Lecture de textes juridiques néerlandais (DROI1241/1241B)

290
Lecture de textes juridiques néerlandais (DROI1241/1241B) S. FEYEN - P. MAHIEU - D. VAN EECKHOUTTE *USLB159101* FACULTÉ DE DROIT Edition 2021-2022

Transcript of Lecture de textes juridiques néerlandais (DROI1241/1241B)

(DROI1241/1241B) S. FEYEN - P. MAHIEU - D. VAN EECKHOUTTE
*USLB159101*FACULTÉ DE DROIT
Année académique 2021-2022
Titulaires du cours : Paul-Vlad Ciocotisan, Stef Feyen, Pauline Mahieu & Dries Van Eeckhoutte
I
PRESENTATIE VAN HET VAK LEZEN JURIDISCHE TEKSTEN NEDERLANDS Lesgevers Paul-Vlad Ciocotisan, Stef Feyen, Pauline Mahieu en Dries Van Eeckhoutte
Lesvorm Hoorcolleges, die een verplichte aanwezigheid, en een actieve voorbereiding en participatie van de studenten
vereisen (30 uur, twee uur les per week in het eerste semester).
Omwille van noodmaatregelen (zoals sanitaire maatregelen ter bestrijding van de Covid-pandemie), kan worden omgeschakeld naar een andere lesvorm, waaromtrent de studenten, in functie van de omstandigheden, zo snel
mogelijk worden ingelicht.
Leerdoelstelling De algemene leerdoelstelling is dat de studenten in staat zijn om juridische teksten, die betrekking hebben op
algemene thema’s van publiek en privaat recht (rechtspraak, rechtsleer, wetgeving, brieven, e.d.), in het Nederlands te begrijpen en te gebruiken.
De studenten verwerven eveneens een passieve kennis van relevante juridische woordenschat in het Nederlands,
en zijn in staat om uittreksels van in de les behandelde teksten te vertalen en de structuur van teksten te duiden.
Verwachte voorkennis Een basiskennis Nederlands wordt verondersteld. Studenten met een zwakke basiskennis van het Nederlands
doen er goed aan om hun kennis van het Nederlands op eigen initiatief te verbeteren, bij voorkeur voorafgaandelijk aan het volgen van de cursus (bv. tijdens de eerste Bachelor of tijdens de zomervakantie). Voor
studenten met een zwakke basiskennis Nederlands wordt vrijblijvend een monitoraat Nederlands aangeboden.
Studenten zonder kennis van het Nederlands worden afgeraden om het vak op te nemen, tenzij zij bereid zijn
om (zeer) verregaande inspanningen te leveren om op heel korte termijn het niveau van hun Nederlands op te krikken tot (minstens) het niveau van basiskennis.
Lesinhoud en -methodes Voor de aanvang van de lessen dienen de studenten verplicht een vragenlijst in te vullen over hun voorafgaande
kennis van het Nederlands, om hen te kunnen toewijzen aan een groep met een vergelijkbaar taalniveau
Nederlands.
De studenten die dit wensen kunnen vrijwillig deelnemen aan een vrijstellingsproef. De proef geeft aanleiding tot een vrijstelling voor het volgen van het vak voor wie een 16/20 behaalt of meer. De vrijstellingsproef vindt plaats
in de eerste week van het academiejaar. Voorafgaande inschrijving is vereist.
Bij aanvang van het semester is een syllabus beschikbaar bij de dienst reprografie. Het vak is opgebouwd rond
negen hoofdstukken en een lijst juridische basiswoordenschat. Elk hoofdstuk bevat (i) juridische teksten, en (ii) oefeningen over het begrip van de inhoud en de woordenschat van deze teksten. Tijdens het semester kan
aanvullend lesmateriaal beschikbaar worden gesteld via Moodle.
II
De studenten moeten de teksten en oefeningen van het relevante hoofdstuk op voorhand lezen en voorbereiden.
Deze worden vervolgens tijdens de les besproken. In de les is een actieve participatie van de studenten vereist.
Een aantal lessen bevatten een aantal extra grammaticale oefeningen ter opfrissing van de algemene kennis
Nederlands. Deze maken het voorwerp uit van zelfstudie of kunnen worden behandeld tijdens het monitoraat.
Dit is tevens het geval voor de vertaaloefeningen die op het einde van elke les worden aangeboden en voor de lijst met juridische basiswoordenschat.
Evaluatie De evaluatie gebeurt deels op basis van een permanente evaluatie van de participatie tijdens de lessen en deels
aan de hand van een schriftelijk examen.
Het examen bestaat uit drie delen, namelijk:
1. een reeks vragen over de woordenschat van in de les behandelde teksten en van de lijst juridische
basiswoordenschat;
2. een reeks vragen die peilen naar het begrip van een nieuwe tekst. Deze nieuwe tekst is van dezelfde
aard en behandelt een gelijkaardig thema als een tekst die tijdens de les werd gezien; ook de vragen die worden gesteld, zijn vergelijkbaar met deze die in de lessen aan bod kwamen, en peilen naar het begrip
van de aard, structuur, strekking of inhoud van de tekst;
3. de vertaling naar het Frans van uittreksels van teksten die in de les werden behandeld.
Een actieve deelname aan de lessen is verplicht. Bij twee afwezigheden moet een vervangtaak worden gemaakt
(ook indien één van de twee afwezigheden als ongewettigd wordt beschouwd). Twee ongewettigde afwezigheden
geven aanleiding tot de quotering ‘0A’ voor het vak.
Studenten die het voorafgaande academiejaar geslaagd waren voor het vakonderdeel ‘Lezen Juridische Teksten Nederlands’, kunnen er vrijwillig voor opteren om een vervangende schriftelijke opdracht te maken. In dat geval
zullen ze worden gequoteerd op enerzijds de schriftelijke opdracht en anderzijds op de mondelinge presentatie
en verdediging ervan.
Omwille van noodmaatregelen (zoals sanitaire maatregelen ter bestrijding van de Covid-pandemie), kan worden omgeschakeld naar een andere evaluatievorm waarbij zoveel als rederlijkwijze mogelijk de voormelde
evaluatievorm wordt gehandhaafd.
Onderwijstaal Het Nederlands.
(18 augustus 2021)
Inhoud PRESENTATIE VAN HET VAK ............................................................................................... I
Les 1 – Een rondleiding in de wereld van het gerecht ............................................................... 5
Les 2 – Privéleven en ontslag ................................................................................................... 29
Les 3 – Tot de wet ons scheidt ................................................................................................. 57
Les 4 - Draagmoederschap ....................................................................................................... 93
Les 6 – De interpretatie van rechtsregels .............................................................................. 157
Les 7 – Het gezin en de grenzen van het recht ...................................................................... 189
Les 8 – Coronamaatregelen? ................................................................................................. 217
Juridische basiswoordenschat ............................................................................................... 275
IV
NOOT
Merk op dat niet alle teksten de huidige stand van het positief recht weergeven. Het is misschien een boutade, maar het recht evolueert vandaag zo snel dat wat gisteren nog nieuw was, vandaag alweer kan zijn gewijzigd. Bovendien worden in het recht standpunten ingenomen door de ene, die door anderen dan weer worden betwist.
In elk geval, is het huidige positief recht bestuderen en correct weergeven op zich niet het voorwerp van dit vak. De bedoeling is daarentegen wel om je een beter jurist te maken door je te leren juridische teksten te lezen, te begrijpen en te gebruiken, en dit in één van onze officiële landstalen, het Nederlands.
Het begrijpen en gebruiken van een juridische tekst veronderstelt natuurlijk wel dat je die kan plaatsen in zijn context: Van wanneer dateert deze tekst? Is het recht ondertussen gewijzigd? Is iedereen het ermee eens? Welke andere meningen zijn er? Enz.
NOOT 2
De teksten in deze syllabus zijn soms lichtjes aangepast, bv. aan de huidige Nederlandse spelling, of bv. door het weglaten van voetnoten of moeilijke passages.
5
6
INLEIDING
In les 1 worden twee teksten grondig geanalyseerd. De omvang van de teksten die je moet lezen is beperkt (slechts zeven bladzijden), maar de les vereist wel een grondige voorbereiding. Voorafgaandelijk aan de les dien je de twee teksten grondig te lezen en de oefeningen voor te bereiden.
In deze oefeningen besteden we bijzondere aandacht aan de basisstrategieën voor het lezen van een tekst.
Tip: Achteraan de bundel voor les 1, vind je een basiswoordenschat voor deze les. Vul deze verder aan met woorden die je moeilijk vindt. Als je een woord niet begrijpt, kun je op zoek gaan naar de betekenis door
- deze af te leiden uit de context (door de tekst verder te lezen), - het aan iemand te vragen, of - het op te zoeken in een woordenboek of op het internet.
Achteraan in deze syllabus vind je een lijst met de vertaling van de meest voorkomende juridische termen.
De leesbundel voor les 1 bestaat uit de volgende twee teksten:
1. B. BOUCKAERT & M. VAN HOECKE, Inleiding tot het Recht, Leuven, Acco, 1993 (uittreksel);
2. Corr. Gent, 9 juni 1992, TGR 1994, 147.
7
TEKSTEN
Inleiding
We staan er niet bij stil, maar met “het recht” komen we dagelijks in contact, of we het willen of niet: we begeven ons in het verkeer, we sluiten elke dag een of andere transactie, zelfs onze relaties met gezinsleden en vrienden worden door rechtsregels bepaald. En zolang dat zonder conflict verloopt, hebben we geen behoefte aan “het gerecht”.
Dat gerecht komt maar tussenbeide als redmiddel, om een betwisting tussen mensen te beslechten als een neutrale scheidsrechter. Dat is de taak van de rechterlijke macht. Vaak gaat het om commerciële of andere geldzaken. Drievierde van de processen handelt hierover. Slechts een kwart van de rechtszaken betreft inbreuken op de strafwetgeving. In dat geval is er sprake van een verdachte en een openbare aanklager, die namens de samenleving een straf eist.
Het gerechtelijke spel wordt gespeeld met drie soorten pionnen: rechters en onderzoeksrechters vormen samen de “zittende magistratuur”. Het openbare ministerie, ook wel parket genoemd, bestaat uit procureurs-generaal en procureurs die tot de “staande” magistratuur worden gerekend. Zij treden alleen op in strafzaken. De advocaten ten slotte verdedigen de belangen van de verdachte in strafzaken of van de partijen in burgerlijke gedingen.
De gerechtelijke functies
De beroepsrechter is een jurist die alleen (of samen met andere rechters) over zaken oordeelt die voor de rechtbank aanhangig gemaakt worden. Daarnaast zijn er ook tijdelijk benoemde “lekenrechters”, die in de regel geen jurist zijn en die in bepaalde rechtbanken zitting houden (bv. in de arbeidsrechtbank). Om zijn onafhankelijkheid te waarborgen wordt een beroepsrechter voor het leven benoemd en is hij onafzetbaar (tenzij via een tuchtprocedure).
De rechter is verplicht om een vonnis te vellen. Hij mag nooit weigeren recht te spreken, om welke reden dan ook (bv. onvolledigheid of onduidelijkheid van de wet).
Het openbaar ministerie vertegenwoordigt de belangen van de gemeenschap bij de rechtbank (behalve bij het vredegerecht) of bij het hof. De taak van het openbaar ministerie houdt vooral verband met strafvervolging: het opsporen en het vervolgen van de misdrijven en het uitvoeren van de straffen.
8
Een advocaat is een zelfstandige die zijn beroep in volle onafhankelijkheid uitoefent. Hij moet, net zoals de magistraten, jurist zijn. Bovendien moet hij ingeschreven zijn aan de balie (de vereniging van de advocaten op het niveau van een gerechtelijk arrondissement).
Voor het voeren van een proces doet men in praktijk vrijwel steeds beroep op een advocaat hoewel dit niet verplicht is, enerzijds omdat sommige processtukken (bv. verzoekschriften) volgens de wet verplicht door een advocaat ondertekend moeten worden en anderzijds omdat men in de regel zich enkel door een advocaat kan laten vertegenwoordigen om te pleiten.
De rechterlijke organisatie
De rechterlijke organisatie ziet er op het eerste gezicht als een ingewikkeld kluwen uit. Maar een beetje inzicht in de structuur van deze instellingen kan wonderen doen. (…)
De vergelijking is misschien wat oneerbiedig, maar eigenlijk ziet het gerecht er als een lasagne uit: verschillende lagen over elkaar. Voor we even een blik werpen op de verschillende rechtbanken is het belangrijk een onderscheid te maken tussen de “civiele” en “strafrechtelijke” zaken. In een civiele zaak, moet de rechter oordelen over iets wat alleen particulieren aanbelangt. Een betwisting tussen een huurder en zijn huisbaas bijvoorbeeld. Omdat in civiele zaken alleen privébelangen op het spel staan, moeten de partijen zelf het initiatief nemen: de ene partij daagt de andere voor de rechtbank.
Bij een strafzaak komt het algemeen belang, het belang van de samenleving, om het hoekje kijken. Daarbij hoef je niet meteen aan moord of verkrachting te denken. Ook als je met je brommer een rood stoplicht negeert, riskeer je stafrechtelijk vervolgd te worden.
Het onderscheid tussen civiele – en strafzaken is ook belangrijk om uit te maken welke rechtbank bevoegd is. Civiele zaken worden behandeld door het vredegerecht, de arbeidsrechtbank, de rechtbank van koophandel1 en de rechtbank van eerste aanleg. Het soort geschil en het bedrag dat ter discussie staan, bepalen tot welke rechter iemand zich moet wenden. Bij strafzaken geldt hetzelfde principe: de ernst van de inbreuk maakt uit of iemand voor de politierechtbank, de correctionele rechtbank of het hof van assisen moet verschijnen.
Typisch voor ons rechtssysteem is dat het verschillende niveaus, verschillende lagen bevat. De rechtbanken die we daarnet hebben vermeld, vormen de eerste laag. Maar een partij die niet tevreden is over beslissing van de rechter kan vragen dat een hogere rechter de zaak opnieuw bekijkt. Er zijn echter uitzonderingen. Tegen een uitspraak van het hof van assisen is geen hoger beroep mogelijk. Ook niet in civiele zaken als de inzet van het geschil te klein is.
1 Nvdr: ondertussen “ondernemingsrechtbank”.
9
Na de eerste uitspraak in beroep is de zaak in principe afgelopen. In principe, want bovenaan de piramide staat het Hof van Cassatie, de hoogste rechtsinstantie van ons land. Maar cassatie aantekenen betekent niet dat er zoiets bestaat als een tweede beroepsmogelijkheid. Cassatie ziet erop toe dat de procedureregels nageleefd worden en dat de wet juist wordt geïnterpreteerd en toegepast.
Controlemechanismen
Het gerechtelijk recht voorziet dus een aantal regels die de partijen moet beschermen tegen willekeurige beslissingen of vergissingen van de rechters.
Ook de openbaarheid van de zitting is bedoeld als bescherming van de partijen. De Grondwet bepaalt dat zowel de zittingen als de uitspraak van de vonnissen openbaar zijn. Dat betekent dat de deuren van de gerechtszaal open blijven en dat om het even wie de zaal mag betreden, niet alleen diegenen die betrokken zijn bij de rechtszaak maar ook het publiek, zoals een journalist.
De rechtbank kan bevelen dat de zitting of een bepaald deel ervan met gesloten deuren plaatsvindt als er gevaar is voor de openbare orde of voor de goede zeden. In dat geval worden alleen de betrokken partijen en hun advocaten toegelaten tot de zittingszaal.
Hierdoor is de wijze waarop de rechterlijke functie wordt uitgeoefend, vatbaar voor controle door een ruimer publiek dan de partijen zelf, wat de rechters ertoe aanspoort zorgvuldig te waken over de correctheid van de behandeling van de geschillen.
Ten slotte zijn er in het gerechtelijk recht een aantal controlemechanismen ingebouwd om te beletten dat iedereen te pas en te onpas zou procederen tegen om het even wie. Ook dit is uiteindelijk een vorm van bescherming van de verweerder.
10
Intermezzo: de structuur van het Belgische gerecht – een vereenvoudigd schema
Bron: wikimedia.org
Administratieve rechtscolleges
Grondwettelijk Hof
Federaal grondgebied
Een tekst kan je op veel verschillende manieren lezen. Traditioneel wordt een onderscheid gemaakt tussen twee soorten leesstrategieën: top-downleesstrategieën en bottom- upleesstrategieën. Elk van deze heeft haar voor- en nadelen.
1. Top-downleesstrategieën (globale leesstrategie of gericht lezen)
Met top-down wordt bedoeld dat je eerst de “bovenbouw” of de grote structuren van de tekst onderzoekt, m.n. wie de auteur is, wat voor soort tekst het is (genre), wat de bedoeling van de tekst is of wat de hoofdstructuur van de tekst is (opschrift, titels, foto’s, …). Pas daarna ga je verder met het onderzoek van de kleinere tekstdelen, zoals paragrafen, alinea’s, zinnen en woorden.
Ook bij de kleinere tekstdelen, kan je opnieuw eerst letten op de structurerende elementen. Zo kan je bv. letten op signaalwoorden zoals ‘dus’, ‘omdat’ en ‘echter’, die het onderlinge verbanden tussen de paragrafen, alinea’s, zinnen of zinsdelen weergeven.
Door je eerst te oriënteren op deze grotere structuren van de tekst, kan je de meer lokale aspecten sneller begrijpen en gemakkelijker interpreteren. Deze leesstrategie maakt het je ook mogelijk om sneller en gerichter de informatie die je nodig hebt terug te vinden in een tekst.
A. Tekstgenre, -opbouw en - structuur
Er zijn verschillende soorten teksten. Vóór je een tekst leest, ga je best na met wat voor een soort tekst je te maken hebt (bv. een noot bij een vonnis of een arrest, een opiniebijdrage, een academische bijdrage, een studentencursus, een handboek, een losbladige bijdrage, …). De soorten teksten die in deze cursus doorgaans aan bod komen zijn o.a. wettelijke en reglementaire bepalingen, rechtspraak, rechtsleer, krantenartikels (feitelijk, interview, opinie, …), juridische analyse, brieven, … Weten welke soort tekst je aan het lezen bent, bevordert het begrip van de tekst.
Let ook op de auteur van een tekst: gaat het bv. om een universiteitsprofessor, een politicus, een journalist? Ook dit kan al een indicatie geven over wat voor soort tekst je mag verwachten.
Ook de structuur van de tekst kan je helpen om de doelstelling en de hoofdgedachte van de tekst te begrijpen. Deze komen vaak al duidelijk tot uiting in het opschrift, de samenvatting, de tussentitels, de foto’s, de grafieken, en het besluit (of slot) bij de tekst.
B. Tekstdoel
Een tekst kan tot doel hebben om bv. te informeren (de auteur geeft informatie, legt uit wat er is gebeurd, hoe iets werkt), te overtuigen (de auteur wil duidelijk maken dat zijn mening de meest overredende is), te activeren (de auteur wil aanzetten tot actie), te ontroeren (de
16
auteur roept emoties op zoals vreugde, angst, of kwaadheid, …), te amuseren (de auteur wil mensen vermaken), of om instructies te geven (de auteur zegt wat moet gebeuren en hoe).
De aanleiding voor het schrijven van een tekst is niet (steeds) gelijk te stellen met het doel van de tekst.
Voorbeeld: indien een bepaalde gebeurtenis (een verhaal in de media omtrent seksueel geweld) mij ertoe brengt een pamflet te schrijven dat mensen wenst te sensibiliseren aangaande gelijkheid tussen mannen en vrouwen, dan is het doel van mijn tekst (algemene) sensibilisering, maar de aanleiding een concreet feit dat de oorzaak is – in tegenstelling tot de reden – voor het schrijven van een tekst.
Eén van de kenmerken van bv. wettelijke en reglementaire bepalingen en rechtspraak is dat deze ‘authentiek’ zijn: ze worden geacht ‘waar’ te zijn en de juridische werkelijkheid (erga omnes of inter partes) in rechte vast te stellen of te veranderen.
C. Paragrafen, alinea’s en zinnen
Als je de hoofdgedachte, het onderwerp en de structuur van de tekst bepaald hebt, kan je snel op zoek gaan naar de voor jou relevante paragrafen, alinea’s, zinnen of zinsdelen.
Een tekst is opgebouwd in alinea’s. Soms worden verschillende alinea’s gegroepeerd in een paragraaf (deze wordt voorafgegaan door een §-teken). De kernzin geeft de hoofdgedachte van elke paragraaf of alinea weer. Meestal is dat de eerste zin, soms is dat de laatste zin; maar ook een andere plaats is mogelijk.
D. Woorden
Binnen een alinea en een zin heb je kernwoorden. Deze woorden moet je zeker kennen om de betekenis van de alinea of de zin te begrijpen. Ken je die niet, dan moet je de betekenis ervan opzoeken. De betekenis van andere woorden kan je vaak afleiden uit hun context.
Vervolgens dien je op zoek te gaan naar signaalwoorden. Deze geven het verband aan binnen zinnen, tussen zinnen, tussen alinea’s, tussen paragrafen en tussen grotere tekstgedeelten. Om niet te verdwalen in het woud van juridische argumentaties, kunnen bepaalde signaalwoorden je helpen om de argumentatie te begrijpen. Zo wijzen de signaalwoorden zoals ‘echter’, ‘immers’ en ‘omdat’ vaak op een bepaald argument of tegenargument.
17
2. Bottom-upleesstrategieën (lokale leesstrategie of grondig lezen)
Hiertegenover staan de bottom-upleesstrategieën. Deze houden doorgaans in dat je de tekst van het eerste woord tot het laatste woord, woord voor woord, zin voor zin, alinea voor alinea en paragraaf voor paragraaf grondig doorneemt.
Een dergelijke leesstrategie laat de nuances in de tekst tot hun recht komen. Zo kan de exacte draagwijdte van een tekst zo precies mogelijk worden bepaald en begrepen. Deze leesstrategie wordt soms dan ook “begrijpend lezen” genoemd.
3. Keuze van leesstrategie
Een tekst kun je dus op verschillende manieren lezen, afhankelijk van het doel dat je wil bereiken. Als je een tekst tot in detail wil uitpluizen, is een bottom-upstrategie een goede optie. Ben je eerder op zoek naar bepaalde informatie, dan is het doorgaans efficiënter om je eerst te oriënteren op de globale structuur van de tekst. Op basis hiervan kan je vervolgens veel gerichter op zoek naar de informatie die je nodig hebt. Dit kan je veel tijd besparen. In dat geval is een top-downstrategie meer aangewezen.
In de praktijk werkt een combinatie van beide leesstrategieën het beste: oriënteer je eerst op de globale structuur en ga dan gericht lezen op de plaatsen in de tekst die voor jou belangrijk zijn. Dit is des te meer het geval voor wie het moeilijk heeft met de taal (bv. omdat deze niet de moedertaal van de lezer is) of met het het onderwerp van de tekst (bv. omdat de lezer nog niet (goed) vertrouwd is met de materie).
(Vrij naar: A. J. VAN DIJK, H. KLIP EN T. MEPSCHEN, Schrijven voor juristen, Groningen, Noordhoff Uitgevers, 2009).
18
19
OEFENINGEN
1. Verschillende soorten teksten (globaal lezen)
Er zijn verschillende soorten teksten. Vóór je een tekst leest, ga je best na met wat voor een soort tekst je te maken hebt. Dit bevordert het begrip van de tekst.
1.1. Wie zijn de auteurs van de teksten?
Tekst 1: ………………………………………………………………….
Tekst 2: ………………………………………………………………….
1.2. Over welke soort teksten gaat het? Wat beoogt de auteur met de tekst te bereiken (of wat is de doelstelling van de tekst)? Wat zijn de voor- en nadelen van elk van beide tekstsoorten?
Tekst 1:
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Lees tekst 1 en beantwoord de volgende vragen:
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Lees tekst 2 en beantwoord de volgende vragen:
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
22
………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………..
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
TIP: vragen correct lezen Een vraag oplossen kan je pas nadat je de vraag goed begrepen hebt. Besteed hier de nodige aandacht aan. Op het examen zal je vergelijkbare vragen krijgen als deze die in de les aan bod komen.
Om de vraag goed te begrijpen, identificeer je eerst het vraagwoorden (welk, wat, hoe, waaruit, waarom, wanneer, ...) en breng je dit vervolgens in verband te brengen met het onderwerp of het werkwoord van de vraag.
23
3. Vertaaloefening
Vertaal de volgende zinnen uit tekst 1 en tekst 2 naar het Frans.
Tip: Je doet dit best in de volgende stappen: 1. Kernwoorden: (a) wat zijn de kernwoorden in deze zin(nen)? (b) wat
betekenen ze?
2. Signaalwoorden: (a) Wat zijn de signaalwoorden (les connecteurs) in deze zin(nen)? (b) wat betekenen ze?
3. Zijn er nog woorden die je niet kent? Kan je hun betekenis uit de context afleiden? Zo nee, zoek ze op in het woordenboek of op het internet.
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
25
BASISWOORDENSCHAT2
Tip: vul deze lijst verder aan met woorden uit tekst 1 en tekst 2 die voor jou (nog) moeilijk zijn.
Administratieve rechtbank (de)
Arrest (het) Arrêt
Balie (de) Barreau
Beklaagde (de) Accusé(e)
Beroep (het) Appel
Beslechten Régler, trancher, arbitrer
Burgerlijk Civil
Civiel Civil
E.V.R.M. (het) (Europees verdrag voor de rechten van de mens)
C.E.D.H. (Convention européenne des droits de l’homme)
Geding (het) Procédure, cause, instance
Gesloten deuren (met) Huis clos
Gerechtelijk arrondissement Arrondissement judiciaire
Grondwet (de) (G.W.) Constitution
2 Tussen haakjes en gecursiveerd vind je de afkortingen voor rechtbanken en hoven die vaak gebezigd worden in voetnoten in de juridische literatuur. Ook de afkortingen van enkele belangrijke stukken wetgeving worden zo toegevoegd. Voor meer informatie verwijzen we naar de lijst van juridische afkortingen die beschikbaar staat op Moodle (DROI1241). Het (bepaald) lidwoord (l’article (déterminé)) wordt ook toegevoegd aan zelfstandige naamwoorden (substantif). Op deze manier weet je welk lidwoord je kan gebruiken. In het Nederlands wordt de als bepaald lidwoord gebruikt voor mannelijke (masculin) en vrouwelijke (féminin) woorden; onzijdige (neutre) woorden worden voorafgegaan door het.
26
Hof van assisen (het) (hva) Cour d’assises
Huisbaas (de) (als eigenaar) Propriétaire
In beroep En appel
Inbreuk (de) Infraction, atteinte
Misdrijf (het)3 Infractions
Nietigheid (de) Nullité
Onafhankelijkheid (de) Indépendance
Oordelen Juger
Openbaarmaking (de) Divulgation, publication
Ministère public
Proces (het) Procès
Procureur (de) Procureur
Rechtbank (de) Tribunal
Rechtbank van eerste aanleg (de) (Rb.) Tribunal de première instance
3 Naar Belgisch recht bestaan er drie soorten misdrijven (types d’infractions): de overtreding (contravention), het wanbedrijf (délit) en de misdaad (crime).
27
Rechtscollege (het) Jurisdiction
Rechtssysteem (het) Système judiciaire
Rechtszaak (de) Procès, affaire
Schaden Endommager / nuire à
Straf (de) Peine, punition
Verdachte (de) Suspect
Zaak (de) Affaire
Zelfstandige (de) Indépendant
Zittende magistratuur (de) Magistrature assise
……………….. ………………..
……………….. …………………
………………... ………………..
Wat moet ik kennen en kunnen na les 1?
Je kent de woordenschat uit de geziene teksten. o Zie lijst achteraan de les, die je best aanvult met woorden waar je het
moeilijk mee hebt. o Vergeet ook niet de lijst ‘Juridische Basiswoordenschat’ op het einde van
de syllabus in te studeren! Je kan zelfstandig de vertaaloefeningen maken.
o Op het examen zal je ook een vertaaloefening krijgen, waarvoor je geen vertaalprogramma mag gebruiken!
Je kan de vragen in verband met de geziene teksten beantwoorden. o Op het examen zal je vergelijkbare teksten met vergelijkbare vragen
krijgen. o Begrijp je de vragen? Weet je waar je in de tekst het antwoord kan
vinden? Kan je je snel een idee vormen waarover de tekst gaat? Begrijp je de structuur van de tekst? Begrijp je de relevante stukken van de tekst?
Je kent de basisstrategieën voor het lezen van een tekst. o Afhankelijk van het antwoord dat je zoekt, kan je de juiste strategie
gebruiken.
Na de les zou je het volgende moeten begrijpen:
o Je begrijpt dat de rechter een hele ruime bevoegdheid heeft, die evenwel beperkt is door de concrete vraag (vordering) die aan hem wordt voorgelegd.
29
30
INLEIDING In les 2 worden drie teksten behandeld. De les vereist een grondige voorbereiding. Voorafgaandelijk aan de les dien je de twee teksten grondig te lezen en de oefeningen voor te bereiden. Voor tekst 3 volstaat een globale lezing, met andere woorden: je kan je beperken tot het gericht zoeken naar een antwoord op de vragen en een kritische reflectie over het onderwerp van de tekst.
In deze les besteden we bijzondere aandacht aan de aard en de structuur van juridische teksten.
Tip: Achteraan de bundel voor les 2, vind je een basiswoordenschat voor deze les. Vul deze verder aan met woorden die je zelf moeilijk vindt. Als je een woord niet begrijpt, kun je op zoek gaan naar de betekenis door
- deze af te leiden uit de context (door de tekst verder te lezen), - het aan iemand te vragen, of - het op te zoeken in een woordenboek of op het internet.
Achteraan in deze syllabus vind je een lijst met de vertaling van de meest voorkomende juridische termen.
De leesbundel voor les 2 bestaat uit de volgende drie teksten:
1. PJV, “Werkneemster verklapt in TikTok-video manieren om te besparen op restaurant en krijgt meteen haar ontslag”, Het Nieuwsblad 24 augustus 2020;
2. X., aangetekende brief van 19 maart 2020; 3. X., Proces-verbaal van vaststelling van 19 maart 2020.
31
TEKSTEN
Ontslag om dringende reden
De werkgever mag tijdens de uitvoering van de arbeidsovereenkomst op elk ogenblik onmiddellijk een einde maken aan de arbeidsrelatie om dringende reden zonder opzeggingstermijn of opzeggingsvergoeding.
Een dringende reden is, volgens artikel 35, 2e lid van de Arbeidsovereenkomstenwet, elke fout die het voorzetten van elke professionele samenwerking tussen werknemer en werkgever definitief en onmiddellijk onmogelijk maakt.
Voorbeelden van dringende redenen kunnen onder andere diefstal, roken op een gevaarlijke plaats, onthullen van fabricatie- en zakengeheimen, … zijn.
32
33
Wat doet een gerechtsdeurwaarder?
Eén van de taken van een gerechtsdeurwaarder is vaststellingen doen. Zo bepaalt artikel 519, §1, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek dat de gerechtsdeurwaarders alleen bevoegd zijn voor en ministerieplicht hebben voor: “het verrichten van vaststellingen, op verzoek van magistraten en op verzoek van particulieren, met betrekking tot zuiver materiële feiten, zonder enig advies uit te brengen omtrent de oorzaken en de gevolgen in feite of in rechte die daaruit zouden kunnen voortvloeien, evenals de vaststellingen die tot de wettelijke uitoefeningen van hun ambt behoren; deze vaststellingen zijn authentiek wat betreft de materiële feiten en gegevens die de gerechtsdeurwaarder zintuiglijk kan waarnemen”.
Je kan aan de gerechtsdeurwaarder dus vragen om een proces-verbaal van vaststelling op te maken. Hierbij beschrijft hij een bestaande en soms maar tijdelijke situatie. Hij mag dus alleen vaststellen wat hij zintuiglijk kan waarnemen. Hij komt niet tussen als deskundige en kan dus geen advies of oordeel geven. Hij moet streven naar complete objectiviteit en mag zich nooit lenen tot eender welke vorm van onderzoek.
De beschrijving die de gerechtsdeurwaarder maakt, kan gebruikt worden als bewijs in een bestaande of toekomstige procedure, als bewijs voor de verzekering of als bewijs voor later omdat dringende uit te voeren werken tot gevolg zouden kunnen hebben dat de bestaande situatie nadien niet meer waarneembaar zal zijn.
Als authentieke akte heeft een dergelijk proces-verbaal van vaststelling een bijzondere wettelijke bewijswaarde: wat erin staat wordt geacht waar te zijn behoudens indien de gerechtsdeurwaarder zijn wettelijke bevoegdheid te buiten zou zijn gegaan (bv. daar waar de vaststelling niet beperkt zijn tot wat hij zintuigelijk kon waarnemen) of in geval van betichting van valsheid (artikelen 1317 e.v. Burgerlijk Wetboek).
35
36
37
38
39
THEORIE: OPBOUW VAN JURIDISCHE TEKSTEN Je kan algemene kenmerken van een tekst, zoals genre (de soort tekst), het tekstdoel (wat wil de auteur met zijn tekst bereiken) en structuur (de onderverdeling) gebruiken om, mits enige voorzichtigheid, een verwachting op te bouwen over de inhoud van een tekst. Dit kan je helpen om de rest van de tekst beter te begrijpen, of om sneller de voor jou relevante informatie terug te vinden.
1. Genre van een tekst
Je kan je op verschillende manieren oriënteren in een tekst, zelfs nog voordat je begint met lezen. Ten eerste kan je afgaan op de soort tekst. Elk genre heeft immers zijn eigen specifieke kenmerken. Voordat je begint met lezen moet je je afvragen over welke genre (type of soort tekst) het gaat.
Juridische teksten zijn er in alle soorten en maten, zoals bv.
een pleitnota;
een (juridische) brief (bv. gerechtsdeurwaardersbrief, adviesbrief, officiële of vertrouwelijke brief tussen partijen en/of advocaten …);
een noot (commentaar bij vonnissen of arresten);
een arrest of een vonnis;
een bijdrage uit de rechtsleer; of
wetgeving. Elk genre heeft zijn specifieke kenmerken als het gaat om standaardformuleringen, opbouw en stijl. Kennis van een genre kan je dan ook helpen bij het lezen van teksten. Als je weet hoe een tekst is opgebouwd, weet je immers ook waar je de belangrijkste informatie kan vinden.
Een arrest of vonnis begint vaak met de identificatie van de personen die in het geding zijn en de vordering van de eiser. Zo kun je in één oogopslag zien wie in het geschil betrokken is en wat het voorwerp van het geschil is. In een vonnis of arrest wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen het gedeelte “in feite” en dat “in rechte”. In het eerste gedeelte worden de feiten die relevant zijn voor het geschil besproken, terwijl in het tweede gedeelte de juridische argumenten van de partijen en de beoordeling ervan door de rechtbank worden besproken. Een arrest of vonnis eindigt steeds met de beslissing van de rechtbank, dat het “beschikkend gedeelte” of “dispositief” wordt genoemd.
40
2. Tekstdoel
Het genre bepalen vormt niet de enige manier om je te oriënteren in een tekst; er zijn ook andere manieren die toelaten je te oriënteren in een tekst voordat je begint met lezen. Bedenk bijvoorbeeld eerst wat precies het doel is van de tekst: op basis van deze informatie kun je je een bepaalde verwachting vormen over de inhoud van de tekst. Bij een juridische adviesbrief weet je dat het hoofddoel van de tekst het adviseren is van de cliënt op basis van zijn of haar juridische positie. Vanuit die gedachte kun je ook de wetsartikelen en rechtspraak interpreteren die in een dergelijke juridische analyse worden genoemd. Op basis van die analyse wordt immers besloten of de cliënt sterk of zwak staat in het geschil.
Besluiten van een advocaat beogen dan weer een andere doelstelling. De advocaat tracht immers in zijn besluiten, net zoals in zijn pleidooi, de rechter de overtuigen van het standpunt van zijn cliënt. Besluiten van advocaten zijn doorgaans dan ook minder ‘neutraal’ dan wanneer hij een juridisch advies verleent aan zijn cliënt. Hiermee moet je uiteraard rekening houdend, wanneer je een tekst (kritisch) leest.
Op een meer algemene manier, hangt het specifieke tekstdoel vaak samen met de aard van de tekst: er is een wereld van verschil tussen een juridisch advies, besluiten van een advocaat en een vonnis. Elk van deze teksten krijgt vorm, rekening houdend met de doelstelling van de auteur ervan.
3. Tekststructuur en tekstindeling
Na deze globale oriëntatie op genre en tekstdoel, oriënteer je je verder op de tekstindeling en tekststructuur door de titel, door (tussen)kopjes, en door paragrafen en alinea’s te bekijken. Elke alinea of paragraaf geeft meestal één (globaal) idee weer. In de alinea of paragraaf kan je op zoek gaan naar de kernzin die de belangrijkste informatie weergeeft. Meestal is dit de eerste of laatste zin van de alinea, of van de paragraaf.
Pas als je duidelijk voor ogen hebt in welk genre de tekst is geschreven, welk doel de tekst heeft, hoe de structuur in elkaar zit en welke (sub)onderwerpen worden behandeld, kun je beginnen met lezen. Nu je immers weet waar de tekst ongeveer over gaat, is de overige informatie veel gemakkelijker te begrijpen.
A. Tekstindeling
De indeling van een tekst helpt je bij het bepalen van het onderwerp en de hoofdgedachte.
Een juridische tekst heeft vaak een vaste indeling: inleiding, middenstuk en slot. Elk deel heeft een specifieke functie, die hieronder kort beschreven wordt.
41
Het gaat in wat volgt om typefuncties: niet elke tekst heeft een inleiding, en niet elke inleiding vervult een van de functies. Maar de typologie kan je wel helpen om beter zicht te krijgen op een groot aantal teksten, die vaak de onderstaande tekstindeling en typologie trouw zijn.
1. Inleiding
De inleiding is de eerste alinea of paragraaf van je tekst. Deze inleiding heeft verschillende functies, met name
de belangstelling wekken van de lezer, bijvoorbeeld door in te gaan op een actuele gebeurtenis, door een anekdote te vertellen of door het belang van de zaak voor de lezer te benadrukken,
het onderwerp, een vraagstelling (in een beschouwing) of de mening die een schrijver over het onderwerp heeft (= standpunt in een betoog) introduceren,
en de opbouw (welke deelonderwerpen er behandeld worden) aankondigen.
2. Middenstuk
Na de inleiding komt het middenstuk. Het middenstuk heeft verschillende functies, met name
de hoofdgedachte uitwerken,
per alinea of per paragraaf een deelonderwerp uitwerken; de eerste zinnen van een alinea introduceren vaak een deelonderwerp en signaalwoorden geven vaak het verband tussen de alinea’s aan, en
een argumentatie uitwerken waarmee de onderzoeksvraag beantwoord kan worden.
3. Slot
Het slot vormt de afronding van je tekst en kan de volgende functies hebben:
samenvatting van de argumenten;
B. Tekststructuur
Veel teksten zijn opgebouwd volgens een vaste structuur, die kan samenhangen met de doelstelling die de tekst beoogt.
Het is belangrijk dat je die herkent omdat je daardoor de tekst beter begrijpt. Deze structuren geven antwoord op een aantal vragen, en stroomlijnen het begrip van de tekst, omdat je weet wat je kan verwachten van zodra je een tekststructuur herkent.
Hieronder geven we schematisch een paar veel voorkomende structuren weer:
1. Argumentatiestructuur
Inleiding | standpunt
Middenstuk | argument(en) (voor en tegen met weerlegging) voor je standpunt
Slot | herhaling van het standpunt
2. Probleem – oplossingsstructuur
Slot | de beste oplossing
Slot | beste verklaring, samenvatting
Middenstuk | situatie vroeger, situatie nu (chronologie)
Slot | toekomstverwachting
(Slot | samenvatting of conclusie)
(Vrij naar: A.J. VAN DIJK, H. KLIP EN TH. MEPSCHEN, Schrijven voor juristen, Groningen, Noordhoff Uitgevers, 2009).
44
45
OEFENINGEN
1. Globale leesstrategie
Er zijn verschillende soorten teksten. Vóór je een tekst leest, ga je best na met wat voor een soort tekst je te maken hebt. Dit bevordert het begrip van de tekst.
1.1. Wie zijn de auteurs van de teksten? Tekst 1: ………………………………………………………………….
Tekst 2: ………………………………………………………………….
Tekst 3: ………………………………………………………………….
Teksten verschillen sterk van elkaar, onder andere volgens het doelpubliek dat wordt aangesproken: een tekst geschreven voor een publiek van louter juristen zal bijvoorbeeld grondig verschillen van een tekst geschreven voor een ruimer publiek.
………………………………………………………………………………………………………………………………………..……
………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
46
1.3. Over welke soort teksten gaat het (genre)? Wat beoogt de auteur met de tekst te bereiken (of wat is de doelstelling van de tekst)?
Tekst 1: ……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
1.4. Duid in tekst 1 de kernzin of het kernwoord aan voor elke alinea.
47
2. Lokale leesstrategie
2.1. Ga in tekst 1 gericht op zoek naar de volgende informatie:
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
2.2. Ga in tekst 2 gericht op zoek naar de volgende informatie:
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
2.3. Ga in tekst 3 gericht op zoek naar de volgende informatie:
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
3. Kritisch lezen
Tip: Als jurist dien je een tekst steeds kritisch te benaderen. Denk dus steeds grondig na: zijn de feiten zoals door de auteur weergegeven waarheidsgetrouw? Ben je het eens met zijn mening of zijn oordeel? Op welke punten wel en op welke punten niet? En waarom? Hoe zou je het aanpakken om jouw toehoorder of lezer hiervan te overtuigen?
Ben je het met de auteur niet eens: onthoud dan dat een goed jurist zich hierin onderscheidt door zelf een andere en betere oplossing voor te stellen, en zo nodig om voorstellen van compromis uit te werken tussen de verschillende meningen.
De juistheid van feiten controleer je bv. door een degelijke feitenvinding (bv. opzoeken en controleren van bewijsstukken, spreken met getuigen, …) en door met experten van gedachten te wisselen. Een mening kan je bv. vormen aan de hand van je voorkennis, door relevante achtergrondinformatie te verzamelen en door met andere personen in dialoog te treden.
3.1. In beide verhalen is de werkgever overgegaan tot een ontslag om dringende reden.
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………&hell