literatuurstudie 4b-speelnatuurscan
-
Upload
jody-bennink -
Category
Documents
-
view
217 -
download
2
description
Transcript of literatuurstudie 4b-speelnatuurscan
Rilana Huiskamp S1008616 - Communicatie Jody Bennink S1021024 - SPH Kim Westera S1024158 - Verpleegkunde Annemiek Boot S1008856 - Verpleegkunde Linda Waterweg S1008534 – Verpleegkunde
2
Inhoudsopgave
1. Inleiding 3
2. De relatie tussen (speel)natuur en gezondheid 6
2.1 Lichamelijke gezondheid 6
2.1.1 Motorische ontwikkeling 6
2.1.2 Lichamelijke fitheid 7
2.1.3 Lichaamsgewicht 7
2.2 Geestelijke gezondheid 7
2.2.1 Ontspanning en stressreductie 7
2.2.2 Depressie en angststoornissen 8
2.3 Maatschappelijke gezondheid 8
2.3.1 Sociale ontwikkeling en integratie 8
3. De relatie tussen (speel)natuur en spelen 9
3.1 Motorische ontwikkeling en natuur 10
3.2 Ontwikkeling lichaamsgewicht en fitheid en natuur 10
3.3 Sociale ontwikkeling en natuur 11
3.3.1 Cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling en natuur 11
3.4 Cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling en natuur 11
4. Literatuurlijst 12
3
1. Inleiding
Deze twee beweringen zijn volgens Raad voor Milieu- en Natuuronderzoek (2007) gebaseerd op
beperkte kennis en theorieën en dus niet volledig bewezen, maar wel van groot belang voor de
Raad voor Milieu- en Natuuronderzoek.
Kinderen in de leeftijd van 4-12 jaar hebben veel behoefte aan fantasiespel en zijn snel uitgekeken
op de saaie inrichting van veel buitenspeelplekken. De (vrije) vormgeving van buitenspeelplekken
is dan ook erg belangrijk voor kinderen (Karsten e.a. 1996). Kinderen hebben behoefte aan
trapveldjes, aan niet ingerichte rommellandjes, bouwplaatsen en andere avontuurlijke speelruimtes
(van Andel 1985). Dit zijn juist de plekken die in veel steden zijn verdwenen, omdat ze volgebouwd
zijn met woningen, kantoorgebouwen, parkeerterreinen etc.
Uit een recent onderzoek van Alterra (2008), blijkt dat mensen vaker gebruik maken van de natuur
als dit meer aanwezig is in hun woonomgeving. Ook voor kinderen speelt de beschikbaarheid van
de natuur in de directe omgeving een rol in de hoeveelheid en kwaliteit van hun lichamelijke
activiteit. Veel openbare groene ruimtes zouden namelijk geschikt kunnen zijn als (informele)
speelruimte. Groene speelruimten wordt door kinderen over het algemeen aantrekkelijker
gevonden worden dan niet-groene speelruimte en zouden gemiddeld genomen ook
multifunctioneler kunnen zijn. Hiermee wordt bedoeld dat er veelal meerdere spelsoorten
uitgevoerd zouden kunnen worden. Dit hangt natuurlijk wel af van de omvang en de inrichting. Hoe
groter en aantrekkelijker de groene speelruimte, des te meer kinderen er kunnen en zullen spelen
(Alterra 2008).
Dit rapport beschrijft de bevindingen van een literatuurstudie met betrekking tot het belang van
natuur voor de gezondheid en ontwikkeling van mensen en in het bijzonder voor kinderen. Deze
informatie is, naast de informatie verkregen van kinderen en experts, gebruikt voor de
„Voor kinderen zijn vertrouwde, dicht bij huis liggende, natuurlijke (speel)plekken
mogelijkheden tot vrije exploratie en motoriekontwikkeling (RMNO, 2007).‟
„De natuurlijke omgeving bevordert zintuiglijke ervaringen en ervaringen die
bijdragen aan de persoonlijke ontwikkeling (RMNO, 2007).‟
Natuur: “Wereld zoals deze is zonder mensen en menselijke invloeden, met name
dieren, planten en water (groen en blauw)” (Eigen definitie)
Speelnatuur: “Natuur waar kinderen in en mee kunnen spelen, vaak enigszins
aangepast om het „bespeelbaarder‟ te maken” (Eigen definitie)
4
ontwikkeling van de zogeheten „4B-SpeelNatuurScan‟. Met behulp van deze scan, kan de
bruikbaarheid, bereikbaarheid en benutting van de beschikbare natuur als speelruimte voor
kinderen in de wijk in kaart gebracht en waar nodig en mogelijk aangepast worden. Het
uiteindelijke doel van de scan is dat de natuur in de wijk zo ingericht is of wordt dat het de
kinderen in de wijk stimuleert en uitdaagt tot meer spelen en bewegen. Meer spelen en bewegen
resulteert in een toename van het energieverbruik door de kinderen en daardoor in een lager
percentage kinderen met (ernstig) overgewicht en een hoger percentage kinderen met een goede
gezondheid.
Het rapport belicht het positieve effect van (speel)natuur op de gezondheid van kinderen op twee
manieren. Eerst wordt de brede relatie tussen (speel)natuur en gezondheid bij kinderen toegelicht
(hoofdstuk 2). Vervolgens wordt de relatie tussen (speel)natuur en het kinderspel nader
beschreven (hoofdstuk 3).
Meer en/of betere speelnatuur
Bevordering spelen en bewegen bij kinderen
Bevordering gezondheid van kinderen
5
2. De relatie tussen (speel)natuur en gezondheid
In de afgelopen jaren is er een breed scala aan onderzoeken uitgevoerd naar de invloed van natuur
(groen en water) op de gezondheid. De veelal positieve uitkomsten, geven aan dat natuur een
gunstige invloed kan hebben op de gezondheid van mensen, inclusief kinderen (RMNO 2007).
Op basis van de definitie van gezondheid van de World Health Organisation (WHO) zal per
gezondheidsonderdeel (lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk) een aantal van de positieve
invloeden van (speel)natuur beschreven worden.
2.1 Lichamelijke gezondheid
Natuur bevordert de lichamelijke gezondheid (RMNO 2004) Onder andere door het positieve effect
van natuur op de motorische ontwikkeling (§2.1.1), maar ook door haar positieve effect op de
lichamelijke fitheid (§2.1.2) en het lichaamsgewicht (§2.1.3).
2.1.1 Motorische ontwikkeling
Voor de kinderen zijn vertrouwde, dicht bij huis liggende, natuurlijke (speel)plekken mogelijkheden
tot vrije exploratie en motoriekontwikkeling. De natuurlijke omgeving bevordert zintuiglijke
ervaringen en ervaringen die bijdragen aan de persoonlijke ontwikkeling.
Bovenstaande informatie is gebaseerd op beperkte kennis en bestaande theorieën en is dus niet
volledig bewezen, maar wel van groot belang (RMNO 2007).
Uit een recent onderzoek van Alterra blijkt dat mensen vaker gebruik maken van de natuur als dit
meer aanwezig is in hun woonomgeving. Ook voor kinderen speelt de beschikbaarheid van de
natuur in de directe omgeving een rol qua beweging. Uit een Scandinavisch onderzoek is gebleken
dat kinderen in een kinderopvangcentrum met een natuurlijke buitenspeelruimte een betere
motoriek hebben dan kinderen in een kinderopvangcentrum in een stad, zonder een natuurlijke
buitenspeelruimte (Fjortoft e.a., 2000).
Een goede motorische ontwikkeling op jonge leeftijd is van belang voor de gezondheid en gezond
gedrag op latere leeftijd (RMNO 2004). Daarnaast is bekend dat kinderen met een betere motoriek
onder andere minder ongelukken tijdens het buitenspelen en in het verkeer hebben (Kunz, 1997).
2.1.2 Lichamelijke fitheid
Mensen die in een groene omgeving wonen, voelen zich gezonder. Dit blijkt uit een grootschalig
epidemiologisch onderzoek naar de gezondheidsbeleving onder een kwart miljoen Nederlanders
(Alterra en Nivel, 2009). Het percentage mensen dat zichzelf ongezond voelt is lager onder mensen
Gezondheid is een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk
welzijn en is niet slechts de afwezigheid van ziekte of andere lichamelijke gebreken.
(WHO, 2001)
6
die in een groenere omgeving wonen dan onder mensen in een dicht bebouwde omgeving. In
wijken met veel groen, omschrijft 10,2% zich als ongezond, in minder groene wijken is dit 15,5%.
Hierbij is rekening gehouden met sociaal-economische gezondheidsverschillen. Ook melden zij zich
minder vaak met gezondheidsklachten bij hun huisarts. Vooral depressie en angststoornissen
komen minder vaak voor in een groene omgeving. Gezondheidsklachten zoals hartklachten, hoge
bloeddruk, ademhalingsproblemen, darmstoornissen, rug- en nekklachten, migraine en duizeligheid
doen zich minder vaker voor. Kinderen die in een groene omgeving wonen hebben met name
minder ernstige darmklachten, depressies en duizeligheid (Alterra en Nivel 2009).
2.1.3 Lichaamsgewicht
In de loop der jaren lijden steeds meer volwassenen, maar ook kinderen, aan overgewicht of
obesitas. In 1980 had 4% van de kinderen van 6 tot 11 jaar overgewicht. In 1997 was dit al
gestegen tot 10% en in 2005 was zelfs 1 op de 7 kinderen te dik. Uit een recent onderzoek van
juni 2010 blijk dat bijna 25% van alle kinderen overgewicht heeft (TNO 2010). In veel steden is er
meer overgewicht dan in dorpen in Nederland. Vooral in wijken van steden waar mensen met een
laag sociaal economische status (SES) wonen, lijdt men meer onder overgewicht. Kinderen die op
jonge leeftijd overgewicht hebben, hebben dit vaak op volwassen leeftijd ook. Dit kan ernstige
gevolgen hebben zoals diabetes, hart- en vaatziekten, motorische en psychosociale problemen en
zelfs een hogere kans op vroegere sterfte (van den Hurk en Hirasing 2005).
2.2 Geestelijke gezondheid
In deze paragraaf wordt ingegaan op geestelijke gezondheid. In subparagraaf 2.2.1 staat
beschreven welke invloeden natuur heeft op ontspanning en stressreductie. Subparagraaf 2.2.2
gaat over depressie en angststoornissen.
2.2.1 Ontspanning en stressreductie
De maatschappij wordt steeds hectischer. Steeds meer mensen hebben hierdoor last van stress en
psychische vermoeidheid, die op den duur kunnen leiden tot een burnout en arbeidsongeschiktheid.
Vooral de toenemende mentale werkbelasting, steeds meer werken achter computers en de
toegenomen eisen aan flexibiliteit, snelheid en efficiëntie zijn oorzaken van stress en psychische
vermoeidheid. Inmiddels lijdt één op de tien werkende mensen in Nederland aan een burnout.
Opvallend is dat mensen die werken in de landbouw, jacht en bosbouw, aanzienlijk minder last
hebben van burnout. Ook is het ziekteverzuim in de land- en tuinbouw minder hoog.
Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de psychische werkbelasting minder groot is in deze
beroepssectoren. Daarnaast speelt werken in de natuur een positieve rol (van den Berg e.a. 2001).
Uitzicht op de natuur en het zijn in de natuur, hebben een positieve invloed op concentratie,
stemming, zelfdiscipline en stress. Chronische stress heeft een belangrijke rol in het ontstaan van
diverse fysieke en psychische aandoeningen. Al bij kortdurende blootstelling aan natuur kunnen
gunstige effecten optreden binnen het herstel van de ziekte. Het is nog niet bekend hoelang of hoe
vaak contact met de natuur nodig is om dergelijke ziektes te voorkómen (RMNO 2007).
7
Voor kinderen is dit punt belangrijk omdat concentratie en zelfdiscipline belangrijk zijn binnen hun
schoolleven. Ook lijkt er tegenwoordig steeds meer van kinderen gevraagd te worden en stress op
jonge leeftijd is niet meer ongewoon. Natuur kan kinderen dus helpen aan een betere concentratie,
discipline en vermindering van stress (RMNO, 2007).
Mensen zijn sterker geneigd om de natuur op te zoeken wanneer ze zich gestrest voelen (Alterra
en Nivel, 2009). In een onderzoek van Alterra onder werknemers, moest de ene helft van de
werknemers zich voorstellen dat ze een gestreste, drukke werkweek achter de rug hadden. De
andere helft moest zich voorstellen dat ze een rustige en fijne werkweek achter de rug hadden.
Vervolgens werd gevraagd welke bestemming zij uit zouden kiezen als ze een dag vrij zouden
hebben in het weekend. De groep van de drukke werkweek gaf aan liever een park te bezoeken
dan de stad in te gaan om bijvoorbeeld te gaan winkelen. De groep van de rustige werkweek gaf
precies het tegengestelde aan (van den Berg e.a. 2001).
Ook is er in 1991 in Amerika een experiment gedaan die laat zien dat een bezoek aan de natuur
rustgevende effecten heeft. Medewerkers van het onderzoek werden eerst gestrest gemaakt door
vermoeiende taken. Daarna werden ze ingedeeld in drie groepen. Groep 1 maakte (individueel) een
wandeling door de natuur, groep 2 maakte een even lange wandeling als groep 1, maar dan door
een stedelijke omgeving, en groep 3 zat binnen ontspannen in een stoel. De resultaten lieten zien
dat groep 1 sneller was hersteld van de stress dan groep 2 en groep 3 (van den Berg e.a. 2001).
2.2.2 Depressie en angststoornissen
Vooral depressie en angststoornissen komen minder vaak voor in een groene omgeving. De kans
dat de inwoners van een niet- groene omgeving zich depressief bij de huisarts melden is
1,33 keer zo groot als bij mensen uit een groene woonomgeving.
Angststoornissen komen ook vaker voor bij bewoners in een niet- groene omgeving. Dit
blijkt uit het onderzoek van Jolanda Maas van het Nederlands instituut voor onderzoek van de
gezondheidszorg (Giesen 2009).
2.3 Maatschappelijke gezondheid
In deze paragraaf wordt ingegaan op de maatschappelijke gezondheid. In subparagraaf 2.3.1
wordt de sociale ontwikkeling en integratie beschreven.
2.3.1 Sociale ontwikkeling en integratie
Uit buitenlands onderzoek blijkt dat openbare groenvoorzieningen zorgen voor beter en meer
sociaal contact. Mensen met veel sociale contacten gedragen zich gezonder, hebben minder kans
op hart- en vaatziekten en leven over het algemeen langer (RMNO 2007).
Kinderen doen vooral sociale contacten op in de buitenomgeving. Tijdens het samen spelen, leren
kinderen in elkaar te verplaatsen. Dit ontwikkelen kinderen vooral als ze spelen met behulp van
rollenspellen. Door te spelen met leeftijdsgenootjes, leren kinderen belangrijke sociale
vaardigheden als samenwerken, delen, andere meningen respecteren, onderhandelen, ideeën en
gevoelens uiten (Malone en Tranter 2003).
8
Kinderen ontmoeten door buitenspelen meer vriendjes om mee te spelen. Deze vriendjes kunnen
elkaar weer motiveren tot langer en vaker buiten spelen (RMNO 2007).
Kinderen moeten de ontwikkeling op sociaal gebied zelf ontwikkelen. Dit doen zij vooral door zelf
ervaringen op te doen. Kinderen van 1,5 tot 4 jaar spelen vooral individueel, maar wel naast
andere kinderen. Vanaf vierjarige leeftijd leren kinderen met elkaar te spelen op bijvoorbeeld de
basisschool. Sociale contacten doen kinderen vooral in de buitenomgeving op. Tijdens het samen
spelen, leren kinderen zich in elkaar te verplaatsen. Dit ontwikkelen kinderen vooral als ze spelen
met behulp van rollenspellen. Door te spelen met leeftijdsgenootjes, leren kinderen belangrijke
sociale vaardigheden als samenwerken, delen, andere meningen respecteren, onderhandelen,
ideeën en gevoelens uiten (Malone en Tranter 2003).
9
3. De relatie tussen (speel)natuur en spelen
Veel openbare groene ruimtes zouden geschikt kunnen zijn als (informele) speelruimte voor
kinderen. Groene speelruimte wordt door kinderen over het algemeen aantrekkelijker gevonden
dan niet-groene speelruimte. Groene speelruimtes zouden gemiddeld genomen ook
multifunctioneler kunnen zijn. Hiermee wordt bedoeld dat er meerdere spelsoorten uitgevoerd
kunnen worden. Dit hangt natuurlijk wel af van de inrichting en afmeting van de groene ruimte.
Hoe groter en aantrekkelijker de groene speelruimte is, des te meer er wordt gespeeld door de
kinderen (Alterra 2008).
Uit een groot aantal onderzoeken blijkt de omgeving invloed heeft op de duur en intensiteit van
bewegen. In hoeverre deze omgeving „groen‟ moet zijn, wordt minder duidelijk uit deze
onderzoeken. Wel kan gezegd worden dat een aantrekkelijke, groene omgeving in de buurt van
huis of werk aanzet tot wandelen en fietsen. Bewegen in een natuurlijke omgeving wordt meer
gewaardeerd en mensen houden het bewegen hierdoor ook langer vol. Dit geldt ook voor kinderen.
De volgende paragrafen beschrijven de relatie tussen natuur en spelen. Paragraaf 3.1 beschrijft de
motorische ontwikkeling. In paragraaf 3.2 gaat het over ontwikkeling lichaamsgewicht en fitheid.
De sociale ontwikkeling komt in paragraaf 3.3 aan bod. De laatste paragraaf gaat over cognitieve
en sociaal-emotionele ontwikkeling.
3.1 Motorische ontwikkeling en natuur
Vanaf vierjarige leeftijd ontstaat er bij kinderen een verschil tussen de grove motoriek en fijne
motoriek. Jongens doen vooral spellen die gericht zijn op de grove motoriek en meisjes doen vooral
spellen die gericht zijn op de fijne motoriek (Gemeente Rotterdam, 2008). Voor de ontwikkeling
van de grove en fijne motoriek is veel gevarieerde beweging nodig. Voor het ontwikkelen van de
motoriek, zijn er buiten meer mogelijkheden dan binnen en kunnen natuurlijke speelruimten een
meerwaarde hebben ten opzichte van “traditionele” speelruimten. Daar is namelijk veelal meer
ruimte en meer variatie (Schouten, 2005).
Bewegingen die de grove motoriek bevorderen zijn lopen, rennen, klimmen, springen, balanceren,
et cetera. Voor de ontwikkeling van de fijne motoriek zijn de zogenaamde constructiespellen
belangrijk, zoals het spelen met zand en water, plukken van bloemen, oprapen van steentjes,
takken en kleine beestjes, et cetera.
Voor de ontwikkeling van lichaam-oog-hand-coördinatie en een gevoel voor ruimtes, moeten
kinderen in veel verschillende ruimtes komen en met verschillende voorwerpen in contact komen.
Zo leren ze diepte in te schatten en gecontroleerde bewegingen te maken (White 2008). Beweging
stimuleert het vestibulaire sensorische systeem, dat de ontwikkeling van balans en coördinatie
ondersteunt.
Naast lichamelijke activiteit zijn ook rusten en relaxen belangrijk voor de lichamelijke ontwikkeling.
In de natuur komen kinderen eerder tot rust dan binnen (White 2008).
10
3.2 Ontwikkeling lichaamsgewicht en fitheid en natuur
Een grote oorzaak van het overgewicht bij kinderen is een te laag energieverbruik doordat de
kinderen onvoldoende bewegen (de Vries 2005). Buitenspelen bevorderd de lichamelijke activiteit
van kinderen. Door de afwisseling tussen intensieve beweging (zoals springen, rennen, klimmen en
dergelijke) en rust bij het buitenspelen, werken kinderen ongemerkt ook aan hun lichamelijke
fitheid (Schuiten 2005). In goed ontworpen speelnatuur is het vrijwel onmogelijk om niet te
bewegen. Natuur geeft de vrijheid aan kinderen om zelf hun spel in te vullen. Dit spreekt ook
kinderen aan die minder sportief zijn (Both en van den Boogaard 2008).
3.3 Sociale ontwikkeling en natuur
Als kinderen buiten zijn en ze op zichzelf aangewezen zijn, omdat er bijvoorbeeld geen ouderfiguur
in de buurt is die hen komt helpen, moeten kinderen zelf oplossingen voor problemen zoeken. Dit
draagt bij aan de ontwikkeling van het zelfvertrouwen. Buiten spelen bevordert hiermee dus de
ontwikkeling van de identiteit (Malone en Tranter 2003).
Als men de natuurlijke speelruimten vergelijkt met de “traditionele” speelruimten, ziet men dat
kinderen in natuurlijke speelruimten meer communicatieve vaardigheden ontwikkelen dan wanneer
zij spelen in de “traditionele” speelruimten. Kinderen overleggen namelijk meer in natuurlijke
speelruimten. Creativiteit en fantasie komen bij natuurlijke speelruimten meer aan de orde. “Hoe
gaan we de hut bouwen?”, “Welke spullen hebben we nodig om de hut te bouwen?”, etcetera.
Kinderen leren dus open te staan voor meningen en ideeën van andere kinderen (Malone en
Tranter 2003).
Ook het spelen en in contact zijn met volwassen speelt een belangrijke rol bij de sociale
ontwikkeling van een kind. Groen leidt tot meer contacten tussen kinderen en volwassenen.
Kortom, openbare ruimten gelegen in het groen, hebben een positieve invloed op de sociale
ontwikkeling, zowel voor kinderen als volwassenen (Gezondheidsraad 2004).
3.3.1 Cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling en natuur
Kinderen gebruiken het spelen om de wereld te onderzoeken en om in contact te komen met
anderen. Kinderen willen graag “de baas” zijn en dus controle krijgen over onder andere de natuur.
In hun eigen fantasie spelen ze vaak met behulp van rollenspellen. Hierbij komt creativiteit en
nieuwsgierigheid veelal naar voren. Constructiespel en fantasiespel lijken het meest bij te dragen
aan de cognitieve ontwikkeling van kinderen. Bij deze spellen worden de gevoelens en de
zelfwaardering van de kinderen bevordert (Tovey 2008).
Onder constructiespel wordt bijvoorbeeld het bouwen van hutten verstaan. Kinderen moeten hierbij
gaan bedenken welke materialen ze het beste kunnen gebruiken om een hut te maken, hoe de hut
eruit moet gaan zien en hoe ze dit gaan aanpakken. Als het uiteindelijk lukt om een hut te bouwen,
bevordert dit het zelfvertrouwen van het kind. Bij fantasiespel leren de kinderen abstract te denken
(Tovey 2008).
11
Tijdens deze spellen wordt veel gebruik gemaakt van beweging. Beweging is belangrijk voor het
denken; één van de belangrijkste cognitieve vaardigheden. Het staat in verband met de emoties
van een kind. Het verband tussen emotie en beweging kan men terugzien wanneer een
verandering in emotie je postuur, gebaren en snelheid van je bewegen beïnvloedt (Tovey 2008).
12
4. Literatuurlijst
Alterra (2008), Verkenning kinderen en speelnatuur: Literatuurstudie en inventarisatie van
vigerend rijksbeleid en spelers in het veld. Wageningen
Bekeken op URL:
http://edepot.wur.nl/13842
Laatst gezien: 15-6-10
Alterra en Nivel (2009), Groen is gezond, Het Vitamine-G onderzoeksrapport
Andel, van, J. (1985), Woonomgeving en kinderen: Een onderzoek naar de invloed van ruimtelijke
kenmerken en veranderingen van de woonomgeving op kinderen van 6 tot 12 jaar. Dissertatie
Technische Hogeschool Eindhoven, Helmond.
Bakker, I., S.I. de Vries, C.M.H. van den Boogaard, WJEM van Hirthum, J.P. Joore, M.W.A.
Jonger(2008), Playground van de toekomst. Succesvolle speelplekken voor basisscholieren. TNO
Kwaliteit van Leven
Berg, van den, A.E., M.M.H.E. van den Berg (2001), Van buiten wordt je beter (webpagina).
Alterra.
Bekeken op URL:
http://www2.alterra.wur.nl/webdocs/internet/corporate/prodpubl/boekjesbrochures/vanbuitenword
jebeter.pdf
Laatst gezien: 13-4-10
Both, K. (2005) Kinderen in beweging, motorische ontwikkeling en schoolnatuurtuinen, De wereld
van het jonge kind (PDF).
Both, K., J. van den Bogaard (2008), Buitenspelen is ook bewegen. Pedagogiek in Praktijk,
september 2008, p 8-13.
Fjortoft, I., J. Sageie (2002), The natural environment as a playground for children; Landscap
description and analyses of a natural playscape. Landscape and Urban Planning, 48, 83-97.
Gemeente Rotterdam (2008), Eindrapportage Rotterdamse norm voor buitenspeelruimte. Dienst
Sport en Recreatie.
Bekeken op URL:
http://www.bds.rotterdam.nl/content.jsp?objectid=191507
Laatst gezien: 12-04-10
13
Gezondheidsraad en Raad voor Ruimterlijk, Milieu- en Natuuronderzoek (2004), Natuur en
Gezondheid: Invloed van natuur op sociaal, psychisch en lichamelijk welbevinden. Den Haag:
Gezondheidsraad en RMNO, nr 2004/9.
Giesen, P. (2009), Hoe meer groen in de buurt, hoe beter je je voelt
Hurk, K. van den, R.A. Hirasing (2005), Prevalentie van overgewicht en obesitas bij jeugdigen 4-
19, TNO Kwaliteit van Leven, Leiden.
Karsten, L., R. Wiggers, H. Kouwenberg (1996). Kindertijd: De vrijetijdsbesteding van
Amsterdammertjes in kaart gebracht. Dienst Stedelijk Beheer, Amsterdam.
Kunz, T. (1997). Kinder stark machen; Bewegungsforderung als pravention. Arbeitskreis
Bewegungsforderung in Hessen, Frankfurt.
Malone, K., P. Tranter, (2003), Children’s Environmental Learning and the use, design and
management of schoolgrounds. Children, Youth and Environment 13(2).
RMNO (2007), Gezondheid en natuur verbinden, Beleidsadvies over het inzetten van natuur voor
gezondheid, Adviesrapport
RMNO (2004), Gezondheid en natuur, deel 1 van tweeluik (PDF)
Schuiten, M. (2005), Netwerkdocument ruimte voor de jeugd. Platform ruimte voor de jeugd
Bekeken op URL:
http://www.hetweitje.nl/Netwerkdocument%20Ruimte%20voor%20de%20Jeugd%202005%20ZIP.
Laatst gezien: 12-4-10
TNO (2010), Resultaten Vijfde Landelijke Groeistudie TNO 10 juni 2010. Factsheet TNO Leiden
Bekeken op URL:
http://www.tno.nl/downloads/20100608%20Resultaten%20Vijfde%20Landelijke%20Groeistudie.p
df
Laatst gezien: 15-06-10
Tovey, H. (2008). Playing outdoors; Spaces and Places, Risk and Challenge. McGraw Hill, New York
Ulrich, R.S., R. Simons, B.D. Losito, E. Fiorito, M.A. Miles, M. Zelson (1991), Stress during
exposure natural and urban environments. Jounal of Environmental Psychology, 11, 201-230.
14
Vries, S.I. de, I. Bakker, K. van Overbeek, N.D. Boer, M. Hopman-Rock (2005), Kinderen in
prioriteitswijken: lichamelijke (in)activiteit en overgewicht. TNO Kwaliteit van Leven
Bekeken op URL:
http://www.tno.nl/downloads/PZSCKinderenInStadswijkenRapport.pdf
Laatst gezien: 12-4-10
White (2008), Playingand learning outdoors; Making provision for higg-quality experiences in de
the outdoor environment. Routledge, Londen en New York.
WHO (2001). Men ageing and health. Geneve: WHO.