Een verdwenen kasteel te Zemst. Malfiance, later Malfiante genoemd
l Kenneth B. Andersen - NAME IT · Hij pakte hem op en keek gefascineerd in de glazen bol. Er zat...
Transcript of l Kenneth B. Andersen - NAME IT · Hij pakte hem op en keek gefascineerd in de glazen bol. Er zat...
Kenneth B. Andersen
Droomkasteel
Dit sprookje is van
Over de schrijverKenneth B. Andersen (geboren in 1976) is in Denemarken een van de meest po-
pulaire schrijvers bij kinderen en jongeren. Hij heeft meer dan 35 boeken gepubli-
ceerd in het fantasy- en horrorgenre, waaronder de serie The Great Devil War en
de inmiddels ook verfilmde superheldenserie over Antboy. Hij heeft diverse prijzen
ontvangen voor zijn boeken die zijn uitgekomen in meer dan 14 landen. In 2018
vond de musicalpremière plaats van zijn roman The Devil’s Apprentice.
Meer lezen over Kenneth B. Andersen? Kijk dan op kennethbandersen.com.
Kijk hoe de magie tot leven komtMaak het aftellen tot de kerst nog iets magischer en beleef
in december geweldige avonturen samen met Leo.
Daarvoor hoef je alleen maar de NAME IT app te downloaden.
Dat kan helemaal gratis via de App Store of Google Play.
In de NAME IT app kun je een spannende nieuwe tekenfilm bekijken op:
1 december
10 december
23 december
Tekenaar Kenneth Boris Jensen
Ondersteunend tekenaar en inkleurder Marie-Louise Højer Jensen
Kenneth B. Andersen
Droomkasteel
Welterusten lieverd.“ Moeder bukte over Leo heen en gaf hem een kus op zijn
voorhoofd. “Ga je lekker slapen?“
“Mmm”, mompelde Leo zonder zijn ogen open te doen. Door het verhaaltje
was hij al ingedommeld en half in slaap gevallen. Hij hoefde nu alleen nog maar
helemaal in slaap te vallen. Het liefst voordat zijn moeder de kamer uit was. Het
lukt ook bijna, tot het moment waarop hij het klikje hoorde bij de deur toen het
licht werd uitgedaan. Van het ene op het andere moment was Leo niet meer moe
maar klaarwakker. Hij probeerde niet te luisteren naar de voetstappen van zijn
moeder die steeds verder weg klonken. Hij probeerde niet te luisteren naar de
stilte. Hij probeerde zijn ogen niet open te doen.
Maar toen ...
Toen deed Leo zijn ogen open.
Het was gewoon zijn kamer, dat wist hij ook wel. Het bureau, de
boekenkast, de wereldbol, de stoel en zijn schooltas. Er was niks
veranderd en alles was nog net zo als dertig seconden geleden.
En toch was alles anders.
Want nu was het licht uit.
Hij wist ook wel dat Leo leeuw betekende, maar
– h o o f d s t u k 1 –
donkere gedachten
Nog meer magie?
Bekijk het hoofdstuk
van vandaag als
video in de
NAME IT app
D r o o m k a s t e e l 76
hij voelde zich meer een klein muisje als hij daar in bed lag, en in die duisternis
zijn gedachten hun eigen gang gingen. Als al die bekende dingen veranderden in
onbekende dingen. Dingen die hij zich inbeeldde terwijl hij probeerde om dat
niet te doen.
Zijn vader had hem op een gegeven moment een monsterrijmpje geleerd.
Monster, monster hoepel op! Anders geef ik jou een schop! Dat was leuk en Leo
en zijn zusje Tilde moesten lachen. Maar toen Leo later in het donker lag en het
rijmpje mompelde, was het niet meer leuk. Helemaal niet meer. Hij wist natuurlijk
ook wel dat er geen monsters bestonden. Hij was al 11. Maar plotseling praatte hij
met ze. Hij bedreigde ze zelfs. Daardoor werden ze nóg echter.
Leo probeerde zijn ogen weer dicht te doen, maar het was net alsof ze vanzelf
weer open gingen. Als een gordijn dat steeds opzij waait. Er stond een zwart vier-
kant op het bureau. De adventskalender. Het was vandaag 1 december. Het aftel-
len tot kerstmis was begonnen, maar eigenlijk was er maar één ding dat Leo echt
graag wilde: dat hij niet meer zo bang was voor het donker.
Kerstmis dacht hij, en die gedachte hield hij vast. Hij wist dat dát de truc was.
Denken aan mooie dingen. Kerstmis.
Na een tijdje lukt het Leo eindelijk om in slaap te vallen. Hij droomde. Hij droom-
de over een vreemd wezentje dat lijkt op een jongen, maar toch ook weer niet. De
oren zijn te spits, het hoofdje iets te groot. Hij draagt een rode muts en een das met
streepjes.
Je hoeft niet bang te zijn, zegt de jongen die geen jongen is, en steekt zijn hand
uit naar Leo. Kom.
Leo pakt het handje vast. En in zijn droom is hij helemaal niet bang.
98 D r o o m k a s te e l
Iemand had de sneeuwbol waarschijnlijk laten vallen. Gelukkig was hij nog
helemaal heel. Sterker nog, er zat nog geen krasje op. Hij had de hele nacht op de
grond gelegen, maar hij zag eruit alsof hij net gepoetst was. De sneeuw en het slot
in de bol glansden in het zonlicht. Het leek wel of je een klein wereldje vasthield
en Leo's hart ging er sneller van kloppen.
Hij draaide de bol om. De sneeuw viel van de grond naar de lucht boven het slot.
In de onderkant waren de letters L.T. gegraveerd. Dat zouden wel de beginlet-
ters zijn van de eigenaar. Maar gek genoeg waren het ook Leo's eigen beginletters.
Leo Tarskov. L.T. Het leek bijna of de sneeuwbol van hem was en altijd al van hem
was geweest.
Opeens kreeg hij het gevoel dat er iemand naar hem keek. Hij keek om zich
heen, maar er was niemand in het park. Alleen hij was er.
Hij en de sneeuwbol.
Leo maakte zijn schooltas open, deed
de bol erin en ging snel naar huis.
De dag daarna vond Leo hem toen hij na school weer naar huis liep. Hij liep door
het park en probeerde zich te herinneren wat hij die nacht had gedroomd. Hij
wist het niet meer. Het was zo'n droom waaruit je niet wakker wilt worden, dat wist
hij nog wel. Toen papa hem 's ochtends had geroepen, wilde hij zich nog een keer
omdraaien en weer doorslapen.
Plotseling zag Leo in zijn ooghoek iets glimmends op de grond. Hij stopte met
lopen. Van die afstand kon hij niet zien wat het was. Door het zonlicht scheen het
zo fel dat hij zijn ogen moest samenknijpen. Hij liep ernaartoe.
Het was een sneeuwbol. Zo'n bol waarin de sneeuw omhoog komt als je ermee
schudt. Het lag in de bosjes bij een oude boomstronk.
Hij pakte hem op en keek gefascineerd in de glazen bol. Er zat een kasteel in. Een
indrukwekkend kasteel tot in alle details. Torens, spitsen, balkons en wapperende
vlaggen. En dat allemaal parelwit. Het leek wel of het kasteel gemaakt was van de
sneeuw die naar beneden viel. Het stond op een berg van glinsterend ijs en daar-
omheen stonden bomen. Een brede trap liep omhoog naar de dichte poort van
het kasteel.
De dag ervoor was er een kerstmarkt geweest in het park. Leo was er met zijn
gezin geweest en had zijn buikje rond gegeten met poffertjes en kerstkoekjes.
– h o o f d s t u k 2 –
het kasteel in de glazen bol
1 11 0 D r o o m k a s te e l
H ij zat op zijn bed in zijn slaapkamer en keek naar de sneeuwbol die op het
bureau stond. Hij had hem niet laten zien aan zijn kleine zusje of aan zijn
mama en papa. Hij wist niet precies waarom, maar het voelde gewoon niet goed.
Een beetje alsof je een geheim verklapt terwijl je beloofd hebt om het tegen nie-
mand te vertellen.
Dat kasteel ... Het zag er zo echt uit. Zo écht. Alsof je de gebogen trap op kon
lopen en dan de poort open kon doen. Alsof je naar binnen kon kijken door de
kleine zwarte raampjes in de witte muren. Het leek wel of het zo'n slot was uit
de sprookjes die hem en Tilde soms werden voorgelezen voor het slapengaan.
Sprookjes met magische kastelen en draken die verslagen moesten worden.
Leo liet zijn vinger over het ronde glas glijden en hij voelde een sprookje opko-
men in zijn gedachten. Dingen bedenken kon hij altijd al goed. Soms een beetje
te goed. Vooral als hij wakker lag in het donker en niet in slaap kon vallen.
“Er was eens een kasteel”, zei hij. “Een betoverd kasteel waar al je dromen en
wensen waarheid konden worden. Maar je kon het alleen vinden als je speciaal
was uitgekozen. Het kasteel zag er leeg en vervallen uit, maar dat was het niet.
In de grote zalen woonde, helemaal alleen, de man die op het kasteel paste. Hij
zorgde ervoor dat de kou van buiten de magie niet in zijn greep kreeg en hij had
alles wat hij maar kon wensen. Nou ja, bijna alles. Want hij was alleen, en hij wilde
graag ...”
“Leo, dit is al de derde keer dat ik je roep!” Opeens onderbrak mama het ver-
haal en Leo knipperde verward met zijn ogen.
De derde keer? Dat had hij helemaal niet gehoord. Blijkbaar was hij al heel lang
in gedachten verzonken.
“Het eten is klaar!”
“Ik kom eraan!“ riep hij terug. Hij pakte de bol en stopte hem in de la. Door de
beweging danste de sneeuw rond het kasteel. Dat zag er mooi uit en Leo zou wel
willen dat het niet alleen in de glazen bol sneeuwde. Hij wilde zo graag lekker buiten
sleeën.
In de keuken zaten zijn ouders en zijn zusje al aan tafel.
“Ben je er eindelijk?” zei papa. “Was je in slaap gevallen?”
“Nee, ik ...” Hij wist eigenlijk niet wat hij moest zeggen. Maar hij hoefde ook niets
meer te zeggen, want op dat moment wees Tilde naar buiten en riep ze enthousiast:
“Kijk! Het sneeuwt!”
En het was nog waar ook. Uit de donkere lucht kwamen heel rustig een heleboel
grote zachte sneeuwvlokken naar beneden.
Leo hield zijn vingers gekruist. “Ik hoop dat het blijft liggen.”
“Daar lijkt het wel op”, zei mama.
– h o o f d s t u k 3 –
er was eens . . .
1 31 2 D r o o m k a s te e l
Het was weer eens zo ver. Toen mama en papa welterusten hadden gezegd en
het licht was uitgedaan, gingen Leo's ogen weer open. De vermoeidheid die
hij net nog voelde, was opeens weer helemaal weg.
De kamer was donker en vol met rare vormen. De wereldbol was het hoofd
van een vreemd wezen. De voetbalbeker veranderde in een misvormde hand. De
schooltas leek op een ...
“Hou nou eens op”, fluisterde Leo en hij trok het dekbed strakker over zich heen.
“Hou nou eens op!”
Waarom was het nou zo? Waarom was hij nou zo? Waarom leek hij niet wat
meer op die jongen in het sprookje dat mama had voorgelezen? Op Sjaak, die een
magisch boontje had geplant dat in de loop van de nacht uitgroeide tot een plant
die zo hoog was dat hij boven de wolken uitkwam. Toen Sjaak zag wat er was ge-
beurd, was hij in de bonenstaak geklommen om te kijken waar hij uitkwam. En dat
zonder ook maar een moment te aarzelen. Zonder ook maar een moment bang te
zijn. Eigenlijk het tegenovergestelde dus van Leo. Maar Leo was natuurlijk niet de
held in een sprookje. Hij kwam niet eens in de buurt.
Sprookje ...
Toen dacht hij opeens aan de sneeuwbol. Hij stak één hand onder het dekbed
uit en pakte de bol uit de la. Door een opening in het gordijn scheen een straaltje
licht van een straatlantaarn naar binnen dat het kasteel in de glazen bol een zil-
veren glans gaf. Hij schudde met de bol en zette hem op de tafel. Hij zag hoe de
sneeuwvlokjes om het witte kasteel heen dwarrelden en opeens voelde het alsof
het bed zachter werd. Zachter en warmer en zijn ogen werden zwaar.
Heel rustig viel de sneeuw op het kasteel. Heel rustig en ...
Rond en rond en rond.
Leo moest gapen en hij merkte dat zijn gedachten ook begonnen te dwarrelen.
Hij merkte dat zijn hart, dat even daarvoor nog snel tekeer ging, nu langzamer ging
kloppen. Heel rustig klopte het. Heel rustig en ...
Rond en rond en rond.
Leo's ogen gingen zachtjes dicht.
Hij sliep.
In de bol bleven de sneeuwvlokjes vallen. En in het bovenste raampje van de
hoogste toren van het kasteel ging een lampje branden.
– h o o f d s t u k 4 –
sneeuw
1 51 4 D r o o m k a s te e l
Leo deed zijn ogen open. Eerst dacht hij dat hij wakker was geworden door een
geluid. Maar het was juist andersom. Het was geen geluid, het was de stilte. Zo
stil was het hier toch ook weer niet?
Hij keek om zich heen in de donkere kamer. Er was iets veranderd. Maar wat
precies, dat wist hij even niet. Toen had hij het door: het donker. Het was natuurlijk
nog steeds ... Nou ja, donker. Maar zo donker als anders was het niet meer.
Leo stond op uit zijn bed. Hij liep naar het raam en deed het gordijn open. Heel
stilletjes viel zijn mond open van verbazing.
De nacht was wit. De wegen, de auto's, de daken ... Alles ging verscholen onder
een dikke laag sneeuw. Het leek wel alsof de wereld zoals hij die kende in de loop
van de nacht was vervangen door een hele andere wereld. Het sneeuwde niet
meer en de donkere hemel was bezaaid met sterren die fonkelden als duizenden
nieuwsgierige kleine oogjes.
Toen hoorde hij wel iets. Het was achter hem en Leo draaide zich om. Hij was
met stomheid geslagen.
Er zat een grote spiegel op de kastdeur en eigenlijk zou hij zichzelf moeten zien.
Eigenlijk zou hij door het raam achter hem de besneeuwde stad moeten zien. Maar
dat zag hij niet in de spiegel, want daar zag hij ...
Het kasteel.
Het kasteel van ijs en sneeuw, helemaal boven op de top van een hoge heuvel
met besneeuwde bomen eromheen. De witte wimpels wapperden in de wind.
Leo deed zijn ogen dicht. Toen deed hij ze weer open. Dan moest het kasteel wel
weer weg zijn. Zijn fantasie was met hem op de loop gegaan, dat kon niet anders.
Maar het kasteel was er nog steeds. Precies op dezelfde plek. In de spiegel. Het
leek wel of het een venster was naar een andere wereld. De wereld in de sneeuwbol.
Op dat moment verscheen er iets in de lucht boven het kasteel. Het begon als
een klein lichtpuntje, alsof de hemel openging. Maar het werd steeds groter en
er kwamen steeds nieuwe stukjes bij. Al snel bedekten de golven van het
noorderlicht de hele hemel. De sneeuw en de kasteelmuren lichtten op
in alle kleuren van de regenboog. Het leek wel of het licht zijn hand
wilde pakken. Alsof het licht hem riep met een stem die hij niet
kon horen, maar die wel binnenkwam in zijn hart.
Leo stak zijn hand uit en legde die tegen de spiegel.
En eigenlijk was hij niet eens verbaasd toen zijn hand er
gewoon doorheen ging. Alsof de spiegel niet gewoon
een venster was naar een ander wereld, maar een
venster dat openstond. Hij kreeg een raar tintelend
gevoel en heel even wilde Leo zijn hand weer te-
rugtrekken. Hij keek naar zijn bed. Hij verwacht-
te bijna dat hij zichzelf zou zien liggen onder het
dekbed, met de ogen dicht. Dit kon toch alleen
maar een droom zijn? Maar het voelde niet als
een droom. Helemaal niet. Maar dat was niet
het vreemdste.
Het vreemdste was dat hij niet
bang was.
Helemaal niet.
Leo beet op zijn onderlip.
En kroop door de spiegel heen.
– h o o f d s t u k 5 –
door de spiegel heen
1 71 6 D r o o m k a s te e l
H ij was in een bos. Om hem heen stond het vol met hoge dennenbomen, met
takken vol met sneeuw. Achter hem hing de spiegel. Midden in de lucht, alsof
hij was opgehangen aan onzichtbare touwen. Door de spiegel heen kon hij zijn
eigen kamer zien.
Maar dat was ook het enige dat hij kon zien. Het huis was weg. De stad was weg.
Daarvoor in de plaats was nu overal het winterbos met daarboven het dansende
noorderlicht.
Tussen de boomstammen door zag Leo het witte kasteel en hij kon het bijna niet
geloven. Dat hij vanuit zijn eigen kamer zomaar een andere wereld was binnenge-
stapt. Een wereld die op zijn bureau stond in de vorm van een sneeuwbol.
Het was midden in de nacht en toch was het niet donker hier. Daar zorgde het
noorderlicht aan de hemel wel voor. Het was schitterend. Alsof je zomaar omhoog
keek naar een levende en golvende regenboog.
Hij zette een paar stappen. De sneeuw knarste onder zijn voeten en nu drong het
pas tot hem door .... Hij stond in een winterlandschap met alleen een onderbroek
en een pyjamashirt aan en toch had hij het helemaal niet koud. Hij bukte zich en liet
zijn hand over de sneeuw glijden. Hij stond perplex. De sneeuw was warm. Zoals
het zand op het strand op een warme zomerse dag.
“Raar“, mompelde hij.
Toen zag hij iets hangen aan een kromme tak, een paar meter verder. Iets roods.
Hij liep ernaartoe. Hij fronste zijn wenkbrauwen toen hij zag wat het was.
Een muts. Een zachte muts met een gele pluim. Aan de binnenkant waren twee
letters geborduurd die al bijna waren weggesleten. De ene was een L en de andere
leek op een ... Een T? Nee. Een F.
– h o o f d s t u k 6 –
de winterwereld
D r o o m k a s t e e l 1 91 8
Waarom zou die hier hangen? Van wie was die muts?
Leo keek naar de grond, maar de enige voetstappen in de
sneeuw waren die van hemzelf.
Toen merkte hij dat er zich iets tussen de bomen bewoog.
Snel draaide hij zijn hoofd om.
“Hallo?” riep hij. Zijn stem verdween in het bos en in de stilte.
Er kwam geen antwoord.
Maar Leo was niet alleen. Dat wist hij zeker.
2 12 0 D r o o m k a s te e l
Haal een sneeuwbol
bij jouw NAME IT winkel
en creëer je eigen magie
– helemaal gratis*
* Aanbod geldt vanaf 8 december 2018 en zolang de voorraad strekt. Iedere winkel heeft een beperkt aantal sneeuwbollen.
Hallo?“ riep hij nog een keer. “Is daar iemand?”
Er kwam geen antwoord.
“Ik heb je muts gevonden!”
Weer bewoog er iets verderop en heel even zag Leo een wezentje langsflitsen
dat meteen weer achter de bomen verdween.
“Wie ben jij?” vroeg hij. “Je hoeft niet bang te zijn hoor.”
Hij keek achteruit. Hij kon nog altijd de spiegel zien hangen als een gat in de
lucht tussen de bomen. De doorgang naar zijn eigen wereld. Misschien kon hij
maar beter gewoon teruggaan. Terug naar zijn eigen kamer. Daar kon hij onder
het dekbed kruipen en als hij 's ochtends wakker werd, leek het allemaal gewoon
een droom. Misschien was dat het verstandigst. Leo moest weer denken aan het
verhaal over Sjaak en de bonenstaak. Die was ook in een andere wereld terecht-
gekomen toen hij langs die reusachtige stengel omhoog was geklommen. Een
wereld die behoorlijk gevaarlijk bleek te zijn. Wat als deze wereld dat ook was?
Maar dat was ie niet. Op de een of andere manier voelde hij dat gewoon, al wist
hij niet precies waarom. Hij voelde dat ...
“Je hoeft niet bang te zijn”, zei hij nog een keer. Hoewel hij het niet koud had,
zette hij toch de muts op. Die was niet te strak en niet te groot, maar paste gewoon
perfect. Hij liep verder en even later kwam hij bij het einde van het bos. Hij stond
onder aan een heuvel. Op die heuvel tekende het indrukwekkende kasteel zich af
tegen de nachtelijke hemel. Het noorderlicht gaf de witte muren de meest fantas-
tische kleuren en opnieuw zag Leo het kleine wezentje langsflitsen. Zo snel als een
muis rende het de brede trap op en verdween het door de poort van het kasteel
naar binnen.
Hij liep er achteraan. De trap op tot aan de witte poort. Die was dicht.
Leo keek achteruit. In de sneeuw op de trap waren voetstappen te zien. Maar
alleen die van hemzelf. Het wezentje waar hij achteraan was gelopen had wonder-
baarlijk genoeg geen voetstappen achtergelaten.
Hij wilde op de deur kloppen, maar precies op dat moment ging de deur heel
stilletjes open. Op een kiertje.
“Hallo?” riep hij.
Het bleef eventjes stil. Toen kwam er een antwoord terug in de
vorm van een echo: “Hallo?“
Even leek het wel alsof hijzelf de bewoner was.
Leo haalde even diep adem. En toen - zijn hart klopte in
zijn keel - stapte hij het parelwitte kasteel binnen.
– h o o f d s t u k 7 –
het wezentje in het bos
2 32 2 D r o o m k a s te e l
Leo deed zijn ogen open en keek naar het plafond van zijn kamer. Hij trok het
warme dekbed strakker om zich heen en moest een beetje glimlachen. Dat was
wel de vreemdste droom die hij ooit had gehad. Zo écht. Zoiets had hij nog nooit
meegemaakt. Hij vond het bijna jammer dat hij wakker was ...
Maar wacht eens even. Dit was zijn kamer helemaal niet.
Hij ging rechtop zitten. De kamer waar hij in zat was wit. En nee, niet gewoon wit.
Het leek wel glas. Alsof de wanden, de vloer en het plafond waren gemaakt van ...
“IJs”, mompelde hij en schoof het dekbed van zich af. Hij liep naar het raam.
Daar lag een prachtig uitzicht over het winterbos op hem te wachten. De zon
scheen aan de sprankelend blauwe hemel en de sneeuw en ijspegels schitterden
als diamanten in het zonlicht. Beneden op de binnenplaats zag hij iets. Eerst dacht
hij dat het standbeelden waren, maar het waren sneeuwpoppen. Ontelbaar
veel zelfs.
Hij was nog steeds in het kasteel. Het was geen droom. Of mis-
schien ook wel, maar dan was hij nog niet wakker geworden.
Hij herinnerde zich weer hoe hij het snelle wezentje
achterna was gelopen dat hij steeds net wel en net niet kon zien.
Hoe hij door lange gangen was geleid en door grote zalen.
Trappen op en af. Sommige waren zo breed als een snelweg,
andere waren weer smalle trappetjes die ronddraaiden als
een kurkentrekker.
“Waar gaan we naartoe?” had hij gevraagd,
maar een antwoord kreeg hij niet. Uiteindelijk was
hij uitgekomen bij een deur helemaal aan het
einde van een gang. Waar het wezentje naar toe
was, wist hij niet, maar in de kamer achter de deur
was niemand. Er stond een bed met een zacht
dekbed en dat bed ... Toen hij dat zag, was Leo opeens doodmoe geworden. Na
alles wat er was gebeurd. Al die gedachten die door zijn hoofd schoten. Hij was
gewoon even gaan zitten om een beetje uit te rusten. Een beetje.
En toen werd hij weer wakker.
Er stond een kruk voor het raam met een stapeltje kleren erop.
Die waren ook wit. Alsof ze van sneeuw waren gemaakt. Een broek,
een bloesje, sokken en schoenen. Allemaal precies in de goede
maat voor Leo. Hij deed de muts af waarmee hij geslapen
had en deed de kleren aan. Ze pasten perfect. De stof was
zacht en voelde heerlijk warm aan.
“Heb jij die kleren voor mij klaargelegd?” vroeg
hij en keek naar de muts die op de stoel lag.
“Ja”, zei een stem en snel draaide Leo zich om.
Eerst zag hij niemand. Toen verscheen er een
hoofd door de deuropening. Zwart haar, blau-
we ogen, rode wangen. Een jongen. Tenmin-
ste, zo leek het op het eerste gezicht. Maar
het hoofd was een beetje te groot ten op-
zichte van het lichaam en zijn oren ... Die
waren spits, zoals bij een hert.
Het was misschien wel een jongen,
maar het was zeker geen mens.
“Wie ben jij?” vroeg Leo.
– h o o f d s t u k 8 –
wakker?
2 524 D r o o m k a s te e l
Eerst gaf de jongen geen antwoord. Hij beet op zijn onderlip, alsof hij niet wist
of hij wel antwoord moest geven. Toen stapte hij voorzichtig de kamer binnen.
Hij had een rood pak aan en een das met streepjes.
“Ik woon hier in dit kasteel”, zei hij.
“Met wie dan?” vroeg Leo.
De jongen fronste zijn wenkbrauwen, alsof hij de vraag niet begreep. “Met wie?”
vroeg hij nog een keer. “Met niemand.”
Nu was het Leo die zijn wenkbrauwen fronste. “Niemand? Woon je hier hele-
maal alleen in dit kasteel?“
“Ja. Wie zou hier nog meer moeten wonen dan?“
“Eh ...“ mompelde Leo en bekeek de jongen eens wat beter. Was het wel een
jongen? Van de ene kant zag hij er wel jong uit. Net zo oud als Leo. Maar van de
andere kant was er iets aan hem waardoor hij er veel ouder uitzag. Echt oud zelfs.
Als een kind en een oude man in één lichaam. Hij had dus al die sneeuwpoppen
gemaakt. In zijn eentje. “Hoe lang woon je hier al?“
“Zolang ik me kan herinneren”, antwoordde de jongen en was even stil. Toen zei
hij: “Misschien nog wel langer.“
“En je vader en moeder dan?”
“Mijn vader en moeder?” De jongen knipperde met zijn ogen. “Ik heb geen
vader en moeder. Volgens mij heb ik die nooit gehad.”
Leo keek hem verbaasd aan. Volgens hem? Alsof hij het niet helemaal zeker wist.
Maar ... hij moest toch wel een vader en een moeder hebben?
“Hoe heet jij?” vroeg Leo.
“Ik heet ...”, begon de jongen, maar hij maakt zijn zin niet af. Hij keek een beetje
om zich heen. “Ik heet…“ Hij maakte zijn zin weer niet af en keek naar de grond,
alsof hij zich schaamde. Toen mompelde hij heel zachtjes: “Ik weet het niet meer.
Volgens mij begint het met een E.” Zenuwachtig keek hij op, alsof hij bang was dat
Leo boos op hem zou zijn. “Hoe heet jij?“
“Leo“, antwoordde Leo. “Leo Tarskov.“
“Leo Leo Tarskov“, herhaalde de jongen.
“Gewoon Leo“, zei Leo met een glimlach. “Dat betekent leeuw.”
“Wow.“ De jongen keek verbaasd op. “Is dat omdat je zo dapper bent?“
“Mwah ...” antwoordde Leo en hij voelde dat zijn wangen een beetje rood wer-
den. Hij pakte de muts die op de stoel lag. “Is die van jou? Die heb ik gisteren in het
bos gevonden.”
Het gezicht van de jongen klaarde helemaal op. “Bedankt! Ik ontdekte pas dat
die weg was toen ik alweer terug was bij het kasteel.”
“Hé, misschien is dat je naam?“ Leo wees naar de twee letters die binnen in
de muts waren geborduurd. L en F. “Misschien is de E wel gewoon weggesleten.
E-L-F. Elf.“
“Elf“, herhaalde de jongen en het leek wel of hij de naam een beetje zat te proe-
ven. Toen knikte hij. Dat is een mooie naam, dus laten we dat maar doen.”
“Kun je je echt je eigen naam niet meer herinneren?“
“Jazeker wel”, was het antwoord. “Ik heet Elf. Ben je dat alweer vergeten?”
Leo moest lachen. En de jongen - Elf - ook. Toen ze waren uitgelachen, klonk er
een flink gerommel uit de buik van Leo.
“De leeuw gromt”, zei Elf met een glimlach en draaide zich om. “Kom. Ik heb de
tafel al gedekt.”
– h o o f d s t u k 9 –
een bijzondere jongen
2 72 6 D r o o m k a s te e l
Leo liep achter Elf aan door de lange gangen. Ze kwamen uit in een zaal die
zo gigantisch was dat Leo voelde hoe zijn mond openviel. Het kon natuurlijk
helemaal niet, maar het leek wel of de ruimte groter was dan het kasteel zelf. Enor-
me kristallen kroonluchters vulden de zaal met een zachte gloed.
Midden in de ruimte stond een tafel die zo lang was dat Leo niet kon zien waar
die eindigde. En hij lag echt barstensvol met eten.
“Heb jij dat allemaal klaargemaakt?” zei hij stomverbaasd. Er was eten genoeg
voor jaren, dacht hij. En dan moest hij ook nog aan één stuk door eten.
“Alsjeblieft.“ Elf spreidde zijn armen. “Ga je gang.”
Er lag zoveel dat Leo niet eens wist waar hij moest beginnen. Al zijn lievelings-
gerechten waren er en er was nog meer. Door al dat moois en al die geuren liep
hem het water in de mond. Hij koos voor een pannenkoek met stroop en dat was
veruit de lekkerste pannenkoek die hij ooit had geproefd. Hij spoelde hem weg met
warme thee met honing.
“Wat is dit eigenlijk voor plek?” vroeg hij en pakte er een belegd broodje bij. Het
was heerlijk warm, alsof het net uit de oven kwam. Maar de boter was nog koud en
was nog nergens gesmolten.
“Een droomkasteel”, antwoordde Elf.
Leo stopte opeens met kauwen. “Een droomkasteel?”
“Kinderen komen hiernaartoe als ze dromen. En hier is alles waar je maar van
kunt dromen.”
“Dus dit ...”, mompelde Leo, toch een beetje teleurgesteld. “Dit is toch maar
gewoon een droom?”
Elf schudde zijn hoofd. “Dat denk ik niet. Die kinderen ... Daar kan ik normaal
gesproken niet mee praten, zoals ik met jou praat. Dit heb ik nog niet eerder mee-
gemaakt.”
“Ik ook niet”, zei Leo. Hij kneep in zijn arm en bedacht zich toen pas dat dat
– h o o f d s t u k 1 0 –
droomkasteel
2 92 8 D r o o m k a s te e l
– h o o f d s t u k 1 1 –
achter de droomdeurmisschien wel niet zo'n goed idee was. Wat als hij wakker werd? Daar had hij geen
zin in. Nu nog niet.
Maar dat gebeurde ook niet. Hij was wakker. Wakker in een droomwereld. Het
was bijna om duizelig van te worden.
“Wil jij niks te eten?” voeg hij.
Elf schudde zijn hoofd. “Ik heb geen honger.”
Leo vond het helemaal prima en hij at door tot hij geen hapje meer naar binnen
kreeg. Hij had geen idee meer hoeveel pannenkoeken hij had gepakt, maar het
leek wel of de stapel geen centimeter lager was geworden. Integendeel.
“Zit je vol?” vroeg Elf.
“Propvol.” Leo klopte op zijn buik. “De volgende keer hoef je ook weer niet zo
veel te maken.”
“De volgende keer ...” herhaalde Elf en zijn blik dwaalde plotseling af, alsof hij
ergens over na zat te denken. Toen knipoogde hij en keek Leo glimlachend aan.
“Heb je zin om het kasteel te bekijken?“
“Zeker!”
Toen ze de zaal verlieten zag Leo Elf nog een snelle beweging maken. Er klonk
een geluid achter hen. En toen Leo achterom keek, verbaasde het hem eigenlijk
niet eens dat het eten weg was.
Ze stonden in een gang die zó lang was dat hij wel oneindig leek door te lopen.
Er zaten deuren aan beide kanten. Honderden. Duizenden. In allerlei vormen
en kleuren. Ronde deuren, driehoekige deuren, deuren van zware houten balken
en deuren van gepolijst zilver. Sommige waren normaal van grootte, andere waren
zo groot als poorten en weer andere waren zo klein als kattenluikjes.
“Achter de deuren zitten verschillende dromen”, legde Elf uit. Hij opende een
kleine paarse deur met een gouden klink. Leo's mond viel open van verbazing. De
ruimte achter de deur was niet gewoon een kamer. Het was een parelwit strand
met heen en weer wiegende palmbomen onder een strak blauwe zomerlucht. Hij
hoorde het zachte bruisen van de golven.
Elf deed de deur weer dicht en het geluid van het strand verdween weer.
“Hoeveel kamers zijn er?” vroeg Leo.
“Oneindig veel. Net zoals er oneindig veel dromen zijn. Wil jij het eens proberen?”
“Proberen? Een droom proberen?”
Elf knikte en wees naar de deuren. “De keuze is aan jou.”
Leo stond even na te denken. Toen liep hij naar een kleine zilverkleurige deur met
mooie figuren erin. De deurklink had de vorm van een paardenhoofd. Het metaal
voelde koud aan tegen zijn warme handen. Hij deed de deur open op een kiertje.
Door de opening heen kon hij groen gras zien en rook hij de zoete geur van bloe-
men die net waren gaan bloeien.
Hij keek naar Elf. “Is het gevaarlijk?“
Elf schudde zijn hoofd. “Er zijn hier alleen mooie dromen.”
Leo deed de deur verder open. Hij stapte naar binnen en ...
... hij stond op een veld vol met bloemen, omringd door hoge bergen. Aan de
hemel kwamen slagroomwolken langs met daarachter een warm stralende zon.
Nee, zonnen, zag hij tot zijn verbazing. Er waren er twee. Het leken wel twee grote
stralende ogen die op hem neerkeken.
3 13 0 D r o o m k a s te e l
Hij draaide zich om en zag Elf door de deuropening. Een opening in deze wer-
kelijkheid, zo leek het. Met een glimlach zwaaide hij naar Leo.
“Droom maar lekker”, zei hij en deed de deur dicht.
“Wacht even, wat ...”, riep Leo, maar toen werd hij snel weer stil. Daar waar net
de deuropening was geweest, stond een paard. Hij was groot en wit als verse
sneeuw, afgezien van de donkere ogen die hem vriendelijk aankeken. Al snuivend
kwam het paard dichterbij en duwde met zijn snuit zachtjes tegen hem aan.
“Hé rustig aan!” lachte Leo en aaide over de zachte vacht. Het paard was bijna
twee keer zo groot als hij, maar hij was helemaal niet bang voor het grote dier.
“Niet zo duwen joh.”
Het paard ging voor hem door de knieën en gaf met het hoofd een teken dat
hij op mocht stappen.
“Zullen we een ritje maken?” Leo beet op zijn onderlip. Hij had nog nooit op een
paard gereden, maar ...
“Elf heeft beloofd dat het alleen maar mooie dromen waren”, fluisterde hij en
slingerde zich op de brede rug. Zijn hart ging tekeer, maar bang of zenuwachtig
was hij niet. Hij was alleen ... opgewonden. “Je gooit me er toch niet af hé?”
Het paard snoof en hij legde zijn armen om de sterke hals heen.
“Goed, laat maar eens zien hoe snel je kunt …“ rijden wilde hij zeggen, maar
zo ver kwam hij niet. Op hetzelfde moment klapte het paard een paar enorme
vleugels uit en de grond onder hen verdween terwijl Pegasus de lucht in ging.
Als een pijl schoten ze omhoog en Leo voelde de wind en het bloed in zijn
oren suizen. De sterke klappen met de vleugels leken wel donderslagen. Ze
vlogen dwars door de wolken heen, maakten rondjes om de spitse bergtoppen
en scheerden langs diepe bossen en bruisende watervallen.
“Sneller! ” riep Leo en maakte een vuist naar de zonnen toe. “Sneller! ” Zo gezegd, zo gedaan!
3 33 2 D r o o m k a s te e l
Zullen we iets anders gaan doen?“ vroeg Elf toen Leo alwéér te voorschijn kwam
uit een droom.
Het was zo gaaf. De verborgen wereld achter al die deuren kende echt geen
grenzen. Het was de ene fantastische belevenis na de andere. Hij had gevochten
tegen zeerovers, hij had superkrachten gehad, hij had op een vreemde planeet ge-
lopen en hij had dinosauriërs getemd. En als hij er genoeg van had, stak hij gewoon
zijn hand uit. Dan verscheen de deur voor hem en kon hij teruggaan naar het kasteel.
En daar waren er nog duizenden andere deuren over. Honderdduizenden.
Maar misschien was een pauze wel een heel goed idee. Hij had net de Tyran-
nosaurus uit zijn hand laten eten en zijn hart klopte nog in zijn keel. Die tanden
waren net zo lang geweest als zijn hand, maar die dino was zo lief. Het leek wel
een klein katje.
Bovendien leek het alsof Elf zich een beetje begon te vervelen.
“Dat kunnen we wel doen”, zei Leo. “Waar heb jij zin in?“
Elf dacht even na. Toen begonnen zijn ogen te stralen. “Ik heb een idee. Kom
maar.”
“Elf?” vroeg Leo toen ze door het kasteel liepen langs al die deuren. Jij zei dat
hier alleen maar mooie dromen waren.”
“Ja?“
“Maar hoe zit dat dan met die slechte dromen? Nachtmerries? Waar zijn die?“
Elf stopte met lopen en keek hem aan. Leo's vraag leek ongemakkelijk voor
hem, want zijn ogen werden een beetje onrustig.
“Beneden in de kelder“, fluisterde hij, alsof hij bang was dat er iemand meeluis-
terde. “Daar wil je echt niet naartoe.“
– h o o f d s t u k 1 2 –
voor Leo, van Elf
3 53 4 D r o o m k a s te e l
Leo voelde hoe de haren in zijn nek overeind gingen staan en hij schudde zijn
hoofd.
Ze liepen door tot ze weer uitkwamen bij een andere gigantische zaal. En mid-
den in die ruimte ...
“Wauw“ zei Leo met grote ogen en hij keek naar de grootste en mooiste kerst-
boom die hij ooit had gezien.
Nee, dacht hij. De grootste en mooiste kerstboom die iemand ooit had gezien.
Die boom was zo enorm, daar kon je wel met zijn vijftigen omheen staan. Hij was
van onder tot boven versierd met prachtig gekleurde slingers, in elkaar gevlochten
hartjes en schitterende glazen ballen. De ster helemaal bovenin glansde in het licht
van duizend brandende kaarsjes.
Elf liep naar de boom toe en draaide zich even later weer om met een groot pak
in zijn armen. “Raad eens voor wie dat is.”
Leo nam het pak aan. Het was groter dan hijzelf. Voor mijn goede vriend Leo. Van je goede vriend Elf, stond er op het kaartje.
“Maar het is toch nog helemaal geen kerst”, zei Leo en hij vroeg zich af hoe Elf
al een pakje voor hem kon hebben klaarliggen. Blijkbaar was er hier in het kasteel
helemaal niets onmogelijk.
“Hier kan het elke dag kerstmis zijn”, zei Elf. “Als je dat graag wilt.”
“Maar ik heb geen cadeautje voor jou.”
Elf wuifde dat weg met zijn hand. “Jij hebt mij al een cadeau gegeven.“
“Hoe bedoel je?”
“Ik wilde graag een vriend”, antwoordde hij en zijn ogen straalden net zoals de
ster helemaal boven in de boom. “En dat is precies wat ik gekregen heb.”
Leo glimlachte en begon het papier eraf te halen.
“O, wat een mooie!” riep hij uit. Het was een houten slee, groot genoeg om er
met zijn tweeën op te zitten. Hij liet zijn hand over het kastanjebruine hout gaan.
Het voelde zijdezacht aan, zo glad was het. “Dank je wel!”
“Zullen we hem uitproberen?” vroegen ze allebei precies op hetzelfde moment.
Ze keken elkaar verbaasd aan, schoten in de lach en sprintten het kasteel uit.
373 6 D r o o m k a s te e l
Ze sleedden door totdat het donker begon te worden en het noor-
derlicht weer aan de hemel verscheen. De helling bij het kasteel was
perfect om vanaf te sleeën en door de wind kregen ze de tranen in hun ogen
als ze omlaag schoten. Maar het mooiste was nog wel de slee zelf, die je niet eens
weer de heuvel hoefde op te slepen. Dat deed de slee zelf. Heel rustig, alsof hij op
een onzichtbare roltrap stond terwijl de twee passagiers erop zaten.
“Mijn vrienden zouden echt verschrikkelijk jaloers zijn als ze deze slee zouden
zien”, zei Leo toen ze nog een keer naar beneden waren geschoten en hij de slee
omdraaide om weer omhoog te gaan.
“Je vrienden?” Elf keek hem met gefronste wenkbrauwen. “Maar ... Ik ben toch
je vriend?”
“Ja, natuurlijk. Ik bedoel mijn andere vrienden.”
“O. Heb je er veel?”
“Ach, veel.” Leo haalde zijn schouders op. “Een paar.”
“Hmm”, zei Elf. Hij leek ergens over na te denken.
“Kom, we gaan nog een keer.”
Ze reden weer de helling op. Maar toen Leo bij de top aankwam, ontdekte hij dat
Elf er niet was. Hij was eraf gesprongen en was nog helemaal onder aan de helling.
Het leek wel alsof hij iets in de sneeuw aan het zoeken was.
Leo draaide de slee om en gleed omlaag, naar hem toe. “Wat ben je aan het
doen?“
“Mijn toverstokje. Ik had hem bij me, maar ... Ik moet hem ergens hebben laten
vallen.”
“Je toverstokje? Heb jij een toverstokje?”
Elf knikte. “Waar denk jij anders dat die slee en die kerstboom vandaan kwamen?
En al dat eten? Bovendien gebruik ik hem om ...”
“Om wat? “ Leo wreef in zijn handen. Het was koud als je hier zo stil stond in het
winterlandschap.
Elf keek hem bezorgd aan. “Zo kwam ik erachter dat hij weg was. Voel de sneeuw
maar eens.”
“De sneeuw?” Leo bukte zich en liet zijn hand over het witte oppervlak glijden.
– h o o f d s t u k 1 3 –
koude sneeuw
3 93 8 D r o o m k a s te e l
Hij voelde eigenlijk niks bijzonders. Het voelde gewoon als hele normale sneeuw.
Maar toen begreep hij opeens wat Elf bedoelde. De sneeuw hier was immers nou
juist niet zo heel normaal. Die was warm. Maar nu ... “Hij is koud.”
Elf knikte. “En zonder mijn toverstokje wordt hij nog kouder. Veel kouder.“
Er stak een wind op en Leo begon te klapperen met zijn tanden. Hij keek naar
het bos dat rond het kasteel lag. Gelukkig was hier brandhout genoeg, maar ... Was
er wel iets waarmee je het aan kon steken? En eten dan? Hoe konden ze nog aan
eten komen als Elf het niet tevoorschijn kon toveren? “Hoe ziet je toverstokje eruit?”
“Het lijkt op een witte stok. Hij is hier in de sneeuw lastig te zien”, zei Elf terwijl er
ademwolkjes uit zijn mond kwamen. Hij keek ongerust om zich heen. “We moeten
hem echt vinden, Leo. En we moeten hem snél vinden. Ik weet niet wanneer het
weer gaat sneeuwen, maar als dat gebeurt, dan ...”
“… dan vinden we hem nooit terug“, maakte Leo zijn zin af. “Als jij hier beneden
zoekt, dan ga ik boven aan de helling wel zoeken.”
Hij draaide de slee om om omhoog te gaan. Op dat moment was er een droge
krak te horen toen hij in de sneeuw ergens op ging staan.
“Wat was dat?” Elf keek hem geschrokken aan. “Zeg me alsjeblieft dat het niet ...”
Leo bukte voorover en pakte iets van de grond. Het leek op een witte stok. En
het was doormidden gebroken.
Het spijt me!“ riep Leo uit. Ik had hem niet gezien!”
“O nee, nee, nee!“ Elf pakte het gebroken toverstokje en keek er wanhopig
naar. Hij drukte de twee stukjes tegen elkaar en zwaaide met het toverstokje.
Ondertussen mompelde hij iets dat Leo niet kon verstaan. Er gebeurde niets. “Je
hebt hem kapot gemaakt!”
“Dat ... dat ging per ongeluk ...”
“Wat moet ik doen? Zonder die betovering wordt het hier steeds kouder en ...”
“Tape!“ riep Leo uit. “Is er hier geen tape?”
Elf schudde zijn hoofd. “Dat had ik tevoorschijn kunnen toveren als het tover-
stokje het nog deed. Maar nu ... Er is hier niet eens eten, Leo. Zonder mijn tover-
stokje …“
Leo knipte met zijn vingers. “We hebben thuis wel contactlijm. Mijn vader zegt
dat je daar alles mee kunt lijmen. En het is zo sterk dat je je vingers niet meer van
elkaar kunt krijgen als je er lijm op krijgt. Daar moet het mee kunnen. “Kom!” Hij
begon te lopen.
“Moeten we ... Moeten we naar jouw huis?” vroeg Elf bezorgd.
Leo knikte en wees naar iets dat een eindje verder in de sneeuw te zien was.
Het waren zijn eigen voetsporen, van de spiegel door het bos helemaal tot aan het
kasteel. Zelfs nu het steeds donkerder werd, waren ze duidelijk te zien. “Dat is beter
dan een spoor van broodkruimels”, zei hij met een glimlach.
“Broodkruimels?” Elf fronste zijn wenkbrauwen. “Hoe bedoel je?”
“Niks, laat maar. Dat is iets uit een sprookje. We ...” Opeens was hij stil.
Sprookje ... Door dat woord gebeurde er iets. Een gevoel van ... Van wat eigen-
lijk? Was hij iets vergeten? Nee, niet echt.
“Leo? Is er iets?”
Hij schudde zijn hoofd. Hij schudde het rare gevoel van zich af.
“Nee”, zei hij. “We moeten daarnaartoe. Je moet alleen wel uitkijken dat mijn
– h o o f d s t u k 1 4 –
reddingsmissie
4 14 0 D r o o m k a s te e l
ouders jou niet zien.” Toen bedacht hij zich opeens iets anders en bleef hij opeens
staan. Er was zoveel gebeurd dat hij er helemaal nog niet eerder aan had gedacht,
maar ... “Mijn ouders! Die hebben natuurlijk geen idee waar ik naartoe ben. Wat
nou als ze denken dat ik ontvoerd ben?“
“Maar dat is gelukkig niet zo.“ Elf haalde zijn schouders op. “Dus dan hoef je je
daar toch ook geen zorgen over te maken?”
Hij liep door en Leo liep snel achter hem aan. Opeens dook de spiegel op
tussen de bomen en Leo haalde een beetje opgelucht adem. Heel even maar was
hij bang geweest dat hij weg zou zijn. Dat hij samen met Elf gevangen zou
zitten in deze wereld.
Ze liepen het laatste stukje tot aan de opening die midden in de
lucht hing en ze keken recht naar binnen in Leo's kamer.
“Het is helemaal donker daar binnen”, zei Elf een beetje
bang.
En dat was het inderdaad. Veel donkerder dan
hier. Alsof het midden in de nacht was.
Nee niet alleen alsof bedacht Leo zich
toen hij op de klok keek die boven zijn
bureau aan de muur hing. Het was
echt midden in de nacht. Die
nacht dat hij door de spiegel
was gekropen. De wijzers
hadden zich helemaal niet
verplaatst. De seconde-
wijzer leek wel vastge-
vroren. Maar dat was hij
niet, bedacht hij zich. Hij be-
woog wel, maar zó langzaam
dat dat bijna niet met het oog te
zien was. De tijd stond niet helemaal stil in zijn
wereld, maar wel bijna. Hij was helemaal … uitgerekt. Zoals de tijd in een droom. Leo was een hele dag wegge-
weest. En toch hadden zijn ouders helemaal niet gemerkt dat
hij was verdwenen, want in zijn wereld ...
“Er is nog geen minuut verstreken”, mompelde Leo en keek gefasci-
neerd naar de secondewijzer, die weer normaal begon te lopen toen hij en Elf
door de spiegel zijn kamer inkropen.
“Welkom in mijn wereld”, zei hij.
4 34 2 D r o o m k a s te e l
H ier is het dus echt donker“, fluisterde Elf en hij keek om zich heen. “Je kunt
bijna niks zien.”
“Hier is helaas ook geen noorderlicht”, zei Leo. “Maar je hoeft je geen zorgen te
maken. Er is niks om bang voor te zijn.”
Hij stond versteld van zijn eigen woorden. Zei hij dat nou echt? Dat was nou
net wat zijn vader en moeder altijd tegen hem zeiden als hij onder het dekbed lag
en de duisternis in keek. Het leek wel of hij nu voor het eerst echt begreep wat ze
bedoelden. Want hij meende het ook echt. Natuurlijk was er niks om bang voor te
zijn. Het was toch gewoon zijn kamer. En als Elf bang was ... Dan moest hijzelf juist
dapperder zijn, zo leek het.
Leo liep naar het bureau, trok een la open en pakte zijn zaklantaarn.
“Wat is dat?” vroeg Elf. Hij stond perplex toen Leo hem aanzette en zich een
cirkel van licht op de muur aftekende. “Jij hebt ook een toverstokje!”
Leo moest lachen. “Het is maar een zaklantaarn hoor. Daar kunnen we de lijm
mee vinden in de bijkeuken. Kom maar.”
Ze liepen de kamer uit. De kamer van Tilde lag tegenover die van Leo en hij kon
zijn kleine zusje rustig horen ademhalen. Die was in diepe slaap. Zou ze ook liggen
te dromen? Zat zij nu ook in een van die kamers in het droomkasteel?
Ze liepen door de keuken heen naar de bijkeuken. De lijm lag in een van de
kleine laatjes met spijkers en schroeven en Leo trok ze een voor een open, heel
voorzichtig en zonder geluid. Wat zou hij moeten zeggen als zijn moeder of zijn
vader wakker werd en ze betrapte?
Ja, eh, dit is Elf. Hij woont in een droomkasteel in een andere wereld. Wij zoeken gewoon even een beetje lijm omdat zijn toverstokje kapot is. Nou, tot later! “Ik heb hem!” zei hij enthousiast. “Geef dat toverstokje eens. Als jij de zaklan-
taarn vasthoudt, lijm ik hem in elkaar.”
Hij draaide de drop eraf en met zijn tong in zijn mondhoek deed hij lijm op de
– h o o f d s t u k 1 5 –
betrapt
Nog meer magie?
Bekijk het hoofdstuk
van vandaag als
video in de
NAME IT app.
4 54 4 D r o o m k a s te e l
twee stukken en drukte hij ze tegen elkaar.
“Wie is dat?” vroeg Elf. De lichtstraal ging van het toverstokje naar een foto die
aan de muur hing. Het was een foto van hun vakantie in Oostenrijk vorig jaar. Hij,
Tilde, papa en mama met bergen op de achtergrond.
“Dat is mijn gezin”, zei Leo.
“Zijn dat je vader en moeder?”
Hij knikte. “En dat is mijn kleine zusje, Tilde.”
“Ze zien ...” Elf was even stil. “Ze zien er lief uit.”
Leo glimlachte stilletjes. “Dat zijn ze ook. Meestal dan. Ze kunnen ook best wel
irritant zijn.” Dat laatste zei hij vooral om Elf een beetje op te vrolijken. Die had im-
mers geen familie.
“Echt?” mompelde Elf, maar Leo luisterde niet meer echt. Zijn aandacht was weer
helemaal gericht op het toverstokje. De lijm was al droog en hij voelde een beetje of
het goed zat. “Volgens mij zit het vast!”
“Echt?” riep Elf en vergat helemaal om zachtjes te doen met zijn stem. “Dank je
wel, hartstikke be…“
“Ssst!” zei Leo geschrokken en legde een hand op Elfs mond. Hij stond stil en
luisterde, maar hoorde niks. “Kom, we gaan snel terug.”
Zachtjes slopen ze door het donkere huis terug en net toen ze Leo's kamer in
wilden gaan, hoorden ze opeens een stem vragen: “Leo? Wat ben je aan het doen?“
Hij draaide zich snel om en zag zijn kleine zusje rechtop zitten in haar bed. Hele-
maal in de war keek Tilde naar hem. En naar Elf, die er als versteend bij stond.
“Wie ben jij?” vroeg ze.
Even wist Leo niet wat hij moest zeggen of doen. Ze waren betrapt. En Tilde kon
nooit stil zijn als dat nodig was. Toen keek hij naar het toverstokje dat hij nog
steeds in zijn hand had.
“Wat is dat voor raar speelgoed wat je daar hebt, Leo?” vroeg zijn zusje. “Wie is
daar ....”
“Het is maar een droom, Tilde.” Hij onderbrak haar en richtte het witte stokje op
haar. “Ga maar liggen en slaap door.”
Hij wist dat het niet zou werken. Natuurlijk ging dat niet lukken. Zo werkte een
toverstokje helemaal niet en ...
Tilde gaapte en haar ogen gingen half dicht. “Een droom”, mompelde ze slaperig.
“Het is maar een droom.”
Leo's hart begon sneller te kloppen. “Ja”, zei hij. “Gewoon een droom. Slaap
door, Tilde. Slaap door.”
Ze ging weer liggen en trok het dekbed over zich heen. Haar ogen gingen
helemaal dicht en ze ging weer rustig en zwaar ademhalen. Ze sliep.
“Zag je dat, Elf?” fluisterde Leo. “Ik heb haar weer in slaap gekregen!”
Elf knikte enthousiast. “Het toverstokje werkt weer! Kom, snel!“
Ze gingen de kamer in en liepen door naar de wereld aan de andere kant van de
spiegel. Ze kropen er snel doorheen.
Daar liepen ze tegen een muur van kou aan. Het was alsof je een diepvries in
liep en Leo kon eventjes geen adem meer krijgen. Het leek wel of de adem in ijs
veranderde in zijn keel.
“Maar .... W-we zijn toch n-nog geen tien m-minuten weggeweest!” stamelde
hij met klapperende tanden. “H-hoe kan het nou als z-zo k-koud zijn geworden?“
“D-dat waren m-maar tien minuten in jouw w-wereld”, zei Elf. Ook hij kon
nauwelijks nog gewoon praten. Hij trok zijn muts goed omlaag over zijn oren heen
en pakte het toverstokje uit de trillende handen van Leo. “H-hier is veel m-meer tijd
– h o o f d s t u k 1 6 –
i jskoud
474 6 D r o o m k a s te e l
verstreken. Kom, we m-moeten opschieten. Voordat we b-bevriezen.”
“K-kun je niet g-gewoon de s-spreuk hier zeggen?”
Elf schudde zijn hoofd. “Ik m-moet dichter bij het k-kasteel zijn.”
Waarom, wilde Leo vragen, maar Elf was al gaan rennen. Leo liep erachter-
aan, maar de kou maakte het lastig. Zo koud had hij het nog nooit gehad. De
wind sneed bijna in zijn huid en het leek wel of alle botten in zijn lichaam waren
vervangen door ijspegels. Hij probeerde met zijn ogen te knipperen, maar dat
lukte niet. Het vocht in zijn ogen was bevroren.
Hij dacht erover om terug te lopen. Terug naar zijn eigen kamer en zijn eigen
warme wereld. Maar het was te laat. Hij was al te ver weg van de spiegel en hij wist
dat hij dat niet meer zou halen. De kou was te hevig.
Zijn benen voelden aan als boomstammen toen hij het bos uit wankelde. Hij kon
Elf zien boven op de heuvel. Hij zag hem zwaaien met het toverstokje boven zijn
hoofd.
“S-s-nel E-Elf!” riep Leo. Hij had zijn stem bijna niet meer onder controle. Zoals
hij ook zijn bewegingen bijna niet meer onder controle had toen hij probeerde zijn
lichaam warm te wrijven. Hij trilde te veel en hij bedacht opeens iets verschrikke-
lijks. Wat nou als de stem van Elf ook te veel trilde? Zoveel dat hij de formule niet
meer kon zeggen om de warmte weer terug te krijgen?
Leo's spieren trokken samen. Zijn hele lichaam begon ongecontroleerd
te schokken en zijn benen hielden het niet meer. Hij zakte in
elkaar in de sneeuw.
Het werd kouder.
Steeds kouder.
Snel, Elf, schiet op! smeekte hij en het voelde alsof zelfs
zijn eigen gedachten gingen bevriezen.
Op dat moment verscheen er iets aan de hemel bo-
ven het kasteel. Iets waardoor het noorderlicht opeens
verdween. Leo's nek kraakte toen hij zijn hoofd naar ach-
teren bewoog en omhoog keek naar de zware wolken die
zich snel boven hem samenpakten.
O nee, dacht hij nog toen de sneeuw uit de wolken
begon te vallen. Hij zou in een paar minuten helemaal
ondersneeuwen als hij niet op wist te staan.
Maak dat lukte hem niet.
Hij kon zich niet eens bewegen.
Het eerste sneeuwvlokje viel op zijn
hand en het voelde raar aan.
Eerst dacht hij dat het door de kou kwam. Toen kreeg hij door
dat het juist andersom was - het kwam door de warmte.
De sneeuw die uit de hemel viel was warm en Leo
voelde hoe zijn lichaam ontdooide. Hij voelde
hoe de warmte vanuit zijn vingertoppen
omhoog trok door zijn armen, helemaal
tot in zijn hart, en hij stond op en liep
naar Elf toe.
“Het is je gelukt!” riep hij. “Het is je
gelukt, Elf!“
“Nee”, zei Elf en keek hem met
stralende ogen aan. “Het is
ons gelukt, Leo! Jou en mij!”
En de twee vrienden
dansten dolblij rond in
de warme sneeuw die
als een zachte deken
om hen heen viel,
en viel, en viel ...
4 94 8 D r o o m k a s te e l
Het toverstokje“, zei Leo toen ze uitgeput in de sneeuw
lagen, die inmiddels weer zo warm was als het
gras op een zonnige zomerdag. Boven hen wa-
ren de wolken weer weg en was het noorderlicht
terug. De kleuren waren zo fel dat het bijna oog-
verblindend was. “Kun je daar alles mee doen?
Ik bedoel, kun je daar alle wensen mee laten
uitkomen?”
“Alles“, antwoordde Elf en hij spreidde zijn
armen. “Alleen de fantasie bepaalt de gren-
zen. Net als in een droom.”
“Dus je zou mij bijvoorbeeld kunnen verande-
ren in een kip met drie koppen?”
“Haha, makkelijk.” Elf stond op en stak zijn tover-
stokje naar voren. “Ik zal het je laten zien.”
“Nee, nee, nee!” schreeuwde Leo en deed zijn han-
den omhoog. “Zo bedoel ik het niet!”
Even leek Elf heel teleurgesteld. Toen
gingen zijn ogen weer fonkelen. “Nou,
kies maar een ander dier dan.”
“Wat?”
“Kies maar een ander dier. Ik zal je weer
terug toveren, dat beloof ik. Welk dier zou
je wel een keer willen zijn?”
“Eh ...” Een dier? Leo wilde net gaan zeggen
dat hij dat niet wist, maar ... Dat klopte niet toch?
Hij wist precies wat hij wel zou willen zijn.
“Een leeuw”, zei hij.
“Leo betekent leeuw”, lachte Elf en bracht zijn toverstokje omhoog. Hij mom-
pelde iets en toen begon de punt van zijn toverstokje te gloeien. Het licht was zo
fel dat Leo zijn ogen moest dichtknijpen. En toen ging het weer uit. Leo merkte
eigenlijk helemaal geen verschil en toen hij naar zijn lichaam keek ... Twee armen
en twee benen. Handen en voeten.
“Ik lijk eigenlijk niet echt op een leeuw”, zei hij.
Elf keek verbaasd naar zijn toverstokje. “Hij zal wel te veel toverkracht gebruikt
hebben voor die sneeuw. Volgens mij moet hij weer een beetje kracht verzamelen.”
“Geeft niks”, zei Leo. “Eigenlijk vind ik het wel prima om mezelf te zijn.”
Hij keek naar het bos. Hij vond het eigenlijk ook prima om hier te zijn, bij het
droomkasteel samen met Elf. En hij kon hier blijven zolang hij maar wilde, want
de tijd in zijn wereld stond bijna stil als hij hier was. Er waren nog zoveel
kamers in het kasteel die hij nog kon gaan ontdekken. Zoveel
avonturen die op hem lagen te wachten, waar hij zo
naar binnen kon stappen, maar ... Misschien was het
wel mooi geweest zo. Het korte bezoekje aan zijn
eigen huis was wel in zijn hoofd blijven hangen. Het
was een lange nacht geweest boordevol wonderbaar-
lijke belevenissen en hij wilde eigenlijk wel weer thuis-
komen. Hij miste zijn vader en moeder. Ja, zelfs Tilde
miste hij.
“Eigenlijk wil ik wel weer terug”, zei hij.
Elf knipperde met zijn ogen. “Nu al? Maar ...”
“Ik kan toch wel een keer weer terugkomen. Misschien mor-
gennacht al wel weer?“
“Misschien”, zei Elf. Hij klonk verdrietig. Nee, meer dan verdrietig.
Teleurgesteld. “Maar dat zal hier langer aanvoelen. Veel langer.“
“Ik kan hier toch niet voor eeuwig blijven”, zei Leo en glimlachte. “Ga je
anders met mij mee naar huis?”
Elf was even stil en frunnikte een beetje aan zijn toverstokje. Toen knikte hij stil-
letjes. “Oké.”
Leo stond op het punt om terug te gaan. Toen keek hij om zich heen. Zijn glim-
lach verdween.
“Leo? Wat is er aan de hand?“
“Mijn voetsporen”, zei hij en keek naar de grond, die inmiddels bedekt was door
een vlakke laag verse sneeuw. “Ze zijn weg.”
“O nee”, zei Elf. Daar had ik niet aan gedacht.”
“Hoe moet ik nu de weg terug vinden?”
– h o o f d s t u k 1 7 –
Leo betekent leeuw
515 0 D r o o m k a s te e l
Leo keek wat om zich heen. Alle bomen leken op elkaar. Maar hij was een stukje
rechts van de kasteeltrap uit het bos gekomen, dus dan was het ...
“Daar”, zei hij en wees in die richting. “Daar kwam ik het bos uit.”
Ze liepen ernaartoe.
Niets te zien van zijn voetsporen. De sneeuw tussen de bomen had alles uitge-
wist. Er was niets dat de weg terug kon wijzen naar de spiegel. Maar het moest wel
die kant op zijn. Dat moest wel.
Hij liep het bos in. Elf liep achter hem aan.
Ze praatten niet met elkaar terwijl ze liepen. Het enige geluid werd gemaakt door
de sneeuw die knarste onder hun voeten. Nee, alleen onder zijn voeten, merkte hij
toen. Elf was zó licht dat hij geen sporen achterliet.
Ze gingen door.
Leo wist wel dat hij zich dat alleen maar inbeeldde, maar het leek wel alsof de
bomen om hen heen steeds dichter bij elkaar gingen staan. Het leek bijna wel alsof
ze de spiegel voor hem wilde verstoppen. Hoe lang hadden ze inmiddels gelopen?
“We zouden er al moeten zijn”, zei hij. “We zouden hem moeten kunnen zien.”
“Misschien zijn we verkeerd gelopen?”
Leo draaide rond en keek om zich heen. Hij kon het kasteel niet meer zien. Alleen
maar bomen en sneeuw. Overal bomen en sneeuw. Misschien waren ze verkeerd
gelopen.
Of misschien moesten ze gewoon nog een stukje doorlopen, dacht hij. Hoopte
hij. Wat nou als ze de spiegel niet meer terug konden vinden? Wat nou als ...
“Hou op”, fluisterde hij zo zachtjes dat Elf het niet hoorde. Ze liepen door. Dieper
het bos in.
Nog dieper.
Plotseling stootte hij met zijn hoofd tegen iets hards aan. Eerst dacht hij dat het
een tak was die hij niet gezien had, maar het was geen tak. Er was niks dat hem de
weg versperde. En toch was hij ergens tegenaan gelopen.
“Leo?” riep Elf. “Alles oké?”
“Wat was dat?“ kreunde hij en hij kon al voelen dat hij een kleine bult op zijn
hoofd kreeg. Hij bewoog zijn handen naar voren. En zijn mond viel open van ver-
bazing toen zijn handen tegen een onzichtbaar obstakel aanbotsten. Het voelde
koud en glad. Alsof er een glazen muur door het bos liep.
“Leo ...” Achter hem klonk de stem van Elf. Maar zijn oren suisden en hij kon hem
bijna niet horen. Wat was dit voor iets?
“Wat is aan de hand, Elf?” fluisterde hij. Maar hij wist het eigenlijk wel, toch? Hij
wist precies wat het was.
“Hier eindigt mijn wereld”, was het antwoord. “Er is niet meer.”
“Niet meer ...” Leo herhaalde het en de gedachte maakte hem duizelig. De ge-
dachte dat het echt een glazen muur was. Het glas van de sneeuwbol. De rand van
deze wereld. En aan de andere kant ... Het leek alsof het bos daar gewoon door-
ging. Oneindig veel bomen. Maar dat was gezichtsbedrog. Het waren de bomen
die door het glas werden weerspiegeld. In werkelijkheid was het zijn eigen kamer
die daar was, daarbuiten. Zo dichtbij. En toch zo ver weg.
Leo zette zijn handen tegen het glas en probeerde daardoorheen naar buiten te
kijken, maar hij zag alleen een beetje van zijn eigen spiegelbeeld.
“We zijn te ver gelopen“, zei Elf. “En we zijn verkeerd gelopen.“
“We ... We moeten terug naar het kasteel en dan proberen we het opnieuw.“
– h o o f d s t u k 1 8 –
de rand van de wereld
5 35 2 D r o o m k a s te e l
5 55 4 D r o o m k a s te e l
Ze probeerden het nog een keer en deze keer liepen ze wel goed. Leo wist het
zeker, want ...
“Die boom!“ schreeuwde hij en wees met zijn vinger. “Die boom herken ik! Daar
heb ik jouw muts gevonden! De spiegel is hier vlakbij!”
Hij begon te rennen, maar toen stond hij opeens weer stil. Hij
keek om zich heen. Zijn adem stokte in zijn keel.
“Waar is de spiegel gebleven, Elf?“
Leo keek weer naar de boom. Had hij het nou verkeerd gezien?
Nee, het was echt die boom. Hij wist nog dat de muts precies
op die tak had gehangen. Dat betekent dat de spiegel recht
voor hem zou moeten staan. Precies waar hij nu stond.
Maar dat was niet zo. Het gat in de lucht was weg.
“De doorgang“, fluisterde Elf. “Hij is verdwenen.”
“Verdwenen? Maar een half uur geleden zijn we er
nog doorheen gegaan! Hoe kan hij nou plotseling
verdwijnen?!”
Elf schudde zijn hoofd. “Ik weet het niet.“
Leo voelde hoe hem een zwaar en
koud gevoel bekroop. “Hoe moet ik
nou thuis zien te komen?”
“Dat … Dat weet ik ook niet“,
zei Elf.
Leo liep naar de plek waar de
spiegel was geweest. Hij keek
of er daar iets was te zien. Een
barst in de lucht. Een opening.
Maar er was niets.
“Die moeten we toch op de een of andere manier weer open kunnen krijgen.
Dat moet toch kunnen! Ik kan hier toch niet blijven. Ik moet naar huis, naar mijn ...”
Hij verstijfde. Hij wist plotseling niet meer wat hij wilde gaan zeggen. Toen kwam
het. “ … mijn vader en moeder.“
Elf zei iets, maar Leo hoorde niet wat hij zei. Hij moest nog steeds aan zijn ouders
denken. Hij zag ze voor zich. Of eigenlijk ... Hij probeerde ze voor zich te zien, maar
hun gezichten waren vaag en onduidelijk. Als een tekening waar iemand met een
gummetje overheen was gegaan. Hij schudde met zijn hoofd, maar dat maakte
het alleen maar nóg erger. Ze werden nog meer uitgewist.
“Wat gebeurt er?” zei hij. Het begon te draaien in zijn hoofd. Het leek wel of zijn
gedachten rafelig werden. Of er gaatjes in kwamen. “Wat gebeurt er met me?“
“Wat is er aan de hand, Leo?” vroeg Elf.
Hij knipperde met zijn ogen. Ja, wat was er eigenlijk aan de hand? Heel even
wist hij het niet. En toen schoot het hem weer te binnen.
“Ik ... Ik kan het me niet meer herinneren, Elf”,
fluisterde hij en hij bedacht zich dat hij bang
zou moeten zijn. Dat zijn hart in zijn keel zou
moeten bonzen. Maar het klopte gewoon
rustig. Heel rustig. Net zoals de warme
sneeuw die uit de lucht was komen val-
len. “Ik weet niet meer hoe mijn vader en
moeder eruitzien. Waarom kan ik me dat
niet meer herinneren ... Herinneren ...”
Zijn stem stokte.
“Leo?”
Hij vergat wat hij wilde gaan
zeggen.
Hij vergat waarom hij bang
zou moeten zijn.
Hij vergat ...
Hij keek naar Elf.
Zijn beste vriend. Zijn
enige vriend. Waar-
om keek Elf hem zo
aan? Alsof hij ergens
bezorgd over was. Er
was hier toch niets om
bezorgd over te zijn.
– h o o f d s t u k 1 9 –
opgesloten
575 6 D r o o m k a s te e l
“Leo?”
O ja, zó heette hij. Leo. Die naam betekende vast iets, maar hij wist niet meer
wat dat was.
“Waarom staan we hier buiten, Elf?” vroeg hij. Hij keek om naar het kasteel dat
tussen de bomen door een beetje te zien was. Waar hij en Elf woonden. Waar ze
altijd al gewoond hadden. “Zullen we naar huis gaan?“
Hij begon richting het kasteel te lopen.
Na een stap of tien merkte Leo dat Elf niet meeliep. Hij draaide zich om.
“Kom je?“ vroeg hij. Toen fronste hij zijn wenkbrauwen. Hoorde hij nou
gesnotter? “Elf? Moet je huilen?”
Elf keek hem aan. Zijn ogen waren rood en droevig. Toen liep hij naar Leo toe en
pakte zijn handen vast. Hij pakte ze zo hard vast dat het pijn deed.
“Je vader en moeder, Leo!” Hij schreeuwde bijna. “Denk aan je vader en
moeder! Probeer ze voor je te zien!”
“Mijn vader en moeder”, mompelde hij. Hij schudde met zijn hoofd. “Hoe be-
doel je? Ik heb geen vader en moeder. Net als jij, Elf. Ik heb ze nooit gehad, een ...”
“Jawel, dat heb je wel! Je hebt een vader en moeder! Weet je niet meer dat wij
samen in jouw wereld waren? Ik zag ze op de foto. Je moeder heeft lang blond
haar en je vader heeft een baard en ...”
En opeens verscheen er iets in Leo's gedachten. Het was als een vage omtrek
die nog maar net zichtbaar is in een dichte mist. En toen verdween het weer.
“Elf, ik begrijp het niet …“
“Denk na, Leo! Je moet het je herinneren! Je hebt een vader en moeder! En je
hebt een klein zusje!“
Weer bewoog er iets in zijn hoofd en kwam er in zijn gedachten langzaam een
gezicht naar voren. Nee, drie gezichten. Een vrouw met lang blond haar. Een man
met een baard. Een meisje van 6 of 7 jaar oud. Ze had kuiltjes in haar wangen en hij
kende die drie mensen. Hij had ze eerder gezien. Maar waar?
“Je hoort hier niet thuis, Leo. Jij hoort bij je gezin. Bij je vader en je moeder en
je zusje. Ze heet ...”
“Tilde”, zei hij en plotseling schoot hem weer van alles te binnen. Van de ene
op de andere seconde kwam het allemaal weer naar boven. Alles wat hij was
vergeten. En dat was echt alles.
“Wat is er gebeurd?” vroeg hij. Het voelde alsof hij heel lang zijn adem had
– h o o f d s t u k 2 0 –
de gewenste vriend
5 95 8 D r o o m k a s te e l
ingehouden. “Hoe kon ik die nou ver-
geten? Hoe ik nou mijn eigen gezin
vergeten?”
Elf keek omlaag en Leo zag een
traan op een van zijn wangen. “Het
spijt me”, zei hij.
“Hoezo, Elf? Waarom zeg je dat
het je spijt?”
“Want het kwam door mij”, zei
hij met een klein stemmetje. Alsof
hij de woorden bijna niet over zijn
lippen kreeg.
“Hoe bedoel je?” Leo keek
hem verwonderd aan. “Wat kwam
door jou?“
Het duurde even voordat Elf ant-
woordde. “Ik was eenzaam”, zei hij, ter-
wijl met zijn handen zat te wringen. “Al die
kinderen die hierheen komen terwijl ze lig-
gen te dromen ... Ik kan niet met ze praten,
omdat ze mij niet zien. Ze zien alleen hun eigen
dromen en als ze wakker worden, zijn ze weer weg.
Zo begon ik ook te dromen. Van een vriend. Eentje die mij wel kon zien.
Het kasteel is gebouwd door dromen van kinderen, maar mijn droom ... Die zou
nooit in vervulling gaan. Tenzij ik daar zelf voor zou zorgen.” Hij bleef even stil. “Ik
was het. Ik heb die doorgang naar je kamer geopend, Leo. Zodat je hiernaartoe
kon komen. Ik wilde dat je mijn vriend zou zijn en ik ...” Zijn stem werd nóg zachter.
“Ik wilde dat je zou blijven.”
“Je wilde dat ...” Leo keek hem aan. Hij kon bijna niet geloven wat Elf hem
vertelde. “Jij hebt die doorgang dichtgemaakt?“
Elfs wangen werden rood van schaamte. De tranen biggelden over zijn wangen.
Ze druppelden op de grond en maakten gaatjes in de sneeuw. “Het enige wat ik
graag wilde, was een vriend”, snikte hij. “En nu ... Nu zou ik willen dat ik het nooit
had gedaan.”
Leo wist niet wat hij moest zeggen. Hij was stomverbaasd en hij was boos. Wat
Elf had gedaan, was bijna onvergeeflijk. Maar hij was vooral ... Hij was vooral opge-
lucht. Want als Elf die doorgang helemaal aan het begin had geopend, kon hij dat
nu ook weer doen.
“Je moet die doorgang weer openen”, zei Leo. “Je moet hem meteen weer
openen.”
Verdrietig keek Elf hem aan. “Ik wou dat ik dat kon doen, maar ... Dat kan ik niet.
Je hebt zelf het toverstokje gezien. Dat is nog niet sterk genoeg. Ik kan niet ... Leo?”
Leo knipperde met zijn ogen. Hij voelde zich duizelig. Niet alleen door wat Elf
hem net vertelde, maar ook omdat ... Het was weer opnieuw gebeurd. Heel even
wist hij niet meer waar Elf het nou over had.
“Ik ben het weer aan het vergeten”, zei Leo. Hij voelde zijn hart koud worden.
Hij probeerde de gedachten vast te houden. Hij zag zijn ouders en zijn kleine
zusje voor zich. Hou die gedachte vast. Maar het was moeilijk. Het was alsof je een
spartelende vis probeerde vast te houden en hij voelde hoe die weg probeerde te
komen. Hij begon te zweten.
“Je moet hier weg”, zei Elf. “Voordat je alles vergeet.”
“Maar ik kan hier toch niet weg!“ Wanhopig stak Leo zijn armen in de lucht. “Je
zei toch zelf dat ...”
“Het kan wel. Er is nog een ándere weg. Maar die ... Die kan gevaarlijk zijn.”
“Hoe bedoel je? Waar dan?“
Elf knikte met zijn hoofd richting het kasteel. “Door de kelder heen.”
“De kelder? Daar zaten toch ...?“
“Ja”, zei Elf. “Daar zijn de nachtmerries.“
616 0 D r o o m k a s te e l
Ze renden. Zo snel ze konden. Door het bos en door de sneeuw weer terug naar
het kasteel met al die dromen. Dromen en nachtmerries.
“Jij zei dat het gevaarlijk kon zijn“, zei Leo. “Niet dat het gevaarlijk is.”
“Dromen zijn nooit gevaarlijk“, antwoordde Elf. “Nachtmerries ook niet. Maar dat
moet je niet vergeten. Je moet je gedachten in bedwang houden en dát kan wel
lastig zijn. Begrijp je wat ik bedoel?”
“Niet helemaal.”
“Oké. Dat is oké. Hoop ik.”
Ze kwamen bij de poort van het kasteel en liepen verder door de lange
gangen die elkaar overal doorkruisten. Het leek wel een doolhof. Ze liepen langs al
die deuren, ontelbaar veel, met daarachter die fantastische werelden en kleurrijke
avonturen. Ze liepen steeds verder het oneindige kasteel in.
Als ik nu Elf kwijtraak, dacht Leo en voelde hoe hij kippenvel kreeg, dan vind ik nooit meer de weg naar buiten. Een griezelig idee was het en hij probeerde het meteen weer te vergeten. Maar
misschien snapte hij wel wat Elf bedoelde toen hij zei dat je moeilijk je eigen
gedachten in bedwang kunt houden.
Ze liepen weer een andere gang in. Die was smaller dan de andere. Veel smaller
en veel langer en er waren geen deuren. Er was alleen één deur helemaal aan het
einde van de gang. Die was pikzwart met een felrode klink. Helemaal buiten
adem stopten ze voor de deur.
“De deur naar de kelder”, zei Elf. Hij probeerde te doen alsof het niet zo
was, maar Leo hoorde hoe zijn stem trilde. Hij voelde in zijn zak en pakte
er een grote dikke sleutel uit. “Was er maar een andere doorgang, Leo”
Hij stak de sleutel in het sleutelgat en draaide hem om. Er klonk een
harde klik en Leo voelde zijn maag omdraaien. Het leek wel of er
ook in zijn hoofd iets hard klikte.
– h o o f d s t u k 2 1 –
de kelder van het kasteel
6 36 2 D r o o m k a s te e l
Donker, donker en nog eens donker. Plotseling voelde het alsof hij in een onein-
dig grote ruimte stond en tegelijkertijd voelde het alsof hij vastzat in een hele
kleine doos die helemaal dichtzat. De trap had elf treden. En toen stond
Leo onder aan de trap. Zonder dat er een trede gekraakt had. Hij
hoorde alleen zijn hart kloppen.
Hij keek om en verbaasd zag hij hoe ver Elf al weg was.
Het leek wel of de trap niet elf treden had, maar honderden
treden. Hij zag Elf staan in het licht van de deuropening. Leo
zwaaide naar hem, maar Elf zwaaide niet terug.
Hij kan me niet meer zien, dacht Leo. Hij kon zichzelf niet
eens zien. Zijn lichaam was helemaal verdwenen in het don-
ker. Achter al dat donker waren de deuren verborgen naar de
nachtmerries van kinderen. En de weg uit het kasteel. De weg naar huis.
En hij moest opschieten. Hij voelde dat zijn geheugen weer begon af te brokkelen.
Elf had gezegd dat hij achter zijn neus aan moest lopen. Dat betekende recht-
door. De hele tijd rechtdoor en de hele tijd aan goede dingen denken. Dat was
alles. Dat moest toch lukken, en Leo liep snel door in de don-
kere kelder terwijl hij dacht aan Kerstmis en aan ver-
jaardagen en aan de pauzes op school. Hij dacht aan
vakanties en aan voetbal en familiedagen en aan
mama die over zijn wang aaide en aan papa die hem
kietelde en aan Tilde die vroeg of hij een spelletje
wilde doen. En de hele tijd liep Leo door, verder
het donker in van de kelder. En hij bedacht zich
ook dat het eigenlijk best wel meeviel. Het was
gewoon achter je neus aanlopen, de ene stap
na de andere met allemaal goede dingen in je
“Wat is daar beneden?” vroeg hij voorzichtig.
De deur kraakte toen Elf hem opendeed.
“Deuren en donker”, was het antwoord. “Deuren en donker, verder niks. Als je
tenminste je gedachten in bedwang kunt houden. Daar gaat het allemaal om, Leo.”
Leo keek naar de deuropening en heel even voelde hij zijn lichaam niet meer.
Want waar hij nu naar binnen keek, dat was zijn nachtmerrie.
Donker.
Helemaal pikdonker. Alsof er een zwarte deken voor de deuropening hing. Leo
kon de eerste vijf treden van de keldertrap zien. En daarna verdwenen ze in het
donker.
“Ik heb een hekel aan donker”, zei hij.
“Ik ook. Maar het is niet gevaarlijk. En nachtmerries ook niet. Alleen als wij denken
dat ze gevaarlijk zijn, dan worden ze dat ook. Denk aan goede dingen, Leo. Dan is
er niks om bang voor te zijn. Dan blijven de nachtmerriedeuren dicht.”
“En als ze opengaan dan?”
Elf pakte hem vast en keek hem aan. “Loop maar. Loop maar en kijk niet achterom.”
Leo slikte een brok in zijn keel weg. “Hoe vind ik de weg dan?“
“Loop gewoon achter je neus aan, dan kom je eruit. Ik wou dat ik met je mee kon,
maar ik moet hier blijven. Dan kan ik de deur dichtdoen als ...” Hij maakte zijn zin niet
af, maar dat hoefde ook niet.
Als een van de nachtmerries ontsnapt. “Alleen maar donker”, mompelde Leo en stapte naar de deuropening toe. “Er is
niks om bang voor te zijn.”
“Precies”, zei Elf. “Hou die gedachte vast. Dan ben je thuis voordat je het door-
hebt.”
Leo keek hem aan. “Dag Elf. En dank je wel.”
“Dank je wel?“ Elf keek hem verbaasd aan. “Maar ik probeerde toch ...”
“Je probeert me te helpen”, zei Leo. “En dat is wat goede vrienden doen.”
Elf glimlachte dankbaar. “Zorg dat je goed thuiskomt, vriend.”
Leo haalde even diep adem. En toen begon hij de trap af te lopen.
– h o o f d s t u k 2 2 –
door de kelder
6 56 4 D r o o m k a s te e l
hoofd. Net als in het sprookje van Peter Pan, waar goede gedachten het laatste magische ingrediënt waren. Waarmee de kinderen naar Nooitgedachtland konden vliegen.Sprookje ... Daar was dat woord weer. Het leek wel een echo in zijn hoofd. Waarom? Omdat het altijd zo ging in die verhalen? De hoofdpersoon moest nog één laatste uitdaging doorstaan, zijn grootste angst overwinnen. En Leo's grootste angst was het donker. Dat hij hier door die zwarte kelder liep, voelde bijna als de ontknoping van een sprookje en ... “Eenzaam“, mompelde hij. “Elf zei dat hij eenzaam was.” Toen begreep hij het opeens. Hij begreep het allemaal en het was duizeling-wekkend opeens. Dit ... Dit voelde niet alleen als de ontknoping van een sprookje. Het was een sprookje. Zijn sprookje. Het klopte allemaal. Het was allemaal ... Het was allemaal uitgekomen.. Die dag dat hij de sneeuwbol vond in het park. Hij had in zijn kamer geze-ten en hij had bedacht dat het kasteel wel uit een echt sprookje leek te komen, met magie en met draken die overwonnen moesten worden. Daarom was hij een verhaal gaan schrijven. Een verhaal over een betoverd kasteel waar al je dromen en wensen waarheid konden worden. Hij had geschreven dat er iemand in het kasteel woonde die erop paste ... En die eenzaam was ... Elf.
Het kwam allemaal uit zijn verhaal. Het was allemaal zijn verhaal. Het was op de een of andere manier ook écht gebeurd. Meer had hij niet meer bedacht, omdat hij werd onderbroken door zijn moeder die riep dat het eten klaar was. Gelukkig hoefde ik niet van een of andere draak te winnen, dacht hij, en precies op dat moment hoorde hij rechts van hem iets kraken. Het klonk als een deur die langzaam openging. “O nee", fluisterde Leo en hij voelde zich bleek worden toen er iets verscheen in het donker. Iets groots. Elf had hem nog gewaarschuwd. Hij had gezegd dat je soms je eigen gedach-ten moeilijk in bedwang kunt houden en heel eventjes was Leo vergeten om de goede gedachten vast te houden. Hij dacht opeens aan een draak en nu ... Nu was er een deur opengegaan naar een van de nachtmerries. “Rennen Leo! “ klonk de stem van Elf. “Rennen, zo hard als je kunt! “
D r o o m k a s t e e l 6 76 6
Hij zag een paar vurige gele ogen oplichten in het donker. Ze waren zo fel dat je al die nachtmerriedeuren opeens kon zien. Leo hoorde de klauwen over de
grond schrapen terwijl de draak dichterbij kwam. Hij hoorde hoe zijn vleugels zich uitklapten. Ze leken wel van leer te zijn gemaakt. “Rennen Leo!” Hij draaide zich om het op een lopen te zetten. Dat was zijn enige kans. Maar ondanks de paniek die zich van hem meester maakte wist hij ook wel dat het geen zin had. Dat hij geen kans had. De draak had hem toch zo weer ingehaald, dus daarom ... Daarom rende hij niet weg. Hij draaide zich weer om. Richting de draak die uit het donker kwam aanvlie-gen en vlak voor hem op de grond landde. Als een afschrikwekkend donker megamonster met grote schubben torende hij boven hem uit. “Leo, nee!“ hoorde hij Elf roepen van heel ver weg. ”Wat doe je nou?“ Ik ga de draak verslaan, dacht Leo en balde zijn vuisten. Het is gewoon een boze droom, meer niet. Het is niet echt. Bovendien ben ik de held van dit verhaal. En de held ging er niet zomaar vandoor. Hij keek de angst recht in de ogen. En hij won het van die angst. Leo zette een stap richting de draak die verbaasd zijn hoofd schuin hield. Hij dacht aan het rijmpje. Het monsterrijmpje van papa. Dat werkte niet in de donkere kamer, omdat hij niet geloofde dat het zou werken. Maar nu geloofde hij dat wel, want deze keer was het anders. Hij was anders. „Monster, monster, hoepel op!“ riep hij en wees dreigend naar het grote beest. “Anders geef ik jou …“ De draak brulde en Leo's haar ging er rechtop van staan. De adem van het
beest was zo heet dat Leo's wenkbrauwen ervan verschroeiden en heel even viel hij bijna flauw. Hij had het mis. De draak was wel echt. Hij was net zo echt als hij-zelf en het kasteel en Elf. Door zijn gedachten was hij echt geworden en de paar seconden die hij misschien had gehad om te vluchten waren inmiddels al voorbij. Hij kon niets meer doen. Hier eindigde het sprookje over het droomkasteel. De draak deed zijn enorme bek open, met tanden zo lang als zwaarden en toen ... Toen aarzelde hij. De gloeiende ogen flikkerden onrustig. Leo voelde van binnen iets tintelen. Eerst dacht hij dat het door de angst kwam, maar het voelde heel anders. Heel, heel anders, en toen hij naar zijn trillende handen keek, viel zijn mond open van verbazing. Zijn handen ... Het waren geen handen meer, het waren poten. Zijn nagels waren veranderd in kromme klauwen.
– h o o f d s t u k 2 3 –
de draak en de leeuw
Nog meer magie?
Bekijk het hoofdstuk
van vandaag als
video in de
NAME IT app.
D r o o m k a s t e e l 6 96 8
Heel even snapte hij er niets van, maar toen begreep hij het. De betovering! Elf
had geprobeerd om hem om te toveren in een leeuw. Toen werkte het niet, omdat
het toverstokje niet genoeg toverkracht meer had. Maar nu ... Nu was het stokje
weer sterk geworden. Nu begon de spreuk wel te werken!
En toen begon het pas écht.
Leo liet zich op vier poten zakken. Zijn kleren scheurden open en vielen van hem
af en zijn lichaam begon te veranderen. Het werd groter. Veel groter. Hij voelde een
uitbarsting van brute kracht en hij voelde de vacht uit zijn huid komen. Hij spande
zijn spieren aan en het leken wel touwen. De tanden groeiden in zijn mond.
Groter, dacht hij. Ik wil nóg groter en sterker worden! Hij werd groter en sterker. Want die verandering kwam niet alleen door de
betovering van Elf. Dit was zijn sprookje en zijn wensen kwamen uit en de angst
die hij net nog voelde, was weg. Hij was helemaal niet bang meer en hij voelde de
krachten opborrelen onder zijn huid.
“Leo betekent leeuw!” brulde hij, harder nog dan de draak had gebruld, en het
monster dat voor hem stond zette geschrokken een stap naar achteren.
En Leo de Leeuw groeide steeds verder door. Hij voelde de magie door zich
heen stromen en hij omarmde die. Hij was niet gewoon een leeuw. Hij was de
grootste, de sterkste en de moedigste leeuw die er ooit was geweest. Hij was een
leeuw die draken at als ontbijt. Hij was de leeuw die alle leeuwen de baas was en
nu was hij degene die neerkeek op de draak. En toen hij weer brulde schudde het
hele kasteel op zijn grondvesten.
De draak sloeg op de vlucht. Met een angstige piep draaide het beest zich om
en vloog het weg in het donker. Het vloog terug naar de nachtmerrie waaruit het
was ontsnapt. Met een knal klapte de deur achter hem dicht.
En toen was het stil ...
En toen ...
“Leo?” hoorde hij Elf zeggen en hij draaide zich om naar de deuropening, waar
het kleine wezentje omlaag staarde in het donker.
“Het is me gelukt”, zei hij, en zijn stem ... Het was weer zijn eigen stem en hij keek
naar zijn poten. Dat waren geen poten meer, maar handen. Hij was weer zichzelf.
Van de ene op de andere seconde. “Ik heb de draak verslagen.”
Net als in een echt sprookje, dacht hij. En toen schoot hem nog iets anders te
binnen.
D r o o m k a s t e e l 7 17 0
je geen vader en moeder hebt, Elf. Maar volgens mij heb je die wel. Die moet je wel
hebben. Iedereen heeft ze. Wat nou als er met jou hetzelfde gebeurd is als er bijna met
mij was gebeurd? Wat nou als je hier al zo lang hebt gezeten dat je ze vergeten bent?
Wat nou als je alleen maar denkt dat je hier altijd al hebt gezeten, omdat je je niks anders
meer kunt herinneren“
Er kwam geen antwoord. Hij hoorde alleen de woorden echoën in de donkere ruimte.
“Je hebt wel een vader en moeder, Elf“, zei Leo. “Ik weet het zeker.”
“Maar hoe dan”, klonk het van boven aan de trap. “Hoe kun je dat nou weten?“
Omdat dat mijn wens is, dacht hij. Omdat ik wil dat het verhaal zo eindigt. “Vertrouw me maar, Elf”, zei hij. “Kom mee. Ik beloof dat het allemaal goed komt.”
“Maar ... En het kasteel dan?“
“Dat kan wel voor zichzelf zorgen. Dromen bevriezen toch niet zomaar?”
Elf stond even na te denken. En toen begon hij de trap af te lopen. “Zeker weten dat
het een goed idee is, Leo?”
“Het beste idee, Elf”, zei hij. “Het allerbeste.”
“Ik ... Ik ben bang.”
“Denk alleen aan mooie dingen. Denk aan jou en mij.”
Even later voelde hij hoe Elf zijn hand vastpakte.
“Jou en mij, Leo”, herhaalde Elf en samen renden de twee vrienden door het pikke-
donker. Ze renden en renden en renden en ... En plotseling zagen ze iets bewegen in al
dat zwart. Een klein wit lichtpuntje. En Leo zag één klein sneeuwvlokje uit de lucht vallen.
Er viel nog een vlokje. En toen nog tien, en ...
Toen waren ze buiten. Ze waren uit de kelder en uit het kasteel. Er was geen muur of
deur meer waar ze doorheen moesten, maar van de ene op de andere stap veranderde
het donker in een wervelende sneeuwstorm. Alsof iemand de sneeuwbol flink heen en
weer had geschud. Door de striemende sneeuwvlokken
zagen ze helemaal niets meer. De wind sneed door
hun kleren en door hun haar, en waaide eerst de
ene kant op en toen de andere. Het leek wel of
hij de twee vrienden uit elkaar wilde blazen,
elk in een andere richting, en Leo voelde
Elfs hand trekken aan zijn hand. Het verhaal
naderde zijn ontknoping, dat was duidelijk.
Hij keek achterom, maar hij kon het kasteel
nergens meer zien. Alleen sneeuw, sneeuw
en nog meer sneeuw.
“Deze sneeuwbui ...” riep Elf. “Die is anders
dan anders! Het ...” Opeens stopte hij met
Hij keek omhoog naar het kleine wezentje in de
deuropening. Elf. Elf, die al in het slot was geweest
zolang hij zich kon herinneren. Elf, die alleen was en die
zei dat hij geen vader en moeder had.
Maar als dit Leo's sprookje was ... Als hij op de een of
andere manier dit allemaal had gemaakt ... Kon hij dan
ook niet bepalen hoe het verhaal zou aflopen?
“Elf!” riep hij.
“Ja?“
“Kom mee!”
“Met jou mee? Maar ...”
“Je hoeft hier niet te blijven. Je zei het zelf. De weg
door de kelder is de weg naar buiten toe. Maar vol-
gens mij komen wij dan niet op dezelfde plek uit.”
“Wat bedoel je, Leo?” Elf schud-
de zijn hoofd. “Ik snap het niet
...” Hoe moest hij dat nou in
vredesnaam uitleggen?
Hij begreep het zelf ook
niet echt. “Je zei dat
– h o o f d s t u k 2 4 –
het einde
7 3D r o o m k a s t e e l7 2
praten en slaakte hij een zucht van verbazing. Het klonk bijna alsof iets hem keihard in
zijn buik raakte. “Ik kan me ze weer herinneren, Leo! Ik kan me mijn vader en moeder
herinneren! Je had gelijk! Ik heb niet altijd in dat kasteel gewoond! Ik was gewoon verge-
ten dat … Ik kan ze zien, Leo! Ik kan mijn vader en moeder zien! Zie jij ze ook?”
Elf stond nog steeds naast hem, maar zo klonk het opeens niet meer. Het klonk alsof
hij honderden meters verderop stond en nee, Leo kon ze niet zien. Hij kon Elf niet eens
zien. Hij voelde alleen die kleine hand in zijn hand. Maar toen was die ook weg en het
laatste dat Leo hoorde was de stem van Elf, heel ver weg. Alsof hij uit een andere wereld
kwam: “Mama! Papa! Ik ben het! Ik …“
Toen werd het stil. Elf was weg.
O nee, dacht Leo. Hij is niet weg. Hij is thuis. Precies zoals ik dat wenste.
Plotseling kwam er iets door de lucht aanvliegen. Het leek op een vreemde vogel,
maar dat was het niet. Leo greep het vast voordat het weer verdween in de storm en hij
liep verder door de sneeuw. Het sneeuwde steeds harder en hij wenste dat hij ook snel
thuis zou zijn. En toen kreeg hij sneeuw in zijn ogen en het ...
… leek alsof …
… alles …
… ging smelten …
…
Stemmen. Hij hoorde stemmen. Stemmen die hij kende. Stemmen waar hij van
hield.
Toen deed Leo zijn ogen open. Hij was weer terug. Hij lag op bed in zijn eigen
kamer.
Precies zoals hij dat gewenst had.
Precies het einde van het verhaal zoals hij dat had bedacht.
Hij voelde in zijn haar. Verwachtte dat het nat zou zijn van de sneeuw, maar het
was helemaal droog. En had hij zijn pyjamashirt aan. Alsof hij de hele nacht in zijn
bed had gelegen. Alsof het allemaal echt een droom was geweest.
Maar dat was niet zo. Het bewijs had hij in zijn hand. De das met de streep-
jes van Elf, die er plotseling aan was komen fladderen in de sneeuw. En in zijn
gedachten hoorde Leo de verre stem in de sneeuwstorm die ze allebei naar huis
had gebracht: Ik kan ze zien, Leo! Ik kan mijn vader en moeder zien! Er verscheen een glimlach op Leo's gezicht en hij was blij dat Elf weer veilig
thuis was. Waar dat ook was.
Hij keek op het nachtkastje, waar de sneeuwbol had gestaan, en was eigenlijk
niet eens verbaasd toen hij zag dat die weg was. Was dat niet zijn wens geweest?
Weg bij dat kasteel?
Naar huis.
Leo stond op uit zijn bed en deed zijn kleren. In de keuken kwam hij Tilde tegen.
“Ik had echt zo'n gekke droom”, zei ze. “Ik droomde over jou. Ik droomde dat jij
rondliep met een klein vreemd jongetje met een rode muts op.”
Leo glimlachte. “Echt?“
“Ja. Nou ja, hij leek op een jongen, maar volgens mij was het helemaal geen
mens. Hij zag er heel lief uit.”
“Dat is hij ook”, antwoordde Leo en liep door. Achter hem bleef zijn zusje staan
en ze keek naar hem met een raadselachtige blik.
– h o o f d s t u k 2 5 –
thuis
7 574 D r o o m k a s te e l
In de keuken waren zijn vader en moeder de ontbijttafel aan het klaarmaken. Leo
bleef staan in de deuropening. Het leek wel of hij door een van de deuren in het
kasteel keek. Alsof hij bij een goede droom naar binnen keek.
“Goedemorgen, slaapkop”, zei zijn vader en woelde door zijn haar. “We kregen je
bijna niet wakker.”
Zijn moeder haalde net de warme bolletjes uit de oven. “Lekker geslapen?”
Leo knikte en voelde het sprookje van die nacht nog in zijn lijf. Zijn sprookje. Het
was goed afgelopen.
Zijn vader deed de koelkast dicht. “Hebben we nog jam?“
“Volgens mij staat er nog wel wat in de kelder”, zei zijn moeder.
Nog voordat zijn vader de kans kreeg, liep Leo naar de kelderdeur. “Ik haal het
wel even.”
“Mooi, maar de lamp is wel kapot, Leo", zei hij. “Het is heel donker daar beneden.”
Hij stond even stil. Toen draaide hij zich om. Hij keek zijn vader aan en trok zijn
wenkbrauw op. “Denk je dat ik bang ben in het donker of zo?” glimlachte hij. En hij
deed de deur open.
* * *
Die nacht valt Leo meteen in slaap. Wat hij droomt zullen we nooit weten.
Maar het is een mooie droom waarin flink wordt gelachen.
7776 D r o o m k a s te e l
Leo Tarskov is bang voor het donker. Hij ligt altijd nog een hele tijd wakker als het licht uit is gedaan. Tot de dag waar-op hij een sneeuwbol vindt met een mooi wit kasteel erin. Een magisch kasteel waar al je dromen tot leven komen. Leo verdwijnt de droomwereld in. Daar ontmoet hij Elf, een jongensachtig wezentje dat kan toveren en dat zijn vriend wordt. Maar hij kan de weg terug niet meer vinden en samen met Elf moet Leo zijn grootste angst overwinnen om weer terug naar huis te kunnen voor de kerst.
“Hoeveel kamers zijn er?” vroeg Leo.“Oneindig veel. Net zoals er oneindig veel dromen zijn. Wil jij het eens proberen?”“Proberen? Een droom proberen?”Elf knikte en wees naar de deuren. “De keuze is aan jou.”
5 713756 594369