Leerkracht zijn Glossarium - KU Leuven · 2014. 12. 10. · leerkracht. Doorheen de liefde voor het...
Transcript of Leerkracht zijn Glossarium - KU Leuven · 2014. 12. 10. · leerkracht. Doorheen de liefde voor het...
1
Leerkracht zijn
Glossarium
2
Inleiding
Dit boekje presenteert de leerkracht als iemand die zich
steeds ergens toe verhoudt. Het richt zich op de wijzen
waarop de leerkracht zich verhoudt tot zichzelf, de
leerlingen en diens vak. Vaak gaat het hier om
verhoudingen die erg herkenbaar zijn, maar slechts af
en toe aan bod komen in ons nadenken over de
leerkracht. Deze verhoudingen tonen zich in kleine
handelingen, concrete gebaren en specifieke momenten.
Dit boekje presenteert de leerkracht als iemand die
houdt van zijn of haar vak. Precies in deze liefdevolle
verhouding toont zich het pedagogisch handelen van de
leerkracht. Doorheen de liefde voor het vak biedt de
leerkracht een gelegenheid om interesse te wekken voor
iets wat buiten de leefwereld van de leerlingen ligt.
Dit boekje is opgevat als een lijst van woorden en
beelden. Een glossarium. Elk woord of beeld drukt een
ervaring van het leerkracht-zijn uit. Het gaat telkens
over unieke ervaringen die een liefdevolle verhouding tot
het vak, de leerling en zichzelf meedelen. In die zin kan
dit boekje ook nooit volledig af zijn. Moge het jou
inspireren om zelf in woord of beeld het leerkracht-zijn
uit te drukken.
3
A
Aandacht
Aanvaarding
Aanwezigheid
B
Belichaming
D
Denken
Discipline
E
Enthousiasme
G
Geduld
Geestigheid
Gelijkheid
Generositeit
4
Gezag
Goed
I
Interesse
J
Juistheid
L
Leerstof
M
Maat
N
Nauwkeurigheid
Nieuwsgierigheid
O
5
Orde
R
Respect
T
Toewijding
S
School
Schoonheid
Stijl
Stilte
Studie
V
Verantwoordelijkheid
Vastberadenheid
Z
6
Zorg
7
A
Aandacht. Zij is één en al aandacht, zij gaat volkomen
op in wat zij aan het vertellen is over het belang van
water voor alle leven. Niet dat zij zich verliest, zij is juist
heel bedachtzaam, maar ze is alles vergeten wat ze
vooraf had bedacht. En ze realiseert zich nadien dat zij
ook haar lesvoorbereiding vergeten is. Niet dat zij er
zomaar op los praat of wat verhaaltjes aan het vertellen
is. Nee, zij heeft het gevoel dat op een vreemde manier de
situatie zelf haar leidt, dat zij heel gevoelig is voor de
reacties van de leerlingen en ter zake in haar
antwoorden. Dat de les als vanzelf gaat en weer om zal
zijn voor zij er erg in heeft. En altijd als het lukt, heeft zij
het gevoel dat er belangrijke dingen zijn gezegd en dat
haar leerlingen op een bepaalde manier, ieder
verschillend, wel degelijk mee waren. Zij weet het ook
meteen wanneer zij er niet bij was of is, niet aandachtig
of aanwezig zoals we zo mooi in het Nederlands zeggen.
En zij weet dat het heel moeilijk is om er bij te zijn,
wanneer zij haar lesvoorbereiding per se wil trachten te
volgen en zich dus in haar hoofd voortdurend bewust wil
zijn van de stappen die ze nog wil zetten, van de vragen
en redeneringen die zij graag wil ontwikkelen, of aan wat
de leerlingbegeleider haar nog allemaal vooraf over Jim
heeft gezegd. Het is dan alsof wat ze zegt iets
mechanisch krijgt, alsof het leven uit haar woorden
8
wegvloeit. En de leerlingen weten het ook meteen, als ze
er zelf niet bij is.
Aanvaarding. Ze is niet gelaten, ook niet onverschillig.
Daarvoor houdt ze teveel van rekenen en van haar
leerlingen. Elke klas, elke situatie, elk schooljaar is
verschillend, anders. Dat weet ze, en precies daarom is
het verleidelijk om elke klas, elke situatie en ja, elke
leerling naar haar hand te zetten: leerlingen beoordelen
vooraleer ze begonnen zijn, stilte eisen nog voor dat er
iets wordt gezegd, iets willen veranderen nog voor de
eerste les. Ze weerstaat die verleiding om alles en
iedereen te herscheppen naar haar (ideaal)beeld –
meestal toch. Die beeldvorming weerstaan vraagt om
aanvaarding. Het is een soort overgave die maakt dat ze
echt aanwezig is in de klas: dat ze er zelf helemaal bij is,
maar evengoed dat haar leerlingen aanwezig kunnen
zijn. Het gaat haar hierbij niet om soort gelatenheid,
omdat een weerbarstige realiteit - een klas bijvoorbeeld,
of een paar moeilijke leerlingen - zich zou blijven
verzetten tegen haar plannen en beeldvorming. Eerder
gaat het er om dat ze zichzelf zo opstelt dat de realiteit
zich kan tonen en openvouwen. Zo wil ze bijvoorbeeld
haar leerlingen niet vastpinnen op wat ze al kunnen of
nog niet kunnen, op hun achtergrond of
voorgeschiedenis. Om er te zijn voor haar leerlingen, en
de leerstof centraal te plaatsen, schort ze net haar
oordelen over hen op. Niet om ze aan hun lot over te
9
laten, maar precies om haar leerlingen als leerlingen toe
te spreken. Aanvaarding begint voor haar met het
aanspreken van leerlingen bij hun naam. Achter hun
naam gaat niets schuil – geen domme of slimme leerling,
geen moeilijke of gemakkelijke leerling. De situatie en
haar leerlingen aanvaarden, telkens opnieuw, is voor
haar de manier om aanwezig te zijn in de klas, om met
toewijding les te kunnen geven.
Aanwezigheid. Ze komt haar klaslokaal binnen en ze
staat er. Vandaag geeft ze eerst wereldoriëntatie. Ze weet
wat het is om voor een klas te staan: daarom gaat ze
soms vooraan en soms in het midden van de klas staan.
Leerkrachten staan immers zowel voor de klas als in de
klas. Soms vindt ze het nodig om bij de leerlingen te
gaan staan. Ze ziet bijvoorbeeld dat iemand niet oplet en
gaat erbij staan. Of ze volgt vanop afstand een
groepswerk en gaat er vervolgens bij staan. De leerlingen
voelen dat ze aanwezig is: ze zijn niet alleen in de klas en
kunnen niet zomaar doen wat ze willen. Neen, de
aanwezigheid van de leraar brengt hen bij de les. Maar
er is nog iets anders: de leerkracht voelt zich ook
verantwoordelijk voor de aanwezigheid van iets anders:
niet alleen de les van vandaag, maar ook
wereldoriëntatie als vak in zijn totaliteit. Haar grootse
zorg is dat de kaarten en figuren tot leven komen, dat
deze tegen de leerlingen beginnen te spreken. Daarom
gaat ze ook zó voor de klas staan: op een manier waarbij
10
ze samen met de leerlingen in relatie staat tot iets
anders – de kaarten en de figuren in dit geval. Veel van
haar aanwezigheid heeft dus ook met zorg te maken:
zorg voor een eigen positie, of een eigen aanwezigheid: in
de klas en bij de zaak.
B Belichaming. Hij is leerkracht Nederlands. Niet alleen
omdat hij nu eenmaal dat diploma heeft. Ook niet alleen
omdat daar nu eenmaal zijn deskundigheid ligt. Hij is
een leerkracht Nederlands en voor de leerlingen de
leerkracht Nederlands. Hij ademt de taal. In wat hij zegt
en doet maakt hij de spelling, de grammatica, maar ook
de uitspraak en literatuur tastbaar. Het gaat om kleine
dingen. De zin die op het bord staat is altijd juist. Het is
niet gewoon een voorbeeld om een grammaticale regel
toe te lichten, maar een voorbeeld dat er toe doet, alsof
de hele grammatica in die zin wordt geopenbaard. Hij
spreekt nooit zomaar over literatuur of over een boek,
maar in wat hij zegt, wekt hij het boek tot leven - haast
tastbaar. Hij vult de klas. Niet alleen met woorden en
bordschema’s, maar met zijn stem, met gebaren en
bewegingen. De felheid waarmee hij soms te keer gaat,
maar ook de plotse rust, de stilte en de uitdagende
vragen. En hij weet ook dat hij uitgerust en voorbereid
moet zijn om voor de klas te staan. De les moet in z’n
11
vingers zitten. Zijn stem moet kracht hebben. En hij
weet uit ervaring dat hij niet alleen zijn leerlingen, maar
ook zichzelf verliest als dat niet het geval is. Het zijn die
momenten – hij kent die maar al te goed – waarop wat
hij zegt niet overeenstemt met wat hij doet. Hij hoort
zichzelf dan spreken, zijn woorden beginnen hol te
klinken, en wat hij zijn leerlingen opdraagt, blijft
betekenisloos. Het zijn de momenten waarop hij zijn
lesje opzegt en er zelf niet bij is, de momenten waarbij
hij uit zijn doen is. Het zijn de momenten waarop hij zijn
vak, de leerstof niet meer belichaamt en wat hij doet
eigenlijk niet meer zijn manier van doen is. Wat zijn
manier van doen dan wel is? Wellicht zijn de fameuze
imitaties van zijn leerlingen wat dat betreft heel juist.
Confronterend, en af en toe kwetsend misschien, maar
vooral het bewijs dat voor hem leerkracht-zijn geen rol
is.
D Denken. Als hij denkt, past hij niet slechts een aantal
cognitieve methoden of bepaalde wetten en regels toe om
op elke vraag een antwoord te (kunnen) vinden.
Evengoed is denken bij hem niet enkel gericht op het
produceren van kennis. Neen, als hij denkt – en je ziet
het echt aan hem – dan doet hij iets: het is voor hem
meer een activiteit dan iets dat zich enkel in zijn hoofd
12
afspeelt. Meer in het bijzonder is het voor hem een
activiteit waarbij hij in gesprek gaat met zichzelf, of,
zoals kleine kinderen vaak zeggen: in gesprek met dat
stemmetje dat zich in zijn hoofd bevindt. Hoe kan ik dit
nu precies oplossen? Heb ik de les wel goed aangepakt?
Zou ik misschien de banken in de klas wat kunnen
verplaatsen? Wat is het nu precies dat chemie zo’n
geweldig interessant vak maakt? Het zijn maar een paar
voorbeelden van vragen die hem aanzetten tot denken,
tot dat gesprek met zichzelf. In dit denken is hij thuis bij
zichzelf, maar is ook de wereld steeds tegenwoordig. Iets
in de wereld (moleculen, banken, lessen, …) daagt hem
uit en stemt tot denken.
Discipline. Ze vindt discipline uitermate belangrijk –
hoewel ze weet dat als ze dat woord uitspreekt, sommige
collega’s al meewarig met het hoofd beginnen te
schudden: wat een oubollig taalgebruik! Maar wanneer
ze dan uitlegt wat ze precies bedoelt, geven collega’s toch
vaak toe dat ze een punt heeft. Veel van haar collega’s
dachten eerst dat ze bedoelde dat ze haar leerlingen
probeert regeltjes, bevelen of voorschriften op te dringen;
dat ze dit en dat allemaal niet mogen doen, of dat er
anders iets zou zwaaien. Telkens wanneer ze deze uitleg
hoort, probeert ze de zaken helemaal om te draaien, en
legt ze uit dat het haar niet gaat om het uitoefenen van
dwang of om een of andere machtshouding. Eerder dan
dat, ziet ze discipline als het kunnen gehoor geven aan
iets of, misschien nog preciezer, als het kunnen
luisteren naar iets. Met de term discipline bedoelt ze de
13
regels en gewoonten die belangrijk zijn opdat haar
leerlingen de aandacht kunnen houden op een bepaald
onderwerp. Die regels en gewoonten zijn dus helemaal
geen dwang van buitenaf, zo zegt ze, maar eerder een
hulpmiddel om zichzelf (als leerkracht) of haar leerlingen
en kinderen de ruimte te geven zich met iets te kunnen
inlaten. Als ze de aandacht van haar leerlingen wil
trekken op een tekst, moet alles van de bank wat kan
afleiden: geen rekenmachine voor de les wiskunde, het
handboek voor Frans moet de boekentas in alsook dat
vriendenboek dat de klas rond gaat. Net zoals ook de
vragen over de komende toets, moeten wijken voor later:
nu alle concentratie op de tekst. Op die manier wil ze
ruimte en tijd bieden om ergens mee bezig te kunnen
zijn. Ook voor haarzelf is ze erg gedisciplineerd. Zo kan
ze zich maar helemaal richten op het lezen van een tekst
als ze haar computer eerst even afsluit en de deur
dichtdoet. Discipline, niet alleen naar haar leerlingen,
maar ook zelf-discipline: ze legt zichzelf bepaalde regels
op om gehoor te kunnen geven aan iets en om bij de les
te kunnen blijven. Bovendien houdt ze zich, zo goed en
zo kwaad als dat lukt, vast aan een bepaald ritme,
cadans, structuur of dagorde die voor haar en haar
leerlingen disciplinerend werkt: ze begint de les steeds
opnieuw met het invullen van de agenda. Nadat ze twee
minuten de tijd heeft gegeven om die op te bergen en het
handboek klaar te leggen, overloopt ze kort de vorige les
waarbij ze steeds twee of drie leerlingen ondervraagt.
14
E Enthousiasme. Zou het de leeftijd zijn? Ze denkt van
niet, want ondertussen staat ze toch al een jaar of
vijftien in het onderwijs. Zouden het de leerlingen zijn?
Die hebben er ongetwijfeld wel iets mee te maken, maar
het is meer dan dat, vindt ze. Zouden het de lessen taal
zijn die ze zo graag geeft? Zouden het de lessen rekenen
zijn waar ze het zo geweldig vindt als haar leerlingen
eindelijk begrijpen wat een breuk nu precies is? Zouden
het de lessen wereldoriëntatie zijn waar ze eigenlijk nooit
echt naar uitkijkt, maar die eenmaal bezig toch wel
meevallen? Ze weet het eigenlijk niet hoe het komt dat ze
nog altijd zo vol geestdrift zit. Misschien is het wel de
combinatie van alles samen. De pretlichtjes in haar ogen
wanneer ze voor het bord staat en iets uitlegt, haar
begeestering wanneer ze een les voorbereidt, haar
vervuld zijn van de dingen die ze zegt of van waar ze met
haar leerlingen mee bezig is. Nee, het gaat haar niet om
zoals haar leerlingen zeggen ‘een leuke en gezellige les’,
maar om haar leerlingen te enthousiasmeren voor de
wereld. Natuurlijk hoort ze in de leraarskamer het
geklaag over de jeugd en wat ze allemaal niet meer
kennen en kunnen, maar ze probeert daar niet aan toe
te geven – wat niet altijd gemakkelijk is.
15
G Geduld. Ze is iemand die kan wachten. Na het stellen
van een vraag is ze iemand die het kan een lange – ja
bijna gênante – stilte te laten vallen. Die stilte … daar
doet ze het voor. In die stilte is ze zelf geduldig: ze wacht.
En in die stilte is de leerling aan het werk: hij denkt na
over de gestelde vraag, hoopt dat de leerkracht zelf wel
het antwoord zal suggereren, verlangt naar een
ingefluisterd antwoord van diegene die naast hem zit,
hoopt tenslotte stiekem dat wat hij denkt en zegt het
juiste antwoord is. Het antwoord blijkt niet juist te zijn;
dat was wel duidelijk aan de manier waarop ze
reageerde: niet tevreden maar toch niet boos. En dan die
nieuwe vraag: weer zoeken naar het juiste antwoord,
weer zoeken naar de focus die ze voor ogen blijkt te
hebben. Wat opvalt, is dat ze niet toegeeft: het antwoord
wordt op geen enkele manier voorgekauwd. Het is de
leerling zelf die ze wil laten nadenken en die ze zélf de
ontdekking wil laten doen. Dat vraagt van haar heel wat
geduld. Zo verdraagt ze de antwoorden die ze krijgt, het
niveau waarmee ze moet werken, de spanningen
waarmee ze wordt geconfronteerd. Tegelijk is dulden
volharden: ze houdt vol omdat ze zich gedreven voelt
door wat in het midden ligt en vraagt om begrepen,
gezien en gehanteerd te worden. Daarom houdt ze het
vol. Daarom is ze geduldig. Soms verliest ze haar geduld
16
en vliegt ze uit. Het werd haar even te veel. Maar ook
hiermee gaat ze geduldig om: ook dat kan gebeuren.
Geestigheid. Hij begrijpt de kunst van het amusante en
de leerlingen genieten ervan. Vreemd, want op het eerste
zicht ziet hij er een ietwat strenge leerkracht uit. Maar
wanneer hij opgaat in zijn les, kan hij op dat ene
moment net even de grens raken van het absurde. Dan
zie je hem van die bewegingen maken met zijn handen
en zijn benen, je zou hem even voor zot verklaren. Niet
dat hij een clown zou zijn in de klas, verre van, maar hij
weet precies welke woorden, welke bewegingen hij moet
inzetten om een stroom van opluchting te creëren
wanneer de sfeer gespannen is. Op dat moment keert de
klassfeer zodanig dat een moeilijke opdracht net dat
ietsje meer luchtigheid krijgt en de leerlingen prikkelt.
Het zijn die enkele woorden en die paar gebaren die de
sfeer in de klas doen veranderen en een stroom van
geestigheid binnenbrengen. Niet dat de leerlingen
afgeleid worden, integendeel. Het gaat om een
geestigheid die de geesten prikkelt en de leerlingen weer
verder doet werken. Hij is geen clown, hij vindt zichzelf
ook niet grappig … hij verstaat enkel de kunst van op
het juiste moment de juiste woorden uit te spreken die
de leerlingen nog meer bij de les houden.
17
Gelijkheid. ‘Natuurlijk is iedereen gelijk’, denkt ze voor
ze de klas ingaat. Immers, iedereen heeft het in zich om
te spelen, te schrijven, te denken, te tekenen, te lopen of
te musiceren. Gelijkheid is niet iets waarnaar ze moet
streven, neen, dat is iets waarvan ze vertrekt: een
onvoorwaardelijke aanname, een assumptie – ‘ik weet
dat jij het kan, toon het mij maar’. Trouwens, dat heeft
ze nooit echt begrepen, die aandacht die ze als
leerkracht steeds weer zou moeten hebben voor alle
verschillen in de klas. Nog voor het schooljaar begint,
krijgt ze de dossiers al in handen met de namen van alle
leerlingen die om een gedifferentieerde aanpak vragen.
Iets in haar wil daar niet van weten. 2 + 2 is toch 4 voor
iedereen? Of is ze nu zo naïef? Alleszins, ze begint aan
haar lesvoorbereidingen door te veronderstellen dat
iedereen gelijk is en in staat om te kunnen – kunnen
spelen, kunnen schrijven, kunnen denken, kunnen
tekenen, kunnen lopen, kunnen musiceren. Ze weigert
er van uit te gaan dat leerlingen iets niet zouden kunnen
begrijpen. Ze weigert vaak iets uit te leggen en vraagt in
plaats daarvan aandacht voor wat er staat, voor wat er
te zien is en voor wat er te vergelijken valt. Ze streeft
naar gelijkheid in de klas om iedereen aan te spreken op
het verlangen naar het weten en het kunnen, op de wil
om het of iets te zien en de wil om zich met iets in te
laten. Want als ze daar niet steeds opnieuw van uitgaat
in haar klas – hoe moeilijk dat vaak ook is – en zich
moet neerleggen bij het niet (mee) kunnen en willen van
de leerling, dan kan ze er maar net zo goed mee
ophouden.
18
Generositeit. Ook al weet ze dat ze zo efficiënt mogelijk
moet zijn en zich aan de planning moet houden, toch
vergeet ze het telkens opnieuw wanneer ze voor de klas
staat. Hoewel ze geen tijd heeft, vindt ze dat ze toch moet
ingaan op alle vragen. Ze kan het niet laten. Er wordt
haar gezegd dat ze in bepaalde leerlingen niet teveel
energie moet steken, ‘dat is verloren tijd’, zo hoort ze. Ze
zou beter haar kostbare tijd besteden aan die leerlingen
waar wel iets mee te bereiken valt. Bovendien, zo zegt
men, zijn er vandaag nu eenmaal zo veel verschillende
taken waarmee een leerkracht geconfronteerd wordt, dat
ze als professional haar tijd en haar inspanningen zo
efficiënt en effectief mogelijk moet inzetten. Maar zo gaat
het niet, ze ervaart haar tijd niet als een goed dat ze
berekend moet verdelen en ze ervaart haar inspanningen
niet als investeringen die moeten lonen. Om eerlijk te
zijn, ze verliest de tijd vaak simpelweg uit het oog en
vergeet zich af te vragen of het wel de moeite loont. Ze
gaat telkens opnieuw in de concrete situatie op en stelt
zich na de bel nooit de vraag of ze teveel doet, maar
eerder wat ze nog allemaal had kunnen doen. Precies
omdat ze haar inspanning niet berekent en niet aan de
tijd denkt, heeft ze immers (nog) altijd tijd.
Gezag. De les lukt. Ze heeft iets te zeggen. Niet gewoon
omdat de leerlingen haar laten spreken en de oefening
plichtsgetrouw maken. Ze luisteren echt wel naar wat ze
19
te zeggen heeft. Niet omdat het voor de leerlingen nu
eenmaal zo hoort, niet afgedwongen, geen gevolg van
haar machtspositie of overredingskracht. Ze luisteren
naar wat ze te zeggen heeft omdat ze iets te zeggen heeft.
Haar leerlingen zijn geïnteresseerd in breuken – want
daar gaat de les over. Op dat moment brengt ze een
wereld tot leven die de leerlingen aanspreekt en die
interesse opwekt. Ze slaagt erin voor hen een nieuwe
wereld te ontsluiten, iets dat er toe doet, dat van belang
en waardevol is. Dat ze gezag heeft, komt dus niet zozeer
omdat zij de wereld van getallen kent en haar leerlingen
(nog) niet. Ze weet dat ze aan haar expertise alleen geen
gezag kan ontlenen. Ze heeft iets te zeggen, ze heeft
gezag op het moment dat leerlingen geïnteresseerd
geraken in datgene waarin zij zelf geïnteresseerd is en
omdat ze die interesse zélf toont. Op dat moment maakt
ze zélf iets uit die wereld tastbaar en slaagt ze erin de
getallenwereld te laten spreken tot de leerlingen. Ze voelt
dat wanneer die interesse er niet is, wanneer er geen
wereld voor haar leerlingen opengaat en het bijgevolg
enkel gaat om haar weten tegenover het (nog) niet-weten
van haar leerlingen, ze alleen nog maar orde kan
bewaren door haar toevlucht te zoeken tot belonen en
straffen.
Goed. Over de leraar wiskunde die bijna de
pensioenleeftijd heeft bereikt, doen vele verhalen de
ronde. Sommigen zeggen dat hij een verstokt vrijgezel is
en zich niet met vrouwen inlaat, anderen beweren dat hij
van tijd tot tijd vertoeft in het gezelschap van mooie
20
vrouwen. We weten niet wat we moeten geloven, en
eerlijk gezegd, niemand op school is er echt mee bezig.
Want hij is geliefd door zijn leerlingen, ze dragen hem op
handen. Soms kan je je werkelijk afvragen waarom: hij
is erg veeleisend en beantwoordt helemaal niet aan het
beeld van de toffe leraar. Om eerlijk te zijn, hij kijkt zelfs
nors en somber en is arrogant gekleed. De meeste
leraren kennen hem niet (en hij hen niet). Hij is zo
iemand die steeds op dezelfde stoel zit, maar het vaakst
te vinden is in zijn eigen klaslokaal – gelukkig voor hem
dat hij dat heeft. Tussen de pauzes loopt hij rond op
school – meer kan je eigenlijk niet over hem zeggen –
want sociaal is hij niet, eerder verlegen. Als het
vergadering is, komt hij goed voorbereid aan, volgt
aandachtig de discussies, brengt in wat hij te zeggen
heeft en zal een verdedigingsrede uitspreken als één van
zijn leerlingen niet goed wordt behandeld. Aardig is hij
wel, maar altijd met een zekere terughoudendheid. Voor
een babbel is hij zelden te vinden, maar zijn klassen
kent hij door en door en daar kan je hem op
aanspreken. Naar zijn leerlingen toe is niets hem teveel,
zelfs dat uurtje langer nablijven om die ene jongen
vooruit te helpen, is voor hem een soort plicht die bij zijn
leerkracht-zijn hoort. Het is een eigenzinnig en koppig
man. En kwaad dat hij zich van tijd tot tijd kan maken!
Zeker als hij bij de directeur in zijn bureau zit, die
gesprekken kunnen hoog oplopen. In geen enkel geval is
hij te overhalen om zijn medewerking te verlenen aan
zaken die volgens hem de aandacht van het lesgeven en
het schoolse afleiden en – zo hoor je hem dan grommelen
21
– slechts de belangen van enkelen dienen. Dat hij
daardoor minder geliefd is bij zijn collega’s, lijkt hem
niet te deren. Zijn leerlingen krijgen wiskunde, dat is
wat er toe doet, daarin moet hij goed zijn … daar ligt zijn
hart.
I Interesse. Ze zijn kunstenaars in de manier waarop ze
hun stof brengen. De lerares geschiedenis die Napoleon
tot leven wekt, de leraar wiskunde die de stelling van
Pythagoras opnieuw uitvindt, de leraar hout die de
nerven in de planken doet spreken, de lerares
Nederlands die de vervoegingen van de werkwoorden
echt laat werken. Plots houden historische figuren op
louter te verwijzen naar een opsomming van feiten en
weetjes, plots houden getallen op louter cijfers te zijn die
we nu eenmaal moeten kennen, plots houden
werkwoorden op alleen maar moeilijke grammatica te
zijn, plots houdt hout op enkel maar een middel te zijn
om een kast mee te maken. De figuren, de getallen, de
woorden, het materiaal, ze houden op alleen maar
neutrale objecten te zijn. Ze worden dingen die interesse
opwekken, ze worden echt, ze komen tot leven, ze gaan
werkelijk een wereld vormen, ze worden een zaak die
ertoe doet. Napoleon, het wiskundig bewijs, de
werkwoorden, het hout, maar ook de roman, het virus of
22
de rivier, … worden allemaal interessante dingen, dingen
waar de leerlingen bij stil staan, waar ze beginnen in op
te gaan, dingen die op zichzelf tot leven komen en gaan
(aan)spreken. Natuurlijk, de leerlingen beslissen of
kiezen niet om geïnteresseerd te zijn. Ze zijn op dat
moment geen leerlingen met specifieke individuele
behoeften maar worden geraakt door iets buiten hen,
iets dat door de leerkracht tot spreken wordt gebracht
en hen aanzet om te luisteren, te kijken, te studeren, te
oefenen. Op die momenten vergeten de leerlingen even
de tijd en zichzelf (en zelfs even wat ze leuk en niet leuk
vinden). In de tijdsspanne van een uur zetten ze zichzelf
tussen haakjes. Ze lijken een geschiedkundig, wiskundig
of een taalkundig ik te worden. Ze worden meegenomen
door de wereld (het bewijs, het hout, het virus) die hen
wordt meegedeeld, die hen van buiten uit begint aan te
trekken en hen uit hun eigen leefwereld haalt. De wereld
wekt interesse en wordt daarmee ook een inter-esse (van
het Latijn: tussen-zijn), iets dat tussen ons is, iets dat
(mee-)gedeeld wordt.
J Juistheid. ‘Juist is juist’ zegt hij tegen zijn leerlingen
wanneer hij een oefening verbetert. ‘Het moet juist zijn:
zo en niet anders’, zo klonk het dan weer die voormiddag
bij de uitleg over de dt-regel. In feite kan hij het niet
23
laten: het is het vak zelf – of nog: deze formule, het
vastnemen van een meetlat, de grammatica van de taal,
de houding ten opzichte van de zaagmachine of de regels
van de kunst – die hem verplichten om als leerkracht
oog te hebben voor de juiste weergave van dat wat is.
Daarom flapt hij er zo vaak uit ‘dat het nu eenmaal zo
is’. Maar juistheid heeft niet alleen met de inhoud van
het vak te maken, het verwijst ook naar het zoeken naar
wat gepast of geschikt is. En dat is niet altijd – in feite
nooit – op voorhand duidelijk. Het is altijd afhankelijk
van een welbepaalde situatie en moet in zekere zin dus
ook telkens opnieuw uitgevonden worden. Zoals die keer
bij het overlijden van de vader van een leerling. Hoe
moest hij dan reageren? Wat was op dat moment juist
handelen? Nergens vond hij boekjes of regels die het
hem konden zeggen. Hij moest het zelf doen, zich in die
moeilijke situatie op een juiste manier verhouden tot die
leerling en tot haar onuitgesproken vraag en dit moest
duidelijk worden in de manier waarop hij zich tot die
leerling zou verhouden. De woorden die hij toen kon
spreken waren juist: ze wisten de juiste verhouding te
realiseren tussen nabijheid en afstand.
L Leerstof. Ze kent de eindtermen en de leerplannen van
het vak geschiedenis. Ze weet welke kennis,
24
vaardigheden en attitudes ze in haar lessen als
doelstellingen voor ogen moet houden. Maar ze heeft ook
oog voor de leerstof. Voor haar is leerstof nooit
wereldvreemd. Het kan gaan om een gedetailleerde
tijdsbalk, een stamboom, een verdrag of krantenartikel.
En die stof of dat materiaal is altijd op de één of andere
manier verankerd in de samenleving. Wat er tijdens de
les gebeurt, is dat er tijd vrij gemaakt wordt om zich op
die leerstof of dat materiaal te richten en om er zich op
toe te leggen. Het materiaal wordt uit de gewone context
gehaald: uit productie. Het wordt leer-stof en het komt
op zichzelf te staan. Wat dat betreft, is voor haar de les
geschiedenis niet anders dan een tekenatelier waar
leerlingen zich verzamelen rond een model. Het model is
niet wereldvreemd, maar het is uit de context gehaald.
Het staat naakt op zichzelf en precies daarom kan het de
interesse van leerlingen opwekken. Dit is waar het
volgens haar in een les om gaat: jonge mensen de kans
geven leerling te zijn, zich door oefening, studie en
denken in te laten met leerstof en zich op die manier
voor te bereiden op de wereld. Ze weet dat wanneer de
leerstof zou verdwijnen of ze geen aandacht zou
besteden aan het zorgvuldig selecteren en aanbrengen
van leerstof, dat ze dan eigenlijk jonge mensen die
kansen zou ontnemen en hen wereldvreemd zou maken.
M
25
Maat. ‘Alles met mate’. Matig in het leven staan uit zich
in een evenwichtige geest, een evenwichtig lichaam,
maar misschien vooral nog in het maat houden in heel
concrete situaties. Ze zoekt telkens naar de juiste maat
in de dingen, naar de juiste maat ten opzichte van haar
leerlingen en collega’s, en misschien vooral nog naar de
juiste maat ten opzichte van zichzelf. Wanneer ze te veel
geslapen heeft, geraakt ze niet in haar doen. Als ze te
weinig slaapt, is ze vermoeid en loopt ze haarzelf voor de
voeten. Gevolg: ze werkt al haar frustraties uit op haar
leerlingen. De juiste maat is niet een (bepaald) criterium
of een standaard die ze moet toepassen op een situatie,
maar een voortdurend zoeken. Echter, door maat te
houden, vindt ze de passende verhouding tot de dingen
en tot elkaar.
N Nauwkeurigheid. Ze is nauwkeurig in het werk dat ze
uitvoert: de letter a moet zorgvuldig geschreven worden;
met het streepje tegen het ‘o’tje; de kantlijn moet exact
op 5 cm van de lijn getrokken worden; het gaat om
precies tien en geen elf woorden; achter de zin staat een
punt, enzovoort. De nauwkeurige handelingen die ze
stelt, zijn handelingen die om veel precisie vragen. Het
aanleren van nauwkeurige handelingen betekent zich
onderwerpen aan de grenzen die het schrift stelt. Steeds
26
opnieuw wijst ze haar leerlingen erop en dan zuchten ze
waarom ze toch zo moeilijk doet. Onlangs kwam ze de
leraar houtbewerking tegen en die begreep haar meteen.
Hij vertelde haar dat hij niet anders kan dan steeds
aandacht te vragen om nauwkeurig te meten, te zagen,
te schaven, te boren. Een plank die gezaagd moet
worden op 3 centimeter, mag geen plank zijn van 3,3
centimeter. Een gat boren voor een plug van 5mm, mag
geen gat worden voor een plug van 8mm. Zijn leerlingen
vonden dat hij daar steeds erg ver in ging. Hij
herinnerde zich zelfs een leerling die naar de directeur
ging om te klagen dat de leraar hem ‘zocht’ omdat hij
voor de vijfde keer opnieuw die plank moest zagen. Hij
gaf toe dat het best kon zijn dat hij moeilijk deed – hij
kon ook niets opmerken – maar volgens hem leidt een
slecht gemeten plank tot ergernis, terwijl een goed
gemeten plank een stevige kast kan voortbrengen. Het
ging ‘m dus niet om die leerling, noch om de leerkracht
houtbewerking … de plank en kast doen ertoe.
Nieuwsgierigheid. Uiteraard wil ze gemotiveerde
leerlingen, maar volgens haar is er in de klas nog iets
anders van belang. Ze is er immers van overtuigd dat
ook nieuwsgierigheid een essentieel onderdeel is van
haar lesgeven. Zo is ze na al die jaren lesgeven nog
steeds nieuwsgierig naar nieuwe ontwikkelingen in haar
vakgebied. Aan de klemtonen die ze legt, kan je zien dat
sommige zaken en ontwikkelingen na al die jaren
lesgeven nog steeds een diepgaande indruk nalaten, en
27
dat ze tevens op een of andere manier recht wil doen aan
dat wat indruk maakt. Zo is het er haar bijvoorbeeld niet
alleen om te doen alle ontwikkelingen in haar vakgebied
te kennen om haar leerlingen erover te onderwijzen zoals
een deskundige of expert dat zou doen: haar
nieuwsgierige houding maakt dat ze nauw begaan is met
haar vakgebied en met de ontwikkelingen in de wereld in
het algemeen. Door haar nieuwsgierigheid voor deze
ontwikkelingen en nieuwe ontdekkingen wil ze er tevens
zorg voor dragen (Latijn: cura, dat zowel verwijst naar
zorg als curieus). Door haar zorgende en nieuwsgierige
houding hoopt ze ook dat haar leerlingen nieuwsgierig
worden voor de zaken die ze de klas binnen brengt.
O Orde. Ze is heel bewust bezig met de schikking van haar
klaslokaal, zelfs tot in de kleinste details. Alles heeft er
een plaats. Niet omdat ze het zo belangrijk acht dat
mensen een goede indruk hebben van haar
klasmanagementsvaardigheden, of omwille van een goed
voorkomen maar gewoon omdat ze graag heeft dat de
dingen een eigen plaats hebben in de klas – niets meer,
niets minder. Banken en stoelen, pennen, stiften, latten
en boeken: alles heeft voor haar een eigen plaats. Ze is
er met andere woorden niet zozeer om bekommerd dat
zaken hiërarchisch geordend zijn (bijvoorbeeld van het
28
goede naar het slechte); veeleer streeft ze naar een soort
regelmaat in vorm (bijvoorbeeld van groot naar klein) of
van soort (bijvoorbeeld pennen bij elkaar, nagels bij
elkaar, …). Pennen zijn niet hetzelfde als stiften, en ook
weer iets anders dan potloden: dat ze anders zijn en te
onderscheiden zijn (en men er andere dingen mee kan
doen) betekent dat ze ook een eigen plaats moeten
krijgen. Soms kijkt ze naar haar klas en denkt ze aan
het lokaal Haartooi waar ze onlangs even voorbij liep …
dat er wel dertig doosjes stonden met evenveel soorten
haarkleurmiddel.
R Respect. Het verbaast haar niets dat respect te maken
heeft met kijken (Latijn: re-specire). Immers, wanneer ze
respect vraagt voor iets – bijvoorbeeld voor een passage
uit een boek, een tekening uit het handboek of voor
elkaar – dan vraagt ze haar leerlingen eerst en vooral om
te kijken en er acht op te slaan. Ze vraagt dan niet om
een oordeel te vellen maar om te kijken naar de tekening
of de tekst. Ze vraagt ogen die kijken voorbij de
verschillende associaties en oordelen en interpretaties.
Respecteren is steeds zichzelf een beetje kleiner maken
en ontzag tonen voor iets dat voor ligt of op tafel ligt.
Daarom vraagt ze ook om respect voor het materiaal, te
beginnen met hun stoel en hun tafel, het schoolgerief en
29
de handboeken. Niet omdat het haar boek is – of dat van
de bibliotheek, of de school – maar omdat het een boek
is. Respect vragen is in haar ogen aandacht vragen voor
alles wat je omgeeft: eerbied tonen voor wat je gegeven
wordt.
S School. Ze voelt steeds opnieuw dat ze geen job heeft als
een andere, en dat de school geen plaats is als een
andere. Ook al zou ze dat soms graag wel willen. Op
school gaat het niet om ontspanning. Integendeel, ze
vraagt inspanningen van haar leerlingen, behoorlijk veel
inspanningen. Maar het is ook geen bedrijf waar
productie centraal staat. School is voor haar school en
ze denkt daarbij in eerste instantie aan het Griekse
scholè dat ‘vrije tijd’ betekent. Vrije tijd niet als de tijd
voor recreatie of ontspanning, maar in de betekenis van
tijd die onbestemd is en dus tijd die vrij-gemaakt-is en
vrij-ter-beschikking-staat. En precies hierdoor is het
mogelijk jonge mensen in contact te brengen met de
leerstof en om hen te laten studeren, oefenen en denken.
De productieve tijd – gericht op winst, opbrengsten –
wordt op school opgeheven of tussen haakjes geplaatst.
In haar lessen laat ze jonge mensen leerling zijn, ze trekt
hen in het heden waar ze zich kunnen inlaten met
studie, oefening en denken, en waar ze in iets
30
geïnteresseerd kunnen geraken. Daarom is het voor haar
zo belangrijk om alle leerlingen bij de les te houden, hun
aandacht op te wekken, vast te houden en alles wat de
aandacht afleidt en de tijd bezet zo veel als mogelijk
buiten te houden. Ze is behoorlijk streng wat dat betreft.
Een geslaagde les is voor haar als er die schoolse
momenten van vrije tijd zijn, momenten waarop enkel
het heden van de les en het bezig zijn met leerstof van
tel zijn. Het zijn momenten dat ze voelt dat haar
leerlingen geïnteresseerd zijn en aandacht hebben voor
wat ze zegt, en daarom ook even loskomen van hun
verleden (zoals een moeilijke thuissituatie waar ze elders
zo vaak aan herinnerd worden) en van hun toekomst
(zoals de hoge verwachtingen naar een succesvolle
carrière). In haar klas moet de deur worden dichtgedaan
– vooraleer verleden en toekomst op een dwingende
manier de les verstoren. Maar de school is geen eiland,
en de klas is geen bunker. Zij en haar leerlingen staan
niet buiten de samenleving en leerstof is steeds op de
één of andere manier verankerd in de samenleving – hoe
kan het ook anders? Maar wat ze probeert te doen is
alles even op afstand houden, precies om vrije tijd te
maken en leerlingen tijd te geven om geïnteresseerd te
geraken om te studeren, oefenen en denken. Dat is
precies school maken. En daarom heeft ze geen job zoals
een andere en is schooltijd geen tijd zoals andere tijd –
al hunkert ze soms, als het niet lukt interesse op te
wekken of aandacht vast te houden, naar een job met
gewone werkuren en afgelijnde taken. Maar ze weet ook:
dan houdt de school op school te zijn.
31
Schoonheid. Schoonheid maakt indruk op haar. Ze
beseft dat schoonheid veel minder gaat om een
persoonlijke beleving - ‘ik vind dat mooi en dat lelijk…’ –
maar eerder om iets dat in zichzelf schoon is en ons uit
onszelf haalt. Het schone is dan ook belangeloos: in
zekere zin nutteloos en het dient tot niets. Ze leert
schoonheid ontdekken in de gulden snede, de
spijsvertering van de koe, de taalontwikkeling bij een
jong kind, in de complexiteit en soms ook eenvoud van
de natuur. Zowel de eenvoud als het complexe kan
schoonheid uitstralen. Het is moeilijk om haar leerlingen
steeds opnieuw te wijzen op de schoonheid van een
natuurfenomeen zoals de regenboog of de celdeling van
een prille mens. Steeds opnieuw hoort ze: ‘Wat moeten
we daar nu mee?’ of ‘Ik vind er maar niets aan!’. Maar
daar laat ze zich niet door afschrikken. En wanneer ze er
dan toch in slaagt om iets van die schoonheid te laten
ervaren dan vindt ze haar werk geslaagd.
Stijl. Hij heeft een bepaald voorkomen. Het is niet alleen
zijn steeds bij elkaar passende kledij, of zijn net geknipte
kapsel, of zijn oude leren aktetas die zijn voorkomen
bepalen. Of misschien beter: het is eerder het geheel van
al deze zaken, aangevuld met nog iets anders, dat we als
zijn stijl zouden kunnen benoemen. Dit andere is dan
zijn manier van in de wereld te staan, de manier waarop
hij er in de wereld of op school is. Hij stileert en
modelleert zichzelf voortdurend in een vorm die de zijne
is. Zijn opgerolde mouwen wanneer hij aan het uitleggen
is, de mimiek in zijn gezicht als hij ontgoocheld is, zijn
32
brede mond wanneer hij in de lach schiet (en die de hele
klas meetrekt). Zijn stijl heeft alles te maken met die
concrete gebaren die hij stelt, hoe hij zich weet te
gedragen en hoe hij zich kleedt. Daarin verschilt hij van
elke andere leerkracht.
Stilte. Het is vrijdag 15.00u, nog drie kwartier tot de bel
gaat. Ze kijkt door het raam naar de speelplaats … deze
ligt er leeg en verlaten bij, nog even en ook die loopt vol
met leerlingen die aanlopen, kris kras door elkaar lopen
om dan na enige tijd weer leeg te lopen. Ze gebruikt de
stilte van het laatste lesuur om haar lessen van de
volgende week voor te bereiden. Of is het de stilte die
haar inneemt en alles van haar doet afglijden om even
alleen nog aandacht te hebben voor die les? De stilte
heeft iets dwingends, het maakt haar los, zet haar even
buiten de tijd, en maakt haar vrij om zich in te laten met
haar lessen. De stilte grijpt in, legt het zwijgen op. Ja,
dat doet de stilte, in haar gedachten herinnert ze
haarzelf aan die stiltes wanneer ze met haar leerlingen
de trap op wandelt naar het klaslokaal en daarbij aan
geeft om dat te doen ‘in stilte’. Een stilte die ze nodig
acht om van de uitbundigheid en uitgelaten houding die
eigen is aan de speelplaats de overgang te maken naar
de klas. Het moment om haarzelf en haar leerlingen vrij
te maken om één en al aandacht te kunnen hebben voor
wat komt. De stilte legt de klas het zwijgen op, dwingt
als het ware om een andere houding aan te nemen (de
speeltijd is voorbij!). Zo lopen ze dan de trap op, naast
elkaar, zonder elkaar nog echt te zien, bezig, maar nu
33
bezig met zichzelf en niet met elkaar, in stilte. Hier een
zucht, daar een verdwaalde blik, ergens een hand die
over de trapleuning veegt, het lijkt wel een aaien te zijn.
Al slenterend begeeft de bende zich naar boven.
… Het indringende geluid van de bel brengt haar terug
naar het moment waarop ze in de klas haar lessen aan
het voorbereiden is: in een mum van tijd veegt het
lawaai van de klappende deuren en de uitgelaten
leerlingen die naar buiten rennen, de stilte weg … de
school is uit, het weekend staat voor de deur.
Studie. Ze geeft biologie en is uitermate gefascineerd
door dat vak. De belangstelling die ze er voor heeft, gaat
erg ver: honderden boeken, duizenden websites en
tientallen voordrachten heeft ze al verslonden om toch
maar van alles op de hoogte te blijven. Ze is zo gegrepen
door haar vak en op de hoogte van alle laatste
ontwikkelingen dat ze misschien paradoxaal genoeg door
sommige van haar collega’s wat wereldvreemd wordt
genoemd (door een enkeling zelfs een vakidioot).
Misschien net daarom kan ze het moeilijk uitleggen aan
die collega’s: haar relatie tot de buitenwereld gebeurt in
eerste instantie niet via andere collega’s of via haar
studenten, maar eerder via het vak (dat natuurlijk deel
uitmaakt van die wereld en waarvoor zij zoveel interesse
heeft). Net als haar leerlingen wijdt ze zich aan haar vak
doorheen de nodige studie. Niet dat het vanzelf gaat;
studeren kost moeite, soms heel veel moeite. Het
34
worstelen doorheen een boek en het lezen van een tekst
put haar uit. De teksten zijn vaak zo weerbarstig en
vragen om de nodige aandacht en concentratie. Als ze er
eenmaal in geraakt en zich eraan overgeeft – de wereld
rond haar even kan loslaten – is ze steeds opnieuw weer
verbaasd. Haar studie bevestigt niet wat ze al weet of
nog niet weet, maar is een manier om zich toe te leggen
op iets dat haar te denken geeft. Doorheen haar studie
vormt ze zichzelf als biologe.
T
Toewijding. Hij zit op een vensterbank van de klas, naar
buiten te staren. Pas binnen een halfuur rinkelt de bel
en kan hij zijn leerlingen ophalen op de speelplaats. Zo
heeft hij het eigenlijk altijd al gedaan: heel zijn leven
komt hij een halfuurtje voor de les begint naar de klas.
Meestal verbetert hij dan nog een of andere toets of
spellingschrift, of overloopt hij bij zichzelf nog eens wat
hem die dag te doen staat. ’s Avonds vertrekt hij na de
bel meestal wel onmiddellijk terug naar huis, maar in
zijn doen en laten ziet men aan hem dat hij nog steeds
heel toegewijd is. De collega’s zeggen vaak dat hij zich
helemaal geeft en zich volledig toelegt op zijn klas en
leerlingen. Als hij iets uitlegt is hij er helemaal bij, of
35
wanneer hij een liedje voor zingt om dan in kleine
stapjes aan te leren aan zijn leerlingen, geeft hij zich
helemaal. Hij gaat dan helemaal op in de uitleg, of in het
lied, zelf. In die zin hebben zijn collega’s misschien wel
gelijk. Meer nog, volgens hem betekent toewijding in
zekere zin iets van hemzelf opgeven om zich volledig te
kunnen wijden aan iets anders. Op die momenten is hij
helemaal bij zichzelf en de anderen aanwezig. Het gaat in
die specifieke momenten gewoon en alleen om wat er te
doen valt (uitleggen, zingen, …).
V Vastberadenheid. Ze komt binnen. De les kan niet vlug
genoeg beginnen: agenda laten invullen, boeken op tafel,
stoel op vier poten. Dat allemaal om te kunnen
beginnen. Ze twijfelt niet, tenminste zo lijkt het. Want ze
gaat ervoor: ze wil vandaag dat ene bewijs uitleggen aan
de leerlingen. Je voelt dat ze een doel heeft, ergens
naartoe wil, de leerlingen iets wil uitleggen. Je zou er
soms wel moe van worden. Al die energie! En dat terwijl
ze zelf soms moe is en aangeeft zélf te snakken naar het
36
einde van het schooljaar. De leerlingen begrijpen niet
waarom ze dan niet ingaat op hun vraag om de les
vroeger te stoppen of over te gaan tot een uur studie. Het
moet iets te maken hebben met die vastberadenheid. Ze
haalt haar energie uit haar voornemen elke les iets te
onderwijzen, haar leerlingen op iets te wijzen. Die
vastberadenheid lijkt wel een onuitputtelijke bron van
energie te zijn.
Verantwoordelijkheid. Soms twijfelt hij. Als hij denkt
aan ongeïnteresseerde leerlingen en hun zucht naar
ontspanning in plaats van inspanning. Het zijn vaak de
momenten waarop hij zelf zijn interesse in zijn eigen vak
lijkt te verliezen. Het zegt hem niets meer, hoe zou het
dan zijn leerlingen iets kunnen zeggen? Maar het is ook
op die momenten dat hij eraan herinnerd wordt wat het
betekent leerkracht te zijn: verantwoordelijkheid
opnemen. Het is een zware, zelfs beladen, term. Maar
voor hem toont die verantwoordelijkheid zich in de
manier waarop hij iets op tafel legt, ter sprake brengt of
op het bord schrijft: hij toont dat dit voor hem, in deze
samenleving, of voor onze wereld van belang is en
waarde heeft. Door op die manier verantwoordelijkheid
op te nemen voor de wereld (‘dit vinden wij, als oude
generatie, waardevol’) neemt hij ook de
verantwoordelijkheid op voor zijn leerlingen. Niets op
tafel leggen en de boodschap geven ‘ik weet ook niet wat
van belang is, ik kan en ga het jullie niet zeggen, zoek
37
het zelf maar uit’, zou betekenen dat hij de jonge
generatie aan haar lot zou overlaten en hen de kans
ontneemt om de wereld te vernieuwen. Want hoe
kunnen zij de wereld vernieuwen – hoe kunnen ze
nieuwheid ervaren – als er niemand hen die oude wereld
leert kennen? Maar dat betekent ook dat wat hij op tafel
legt – de leerstof waarmee hij zijn leerlingen in contact
brengt – moet loslaten of vrijgeven. Hij moet toelaten dat
leerlingen door studie, oefening en denken – door de
manier waarop ze omgaan met de leerstof en er zelf
betekenis aan geven – de wereld kunnen vernieuwen. Dit
laatste niet doen – ‘dit is van belang, en zo moeten jullie
hier mee omgaan’ – zou betekenen dat de jonge generatie
de kans ontneemt de wereld te vernieuwen. Het is
precies hier waar de filosofe Hannah Arendt hem aan
herinnert wanneer ze mooi en treffend formuleert dat de
leerkracht handelt uit liefde voor de wereld (‘dit is van
belang voor ons, de oude generatie’) én uit liefde voor de
leerlingen (‘het is aan jullie, nieuwe generatie, om zelf
vorm te geven aan een nieuwe wereld’).
Verantwoordelijkheid heeft dus eerder te maken met
liefde dan met rekenschap kunnen afleggen of
verantwoording geven zoals vandaag zo vaak van hem
gevraagd wordt.
Z
38
Zorg. Het kan op het eerste zicht misschien vreemd in
de oren klinken, maar ze vindt zichzelf niet onmiddellijk
het prototype van een zorgende leerkracht. Ze had het
vroeger in haar opleiding ook nooit echt begrepen op al
die boeken die haar deskundig uit de doeken deden hoe
zorg te verlenen volgens de regels van de
(wetenschappelijke) kunst. Natuurlijk is een zekere
deskundigheid nodig om zorgbehoevende leerlingen
gepast te kunnen behandelen. Maar volgens haar is dit
niet de belangrijkste zorg van het leraar-zijn. Zelf ziet ze
het liever anders: de zorg voor haar leerlingen – en elke
leerling in bijzonder – bestaat erin hen een wereld te
openen en een toekomst te bieden. Al haar aandacht
gaat uit naar hen te leren rekenen en lezen. Het zijn deze
dingen die voor haar leerlingen het materiaal zijn om
hun leven vorm te geven. Haar zorg en bekommernis
gaat er naar uit om haar leerlingen voldoende uit te
rusten zodat ze voor zichzelf kunnen zorgen en een
mooie en liefdevolle houding tot de wereld, de ander en
zichzelf ontwikkelen. Eén van haar favoriete leuzen komt
van Michel Foucault: zorg en liefde voor de ander begint
bij de zorg en de liefde voor het zelf en voor de wereld.
Volgens haar kan je pas voor je leerlingen zorgen als je
eerst zorg draagt voor jezelf: zij vindt dat ze zichzelf eerst
moet inlaten met iets, interesse moet hebben voor iets of
bekommerd moet zijn om iets, wil ze iemand anders
hiertoe (kunnen) uitnodigen. Het gaat er haar dus om de
wereld, of bepaalde aspecten uit die wereld, te delen en
daar rond samen te komen. In deze concrete
39
handelingen en uitingen kan men haar liefhebbende of
zorgende houding erkennen.
40
Auteurs
Johan Ardui
KHLim – Departement Lerarenopleiding
Goele Cornelissen
KU Leuven – Laboratorium voor Educatie en
Samenleving
Mathias Decuypere
KU Leuven – Laboratorium voor Educatie en
Samenleving
Aspirant van het Fonds voor Wetenschappelijk
Onderzoek – Vlaanderen (FWO)
Renaat Frans
KHLim – Departement Lerarenopleiding
Job De Meyere
KHK – Lerarenopleiding Vorselaar
41
Ilse Geerinck
KHK – Lerarenopleiding Vorselaar
Jan Masschelein
KU Leuven – Laboratorium voor Educatie en
Samenleving
Maarten Simons
KU Leuven – Laboratorium voor Educatie en
Samenleving
Miet Verellen
CVO HiK
Dit boekje werd geschreven in het kader van een
project binnen het Expertisenetwerk School of
Education Associatie KU Leuven.
Website: www.liefdevoorhetvak.be
42