Lesmap lager onderwijs_bundel voor leerkrachten

18
VOOR- EN NABESCHOUWING BIJ EEN BEZOEK AAN HET MIAT LAGER ONDERWIJS BUNDEL LEERKRACHT

Transcript of Lesmap lager onderwijs_bundel voor leerkrachten

Page 1: Lesmap lager onderwijs_bundel voor leerkrachten

VOOR- EN NABESCHOUWING BIJ EEN BEZOEK AAN HET MIATLAGER ONDERWIJS BUNDEL LEERKRACHT

Page 2: Lesmap lager onderwijs_bundel voor leerkrachten

2

CONTACTGEGEVENS pUBLIEKSWERKING

MIATMINNEMEERS 9

9000 GENT09 269 42 20

[email protected]

Page 3: Lesmap lager onderwijs_bundel voor leerkrachten

3

INLEIDINGJe plant met een klas uit de basisschool een bezoek aan de permanente collectie van het MIAT. Deze bundel is een leidraad bij de inhoudelijke voorbereiding en nabespreking van het museumbezoek.

Een MIAT-bezoek valt onder de noemer erfgoededucatie. De eindtermen waarbinnen je dit bezoek kan kaderen, zijn opgelijst in punt drie van dit document. Uit leerplannen van de verschillende koepels blijkt dat vooral in de tweede en de derde graad aan deze eindtermen gewerkt wordt. Deze voorbereidende bundel is in de eerste plaats dan ook op deze doelgroep gericht. Toch is mits enige vereenvoudiging het gros van de opdrachten ook bruikbaar in de eerste graad.

De opdrachten in deze brochure bereiden de leerlingen voor op het museumbezoek en laten hen kennismaken met de hoofdthema’s van het MIAT. Er wordt een kader gecreëerd om de thema’s van het museum binnen te plaatsen. Er wordt zoveel mogelijk uitgegaan van de belevingswereld van de leerlingen, alsook van hun eerder opgedane kennis en ervaringen. Deze voorbereidende bundel besteedt aandacht aan volgende onderwerpen: Werking van musea, Industriële Revolutie, Leefomstandigheden van arbeiders, (Kinder)arbeid en Textiel.

Bij elk onderwerp is een werkblad opgesteld met een leuke opdracht voor de leerlingen. per opdracht is voor de leerkracht een beschrijving van de doelen van de opdracht, evenals een beschrijving van de lesstrategie en wat achtergrondinformatie opgenomen. De bundel is gerealiseerd met het oog op maximale flexibiliteit: de opdrachten zijn los van elkaar te hanteren en kunnen zowel beknopt als uitgebreid behandeld worden.

We wensen jullie een interessant en leerrijk bezoek toe!

Page 4: Lesmap lager onderwijs_bundel voor leerkrachten

4

INHOUDSOpGAVE

InleidingInhoudstafel

1. Voor het bezoek 1.1. Werkblad 1: Concept Museum (M voor Museum) 1.1.1. Lesdoelen 1.1.2. Lesstrategie A. Bespreken eerdere ervaringen musea B. Bespreken functies musea C. Afspraken museumbezoek

1.2. Werkblad 2: Algemene inleiding MIAT 1.2.1. Lesdoelen 1.2.2. Lesstrategie A. Korte algemene oriëntatie op de kernthema’s van het MIAT

1.3. Werkblad 3: Industriële revolutie (I voor Industrie) 1.3.1. Lesdoelen 1.3.2. Lesstrategie A. Korte situering overgang landbouwmaatschappij naar industriële maatschappij

1.4. Werkblad 4: Het leven van een arbeider (A voor Arbeid) 1.4.1. Lesdoelen 1.4.2. Lesstrategie A. Kinderarbeid B. Woonomstandigheden C. Werkomstandigheden

1.5.Werkblad 5: Textiel (T voor Textiel) 1.5.1. Lesdoelen 1.5.2. Lesstrategie A. Betekenis ‘Textiel’ B. Toepassingen textiel in het dagelijkse leven

Page 5: Lesmap lager onderwijs_bundel voor leerkrachten

5

2. Na het bezoek 2.1. Industriële revolutie 2.1.1. Lesdoelen 2.1.2. Lesstrategie

2.2. (kinder)arbeid 2.2.1. Lesdoelen 2.2.2. Lesstrategie

2.3. Textiel 2.3.1. Lesdoelen 2.3.2. Lesstrategie

3. Beoogde eindtermen

Page 6: Lesmap lager onderwijs_bundel voor leerkrachten

6

1. VOOR HET BEZOEK

1.1. WERKBLAD 1: CONCEpT MUSEUM (M voor Museum)

1.1.1. LESDOELEN

De leerlingen:• zijn vertrouwd met het begrip ‘museum’ en kunnen zich een idee vormen van wat dat is.• kunnen zich eerdere museumbezoeken herinneren en hierover vertellen.• kunnen minstens 3 functies van musea opnoemen. • kunnen zich inleven in de rol van museumoprichter.• kunnen een aantal regels bedenken die in musea gehanteerd worden.• kunnen zich akkoord verklaren met regels die gehanteerd zullen worden bij het MIAT-bezoek.

1.1.2. LESSTRATEGIE

A. Bespreken eerdere ervaringen musea

In eerste instantie kan je de leerlingen vragen naar eerdere ervaringen met musea. Wie is er al eens in een museum geweest? Weet je nog welke museum het was? Wat heb je daar gedaan of wat was er te zien? Om dit visueel aantrekkelijk te maken, kan je een groot overzicht van de antwoorden maken, zodat een soort ‘museumspin’ ontstaat.

B. Bespreken functies musea

Uit de antwoorden die de leerlingen geven, kan vervolgens afgeleid worden wat een museum in grote lijnen doet of kan doen. Een aantal punten die hieruit kunnen voortkomen zijn:• een museum verzamelt dingen• een museum onderzoekt dingen• een museum geeft informatie over dingen• een museum wil het publiek iets leren over dingen• een museum toont dingen• een museum organiseert tentoonstellingen, evenementen, ateliers,…• een museum geeft rondleidingen• … (De officiële omschrijving van de taken van een museum wordt door de International Council Of Museums gegeven op http://icom.museum/who-we-are/the-vision/museum-definition.html ).

Museum

Page 7: Lesmap lager onderwijs_bundel voor leerkrachten

7

C. Afspraken museumbezoek

Voor het derde onderdeel kan het werkblad: “Werkblad 1: Mijn eigen museum” uit de leerlingenbundel gebruikt worden. De bedoeling hiervan is dat de leerlingen nadenken over de regels die in een museum gelden. Geef de leerlingen volgende opdracht:

“Werk voor deze opdracht samen met je buur. Beeld je in dat jullie samen een museum gaan openen. Wat voor museum zouden jullie maken? Wat zou er tentoongesteld worden in jullie museum? Hoe zouden jullie het museum inrichten? Je wilt natuurlijk ook dat alles goed gaat in het museum en dat de bezoekers zich netjes gedragen. Stel ook een aantal regels op waaraan bezoekers zich zullen moeten houden. Bedenk er een drietal.”

Vervolgens kan je een overzicht maken van de regels die de leerlingen suggereren. Hieruit kunnen dan de regels geselecteerd worden, die de leerlingen hanteren bij het bezoek aan het MIAT. Laat de leerlingen zich hiermee akkoord verklaren.Een aantal mogelijke regels:• Er wordt niet gelopen in het museum• Er wordt niet geroepen• We blijven bij de groep• We komen nergens aan tenzij duidelijk gezegd wordt dat dit mag• (Indien er een rondleiding gevraagd is) We luisteren naar de gids• We mogen altijd vragen stellen (aan de gids, aan de leerkracht, aan personeel,…)• We proberen zoveel mogelijk te onthouden van wat we zien• …

Page 8: Lesmap lager onderwijs_bundel voor leerkrachten

8

1.2. WERKBLAD 2: ALGMENE INLEIDING MIAT

1.2.1. LESDOELEN

De leerlingen:• kunnen zich een zeer algemeen beeld vormen van de thema’s die in het MIAT aan bod komen.• kunnen een foto aandachtig bekijken en analyseren.• kunnen elementen op een foto benoemen.• kunnen de foto binnen het juiste tijdskader plaatsen (Nieuwe Tijden, industriële revolutie).

1.2.2. LESSTRATEGIE

A. Korte algemene oriëntatie op de kernthema’s van het MIAT

De foto op “Werkblad 2: Inleidende foto” biedt een zeer algemene inleiding op de verschillende thema’s die aan bod komen in het MIAT.

Je kan de leerlingen eerst op zoek laten gaan naar de zes verschillen tussen de twee foto’s (Noot: sommige verschillen zijn vrij gemakkelijk te vinden, een aantal andere verschillen zijn eerder details zodat de oefening uitdagend blijft). Deze opdracht zal ervoor zorgen dat de leerlingen de foto aandachtig bekijken.

Vertel de leerlingen op dit punt al dat deze foto in het museum genomen werd. Na het zoeken naar de verschillen, kan je samen met de leerlingen de afbeelding gaan analyseren. Deze foto bevat heel wat informatie en oriënteert hen op de kernthema’s van het MIAT (industrie, arbeid en textiel). Speculeer met de leerlingen gerust eens over wat ze denken te zien in het museum. Als ze reeds specifieke vragen hebben, of als er dingen zijn die ze willen weten, is het een goed idee dit ergens op te schrijven en mee te nemen naar het MIAT.

Page 9: Lesmap lager onderwijs_bundel voor leerkrachten

9

Een aantal belangrijke zaken op de foto zijn:• een machine • mensen aan het werk in een fabriek• een kind aan het werk• draad die gesponnen wordt• garen (textiel)• de heer aan de linkerkant: Lieven Bauwens• de machine: Mule Jenny

Extra inhoudelijke informatie met betrekking tot de kernthema’s en de tentoonstellingen van het MIAT is terug te vinden in de bundel ‘Algemene inleiding bij een bezoek aan het MIAT’.

Bron afbeelding:Tentoonstelling ‘Ons Industrieel Verleden’, MIAT.

Page 10: Lesmap lager onderwijs_bundel voor leerkrachten

10

1.3. WERKBLAD 3: INDUSTRIËLE REVOLUTIE (I voor Industrie)

1.3.1. LESDOELEN

De leerlingen:• kunnen een tekst aandachtig lezen en analyseren.• kunnen beschrijven hoe mensen leefden voor de Industriële Revolutie.• kunnen beschrijven welke veranderingen de Industriële Revolutie typeren:

◊ de opkomst van machines en fabrieken◊ een groot deel van de bevolking werkt niet langer op het land maar in fabrieken◊ mensen verhuizen naar de steden

• kunnen de Industriële Revolutie binnen een gepast tijdskader plaatsen.• weten dat textielfabrieken voornamelijk fabrieken zijn waar stoffen gemaakt worden.

1.3.2. LESSTRATEGIE

A. Korte situering overgang landbouwmaatschappij naar industriële maatschappij

Dit onderdeel schetst kort en op een begrijpbare wijze de overgang van een landbouwmaatschappij naar een industriële samenleving. Dit is een belangrijke overgang die fundamenteel is om alles wat in het museum te zien is, in de juiste context te plaatsen. Aan de leerlingen wordt op “Werkblad 3: Fabrieken” onderstaande tekst aangeboden. De onderlijnde woorden zijn weggelaten uit de tekst. Er is van elk woord een afbeelding toegevoegd, die kan uitgeknipt worden en op de juiste plaats geplakt kan worden. Door deze oefening zullen de leerlingen de tekst aandachtiger lezen dan wanneer hen zou gevraagd worden de tekst simpelweg te lezen.

“In het MIAT gaat het over de vele veranderingen die gebeurd zijn de laatste 250 jaar. Vroeger waren er nog geen machines of computers. Alles moest met de hand gebeuren. De mensen waren boeren en werkten op het land. Rond 1850 kwam hier in België een eind aan. Mensen maakten machines en er kwamen fabrieken. producten konden altijd maar sneller en sneller gemaakt worden door de machines. Men noemt dit de “Industriële Revolutie”. De meeste mensen werkten nu niet meer op het land, maar in fabrieken. De mensen verhuisden van hun boerderij naar de stad, om dicht bij de fabriek te wonen. In Gent waren veel textielfabrieken en fabrieken die stoffen maakten.”

Je kunt samen met de leerlingen desgewenst uitgebreider op dit thema ingaan. Algemene inhoudelijke informatie betreffende de industriële revolutie is terug te vinden in de bundel ‘Algemene inleiding bij een bezoek aan het MIAT’.

Bron afbeeldingen:Hand: http://hand-and-body-warmers-guide-info.blogspot.com/2011/09/bad-parenting.html Boer: http://nl.dreamstime.com/stock-foto-s-oude-landbouwer-met-overall--image4753963Fabriek: http://groepzuid.nl/GZ/2007/10/15/de-oplossing-voor-ons-vergrijzingsprobleem/Stof: http://www.lapjesschuur.nl/Medias/Webshop1/cat_26605_a.jpgMIAT: http://www.miat.gent.be

Page 11: Lesmap lager onderwijs_bundel voor leerkrachten

11

1.4. WERKBLAD 4: HET LEVEN VAN EEN ARBEIDER (A voor Arbeid)

1.4.1. LESDOELEN

De leerlingen:• kunnen de citaten aandachtig lezen en analyseren (of aandachtig beluisteren).• kunnen uit de citaten afleiden dat er rond 1850 sprake was van kinderarbeid.• weten dat er in 1920 in België geen kinderarbeid meer was (leerplicht: 1914).• kunnen beschrijven hoe een gezin leefde in de 19e eeuw.• kunnen de vergelijking maken tussen hun eigen levensomstandigheden en deze van de kinderen in de

19e eeuw.• kunnen de citaten binnen een gepast tijdskader plaatsen.

1.4.2. LESSTRATEGIE

Het “Werkblad 4: Citaten” schotelt de leerlingen een aantal getuigenissen voor, die dateren van zo’n 150 jaar geleden. Op dat moment was de industrialisatie in België in volle gang. De getuigenissen vertellen over de leefomstandigheden van de arbeiders, alsook over kinderarbeid. In totaal zijn er 6 getuigenissen opgenomen. Vier hiervan zijn van kinderen, twee van volwassenen.

Je kan op verschillende manieren met de getuigenissen aan de slag. Zo kan je de hele klas alle getuigenissen laten lezen, om hier achteraf over te praten. Maar je kan ook de getuigenissen verdelen over de leerlingen, zodat elke leerling slechts een aantal verhalen leest. Zo kunnen ze na afloop de citaten aan elkaar vertellen.

Voor leerlingen uit lagere jaren die over slechts een beperkte leesvaardigheid beschikken, is het aangeraden een aantal citaten voor te lezen in plaats van hen zelf te laten lezen.

Bij het bespreken van de citaten kan je onder andere volgende dingen bespreken met de leerlingen:• Wat vertellen de verhalen?• Welke thema’s vind je erin terug?• Wat doe jij op een gewone dag? Wat doet Monica op een gewone dag? Hoe noemen we dit?• Wat is er anders als je het verhaal van Roman en het verhaal van Aline vergelijkt?• Waar woon jij? Hoe ziet je huis eruit? Hoe ziet het huis van Toon eruit?…

Je kunt samen met de leerlingen desgewenst uitgebreider op dit thema ingaan. Algemene inhoudelijke informatie betreffende kinderarbeid en de woon- en leefomstandigheden van arbeiders, is terug te vinden in de bundel ‘Algemene inleiding bij een bezoek aan het MIAT’. A. Kinderarbeid

“Zodra ge sterk genoeg zijt, moet ge gaan werken, zegt vader.” (Roman, 10 jaar, 1860) “’t Is goed dat kinderen niet meer moeten werken. Een kind hoort niet aan den arbeid. Kinderen moeten kunnen spelen en leren. En ze mogen geen zorgen hebben. Daartegen moeten we ze beschermen. En dat kan alleen thuis en op school.” (Aline, oma, 41 jaar, 1920)

“Fabrieksbazen zien ons graag komen. We kosten hen niet veel. Een kind verdient maar een derde van het loon van zijn vader. Toch werken we er even hard voor: van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat: 10 tot 16 uur lang zijn we soms op de been.” (Monica, 12 jaar, 1858)

Page 12: Lesmap lager onderwijs_bundel voor leerkrachten

12

B. Woonomstandigheden

“Het is al de derde keer vandaag dat moeder mij naar de winkel stuurt om brood. Thuis kunnen we het niet bewaren. Er is geen plaats en de muizen zouden het maar opeten.” (Bavo, 8 jaar, 1860)

“Mijn vader huurde een huisje. Het was in een klein straatje. Er was één kamer van 6 bij 4 meter, dat was alles. We hadden één klein raam. Dat keek uit op een muur. Er kwam niet veel licht door. Daardoor was de kamer donker en vochtig. Er waren 2 bedsteden. In de ene sliepen mijn ouders en mijn broertje. In de andere sliep ik met mijn oudere broertje en mijn 2 zusjes. Een riolering was er niet, maar in de hoek van de kamer stond een ton.” (Toon, 14 jaar, 1850) C. Werkomstandigheden

“Nee, de kinderen gaan niet naar school. De lessen kosten niets, maar we kunnen ze er toch niet met kapotte kleren en een lege maag naartoe sturen? Och, en waarom zouden ze ook leren lezen en schrijven? Als ze later in het fabriek gaan werken hebben ze dat toch niet nodig!”(Marie, mama, 34 jaar, 1880)

Page 13: Lesmap lager onderwijs_bundel voor leerkrachten

13

1.5. WERKBLAD 5: TEXTIEL (T voor Textiel)

1.5.1. LESDOELEN

De leerlingen:• kunnen de betekenis van het woord ‘textiel’ opzoeken in een woordenboek.• begrijpen wat ‘textiel’ betekent en kunnen dit begrip omschrijven.• kunnen synoniemen geven voor ‘textiel’.• kunnen minstens 5 toepassingen van textiel bedenken.• zien in dat de textielindustrie zeer belangrijk geweest is voor Vlaanderen (voor Gent in het bijzonder).

1.5.2. LESSTRATEGIE

A. Betekenis ‘Textiel’

Het woord ‘textiel’ zal voor heel wat leerlingen onbekend zijn. “Werkblad 5: Textiel” suggereert om het woord op te zoeken in een woordenboek. Je laat de leerlingen best ook synoniemen opzoeken voor ‘textiel’ om de omschrijving duidelijker en concreter te maken.

Volgens de driedelige Van Dale (Groot Woordenboek Van De Nederlandse Taal; 14e editie) is ‘textiel’ gelijk aan alles wat geweven is. Als synoniemen worden gegeven: stof en goed. Ook in het algemene taalgebruik wordt ‘textiel’ vaak gelijkgesteld aan ‘stof’. In werkelijkheid behoren binnen de textielsector alle bewerkingen tussen grondstof en product onder de noemer van ‘textiel’. Volgens deze beschrijving kan men het resultaat van heel wat bewerkingen zoals spinnen, twijnen, weven, breien, knopen, vlechten en vilten hieronder verstaan. Daar horen niet enkel de natuurlijke vezels onder, maar ook synthetische vezels op basis van petroleum, of halfsynthetische stoffen op basis van natuurlijke grondstoffen zoals hout, bamboe, soja en glas.

B. Toepassingen textiel in het dagelijks leven

Verdeel de leerlingen vervolgens in groepjes van 3 à 4 personen. Laat elke groepje rondlopen of rondkijken in het klaslokaal of de schoolgebouwen. Laat hen oplijsten welk textiel ze in de verschillende kamers tegenkomen. Overloop vervolgens welk textiel de leerlingen bedacht hebben in de verschillende ruimtes van de school.

Een aantal voorbeelden:• Keuken: Handdoeken, keukenschort, pannenlap …• Klaslokaal: Kledij van leerlingen en leerkracht, pennenzak, tapijt, kussens, bekleding van een stoel

(soms), gordijnen …• Gang: Jassen, sjaals, petten …

De leerlingen zullen heel wat toepassingen van textiel vinden. Textiel is altijd al zeer belangrijk geweest, zeker voor de stad Gent. Dankzij de textielindustrie is Gent kunnen uitgroeien tot de stad die ze nu is.

Je kunt samen met de leerlingen desgewenst uitgebreider op dit thema ingaan. Algemene inhoudelijke informatie betreffende kinderarbeid en de woon- en leefomstandigheden van arbeiders, is terug te vinden in de bundel ‘Algemene inleiding bij een bezoek aan het MIAT’.

Bron afbeelding: http://dimaoutdoor.nl/outdoor/kijken/homeij-verrekijker.html

Page 14: Lesmap lager onderwijs_bundel voor leerkrachten

14

2. NA HET BEZOEK2.1. INDUSTRIËLE REVOLUTIE

2.1.1. LESDOELEN

De leerlingen:• kunnen beschrijven hoe mensen leefden voor de Industriële Revolutie.• Weten wat de aanleiding was voor de industriële revolutie en waar en wanneer deze ontstaan is.• kunnen de industriële revolutie en andere periodes correct op de tijdlijn aanduiden.• Weten wat een stoommachine is.• kunnen beschrijven welke veranderingen de Industriële Revolutie typeren:

◊ de opkomst van machines en fabrieken◊ een groot deel van de bevolking werkt niet langer op het land maar in fabrieken◊ mensen verhuizen naar de steden

• kunnen de Industriële Revolutie binnen een gepast tijdskader plaatsen.

2.1.2. LESSTRATEGIE

Als eerste bespreken we na het museumbezoek de industriële revolutie. Om zeker te zijn dat de leerlingen goed weten wanneer die juist plaatsvond beginnen we met een tijdbalk. Daar moeten de leerlingen de industriële revolutie op aanduiden (vertel hen op voorhand niet in welke periode deze plaatsvond maar laat de leerlingen zelf wat zoeken). Om de tijdlijn nog wat verder in te oefenen, laat je ze ook de andere periodes (prehistorie, oudheid, middeleeuwen, nieuwe tijd, nieuwste tijd, tegenwoordige tijd) invullen.

Daarna kunnen ze de volgende oefening, het kruiswoordraadsel, invullen. Omdat het kruiswoordraadsel niet zo eenvoudig is, kan je de leerlingen per twee laten werken. Geef ze voldoende tijd en als je merkt dat het niet vlot loopt, laat dan de leerlingen gebruik maken van het Internet zodat ze dingen kunnen opzoeken. Laat na de oefening de leerlingen met eigen woorden uitleggen wat de industriële revolutie precies inhoudt en hoe deze tot stand is gekomen. Zo kan je goed zien of iedereen begrepen heeft waar het om gaat.

Je kan ook nog uitgebreider ingaan op de industriële revolutie door bijvoorbeeld een filmpje te tonen over hoe een stoommachine werkt. Voorbeelden van zo’n filmpjes zijn: http://www.youtube.com/watch?v=K-KroksGQQg http://www.schooltv.nl/beeldbank/clippopup/20081124_stoommachine01

2.2. (KINDER)ARBEID 2.2.1. LESDOELEN

De leerlingen kunnen:• Aantonen hoe arbeiders vroeger leefden.• Aantonen hoe mensen nu leven en wat het verschil is met vroeger.• Verschillende soorten woningen onderscheiden en benoemen.• Minstens twee redenen geven waarom kinderen in die tijd moesten werken.• In eigen woorden de term ‘kinderarbeid’ uitleggen.• De oorzaken van het bestaan van kinderarbeid opsommen.• Beseffen wat een effect de invoering van de leerplicht heeft gehad.• Kinderarbeid uit de Industriële Revolutie kritisch vergelijken met kinderarbeid nu.

Page 15: Lesmap lager onderwijs_bundel voor leerkrachten

15

• Een eigen mening hebben en die met goede argumenten ondersteunen.• Respect hebben voor de mening van een klasgenoot.• Aantonen wie Daens is.

2.2.2. LESSTRATEGIE

Binnen dit puntje gaan we dieper in op de woon- en werkomstandigheden van de arbeiders in de 19de eeuw. Als eerste wordt aan de leerlingen gevraagd hoeveel soorten huizen zij kennen en of ze deze willen tekenen. Mogelijke voorbeelden zijn: appartement, chalet, woonboot, woonwagen, boerderij, alleenstaand huis, villa, rijwoning … Vervolgens wordt gevraagd om een huis te tekenen waar de arbeiders uit de 19de eeuw in woonden. pols naar wat ze hier nog van weten uit het museumbezoek en laat hen hieraan terugdenken.

Beschrijf hoe de arbeiders woonden. Maak duidelijk dat ze heel kleine huisjes hadden, waar ze met heel veel in woonden. Ze hadden enkel een kleine keuken en een slaapkamer met maar één bed. Er was geen toilet en zeer weinig hygiëne. Vertel hen ook dat er een heel groot verschil was tussen de werkende klasse en de rijke mensen. pols naar wat zij daarvan vinden en hoe ze zich daarbij voelen. Laat de leerlingen de verschillen tussen een beluikhuisje en een hedendaagse woning opnoemen. Vraag hen of ze zouden kunnen wonen in een piepklein huisje. Wat zouden ze allemaal missen? Hoe zou hun leven eruitzien?

Vervolgens wordt ingegaan op kinderarbeid als fenomeen. Als inleiding laat je de kinderen kijken naar een fragment uit de film ‘Daens’. Kader deze film en leg uit wie Daens was, in welke tijd hij leefde, waarover de film gaat enzovoort (meer informatie over Daens vind je in de bundel ‘Algemene inleiding bij een bezoek aan het MIAT’.). Daarna laat je een fragment zien waar kinderarbeid voorkomt: http://www.youtube.com/watch?v=pYmyzz2Y7Kg

Vraag aan de kinderen wat ze van het fragment vonden en of ze tot een definitie van kinderarbeid kunnen komen. Het is belangrijk om tot een gezamenlijke definitie te komen zodat iedereen het eens is over de invulling van ‘kinderarbeid’. Eerst kunnen de kinderen hier zelf over brainstormen, vervolgens kunnen de antwoorden worden samengebracht en kan tot iets gezamenlijks gekomen worden. Verschillende vragen komen hierbij aan bod: hoe lang bestaat het al, waardoor kwam er in België een einde aan? De bedoeling van dit onderdeel is vooral om de ogen van de leerlingen te openen betreffende de bredere maatschappelijke omstandigheden. Kinderarbeid kan en mag niet op zichzelf gezien worden, maar moet gekaderd worden binnen weinig overheidssteun, lage lonen, slechte woningen, e.d.

Vervolgens is een onderdeel gewijd aan het probleem van kinderarbeid in onze huidige samenleving. Er wordt ingegaan op kinderarbeid in meer Westerse landen. De link wordt gelegd naar de leefwereld van de leerlingen door de vraag te stellen of het uitvoeren van klusjes e.d. ook onder de noemer ‘kinderarbeid’ valt. Vervolgens krijgen de leerlingen een situatie voorgeschoteld van een huidige vorm van kinderarbeid. Bij deze getuigenis kan je samen met de leerlingen hun reacties bespreken. Misschien halen enkele leerlingen aan dat werken niet steeds onplezierig moet zijn? Dit kan desgewenst de aanzet creëren tot volgende discussie: Is kinderarbeid per definitie negatief?

Noot: dit is geen eenvoudige discussie en vraagt een dosis abstract denkvermogen en een kritische houding van de leerlingen. Bijgevolg moet de leerkracht zelf afwegen of de discussie in zijn/haar klasgroep mogelijk en zinvol is. In de media krijgen we steeds een zeer negatief beeld hierover met uitbuiting van kinderen, slecht betaalde of onbetaalde arbeid… Een heel aantal mensen is ervan overtuigd dat deze opvatting over kinderarbeid zeer beïnvloed is door onze westerse traditie van schoollopen tussen de 6 en 18 jaar. Een website die een ander licht op de zaak werpt is: http://www.planbelgie.be/kinderarbeid/.

Page 16: Lesmap lager onderwijs_bundel voor leerkrachten

16

2.3. TEXTIEL

2.3.1. LESDOELEN

De leerlingen:• Kunnen uitleggen wat textiel is.• Kunnen verschillende textieltechnieken beschrijven en verklaren.• Weten hoe textiel vervaardigd wordt.• Kunnen aangeven waarvoor textiel gebruikt kan worden.• Weten wat een spinnewiel is. • Weten wat de Mule Jenny is.• Weten wat een katoenplant is.

2.3.2. LESSTRATEGIE

In dit deel van de bundel gaan we in op de textielgeschiedenis. Aan de leerlingen wordt gevraagd om aan de foto’s een naam te geven. De foto’s zijn: het spinnewiel, de Mule Jenny en de katoenplant. Je kan hierbij meer uitleg geven:• Spinnewiel: een spinnewiel is een mechaniek om van wol een draad te spinnen. Spinnen is het

samendraaien en uit elkaar trekken van textielvezels. De bedoeling is een lange doorlopende draad te verkrijgen waarmee je kunt weven.

• Mule Jenny: is een spintoestel uitgevonden in 1779 in Engeland. Waarom is de Mule Jenny zo belangrijk voor ons? Als industrieel spion smokkelde Lieven Bauwens de Mule Jenny en geschoold personeel van Engeland naar België. Hiervoor werd hij door de Britten ter dood veroordeeld. Met zijn gesmokkelde machines richtte Bauwens twee katoenspinnerijen op, een in Gent en een in parijs.

• Katoenplant: Katoen is een zachte, eencellige vezel, die uit de opperhuid (epidermis) van de zaden van de katoenplant groeit. De vezels worden doorgaans tot draden gesponnen en als zodanig gebruikt om zacht, luchtdoorlatend textiel van te maken. De katoenplant komt oorspronkelijk uit India. Van hieruit verspreidde de teelt zich langzaam, om zo via Venetië ook in onze contreien terecht te komen. In de 18de eeuw kwamen de katoendrukkerijen op. Men plaatste al snel de activiteiten op vlak van spinnen en weven onder hetzelfde dak! Gent was één van de steden waar deze gesitueerd lagen. Engeland was hier de voorloper geweest. Als eerste had Engeland zich in de industriële revolutie geworpen, door onder andere de spinmachines te mechaniseren.

Vervolgens worden twee foto’s getoond en moeten de leerlingen aangeven welke technieken worden afgebeeld. De twee technieken zijn weven en breien. • Weven: is het vervlechten van de draden van de schering met de inslagdraden. Deze twee type

draden zijn nodig om tot een weefsel te komen. De scheringdraden zijn de opgespannen draden. Zij bepalen de lengte van het stuk stof. Zij moeten heel wat spanning torsen. Om de scheringdraden meer veerkracht en weerstand te geven tegen breuken tijdens het weven, worden de draden gelijmd (gesterkt). De inslagdraden bepalen de breedte van het weefsel. De inslagdraad gaat heen en weer. Dat kan met de hand, met een weefstok, of met een schietspoel. Het weven is een zeer oude techniek waarop heel veel varianten bestaan. De draden waarmee textiel wordt geweven kunnen van verschillend materiaal zijn, zoals: wol, vlas, katoen, zijde.

• Breien: is een techniek om van één lange draad een elastisch weefsel te maken met behulp van twee of meer naalden zonder ogen. Breien wordt in het Europa van na de 19e eeuw vooral gedaan door vrouwen. Daarvoor werd er evenwel vooral door Europese mannen gebreid, zoals schaapherders tijdens het hoeden van hun kudden. Tot in de 20e eeuw was de breiende herder of visser nog een normaal verschijnsel. Voor het breien worden vooral wol en acryl of katoen gebruikt, maar in principe kan elk materiaal, dat tot garen gevormd kan worden, voor het breien worden gebruikt.

Page 17: Lesmap lager onderwijs_bundel voor leerkrachten

17

Als laatste wordt aan de leerlingen gevraagd of textiel enkel voor kledij gebruikt wordt. Dit is uiteraard niet zo. Laat de leerlingen op zoek gaan naar andere toepassingen waarbij textiel gebruikt wordt. Bijvoorbeeld:• Beschermende kleding zoals handschoenen tegen snijwonden, veiligheidskleding, kogelvrije vesten,…• Huishoudelijke dingen zoals poetslappen, dweilen, lakens, dekens, theedoeken, handdoeken,

tafelkleden, zakdoeken,… • Woningtextiel zoals tapijt, gordijnen, vloerbekleding, zonneschermen,…• Technisch textiel zoals tenten, parachutes, schermen, gordels, touwen,…• Rubberversterking zoals in fiets- en autobanden, transportbanden, slangen, rubberboten,…

Page 18: Lesmap lager onderwijs_bundel voor leerkrachten

18

3. BEOOGDE EINDTERMENEen bezoek aan het MIAT kan hoofdzakelijk gekaderd worden binnen de eindtermen ‘Wereldoriëntatie’ van het lager onderwijs. Binnen dit leergebied komen de domeinen ‘Techniek’ en ‘Tijd’ aan bod. Afhankelijk van de museumactiviteit en het doel van het bezoek, kunnen ook andere leergebieden zoals ‘Nederlands’, ‘Muzische Vorming’, ‘Leren Leren’, ‘Sociale vaardigheden’ of andere domeinen binnen het gebied ‘Wereldoriëntatie’ nagestreefd worden. Hier worden de voornaamste eindtermen verder uitgelicht.

Eindtermen Wereldoriëntatie – Techniek

Kerncomponenten van techniekDe leerlingen kunnen:2.1. van technische systemen uit hun omgeving zeggen uit welke materialen of grondstoffen zegemaakt zijn.

Techniek en samenlevingDe leerlingen kunnen:2.17 illustreren dat techniek en samenleving elkaar beïnvloeden.2.18 aan de hand van voorbeelden uit verschillende toepassingsgebieden van techniek illustreren dat technische systemen nuttig, gevaarlijk en/of schadelijk kunnen zijn voor henzelf, voor anderen of voor natuur en milieu.

Eindtermen Wereldoriëntatie - Tijd

Historische tijdDe leerlingen:5.6 kunnen hun afstamming aangeven tot twee generaties terug.5.7 kennen de grote periodes uit de geschiedenis en ze kunnen duidelijke historische elementen in hun omgeving en belangrijke historische figuren en gebeurtenissen waarmee ze kennis maken, situeren in de juiste tijdsperiode aan de hand van een tijdband.5.8 kunnen aan de hand van een voorbeeld illustreren dat een actuele toestand, die voor kinderen herkenbaar is, en die door de geschiedenis beïnvloed werd, vroeger anders was en in de loop der tijden evolueert.5.9* tonen belangstelling voor het verleden, heden en de toekomst, hier en elders.5.10* beseffen dat er een onderscheid is tussen een mening over een historisch feit en het feit zelf.

Eindtermen Nederlands

Nederlands – Luisteren1.5. leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren) de informatie op een persoonlijke en overzichtelijke wijze ordenen bij: een voor hen bestemde instructie voor een buitenschoolse situatie.

© MIAT 2013