Landschappen met toekomstwaarde

101
Landschappen met toekomstwaarde Cultuurhistorische karakteristiek van de nationale landschappen

Transcript of Landschappen met toekomstwaarde

Landschappen met toekomstwaarde Cultuurhistorische karakteristiek van de nationale landschappen

Landschappen met toekomstwaardeCultuurhistorische karakteristiek van de nationale landschappen

VoorwoordMet de vaststelling van de Nota Ruimte door de

Tweede Kamer heeft Nederland er twintig nationale

landschappen bij. Stuk voor stuk landschappen,

waarvan we allemaal al lang weten dat ze bijzonder

zijn, maar die nu ook als zodanig erkend zijn.

Die erkenning is meer dan alleen een eervolle

vermelding. Het is ook een opdracht aan alle

betrokkenen. Het beleid voor de nationale land-

schappen is er op gericht de landschappelijke

kwaliteiten te behouden, duurzaam te beheren en

waar mogelijk te versterken, zonder de ontwikke-

lingskansen uit het oog te verliezen. Het gaat

immers ook om het bereiken van een vitaal en

leefbaar platteland.

De provincies staan nu voor de taak om het beleid

voor deze gebieden verder uit te werken. Het Rijk

stelt hiervoor middelen beschikbaar in het kader

van het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG).

Binnen het ILG worden afzonderlijke middelen op-

genomen, die bedoeld zijn om een cultuurimpuls te

geven aan de nationale landschappen. Daarnaast

stelt het Rijk kennis beschikbaar voor het gebieds-

gericht beleid. Deze brochure maakt daar deel

van uit.

De cultuurhistorische betekenis heeft zwaar

meegewogen bij de selectie van de nationale land-

schappen. De streekeigen geschiedenis heeft in ieder

gebied tot een ander landschap geleid en daarmee

bijgedragen aan de grote verscheidenheid van ons

land. Deze brochure schetst een beeld van de

belangrijkste cultuurhistorische ontwikkelingen

en benoemt de ‘dragers’ van het landschap. De

provincies zijn nu aan zet om deze informatie te

benutten als een kans voor de ruimtelijke ont-

wikkeling.

De Raad voor het Landelijk Gebied merkte in

zijn brief over de Nota Ruimte onlangs op:

“Het is van groot belang dat het landschap als erf-

goed nu ook op de waarde wordt geschat die het econo-

misch heeft, voor Nederland als toeristisch land en als

vestigingsplaats voor internationale ondernemingen,

maar ook voor het kennen en beleven van de eigen

identiteit en geschiedenis door 16 miljoen Nederlanders.

Het landschap verdient een wervend beleid, dat niet

alleen regels stelt aan hoe om te gaan met het landschap,

maar vooral inspireert en kansen biedt om nieuwe

ontwikkelingen op een harmonische wijze in verband

te brengen met het verleden.”

Met deze brochure wordt een bijdrage geleverd

aan de totstandkoming van landschappen waarin

het goed wonen, werken en recreëren is en waarin

de historische en ruimtelijke verscheidenheid tot in

lengte van jaren gewaarborgd is. Deze brochure heet

‘Landschappen met toekomstwaarde’, het is aan ons

allen om dat waar te maken!

Frank Strolenberg

Projectleider Belvedere

Belvedere is een initiatief van de ministeries

van VROM, LNV, V&W en OCW.

3

InhoudI Inleiding 5

II Cultuurhistorische karakteristiek van de nationale landschappen 91 Groene Hart 102 Middag-Humsterland 183 Noordelijke Wouden 214 Zuidwest-Friesland 245 Drentse Aa 286 IJsseldelta 327 Noordoost-Twente 358 Graafschap 389 Achterhoek 4110 Gelderse Poort 4411 Veluwe 4812 Rivierengebied 5213 Arkemheen-Eemland 5614 Noord-Hollands Midden 6015 Hoeksche Waard 6516 Zuidwest-Zeeland 6917 Groene Woud 7518 Heuvelland 7919 Nieuwe Hollandse Waterlinie 8320 Stelling van Amsterdam 86

III Behoud door ontwikkeling; Inspiratie voor ruimtelijke opgaven 89

4

In de Nota Ruimte zijn twintig gebieden in

Nederland aangewezen als nationaal landschap. De

Nota Ruimte geeft van deze gebieden slechts een

globale begrenzing en een korte karakterisering van

de kernkwaliteiten, en vraagt de provincies deze

nader uit te werken. Deze brochure wil daaraan een

bijdrage leveren. Van alle nationale landschappen is

een cultuurhistorische karakteristiek opgenomen,

plus een beschrijving van de belangrijkste fysieke

dragers van het landschap. Daarmee wordt een beeld

geschetst van de ruimtelijke diversiteit en historische

gelaagdheid van de nationale landschappen en wordt

een onderbouwing gegeven van de (inter)nationale

betekenis van deze gebieden. De informatie kan

worden gebruikt als hulpmiddel bij het concreet

begrenzen van de nationale landschappen in de

streekplannen, bij het uitwerken van de kern-

kwaliteiten en bij het ontwikkelen van integrale

uitvoeringsprogramma’s.

Nationale landschappen zijn gebieden ‘met

internationaal zeldzame of unieke en nationaal

kenmerkende landschapskwaliteiten, en in samen-

hang daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve

kwaliteiten’. De cultuurhistorische kwaliteit en

betekenis van het landschap is een onlosmakelijk

onderdeel van de landschappelijke kwaliteit als

geheel. Niet voor niets vallen negentien van de

twintig nationale landschappen geheel of ten dele

samen met Belvederegebieden; alleen voor de

Hoeksche Waard geldt dat niet. Laatstgenoemd

gebied is in deze brochure opgenomen, hoewel de

Tweede Kamer bij het ter perse gaan nog geen

uitspraak heeft gedaan over de definitieve status van

de Hoeksche Waard.

Het beleid voor de nationale landschappen, die

deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, is

gericht op het behouden, duurzaam beheren en waar

mogelijk versterken van de landschappelijke kwali-

teit en de daarmee verbonden waarden. ‘Behoud

door ontwikkeling’ is het uitgangspunt van het beleid

voor de nationale landschappen. De gebieden gaan

dus allesbehalve ‘op slot’; het beleid biedt ruimte

voor ontwikkeling, waaronder de opvang van de

eigen bevolkingsgroei. Behoud van het niet-stedelijke

karakter en een ontwikkeling die zich richt op de

versterking van de specifieke kwaliteiten van het

gebied staan echter voorop.

‘Behoud door ontwikkeling’ is sinds 1999 ook het

uitgangspunt van het beleid dat is vastgelegd in de

Nota Belvedere. Met dit beleid stimuleert het rijk het

realiseren van ruimtelijke kwaliteit en identiteit door

het beter benutten van de cultuurhistorie bij de plan-

vorming, het ontwerp en de uitvoering van ruimte-

lijke plannen. Daarbij gaat het er om de ontstaans-

geschiedenis van dorpen, steden en landschappen

‘leesbaar’ te houden en gelijktijdig de kansen te

benutten om een nieuwe tijdslaag aan het landschap

5

Inleiding foto’s: Wim

van der E

nde en

Dré van

Marrew

ijk

Ook door de provincies zijn in de afgelopen jaren

vele initiatieven ontplooid om het ontwikkelings-

gericht benutten van de cultuurhistorie in het

ruimtelijke beleid vorm te geven. In vrijwel alle

provincies zijn uitgebreide inventarisaties uit-

gevoerd, is provinciaal cultuurhistorisch beleid

ontwikkeld, heeft de vertaling plaatsgevonden van

het cultuurhistorisch beleid in het streekplan en zijn

handvatten ontwikkeld om de uitvoering van het

beleid te faciliteren. Ook zijn vele concrete plannen

ontwikkeld of reeds in uitvoering gebracht om de

kwaliteit van de ruimte verder te verbeteren door het

expliciet benutten van cultuurhistorische waarden.

Daarnaast heeft ook een institutionele versterking

plaatsgevonden door de instelling van erfgoed-

huizen. De nieuwe opgave om het beleid voor de

nationale landschappen nader uit te werken kan

derhalve een vliegende start maken, doordat gebruik

kan worden gemaakt van een solide organisatorische

en kennisinfrastructuur en van ervaring in concrete

projectsituaties.

Deze brochure loopt niet vooruit op de invulling

van de uitvoeringsprogramma’s die voor de nationale

landschappen worden opgesteld. De verantwoorde-

lijkheid daarvoor ligt bij de provincies en zal in

samenwerking met onder andere gemeenten, water-

schappen en private, uitvoerende partijen gestalte

krijgen. Iedere provincie kent daarbij zijn eigen

karakteristieke ruimtelijke problemen en kansen, en

het past geheel in de lijn van het Belvederebeleid dat

daarvoor regiospecifieke oplossingen gevonden

worden.

Dat neemt niet weg dat er ruimtelijke vraag-

stukken zijn die op meerdere plaatsen spelen;

vraagstukken die betrekking hebben op de econo-

mische revitalisering van het landelijke gebied, de

uitbreiding van kleine kernen, het vasthouden en

toe te voegen. Cultuurhistorische waarden spelen

immers een belangrijke rol bij de identiteitsbepaling

en de belevingswaarde van plaatsen en landschappen,

en vormen tevens een basis voor sociaal-economische

ontwikkeling. Cultuurhistorie is in de Belvedere-

benadering daarom geen ‘sta-in-de-weg’, maar een

conditie en kans voor een kwalitatieve en gebieds-

specifieke ontwikkeling.

Om het Belvederebeleid tot een succes te maken,

staan een aantal middelen ter beschikking: het

initiëren van voorbeeldprojecten zoals het nationaal

project Nieuwe Hollandse Waterlinie en het Limes-

project; het faciliteren van de planvorming door het

beschikbaar stellen van cultuurhistorische informatie

en toepassingskennis via de Kennisinfrastructuur

Cultuurhistorie (KICH) en de Belvedere-website;

en de subsidieregeling Belvedere. Daarnaast stelt het

rijk Belvederemiddelen beschikbaar via de investe-

ringsbudgetten ISV en ILG. Voor de opstelling en

uitvoering van de uitvoeringsprogramma’s voor de

nationale landschappen wordt vanaf 2005 jaarlijks

2,25 miljoen euro uit de Belvederemiddelen beschik-

baar gesteld voor ILG, teneinde de provincies in staat

te stellen het Belvederebeleid te realiseren.

6

bergen van overtollig oppervlaktewater, het aan-

leggen van ecologische verbindingen, het beheer

van landschapselementen of het versterken van de

recreatieve potenties. Over dergelijke ruimtelijke

opgaven en de bijdrage die daaraan vanuit cultuur-

historisch perspectief kan worden geboden, zijn in

de afgelopen jaren verspreid door het land studies

verricht en plannen gemaakt met een financiële

bijdrage van de subsidieregeling Belvedere. De werk-

wijze en resultaten van deze projecten zijn vaak in

meerdere situaties toepasbaar, of kunnen als bron

van inspiratie dienen bij ruimtelijke opgaven elders

in het land. Om de resultaten van deze ‘voorbeeldige’

projecten voor een ieder beschikbaar te stellen, is de

Belvedere-website ingericht, toegankelijk via

www.belvedere.nu. Aan het eind van deze brochure

treft u hierover meer informatie aan.

Leeswijzer

De opbouw van de gebiedsbeschrijving van de

nationale landschappen is steeds als volgt:

_ de Introductie is, inclusief de opsomming onder

het kopje kernkwaliteiten, overgenomen uit de

Nota Ruimte (p.k.b. deel 3 (kabinetsstandpunt),

hoofdstuk 3) en in enkele gevallen enigszins

aangepast of aangevuld. Voor de Hoeksche Waard

is een nieuwe beschrijving gemaakt

– de cultuurhistorische karakteristiek is een

bewerking, actualisering en/of aanvulling van de

gebiedsbeschrijving uit de Nota Belvedere (bijlage

Gebieden),

– datzelfde geldt voor de Fysieke dragers waarin de

meest karakteristieke cultuurhistorische gebieds-

kenmerken samengevat worden.

In enkele gevallen – waarin het nationaal landschap

niet of in mindere mate samenvalt met Belvedere-

gebieden – is de tekst geheel nieuw. De teksten zijn

afgestemd met de beleidsmedewerkers cultuur-

historie van de provincies.

De informatie in deze brochure biedt een handvat bij

de uitwerking van het provinciaal ruimtelijk beleid.

Om de brochure in omvang beperkt te kunnen

houden, is afgezien van een lijst van verklarende

termen. In plaats daarvan wordt verwezen naar het

Glossarium Nederlandse landschap op:

www.geocities.com/capitolhill/senate/7232/nl/

home.htm

De precieze definitie van de gehanteerde indeling

in archeologische perioden is te vinden op

www.archeologienet.nl/tijds_periode/index.htm

Gebruikte Literatuur

– Brief van de Raad voor het Landelijk Gebied (nr. RLG 04706) aan de Vaste Commissie voorVROM met vijf boodschappen over de kamer-behandeling Nota Ruimte, 23 november 2004.

– Ministeries van VROM, LNV, VenW en EZ, 2004:Nota Ruimte. Ruimte voor Ontwikkeling. p.k.b. deel 3 (kabinetsstandpunt).

– Ministeries van OCW, VROM, LNV en VenW, 1999.Belvedere, beleidsnota over de relatie cultuurhistorieen ruimtelijke inrichting. Inclusief bijlage Gebieden.

7

8

1 Groene Hart

2 Middag-Humsterland

3 Noordelijke Wouden

4 Zuidwest-Friesland

5 Drentse Aa

6 IJsseldelta

7 Noordoost-Twente

8 Graafschap

9 Achterhoek

10 Gelderse Poort

11 Veluwe

12 Rivierengebied

13 Arkemheen-Eemland

14 Noord-Hollands Midden

15 Hoeksche Waard

16 Zuidwest-Zeeland

17 Groene Woud

18 Heuvelland

19 Nieuwe Hollandse Waterlinie

20 Stelling van Amsterdam

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

13

14

15

16

17

18

19

20

Cultuurhistorische karakteristiek

van de nationale landschappen

9

10

Groene Hart

1

Veenweidelandschap bij Bodegraven.

Kernkwaliteiten

Hollands-Utrechts veenweidegebied

π grote mate van openheid

π strokenverkaveling met hoog

percentage water : land

π veenweidekarakter

Plassengebied

π besloten oeverwal met vele

buitenplaatsen

π open veenplassen

π veenweidekarakter

De Waarden

π verkavelingspatroon

π groen karakter door beplante dijken

en kades

π grote mate van openheid

foto: Pan

dion; P

eter van B

olhuis

Cultuurhistorische karakteristiek

Hollands-Utrechts veenweidegebiedHet Groene Hart behoort grotendeels tot het

landschap van de veenontginingen, in mindere mate

tot de droogmakerijen. Dit veengebied wordt

doorsneden door de Utrechtse Vecht, de Oude Rijn,

de Hollandse IJssel, de Lek en de Waal. Het

overgrote deel van het gebied is ná ca. 1000 AD in

cultuur gebracht, in een ‘golf’ van georganiseerde,

systematische ontginningen. Initiatiefnemers van

deze omvangrijke ontginningen waren de graaf van

Holland en de bisschop van Utrecht.

De ontginningen werden uitgezet vanaf een

natuurlijke (rivier, veenstroompje) of kunstmatige

ontginningsbasis (weg, wetering). Min of meer haaks

daarop werden sloten gegraven om het veen te

ontwateren en de kavels te begrenzen. De

boerderijen werden gesitueerd op de kop van de

kavels bij de ontginningsbasis. Op deze wijze

ontstonden lange boerderijlinten met daarbinnen

soms komvorming bij de kerk. In verdichte vorm

zijn deze polderlinten nog altijd sterk bepalend voor

het nederzettingspatroon van het Groene Hart.

Bij de ontginningen werd veel gebruik gemaakt

van een standaardcontract tussen landsheer en

ontginner, de zogeheten ‘cope’, die uitging van vaste

maten (95/115m x 1250m of de dubbele lengte).

Omdat de ontginningen tegen het afstromend water

uit naburige gebieden aan de zij- en achterkanten

van kaden werden voorzien, ontstonden in de cope-

gebieden (nu nog te traceren aan plaatsnamen als

Oukoop, Nieuwkoop, Teckop) regelmatige

ontginningsblokken. Waar met minder vaste maten

werd ontgonnen kwamen onregelmatiger blokken

tot stand. Als de ontginning werd uitgezet vanuit een

kronkelend riviertje konden gerende verkavelings-

patronen het gevolg zijn.

Nog in de Middeleeuwen kwamen uit de

ontginningsblokken als waterstaatkundige eenheden

de polders tot stand en daarmee was de hoofdlijn van

de huidige landschappelijke structuur een feit.

Het landschap van het Groene Hart heeft een

bijzonder kenmerkende opbouw: de basismodule is

het langgerekte weideperceel, soms direct teruggaand

op de middeleeuwse ontginning (of bestaand uit

samengevoegde oorspronkelijke percelen), begrensd

door sloten. De afwateringseenheid is de daarop

volgende laag: de polder omgeven door dijken en

kaden. In en aan de rand van de polders liggen de

van oorsprong agrarische nederzettingen. Op knoop-

punten van land- en waterwegen zijn stadjes en

steden ontstaan. In contrast met het open polderland

hebben de dorpen een vrij besloten karakter door erf-

en wegbeplantingen. Het silhouet van de bebouwing

- met als markant punt de dorpskerk - en de beplan-

ting begrenst vaak de open ruimtes van de polders.

De boezemwateren liggen vaak hoger dan het

omringende land dat door inklinking sterk is gedaald.

Buitengewoon kenmerkend is daarmee het (zicht-

baar) gedifferentieerde waterpeil in het gebied,

variërend van het laagste polderpeil tot het peil waar-

op het overtollig water in het gebied geloosd wordt

op de rivier.

Binnen dit gemeenschappelijke stramien zijn

verbijzonderingen te onderscheiden: enerzijds

deelgebieden met een gedeeltelijk afwijkende

karakteristiek, anderzijds deelgebieden waarin de

genoemde kenmerken in bijzonder hoge mate

voorkomen. Afwijkend is bijvoorbeeld het gebied

rond de Kagerplassen dat pas vanaf de 13de eeuw

werd ontgonnen. Dit lage en moerassige gebied werd

doorsneden door kronkelende veenstromen als

(Oude) Ade, Warmonderleede en Zijl. Het patroon

11

Introductie

Het nationaal landschap Groene Hart bestaat uit drie met elkaar samenhangende delen: hetHollands-Utrechts veenweidegebied, het gebied van de Waarden en het Plassengebied, met elk huneigen, gedeeltelijk gemeenschappelijke, gedeeltelijkgebiedsspecifieke kwaliteiten.

Het Groene Hart wordt doorsneden door grotereen kleinere rivieren die de deelgebieden in afzonder-lijke eenheden verdelen. Deze worden gevormddoor een configuratie van polders waarbinnen hetlanggerekte smalle weideperceel veelal de land-schappelijke ‘basismodule’ is. De open ruimtes vande polders worden omzoomd door vaak metopgaande beplanting begroeide dijken en kaden ende bijbehorende lintdorpen en waterlopen. Hetlandschap is op veel plaatsen open en groots. Wateris in het Groene Hart dominant aanwezig in detalloze sloten, vaarten, weteringen, kanalen, merenen plassen.

In het noordelijk en oostelijk deel van het gebiedliggen belangrijke cultuurhistorische waardenbehorend bij respectievelijk de Stelling vanAmsterdam (opgenomen op de UNESCO-lijst vanwerelderfgoed) en de Nieuwe Hollandse Waterlinie.Beide zijn als nationaal landschap 19 en 20afzonderlijk in deze brochure beschreven.

Een deelgebied waar de karakteristieken van de

Hollands-Utrechtse veenontginningen zeer compleet

voorkomen is Zoeterwoude-Weipoort, met goed

bewaarde boerderijlinten, een uitwaaierende veen-

verkaveling en enkele droogmakerijen. Bijzondere

elementen in dit geheel zijn twee kerkepaden en de

‘landscheiding’, de grens tussen twee hoogheem-

raadschappen.

Het gebied van Nieuwkoop-Harmelen is een

veenontginningslandschap van Europese betekenis.

Het is een schoolvoorbeeld van de 12de en 13de

eeuwse cope-ontginningen en tegelijk ook het

grootste aaneengesloten voorbeeld daarvan in

Nederland. Daar komt bij dat de omgeving van

Nieuwkoop een compleet overzicht biedt van de

landschappelijke successie van de veenontginningen:

in de Middeleeuwen ontgonnen en verkaveld land,

half en geheel verveend gebied (Nieuwkoopse

Plassen) en het uiteindelijke stadium van de droog-

makerijen.

Bebouwing komt in het gebied bijna uitsluitend

voor in de vorm van lintbebouwing waarvan de

structuur duidelijk wordt bepaald door de agrarische

verkaveling. Buiten de dorpen, de boerderijerven en

een aantal beplante kades en wegen is het landschap

zeer open. In de Meijepolder zijn de eeuwenoude

kaden beplant met hakhout (essen, knotwilgen).

Kasteel de Haar vormt met het bijbehorende dorp

Haarzuilens een bijzondere landgoedenclave in deze

omgeving.

De archeologische waarden binnen het veen-

gebied liggen vooral in de (laat-)middeleeuwse

ontginningsassen waaraan ophogingen/terpen

liggen, die een waardevol bodemarchief vormen.

Diep onder het veenpakket bevindt zich het pleisto-

cene dekzand waarop zich bewoningssporen uit de

Mesolithische en Neolithische perioden kunnen

12

Tiendweg in de polder Heeswijk.

foto

: Wim

van

der

En

de

Polsbroek; wetering met aan

weerszijden bebouwing.

foto

: Wim

van

der

En

de

van de verkavelingen is mede daardoor nogal

onregelmatig. De Kagerplassen bestaan uit natuur-

lijke meren - een zeldzaam gegeven in het Groen

Hart - die dateren van vóór de ontginning en uit

meren die door oeverafslag en erosie van oude veen-

stromen zijn ontstaan. Opvallend is de zuidwest-

noordoost oriëntatie van de plassen, die voortvloeit

uit de overheersende windrichting. In het gebied

komt de hoogste concentratie voor van poldermolens

in relatie met kleinschalige polders van West-

Nederland.

bevinden. Dankzij de afdekkende veenpakketten zijn

deze resten over het algemeen goed geconserveerd,

maar tegelijkertijd moeilijk detecteerbaar.

Langs de Oude Rijn liggen oeverwallen die tot de

eerste permanent bewoonde gebieden van Zuid-

Holland behoren. De bewoning gaat tenminste terug

tot in de IJzertijd. In de Romeinse Tijd volgde de

grens van het Romeinse Rijk (Limes) de Oude Rijn.

Romeinse versterkingen lagen bij Vleuten, Woerden,

Zwammerdam, mogelijk bij Bodegraven, Alphen en

Leiden. Vaak gingen deze castella vergezeld van

burgerlijke nederzettingen, waar handel plaatsvond

tussen de lokale bevolking en de soldaten in de

garnizoenen. Recente vondsten van Romeinse

schepen en de Romeinse grensweg in onder meer

Leidsche Rijn en Woerden getuigen van de transport-

functie over en langs de (Oude) Rijn.

Diezelfde Oude Rijn, met name tussen Alphen

en Leiden, heeft in de laatste twee eeuwen een

belangrijke transportfunctie gekregen voor

verschillende vormen van industriële bedrijvigheid

langs de oevers van de rivier.

PlassengebiedHet gebied aan weerszijden van de Vecht wordt

gekenmerkt door een divers landschapspatroon: de

Vecht met oeverwallen, het direct daaraan grenzende

veenweidegebied en daarachter plaatselijk droog-

makerijen. In het oosten begrenst de stuwwalzoom

van de Utrechtse Heuvelrug dit deel van het

nationaal landschap.

Vanaf de 9de eeuw werden de uitgestrekte venen

aan weerszijden van de Vecht ontgonnen. In eerste

instantie werd het gebied benut voor akkerbouw;

later, toen de grond daarvoor te sterk was

ingeklonken, kwam veeteelt op.

Vanaf de 16de eeuw begon men, na winning aan

de oppervlakte, veen weg te graven van onder de

waterspiegel. De winning was bedoeld voor de

brandstofvoorziening (turf) voor de sterk groeiende

stedelijke bevolking. Door het vergraven ontstonden

grote plassen als de Vinkeveense en Loosdrechtse

Plassen. Karakteristieke landschapselementen zijn

hier de legakkers, petgaten, ontginningsassen met

een gespaard randje bovenland en waaiervormige

verkavelingspatronen. Na de vervening zijn ook weer

plassen drooggemalen. De resulterende droog-

makerijen, zoals de Polder Béthune, zijn te

herkennen aan de lage ligging en de rationele

indeling met rechte wegen en een gelijkmatig

verkavelingspatroon.

13

Opgraving Romeins schip in

Woerden.

foto: Wim

van der E

nde

Molen de Blauwe Wip aan de

Oostvaart, een boezem die op de

Oude Rijn loost.

foto: Wim

van der E

nde

De zone langs de Vecht en rond ’s-Graveland

herbergt een concentratie aan landgoederen en

buitenplaatsen van Europese cultuurhistorische en

landschappelijke betekenis, met waardevolle oude

tuinen, parkbossen en soms ook overtuinen. In die

gevallen beschikten de landgoederen over servituten

(erfdienstbaarheden, een last waarmee een stuk

grond (erf) is belast ten gebruike en ten nutte van

een erf dat aan iemand anders toebehoort) die het

vrije zicht op de overzijde van de rivier beschermden.

Reeds in de Middeleeuwen werden langs de

Vecht kastelen en ridderhofsteden gebouwd. In de

17de en 18de eeuw werden deze omgevormd tot

buitenplaatsen toen rijke Amsterdamse kooplieden

van Weesp tot Utrecht buitenplaatsen aanlegden met

prachtige tuinen en parken. Ook rond ’s-Graveland

ontstond in de 17de eeuw een complex van buiten-

plaatsen. Hier vonden eerst ontzandingen plaats ten

behoeve van de stadsuitleg van Amsterdam. Aan het

oostelijk eind van de percelen is daardoor een

hoogteverschil ontstaan, oplopend tot zo’n drie à vier

meter. Tegen het einde van de 18de eeuw zijn veel

buitens in verval geraakt en omgezet in weiland.

Langs de Vecht ligt een reeks gave dorpen zoals

Oud-Zuilen, Loenen en Nigtevecht. Ter hoogte van

Abcoude - Nigtevecht sluit de Nieuwe Hollandse

Waterlinie (gebied 19) aan op de Stelling van

Amsterdam (gebied 20).

Archeologisch is het gebied interessant omdat op

de oeverwallen en stroomruggen, bewoningsresten

uit de IJzertijd en later liggen. De vestigingskeuze

werd bepaald door de relatief hoge ligging van deze

rivierafzettingen en door de bevaarbare rivier zelf.

De aanwezigheid van vroeg-middeleeuws materiaal

duidt op de aanvang van de ontginning van het

aanliggende veengebied, geïnitieerd vanuit de stad

Utrecht.

De WaardenLopikerwaard en Krimpenerwaard

De Krimpener- en Lopikerwaard vormen wat

landschapsbeeld en schaal betreft een duidelijk

begrensde landschappelijke eenheid. Beide waarden,

die voornamelijk uit veen bestaan, worden begrensd

door de Hollandse IJssel en de Lek. De Krimpener-

waard ligt ten westen, de Lopikerwaard ten oosten

van de Vlist. Beide waarden vormen met elkaar het

grootst aaneengesloten veenweidegebied van

Nederland.

14

Breukelen, Huize Rupelmonde

aan de Vecht.

foto

: Wim

van

der

En

de

De karakteristieke lange en smalle kavels van

beide waarden zijn typerend voor de middeleeuwse

veenontginningen, waaronder de cope-ontginningen

(zie hierboven), met het bijbehorende nederzettings-

patroon. De wat hoger gelegen, stevigere grond langs

de Hollandsche IJssel diende in eerste instantie als

uitgangspunt voor de lange kavels en het sloten-

stelsel, dat loodrecht op de rivier lag en het veen-

moeras ontwaterde. Ook de oevers van de andere

rivieren en de later gegraven weteringen dienden als

basis voor ontginningen.

In de Krimpenerwaard is sprake van meerdere

bewoningslinten en een verkavelingspatroon in

meerdere richtingen (met Vlist als beschermd

dorpsgezicht). Een afwijkende morfologie heeft

Bergambacht dat gebouwd is op een donk. Ten

zuiden ervan ligt een tweede donk, waarop rond

1250 een slot werd gebouwd. Na een brand verrees

hier de boerderij ’t Slot.

In de Lopikerwaard liggen slechts enkele, zeer

langgerekte bewoningslinten, langs de Benschopper-

wetering en de Lopikervaart. Afgezien van de stede-

lijke gebieden van Montfoort en IJsselstein is het

bewoningspatroon daardoor in oost - west richting

gelegen, de bijbehorende agrarische verkaveling is

steeds noord - zuid gericht.

Het centrale deel van de waarden werd het

laatst ontgonnen. Omdat het veen te kleiïg was om

geëxploiteerd te worden, heeft vervening nauwelijks

plaatsgevonden.

Bijzonder voor de Waarden zijn de lange, rechte

tiendwegen. Vermoedelijk zijn deze kades aangelegd

om een deel van het land in het voorjaar eerder

droog (en dus bruikbaar) te maken. Een tweede

typerende element zijn de achtergrenzen van de

ontginningen, de zogeheten landscheidingskaden.

De archeologische component van de laat-middel-

eeuwse ontginning bestaat vooral uit reeksen

huisterpen die voor een groot deel aan de lint-

bebouwing gekoppeld zijn, maar ook als verlaten

nederzettingen (o.a aan De Loet) aanwezig zijn.

Resten van prehistorische bewoning zijn hier aan-

wezig of te verwachten op donken (pleistocene

rivierduinen), die deels geheel door het veen zijn

afgedekt, ten dele echter net boven het veen

uitsteken. Ook fossiele, door veen en klei afgedekte

riviersystemen herbergen zeer goed bewaarde resten

uit Neolithicum en Bronstijd. De feitelijke kennis

van dit bodemarchief is door de relatief diepe ligging

nog beperkt.

Alblasserwaard en Vijfheerenlanden

Ook het open landschap van de Alblasserwaard

en Vijfheerenlanden heeft de typische kenmerken

van de West-Nederlandse veenontginningen. Het

gebied wordt in ongeveer oost-westrichting door-

sneden door zeer lange lintvormige ontginnings-

assen. Het beloop is veelal bochtig, omdat ze zijn

ontstaan langs oude veenstromen. Voorbeelden zijn

Oud Alblas-Bleskensgraaf en Giessenburg-

Muisbroek-Hoornaar. Kenmerkend voor deze

polderlinten is de dubbele bewoningsstructuur met

de veenstroom of vaart in het centrum. Vaak ligt aan

weerszijden, direct achter de lintbebouwing, nog een

‘voorwetering’. Min of meer loodrecht op de

ontginningsassen liggen de lange smalle percelen,

aan de achterkant begrensd door een (achter)-

wetering en/of kade. Het gebied wordt aan de noord-

en zuidzijde begrensd door de dijken en lint-

bebouwing langs de Lek en de Merwede. De laat-

middeleeuwse dorpsstructuren zijn herkenbaar aan

de reeksen huisterpen; in de linten staan waardevolle

boerderijen.

Aan de noordwestkant van de Alblasserwaard ligt

Kinderdijk, nog steeds het belangrijkste uit-

wateringspunt van de waard. Het uitwaterings-

15

Merkstenen in Ottoland.

foto: Dré van

Marrew

ijk

16

complex bestaat uit molens (gebouwd tussen 1740 en

1882), boezems, kades, sluizen en andere elementen.

Principe van het systeem is het opmalen door de

molens van water van de lage naar de hoge boezem

en vervolgens naar de Lek. De molens zijn nu buiten

gebruik, maar de hoge boezems hebben nog steeds

een bergingsfunctie. Kinderdijk is als Werelderfgoed

aangewezen door de UNESCO.

In de Vijfheerenlanden, een overgangszone van

het veenweidelandschap van de Zuidhollandse

waarden naar het Gelderse rivierenlandschap, liggen

meer grote stroomruggen en zandige oeverwallen

dan in de Alblasserwaard. Het landschap is minder

weids en open dan in de andere waarden. Het hart

van de Vijfheerenlanden laat een sterke land-

schappelijke eenheid zien door een strakke indeling

met zeer rechte langgerekte ontginningsdorpen. Het

noordelijke deel heeft een tamelijk besloten karakter

door grienden, populierenbossen, houtsingels,

boomgaarden en beplante kaden. Het zuidelijk

gedeelte grenst aan het Lingegebied (zie gebied 12)

en maakt deel uit van de Nieuwe Hollandse Water-

linie (gebied 19).

De oudste sporen van bewoning in het gebied

dateren uit het Mesolithicum en zijn aangetroffen op

de donken die zeker tot het eind van het Neolithicum

bewoond bleven. Voor de bewoningsmogelijkheden

waren ook de toenmalige, nu verlaten en door veen

afgedekte riviersystemen van groot belang. Meer

naar het westen dateert de bewoning voor zover

bekend vooral uit het Laat Neolithicum. In het

westelijk deel van de Alblasserwaard ligt bovendien

een kreekruggensysteem dat vóór de Romeinse Tijd

is ontstaan en vele resten van nederzettingen uit die

periode herbergt. Op de meer oostelijke oeverwallen

en stroomruggen loopt de bewoning op veel meer

plekken door tot in de Romeinse Tijd en de Vroege

Middeleeuwen.

Lakenvelder runderen in de

polder Lakerveld.

foto

: Wim

van

der

En

de

Krimpenerwaard; omgeving van

Stolwijk

foto

: Wim

van

der

En

de

17

Fysieke dragers

Hollands-Utrechts veenweidegebied

– het veenpolderlandschap met kenmerkende strokenverkaveling,

openheid en weidsheid, oude veenstromen, hoog gelegen

boezemwateren en laaggelegen weteringen en sloten,

– de hoofdstructuur van de (cope-)ontginningen, dat wil zeggen

de ontginningsassen met de boerderij- en dorpslinten, de

perceelsrichtingen en -vormen en het verschil tussen voor-, zij-

en achterkant van de ontginning,

– de kenmerkende polderindeling met een groot aantal dijken en

kades,

– de dorpslinten, vaak bestaande uit reeksen huisterpen, met een

besloten karakter door aanwezige erf- en wegbeplantingen,

– de vele molens en historische boerderijen,

– veenontginningen met grillige blokverkaveling in de omgeving

van de Kagerplassen,

– enkele gave droogmakerijen als de Zoetermeerse Meerpolder,

– bijzondere elementen als kerkepaden, tiendwegen, gerende en

knikkende percelen, (huis)terpjes, eendenkooien en smalle

polderwegen omzoomd door knotwilgen,

– het landgoed en kasteel de Haar met het bijbehorende dorp

Haarzuilens,

– bij Nieuwkoop de complete successie van het veenlandschap,

met veenontginningen, veenstromen, legakkers en petgaten,

uitgeveende plassen en droogmakerijen,

– de oeverwallen van de Oude Rijn met bewoningsresten uit de

IJzertijd tot de Vroege Middeleeuwen, maar ook de complete en

goed-geconserveerde infrastructuur van de Romeinse Limes,

– het kreekruggenlandschap bij Weipoort waarop bewonings-

resten vanaf de IJzertijd (kunnen) voorkomen,

– de industriële bebouwing, in het bijzonder langs de Oude Rijn

tussen Alphen en Leiden.

Plassengebied

– de Vecht met aangrenzende oeverwallen:

- het gedeeltelijk besloten en parkachtige karakter van de

oeverwallen en stroomruggen van de Vecht,

- de cultuurhistorisch en landschappelijk waardevolle oude

buitenplaatsen,

- de structuur en het karakter van de diverse beschermde stads-

en dorpsgezichten,

- de gedeeltelijk waardevolle bebouwing: boerderijen, molens,

gemalen, sluizen, bruggen, fabrieken, dorpsbebouwing,

- bewoningsresten en sporen vanaf de IJzertijd,

- de diverse middeleeuwse kasteelterreinen.

– ’s-Graveland:

- de cultuurhistorisch en landschappelijk waardevolle oude

buitenplaatsen, de ontzandingen, wasserijen, kleine bebouwing

en karakteristieke dorpsgezichten.

– het veenweidelandschap:

- de zeer lange opstrekkende verkavelingen, soms in waaiervorm

en de karakteristieke lintbebouwing langs ontginningsassen

(Loosdrecht, Westbroek) met waardevolle boerderijen,

- de cultuurhistorisch waardevolle verveningsrestanten, plassen

en petgaten,

- de restanten van eendenkooien, jaagpaden, kaden en

weteringen,

– de verschillende onderdelen van de Nieuwe Hollandse

Waterlinie.

De Waarden

– het veenweidelandschap met als specifieke kenmerken:

- de visuele openheid en weidsheid,

- de landschappelijke opbouw van intensief gebruikte voorkanten

van de ontginning (de ontginningsassen) en minder intensief

gebruikte achterkanten,

- de veelal tweezijdige lintbebouwing langs de weteringen en de

Vlist met onder meer reeksen van huisterpen en waardevolle

boerderijen,

- de lange, smalle graslandpercelen,

- het stelsel van evenwijdige sloten en (kruisende) weteringen

met bijbehorende sluizen, bruggen, gemalen, molens en fossiele

molengangen,

- reeksen huisterpen die een overblijfsel vormen van de

middeleeuwse nederzettingsstructuur,

- kenmerkende elementen als tiendwegen, kaden, dijken en

eendenkooien,

– het rivierdijklandschap met rivierdijken, karakteristieke

bewoningslinten waaronder specifieke dijkbebouwing,

dijkmagazijnen, sluizen, verhoefslagingspaaltjes, e.d.,

– de beschermde gezichten van Gouda, Vlist en Schoonhoven,

– de Alblasserwaard met:

- de langgerekte dubbele bebouwingslinten met een oude

veenstroom of wetering in het centrum en waardevolle

boerderijen,

- Kinderdijk: het molencomplex met negentien molens

(oorspronkelijk twintig) met ronde stenen grondzeilers,

achtkantige houten grondzeilers en een houten wipmolen en

het gehele bijbehorende watersysteem met boezemwateren,

kaden en dergelijke,

- fraaie stads- en dorpsgezichten van Kinderdijk, Nieuwpoort,

Ameide en Noordeloos,

- het kreekruggensysteem in het westen van de Alblasserwaard

met bewoningsresten uit de Romeinse Tijd,

– de Vijfheerenlanden met:

- het overgangslandschap van een veenweidegebied naar het

Gelderse rivierengebied,

- de langgerekte ontginningsdorpen met waardevolle

boerderijen en (in het noordelijk deel zeer regelmatige)

strokenverkaveling met vele beplantingselementen en

eendenkooien,

– de Diefdijk met twee forten van de Nieuwe Hollandse

Waterlinie,

– donken en met latere afzettingen afgedekte riviersystemen als

dragers van bewoning uit het Neolithicum tot en met de

Bronstijd,

– de oeverwallen van de riviersystemen met bewoning van

Neolithicum tot Vroege Middeleeuwen.

18

Middag-Humsterland

2

Terpdorp Ezinge met het Reitdiep.

Kernkwaliteiten

π het reliëf, gevormd door terpen,

kwelderruggen en dijken

π het onregelmatige

blokverkavelingspatroon

π de grote mate van openheid

foto: Pau

l Paris

Cultuurhistorische karakteristiek

Het terpen- of wierdengebied behoort in

historisch-geografisch opzicht geheel tot het

noordelijk zeekleilandschap dat ruim 25 eeuwen

continue bewoningsgeschiedenis herbergt. Het

wierdengebied is daarmee een van de oudste,

doorlopend bewoonde cultuurlandschappen van

Europa. Binnen het wierdengebied neemt Middag-

Humsterland een bijzondere plaats in; zowel het

beeld als de structuur van het landschapstype zijn

hier gaaf bewaard gebleven. Het gebied, een

combinatie van twee voormalige kweldereilanden

(Middag en Humsterland), doorsneden door geulen

(Reitdiep, Kommerzijlsterdiep) en prielen en de

voormalige boezem van de Lauwerszee, bevat

daarmee een schat aan (pre)historische informatie.

Vanwege de cultuurhistorische waarde van het

landschap is Middag-Humsterland door Nederland

op de voorlopige lijst van Werelderfgoed geplaatst.

De landschappelijke kenmerken zijn tot op heden

gebaseerd op de geomorfologie van het natuur-

landschap dat aan het (huidige) cultuurlandschap

voorafgaat: op kwelders, prielen en geulen. Daaraan

herinneren het stelsel van hoofdwaterlopen (groten-

deels vroegere geulen), een onregelmatige klein-

schalige blokverkaveling (op enkele plaatsen ook een

radiale verkaveling) met bijbehorend karakteristiek

slotenpatroon (gedeeltelijk vroegere prielen),

bebouwing op terpen en veelal grillige wegen. De

wierden met hun beplanting liggen als ‘eilanden’ in

de open ruimte. Veel dorpsterpen gaan terug tot in

de IJzertijd en bevatten daardoor een schat aan

archeologische gegevens. Ze geven een zeer

compleet beeld van de culturele, sociaal-economische

en ecologische ontwikkeling van de gemeenschap die

hier geleefd heeft. Nederzettingen uit de IJzertijd en

Romeinse Tijd die niet zijn uitgegroeid tot terpen

kunnen goed bewaard zijn gebleven in de onder-

grond, afgedekt door zeeklei.

De oudste wierdenreeks, Oostum - Garnwerd -

Feerwerd - Ezinge - Saaksum, duidt nog altijd de

toenmalige kustlijn aan. Rond het jaar 1000 begon

men actief in te grijpen in de waterstaatkundige

situatie met de aanleg van dijken. Het eerst werden

Middag en Humsterland bedijkt, twee eilanden

ontstaan door inbraken vanuit de Lauwerszee. Aan

de resten van de ringdijk rond Humsterland (ca. 20

km) is nog goed te zien dat het gebied rond Niehove

en Oldenhove ooit een eiland was. In 1192 vestigden

de Cisterciënzers zich in Aduard. Zij hebben een

groot stempel op het gebied gedrukt met hun

ontginningsactiviteiten, gepaard gaande met de

aanleg van voorwerken, inpolderingen en ingrepen

in de waterhuishouding. In de periode na 1945 is een

aanzienlijk deel van het historisch dijkenpatroon

afgegraven.

19

Introductie

Dit buitengewoon open, oude wierdelandschapis zeer typerend voor de ontstaansgeschiedenis vanhet noordelijke zeekleigebied. Door de aanwezig-heid in gave staat van elementen als terpen,kwelderruggen en voormalige geulen en deonregelmatige blokverkaveling op basis van hetstelsel van voormalige wadgeulen zijn deontginnings- en gebruiksgeschiedenis van Middag-Humsterland aan het huidige landschap goed af telezen. Niet alleen binnen Nederland, maar ookinternationaal gezien is het gebied daardoorzeldzaam.

20

Fysieke dragers

– de wierden, met een schat aan archeologische waarden, als

afspiegeling van het leven in een periodiek overstroomd

kustlandschap, goed bewaard in relatie tot elkaar en in relatie tot

het omringende landschap, met daarbinnen de wierdenreeks

Oostum - Garnwerd - Feerwerd - Ezinge - Saaksum, die nog altijd

de toenmalige kustlijn aanduidt,

– de dorpswierden met hun historische bebouwing; Ezinge,

Garnwerd, Saaksum, Niehove en Oostum als beschermde

gezichten,

– buiten de dorpen gelegen historisch waardevolle boerderijen,

vaak op eenmansterpen gelegen,

– het bochtige patroon van wegen en water gebaseerd op de

geomorfologie van kwelders, prielen en geulen,

– de verkaveling, bestaande uit onregelmatig blokvormige

percelen,

– het overgebleven dijkenpatroon, waarop vooral het klooster van

Aduard zijn stempel heeft gedrukt,

– het sluizencomplex bij Aduarderzijl.

Kerkje van Oostum.

foto

: Wim

van

der

En

de

Kronkelweg over kreekruggen

van een voormalige maar

(wadgeul).

foto

: Wim

van

der

En

de

21

Noordelijke Wouden

3Kernkwaliteiten

π strokenverkaveling met een lengte-

breedteverhouding van 3 : 1 tot 5 : 1

π grote mate van kleinschaligheid

π reliëf in de vorm van pingoruïnes

en dijkwallen

Drachtstercompagnie.

foto

: Pau

l Par

is

22

Cultuurhistorische karakteristiek

Dit zand- en (voormalig) veengebied ligt op de

noordwesthelling van het Drents Plateau, op de

overgang van de in noordelijke richting afhellende

keileemgronden naar het aangrenzende laagveen.

Vanaf de hogere keileem werd het gebied in lange

smalle stroken ontgonnen. Voor de zone van Dam-

woude tot aan Roderwolde is het dichte patroon van

houtwallen en singels, dat nergens anders in

Nederland nog zo gaaf aanwezig is, buitengewoon

kenmerkend. Aan deze lineaire beplantingen zijn de

verschillende ontginnings- en verkavelingsrichtingen

goed af te lezen.

Het kerngebied met houtwallen ligt in de streek

Oostermeer-Twijzel-Buitenpost, daarbuiten komen

voornamelijk houtsingels voor. Het kerngebied valt

in zijn geheel in het nationaal landschap Noordelijke

Wouden; het gebied met een hoge dichtheid aan

houtsingels valt gedeeltelijk buiten de indicatieve

begrenzing van het nationaal landschap, maar hoort

wel bij het Belvederegebied Westerkwartier.

Bij Twijzel, Eestrum en Drogeham worden de

langgerekte smalle percelen geaccentueerd door een

dicht patroon van houtwallen (dijkswallen). Naar de

lager gelegen randen toe gaat de beplanting over in

elzensingels. In de laagst gelegen venige delen van

het gebied liggen geen singels of houtwallen. Rond

Oostermeer is het houtwallenpatroon wat onregel-

matiger van karakter. Daar, en ook in het dorp

Eestrum, is een stervormige esdorpenstructuur te

herkennen met enkele kleine essen. Twijzel en

Drogeham hebben een lintstructuur die de hoogste

delen van de aanwezige zandrug volgt.

Het gebied van Drachtstercompagnie wordt naast

het dichte patroon van elzensingels gekenmerkt door

het unieke stelsel van lange evenwijdige en dicht

naast elkaar liggende wijken die getuigen van het

veenkoloniale verleden. Dit type wijkensysteem komt

nergens anders voor in de hoogveenontginningen in

Nederland.

Introductie

Het zeer kleinschalige veenontginnings-landschap van de Noordelijke Wouden is voorNederland uitermate bijzonder. De stroken-verkaveling met een kenmerkende verhoudingtussen lengte en breedte, gecombineerd met deaanwezigheid van elzensingels of houtwallen op deperceelsgrenzen, resulteert in een zeer fijnmazigeverzameling van kleine groene ruimtes. Daarin ligteen aantal pingoruïnes, een zeldzaam aardkundigverschijnsel uit de ijstijden.

Opende.

foto

: Pau

l Par

is

23

Fysieke dragers

– het dichte en gave patroon van houtwallen en elzensingels,

– de lange strokenverkaveling in grote delen van het gebied, met

een specifieke lengte : breedte-verhouding van 3 : 1 tot 5 : 1,

– de meer onregelmatige verkaveling van Oostermeer en het

gebied van Houtigehage-Harkema,

– het lintvormige bebouwingspatroon van Drogeham, Twijzel en

Buitenpost,

– de verspreide bebouwing in het gebied Houtigehage-Harkema,

– de esdorpen Oostermeer en Eestrum met radiale

wegenstructuur, concentrische bebouwing en kleine essen met

gewelfd oppervlak tegen het dorp aan,

– de veenkolonie Drachtstercompagnie met lintvormige

bebouwing met loodrecht daarop een gaaf en dicht patroon van

evenwijdige wijken en elzensingels,

– het beschermd gezicht Veenklooster en de buitenplaats

Fogelsangstate,

– de zandruggen en pingoruïnes, die als vestigingsplaatsen

dienden voor (tijdelijke) bewoning in de Steentijd.

Houtsingels en houtwallen.

foto’s: Han

s Sas

Het gebied Houtigehage-Harkema is een heide-

ontginning; karakteristiek zijn hier de singels langs

meer blokvormige percelen en een verspreide

bebouwing van keuterboerderijen uit eind 19de,

begin 20ste eeuw. Aan de noordzijde van het gebied

van Twijzel ligt het beschermde dorpsgezicht van

Veenklooster met bijbehorende buitenplaats. Naar

het noorden toe gaan de lage, venige gebiedsdelen

over in het veel meer open kleilandschap van het

Fries-Groningse terpengebied.

In de Wouden is een schat aan archeologische

informatie te vinden over met name de Steentijd-

bewoning. Ruim zevenhonderd vuursteenvind-

plaatsen zijn aangetoond. Daaronder zijn goed

geconserveerde basis- en jachtkampen. Voor de

landschappelijke ligging van deze nederzettingen

was de aanwezigheid van open water van groot

belang. Vooral de zandruggen langs de riviertjes en

de hoge oevers van de pingoruïnes waren daarom in

trek. Een pingo is een heuvel die ontstaat bij

oppersing van grond door een ijslens die aan-

vankelijk dicht onder de oppervlakte ligt. De ijslens

wordt geleidelijk groter, maar kan vanwege de

permanent bevroren ondergrond alleen naar boven

groeien. Daarbij wordt de bovenliggende toplaag

opgeduwd; ijsklomp en bovenlaag gaan een heuvel

vormen. Op een gegeven ogenblik gaat de aanwezige

toplaag naar beneden glijden, waardoor rond de

ijskern een lage wal ontstaat.

In warmere perioden smolten de pingo’s: na het

verdwijnen van de ijskern bleef een omwalde laagte

over, vaak gevuld met water. Deze omwalde laagte

wordt pingoruïne genoemd. De vorming van de

pingo’s en het afsmelten tot pingoruïne vond tussen

de 25.000 en 19.000 jaar geleden plaats. Verspreid

over de Noordelijke Wouden komen deze pingo-

ruïnes voor, waaronder een grote concentratie in het

gebied tussen Marum en Surhuisterveen.

24

Zuidwest-Friesland

4

Het dorp Sandfirden in het Friese Merengebied.

Kernkwaliteiten

π schaalcontrast van zeer open naar

besloten

π middeleeuwse verkaveling,

waterlopen en meren

π reliëf in de vorm van stuwwallen en

terpen

foto: Pan

dion; P

eter van B

olhuis

Cultuurhistorische karakteristiek

Zuidwest-Friesland behoort historisch-geo-

grafisch in hoofdzaak tot het veenweidelandschap

met enkele droogmakerijen (De Hemmen, gebied

Friese Meren); een kleiner deel behoort bij het land-

schap van de kampontginningen met plaatselijk

essen (Gaasterland). Daarmee heeft het gebied als

geheel een complexe occupatiegeschiedenis. In De

Hemmen en het Merengebied, inclusief de droog-

makerijen, zijn openheid en water de kernbegrippen

voor de identiteit van het landschap; in Gaasterland

reliëf en beslotenheid.

De Hemmen/Friese MerenDe Hemmen en het Merengebied zijn waterrijke

veenweidegebieden met een onregelmatige blok-

verkaveling. Beide gebiedsdelen onderscheiden zich

door deze kenmerkende verkaveling van andere

veenweidegebieden, waar een regelmatige stroken-

verkaveling overheerst. In het Merengebied is de wel

zeer grote oppervlakte water uiteraard een buiten-

gewone karakteristiek.

In De Hemmen breidde de bewoning in de

Middeleeuwen zich van de Middelzeerand uit in

zuidelijke richting naar het klei-op-veengebied. De

zandrug Sandfirden kwam door inversie tevoorschijn

en werd voor bewoning in gebruik genomen. In het

landschap zijn nog steeds kenmerkende overgangen

aanwezig tussen klei en klei-op-veen. De Hemdijken

zijn als laat-middeleeuwse binnendijken karak-

teristiek voor het toenmalige bedijkingsproces. Deze

dijken zijn gelegen langs de zuidkant van de oor-

spronkelijke Middelzee en de Boorne.

In zowel De Hemmen als het Merengebied is de

oriëntatie van landelijke en stedelijke structuren op

het water een belangrijk gegeven. Bij De Hemmen is

daarbij van verschuiving sprake; eerst was het gebied

georiënteerd op de Middelzee, later op de binnen-

wateren. De brekken, meren en poelen dateren al uit

de Late Middeleeuwen. De typerende oriëntatie op

het water blijkt eruit dat alle grotere dorpen aan

(voormalig) vaarwater liggen en door een stelsel van

meren, trekvaarten en miedvaarten met elkaar zijn

verbonden. Deze structuur is nog grotendeels intact.

Een enkele vaarweg is gedempt en vervangen door

een rijweg (van Gaastmeer naar West Indiën).

25

IntroductieDe grote schaalverschillen van het hoger

liggende, besloten stuwwallandschap vanGaasterland met de vlakke openheid van hetveenweidelandschap geven Zuidwest-Friesland eenbijzonder karakter. Het lage, zeer open landschapwordt gekenmerkt door meren en verspreidebebouwing, waarvan een deel op terpen ligt. Deverkaveling en de waterlopen in het veengebied zijnontstaan in de Middeleeuwen en internationaalzeldzaam.

Luchtwachttoren nabij

Oudemirdum; cultureel erfgoed

uit de Koude Oorlog.

foto: Han

s Ren

es

Het gebied van De Hemmen en de Meren was al

bewoond in de IJzertijd, voordat de randen van de

Middelzee aantrekkelijk werden voor bewoning.

Het bodemarchief bevat overslibde nederzettingen,

terpen, huisterpen, veenterpen en resten van states

en stinsen. Onder veen en klei komen op het pleisto-

cene dekzand mesolithische resten voor.

GaasterlandKenmerkend voor Gaasterland is de aanwezig-

heid van pleistocene heuvels, door het landijs

‘overreden’ stuwwallen die met keileem zijn bedekt.

Aan de relatief laaggelegen noordrand daarvan

vonden in de Middeleeuwen ontginningen plaats. Er

werd een strokenverkaveling toegepast waarbij

streekdorpen ontstonden (o.a. Harich). Op de hogere

delen van de keileemheuvels ontstonden essen en

esdorpen als Sondel en Oudemirdum. De strook

langs de Zuiderzee werd merendeels als grasland in

gebruik genomen. Heide besloeg een groot deel van

Gaasterland tot vanaf eind 17de eeuw de bebossing

ter hand werd genomen. Vooral in de 18de eeuw

werd veel land bebost, waarmee het huidige, goed-

deels besloten karakter van het gebied zijn beslag

kreeg.

Waar de keileemruggen de zuidkust bereiken

komt een aantal kliffen voor: het Rode, Mirnster- en

Oudemirdumer klif. Het laatstgenoemde klif is nog

gedeeltelijk onbegroeid, de andere zijn begroeid met

gras.

Ook het bodemarchief van Gaasterland bevat

mesolithische sporen. Daarnaast is het Neolithicum

goed in Gaasterland vertegenwoordigd. Bij Rijs is in

1849 een ‘steenkist’ (neolithische grafplaats) aan-

getroffen; de plek is gemarkeerd.

26

Gaastmeer.

foto

: Pau

l Par

is

Gaasterland.

foto

: Dré

van

Mar

rew

ijk

27

Fysieke dragers

De Hemmen/Friese Meren

– uitgestrekte laat-middeleeuwse waterpartijen als brekken, meren

en poelen,

– onregelmatige opstrekkende ontginningen met karakteristieke

Hemdijken als laat-middeleeuwse binnendijken,

– het stelsel van vaarwegen,

– oriëntatie van dorpen en steden op het water met een aantal

beschermde dorpsgezichten (IJlst, Heeg, Balk, Sloten en

Woudsend) en twee stadsgezichten (Hindelopen, Workum),

– de overslibde nederzettingen, terpen en andere archeologische

monumenten,

– enkele droogmakerijen (zuidkant Fluessen).

Gaasterland

– zeer karakteristiek reliëf door de keileemruggen,

– kliffen aan de voormalige Zuiderzeekust,

– esdorpen met restanten van essen in de nabijheid,

– besloten karakter door de aanwezige bossen,

– bodemarchief met mesolithische en neolithische resten.

Rijsterbos.

foto

: Pau

l Par

is

Palenrij, een restant van vroegere

dijkwerken.

foto

: Pau

l Par

is

28

Drentse Aa

5

Anlooërdiep bij Anloo; beekdal met

landschappelijk verdichte randen en

hoger gelegen ontginningen.

Kernkwaliteiten

π grote mate van kleinschaligheid

π vrij meanderende beken

π samenhangend complex van essen,

bossen, heides en moderne

ontginningen

π landgoederen op de beekdalflanken

langs de benedenloop van de

Drentse Aa

foto: Pan

dion; P

eter van B

olhuis

Cultuurhistorische karakteristiek

Drentse Aa-HondsrugHet esdorpenlandschap van het Drentse Aa-

gebied behoort tot de meest gave zandlandschappen

van de gehele noordwesteuropese laagvlakte.

Centraal in het gebied ligt de Drentse Aa, de hoofd-

stroom van een beekstelsel in Noord- en Midden-

Drenthe, met een van de laatste gave beekdalen van

Nederland. De beken meanderen hier nog vrij door

het landschap.

De historisch samenhangende onderdelen van

het esdorpenlandschap zijn nog bijzonder goed in

het landschap herkenbaar: de essen en esdorpen, de

beekdalen (groenlanden) en de woeste gronden

(heiden), dan wel de latere heideontginningen en

heidebebossingen. Buiten de dorpen, die een

historische kern met fraaie boerderijen rondom een

brink hebben die teruggaat tot tenminste de

Middeleeuwen, is er relatief weinig bebouwing. Wel

hebben alle oude dorpen op de Hondsrug hun

‘satellietdorp’ in het veen: Annen en Annerveen, Eext

en Eexterveen, Gieten en Gieterveen etc.

De fraaie steile overgang van de veelal beboste

Hondsrug naar het veel lager gelegen open en

uitgestrekte gebied van het Hunzedal en de

Gronings-Drentse Veenkoloniën is een van de meest

markante kenmerken van het gebied. Aan de rand

van de Hondsrug bevindt zich een lint van

bebouwing, de ‘lage weg’, met iets hoger op de rug,

evenwijdig eraan een tweede weg, de ‘hoge weg’.

Aan de rand van het Hunzedal bevinden zich

opstrekkende percelen dwars op de Hondsrug met

op enkele plaatsen een dicht patroon van houtwallen

die het dal in steken. In het gebied ligt ook een aantal

landgoederen.

De ongeveer 3550 bekende archeologische

monumenten dateren van het Paleolithicum tot aan

de Late Middeleeuwen. Ze zijn in relatie tot elkaar en

in relatie tot het landschap goed bewaard gebleven.

In het algemeen vormen de esdekken een belang-

rijke conserverende factor voor het bodemarchief in

het gebied.

Bijzonder is de aanwezigheid van zichtbare

archeologische monumenten zoals grafheuvels,

hunebedden en celtic fields, die het landschap een

29

Introductie

Dit zeer kleinschalige (laagland)beekdal- enesdorpenlandschap wordt gekarakteriseerd dooreen stelsel van grotendeels vrij meanderende beken.De bijbehorende beekdalen kenmerken zich doorvaak met wallen en singels omzoomde weiden enhooilanden en een grote landschappelijke variatie.Op de hogere gronden bevinden zich de essen ende dorpen, omgeven door jongere heide-ontginningen (bossen en bouwlanden). Hier endaar zijn restanten van de ‘woeste gronden’ in devorm van heidevelden overgebleven. De bewonings-en agrarische geschiedenis zijn goed te herkennenin dit landschap door de samenhang tussen deverschillende elementen. Zeer bijzonder zijn deopvallend lineair gegroepeerde grafheuvels langsprehistorische wegen.

Aan de noordkant van het gebied ligt aanweerszijden van de Drentse Aa de landgoederen-zone Eelde-Paterswolde.

Met de komst van het

prikkeldraad verloren houtwallen

hun functie en kreeg het ‘hout’

de kans om door te schieten.

foto: Wim

van der E

nde

grote tijdsdiepte geven. Bijzonder zijn de lineair

gegroepeerde grafheuvels langs relicten van

prehistorische wegen. De noord-zuid lopende

verbindingswegen, waarvan het patroon plaatselijk

en over grote afstanden nog goed herkenbaar is in de

vorm van karrensporen, vormen de middeleeuwse en

jongere opvolgers van deze prehistorische wegen.

De Strubben/Kniphorstbos, een gebied van ruim

377 ha groot dat ligt tussen de dorpen Anloo en

Schipborg, is het eerste wettelijk beschermde archeo-

logisch reservaat van Nederland.

Eelde-PaterswoldeHet gebied Eelde-Paterswolde bestaat uit een

landgoederenzone ten zuiden van de stad Groningen,

aan weerszijden van de Drentse Aa en gelegen op de

westelijke flank van de Hondsrug. Het landschap

wordt gekenmerkt door het contrast tussen het open

beekdal van de Drentse Aa en de besloten flanken

waarop de landgoederen liggen. In het ontwerp van

de landgoederen is de overgang naar het beekdal vaak

bewust verwerkt, zelfs gedramatiseerd. Achter de

landgoederen liggen de historische verbindingen van

Groningen naar het zuiden, waarlangs de dorpen

Paterswolde, Haren en Glimmen zijn ontstaan. Langs

de doorgaande wegen staan veel (villa)woningen, die

een beeld geven van een jongere vorm van ‘buiten

wonen’ dan de landgoederen/ buitenplaatsen. Aan de

noordzijde ligt het Paterswoldsemeer in het dal van

de Drentse Aa. Daar hebben zich in de loop van de

tijd kleinschalige recreatieve voorzieningen ont-

wikkeld die goed passen in dit van oudsher voor

recreatie en ontspanning benutte landschap.

30

Boerenerf.

foto

: Wim

van

der

En

de

Kerkgangers.

foto

: Wim

van

der

En

de

31

Fysieke dragers

Drentse Aa-Hondsrug

– de hoofdopbouw van het esdorpenlandschap met de herkenbare

samenhang tussen de afzonderlijke landschapseenheden:

dorpen, essen, beekdalen (groenlanden) en velden (heiden,

heideontginningen en heidebebossingen),

– open en onbebouwde escomplexen met bolvormige oppervlakte

(ontstaan ten gevolge van plaggenbemesting vanaf de 17de

eeuw) en landschappelijk verdichte randen met relicten van

historische markebossen (strubben), eswallen, houtwallen en

zandwegen. De essen met hun 30-50 cm. dikke plaggendek

bedekken prehistorische en vroeghistorische archeologische

vindplaatsen (nederzettingen, grafvelden, akkers). De essen en

bouwlandkampen zijn tevens belangrijke landschapshistorische

en agrarisch-historische bodemarchieven,

– hoofdzakelijk open en onbebouwde beekdalen met

landschappelijk verdichte randen; singels en houtwallen in de

kleinere beekdalen (Anlooërdiepje, Gastersche Diep, Taarlosche

en Loonerdiep, Rolder- en Andersche Diep),

– kleinschalige, blok- en strookvormige hooilandverkavelingen,

– heide- en veldontginningen met een meer wijdmazig

beplantingspatroon en verspreide agrarische bebouwing,

– de uitgestrekte bosgebieden,

– fraaie dorpen met gave esdorpstructuur; Zuidlaren en Anloo zijn

beschermde dorpsgezichten,

– de vele zichtbare archeologische monumenten in hun relatie tot

het landschap,

– weinig bebouwing buiten de dorpen, wel ‘satellietdorpen’ ten

oosten van de Hunze,

– de in het gebied aanwezige landgoederen,

– de in het gebied aanwezige oude (zand- of klinker)wegen en

voorden,

– de in het landschap nog herkenbare oude markegrenzen,

– de markante overgang van de Hondsrug naar het dal van de

Hunze.

Eelde-Paterswolde

– de opbouw van het gebied, met van west naar oost:

- het bebouwingslint van Paterswolde,

- de besloten landgoederenzone met landgoederen als De Braak,

Huisduinen, Vosbergen en Hooghullen,

- het open beekdal,

- de besloten landgoederenzone met buitens bij Harenermolen

en Glimmen,

- de bebouwing van Groningen (Verlengde Herenweg),

Haren en Glimmen op de Hondsrug,

– het Paterswoldsemeer met diverse 20ste-eeuwse recreatieve

inrichtingen van verschillende ouderdom.

Hunebed.

foto: Dré van

Marrew

ijk

32

IJsseldelta

6

Kampereiland met huisterp.

Kernkwaliteiten

π oudste rationele, geometrische

verkaveling van Nederland

π grote mate van openheid

π reliëf in de vorm van huisterpen en

kreekruggen

foto: KIN

A/V

incen

t Wigbels

Cultuurhistorische karakteristiek

Het Kampereiland en de polder Mastenbroek

behoren respectievelijk tot de zeeklei- en rivierklei-

ontginningen en de veenontginningen in de voor-

malige delta van de IJssel.

Op het Kampereiland vormt het samenspel van

enkele ‘fossiele’ IJssellopen met de onregelmatige

verkavelingsstructuur, teruggaand op oude IJssel-

lopen en prielen uit het onbedijkte stadium, en de

verspreid gelegen boerderijen op individuele huis-

terpen de grootste landschappelijke kwaliteit. Het

gebied is vanaf de tweede helft van de 14de eeuw

door de stad Kampen aangewonnen door de

bedijking van op- en aanwassen in de IJsselmonding.

De aanleg van huisterpen was bedoeld ter bescher-

ming van de woonplaatsen tegen het buitenwater.

Het Kampereiland is de enige delta in Nederland

met huisterpen; deze bevatten een schat aan archeo-

logische informatie over de bewoning en exploitatie

van het gebied.

Aan de diverse aanwezige dijken en kaden zijn de

verschillende fasen van inpoldering nog goed af te

lezen. De oude IJssellopen, zoals het Noorddiep, het

Ganzendiep en de Goot, geven een beeld van de

dynamische waterstaatsgeschiedenis.

De polder Mastenbroek is ontgonnen vanaf

1362, volgens een voor de middeleeuwse veenont-

ginningen uniek en modern patroon. De afwezig-

heid van kreken maakte een rationele verkaveling

mogelijk, gebaseerd op drie evenwijdig gegraven

weteringen. De geometrische en grootschalige

opzet van wegen en weteringen doet denken aan

17de-eeuwse droogmakerijen als De Schermer of

De Beemster. Net als op het Kampereiland komen

in Mastenbroek terpen voor ter bescherming van

de bewoners tegen wateroverlast. In de 20ste eeuw

is het historisch karakter van de polder enigszins

aangetast, maar de hoofdstructuur is behouden

gebleven. Naast de boerderijen op huisterpen zijn de

lintdorpen als Kamperzeedijk-West en -Oost langs de

omringende dijken kenmerkend. Belangrijk zijn

verder de oude Zuiderzeedijk, de dijken langs IJssel

en Zwarte Water en de markegrenzen, ten zuiden

van Wilsum en het Zwarte Water. Op lager schaal-

niveau zijn de elementen die aan de dijken zijn

gekoppeld van belang: wielen, buitendijkse rabatten

strangen en andere elementen.

De grootste concentraties historische gebouwen

zijn te vinden in de plaatsen IJsselmuiden,

Genemuiden, Grafhorst en Wilsum.

De grotendeels met veen en kleiafzettingen

bedekte pleistocene zandkoppen (rivierduinen) langs

de IJssel zijn vermoedelijk rijk aan goed geconser-

veerde bewoningssporen uit de Midden-Steentijd tot

aan de Bronstijd.

33

Introductie

Dit nationaal landschap bestaat uit twee metelkaar samenhangende deelgebieden: Mastenbroeken het Kampereiland. Het zeer open zeeklei-ontginningslandschap wordt enerzijds gekenmerktdoor het onregelmatige verkavelingspatroon van het Kampereiland met restanten van rivierlopen enhuisterpen en anderzijds door de rationeel engeometrisch verkavelde polder Mastenbroek.

Zicht op Wilsum vanuit de

uiterwaarden.

foto: Wim

van der en

de

34

Fysieke dragers

– het landschappelijke ensemble van het Kampereiland met:

- de oude IJssellopen,

- het patroon van verspreide, solitaire agrarische bebouwing op

huisterpen met opgaande erfbeplanting,

- de onregelmatige verkaveling met een patroon van voormalige

rivierlopen en prielen,

- het patroon van kaden en dijken, dat een beeld geeft van de

achtereenvolgende fasen van inpoldering,

– het landschappelijk ensemble van polder Mastenbroek:

- de openheid van het landschap en het geometrische

gridpatroon van weteringen en wegen van Mastenbroek,

- de jaagpaden langs de weteringen,

- de bochtige polderdijk met lintvormige bebouwing,

contrasterend met de strakke geometrische opzet van de

polder zelf,

- de aan het geometrische wegenpatroon gekoppelde verspreide

agrarische bebouwing, soms op huisterpen, direct aan de weg,

– de oude Zuiderzeedijk die tevens de noordelijke dijk van polder

Mastenbroek vormt,

– de IJssel- en Zwartewaterdijken, bijhorende elementen als

wielen, strangen e.d.,

– de historische bouwkunst met concentraties in IJsselmuiden,

Genemuiden, Grafhorst en Wilsum,

– de fraaie dorpsgezichten zoals van het dijkdorp Wilsum (met

stadsrechten en een van de oudste kerken van Overijssel, 1050),

– het stoomgemaal Veneriete aan de oude zeedijk (Kamperzeedijk,

ten zuiden van Genemuiden),

– de grotendeels met veen en klei afgedekte rivierduinen waarop

bewoning uit Mesolithicum tot Bronstijd te verwachten is.

Op de IJssel.

foto

: Dré

van

Mar

rew

ijk

Huisterp.

foto

: Wim

van

der

En

de

35

Noordoost-Twente

7Kernkwaliteiten

π grote mate van kleinschaligheid

π het groene karakter

π samenhangend complex van

beken, essen, kampen en moderne

ontginningen

Huis Singraven, een voormalige

havezate, aan de Dinkel.

foto

: Pau

l Par

is

besloten eenmansessen of kampen. De kampen en

essen hadden functionele en ruimtelijke relaties met

de aangrenzende gras- en hooilanden in de beek-

dalen en de heidevelden op de veengronden en arme

zandgronden.

In het grootste deel van het gebied wordt het

landschap gekenmerkt door een sterke en gave

kleinschalige afwisseling van graslandpercelen en

akkertjes (kampen), bosjes, een dicht patroon van

houtwallen en kleine, grotendeels vergraven beek-

lopen. Verspreid over het gebied liggen vele

karakteristieke oude boerderijen met gevelkruisen

en enkele watermolens.

Temidden van het overwegend besloten en kleins-

chalige landschap liggen de grotere open akker-

complexen (essen) en de jonge heideontginningen

uit de 19de en begin 20ste eeuw. Zeer gave essen

liggen bijvoorbeeld bij Ootmarsum op de flank van

de stuwwal, bij Mander en Vasse en bij Rossum. De

jonge heideontginningen worden gekenmerkt door

een ten opzichte van het oude cultuurland wat groot-

schaliger opzet met rechtere (beplante) wegen. Dit is

goed te zien in bijvoorbeeld het Agelerveld. Doordat

in Noordoost-Twente ook in de heideontginningen

veel houtsingels en bospercelen liggen hebben ze

over het algemeen een veel beslotener karakter dan

elders in de Nederlandse zandgebieden. Sommige

heideontginningen kennen een bosaanleg met een

afwisseling van landbouwpercelen en bosstroken die

behoort bij (oude) particuliere landgoederen. Omdat

het essen- en kampenlandschap na 1945 wat groot-

schaliger is geworden als gevolg van verschillende

ruilverkavelingen is het onderscheid met de jongere

heideontginningen vaak niet heel duidelijk.

Langs de oostkant van het gebied loopt de Dinkel

met nog de oorspronkelijke meanderpatronen,

broekbossen en natte graslanden. Bij Denekamp gaat

het riviertje onder het kanaal Almelo-Nordhorn door.

Dit oude, van boomsingels voorziene kanaal loopt als

een strakke en beplante lijn door het landschap,

contrasterend met de kleinschaligheid aan weers-

zijden. Van belang zijn de in het kanaal aanwezige

stuwen en sluisjes en de duikers en schuiven die zijn

aangebracht op de plek waar de Dinkel het kanaal

kruist.

Op de stuwwallen zijn veel archeologische monu-

menten (grafheuvels en nederzettingen) aanwezig

uit het Neolithicum en de Bronstijd. De vele graf-

heuvels, een gereconstrueerd hunebed bij Mander,

de schans in het Voltherbroek en diverse landweren

zijn goed zichtbaar in het landschap en verlenen dit

een grote historische diepte. Onder de essen, die als

snoer langs de Dinkel liggen, is een hoge dichtheid

aan goed geconserveerde bewoningssporen uit uit-

eenlopende perioden aanwezig. Het gebied kent als

geheel een hoge archeologische verwachtingswaarde.

36

Introductie

Dit glooiende landschap is zeer gevarieerd dooreen fijnmazig samenstel van beken, essen, kampenen jongere ontginningen. Houtwallen, singels enbossen zorgen in onderlinge verwevenheid voor eenkleinschalig en groen karakter. Het gebied neemteen aparte positie in binnen de zandlandschappenvan Noord- en Oost-Nederland en het aan-grenzende deel van Nedersaksen.

Cultuurhistorische karakteristiek

Het landschap van Noordoost-Twente is een van

de reliëfrijkste van Oost-Nederland. Het gebied

bestaat in geomorfologisch opzicht uit de pleisto-

cene stuwwallen van Ootmarsum en Oldenzaal,

dekzandgronden met beekdalen in het laaggelegen

‘bekken’ van Hengelo en het Dinkeldal. Op de

hogere gronden, voornamelijk op de flanken van de

stuwwallen en op de dekzandruggen is vanaf de

Vroege Middeleeuwen een essen- en kampen-

landschap ontstaan. De essen vormden open

akkercomplexen bij de esdorpen en -gehuchten

of lagen meer verspreid in de vorm van kleine,

Wegkruis.

foto

: Dré

van

Mar

rew

ijk

Wegwijzer naar het verleden.

foto: Dré van

Marrew

ijk

37

Fysieke dragers

– het zeer gave landschappelijke en bouwkundige ensemble met:

- de sterke kleinschalige afwisseling tussen bossen, bosjes, open

ruimten en het dichte patroon van houtwallen met name rond

Tubbergen en Ootmarsum en ten oosten van Oldenzaal,

- de relatief grote open escomplexen bij de dorpen en op de

flanken van de stuwwallen,

- zeer veel kleine verspreid liggende eenmansessen en kampen,

- de iets wijder en regelmatiger opgezette jonge heide-

ontginningen,

- het smalle beekdal van de Dinkel met sterke meanderpatronen

in de beek, moerasbossen, natte graslanden en een snoer van

kleine essen op de flank van het beekdal,

- een aantal oude landgoederen en restanten oud bos met grote

soortenrijkdom, onder meer langs de Dinkel,

- de verschillende typen esnederzettingen uit verschillende

perioden,

- een grote hoeveelheid aan streekeigen elementen als

boerderijen, schuren en stallen, watermolens, markegrenzen,

grens- en markestenen, wegkruisen, Mariakapelletjes, landweren

en historische klootschietbanen,

– de fraaie (beschermde) dorpsgezichten van bijvoorbeeld

Ootmarsum (ringstructuur) en ’t Stift bij Weerselo,

– de Napoleonsweg Oldenzaal-Denekamp,

– het kanaal Almelo-Nordhorn met diverse waterstaatkundige

bouwwerken (19de eeuw),

– de vele zichtbare archeologische monumenten en hun relatie

met het landschap,

– de essen die naar verwachting zeer rijk zijn aan bewonings-

sporen uit uiteenlopende perioden.

Restauratie toegangshek van

havezathe Het Everlo.

foto: Wim

van der E

nde

Escomplex de Zonneberg op de

flank van de stuwwal van

Ootmarsum.

foto: Wim

van der E

nde

38

Graafschap

8

Huize ’t Medler, tussen Vorden

en Ruurlo.

Kernkwaliteiten

π grote mate van kleinschaligheid

π het groene karakter (o.a. door

buitenplaatsen)

π kenmerkend waterhuishoudings-

systeem en -patroon

foto: Pan

dion; P

eter van B

olhuis

Cultuurhistorische karakteristiek

De Graafschap behoort tot het Nederlandse

kampontginningenlandschap. Bijzonder zijn de

vele landgoederen en buitenplaatsen en de daarmee

samenhangende rijkdom aan bossen en parken.

Het gebied wordt gekenmerkt door een

afwisseling van dekzandruggen, dekzandvlaktes en

oude beekdalen in een relatief klein gebied. De land-

schapsstructuur is na 1850 weinig veranderd en dus

zeer gaaf te noemen. Op veel dekzandruggen zijn

sinds de Late Middeleeuwen door plaggenbemesting

esdekken ontstaan. Het landschap is kleinschalig en

afwisselend met van oudsher een sterk verspreide

agrarische bebouwing. Op de overgang van de dek-

zandrug naar het rivierdal zijn al vanaf de 17de eeuw

landgoederen en buitenplaatsen aangelegd. Meer

dan bij het agrarisch grondgebruik het geval is, zijn

de tuin- en parkaanleg herkenbaar als ontworpen

landschapsonderdelen. Vooral rond Vorden is de

concentratie landgoederen zo groot dat van een

‘landgoederenlandschap’ sprake is.

De grote hoeveelheid aan monumentale

gebouwen uit diverse perioden (kastelen, land-

huizen, boerderijen) maakt de Graafschap bijzonder

waardevol. Zeer karakteristiek zijn daarnaast de

watermolens, in het bijzonder de 18de-eeuwse

korenmolen van Kasteel Hackfort.

Het gebied heeft een bijzondere waterhuis-

houding. Dubbele waterlopen zorgden ervoor dat het

land met kalkrijk grondwater kon worden bevloeid,

terwijl zuur regenwater werd afgevoerd. De ‘beken’

hebben om die reden vaak een kunstmatige loop,

hoger gelegen dan de oorspronkelijke loop in het

diepste deel van het beekdal. De beken functio-

neerden niet alleen ten behoeve van de landbouw,

maar werden ook gebruikt voor de aandrijving van

de industriële watermolens.

De archeologische waarde van het gebied wordt

met name bepaald door de gave escomplexen (Epse,

Gorssel, Eefde en ten zuiden van Harfsen). Verwacht

wordt dat het gebied rijk is aan goed geconserveerde

bewoningssporen uit de Late Prehistorie, Romeinse

Tijd en Middeleeuwen, met name langs het IJsseldal.

Onder de esdekken op de dekzandruggen, vooral

langs de beekdalen, is een grote rijkdom aan

bewoningssporen bewaard, vooral uit de periode

Bronstijd tot Vroege Middeleeuwen.

39

Introductie

De aanwezigheid van vele landgoederen enbuitenplaatsen maakt dit kleinschalige kamp-ontginningenlandschap bijzonder. Bossen, parken,tuinen en laanbeplantingen spelen hierin eenbeeldbepalende rol. Economische benutting van debeken tussen de dekzandruggen heeft geresulteerdin een bijzondere waterhuishouding.

De watermolen van kasteel

Hackfort.

foto: Han

s Ren

es

40

Fysieke dragers

– buitenplaatsen en landgoederen (o.a. de Voorst, de Poll,

’t Joppe, concentratie bij Vorden), historische ontginnings-

patronen, markegrenzen en voormalige markegronden,

– kastelen, landhuizen, watermolens, windmolens,

– historische boerderijen in samenhang met erfbeplantingen,

– karakteristieke dorpskernen (Epse, Gorssel, Joppe) en buurt-

schappen zoals Oxe,

– gave essen, met langgerekte essen langs de Schipbeek en

Dortherbeek,

– fijn vertakt patroon van (gekanaliseerde en genormaliseerde)

beekjes, vloeisystemen en beken,

– kleinschalige afwisseling van bos, bosjes, open gebieden, akkers

en hier en daar oorspronkelijke perceelgrensbeplanting,

– beeldbepalende elementen zoals waterputten, hooibergen,

duiventillen, boomgaarden, boerentuinen en monumentale

bomen,

– de dekzandruggen met de daarop gelegen esdekken, die vooral

resten uit de Bronstijd tot de Vroege Middeleeuwen bedekken.Pachtboerderij nabij Medler.

foto

: Wim

van

der

En

de

Kasteel Vorden.

foto

: Wim

van

der

En

de

41

Achterhoek

9Kernkwaliteiten

π kleinschalige openheid

π het groene karakter

π microreliëf door essen en kampen

of ‘eenmansessen’

Coulissenlandschap bij Woold, onder

Winterswijk.

foto

: Pan

dion

; Pet

er v

an B

olhu

is

Cultuurhistorische karakteristiek

De Achterhoek behoort tot het essen- en

kampenlandschap van Oost-Nederland. Het gebied

wordt gekenmerkt door een sterke, kleinschalige

afwisseling van open ruimten, bosjes, weg- en

perceelsrandbegroeiing.

Geologisch is het gebied zeer bijzonder: rond

Winterswijk komen aan de oppervlakte tertiaire

afzettingen voor (steengroeve bij Ratum).

Karakteristiek is het systeem van beken met vrij

smalle beekdalen - merendeels oost-west gericht - dat

samen met de kleinschalige kavelbeplantingen en

bossen de landschappelijk structuur bepaalt. Grotere

boselementen liggen op gedeeltelijk afgegraven

hoogvenen als het Korenburgerveen en het grens-

overschrijdende Wooldse Veen.

De vele essen zijn zowel kenmerkend voor het

gebied als bepalend voor de hoge archeologische

(verwachtings)waarde. Aan de westzijde bevinden

zich plateaus met relatief open essen. Het oostelijk

en zuidelijk deel van het gebied heeft een meer

besloten karakter met kleinere essen. Kenmerkend is

hier het voorkomen van ‘scholtegoederen’ of ‘scholte-

hoeven’, waarvan er nog circa 43 in het gebied terug

te vinden zijn.

Het vestingstadje Bredevoort is een beschermd

gezicht, evenals de kern van Aalten. Historisch-

bouwkundig belangrijke elementen zijn verder

boerderijen, watermolens, kapellen, kloosters en

industrieel erfgoed als de voormalige tricotfabriek in

Winterswijk. Archeologische vindplaatsen zijn met

name geconcentreerd op de dekzandruggen en stuw-

walresten bij de Winterswijkse Slinge en Berkel.

Bewoningssporen uit de prehistorie betreffen onder

meer grafheuvels en urnenvelden. De essen langs de

beekdalen zijn naar verwachting zeer rijk aan neder-

zettingssporen.

42

Introductie

Dit kampen- en essenlandschap wordt geken-merkt door een bijzonder kleinschalige openheidmet een zeer groen karakter. Het zandplateau wordtdoorsneden door kleine beekdalen en bevat ook nogenkele restanten van hoogveenontwikkeling enkleine boscomplexen. De weilanden en akkers, hiervaak kampen (eenmansessen), worden omzoomddoor houtwallen.

Buurtschap Corle.

foto

: Wim

van

der

En

de

43

Fysieke dragers

– afwisselend landschap met bossen en bosjes, weg- en

perceelsrandbegroeiingen en daartussen grotere en kleinere

open ruimten,

– gave escomplexen; de essen langs de beekdalen bezitten een

hoge archeologische verwachtingswaarde,

– oude, waardevolle scholtehoeven in samenhang met

kleinschalige beplantingen en verkavelingspatronen,

– havezaten uit de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe Tijd,

– beschermde gezichten Bredevoort en Aalten,

– (restanten van) watermolens, grachten, kerken, kapellen en

kloosters, steengroeve,

– grafheuvels en urnenvelden,

– resten van wallen, schansen, een galgenberg en vermoedelijke

celtic fields.

foto: Wim

van der E

nde

De beslotenheid van het

coulissenlandschap.

foto: Wim

van der E

nde

Kerkepad naar Meddo.

44

Gelderse Poort

10

Ooijpolder.

Kernkwaliteiten

π kleinschalige openheid

π het groene karakter

π reliëf door oeverwallen en dijken

foto: Pan

dion; P

eter van B

olhuis

Cultuurhistorische karakteristiek

Ooijpolder/MillingerwaardIn het rivierenlandschap van Ooijpolder en

Millingerwaard is het verhaal van het ontstaan, de

ontginning en de bewoning door de eeuwen heen

goed ‘leesbaar’. Aan het einde van de ijstijden

verlegde de Rijn zich hier in westelijke richting en

ontstond een riviervlakte met plaatselijk opgewaaide

rivierduinen (donken). Het dorp Persingen is op zo’n

donk ontstaan. Archeologische sporen, die wijzen op

bewoning van het gebied vanaf het Neolithicum,

worden vrijwel uitsluitend op de oeverwallen en

donken aangetroffen. In veel gevallen zijn deze

sporen goed geconserveerd door afdekking met

latere rivierafzettingen. In de Romeinse Tijd lag het

gebied aan de grens (Limes) van het Romeinse Rijk

en was het vrij intensief bewoond (onder meer

nederzettingen bij Persingen en het Wylermeer).

In de Middeleeuwen werd het land in eerste

instantie tegen het rivierwater beschermd door zij-

en achterkaden. Omstreeks 1300 werden de door-

lopende bandijken langs de rivier aangelegd. Hierna

kon de ontginning van de komgronden plaatsvinden.

Aan de buitenkant van de dijken ontstonden de

uiterwaarden.

De aanleg van de bandijken hield niet in dat de

waterbeheersing compleet was. Soms moesten

achter de dijk kwelkaden worden aangelegd om kwel

vanuit de rivier tegen te gaan. In enkele gevallen was

het zelfs nodig de dijk te verleggen, zoals bij

Kekerdom, waardoor de kerk buitendijks kwam te

liggen. Een groot aantal wielen - sommige nu op

enkele kilometers van de rivier verwijderd - getuigen

van de vele dijkdoorbraken en overstromingen.

Vanwege het overstromingsgevaar werden veel

huisterpen of ‘pollen’ opgeworpen; daarop liggen de

oudste boerderijen in het gebied. Pas in de 18de

eeuw kreeg de Waal door rivierbochtafsnijdingen

haar huidige loop en werden oude meanders

(strangen) bekaad of bedijkt.

Een bijzondere dijk (tegelijk grens tussen

Nederland en Duitsland) is de Querdamm, in 1855

door de Duitsers aangelegd om het Duitse deel van

de Ooijpolder, de Duffelt, droog te houden. De

Duffelt liep onder water als Nederland bij hoge

rivierstanden Waalwater via een overlaat de

Ooijpolder in liet lopen.

In de Ooijpolder liggen twee kleine, kenmer-

kende kerkdorpen: Persingen en Ooij. Het huidige

Ooij is een kilometer ten oosten van de middel-

eeuwse kern en het kasteel van Ooij gebouwd. Ook

het op een donk gelegen dorp Persingen bezat een

kasteel. Het kasteelterrein met oprijlaan is een

beschermd monument. Bij overstromingen (o.a.

1799, 1809 en 1920) zijn aanzienlijke delen van het

dorp verdwenen, maar de kerk en enkele boerderijen

resteren midden in de vrijwel onbebouwde kom.

Deze openheid vormt een groot contrast met de

aangrenzende stuwwal van Nijmegen.

45

Introductie

Het nationale landschap Gelderse Poort ligt aan weerszijden van de rivier de Waal. DeOoijpolder en de Millingerwaard liggen aan de zuidkant van de Waal, het Rijnstrangengebied ligt aan de noordkant, langs het Pannerdensch Kanaal.

Dit karakteristieke rivierenlandschap wordtgekenmerkt door het complex van de rivier, deuiterwaarden, een aantal oude rivierlopen, deoeverwallen met de dorpen en het komgebied van de Ooijpolder. Het varieert van zeer open tot halfgesloten.

Boerderij Plezenburg onder

Leuth, gelegen op een hoge pol.

foto: Wim

van der E

nde

In beide polders zijn alle fasen van de binnen- en

buitendijkse kleiwinning nog zichtbaar. Dit komt tot

uiting in kleiputten in de omgeving van Groen-

landen en in de Millingerwaard, in steenfabrieken,

op enkele plekken (Erlecom) in een buitendijks

netwerk van smalsporen met een bruggat voor het

smalspoor in de dijk en in arbeiderswoningen langs

de dijken en in Ooij.

Rond de Groenlanden liggen in de zone langs de

rivierdijk betonnen militaire verdedigingswerken en

een defensiedijk die horen bij de IJssellinie uit de

jaren vijftig van de 20ste eeuw. De bedoeling van de

linie was zoveel water van de Rijn af te leiden via

Pannerdensch Kanaal, Nederrijn en IJssel dat die

zouden overlopen en grote delen van Oost-Nederland

onder water zouden zetten. De belangrijkste hulp-

middelen om de inundatie te bereiken waren drie

stuwen, waarvan er een in de Ooijpolder lag

(verdwenen).

RijnstrangengebiedHet Rijnstrangengebied is uniek voor Nederland.

Nergens anders is het proces van het ‘verleggen’ van

een rivierloop zo compleet en op zo’n grote schaal in

het landschap te volgen. Vóór de aanleg van het

Pannerdensch Kanaal in 1707 volgde de Waal vanaf

de landsgrens ongeveer het huidige tracé; de Neder-

rijn werd gevoed door het rivierstelsel van de huidige

Oude Rijn bij Lobith, die iets ten zuiden van dat dorp

van de Boven-Rijn aftakte. Omdat de verdeling van

het Rijnwater over de verschillende riviertakken niet

voldeed, werd het Pannerdensch Kanaal gegraven

om meer water naar de Nederrijn te leiden. Nadat

deze ingreep was uitgevoerd begon een meander-

bocht in de Waal tussen Lobith en Aerdt zich naar

het noorden te verleggen. Als deze bocht de Oude

Rijn zou bereiken, zou de aanleg van het

Pannerdensch Kanaal zinloos zijn geweest. Daarom

sneed men in 1776 deze bocht af door het graven van

het Bijlands Kanaal. De afgesneden bocht bleef als

‘Oude Waal’ in het landschap achter.

Andere elementen uit het waterstaatkundig

verleden zijn de wielen of doorbraakkolken langs de

dijken, de Spijkse Overlaat (1745), de vroegere

overlaat bij Tolkamer, het dijkmagazijn bij Aerdt en

het (gerestaureerde) gemaal aan de Deukerdijk. Niet

voor niets is de geschiedenis van dit gebied

beschreven onder de titel ‘De wieg van de waterstaat’.

Zeer karakteristiek voor het gebied is het vele

reliëf: dijken, rivierafzettingen (ruggen en geulen in

de inmiddels binnendijks gelegen uiterwaarden van

het Oude-Rijnstelsel), kleigaten, huisterpen, dijkjes

waarop in de uiterwaarden het smalspoor van de

steenfabrieken lag, enz.

Bijzonder is het contrast tussen het open land-

schap van het gebied zelf en het aangrenzende,

hooggelegen en met bos begroeide Montferland.

Kenmerkend voor het historische nederzettings-

patroon zijn met name Oud-Zevenaar en Aerdt. Bij

Herwen ligt Huis Aerdt. Daarnaast komen in het

gebied historische boerderijen op ‘pollen’ voor.

46

Zicht op Persingen.

foto

: Wim

van

der

En

de

47

Fysieke dragers

Ooijpolder/Millingerwaard

– landschappelijk gaaf rivierengebied met natuurlijke rivierloop,

uiterwaarden, strangen, oeverwallen, kom en donken,

– rivierbandijken, kwelkaden, inlaatsluizen en doorbraakkolken,

– huisterpen met soms nog waardevolle boerderijen,

– de open en nagenoeg onbebouwde Cirkul van de Ooij,

– karakteristieke dorpen Persingen en Ooij, de buitendijkse kerk

van Kekerdom, het middeleeuwse Ooij,

– kleiputten, steenfabrieken, smalspoortracé’s en

arbeiderswoningen,

– restanten van de IJssellinie uit de jaren ‘50 van de 20ste eeuw,

– vele archeologisch waardevolle nederzettingsterreinen uit alle

perioden op de oeverwallen en donken

Rijnstrangengebied

– uniek deel van het rivierengebied met fossiele Rijnlopen en

afgesneden meanderbochten,

– reliëf in de vorm van dijken, ruggen en geulen, kleigaten,

huisterpen, smalspoordijkjes, enz.,

– waterstaatkundige elementen als wielen, de Spijkse Overlaat, de

vroegere overlaat bij Tolkamer, het dijkmagazijn bij Aerdt en het

(gerestaureerde) gemaal aan de Deukerdijk,

– het contrast tussen de openheid van het gebied zelf en het

hooggelegen en met bos begroeide Montferland,

– typerende dorpen Oud-Zevenaar en Aerdt; bij Herwen het Huis

Aerdt, daarnaast historische boerderijen op ‘pollen’,

– steenfabrieken en daarmee samenhangende

landschapselementen.

Voormalige steenfabriek met

droogrekken, De Panoven bij

Oud Zevenaar.

foto: Wim

van der E

nde

De uiterwaarden.

foto

: Dré

van

Mar

rew

ijk

48

Veluwe

11

De Hoge Veluwe bij Otterlo.

Kernkwaliteiten

π schaalcontrast van zeer open naar

besloten

π actieve stuifzanden

π de grootte en aaneengeslotenheid

van het bosareaal

foto: Pan

dion; P

eter van B

olhuis

Cultuurhistorische karakteristiek

De centraal- en oostnederlandse zandgebieden

laten bodemkundig en historisch-geografisch een

grote verscheidenheid zien. Meest markante

elementen zijn de stuwwallen. De hoge stuwwal van

de Veluwe is de meest uitgestrekte in ons land.

Archeologische vondsten op de Veluwe gaan

terug tot het Vroeg- en Midden-Paleolithicum (o.a.

sporen van rendierjagers bij Lunteren). In de

bewoningsgeschiedenis vanaf het Neolithicum heeft

de bewerkbaarheid van de grond en de bereikbaar-

heid van water steeds een doorslaggevende rol

gespeeld. Mogelijk is op een aantal plaatsen sprake

van min of meer continue bewoning, beginnend in

de IJzertijd en doorlopend via de Romeinse Tijd tot

in de Vroege Middeleeuwen. Ook heeft de bewoning

zich soms verplaatst. De nu hoog (en dus droog) op

de stuwwalhellingen gelegen celtic fields (akker-

complexen uit de IJzertijd) wijzen op een geleidelijke

verdroging van de hogere delen. Ook in de Middel-

eeuwen zijn nog nederzettingen ‘naar beneden’

verplaatst, waaronder Wageningen.

De randen van de stuwwal waren steeds aan-

trekkelijk voor bewoning. Er konden akkers

aangelegd worden - essen en kampen - en in de

aangrenzende veengebieden en riviervlaktes wei- en

hooilanden. De hoogste delen van de stuwwal bleven

grotendeels onbewoond en werden gebruikt als bos

(hout, varkensbeweiding) en heide (plaggen,

schapenbeweiding). De heide is tot stand gekomen

door eeuwenlang (te) intensief gebruik van het

oorspronkelijke bos. Al in de Middeleeuwen

ontstonden daardoor uitgestrekte heidevelden. Als

deze door sterke beweiding ook onbegroeid raakten,

waren stuifzanden het gevolg. Exemplarisch is de

overstoven vroeg-middeleeuwse nederzetting

Kootwijk.

In de loop van de 19de en in de 20ste eeuw werd

de heide ontgonnen ten behoeve van agrarisch

gebruik en - op de Veluwe veel grootschaliger - als

productiebos. Er werd vooral grootschalig bebost op

grootgrondbezittingen als de voormalige marke-

gronden en de Staats- en Kroondomeinen. Bijzonder

in dit verband is De Hoge Veluwe, een uitgestrekt

bos- en heidegebied dat in bezit was van de familie

Kröller-Müller. Na 1935 is De Hoge Veluwe een

Nationaal Park (het eerste in Nederland) geworden,

met inbegrip van het door Berlage ontworpen

jachtslot St. Hubertus.

Aan de randen van de Veluwe ligt een groot

aantal buitenplaatsen; vooral aan de zuidelijke

Veluwezoom is daardoor op de overgang stuwwal-

flank - rivierengebied sprake van een landgoederen-

landschap (zie hieronder). Ook elders komen land-

goederen en buitenplaatsen voor, waaronder

Hoekelum en Kernhem bij Ede en Het Loo in

Apeldoorn, een enorm landgoed met bossen, heide

en paleispark met paleis en gerestaureerde barok-

tuin. Waar mogelijk benutte men bij de landgoed-

aanleg de aanwezige beken die vanaf de stuwwal-

49

Introductie

Dit voor noordwesteuropese begrippen vrij groteen aaneengesloten boslandschap, wordt geken-merkt door een variatie van zeer open heideveldenen actieve stuifzandgebieden, enkele landbouw-enclaves en voor het overige zeer besloten bossen.Deze gebieden herbergen hoge natuurwaarden,waarin ook ruimte is voor grof wild en grote grazers.Aan de oostkant zijn de sprengen en de flankessenkenmerkend. De overgangsgebieden, in het oostentot het Apeldoorns Kanaal en in het noorden tot derandmeren, zijn voor het nationaal landschapVeluwe van grote betekenis. Dit geldt tevens voor de overgangsgebieden in het zuiden en zuidoosten,naar het rivierengebied. Aan de westkant ligt eenfijnmazig patroon van essen en jonge heide-ontginningen.

Het landgoed Rosendael heeft

een park met bijzondere tuin-

sieraden, zoals de ‘bedriegertjes’.

foto: Wim

van der E

nde

hellingen naar de randen stromen. De beken

(sprengen) zijn ook benut voor de aanleg van water-

molens (voor de papier-, koper-, leerfabricage en voor

wasserijen), ten behoeve van het watertransport en

voor de voeding van het Apeldoorns Kanaal.

Eind 19de, begin 20ste eeuw zijn met de toen-

malige ‘trek naar buiten’ door gefortuneerde stede-

lingen tal van villa’s en landhuizen aan de Veluwe-

randen gebouwd. Met elkaar vormen deze een rijke

catalogus van de toen gangbare architectonische

stijlen (met name neo-stijlen).

Niet alle heidevelden en stuifzanden werden

ontgonnen, delen bleven gespaard. Bij Kootwijk bleef

het stuifzandgebied vrij van ontginning en dit is nu

het grootste actieve stuifzand van Europa. De heide-

en stuifzandgebieden vormen tevens de locatie van

enkele van de meest uitgestrekte militaire oefen-

terreinen in ons land. Ook is de Veluwe rijk aan een

rijk geschakeerd aanbod aan recreatievoorzieningen.

Enkele gebieden op de Veluwe zijn voor de

beschreven ontwikkelingen bijzonder kenmerkend:

de Belvederegebieden Speuld-Garderen en Zuidelijke

Veluwezoom.

Het gebied Speuld-Garderen bestaat merendeels

uit grote, aaneengesloten bos- en heideterreinen, met

een vaak nog oorspronkelijke padenstructuur, en

bezit grote archeologische waarden. Nederzettingen

en akkerland liggen als kleine eilanden te midden

van de bossen en heiden; kleine stukjes kleinschalig

esdorpenlandschap met gave escomplexen.

Staverden en Oud Groevenbeek zijn zeer gave es-

gehuchten. In het gebied liggen ook enkele land-

goederen als Oud Groevenbeek.

Tussen Ermelo, Putten en Speuld bevindt zich de

grootste concentratie grafheuvels van Gelderland. De

grafheuvels zijn goed zichtbaar in het landschap en

daarmee zeer karakteristiek voor dit gebied. De zicht-

bare monumenten vormen echter waarschijnlijk

slechts een flauwe afspiegeling van de totale archeo-

logische rijkdom. Zo is er van de bijbehorende

nederzettingen zeer weinig bekend. Met name de

essen zijn hier daarom mogelijk van grote waarde.

Een ander belangrijk archeologisch monument is

de Hunneschans bij Uddel, gelegen aan het Uddeler-

meer (een pingoruïne). De botanische informatie,

bewaard in de sedimenten van het meer, is van grote

waarde voor de bewoningsgeschiedenis. Het meer is

ook bijzonder door het waarschijnlijk daarin gestorte

afval van prehistorische nederzettingen op de oever.

Tenslotte is het Romeinse marskamp van Ermelo

uniek en van grote cultuurhistorische waarde.

De Zuidelijke Veluwezoom is kenmerkend voor

de overgang van de stuwwal naar het rivierengebied

en herbergt veel landgoederen en buitenplaatsen. Bij

meerdere kastelen (waaronder Middachten) en land-

huizen werd een centrale zichtas aangelegd, die ook

buiten de tuinen werd voortgezet. In de 19de eeuw

nodigde het heuvelige landschap uit tot park- en

tuinaanleg in de romantische Engelse landschapsstijl

(Biljoen, Rosendael). Dieren en enkele plekken

binnen het stedelijk gebied van Arnhem zijn aan-

gewezen als beschermde gezichten. In Dieren is de

eind 19de en begin 20ste eeuwse villabouw duidelijk

herkenbaar; datzelfde geldt voor Arnhem, Renkum,

Velp en Oosterbeek.

De zuidelijke Veluwezoom is archeologisch van

belang vanwege de aantrekkelijke vestigingsfactoren

op de overgang van de stuwwal naar de lager gelegen

rivier en de doorsnijding door beekdalen. Er komen

vele (zichtbare) monumenten voor: grafheuvels,

klooster- en kasteelterreinen, een middeleeuwse

ringwalburcht, diverse nederzettingsterreinen en de

Wüstung (verlaten nederzetting) Wolfheze met kerk

en akkercomplexen.

50

Het markante hoofdgebouw van

Radio Kootwijk.

foto

: Wim

van

der

En

de

51

Fysieke dragers

– een voor de Nederlandse bosgeschiedenis typerende catalogus

aan bostypen: restanten oud bos van voor 1800, onregelmatig

geperceleerd bos ter beteugeling van zandverstuivingen van voor

1850, parkbossen bij landgoederen, rechthoekig geperceleerd

19de- en 20ste-eeuws productiebos (naald- en loofhout),

spontane bosopslag en het recente, natuurgerichte bos,

– bewoningskernen en omgeving als kleine ‘eilanden’ van het

esdorpenlandschap in het bos- en heidegebied; oude dorps-

structuren als Speuld,

– de kleinschalige afwisseling van escomplexen en kampen,

singels, houtwallen, bosjes en weiden in de omgeving van de

dorpen,

– de aanwezigheid van (sprenge)beken met bijbehorende water-

staatswerken en watermolens, enkele ‘hessenwegen’ en

markegrenzen,

– kastelen als Staverden en Middachten, buitenplaatsen en

landgoederen als Huis te Leuvenum, Kernhem, Het Loo,

Rosendael e.a., met formele parken/tuinen en boslanen in

landschapsstijl,

– villa’s en landhuizen als beelddragers van de ‘trek naar buiten’

eind 19de, begin 20ste eeuw,

– beschermde gezichten (1850 -1940) als Staverden en Oud-

Groevenbeek,

– bijzondere gebiedsspecifieke bouwkundige elementen als Radio

Kootwijk (monument, radiostation uit 1922), jachthuizen,

de voormalige Rijkszaadeest bij Stroe (bewaren dennenzaad),

enkele kazernecomplexen,

– de vele zichtbare archeologische monumenten zoals graf-

heuvels, het Romeinse marskamp bij Ede en de Hunneschans;

het omringende landschap, met name de essen, waar de

bijbehorende nederzettingen te verwachten zijn en het

Uddelermeer; het overige ‘onzichtbare’ bodemarchief met

bewoningssporen vanaf het Vroeg-Paleolithicum.

Celtic fields, kleine vierkante

akkertjes uit de IJzertijd,

omgeven door lage aarden

walletjes.

foto: Wim

van der E

nde

Veldhuizerspreng, een gegraven

beek, ten noordoosten van

Loenen.

foto: Wim

van der E

nde

52

Rivierengebied

12

Zoelen aan de Linge.

Kernkwaliteiten

π schaalcontrast van zeer open naar

besloten

π samenhangend stelsel van rivier-

uiterwaard-oeverwal-kom

π samenhangend stelsel van hoge

stuwwal-flank-kwelzone-oeverwal-

rivier

foto: Pan

dion; P

eter van B

olhuis

Cultuurhistorische karakteristiek

Tieler- en CulemborgerwaardDe Tieler- en Culemborgerwaard vormen een

typisch voorbeeld van het landschap van de grote

rivieren. Op de oeverwallen van de Nederrijn/Lek,

Waal en Linge vond vanouds bewoning plaats. De

stroomruggen werden al in de Romeinse Tijd

intensief bewoond. Belangrijke factoren waren daar-

bij de agrarische mogelijkheden van het gevariëerde

landschap en de rol van de rivier als transport-

mogelijkheid. Deze factoren verklaren waarom hier

zowel de Romeinse Limes, als ook belangrijke

handelssteden uit de Middeleeuwen (Dorestad, Tiel)

worden aangetroffen. De natuurlijk afwaterende

oeverwallen werden vanouds gebruikt voor de

akkerbouw, de randen van de natte kommen waren

’s zomers in gebruik als hooi- en weilanden.

Tussen de grote rivieren bevindt zich het Linge-

gebied, een uniek, kleinschalig en gaaf rivieren-

landschap van Europese betekenis. Het gebied strekt

zich uit tussen Gorinchem en Tiel in de provincies

Zuid-Holland en Gelderland. Buitendijks meandert

de Linge nog gedeeltelijk op natuurlijke wijze. In

1304 is de rivier bij Tiel afgedamd om een grotere

beveiliging tegen overstromingen te bewerkstelligen.

Ten noorden en zuiden van het Lingegebied

liggen uitgestrekte, open komgebieden die een

rationele verkaveling kennen uit de tweede helft

van de 20ste eeuw. Voor die tijd waren de kommen

grotendeels onverkaveld.

In de Middeleeuwen is een doorlopende

bedijking aangelegd langs de grote rivieren

(bandijken) om dorpen en landbouwgronden te

beschermen. Daarna breidde de bebouwing zich uit

langs de dijken en op de oeverwallen. De oeverwallen

worden behalve door de dorpen gekenmerkt door

onregelmatige wegen- en verkavelingspatronen

(waaronder de kenmerkende kromakkers), wielen,

hoogstamboomgaarden en landgoederen (Mariën-

waerd). Vanaf de 17de eeuw nam de begroeiing van

het landschap toe door de aanleg van parkbossen en

lanen en de uitbreiding van fruitteelt.

De natte open komgebieden werden pas laat

ontgonnen. De ontginning is daardoor zeer plan-

matig. Het natte karakter van de gronden komt tot

uiting in de aanwezigheid van eendenkooien,

grienden en populierenbossen (Regulieren). In het

gebied liggen enkele onderdelen van de Nieuwe

Hollandse Waterlinie, zoals de forten Everdingen en

Asperen, de Diefdijk, de Nieuwe Zuider Lingedijk en

diverse inlaatsluizen.

Het bodemarchief van de stroomruggen herbergt

alle bewoningsperioden uit het rivierengebied, van

het Neolithicum tot de Nieuwe Tijd. Belangrijke

onderdelen van het bodemarchief zijn onder meer

de binnenstad van Tiel, resten van de Romeinse

infrastructuur die deel uitmaakte van de Limes,

Romeinse villaterreinen en diverse kasteelterreinen,

zoals bijvoorbeeld bij Buren.

53

Introductie

Het nationaal landschap Rivierengebied bestaatuit het Kromme-Rijngebied, de Tieler- en Culem-borgerwaard en de overgang van de Grebbebergnaar de uiterwaarden van de Blauwe Kamer. Hetgebied heeft een landschappelijke structuur metuiterwaarden, oeverwallen en stroomruggen, enkomgronden. De oeverwallen en stroomruggenhebben een min of meer besloten karakter door deaanwezigheid van dorpen, boerderijerven en boom-gaarden; daarmee in contrast staat de grootschaligeopenheid van de rationeel verkavelde kommen.Langs de rivieren liggen de uiterwaarden, met somsdaarin nevengeulen en afgesneden meanders.

De Tieler- en Culemborgerwaard zijn typerendvoor het gebied van de grote rivieren. In hetKromme-Rijngebied, tussen de Rijn en de UtrechtseHeuvelrug, ligt een opeenvolging van land-schappen. Samenhangend met de gradiënt van laagnaar hoog komen verschillende bodemtypen voor,elk met zijn eigen ontginningswijze en gebruiks-geschiedenis, variërend van flankesdorpen en cope-ontginningen tot een reeks van ridderhofsteden enbuitenplaatsen. Een fijnmazig stelsel van bosscha-ges en laanbeplantingen, gekoppeld aan de water-lopen en wegen, geeft dit gebied een karakteristiek,halfopen en groen karakter.

Hoog water aan de Waalbandijk

bij Opijnen, winter 2002.

foto: Wim

van der E

nde

Kromme-RijngebiedHet Kromme-Rijngebied bestaat in hoofdzaak uit

een brede zone zwak golvende stroomruggen, met

daarbinnen vrij kleine komgebieden en aan de

noordoostkant een groot komgebied (Langbroek)

met een kenmerkende strokenverkaveling. De

stroomruggen horen bij de huidige loop van de

Kromme Rijn en bij veel oudere, al eeuwen verlande

rivierlopen.

De Langbroekerwetering werd omstreeks 1125

gegraven voor de ontginning en afwatering van het

destijds moerassige komgebied. Veel kavels zijn later

beplant met grienden of opgenomen in de park-

bossen van landgoederen. Aan de noordrand wordt

het gebied begrensd door de beboste Utrechtse

Heuvelrug met de Stichtse Lustwarande. Deze twee

aspecten resulteren in een uniek coulissenlandschap

met de besloten Heuvelrugrand aan de horizon.

Typerend zijn de relatief smalle bosstroken dwars op

de Heuvelrug, afgewisseld met smalle open gras-

landstroken.

Langs de Langbroekerwetering hebben zich

midden 13de eeuw diverse nog altijd bestaande

ridderhofsteden gevestigd. Aan de voet van de

Heuvelrug zijn deze kastelen vanaf de 17de eeuw tot

buitenplaatsen getransformeerd.

In het stroomruggenlandschap is het oorspronke-

lijke meanderende verloop van de onbedijkte

Kromme Rijn karakteristiek, met de aangrenzende

zone hogere gronden waarop de dorpen, slingerende

wegen, boomgaarden en onregelmatige verkavelings-

patronen liggen.

54

Wisselende waterstanden.

foto

: Dré

van

Mar

rew

ijk

Jaagpad langs de Kromme Rijn,

ter hoogte van Rhijnauwen.

foto

: Wim

van

der

En

de

Stobbenakker voor de hakhout-

winning in het Kromme

Rijngebied.

foto: Wim

van der E

nde

55

Fysieke dragers

Tieler- en Culemborgerwaard

– de karakteristieke verschillen tussen buitendijkse uiterwaarden,

kleinschalige besloten oeverwallen en grootschalige open

kommen,

– de oeverwallen langs de grote rivieren Lek en Waal met:

- karakteristieke dijktracés (onder meer Waardenburg-Tiel),

dijkwoningen, (T-)boerderijen, dijkdorpen en riviergezichten

(Culemborg, Tiel), enkele kastelen,

- relatief besloten oeverwallenlandschap met bochtige wegen,

onregelmatige perceelspatronen, wielen en

hoogstamboomgaarden,

– het kleinschalige Lingelandschap met:

- de buitendijks natuurlijk meanderende Linge,

- typerende dijktracés (Appeldijk), karakteristieke dijkwoningen

en boerderijen en fraaie dorpsgezichten met karakteristieke

langgerekte stratenpatronen, zoals de lintdijkdorpen Spijk en

Acquoy,

- een besloten, kleinschalig en gaaf oeverwallenlandschap met

bochtige wegen, onregelmatige perceelspatronen (waaronder

kromakkers), wielen en hoogstamboomgaarden, landgoederen,

kastelen, hooibergen, boerderijen op woerden, vloedschuren,

– de open komgebieden met:

- een planmatige ontginning, eendenkooien, grienden en

populierenbossen (Regulieren), verspreid gelegen boerderijen,

- de stroomruggen en crevasseafzettingen als dragers van de

bewoning sinds het Neolithicum,

- de resten van de Romeinse infrastructuur die deel uitmaakte

van de Limes.

Kromme-Rijngebied

– de opeenvolging van drie landschapstypen: de zuidrand van de

beboste Utrechtse Heuvelrug, het tussenliggende veen-

ontginningslandschap van de Langbroekerwetering en het

rivierenlandschap van de Kromme Rijn,

– het gebied van de Langbroekerwetering met:

- de smalle strokenverkaveling en het afwisselende patroon van

bosstroken en graslanden, hakhoutbossen en oude lanen,

- oude boerderijen, fraaie kastelen, landhuizen en landgoederen

op langgerekte percelen langs de dijk en de wetering,

– het oeverwallen- en kommenlandschap van de Kromme Rijn:

- het onregelmatige verkavelings- en wegenpatroon en de dorpen

op de stroomruggen,

- de relatieve openheid en regelmatige verkaveling van de

komgebieden,

- vele nederzettingen vooral uit de IJzertijd tot de Vroege

Middeleeuwen en de infrastructuur van de Romeinse Limes met

het castellum Vechten op de stroomruggen,

- een rijke schakering van nederzettingsvormen uit de

Middeleeuwen: resten van kastelen (o.a. Amerongen, Cothen),

versterkte huizen en agrarische nederzettingen,

- landgoederen en buitenplaatsen,

- de aanwezigheid van elementen van de Nieuwe Hollandse

Waterlinie (forten, kazematten, inundatiekanaal e.d.),

– de Grebbeberg met bossen, ringwalburcht en markant uitzicht

over de Rijn en Betuwe,

– de zuidpunt van de Grebbelinie, zowel binnen- als buitendijks,

– de middeleeuwse, aan de Nederrijn gelegen steden Rhenen en

Wijk bij Duurstede.

Het Kromme-Rijngebied is sinds de (Late)

IJzertijd intensief bewoond; het bodemarchief

bevat van deze bewoning belangrijke sporen.

Het castellum Fectio (fort Vechten) vormde een

prominent onderdeel van de Romeinse Limes, die

langs de (Kromme) Rijn liep. In de Vroege

Middeleeuwen was de rol van Dorestad (Wijk bij

Duurstede) als handelsstad van internationaal

belang; aanzienlijke delen van de nederzetting

zijn opgegraven.

De Kromme Rijn is omstreeks 1870 verbreed

om als inundatiekanaal van de Nieuwe Hollandse

Waterlinie te kunnen fungeren. In het noord-

westelijk deel van het Kromme-Rijngebied overlapt

de landgoederenzone aan de rand van de stad

Utrecht (Oud- en Nieuw-Amelisweerd;

Rhijnauwen) met de liniewerken (de forten

Vechten en Rhijnauwen). Kenmerkend zijn hier

de vele betonnen kazematten, die de vijandelijke

doorgang over de ‘Houtense Vlakte’ moesten

verhinderen.

Aan de zuidoostelijke voet van de Utrechtse

Heuvelrug ligt de zuidelijkste punt van de Grebbe-

linie, met inundatiekanaal en buitendijkse bastion-

werken. De beboste Grebbeberg is archeologisch

(vroeg-middeleeuwse ringwalburcht) en historisch-

geografisch van groot belang. Het uitzicht vanaf de

berg over de Rijn en de Betuwe is voor Nederlandse

begrippen zeer bijzonder.

56

Arkemheen-Eemland

13

Het stoomgemaal van Arkemheen.

Kernkwaliteiten

π extreme openheid

π slagenverkaveling

π veenweidekarakter

foto: Pan

dion; P

eter van B

olhuis

Cultuurhistorische karakteristiek

ArkemheenHet veen- en klei-op-veenlandschap van

Arkemheen is weids en open en nagenoeg geheel in

gebruik als hooi- en weiland. Vooral in het noorden

van het gebied komt nauwelijks bebouwing en

opgaande beplanting voor. De openheid wordt nog

versterkt doordat de huisterpen, die hier in de

Middeleeuwen zijn opgeworpen, merendeels niet

meer bewoond zijn. De nederzettingen (Nijkerk en

ijle bebouwingslinten als Holk en Diermen) liggen in

het zuidelijk en oostelijk deel van het gebied op wat

hogere gronden.

Het verkavelingspatroon van het klei-op-veen-

landschap is gedeeltelijk vrij onregelmatig door de

aanwezigheid van kronkelende beken en voormalige

kreken en de daarmee gepaard gaande hoogte-

verschillen. In het zuiden gaat het klei-op-veengebied

over in een veenontginning met een sinds 1850

nauwelijks veranderde strokenverkaveling en de

bebouwingslinten van Holk, de Veenhuis en

Achterhoek.

Enkele scheve sloten ten zuiden van De Holk zijn

de laatste getuigen van ‘de Rijn’, een kanaal dat de

Hertog van Gelre in het begin van de 16de eeuw liet

graven om de Rijn met de Zuiderzee te verbinden en

zo een onbelemmerde doorgang naar zee te

realiseren. Het kanaal is onvoltooid gebleven.

Aan de oostkant van het nationaal landschap ligt

een weinig veranderd, kleinschalig kampenlandschap

met akkers, weiden, elzensingels en bosjes. Hier ligt

op de grens van hoog en laag een landgoederenzone

(o.a. Oldenaller en Salentein). De landgoederen gaan

terug op versterkte huizen uit de Late Middeleeuwen.

Deze werden zo gesitueerd in het landschap dat er

natte grachten aangelegd konden worden.

Het stoomgemaal Hertog Reijnout uit 1882

vormt met de hoge schoorsteen een landmark in het

gebied. Het gerestaureerde gemaal is in Nederland

het enige nog werkende gemaal met buitenschep-

raderen. Een restant van zijn voorganger, een oude

windwatermolen, en zijn opvolger, een modern,

elektrisch gemaal, completeren dit bijzondere water-

staatkundige ensemble. In de naastgelegen Putter-

polder is eveneens nog een stoomgemaal aanwezig

(echter zonder machines).

In het gebied liggen veel archeologische sites

(terpen, huisplaatsen, vuursteenvindplaatsen). Aan

de zuidkant liggen pleistocene zandgronden aan of

zeer dicht aan de oppervlakte. Naar het noorden toe

verdwijnt het zand onder holoceen veen, al dan niet

afgedekt met klei. Juist de overgangsgebieden waren

zeer aantrekkelijk voor bewoning. De huisterpen in

het noorden stammen voornamelijk uit de Middel-

eeuwen en de Nieuwe Tijd. De ruimtelijke spreiding

vertoont een duidelijke relatie met de ligging van

oude waterlopen of met uitlopers van het dekzand in

het veen- en klei-op-veengebied.

57

Introductie

Dit in landelijk opzicht bijzonder open veen- enklei-op-veenlandschap wordt primair gekenmerktdoor het vrijwel ontbreken van bebouwing enopgaande begroeiing buiten de bewoningskernen.Daarnaast zijn de ‘klassieke’ strokenverkaveling vande veenontginningen, in het midden van de polderArkemheen overgaand in een meer blokvormigeverkaveling, en enkele historische dijken, waaronderde Zuiderzeedijk, kenmerkend.

Stille getuige van

waterpeilverlaging.

foto: Dré van

Marrew

ijk

EemlandHet westelijk deel van het nationaal landschap

bestaat uit de zeer open polders van het Eemland,

die tussen omstreeks 1000 en 1600 zijn ontgonnen.

De ontginningen geschiedden grotendeels met het

‘recht van vrije opstrek’: zonder vastgestelde achter-

grens. Daardoor kwamen aan beide zijden van de

Eem, die als ontginningsbasis fungeerde, in de loop

der eeuwen zeer lange oost-west gerichte kavels tot

stand. Met behulp van dwarskaden schoof de ont-

ginning tevens noordwaarst op, richting voormalige

Zuiderzee. Vanwege het voortdurende overstromings-

gevaar zijn de boerderijen hier in eerste instantie niet

langs de ontginningsassen gebouwd. Pas na aanleg

van de Wakkerendijk als grens tussen Holland en het

Sticht, begin 14de eeuw, zijn de aanvankelijke, bij

Eembrugge geconcentreerde boerderijen verplaatst

naar de veilige oostzijde van deze dijk.

Gevolg van de ontginning en de daarop volgende

akkerbouw was een voortdurende bodemdaling: het

veen oxideerde en klonk in. Akkerbouw werd

onmogelijk en meer veeninwaarts moest men op-

nieuw akkers aanleggen.

Op den duur werd akkerbouw geheel onmogelijk

en volgde omzetting in wei- en hooiland. Het huidige

karakteristieke beeld van Eemland ontstond: zeer

open weidepolders met kilometers lange, ongeveer

oost-west lopende kavels en enkele bewoningslinten

aan noord-zuid gerichte (voormalige) dijken. Bij de

landinrichting uit de jaren ‘80 van de 20ste eeuw is

dit beeld grotendeels bewaard gebleven, wel zijn 49

nieuwe boerderijen gebouwd, waarvan een aantal in

vroeger onbewoond gebied.

Eemland ligt net als de polder Arkemheen aan de

voormalige Zuiderzee. In beide gebieden getuigen

wielen van vroegere overstromingen, zowel recht-

streeks vanuit de Zuiderzee als via de Eem (wielen

Zomerdijk, Eemdijk).

Spakenburg is van oudsher een vissersdorp. Aan

de visserij, waaraan een eind kwam met de afsluiting

van de Zuiderzee in 1932, herinneren onder meer

nog een scheepswerf, vissershuisjes en een taanderij.

In Eemland is de locatie van het middeleeuwse

bisschoppelijk kasteel Ter Eem de meest tot de

verbeelding sprekende archeologische site. Daar-

naast zijn de terreinen met resten van laat-middel-

eeuwse versterkte huizen (Hoogerhost en Coelhorst)

en de resten van de middeleeuwse versterkte aanleg

van Bunschoten van belang.

In Eemland ligt ook het meest noordelijke deel

van de Grebbelinie (1745 - 1939). De linie valt hier in

het landschap nauwelijks op. Er zijn geen forten of

andere grote bouwwerken aanwezig en de inundatie

werd bereikt door gebruik te maken van de elemen-

ten van het bestaande landschap. De Eem fungeerde

als inundatiekanaal, de oostelijke Eemdijk als linie-

dijk en het gebied ten oosten daarvan als inundatie-

vlakte.

58

Verdwijnend beeld in Eemland.

foto

: Dré

van

Mar

rew

ijk

59

Fysieke dragers

Arkemheen

– zeer open veen- en klei-op-veenlandschap met gave

strookvormige en onregelmatige blokverkaveling, nagenoeg

zonder bebouwing,

– diversiteit van verschillende landschapstypen op geringe afstand

van elkaar,

– twee complexen van stoomgemalen aan de voormalige

Zuiderzeedijk,

– vele middeleeuwse huisterpen,

– archeologische vindplaatsen uit de Midden en Nieuwe Steentijd,

– strokenverkaveling in zuidelijk deel,

– duidelijk herkenbare overgang naar zuidelijk gelegen

zandlandschap (steilranden).

Eemland

– buitengewoon open veenontginningslandschap met

kilometerslange strokenverkaveling,

– rivier de Eem met flankerende dijken/kaden, gedeeltelijk op

enige afstand van de rivier (Zomerdijk) en wielen,

– IJsselmeerdijk met wielen,

– enkele boerderijlinten, met als meest monumentale de éénzijdig

bebouwde Wakkerendijk, in contrast met het lege Eemland,

– het noordelijke deel van de Grebbelinie met de Eem als

inundatiekanaal, de oostelijke Eemdijk als liniedijk en het gebied

ten oosten daarvan als inundatievlakte,

– locaties bisschoppelijk kasteel Ter Eem, terreinen van de laat-

middeleeuwse versterkte huizen Hoogerhost en Coelhorst,

resten van de middeleeuwse versterkte aanleg van Bunschoten,

– Spakenburg, met Oude Haven en omgeving, waar een

scheepswerf en andere bebouwing refereren aan het verleden als

vissersdorp.

Het lege Eemland vanaf de dijk

langs de Eem.

foto: Wim

van der E

nde

De pont naar Eemdijk.

foto: Dré van

Marrew

ijk

60

Noord-Hollands Midden

14

Groot landschappelijk contrast

tussen het droogmakerij- en

veenweidelandschap.

Kernkwaliteiten

π grote openheid

π geometrisch inrichtingspatroon in

droogmakerijen

π strokenverkaveling

foto: Pan

dion; P

eter van B

olhuis

Cultuurhistorische karakteristiek

Schermer, Eilandspolder en MijzenpolderHet gebied van De Schermer en de Mijzen- en

Eilandspolder bestaat uit zowel droogmakerijen als

veenweidepolders, die in een bijzonder fraai contrast

ten opzichte van elkaar zijn gesitueerd. De ken-

merkende objecten, elementen en structuren zijn

zeer gaaf en goed herkenbaar aanwezig in sterke

onderlinge samenhang.

De Schermer is de laatste van de 17de-eeuwse

grote droogmakerijen (Beemster, Purmer, Wijde

Wormer, Heerhugowaard, Schermer), die in 1635

werd drooggelegd. De Nederlandse droogmakerijen

hebben internationaal een voorbeeldfunctie vervuld,

zowel wat betreft het landschap en de toegepaste

landschapsarchitectuur, als de waterstaatskundige en

planologische aspecten. Internationaal gezien zijn

droogmakerijen een zeldzaam landschapstype.

Na de drooglegging is de Schermer ingericht met

een zeer regelmatig patroon van wegen en percelen.

In tegenstelling tot de Beemster zijn de wegen in de

Schermer niet systematisch beplant. Daardoor is de

polder veel opener. Bijzonder zijn de historische

waterstaatkundige structuur van de twee binnen-

boezems en de vele molens die nog resteren. Ook

wordt de Schermer gekenmerkt door wat ‘armere’

behuizingen dan in de Beemster.

De Mijzenpolder is een veenweidegebied met een

zeer waardevolle, nog oorspronkelijke verkavelings-

structuur uit de 10de eeuw. De Eilandspolder is een

gedeeltelijk onverveend veenweidegebeid gelegen

tussen de droogmakerijen Schermer, Beemster en

Starnmeer. Het gebied wordt gekenmerkt door de

zeer vele brede slootjes en de plasjes die zijn over-

gebleven na lokale vervening. Aan de noordkant van

het gebied ligt een aantal kleinere droogmakerijen.

Deze zijn pas in de 19de eeuw drooggemaakt en

61

Introductie

Het zeer open veenweide- en droogmakerijen-landschap van Noord-Hollands Midden is hetarchetype van het ‘Hollandse landschap’. Hetbestaat uit een nat, laaggelegen veenweidegebiedmet daarin nog lager gelegen droogmakerijen,omgeven door ringdijken en -vaarten. Het laagveen-pakket is van natuurhistorisch belang en kenmer-kend voor laag (West-) Nederland. Het gebied is vangroot nationaal en internationaal belang voor weide-vogels.

De veenpolders worden gekenmerkt door eenstrokenverkaveling, uitgezet vanuit een ontginnings-basis en zijn in te delen in rij- en vaarpolders. De17de-eeuwse droogmakerijen hebben een regel-matige gridverkaveling in wegen, waterlopen enbeplanting, en vormen grote open ruimtes die doordijken omgeven worden. De rationeel verkaveldedroogmakerijen vormen als meesterwerken vanNederlandse ingenieurskunst, ruimtelijke planning,inrichting en landschapsbouw ‘avant la lettre’ eenbelangrijk onderdeel van het Nederlandse cultureelerfgoed. De Beemster is opgenomen op de wereld-erfgoedlijst van UNESCO.

In het gebied ligt een gedeelte van de Stellingvan Amsterdam (zie gebied 19).

Landschapsbeeld Schermer.

foto: Wim

van der E

nde

vertonen een onregelmatige percelering net als het

veenontginningsgebied, hoewel de inrichting hier

wel planmatig heeft plaatsgevonden.

Naast de middeleeuwse verkavelingsstructuren

en historische watergangen is in de Mijzenpolder en

de Eilandspolder een groot aantal waardevolle

archeologische vindplaatsen van vroegere middel-

eeuwse bewoning gelokaliseerd.

BeemsterAan de oostkant van de Eilandspolder ligt de

Beemster, een droogmakerij van uitzonderlijke, zelfs

universele betekenis, die door UNESCO op de lijst

van Werelderfgoed is geplaatst. De Beemster heeft

als eerste grotere droogmakerij (1612) naast een

internationale ook een nationale voorbeeldfunctie

gehad. Behalve ten behoeve van het tegengaan van

overstromingen en het creëren van nieuwe land-

bouwgrond werd De Beemster ook gerealiseerd als

investeringsobject voor rijke kooplieden uit

Amsterdam. De polder illustreert, als duidelijk

begrensd en authentiek voorbeeld van een ont-

worpen en gerealiseerd landschap volgens klassieke

en Italiaanse 17de-eeuwse stijlprincipes, een belang-

rijk stadium in de ontginningsgeschiedenis van

Nederland. Buitengewoon kenmerkend voor de

Beemster is het schaakbordpatroon van grond-

gebruik en de rechte, beplante wegen. Door de

bijzondere architectonische achtergrond wijkt het

landschap duidelijk af van dat van de andere

droogmakerijen.

Een gedeelte van de Beemster is inundatieveld

van de Stelling van Amsterdam. Het zuidelijke

gedeelte (ongeveer een kwart van de polder) kon

onder water gezet worden terwijl de rest van de

droogmakerij tot een drassig landschap werd

getransformeerd.

Ook in het met kreken doorsneden veenweide-

gebied bij het Alkmaarder- en Uitgeestermeer

bevinden zich meerdere forten, dijken en andere

bouwwerken die behoren tot de Stelling van

Amsterdam. Het gebied wordt gekenmerkt door een

kleinschalig verkavelings- en nederzettingspatroon,

kent een hoge waterstand en is gedeeltelijk moerassig

en slecht toegankelijk.

Waterland en ZeevangZowel de Zeevang, tussen De Beemster en het

IJsselmeer, als het meer zuidelijk gelegen Waterland

zijn veengebieden die in de 12de eeuw werden

bedijkt. De bedijkingen hadden tot doel de verbrokke-

ling van het veen door overstromingen tegen te gaan.

Beide gebieden zijn karakteristiek voor het Noord-

hollandse polderlandschap: zeer open, buiten erven

en dorpen bijna boomloos. Waterland wordt

gekenmerkt door drassige weiden, doorsneden door

een dicht patroon van waterlopen. Ook liggen er

verspreid nog enkele rietlanden. Voor de Zeevang is

de karakteristieke veerverkaveling van belang. Het

gebied is duidelijk minder waterrijk dan Waterland

zelf. Bijzonder is het landschappelijk contrast dat

beide gebieden vormen met de droogmakerijen

Schermer, Beemster en Purmer.

De ontginning van het veen heeft in de 10de eeuw

een aanvang genomen. Het gebied werd ontgonnen

met afwateringssloten evenwijdig aan elkaar en

meestal loodrecht op de aanwezige bochtige veen-

stroompjes. Hierdoor ontstond het voor de veen-

ontginningen typische patroon van langgerekte

percelen. In het oostelijk deel is de invloed van

inbraken vanuit de Zuiderzee duidelijk te zien aan

kreekachtige waterpatronen, die zijn ontstaan door

uitschuring van de voormalige veenriviertjes.

62

Bemaling met karakteristieke

Waterlandse molens.

foto

: Dré

van

Mar

rew

ijk

Broeks Grijs; te koop in elke

gerenommeerde verfwinkel.

foto

: Wim

van

der

En

de

De onregelmatige strokenverkaveling is ontstaan

doordat de ontginningen in de Middeleeuwen niet

als cope-ontginningen zijn opgezet, maar door vrije

gemeenschappen.

De grote concentratie huisterpen uit de Late

Middeleeuwen en het tamelijk onregelmatige

verkavelingspatroon zijn in hoge mate gaaf en zeld-

zaam. Het laat-middeleeuwse ensemble is in z’n

totaliteit nog aanwezig. De huidige dorpen zijn

harmonieus vergroeid met het landschap; het

gebruikte bouwmateriaal (hout) en het kleurgebruik

dragen daar in sterke mate aan bij. In veel gevallen is

de abrupte overgang tussen dorpsranden en het

omringende weidegebied bewaard gebleven, zonder

tussenliggende uitbreidingen van na 1945.

Karakteristiek zijn de stolpboerderijen met hun

piramidale dak en de toepassing van houtbouw

(overwegend groen geschilderd, in Broek in

Waterland grijs). Verschillende plaatsen, zoals Edam,

Volendam, Marken en De Rijp, dragen nog de

karakteristieken van (voormalige) haven- en vissers-

plaatsen, ieder met een geheel eigen geschiedenis.

Op Marken zijn zowel de huisterpen als de

bebouwingsstructuur bijzonder kenmerkend.

Durgerdam, Holysloot, Ransdorp, Zuiderwoude,

Broek in Waterland, Edam, Monnickendam en

Marken zijn beschermde gezichten.

63

Beemster lusthof ‘De Eenhoorn’.

foto: Wim

van der E

nde

Zicht op Zuiderwoude

(Waterland).

foto: Wim

van der E

nde

64

Fysieke dragers

Noord-Hollands Midden algemeen

– het contrast tussen het droogmakerij- en het veenweidelandschap

met de ringdijk als verbindend en contrasterend element tussen

beide landschappen.

Schermer, Eilandspolder en Mijzenpolder

– de samenhangende structuren, elementen en kenmerken in het

veenweidegebied:

- de bewoningsassen en dijkdorpen zoals Graft-De Rijp

(beschermd gezicht), Groot Schermer, Schermerhorn en

Driehuizen,

- de regelmatige strokenverkaveling en onregelmatige

blokverkaveling,

- de ontginningsgrenzen en dwarssloten,

- de dijken, kaden, molens en doorbraakkolken,

- de rijke verzameling aan middeleeuwse veenterpen en

lintbebouwing,

- de turfgaten,

– de samenhangende structuren, elementen en kenmerken in het

droogmakerijenlandschap:

- de regelmatige, losse lintbebouwing langs vaarten en wegen,

- het rationele, rechthoekige verkavelings- en wegenpatroon en

de relatief grote kavels van gelijke afmeting,

- de ringdijken in contrast met de vlakheid van de droogmakerij

zelf,

- de vaarten en tochten,

- de molens, (voormalige) molenplaatsen en -gangen,

- de boerderijen van het stolptype (waarschijnlijk in deze regio

ontstaan) en boerenerven met karakteristieke dubbele singels en

kleine boomgaardjes,

– archeologische terreinen uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe

Tijd (in polder de Mijzen langs de Gouw en in de Oostelijke

Eilandspolder).

Beemster

– het unieke 17de-eeuwse (landschaps)architectonische ensemble

bestaande uit:

- het vierkante gridpatroon van wegen en waterlopen en

rechthoekige percelen,

- de ringdijk en ringvaart (continuïteit en eenheid in

vormgeving),

- het centraal gelegen dorp (Middenbeemster) op een assenkruis

van wegen,

- de relatief hooggelegen wegen met laanbeplanting,

- de monumentale boerderijen en buitens,

- de oude 19de-eeuwse gemalen en molengangen,

- de vijf forten van de Stelling van Amsterdam, langs de west-,

zuid- en oostzijde,

– de structuur en het karakter van het (beschermde) stadsgezicht

van Middenbeemster, met monument van Leeghwater.

Waterland en Zeevang

– het gave samenhangende historische landschapsbeeld met:

- de karakteristieke nederzettingsstructuur in het open

landschap, gekenmerkt door geconcentreerde bebouwing in dijk-

en lintdorpen met beplanting,

- de vele fraaie dorpsgezichten (beschermd) zoals Edam,

Durgerdam, Ransdorp, Broek in Waterland, Holysloot,

Zuiderwoude, Marken en Monnickendam (stadsgezicht),

- voor Noord-Holland kenmerkende stolpboerderijen en houten

huizen in specifieke kleuren geschilderd, van het type dat ook in

de Zaanstreek wordt aangetroffen,

- de regelmatige strokenverkaveling van de laat-middeleeuwse

veenontginning met de sterk in richting wisselende verkaveling,

als gevolg van het grillige patroon van waterlopen waartussen

het land moest worden ontgonnen,

- het slotenpatroon en patroon van veenstroompjes,

- de historische dijken,

– de Noorder IJ- en Zeedijk,

– het eiland Marken met een terpencluster en het dorpsgezicht

Marken,

– het laat-middeleeuwse archeologische ensemble dat nog in zijn

totaliteit aanwezig is met onder meer een grote concentratie aan

huisterpen, kloosters, kerken, graven, molens, vlakneder-

zettingen en dijken,

– resten van vroegïndustriële activiteit, zoals traankokerijen.

65

Hoeksche Waard

15Kernkwaliteiten

π grote openheid

π patroon van dijken en voormalige

kreken

π eilandkarakter, omgeven door open

water

Zuid-Beijerland met dijklint en

voormalige kreek op de achtergrond.

foto

: Pau

l Par

is

Cultuurhistorische karakteristiek

Het zeekleilandschap van de Zeeuwse en Zuid-

hollandse eilanden, waar de Hoeksche Waard een

karakteristiek onderdeel van vormt, is kortweg te

typeren als de delta van een laaglandrivierensysteem.

Deze delta is opgebouwd uit (voormalige) eilanden

die bestaan uit oudere en jongere polders, met daar-

tussen grotere en kleinere stromen. Het landschap

heeft zijn huidige vorm gekregen in de eeuwenlange

‘strijd met het water’, waarbij de mens afwisselend

aan zowel landverlies als landwinst bijdroeg.

Het landverlies in de Hoeksche Waard en

omgeving heeft in de Middeleeuwen bijzonder

dramatische vormen aangenomen. Een deel van het

gebied hoorde tot de Grote Waard, met zijn 40.000

ha de grootste polder van het graafschap Holland. In

1421 ging de Grote Waard bij de St. Elizabethsvloed

geheel verloren. Er ontstond een grote binnenzee die

in de eeuwen daarna gedeeltelijk werd bedijkt, waar-

mee de Hoeksche Waard (en de Biesbosch) ontstond.

De oudste bedijkingen in de Hoeksche Waard na

1421 zijn de polder Het Oudeland van Strijen en het

Munnikenland, beide van rond 1436. Daarna werden

successievelijk de overige polders bedijkt. Door het

bedijken van ‘opwassen’, afzettingen midden in het

water, ontstonden ringvormige polders als Oude

Korendijk, Oud Piershil en Oud Heinenoord. Het

bedijken van aanwassen, hoog genoeg opgeslibde

schorren tegen al bedijkt land, leidde tot meer schil-

vormige polders als bijvoorbeeld Numanspolder en

Strijense Polder. Bij het bedijken werden ook hele

rivierlopen (Binnenbedijkte Maas) en kreken in het

landschap opgenomen. Restanten van kleinere

kreken liggen verspreid door het gebied; deze

speelden en spelen een rol in de afwatering en het

transport over water, bijvoorbeeld de Borrekeen en

de Oud-Beijerlandsche Kreek. Het proces van land-

aanwinning ging tot 1939 door, toen als laatste

polder de Albertpolder aan het Hollands Diep werd

bedijkt.

De zeer herkenbare temporele opbouw van het

eiland is door de herinrichting van de jaren ’70 en

’80 van de 20ste eeuw aanzienlijk verminderd.

Verschillen tussen oudere (vrij onregelmatige

stroken/blokken) en jongere polders (rationeler en

grootschaliger) zijn sterk afgenomen. In en rond de

polder Het Oudeland van Strijen is de onregelmatige

strokenverkaveling echter vrij goed bewaard

gebleven.

66

IntroductieDe Hoeksche Waard is een zeer open gebied,

kenmerkend voor het zeekleilandschap van Zuid-west-Nederland. Het gebied is grotendeels ingebruik voor de akkerbouw en bestaat uit eenaaneenschakeling van ruime polders, gevat in eenraamwerk van al dan niet beplante dijken en voor-malige kreken. De Hoeksche Waard wordt geheelomringd door open water (Oude Maas, DordtscheKil, Hollandsch Diep en Spui). De buitendijksenatuurterreinen staan onder invloed van eb en vloeden zijn van (inter)nationaal belang. De dorpen in de Hoeksche Waard zijn representatief voor denederzettingsvormen van het zuidwestelijkzeekleilandschap.

Scherp contrast met de nabije

Randstad.

foto: George B

urggraaff

Bij de herinrichting is ook een aantal polder-

dijken geheel of gedeeltelijk afgegraven. Desondanks

verdelen de dijken de Hoeksche Waard nog altijd in

herkenbare eenheden en verlenen maat aan het

landschap.

Langs de kreken liggen nog hier en daar ‘eeuw-

kanten’: lage, drassige stroken grond die functio-

neerden als extra bergingsruimte bij een teveel aan

binnenwater.

Tegen de buitendijken komen platen, slikken en

gorzen voor. Deze natuurterreinen representeren de

onbedijkte stadia in de landschapsvorming van het

zeekleigebied. Elementen van cultuurhistorische

waarde zijn hier o.a. grienden en rietheuvels (waarop

in het snijseizoen riet in depot werd gezet), zoals in

de Korendijksche slikken.

Van de dorpsvormen van het zuidwestelijk zee-

kleigebied komen in de Hoeksche Waard vooral

dijklinten en voorstraatdorpen voor. De dijklinten

zijn gekoppeld aan het dichte dijkenpatroon van het

gebied en verlenen het gebied een geheel eigen

karakteristiek. Mooie voorbeelden zijn Heinenoord

en Mookhoek. Typerend voor de tweede categorie is

de centrale Voorstraat haaks op de dijk. Op de kop

ligt vaak, buitendijks, een haventje, aan het eind de

kerk. Een goed voorbeeld is Piershil. Voor de variant

waarbij de Voorstraat is aangelegd langs een in de

afwatering van de polder opgenomen kreek zijn

Oud-Beijerland en ’s-Gravendeel representatief. Het

meest gaaf bewaard van dit type is Goudswaard.

Karakteristiek zijn ook de havenkanalen tussen een

aantal dorpen en het buitenwater, met de begelei-

dende dijken, boombeplanting en uitwaterings-

sluizen (sassen).

In het zuiden van de Hoeksche Waard bevinden

zich nog diverse restanten van de Stelling van het

Hollandsch Diep en het Volkerak, zoals een fort bij

de haven van Numansdorp (1862) en kazematten uit

de jaren dertig van de 20ste eeuw.

Prehistorische vondsten zijn in de Hoeksche

Waard schaars, vanwege de voortdurende processen

van erosie en kleiafzetting. In de buurt van de

Binnenbedijkte Maas zijn enkele vondsten uit de

Midden-Bronstijd, de Vroege IJzertijd en de

Romeinse Tijd aangetroffen. Langs deze fossiele

rivierloop en andere kreken is er een grote kans op

archeologische sporen. Daarnaast zijn de met klei

afgedekte resten van verspoelde middeleeuwse

dorpen van de Grote Waard van belang.

NB: Over de aanwijzing van de Hoeksche Waard

als nationaal landschap was bij het ter perse gaan

van deze brochure nog geen besluit genomen omdat

de behandeling van de Nota Ruimte in de Tweede

Kamer op dat moment nog niet was afgerond.

67

Puttershoek.

foto: George B

urggraaff

68

Fysieke dragers

– de ruimtelijke eenheid van het gebied (eilandkarakter), omgeven

door het buitenwater van Oude Maas, Dordtsche Kil, Hollandsch

Diep en Spui,

– de openheid van het landschap als geheel en de begrenzing van

de open ruimtes van de bouwlandpolders door (beplante) dijken

en voormalige kreken,

– de landschappelijke opbouw met oudere en jongere polders,

met vormverschillen tussen opwassen en aanwassen,

– het natte en laaggelegen polder Het Oudeland van Strijen,

met kleinschalige, onregelmatige strokenverkaveling en

overwegend graslandgebruik,

– de fossiele rivierloop van de Binnenbedijkte Maas, restanten

van kreken als de Borrekeen en de Oud-Beijerlandsche Kreek,

bijbehorende eeuwkanten,

– de buitendijkse platen, slikken en schorren met elementen

als grienden en rietheuvels,

– het nederzettingspatroon met dijklinten als Heinenoord en

Mookhoek, voorstraatdorpen als Piershil, Oud-Beijerland,

’s-Gravendeel en Goudswaard, een gaaf polderlint

(Mijnsheerenland) en dorpen rond een knooppunt van

historische infrastructuur zoals Strijen,

– de havenkanalen tussen een aantal dorpen en het buitenwater,

met de begeleidende dijken en boombeplanting,

– het militair erfgoed: aan de zuidkant van het gebied het fort bij

de haven van Numansdorp (1862), kazematten uit de jaren

dertig van de 20ste eeuw, behorend bij de Stelling van het

Hollandsch Diep en het Volkerak, en een luchtwachttoren uit

de Koude Oorlog (jaren ’50),

– het bodemarchief met:

- een (zeer) hoge verwachtingswaarde ter plaatse van fossiele

rivier- en kreeklopen, nu merendeels door kleilagen afgedekt, en

- een hoge kans op de aanwezigheid van resten van in de

Middeleeuwen weggespoelde nederzettingen (Grote Waard),

eveneens door klei afgedekt.

's-Gravendeel.

foto

: Geo

rge

Bu

rggr

aaff

De Binnenbedijkte Maas.

foto

: Geo

rge

Bu

rggr

aaff

69

Zuidwest-Zeeland

16Kernkwaliteiten

Walcheren

π (gedeeltelijk kleinschalige)

openheid

π groen karakter

π reliëf door duinen, kreekruggen,

kommen en ‘vliedbergen’

(kasteelbergjes)

Zak van Zuid-Beveland

π groen karakter door fijnmazige

kleinschaligheid

π polderpatroon

π kreekrestanten

West Zeeuws-Vlaanderen

π polderpatroon met geulensysteem

π overgang van zandige kust, via

kleipolders, naar dekzandgebied,

met verschillende mate van

openheid

π verdedigingswerken

Heggenlandschap bij Nisse

(Zak van Zuid-Beveland).

foto: Pau

l Paris

Cultuurhistorische karakteristiek

WalcherenHet gebied beslaat de grote oudland-kern van

Walcheren, bestaand uit kreekrug- en poelgronden

en de kustzone met de duinen. Het landschap als

geheel wordt in hoge mate gekenmerkt door een

planmatige inrichting.

Na de inundatie aan het eind van de Tweede

Wereldoorlog werd het agrarisch gebied systematisch

heringericht, waarbij het kleinschalige verkavelings-

patroon verdween. In de nieuwe verkaveling keerde

ook de beplanting langs de perceelsranden (mei-

doornhagen) van voor de inundatie niet terug. Het

bochtige wegenpatroon, gekoppeld aan het beloop

van de kreekruggen, werd gerationaliseerd. Het

landschapsplan bij de herinrichting benadrukte wel

het karakteristieke onderscheid tussen enerzijds de

open, laaggelegen poelgronden in de kern van

Walcheren en anderzijds de hoger gelegen, meer

besloten kreekruggen en de duinen. In de laatst-

genoemde gebieden werden alle wegen voorzien

van beplanting, maar die in de poelgebieden bleven

onbeplant. Tegen de duinen werd nieuw bos aan-

geplant. Door deze maatregelen is Walcheren een

goed voorbeeld van een van de eerste ruilverkave-

lingen met landschapsplan uit de jaren vijftig.

In de binnenduinrand tussen Domburg en

Oostkapelle en verspreid op de kreekruggen komen

enkele historische buitenplaatsen voor, in de 17de en

18de eeuw een veel voorkomend verschijnsel.

70

Introductie

Het nationaal landschap Zuidwest-Zeelandbestaat uit drie deelgebieden: Walcheren, de Zak van Zuid-Beveland en West Zeeuws-Vlaanderen.

In het Zeeuwse deel van de Zuidwestelijke Deltais de ontstaansgeschiedenis van het landschap goedherkenbaar aan de ligging van de dijken. Hetdijkenpatroon geeft het eeuwenlange proces vanlandaanwining weer, maar laat - voor de goedeverstaander - ook de geschiedenis van het land-verlies zien. Binnen de polders zijn soms ook voor-malige kreken herkenbaar.

Op Walcheren worden de open landbouw-gebieden omsloten door de binnenduinrand metlandgoederen. Het open polderlandschap van West

Zeeuws-Vlaanderen is te kenschetsen als eenverzameling polders, omgeven door bochtige dijkenmet vaak een karakteristieke boombeplanting. In hetkavel- en wegenpatroon is soms nog verschil te zientussen de oudere polders, met een onregelmatigeverkaveling en jongere rationeel geometrischverkavelde polders. Gedeeltelijk gekoppeld aanvroegere waterlopen is een groot aantal 16de- en17de-eeuwse verdedigingswerken terug te vinden.De vroeger voor heel Zeeland typerende verkavelingis het best bewaard gebleven in de Zak van Zuid-Beveland. Bij een aantal dorpen zijn ook de heggendie vroeger als veekering en perceelsbegrenzingwerden gebruikt, overgebleven.

Zwart geteerde Zeeuwse schuur.

foto

: Wim

van

der

En

de

Het nederzettingspatroon laat voor het zuid-

westelijk zeekleigebied karakteristieke dorpsvormen

zien, vooral het ringdorp (Biggekerke, Grijpskerk,

Koudekerke). Typerend daarbij is de ‘ring’, een straat

in de vorm van een cirkel of rechthoek die het (hoger

gelegen) kerkterrein omsluit.

De stadskernen van Middelburg, Veere en

Vlissingen zijn beschermde gezichten. In Middelburg

is de nog zichtbare opeenvolging van verdedigings-

werken bijzonder: de ringwalburg met archeologische

resten in de ondergrond en af te lezen aan het

stratenpatroon in het centrum, de eerste omwalling

op de plaats van de huidige grachten en de tweede

omwalling die nog aanwezig is in de vestingstructuur

om het centrum. Oost-Souburg bezit eveneens een

ringwalburg; deze is nagenoeg onbebouwd gebleven

en recent geheel gereconstrueerd.

Een veel recenter verdedigingswerk is het Land-

front, onderdeel van de Atlantikwall, aangelegd door

de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog. Doel was de

strategisch belangrijke havenstad Vlissingen aan de

landzijde te verdedigen tegen eventuele aanvallers.

De linie loopt van Groot-Valkenisse in het noord-

westen naar Fort Rammekens aan de zuidoostkant

van Walcheren en bestaat uit bunkers en verschil-

lende typen anti-tankversperringen.

Sporen van bewoning uit de IJzertijd en Romeinse

Tijd bevinden zich op het veen dat onder de klei ligt

en op de strandwallen en oude duinen. De bewo-

ningsresten op het veen zijn goed geconserveerd

vanwege de afdekking met middeleeuwse klei. Rond

Domburg liggen sporen van middeleeuwse en waar-

schijnlijk ook Romeinse bewoning. Opvallende

archeologische landschapselementen zijn de vele

vliedbergen, waarop in de Middeleeuwen houten

verdedigingstorens hebben gestaan.

71

Zicht op Veere.

foto: Wim

van der E

nde

Vliedberg bij Borssele.

foto: Wim

van der E

nde

Zak van Zuid-Beveland Dit gebied bestaat uit de Zak van Zuid-Beveland

en de Yerseke en Kapelse Moer, van elkaar

gescheiden door het Kanaal door Zuid-Beveland. Het

landschap in de Zak van Zuid-Beveland is een vrij

gaaf en tot in onderdelen compleet voorbeeld van het

vroegere Zeeuwse zeekleilandschap. Het bestaat uit

oudland-, middelland- en nieuwlandpolders. Het

oudlandgebied is laaggelegen en relatief open. De

onregelmatige percelering is gedeeltelijk bewaard

gebleven, in combinatie met het gebruik als gras-

land. De middelland- en nieuwlandpolders zijn

ontstaan door het achtereenvolgens inpolderen van

op- en aanwassen. Resultaat is een landschap met

een onregelmatig patroon van kleine(re) poldertjes

met ingedijkte kreekrestanten en voormalige

getijdengeulen. Bijzonder is het fijnmazige patroon

van (bloem)dijken. De nieuwlandpolders zijn groot-

schaliger en opener dan het oudland en middelland.

De Polder Borssele is volgens een formeel geo-

metrisch patroon opgezet. In de polder ligt het gelijk-

namige, al even planmatig aangelegde dorp, met

plattegrond volgens de regel van de gulden snede.

Het gebied van de Yerseke en Kapelse Moer is

een buitengewoon typerend onbebouwd en laag-

gelegen oudlandgebied met een hol-bolreliëf als

gevolg van selnering en moernering (zout- en veen-

winning). Bijzonder is de bewaard gebleven oor-

spronkelijke, kleinschalige en onregelmatige

percelering, met het dichte slotenpatroon.

In het gebied als geheel liggen zeer veel

bewoningssporen vanaf de IJzertijd tot de Late

Middeleeuwen. De resten uit de IJzertijd en de

Romeinse Tijd liggen op veen dat door klei is

afgedekt. De middeleeuwse bewoning (vlakneder-

zettingen, terpen, kasteelterreinen en enkele vlied-

bergen) heeft plaatsgevonden op de kleiafzettingen.

Deze klei is afgezet na dijkdoorbraken en over-

stromingen; daarbij is een aantal dorpen (o.a.

Fortrapa, St.-Catalijnen en Coudorpe) ‘verdronken’.

West Zeeuws-VlaanderenHet zeekleilandschap van West Zeeuws-

Vlaanderen bestaat uit jonge zeekleipolders (nieuw-

landpolders), in de grensstreek met België overgaand

in het veel oudere dekzandgebied. Het landschap

wordt vooral bepaald door een aaneenschakeling van

polders met stadjes, dorpen en verspreide boerde-

rijen. Aan de Noordzeekust ligt de smalste duin-

strook van Zeeland.

Een uitgebreid krekenstelsel, behorende tot het

Zwin en de Braakman, heeft een doorslaggevende rol

gespeeld bij de vorming van het landschap. Delen

daarvan zijn bewaard gebleven; een aantal lang-

gerekte polders markeert de plaats van vroegere

geulen en kreken, zoals de Zwinpolder bij Sluis en

de Passageulle polder bij Oostburg. Over veel van de

binnendijken lopen wegen, begeleid door rijen

populieren, waardoor het landschap relatief besloten

aandoet.

72

Dijk nabij Nisse.

foto

: Wim

van

der

En

de

Enkele oudere polder zijn nog te herkennen aan

hun meer onregelmatige blokverkaveling en de

opeenvolging van dijken. In het bedijkingspatroon

van het voormalige ‘eiland van Cadzand’ is zichtbaar

hoe het kerneiland door opeenvolgende bedijkingen

is gegroeid. Een kenmerk van de jonge polders is het

wegenpatroon: een kaarsrechte weg in lengte-

richting, haaks kruisende wegen, ingebed in een

geometrisch verkavelingspatroon. Door ruil-

verkavelingen is het oorspronkelijke verkavelings-

patroon in het gebied voor het overgrote deel

veranderd.

Bijzonder aan de westkant van het gebied is het

Zwin, dat grotendeels in België ligt. Het natuur-

reservaat gaat terug op de geul die ooit Brugge en

Damme met de Schelde verbond.

De oudste steden, die oorspronkelijk als haven- of

handelscentra langs de verbinding over water met de

Schelde tot ontwikkeling kwamen, zijn: Aardenburg

(Romeinse nederzetting op hogere dekzand-

gronden), Sluis en Oostburg. Daarnaast verwierven

ook IJzendijke, St.-Anna ter Muiden en Biervliet

stadsrechten. De bijbehorende verdedigingswerken

zijn meestal nog goed herkenbaar in de overgebleven

wallen en in de structuur van straten en bebouwing.

De Romeinse fortificatie van Aardenburg (herken-

baar in het stratenpatroon) is uniek voor Zuidwest-

Nederland. Het castellum moest beveiliging bieden

tegen invallen vanaf de Noordzee. Ook de 13de-

eeuwse omwalling is in Aardenburg nog goed

zichtbaar. Deze is representatief voor de ontwikke-

ling van nederzettingen in de zuidelijke Nederlanden

en door de goede conserveringsomstandigheden is

de informatiewaarde bijzonder hoog. Oostburg is

een van de vijf ringwalburgen van Zeeland. Een

andere karakteristieke nederzetting is het ringdorp

Sint Kruis.

Retranchement is van oorsprong een vesting die

geleidelijk aan is omgevormd tot woonkern. Het

dorp herinnert, evenals de uitgebreide vestingwerken

rond de stad Sluis, aan de krijgshandelingen in de

Tachtigjarige Oorlog (1568 - 1648) tussen Spaanse

en Staatse troepen. De inundaties, waarvan beide

partijen gebruik maakten, hebben een belangrijke

rol gespeeld in de landschapsvorming. Van de

zogeheten Staats-Spaanse linies uit de Tachtigjarige

Oorlog zijn in het gebied nog vele delen aanwezig:

de Linie van Oostburg, de Passageullelinie en de

Linie van de Oranjepolder, plus daarnaast een aantal

losse werken. Overigens liggen de meeste Staats-

Spaanse linies in Oost Zeeuws-Vlaanderen.

De zandopduikingen die onder de middeleeuwse

klei voorkomen bevatten bewoningssporen vanaf het

Mesolithicum. Voorts kunnen hier, onder de jonge

zeeklei van de Zwin- en Braakmaninbraken, de

resten worden aangetroffen van verdronken

nederzettingen.

73

De gerestaureerde ringwalburcht

in Oost-Souburgh.

foto: Dré van

Marrew

ijk

Retranchement; restanten van

de Staats-Spaanse linies.

foto: Wim

van der E

nde

74

Fysieke dragers

Walcheren

– de landschappelijke opbouw en samenhang, gebaseerd op de

oude ondergrond en het landschapsplan uit de jaren vijftig van

de 20ste eeuw, met:

- relatief open en onbeplante voormalige poelgronden in het

centrum van het gebied,

- relatieve besloten, beplante en bebouwde oude strandwallen en

kreekruggen,

- een besloten rand van het gebied met bossen en landgoederen,

bebouwing, duinen en enkele stukken zeedijk,

- een bochtig en onregelmatig patroon van wegen gebaseerd

op het microreliëf van zandige ruggen,

- enkele oude klinkerwegen,

- de landschappelijke beplantingen en bossen van het land-

schapsplan uit 1946,

- restanten van (inbraak)kreken en het op de oude kreken

gebaseerde onregelmatige slotenpatroon,

- waardevolle agrarische bebouwing en buitenplaatsen,

– de fraaie stads- dorpsgezichten van:

- het oude centrum van Middelburg met drie stadia van

verdedigingswerken en omwalling,

- de voormalige vesting Veere, gelegen aan het Veerse Gat,

een oude zeearm,

- de voormalige vesting Vlissingen, strategisch gelegen aan de

Westerschelde,

- de ringdorpen Koudekerke, Biggekerke, Aagtekerke en

Grijpskerke,

- specifieke streekeigen bebouwing, Zeeuwse akkerbouwschuren

e.d.

– de herkenbare resten en patronen van verdedigingswerken in

en om de oude steden en dorpen, ringwalburgen (onder meer

Middelburg en Oost-Souburg), kastelen, omwallingen,

vestingwerken en het landfront (onderdeel Atlantikwall) bij

Vlissingen),

– vele vliedbergen (kasteelbergen), vooral gelegen op de in de

Vroege Middeleeuwen gevormde kreekruggen,

– bewoningsresten uit de IJzertijd en Romeinse Tijd onder de

middeleeuwse kleiafzettingen en op de strandwallen en oude

duinen.

Zak van Zuid-Beveland

– het landschappelijke ensemble in de Zak van Zuid-Beveland met:

- het relatief open gebied van de Goesse Poel (oudland met

enkele geconserveerde oudlandreservaten; ganzen- en heggen-

reservaat),

- de vrij onregelmatige en kleinschalige percelering,

- het kleinschalige patroon van bloemrijke dijken van de op-

en aanwassen,

- de openheid en het meer formele geometrische patroon van

wegen in de nieuwlandpolders (bijvoorbeeld polder Borssele),

- elementen als welen, inlagen en karrenvelden,

- fraaie stads- en dorpsgezichten van Goes, Borssele

(unieke 17de-eeuwse geplande aanleg), Nisse en Kloetinge

(alle beschermd),

- buitenplaatsen,

– het landschappelijke ensemble van Yerseke en Kapelse Moer met:

- een zeer kleinschalig en onregelmatig patroon van slootjes,

- een onregelmatig patroon van wegen,

- grote openheid,

- het fraaie beschermde dorpsgezicht van Wemeldinge,

– specifieke streekeigen bebouwing, Zeeuwse akkerbouwschuren

e.d.,

– in de Late Middeleeuwen verdronken dorpen,

– bewoningsresten uit de IJzertijd, Romeinse Tijd en Late

Middeleeuwen.

West Zeeuws-Vlaanderen

– de historische verdedigingsinfrastructuur op de Staats-Spaanse

grens met:

- de Linie van Oostburg, de Passageullelinie en de Linie van de

Oranjepolder,

- een aantal losse verdedigingswerken (forten en schansen),

- de vestingsteden Retranchement, Sluis, Oostburg, IJzendijke en

Biervliet,

- gave 13de-eeuwse omwalling van Aardenburg, representatief

voor de ontwikkeling van nederzettingen in de zuidelijke

Nederlanden,

– de landschappelijke samenhang gekarakteriseerd door:

- een aaneenschakeling van afzonderlijke nieuwlandpolders,

- langgerekte smalle polders in de voormalige getijdegeulen,

- een relatief grote openheid,

- bochtig patroon van met bomen beplante dijken,

- een relatief geometrisch wegenpatroon,

- stroomgeulen, kreken, kreekrestanten, welen en het op oude

kreken gebaseerde slotenpatroon (restanten),

- verspreid liggende agrarische bebouwing,

- de kuststrook met zeewering, deels met smalle duinen, en

getuigen van de strijd tegen het water (o.a. Verdronken Zwarte

Polder),

- fraai klein stadsgezicht van Sint Anna-ter-Muiden,

– de vroeg-middeleeuwse ringwalburg van Oostburg,de

pleistocene zandopduikingen met bewoning vanaf het

Mesolithicum en het Romeinse castellum Aardenburg.

75

Groene Woud

17Kernkwaliteiten

π het groene karakter

π kleinschaligheid van het oude

agrarische landschap

π samenhangend complex van

beken, akkertjes en akker-

complexen, bossen en heidevelden

De Dommel bij Sint Oedenrode.

foto

: Pan

dion

; Pet

er v

an B

olhu

is

Cultuurhistorische karakteristiek

Het gehele gebied hoort historisch-geografisch

tot het landschap van de kampontginningen met

plaatselijk essen, gevormd door het agrarisch gebruik

vanaf de Late Middeleeuwen, en het landschap van

de heideontginningen en bossen van na 1850. Het

landschap ontleent zijn karakteristiek in belangrijke

mate aan cultuurhistorische gegevenheden als de

inrichting van de beekdalen, de aanwezigheid van

broekgebied en broekontginningen, oude bouw-

landen, landgoederen, buitenplaatsen, kastelen en

historische boerderijen.

De beekdalen worden op veel plekken in land-

schappelijk opzicht nog altijd gekenmerkt door een

grote mate van afwisseling tussen kleinschalige

(broek)bosjes en open graslanden, door de oor-

spronkelijke onregelmatige verkaveling en de meer of

minder sterk meanderende beek. De randen van het

beekdal worden visueel vaak begrensd door bos of

bebouwing.

Vanouds werden de hoeven en akkertjes op de

hogere dekzandruggen en -kopjes aangelegd, vooral

in een zone langs de beekdalen. Aan weerszijden van

het beekdal ontstond daardoor het bewoningspatroon

dat voor het gebied zo kenmerkend is. Dit patroon

bestaat met name langs de Dommel uit evenwijdig

aan het beekdal liggende wegen, waaraan een snoer

van hoeven, dorpen en steden is gekoppeld. Sommige

dorpen en steden als ’s-Hertogenbosch en St.-Oeden-

rode, zijn stedenbouwkundig zelfs helemaal geënt op

de Dommelloop.

De grote open akkercomplexen bij de dorpen

werden door een eeuwenlange plaggenbemesting

langzaam opgehoogd en kregen een bol liggend

oppervlak. Bij Oirschot, Liempde, Gemonde,

Oisterwijk en Haaren ligt een aantal grotere akker-

complexen met bijbehorende fraaie gehuchten, die er

als een krans omheen liggen. Verder van de dorpen

en boerderijen af lagen de woeste gronden die door

het eeuwenlang gebruik (beweiding, plaggen steken)

steeds meer verschraalden. Vanaf halverwege de 19de

eeuw werden de heidegebieden ontgonnen ten

behoeve van de landbouw. Deze jonge ontginningen

kregen over het algemeen een regelmatiger en

grootschaliger opzet dan het oude landschap. Dit is

nog goed te zien in bijvoorbeeld de ontginningen van

de Schijndelsche en vooral Rooische Heide. Door het

verdwijnen van de oorspronkelijke verkaveling en het

beplantingspatroon in het oude agrarische landschap

is het schaalverschil tussen oude en jonge ont-

ginningen sterk afgenomen, maar plaatselijk nog

steeds goed herkenbaar.

76

Introductie

Het nationaal landschap Groene Woud wordtgevormd door het landelijk gebied dat is gelegentussen de stedelijke kernen Tilburg, Eindhoven en’s-Hertogenbosch. Het gebied wordt gekenmerktdoor een kleinschalig landschap waarin open engesloten gebieden elkaar afwisselen en heeft eengroen karakter. Groene Woud bestaat enerzijds uitgrote natuurgebieden met bossen, heides, broek-gebied en stuifduin en en anderzijds uit klein-schalige, agrarische gebieden waarin populieren dewegen en perceelsscheidingen accentueren. Hetklassieke landschap van de Brabantse zandgebiedenmet beekdalen en hoger gelegen akkertjes enakkercomplexen (elders in Nederland essengenoemd) is hier nog gaaf aanwezig.

Restauratie van de Hooijdonkse

Molen (2004).

foto

: Wim

van

der

En

de

Enkele grotere heidegebieden werden bebost

zoals onder meer de Vresselsche Heide en de

Kampina.

Binnen het gebied is ook een karakteristiek

verschil te onderkennen tussen aan de ene kant het

zuidelijke en het westelijke deel en aan de andere

kant het noordelijke deel.

In het noordelijke deel komen veel minder

bossen voor en bijna geen heiderestanten. De bossen

die er liggen maken vaak onderdeel uit van land-

goederen en buitenplaatsen, vooral tussen

’s-Hertogenbosch en Boxtel.

Meer naar het zuiden worden de beekdalen

steeds smaller en meer besloten en neemt de opper-

vlakte bos (op vroegere heide) en het aantal heide-

restanten toe. Ten zuiden van Eindhoven liggen de

beekdalen en bijbehorende smalle zones met kamp-

ontginningen te midden van grote bos- en heide-

gebieden.

Tussen Boxtel en Oirschot ligt een groot voor-

malig broekgebied met een kleinschalige afwisseling

tussen graslandjes, bosjes en bossen en verspreid

liggende akkertjes op de hogere delen. Ook ligt hier

het Veldersbosch, een landgoed met centraal daarin

een sterrenbosstructuur. Aan de westkant ligt een

uitgestrekt broekgebied ten noorden van Udenhout.

Het gebied herbergt veel archeologische resten,

daterend van de Steentijd tot de Late Middeleeuwen.

De oude akkercomplexen vormen conserverende

factoren en hebben dus een hoge archeologische

waarde. De ensembles van nederzettingen zijn

in hun landschappelijke context goed bewaard

gebleven. Het Dommeldal zelf is rijk aan afzettingen

waarin botanisch materiaal goed geconserveerd is.

Het vertegenwoordigt daarmee een belangrijke

informatiebron over de bewoningsgeschiedenis.

77

Landschap van De Mortelen

onder Boxtel.

foto: Wim

van der E

nde

Streekeigen producten

in Liempde.

foto: Wim

van der E

nde

78

Fysieke dragers

– de kenmerken van het klassieke Brabantse zandlandschap met

een landschappelijke samenhang tussen de beekdalgebieden,

de broekgebieden, de kampen, hoeven, akkers en akkerdorpen,

de heideontginningen en de heiderestanten,

– het op het microreliëf van dekzandruggen en -kopjes gebaseerde

occupatiepatroon van dorpen, gehuchten en vrijstaande

agrarische bebouwing met akkertjes en akkercomplexen, met:

- het patroon van twee aan weerszijden van de beekdalen

gesitueerde evenwijdige oude straten met een snoer van hoeven,

dorpen en akkers,

- een radiale structuur van bochtige wegen vanuit de dorpen,

die als een krans rond de akkercomplexen liggen,

- fraaie tegen de dorpen aangelegen, bol liggende akker-

complexen zoals bij Gemonde, Liempde, Oirschot en Haaren,

- bol liggende eenmans-akkertjes,

- de overige oude wegen- en padenpatronen,

- oude boerderijen in een gave omgeving,

- de akkercomplexen als belangrijke conserverende factor voor

het bodemarchief, met mogelijk resten vanaf het Mesolithicum,

– de nog relatief onbebouwde, kleinschalige beekdalen met:

- de oorspronkelijke, relatief kleine en blokvormige

perceelsgrenzen met beplantingen,

- kleinschalige meanderpatronen en afgesneden meanders,

- watermolens,

- (natte) graslanden,

- verdichte randen door beplanting, bos en bebouwing,

– de gebieden van de voormalige woeste gronden met:

- meer grootschalig en regelmatig opgezette heideontginningen,

- heide en stuifzandbebossingen,

- heiderestanten,

– de grote oude broekontginningen met een kleinschalige

afwisseling tussen graslanden en bosjes zoals bij De Pettelaar,

De Geelders, De Mortelen, en het uitgestrekte broekgebied van

De Brand,

– de landgoederenzone tussen ’s-Hertogenbosch en Boxtel met

landgoederen, buitenplaatsen, kastelen en oude kasteelterreinen

en de overige landgoederen als het Veldersbosch met

sterrebosstructuur (beschermd gezicht) en landgoed De Baest,

– restanten van de oude perceelgrensbeplantingen en bosjes

waardoor het landschap plaatselijk een relatief besloten karakter

heeft,

– de fraaie (beschermde) dorpsgezichten zoals Liempde,

Oisterwijk en Oirschot en de stedenbouwkundig geheel op de

Dommel gerichte dorpen en steden als Boxtel en

’s-Hertogenbosch,

– de archeologische resten vanaf de Steentijd tot de Late

Middeleeuwen langs en in het Dommeldal.

79

Heuvelland

18Kernkwaliteiten

π schaalcontrast van zeer open

(plateaus) naar besloten

(beekdalen en droogdalen)

π groen karakter van hellingen

en beekdalen

π reliëf (beekdalen, droogdalen,

hellingen en plateaus)

π fijnmazige ontsluiting door

een historisch wegenpatroon

π grote dichtheid aan cultuur-

historische elementen

Graften op de plateauhelling.

foto

: Pau

l Par

is

Cultuurhistorische karakteristiek

Zuid-Limburg is het meest reliëfrijke deel van

ons land en wordt gekenmerkt door brede beekdalen,

vrij stelle hellingen en vlakke plateaus. In historisch-

geografisch opzicht behoort het Heuvelland tot het

landschap van de lössontginningen. Door de positie

ten opzichte van pre- en protohistorische cultuur-

gebieden heeft het Heuvelland een voor Nederland

uniek bodemarchief, met onder meer de oudste

archeologische bewoningssporen van ons land. Aan

de randen van de plateaus liggen de locaties van de

eerste agrarische nederzettingen in Nederland,

daterend uit het Neolithicum. Ook vond in deze

periode in de plateaugebieden al vuursteenmijnbouw

plaats.

De agrarische exploitatie werd geïntensiveerd in

de Romeinse Tijd als gevolg van de opkomst van de

steden Maastricht en Heerlen en de aanleg van de

weg Keulen - Tongeren - Boulogne-sur-Mer (Via

Belgica) door het gebied. Grote landbouwbedrijven

- villa’s - produceerden graan voor de stedelijke markt

en de Romeinse garnizoenen. Van een aantal villa’s

zijn in de bodem sporen bewaard gebleven. Na een

periode van sterke bevolkingsafname werd vanaf de

11de eeuw de ontginning van de plateaus opnieuw of

verder ter hand genomen en werden nieuwe neder-

zettingen gesticht. De grond werd hoofdzakelijk in

gebruik genomen voor akkerbouw. Op dit moment

zijn de grote open akkercomplexen, die zonder

perceelsscheidingen een groot deel van het oppervlak

van de plateaus beslaan, nog altijd opvallend.

Door de bodemkundige en hydrologische gesteld-

heid neemt het gebied rond Vaals een aparte positie

in. De vuursteengronden waren ongeschikt voor

akkerbouw en bleven bebost. Op de natte groen-

zanden kwam eind 19e eeuw de veehouderij op en

ontstond een weidelandschap met heggen.

Het historisch nederzettingspatroon bestaat

zowel uit dorpen met geconcentreerde bebouwing

en lineaire dorpen (op de rand van een beek, dal of

terras), als uit verspreid liggende solitaire boerderijen.

Typerend voor het gebied is de vakwerkbouw waarin

veel boerderijen, buitenplaatsen, kastelen, water-

molens en windmolens zijn uitgevoerd. Ook de ter

plaatse gewonnen mergel wordt veel als bouw-

80

Introductie

Het Zuidlimburgse Heuvelland is onderdeel vanhet grensoverschrijdende Drielandenpark en bestaatin feite uit de uitlopers van de Ardennen in België ende Eifel in Duitsland. De relatief grote hoogte-verschillen die het Limburgse heuvellandschapkenmerken, zijn voor Nederland uniek. De steilehellingen kennen zowel belangrijke natuurwaarden(o.a. hellingbossen, bronnen, geologische ont-sluitingen) als grote cultuurhistorische waarden(o.a. onverharde holle wegen, graften). De openplateaus worden doorsneden door droogdalen enbeekdalen met een besloten karakter. Op deplateaus zijn de uitgestrekte akkercomplexen meteen historisch wegenpatroon, daterend uit het beginvan de Middeleeuwen, bepalend voor de openheid.De historische bebouwing ligt in de dalen, ophellingen of bovenop de plateaus, aangepast aan demogelijkheden van de landschappelijke ligging.

Mergellandlandschap bij de

Bemelerberg.

foto

: Wim

van

der

En

de

materiaal toegepast. Op de vlakke, centrale delen van

de plateaus liggen dries-nederzettingen. Daar ligt in

de dorpskom een vaak driehoekige open ruimte, de

‘dries’ (veeplein, elders brink geheten).

Vanwege de gaafheid is een opvallend groot

aantal nederzettingen aangewezen als beschermd

gezicht (20). Daaronder bevinden zich dorpen met

een compacte kern als Eijsden, Vaals en Valkenburg,

kleine lineaire dorpen als Bruisterbosch, Moerslag

en Raren, wat grotere als Noorbeek en Winthagen en

enkele nederzettingen met verspreide bebouwing als

Camerig-Cottesen, Kuttingen en Terziet.

Kenmerkende landschapselementen komen voor

in hun oorspronkelijke context en in onderlinge

samenhang, zoals holle wegen en paden, graften,

een enkele voorde, houtranden, meidoornhagen,

hellingbossen, hoogstamboomgaarden, water-

molens, grenspalen, kapelletjes en wegkruisen, enz.

Van een aantal van deze landschapselementen is

echter in de afgelopen honderd jaar het merendeel

verdwenen. De beken in het nationaal landschap

hebben nog veelal een natuurlijk karakter en

behoren tot de meest gave in Nederland. Bijzonder

zijn de natuurlijke bronnen zowel in het zuid-

westelijke deel als rondom het Centraal Plateau.

81

Holle weg in het Vijlenerbosch

bij Epen.

foto: Wim

van der E

nde

Hoeve de Berghof nabij

Stokhem.

foto: Wim

van der E

nde

82

Fysieke dragers

– de open plateaus met grote akkercomplexen of velden, die

zonder perceelsscheidingen een groot deel van het oppervlak

beslaan en met een bijzonder wegenpatroon uit de

Middeleeuwen,

– de beboste, steile plateauranden en de relatief besloten

beekdalen en droogdalen in contrast met de openheid van

de plateaus,

– kenmerkende landschapselementen in hun landschappelijke

samenhang, zoals kastelen, landgoederen en buitenplaatsen,

holle wegen, paden die dwars over de landbouwgronden lopen,

graften, een enkele voorde, houtranden, meidoornhagen,

hellingbossen, hoogstamboomgaarden, watermolens,

grenspalen enz.,

– de open ruimte (dries) in de dorpen,

– de kenmerkende agrarische nederzettingspatronen

(geconcentreerd in dorpen, lineair en verspreid voorkomende

solitaire bebouwing), waarvan twintig beschermde

dorpsgezichten,

– de kleinschalige verkaveling rondom de dorpen met heggen

en boomgaardjes,

– karakteristieke historische boerderijen en andere gebouwen

in vakwerkbouw en/of mergel,

– bronnen en beken, veelal nog met een natuurlijk karakter,

– de unieke archeologische bewoningssporen waaronder de

oudste paleolithische nederzettingen, vuursteenmijnbouw, een

Romeins villa-landschap, kastelen, mottes en mergelgroeves.

Klassiek doorkijkje op erf van

een Limburgse hoeve.

foto

: Dré

van

Mar

rew

ijk

Dorpskruis van Mheer.

foto

: Wim

van

der

En

de

83

Nieuwe Hollandse Waterlinie

19Kernkwaliteiten

π samenhangend systeem van forten,

dijken, kanalen en

inundatiekommen

π groen en overwegend rustig

karakter

π openheid

Fort Honswijk met Lunet aan de Snel.

foto

: Pau

l Par

is

Cultuurhistorische karakteristiek

De Nieuwe Hollandse Waterlinie is aangelegd

tussen 1815 en 1940 en was in gebruik tot 1953.

De linie is gebouwd als verbetering van de (Oude)

Hollandse Waterlinie en had als doel om naast de

Hollandse gewesten ook de stad Utrecht te

verdedigen. Voortdurend werkte men aan de

verbetering van de linie in reactie op opeenvolgende

militair-technische innovaties. Daarbij werden in de

loop van de tijd ook de inundatievelden gewijzigd.

De linie loopt vanaf de Zuiderzee (Pampus/

Muiden) in het noorden tot aan de Nieuwe Merwede

en de Biesbosch bij Werkendam in het zuiden. Het

verdedigingswerk heeft een lengte van 85 kilometer

en ligt in de provincies Noord-Holland, Zuid-

Holland, Utrecht, Gelderland en Noord-Brabant.

De Nieuwe Hollandse Waterlinie is een plan-

matig ontworpen, defensief inrichtings- en orde-

ningssysteem van uitzonderlijke betekenis. Het werk

als geheel bestaat uit een samenhangend stelsel van

negen inundatiekommen, die konden worden

gereguleerd door dijken, kanalen, sluizen, dammen

en inlaten. Op niet te inunderen plaatsen en andere

strategische plekken - wegen, spoorwegen en water-

wegen, die de toegang vormden tot het te bescher-

men gebied - werden forten gebouwd, in later tijden

aangevuld met betonnen kazematten en loopgraven-

stelsels. Daarnaast maken enkele vestingsteden deel

uit van de linie, waaronder Naarden en Gorinchem.

De hoofdverdedigingslijn, die de scheiding vormt

tussen het te verdedigen kerngebied en het onder

water te zetten gebied daarbuiten, bestaat voor een

groot deel uit oudere polder- en rivierdijken. De

Diefdijk is hiervan het meest pregnante voorbeeld.

De linie maakte hiervan gebruik zonder dat deze

elementen een uitgesproken militaire expressie

hebben gekregen. In het landschap is de linie

daardoor als verdedigingswerk weinig opvallend

aanwezig. De forten, die in grote variëteit gebouwd

zijn, markeren de plaats van de linie in het land-

schap nog het meest, maar zijn vaak door camou-

flerende begroeiing aan het directe zicht onttrokken.

In de schootsvelden van de forten lagen de

zogeheten verboden kringen waar alleen snel

verplaatsbare of afbreekbare houten gebouwen

mochten worden opgetrokken. Hiervan zijn er

nog veel aanwezig. Stenen bouwwerken binnen

de verboden kringen dateren vrijwel zonder uit-

zondering van ná 1953. Veel van de liniewerken

zijn nog in onderlinge samenhang in het landschap

aanwezig.

De linie vertoont een overlap met andere cultuur-

historisch waardevolle gebieden zoals het Vecht- en

Plassengebied, de Tielerwaard en de Bommeler-

waard. Omdat de linie steeds bestaande elementen

incorporeerde (dijken, kaden, sluizen, polders als

inundatiegebieden e.d.) is er steeds een duidelijke

relatie tussen de linie en het omringende landschap.

84

Introductie

De Nieuwe Hollandse Waterlinie is een militaireverdedigingslinie ter bescherming van het westenvan Nederland. De linie is 85 kilometer lang en looptvan Pampus/Muiden in het noorden tot in deBrabantse Biesbosch in het zuiden. Aan de linie isgebouwd vanaf het begin van de 19e eeuw tot aande Tweede Wereldoorlog. De functionaliteit van delinie berust primair op inundatie, waarmee de vijandop afstand kan worden gehouden. Aan de oostkantvan de verhoogd liggende ‘hoofdverdedigingslijn’,die merendeels bestaat uit oudere polder- en rivier-dijken, konden grote stukken land via een ingenieusstelsel van waterinlaten in enkele dagen onder waterworden gezet. Op niet of moeilijk te inunderenplaatsen (accessen) werden forten gebouwd metopen schootsvelden.

Het noordelijk deel van de linie valt samen metde Stelling van Amsterdam (gebied 20). De NieuweHollandse Waterlinie is door Nederland op deVoorlopige Lijst geplaatst, om te wordengenomineerd als werelderfgoed door UNESCO. Bijde uitwerking van ruimtelijke plannen zal invullingworden gegeven aan de ambities van het ‘Linie-perspectief Panorama Krayenhoff’. Als deel van hetnationale geheugen moet de linie weer bijdragenaan het historisch besef en de regionale identiteit.De ecologische functie van de linie moet, in samen-hang met de aanwezige landschappelijke en cultuur-historische waarden, worden versterkt. De NHWmoet ook bijdragen aan de (regionale) wateropgave.

85

Fysieke dragers

– de in samenhang met het landschap ontworpen linie, bestaande

uit een geheel van inundatiegebieden, dijken, sluizen, toevoer-

kanalen, forten en vestingsteden, met als belangrijke kenmerken

en elementen:

- de eenheid en openheid van de inundatiegebieden en schoots-

velden met verboden kringen,

- de in verschillende tijden ontworpen verdedigingswerken als

forten, batterijen en lunetten en hun samenhang met de

omgeving,

- de in samenhang met de overige onderdelen van de linie

functionerende andere elementen van het verdedigingssysteem

zoals sluizen, inlaten, duikers, dijken, camouflagebeplanting,

(resten van) loopgraven en tankgrachten, betonnen mitrailleur-

kazematten en groepsschuilplaatsen,

- de historische vestingstructuur en het karakter van de vesting-

steden Muiden, Weesp, Naarden, Nieuwersluis, Gorinchem en

Woudrichem,

– de per landschapstype variërende overige cultuurhistorische

waarden:

- het rivierengebied met stroomruggen en donken die een grote

concentratie van archeologische waarden herbergen, waaronder

bij Fort Vechten (Fectio) het kruispunt met de ‘Romeinse

verdedigingslinie’, de Limes,

- voor het rivierengebied kenmerkende elementen als dijken,

dorpen en wegen en gebouwde monumenten en kastelen,

- het veengebied, met archeologische bewoningsresten en

ontginnings-, verkavelings- en dorpsstructuren die tot in de

Late Middeleeuwen teruggaan.

Botanische tuin op fort

Hoofddijk.

foto: Mau

rizio Pu

rcaro

Herbestemming van de forten:

de herberg in Fort Vuren.

foto: Wim

van der E

nde

86

Stelling van Amsterdam

20

Fort bij Durgerdam met vuurtoren

‘Hoek van ’t IJ’.

Kernkwaliteiten

π samenhangend systeem van forten,

dijken, kanalen en

inundatiekommen

π groene en relatief ‘stille’ ring rond

Amsterdam

π relatief grote openheid

foto: Pan

dion; P

eter van B

olhuis

Cultuurhistorische karakteristiek

De Stelling van Amsterdam is een samen-

hangend stelsel van onderling verbonden dijken,

dammen, inundatievelden, forten en andere ‘kunst-

werken’, dat van universele waarde is door de homo-

geniteit en de inpassing in het landschap, maar ook

vanwege de architectuur, de militair-technische

vernieuwingen en het gebruik van vernieuwende

bouwmaterialen (versterkt en onversterkt beton).

Door de aanleg ervan (1874-1920) is een uniek

verdedigingswerk gecreëerd in samenhang met het

karakteristieke Hollandse polderlandschap. De

Stelling moest dienen als laatste verdedigingsstelling

en als toevluchtsoord voor het geval de vijand door

eerdere linies (Grebbelinie, Nieuwe Hollandse

Waterlinie) zou zijn gebroken. Tussen Abcoude en

Weesp sloot de Stelling van Amsterdam aan op de

Nieuwe Hollandse Waterlinie (gebied 19).

Het wezen van de Stelling is inundatie, het onder

water zetten van land, waardoor een onbegaanbare

barrière wordt geschapen voor een naderende vijand.

Op strategische en niet onder water te zetten punten

werden de forten met hun geschut gesitueerd.

Vanwege het inundatie-principe is de Stelling een

verdedigingswerk met een als geheel geringe

militaire expressie (net als de Nieuwe Hollandse

Waterlinie). Zeer belangrijke onderdelen als de

inundatiekering en de inundatievelden bestonden uit

‘gewone’ dijken en polders. Ogenschijnlijk ‘losse’

objecten die deel uitmaken van de Stelling van

Amsterdam zijn de forten bij IJmuiden, Pampus,

Diemerdam en Durgerdam, die de toegang tot het

Noordzeekanaal respectievelijk het IJ moesten

verdedigen.

Hoewel nooit gebruikt, is het geheel van de

Stelling nog grotendeels intact. Bouwwerken

(forten), wallen, civieltechnische onderdelen en open

gebieden (schootsvelden en inundatievelden) zijn

nog in samenhang waar te nemen.

In het gebied van de Stelling zijn ook cultuur-

historische waarden aanwezig die geen directe relatie

met de Stelling hebben, maar onderdeel vormen van

het voorheen aanwezige agrarische landschap. Zo

ligt in het gebied tussen Uitgeest en Krommenie een

deel van de binnendelta van het Oer-IJ. Op de oever-

wallen van het daartoe behorende krekensysteem

komen goed bewaarde nederzettingssporen uit de

IJzertijd en de Romeinse Tijd voor. Bij Haarlemmer-

liede-Spaarnwoude liggen delen van de oudste

strandwallen in het gebied, die sedert het Neo-

lithicum werden bewoond.

87

Introductie

De Stelling van Amsterdam is een voormaligemilitaire verdedigingslinie rond Amsterdam, aan-gelegd aan het eind van de 19de eeuw en het beginvan de 20ste eeuw. De linie is een unieke, 135 kilo-meter lange gesloten ring van dijken, dammen,sluizen, forten en inundatiegebieden, ingepast inhet landschap.

Het gebied buiten de stelling (d.w.z. buiten dehoofdverdedigingslijn of inundatiekering) kon ingeval van nood onder water worden gezet. Door derelatief geringe toegankelijkheid van het gebied endoor het toenmalige streven de schootsvelden vrij tehouden en bebouwingsmogelijkheden te beperken,heeft er zich een rijke flora en fauna ontwikkeld en isop veel plaatsen rond Amsterdam de kenmerkendeopenheid bewaard gebleven. De Stelling is in 1996dan ook op de lijst van werelderfgoed van deUNESCO geplaatst als van ‘uitzonderlijke en uni-versele’ waarde. Zij moet zodanig worden onder-houden, dat de stelling ook voor komende gene-raties behouden blijft. De komende jaren zal deCommissie voor het Werelderfgoed een monitoringvan de stelling uitvoeren. Als uitvloeisel van deUNESCO-nominatie zal het ministerie van OCWsamen met de provincie Noord-Holland eengebiedsdocument opstellen.

88

Fysieke dragers

– het hydrologisch en militair-landschappelijk ensemble van:

- een doorgaand stelsel van liniedijken in een grote ring om

Amsterdam,

- sluizen en voor- en achterkanalen (bijvoorbeeld in de

Haarlemmermeerpolder),

- de 42 forten op regelmatige afstand, voornamelijk langs dijken,

- inundatiegebieden,

- voormalige schootsvelden (visueel open) en verboden kringen

(merendeels onbebouwd gebied),

- de houten huizen (markering verboden kringen),

- de landschappelijke inpassing en camouflage van de

voormalige militaire objecten,

– de archeologische waarden op de oeverwallen in het gebied

tussen Uitgeest en Krommenie en op de strandwallen bij

Haarlemmerliede-Spaarnwoude.

Militair landschap met

munitieopslagplaats tussen

Krommenie en Heemskerk.

foto

: Wim

van

der

En

de

Krommenie, Fort Aan den Ham.

foto

: Wim

van

der

En

de

89

Behoud door ontwikkeling;

Inspiratie voor ruimtelijke opgaven

De nationale landschappen kunnen niet bevroren

worden in de tijd. Een nationaal landschap dankt zijn

waarde immers aan de ontwikkeling die het heeft

doorgemaakt. Elke generatie heeft er in het verleden

het zijne aan toegevoegd en zal er ook in de toekomst

het nodige aan toevoegen. Wel is het zaak om nieuwe

ontwikkelingen zo in te passen dat bestaande

kwaliteiten behouden blijven en versterkt worden.

De status van nationaal landschap geeft richting

aan de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling, maar

gaat niet vergezeld van een blauwdruk. De ruimte-

lijke opgaven, de economische potenties en de land-

schappelijke, ecologische en cultuurhistorische

waarden zijn per gebied verschillend. Dat wil echter

niet zeggen dat het concept van ‘behoud door ont-

wikkeling’ een onbeproefd idee is, dat zich nog in de

praktijk moet bewijzen. In het kader van beleids-

initiatieven zoals de Waardevolle Cultuurland-

schappen en Belvedere is op regionaal en lokaal

niveau een schat aan ervaring opgedaan met gebieds-

gerichte innovatie, waarbij is ingezet op behoud en

versterking van karakteristieke kwaliteiten. Op de

website www.belvedere.nu zijn de ervaringen van

meer dan honderd ruimtelijke projecten met

‘behoud door ontwikkeling’ opgetekend in een

omvangrijke databank. Via het navigatiemenu of de

zoekfunctie kunt u informatie vinden over ruimte-

lijke vraagstukken in relatie tot cultuurhistorische

waarden en de concrete vertaling daarvan in

projecten. Aan de orde komen onder meer:

– integrale gebiedsinrichting,

– herbestemming van vrijkomende agrarische

bebouwing,

– streekeigen bouwen in het buitengebied

en dorps groeien,

– waterberging en –beheer,

– natuurontwikkeling en (agrarisch)

landschapsbeheer.

Daarnaast vindt u op de website praktische

informatie over de opzet van projecten. Hiervoor is

het Belvedere-kompas ontwikkeld; een hulpmiddel

met praktische tips. Het kompas besteedt aandacht

aan doelformulering, werkvormen, inhoudelijke

stappen en samenwerking. U vindt er aanknopings-

punten voor zowel visie- en beleidsvorming, als voor

de uitvoering:

– inventarisatie van cultuurhistorische waarden

met het oog op ruimtelijke ontwikkelingen,

– meer financieringsmogelijkheden door het

verruimen van de projectopgave,

– de aanpak en uitwerking van een gebiedsvisie,

– het opstellen van een dorpsomgevingsplan in

samenwerking met bewoners,

– het verbeelden van de opgave door een

vroegtijdige betrokkenheid van de ontwerpende

discipline in het proces,

– opdrachtgeverschap en bestuurlijk draagvlak,

– financieringsmogelijkheden door het verruimen

van de projectopgave.

Op de volgende pagina’s zijn enkele projecten uit

de database kort beschreven. Kunt u niet direct

vinden wat u zoekt, dan helpt de helpdesk Belvedere

u graag op weg.

90

Inspiratie voor ruimtelijke opgaven

www.belvedere.nu > 150 Mb informatie over behoud door ontwikkeling

Nieuwe stal op oude leest

Landbouw en recreatie stellen beide hun eisen

aan het landelijk gebied. Vanuit recreatief oogpunt

wordt veel waarde gehecht aan de streekeigen

architectuur van boerderij en erf. Terwijl voor de

moderne boer functionaliteit voorop staan. Toch

hoeven deze twee belangen elkaar niet uit te

sluiten. De agrarische Natuur- en Landschaps-

vereniging Wierde&Dijk uit Noord-Groningen liet

een standaardschuur ontwikkelen die aansluit bij

de streekeigen bebouwing en tegelijk goed past in

een moderne agrarische bedrijfsvoering. De

schuur is al op twee locaties daadwerkelijk

gebouwd.

Zie voor meer informatie over dit project en

aanverwante projecten: www.belevedere.nu,

RO-dossier ‘bouwen in het buitengebied’.

Fysiek en mentaal opnieuw op de kaart

Ingeklemd tussen Zwolle en Kampen liep de

polder Mastenbroek - een van de oudste polders in

Nederland - het risico een planologisch restgebied

te worden. Vooral omdat de melkveehouderij in het

gebied moeilijke tijden doormaakt. Op initiatief

van de provincie Overijssel is daarom in een inter-

actief proces met alle betrokkenen een samen-

hangende ruimtelijke structuurvisie opgesteld.

Hierin is uitgewerkt hoe ruimtelijke ontwikke-

lingen kunnen voortbouwen op de identiteit van

het gebied. Een belangrijk resultaat is daarnaast

dat de polder ook mentaal weer op de kaart staat.

Inmiddels zijn diverse vervolgprojecten gestart.

Meer informatie, onder meer over de toegepaste

werkvormen, www.belvedere.nu, projecten, polder

Mastenbroek.

91

Polder Mastenbroek.

foto: Sjaak Lan

genberg

Streekeigen nieuwbouwschuur.

foto: Artès A

rchitecten

92

In- en uitbreidingsopties voor

het ‘eilanddorp’ Den Ilp.

illu

stra

tie:

La4

Sal

e A

mst

erda

m

Bestaande situatie van

‘eilanddorp’ Noordeinde-De Haal-

De Heul.

foto

: Aer

opho

to-S

chip

hol

Dorps groeien

Het taboe op bouwen in het landelijk gebied is

verdwenen. Toch staan daarmee niet alle seinen op

groen. Gemeenten en provincies zoeken naar alter-

natieven voor de nieuwbouwwijk, die vaak als een

‘lichaamsvreemde’ entiteit het bestaande dorp en

omringende landschap ontsiert. Zo heeft de

provincie Noord-Holland voor de regio Waterland

als bouwsteen voor het streekplan een studie laten

uitvoeren naar een vorm van dorps groeien die

‘past’ in de cultuurhistorische en landschappelijke

context. Voor de ongeveer 40 kernen in de regio

heeft het architectenbureau La4Sale aangegeven tot

welk landschapstype de kernen behoren (sloten-

land, droogmakerij, IJsselmeerkust, e.d.), tot welke

familie van dorpen ze kunnen worden gerekend

(kruispuntdorp, dijkdorp, e.d.) en hoe elke kern

afzonderlijk kan worden gekarakteriseerd. Van

daaruit is gekeken waar en op welke wijze groei

mogelijk is. Met deze wijze van dorps groeien kan

ruimschoots aan de regionale woningbehoefte

worden voldaan.

Op verzoek van de Vechtplassencommissie,

een particuliere belangenvereniging, ontwikkelde

La4Sale eerder al een visie op de woningbouw-

opgave in de Utrechtse Vechtstreek. Op basis van

een verkenning van de typerende kenmerken en de

opbouw van het Vechtse landschap, is uitgewerkt

hoe nieuwe woningbouwopgaven kunnen worden

ingepast, voortbouwend op het Vechtse karakter.

‘Vechts bouwen’ is vertaald in onder meer de

vaste verhouding en maatvoering van soorten

bebouwing en hun groene buitenruimte, de rit-

miek in bebouwing (geen herhaling) en de manier

waarop gebouwen elkaar naar de kroon steken.

Zie voor meer informatie over dit project en

aanverwante projecten: www.belevedere.nu,

RO-dossier ‘bouwen in het buitengebied’.

Cultuurhistorische oplossing voornatuurontwikkeling en waterberging

De Snelle Loop in Noord-Brabant moet net als

veel andere beekdalen als ecologische verbindings-

zone grotere natuurgebieden met elkaar verbinden.

Het plan dat is opgesteld voor de ecologische

inrichting, dient echter meerdere belangen. En

passant wordt ook het Brabantse coulissenland-

schap hersteld. Daarnaast wordt een historische

‘dubbele loop’ van de beek opnieuw aangelegd,

zodat wordt bijgedragen aan het watervasthoudend

en -bergend vermogen in het gebied. De dubbele

loop, gescheiden door een aarden wal, stamt uit de

15de eeuw en was het resultaat van jarenlange

twisten over gemeentegrenzen en onderhouds-

verplichtingen tussen Gemert en Bakel.

Meer informatie over dit project en aanverwante

projecten: www.belvedere.nu, RO-dossier ‘water’.

93

foto: Wim

van der E

nde

Recreatief medegebruik vraagt om landschapsbeheer

Als het landelijk gebied meer en meer een

recreatieve functie krijgt, en er eisen worden

gesteld aan het beheer, ligt het voor de hand dat de

beheerder (in veel gevallen de agrarisch onder-

nemer) daarvoor krijgt betaald. Op veel plaatsen

heeft deze discussie geleid tot provinciale, regio-

nale en soms zelf lokale initiatieven op het gebied

van agrarisch landschapsbeheer en groene

diensten. Zo ontwikkelde Landschapsbeheer

Friesland een Veldgids Landschapselementen voor

het beheer van streekeigen landschapselementen

in de Noordelijke Friese Wouden. De gids biedt

daarnaast aanknopingspunten voor de toekomstige

inrichting van het gebied en is een praktisch

hulpmiddel bij het bepalen van de beheers-

vergoedingen. De gemeenten Midden-Delfland,

Maassluis, Den Haag en Delft zullen naar ver-

wachting in het voorjaar van 2005 een gezamenlijk

groenfonds oprichten voor de betaling van groene

diensten in Midden-Delfland. Onder het motto ‘de

gebruiker betaalt’ leveren de omliggende gemeen-

ten een financiële bijdrage aan het fonds. Immers,

de laatste jaren ontdekken steeds meer stedelingen

de stilte en ruimte van het veenweidelandschap,

dat zijn karakteristieke uitstraling dankt aan een

eeuwenlang beheer door de boeren. In opdracht

van de betrokken gemeenten hebben de agrarische

natuurvereniging Vockestaert en de WLTO-afdeling

Delflands Groen samen met individuele boeren

een bedrijfsplan opgesteld en een puntensysteem

ontwikkeld op basis waarvan de boer geld uit het

groenfonds kan krijgen.

Meer informatie: www.belvedere.nu, projecten,

Veldgids landschapselementen Noardlike Fryske

Wâlden en Versterken cultuurhistorische inbreng

in de bedrijfsnatuurplannen en het puntensysteem

voor groene diensten in Midden-Delfland.

Kansen voor

plattelandsontwikkeling.

foto: Wim

van der E

nde

Agrarisch landschapsbeheer.

94

Nieuwe functie voor boerderij en erf

Hergebruik van vrijkomende agrarische

gebouwen stimuleert de plattelandseconomie en

speelt in op de groeiende vraag naar landelijk

wonen, maar kent ook nadelen. Nieuwe activiteiten

kunnen bijvoorbeeld leiden tot meer of zwaarder

verkeer op smalle landweggetjes. Ook kunnen de

overgebleven agrariërs worden belemmerd in hun

bedrijfsvoering. Gemeenten en provincies moeten

daarom bij functieverandering in veel gevallen

maatwerk leveren. De gemeente Woerden bijvoor-

beeld eist bij functieverandering een integraal plan

voor het gehele complex van boerderij, erf en bij-

gebouwen. De gemeente legt dit vast in een

privaatrechtelijk contract met de eigenaar: in ruil

voor herbestemming verplicht de ondernemer zich

tot een investering in de landschappelijke, eco-

logische en cultuurhistorische waarden van

opstallen en erf. Ook veel gebruikt is een beeld-

kwaliteitsplan. Voor het Reestdal hebben het

Oversticht en het Drents Plateau samen met over-

heden en belanghebbenden een beeldkwaliteits-

plan opgesteld dat is geïnspireerd op de cultuur-

historische waarden in het gebied. De vier Reest-

dal-gemeenten hebben het plan integraal

opgenomen in hun welstandsbeleid voor het

buitengebied, of doen dat binnenkort. In de

provincie Noord-Holland probeert de Vereniging

Vrienden van de Stolp (potentiële) kopers van

historische stolpboerderijen van kennis te voorzien

over ‘verantwoorde’ verbouwingen.

Zie voor meer informatie over dit onderwerp:

www.belevedere.nu, RO-dossier ‘herbestemming

agrarische gebouwen’.

Regionale plannen met couleur locale

In het Drentse Hunzegebied voeren de dorps-

bewoners zelf in belangrijke mate de regie over de

inrichting van hun gebied. De dorpsbewoners

ontwikkelen samen met deskundigen zogeheten

dorpsomgevingsplannen, die passen binnen het

regionale beleid en recht doen aan de bestaande

identiteit van hún dorp. In 2002 zijn in Buinen en

Spijkerboor de eerste dorpsomgevingsplannen

opgeleverd. In de plannen gaat het om concrete

projecten op het gebied van woningbouw, recreatie,

verkeersveiligheid, natuurontwikkeling, etc.

Daarbij wordt voortdurend teruggegrepen op de

bestaande dorpskwaliteiten zoals deskundigen en

bewoners die hebben geïdentificeerd. De

dorpsomgevingsplannen zijn een initiatief van de

Brede Overleggroep Kleine Dorpen in Drenthe

(BOKD). Naast de twee plannen is ook een

regionale identiteitsvisie, een analyse van het

beleid en een handleiding gemaakt voor andere

dorpen die een dorpsomgevingsplan willen maken.

De regionale identiteitsvisie is door de provincie

geaccepteerd als toetsingskader voor de uitvoering

van het gebiedsprogramma en zal vertaald worden

in het nieuwe Provinciale Omgevingsplan. Gezien

de resultaten lijkt een dorpsomgevingsplan een

goede methode om enerzijds de bewoners meer

invloed te geven bij de ontwikkeling van hun

dorp/woonomgeving; anderzijds is het een goed

hulpmiddel om cultuurhistorie, ingebracht via

deskundigen en bewoners, een invloedrijke rol te

geven bij ruimtelijke plannen.

Meer informatie: www.belvedere.nu, projecten,

Dorp2000anno.

Verbouw van een boerenhoeve

tot appartementen.

foto

: Hen

k B

oom

foto

: Mac

htel

d Li

nss

en

95

Vloeiweide op het landgoed

Lankheet, gemeente

Haaksbergen.

foto: Eric B

rinckm

ann

Twentekanaal.

foto: Rijksw

aterstaat, Directie O

ost-Nederlan

d

Gelselaar: een leefbaar monument

Het Achterhoekse esdorp Gelselaar is door het

rijk in het kader van het Monumenten Selectie

Project voorgedragen als beschermd dorpsgezicht.

Dit voornemen stuitte op grote weerstand bij de

lokale bevolking. De 750 bewoners waren bang dat

hun buurtschap in een museum zou veranderen

en dat de leefbaarheid nog meer onder druk zou

komen te staan. De bewoners maakten zich boven-

dien zorgen over het voorzieningenniveau, omdat

de daarvoor benodigde nieuwe economische

activiteiten planologisch vaak niet zijn toegestaan.

Overleg met de bevolking resulteerde in een

inventarisatie van wensen en knelpunten. Op basis

daarvan is een integrale ontwikkelingsvisie

opgesteld, die de bescherming van waardevolle

cultuurhistorische karakteristieken en de ont-

wikkeling en vernieuwing van het dorp met elkaar

verbindt. Naar aanleiding van de visie is een uit-

voeringsprogramma opgesteld. Er staan diverse

projecten en activiteiten in, die bijdragen aan een

versterking van de karakteristieke ruimtelijke

kwaliteit en de leefbaarheid van het dorp. Het gaat

onder meer om hergebruik van vrijkomende

boerderijen, de aanplant van bomen, de restauratie

van monumentale boerderijen en beeldkwaliteits-

eisen voor nieuwbouw. Door deze open aanpak is

het zelfs mogelijk gebleken om na vijftien jaar

touwtrekken een veehouderijbedrijf uit te plaatsen

en de stallen te slopen, waardoor de kwaliteit en de

leefbaarheid in het dorp sterk zijn verbeterd. Een

programmatische aanpak wordt voorgestaan die

niet is gebaseerd op een eindplaatje, maar een

dynamisch proces in gang zet en aanstuurt.

Meer informatie: www.belvedere.nu, projecten,

Dorpsontwikkeling door cultuurhistorie in Gelselaar.

Kompas(sie) voor watererfgoed

De regionale waterbergingsopgave inspireerde

de provincie Overijssel tot het project Kompas(sie)

voor watererfgoed. Het doel van het project was

tweeledig. Allereerst kennis vergaren en

verspreiden over karakteristieke, aan het water-

(beheer) gerelateerde objecten en structuren in het

landschap. Daarnaast het verkennen van de

mogelijkheden om het watererfgoed een nieuwe

betekenis te geven in actuele inrichtingsopgaven,

met name om water langer vast te houden of te

bergen bij dreigende overlast. Hiervoor zijn onder

meer ontwerpateliers georganiseerd met

professionele ontwerpbureaus. Het project heeft

geleid tot een inventarisatie van watererfgoed in

Overijssel en delen van Drenthe, een overzicht van

voorbeeldprojecten, de uitwerkingen van de

ontwerpateliers en een handreiking (kompas) voor

waterbeheerders. In het project werd samen-

gewerkt met vijf waterschappen, twee drinkwater-

maatschappijen en de provincie Drenthe, waardoor

draagvlak voor de plannen werd gezekerd. De uit-

voering vond plaats door Het Oversticht en Drents

Plateau.

Meer informatie: www.belvedere.nu, projecten,

Kompas(sie) voor watererfgoed.

96

Steyl in stijl: continuïteit voor een kloostergemeenschap

Steyl is een indrukwekkende kloosterenclave

aan de Maas bij Venlo, met een dorpsbeeld dat

beheerst wordt door opmerkelijk veel neogotische

kloostergebouwen, kerken en kapellen. Omdat het

aantal kloosterlingen sterk is teruggelopen, staan

delen van het complex leeg en dreigt verval van

gebouwen en historische tuinen. In opdracht van

de gemeente Venlo heeft het adviesbureau Bestuur

en Management Consultants een integrale ont-

wikkelingsvisie voor het kloosterdorp opgesteld, in

nauwe samenwerking met onder meer de klooster-

ordes, dorpsbewoners en culturele instellingen.

Centraal staat het kloosterdorp als uniek ensemble

van het katholieke erfgoed. Doelstelling is het

behoud en de versterking van de spirituele,

cultuurhistorische en landschappelijke waarden,

met aandacht voor de belangen van bewoners,

ondernemers, kloosterlingen en bezoekers.

Functieverandering voor (een aantal) gebouwen en

terreinen is aanvaardbaar, mits die de ruimtelijke

en functionele identiteit niet aantast. De mogelijk-

heden van wonen en werken, toeristisch-

recreatieve ontwikkeling en het vestigen van een

concentratiepunt van culturele voorzieningen en

activiteiten zijn in beeld gebracht. Ook is de relatie

met beleid op het gebied van water (Maaswerken)

en natuur en recreatie (Maascorridor) uitgewerkt.

In 2004 heeft de Rijksdienst voor de Monumen-

tenzorg de procedure in gang gezet om het

kloosterdorp aan te wijzen als beschermd dorps-

gezicht. Al met al liggen er volop kansen en

condities om met werkelijke integrale planvorming

de ontwikkeling van Steyl in stijl te voltooien.

Meer informatie: www.belvedere.nu, projecten,

Steyl in stijl.

Staats-Spaanse Linies: valorisering van een grensgebied

In Zeeuws-Vlaanderen is tijdens de Tachtig-

jarige Oorlog (1568 - 1648) stevig gevochten tussen

Spanje en de Republiek der Verenigde Neder-

landen. De restanten van die tijd - vestingsteden,

forten en schansen - liggen kriskras verspreid in

het Zeeuwse en Belgisch-Vlaamse landschap.

Met een verdedigingswal of liniedijk waren de

verdedigingswerken met elkaar verbonden, als

parels aan een ketting. De restanten van de Staats-

Spaanse linies fungeren steeds vaker als inspiratie-

bron voor de herinrichting van het gebied (land-

bouw-, recreatie- en watervraagstukken). Echter,

een integrale visie ontbrak, waardoor de samen-

hang tussen de elementen niet werd benut. In

opdracht van de provincie Zeeland stelde H+N+S

Landschapsarchitecten een ontwikkelingsgerichte

gebiedsvisie op, met medewerking van ver-

schillende specialisten en lokale historici. De visie

omvat een atlas, drie essays en een plangedeelte

met een strategie voor de liniezone en bouwstenen

voor het herstel van de verdedigingswerken. Nu het

verhaal achter de linies en ook de samenhang

tussen de verschillende objecten duidelijk is, is het

zaak de visie ruimtelijk te vertalen. De provincie

neemt de visie mee in het Integraal Omgevings-

plan dat in 2006 klaar zal zijn. In dit plan worden

de Staats-Spaanse linies opgenomen als belang-

rijke cultuurhistorische dragers van het landschap

die richtinggevend moeten zijn voor ruimtelijke

ontwikkelingen.

Meer informatie: www.belvedere.nu, projecten,

Valorisering van de Staats-Spaanse linies.

Processie in Steyl, oktober 2003.

foto

: Hei

nz

Hel

f SV

Dfo

to: S

aart

je d

e B

ruin

97

Een nationaal landschap is geen onbeschreven

blad. Dit boek is een pleidooi om de geschiedenis

van het landschap te lezen, voordat een nieuwe

ontwikkeling gestalte wordt gegeven. Kennis van

het verleden levert vaak inspiratie op voor de

vragen van nu. In iets minder dan 100 pagina’s is

die geschiedenis hier in grote lijnen opgetekend.

Het is een overzicht van de belangrijkste cultuur-

historische gebiedskarakteristieken en vooral

bedoeld als smaakmaker. Bij de daadwerkelijke

interactie van cultuurhistorie met ruimtelijke

planvorming en ontwerp zult u waarschijnlijk

behoefte hebben aan meer gedetailleerde

informatie. Tot voor enkele jaren geleden was de

cultuurhistorische informatie slecht ontsloten.

Recent is daarin veel veranderd.

Digitale waardekaartenSinds enkele jaren beschikken vrijwel alle

provincies over digitale cultuurhistorische waarde-

kaarten. Zowel de archeologische, historisch-

geografische als historisch (steden-)bouwkundige

waarden zijn op deze digitale kaarten terug te

vinden. Veel provincies kennen daarbij een

waardering toe aan de afzonderlijke elementen en

structuren. In sommige gevallen wordt bovendien,

aan de hand van een landschappelijke kenmerken-

kaart, inzicht geboden in de opbouw van het

landschap en de daaraan ten grondslag liggende

landschapsvormende functies. De waardekaarten

vormen een belangrijke onderlegger voor het

provinciaal beleid.

www.kich.nl: ruimte voor cultuurhistorieGedetailleerde en landsdekkende cultuur-

historische informatie vindt u vanaf medio april

2005 ook op www.kich.nl. Dit webportaal is een

gezamenlijk initiatief van Belvedere en de Rijks-

dienst voor de Monumentenzorg, de Rijksdienst

voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, Alterra

en het Expertisecentrum LNV. In het webportaal

kunt u selecties maken uit het uitgebreide bestand

van cultuurhistorische gegevens en die combi-

neren met verschillende kaartondergronden. U

kunt inzoomen van Nederland als geheel tot op

straatniveau. Van alle objecten kan achtergrond-

informatie worden getoond. Ook is het mogelijk

om op trefwoorden te zoeken in het gegevens-

bestand. De informatie is zo opgeslagen, dat

uitwisseling met digitale ruimtelijke plannen

mogelijk is. Daarnaast vindt u op www.kich.nl een

almanak van experts en een bibliotheek met

relevante publicaties. Het webportaal KICH is nog

volop in ontwikkeling; in de komende jaren zullen

de gebruiks- en toepassingsmogelijkheden verder

worden uitgebreid.

Levende geschiedenisPapieren informatie, al dan niet gedigitaliseerd,

blijft echter papier. De medewerkers cultuur-

historie van de provincie of gemeente, de erfgoed-

huizen, lokale cultuurhistorische verenigingen of

de betrokken bewoners van een gebied brengen

papier tot leven en maken het geschreven woord

tot een bron van inspiratie voor de toekomst.

Gevonden waarden; waar te vinden?

99

ColofonTeksten en tekstredactie

Marinus Kooiman (Beek & Kooiman Cultuurhistorie, Amsterdam)Machteld Linssen en Dré van Marrewijk (projectbureau Belvedere)

Eindredactie en beeldredactie Machteld Linssen en Dré van Marrewijk

Ontwerp en opmaakDe Rotterdamsche.

LithografieDrukkerij De Eendracht, Schiedam

DrukDrukkerij Artoos Nederland B.V.

ISBN 90-806213-7-4

Utrecht, februari 2005

Projectbureau BelvederePostbus 3893500 AJ Utrecht(030) 230 50 [email protected]

Landschappen met toekomstwaarde

Nederland kent een grote diversiteit aan landschappen.Onze nationale landschappen zijn hiervan een treffendeafspiegeling. Stuk voor stuk zijn ze door de bewonersgevormd in samenspel met de natuurlijke omstandigheden.Vandaag de dag staan we voor nieuwe inrichtingsopgaven,zoals waterberging, natuurontwikkeling, recreatief gebruiken woningbouw. Gezien het belang dat we toekennen aande nationale landschappen, is het daarbij zaak deontstaansgeschiedenis ‘leesbaar’ te houden en gelijktijdigde kansen te benutten om een nieuwe tijdslaag toe tevoegen. Deze brochure geeft een beschrijving van decultuurhistorische kwaliteit van de nationale landschappen,als inspiratiebron voor het toekomstige landschap.