ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7....

40
~.i pi Ij i~r Ol \I ~ 't i ~ I , \. li. ~ n g¡: D _.~ '. :. ¡ \ll ~. tI-. d,.... .. -yr.. r. r Cl L i:.; , ( 'l .. '" l' .. ~ .. . "' , M.._ . ..... '" .- W' J' . , . . , t".$' "i ,- . :" i " I ~ .. .. , ."'~ I .~ i, :.. \: 1'':''V. ~Ii_ ,s. íi .... . ,.~.." . "' .. ". ""i ... .l' '" -- I o ~ tv j " lr I ~~..~

Transcript of ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7....

Page 1: ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING 7.1 Overzicht van eerder genomen besluiten 7.2 Het

~.ipi Ij i~rOl \I~

't i ~I

, \.li. ~n

g¡: D_.~'. :.¡

\ll ~.tI-.d,.... ..

-yr..r.

rCl L i:.; , (

'l..

'"

l'.. ~.. ."' , M.._. ..... '".-

W'J'

., ..

,

t".$' "i

,- .:" i "

I~

.... , ."'~

I .~i, :..\: 1'':''V.~Ii_ ,s. íi .... .

,.~.."

."' .. ". ""i

... .l'

'"--

I

o~ tvj

"

lrI

~~..~

Page 2: ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING 7.1 Overzicht van eerder genomen besluiten 7.2 Het
Page 3: ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING 7.1 Overzicht van eerder genomen besluiten 7.2 Het

Inhoudsopgave1. INLEIDING

i.1.

Milieu effect rapportageDe problematiek rond de Bomendijk

2. PROJECTOMSCHRIJVING2. I Doelstelling

2.2 Randvoorwaarden2.3 Uitgangspunten

2.4 Afbakeningen

3. VOORGENOMEN ACTIVITEIT, ALTERNATIEVENEN VARIANTEN

3.1 Inleiding3.2 Overzicht van in het verleden ontwikkelde

tracés3.3 Tracé-alternatieven in het MER

3.4 Overige maatregelen

3.5 Te onderzoeken alternatieve tracé's

3.6 Constructieve varianten

3.7 Mitigerende en compenserende maatregelen

4. HUIDIGE SITUATIE4. I Inleiding

4.2 Rivier en waterkering

4.3 Grondgebruik4.4 Natuur en Milieu

4.4.1 Abiotisch milieu

4.4.2 Biotisch milieu

4.4.3 Landschapsecologische relaties

4.5 Cultuurhistorie

4.6 Landschap

5. AUTONOME ONTWIKKELINGEN

6. BEOORDELING VAN EFFECTEN6. I Inleiding

6.2 Effecten van alternatieven

6.3 Toetsing effecten

6.4 Beoordeling effecten

7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING7.1 Overzicht van eerder genomen besluiten

7.2 Het besluit waartoe het MER wordt gemaakt

7.3 De m.e.r.-procedure

7.4 Tijdsplanning m.e.r.

7,5 Betrokken instanties

7.6 Overige procedures

8. VERKLARENDE WOORDENLIJST

BIJLAGE Voorselectie van alternatieven

Bomendijk startnotitie

33

3

55

5

5

6

77

7

8

8

9

9

9

10JO

10

i I12

12

14

15

15

16

18

202020

2021

2222

22

22

23

23

24

25

27

Page 4: ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING 7.1 Overzicht van eerder genomen besluiten 7.2 Het
Page 5: ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING 7.1 Overzicht van eerder genomen besluiten 7.2 Het

Deventerweg

1I111l1l1l

BanddiikZomerdijk

tracé Deventerweg (11)tracé Marsstraat (4)

tracé verlegde Marsstraat (5)tracé Priester (7,8,9,10)tracé Heidemij III (3)tracé Sigmondt (6)tracé Heidemij 1 (1)tracé Heidemij ii (2)

Page 6: ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING 7.1 Overzicht van eerder genomen besluiten 7.2 Het
Page 7: ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING 7.1 Overzicht van eerder genomen besluiten 7.2 Het

1. INLEIDING

1.1. Milieu effect rapportage

Deze startnotitie heeft betrekking op het voornemenom de westelijke IJsseldijk tussen dijkpaal 268.0 endijkpaal 304.1 (het dijkvak "de Poll- Marsstraat" te

verbeteren. Dit dijkvak staat bekend als de Bomen-dijk.Er bestaan verschillende alternatieven om het dijk-vak Bomendijk te verbeteren.De effecten van een aantal van deze alternatievenzullen worden beschreven in een mileu effect rap-port (MER). Het milieu effect rapport wordt vervol-gens gebruikt om een afgewogen keuze te kunnenmaken uit de alternatieven.

Een milieu effect rapport moet wettelijk aan eenaantal eisen voldoen. In de eerste plaats moet het eenbeschrijving bevatten van de voorgenomen activiteit

(in dit geval dijkverbetering) en van de bestaande si-tuatie. Verder moet een MER een nauwkeurige be-schrijving geven van een aantal alternatieve moge-lijkheden om de waterkering te verbeteren. Vervol-gens moeten van ieder alternatief de mogelijke effec-ten op het milieu worden beschreven.

Een milieu effect rapportage (m.e.r) wordt begonnenmet de startnotItIe. In de start notitie beschrijft menwelke alternatieven onderzocht gaan worden.Dit zijn een aantal alternatieve tracé's (de bestaandedijk en enkele nieuwe tracé's) en een aantal con-structieve varianten (verschilende uitvoeringsmoge-lijkheden per tracé). Verder beschrijft de startnotitiehoe de effecten van de verschillende alternatieve tra-cés en constructieve varianten onderzocht gaan wor-den.

De startnotitie is tevens het basisdocument voor deinspraakprocedure. Meer informatie over inspraakin het kader van de m.e.l.- procedure staat in para-graaf7.3.

1.2. De problematiek rond de Bomendijk

De Bomendijk vormt een onderdeel van de hoofd-waterkering langs de westelijke IJsseloever. In z'nhuidige staat voldoet de dijk niet over de gehele

lengte aan de gestelde eisen. Zowel bij een norm van1/1250 per jaar, als bij een norm van 1/500 per jaar,kan de veiligheid niet gegarandeerd worden.

Bomendijk startnotitie

De dijk voldoet niet aan de veiligheidsnorm omdatdeze instabiel is en omdat de dijk plaatselijk te laagis. De stabiliteit wordt bepaald door combinaties vanfactoren. Enkele van deze factoren zijn: de steilheidvan de taluds, de opbouw van ondergrond, de op-bouw van de dijk en de aanwezigheid van door-

braakkolken. Ook de wortelkanalen van bomen ende vele konijneholen in de dijk hebben een negatieveinvloed op de stabiliteit. De ernst van de problemenwisselt van plaats tot plaats.

Tegelijkertijd hebben deze zelfde factoren bijgedra-gen tot een unieke situatie. Het gebied waarin de

Bomendijk ligt is zowel in landschappelijk, natuur-wetenschappelijk en cultuurhistorisch opzicht ergwaardevoL. Er komen veel zeldzame plant- en dier-soorten voor en het gebied is in landschappelijk encultuurhistorisch opzicht erg bijzonder.

Dat de Bomendijk en omgeving zich tot in zijn hui-dige waardevolle staat heeft kunnen ontwikkelen, isvooral te danken aan het feit dat dit gebied onder-deel uitmaakt van het landgoed 'de Poll. Het is daar-door altijd als eenheid beheerd.

Voor de verbetering van de waterkering is in de loopvan de jaren een aantal alternatieven voorgesteld.Geen van die alternatieven heeft ooit brede instem-ming gehad van de betrokkenen. De grote maat-schappelijke weerstand tegen de dijkverbeterings-plannen voor de Bomendijk werden vooral ingege-ven door de grote waarde van het gebied.In een poging de impasse te doorbreken hebben deProvinciale Staten van Gelderland toegezegd bij wij-ze van proef een milieu effect rapportage te latenuitvoeren alvorens een definitiefbesluit te nemen.

Ook landelijk is de maatschappelijke weerstand te-gen de wijze waarop dijkverbetering tot stand komtde laatste jaren toegenomen. Deze weerstand is ver-oorzaakt doordat dijkverbeteringsprojecten in veelgevallen ten koste bleken te gaan van landschappelij-ke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden (LNC-waarden). De kritiek richt zich er met name op datdeze zogenaamde LNC-waarden geen volwaardigeplaats hebben in de planvonning.Uiteindelijk heeft de maatschappelijke druk geleidtot de instelling van de commissie Boertien. Dezecommissie had tot taak de uitgangspunten voor ri-vierdijkversterkingen te toetsen.

3

Page 8: ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING 7.1 Overzicht van eerder genomen besluiten 7.2 Het

De aanbevelingen van de commissie Boertien zijnondertussen door de ministers van Verkeer en \'\a-terstaat en van Volkshuivesting, Ruimtelijke Orde-ning en Mileu vrijwel geheel overgenomen. Door

deze aanbevelingen is een andere situatie ontstaanrondom de Bomendijk en zijn er niemve mogelijk-heden ontstaan om naar een oplossing te zoeken, dievoor alle partijen aanvaardbaar is.

Een belangrijk resultaat van de studie van de com-missie Boertien is de verlaging van de maatgevendeafvoer van de Rijn van 16500 in3 per seconde naar

15000 m3 per seconde. Door de bijbehorende dalingvan het Maatgevend Hoog\Vater (MH\'\) daalt debelasting op de dijk en worden er meer mogelijkhe~den geschapen voor alternatieve, buitendijkse tracés.Voor de westelijke IJsseloever heeft de commissieBoertien geadviseerd een lagere veilgheidsnorm te

hanteren. In plaats van de norm 1/1250 per jaarwordt voorgesteld een norm van 1/500 per jaar tehanteren.In het verleden is voor de Bomendijk een aantal al-ternatieve buitendijkse tracés ontwikkeld. Deze zijntoen afgevallen vanwege de te grote invloed (opstu-wing) op de rivier. Door de adviezen van Boertienzijn deze eerder afgevallen buitendijkse alternatievetracés nu wel bespreekbaar geworden.

4

Page 9: ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING 7.1 Overzicht van eerder genomen besluiten 7.2 Het

PROJECTOMSCHRIJVING

2.1 Doelstelling

Het proefproject Bomendijk heeft als doelstelling hetontwikkelen en vergelijken van alternatieven voor dedijkverbetering tussen dijkpaal 268.0 en dijkpaal304. I (het dijkvak "de Poll - Marsstraat") aan de

westzijde van de IJssel.De alternatieven moeten voldoende veilgheid bie-den, maar ook rechtdoen aan landschap, de natuur-en de cultuurhistorische waarden.

De alternatieven zullen worden vergeleken in eenmileu effect rapport. De vorm en inhoud van hetMER moet kunnen rekenen op breed draagvlak.Daarom is gekozen voor een aanpak waarbij de be-trokken belangengroepen deelnemen aan de besluit-vorming.Het project wordt afgesloten met een evaluatie. De

ervaringen, die in dit project worden opgedaan, zul-len als aanbevelingen voor gelijksoortige dijkverbete-ringsprojecten dienen.

In overeenstemming met de adviezen van de com-missies Boertien en Becht zal aan het begrip uitge-kiend ontwerpen inhoud worden gegeven.

Uitgekiend ontwerpen betekent dat gezocht wordtnaar technische oplossingen, waarbij de bestaande

waarden volledig of zoveel mogelijk gespaard blij-ven.

2.2 Randvoorwaarden

In deze paragraaf zijn de belangrijkste randvoor-

waarden weergegeven. Bij de aanvang van de m.e.f.-studie zal een volledige lijst van uitgangspunten enrandvoorwaarden worden gepresenteerd.

De belangrijkste randvoorwaarden zijn:Alle dijkverbeteringsalternatieven moeten vol-doen aan de voor deze dijkring geldende veilig-heidsnorm van 1/1250 per jaar (of l/500 per jaar,afhankelijk van de uitkomst van het overleg datde Minister van Verkeer en \Vaterstaat zal voerenmet de regio).Alle tracé-alternatieven liggen in het gebied tus-

sen de Voorsterkleidijk (dijkpaal 268.0) in hetzuiden en de Marsstraat (dijkpaal 304.1) in het

Bomendijk startnotitie

noorden. Aan de noordzijde van het plangebied

is enige speling (calOO m) mogelijk. Het plange-bied wordt in westelijke richting begrensd doorde Deventerweg en in oostelijke richting door deIJssel.De maatgevende waterstand is de waterstand be-horende bij een afvoer van de Rijn van 15000 m3te l.obith (oflager bij 1/500 per jaar).

De veiligheid van aangrenzende dijkvakken moetminimaal blijven voldoen aan de norm van1/1250 per jaar (of 1/500 per jaar).Maatregelen ter hoogte van het plangebied mo-gen geen invloed hebben op de afvoerverdelingbij het splitsingspunt van IJssel en Nederrijn.

2.3 Uitgangspunten

Er zijn een aantal beleidsnota's die van toepassing

zijn op het studiegebied. De volgende nota's zullenals uitgangspunt gehanteerd worden:

Nota Landschap

4e Nota Ruimtelijke Ordening Extra3e Nota WaterhuishoudingNatuurbeleidsplanStructuurschema Groene RuimteNadere Uitwerking RivierenGebied (NURG)Streekplan Veluwe (Provincie Gelderland) enuitwerking in beleidsplan GelderlandUiterwaardenplanStreekplan Oostelijke Veluwe (samenwerkingsor-gaan van in de oostelijke Veluwestreek gelegen

gemeenten)Bestemmingsplan Buitengebied van de GemeenteVoorstLandschapsbeleidsplan Gemeente VoorstStructuurschets Landelijke Gebieden

Daarnaast worden de volgende uitgangspuntengehanteerd:Oplossingsalternatieven kunnen ook buiten hetplangebied effecten hebben. Deze effecten zullenbeschreven worden.Compenserende en mitigerende maatregelen zul-len zoveel mogelijk binnen het plangebied ge-

zocht worden.De waarden in het gebied op het vlak van land-schap, cultuurhistorie en natuur zullen maximaalgespaard worden. Daarbij zal zowel naar de

waarden van afzonderlijke elementen worden ge-keken, als naar de relatie tussen deze elementenen naar de waarde van het geheeL.

5

Page 10: ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING 7.1 Overzicht van eerder genomen besluiten 7.2 Het

".

."

~,',

" ...'..1 ,/.., ,o .'", . ;..;;1

..-.~ -

.. .' -!, "'"

6

Er wordt naar gestreefd het landgoed 'de Poll' alseenheid zoveel mogelijk te sparen.In het zogenaamde nul plus-alternatief (de verbe-tering van de bestaande Bomendijk) zal het

"100% sparen" scenario uitgewerkt worden.Naast behoud van bestaande waarden, zullen demogelijkheden onderzocht worden om meer-waarden te creëren.

Er wordt zoveel mogelijk gebruikt gemaakt vanbestaand onderzoeksmaterIaal. Daarnaast zal be-staand materiaal geactualiseerd en zonodig aan-gevuld worden.Het niveau van de technische uitwerking van de

tracé alternatieven en constructieve varianten

moet zodanig zijn, dat bij de uitwerking van hetbestek geen nieuwe inspraak meer nodig is.Alle alternatieven, tracé alternatieven dan wel an-dere alternatieve oplossingen, zowel binnen alsbuiten het plan gebied, kunnen worden inge-bracht.Afhankelijk van de uitkomst van het overleg datde Minister van Verkeer en Waterstaat zal voeren

./

"'..

met de regio, zal in de m.e.L een veiligheidsnormvan 111250 of 11500 per jaar gehanteerd worden.De effecten van de niet gekozen norm worden ineen gevoeligheidsanalyse nader onderzocht.

2.4 Afbakeningen

Hieronder wordt aangegeven welke zaken buiten hetkader van het MER vallen:

Het MER maakt geen keuze voor een bepaaldeoplossing.De conclusies van de commissie Boertien, vervatin de achterliggende rapporten van het Water-

loopkundig Laboratorium en de Rand Corpora-

tion, over o.a. de haalbaarheid van waterstands-verlagende maatregelen, de vorming van ijsdam-men, het vormen van schadefondsen ofhet verze-keren van overstromingsschade worden overge-nomen. Op deze aspecten zal in de m.e.L nietworden ingegaan.

Page 11: ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING 7.1 Overzicht van eerder genomen besluiten 7.2 Het

Bomendijk startnotitie

3. VOORGENOMEN ACTIVITEIT;ALTERNATIEVEN EN VARIANTEN

3.1 Inleiding

De voorgenomen activiteit is de verbetering van debandijk tussen dijkpaal 268.0 en 304.1 aan de west-

zijde van de IJssel.Voor de verbetering van de bandijk zijn een aantalalternatieve tracés en constructieve varianten denk-baar.In het verleden zijn reeds elf alternatieve tracés ont-wikkeld. Deze alternatieve tracés worden in het kortbeschreven. Vermeld wordt hoe ze tot stand zijn ge-komen. Vervolgens worden deze alternatieven beke-ken tegen de achtergrond van de adviezen van de

commissie BoertIen.

Op basis van deze beschouwing wordt aangegeven

welke alternatieve tracé's in het MER zullen wordenuitgewerkt. De onderbouwing van de voorgesteldevoorselectie van alternatieven is weergegeven in debijlage.Naast deze tracéalternatieven worden in het MERook het nulalternatief, het nulplusalternatief en hetmeest milieu vriendelijke alternatief (MMA) be-schreven.

Een oplossing voor het probleem van de Bomendijkis het verlagen van de belasting op de dijk. Dit

houdt in dat de waterstanden op de IJssel verlaagdzouden moeten worden. De commissie Boertienheeft de mogelijkheden voor verlagingen van de wa-terstand onderzocht. Er zal een kort overzicht wor-

den gegeven van de conclusies van de commissie

Boertien en de mogelijkheden die dit biedt.

3.2 Overzicht van in het verleden ontwik-kelde tracés

In het verleden zijn een groot aantal alternatieve tra-cés ontwikkeld, zowel buiten- als binnendijks.Bij het ontwikkelen van deze alternatieven speeldentwee factoren een grote rol; de grote landschappelij-ke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde van deBomendijk en het omringende gebied enerzijds ende normen voor het rivierbeheer anderzijds.

In eerste instantie werden plannen gemaakt voor deverbetering van de Bomendijk zelf. Nadat duidelijkwas geworden dat deze plannen op veel weerstandstuitten, werden alternatieve tracés ontwikkeld. In

eerste instantie buitendijks, later werd ook naar bin-nendijkse alternatieven gezocht.

De eerste alternatieve tracés werden door de Heide-mij ontwikkeld (Heidemij I, 11. lI; nr's 1,2,3). Dezetracés dienden voor de gedachtenbepaling van de

ontwerpers en zijn nooit verder uitgewerkt.

Vervolgens werd als alternatief de verhoging van dezomerkade rondom de Nijenbeekse Klei (het Mars-straattracé; nr. 4) voorgesteld. Dit buitendijkse alter-natiefvernauwt het rivierbed van de IJssel en veroor-zaakt daardoor opstuwing (= hogere waterstanden)

op de IjsseL.

De rivierbeheerder eiste dat deze opstuwing terplaatse ongedaan gemaakt zou worden. Dit hield indat de vernauwing van het rivierbed gecompenseerdzou moeten worden door het verregaand afgravenvan de Ravenswaarden aan de oostzijde van de IJssel.Afgezien van de consequenties van een dergelijke in-greep in de Ravenswaarden, kon de opstuwing nietvolledig gecompenseerd worden. Daarmee vervieldeze oplossing.

Vervolgens werd gezocht naar een alternatief tracédat minder opstuwing veroorzaakte. Dit werd hetzogenaamde "verschoven Marsstraattracé" (nr. 5).Dit tracé ligt iets ten westen van de Marsstraat. Ookin dit geval bleken er niet voldoende mogelijkhedenaanwezig re zijn om de opstuwing te compenseren.

Later is, in opdracht van de eigenaresse van het land-goed de Poll, nog een buitendijks alternatief tracé

(nr. 6) ontwikkeld; het alternatief "Sigmondt". Dittracé is van recente datum en is geen onderwerp vanstudie en discussie meer geweest bij de besluitvor-ming. De opstuwing van dit tracé is vergelijkbaarmet die van het "verschoven Marsstraattracé". Vol-gens de indertijd geldende normen, omtrent com-pensatie van opstuwing, zou het dan ook vrijwel ze-ker afgevallen zijn.

Nadat het "verschoven Marsstraattracé" was afgeval-len werd er binnendijks naar mogelijkheden gezocht.In opdracht van de Coördinatie Commissie Dijkver-zwaring (CCD) werd een (meest wenselijk) binnen.dijks tracéalternatief ontwikkeld. Dit werd het zoge-naamde "Priester-tracé.

7

Page 12: ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING 7.1 Overzicht van eerder genomen besluiten 7.2 Het

Rondom huize de Poll zijn vier tracé-varianten be-kend. De eerste variant (7) loopt om het bos tenwesten van de Poll en sluit ter hoogte van de Mars-straat weer aan op de bestaande dijk. De tweede va-riant (8) sluit ter hoogte van huize de Poll aan op debestaande dijk. De derde variant (9) sluit iets tenzuiden van huize de Poll aan op de bestaande dijk.De vierde variant (l0) kruist de bestaande dijk ietsten zuiden van huize de Poll, maakt ten oosten vanhuize de Poll een boog en sluit weer aan de bestaan-de dijk.

In een reactie op het tracé Priester heeft het de Stich-ting Geldersch Landschap het Deventerweg-tracé

(nr. 11) voorgesteld. Dit tracé volgt over een grotelengte de Deventerweg. Het Deventerwegtracé is

nooit verder uitgewerkt. Een eventuele dijk zou zo-

wel aan de west- als aan de oostzijde van de Deven-terweg kunnen liggen.

Geen enkele van al deze alternatieve tracés kon in-dertijd de goedkeuring van de CCD wegdragen.

Door de adviezen van de commissie Boertien is eennieuwe situatie ontstaan. De overwegingen, die in-dertijd tot het afvallen van bepaalde tracéalternatie-ven hebben geleid, zijn voor een deel achterhaald.Er is meer (financiële) ruimte voor uitgekiende ont-werpen, waardoor de verbetering van de Bomendijk

(het nulplusalternatief) realistischer is geworden.Tevens is door de verlaging van de Maatgevende

Hoog Water (MH\V)-standen de deur geopend voorde alternatieve buitendijkse tracés. Hierdoor is hetMarsstraattracé kansrijk geworden. Door de advie-zen van de commissie Boertien worden bezwaren

van de rivierbeheerder tegen buitendijkse tracéalter-natieven grotendeels weggenomen. Waren zij in hetverleden niet haalbaar vanwege de te grote opstu-wing, nu zijn er wel degelijk mogelijkheden voor hetaanleggen van buitendijkse tracé's. Alle andere be-langengroepen hadden het Marsstraattracé indertijdalgemeen aanvaard als eerste keuze. Alle overige al-ternatieve tracés, inclusief de binnendijkse, zijn paster tafel gekomen, nadat het Marsstraattracé was af-gevallen.

8

Terugkijkend kan geconcludeerd worden dat bin-nendijkse tracé's in feite alleen ontwikkeld zijn om-dat buitendijkse tracé's volgens de toendertijd gel-dende normen niet mogelijk waren. Waren de advie-zen van de Commissie Boertien enige jaren eerderbekend geworden, dan waren er nooit binnendijksetracé's ontwikkeld, maar was het Marsstraattracé

zeer waarschijnlijk verder uitgewerkt.Dit roept de vraag op of het überhaupt zinvol is omeen binnendijks alternatief te bestuderen in de m.e.r.

3.3. Tracé-alternatieven in het MER.

Ter afbakening van het aantal alternatieven dat in dem.e.r. onderzocht zal worden is een voorselectie ge-daan. De onderbouwing van de voorselectie is \veer-gegeven in een aparte notitie die als bijlage in ditrapport is opgenomen. Hieronder volgen de resulta-ten van de voorselectie.

Omdat er in het verleden een grote voorkeur voorhet Marsstraat tracé bestond wordt dit tracé in hetMER onderzocht. De voorselectie bevestigt dat ditalternatief er als buitendijks tracé het beste uit-springt.Hoewel de noodzaak van een binnendijks tracé nietmeer bestaat wordt toch één binnendijkstracé mee-

genomen in de studie, om een vergelijking te kun-nen maken tussen een binnen- en een buitendijkseingreep. Deze vergelijking wordt nuttig geacht van-wege het proefkarakter van deze m.e.r.

Wat betreft de keuze voor een binnendijks tracé is devoorselectie niet onderscheidend. Alle binnendijksealternatieven hebben belangrijke nadelen. Het door-slaggevende argument dat is gehanteerd voor de uit-eindelijke keuze is het streven om het landgoed dePoll zoveel mogelijk als eenheid te behouden. Vande binnendijkse tracé's levert het Deventerwegtracéde minst ingrijpende aantasting van het Landgoed

'de Poll' op.

Mocht tijdens de m.e.r. studie blijken dat er moge-lijkheden tot optimalisatie zijn, dan worden de te be-studeren tracé's aangepast.

3.4 Overige maatregelen

Naast de in het verleden ontwikkelde tracé alterna-tieven worden mogelijke alternatieven gevormd

door maatregelen ter verlaging van de hoogwater-standen. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan hetweer in gebruik nemen van overlaten, het constru-eren van opvangbekkens, of het realiseren van een'groene rivier'. De commissIe Boertien gaat hier indeelrapport 2: 'Maatgevende Belastingen' uitgebreidop in. De conclusie van de commissie is dat hetconstrueren van opvangbekkens en het weer in ge-

Page 13: ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING 7.1 Overzicht van eerder genomen besluiten 7.2 Het

bruik nemen van overlaten onvoldoende effect heb-ben, of dat zij grote schade veroorzaken in de danoverstroomde gebieden.Verder heeft de commissie Boertien de mogelijkhe-den tot verlaging van van het zomerbed, verlaging

van het winterbed en de aanpassing van kribben be-schouwd. De commissie stelt dat ook deze maatrege-len, al dan niet in combinatie, geen oplossing bie-den. Slechts voor lokale knelpunten zou een verla-ging van het winterbed een oplossing kunnen bie-den. Alleen het afgraven van uiterwaarden in combi-natie met natuurontwikkeling biedt volgens de com-missie enig perspectief.

Voor wat betreft de Bomendijk zullen de conclusiesvan de commissie Boertien worden overgenomen. Erworden in het kader van dit project geen alternatie-ven ontwikkeld die zijn gebaseerd op maatregelen

ter verlaging van de hoogwaterstanden.In de m.e.r. zal eventueel wel naar lokale winterbedverlaging gekeken worden, als dit ter compensatievan opstuwing voordelig zou blijken te zijn.

3.5 Te onderzoeken alternatieve tracé's

In het MER worden de effecten van de volgende al-ternatieven onderzocht:

Het nulalternatief. Dit is het handhaven van debestaande situatie. Dit alternatief dient als refe-rentie.Het nulplusalternatief. Dit is het verbeteren vande Bomendijk zelf. Bij dit alternatief zal het"lOO%-sparen scenario" uitgewerkt worden. Dithoudt in dat bij dit alternatief inhoud zal wordengegeven aan het begrip 'uitgekiend ontwerpen'.Het Marsstraattracé (nr 4)Het Deventerwegtracé (nr 11)Het Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA).Dit is het alternatief waarbij de best bestaandemogelijkheden ter bescherming van het milieuworden toegepast. Het MMA kan pas wordenuitgewerkt wanneer inzicht is verkregen in de ef-fecten van de verschilende alternatieven. HetMMA zal daarom in de loop van de m.e.r. ont-wikkeld worden.

3.6 Constructieve varianten

Voor de constructie van een waterkering bestaanverschilende mogelijkheden. Daarbij is bijvoorbeeldhet materiaalgebruik van belang. Een dijk kan wor-den opgebouwd uit alleen zand en klei, maar er kun-

Bomendijk startnotitie

nen bv. ook damwanden worden toegepast.De verschilende manieren waarop een alternatieftracé qua constructieve vormgeving kan worden uit-gewerkt worden in deze studie 'constructieve varian-ten' genoemd.

De commissie Becht heeft de term "uitgekiend ont-werpen" geïntroduceerd. De ontwerper werd ge-vraagd een maximale inspanning op het het gebiedvan vormgeving en rekenmethodieken te leveren. Decommissie Boertien heeft geconcludeerd dat dezeaanbeveling slechts gedeeltelijk is opgevolgd.In deze m.e.r. zal, met name bij het nulplus-alterna-tief een maximale technische inspanning worden gele-verd om het z.g. "lOO%-sparen" scenario uit te werken.

Daarbij zal onder andere onderzocht worden:Mogelijkheden tot het toepassen van schermen inde dijkMogelijkheden tot het toepassen van fiters in enachter de dijk

Mogelijkheden tot het toepassen van nIeuwe re-ken methodieken.

Bij het ontwikkelen van constructieve varianten zul-len in de m.e.r. nog een aantal zaken in beschouwingworden genomen:

De sterkte van een begroeide dijk onder golfaan-val

De invloed van wortelgangen en konijneholen opde sterkte van de dijk.De gevolgen van de uitvoering.De gevolgen voor het onderhoud.De inpassing in het landschap; in het bijzonderde relatie tussen de vorm van de dijk en de wijdeen nabije omgeving

GrondwinningsvariantenWijzigingen in structuren en vormgeving van dewegen en waterlopen en het grondgebruik.

3.7 Mitigerende en compenserende maat-regelen

In het MER zal worden vermeld hoe de negatieve ef-fecten van een ingreep door mitigerende (verzach-

tende) of compenserende maatregelen verminderd

kunnen worden.Deze maatregelen zullen zoveel mogelijk integraal inde voorstellen worden opgenomen.

9

Page 14: ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING 7.1 Overzicht van eerder genomen besluiten 7.2 Het

4. HUIDIGE SITUATIE

4.1 Inleiding

De huidige situatie wordt in het MER aan de handvan de volgende aspecten beschreven:

1. Rivier en waterkeringen (rivierbeheer, veilig-heid, beheer en onderhoud);

2. Natuur en milieu:

a - Abiotische factoren (niet levende elementen in

de natuurlijke omgeving): geologie, grondwa-ter, oppervlaktewater, bodem, geomorfologie.

b - Biotische factoren (levende elementen in denatuurlijke omgeving): flora, vegetatie en fau-na.

c - Landschapsecologische relaties (landschapsele-menten die tevens een belangrijk onderdeeluitmaken van de leefomgeving van planten,dieren en andere organismen)

3. Grondgebruik (o.a. bewoning, land- en tuin-bouw, bosbouw, recreatie, infrastructuur, situ-ering landgoed);

4. Cultuurhistorie (archeologie, historische ge-

ografie, bouwkundige objecten);5. Landschap (ruimtelijke opbouw, beelddragers,

landschapsbeleving) .

In de volgende paragrafen wordt van elk van de ge-noemde aspecten een korte beschrijving gegeven.Deze gebiedsbeschrijving is een samenvatting van detot op heden verzamelde kennis over de waarden enfuncties in het gebied.

4.2 Rivier en waterkeringen

RivierbeheerDe IJssel is een zijtak van de Rijn. Bij Westervoortsplitst de IJssel zich af van de Rijn en mondt via hetKetelmeer uit in het IJsselmeer. Dit traject is onge-veer 120 kilometer lang. De IJssel voert een deel vanhet Rijnwater af naar het IJsselmeer. Bovendien

wordt het overtollge water uit het eigen stroomge-

bied afgevoerd.

Naast deze afvoerfunctie speelt de IJssel een belang-rijke rol als leverancier van zoet water voor het noor-den en noordwesten van Nederland. In droge tijdenwordt via het Twentekanaal water naar Twente enZuidoost-Drenthe getransporteerd. De rivier is dusbelangrijk voor de waterhuishouding van ons land.De IJssel is van oudsher, zeker sinds de kanalisatievan de Nederrijn, een belangrijke scheepvaartroute.

Om die reden èn ter aanvullng van de waterhoeveel-heid in het IJsselmeer, wordt bij lage Rijnafvoeren

zoveel mogelijk water via de IJssel afgevoerd. De Hs-,. ~ , i11"" . i'!

10

Page 15: ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING 7.1 Overzicht van eerder genomen besluiten 7.2 Het

set is gedurende een groot deel van het jaar een ge-stuwde rivier.

De IJssel wordt gekenmerkt door een grote dyna-miek. Tijdens de hoogwatergolf van 1988 bedroeg deafvoer 1907 m3 per seconde, tenvijl in 1971 een lageafvoer optrad van iso m3 per seconde. De bij deze

afvoeren behorende waterstanden te Deventer be-droegen 6.76 meter (1988) en 1,26 meter (1971). Degemiddelde afvoer van de IJssel bedraagt 310 m3 perseconde met een bijbehorende waterstand te Deven-ter van 2,85 meter.

Bij het beteugelen van de hoge waterstanden speelthet stroomvoerende vermogen van de uiterwaardenlangs de rivier een belangrijke roL. De frequentie

waarmee deze uiterwaarden overstromen varieertsterk. De zomerkade rondom de Wilpse Klei en deNijenbeker Klei is relatief hoog, waardoor deze zel-den overstromen (gemiddeld eens in de 70 jaar).De beide polders hebben in deze eeuw alleen in 1926onderwater gestaan. In 1988 stroomden de beidepolders gedeeltelijk onder toen een sluisdeur be~zweek.

VeiligheidDe waterkering (de Bomendijk) dient te voldoen aande veilgheidsnorm. In de probleemanalyse is al ge-constateerd dat de dijk niet aan de veiligheidsnormvoldoet.

Beheer en onderhoudHet Waterschap Oost Veluwe is verantwoordelijkvoor het beheer van de Bomendijk als waterkering.De dijk is volledig gelegen op het landgoed de Poll,dat een privébezit is.

4.3 Grondgebruik

BewoningIn de nabijheid van het studiegebied liggen twee

buurtschappen: Gietelo en Bussloo. Verder liggen inhet gebied verspreid nog enige agrarische bedrijvenen het landhuis de Poll zelf.

Land- en tuinbouwRegionaal is de landbouw de belangrijkste economi-sche factor in het buitengebied van de gemeente

Voorst. In de gemeente Voorst zijn naar schatting500 mensen werkzaam in de landbouw. Van de ruim8500 ha cultuurgrond in de gemeente wordt circa20% gebruikt voor akkerbouwgewassen en is bijna

Bomendijk startnotitie

80% in gebruik als grasland.In het binnendijkse gebied is de melkveehouderij debelangrijkste produktietak. De intensieve veehoude-rij is van geringe betekenis. In het studiegebied ko-men gras- en bouwlanden voor. Het buitendijkse ge-bied is bijna volledig in gebruik als grasland.De uiterwaarden in de Nijenbeker Klei vallen sinds Ijanuari i 993 onder de Relatienota van het Ministerievan Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. In dit ka-der kunnen boeren op vrijwilige basis een beheers-overeenkomst aangaan met het Bureau Landbouw-gronden (BBL) van het Ministerie. In de beheers-overeenkomst staat hoe de bedrijfsvoering moetworden afgestemd op natuur en landschap en welkevergoeding daar tegenover staat.In de gebieden aansluitend aan het studiegebied iseen ruilverkaveling in uitvoering. Dit betreft deWilpse Klei en de Voorster Klei.

Bos en beplanting

Het bos in het studiegebied is circa 100 ha groot; ingrotere en kleinere complexen.Het grootste deel van de bossen is in gebruik voor deproduktie van hout. Dit betreft zowel loof- als naald-bos. Deze bossen liggen ovenvegend in het middenvan het studiegebied. Langs en op de Bomendijk, openkele vochtige terreindelen en in de omgeving vande oude doorbraakkolken liggen struwelen en bossendie geen produktiefunctie kennen.Op een aantal percelen staat eikenhakhout. In hetverleden trof men op de hogere zandgronden veel ei-kenhakhout percelen aan. Nu zijn deze vrijwel overalverdwenen. Het op het landgoed aanwezige hak-

hout-areaal is dus van historisch-landschappelijke

betekenis.

RecreatieHet studiegebied is door zijn ruimtelijke afwisselingvan bospercelen met open velden en zijn natuur-waarden aantrekkelijk voor recreatief (mede)ge-bruik. De zomerkade langs de IJssel wordt veel ge-bruikt door fietsers. In het studiegebied zelf liggengeen fietspaden. In het binnendijkse gebied en overde Bomendijk kan worden gewandeld. Ondanks debetrekkelijk kleine oppervlakte is het studiegebied

een aantrekkelijk wandelgebied. De recreatiedruk isniet hoog.Het gebied wordt vooral gebruikt door bewoners uitde directe omgeving en door verblijfsrecreanten. Netbuiten het studiegebied ligt het recreatiegebied Buss-100. Dit gebied vormt een regionaal concentratie-punt voor dagrecreatie. Het Dommerholtse fiets-voetveer verbindt in het zomerhalfjaar het gebied

11

Page 16: ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING 7.1 Overzicht van eerder genomen besluiten 7.2 Het

met de oostelijke zijde van de IJssel.

InfrastructuurIn het studiegebied is de volgende infrastructuur vanbelang:

De Ijssel is een belangrijke vaarweg.De Deventerweg is een drukke regionale ver~keersweg tussen Voorst en Deventer.

De Marsstraat en de Nijenbeekse Weg; kleinewegen, uitsluitend van belang voor lokaal ge-bruik (aanwonenden) en recreatieverkeer. De ge-deeltelijk op de zomerkade gelegen Houtwal-straat is zelfs afgesloten voor autoverkeer, metuitzondering van aanwonenden.Het gebied wordt verder doorsneden door talvan half- of onverharde wegen en paden.De ondergronds infrastructuur (kabels en leidin-gen).

Eigendom en beheerHet grootste deel van het studiegebied behoort tot

"'~.'T'::1lJ \'

ra ".iÌI BiCl

~.~Cl

'D..

~.11

,~-,~,~,,,.. .... " "'.~ ..-... -:. _.. -. . ~..,.:-. .j' . Õ'

Landgoed de Poll, dat eigendom is van mevrouwA.J.H. Quarles van Vfford, geboren Baronesse van

Lynden, wonende te Voorst. De landbouwgrondenworden verpacht aan boeren.De natuurgebieden die onderdeel uitmaken van hetlandgoed worden beheerd door een rentmeester. Hetbeheer is erop gericht het landgoed als geheel te be-houden. Het landgoed de Poll is aangemerkt als eenvoor het publiek opengesteld landgoed in de zin vande natuurschoonwet 1928. De herrangschikkings-procedure is momenteel gaande.

4.4 Natuur en milieu

4.4.1 Abiotisch milieu

GeologieDe basis voor de bodem opbouw en de vorm van hetlandschap is gelegd tijdens de laatste twee ijstijden.Als gevolg van de invloed van het landijs zijn in devoorlaatste ijstijd de stuwwallen (b.v. de Veluwe)

~~l'L:~.~lI ~

Page 17: ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING 7.1 Overzicht van eerder genomen besluiten 7.2 Het

ontstaan. In de IJsselvalJei ligt op een diepte van ge-middeld 100 meter een keileem pakket dat door het

landijs gevormd is. Bovenop dit pakket is een dikkelaag (50 meter) van overwegend grof zand afgezet. Inde laatste ijstijd waren smeltwater en wind de be-langrijkste terreinvormende factoren. Hierdoor isaan de oostzijde van de Veluwe dekzand afgezet. Re-cente bodem- en landschapsvormen zijn op dit dek-zand ontstaan.

GrondwaterIn het gebied Oost-Veluwe is sprake van een regio-naal kwelsysteem, dat voor Nederlandse begrippenerg sterk is. Op de stuwwal van de Veluwe infiltreertneerslag. Dit stroomt ondergronds af naar het oos-ten. Op veel lagere gebieden in de Veluwezoom enhet IJsselgebied kwelt dit op.

Binnen het studiegebied is geen sprake van sterkekweL. Alleen ten zuiden van het landhuis is enige,waarschijnlijk meer lokale, kwelinvloed te bespeu-ren.

Bomendijk startnotitie

Het studiegebied is over het algemeen als droog tekarakteriseren.

OppervlaktewaterIn het gebied komt zowel stromend als stilstaand wa-ter voor; plassen, kolken, oude rivierarmen en slo-ten. Het zuidelijk deel van het studiegebied wordtdoor een afwateringsbeek, de Voorster Beek, be-grensd. Ter hoogte van huize de Poll ontspringt deHiert; een laaglandbeek.In het studiegebied ligt een voormalige IJsselloop (deoude IJssel), welke eveneens een functie heeft voorde waterafvoer. Deze mondt nabij Deventer uit in de

Ijssel.

De kwaliteit van het oppervlaktewater is redelijk totgoed. Het gehalte aan voedingsstoffen is in het alge-meen echter hoog en ook de zuurstofhuishoudinglaat te wensen over.

BodemDe Bomendijk ligt op de overgang van twee verschil-lende bodemsoorten: de buitendijkse rivierkleigron-den en de binnendijkse zandgronden.In het buitendijkse gebied is een overgang herken-baar van lichte zavel (kalkhoudende bodem) langsde IJssel, naar zware zavel en lichte klei (kalkloze bo-dem) richting Bomendijk. Ten zuiden van de ruïneNijenbeek is de bodem zandig en kalkhoudend.Binnendijks komen onder andere humusrijke zand-gronden (op oude akkers) en kalkrijke, zandige ri-vierafzettingen (rivierduinen) voor.

GeomorfologieGeomorfologisch bezien is het buitendijkse gebiedoorspronkelijk en ongeschonden. In het gebied tus-sen de Marsstraat en de Nijenbeekseweg is een dui-delijk patroon van stroomruggen en geulen (oude ri-vierlopen) aanwezig. Vooral de loop van de Oude

IJssel is goed herkenbaar. Ten zuiden van de Nijen-beekse weg ontbreekt het reliëf grotendeels. In dezuidwest-hoek komen wel weer reliëfrijke percelenvoor. Opvallende elementen in het gebied zijn de ve-le doorbraakkolken langs de dijk. Binnendijks is hetgebied flauw glooiend.

13

Page 18: ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING 7.1 Overzicht van eerder genomen besluiten 7.2 Het

4.4.2 Biotisch milieu

Flora en vegetatie

Buitendijks gebiedDe \\'ateren in het buitendijks gebied kennen alleenin het zuidelijk deel van de grote kolk bij Huize dePoll een goed ontwikkelde watervegetatie In de restvan het gebied is de watervegetatie beperkt ontwik-keld.De graslandvegetaties zijn over het algemeen SOOT-

tenarm. Op het buitentalud van de zomerkade ko-men op enkele plaatsen nog soorten rijke vegetaties

voor met diverse stroomdalsoorten. Delen van debermen van de Marsstraat bestaan uit soortenrijkehooilandvegetaties, met enkele zeldzame soorten.De beplanting bestaat uit meidoornhagen en enigekleinere boscomplexen, gelegen tegen de dijk aa11;

Enkele hiervan kennen een bijzondere samenstellingvan de flora.

Binnendijks gebiedBinnendijks liggen bospercelen, graslanden en ak-kers. In de laatste tvvee is de diversiteit aan soortenover het algemeen laag. Uitzondering vormen debermen op kalkrijke, zandige bodems. Deze bestaanuit een soortenrijke kruidachtige vegetatie. Ook dedroge tot vochtige graslandjes aan de teen van dedijk ter hoogte van de Dijkwelsche kolk herbergen

een vrij groot aantal soorten.Het aandeel bossen en hakhoutopstanden in het stu4diegebied is groot. De oudere loofbossen op matigvoedselrijke grond bevatten vaak een soortenrijkeondergroei met diverse kenmerkende bosplanten,vooral in de omgeving van het landhuis. Op de kalk-rijke gronden bestaat de ondergroei mede uit kalk.minnende soorten, zoals Zeepkruid. De elzenbossenop de natte broekgronden langs de dijk zijn, on-danks duidelijke verdrogingsverschijnselen, op eentweetal plaatsen nog in goed ontwikkelde vorm aan-wezig: rondom de plas ter hoogte van de Oude Pollen ten zuiden van de Nijenbeekse weg.

Een belangrijk deel van de bossen bestaat uit hak-hout. Na het periodieke kappen van het hakhout

verschijnt een kenmerkende kruidenvegetatie, vooralop kalkhoudende, zandige gronden.

14

De BomendijkDe begroeiing op de bandijk bestaat voor een grootdeel uit loofbos. Op veel plaatsen is de bosvegetatie

identiek aan die van het aangrenzende terrein. Hetbeboste taludgedeelte ter hoogte van Huize de Poll is

begroeid met een soortenrijk, weinig gestoord loof.bos.

De overige met loofbos begroeide taluds bestaanmeestal uit eik en berk of uit beuk. Op enkele plaat-sen komen in deze bossen bijzondere planten voor;zoals Dalkruid en Lelietje der Dalen.Een relatief klein deel van de dijk bestaat uit kruid-achtige vegetaties, die kenmerkend zijn voor voed-selarme bodems. Deze vegetaties zijn karakteristiekvoor rivierduinen en zandige rivierdijken en zijn inhet rivierengebied slechts op enkele plaatsen goedontwikkeld.Op de dijk komen verder diverse zeldzame en be-dreigde paddestoelsoorten voor, met name op deonbeboste gedeelten. Dit zijn soorten die vanouds inextensief gebruikte graslanden worden aangetroffen.

FaunaZoogdierenIn het gebied komen diverse soorten zoogdierenvoor, waaronder bunzing, ree en vos. Verder komenin het gebied een zevental soorten vleermuizen voor.Het landgoed is zeer geschikt voor vleermuizen, van-wege de vele oude bomen en oude gebouwen die ge-bruikt worden als schuil- en voortplantingsplaats.Bos, bosranden, plassen op het landgoed en ten delede uiterwaarden worden benut als fourageergebied.

Vogels

In het studiegebied komt een groot aantal vogelsoor-ten regelmatig voor (ca. 70). Daarvan staan er 10 opde 'rode lijst', waaronder de ijsvogel, de roerdomp ende patrijs.De uiterwaarden vormen het broedgebied voor wei-devogels. Voor overwinteraars zijn de uiterwaardeneen geschikt verblijfgebied. In de uiterwaarden tus-sen Deventer en Zutphen overwinteren jaarlijks tien-duizenden eenden, ganzen en zwanen.Het binnendijkse gebied is door de afwisseling van

bosjes, graslanden en akkers, in combinatie met hetlandhuis en oude bomen geschikt als broedgebiedvoor vele vogelsoorten.

Amfibieën en reptielenIn het gebied zijn onder andere aangetroffen: kleine

watersalamander, gewone pad, bruine kikker, groenekikker, knotlookpad en ringslang. De laatste tweesoorten zijn zeldzaam.

VlindersHet gebied is rijk aan vlindersoorten. Er zijn 20 soor-ten dagvlinders en ruim 120 soorten nachtvlinders

aangetroffen. Deze grote diversiteit aan vlindersoor-ten is onder andere terug te voeren op de bloemrijkevegetaties en de afwisseling in het landschap.

Page 19: ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING 7.1 Overzicht van eerder genomen besluiten 7.2 Het

4.4.3 Landschapsecologische relaties

De belangrijkste landschapsecologische relaties 11het gebied worden gevormd door:

Het netwerk van zogenaamde lijnvormige ele-menten. Dit zijn bermen, hagen, houtsingels,slootkanten en perceelranden. Het netwerk

strekt zich vanuit de boscomplexen uit naar deuiterwaard en naar het westen. De lijnvormigelandschapselementen vormen niet alleen een be-langrijk leefgebied voor veel planten en dieren.Ook worden ze gebruikt door bos( -rand) bewo-nende dieren als route naar het open gebied.De IJssel. Deze heeft een verbindende functievoor de klei putten, zandgaten en oude rivierlo-pen aan weerskanten van de rivier. Dit is van be-lang voor de planten en dieren die voor komenin moerassen.De samenhang van leefgebieden waarvan bepaal-

'\'~::'''-

.. ..-........ .._,';:':'

.'~'. '"

'.'\.(

de diersoorten afuankelijk zijn. Zo gebruikenamfibieën in de loop van het jaar oppervlaktewa-ter als voortplantingsgebied, het land na devoortplantingstijd en bossen voor de winterslaap.Deze afuankelijkheid van deelgebieden maaktamfibieën extra gevoelig voor ingrepen in het

landschap.

4.5 Cultuurhistorie

A rehea/agieTussen Bussloo en de Pollaan ligt een archeologisch

Bomendijk startnotitie

waardevol gebied. Het gebied ten zuiden van Busloo,

tussen Deventerweg en Bomendijk, is in archeolo-gisch opzicht waardevol vanwege de enkeerdgron-den. Dit duidt op een geschiedenis van eeuwenlangeagrarische activiteit.

Historische geografie en bouwkundige objectenDe verschillende onderdelen waaruit het landschapis opgebouwd hebben elk een aanzienlijke cultuur-historische waarde. Vooral de samenhang van vandeze verschilende onderdelen maken het gebied bij-zonder. Het gebied maakt al lang deel uit van hetlandgoed en is daardoor als een eenheid beheerd. Dehistorisch-ruimtelijke structuur is opmerkelijk gaafen herkenbaar gebleven. In Nederland kent dit land-goed geen equivalent.Hierna volgt een beschrijving van de afzonderlijkeonderdelen.

/

UiterwaardenDe landerijen in de uiterwaard zijn overwegend

blokvormig verkaveld. Het patroon is gedurende an-derhalve eeuw vrijwel niet veranderd. De perceel-scheidingen in de vorm van heggen zijn nog altijdzeer karakteristiek voor het gebied. Elders zijn derge-lijke heggen meestal verdwenen. Ook het bewo-ningspatroon en het wegenpatroon is de afgelopenanderhalve eeuw nauwelijks veranderd. In visuelezin is het landschap tamelijk open en doet het zichals een eenheid voor. Het onderscheidt zich daar-door duidelijk van de beplante Bomendijk en dedaarlangs gelegen bossen.

15

Page 20: ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING 7.1 Overzicht van eerder genomen besluiten 7.2 Het

BomendijkDe dijkbegroeiing en de aanwezigheid van vele ko!*keil langs de dijk geven de dijk een bijzonder karak-ter, dat van vrijwel alle andere rivierdijken in Neder-land anvijkt.In de tweede wereldoorlog is het bos op de dijk ge-kapt. Na de oorlog heeft de provincie het waterschap

(toen nog Bruminen- Voorst) opgedragen de dijk teherbeplanten.

Huize de PollHet huis en het omliggende park zijn een beschermdmonument (Monumentenwet). Het huidige parkmet vijverpartijen in Engelse landschapsstijl is in hetbegin van de 19de eeuw gevormd. Het profiel van dedijk in het park werd bewust vergraven zodat een ge-wenste variatie in hoogte en breedte verkregen werd,afgestemd op de overige parkaanleg. Deze situatiekan uniek genoemd worden. Voorbeelden van een

parkaanleg aan weerszijden van een waterkerende

dijk, waarbij de dijk wordt aangepast, zijn verder

niet bekend in Nederland.

Binnendijks gebiedHet landschap tussen de Bomendijk en de Deventer-weg is gedurende bijna anderhalve eeuw niet wezen-lijk veranderd. De wegaanleg, het grondgebruik, dedichtheid en situering van de aanwezige bebouwingzijn alle sterk bepaald door de in het gebied aanwezi-ge buitenplaatsen. In de aanleg vormen een tweetaloprijlanen naar De Poll markante lijnen in het land-schap. De Deventerweg sluit vanwege de oude be-planting goed bij dit beeld aan. De waarde van ditopen gebied wordt verder verhoogd door de situ-ering van de kerk van Bussloo.

4.6 Landschap

16

Ruimtelijke opbouwHet studiegebied maakt deel uit van het IJsseldaL. Inhet traject tussen Zutphen en Deventer is het winter-bed van de IJssel maximaal zo'n 3 kilometer breed.De IJssel zelf is betrekkelijk smal en zij stroomt, ge-kanaliseerd, in ruime meanders naar het noorden.Bij normale ('zomer') rivierstanden ligt de IJssel laagin het terrein. De rivier is dan alleen zichtbaar vanafhoger gelegen punten in het gebied. In de rest vanhet gebied is de ligging van de rivier slecht indirect tebepalen.De elders in het rivierengebied voorkomende oever-wallen en kommen ontbreken hier. Het buitendijkseterrein bestaat uit de zgn. 'kleien' en 'waarden'. Hetin hoofdzaak landbouwkundige gebruik met de ver-

spreid liggende bebouwing en de spaarzame beplan-ting levert een grootschalig, wijds en open landschapop.Met het oog op een onbelemmerde doorstroming bijhoge waterstanden van de rivier komt er buiten deerven slechts open beplanting voor in de vorm vanheggen, bomenrijen en losstaande bomen.Het relief van het buitendijkse gebied in de vorm vande oude lJssellopen en de complexen van richels engeulen in de waarden, laat de roerige geschiedenis

van de rivier van vóór de kanalisatie zien. De waar-den liggen laag in de binnenbochten van de rivier.Zandwinningen in de waarden hebben enkele opval-lende gaten in het patroon achtergelaten.

De openheid van het IJsseldal steekt sterk af bij hetkleinschaliger, meer besloten landschap van de bin-nendijkse gronden. De binnendijkse gronden wor-den gekenmerkt door een gemengd bodem gebruik:bossen, akkers, weiden, beplante wegen, boerderijen

en dorpen.

Het landgoed de Poll strekt zich zowel binnendijksals buitendijks uit. De grotendeels met bos beplanteBomendijk ligt daar middenin op de grens van detwee milieus.De grilige loop van de dijk geeft verrassende uitzich-ten en doorkijkjes, afwisselend binnendijks en bui-

tendijks. Mede door de vele doorbraakkolken

wordt een rijk en afwisselend landschapsbeeld ge-

vormd. De dijk vormt door de erop aanwezige be-

planting een bijzonder onderdeel van het naastlig-gende bos- en parkgebied.

BeelddragersEr zijn verschillende oriëntatiepunten te onderschei-den.Deventer is in het noordelijk deel van het gebied

zichtbaar door de toren van de Lebuinus en door eengrote silo. De autosnelweg Al/E8, en vooral de brugover de IJssel, zijn vanuit een groot deel van het stu-diegebied duidelijk aanwezig. Door de grote door-stroomopening van de brug komt de IJssel fraai totuiting.Midden in het studiegebied zijn de kerktorens vanWilp en van Voorst, en het Slot Nijenbeek als oriën-tatiepunt van belang.

Huize de Poll ligt vrij verdekt. In de wandelrouteover de Bomendijk neemt het wel een markante

plaats in.

Ten zuiden van Slot Nijenbeek valt het gemaal opwaardoor de Voorster Beek en de Voorster Klei opde IJssel uitwateren.

Page 21: ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING 7.1 Overzicht van eerder genomen besluiten 7.2 Het

LandschapsbelevingVoor veel betrokkenen heeft het studiegebied eenhoge belevingswaarde. De belevingswaarde is eenwaardeoordeel dat afhankelijk van de relatie die menmet het gebied heeft. Hoe de effecten van ingrepenop het gebied worden beoordeeld, hangt daar weer

mee samen; de zwaarte van effecten kan dus op veelverschillende manieren beschreven worden. De vol-gende categorieën van betrokkenenzijn te onder-scheiden:

bewoners: voor hen is het gebied van betekenisals dagelijkse leefomgeving, en als plek waar meneen sterke binding voelt, mogelijk geworteld in

een lange bewoningsgeschiedenis.bezoekers: voor deze groep is de recreatieve func-tie van het gebied van belang; hieraan is een ge-voelswaarde verbonden (rust, natuurschoon, on-gereptheid, etc.). Onder bezoekers kan onder-scheid gemaakt worden in lokale bewoners enbezoekers van elders, die het gebied zuiver als re-creant kennen. (Voor veel bezoekers dragen de

natuurwetenschappelijke waarden van het ge-bied, zoals die in het MER beschreven zullen

worden, in belangrijke mate bij aan de belevings-waarde)

Bomendijk startnotitie

gebruikers: dit betreft personen die dagelijks inzakelijke relatie met het gebied zijn. Dit zijn metname agrariërs.de eigenares van het landgoed 'de Poll: de (verte-genwoordiger van de) eigenares is uiteraard eenbelangrijke betrokkene als beheerder van eengroot deel van het studiegebied.

17

Page 22: ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING 7.1 Overzicht van eerder genomen besluiten 7.2 Het

5. AUTONOME ONTWIKKELINGENOnder de autonome ontwikkeling wordt verstaan:

de ontwikkeling die zich voordoet indien de

voorgenomen activiteit niet plaats vindt, terwijlhet vastgestelde, huidige beleid uitgevoerd wordt.de ontwikkelingen die zich voordoen onder in-vloed van natuurlijke processen.

Een beschrijving van de autonome ontwikkeling isnodig om een beeld te schetsen van de situatie in hetstudiegebied op het moment dat de initiatiefnemerde MER-plichtige activiteit. in dit geval een dijkver-betering, gaat uitvoeren.De situatie in het jaaf van aanleg zal vervolgens als

referentie dienen voor een inschatting van de effec-ten van de voorgestelde alternatieven en varianten.

De vergelijking van de effecten wordt dus gebaseerdop de situatie in het jaar waarin de dijkverbeteringuitgevoerd wordt. Dit zal naar verwachting in 1995

of 1996 het geval zijn.

Autonome ontwikkeling en huidig beleidHet studiegebied wordt gekenmerkt door agrarischeactiviteiten. Verder vervult de in het gebied gelegenVeluwse Bandijk (de "Bomendijk") een waterkeren-de functie als winterdijk van de Ijssel.De volgende beleidsnota's zullen in ieder geval be-trokken worden bij het beschrijven van de autonomeontwikkeling van het studiegebied:

18

Structuurschema Natuur en Landschapsbehoud4e Nota Ruimtelijke Ordening Extra3e Nota WaterhuishoudingNatuurbeleidsplanRelatienotaStructuurschets Landelijke GebiedenStructuurschema Groene RuimteNadere Uitwerking RivierenGebied (NURG)Streekplan Veluwe (Provincie Gelderland) en uit-werking in beleidsplan Gelderland Uiterwaarden-planStreekplan Oostelijke Veluwe (samenwerkingsor-gaan van in de oostelijke Veluwestreek gelegen

gemeenten)Bestemmingsplan Buitengebied van de gemeenteVoorstLandschapsbeleidsplan van de gemeente Voorst

In de beleidsnota's is geen samenhangende visie overhet gebied uitgewerkt. Een gecombineerd beeld datuit de verschilende nota's gemaakt kan worden iseen erkenning van landschappelijke en natuurwaar-

den en een streven naar het behoud daarvan. Hetonderwerp "rivierdijkverbetering" komt in deze be-leidsnota's nauwelijks aan de orde. Beleidsuitspraken

in de nota's zullen zo mogelijk vertaald worden naarde consequenties die deze (kunnen) hebben voor hetstudiegebied.

De belangijkste aanknopingspunten zijn vooral tevinden in het Streekplan Oostelijke Veluwe en hetBestemmingsplan Buitengebied gemeente Voorst:

Het ontwikkelen van specifiek regionale econo-mische activiteiten van overwegend agrarisch ka-rakter. \Vaar het economisch draagvlak van hetplatteland in het gedrang zou kunnen komen,wordt de toepassing van de 'bergboerenregeling'gesuggereerd. Door middel van subsidies kanbinnen deze ontwikkeling het behoud en aanleg

van karakteristieke landschapselementen wordenbevorderd.Het behouden van belangrijke landschappelijke,cultuurhistorische en natuurwetenschappelijke

waarden in het gebied. Deze worden onderkenddoor diverse overheden (nationaal, provinciaalen gemeentelijk). Volgens het Natuurbeleidsplanmaken de Ijssel en de uiterwaarden (direct gren~zend aan het studiegebied) onderdeel uit van deecologische hoofdstructuur. Het uiterwaardenge-bied de Nijenbeker Klei is aangemerkt als 'relatie-notagebied'. Dit houdt in dat boeren zich vrijwil-lig kunnen aanmelden om in aanmerking te ko-men voor subsidies ten behoeve van een mileu-vriendelijk beheer van hun landbouwgronden.Een mogelijke uitbreiding van de recreatievefunctie om het gebied een economische impuls tegeven. De belangrijkste recreatieve activiteit ligtnet ten westen van het studiegebied (Bussloo).

Dit kan mogelijk een uitstraling hebben naar hetstudiegebied. Het landgoed "de Poll" is evenwel

particulier terrein en als zodanig beperkt toegan-kelijk. De IJssel is aangemerkt als route voor derecreatievaart.

Autonome ontwikkelingen en natuurlijke processenHet zomerbed van bijna alle Rijntakken in Neder-land is onderhevig aan bodem daling. Deze daling ishoofdzakelijk toe te schrijven aan de rivierbedver-smallingen, die eind vorige en begin van deze eeuwzijn uitgevoerd in het kader van de normalisaties.

Naar verwachting zal deze daling zich nog vele de-cennia voortzetten. Op de Ijssel is ter plaatse van de

Page 23: ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING 7.1 Overzicht van eerder genomen besluiten 7.2 Het

Bomendijk overigens vóór 1970 sprake geweest vaneen lichte bodemstijging. In de jaren daarna was erwel een geringe bodemdaling merkbaar. Dit kwamwaarschijnlijk doordat in 1970 de stuwen in de Ne-derrijn in bedrijf werden genomen. Hierdoor namde afvoer via de IJssel toe en daarmee ook de erosie.

Aangezien deze autonome bodemdaling ook zijn ef-fect heeft op de waterstanden zal Rijkswaterstaat bijde bepaling van de nieuwe MHW's gebruik makenvan de meest recente gegevens van de ligging van hetzomerbed. Deze worden verwerkt in de stromings-modellen waarmee de MHW's worden berekend.

Bomendijk startnotitie

I"I

\

~

- r I"i \1 i

i \ 'J~J ~ lll\

i f'I

.Iii

,

/1 ~-. ~.- - .-,

.... .IL_.= l'

L .- i

~ "'1"~

Jj

-.J

J

6 ....,

..IL ..

.'J

i..- 19.. '" , ~!' '/". Jf~.. '- - --

Page 24: ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING 7.1 Overzicht van eerder genomen besluiten 7.2 Het

6.0 Beoordeling van effecten6.1 Inleiding

In hoofdstuk 3 zijn de alternatieven en varianten be-schreven. In hoofdstuk 4 zijn een aantal aspecten

van de bestaande situatie beschreven. In het MERzullen de effecten van alle alternatieven en variantenbeschreven worden t.a.v. dezelfde aspecten. In dithoofdstuk zal globaal worden aangegeven welke dete verwachten ingrepen zijn, welke de effecten wor-den, voor de landschappelijke, natuurhistorische en

cultuurhistorische waarden, en hoe de verschilendeeffecten beoordeeld zullen worden.

effecten kunnen optreden, afhankelijk van de in-greep.

Tabel 1. Voorgenomen activiteit en te verwachten mil-ieu- effecten.

xTB

o

effecten te verwachtentijdelijk effectblijvend effectgeen effecten verwachteffect onbekend of niet relevant

Alternatief Effect op aspect:

Geomor- Opper- Grond- Ecolog. Flora en Fauna Land- Cultuur-fologie vLwater water relaties Vegetatie schap historie

Nul 0 0 0 0 0 0 0 0

Nul-plus 0 x(T,B) x(T,B) x(T,B) x(T,B) x(T.B) x(T,B) x(B)

Tracé-alternatief x(B) x(T,B) x(T,B) x(T.B) x(T,B) x(T,B) x(B) x(B)

6.2 Effecten van alternatieven

Een beknopt overzicht van mogelijke effecten vandiverse alternatieven is te vinden in tabel 1. In demilieu-effectrapportage zal nader onderzocht wor-den of de effecten ook daadwerkelijk zullen optre-den.

Bij de beschrijving van de effecten zal onderscheidgemaakt worden naar effecten die het gevolg zijn vande aanleg, de aanwezigheid en het onderhoud van dewaterkering.

20

In tabel 1 is deze onderverdeling niet aangebracht.

Indien de vermelding luidt "x (T)", is de verwach-ting dat er effecten optreden, maar dat deze van tij-delijke aard zullen zijn. Deze hebben veelal betrek-king op de aanlegfase. Na aanleg kan herstel plaats-vinden. De toevoeging "x (B)" daarentegen geeft aandat blijvende effecten verwacht worden. Deze zijntoe te schrijven aan de fysieke aanwezigheid van dewaterkering, of aan het beheer ervan. Voor de mees-te aspecten geldt dat er zowel tijdelijke als blijvende

6.3 Toetsing effecten

De effecten van de diverse alternatieven en variantenzullen in beeld gebracht worden aan de hand van eenaantal toetsingscriteria. Per aspect (zie 4.1) wordenéén of meerdere toetsingscriteria geformuleerd.De criteria kunnen bijvoorbeeld betrekking hebbenop:

de vernietiging van aanwezige waardende versnippering en verdroging van leefgebieden

de vernietiging en verstoring van ruimtelijkestructuren en cultuurhistorische waardenverandering in de belevingswaarde van het land-schap vanuit recreatief, historisch of wetenschap-pelijk perspectief

In principe wordt de effectbeschrìjving toegespitst

op de in het gebied aanwezige waarden. Indien het

gebied in bepaalde opzichten ook potentiële waar-den bezit, wordt dit ook in de effectbeoordeling

meegenomen.

Voor het bepalen van de grootte van de effecten zijnvoorspellingsmethoden nodig. Deze zullen in het

Page 25: ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING 7.1 Overzicht van eerder genomen besluiten 7.2 Het

"II c--- a LoMER uitgebreid beschrev,fn"cn v:e'faalwoord worden.Zoveel mogelijk zal gebru*:g¡~naa~rden ~an be-staande methoden. ~ lI 7-" R~ .lJVoor de onderlinge vergeliJkin-g van!ieffect~n binnenéén aspect zullen de to~t~'i~gscri~it~t~11Jopzichtt rivan elkaar gewaardeerd Jordel1... :' 1:1 ..

De vaststellng van de zw~arte van de~ptùdende ef~(eeten zal mede piaatsvin~en aan de'hand van een opte stellen integrale visie o~ het gebied.

1

Alternatieve bUitendijkJe tracé's l'zullen wordendoorgerekend op hun effecten op waterstand (opstu-wing), stroomsnelheid, Jio;fologie van de rivier en

Ischeepvaart. Ook zullen 'zogenaamde compenseren-

ide maatregelen onderzocht worden om deze effectente minimaliseren. I (~

Van alle alternatieven en ('arianten zullen ook de vei-ligheid en de kosten worden beschouwd. ii

I

6.4 Beoordeling effe'tten

De effecten van de altelnatieV&n/yarianten wordenbeoordeeld ten opzichte van de aut~mome ont'tikke-ling van het gebied. Hi~rop is i;~d;; ingegaan inhoofdstuk 5. Vervolgens is het nodig om voor elk as-t .. ..peet tot een samenvoeging van toetsingscntena tekomen, waarna een overzichtelijkere vergelijking vande verschillende alternltievln en varianten kanplaatsvinden. Probleem hierbij zal zijn dat moeilijkvergelijkbare waarden telen elkaar afge\vogen moe-ten worden. IDe resultaten van de effectbepalingen vormen de ba-sis voor de formulering ~an het meest milieuvrien-delijk alternatief.

~1

Bomendijk startnotitie

,...1..

'~LIJ

,'"....

(ll

I\ .;iI ':~" .. .r ~-_L 1, r ~ "i,i ~I.l 1d

r... - ~ 'I i

'~d/~ì.. ;¡..

.. \

~

",." .

r ._~

"i ., ~

I

~ i:........;;-

:¥~. '"

,JI

L

i

=.

'J11

.~

0~I

I'::

i(

i

I~ i

:. ,~~

21

--~--- ~

Page 26: ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING 7.1 Overzicht van eerder genomen besluiten 7.2 Het

7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING

7.1 Overzicht van eerder genomen beosluiten

Het \Vaterschap Oost Veluwe zendt eind juli 1990een door de Heidemij opgesteld Globaal Plan voorhet dijkvak Poll- 't Schol aan de Coördinatie Co mis-sic Dijkverzwaringen (CCD). De Bomendijk maaktdeel uit van dit dijkvak. Aan dit globale plan voorhet hele dijkvak zijn jaren van discussie voorafge-

gaan. Ter discussie hebben gestaan de verbeteringvan de Bomendijk zelf en een aantal binnnendijksetracé-alternatieven. Buitendijkse alternatieven zijnniet uitgewerkt omdat de rivierbeheerder te kennengaf dat compensatie niet mogelijk is.

De CCD in de provincie Gelderland komt eind de-cember van dat jaar tot overeenstemming over de

verbetering van het dijkgedeelte Wilp tot aan deMarsstraat (dijkvak Marsstraat- 't Schol). Dan res-teert alleen nog het gedeelte dat 'Bomendijk' wordtgenoemd.

In juni 199 i wordt in de CCD alternatieve tracésvoor de Bomendijk behandeld. Er wordt geen over-eenstemming bereikt over de keuze van een tracé. Dekeuze wordt doorgeschoven naar Gedeputeerde Sta-ten van Gelderland.

Het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Vis-serij maakt in september 1991 bekend aan Gedepu-teerde Staten van Gelderland dat haar voorkeur uit-gaat naar het binnendijks tracé "Priester".

Gedeputeerde Staten van Gelderland maakt eind

september i 991 haar keuze voor het tracé Priesterbekend. Het bestuur van het \Vaterschap Oost Velu-we krijgt als 'richtinggevende uitspraak' in overwe-ging dit tracé nader uit te werken.

In i 992 besluit Gedeputeerde Staten van Gelderlandeen m.e.r. of m.e.r.-achtige studie voor de Bomen-dijk te laten uitvoeren. Bij de m.e.r. zal gebruik ge-

maakt worden van resultaten uit eerder uitgevoerdestudies.

22

De Commissie Boertien publiceert in januari 1993haar rapport waarin de uitgangspunten voor rivier-dijkversterkingen zijn getoetst. De commissie advi-

eert o.a. de normstelling voor het weerstaan van

hoogwater door de dijken plaatselijk te verlagen van1/1250 per jaar naar 1/500 per jaar. De Bomendijkzou hiervoor in aanmerking kunnen komen. Tevensadviseert de commissie de maatgevende afVoer (deafVoer met een overschrijdingsfrequentie van 1!l250

per jaar) van de Rijn bij Lobith van 16500 m3/s teverlagen naar 15000 m3/s.

De Tweede Kamer behandelt in april i 993 de advie-zen van de Commissie Boertien. De adviezen van decommissie Boertien worden grotendeels overgeno-men. De minister van Verkeer en Waterstaat maaktbekend, dat zij voorafgaand aan de vaststelling vande veiligheidsnorm (1/1250 of 1/500) overleg zalvoeren met de regio.

7.2 Het besluit waartoe het MER wordtgemaakt.

Het MER dient ter onderbouwing van de volgendebesluiten:

De selectie van een voorkeursa1ternatief/variantdoor de stuurgroep. Dit alternatief/variant zalverder uitgewerkt worden tot een principe plan.De goedkeuring van het principeplan, volgensartikel 33 van de Waterstaatswet 1900, door Ge-deputeerde Staten.

Het MER Bomendijk wordt ingepast in de huidi-ge wettelijke procedures. Het dient als basisdocu-ment voor:inspraak in het kader van de m.e.r.-procedure;de Commissie voor de mileu effect rapportageen de wettelijke adviseurs, die het bevoegd gezagadviseren:de Coördinatiecommissie voor dijkverzwaringen

(CCD) in de provincie Gelderland die Gedepu-teerde Staten van Gelderland adviseert;het vervolg van het project n.l. de ruimtelijke or-dening-procedures, vergunningen, detailuitwer-king van het ontwerp, bestek en realisatie.

7.3. De m.e.r.-procedure

Het Besluit Milieu-Effect Rapportage van 20 mei1987 houdende de uitvoering van de \Vet Algemene

Page 27: ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING 7.1 Overzicht van eerder genomen besluiten 7.2 Het

Bepalingen Milieuhygiene regelt de milieu effect rap-portage.

In een m.e.r. -procedure speelt een aantal partijeneen roL. Dit zijn:

de initiatiefnemer (IN): dit is een particuliere ofoverheidsorganisatie die het voornemen heeft eenactiviteit te ondernemen.het bevoegd gezag (BG): de overheidsinstantiedie bevoegd is over het voornemen van de initia-tiefnemer een besluit te nemen.de wettelijke adviseurs (\VA): de inspecteur Mi-lieuhygiene (Ministerie van Volkshuisvesting,

Ruimtelijke Ordening en Milieu) en de directeurLandbouw, Natuur en Openluchtrecreatie (Mi-nisterie van Landbouw, Natuurbeheer en Visse-rij): zij adviseren het bevoegd gezag ten aanzienvan de richtlijnen voor de inhoud van het MERen wanneer het MER gereed is over de kwaliteiten de volledigheid ervan.

de m.e.r.-commissie (Cmer): een onafhankelijke

commissie van deskundigen, die advies uitbrengtover de richtlijnen voor de inhoud van het MER.Na het gereedkomen adviseert zij over de kwali-teit en de volledigheid van het MER.de insprekers: eenieder die opmerkingen heeftover de in de startnotitie beschreven voornemensof die voorstellen heeft over richtlijnen voor deinhoud van het MER en, in een latere fase, overde inhoud van het MER zelf.

De m.e.r procedure bestaat uit meerdere fasen.De eerste fase is de fase van de startnotitie. Het in-dienen van de startnotitie bij het bevoegd gezag is te-vens de formele bekendmaking van de initiatiefne-mer dat zij een m.e.r.-plichtige activiteit wil gaan on-dernemen.De startnotitie wordt ter inzage gelegd bij diverse in-stanties, zodat belangstellenden deze kunnen lezen.Dit wordt bekend gemaakt in één of meerdere dag-,nieuws-, ofhuis-aan-huis bladen.In deze fase kan een inspraakavond worden georga-niseerd. Belangstellenden kunnen dan vragen stellenen opmerkingen maken. Vervolgens kan eeniederdie dit wenselijk acht een schriftelijke inspraakreactiesturen naar het bevoegd gezag. De richtlijnen voorhet opstellen van het MER worden mede op basisvan de inspraakreacties vastgesteld door het bevoegdgezag.

In de tweede fase wordt het mileu effect rapport ge-schreven. Vervolgens wordt het MER beoordeeld. Informele termen heet dit de beoordeling van de aan-

Bomendijk startnotitie

vaardbaarheid van het MER. Het bevoegd gezag be-kijkt of de kwaliteit van het rapport goed is.De derde fase is de fase van besluitvorming. Eerstwordt het MER, net als de startnotitie, ter inzage ge-legd en wordt inspraak georganiseerd. Mede op basisvan de inspraakreacties formuleert de Commissiem.e.r. een advies over het te nemen besluit. Vervol-gens neemt het bevoegd gezag een besluit.

7.4. Tijdsplanning m.e.r.

De tijdsplanning voor de m.e.r. is als volgt:

14 juni 1993

14 juni- I augustus 19932 augustus- 1 oktober

13 januari 199414 januari-24 februari

25 februari-28 maart27 april

28 april-28 juni

- ter inzage legging startnotitie- inspraak n.a.v. de startnotitie- opstellen richtlijnen door Bevoegd Ge- milieueffectrapport gereed- beoordeling aanvaardbaarheid- inspraakprocedure- toetsingsadvies- externe besluitvorming

7.5 Betrokken instanties

Naast de feitelijke uitvoering van een milieu effectrapportage wordt het 'proces van besluitvorming' bijdit project van groot belang geacht. Een groot aantalorganisaties en groeperingen is bij deze milieu effectrapportage betrokken.

Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderlandtreedt formeel op als bevoegd gezag, omdat zij goed-keuring moet geven aan uitgewerkte plannen voorrivierdijkverbetering, volgens artikel 33 van de Wa-terstaatswet 1900. Namens Gedeputeerde Staten isechter een Begeleidingsgroep Proefprojecten Rivier-dijkverbetering ingesteld, die optreedt als gedele-

geerd bevoegd gezag.In deze Begeleidingsgroep hebben diverse maat-

schappelijke groeperingen zitting. De Begeleidings-

groep is ingesteld om ervoor zorg te dragen dat bijde plan vorming voldoende aandacht wordt besteedaan zowel de veilgheid als aan de landschappelijke,natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische wa-arden (LNC-waarden). Het is de bedoeling op dezewijze maatschappelijk draagvlak voor het plan te be- 23werkstelligen.In de Begeleidingsgroep Proefprojecten Rivierdijk-

Page 28: ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING 7.1 Overzicht van eerder genomen besluiten 7.2 Het

verbetering hebben de volgende organisaties engroeperingen zitting:

Gedeputeerde Staten van Gelderland

Provincie GelderlandRijkswaterstaat, Directie GelderlandGelderse WaterschapsbondGewestelijke Raad van het LandbouwschapVereniging Nederlandse Gemeenten, afd. Gelder-landStichting Natuur cn MilieuStichting het Gelders LandschapGelderse MilieufederatieRijksdienst MonumentenzorgStichting Uiterwaardenpark Maas, \Vaal en Mer-wedeBelangenvereniging Behoud Dijkwoningen Nee-rijnenBond Heemschut

De initiatiefnemer voor de dijkverbetering is hetWaterschap Oost Veluwe. Zij is verantwoordelijk isvoor verbetering van het dijkvak de Bomendijk. HetWaterschap heeft haar beslissingsbevoegdheid overde totstandkoming en de uitvoering van de m.e.r.echter gedelegeerd aan een speciaal voor dit projectingestelde Stuurgroep. De Stuurgroep heeft beslis-singsbevoegdheid over de mileu effect rapportage.Zij is ingesteld om het proces van planvorming voorde dijkverbetering kritisch te volgen en te begelei-

den.In de Stuurgroep hebben de volgende organisaties engroeperingen zitting:

- het Waterschap Oost-Veluwe- Provincie Gelderland- Ministerie LNV, Directie LNO- Rijkswaterstaat, Directie Gelderland- Rijksdienst Monumentenzorg- Gemeente Voorst- Stichting Gelders Landschap- Gelderse Milieufederatie- Stichting Uiterwaardenpark Maas, Waal en

Merwede- Vereniging Behoud Dijkwoningen Neerijnen- Bond Heemschut- Stichting Vrienden van de Bomendijk- Landgoed 'de Poll'- Districtscommissie Landbouwschap- Rijkswaterstaat, Bouwdienst

24

7.6 Overige procedures

Voordat met de uitvoering kan worden begonnenzijn vergunningen/ontheffngen en eventuele anderebesluiten of goedkeuringen noodzakelijk.De belangrijkste procedures zijn:

- Landschapsbeleidsplan Gemeente Voorst- Monumentenverordening Gemeente Voorst- Wet verontreiniging Oppervlaktewateren- \Vet Ruimtelijke Ordening- Rivierenwet- Waterstaatwet- Natuurbeschermingswet- Monumentenwet- Natuurschoonwet- Wet Milieubeheer- Bouwstoffenbesluit- Gemeentelijke Monumentenverordening

Page 29: ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING 7.1 Overzicht van eerder genomen besluiten 7.2 Het

Bomendijk startnotitie

VERKLARENDE WOORDENLIJSTAbiotische factoren:

niet levende elementen in de natuudijkeomgeving (water, voedingsstoffen, bodem,temperatuur, etc.)

Autonome ontwikkeling:de ontwikkeling die zich voordoet wan-neer er geen ingreep plaatsvindt. Autono-me ontwikkeling vindt plaats onder invloed van het beleid enerzijds en door na-

tuurlijke processen anderzijds.

Beelddragers:elementen in het landschap die kenmer-kend en dominerend zijn. Beelddragers zijntyperende objecten in het landschap.

Bevoegd gezag:

de overheidsinstantie onder wiens verant-woordelijkheid het besluit valt waartoe hetMER wordt geschreven.

Biotische factoren:

levende elementen in de natuurlijke omge-ving (planten en plantaardig materiaaL, die-

ren en dierlijk materiaal, bacteriën, schim-mels, zaden, ete.)

Biotoop:het gebied dat wordt bewoond door eengroep van organismen, die met elkaar eenlevensgemeenschap vormen. De biotoop

wordt ook wel levensruimte genoemd.

CCD:Coordinatie Commissie Dijkverzwaring.De CCD adviseert Gedeputeerde Statenvan de provincie Gelderland bij de vaststel-ling van dijkverbeteringsplannen volgensartikel 33 van de waterstaatswet 1900.

Commissie m.e.r:een door de overheid ingesteld onafhanke-lijke commissie, die betrokken is bij allemileu effect rapportages die in Nederlandworden uitgevoerd. De commissie m.e.r.heeft een groot aantal deskundige advi-seurs. Afhankelijk van de inhoud van eenm.e.r. studie selecteert de commissie eenaantal van deze adviseurs.

De commissie m.e.r. brengt advies uit aan

het bevoegd gezag. Zij adviseert over hoede inhoud van het MER eruit zou moetenzien (richtlijnen voor het MER), over dekwaliteit van het MER (beoordeling van deaanvaardbaarheid van het MER) en overhet uiteindelijk te nemen besluit.

Compenserende maatregelen:het verlies van waardevolle elementen datdoor een ingreep ontstaat goedmaken doorelders waardevolle elementen te creëren.

Constructieve varianten:

verschilende mogelijkheden in de vormge-ving, materiaal en uitvoering.

Ecologie:de leer van de 'huishouding van de natuur'.De ecologische wetenschap bestudeert de

relaties tussen (groepen van) levende orga-nismen en de niet levende elementen inhun omgeving.

Ecosysteem:de samenhang van en de interacties tussende levende elementen en de niet levende

elementen in een bepaalde biotoop.

Fauna:diersoorten die in een gebied voorkomen.

Flora:plantsoorten die in een gebied voorkomen.

Geomorfologie:de vorm en structuur van het aardopper-vlak. Het reliëf in het landschap en de con-touren van (oude) rivieriopcn en anderenatuurlijke doorsnijdingen van het land-schap maken deel uit van de geomorfolo-gie.

LNC waarden:landschappelijke, natuunvetenschappclijkeen cultuurhistorische waarden.

Meest milieu vriendelijke alternatief(MMA):het alternatief waarbij de best bestaandemogelijkheden ter bescherming van hetmilieu worden toegepast. Het MlvlA moetverplicht in iedere milieu effect raportage

25

Page 30: ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING 7.1 Overzicht van eerder genomen besluiten 7.2 Het

onderzocht worden.

m.e.r.:milieu effect rapportage. Studie naar milieueffecten. De milieu effect rapportage is eenformele procedure om de milieu effectenvan ingrepen inzichtelijk te maken. Eenaantal activiteiten en ingrepen zijn wettelijkm.e.r. plichtig.

MER:milieu effect rapport. Resultaat van de mil-ieu effect rapportage.

Mileu:het geheel aan voorwaarden en invloedenin ruimte en tijd, die voor het leven vanmensen, planten en dieren van belang zijn.

Mitigerende maatregelen:

verzachtende, effectverminderende maatre-gelen.

MHW:maatgevend hoog water. Dit wordt ook welhet ontwerppeil genoemd. Het ontwerpvan de dijk is voornamelijk gebaseerd opdit waterpeiL.

Nulalternatief:het alternatief waarbij de bestaande situatiewordt gehandhaafd en er dus geen ingreepwordt gepleegd. Vaak wordt dit alternatiefals referentiekader gebruikt.

Nulplusalternatief:het alternatief waarbij de bestaande situatiezoveel mogelijk in stand wordt gehoudenen waarbij dus minimaal wordt ingegre-pen.

100% sparen scenario:het zoeken naar oplossingen waarbij be-staande waarden volledig of zoveel moge-lijk gespaard blijven.

Uitgekiend ontwerpen:het zoeken naar oplossingen waarbij be-staande waarden volledig of zoveel moge-lijk gespaard blijven.

26

Vegetatie:de combinatie van de in een gebied voor-komende plantesoorten; de samenstellngen structuur van de natuurlijke begroeiing.

Veilgheidsnonn:de frequentie waarmee de waterkering,waar dan ook langs de dijkring, overbelastmag worden ten gevolge van overslaandwater.

Page 31: ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING 7.1 Overzicht van eerder genomen besluiten 7.2 Het

Bomendijk startnotitie

Bijlage: voorselectie alternatieve tracé's

O. Inleiding

Deze bijlage bevat een zeer globale vergelijking vanalle ooit naar voren gebrachte tracé~alternatieven.

Op basis van deze vergelijking is het de bedoelingeen voorselectie van de meest kansrijke/minstschadelijke tracé-alternatieven te doen. Dit is nodigom te komen tot een realistisch aantal alternatievenvoor de m.e.r'- studie.

Het nul-, nulplus- en meest milieuvriendelijk alter-natief zijn niet meegenomen in deze notitie; deze ko-men vanzelfsprekend aan bod in het MER.

De voorselectie gaat uit van alle in het verleden ont~wikkelde alternatieve tracé's.

De vergelijking van de tracés wordt weergegeven intabellen, begeleid door korte stukjes onderbouwendetekst. De verschilende aspecten waarop wordt verge-leken corresponderen met de aspecten die in destartnotitie zijn behandeld.De globale vergelijking heeft plaatsgevonden doorieder alternatief een -- (zeer onacceptabel of

slechtst). - (onacceptabel of slecht), 0 (neutraal), +(acceptabel of goed), of een ++ (zeer acceptabel ofbest) toe te kennen. Indien er geen informatie be-schikbaar was is een ? ingevuld. De alternatievenwerden steeds voor één aspect ten opzichte van el-kaar vergeleken. Wat de -- t/m ++ precies beteke-nen is per aspect in de begeleidende tekst weergege-ven.

Als referentie voor de waardering van de verschilen-de tracé-alternatieven dient de bestaande Bomen-dijk. In het geval van kostenvergelijkingen is de refe-rentie het ontwerp van een verbeterde dijk op hethuidige tracé (conform eerdere plannen).

De tracés zijn als volgt genummerd:

1. Heidemij I2. Heideilij 11

3. Heideilij ii

4. Marsstraat

5. Verlegde Marsstraat

6. Sigmondt7. Priester a

8. Priester b

9. Priester c

10. Priester d

11. Deventerweg

1. Rivier en waterkeringen

Rivierbeheer: bij dit aspect wordt gekeken of de tra-cé-alternatieven invloed hebben op de waterstandenop de rivier (opstuwing).

De binnendijkse tracés (7 t/m 9 en i 1) hebben geeninvloed op de waterstanden. De op korte afstand vande huidige dijk geprojecteerde buitendijkse tracés (I,1 en 10), hebben een beperkte invloed op de water-standen. Bij de overige tracés is er sprake van eengrotere opstuwing. De opstuwing is voor de tracés 3,4, 5 en 6 vrijwel gelijk. (Berekeningen van RWS Di-rectie Gelderland geven voor tracé 4 een opstuwingvan 13 cm en voor tracé 5 van 7 cm). Als slechtst zijnbeoordeeld de alternatieven die 5-13 cm opstuwinggeven. Alternatieven die 0-5 cm opstuwing veroorza-ken zijn als slecht beoordeeld. De binnendijkse alter-natieven die wat verder van de bestaande waterke-

ring afliggen zouden theoretisch "goed" moeten sco-ren vanwege de nieuw gecreëerde komberging. Daar-tegenover staat echter het nadeel van uitdijken en deaanwezigheid van de oude waterkering.Veilgheid: Alle alternatieven worden onderworpenop de ontwerpafvoer (overschrijdingsfrequentie111250 per jaar). In deze zin bestaat er geen verschil

in veiligheid tussen de verschillende alternatieven. Er

ASPECT ---- Tracé-alternatief- -910-i 2 3 4 5 6 7 8 ii

Rivier en waterkeringen- -- - -- rivierbeheer - - -- -- -- -- a 0 0 0/- 1+0- veiligheid 0 0 0 0/+ 0 0 0/- 0/- OI- O -

- beheer en onderhoud 0 0 0 0 0 0 0/- 0/- 0/- 0/- -

- bouwkosten 0 - - -- - - 0/- 0/- 0/- 0/- --

27

Page 32: ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING 7.1 Overzicht van eerder genomen besluiten 7.2 Het

is echter wel verschil in de omvang van het beveilig-de gebied per alternatief.De relatie tussen de lengte van de dijk en de veilg-heid is hier niet in beschouwing genomen. Als uit-gangspunt wordt gehanteerd dat de dijk aan de vei-ligheidsnormen voldoet, ongeacht zijn lengte. Hetdoorslaggevend criterium is gebiedsbescherming

(oppervlakte ).

Het gebied is dun bevolkt. De verschilen tussen dealternatieven zijn dan ook klein. Het meest binnen-dijkse alternatief (Deventerweg (8) wordt als slechtbeoordeeld. Het alternatief Priester~d(lO) wordtneutraal beoordeeld omdat het deels binnendijks endeels buitendijks ligt. De andere Priestertracés (7, 8en 9) scoren slecht omdat ze gebied uitdijken en zescoren neutraal omdat de uitgedijkte gebieden kleinzijn. Het Marsstraattracé (4) scoort matig positiefvanwege het inpolderen van de Nijenbekerklei. Deverschilen tussen de overige tracés zijn niet signifi-cant. Deze alternatieven worden als neutraal beoor-deeld.

Beheer en onderhoud: Bij dit aspect is in hoofdzaakgekeken naar de mogelijkheden tot het plegen vanonderhoud. De lengte van de dijk is hierbij in over-weging genomen, zowel als de noodzaak tot het aan-

brengen van harde bekleding en het aantal kruisin-gen met infrastructuur (wegen, waterlopen, kabelsen leidingen).Alle buitendijkse tracés zijn qua lengte ongeveer ver-gelijkbaar met de Bomendijk. Tracé-alternatiefMarsstraat (4) behoeft enerzijds duurder onderhoudaan constructies onder de waterlijn (bestortingen),maar anderzijds minder onderhoud aan de bekledin-gen boven de waterlijn. Ten opzichte van de referen-tie (verbeterde Bomendijk) wordt verwacht dat deonderhoudskosten ongeveer gelijk zullen zijn.Het Deventerwegtracé (i i) is duidelijk langer dan de

Bomendijk. Bovendien moet een relatief groot aantalvoorzieningen worden getroffen ten behoeve vankruisingen met infrastructuur. De onderhoudskos-ten zullen hoger zijn.Bij de overige (grotendeels) binnendijkse tracés (7t/rn 10) geldt het bovenstaande in mindere mate.

Bouwkosten: De kosten van de aanleg van de hoog-waterkering.Ook hier zijn de lengte van de dijk en de noodzaaktot het toepassen van harde bekleding doorslagge-

vende criteria.Wat betreft de lengte van de tracés zijn de buiten-dijkse tracés ongeveer gelijk.

De alternatieve tracés (2, 3, 4, 5 en 6) kruisen be-staande infrastructuur (bijv. Oude IJssel) ten behoe-ve waarvan voorzieningen moeten worden getroffen.In het geval van tracé 4 zullen de kosten nog verderoplopen door de (verwachte) noodzaak van bekle-dingen en bestortingen. (De aanwezigheid van eenzomerdijk, waardoor er minder materiaal(zand/klei) wordt gebruikt heeft op de bouwkostennaar verwachting nauwelijks een verlagende in-vloed).Het Deventerwegtracé (I I) is duidelijker langer dande Bomendijk en kruist bovendien een redelijke hoe-veelheid infrastructuur.

Voor de overige binnendijkse tracé-alternatieven 7,8, 9 en 10 (Priester) geldt voorgaande in minderemate.

2. Grondgebruik

Bewoning:De meeste tracé-alternatieven laten de huidige be-bouwing ongemoeid.

Afhankelijk van de exacte ligging en het onhverp van

ASPECT Tracé-alternatief

i 2 3 4 5 6 7 8 9 lO 11

Grondgebruik

- bewoning- land- en tuinbouw 0 0 0 OI- O OI- O 0 0 0 01-- bos en beplanting -- -- - - -- - - - - - -

- recreatie - - - 01- - - -- -- -- -- --- infrastructuur 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0- eigendomssituatie en 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0

beheer0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0

28

Page 33: ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING 7.1 Overzicht van eerder genomen besluiten 7.2 Het

de tracés is bij de alternatieven 4, 6 en 1 i de kansaanwezig dat bebouwing "geraakt" wordt. Mogelijkdat in voorkomendc gevallen "uitgekiende ontwer-pen" uitkomst kan bieden. In dat geval scoren ookdeze alternatieven neutraal.

Land- en tuinbouw:Alle alternatieven hebben invloed op de landbouw-functie van het gebied. De mate waarin verschilt ech-ter: voor de alternatieven 3, 4, 6, 7, 8, 9, 10 en i i issprake van een beperkt verlies aan landbouwgrond.De alternatieven 1,2 en 5 werken bovendien een ver-snippering van landbouwpercelen in de hand, metmogelijk consequenties voor de bereikbaarheid.

Bomendijk startnotitie

Een waterkering hoeft geen wezenlijke invloed tehebben op de infrastructuur. Alle infrastructuur, diegekruist wordt, kan weer in z'n functie hersteld wor-den. Behoudens tijdelijke effecten gedurende de aan-leg, zijn er geen of weinig gevolgen te verwachten.

Eigendomssituatie en beheer:Een waardering van een eventuele verandering in deeigendoms- ofbeheerssituatie is niet onderscheidend.

Bovenstaande beschrijving resulteert in de volgendebeoordeling:

3. Abiotisch mileu

ASPECT Tracé-alternatief

I 2 3 4 5 6 7 8 9 io IIi

Abiotisch milieu

- geologie 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0- grondwater 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0

- oppervlakte 0 - - - - - - 0 0 - -

. bodem 0 0 0 0 0 0 - - - - -

- geomorfologie 0 0 0 0 - - - - - - 0

Bos en beplanting:

De buitendijkse alternatieven i tlm 6 doorsnijden al-le de in de Nijenbeker Klci aanwezige beplanting.

Het gaat hier met name om heggen.Alleen alternatief 4 kent dit effect in mindere mate.De binnendijkse alternatieven 7 tlrn 11 doorsnijdenmet name de in het zuiden van het studiegebied ge-legen bosperce1en. De onderlinge verschillen zijnniet groot. De gevolgen voor "bos en beplanting"zijn voor de binnendijkse alternatieven wel groter

dan voor de buitendijkse.

Recreatie:De invloed van de waterkering op de recreatievefunctie van het gebied betreft met name een mogelij-ke verandering in toegankelijkheid en bereikbaar-

heid van gebiedsdelen doordat bijvoorbeeld de hui-dige padenstructuur doorsneden wordt. Dit effect isechter goed te ondervangen in het ontwerp van dewaterkering. Het aspect recreatie scoort daaromvoor alle alternatieven neutraal.

Infrastructuur:

Geologie en grondwater:Naar verwachting zullen geen geologische bijzonder-heden geschaad worden. De kwelstroom van het Ve-luwemassicf naar de IJssel wordt niet beïnvloed. De-ze aspecten tellen daarom niet meer bij de afwegingwelke tracés bestudeerd gaan worden.

Oppervlaktewater:De alternatieven 2, 3 en 4 kruisen de Oude IJssel, eenoude IJsselJoop, die daardoor niet zijn oorspronkelij-ke loop zal kunnen blijven volgen.Alternatief 5 beïnvloedt het oostelijk deel van de Ou-de IJssel. De alternatieven 6, 8, 9 en 10 lopen alle opof vlak langs een of meer doorbraakkolken, terwijltracé 6 bovendien de Oude IJssel kruist.Alternatief 7 en 1 i vereisen de aanleg van enkelekleine gemalen om de afvoer van water naar het wes-ten niet te blokkeren.

Bodem:Bij dijkaan1eg wordt gewoonlijk 30 cm van de bo-venste bodemlaag uitgegraven, dus per definitievindt er bij elk te kiezen tracé enige verstoring plaats.In de buitendijkse tracés (tracés 1-6) worden polder-

29

Page 34: ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING 7.1 Overzicht van eerder genomen besluiten 7.2 Het

of ooivaaggronden aangetroffen, zonder ontwikkeldbodemprofiel.In de binnendijkse tracés (7 tlm 11) bevinden zich

overwegend enk- en akkereerdgronden met een hu-meuze deklaag. Verstoring van een jonge bodemzonder ontwikkeld profiel is als minder ernstig be-schouwd dan verstoring van een bodem met eenprofieL.

Geomorfologie:De alternatieven worden beoordeeld op de matewaarin bestaande waarden worden vernietigd. De al-ternatieven I, 2, 3, 4 en i 1 liggen in gebiedsdelen dievrij arm aan (micro)re1iëf zijn, de overige tracés lo-pen dicht langs de kolken of door gebieden die an-derszins reliëf bevatten.

4. Biotisch milieu

het zuidelijk deel van de Bandijk loopt, waar eenzeldzame schraallandvegetatie aanwezig is.

Fauna:de tracés 1, 2, 3 en 5 doorbreken alle in meer of min-dere mate het patroon van meidoornheggen in de

uiterwaard, die als migratieroutes voor dieren zou-den kunnen dienen. De tracés 6, 7 en 8 lopen deelsdoor bos, waar ze naast direct biotoopverlies eenbarrière vormen. Waar doorbraakkolken genaderdof bedolven worden is biotoopverlies van waterdie-ren, voortplantingsgebied (o.a. voor amfibieën) enfourageergebied voor tal van dieren onvermijdelijk.Tracé 4 lijkt voor de fauna de minste gevolgen op televeren.

Landschapsecologische relaties:Alle tracés (met uitzondering van tracé 4) vormendoor hun aanwezigheid een barrière voor dieren. Inde uiterwaarden wordt het netwerk van heggen (en

de loop van de Oude IJssel) doorbroken, binnendijks

ASPECT Tracé-alternatief

I 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11I

Biotisch mileu

- flora en vegetatie 01+ 01+ 01+ 01+ OL -- -- -- -- -- --- fauna - - - 0 - - - - - - -

- landschapsecoJogischerelaties - . - 0 - - - - - - .

Flora en vegetatie:De tracés i -5 lopen door terreinde1en waar momen-teel weinig floristische of vegetatiekundige waardenaanwezig zijn. Afhankelijk van het te gebruiken ma-teriaal voor het dijklichaam in combinatie met hettoe te passen beheer kan de botanische waarde vande dijk in elk van deze tracés in de toekomst groterworden dan de huidige waarden zijn. De tracés 6-8lopen door het botanisch rijke zuidelijk deel van hetbosgebied en zullen daardoor grote schade berokke-nen. Tracé 6 is extra ongunstig aangezien het over

worden bos percelen gefragmenteerd en eveneens

houtsingels doorbroken.

5. Cultuurhistorie en landschap

Beelddragers en ruimtelijke opbouw:Cultuurhistorie en landschap zijn "verliesposten".Dat is uit de beoorde1ingstabel duidelijk af te lezen.Het verlies wordt bij veel tracés veroorzaakt door:

ASPECT Tracé-alternatiefI 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11

Cultuurhistorie

- archeologie ? ? ? ? ? - - -- - - --- historische geografie -- -- -- - -. -- -- -- -- -- --

- bouwkundige objecten 0 0 - 0 0 0 0 0 0 0 -

30

Page 35: ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING 7.1 Overzicht van eerder genomen besluiten 7.2 Het

verlies van archeologisch en cultuurhistorischerfgoed, gebouwen en andere elementen (beeld-dragers)de inbreuken op de ruimtelijke opbouw zoals:doorbreken verkavelingspatroon,het opdelen van ruimtelijke eenheden,het verbreken van de historische en functionelesamenhang tussen delen van het gebied,onlogische of onjuiste ligging en vorm van hetdijktracé in relatie tot het karakter van het ge-bied.

Conclusie zou kunnen zijn dat bij het ontwerpenvan de tracé-alternatieven tot nu toe te weinig naarhet wezen van het gebied en het wezen van een

nieuw, grootschalig element daarin, gekeken is. Detracé-alternatieven vallen mi grotendeels in twee ca-tegorieën uiteen: in de ene wordt zo zoa,'Viildig mo-gelijk getracht de dijk in het gebied in te passen, inde andere wordt de ligging van het tracé meer be-paald door het afwijzen van een vorig voorstel. Bijbeide ontbreekt een integrale visie op de dijk zelf enop de dijk in samenhang met structuur van het ge-bied.

Bomendijk startnotitie

staat. De doorsnijding door de Nijenbeker Kleileidt tot ongelukkige versnijding van de verka-veling en waterlopen.Het Marsstraat-alternatief laat het meest intact,maar ter plaatse van de Marsstraat wordt eenhoofdwaterkering gebouwd die de eenheid vande \Vilpsche en Nijenbeker Klei verbreekt.Het uitzicht vanaf de Bomendijk op de Wilp-sche Klei en dat vanaf de (hooggelegen) Mars-straat op de omgeving verandert sterk.

De binnendijkse alternatieven snijden dieper in hetarcheologisch en cultuurhistorisch erfgoed dan debuitendijkse.Ook bij de binnendijkse tracés worden ruimtelijk sa-menhangende eenheden doorsneden; met name bijde Priester-tracés betreft dit het Landgoed De Pollals geheel, de boscomplexen, de lanenstructuur, deomgeving van huize De Poll. De nabijheid van deBomendijk en de nieuwe dijk zal verwarrend wer-ken.Het Deventerwegtracé neemt ruim afstand zodat heteen zelfstandig grootschalig element in zijn omge-ving kan zijn. Helaas vertoont het zuidelijk deel vandit voorstel eenzelfde griligheid als de Priester-tra-cés.

ASPECT

I

Tracé-alternatief

-II 2 3 4 5 6 7 8 9 10 II

Landschap

- ruimtelijke opbouw -- -- -- Ol- -- -- -- -- -- -- Ol-

- beelddragers -- -- -- 0 -- -- -- -- -- -- -

De Bomendijk zelf ligt op de historisch gevormdegrens tussen het rivierbed van de IJssel en het bin-nendijkse zandgebied; alle alternatieve tracés wijkenaf van die grens.

De drie Heidemij tracés (1, 2 en 3(, het "Verleg-de Marsstraat" -tracé (5) en het Sigmondt-tracé

(6) doorsnijden de Nijenbeker Klei op een zeer

ongelukkige manier.De samenhang van het Landgoed De Poll alseenheid wordt aangetast en de relatie van de Bo-mendijk en het ingedijkte deel van de Nijenbe-ker Klei met de rivier wordt minder.Het Sigmondt-tracé verbindt het zuidelijk deelvan de Bomendijk direct met de zomerkade hal-verwege de bocht van de rivier zodat een zeervreemd verloop van de hoofdwaterkering ont-

Landschapsbe1eving:Vanwege het subjectieve karakter van dit aspect zalhierop geen beoordeling plaatsvinden.

31

Page 36: ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING 7.1 Overzicht van eerder genomen besluiten 7.2 Het

6. Samenvatting

32

ASPECT Tracé-alternatief

-I1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 II

Rivier en waterkeringen

- rivier beheer - - -- -- -- -- 0 0 0 0/- /+0- veiligheid 0 0 0 0/+ 0 0 0/- 0/- 0/- 0 -- beheer en onderhoud 0 0 0 0 0 0 0/- 0/- 0/- 0/- -- bouwkosten 0 - - -- - - 0/- 0/- 0/- 0/- --

Grondgebruik

- bewoning 0 0 0 0/- 0 0/- 0 0 0 0 0/-- land- en tuinbouw -- -- - - -- - - - - - -

- bos en beplanting - - - 0/- - - -- -- -- -- --- recreatie 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0- infrastructuur 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0- eigendomssituatie en

beheer 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0

Abiotisch milieu

- geologie 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0- grondwater 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0- oppervlakte 0 - - - - - - 0 0 - -

- bodem 0 0 0 0 0 0 - - - - -

- geomorfologie 0 0 0 0 - - - - - - 0

Biotisch mileu

- flora en vegetatie 0/+ 0/+ 0/-+ 0/+ 0/-+ -- -- -- -- -- --- fauna - - - 0 - - - - - - -

- landschapsecologischerelaties - - - 0 - - - - - - -

Cultuurhistorie

- archeologie ? ? ? ? ? - - -- - - --- historische geografie -- -- -- - -- -- -- -- -- -- --- bouwkundige objecten 0 0 - 0 0 0 0 0 0 0 -

Landschap

- ruimtelijke opbouw -- -- -- 0/- -- -- -- -- -- -- 0/-- beelddragers -- -- -- 0 -- -- -- -- -- -- -

Page 37: ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING 7.1 Overzicht van eerder genomen besluiten 7.2 Het

Bomendijk startnotitie

/L ijBOMENDIJKcolofon

uitgave:BOiiwdicnst RijkswaterstaatHoofdafdeling \Vaterbouwmei 1993

redaktie:Annclics Stolp

vormgeving en fotografie:Cees Chamulcau

drukwerk:Bouw & de Jonge Houten

oplage:300

33

Page 38: ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING 7.1 Overzicht van eerder genomen besluiten 7.2 Het
Page 39: ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING 7.1 Overzicht van eerder genomen besluiten 7.2 Het
Page 40: ll - Commissie m.e.r6.2 Effecten van alternatieven 6.3 Toetsing effecten 6.4 Beoordeling effecten 7. PROCEDURES EN BESLUITVORMING 7.1 Overzicht van eerder genomen besluiten 7.2 Het

-ri

~.

I

~ I

)~l!.. ,111

"

I

.

Opdrachtnemer: de Bouwdienst Rijkswaterstaat die leiding geeft aan eenprojectgroep waarin vertegenwoordigd zijn: ..

- Bouwdienst Rijkswaterstaat- Rijkswaterstaat Dienst Weg- en Waterbouwkunde ~F- Rijkswaterstaat Directie Gelderland .- Waterschap Oost-Veluwe- Provincie Gelderland, Dienst Milieu en Water- Gemeente Voorst- Stichting Vrienden van de Bomendijk

D e Projectgroep geeft leiding aan een uitvoerend projectteam dat bestaat uit mee

van de dienstonderdelen: Bouwdienst Rijkswaterstaat, Dienst"Weg..en WaterbouvDirectie Flevoland, Rijksdienst voor Monumentenzorg,~Rijkswateistaat RIZA, ProviGelderland en Rijkswaterstaat Directie Gelderland i.__ _ ~ l'

Opdrachtgever: Waterschap Oost- Veluwe, bijgestaan door de Stuurgroep B(waarin vertegenwoordigd zijn:

- Waterschap Oost- Veluwe ol i- Bouwdienst Rijkswaterstaat .. I- Rijkswaterstaat, Directie Gelderland- Provincie Gelderland, Dienst Milieu en Water- Ministerie LNV, Directie LNO ol- Landbouwschap, Gewestelijke Raad van Gelderland- Gemeente Voorst- Landgoed "De Po/l- Gelderse Milieufederatie- Stichting VriJnden van de Bomendijk- Stichting Het Gelders Landschap- Bond Heemshut- Belangenvereniging Behoud Dijkwoningen Neerijnen- Stichting Uiterwaardenpark Maas, Waal en Merwede '- Landbouwschap, Gewestelijke Raad van Gelderland- Vereniging Nederlandse Gemeenten- Rijksdienst voor Monumentenzorg-

--

-

l

Secretariaat Project Bomendijk:Stationsplein 143818 LE Amersfoorttel.: 033- 613690fax: 033- 653677

.. 'f

..- . .