Leervraag BWO

32
Leervraag Bewegingsonderwijs Aanleiding van de leervraag In het eerste semester van de derde fase liep ik stage in groep 4a van de Driekoningenschool in De Meern. Er zijn per dag een aantal momenten waarop de kinderen van mijn groep op het plein zijn. ’s Morgens voor schooltijd zijn de kinderen buiten. Om 08.30 uur gaat de bel en dan moeten de kinderen naar binnen. De leerkrachten lopen vanaf 08.15 uur op het plein om toezicht te houden op de kinderen waarvan de ouders al weg zijn. Van 10.15 uur tot 10.30 uur is de kleine pauze, dan spelen de kinderen ook buiten. Van 12.00 uur tot 13.15 uur is de middagpauze, de overblijfkinderen spelen het grootste deel van de tijd buiten onder begeleiding van de overblijfmoeders. Vanaf 13.00 uur komen ook de andere kinderen weer op het schoolplein. In groep 4 mogen de kinderen tot en met de kerstvakantie elke week een kwartier buitenspeeltijd extra. Meestal gaat mijn groep op dinsdag middag naar buiten. Ik heb stage op maandag en dinsdag. Op deze dagen zie ik de kinderen veel op het schoolplein. Het viel mij op dat de kinderen (bijna) niet tot spel of spelen komen. Ik vind juist dat kinderen in hun pauze lekker moeten bewegen, omdat ze in de klas tijdens de lessen al weinig bewegen. Ook vind ik het belangrijk dat de kinderen samen spelen, omdat dit hun sociaal- emotioneel ontwikkelt, ze leren samenwerken en het verbeterd de sfeer in de groep. Dit inspireerde mij om interventies te plegen zodat de kinderen tijdens het buitenspelen wel tot spel en spelen zouden komen.

Transcript of Leervraag BWO

Page 1: Leervraag BWO

Leervraag Bewegingsonderwijs

Aanleiding van de leervraag

In het eerste semester van de derde fase liep ik stage in groep 4a van de Driekoningenschool in De Meern. Er zijn per dag een aantal momenten waarop de kinderen van mijn groep op het plein zijn.

’s Morgens voor schooltijd zijn de kinderen buiten. Om 08.30 uur gaat de bel en dan moeten de kinderen naar binnen. De leerkrachten lopen vanaf 08.15 uur op het plein om toezicht te houden op de kinderen waarvan de ouders al weg zijn. Van 10.15 uur tot 10.30 uur is de kleine pauze, dan spelen de kinderen ook buiten. Van 12.00 uur tot 13.15 uur is de middagpauze, de overblijfkinderen spelen het grootste deel van de tijd buiten onder begeleiding van de overblijfmoeders. Vanaf 13.00 uur komen ook de andere kinderen weer op het schoolplein.

In groep 4 mogen de kinderen tot en met de kerstvakantie elke week een kwartier buitenspeeltijd extra. Meestal gaat mijn groep op dinsdag middag naar buiten.

Ik heb stage op maandag en dinsdag. Op deze dagen zie ik de kinderen veel op het schoolplein. Het viel mij op dat de kinderen (bijna) niet tot spel of spelen komen. Ik vind juist dat kinderen in hun pauze lekker moeten bewegen, omdat ze in de klas tijdens de lessen al weinig bewegen. Ook vind ik het belangrijk dat de kinderen samen spelen, omdat dit hun sociaal-emotioneel ontwikkelt, ze leren samenwerken en het verbeterd de sfeer in de groep.

Dit inspireerde mij om interventies te plegen zodat de kinderen tijdens het buitenspelen wel tot spel en spelen zouden komen.

Page 2: Leervraag BWO

Leervraag

Een goed omschreven leervraag is

S specifiek

M meetbaar

A acceptabel

R realistisch

T tijdgebonden

Hoe kan ik binnen een periode van vier weken ervoor zorgen dat de kinderen uit mijn stageklas (groep 4, 28 leerlingen) tijdens het spelen op het plein samen tot spel komen en ontwikkelen op de leerlijn?

Deelvragen

Wat is het belang van samen spelen?

Hoe spelen de kinderen uit mijn stageklas (groep 4, 28 leerlingen) op het plein zonder mijn interventies?

Welke leerlijn van bewegingsonderwijs is geschikt om de kinderen te laten ontwikkelen op het schoolplein?

Welk bewegingsthema is geschikt om de kinderen te laten ontwikkelen op het schoolplein?

Welke drie activiteiten sluiten aan bij het beweegthema tikspelen?

Hoe ging het uitvoeren van de activiteiten en hoe reageerden de kinderen uit mijn stageklas (groep 4, 28 leerlingen) hierop?

Hoe spelen de kinderen uit mijn stageklas (groep 4, 28 leerlingen) op het plein na mijn interventies?

Page 3: Leervraag BWO

Competenties

Deze leervraag sluit aan bij competentie 1.1:

inzicht heeft in groepsdynamische processen en dit om zet in een plan de wijze van leiding geven aanpast, aan de groep

Deze leervraag sluit aan bij competentie 1.1, omdat ik inzicht heb in groepsdynamische processen. Ik zag dat de kinderen (bijna) niet samen speelden op het schoolplein. Ik ben toen informatie gaan zoeken over het belang van samen spelen, ik heb de leerlijn en bewegingsthema’s van bewegingsonderwijs bestudeert en hieruit heb ik een aantal activiteiten geselecteerd. Deze activiteiten zorgden ervoor dat de kinderen samen gingen spelen. Dit is een belangrijk groepsdynamisch proces, omdat de band onderling beter wordt omdat je meer met elkaar omgaat en elkaar leert kennen. De kinderen ontwikkelen sociaal-emotioneel. De sociale en emotionele vaardigheden van een kind bepalen hoe dit proces verloopt.

Tijdens het uitvoeren van deze activiteiten had ik een heel andere wijze van leiding geven dan de manier van leidinggeven die ik voor de klas gebruik. Voor de klas doe ik eerst een gezamenlijke instructie, dan een inoefening en vervolgens gaan de kinderen aan de slag. Tijdens de activiteiten op het schoolplein begon ik met het ‘doen’ van de activiteit. Ik liep naar een groepje kinderen, tikte een kind aan en tijdens het wegrennen riep ik ‘tikkie, jij bent hem’. Ik begon gelijk met het uitvoeren van de activiteit. Als een kind vroeg wat we deden, dan vertelde ik in een paar zinnen wat we speelden.

Als ik merkte dat de activiteit gemakkelijk werd voor de tikker of de loper, bracht ik tijdens het spel aanpassingen aan. Ik legde het heel even stop en vertelde dan in een aantal zinnen wat de ‘nieuwe regel’ was.

Deze leervraag sluit aan bij competentie 3.1:

lessen/leeractiviteiten in samenhang en gericht op de beginsituatie van leerlingen en concrete lesdoelen ontwerpt, voorbereidt,   uitvoert en evalueert

een periodeplanning maakt, rekening houdend met verschillen tussen kinderen en hiermee flexibel kan omgaan

de evaluatie gebruikt om de planning en leeractiviteiten voor individuele leerlingen aan te passen

kennis van de verschillende leerlijnen adequaat toepast, met speciale aandacht voor de doorgaande lijn in de bouw van de specifieke groep

op planmatige wijze rekening houden met verschillen tussen leerlingen in tempo, niveau en interesse

aan de hand van een systematische en nauwkeurige observatie op planmatige wijze rekening houdt met verschillen tussen leerlingen in tempo, niveau en interesse en hierbij werkt met een groepsoverzicht

Deze leervraag sluit aan bij competentie 3.1, omdat ik na mijn observatie een beginsituatie heb geschetst. Vervolgens heb ik de juiste leerlijnen van bewegingsonderwijs aan de situatie gekoppeld. Ik heb een bewegingscluster gekozen dat aansluit bij de leerlijn en mijn doel van de activiteiten. Deze activiteiten heb ik ontworpen, voorbereid, uitgevoerd en geëvalueerd. Tijdens de activiteiten houd ik rekening met de verschillend tussen leerlingen in tempo, niveau en interesse door de activiteit aan te passen. Hoe ik deze activiteiten kan aanpassen voor de leerlingen kunt u lezen in de lesvoorbereidingen.

Page 4: Leervraag BWO

Uitwerking deelvragen

Wat is het belang van samen spelen?

Spelen is belangrijk voor de ontwikkeling van het kind. Het kind ontwikkelt sociaal, emotioneel en motorisch tijdens het spelen met andere kinderen. Het kind leert om probleemoplossend te denken. Door samen te spelen leert het kind sociale vaardigheden; het leert zich in een ander te verplaatsen en rekening te houden met elkaar (anders kan je niet gezamenlijk spelen).

Spelen is leuk, maar ook heel erg belangrijk voor kinderen. Het is belangrijk voor de ontwikkeling op bijna alle vlakken. Maar spelen is ook belangrijk juist omdat het ook ontspanning is. Het moet dan ook zeker niet gestuurd gaan worden om de ontwikkeling te stimuleren. De vrijheid in het spel is nou net zo belangrijk.

Leeftijd, ontwikkeling, plaats in de kinderrij, kinderen in de buurt en houding van de ouders spelen een belangrijke rol bij het bepalen of het kind samen kan spelen.

Het beantwoorden van deze deelvraag kon door de website http://www.opvoedadvies.nl/spelen.htm te gebruiken, de bron kunt u uitgebreid bekijken in de bijlage.

Hoe spelen de kinderen uit mijn stageklas (groep 4, 28 leerlingen) op het plein zonder mijn interventies?

Voor dit onderdeel heb ik een objectief geobserveerd tijdens het speelkwartier. Ik heb ervoor gekozen om te observeren zonder observatieformulier, omdat ik geen geschikt formulier kon vinden. Ik wil namelijk alle kinderen van de klas observeren, want in mijn leervraag gaat het ook over alle kinderen en niet specifiek één kind.

Observatie 26 oktober

De kinderen bevinden zich op het plein. Er zijn 8 kinderen uit mijn klas die spelen met de diabolo. Ze staan bij elkaar in de buurt, maar maken geen contact. Er wordt niet gepraat. Drie meiden lopen samen heen en weer over het schoolplein. Ze praten, maar maken geen contact met andere kinderen. Er lopen twee jongens achter de meiden aan, zij zijn de meiden aan het bespieden. De meiden worden boos en zeggen dat de jongens moeten stoppen. Deze gaan door met bespieden. De meiden komen boos naar mij toe. Ik roep de jongens bij mij en zeg dat zij iets anders moeten gaan doen. Ze gaan dan tegen het muurtje van het fietsenhok aan staan.

Bij het duikelrek staan 7 kinderen. Drie kinderen staan bij het hoogste rek, twee kinderen bij het middelste rek en twee kinderen bij het laagste rek. Er wordt wat gepraat, maar de kinderen spelen niet samen. Zij duikelen om de beurt op de rekken, ze staan naast het rek te achten tot ze weer aan de beurt zijn. Hun houding is ook wachtend; leunend op een been, armen over elkaar heen geslagen. Soms duurt het te lang en zeggen ze dat er gewisseld moet worden. Vaak luisteren de kinderen niet en gaat de ander naar de meester of de juf. De meester of juf moet het dan oplossen.

Hieruit maak ik op dat de kinderen niet zelfstandig het probleem kunnen oplossen. Ook merk ik dat de kinderen niet samen tot spel komen. De klas is verdeeld in clubjes kinderen die met elkaar omgaan. Er is geen groepsgevoel.

Page 5: Leervraag BWO

Welke leerlijn van bewegingsonderwijs is geschikt om de kinderen te laten ontwikkelen op het schoolplein?

Bij het beantwoorden van deelvraag 4 heb ik bron 4 en bron 5 gebruikt.

Kerndoel 57

De leerlingen leren op een verantwoorde manier deelnemen aan de omringende bewegingscultuur en leren de hoofdbeginselen van de belangrijkste bewegings- en spelvormen ervaren en uitvoeren.

Kerndoel 57 leerlijn tikspelen

weglooptikspelen met opdracht voor lopers (bijv. 'boefje') overloopspelen met het accent op samenwerking tussen lopers

kriskrastikspelen met vrijplaatsen

De leerlijn van tikspelen erbij gevoegd nadat ik het bewegingscluster tikspelen heb gekozen. Naderhand heb ik ook de koppeling van de leerlijn aan de doelen van de activiteit gemaakt. Deze kunt u lezen in de lesvoorbereidingen bij ‘lesdoelen voor de kinderen’.

Kerndoel 58

De leerlingen leren samen met anderen op een respectvolle manier aan bewegingsactiviteiten deelnemen, afspraken maken over het reguleren daarvan, de eigen bewegingsmogelijkheden inschatten en daarmee bij activiteiten rekening houden.

Wat doen de kinderen?

Bij Arrangement:

De kinderen helpen bij het klaarzetten van het arrangement. Ze maken het arrangement met klein materiaal uitdagender.

Bij Regelingen:

De kinderen maken een eigen regelovertreding kenbaar. Ze stellen even grote groepen samen. Ze werken eraan mee dat alle kinderen even veel beurten krijgen (of meespelen). Ze schatten goed de mate van hulpverlening in in veilige bewegingssituaties.

Bij Reflecteren:

De kinderen kunnen aangeven wat bij een goede bewegingsuitvoering van belang is in eenvoudige bewegingssituaties.

Ze maken gebruik van individuele differentiatieregels (Mogelijkheden voor alle kinderen die deelnemen aan de activiteit om het voor zichzelf moeilijker of makkelijker te maken binnen deze activiteit.)

Ze waarderen een geslaagde bewegingsuitvoering van anderen positief.

Page 6: Leervraag BWO

Welk bewegingsthema is geschikt om de kinderen te laten ontwikkelen op het schoolplein?

Volgens het boek ‘bewegingsonderwijs in het speellokaal’ zijn er twaalf bewegingsthema’s. Deze thema’s zijn klimmen, balanceren, glijden, rijden, springen, duikelen, stoeispelen, mikspelen, jongleerspelen, tikspelen, passeerspelen en bewegen op muziek.

Het bewegingsthema klimmen is niet geschikt voor op het schoolplein, omdat er op het schoolplein geen klimrek aanwezig is. Er staan wel een aantal houten treinen op het schoolplein, maar hier mogen de kinderen alleen in spelen, ze mogen er niet op klimmen. Ook is dit bewegingsthema ongeschikt omdat het niet uitlokt om het samen te doen.

Het bewegingsthema balanceren is niet geschikt voor op het schoolplein, omdat er geen materialen aanwezig zijn waarop de kinderen kunnen balanceren. Ook is dit bewegingsthema ongeschikt omdat het niet uitlokt om het samen te doen

Op het schoolplein is geen mogelijkheid om te glijden, dus het bewegingsthema glijden is ongeschikt. Ook is dit bewegingsthema ongeschikt omdat het niet uitlokt om het samen te doen. Er is enkel een duikelrek, maar hier is plek voor 4 kinderen. Het bewegingsthema duikelen is daarom ook geen optie.

Rijden is niet mogelijk op het schoolplein voor de kinderen in mijn stageklas (groep 4). Er mag niet gefietst worden op het schoolplein en de karren en schoolfietsen zijn alleen voor de kleuters. Ook is dit bewegingsthema ongeschikt omdat het niet uitlokt om het samen te doen.

Het bewegingsthema springen is mogelijk om uit te voeren op het schoolplein. De kinderen kunnen ook samen springen, maar hierdoor ontwikkelen ze sociaal-emotioneel slecht omdat er geen rollenspel ontstaat.

Het bewegingsthema stoeispelen is ongeschikt voor op het schoolplein. Ik wil mijn interventies plegen in de maand oktober, het schoolplein is dan vaak nat, dus ongeschikt om te stoeien (je komt dan veel op de grond terecht). Ook is het thema stoeispelen ongeschikt voor buiten omdat ik materialen zoals een mat niet mee naar buiten mag nemen.

Mikspelen zijn geschikt om buiten op het schoolplein te doen. Materialen zoals ballen en manden om in te mikken mogen buiten op het schoolplein gebruikt worden. Bij het bewegingsthema mikspelen is een kind bezig om voorwerpen ergens op, tegen of in te mikken. Ze zijn dus zelf bezig en ze zijn niet samen aan het spelen met andere kinderen. Voor jongleerspelen geldt hetzelfde, gemakkelijk om buiten te doen, maar ze zijn niet samen met anderen aan het spelen.

Het bewegingsthema tikspelen is geschikt om op het schoolplein te doen. Er is weinig materiaal bij nodig, en het meeste materiaal wat nodig zou zijn (zoals een bal) mag mee naar buiten.

Passeerspelen zijn deelsgeschikt om op het schoolplein te doen, je kan zelf materiaal kiezen wat buiten ook gebruikt kan worden. Ook ontwikkelen de kinderen sociaal-emotioneel omdat ze samen moeten werken om te kunnen passeren (degene die willen passeren moeten samen met een strategie komen om de tikker te slim af te zijn).

Het bewegingsthema bewegen op muziek is niet geschikt om buiten op het schoolplein te doen, omdat de kinderen vooral zelf aan het bewegen zijn, ook als ze een activiteit samen moeten doen. Ook is het lastig om materialen zoals de geluidsinstallatie mee naar buiten te nemen.

De bewegingsthema’s tikspelen en passeerspelen zijn geschikt om op het schoolplein uit te voeren en zorgen ervoor dat de kinderen zich sociaal-emotioneel ontwikkelen. Ik wil deze twee bewegingsthema combineren bij de drie activiteiten die ik voor mijn stageklas ga ontwerpen.

Page 7: Leervraag BWO

Welke drie activiteiten sluiten aan bij het bewegingsthema tikspelen?

De bewegingsthema’s tikspelen en passeerspelen zijn geschikt om op het schoolplein uit te voeren en zorgen ervoor dat de kinderen sociaal-emotioneel ontwikkelen. Ik wil deze twee bewegingsthema combineren bij de drie activiteiten die ik voor mijn stageklas ga ontwerpen.

Ik heb drie activiteiten gekozen. In bijlage 2 kunt u de lesvoorbereiding zien van de eerste activiteit poortjestikkertje. In bijlage 3 kunt u de lesvoorbereiding zien van de tweede activiteit. In bijlage 4 kunt u de lesvoorbereiding zien van de derde activiteit.

Hoe ging het uitvoeren van de activiteiten en hoe reageerden de kinderen uit mijn stageklas

(groep 4, 28 leerlingen) hierop?

Observatie 2 november tijdens de eerste activiteit

Ik opende de activiteit door het gelijk te gaan spelen, ik gaf geen uitleg over wat we gingen doen. De kinderen reageren enthousiast op mijn ‘opening van de activiteit’. Ongeveer 80 procent van de kinderen uit mijn stageklas doen uiteindelijk mee. Ze spelen met elkaar het spel en lossen zelfstandig de problemen zoals het wisselen van de tikker op. De tikker roept dan dat er een nieuwe tikker moet komen, de kinderen die dit willen bieden zich aan.

Als er een nieuw kind meedoet, wordt er door een ander kind vertelt hoe het spel gaat. De kinderen kende dit spel al van de gymles, dus er hoefde geen uitgebreide uitleg aan te pas te komen. De meeste lopers hebben een goed inzicht tijdens het tikspel; ze kijken om zich heen waar de tikker zich bevind. Als hij op voldoende afstand is, kruipen ze snel door de poortjes. Ik vind het goed dat ze dit al vanuit zichzelf doen, want ik heb hier niets over vertelt. Ik heb het ook niet ‘voorgedaan’ tijdens het spel, omdat ik veelte groot ben om door de poortjes van de kinderen te kruipen. Wel had ik mij laten tikken en aan een kind gevraagd of het mij vrij wilde maken door tussen mijn benen door te kruipen.

Observatie 3 november tijdens de tweede activiteit

Het is dinsdagmiddag, de kinderen uit mijn stageklas mogen dan 15 minuten buitenspelen. Alleen mijn klas is op het schoolplein. Alle kinderen uit mijn stageklas moesten meedoen met deze activiteit.

De kinderen reageren opnieuw enthousiast. Ze vinden het erg leuk om met alle kinderen uit de klas een spel te doen. Ze vinden het ook erg leuk dat ik ook meedoe. Tijdens de uitleg merk ik dat veel kinderen dit spel niet kennen. Na het Plaatje-Praatje-Daadje en het extra herhalen van het daadje tijdens het praatje, merk ik dat de meesten het nu wel begrijpen.

De kinderen helpen de loper en de tikker goed. Ze geven tips en moedigen ze aan om harder te rennen of om te wisselen. Je ziet dat de kinderen plezier hebben, ze kijken allemaal gespannen toe naar het kat en muisspel. Ook zijn ze goed geconcentreerd, want de wissel van lopers gaat erg snel (de tikker maakt op dit moment vaak geen schijn van kans). Er zijn een aantal lopers die erg lang doorlopen. Uiteindelijk zeggen de tweetallen dat het kind moet wisselen omdat het al heel lang is, dan wordt er vlot gewisseld.

Page 8: Leervraag BWO

Observatie 10 november tijdens de derde activiteit

Er waren maar twee kinderen in mijn klas die dit spel kende, zij spelen het wel een bij scouting. De rest had er nog nooit van gehoord. Tijdens het praatje deel van de uitleg, begrepen veel kinderen het niet. Ik heb hen toen gezegd dat ze moesten wachten met het stellen van vragen tot het einde van de uitleg. Ook zei ik dat ze heel goed moesten kijken hoe het werd gespeeld, want dan zouden ze het beter begrijpen. Tijdens het plaatje en daadje deel van de uitleg bleek inderdaad dat steeds meer kinderen het gingen begrijpen. Dit hoorde ik aan de ‘ooh’ geluiden. Na de uitleg waren er ook veel minder vragen dan daarvoor.

Het doel ‘de kinderen werken samen door te vertellen wat voor een kaartje een tegenstander heeft’ is zeker gehaald. Als kinderen hun kaartje kwijt waren, speelden ze goed door naar hun teamgenoten welk dier een kind had. Op een gegeven moment zag ik dat een leeuw, een muis en een olifant van het rode team bij elkaar bleven. De muis tikte een kind van het blauwe team. Het kind bleek een leeuw te hebben, dus hij versloeg de muis. Toen de muis de kaart gaf aan de leeuw en teug naar de leider ging, werd de leeuw van het blauwe team gelijk getikt door de olifant van het rode team. De blauwe leeuw was toen gelijk zijn kaart kwijt. Uit deze situatie blijkt dat de kinderen goed samenwerken in een team om op die manier het spel te kunnen winnen. Ze kunnen dus samen spelen.

Hoe spelen de kinderen uit mijn stageklas (groep 4, 28 leerlingen) op het plein na mijn interventies?

Observatie 16 november

Ik observeer de kinderen tijdens het buitenspelen in de ochtendpauze van 10.15 uur tot 10.30 uur. Op het moment dat ik naar buiten loop, vragen drie meiden uit mijn stageklas aan mij of we deze pauze weer een spel gaan doen met zijn allen. Ik antwoord dat ik deze pauze geen tijd heb, omdat ik wat moet bespreken met meester Paul (mijn mentor). Deze pauze wil ik niet met de kinderen spelen, want ik wil weten of zij zonder mij ook met zijn allen gaan spelen. Kort daarna zie ik dat de drie meiden nog zes kinderen uit mijn stageklas hebben gevraagd of ze samen zullen spelen. Ze gaan poortentikkertje spelen. In de eerste drie minuten komen er nog 7 kinderen uit mijn stageklas bij die graag mee willen doen. Ze spelen met 16 kinderen poortentikkertje. Dan na ongeveer twee minuten zijn er vijf kinderen uit de andere groep 4 die ook mee willen doen. Na wat overleg van de kinderen in mijn stageklas, mogen de kinderen van de andere groep 4 ook meedoen. Ze spelen met 21 kinderen poortentikkertje. Hieruit blijk dat de kinderen samen kunnen spelen op het schoolplein, ook zonder mijn begeleiding.

Observatie 23 november

Ik observeer de kinderen tijdens het buitenspelen in de ochtendpauze van 10.15 uur tot 10.30 uur. Ik kom wat laat naar buiten en het eerste wat ik zie is dat ongeveer 15 kinderen uit mijn stageklas en uit de andere groep 4 samen tikkertje spelen. Ze spelen het spel zo dat de loper die getikt is, zelf de tikker wordt. Deze variant van tikkertje heb ik niet met de kinderen gespeeld. Ik vind het erg leuk om te zien dat zij zelf initiatief nemen en zelf nieuwe tikspelen spelen. In de loop van de pauze gaan er steeds meer kinderen meedoen.

Page 9: Leervraag BWO

Koppeling theorie en praktijk

De theorie zegt dat spelen belangrijk is voor de ontwikkeling van het kind. Het kind ontwikkelt sociaal, emotioneel en motorisch tijdens het spelen met andere kinderen. Het kind leert om probleemoplossend te denken. Door samen te spelen leert het kind sociale vaardigheden; het leert zich in een ander te verplaatsen en rekening te houden met elkaar (anders kan je niet gezamenlijk spelen).

Bij activiteit 1 spelen de kinderen samen een tikspel. Ze bewegen wel individueel, omdat ze zelf beslissen wanneer ze rennen, stilstaan of een kind vrijmaken. De kinderen houden zich wel samen aan de regels en samen regelen zij een nieuwe tikker.

Bij activiteit 2 spelen de kinderen samen een tikspel, maar bepaalt de loper wie de nieuwe loper wordt. De tweetallen helpen de loper en de tikker door hun advies te geven en te motiveren. De kinderen moeten tijdens deze activiteit meer samenwerken dan bij activiteit 1.

Bij activiteit 3 moeten de kinderen samenwerken in hun team om te kunnen winnen. Tijdens dit samenwerken moeten ze informatie doorspelen naar de juiste personen. Bij dit spel moeten de kinderen dus nauwer samenwerken dan bij activiteit 1 en 2.

Ik heb ervoor gekozen om de activiteiten in deze volgorde te doen, zodat de kinderen rustig aan leren om samen te spelen en samen te werken tijdens het spel. Ik wilde de kinderen niet gelijk in het diepe gooien, daarom heb ik ervoor gekozen om het samenwerken langzaam op de bouwen. Het meer samenwerken gebeurd ook tijdens de lessen in het klaslokaal steeds meer en steeds beter.

Reflectie van de leerdoelen per activiteit

Activiteit 1 Poortjestikkertje

Leerdoel voor de kinderen: De kinderen kunnen samen het spel spelen met de juiste regels.Ze spelen met elkaar het spel en lossen zelfstandig de problemen op zoals het wisselen van de tikker op. De tikker roept dan dat er een nieuwe tikker moet komen, de kinderen die dit willen bieden zich aan. Als er een nieuw kind meedoet, wordt er door een ander kind vertelt hoe het spel gaat. De kinderen kende dit spel al van de gymles, dus er hoefde geen uitgebreide uitleg aan te pas te komen.

Leerdoel voor de kinderen: De tikker probeert de loper te tikken.De tikker hield goed in de gaten waar de lopers waren. Ook keek de tikker goed of hij een loper zag die een ander wilde vrijmaken. De tikker ging er gelijk op af om de loper te tikken, want dit is het zwakke moment van de loper.

Leerdoel voor de kinderen: De loper rent weg voor de tikker om te zorgen dat hij niet getikt wordt.De meeste lopers hebben een goed inzicht tijdens het tikspel; ze kijken om zich heen waar de tikker zich bevind. Als hij op voldoende afstand is, kruipen ze snel door de poortjes

Activiteit 2 Drie is teveel

Leerdoel voor de kinderen: De kinderen kunnen samen het spel spelen met de juiste regels.Het wisselen tussen tikkers en lopers gaat tijdens het spel automatisch. Als een loper getikt wordt, wordt de loper de tikker en de tikker de loper. De kinderen hoeven hiervoor niet te overleggen. Het wisselen van de lopers gebeurd als een loper voor een tweetal gaat staan. Soms zeggen de kinderen tegen een loper dat de loper moet wisselen, omdat hij dan al lang aan de beurt is en de tweetallen ook loper willen zijn.

Page 10: Leervraag BWO

Leerdoel voor de kinderen: De tikker probeert de loper te tikken.De tikker heeft in dit spel één loper, dus hij is gefixeerd op één persoon. Hij rent constant achter deze persoon aan, zonder door de kring te lopen. De tikker let goed op wanneer de loper wordt gewisseld, dit is het zwakke moment van de loper, dus de tikker kan hem dan makkelijk tikken.

Leerdoel voor de kinderen: De loper rent weg voor de tikker om te zorgen dat hij niet getikt wordt.De loper moet constant op zijn hoede zijn, want de tikker gaat continue achter de loper aan. De loper schatte goed in welke kant hij op moest lopen om de tikker te mijden.

Leerdoel voor de kinderen: De loper kan een juist moment kiezen om voor een tweetal te gaan staan. De meeste lopers konden dit goed inschatten. Er was een enkele loper die het erg leuk vond, en daarom niet wilde wisselen. De tweetallen zeiden toen dat dit niet leuk is en dat zij ook loper wilde zijn. Toen wisselde de loper.

Leerdoel voor de kinderen: De tweetallen geven de loper advies in wat hij kan doen. De kinderen helpen de loper en de tikker goed. Ze geven tips en moedigen ze aan om harder te rennen of om te wisselen. Je ziet dat de kinderen plezier hebben, ze kijken allemaal gespannen toe naar het kat en muisspel. Ook zijn ze goed geconcentreerd, want de wissel van lopers ging erg snel (de tikker maakte vaak geen schijn van kans).

Activiteit 3 Muis, leeuw en olifant

Leerdoel voor de kinderen: De kinderen kunnen samen het spel spelen met de juiste regels.De kinderen speelden het spel op een eerlijke manier, als hun kaartje werd afgepakt omdat de ander sterker was, gingen ze bij de teamleider een nieuw kaartje halen.

Leerdoel voor de kinderen: De kinderen kunnen de rol van tikker en loper afwisselen. De kinderen houden goed in de gaten wie welk dier heeft, als ze horen dat het dier een gevaar is voor hun dier, dan rennen ze weg voor het kind. Als ze horen dat hun dier sterker is dan het kind van het andere dier, dan gingen ze achter de ander aan om hem te tikken. Dit hadden de kinderen echter pas door tijdens het tweede potje. Het eerste potje snapten de kinderen het nog niet zo goed en stonden ze in een grote groep bij elkaar en wandelde naar elkaar toe om te ‘tikken’.

Leerdoel voor de kinderen: De kinderen werken samen door te vertellen wat voor een kaartje een tegenstander heeft. Tijdens het tweede potje gingen de kinderen beter samenwerken. Ze speelde de informatie door naar de anderen. Dit deden ze door zachtjes tegen elkaar te zeggen wat de ander had, zodat het een soort ‘geheim’ bleef en niet iedereen opvallend achter dezelfde persoon aanging. De kinderen konden goed samenwerken, je merkte dat het spel toen ook veel vlotter ging en dat het steeds spannender werd wie welk dier had.

Page 11: Leervraag BWO

Conclusie

Bij de conclusie beantwoord ik de hoofdvraag die ik opgesteld heb:

Hoe kan ik binnen een periode van vier weken ervoor zorgen dat de kinderen uit mijn stageklas (groep 4, 28 leerlingen) tijdens het spelen op het plein samen tot spel komen en ontwikkelen op de leerlijn?

Ik kan ervoor zorgen dat de kinderen samen tot spel komen door hen te motiveren om dit te gaan doen. Dit heb ik tijdens het uitvoeren van deze activiteiten gedaan door zelf te beginnen met het spel. De kinderen vonden het erg leuk om samen met mij een spel te doen, daarom deden er steeds meer kinderen mee. Je kan kinderen ook motiveren om een spel te gaan doen, door ze eenmaal kennis te laten maken met verschillende spellen. Er zitten altijd spellen bij die de kinderen leuk vinden, deze zullen ze automatisch nog een keer spelen. Ik heb bijvoorbeeld gezien dat de kinderen in mijn stageklas nog vaak in grote groepen verschillende soorten tikspellen spelen op het schoolplein.

De kinderen ontwikkelden zich op de leerlijn tikspelen, omdat ik de kinderen drie verschillende tikspellen aanbood. Bij de eerste activiteit stelde ik geen moeilijke doelen op voor de kinderen, bij de tweede activiteit werden deze doelen al moeilijker en bij de derde activiteit stelde ik eisen aan de verschillende rollen van de kinderen tijdens het spel. Je kan kinderen ontwikkelen op de leerlijn door verschillende activiteiten aan te bieden die bij hetzelfde bewegingscluster horen.

Meerwaarde

De meerwaarde voor de kinderen is, is dat zij hebben geleerd dat het leuk en gezellig is om samen te spelen op het schoolplein. De sfeer in de klas is beter geworden, waardoor de kinderen zich prettig en veilig voelen. Dit verbeterd de (leer)prestaties van de kinderen, dat is ook een voordeel voor hun.

Deze leervraag was een meerwaarde voor mijn mentor, omdat hij het proces heeft meegemaakt en hij nu ook weet op welke manier de sfeer te verbeteren is in deze klas met deze kinderen. Hij heeft gezien hoe ik te werk ben gegaan met de kinderen, waardoor hij ook op goed voorbeeld heeft om mij te beoordelen. Ook heeft hij gezien hoe ik ervoor zorgde dat het samenwerken steeds beter ging in de klas en hoe de kinderen beter met elkaar omgingen. Mijn mentor heeft ook tijdens zijn lessen ervoor gezorgd dat er meer werd samengewerkt.

De theorie was voor mij een meerwaarde, omdat ik zo te weten ben gekomen waarom samen spelen zo belangrijk is. Ik heb geleerd dat de kinderen zich sociaal ontwikkelen tijdens het samen spelen, ze leren om samen het spel te regelen en rekening te houden met elkaar. Ik ben aan de hand van de website van Tule ook erachter gekomen wat de leerlijnen zijn van bewegingsonderwijs, dus kon ik bepalen wat belangrijk was om tijdens de activiteit te ontwikkelen.

Voor mijzelf was deze leervraag een meerwaarde, omdat ik heb geleerd hoe ik kinderen kan motiveren om samen tot spel te komen op het schoolplein en ik heb geleerd hoe ik ervoor kan zorgen dat de kinderen zich ontwikkelen op de leerlijn van bewegingsonderwijs.

Bronnen

http://www.opvoedadvies.nl/spelen.htm

Hazelebach, C. Pieters, L., e.a. (2006) Bewegingsonderwijs in het speellokaal, Publicatiefonds het Web.

http://tule.slo.nl/Bewegingsonderwijs/F-KDBewegingsonderwijs.html

http://tule.slo.nl/Bewegingsonderwijs/F-L57j.html

http://tule.slo.nl/Bewegingsonderwijs/F-L58-Gr34-Kinderen.html

Page 12: Leervraag BWO

Feedback mentor Paul van Straten

Tijdens het buitenspelen praat ik met mijn mentor Paul over mijn interventies en hoe de kinderen dit opgepikt hebben. Paul zegt dat hij het erg leuk vindt om te zien dat ze nu samen spelen, het is zo verandert. Hij merkt dat de sfeer in de klas ook beter is, er is meer samenhang. Paul vertelt dat ze nu voor de gymles tikkertje spelen in de gymzaal. Als de kinderen omgekleed zijn, gaan zij de gymzaal in en spelen tikkertje tot iedereen er is. Paul zegt ook dat de kinderen nu veel sneller omkleden, hier is hij erg blij mee.

Feedback vakdocent BWO Jeanet Visser

Page 13: Leervraag BWO

Reflectie a.d.h.v. Kolb

Ik heb door de activiteiten en het enthousiaste dat ik erin stopte de kinderen gemotiveerd en geïnspireerd om mee te doen en samen te spelen. Doordat de kinderen samen speelden en moesten samenwerken, ontstond er een groepsgevoel en verbeterde de sfeer in de groep.

Deze prestatie bevestigd voor mij dat ik het erg belangrijk vind dat er een groepsgevoel heerst en dat de sfeer in de klas goed is. Voor mij is het echt belangrijk dat de kinderen goed kunnen samenwerken en dat ze samen dingen oplossen. Samen spelen is een goed begin om dit als eindproduct een juiste plek in de samenleving te krijgen. Ik heb nu geleerd hoe ik op een speelse manier de kinderen kan laten samenwerken en het groepsgevoel kan creëren. Het proces verliep goed, ik heb mij goed aan de planning gehouden. De kinderen reageerden erg enthousiast en deden gemotiveerd mee. Als eindproduct zie ik een klas die meer groepsgevoel heeft en samen kan spelen. De clubjes zijn langzaamaan verdwenen en de kinderen spelen samen verschillende spellen. Zij kunnen dit zelfstandig regelen.

Mijn mentor liet tijdens een gesprek weten dat hij het fijn vind dat ik dit initiatief heb genomen. Hij merkte zelf op dat de kinderen nu samen speelden, ook als ik niet erbij betrokken was. Als voorbeeld het moment voor de gymles en de pauzes op mijn niet stagedagen.

Page 14: Leervraag BWO

Bijlage 1 Het belang van spelen voor kinderen

Bron http://www.opvoedadvies.nl/spelen.html

Het belang van spelen voor kinderenDrs. T. de Vos van der Hoeven

Gewoon ontspannen plezier hebben. Je voordoen als een ander, torens bouwen, met auto's rondracen of je pop verzorgen. Het kind en vaak ook de ouders staan er (gelukkig) niet bij stil hoe belangrijk dit spel is voor het kind

Het belang van spel

Spelen speelt een belangrijke rol in de persoonlijkheidsontwikkeling van een kind. Het heeft invloed op de ontwikkeling van het kind op het intellectuele vlak, het sociale vlak, het motorische vlak en ook het emotionele vlak. Het kind leert er door nadenken over dingen, leert vooruitdenken en plannen. Het leert onder andere zijn/ haar omgeving kennen, problemen op te lossen en hoe van alles werkt. Door klimmen, klauteren, rondrennen etcetera wordt de grove motoriek ontwikkeld en door knutselen, bouwen met constructiemateriaal etcetera wordt de ontwikkeling van de fijne motoriek gestimuleerd. Ook krijgt het kind door spel inzicht in zijn eigen emoties maar ook in die van anderen. Door je voor te doen als iemand anders kan je ook ervaren hoe die ander zich zal voelen in een bepaalde situatie. Het kind leert omgaan met emoties en leert hierdoor ook controle te krijgen over emoties.

En door spelen met andere kinderen leert het kind natuurlijk veel sociale vaardigheden. Vooral door rollenspel leren kinderen veel op het sociale vlak. De kinderen kunnen experimenteren met gedrag wat ze normaal niet zouden durven (want het is maar spel). Ook worden rollen van elkaar over genomen waardoor kinderen leren zich in een ander te verplaatsen, wat bijdraagt aan begrip voor elkaar. En de kinderen leren ook rekening met elkaar te houden, want als ze allemaal doen wat ze zelf willen komen ze niet tot gezamenlijk spel.

Spel kan kinderen ook helpen om te gaan met angsten. Op een veilige manier kan geëxperimenteerd worden met angsten, omdat het toch niet echt is. Een meisje van vijf was na een ontmoeting met een hard blaffende hond die tegen een hek opsprong erg bang geworden voor honden. In haar spel was haar pop bang voor honden. Het meisje was in het spel de moederfiguur voor de pop en stelde de pop gerust. Als moeder van de pop verzon ze redenen waarom de pop niet bang hoefde te zijn (er zat een hek voor, mama was toch bij haar, de hond van de buren was toch niet eng etcetera). In het dagelijks leven had dit ook zijn effect en langzaam nam de angst voor honden bij het meisje weer af.

Wat af te leiden valt uit spel

Als ouder, maar ook als hulpverlener is er ook veel op te maken uit het spel van het kind. Vaak wordt er dan ook gebruik gemaakt van spelobservatie wanneer een kind binnen de hulpverlening terecht komt. Zo wordt er onder andere gekeken naar hoe het samenspelen gaat, of het kind om kan gaan met verlies, of het kind zich aan de regels houdt, of het kind met slimme oplossingen komt en of het fantasie heeft. Al deze zaken zeggen iets over het kind. Het observeren van het spel van een kind geeft belangrijke informatie over wat het kind op dat moment bezighoudt, hoe het kind zichzelf ziet en hoe het de belangrijke mensen om zich heen ziet. Zo zien we vaak bij kinderen die een nare ervaringen hebben gehad, dat de ervaring terugkeert in het spel. Een meisje van vier wat haar been brak, speelde de dagen nadat zij uit het ziekenhuis kwam veel met haar beer. De beer werd verzorgd, kreeg een verband om zijn poot en werd veel gerustgesteld. Het meisje liet haar beer ook bang zijn en troostte hem daarna. Na enkele dagen verdween dit spel geleidelijk naar de achtergrond en begon de beer weer andere dingen mee te maken. Het meisje maakte van af dat moment ook weer een vrolijkere indruk en kon beter over de gebeurtenis praten.

Bij een observatie binnen een hulpverleningsinstantie wordt gekeken naar een paar punten.* Allereerst hoe het kind met het speelgoed speelt. Wat doet het kind met het speelgoed?* Ook wordt er gekeken hoe het kind het speelgoed bekijkt. Bij peuters/ kleuters zien we vaak nog de belangstelling voor het sensorisch, hoe voelt het, hoe ruikt het etcetera (kliederen met modder of vinger verf). Of het kind benadert het speelgoed vanuit zijn functie, wat kan ik met dit speelgoed, waar dient het voor. Op wat oudere leeftijd gaat soms ook het esthetische een rol spelen. Het kind wil iets moois creëren met zijn/ haar spel. Bij deze oudere kinderen zien we ook verbeelding een steeds grotere rol gaan spelen bij de benadering van het speelgoed.* Ten derde wordt er natuurlijk gekeken naar wat het kind speelt. Wat is de inhoudt van het spel, waar gaat het over. Veel dingen uit het dagelijks leven van het kind komen dan naar voren.Soms komt een kind helemaal niet tot spel tijdens een spelobservatie. Er is dan bijna altijd sprake van afweer en dit is een signaal dat er meer aan de hand kan zijn. Ook het volledig ontbreken van fantasie in het spel kan

Page 15: Leervraag BWO

duiden op achterliggende problematiek. Een kind met problemen laat minder makkelijk de werkelijkheid los in het spel en vertoont vaak meer agressie in het spel dan andere kinderen.

Factoren die het spel van een kind beïnvloeden

Vanuit de basis is het spel van kinderen erg gelijk. Maar verschillende factoren bepalen hoe het spel uitgewerkt wordt, waardoor spel toch zeer divers is.

Het temperament van het kind is een belangrijke factor bij de bepaling van het spel. Het bepaalt of het spel rustig is, zoals het spelen met een pop of druk, met veel geren en geschreeuw. En of het spel gestructureerd is of juist niet.

Natuurlijk spelen ook leeftijd en ontwikkelingsniveau een belangrijke rol bij de bepaling van het spel. Onder de twee jaar is het spel eigenlijk nog niet echt een goede manier om het kind te observeren. En boven de tien jaar vinden kinderen het over het algemeen kinderachtig wanneer er naar hun spel gekeken wordt.

Bij de jonge kinderen zien we dat het spelmoment vaak maar kort is en het kind steeds weer iets nieuws pakt of verzint. Het spel bestaat uit korte stukjes achter elkaar. Naarmate het kind ouder wordt gaat het spel langer duren, verzint het kind steeds meer om het spel heen en wordt er in plaats van met iets anders te gaan spelen, nieuw speelgoed in het al begonnen spel betrokken.Een jongen van vijf speelde eerst even met de blokken, toen de toren af was wilde hij even met de auto's rond rijden, tot hij een doos met dieren zag. Daar speelde hij ook een paar minuten mee. En daarna wilde hij ook nog even met de zandbak spelen.Een dag later speelde in dezelfde kamer een jongen van acht met hetzelfde speelgoed. Hij keek eerst eens rustig rond. Toen begon hij in de zandbak wegen te maken. Met blokken bouwde hij huisjes en daarna mochten de auto's over het gebouwde circuit rijden. Toen hij de doos met dieren zag besloot hij dat de dieren uit een naast gelegen dierentuin ontsnapt waren en hij plaatste de dieren tussen de huisjes en auto's in de zandbak. Hetzelfde materiaal met twee totaal verschillende spel-uitkomsten.

Rond de leeftijd van anderhalf beginnen kinderen met 'Doen-alsof' spel. In het begin is bij dit spel nog niemand anders betrokken. Het kind voert een pop of beer of drinkt een kopje thee uit het poppenservies. Rond de drie jaar beginnen kinderen ook anderen te betrekken bij het 'doen- alsof' spel. Mama mag ook een kopje thee, een vriendje helpt koekjes bakken in de oven van het poppenhuis etcetera. Het spel wordt op deze leeftijd vaak nog wat overdreven.Rond de zes jaar zien we het meeste 'doen-alsof' spel, dan meestal samen met anderen. Naarmate het kind ouder wordt neemt het 'doen-alsof' spel weer af.

Ook sexe is bepalend voor de manier waarop er gespeeld wordt. We zien dit niet alleen in de keuze van het speelmateriaal, maar ook in de manier waarop er gespeeld wordt. Bij jongens zien we meer activiteit in het spel terwijl we bij meisjes meer zorgvuldig inrichten en zorgen zien, Ook wanneer een meisje met auto's speelt zien we vaak meer ordening van de auto's in een garage of op een weg, dan rondrijden met de auto's en bij een jongen met een pop zien we meer rond lopen met de pop in de wagen dan verzorging van de pop.

Maar naast de boven besproken factoren spelen nog veel andere zaken een rol in de bepaling van het spel. U kunt dan denken aan zaken als: woonomgeving (wel of niet buiten kunnen spelen...), plaats in de kinderrij (broers en zussen om van te leren, maar ook mee te delen) kinderen in de buurt (veel of weinig kinderen in de buurt), bezoek crèche/ peuterspeelzaal, maar ook de houding van de ouders ten opzichte van spel.

Spel, een noodzaak?

Spel is leuk, maar ook heel erg belangrijk voor kinderen. Het is belangrijk voor de ontwikkeling op bijna alle vlakken. Maar spel is ook belangrijk juist omdat het ook ontspanning is. Het moet dan ook zeker niet gestuurd gaan worden om de ontwikkeling te stimuleren. De vrijheid in het spel is nou net zo belangrijk.

Page 16: Leervraag BWO

Bijlage 2 Activiteit 1 Poortjestikkertje

Titel activiteit Poortjestikkertje

Groepsomvang 1 tikkerde overige kinderen zijn lopersDe activiteit is op het schoolplein tijdens de pauze. Ik kan de kinderen uit mijn stageklas niet verplichten mee te doen. Wellicht willen kinderen uit andere klassen ook meedoen met het spel, dit mag van mij.

Veld Het schoolplein: van het hek tot en met de schors bij de bomen.+/- 25 bij 50 meter

Materiaal Geen materiaal nodig

Activiteit De lopers bevinden zich op het afgesproken deel van het schoolplein. De tikker probeert de kinderen te tikken. De lopers rennen weg om te zorgen dat zij niet getikt worden. Als een loper getikt wordt, moet hij met zijn benen wijd gaan staan. Een loper die niet getikt is kan de getikte loper vrij maken door tussen de benen van de ander door te kruipen.

Lesdoelen voor de kinderen - De kinderen kunnen samen het spel spelen met de juiste regels.- De tikker probeert de loper te tikken.- De loper rent weg voor de tikker om te zorgen dat hij niet getikt wordt.

Eigen leerdoelen - Ik wil leren hoe ik ervoor kan zorgen dat kinderen samen op het schoolplein gaan spelen.- Ik wil leren hoe een vrije activiteit op het schoolplein ervoor kan zorgen dat kinderen ontwikkelen op de leerlijn van bewegingonderwijs.

Regeling Voor de lopers:- de loper rent weg als de tikker hem wilt tikken. - als de loper getikt wordt, gaat hij met zijn benen wijdt staan zodat er een poortje ontstaat. - een vrije loper kan door het poortje van een getikte lopen kruipen. De getikte lopen is dan weer vrij.

Voor de tikkers:- de tikker probeert de lopers te tikken.- de tikker houdt de vrije lopers in de gaten. Als zij door een poortje kruipen probeert hij hen te tikken (dit is namelijk het moment dat de loper niet makkelijk kan wegrennen).- de tikker houdt zelf bij hoeveel kinderen hij getikt heeft. Als hij 10 kinderen heeft getikt, wordt er een nieuwe tikker gekozen. De oude tikker mag de nieuwe tikker kiezen.

Volgorde van uitleg In plaats van een Plaatje-Praatje-Daadje uitleg die je normaal met gym doet, begin ik met het ‘uitvoeren’ van de activiteit. Ik loop naar een groepje kinderen, tik een kind aan en ik roep ‘tikkie jij bent hem’ als ik wegren. Ik begin gelijk met het uitvoeren van de activiteit omdat alle kinderen dit spel kennen van voorgaande gymlessen. Als een kind vraagt wat we doen, antwoord ik dat we tikkertje doen. Ik zorg dat ik als eerste getikt wordt. Als ik wordt getikt ga ik met mijn benen wijdt staan en vraag ik aan een loper of

Page 17: Leervraag BWO

hij mij vrij wilt maken door onder mij door te kruipen. De kinderen kennen het spel poortjestikkertje, dus ik verwacht dat zij snel begrijpen dat je een getikte loper op deze manier vrij kan maken.

Oplossing voor te moeilijk Voor de lopers:- Het veld groter maken door nieuwe scheidingslijnen af te spreken (tot het schoolgebouw in plaats van tot het schors van de bomen).- Als er meerdere tikkers zijn een tikker minder. - een rondje om een kind heen lopen in plaats van door het poortjekruipen.

Voor de tikkers:- Het veld wordt kleiner gemaakt door nieuwe scheidingslijnen af te spreken (tot de bank in plaats van tot het schors bij de bomen).- Er komt een tikker bij (ik kies dan een kind waarvan ik weet dat het een goede tikker).

Oplossing voor te makkelijk Voor de lopers:- Het veld kleiner maken door nieuwe scheidingslijnen af te spreken (tot de bank in plaats van tot het schors bij de bomen).- Er komt een tikker bij.- Heen en terug kruipen in plaats van één keer erdoorheen.

Voor de tikkers:- Het veld groter maken door nieuwe scheidingslijnen af te spreken (tot het schoolgebouw in plaats van tot het schors bij de boom).- Bij meerdere tikkers wordt er een tikker minder.

Bijlage 3 Activiteit 2 Drie is teveel

Titel activiteit Drie is teveel

Groepsomvang 1 loper1 tikkerDe andere 26 kinderen vormen tweetallen. Er zijn 13 tweetallen. (Deze activiteit voer ik op dinsdagmiddag uit als alleen mijn stageklas buiten is. Ik verplicht alle kinderen van mijn stageklas om mee te doen).

Veld Het schoolplein: van het hek tot en met de schors bij de bomen.+/- 25 bij 50 meter

Materiaal Geen materiaal nodig

Activiteit De kinderen van een tweetal gaan voor elkaar staan. De tweetallen vormen met zijn allen een cirkel. De tweetallen moeten voldoende afstand hebben zodat er tussendoor gerend kan worden. De tikker en de loper bevinden zich buiten de cirkel. De tikker moet proberen de loper te tikken. Als de tikker de loper tikt, draaien de rollen om; de loper wordt tikker, de tikker wordt loper. Een loper kan zich vrijstellen door voor een tweetal te gaan staan. De achterste van het tweetal wordt dan de nieuwe loper.

Lesdoelen voor de kinderen - De kinderen kunnen samen het spel spelen met de juiste regels.- De tikker probeert de loper te tikken.- De loper rent weg voor de tikker om te zorgen dat hij niet getikt wordt.

Page 18: Leervraag BWO

- De loper kan een juist moment kiezen om voor een tweetal te gaan staan.

- De tweetallen geven de loper advies in wat hij kan doen. - De tweetallen letten goed op, zodat het wisselen snel en foutloos gaat.

Eigen leerdoelen - Ik wil leren hoe ik ervoor kan zorgen dat kinderen samen op het schoolplein gaan spelen.- Ik wil leren hoe een vrije activiteit op het schoolplein ervoor kan zorgen dat kinderen ontwikkelen op de leerlijn van bewegingonderwijs.

Regeling Voor de lopers:- De loper rent weg als de tikker hem wilt tikken. - De loper kan een juist moment kiezen om voor een tweetal te gaan staan en een nieuwe loper te laten ontsnappen.

Voor de tikkers:- De tikker probeert de loper te tikken.- Als de tikker een loper heeft getikt, rent de tikker snel weg omdat hij de loper is geworden en de loper de tikker is geworden.

Voor de tweetallen:- De achterste van het tweetal blijft scherp en zorgt ervoor dat hij snel wegloopt als de huidige loper voor zijn tweetal gaat staan. - De tweetallen moedigen de loper en de tikker aan. Ze geven de andere ook tips.

Volgorde van uitleg Dit spel leg ik uit aan de hand van het Plaatje-Praatje-Daadje model, omdat de kinderen dit spel nog niet kennen. Ik kies 3 kinderen uit die mij kunnen helpen. Een kind wordt tikker, de twee andere kinderen vormen een tweetal dat voor elkaar gaat staan. Ik ben de loper. De tikker probeert mij te tikken. Ik ren eerst wat rond, vervolgens ga ik voor het tweetal staan. Dan stop ik het spel en vertel ik dat de achterste van het tweetal nu de nieuwe loper is. Vlak erna wordt de loper getikt; ik zeg tegen de loper; ‘laat je nu tikken’. Ik zet het spel stop en leg opnieuw uit. Ik vertel dat als de loper getikt wordt, de rollen omdraaien. De loper wordt de tikker, de tikker wordt de loper. We laten het allemaal nog een keer zien zonder het spel stop te zetten. Dan is er mogelijkheid voor vragen. Als deze zijn beantwoord starten we de activiteit.

Oplossing voor te moeilijk Voor de loper:- Het spel stopzetten en vertellen over het gebruiken van het wisselen van lopers. Vertellen over ‘slim het spel spelen’. - De tweetallen dichter bij elkaar zetten (weer een cirkel vormen).- Minder tikkers in het spel (bij twee of meer tikkers)Voor de tikker:- Meerdere tikkers in het spel.

Oplossing voor te makkelijk Voor de loper:- De tweetallen niet in een kring laten staan, maar verspreiden over het hele schoolplein. Dan moet de loper een grotere afstand overbruggen om te kunnen wisselen. - Meerdere tikkers in het spel.Voor de tikker:

Page 19: Leervraag BWO

- Minder tikkers in het spel (als het er twee of meer zijn)

Bijlage 4 Activiteit 3 Muis, leeuw en olifant

Titel activiteit Muis, leeuw en olifant

Groepsomvang 28 leerlingen, alle kinderen uit mijn stageklas doen mee. 14 leerlingen vormen de blauwe groep.14 leerlingen vormen de rode groep.(Deze activiteit voer ik op dinsdagmiddag uit als alleen mijn stageklas buiten is).

Veld Het schoolplein: van het hek tot en met de schors bij de bomen.+/- 25 bij 50 meter

Materiaal 15 rode lintjes (voor het rode team en mij)15 blauwe lintjes (voor het blauwe team en Paul)

Ik heb 30 rode kaarten, deze zijn door elkaar gehusseld. Op 10 kaarten staat een muis.Op 10 kaarten staat een leeuw.Op 10 kaarten staat een olifant. Op de kaarten staat ook duidelijk welk dier het wel aankan en welk dier niet. De kaarten kunt u zien in bijlage 5

Mijn mentor Paul heeft 30 blauwe kaarten, deze zijn door elkaar gehusseld.

Op 10 kaarten staat een muis.Op 10 kaarten staat een leeuw.Op 10 kaarten staat een olifant. Op de kaarten staat ook duidelijk welk dier het wel aankan en welk dier niet. De kaarten kunt u zien in bijlage 5

Activiteit Tikspel waarbij de groep wordt verdeeld in twee even grote teams. Alle spelers van het team krijgen een kaartje met daarop ‘leeuw’, ‘muis’ of ‘olifant’. Deze dieren vormen een krachtcirkel: elke rol heeft een sterkere en zwakkere tegenstander. De spelers proberen nu zoveel mogelijk zwakkeren van het andere team te tikken en weg te blijven van de sterkeren van het andere team.

Lesdoelen voor de kinderen - De kinderen kunnen samen het spel spelen met de juiste regels.- De kinderen kunnen de rol van tikker en loper afwisselen. - De kinderen werken samen door te vertellen wat voor een kaartje een tegenstander heeft.

Eigen leerdoelen - Ik wil leren hoe ik ervoor kan zorgen dat kinderen samen op het schoolplein gaan spelen.- Ik wil leren hoe een vrije activiteit op het schoolplein ervoor kan zorgen dat kinderen ontwikkelen op de leerlijn van bewegingonderwijs.

Regeling De rode kinderen krijgen een rood kaartje van mij uitgereikt. Ze krijgen ook een rood lint zodat iedereen kan zien dat zij van het rode team zijn. De blauwe kinderen krijgen een blauw kaartje van Paul uitgereikt. Ze krijgen ook een blauw lint zodat iedereen kan zien dat zij van het blauwe team zijn.

Page 20: Leervraag BWO

Het kaartje houden ze in hun hand, maar het plaatje moet niet zichtbaar zijn voor de andere kinderen. Ze verspreiden zich over het plein. Als ik een startsein geef, gaan de kinderen uit de verschillende teams elkaar tikken (dus wisselende rol van loper en tikker). Als een kind getikt is, vergelijken de kinderen elkaars kaartje. De muis wint van de olifant, de olifant wint van de leeuw, de leeuw wint van de muis. Het kind dat wint krijgt het kaartje van de ander (deze wordt bewaard in de jaszak), het kind speelt dus het hele spel met zijn eigen kaart. Het kind zonder kaartje haalt een nieuw kaartje op bij de leerkracht van zijn team (als de kaartjes op zijn wacht het kind aan de zijkant van het veld). Als het kind een kaart verliest mag het geen kaartje uit de jaszak pakken, je moet een nieuwe halen bij de leerkracht van het team. Als kinderen hetzelfde kaartje hebben, dan houden beide kinderen hun kaartje en spelen ze het spel verder. Het team dat als eerste alle kaarten van het andere team heeft, is de winnaar.

Volgorde van uitleg Ik leg deze activiteit uit aan de hand van het Plaatje-Praatje-Daadje model.

Ik vertel dat er twee teams zijn, het rode team en het blauwe team. Het doel van beide teams is om alle kaartjes van het andere team te krijgen. Elk kind krijgt een kaartje met hierop een olifant, een leeuw of een muis. Alle dieren kunnen een dier verslaan en worden verslagen door een ander dier. De olifant verslaat de leeuw, maar de olifant wordt verslagen door de muis. Alle dieren zijn dus even sterk. De bedoeling is dat je de kinderen van het andere team tikt en de kaarten vergelijkt. Het kind dat een kaart heeft wat de ander verslaat, krijgt de kaart van het verslagen kind. Het verslagen kind haalt een nieuwe kaart bij zijn leider. Zijn de kaarten op, dan wacht het kind langs de zijkant van het veld. Het kind dat gewonnen heeft, bewaard de kaart van de tegenstander in zijn jaszak. Bijvoorbeeld als een leeuw en een olifant elkaar tegenkomen, dan krijgt de olifant de kaart van de leeuw. De oude leeuw haalt een nieuwe kaart bij zijn teamleider. De olifant bewaard het kaartje van de leeuw in zijn jaszak. Dit kaartje mag hij zelf niet gebruiken, omdat je dan voor het andere team speelt, dit mag niet. Vervolgens laat ik het met 6 kinderen zien. 3 kinderen vormen het rode team, 3 kinderen vormen het blauwe team. Ik zorg ervoor dat elk team één olifant, één leeuw en één muis heeft. Ik kies twee kinderen uit die elkaar tikken. Zij laten elkaar en de andere kinderen uit de klas hun kaarten zien en bepalen wie er wint in deze strijd. Degene die verliest, haalt een nieuwe kaart op bij de teamleider. Degene die wint bewaard de kaart in zijn jaszak. Ik kies de kinderen die tegen elkaar ‘strijden’ bewust uit, om zo de verschillende situaties te laten zien. Eerst kies ik van rood het kind met de muis. Ik kies hierbij het kind van blauw met de leeuw. De leeuw wint, het kind met de muis geeft zijn kaart aan het kind met de leeuw. Het kind met de muis haalt bij mij een nieuw kaartje. Ik vertel dan dat je steeds een ander dier kan krijgen, je hoeft niet steeds dezelfde te hebben. Vervolgens kies ik van rood een olifant en van blauw een kind met de leeuw. De olifant wint, de leeuw geeft zijn kaart. Ten slotte laat ik twee dezelfde dieren elkaar tegenkomen. Ik leg dan uit dat beide dan doorgaan zonder hun kaart weg te geven. Ze zijn even sterk dus er is geen strijd. Er is voor de kinderen nu ruimte om vragen te stellen. Als de vragen zijn beantwoord, verdelen we de groep in een rood en een blauw team. De

Page 21: Leervraag BWO

teams lopen mee met de leider naar de andere kant van het veld. Hier krijgt elk kind een kaart.

Bijlage 5 Spelkaarten van activiteit 3

Deze kaartjes worden gedrukt op rood karton voor het rode team en op blauw karton voor het blauwe team. Voor het rode team worden 10 olifanten, 10 leeuwen en 10 muizen afgedrukt. Voor het blauwe team worden 10 olifanten, 10 leeuwen en 10 muizen afgedrukt.