisseling van kinderen bestaat (norm ligt op 10 leerlingen L2 tot L6 instroom of 10 leerlingen L1 tot L5 uitstroom) en waarvoor op grond van de beschikbare data vermoed kon worden dat het niet ging om een eenmalige structurele in- of uitstroom ten gevolge van b.v. een fusie of defusie.

6. Indien een school weigerde deel te nemen aan het onderzoek werd die vervangen door een

school die aan dezelfde stratificatiecriteria voldoet. Indien nodig gebeurde ook een tweede vervanging.

1.2 Procedure Uitgaande van de beschreven basisprincipes werd de volgende steekproef vooropgesteld: Tabel 1 Absolute en relatieve frequentie van het aantal reële eenheden in de populatie die lager onderwijs aanbiedt, de verwachte en de geselecteerde aantallen in de steekproef in functie van de stratificatiecriteria schoolnet en schoolgrootte

Kleine entiteiten (< 201 lln.)

Middelgrote entiteiten (201 – 360 lln.)

Grote entiteiten (> 360 lln.)

Totaal

Gemeenschapsonderwijs 153 (7,2%) 8,6 (7,2%)

9 (7,5%)

149 (7,0%) 8,4 (7,0%)

8 (6,7%)

51 (2,4%) 2,9 (2,4%)

3 (2,5%)

353 (16,6%) 19,9 (16,6%)

20 (16,7%)

Officieel Gesubsidieerd 114 (5,4%) 6,4 (5,4%)

6 (5,0%)

252 (11,8%) 14,2 (11,8%)

14 (11,7%)

121 (5,7%) 6,8 (5,7%)

7 (5,8%)

487 (22,9%) 27,4 (22,9%)

27 (22,5%)

Vrij Gesubsidieerd 286 (13,4%) 16,1 (13,4%)

16 (13,3%)

574 (27,0%) 32,4 (27,0%)

33 (27,5%)

429 (20,1%) 24,2 (20,1%)

24 (20,0%)

1289 (60,5%) 72,7 (60,5%)

73 (60,8%)

Totaal 553 (26,0%) 31,2 (26,0%)

31 (25,8%)

975 (45,8%) 55,0 (45,8%)

55 (45,8%)

601 (28,2%) 33,9 (28,2%)

34 (28,3%)

2129 (100%) 120 (100%) 120 (100%)

Per cel: - de absolute en de relatieve frequentie in de populatie; - het verwachte aantal in steekproef (op basis van de populatieverdeling); - het aantal te selecteren scholen (de absolute + relatieve frequentie in de aangeschreven steekproef).

Binnen elk stratum werden scholen naar de bijkomende criteria van aandeel doelgroepleerlingen en provincie gerangschikt. Vervolgens werd per stratum het gewenste aantal scholen geselecteerd volgens een vast interval per stratum.

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs: steekproeftrekking 4

In de loop van maart 2002 werden deze 120 geselecteerde reële entiteiten of 127 administratieve scholen aangeschreven. Elke school ontving een brief met bijhorende informatiebundel (zie bijlage 1). Kort daarna werd de school gebeld en werd een afspraak gemaakt om de school te bezoeken. Van deze 120 eerst aangeschreven reële entiteiten hebben 93 reële entiteiten of 77,5% toegezegd om deel te nemen aan het onderzoek. De 27 weigeraars werden allemaal vervangen en van deze 27 vervangingen gingen 20 scholen akkoord om deel te nemen (74,1%). Van de 7 tweede vervangingen namen 4 scholen deel (57,4%). In totaal werden dus 154 reële entiteiten aangeschreven en nemen er daarvan 117 deel aan het onderzoek. Dit is 97,5% van het beoogde aantal (120) en komt neer op een ‘overall’ respons van 76,0%. Gezien de inspanning die gevraagd worden van de leerkrachten en de scholen en gezien de lange duur van het onderzoek is deze respons zeer hoog te noemen.

1.3 Toevoegingen Aan deze referentiesteekproef van 120 werden nog 16 reële entiteiten toegevoegd omwille van hierboven beschreven redenen (zie 5. onder 1.1 Basisprincipes). Van deze 16 waren er 10 bereid deel te nemen (62,5%). • 4 toeleverende autonome kleuterscholen die kleuters leveren aan een school uit de initiële

steekproef. Deze scholen nemen vanzelfsprekend enkel deel voor één jaar. • 5 toeleverende basisscholen die kleuters leveren aan een school uit de initiële steekproef. Deze

scholen nemen enkel deel met de kleuterafdeling (ev. vestigingsplaats) die kleuters levert aan een school uit de initiële steekproef. Deze scholen nemen dus ook enkel deel voor één jaar.

• 1 toeleverende lagere school die voor de volledige loop van het onderzoek deelneemt omdat er nogal wat uitwisseling is met een school in de steekproef.

1.4 Beschrijving en representativiteit van de gerealiseerde steekproef 1.4.1 Lager onderwijs In wat volgt wordt nagegaan hoe de gerealiseerde steekproef van 117 reële entiteiten zich verhoudt tot de populatie van Vlaamse onderwijsinstellingen (reële eenheden) die lager onderwijs aanbieden (zie tabel 2). Voor wat betreft de twee stratificatiecriteria (schoolnet en schoolgrootte) is de verdeling zeer proportioneel te noemen. De geringe afwijkingen t.a.v. de verdeling in de populatie van reële entiteiten die lager onderwijs aanbieden zijn niet significant. Ook de verdeling naar provincie en aangeboden onderwijsniveau is nagenoeg perfect te noemen. De verdeling naar het percentage OVB-doelgroepleerlingen is bevredigend. Dat er van de categorie “multiculturele scholen” (30 tot 50% doelgroepleerlingen) 5 in de gerealiseerde steekproef voorkomen, daar waar er maar drie werden beoogd, is het gevolg van het feit dat niet om een stratificatievariabele gaat. De afwijking t.a.v. de verdeling in de populatie is hoe dan ook niet significant. Bij controle achteraf naar de nieuwe gelijk-onderwijskansen-criteria blijkt ook hier de verdeling sterk gelijk te lopen met die voor de populatie. Er is een lichte ondervertegenwoordiging van scholen zonder GOK-leerlingen t.v.v. de groep scholen die weinig (ongeveer 20%), vooral Vlaamse kansarme leerlingen tellen. De groep van de ‘klassieke zware concentratiescholen’ (Cluster

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs: steekproeftrekking 5

4; gemiddeld ongeveer 80% kansarme anderstalige leerlingen) is met 4 eenheden ondervertegen-woordigd. Maar ook in dit geval zijn de afwijkingen niet significant. Tabel 2 Absolute en relatieve frequenties van het aantal reële schooleenheden in de populatie met aanbod lager onderwijs en van de beoogde en gerealiseerde steekproef lager onderwijs in functie van stratificatie- en controlevariabelen

POPULATIE BEOOGDE STEEKPROEF

GEREALISEERDE STEEKPROEF

Chi2 p

AANTAL 2129 120 117 SCHOOLNET • vrij gesubsidieerd

• officieel gesubsidieerd • gemeenschapsonderwijs

1289 (60,5%) 487 (22,9%) 353 (16,6%)

73 (60,8%) 27 (22,5%) 20 (16,7%)

71 (60,7%) 26 (22,2%) 20 (17,1%)

0,043 0,979

SCHOOLGROOTTE • < 200 lln. • 201-360 lln. • > 360 lln.

553 (26,0%) 975 (45,8%) 601 (28,2%)

31 (25,8%) 55 (45,8%) 34 (28,3%)

29 (24,8%) 54 (46,2%) 34 (29,1%)

0,107 0,948

PROVINCIE • Antwerpen • Brussel • Limburg • Oost-Vlaanderen • Vlaams-Brabant • West-Vlaanderen

563 (26,4%) 103 (4,8%) 282 (13,2%) 458 (21,5%) 305 (14,3%) 418 (19,6%)

31 (25,8%) 7 (5,8%)

15 (12,5%) 26 (21,7%) 17 (14,2%) 24 (20,0%)

30 (25,6%) 6 (5,1%)

15 (12,8%) 26 (22,2%) 16 (13,7%) 24 (20,5%)

0,183 0,999

NIVEAU • lager • kleuter en lager

148 (7,0%) 1981 (93,0%)

9 (7,5%) 111 (92,5%)

7 (6,0%) 110 (94,0%)

0,180 0,672

DOELGROEPLLN • Geen • Tot 10 % • Tot 30 % • Tot 50 % • Meer dan50 %

1856 (87,2%) 31 (1,5%) 106 (5,0%) 53 (2,5%) 83 (3,9%)

105 (87,5%) 2 (1,7%) 6 (5,0%) 3 (2,5%) 4 (3,3%)

102 (87,2%) 0 (0,0%) 6 (5,1%) 5 (4,3%) 4 (3,4%)

3,464 0,483

GOK – SCHOOLTYPE naar aard en aandeel kansarme leerlingen

• Geen GOK-doelgroeplln. • Gemidd. 20% vooral Vlaamse • Veel louter anderstaligen • 50% ‘matig kansarmen’ • 80% anderstalig kansarm

604 (28,4%) 1065 (50,0%)

78 (3,7%) 283 (13,3%) 99 (4,6%)

34 (28,3%) 60 (50,0%) 4 (3,3%)

16 (13,3%) 6 (5,0%)

28 (23,9%) 64 (54,7%) 5 (4,3%)

16 (13,7%) 4 (3,4%)

1,944 0,746

Zowel voor de combinatie schoolnet * schoolgrootte (Chi2 = 1,328 met p = 0,995 bij vg = 8), als voor de combinatie provincie * grootte (Chi2 = 4,905 met p = 0,998 bij vg=17) en de combinatie net * provincie (Chi2 = 1,182 met p = 1,000 bij vg=17) is de steekproef proportioneel goed verdeeld. Binnen het vrij onderwijs is er een lichte tendens tot oververtegenwoordiging van de grote entiteiten, en binnen het officieel onderwijs tot oververtegenwoordiging van kleine scholen, maar die afwijkingen zijn niet significant. In Limburg zijn zowel de categorie ‘kleine’ als de categorie ‘grote scholen’ iets oververtegenwoordigd zijn ten nadele van de categorie ‘middengrote entiteiten’. Maar globaal zijn ook die afwijkingen niet significant. 1.4.2 Kleuteronderwijs Gezien vertrokken werd van een steekproef die representatief moest zijn voor het lager onderwijs, ligt het niet voor de hand dat de gerealiseerde referentiesteekproef (met inbegrip van kleuters toeleverende kleuter- en basisscholen) ook representatief zou zijn voor het aanbod aan kleuter-onderwijs in Vlaanderen. Bij controle blijkt evenwel voor geen enkele van de criteria statistisch significante afwijkingen voor te komen t.a.v. de verdeling in de populatie (zie tabel 3). T.a.v. schoolnet is de verdeling zeer evenredig met de populatie en dat is ook het geval voor de verdeling naar provincie. Ook de verdeling naar schoolgrootte is geslaagd te noemen, zij het dat er een lichte oververtegenwoordiging vast te stellen valt van de grotere entiteiten. Het aantal zelfstandige kleuterscholen is met 4 (i.p.v. de verwachte 7) iets te beperkt om goed proportioneel te zijn, maar vooral het aantal entiteiten zonder GOK-kleuters valt wat te laag uit, ten voordele van het aantal entiteiten met een gering aantal, vooral Vlaamse kansarme kleuters. Maar ook voor die criteria

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs: steekproeftrekking 6

waarvoor de verdeling in de steekproef wat schever uitvalt, is de afwijking van de verwachte proportionaliteit niet significant. Tabel 3 Absolute en relatieve frequentie van het aantal reële schooleenheden in de populatie met aanbod kleuteronderwijs en van de beoogde en de gerealiseerde steekproef kleuteronderwijs in functie van stratificatie- en controlevariabelen

POPULATIE VERWACHTE FREQUENTIE

GEREALISEERDE STEEKPROEF

Chi2 p

AANTAL 2103 119 119 SCHOOLNET • vrij gesubsidieerd

• officieel gesubsidieerd • gemeenschapsonderwijs

1297 (61,7%) 454 (21,6%) 352 (16,7%)

73 26 20

75 (63,0%) 24 (20,2%) 20 (16,8%)

0,156 0,925

SCHOOLGROOTTE • < 200 lln. • 201-360 lln. • > 360 lln.

582 (27,7%) 943 (44,8%) 578 (27,5%)

33 53 33

30 (25,2%) 53 (44,5%) 36 (30,3%)

0,631 0,729

PROVINCIE • Antwerpen • Brussel • Limburg • Oost-Vlaanderen • Vlaams-Brabant • West-Vlaanderen

529 (25,2%) 102 (4,9%) 288 (13,7%) 461 (21,9%) 321 (15,3%) 402 (19,1%)

30 6 16 26 18 23

29 (24,4%) 6 (5,0%)

16 (13,4%) 26 (21,8%) 17 (14,3%) 25 (21,0%)

0,362 0,996

NIVEAU • kleuter • kleuter en lager

122 (5,8%) 1981 (94,2%)

7 112

4 (3,4%) 115 (96,6%)

1,374 0,241

DOELGROEPLLN • Geen • Tot 10 % • Tot 30 % • Tot 50 % • Meer dan50 %

1834 (87,2%) 31 (1,5%)

104 (4,9%) 53 (2,5%) 81 (3,9%)

104 2 6 3 5

103 (86,6%) 0 (0,0%) 8 (6,7%) 4 (3,4%) 4 (3,4%)

3,104 0,541

GOK – SCHOOLTYPE naar aard en aandeel kansarme leerlingen

• Geen GOK-doelgroeplln. • Gemidd. 20% vooral Vlaamse • Veel louter anderstaligen • 50% ‘matig kansarmen’ • 80% anderstalige kansarmen

637 (30,3%) 1014 (48,2%)

79 (3,8%) 278 (13,2%)

95 (4,5%)

36 57 5 16 5

28 (23,5%) 67 (56,3%) 5 (4,2%)

15 (12,6%) 4 (3,4%)

4,089 0,394

De verdelingen gecombineerd naar net * schoolgrootte (Chi2 = 2,277 met p = 0,971 bij vg = 8), provincie * grootte (Chi2 = 7,035 met p = 0,983 bij vg=17) en net * provincie (Chi2 = 2,082 met p = 1,000 bij vg=17) lopen zeer sterk parallel met de verdeling in de populatie. Er zijn geen significante afwijkingen vast te stellen.

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs: steekproeftrekking 7

2. De oversampling GOK-scholen Het gelijke-onderwijskansenbeleid (GOK) van de Vlaamse Regering heeft als doel de onderwijskansen te verhogen van diverse groepen van leerlingen met een hoger dan gemiddeld risico op schoolachterstand: kinderen in gezinnen die leven van vervangingsinkomen, thuisloze kinderen, kinderen van trekkende bevolking, kinderen van laag opgeleide ouders, anderstalige kinderen. Het longitudinaal schoolloopbanenonderzoek in het basisonderwijs heeft mede als doelstelling de effecten van dit beleid te evalueren. Om daarover verantwoorde uitspraken te kunnen doen, dienen we te beschikken over een voldoende aantal scholen die extra middelen krijgen in kader van het gelijke kansenbeleid. In de referentiesteekproef zijn bepaalde subgroepen van doelgroepleerlingen van het gelijke-onderwijskansenbeleid slechts in beperkte mate vertegenwoordigd, te beperkt om de differentiële effectiviteit van het gelijke-onderwijskansenbeleid ten aanzien van die subgroepen te kunnen nagaan. Daarom wordt een aanvullende steekproef van 30 zogenaamde GOK-scholen (Gelijke OnderwijsKansenbeleid-scholen) getrokken. Concreet wordt een oversampling beoogd van scholen met een groot aandeel van bepaalde subcategorieën van doelgroepleerlingen.

2.1 Basisprincipes Qua vertrekpunt gelden dezelfde basisprincipes als van de referentiesteekproef met uitzondering van punt 4: de stratificatiecriteria. De stratificatiecriteria in de GOK-oversampling zijn de schoolcluster waartoe ze behoren en de provincie. De schoolclusters werden opgebouwd op basis van leerlingclusters waarin de verschillende combinaties van GOK-criteria op basis van latente klassenanalyse werden samengebracht.

2.2 Procedure De volgende werkwijze werd gehanteerd: 1. Er werd nagegaan welke grote clusters van kansarme leerlingen onderscheiden kunnen worden,

vertrekkend van de indicatoren die in het GOK vooropgesteld worden: • thuislozen • trekkende bevolking • leven van vervangingsinkomen • laag opleidingsniveau moeder • niet- Nederlandstalig Via latente klas-analyse werd, vertrekkend van het aantal leerlingen per combinatie van de genoemde criteria, een beperkter aantal clusters van leerlingen gedefinieerd dat de verscheidenheid aan doelgroepleerlingen in voldoende mate dekt.

2. In een tweede stap werden categorieën van scholen onderscheiden binnen de populatie van scholen met GOK-doelgroepleerlingen (gebaseerd op de onderscheiden leerlingenclusters). Deze categorieën worden als basis genomen voor het bepalen van de strata van de oversampling.

3. Er werd vervolgens nagegaan hoeveel scholen van elke categorie (of scholencluster) reeds in de referentiesteekproef voorkomen. Voor elke categorie van GOK-scholen werd een minimum aantal bepaald. De aanvullende steekproef werd zo getrokken dat voor elke categorie dat minimum aantal bereikt wordt. Dit houdt in dat bepaalde GOK-strata oversampled worden.

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs: steekproeftrekking 8

2.2.1 De leerlingenclusters Alle combinaties van criteria samengenomen behoort iets minder dan 30% van de leerlingen tot de doelgroep van het gelijke-onderwijskansenbeleid, verspreid over 1617 voor extra ondersteuning in aanmerking komende scholen (scholen met minstens 10% doelgroepleerlingen). Tabel 4 Verdeling van de GOK-criteria beantwoorden over de 1617 in aanmerking komende scholen

Criterium N lln. %1 N scholen2 Min.3 Max. Gemiddelde SD

Vervangingsinkomen Thuisloos Trekkende bevolking Moeder laag opgeleid Niet-Nederlands Alle combinaties van criteria

36.864 5.182 1.682

100.512 70.631

136.866

7,89 1,11 0,36

21,52 15,12 29,31

1579 1192 448

1617 1555 1617

0 0 0

11 0

17

210 252 88

373 427 439

22,81 3,20 1,04

62,16 43,68 84,64

27,61 7,49 4,20

50,05 60,68 62,33

Totaal (alle lln.) 467.000 1617 37 799 288,81 115,38 1 Percentage leerlingen dat aan criterium beantwoordt t.o.v. totaal aantal leerlingen. Percentages zijn niet optelbaar. 2 Scholen met minimaal 1 leerling die aan het criterium beantwoordt. 3 Min., max., gemiddelde en standaarddeviatie (SD) berekend op alle 1617 scholen.

De vijf criteria leiden tot 32 mogelijke combinaties (25). Ze komen ook allemaal voor, zij het in sterk verschillende mate. Bijlage 2 geeft de frequentieverdeling per combinatie op leerlingniveau. Een eerste aanzet tot reductie van het aantal categorieën met combinaties van criteria werd gedaan door middel van latente klassenanalyse op de 31 combinaties die verschillend zijn van de ‘00000’-combinatie. De meest bevredigende oplossing (hoogste p-waarde in combinatie met laagste BIC-waarde) werd bekomen met een 5-cluster-oplossing. Tabel 5 toont de classificatie van de 31 categorieën. De vijf clusters ogen vrij logisch. 1. Cluster 1 bevat combinaties van ‘thuistaal niet-Nederlands’ met elk van de andere criteria. Op

één na gaat het om combinaties met één enkel ander criterium. Ook de categorie leerlingen die enkel aan het taalcriterium beantwoorden valt onder deze cluster. ‘Thuistaal niet-Nederlands’ is hier dus het hoofdcriterium.

2. Cluster 2 bevat de Nederlandstalige leerlingen voor wie enkel het ‘diploma moeder’-criterium geldt, eventueel in combinatie met de criteria ‘trekkende bevolking’ of ‘thuisloos’. Geen van hen leeft van vervangingsinkomens. Een laag-opgeleide moeder hebben is hier het hoofdcriterium.

3. Cluster 3 bevat zo goed als alle categorieën waarin de combinatie ‘taal niet-Nederlands & vervangingsinkomen’ voorkomt. Alleen de zuivere combinatie ‘taal niet-Nederlands & vervangingsinkomen’ zonder bijkomende criteria valt er niet onder. Die valt onder cluster 1. Twee kleinere categorieën waarin wel het taalcriterium maar niet het vervangingsinkomen voorkomt, vallen ook onder deze cluster. Het hoofdkenmerk van deze cluster is evenwel de groepering van anderstalige leerlingen van wie het gezin van een vervangingsinkomen leeft.

4. Cluster 4 omvat zo goed als alle combinaties van het criterium ‘vervangingsinkomen’ voor zover het taalcriterium er niet in voorkomt. Deze cluster groepeert dus in principe alle Nederlandstalige leerlingen van wie het gezin van een vervangingsinkomen leeft.

5. De categorieën die onder cluster 5 vallen hebben als gemeenschappelijk kenmerk dat ze combinaties vormen met de criteria ‘trekkende bevolking’ of ‘thuisloos’.

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs: steekproeftrekking 9

Tabel 5 Resultaten van latente klassenanalyse op totale groep lln – ‘00000’-lln. (N = 467000 – 330134 = 136866) Cluster 1 Cluster 2 Cluster 3 Cluster 4 Cluster 5 Frequentie Pct. op

467.000 1. Taal 21325 4,566 2. Taal+dipl 26693 5,716 3. Taal+trek 103 ,022 4. Taal+thuisl 328 ,070 5. Taal+dipl+thuisl 609 ,130 6. Taal+vvi 4812 1,030

7. Dipl 47643 10,20 8. Dipl + trek 293 ,063 9. Dipl + thuisl 876 ,188

10. Taal+dipl+trek 155 ,033 11. Taal+dipl+trek+thuis 28 ,006 12. Taal+vvi+dipl 15412 3,300 13. Taal+vvi+trek 39 ,008 14. Taal+vvi+dipl+trek 437 ,094 15. Taal+vvi+thuis 147 ,031 16. Taal+vvi+thuis+dipl 449 ,096 17. Taal+vvi+thuis+trek 31 ,007 18. Taal+vvi+thuis+trek+dipl 43 ,009 19. VVI 7245 1,551 20. VVI+dipl 7096 1,519 21. VVI+trek 58 ,012 22. VVI+dipl+trek 78 ,017 23. VVI+thuis 349 ,075 24. VVI+thuis+dipl 653 ,140 25. VVI+thuis+dipl+trek 15 ,003 26. Trek 295 ,063 27. Thuis 1547 ,331 28. Trek+thuis 35 ,007 29. Trek+thuis+taal 20 ,004 30. Trek+thuis+dipl 32 ,007 31. Trek+thuis+vvi 20 ,004 N 53.870 48.812 16.741 15.494 1.949 136.866 Perc. 11,535 10,452 3,585 3,318 0,417 29,307 Hoewel de clusters inhoudelijk goed interpreteerbaar blijken, voldoet de classificatie van de combinaties toch niet perfect aan de inhoudelijke definitie die van de clusters gegeven kan worden. We stellen daarom enkele beperkte wijzigingen van de classificatie voor (zie tabel 6). • De categorie ‘taal niet-Nederlands’ zonder enige combinatie met andere criteria brengen we in

een aparte cluster onder (cluster 1a). Twee overwegingen liggen hieraan ten grondslag: o De grote omvang van de categorie (21.325 leerlingen) o De beleidsbepaling dat leerlingen voor wie enkel het taalcriterium geldt niet mee geteld

worden voor de toekenning van extra ondersteuning. Scholen die veel van dit soort leerlingen zouden tellen maar nauwelijks andere krijgen geen of weinig extra ondersteuning en vormen als zodanig ook geen voorwerp van het GOK-beleid. Bij de steekproeftrekking moet hier ook rekening gehouden mee worden.

• De categorie ‘taal niet-Nederlands + vervangingsinkomen’ wordt onder cluster 3 geplaatst. Zodoende omvat cluster 3 alle anderstaligen die van een vervangingsinkomen leven.

• Omgekeerd verhuizen de categorieën 10 (taal + diploma moeder + trekkende bevolking) en 11 (taal + diploma moeder + trekkende bevolking + thuisloos) naar cluster 1. Zodoende bevat cluster 3 enkel combinaties waarin minstens de criteria ‘taal’ en ‘vervangingsinkomen’ samen voorkomen. Cluster 1 wordt dan meer de groepering van anderstalige leerlingen van wie het gezin NIET van een vervangingsinkomen leeft.

• Categorie 31 (vervangingsinkomen + trekkende bevolking + thuisloos) verhuist naar cluster 4 waar ook al de combinaties ‘vervangingsinkomen + trekkende bevolking’ en ‘vervangingsinkomen + thuisloos’ in voorkwamen. Cluster 4 bevat zodoende alle combinaties met vervangingsinkomen zonder het taalcriterium.

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs: steekproeftrekking 10

• Resten nog de kleine categorieën 29 en 30 die naar cluster 1 resp. 2 kunnen verhuizen waar ze onder de hoofdkenmerken ‘taal’ resp. ‘diploma’ vallen en waardoor cluster 5 een zuivere cluster wordt van thuisloze en/of trekkende kinderen zonder combinatie met andere criteria.

Tabel 6 Voorgestelde classificatie van combinaties van GOK-criteria op leerlingniveau Cluster 1a en 1b Cluster 2 Cluster 3 Cluster 4 Cluster 5 Frequentie Pct.

op 467.000 1. Taal 21325 4,566 2. Taal+dipl 26693 5,716 3. Taal+trek 103 ,022 4. Taal+thuisl 328 ,070 5. Taal+dipl+thuisl 609 ,13010. Taal+dipl+trek 155 ,03329. Taal+trek+thuis 20 ,00411. Taal+dipl+trek+thuis 28 ,006 7. Dipl 47643 10,20 8. Dipl + trek 293 ,063 9. Dipl + thuisl 876 ,188 30. Dipl + trek+ thuisl 32 ,007

6. Taal+vvi 4812 1,030 12. Taal+vvi+dipl 15412 3,300 13. Taal+vvi+trek 39 ,008 14. Taal+vvi+dipl+trek 437 ,094 15. Taal+vvi+thuis 147 ,031 16. Taal+vvi+thuis+dipl 449 ,096 17. Taal+vvi+thuis+trek 31 ,007 18. Taal+vvi+thuis+trek+dipl 43 ,009 19. VVI 7245 1,551 20. VVI+dipl 7096 1,519 21. VVI+trek 58 ,012 22. VVI+dipl+trek 78 ,017 23. VVI+thuis 349 ,075 24. VVI+thuis+dipl 653 ,140 25. VVI+thuis+dipl+trek 15 ,003 31. VVI+trek+thuis 20 ,004 26. Trek 295 ,063 27. Thuis 1547 ,331 28. Trek+thuis 35 ,007N 21.325 27.936 48.844 21.370 15.514 1.877 136.866pct 4,506 5,982 10,459 4,576 3,322 0,402 29,307 Tabellen 5 en 6 laten zien dat het al dan niet leven van een vervangingsinkomen en het al dan niet anderstalig zijn de hoofddimensies vormen in de clustering van leerlingen. De verdeling van de leerlingen basisonderwijs over de onderscheiden clusters en de spreiding daarvoor over de 1617 scholen vindt men in tabel 7. Tabel 7 GOK-leerlingen naar clusters en spreiding over scholen (N scholen = 1617) Min. aantal

lln. in school Max. aantal

lln. in school Totaal aantal

lln alle scholen gemiddeld aantal

lln. per school Std. Dev.

Niet doelgroeplln. Cluster 1a (taal) Cluster 1b (taal & andere) Cluster 2 (diploma &) Cluster 3 (taal + vvi &) Cluster 4 (Nltalige vvi &) Cluster 5 (trekkers & thuisloos)

0 0 0 0 0 0 0

710 286 372 178 210 61 25

330134 (70,7%) 21325 (4,6%) 27936 (6,0%)

48844 (10,5%) 21370 (4,6%) 15514 (3,3%) 1877 (0,4%)

204,16 13,19 17,28 30,21 13,22 9,59 1,16

113,85 22,26 29,38 19,17 24,55 8,49 2,02

Alle leerlingen BaO 37 799 467000 288,81 115,38

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs: steekproeftrekking 11

2.2.2 De schoolclusters De volgende stap bestaat erin de scholen te clusteren naar hun aandeel leerlingen in elk van de clusters GOK-doelgroepleerlingen om op basis daarvan binnen de populatie scholen GOK-strata te bepalen. Voor de clustering van scholen werd de K-clustering-techniek gebruikt met het percentage leerlingen in elk van de leerlingclusters als indicatoren. Oplossingen met 2 tot 8 scholenclusters werden vergeleken op hun onderscheidend vermogen. De oplossing met 4 scholenclusters bleek het duidelijkste onderscheid in ‘types’ van scholen op te leveren. In tabel 8 vindt men per scholencluster het aantal scholen en het gemiddelde percentage leerlingen in elk van de leerlingclusters. Tabel 8 Gemiddeld percentage leerlingen in elk van de leerlingclusters per scholencluster (N scholen = 1617) Scholencluster 1 2 3 4 Gemidd. pct. louter anderstaligen Gemidd. pct. niet-VVI, anderstaligen & … Gemidd. pct. niet-VVI, Nederlandstalig &… Gemidd. pct. VVI, anderstalig, & … Gemidd. pct. VVI, Nederlandstalig, & … Gemidd. pct. trekkers en thuislozen

2,29 2,04 10,30 1,55 2,75 0,43

36,81 16,84 3,51 8,33 1,31 0,13

5,51 10,19 16,92 7,61 7,61 0,84

9,09 37,09 4,56 35,01 3,72 0,18

Gemidd. totaal pct. GOK-doelgroeplln. 19,36 66,93 48,68 89,65 Aantal scholen 1125 85 301 106 1. Scholencluster 1 telt het grootste aantal scholen (1125 op 1617, d.i. 69,6%). Het zijn scholen

met relatief weinig GOK-doelgroepleerlingen (gemiddeld 19,36 % van hun leerlingen), waarvan de meeste Vlaamse, Nederlandstalige kinderen zijn, met een moeder met een laag opleidings-niveau, maar niet levend van een vervangingsinkomen.

2. Scholencluster 2 is met 85 scholen de kleinste cluster. Gemiddeld twee op drie leerlingen zijn er GOK-doelgroepleerlingen, vooral anderstaligen waarvan de meeste behalve hun anderstaligheid aan geen enkel ander GOK-criterium beantwoorden. In tweede orde gaat het om anderstaligen die wel nog aan andere criteria beantwoorden, maar niet van een vervangingsinkomen leven.

3. Scholencluster 3 telt 301 scholen met gemiddeld iets minder dan 50% GOK-doelgroepleerlingen, waarvan de helft autochtone kansarmen: vooral Vlaamse kinderen waarvan de moeder laag opgeleid is maar ook een relatief hoog percentage Vlaamse kinderen uit gezinnen die van een vervangingsinkomen leven.

4. Scholencluster 4 lijkt vooral de ‘klassieke’ concentratiescholen te groeperen. Ze tellen gemiddeld bijna 90% GOK-doelgroepleerlingen, vooral kansarme allochtonen (anderstaligen), waarvan de helft van een vervangingsinkomen blijkt te leven.

2.2.3 Verdeling schoolclusters binnen de referentiesteekproef en de oversampling Omdat de referentiesteekproef op basis van reële entiteiten is getrokken, werd ook de typering naar schoolcluster op het niveau van de reële entiteit gebracht. Voor reële entiteiten met meer dan één administratieve eenheid school werd daartoe het patroon van de percentages leerlingen in elk van de leerlingclusters vergeleken met het patroon dat men in tabel 8 gepresenteerd vindt. (Er werd niet alleen rekening gehouden met de gemiddelde percentages, maar ook met de minima en maxima). In tabel 9 vindt men de verdeling van de populatie Vlaamse basisscholen (reële entiteiten) met respectievelijk aanbod KO en LO en van de referentiesteekproeven KO en LO over de schoolclusters.

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs: steekproeftrekking 12

Tabel 9 Absolute en relatieve frequentie reële schooleenheden per schoolcluster in de populatie en in de referentiesteekproeven Populatie aanbod KO Referentiesteekproef KO Populatie aanbod LO Referentiesteekproef LO • schoolcluster 0 • schoolcluster 1 • schoolcluster 2 • schoolcluster 3 • schoolcluster 4

637 (30,3%) 1014 (48,2%)

79 (3,8%) 278 (13,2%) 95 (4,5%)

28 (23,5%) 67 (56,3%) 5 (4,2%)

15 (12,6%) 4 (3,4%)

604 (28,4%) 1065 (50,0%)

78 (3,7%) 283 (13,3%) 99 (4,6%)

28 (23,9%) 64 (54,7%) 5 (4,3%)

16 (13,7%) 4 (3,4%)

Totaal 2103 119 2129 117 Ongeveer drie op tien reële entiteiten komen niet in aanmerking voor extra lestijden in het kader van het gelijke-onderwijskansenbeleid wegens minder dan 10% GOK-doelgroepleerlingen (scholencluster 0). Die groep is in de referentiesteekproef iets ondervertegenwoordigd. Iets minder dan de helft van de reële entiteiten behoort tot de cluster van de scholen met gemiddeld een eerder beperkt aantal GOK-doelgroepleerlingen waarin de autochtone, Nederlandstalige kansarmen die niet van een vervangingsinkomen leven de boventoon voeren (cluster 1). Die categorie is in de referentiesteekproef iets oververtegenwoordigd. 79 reële entiteiten behoren tot cluster 2, de groep met een relatief hoog aandeel anderstaligen die behalve hun anderstaligheid aan geen enkel ander kansarmoede-criterium beantwoorden. Die cluster is met 5 scholen goed proportioneel vertegenwoordigd in de referentiesteekproef. Dat is ook het geval voor cluster 3, de groep scholen met een relatief hoog aandeel Vlaamse autochtone kansarme leerlingen. Lichtjes ondervertegenwoordigd is ook cluster 4, de groep scholen met een hoog aandeel anderstalige kansarme leerlingen. Globaal genomen is de vertegenwoordiging van de clusters in de referentiesteekproeven KO en LO goed proportioneel met de verdeling in de populatie. De chi-kwadraat-toetsen zijn voor KO noch voor LO significant (p > 0,39 resp. p > 0,70). Wat uit de verdeling naar scholenclusters niet zo duidelijk naar voor komt is hoe het gesteld is met de kleinste GOK-doelgroepen: de thuisloze kinderen en de kinderen van trekkende bevolking. Omdat we niet over gegevens beschikken van scholen met minder dan 10% GOK-doelgroepkinderen, hebben we natuurlijk geen echt volledig beeld van het aantal kinderen in het Vlaamse basisonderwijs uit gezinnen die leven van een vervangingsinkomen, het aantal thuisloze kinderen, het aantal kinderen van trekkende bevolking, enz. Maar als we daarvan abstractie maken, dan kunnen we stellen dat – naargelang van het criterium – de scholen in de referentiesteekproef 5,5 tot 6,8% van de betreffende categorie in de Vlaamse leerlingenpopulatie zal tellen. Voor kinderen van trekkende bevolking gaat het om 92 individuen, voor thuisloze kinderen om 289. Let wel, dat zijn de aantallen in de totale schoolbevolking van de betrokken scholen. Gezien in de referentiesteekproef slechts één leeftijdscohorte opgenomen is, moeten we die aantallen nog eens delen door 9 tot 10. We kunnen dus verwachten dat de referentiesteekproef zal tellen: • 251 kinderen uit gezinnen levend van een vervangingsinkomen • 29 thuisloze kinderen • 9 kinderen van trekkende bevolking • 629 kinderen van laag opgeleide moeders • 469 anderstaligen Deze getallen zijn niet optelbaar omdat deze categorieën in combinatie met elkaar voorkomen. In eerste instantie werd voor de oversampling uitgegaan van de scholenclusters. In tweede instantie werd nagekeken of eventueel correcties nodig waren om van alle categorieën leerlingen voldoende aantallen te hebben. Gezien op het moment van de trekking van de GOK-steekproef de trekking van de referentiesteekproef nog bezig was, werd hiervoor van de beoogde steekproef uitgegaan. Vooral

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs: steekproeftrekking 13

scholenclusters 2, 4 en 3 bleken in de beoogde referentiesteekproef slechts beperkt aanwezig te zijn met resp. 5, 7 en 15 scholen. Beoogd werd die aantallen aan te vullen zo dat het er van elke categorie even veel werden: Tabel 10 Overzicht van de beoogde oversampling voor GOK-scholenclusters 2, 3 en 4 (reële schooleenheden met aanbod LO)

Beoogde referentie-steekproef (aanbod LO)

Beoogde oversampling Totaal

schoolcluster 2 schoolcluster 3 schoolcluster 4

5 15 7

13 3 11

18 18 18

Totaal 27 27 54 Concreet werd dus beslist om scholen van clusters 2, 3 en 4 te oversamplen. Voor cluster 1 was dit niet nodig omdat daarvan al voldoende scholen in de referentiesteekproef aanwezig zijn. Om voor de drie vermelde clusters tot een totaal aantal van telkens 18 scholen te komen dienden nog 13 scholen van cluster 2 getrokken te worden, 3 scholen van cluster 3 en 11 scholen van cluster 4; gelijk verspreid over de provincies. In totaal komt dit neer op een bijkomende steekproef van 27 scholen. Qua vertrekpunt voor de selectie van scholen voor deze oversampling gelden dezelfde basisprincipes als bij de referentiesteekproef met uitzondering van punt 4: de stratificatiecriteria. De stratificatiecriteria in de GOK-oversampling zijn de schoolcluster waartoe ze behoren en een paritaire verdeling (indien mogelijk) per provincie. In deze steekproef en in de referentiesteekproef bleek het aantal thuisloze kinderen en kinderen van de trekkende bevolking heel erg beperkt. Dit omdat het totaal aantal in de totale schoolbevolking ook zeer miniem is. Om toch uitspraken te kunnen doen over die leerlingen werden heel gericht 6 scholen getrokken die relatief hoge aantallen van die kinderen tellen, 3 scholen met veel kinderen van de trekkende bevolking en 3 scholen met veel thuisloze kinderen. Alles samen komt dit dus neer op een bijkomende steekproef van 33 reële entiteiten (27 + 6) die in aanmerking komen voor extra middelen in kader van het gelijke-onderwijskansenbeleid. Van die 33 initieel aangeschreven reële entiteiten zegden 19 scholen toe (57,6%). Van de 14 scholen die weigerden werden 13 scholen vervangen. Er werd beslist om de weigerende school met veel thuisloze kinderen niet te vervangen omdat bleek dat het onmogelijk was om die kinderen gedurende een langere periode (meerdere jaren) te volgen. Van die 13 vervangende scholen zegden 5 scholen toe (38,5%). Voor de 8 weigeraars konden opnieuw 5 vervangingen worden doorgevoerd. Daarvan deden er 4 mee (80%). In totaal komen we zo aan 28 scholen. Dit is 84,8% van het beoogde aantal van 33 reële entiteiten. De ‘overall’-respons ligt bij deze groep scholen wel aanzienlijk lager dan in de referentiesteekproef: 28/51 = 54,9%. Dit wordt verder verkend in het non-respons onderzoek.

2.3 Toevoegingen In totaal werden nog 2 toeleverende autonome kleuterscholen toegevoegd die kleuters leveren aan een school uit de GOK-steekproef. Deze scholen nemen vanzelfsprekend enkel gedurende één jaar deel.

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs: steekproeftrekking 14

2.4 Beschrijving en representativiteit van de gerealiseerde steekproef 2.4.1 Lager onderwijs Tabel 11 geeft een overzicht van de gerealiseerde GOK-oversampling per scholencluster voor die reële eenheden die lager onderwijs aanbieden. Net als voor de referentiesteekproef gebeurde de trekking immers initieel bij reële eenheden die lager onderwijs aanbieden. Omdat naderhand ook in de parallel getrokken oversampling van methodescholen reële eenheden behorende tot scholen-cluster 3 bleken te zitten, wordt voor een goed overzicht ook die oversampling in de tabel betrokken. Tabel 11 Situering van de gerealiseerde GOK-oversampling binnen het geheel van de steekproeven (reële schooleenheden met Lager Onderwijs) Gerealiseerde referentie-

steekproef (aanbod LO, zonder toevoegingen)

Gerealiseerde GOK- oversampling

Gerealiseerde oversampling methodescholen Totaal

schoolcluster 0 schoolcluster 1 schoolcluster 2 schoolcluster 3 schoolcluster 4

28 64 5 16 4

0 1 13 5 9

11 8 0 6 0

39 73 18 27 13

Totaal 117 28 25 170 Voor scholencluster 2 werd het beoogde aantal van 18 reële schooleenheden net gehaald. Voor scholencluster 3 werd het beoogde aantal van 18 ruim overschreden. Van de 27 reële eenheden in de algehele steekproef behorend tot de categorie van de cluster 3-scholen, komen 6 voor rekening van de oversampling methodescholen. Voor de referentiesteekproef en de GOK-oversampling samen gaat het om 21 reële eenheden. In de gerealiseerde referentiesteekproef bleek door het aanspreken van de reservesteekproef één cluster 3-school meer te zitten dan verwacht. Dat er bij de GOK-oversampling vijf cluster 3-scholen terecht kwamen in plaats van de verwachte drie, heeft te maken met de extra trekking van reële schooleenheden met relatief veel thuisloze kinderen of kinderen behorende tot de trekkende bevolking. Twee van die eenheden behoren ook tot cluster 3. Eén andere behoort tot cluster 4 en één tot cluster 1. Dat laatste is meteen ook de reden waarom in de GOK-oversampling toch een cluster 1-school terechtkwam, hoewel het dus niet de bedoeling was uit die groep te oversamplen. Voor wat scholencluster 4 betreft, de groep van de “klassieke concen-tratiescholen”, werd het beoogde aantal van 18 niet gehaald. Dat komt enerzijds omdat van die categorie uiteindelijk slechts negen scholen in de GOK-oversampling terechtkwamen, in plaats van de beoogde elf, maar anderzijds omdat in de gerealiseerde referentiesteekproef uiteindelijk slechts vier cluster 4-scholen terecht kwamen, in plaats van de verwachte zeven. Vooral de “klassieke concentratiescholen” bleken dus moeilijk te bewegen te zijn tot deelname aan het onderzoek. In tabel 12 vindt men een overzicht van de verdeling binnen elke cluster naar schoolnet, schoolgrootte, provincie en onderwijsaanbod. Wat de gerealiseerde steekproef betreft, werden hierin alle scholen opgenomen uit de referentiesteekproef en de GOK-oversampling samen, niet enkel die uit de aanvullende steekproef. De bedoeling was immers te komen tot 3 x 18 scholen voor de clusters 2, 3 en 4, rekening houdend met wat reeds aanwezig was in de referentiesteekproef.

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs: steekproeftrekking 15

Tabel 12 Absolute en relatieve frequentie van het aantal scholen in de populatie en het geheel van de gerealiseerde referentiesteek-proef en GOK-oversampling in functie van schoolnet, schoolgrootte, provincie en onderwijsniveau voor de verschillende GOK-clusters voor scholen met aanbod lager onderwijs

POPULATIE VERWACHTE FREQUENTIE

GEREALISEERDE STEEKPROEF

Chi2 p

CLUSTER 1 AANTAL 1065 65 65 SCHOOLNET • vrij gesubsidieerd

• officieel gesubsidieerd • gemeenschapsonderwijs

687 (64,5%) 246 (23,1%) 132 (12,4%)

41,9 15,0 8,1

41 (63,1%) 15 (23,1%) 9 (13,8%)

0,140 0,933

SCHOOLGROOTTE • < 200 lln. • 201-360 lln. • > 360 lln.

162 (15,2%) 544 (51,1%) 359 (33,7%)

9,9 33,2 21,9

8 (12,3%) 35 (53,8%) 22 (33,8%)

0,488 0,784

PROVINCIE • Antwerpen • Brussel • Limburg • Oost-Vlaanderen • Vlaams-Brabant • West-Vlaanderen

282 (26,5%) 5 (0,5%)

153 (14,4%) 258 (24,2%) 130 (12,2%) 237 (22,3%)

17,2 0,3 9,3 15,7 7,9 14,5

19 (29,2%) 0 (0,0%)

8 (12,3%) 16 (24,6%) 8 (12,3%) 14 (21,5%)

0,748 0,980

NIVEAU • lager • kleuter en lager

77 (7,2%) 988 (92,8%)

4,7 60,3

4 (6,2%) 61 (93,8%)

0,120 0,730

CLUSTER 2 AANTAL 78 18 18 SCHOOLNET • vrij gesubsidieerd

• officieel gesubsidieerd • gemeenschapsonderwijs

39 (50,0%) 20 (25,6%) 19 (24,4%)

9,0 4,6 4,4

9 (50,0%) 4 (22,2%) 5 (27,8%)

0,219 0,896

SCHOOLGROOTTE • < 200 lln. • 201-360 lln. • > 360 lln.

35 (44,9%) 36 (46,2%) 7 (9,0%)

8,1 8,3 1,6

8 (44,4%) 7 (38,9%) 3 (16,7%)

1,811 0,404

PROVINCIE • Antwerpen • Brussel • Limburg • Oost-Vlaanderen • Vlaams-Brabant • West-Vlaanderen

8 (10,3%) 56 (71,8%) 1 (1,3%) 0 (0,0%)

12 (15,4%) 1 (1,3%)

1,8 12,9 0,2 0,0 2,8 0,2

5 (27,8%) 8 (44,4%) 0 (0,0%) 0 (0,0%)

5 (27,8%) 0 (0,0%)

12,378 0,015

NIVEAU • lager • kleuter en lager

1 (1,3%) 77 (98,7%)

0,2 17,8

0 (0,0%) 18 (100%)

0,304 0,581

CLUSTER 3 AANTAL 283 21 21 SCHOOLNET • vrij gesubsidieerd

• officieel gesubsidieerd • gemeenschapsonderwijs

88 (31,1%) 59 (20,8%) 136 (48,1%)

6,5 4,4 10,1

6 (28,6%) 4 (19,0%) 11 (52,4%)

0,170 0,919

SCHOOLGROOTTE • < 200 lln. • 201-360 lln. • > 360 lln.

94 (33,2%) 130 (45,9%) 59 (20,8%)

7,0 9,6 4,4

8 (38,1%) 9 (42,9%) 4 (19,0%)

0,245 0,885

PROVINCIE • Antwerpen • Brussel • Limburg • Oost-Vlaanderen • Vlaams-Brabant • West-Vlaanderen

93 (32,9%) 2 (0,7%)

55 (19,4%) 64 (22,6%) 18 (6,4%)

51 (18,0%)

6,9 0,1 4,1 4,7 1,3 3,8

4 (19,0%) 1 (4,8%)

3 (14,3%) 8 (38,1%) 0 (0,0%)

5 (23,8%)

11,173 0,048

NIVEAU • lager • kleuter en lager

11 (3,9%) 272 (96,1%)

1,0 20,0

1 (4,8%) 20 (95,2%)

0,046 0,829

CLUSTER 4 AANTAL 99 13 13 SCHOOLNET • vrij gesubsidieerd

• officieel gesubsidieerd • gemeenschapsonderwijs

39 (39,4%) 37 (37,4%) 23 (23,2%)

5,1 4,9 3,0

6 (46,2%) 3 (23,1%) 4 (30,8%)

1,358 0,507

SCHOOLGROOTTE • < 200 lln. • 201-360 lln. • > 360 lln.

28 (28,3%) 57 (57,6%) 14 (14,1%)

3,7 7,5 1,8

2 (15,4%) 8 (61,5%) 3 (23,1%)

1,766 0,414

PROVINCIE • Antwerpen • Brussel • Limburg • Oost-Vlaanderen • Vlaams-Brabant • West-Vlaanderen

39 (39,4%) 26 (26,3%) 17 (17,2%) 11 (11,1%) 2 (2,0%) 4 (4,0%)

5,1 3,4 2,2 1,4 0,3 0,5

4 (30,8%) 2 (15,4%) 5 (38,5%) 2 (15,4%) 0 (0,0%) 0 (0,0%)

6,060 0,300

NIVEAU • lager • kleuter en lager

7 (7,1%) 92 (92,9%)

0,9 12,1

1 (7,7%) 12 (92,3%)

0,009 0,925

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs: steekproeftrekking 16

Binnen de clusters is de verdeling naar schoolgrootte, onderwijsnet, provincie en onderwijsaanbod vrij evenredig met de verdeling binnen de populatie. Op de verdeling over de provincies binnen clusters 2 en 3 na, is er geen enkele significante afwijking. Dat is dus wel het geval voor de verdeling over de provincies voor cluster 2 omdat daar doelbewust gestreefd werd naar een eerder paritaire dan proportionele verdeling over de provincies. Bij een proportionele verdeling zouden we bijna uitsluitend scholen uit Brussel hebben moeten rekruteren. Dat zou wegens de relatief grotere non-respons binnen het Brusselse niet alleen tot meer moeilijkheden in het bereiken van het vooropgestelde aantal geleid hebben, het zou ook de bruikbaarheid van de oversampling voor analyses bemoeilijkt hebben wegens de dan wel zeer kleine aantallen voor Antwerpen en Vlaams-Brabant. Een opsplitsing naar provincie zou hier wel eens relevant kunnen zijn omdat vermoed kan worden dat de “louter anderstaligen” in Antwerpen “anders” zijn dan die in Brussel. De vrij onproportionele verdeling naar provincie binnen cluster 3 (significant afwijkend) houdt verband met de aanwezigheid van scholen met relatief veel thuisloze leerlingen en leerlingen uit de trekkende bevolking in Oost-Vlaanderen. Betrekken we ook de cluster 1- en cluster 3-scholen uit de methodescholensteekproef in deze analyses, dan blijken voor cluster 1 de verdelingen in de steekproef iets meer van de verdelingen in de populatie af te wijken, evenwel zonder dat die afwijkingen significant worden. Voor cluster 3 geldt een gelijkaardige vaststelling. De afwijking van de verdeling over de provincies wordt nog sterker (Chi2 = 13,351 met p < 0,02 bij vg = 5). Meer details vindt men in bijlage 3. 2.4.2 Kleuteronderwijs Op kleuterniveau liggen de verhoudingen tussen de clusters ietsje anders dan voor het lager onderwijs omwille van de 2 toeleverende autonome kleuterscholen die toegevoegd werden aan de GOK-steekproef (zie 2.3 Toevoegingen). Tabel 13 geeft een overzicht. De verdeling over onderwijsnet, schoolgrootte, provincie en onderwijsaanbod loopt erg parallel met wat voor de reële eenheden met aanbod lager onderwijs kon worden vastgesteld. Net als voor de reële eenheden met aanbod lager onderwijs is de verdeling van de cluster 2-scholen over de provincies significant afwijkend van de verdeling binnen de populatie (Chi2 = 11,878 met p < 0,05 bij vg = 5), wegens het hoger vermelde nastreven van een pariteit tussen het Brussels Gewest en de provincies Antwerpen en Vlaams Brabant. Verschillend met het lager onderwijs is dat voor de cluster 3-scholen de verdeling over de provincies niet meer significant afwijkt van de verdeling binnen de populatie (Chi2 = 4,258 met p > 0,5 bij vg = 5); daarentegen is binnen cluster 3 nu wel het aandeel zelfstandige kleuterscholen significant groter dan verwacht (Chi2 = 5,437 met p < 0,02 bij vg = 1). In de cluster 3-groep komen 2 zelfstandige kleuterscholen voor, terwijl de verwachte frequentie 0,5 bedraagt. Voor alle overige verdelingen zijn de Chi-kwadraat-waarden niet significant (p > 0,40). Tabel 13 Overzicht van de gerealiseerde GOK-oversampling: reële schooleenheden met aanbod kleuteronderwijs

Gerealiseerde referentiesteekproef

(aanbod KO)

Gerealiseerde GOK- Oversampling (aanbod KO)

Gerealiseerde oversampling

methodescholen Totaal

schoolcluster 0 schoolcluster 1 schoolcluster 2 schoolcluster 3 schoolcluster 4

28 67 5 15 4

1 13 7 8

11 8

6

39 76 18 28 12

Totaal 119 29 25 173

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs: steekproeftrekking 17

3. De oversampling methodescholen Vanuit de stuurgroep werd gevraagd om voldoende diversiteit inzake pedagogische visie (project) in de onderzoeksgroep van scholen te hebben. Aan de basis van die interesse ligt de vraag of verschillen in pedagogische visie of in project tussen scholen een effect hebben op de loopbanen en ontwikkeling van kinderen. In de referentiesteekproef zitten slechts twee methodescholen. Daarom werd beslist om ook het aantal methodescholen te oversamplen en een bijkomende steekproef van 25 methodescholen te trekken. Zodoende creëren we voldoende variatie in de pedagogische visie van scholen.

3.1 Basisprincipes Op basis van gegevens van het Departement Onderwijs en van de koepels werd een overzicht van de methodescholen per vestigingsplaats verkregen. Net als bij de referentiesteekproef werken we met reële entiteiten. Waar bij de referentiesteekproef het werken met reële entiteiten betekent dat sommige administratief aparte scholen op basis van ligging en schoolbestuur samengenomen werden, houdt in het geval van methodescholen het werken met reële entiteiten zoals gezegd eerder het omgekeerde in. Voor sommige methodescholen geldt dat wat officieel één school met verschillende vestigingsplaatsen is, in werkelijkheid verschillende reële entiteiten zijn, ver van elkaar gelegen (andere gemeenten) en soms met een naar eigen zeggen verschillend pedagogisch project. Enkel de vestigingsplaatsen die werkelijk konden gezien worden als samen een reële entiteit vormend, werden voor de selectie samengevoegd. Soms volgt ook slechts één vestigingsplaats van een school methode-onderwijs. Dan werd enkel die vestigingsplaats opgenomen. Dat leidde tot een populatie van 80 reële entiteiten als volgt verdeeld over koepels en methodes: Tabel 14 Aantallen methodescholen in Vlaanderen naar koepel en methode

GO1 FRSV2 FOPEM3 OVSG4 TOTAAL Freinet Leefschool Steiner Ervaringsgericht Projectscholen Jenaplan

15 23 0 0 0 1

0 0 16 0 0 0

9 0 0 5 1 0

10 0 0 0 0 0

34 23 16 5 1 1

TOTAAL 39 16 15 10 80 1 GO = GemeenschapsOnderwijs 2 FRSV = Federatie van Rudolf Steinerscholen in Vlaanderen 3 FOPEM = Federatie van Onafhankelijke Pluralistische Emancipatorische Methodescholen 4 OVSG = Onderwijssecretariaat voor Steden en Gemeenten van de Vlaamse Gemeenschap

In de referentiesteekproef zitten slechts twee methodescholen (één Freinetschool van het Gemeenschapsonderwijs en één Freinetschool van het OVSG). Om aan een voldoende aantal te komen werden beslist om nog 25 bijkomende methodescholen op te nemen. Bij de selectie van de scholen voor die bijkomende steekproef van methodescholen gelden dezelfde basisprincipes als van de referentiesteekproef met uitzondering van punt 4: de stratificatiecriteria.

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs: steekproeftrekking 18

3.2 Procedure Om voor de aanvullende steekproef “methodescholen” tot werkbare aantallen te komen met behoud van de reële en subjectief gepercipieerde verscheidenheid binnen het geheel van Vlaamse methodescholen, werden de categorieën in tabel 14 herleid tot 5 categorieën: • Freinetscholen van het gemeenschapsonderwijs (15) • Freinetscholen van het OVSG (10) • FOPEM-scholen (15) • Leefscholen (+Jenaplanschool) van het gemeenschapsonderwijs (24) • Steinerscholen (16) Dit is een vrij grove indeling. Binnen de categorieën kunnen de verschillen nog aanzienlijk zijn in concrete werking (vb. binnen de FOPEM-scholen waar zowel Freinetscholen als ervaringsgerichte scholen als een projectschool zitten); terwijl tussen sommige categorieën de verschillen eerder vaag kunnen zijn (vb. Freinetschool van het OVSG en Freinetschool van het gemeenschapsonderwijs). Maar om het landschap van methodescholen in te delen leek deze indeling ons te voldoen. De 25 bijkomende methodescholen (oversampling) werden ongeveer gelijkwaardig verdeeld over de 5 genoemde categorieën rekening houdend met de twee methodescholen die reeds in de referentiesteekproef zitten: • 4 Freinetscholen van het gemeenschapsonderwijs (+ 1 die reeds in de referentiesteekproef zit) • 4 Freinetscholen van het OVSG (+ 1 die reeds in de referentiesteekproef zit) • 6 FOPEM-scholen (3 Freinetscholen en 3 ervaringsgerichte scholen) • 6 Leefscholen (inclusief 1 jenaplanschool) van het gemeenschapsonderwijs • 5 Steinerscholen Van die 25 bijkomend aangeschreven methodescholen hebben 19 scholen toegezegd (76%). De 6 weigeraars werden vervangen en van die scholen hebben er opnieuw 3 toegezegd (50%) en 3 geweigerd. Tenslotte werden gericht nog drie scholen gezocht (Steinerscholen). Hiervoor dienden 4 scholen aangeschreven te worden. Hiermee werd het aantal van 25 scholen bereikt. Daartoe werden in totaal 35 scholen aangesproken. De ‘overall’-respons is 71%. Daarbij komen nog 2 methodescholen uit de referentiesteekproef en 1 methodeschool uit de GOK-oversampling die gelijktijdig met de oversampling methodescholen getrokken werd en waarin dus per toeval ook nog een methodeschool (Freinetschool van het gemeenschapsonderwijs) opgenomen werd.

3.2 Beschrijving van de gerealiseerde steekproef Dit brengt ons dus tot de volgende onderzoeksgroep van methodescholen: • 5 Freinetscholen van het Gemeenschapsonderwijs (waarvan er 1 in de referentiesteekproef zit,

1 in de GOK-steekproef en 3 in de oversampling methodescholen). • 5 Freinetscholen van het OVSG (waarvan er 1 reeds in de referentiesteekproef zit) • 7 FOPEM-scholen (4 Freinetscholen en 3 ervaringsgerichte scholen). Dit is één Freinetschool

meer dan beoogd. Dit komt doordat de scholen pas heel laat op het jaar gecontacteerd werden, en bij aanvang beslist werd om voor elke subgroep meteen ook al één reserveschool aan te schrijven ter vervanging van een mogelijke weigering. Toeval wil dat alle scholen uit deze subgroep bereid waren deel te nemen.

• 5 Leefscholen + 1 Jenaplanschool uit het Gemeenschapsonderwijs. • 5 Steinerscholen. Hieruit blijkt dat we voor alle subgroepen aan het beoogde aantal komen.

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs: steekproeftrekking 19

4. Non-respons onderzoek Het non-respons onderzoek omvat twee luiken. Enerzijds gaan we de redenen na die scholen aanhalen om niet deel te nemen aan het onderzoek. Anderzijds onderzoeken we of scholen die weigeren op bepaalde kenmerken verschillen van scholen die deelnemen.

4.1 Redenen van weigering 4.1.1 De verschillende categorieën van weigeringen Ook bij het bestuderen van de non-respons vertrekken we van reële entiteiten1. In totaal werden er 258 reële eenheden aangeschreven, waarvan er 76 weigerden. Deze 76 weigeringen kunnen in 7 verschillende categorieën worden ingedeeld. Tabel 15 Verdeling van de scholen over de verschillende redenen voor non-respons

Wie weigert? Reden Frequentie %

School weigert 1. taakbelasting 2. geen opgegeven reden 3. ander pedagogisch leerplan 4. misgelopen communicatie 5. belet door hogere instanties 6. andere redenen

38 17 10 3 2 1

50,0 22,4 13,2 3,9 2,6 1,3

SiBO weigert 7. afgestoten scholen 5 6,6

TOTAAL 76 100,0 In tabel 15 kan men zien dat 6,6 % van de geselecteerde scholen niet aan het onderzoek deelnemen omdat ze eigenlijk door ons niet werden opgenomen (categorie 7). In dit geval gaat het in twee van de vijf scholen om scholen die toegevoegd werden aan de initiële referentiesteekproef omdat ze kinderen leveren aan een school uit de referentiesteekproef. In het geval de ontvangende school uit de initiële steekproef niet wenste mee te werken, was het weinig zinvol de toeleverende school in onze steekproef op te nemen. Eenzelfde besluit namen we voor een school waarvan maar twee leerlingen naar de ontvangende geselecteerde school zouden gaan. De twee overige scholen werden niet opgenomen wegens praktische redenen. Zo had een school (geselecteerd omwille van veel kinderen van de trekkende bevolking) geen constante leerlingenpopulatie waardoor we die leerlingen onmogelijk gedurende verschillende jaren konden volgen. Daarom opteerden we ervoor om deze school uit onze steekproef te weren. In een ander geval diende toestemming gevraagd te worden aan het schoolbestuur en dat zou pas in de loop van de maand juni kunnen gebeuren. Daarop kon niet gewacht worden, daarom werd een reserveschool aangesproken. De overige 93,4 % van de scholen nam zelf de beslissing om niet deel te nemen aan het onderzoek. De helft (50,0%) ervaarde de extra belasting als een belemmering tot medewerking aan het SiBO-project. Binnen deze categorie kunnen we nog een ruime waaier van aspecten onderscheiden. Soms werd een combinatie van redenen gegeven. In tabel 16 wordt telkens de eerst genoemde reden vermeld.

1 Als we hier verder van ‘scholen’ spreken dan bedoelen we ‘reële entiteiten’.

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs: steekproeftrekking 20

Tabel 16 Verdeling van de scholen over de verschillende motieven binnen de categorie “taakbelasting”

Specificatie Aantal %

1a. Verwijzing naar andere onderzoeken 1b. Taakbelasting omwille van schoolinterne zaken 1c. Deelname aan VoorrangsBeleid Brussel (VBB) 1d. Taakbelasting zonder meer 1e. Verwijzing naar de extra belasting die het SiBO-onderzoek met zich meebrengt

12 9 7 6 4

31,6 23,7 18,4 15,8 10,5

Totaal 38 100,0 Uit tabel 16 blijkt dat ongeveer een derde van de scholen (31,6%) die taakbelasting als reden voor weigering aanhalen meer specifiek verwijzen naar andere lopende onderzoeken waar ze bij betrokken zijn zoals van het Centrum voor Ervaringsgericht Onderwijs van de K.U.Leuven, een astma-onderzoek, een onderzoek naar autisme… De meeste schoolhoofden gaven evenwel geen verdere informatie omtrent de lopende onderzoeken in hun school. Bijna een vierde van de scholen (23,7%) die overbelasting als reden aanhalen, schuiven schoolinterne zaken naar voren zoals de komst van de verificateur, een op stapel staande doorlichting, verhuis naar een andere locatie, verbouwingswerken. Soms wou men niet meewerken omdat de directie nog maar pas in dienst getreden was of omdat er volgend jaar een nieuwe directie in dienst zou komen. In een ander geval was de school net opgericht. Een ander argument was het personeelstekort dat niet opgelost geraakte. Eén directie stelt: “We zijn overbevraagd en het invoeren van een schoolwerkplan, een leerlingvolgsysteem, een schoolreglement, de eindtermen, allerhande nieuwe leerplannen en leermethodes heeft de voorbije jaren voor meer dan genoeg stress gezorgd. Het wordt dus tijd dat men ons eens even rust gunt. Een engagement over verscheidene jaren heen is net iets van het goede teveel”. Zeven scholen (18,4%) nemen deel aan het Voorrangsbeleid Brussel (VBB). Het VBB-project zorgt reeds voor een zware belasting. Zes scholen (15,8%) geven “taakoverlast” zonder meer op, als de reden om te weigeren. Concreet zeggen zij het “te druk” te hebben of “omwille van de taakbelasting”. Zij geven evenwel geen verdere verklaring. De taakoverlast die het voorgestelde onderzoek op zich voor de leerkrachten met zich meebrengt, schrikt 4 scholen (10,5%) af. Eén school verwijst expliciet naar de te lange duur van het onderzoek. Zij zijn van mening dat een spreiding van het onderzoek over 7 jaar een grote taaklast betekent. Naast de taakbelasting in het algemeen zijn er nog andere categorieën van redenen om te weigeren (zie tabel 14). Ruim een vijfde van de scholen (22,4%) gaf geen enkele reden op om te weigeren. Tien scholen (13,2%) verwijzen naar de eigenheid van hun pedagogisch project. Het gaat hier om methode-scholen: zeven Steinerscholen en drie Freinetscholen (twee van het Gemeenschapsonderwijs en één van het OVSG). Hun specifieke pedagogische methode maakt het volgens hen moeilijk deel te nemen aan ons onderzoek. De aard van de toetsen die in het SiBO-onderzoek worden ingepast, staat volgens hen haaks op hun onderwijsmethoden. Voor drie scholen (3,9%) speelde de misgelopen communicatie een doorslaggevende rol. Twee directies van joodse scholen beweerden nooit de informatiebundel ontvangen te hebben. Zij meldden meteen dat zij ook niet bereid waren om aan ons onderzoek te participeren. Met de derde school hebben we geen goed contact kunnen leggen, ondanks de herhaalde vraag om ons terug te contacteren. Voor twee scholen (2,6%) werd de beslissing getroffen door instanties die inspraak hebben in het bestuur van de school. Zo toonde de directie van de ene school wel interesse, maar stelde de inrichtende macht een veto. In de andere school keurde de “pedagogisch adviseur” van de stad die

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs: steekproeftrekking 21

de school inricht, de deelname af wegens “te hoge lasten”. Tenslotte weigerde één lagere school mee te werken omdat de toeleverende zelfstandige kleuter-school niet wilde meewerken. 4.1.2 Redenen van weigering in functie van de verschillende steekproeven Naast het bekijken of het aantal weigeringen (percentage non-respons) verschilt naargelang van de steekproef waartoe de school behoort, is het ook interessant om na te gaan of de aard van de weigering verschilt tussen de steekproeven. Drie verschillende steekproeven werden getrokken, namelijk de referentiesteekproef, de oversampling GOK-scholen en de oversampling methodescholen. Tabel 17 toont de absolute en relatieve frequentie van de weigeringen per steekproef. Tabel 17 Totaal aantal aangeschreven scholen en absolute en relatieve frequentie van het aantal weigeringen per steekproef

Steekproef N aangeschreven scholen N weigeringen % weigeringen

Referentiesteekproef Toeleverende scholen referentiesteekproef GOK-steekproef Toeleverende scholen GOK-steekproef Methodescholen

154 16 51 2

35

37 6

23 0

10

24,0 37,5 45,1 0,0

28,6

Totaal 258 76 29,5 Uit deze tabel blijkt dat het aantal weigeringen het grootst is in de GOK-steekproef, namelijk 45,1%. De toeleverende scholen komen op een tweede plaats inzake het aantal weigeringen ten opzichte van de totale groep toeleverende scholen. Het betreft hier 37,5 % weigeringen. Dit is toe te schrijven aan het feit dat hier nogal wat scholen bij zijn die vanuit SiBO niet opgenomen werden omdat de ontvangende school geweigerd heeft. Van de methodescholen weigerde 28,6% van de scholen. Dit is in hoofdzaak toe te schrijven aan de weigerende houding van nogal wat Steinerscholen. Om tot vijf scholen te komen, hebben we er twaalf moeten aanspreken. Net iets minder dan één vierde van de scholen die aangeschreven werden in kader van de referentiesteekproef, weigerde deel te nemen. Afgezien van de Steinerscholen blijken de methodescholen de meest gewillige deelnemers aan het onderzoek te zijn. In tabel 18 gaan we na of de aard van de aangehaalde reden om te weigeren verschilt naar gelang van de steekproef waartoe men behoort.

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs: steekproeftrekking 22

Tabel 18 Non-responsmotieven per substeekproef

Wie weigert? Reden Referentie Aanvulling GOK Methode TOTAAL

School weigert 1. taakbelasting (totaal) (22) (59,5%) (57,9%) (28,9%)

(2) (33,3%) (5,3%) (2,6%)

(14) (60,9%) (36,8%) (18,4%)

(0) (0,0%) (0,0%) (0,0%)

(38) (50,0%)

(100,0%) (50,0%)

1a. Verwijzing naar andere onderzoeken 6 16,2% 50,0% 7,9%

1 16,7% 8,3% 1,3%

5 21,7% 41,7% 6,6%

0 0,0% 0,0% 0,0%

12 15,8%

100,0% 15,8%

1b. Taakbelasting omwille van schoolinterne zaken

6 16,2% 66,7% 7,9%

1 16,7% 11,1% 1,3%

2 8,7%

22,2% 2,6%

0 0,0% 0,0% 0,0%

9 11,8%

100,0% 11,8%

1c. Deelname aan VoorrangsBeleid Brussel (VBB) 3 8,1%

42,9% 3,9%

0 0,0% 0,0% 0,0%

4 17,4% 57,1% 5,3%

0 0,0% 0,0% 0,0%

7 9,2%

100,0% 9,2%

1d. Taakbelasting zonder meer 3 8,1%

50,0% 3,9%

0 0,0% 0,0% 0,0%

3 13,0% 50,0% 3,9%

0 0,0% 0,0% 0,0%

6 7,9%

100,0% 7,9%

1e. Verwijzing naar de extra belasting die het SiBO-onderzoek met zich meebrengt

4 10,8%

100,0% 5,3%

0 0,0% 0,0% 0,0%

0 0,0% 0,0% 0,0%

0 0,0% 0,0% 0,0%

4 5,3%

100,0% 5,3%

2. geen opgegeven reden 10 27,0% 58,8% 13,2%

1 16,7% 5,9% 1,3%

6 26,1% 35,3% 7,9%

0 0,0% 0,0% 0,0%

17 23,6%

100,0% 22,3%

3. ander pedagogisch leerplan / project 0 0,0% 0,0% 0,0%

0 0,0% 0,0% 0,0%

0 0,0% 0,0% 0,0%

10 100,0% 100,0% 13,2%

10 13,2%

100,0% 13,2%

4. misgelopen communicatie 2 5,4%

66,7% 2,6%

0 0,0% 0,0% 0,0%

1 4,3%

33,3% 1,3%

0 0,0% 0,0% 0,0%

3 3,9%

100,0% 3,9%

5. belet door hogere instanties 1 2,7%

50,0% 1,3%

0 0,0% 0,0% 0,0%

1 4,3%

50,0% 1,3%

0 0,0% 0,0% 0,0%

2 2,6%

100,0% 2,6%

6. andere redenen 1 2,7%

100,0% 1,3%

0 0,0% 0,0% 0,0%

0 0,0% 0,0% 0,0%

0 0,0% 0,0% 0,0%

1 1,3%

100,0% 1,3%

SiBO weigert 7. afgestoten scholen 1 2,7%

20,0% 1,3%

3 50,0% 60,0% 3,9%

1 4,3%

20,0% 1,3%

0 0,0% 0,0% 0,0%

5 6,6%

100,0% 6,6%

TOTAAL 37 100,0% 48,7% 48,7%

6 100,0%

7,9% 7,9%

23 100,0% 30,3% 30,3%

10 100,0% 13,2% 13,2%

76 100,0% 100,0% 100,0%

Per cel: absoluut aantal kolompercentage rijpercentage totaalpercentage Een eerste vaststelling is dat ‘andere pedagogisch leerplan / project ‘ als reden om te weigeren exclusief aangehaald wordt door methodescholen. Dat is ook niet verwonderlijk. Zoals hierboven reeds aangegeven gaat het in 7 van de 10 gevallen om Steinerscholen en in 3 van de 10 gevallen om Freinetscholen (twee van het Gemeenschapsonderwijs en één van het OVSG).

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs: steekproeftrekking 23

Een tweede vanzelfsprekende vaststelling is dat scholen die geweigerd werden vanuit het SiBO-project vooral scholen zijn die werden aangeschreven als aanvulling op de referentiesteekproef. Dit zijn hoofdzakelijk scholen die kinderen leveren aan een school uit de referentiesteekproef. Maar als de ontvangende school uit de referentiesteekproef weigerde, had het geen zin om de toeleverende school op te nemen. Voor de rest zijn er weinig verschillen tussen de redenen die scholen uit de verschillende steekproeven aanhalen. Algemeen kunnen we wel stellen dat scholen eerder een beroep doen op redenen die specifiek zijn voor hun situatie. Zo halen scholen in het algemeen veel schoolinterne redenen aan, halen methodescholen hun pedagogische eigenheid aan, GOK-scholen in Brussel hun deelname aan VBB. 4.1.3 De beslissende instantie Het lijkt ons ook interessant om te achterhalen wie een beslissing tot niet-deelname heeft getroffen: de directie alleen, het schoolteam (waarbij de directie al overtuigd was, maar het schoolteam weigerde), directie en schoolteam samen, door het SiBO-team zelf of door hogere instanties. Tabel 19 Absolute en relatieve frequentie van weigerende scholen in functie van de beslissende instantie

beslissing N scholen %

Directie Schoolteam SiBO Niet te lokaliseren Hogere instanties

35 30 5 4 2

46,1 39,5 6,6 5,3 2,6

Totaal 76 100% In een kleine helft van de gevallen (46,1%) weigerde de directie om deel te nemen zonder te overleggen met het schoolteam. In 39,5% van de gevallen was de directie bereid om het voor te leggen aan het schoolteam, maar weigerde het schoolteam. In 5 gevallen (6,6%) werd de beslissing genomen door het SiBO-onderzoeksteam (zie hoger) en in 4 gevallen (5,3%) was het niet duidelijk wie de beslissing genomen had. Verder kan men uit tabel 19 afleiden dat 2 keer (2,6%) de beslissing genomen werd door een ‘hogere’ instantie: in het ene geval door de inrichtende macht, de andere keer door de pedagogisch adviseur. 4.1.4 Conclusie en beleidsadvies De belangrijkste reden om niet deel te nemen aan dit onderzoek is het feit dat de taakbelasting van de leerkrachten al zeer groot is. Men kan meerdere redenen opnoemen die aan de basis liggen van die taakbelasting zoals andere lopende onderzoeken, schoolinterne zaken (verbouwing, nieuwe directie, doorlichting, verificateur), deelname aan ondersteunende projecten zoals VBB, en de taakbelasting die dit onderzoek met zich meebrengt. De taakbelasting is in ruim de helft van de gevallen de motivatie. Als men daarbij nog die gevallen rekent waar men geen reden opgeeft en waar men mag veronderstellen dat ook de taakbelasting de grootste rol speelt, dan is overbelasting in ruim twee derden van de scholen de reden van de weigering.

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs: steekproeftrekking 24

We zouden willen voorstellen om ‘centraal’ (in casu bij het Departement Onderwijs) een databestand op te bouwen met alle scholen die betrokken zijn in een onderzoek dat gefinancierd wordt door het Departement Onderwijs (OBPWO en andere). Dan zou men daar in nieuwe onderzoeken rekening mee kunnen houden en deze scholen buiten de steekproef laten. Op die manier worden scholen die al bereid zijn deel te nemen, niet telkens opnieuw gevraagd deel te nemen aan onderzoek. 4.2 Kenmerken van de weigerende scholen We merkten al op dat het aandeel weigerende scholen verschilt, naargelang van de steekproef waartoe ze behoren. In wat volgt, gaan we na in hoeverre weigeren tot deelname aan het onderzoek samenhangt met de schoolkenmerken die bij de steekproeftrekking in rekening werden gebracht. Voor elke subcategorie van reële schooleenheden wordt het aandeel weigeraars t.o.v. het totaal aantal aangeschreven scholen (inclusief reële eenheden geput uit de reservesteekproeven) vergeleken met het gemiddelde aandeel weigeraars. We doen dit in eerste instantie voor alle steekproeven samen. De vijf scholen die om diverse redenen door SiBO uit de steekproef geweerd werden, worden hierbij niet in rekening gebracht, omdat het hier niet om een eigenlijke weigering uitgaande van de school zelf gaat. Op de resterende groep van 253 aangeschreven scholen berekend, bedraagt het aandeel weigeraars 28%. Tabel 20 Aandeel weigeringen naar stratificatiecriteria en categorieën binnen de controlevariabelen

Aangeschreven scholen1

Geweigerd2 Verwachte aantal

geweigerd

Chi2 p

AANTAL 253 (100%) 71 (28,1%) 71

SCHOOLNET gemeenschapsonderwijs officieel gesubsidieerd katholiek vrij onderwijs FOPEM FRSV overig vrij onderwijs

43 (17,0%) 61 (24,1%)

124 (49,0%) 7 (2,8%)

12 (4,7%) 6 (2,4%)

5 (11,6%) 22 (36,1%) 33 (26,2%)

0 (0,0%) 7 (58,3%) 4 (66,7%)

12 17 35 2 3 2

20,424 0,001

(3)

SCHOOLGROOTTE • < 200 lln. • 201-360 lln. • > 360 lln.

82 (32,4%) 111 (43,9%) 60 (23,7%)

20 (24,4%) 35 (31,5%) 16 (26,7%)

23 31 17

1,267 0,531

PROVINCIE • Antwerpen • Brussel • Limburg • Oost-Vlaanderen • Vlaams-Brabant • West-Vlaanderen

74 (29,2%) 30 (11,9%) 26 (10,3%) 47 (18,6%) 42 (16,6%) 34 (13,4%)

25 (33,8%) 16 (53,3%) 4 (15,4%) 5 (10,6%)

16 (38,1%) 5 (14,7%)

21 8 7 13 12 10

24,927 0,000

NIVEAU • kleuter • lager • kleuter en lager

8 (3,2%) 10 (4,0%)

235 (92,9%)

2 (25,0%) 1 (10,0%)

68 (28,9%)

2 3 66

1,742 0,419

(4)

GOK – SCHOOLTYPE naar aard en aandeel kansarme leerlingen

• Geen GOK-doelgroeplln. • Gemidd. 20% vooral Vlaamse • Veel louter anderstaligen • 50% ‘matig kansarmen’ • 80% anderstalig kansarm

57 (22,5%) 102 (40,3%) 31 (12,3%) 33 (13,0%) 30 (11,9%)

15 (26,3%) 22 (21,6%) 13 (41,9%) 4 (12,1%)

17 (56,7%)

16 29 9 9 8

21,485 0,000

1) De percentages in deze kolom geven het aandeel op 253 aangeschreven scholen aan. 2) De percentages in deze kolom geven het aandeel weigeringen aan binnen de subgroep. 3) Vier cellen hebben een verwachte frequentie lager dan 5. Significantietoets met omzichtigheid te interpreteren. 4) Twee cellen hebben een verwachte frequentie lager dan 5. Significantietoets met omzichtigheid te interpreteren.

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs: steekproeftrekking 25

Weigering tot deelname aan het onderzoek blijkt niet afhankelijk te zijn van schoolgrootte noch van onderwijsaanbod. Wat wel een significante rol blijkt te spelen, is het schoolnet, de provincie en het aandeel en de aard van kansarme leerlingen in de school (de GOK-cluster waartoe de reële school-eenheid behoort). De Rudolf Steiner-scholen en de overige niet-katholieke vrije scholen bleken met 7 op 12 resp. 4 op 6 weigeringen relatief het moeilijkst tot deelname aan het onderzoek te bewegen. Ook scholen behorend tot het officieel gesubsidieerd net vertonen meer weigeraars dan gemiddeld (36% tegenover 28%). Gemeenschapsscholen bleken dan weer relatief het makkelijkst tot deelname te motiveren. Wat de provincies betreft, troffen we de grootste motivatie tot deelname aan in Oost-Vlaanderen (slechts iets meer dan 10% weigeringen), West-Vlaanderen en Limburg (beide ongeveer 15% weigeringen). Inzake weigeringen spande het Brusselse Gewest met ruim 50% weigeringen de kroon, gevolgd door Vlaams-Brabant (38%) en Antwerpen (34%). Dat kan voor een deel wellicht verklaard worden door het relatief grote aandeel scholen uit GOK-clusters 2 en 4 in die provincies. Klassieke concentratiescholen (GOK-cluster 4: 57% weigeringen) en de scholen met een relatief groot aandeel “niet-kansarme anderstaligen” (GOK-cluster 2: 42% weigeringen) bleken immers globaal gezien niet bepaald happig op deelname aan het onderzoek. Toch blijkt de aanwezigheid van die types scholen niet alle regionale verschillen te verklaren. Anders dan bijvoorbeeld binnen GOK-cluster 2 het geval is, blijft binnen GOK-cluster 4 (concentratiescholen) Brussel met 8 weigeringen op 10 aangeschreven reële schooleenheden bijzonder hoog scoren en dat geldt – zij het in iets mindere mate – ook voor Antwerpen waar binnen die groep van scholen twee op elke drie aangeschrevenen niet wenste deel te nemen. Voor wat het Brusselse Gewest betreft, kan de oorzaak van dat hogere percentage weigeringen gevonden worden in de deelname van vele scholen aan het begeleidings- en evaluatieproject dat binnen het Voorrangsbeleid Brussel georganiseerd wordt. Ook het relatief hoge aandeel weigeringen bij gemeentelijke basisscholen kan niet ten volle toegeschreven worden aan de grotere aanwezigheid van GOK-cluster 2- en GOK-cluster 4-scholen, die - in de grotere steden dan - inderdaad vooral bij het gemeentelijk onderwijs voorkomen. Behalve in cluster 0 (geen GOK-lestijden, dus in principe minder dan 10% GOK-leerlingen) blijft in elke cluster het aandeel weigeraars groter in het gemeentelijk onderwijs. Dat de samenhang tussen percentage weigeraars en onderwijsnet los staat van de verdeling van de scholen over de GOK-clusters, blijkt ook uit het feit dat het Gemeenschapsonderwijs niet alleen globaal maar ook binnen elke cluster afzonderlijk het geringste aandeel weigeraars telt. Wel blijkt ook in dat net het beperkte aantal weigeraars vooral bij GOK-cluster 4 (de concentratiescholen) aangetroffen te worden. Omtrent de reden waarom vooral scholen uit de GOK-clusters 2 en 4 niet aan het onderzoek wensten deel te nemen, kunnen enkel vermoedens geuit worden. Behalve de zwaardere taak-belasting die het werken met deze wellicht moeilijker leerlingenpopulatie naar we kunnen aannemen, met zich brengt, speelt mogelijks een niet-geëxpliciteerde reden mee: de vrees dat de eigen leerlingen, in grote mate anderstalige leerlingen, de SiBO-toetsen niet zullen aankunnen. Voeren we de analyses uit op de reële schooleenheden die met het oog op het samenstellen van de referentiesteekproef werden aangeschreven, dan komen we tot heel gelijkaardige cijfers en patronen. Gezien de kleinere aantallen leek het weinig zinvol deze analyses ook binnen de andere steekproeven afzonderlijk door te voeren. Concluderend kunnen we stellen dat vooral de aard van de leerlingenpopulatie én (deels onafhan-kelijk daarvan) het onderwijsnet van invloed is gebleken op de bereidheid tot deelname aan het onderzoek. In tweede instantie speelt de regio een rol. De lagere bereidheid tot deelname vanwege

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs: steekproeftrekking 26

de Brusselse scholen bleek samen te hangen met hun deelname aan een begeleidingsproject dat kadert in het Onderwijsvoorrangsbeleid Brussel. Voor de lagere bereidheid tot deelname vanwege de Antwerpse scholen kan niet direct een specifieke verklaring gevonden worden.

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs: steekproeftrekking 27

5. Besluit De trekkingsprocedure (random met stratificatie naar onderwijsnet en schoolgrootte) garandeert een goed representatieve referentiesteekproef voor de reële schooleenheden met aanbod lager onderwijs. Controle achteraf toont aan dat ook de verdeling naar provincie, onderwijsaanbod en samenstelling van de leerlingenpopulatie (GOK-clusters) evenredig is aan de verdeling die in de populatie aangetroffen wordt. Voor het niveau kleuteronderwijs levert de toevoeging van ‘toeleverende’ zelfstandige kleuterscholen en toeleverende basisscholen geen problemen inzake representativiteit op. Voor schoolnet, schoolgrootte en provincie loopt de verdeling heel sterk parallel met die in de populatie. Ook voor de andere variabelen werden geen significante afwijkingen t.a.v. de populatieverdeling vastgesteld. Op basis van een latente klassenanalyse konden de 31 verschillende combinaties van beantwoorden aan de GOK-criteria zonder significant verlies aan informatie tot een overzichtelijk aantal van 6 leerlingenclusters herleid worden. Op basis van het aandeel leerlingen in elk van die leerlingen-clusters konden 5 types van scholen worden onderscheiden. Voor drie van die vijf types bleek een oversampling aangewezen. De referentiesteekproef bleek een te gering aantal scholen uit die types te tellen om de nodige analyses mogelijk te maken. Voor twee van die drie types van scholen werd de beoogde oversampling gerealiseerd. Voor GOK-cluster 4 (de klassieke “concentratiescholen” met een zeer hoog percentage kansarme anderstaligen) kon uiteindelijk slechts een substeekproef van 13 reële schooleenheden in plaats van de beoogde 18 gerealiseerd worden. Binnen elk van die schoolclusters is de verdeling naar schoolnet, schoolgrootte, provincie en onderwijsaanbod goed evenredig met de verdeling in de populatie, behalve voor wat de verdeling over de provincies binnen de clusters 2 en 3 betreft. Voor cluster 2 (scholen met relatief veel niet-kansarme anderstaligen) komt dit door de nagestreefde paritaire verdeling over het Brussels Gewest, Vlaams-Brabant en Antwerpen. Voor cluster 3 houdt dit onder meer verband met de bijkomende trekking van scholen met relatief veel thuisloze kinderen of kinderen behorend tot de ‘trekkende bevolking’. In zoverre de factor ‘provincie’ een rol van betekenis zou blijken te spelen, zal in de analyses op de data voor deze disproportionaliteit gecompenseerd moeten worden. In het algemeen kan de oversampling van scholen uit sommige, weinig voorkomende GOK-clusters bevredigend genoemd worden. In de referentiesteekproef bleken slechts twee zogenaamde “methodescholen” voor te komen, onvoldoende om de verscheidenheid aan pedagogische projecten binnen het basisonderwijs te dekken. Daarom werd besloten ook een “oversampling methodescholen” te realiseren. De beoogde oversampling werd ten volle bereikt. Weigering tot deelname aan het onderzoek wordt door de weigerende scholen vooral met verwijzing naar de (reeds te grote) taakbelasting gemotiveerd. Nadere analyse van de non-respons reveleert dat vooral de aard van de leerlingenpopulatie (de GOK-cluster waartoe de school behoort) en het onderwijsnet van invloed bleken op de bereidheid tot deelname. De non-respons was systematisch hoger onder scholen met veel (kansarme of niet-kansarme) anderstaligen, onder gemeentescholen en onder Steinerscholen. Bij Gemeenschapsscholen en scholen aangesloten bij FOPEM was de non-respons dan weer beduidend kleiner. Daarbovenop speelde ook de regio nog een rol. Scholen uit het Brusselse Gewest en in de provincie Antwerpen bleken significant minder bereid tot deelname. Voor wat de Brusselse scholen betreft, bleek de betrokkenheid van de scholen bij het Onderwijsvoorrangsbeleid Brussel een rol te spelen.

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs: steekproeftrekking I

BIJLAGE 1: BRIEF NAAR DE SCHOLEN + INFORMATIEBUNDEL

Steunpunt ‘Loopbanen van leerlingen en studenten in het onderwijs en de overgang van onderwijs naar arbeidsmarkt’ Cel ‘Schoolloopbanen in het BasisOnderwijs’ (SiBO) Dekenstraat 2, B- 3000 Leuven

Leuven, 5 juni 2002

ONDERZOEK NAAR SCHOOLLOOPBANEN VAN LEERLINGEN Beste directie, Aan het pas opgerichte Steunpunt ‘Loopbanen van leerlingen en studenten in het onderwijs en de overgang van onderwijs naar arbeidsmarkt’, een initiatief gefinancierd door het Departement Onderwijs van de Vlaamse Regering, wordt volgend schooljaar gestart met een onderzoek naar de loopbanen van leerlingen in het basisonderwijs. De bedoeling van dit onderzoek is een beschrijving te geven van de schoolloopbanen van leerlingen en op zoek te gaan naar mogelijke verklaringen voor de verschillen in schoolloopbanen. Concreet zullen we ongeveer 5000 leerlingen uit 150 scholen volgen vanaf de derde kleuterklas doorheen de rest van het basisonderwijs. Het onderzoek zal eind september 2002 van start gaan in de derde kleuterklas. Omdat het grootste deel van het onderzoek zich zal situeren in de lagere school, hebben wij het zinvol geacht om in eerste instantie naast basisscholen en autonome kleuterscholen ook reeds lagere scholen aan te schrijven en hun toeleverende kleuterscholen of kleuterafdelingen (eventueel zelf afzonderlijke vestigingsplaatsen) in het onderzoek te betrekken. De steekproeftrekking voor dit onderzoek is intussen beëindigd en een gedeelte van uw school werd geselecteerd om deel te nemen aan deze studie. We hebben immers vastgesteld dat een kleuterafdeling (ev. een bepaalde vestigingsplaats) van uw school een aanzienlijk aantal kleuters levert aan een andere school in onze steekproef. Daarom is het voor ons van uitermate groot belang dat uw school (in concreto de betreffende kleuterafdeling) deelneemt aan ons onderzoek. We rekenen dan ook op uw medewerking. Uiteraard ligt de uiteindelijke beslissing bij u en uw schoolteam. Het is dus niet de bedoeling dat uw school deelneemt gedurende de volledige duur van het onderzoek, maar enkel in het eerste jaar. Omdat we het onderzoek voor alle betrokken partijen in zo goed mogelijke omstandigheden willen laten verlopen, hechten we er veel belang aan om aan de deelnemende scholen snelle en individuele feedback te verstrekken die hen kan ondersteunen in het nadenken over het eigen functioneren en in de ontwikkeling van het lokale schoolbeleid. Precies omdat het uw school kan helpen bij een zelfevaluatie durven we erop rekenen dat u aan dit onderzoek zal meewerken. In bijlage vindt u een document waarin alle informatie over dit onderzoek duidelijk op een rijtje wordt gezet en ook een brief van uw koepel. We vermelden nog dat dit onderzoek wordt begeleid door een resonansgroep waaraan de verschillende koepels meewerken. In de loop van de volgende weken zal u door ons gecontacteerd worden om uw mogelijke deelname en uw specifieke schoolstructuur te bespreken en om uw vragen te beantwoorden. Op dat moment of maximum één week nadien zouden we graag definitief over uw bereidheid tot medewerking geïnformeerd worden (zie engagementsverklaring in bijlage). Wij danken u alvast zeer hartelijk voor het ter harte nemen van onze vraag. Hoogachtend, Prof. Jan Van Damme Frederik Maes Promotor Onderwijsluik Steunpunt Coördinator ‘Schoolloopbanen in het BasisOnderwijs’ Tel.: 016/32.62.45 Tel.: 016/32.61.86 Fax: 016/32.62.74 Fax: 016/32.62.74 [email protected] [email protected] Vesaliusstraat 2, B-3000 Leuven Dekenstraat 2, B-3000 Leuven

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs: steekproeftrekking II

Steunpunt ‘Loopbanen van leerlingen en studenten in het onderwijs en de overgang van onderwijs naar arbeidsmarkt’ Cel ‘Schoolloopbanen in het BasisOnderwijs’ (SiBO) Dekenstraat 2, B- 3000 Leuven

INFORMATIEBUNDEL VOOR SCHOLEN IN KADER VAN HET

LONGITUDINAAL ONDERZOEK NAAR DE LOOPBANEN VAN LEERLINGEN IN HET BASISONDERWIJS

11 maart 2002

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs: steekproeftrekking III

1. Situering Steunpunt en SiBO Het longitudinaal onderzoek “Schoolloopbanen in het BasisOnderwijs” (SiBO) is één van de activiteiten van het Steunpunt “Loopbanen van leerlingen en studenten in het onderwijs en de overgang van onderwijs naar arbeidsmarkt”. Dit Steunpunt is een initiatief van en wordt gefinancierd door de Vlaamse Regering. Promotor-coördinator van het Steunpunt is Hubert Cossey (Hoger Instituut Voor de Arbeid, Leuven). Het Steunpunt is een samenwerkingsverband tussen de universiteiten van Antwerpen, Brussel, Gent en Leuven. Binnen het Steunpunt worden twee units onderscheiden. Unit A “Loopbanen van leerlingen in het onderwijs” staat onder de algemene leiding van Jan Van Damme en wordt begeleid een Wetenschappelijke Raad met als leden Frans Daems, Mia Douterlungne, Pol Ghesquière, Rianne Janssen, Ferre Laevers, Ides Nicaise, Patrick Onghena, Jan Van Damme, Martin Valcke, Lieven Verschaffel en Karine Verschueren. Unit B heeft als focus de overgang van onderwijs naar arbeidsmarkt. Binnen Unit A vormt het SiBO-onderzoek een aparte cel. Coördinator van deze cel is Frederik Maes en de onderzoeksgroep bestaat verder uit Els Gadeyne, Elke Peeters, Ilse Van Heddegem, Pieter Verachtert en Jean-Pierre Verhaeghe. Volgende personen fungeren als algemene contactpersonen voor het onderzoek “Schoolloopbanen in het BasisOnderwijs”: Jan Van Damme Promotor Onderwijsluik Steunpunt Vesaliusstraat 2, B-3000 Leuven Tel. 016/32.62.45 Fax 016/32.58.59 [email protected]

Frederik Maes Coördinator SiBO

Dekenstraat 2, B-3000 Leuven Tel. 016/32.61.86 Fax 016/32.58.59

[email protected] Overige promotoren SiBO-onderzoek

Overige medewerkers SiBO-onderzoek

Prof. Dr. Lieven Verschaffel (K.U.Leuven) Prof. Dr. Ferre Laevers (K.U.Leuven) Prof. Dr. Pol Ghesquière (K.U.Leuven) Prof. Dr. Patrick Onghena (K.U.Leuven) Mevr. Mia Douterlungne (HIVA-K.U.Leuven) Dr. Rianne Janssen (K.U.Leuven) Prof. Dr. Karine Verschueren (K.U.Leuven) Prof. Dr. Martine Valcke (Universiteit Gent) Prof. Dr. Frans Daems (Universiteit Antwerpen) Prof. Dr. Peter Van Petegem (Universiteit Antwerpen)

Els Gadeyne Elke Peeters

Ilse Van Heddegem Pieter Verachtert

Prof. Dr. Jean-Pierre Verhaeghe

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs: steekproeftrekking IV

2. Situering van het onderzoek De doelstelling van het longitudinaal onderzoek “Schoolloopbanen in het BasisOnderwijs” (verder kortweg: SiBO) bestaat erin: • een beschrijving te geven van de (verschillen in) schoolloopbanen en ontwikkeling van leerlingen

vanaf het kleuteronderwijs tot het einde van het lager onderwijs, • een verklaring te bieden voor de individuele verschillen in schoolloopbanen, • waarbij gekeken zal worden naar de onderscheiden invloed van gezinskenmerken enerzijds en

school- en klaskenmerken anderzijds, • met bijzondere aandacht voor de effecten van het gevoerde onderwijs- en schoolbeleid op de

schoolloopbanen van leerlingen in het algemeen en van doelgroepleerlingen in het bijzonder, • resulterend in voorstellen voor een mogelijk toekomstig beleid. De resultaten van het onderzoek zullen systematisch gerapporteerd worden naar de deelnemende scholen. Aan deze scholen zullen we bovendien individuele feedback verstrekken die hen kan ondersteunen in het nadenken over het eigen functioneren, in het maken van een zelfevaluatie en in de ontwikkeling van het lokale schoolbeleid. Het onderzoek richt zich op de loopbanen van leerlingen vanaf de derde kleuterklas tot aan het einde van het lager onderwijs (zesde leerjaar). Met name de overgang van kleuter- naar lager onderwijs staat daarbij in de kijker. In lijn met de onderwijskundige ontwikkelingen hebben we aandacht voor de ontwikkeling van de hele persoon en richten we ons niet enkel op één deelaspect (vb. het cognitieve). Dat betekent dat we ons richten op de cognitieve, de sociale én de dynamisch-affectieve ontwikkeling. Concreet zullen we ons ten eerste richten op (aspecten van) de basisvaardigheden ‘taal’ en ‘wiskunde’. Daarnaast hebben we aandacht voor de relaties van leerlingen met hun leeftijdsgenoten enerzijds en met hun leerkracht anderzijds. Ten derde zullen we ook de dynamisch-affectieve ontwikkeling in kaart trachten te brengen door bijvoorbeeld het welbevinden (t.a.v. school en leren) en de (school)betrokkenheid te onderzoeken. We hebben vanzelfsprekend ook aandacht voor de schoolloopbaan op zich. Het gaat dan om elementen als zittenblijven, overgang naar Buitengewoon Onderwijs, schoolverandering, enzovoort. In het onderzoek willen we schoolloopbanen van leerlingen niet enkel beschrijven, maar ook verklaren. Om die schoolse ontwikkeling te kunnen verklaren moeten we heel wat bijkomende kenmerken nagaan. Hierbij vertrekken we van het uitgangspunt dat niet alleen factoren op het niveau van de individuele leerling en zijn thuismilieu van belang zijn, maar ook factoren op klas- en leerkrachtniveau en factoren op schoolniveau. Voor een onderzoek naar de schoolloopbanen van leerlingen is een longitudinaal onderzoeksdesign noodzakelijk. Dit wil zeggen dat we één cohorte kinderen volgen vanaf de derde kleuterklas tot het einde van de basisschool. Er worden – wat de toetsafnames bij de leerlingen betreft – in het eerste en het tweede jaar van het onderzoek respectievelijk twee en drie meetmomenten voorzien en later (vanaf tweede leerjaar) telkens één meetmoment per schooljaar. De overgang van de derde kleuterklas naar het eerste leerjaar is een belangrijk moment in de schoolloopbaan van leerlingen. Daarom is het belangrijk hierover voldoende informatie te verzamelen. Het onderzoek zal gevoerd worden in ongeveer 150 scholen, verspreid over Vlaanderen. In totaal zullen er tussen de 4500 en 5000 leerlingen betrokken worden. Met het oog op de evaluatie van aspecten van het nieuwe gelijke-kansenbeleid besteden we extra aandacht aan scholen met een aanzienlijk aantal doelgroepleerlingen. Voor de gegevensverzameling worden vier bronnen aangesproken: de directie, de leerkrachten, de leerlingen en de ouders. Daarbij wordt er zorgvuldig over gewaakt dat geen van deze partijen al te zeer belast wordt.

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs: steekproeftrekking V

3. Wat verwachten wij van de deelnemende scholen? Voor de dataverzameling zal er nauw samengewerkt moeten worden met de betrokken scholen. Een hulpmiddel om een goede wederzijdse samenwerking tot stand te brengen is het aanduiden van een vaste contactpersoon binnen de school, die instaat voor de communicatie tussen zijn/haar school en het SiBO-onderzoeksteam. Deze persoon is goed op de hoogte van de inhoud van het onderzoek en begeleidt onder meer mee de dataverzameling binnen zijn/haar school. Anderzijds zal er voor elke school een vast aanspreekpunt zijn binnen het SiBO-onderzoeksteam. 3.1 We verwachten van de deelnemende scholen in het bijzonder het volgende: 1) Afname toetsen

De afname van de klassikale toetsen door de leerkracht(en) van het betrokken leerjaar (voor het schooljaar 2002-2003 is dit de derde kleuterklas; voor het schooljaar 2003-2004 is dit het eerste leerjaar; enz.). We vragen wel aan de scholen om, indien zij dezelfde toetsen afnemen in kader van hun leerlingvolgsysteem, deze niet vòòr onze toetsen af te nemen. In de latere jaren zal ook gevraagd worden toetsen af te nemen van leerlingen die vertraging opgelopen hebben.

2) Vragenlijsten leerkracht/kleuterleid(st)er Aan de leerkracht/kleuterleid(st)er van de betrokken klasgroep(en) worden twee verschillende vragenlijsten voorgelegd:

a) een beknopte vragenlijst met betrekking tot enerzijds de socio-emotionele ontwikkeling van het kind (bijvoorbeeld relatie met leeftijdsgenootjes) en anderzijds een aantal achtergrondkenmerken van het gezin (bijvoorbeeld thuistaal) en dit voor elk kind van zijn/haar klas.

b) een vragenlijst met betrekking tot klasgegevens en met betrekking tot opvattingen, attitudes en didactische aanpak van de leerkracht/kleuterleid(st)er.

Beide vragenlijsten worden éénmaal per schooljaar afgenomen, d.i. dus in principe één keer van elke leerkracht in de loop van het hele onderzoek.

3) Vragenlijst schoolteam Het invullen, door elk teamlid, van een vragenlijst over schoolkenmerken zoals schoolcultuur, schoolfunctioneren, samenwerking met ouders en schoolleiding. Dit eenmaal in het eerste jaar van het onderzoek (2002-2003), eenmaal in het tweede jaar (2003-2004) en vervolgens om de twee jaar.

4) Oudervragenlijst Aan de ouders van de kinderen uit de betrokken leeftijdsgroep wordt (waarschijnlijk vier keer op zeven jaar tijd) een vragenlijst meegegeven waarin een aantal aspecten van de ontwikkeling van het kind bevraagd worden en waarin ook naar gezinskenmerken gepeild wordt. Voor anderstalige en kansarme leerlingen en hun ouders wordt gezocht naar een aangepaste procedure van gegevensverzameling.

5) Directievragenlijst Aan de directie van de school wordt gevraagd een vragenlijst in te vullen met betrekking tot aanvullende gegevens over de school (één maal per jaar). Wat deze vragenlijst betreft wordt gezocht naar mogelijkheden om de bevraging eventueel elektronisch te laten gebeuren, en enkel voor aanvullende gegevens die niet via het Departement Onderwijs bekomen kunnen worden. Op die manier wordt een dubbele bevraging vermeden.

3.2 Aanvullend wordt van elke deelnemende school verwacht: • informatie te verstrekken over de schoolloopbaan van de betrokken leerlingen, ook van

schoolveranderaars;

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs: steekproeftrekking VI

• de feedback (terugkoppeling van resultaten vanuit het Steunpunt) niet publiek te maken en/of publiek te gebruiken (deze mag uiteraard wel voor zelfevaluatie gebruikt worden);

• zich formeel te engageren tot medewerking en dit tot alle leerlingen van de betrokken onderzoeksgroep de school verlaten hebben.

3.3 Concrete planning Om dit concreet te maken hebben we een voorlopige planning opgesteld voor de volgende 4 schooljaren: Schooljaar 2002-2003 • September 2002 - Afname toetsen taal en rekenen derde kleuter (laatste week van september)

- Vragenlijst voor directie • Februari 2003 - Vragenlijsten voor leerkrachten derde kleuter (2)

- Vragenlijst voor ouders van kinderen derde kleuter - Vragenlijst schoolteam

• Juni 2003 - Afname toetsen taal en rekenen derde kleuter (eerste week van juni) Schooljaar 2003-2004 • September 2003 - Afname toetsen taal en rekenen eerste leerjaar (laatste week van september) - Vragenlijst voor directie • Januari 2004 - Afname toetsen taal en rekenen eerste leerjaar • Februari 2004 - Vragenlijsten voor leerkrachten eerste leerjaar (2) - Vragenlijst voor ouders van kinderen eerste leerjaar - Vragenlijst schoolteam • Juni 2004 - Afname toetsen taal en rekenen eerste leerjaar en bij vertraagde lln. in de derde kleuterklas Schooljaar 2004-2005 • September 2004 - Vragenlijst voor directie • Februari 2005 - Vragenlijsten voor leerkrachten tweede leerjaar (2) • Juni 2005 - Afname toetsen taal en rekenen tweede leerjaar en bij vertraagde lln. in het eerste leerjaar Schooljaar 2005-2006 • September 2005 - Vragenlijst voor directie • Februari 2006 - Vragenlijsten voor leerkrachten derde leerjaar (2) - Vragenlijst voor ouders van kinderen derde leerjaar - Vragenlijst schoolteam • Juni 2006 - Afname toetsen taal en rekenen derde leerjaar en bij vertraagde lln. in het tweede leerjaar Schooljaar 2006-2007 • September 2006 - Vragenlijst voor directie • Februari 2007 - Vragenlijsten voor leerkrachten vierde leerjaar (2) • Juni 2007 - Afname toetsen taal en rekenen vierde leerjaar en bij vertraagde lln. in het derde leerjaar 3.4 Taakbelasting Volgens onze schatting zou dit qua tijdsinvestering op het volgende neerkomen voor: • de leerkracht van de betrokken klasgroepen:

naast de toetsen tijdens de klasuren (2 x 2 uur eerste jaar; 3 x 2 uur het tweede jaar en 1 x 2 uur de volgende jaren) is er het invullen van drie vragenlijsten (twee leerkrachtvragenlijsten en één schoolteamvragenlijst) van samen 4 uur. Dit dus eenmaal gedurende het hele verloop van het onderzoek.

• de directie één vragenlijst van 1 uur, eenmaal per jaar

• het schoolteam:

één vragenlijst van 1 uur, eenmaal per jaar in de aanvangsjaren, daarna om de twee jaar • de ouders:

één vragenlijst van 1 uur eenmaal per jaar in de aanvangsjaren, daarna gemiddeld om de twee jaar

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs: steekproeftrekking VII

4. Wat mogen de deelnemende scholen van SiBO verwachten? Natuurlijk is het de bedoeling dat de scholen die zich engageren om mee te werken aan het longitudinale onderzoek daar ook iets voor terugkrijgen. 4.1 Directe feedback van toetsresultaten Elke school mag een snelle terugkoppeling verwachten van de resultaten van de afgenomen toetsen. Daarin krijgt men de individuele scores per leerling en een situering ten opzichte van de eigen klasgroep en de gehele referentiegroep. We proberen deze feedback binnen de maand te bezorgen. 4.2 Terugkoppeling individuele schoolrapporten (uitgebreidere informatie) Een terugkoppeling van de onderzoeksresultaten die betrekking hebben op de school onder de vorm van een geïndividualiseerde schoolrapport, waarin elke school zijn eigen positie zal kunnen aflezen in vergelijking met de andere scholen die met een gelijkaardige leerlingenpopulatie werken. Gegevens rond de positie van afzonderlijke scholen worden enkel aan de betrokken school doorgegeven. Er zal door het onderzoeksteam voor gezorgd worden dat dit voor het einde van het volgende schooljaar en op een voor de school gebruiksvriendelijke manier gebeurt. De informatie die aan de scholen teruggekoppeld wordt zal van die aard zijn dat ze de school kan helpen bij het beoordelen van de eigen resultaten en de eigen manier van werken. Concrete voorstellen van rapportering zullen nog binnen de opgerichte resonansgroep waarin de verschillende koepels vertegenwoordigd zijn, besproken worden. Aan de scholen wordt evenwel uitdrukkelijk gevraagd de gegevens van het onderzoek niet zonder meer publiek te maken. 4.3 Vertrouwelijkheid informatie Het steunpunt garandeert dat alle informatie vertrouwelijk behandeld zal worden. Dit betekent dat de informatie nooit gepersonaliseerd aan derden zal doorgespeeld worden. Ook zal erover gewaakt worden dat gevoelige informatie op een gesynthetiseerde manier wordt gepresenteerd zodat te-rugkoppeling naar individuen binnen scholen zo veel mogelijk vermeden wordt, tenzij de school uitdrukkelijk laat weten dat zij geïndividualiseerde informatie wenst.

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs: steekproeftrekking VIII

ENGAGEMENT TOT MEDEWERKING AAN HET LONGITUDINAAL ONDERZOEK IN HET BASISONDERWIJS

(‘Schoolloopbanen in het BasisOnderwijs: SiBO) Ondergetekende zal met zijn/haar school deel nemen aan het onderzoek ‘longitudinaal onderzoek naar de loopbanen van leerlingen in het basisonderwijs’ aan de voorwaarden die in de informatiebundel voor scholen beschreven zijn. Dit impliceert onder meer dat de school de resultaten niet publiek zal gebruiken NAAM DIRECTIE: NAAM SCHOOL: ADRES SCHOOL: TELEFOONNUMMER: FAX: EMAIL: EV. CONTACTPERSOON IN DE SCHOOL: DATUM HANDTEKENING Gelieve dit formulier, van zodra u besloten heeft tot medewerking en ten laatste één week na het bezoek van onze medewerk(st)er aan uw school, te sturen of faxen naar: Frederik Maes Coördinator SiBO Dekenstraat 2, B-3000 Leuven Tel. 016/32.61.86 Fax 016/32.58.59 [email protected]

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs: steekproeftrekking IX

BIJLAGE 2: FREQUENTIEVERDELING VOOR DE 32 COMBINATIES VAN GELIJKE KANSENCRITERIA

Verv. inkomen Thuisloos Trekkende bev. Opl. moeder Taal niet-NL N Lln. Pct N scholen

0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1

0 0 0 0 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 0 0 0 0 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1

0 0 0 0 1 1 1 1 0 0 0 0 1 1 1 1 0 0 0 0 1 1 1 1 0 0 0 0 1 1 1 1

0 0 1 1 0 0 1 1 0 0 1 1 0 0 1 1 0 0 1 1 0 0 1 1 0 0 1 1 0 0 1 1

0 1 0 1 0 1 0 1 0 1 0 1 0 1 0 1 0 1 0 1 0 1 0 1 0 1 0 1 0 1 0 1

330134 21325 47643 26693

295 103 293 155

1547 328 876 609 35 20 32 28

7245 4812 7096

15412 58 39 78

437 349 147 653 449 20 31 15 43

70,693 4,566

10,202 5,716 ,063 ,022 ,063 ,033 ,331 ,070 ,188 ,130 ,007 ,004 ,007 ,006

1,551 1,030 1,519 3,300 ,012 ,008 ,017 ,094 ,075 ,031 ,140 ,096 ,004 ,007 ,003 ,009

1601 1259 1588 1406 142 58 92 73

704 192 485 226 11 15 13 15

1358 956

1277 1077

37 32 42 87

205 93

348 212 15 20 12 28

Totaal 467000 100,000 1617

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs: steekproeftrekking X

BIJLAGE 3: ABSOLUTE EN RELATIEVE FREQUENTIE VAN HET AANTAL SCHOLEN IN DE POPULATIE EN HET GEHEEL VAN DE DRIE GEREALISEERDE STEEKPROEVEN IN FUNCTIE VAN SCHOOLNET, SCHOOLGROOTTE, PROVINCIE EN ONDERWIJSNIVEAU VOOR DE VERSCHILLENDE GOK-CLUSTERS VOOR SCHOLEN MET AANBOD LAGER ONDERWIJS

POPULATIE VERWACHTE FREQUENTIE

GEREALISEERDE STEEKPROEF

Chi2 p

CLUSTER 1 AANTAL 1065 73 73 SCHOOLNET • vrij gesubsidieerd

• officieel gesubsidieerd • gemeenschapsonderwijs

687 (64,5%) 246 (23,1%) 132 (12,4%)

47,1 16,9 9,0

45 (61,6%) 16 (21,9%) 12 (16,4%)

1,181 0,554

SCHOOLGROOTTE • < 200 lln. • 201-360 lln. • > 360 lln.

162 (15,2%) 544 (51,1%) 359 (33,7%)

11,1 37,3 24,6

14 (19,2%) 36 (49,3%) 23 (31,5%)

0,971 0,615

PROVINCIE • Antwerpen • Brussel • Limburg • Oost-Vlaanderen • Vlaams-Brabant • West-Vlaanderen

282 (26,5%) 5 (0,5%)

153 (14,4%) 258 (24,2%) 130 (12,2%) 237 (22,3%)

19,3 0,3 10,5 17,7 8,9 16,2

21 (28,8%) 0 (0,0%)

8 (11,0%) 21 (28,8%) 9 (12,3%) 14 (19,2%)

2,158 0,827

NIVEAU • lager • kleuter en lager

77 (7,2%) 988 (92,8%)

5,3 67,7

4 (5,5%) 69 (94,5%)

0,358 0,550

CLUSTER 2 AANTAL 78 18 18 SCHOOLNET • vrij gesubsidieerd

• officieel gesubsidieerd • gemeenschapsonderwijs

39 (50,0%) 20 (25,6%) 19 (24,4%)

9,0 4,6 4,4

9 (50,0%) 4 (22,2%) 5 (27,8%)

0,219 0,896

SCHOOLGROOTTE • < 200 lln. • 201-360 lln. • > 360 lln.

35 (44,9%) 36 (46,2%) 7 (9,0%)

8,1 8,3 1,6

8 (44,4%) 7 (38,9%) 3 (16,7%)

1,811 0,404

PROVINCIE • Antwerpen • Brussel • Limburg • Oost-Vlaanderen • Vlaams-Brabant • West-Vlaanderen

8 (10,3%) 56 (71,8%) 1 (1,3%) 0 (0,0%)

12 (15,4%) 1 (1,3%)

1,8 12,9 0,2 0,0 2,8 0,2

5 (27,8%) 8 (44,4%) 0 (0,0%) 0 (0,0%)

5 (27,8%) 0 (0,0%)

12,378 0,015

NIVEAU • lager • kleuter en lager

1 (1,3%) 77 (98,7%)

0,2 17,8

0 (0,0%) 18 (100%)

0,304 0,581

CLUSTER 3 AANTAL 283 27 27 SCHOOLNET • vrij gesubsidieerd

• officieel gesubsidieerd • gemeenschapsonderwijs

88 (31,1%) 59 (20,8%) 136 (48,1%)

8,4 5,6 13,0

6 (22,2%) 6 (22,2%) 15 (55,6%)

1,132 0,568

SCHOOLGROOTTE • < 200 lln. • 201-360 lln. • > 360 lln.

94 (33,2%) 130 (45,9%) 59 (20,8%)

9,0 12,4 5,6

12 (44,4%) 11 (40,7%) 4 (14,8%)

1,830 0,401

PROVINCIE • Antwerpen • Brussel • Limburg • Oost-Vlaanderen • Vlaams-Brabant • West-Vlaanderen

93 (32,9%) 2 (0,7%)

55 (19,4%) 64 (22,6%) 18 (6,4%)

51 (18,0%)

8,9 0,2 5,2 6,1 1,7 4,9

5 (18,5%) 1 (3,7%)

3 (11,1%) 12 (44,4%) 1 (3,7%)

5 (18,5%)

13,351 0,020

NIVEAU • lager • kleuter en lager

11 (3,9%) 272 (96,1%)

1,0 26,0

1 (3,7%) 26 (96,3%)

0,003 0,959

CLUSTER 4 AANTAL 99 13 13 SCHOOLNET • vrij gesubsidieerd

• officieel gesubsidieerd • gemeenschapsonderwijs

39 (39,4%) 37 (37,4%) 23 (23,2%)

5,1 4,9 3,0

6 (46,2%) 3 (23,1%) 4 (30,8%)

1,358 0,507

SCHOOLGROOTTE • < 200 lln. • 201-360 lln. • > 360 lln.

28 (28,3%) 57 (57,6%) 14 (14,1%)

3,7 7,5 1,8

2 (15,4%) 8 (61,5%) 3 (23,1%)

1,766 0,414

PROVINCIE • Antwerpen • Brussel • Limburg • Oost-Vlaanderen • Vlaams-Brabant • West-Vlaanderen

39 (39,4%) 26 (26,3%) 17 (17,2%) 11 (11,1%) 2 (2,0%) 4 (4,0%)

5,1 3,4 2,2 1,4 0,3 0,5

4 (30,8%) 2 (15,4%) 5 (38,5%) 2 (15,4%) 0 (0,0%) 0 (0,0%)

6,060 0,300

NIVEAU • lager • kleuter en lager

7 (7,1%) 92 (92,9%)

0,9 12,1

1 (7,7%) 12 (92,3%)

0,009 0,925