Kritische Kantekeningen Bij Het Concept Mediabeleid 2007

download Kritische Kantekeningen Bij Het Concept Mediabeleid 2007

of 41

Transcript of Kritische Kantekeningen Bij Het Concept Mediabeleid 2007

Kritische Kanttekeningen Bij De Memorie Van Toelichting Van Het Concept Landsverordening Mediabeleid 2007 Nederlandse Antillen

Drs. Disral G.D. Orphelin

Curaao, 2 januari 2008

VoorwoordTijdens het radioprogramma Gobirnu i Poltika van 1 december 2007, op Radio Newsong 96.5FM zei dhr. Mariano Heiden, hoofdredakteur van het middagblad La Prensa, dat het erop lijkt dat het nationaal debat over het concept Landsverordening Mediabeleid welke thans bij de Staten der Nederlandse Antillen ter goedkeuring ligt, in een impasse is verzeild. De heer Mariano Heiden had gelijk, het debat is inderdaad in een impasse verzeild. Een debat verzeilt altijd in een impasse wanneer degenen die in het geweer komen tegen degenen wiens intellectuele aktiviteit of produkt aanleiding gaf tot het debat, niet in staat zijn het debat van nieuwe overtuigende argumenten te voorzien, waardoor het debat blijft steken in de vicieuze cirkel van emotionele aktie = emotionele reaktie. Wanneer een debat in een impasse verzeilt lijdt dit defacto tot een overwinning voor degenen wiens intellectuele aktiviteit of produkt, aanleiding gaf tot dat debat. Het doel van dit verslag is om de Staten van de Nederlandse Antillen aan de hand van met feiten onderbouwde argumenten ervan te overtuigen dat de uitgangspunten zoals aangeduid in de Memorie van Toelichting van het concept Landsverordening Mediabeleid welke thans bij hen ter goedkeuring op tafel ligt, geen rekening gehouden hebben met: 1. de mogelijkheden van eilandgebieden om eigen wetgeving te formuleren; 2. de staatkundige veranderingen nu gaande op de Nederlandse Antillen, die moeten leiden tot de ontmanteling van de Nederlandse Antillen op 15 december 2008; 3. internationale verdragen welke ook op de Nederlandse Antillen geldige wettelijke regelingen zijn; en 4. de snelle technologische veranderingen welke reeds een kloof hebben geslagen tussen technologie van de 21ste eeuw en bestaande beleidskaders met hun oorsprong in de 20ste eeuw; Als logisch gevolg van de genoemde tekortkomingen in de uitgangspunten, kan het concept Landsverordening Mediabeleid daarom zelf ook niet voldoen aan de eisen van deze tijd. Om deze reden zal de Staten bij eventuele goedkeuring van genoemd concept landsverordening, de eilandgebieden die samen de Nederlandse Antillen vormen geen dienst doen, omdat massamedia aan de kwaliteit van de samenleving, de democratie en de economie, raken. Daarom is beleid dat aansluit op de moderne ontwikkelingen zeer belangrijk. Ondanks mijn ruim 20 jarige onderzoekservaring als massacommunicatiewetenschapper was het schrijven van dit verslag een zeer interessante uitdaging. Ondanks wat de titel van het verslag suggereert, bevat het verslag uitgebreide analyses in plaats van kleine opmerkingen (kanttekeningen). Bij voorbaat bied ik aan alle lezers mijn verontschuldiging voor tik-, stijl- en dergelijke fouten welke u tijdens het lezen van dit verslag tegen kunt komen. Vader tijd is niet een natuurlijke vriend van de schrijver, wel van het geschreven woord. Bij het presenteren van argumenten houdt dit verslag terdege rekening met respekt voor een ieders persoon en mening, ongeacht aan welke kant van het debat iemand staat. Als laatste wens ik u veel leesplezier en een gezond debat betreffende het mediabeleid toe. Drs. Disral G.D. Orphelin ([email protected])

2

InhoudSamenvatting Inleiding Kanttekening 1 Gescheiden regelgeving De internationale verdragen Rechtsgeldigheid EVRM, BUPO en UVRM op de Nederlandse Antillen Kantekening 2 Het concept van een tweede vergunning vraf De grenzen van de vrijheid van meningsuiting Waarom nationale staten de telecommunicatie reguleren Kanttekening 3 Natievorming Curaao en natievorming Kanttekening 4 Aanbevelingen uit 1995 Bronnen 4 7 10 13 15 18 24 26 28 31 32 38

3

SamenvattingKanttekening 1 Wanneer de Centrale Regering over zou gaan tot het scheiden van de regelgeving betreffende enerzijds de technische aspecten van het uitzenden (in dit geval de regelgeving betreffende de telecommunicatie) en anderzijds de inhoudelijke aspecten van massamediaboodschappen, dan houdt dit niet automatisch in dat er een verschuiving van verantwoordelijkheid dient plaats te vinden van de Minister van Verkeer en Vervoer naar een andere ministerie, maar het kan ook betekenen dat er een verschuiving dient plaats te vinden van de Minister van Verkeer en Vervoer naar de eilandgebieden omdat de Centrale Regering door de regelgeving te scheiden, in feite een nieuwe zorggebied crert. Op basis van artikel 1, artikel 2 en 2a van de ERNA kunnen de eilandgebieden dan in feite zelf een eigen mediabeleid voor hun eilandgebied formuleren. De massamedia als gemeenschappelijke zorggebied zijn in de Antilliaanse wetgeving slechts voor wat betreft de regulering van dat gedeelte betreffende de media content, dat betrekking heeft op artikel 8 lid 2 van de Staatsregeling Nederlandse Antillen, toegewezen als zorggebied aan de Centrale Regering. Een behartiging van het mediabeleid door de eilandgebeiden kan best doelmatig zijn omdat de Nederlandse Antillen in tegenstelling tot elders, waaronder Nederland, niet over landelijke (=nationale) noch regionale media beschikken, slechts over lokale eilandgebonden media. Vanwege het feit dat de eilandgebieden (mede) eigenaars zijn van massamedia infrastruktuur (waaronder telecommunicatie-infrastruktuur), bieden de internationale verdragen zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en Fundamentele Vrijheden (EVRM), het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (BUPO) en de Universele verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM), hen ruimte om op eigen initiatief de massamedia binnen hun eilandgebied te reguleren. Tenslotte heeft het Kabinet de Jongh-Elhage middels het Transitie Akkoord 2006 2007 zich verplicht om bevoegdheden de Centrale Regering behorende, zoals de regelgeving voor de media zoals aangeduid in artikel 8 lid 2 van de Staatsregeling N.A., over te dragen aan die eilandgebieden die intenties daartoe nu reeds kenbaar maken en aan kunnen tonen dat zij die bevoegdheid inderdaad kunnen dragen. Kanttekening 2 In de Memorie van Toelichting (Mvt) staat vermeld dat de elektronische media radio en televisie, de omroepinstellingen, naast de technische vergunning ook een programma-inhoudelijke vergunning zouden moeten verwerven om als omroep uit te kunnen zenden. Dit laatste is echter in strijd met: 1. artikel 10 lid 1 en artikel 17 van het EVRM; 2. artikel 19 lid 1 en lid 2 en artikel 46 van het BUPO; 3. artikel 5, artikel 13 lid 1 en artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind; en

4

4. artikel 19 en artikel 30 van de UVRM. Alle genoemde internationale verdragen, - verklaringen en nationale regelingen geven aan dat de Staat inderdaad spelregels kan en mag opstellen voor de massamedia ter handhaving of bevordering van het vredig met elkaar omgaan in de openbaarheid van de samenleving. De Staat kan vraf wel spelregels, ook programma-inhoudelijke, opstellen voor het massacommunicatie verkeer, dus ook voor het internetverkeer, doch echter niemand vraf een verbod op leggen, of toestemming geven om aktief aan het massacommunicatie-verkeer in de openbaarheid deel te nemen. De gouden regel is dat reguleren niet vanzelfsprekend inhoudt dat er vergunningen verstrekt dienen te worden. Reguleren bepaalt altijd de spelregels, met of zonder vergunning! Een programma-inhoudelijke vergunning naast een technische vergunning voor radio en televisie zou alleen maar politiek gemotiveerd kunnen zijn. Kanttekening 3 De Mvt noemt natievorming een ander belangrijk uitgangspunt voor het formuleren van een mediabeleid voor de Nederlandse Antillen. Dit uitgangspunt weerspiegelt noch de politieke werkelijkheid van de Nederlandse Antillen, noch de staatkundige ontwikkelingen nu gaande op de Nederlandse Antillen. Daarnaast weerspreekt dit uitgangspunt zowel het Hoofdlijnen Akkoord als de eigen Regeringsverklaring van het huidige Kabinet de Jongh-Elhage. Het feit dat het concept mediabeleid gebaseerd is op aanbevelingen uit 1995 van de Commissie Mediabeleid zoals aangegeven in de Mvt duidt erop dat het uitgangspunt van natievorming, zoals aangegeven in de Mvt, gebaseerd is op de resultaten van de referenda over de staatkundige struktuur van de Nederlandse Antillen, welke gehouden werden op 19 november 1993 op Curaao en op 14 oktober 1994 op de overige eilanden van de Nederlandse Antillen. Als gevolg van de resultaten van de referenda van 1993 en 1994 werd TelAntil toendertijd door Dr. Martha Dijkhof, Minister van Onderwijs en Kultuur in het 2de Kabinet Pourier (1994 -1998), als publieke omroep opgericht juist met het doel om het proces van natievorming te gaan bevorderen op de Nederlandse Antillen. Kanttekening 4 Het antwoord van de regering op de vraag van de RvA betreffende de aktualiteit van het concept landsverordening vanwege het feit dat het concept voornamelijk gebaseerd is op aanbevelingen van de Commissie Mediabeleid van 1995, is ontoereikend, het geeft een verkeerde inschatting door de regering van de gevolgen (impact) van technologie voor het mediabeleid. De antwoord van de regering richt zich teveel op ontwikkelingen in de techniek en niet op de gevolgen voortvloeiende uit de ontwikkelingen in de techniek. Het mediabeleid kijkt en reikt verder (beyond) dan het telecommunicatiebeleid. Voor de duidelijkheid zijn telecommunicatie en massamedia te vergelijken met hardware enerzijds en software anderzijds, bij de computer. Men zou kunnen stellen dat het mediabeleid verder kijkt en reikt dan het telecommunicatiebeleid omdat de massamedia gebruik maken van de mogelijkheden welke het telecommunicatie infrastruktuur te bieden heeft, net zoals software gebruik maakt van de mogelijkheden van de hardware bij computers. Als zodanig zullen

5

ingrijpende technologische veranderingen in de telecommunicatie ook ingrijpende gevolgen hebben voor de massamedia en als logisch gevolg hiervan ook voor het mediabeleid. De nieuwe situaties waarmee beleidsmakers tegenwoordig gekonfronteerd worden vereisen van hen paradigmaveschuivingen in hun benadering van deze situaties. In sommige gevallen kan dit leiden tot technisch neutrale wetgeving zoals aangegeven in de Mvt, maar niet altijd omdat elke situatie uniek is. De ITU geeft drie mogelijkheden aan voor de regulering van de telecommunicatie als gevolg van convergentie. Deze zijn: 1 Het introduceren van kompleet nieuwe wetgeving, de zgn. legislative approach; 2 Het aanpassen van bestaande wetgeving om nieuwe technologie te accomoderen, wat o.a. neer komt op het toepassen van techniek neutrale wetgeving, de zgn. regulatory approach; en 3 Hetzij op ad hoc basis of middels bestaande consultatieve organen samen met betrokken publieksgroepen (stakeholders) beleid ontwikkelen en/of ontwerpen om doelmatig om te kunnen gaan met de gevolgen van convergentie, dit wordt de self-regulation appproach genoemd. Bovenstaand geeft duidelijk aan dat er nooit slechts n manier bestaat om met alle nieuwe, niet eerder bestaande, situaties om te gaan. De aanbevelingen uit 1995 van de toenmalige Commissie Mediabeleid kunnen onmogelijk als uitgangs-punt dienen voor een mediabeleid voor de 21ste eeuw. Er hebben na 1995 gewoonweg te veel ingrijpende technologische veranderingen plaatsgevonden op mondiale schaal, die de plaatselijke situaties op de Nederlandse Antillen ook benvloeden, waardoor ook beleidsmakers op de Nederlandse Antillen gedwongen worden om hun inzichten ingrijpend te veranderen over omgaan met ICT technologie en de gevolgen ervan.

6

InleidingIn dit verslag worden in het kader van o.a. de Antilliaanse wetgeving, de staatkundige en politieke realiteit van de Nederlandse Antillen en de voortuitgang van de technologie, enkele kritische kanttekeningen geplaatst bij de algemene uitgangspunten welke in de Memorie van Toelichting (Mvt) van het concept Landsverordening Mediabeleid welke bij de Staten van de Nederlandse Antillen ter goedkeuring ligt, zijn aangeduid. Uitgangspunt hierbij is de stelling dat de benadering altijd bepalend is voor het eindresultaat van een projekt. Wanneer er fundamentele wijzingen zich voor zouden doen in de benadering, zal dit ook fundamentele gevolgen hebben voor het eindresultaat. De fundamentele uitgangspunten in de Mvt zijn namelijk de pijlers welke het mediabeleid dragen. Indien de uitganspunten gebaseerd zijn op argumenten die kunnen overtuigen, dan staat het mediabeleid als een muur, echter wanneer de uitgangspunten gebaseerd zouden zijn op twijfelachtige, niet overtuigende, argumenten dan zal het mediabeleid als een kaartenhuis in elkaar vallen. In dit verslag worden de volgende vier uitgangspunten geanalyseerd: 1. 2. 3. 4. Gescheiden regelgeving; Het concept van twee vergunningen; Natievorming; en De zin van het baseren van een mediabeleid voor de 21ste eeuw op aanbevelingen uit 1995.

Behalve de vier genoemde fundamentele uitgangspunten, kent de Mvt nog meerdere detaille punten waarbij vraagtekens geplaatst kunnen worden, maar die het concept Landsverordening Mediabeleid niet per s fundamenteel zouden aantasten. Zo kunnen er vraagtekens geplaatst worden over de draagvlak voor dit mediabeleid. Uit de Mvt blijkt dat behalve de pers, beoefenaars van andere media disciplines vraf niet gehoord zijn omtrent hun meningen betreffende een mediabeleid. Het betreft hier o.a. voorlichters, public relations beoefenaars, mensen uit de reklamewereld, freelance producenten van mediaprogrammas. Gezien de kleinschaligheid van de gemeenschappen op de eilandgebieden van de Nederlandse Antillen, is het feit dat de beoefenaars van bepaalde mediadisciplines niet georganiseerd zijn, niet een steekhoudende argument om deze groepen niet te hebben betrokken bij het proces ter ontwikkeling van een mediabeleid. Verder maakt de Mvt nergens melding van het feit of er wel of niet openbare hoorzittingen (public hearings), welke voor iedereen toegankelijk dienen te zijn, zijn georganiseerd in voorbereiding op dit concept Landsverordening mediabeleid. Dit laatste is zeer belangrijk om de media in de 21ste eeuw interaktief funktioneren, de burger is niet meer slechts een passieve media-ontvanger, maar is zelf ook een aktieve deelnemer aan het massamedia gebeuren geworden. Niet voor niets zijn termen als User Generated Content (UGC), citizen-journalist en Crowd Controlled Television (CCT), afkomstig van concepten welke ontwikkeld en gemplementeerd zijn in de 21ste eeuw. Tevens maakt de Mvt nergens melding van enig recent sociaal wetenschappelijk of bedrijfswetenschappelijk onderzoek betreffende de mediaontwikkelingen en hun gevolgen voor de Nederlandse Antillen. Deze opmerkingen

7

zijn zeer relevant omdat de media rechtstreeks aan de kwaliteit van zowel de samenleving, de economie en de democratie raken. Als gevolg van het over aanbod aan televisiekanalen bij multi-kanaal aanbieders zoals TDS en Direct kunnen er vraagtekens gesteld worden naar de toereikendheid van een must-carry verplichting zoals beschreven in de Mvt om toegang tot de media voor een ieder te garanderen, terwijl anderzijds mensen steeds extra voor nieuwe kanalen moeten betalen. De vraag is of er niet gedacht moet worden aan bijvoorbeeld het instellen van maximun tarieven voor kanalen pakketten bij multi-kanaal aanbieders, of dat educatieve en informatieve kanalen verplicht in de basispakketten moeten worden aangeboden, omdat het continu extra moeten betalen voor elke nieuwe kanaal voor de gemiddelde burger in feite ook belemmerend werkt op de toegang tot de media content . Een ander detaille punt is bijvoorbeeld de voorgestelde programma inhoudelijke indeling voor elektronische media in enerzijds programmas en anderzijds reklame boodschappen. Zon indeling is allang achterhaald en bovendien niet praktisch voor de media industrie. Zowel elektronische media als gedrukte media hanteren formaten. Bij de elektronische media zijn de formaten gebaseerd op tijdsduur, en bij gedrukte media zijn zij gebaseerd op pagina-grootte. Het internet echter maakt gebruik van zowel formaten gebaseerd op tijdsduur als op paginagrootte. Tegenwoordig kunnen alle massamedia boodschappen ongeacht de inhoud en bedoeling ervan, verpakt worden in alle soort formaten, en vanuit n bron gedistribueerd worden naar verschillende mediaplatforms. Het concept van multi media is een goed voorbeeld van dit laatste. In dit kader is het waard om ook de infomercial te noemen. De infomercial is namelijk een kruising tussen reklame en programma. De vraag is dan waar zou je het moeten indelen? De massacommunicatie kent meerdere typen media content dan slechts programmas en reklameboodschappen. Om te beginnen zijn er allerlei type programmas, zoals religieus, entertainment, edukatief, enz.. Daarnaast zijn er behalve reklame boodschappen ook nog public relations boodschappen, voorlichtingsboodschappen, propaganda (is niet hetzelfde als reklame) boodschappen, informatie boodschappen, marketing boodschappen enz.. Tot aan de jaren negentig van de vorige eeuw waren programma-inhoud inderdaad gebaseerd op vaste regels, maar zeker vanaf de jaren tachtig is dit komen te veranderen, er is nu juist meer flexibiliteit waardoor producenten van media content nu meer mogelijkheden tot hun beschikking hebben.om mee te werken dan slechts 30 seconde reklameboodschappen en programmas. Het idee dat alleen een afgestudeerde jurist als voorzitter van een mediaraad zou kunnen fungeren dient te worden afgewezen als discriminatorisch. De werkelijkheid gebiedt te zeggen dat zowel sociale wetenschappers als bedrijfwetenschappers beroepsmatig zeer intensief omgaan met n te maken hebben met de media en diens rol in de samenleving. In ieder geval niet minder dan juristen. In kleinschalige gemeenschappen, zoals de Nederlandse Antillen, is het verkeerd om (te) kieskeurig met deskundigheid om te gaan, omdat de luxe daartoe vaak juist vanwege schaarste aan voldoende aanwezige deskundigheid niet te rechtvaardigen is. De Mvt maakt verder nergens melding van het feit dat de massamedia een industrietak betreft, de creatieve industrie zoals het genoemd wordt. Deze industrie verschaft werkgelegenheid aan honderden mensen, zowel middels volledige banen als deeltijdbanen.

8

Tevens vermeld de Mvt nergens welke bijdrage de massamedia kunnen leveren voor de Nederlandse Antillen ter verwezenlijking van de door de Verenigde Naties (VN) tijdens de Millenium Summit van 2000, in de Millenium Verklaring afgekondigde millenium ontwikkelingsdoelen, de z.g.n. Millenium Development Goals (MDGs). De VN hebben het jaar 2015 uitgeroepen als het streefjaar waarin de MDGs gerealiseerd dienen te zijn door alle landen ter wereld. De acht MDGs zijn: 1. Uitbannen van extreme armoede en honger; 2. Basisonderwijs voor alle kinderen; 3. Bevorderen van gelijkheid tussen mannen en vrouwen en vergroten van de zeggenschap van vrouwen; 4. Terugdringen van kindersterfte; 5. Verbeteren van de gezondheid van moeders; 6. Bestrijden van hiv/aids, malaria en andere ziekten; 7. Waarborgen van een duurzame leefomgeving; en 8. Ontwikkelen van een mondiaal partnerschap voor ontwikkeling. De massamedia spelen een belangrijk rol bij de verwezenlijking van alle acht MDGs. Daarnaast is MDG nummer 8 op zichzelf ook relevant voor het mediabeleid omdat Target 18 ervan luidt: In samenwerking met de private sector beschikbaar maken van de voordelen van nieuwe technologien, voornamelijk op het gebied van informatievoorziening en communicatie. In het verlengde hiervan vermeldt de Mvt nergens welke rol de massamedia kunnen spelen voor de Nederlandse Antillen bij het verwezenlijken van een kenniseconomie op de Nederlandse Antillen, een streven van achtereenvolgende Antilliaanse regeringen. Het globaal stimuleren van een kennis economie, waarbij een ieder moet kunnen profiteren van de voordelen van een informatiemaatschappij, was tevens de doelstelling van de twee World Summits on the Information Society, WSIS, van 2003 (Genve) en 2005 (Tunis). Tijdens de WSIS is juist onderschreven dat Informatie en Communicatie Technologie (ICT) een belangrijk middel is om de MDGs te bereiken. Een belangrijk en vernieuwend element aan het eind van de WSIS was bovendien de constatering dat democratie, duurzame ontwikkeling, respect voor de mensenrechten en fundamentele vrijheden, als ook goed bestuur, onderling afhankelijk zijn n elkaar wederzijds versterken. In deze constatering is zondermeer een belangrijke rol weggelegd voor de massamedia en dus voor het mediabeleid. Het hele problematiek van de persconcentratie wordt in dit concept mediabeleid ook al niet behandeld, in een eeuw waarin veel media content aangeleverd zal worden middels netwerken, is het problematiek van de persconcentratie zeer aktueel en zeer relevant. De ver gaande commercialisering van de massamedia en de toenemende globalisering van de massamedia krijgen ook al geen aandacht in het gepresenteerde concept mediabeleid. Vragen als in hoeverre mag een buitenlandse omroep een lokale omroep overnemen, of hoeveel marktaandeel van de gezamenlijke mediamarkten mag iemand maximaal bezitten, komen in dit Mvt. niet aanbod. Zo kan dit inleiding door blijven gaan. Dit verslag heeft tenslotte zeker niet tot doel personen aan te vallen of iets dergelijks, doch om een kleine (hopelijk) signifikante en gezonde bijdrage te leveren aan het nationaal debat betreffende het concept mediabeleid welke bij de Staten der Nederlandse Antillen ter goedkeuring op tafel ligt.

9

Kanttekening 1 Gescheiden regelgevingEen belangrijk principieel uitgangspunt bij het opstellen van de ontwerplandsverordening is de scheiding die is aangebracht tussen de regelgeving die betrekking heeft op de inhoud van de media, en de regelgeving die betrekking heeft op de technische aspecten van het uitzenden van radio- en televisieprogrammas (de telecommunicatievoorzieningen). Het is elders in de wereld een algemeen aanvaard uitgangspunt om het mediabeleid en het telecommunicatiebeleid in aparte regelgeving onder te brengen. Daar waar zij elkaar raken, dient voorzien te worden in een goede afstemming tussen beide regelingen. Wanneer de Centrale Regering over zou gaan tot het scheiden van de regelgeving betreffende enerzijds de technische aspecten van het uitzenden (in dit geval de regelgeving betreffende de telecommunicatie) en anderzijds de inhoudelijke aspecten van massamediaboodschappen, dan houdt dit niet automatisch in dat er een verschuiving van verantwoordelijkheid dient plaats te vinden van de Minister van Verkeer en Vervoer naar een andere ministerie, maar het kan ook betekenen dat er een verschuiving dient plaats te vinden van de Minister van Verkeer en Vervoer naar de eilandgebieden omdat de Centrale Regering door de regelgeving te scheiden, in feite een nieuwe zorggebied crert. Als gevolg hiervan dient de Centrale Regering eerst artikels 1, 2 en 2a van de ERNA, Eilandenregeling Nederlandse Antillen, te raadplegen eer zij een verantwoordelijke voor dit nieuwe zorggebied aanwijst. Artikels 1, 2 en 2a van de ERNA luiden als volg: Art. 1. 1. De eilandgebieden zijn zelfstandig ten aanzien van de verzorging van eigen aangele genheden. 2. Alle onderwerpen, niet genoemd in de artikelen 2 en 2a, behoren tot de zorg van een eilandgebied. Art. 2. Niet tot de zorg van een eilandgebied behoren: A. Alle onderwerpen waarvan de regeling ingevolge de Interimregeling voor de Nederlandse Antillen bij wet of algemene maatregel van bestuur moet of kan geschieden. B. Hetgeen krachtens de Landsregeling of deze Eilandenregeling bij landsverordening moet of kan worden geregeld, behoudens de aangelegenheden bedoeld in de artikelen 7, 162, 176 en 180 van de Landsregeling. C. (vervallen). D. 1. Het burgerlijk- en handelsrecht, de burgerlijke rechtsvordering, het strafrecht, de strafvordering, het notarisambt, de rechtspraak in bestuursgeschillen en belastingzaken, alsmede de samenstelling en de bevoegdheid van de rechterlijke macht. 2. Het politiewezen. 3. De posterijen. 4. Het verkeer tussen de eilandgebieden. 5. De arbeidswetgeving. 6. De meteorologische dienst. 7. De vaststelling van minimumtarieven voor loodsgelden en van de tarieven voor het gebruik van de vliegvelden. 8. De toelating, vestiging en uitzetting.

10

E. De regeling van: 1. het gevangeniswezen en het tucht- en opvoedingswezen; 2. het deviezenverkeer; 3. het geld- en bankwezen; 4. het kadaster- en hypotheekwezen; 5. de rechtstoestand van ambtenaren en van werklieden in Staatsdienst, alsmede van hun pensioenaanspraken; 6. de gezondheidszorg; 7. de sociale verzekeringen; 8. het ijkwezen; 9. de onderwijsorganisatie, voor zover voorwerp van zorg der landsregering; 10. de telecommunicatie; 11. het milieu- en het natuurbeheer alsmede de natuurbescherming voor zover voortvloeiende uit verdragen. Ten aanzien van de onder E genoemde onderwerpen worden bij landsverordening of bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, uitvoerende bevoegdheden toegekend aan organen en diensten van de eilandgebieden, voor zover een zodanige behartiging door de betrokken eilandgebieden doelmatig is. Art. 2a. 1. Niet tot de zorg van een eilandgebied behoren voorts: A. De wetgeving inzake, alsmede de heffing en invordering van: 1e invoerrechten, bijzondere invoerrechten, uitvoerrechten, omzetbelasting, overdrachtsbelasting, belasting op de openbare verkoop van roerend goed, successiebelasting, overgangsbelasting, registratierecht, deviezenprovisie en andere belastingen op en in het geld-, goederen-, diensten- en rechtsverkeer; 2e accijnzen; 3e vermogensbelasting en andere belastingen op het vermogen, de grondbelasting niet daaronder begrepen; 4e bijzondere heffingen, in verband met door het Land tot stand gebrachte werken, getroffen voorzieningen, verrichte diensten of verleende rechten geheven van degenen, die in het bijzonder bij deze werken, voorzieningen, diensten of rechten betrokken zijn. B. De wetgeving inzake de heffing van, en de oplegging van de aanslagen in de belastingen op inkomens en winsten, de grondbelasting en de gebruiksbelasting, met dien verstande dat de bevoegdheid tot opcentenheffing bij uitsluiting aan de eilandgebieden toekomt, en wel tot een gelijk aantal voor alle aanslagen in dezelfde belasting, welke door het betrokken eilandgebied worden ingevorderd; op de belastingen op inkomens worden ten hoogste dertig en op de belastingen op winsten ten hoogste vijftien opcenten geheven. Garanties door het Land te verlenen nopens de hoogte der tarieven strekken zich mede uit tot de opcentenheffing. C. De wetgeving inzake de dwanginvordering. 2. Een ontwerp-landsverordening tot wijziging van de in het eerste lid onder B genoemde wetgeving wordt niet ter goedkeuring aan de Staten aangeboden, en een landsverordening tot zodanige wijziging wordt, in de gevallen bedoeld in de artikelen 74 en 77 der Staatsregeling van de Nederlandse Antillen, niet door de Gouverneur vastgesteld dan nadat daarvoor overleg is gepleegd met de bestuurscolleges der eilandgebieden. 3. Opcenten op de aanslagen in een in het eerste lid onder B genoemde belasting worden ten aanzien van enig belastingjaar slechts geheven, indien de daartoe strekkende eilandsverordening vr een nader bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, vast te stellen tijdstip is afgekondigd.

11

Noch in artikel 2 en 2a van de ERNA worden de media, de pers, of de omroepen genoemd, dus kunnen de eilandgebieden in feite de media, de pers, of de omroepen, als zorggebied opeisen. Dit betekent dat de eilandgebieden in feite zelf een eigen mediabeleid voor hun eilandgebied kunnen formuleren. De massamedia als gemeenschappelijke zorggebied zijn in de Antilliaanse wetgeving slechts voor wat betreft de regulering van dat gedeelte betreffende de media content dat betrekking heeft op artikel 8 lid 2 van de Staatsregeling Nederlandse Antillen, toegewezen als zorggebied aan de Centrale Regering: De verantwoordelijkheid van schrijvers, uitgevers, drukkers en verspreiders en de waarborgen, in het belang der openbare orde en zedelijkheid tegen het misbruik van de vrijheid van drukpers te nemen, worden geregeld bij landsverordening. Artikel 2 lid B van de ERNA is een bevestiging van bovenstaand: Niet tot de zorg van een eilandgebied behoren: (...) Hetgeen krachtens de Landsregeling of deze Eilandenregeling bij landsverordening moet of kan worden geregeld, behoudens de aangelegenheden bedoeld in de artikelen 7, 162, 176 en 180 van de Landsregeling. Artikel 8 lid 2 van de Staatsregeling N.A. is niet alles omvattend omdat het slechts een gedeelte van n invalshoek van het mediabeleid beslaat, namelijk het gedeelte van media content betreffende de verantwoordelijkheid voor en de gevolgen van media content voor de openbaarheid en voor de producenten van de media content. Het mediabeleid kan echter vanuit meerdere invalshoeken geformuleerd worden, zoals de technologie, de nationale ontwikkeling, de media als industrie, de nationale veiligheid, enz.. Het mediabeleid wanneer gebaseerd op de andere invalshoeken kan dus ook door de eilandgebieden zelf geformuleerd worden. Een behartiging van het mediabeleid door de eilandgebeiden kan best doelmatig zijn omdat de Nederlandse Antillen in tegenstelling tot elders, waaronder Nederland, niet over landelijke (=nationale) noch regionale media beschikken, slechts over lokale eilandgebonden media. Kranten van Curaaose oorsprong zoals de Amigoe en de Extra, worden weliswaar aangeboden op de andere eilanden en beschikken ook al over speciale sekties voor de andere eilanden, toch blijven het Curaaose kranten met voornamelijk hoofdlijnen betreffende en gericht op de Curaaose markt. Hetzelfde geldt voor radio en televisie. Het blijven lokale media en niet nationale - of regionale media. In feite vormen de Nederlandse Antillen niet n medialandschap, maar vijf aparte medialandschappen. Een medialandschap is een territorium (een staatkundige entiteit) bevattende massamediafaciliteiten en waarin massamedia aktiviteiten plaatsvinden volgens een geordend struktuur. Volgens artikel 2 lid E10 van de ERNA, is de Centrale Regering verantwoordelijk voor het reguleren van de telecommunicatie, maar kan zij bij landsverordening of bij landsbesluit houdende algemene maatregelen, uitvoerende bevoegdheden toekennen aan organen en diensten van de eilandgebieden, voor zover een zodanige behartiging door de betrokken eilandgebieden doelmatig is. Met andere woorden de Centrale Regering kan het verstrekken van licenties voor het opereren van een radiostation, televisiestation, of voor het aanbieden van internet diensten, overdragen aan de eilandgebieden, die vervolgens hiervoor zelf aan de

12

hand van een eigen eilandelijk mediabeleid selektie criteria kunnen opstellen betreffende enerzijds het aantal te verstrekken licenties en anderzijds betreffende de voorwaarden voor verstrekking hiervan. Het toekennen door de ERNA van uitvoerende bevoegdheden aan de eilandgebieden wordt overigens wel erkend in de Memorie van toelichting, Mvt: De essentialia worden geregeld op het niveau van de landsverordening. Lagere regelgeving kan voorzien in nadere uitwerkingen, indien daaraan behoefte zou bestaan. De internationale verdragen Het feit dat de eilandgebieden (mede)eigenaars zijn van het telecommunicatie-infrastruktuur op hun eilandgebied, maakt de eilandgebieden alszijnde verspreiders van massamedia k verantwoordelijk voor het handhaven van o.a. de openbare orde en de goede zeden op hun eilandgebied, omdat het vrij uiten van een mening betrekking heeft op zowel het produceren, het distribueren en het ontvangen van datzelfde mening. Op de eilandgebieden maken internet aanbieders gebruik van het telecommunicatie-infrastruktuur waarvan de eilandgebieden (mede) eigenaars van zijn, om internet te distribueren naar huishoudingen op dezelfde eilandgebieden. Tegenwoordig zijn zowel kranten, radiostations en televisiestations, ook de lokale, te ontvangen via het internet, terwijl zij dezelfde oorsprong delen met media welke o.a. door de ether (zorggebied van de Centrale Regering) worden uitgezonden. Daarnaast zijn sommige eilandgebieden ook nog (mede) eigenaars van televisiestations en zelfs van een meervoudig televisiekanalen netwerk (zoals TDS) op hun eilandgebied Artikel 8 lid 1 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, EVRM. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. en artikel 17 lid 1 van het VN Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten, BUPO: Niemand mag worden onderworpen aan willekeurige of onwettige inmenging in zijn priv leven, zijn gezinsleven, zijn huis en zijn briefwisseling, noch aan onwettige aantasting van zijn eer en goede naam. geven duidelijk aan dat massamedia producenten en media verspreiders het priv recht van elk individu dienen te respekteren, terwijl artikel 10 lid 2 van het EVRM Artikel 29 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, UVRM stellen dat er plichten en verantwoordelijkheden gebonden zijn aan het uiten van vrije mening. Artikel 17 lid 2 van het BUPO stelt dat een ieder recht heeft op bescherming door de wet tegen onwettige inmenging of aantasting van zijn prive leven, zijn gezinsleven, zijn huis en zijn briefwisseling. Artikel 8 lid 1 en artikel 10 lid 2 van het EVRM (zie pagina 22 in dit verslag), artikel 17 lid 1 van het BUPO en artikel 29 van de UVRM (zie pagina 23 in dit verslag), verplichten in feite (ook) de eilandgebieden, in hun rol van mediaverspreiders, om vanuit een pro-aktieve houding zelfregulerend op te treden

13

ten aanzien van de massamedia op hun eilandgebied! In principe kunnen de eilandelijke overheden slechts zelfregulerend op treden voor wat betreft de openbare telecommunicatienetwerken, waarvan zij (mede)eigenaars zijn en niet van de prive telecommunicatienetwerken op de eilandgebieden. Echter vanwege het feit dat de prive telecommunicatienetwerken voor een belangrijk deel van hun telecommunicatieverkeer en hun inkomsten, afhankelijk zijn van de interconnectie met de openbare netwerken, kan de invloed van de eilandelijke overheden in het kader van zelfregulering toch heel ver reiken. Op basis van consensus tussen de eilandelijke overheden en andere publieksgroepen (stakeholders) kan dit zelfs leiden tot het vervaardigen van eilandsverordeningen door het eilandgebied. Vanwege de algemene formulering van de genoemde artikelen van het EVRM, het BUPO en de UVRM, zouden de eilandgebieden zich best op deze artikelen kunnen beroepen indien zij op basis van pro-aktieve zelfregulering, alle media (zowel publieke als priv) op hun eilandgebieden zouden willen reguleren. Zon stelling is in ieder geval te verdedigen. Artikel 2 lid 2 van de Staatsregeling N.A. stelt dat de overeenkomsten met andere mogendheden en met volkenrechtelijke organisaties, voor zover zij in de Nederlandse Antillen van toepassing zijn, in de Nederlandse Antillen geldige wettelijke regelingen zijn, dus ook het EVRM en het BUPO. Vanwege de algemene en dus ruime formuleringen van de artikels in zowel het EVRM als het BUPO, bieden zij de de eilandgebieden in feite ruimte om zelfstandig initiatieven te ontplooiien om eigen kontrle voorschriften op te stellen voor wat betreft de inhoud van de massamedia welke gevestigd zijn op hun eilandgebied. Hierbij hoeven zij vraf dus geen rekening te houden met artikel 8 lid 2 van de Staatsregeling N.A. daar supranationale wetgeving voorang heeft op nationale wetgeving. Tegenwoordig in het tijdperk van digitalisering en internet, zijn er verschillende alternatieven ontwikkeld om het probleem van de schaarste aan radiofrequenties in de ether terug te dringen. Zo kan men door middel van digitale compressie technologien en nieuwere technologien zoals cognitieve radio en software defined radio, efficinter gebruikmaken van de ether en tevens het aantal kanalen per radioband uitbreiden. Daarnaast kan de optische vezel kabel (maakt ook gebruik van digitale compressie technologie) heel veel informatie vervoeren en zijn de ontwikkelingen op het gebied van de broadband over power line technologie (bpl) ook al hoopgevend. Door de bpl technologie kunnen elekticiteits bedrijven zoals o.a. Aqualectra en GEBE, waarvan de eilandgebieden Curaao en respektievelijk St. Maarten (mede) eigenaars van zijn (in de toekomst) ook netwerkaanbieders voor internet, televisie en radio worden. Artikel 44 lid 1 Punt 195 van het ITU (International Telecommunication Union) Statuut en Verdrag stimuleert nationale staten juist om nieuwe technologien zo snel mogelijk toe te passen om de schaarste aan radiofrequenties terug te dringen: Members shall endeavour to limit the number of frequencies and the spectrum used to the minimum essential to provide in a satisfactory manner the necessary services. To that end, they shall endeavour to apply the latest technical advances as soon as possible. Gezien de voortvarende technologische ontwikkelingen in de 21ste eeuw zullen de plichten en verantwoordelijkheden van de eilandgebieden voor de

14

massamedia op hun eilandgebied in de (nabije) toekomst alleen maar toenemen. Artikel 44 lid 1 Punt 195 van het ITU Statuut en Verdrag bevestigt in feite dit laatste Verder kan er ook op worden gewezen dat het Transitie Akkoord 2006 2007 (dit is het regeerakkoord welke de politieke partijen die samen het Kabinet de Jongh-Elhage hebben gevormd, met elkaar zijn overeengekomen) de eilandgebieden reeds de mogelijkheid biedt om zorggebieden van de Centrale Regering over te nemen indienzij daarvoor over het nodige infrastruktuur beschikken:

Aan de eilandgebieden die dat aangeven zal op de door hun aangegeven gebieden taken en bevoegdheden van het Land de Nederlandse Antillen worden overgedragen voor zover verantwoord en niet in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur.

Bovenstaande houdt in dat middels het Transitie Akkoord 2006 2007 het Kabinet de Jongh-Elhage zich verplicht heeft om bevoegdheden de Centrale Regering behorende, zoals de regelgeving voor de media zoals aangeduid in artikel 8 lid 2 van de Staatsregeling N.A., over te dragen aan die eilandgebieden die intenties daartoe nu reeds kenbaar maken en aan kunnen tonen dat zij die bevoegdheid inderdaad kunnen dragen. Rechtsgeldigheid EVRM, BUPO en UVRM op de Nederlandse Antillen Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en Fundamentele Vrijheden (EVRM) is juridisch bindend voor de staten die het ondertekend n geratificeerd hebben (o.a. Nederland). Bij overtreding kunnen de staten een veroordeling oplopen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in Straatsburg. De uitspraken van het Hof zijn bindend en definitief. Artikel 8 lid 1 van de Staatregeling N.A. stelt dat niemand vraf verlof nodig heeft om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren. Dit artikel wordt echter vanwege artikel 2 lid 2 van de Staatsregeling N.A. welke stelt dat de overeenkomsten met andere mogendheden en met volkenrechtelijke organisaties, voor zover zij in de Nederlandse Antillen van toepassing zijn, in de Nederlandse Antillen geldige wettelijke regelingen zijn, overtroffen door artikel 10 lid 1 van het EVRM en door artikel 19 lid 1 en 2 van het BUPO, omdat deze twee internationale verdragen ook op de Nederlandse Antillen van toepassing zijn omdat rechtszaken in de Nederlandse Antillen onder de rechtsmacht van de Hoge Raad der Nederlanden vallen. EVRM artikel 1: De Hoge Verdragsluitende Partijen verzekeren een ieder, die ressorteert onder hun rechtsmacht, de rechten en vrijheden welke zijn vastgesteld in de Eerste Titel van dit Verdrag.

15

BUPO artikel 2 lid 1: Iedere Staat die partij is bij dit Verdrag verbindt zich de in dit Verdrag erkende rechten te eerbiedigen en deze aan eenieder die binnen zijn grondgebied verblijft en aan zijn rechtsmacht is onderworpen te verzekeren, zonder onderscheid van welke aard ook, zoals ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, welstand, geboorte of enige andere omstandigheid . Artikel 23 lid 1 van het Statuut luidt: De rechtsmacht van de Hoge Raad der Nederlanden ten aanzien van rechtszaken in de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk Aruba, wordt geregeld bij rijkswet. Rijkswet van 20 juli 1961, Stb. 1961, 212 houdende de 'Cassatieregeling Nederlandse Antillen en Aruba bepaalt dat de Hoge Raad der Nederlanden kennis neemt van de burgerlijke zaken en strafzaken waarin beroep in cassatie is ingesteld tegen uitspraken in hoger beroep van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie voor de Nederlandse Antillen en Aruba. Vanwege het feit dat ze niet onafhankelijk zijn, zijn de Nederlande Antillen geen lid van de Verenigde Naties, Nederland echter wel. Namens het Koninkrijk heeft Nederland de UVRM ondertekend (artikel 3 lid 1b v.h. Statuut). In de preambule van de UVRM staat het volgende: (...) Overwegende, dat het van het grootste belang is voor de volledige nakoming van deze verbintenis, dat een ieder begrip hebbe voor deze rechten en vrijheden; Op grond daarvan proclameert de Algemene Vergadering deze Universele Verklaring van de Rechten van de Mens als het gemeenschappelijk door alle volkeren en alle naties te bereiken ideaal, opdat ieder individu en elk orgaan van de gemeenschap, met deze verklaring voortdurend voor ogen, er naar zal streven door onderwijs en opvoeding de eerbied voor deze rechten en vrijheden te bevorderen, en door vooruitstrevende maatregelen, op nationaal en internationaal terrein, deze rechten algemeen en daadwerkelijk te doen erkennen en toepassen, zowel onder de volkeren van Staten die Lid van de Verenigde Naties zijn, zelf, als onder de volkeren van gebieden, die onder hun jurisdictie staan. Met het ondertekenen van de UVRM heeft Nederland zich in feite verplicht om er op toe te zien dat de Universele Rechten van de Mens ook op de Antillen en Aruba erkent, gerespecteerd en bevorderd worden. Om deze reden zijn de artikelen van de UVRM ook van toepassing op de Nederlandse Antillen en verder dienen de Nederlandse Antillen voor wat betreft het beleid betreffende de vrijheid van meningsuiting in de media in grote lijnen in feite het Nederlandse voorbeeld te volgen. In tegenstelling tot een verdrag heeft een verklaring niet de status van wet, maar het is wel een legale verplichting welke iemand of een nationale staat op zich neemt. Verklaringen (in het Engels Declaration) zijn niet expliciet bindend. Ze hebben enkel politiek gezag. maar een Verklaring zoals de UVRM kan eventueel wel gewoonterecht worden en dus bindend zijn voor de staten.

16

Artikel 7 van de Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden luidt als volg: 1. Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. 2. De wet stelt regels omtrent radio en televisie. Er is geen voorafgaand toezicht op de inhoud van een radio- of televisieuitzending. 3. Voor het openbaren van gedachten of gevoelens door andere dan in de voorgaande leden genoemde middelen heeft niemand voorafgaand verlof nodig wegens de inhoud daarvan, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. De wet kan het geven van vertoningen toegankelijk voor personen jonger dan zestien jaar regelen ter bescherming van de goede zeden. 4. De voorgaande leden zijn niet van toepassing op het maken van handelsreclame. De volgende citaat uit het rapport Mediabeleid In De 21ste Eeuw Kabinetsreactie WRR-rapport Focus op Functies, geeft het Nederlands beleid in deze duidelijk aan: Principieel bemoeit de Staat zich niet met de redactionele keuzes van media. Vanzelfsprekend wordt de redactionele vrijheid wel beperkt door ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Uitwassen, zoals discriminatie en haat zaaien, zijn strafbaar. Het beleid van de Nederlandse regering betreffende de media is conform artikel 7 van de Nederlandse Grondwet.

17

Kantekening 2 Het concept van een tweede vergunnig vrafHet is elders in de wereld een algemeen aanvaard uitgangspunt om het mediabeleid en het telecommunicatiebeleid in aparte regelgeving onder te brengen. Daar waar zij elkaar raken, dient voorzien te worden in een goede afstemming tussen beide regelingen. Dit uitgangspunt leidt er toe, dat een omroepinstelling twee vergunningen dient te verwerven, namelijk een technische uitzendvergunning op grond van de Landsverordening op de telecommunicatievoorzieningen, die valt onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Verkeer en Vervoer en een programma-inhoudelijke vergunning op grond van de (in ontwerp voorliggende) Medialandsverordening. Het toezicht op de naleving van de programmavoorschriften berust dan voortaan uitsluitend bij de minister die belast is met het mediabeleid (de Minister van Onderwijs en Cultuur). Een gescheiden verantwoordelijkheid derhalve. In de Mvt, staat vermeld dat de elektronische media radio en televisie, de omroepinstellingen, naast de technische vergunning ook een programmainhoudelijke vergunning zouden moeten verwerven om als omroep uit te kunnen zenden. Dit laatste is echter in strijd met artikel 10 lid 1 van het EVRM Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen. Dit artikel belet Staten niet radioomroep-, en bioscoop- of televisieondernemingen te onderwerpen aan een systeem van vergunningen. Daarnaast is het ook in strijd met artikel 19 lid 1 en lid 2 van het BUPO: 1. Een ieder heeft het recht zonder inmenging een mening te koesteren. 2. Eenieder heeft het recht op vrijheid van meningsuiting; dit recht omvat mede de vrijheid inlichtingen en denkbeelden van welke aard ook te garen, te ontvangen en door te geven, ongeacht grenzen, hetzij mondeling, hetzij in geschreven of gedrukte vorm, in de vorm van kunst, of met behulp van andere media naar zijn keuze. Het Koninkrijk der Nederlanden heeft artikel 19 lid 2 van het BUPO aanvaardt, maar met de volgende aantekening: "The Kingdom of the Netherlands accepts the provision with the proviso that it shall not prevent the Kingdom from requiring the licensing of broadcasting, television or cinema enterprises. Deze aantekening van het Koninkrijk der Nederlanden inzake het BUPO is konsekuent met de laatste zin van artikel 10 lid 1 van het EVRM: Dit artikel belet Staten niet radioomroep-, en bioscoop- of televisieondernemingen te onderwerpen aan een systeem van vergunningen. Een ieder in beide artikels heeft betrekking op zowel natuurlijke personen als rechtspersonen (beiden zijn rechtssubjecten). en dus ook op omroepinstellingen. De essentie van een rechtspersoon is de gelijkstelling met een natuurlijk persoon. De kern van de zaak in het geval van een programma-inhoudelijke vergunning is dat wanneer een gegadigde eerst een technische vergunning voor 18

het inrichten van een radio of televisie station voor het uitzenden van radio/ televisie signalen zou ontvangen, dat de gegadigde dan in feite reeds het recht verworven heeft om uit te mogen zenden! Een gegadigde vraagt een technische vergunning voor het uitzenden van radio of televisie, niet met de bedoeling om de verkregen vergunning te gebruiken om bijv. pannekoeken te gaan bakken, maar om radio of televisie te produceren en uit te zenden. De Staat kan de persoon in kwestie daarom niet nogmaals aan een programma-inhoudelijke vergunning vraf, specifiek voor het vraf maken van radio of televisie, onderwerpen omdat de eerste vergunning al het recht tot vrije meningsuiting in zich bevat. Het maken van radio en televisie is een vorm van meningsuiting. Het door de Staat aan een gegadigde verstrekken van een technische vergunning voor radio of televisie op basis van programma-inhoudelijke argumenten, is echter niet in strijd met het recht op vrije meningsuiting omdat in dit geval de nadruk op de schaarste aan radiokanalen wordt gelegd. Bij het verstrekken van een programma-inhoudelijke vergunning naast een technische vergunning voor radio en televisie wordt de nadruk juist gelegd op het recht op vrijheid van meningsuiting. Het verschil tussen de twee ligt in de accentuering. Het verschuiven van het accent kan de betekenis van een zin drastisch veranderen. De volgende twee zinnen geven een goed voorbeeld van bovenstaand argument: Stop niet, executeren! Dit betekent executeren. Stop, niet executeren! Dit betekent niet executeren. Een programma-inhoudelijke vergunning vraf naast een technische vergunning is bovendien ook nog discriminerend omdat niet vergunninghouders die exclusief media content produceren, zoals free lancers en onafhankelijke producenten en via een licentiehouder uitzenden door middel van bijvoorbeeld time brokerage, wel vrij zijn om dit te doen en in dit kader dus vraf niet aan een vergunning van de Staat onderworpen zijn. Opmerkelijk bij de laatste zin van artikel 10 lid 1 van het EVRM en bij de aantekening van het Koninkrijk der Nederlanden betreffende artikel 19 lid 2 van het BUPO, is dat gedrukte media niet worden vermeld. De reden hiervoor is dat er geen schaarste aan bomen en dus aan papier bestaat op de wereld. Bioscopen worden onderworpen aan vergunningen vanwege het feit dat het openbare gelegenheden zijn waar veel publiek samenkomt en daarom moeten zij voldoen aan eisen betreffende o.a. brandveiligheid, geluidshinder, vestiging enz. Daarnaast worden speelfilms vanouds (met name vanwege de invloed vanuit de kerken) geclassificeerd naar leeftijdscategorien aan de hand van een filmclassificatie systeem, de classificaties gebeuren achteraf, dus nadat de speelfilms reeds gemaakt zijn. Op de Nederlandse Antillen zijn de eilandgebieden belast met de filmkeuring. In sommige landen met een eigen filmindustrie, zoals Frankrijk, bepaald de Staat soms zelfs dat op bepaalde dagen, nationale films verplicht in de bioscoop gedraaid dienen te worden, het doel hiervan is om de nationale film industrie en de nationale cultuur te beschermen tegen de invasie uit met name Hollywood. De vergunningen in de laatste zin van artikel 10 lid 1 van het EVRM en de aantekeningen van het Koninkrijk der Nederlanden betreffende artikel 19 lid 2 van het BUPO, zijn dus niet in strijd met het recht op vrije meningsuiting 19

voorzover zij niet-politiek gemotiveerd zijn, omdat niet-politiek gemotiveerde vergunningen (in principe) het recht op vrije meningsuiting vraf niet hinderen Het maken van radio, televisie en kranten zijn allemaal zoals gezegd vormen van meningsuiting. Tegenwoordig zijn omroepinstellingen ook te ontvangen via het internet, maar ook via kabel en niet meer exclusief via de ether. Dit heeft tot gevolg dat in de toekomst, ook op de Nederlandse Antillen, het aantal omroepen die via een netwerkaanbieder uit zullen zenden juist zal toenemen. Daarnaast heeft het internet en de digitale revolutie ervoor gezorgd dat tegenwoordig ook de gewone burger zelfstandig uitzendingen kan verrichten. In vaktermen spreekt men van User Generated Content (UGC) of Consumer Generated Media (CGM).Youtube, Splashcast en Current TV, maar ook Wikipedia, bijvoorbeeld bieden de gewone burger de mogelijkheid om zijn of haar boodschappen direct aan een globale massa uit te zenden door middel van een globaal populaire website. Wanneer iemand een website of een weblog op het internet plaatst is hij/zij in feite bezig met uitzenden en hiervoor is geen vergunning van welk aard dan ook vereist omdat het internet in tegenstelling tot de ether geen beheerder kent. Het internet kent slechts een cordinator genaamd ICANN, Internet Corporation for Assigned Names and Numbers. De traditionele media maken tegenwoordig zelf veelvuldig gebruik van UGC, vandaar tegenwoordig de term citizen juournalist oftewel de burger-journalist. Om via een netwerkaanbieder uit te zenden, heeft een omroepinstelling geen vergunning vraf van de Staat nodig. Om op internet uit te zenden evenmin, omdat het internet iedereen op aarde toebehoort. In beide gevallen is er sprake van uitzenden door middel van een gesloten netwerk, in tegenstelling tot open air broadcasting wat het geval is wanneer er direct via de ether wordt uitgezonden. Daarnaast kan er tegenwoordig geen onderscheid worden gemaakt tussen gedrukte media en elektronische media, omdat de krant ook elektronisch uitgezonden wordt over het internet. Tegenwoordig kan een en dezelfde elektronische boodschap middels verschillende media platforms uitgezonden worden. Het concept van een programma-inhoudelijke vergunning vraf zoals aangegeven in de Mvt is daarom niet alleen in strijd met het EVRM en het BUPO, maar is ook reeds achterhaald door de technologische ontwikkelingen en de realiteit van de 21ste eeuw. Verder leidt het verstrekken van een programma-inhoudelijke vergunning vraf voor elektronische media ook tot discriminatie van staatswege omdat een omroepinstelling dat uitzendt via het internet en draadloos te ontvangen is door de boodschappers, in feite gevrijwaard is van het hebben van een vergunning voor het uitzenden van massamedia boodschappen, terwijl een omroepinstelling die voor het maken en uitzenden van massamedia boodschappen direkt gebruikt maakt van de ether, wel onderworpen is aan een vergunning voor het maken en uitzenden van massamedia boodschappen. Een tweede punt van discriminatie is die tussen omroepinstellingen enerzijds en overigen anderzijds, die gebruikmakend van het internet in feite ook elektronisch uitzenden. Het concept van een programma-inhoudelijke vergunning vraf is in feite tegenstrijdig met technologisch neutrale regelgeving omdat technologisch neutrale regelgeving juist beoogd om toepasssingen van een bepaalde technologie niet te bevoordelen of benadelen ten opzichte van gelijksoortige toepassingen van een andere technologie. In dit geval zouden

20

bijvoorbeeld dezelfde regels moeten gelden voor televisie of radio dat uitgezonden wordt via het internet en televisie of radio dat direkt via de ether wordt uitgezonden. Het concept van een programma-inhoudelijke vergunning vraf is ook al in strijd met het recht op informatie van ontvangers voor het ontvangen van massamedia content naar eigen keuze, omdat het recht op vrije meningsuiting mede de vrijheid om inlichtingen en denkbeelden van welke aard ook te garen, te ontvangen en door te geven omvat, zoals reeds en expliciet aangegeven in artikel 19 lid 2 van het BUPO. Ook is het concept van een programma-inhoudelijke vergunning vraf in strijd met zowel artikel 5, artikel 13 lid 1 en artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Het Koninkrijk der Nederlanden is partij bij dit Vedrag: Artikel 5 luidt: De Staten die partij zijn, eerbiedigen de verantwoordelijkheden, rechten en plichten van de ouders of, indien van toepassing, van de leden van de familie in ruimere zin of de gemeenschap al naar gelang het plaatselijk gebruik, van wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk zijn voor het kind, voor het voorzien in passende leiding en begeleiding bij de uitoefening door het kind van de in dit Verdrag erkende rechten, op een wijze die verenigbaar is met de zich ontwikkelende vermogens van het kind. De ouders, en niet de Staat, zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor het begeleiden van kinderen bij het bepalen van hun keuzes voor wat betreft mediainhoud. Het is niet de taak van de Staat om zoiets vraf te doen. Artikel13 lid 1 luidt: Het kind heeft het recht op vrijheid van meningsuiting; dit recht omvat mede de vrijheid inlichtingen en denkbeelden van welke aard ook te vergaren, te ontvangen en door te geven, ongeacht landsgrenzen, hetzij mondeling, hetzij in geschreven of gedrukte vorm, in de vorm van kunst, of met behulp van andere media naar zijn of haar keuze. Artikel 17 luidt: De Staten die partij zijn, erkennen de belangrijke functie van de massamedia en waarborgen dat het kind toegang heeft tot informatie en materiaal uit een verscheidenheid van nationale en internationale bronnen, in het bijzonder informatie en material gericht op het bevorderen van zijn of haar sociale, psychische en morele welzijn en zijn of haar lichamelijke en geestelijke gezondheid (). Verder is het concept van een programma-inhoudelijke vergunning vraf naast een technische, ook in strijd met artikel 19 van de UVRM: Everyone has the right to freedom of opinion and expression; this right includes freedom to hold opinions without interference and to seek, receive and impart information and ideas through any media and regardless of frontiers. Artikel 19 van de UVRM bevestigt het feit dat zowel voor het produceren en verspreiden van radio en televisie geen vergunning kan worden vereist.

21

Het onderwerpen van radio -, televisie-omroepen, en bioscopen aan een systeem van vergunningen is gebaseerd op schaarste. Het aantal radiofrequenties om op uit te zenden in de ether is altijd beperkt geweest, terwijl niet zozeer bioscopen maar eerder speelfilms vanouds altijd aan een filmclassificatie systeem worden onderworpen. Artikel 10 lid 1 van het EVRM laat het vrij aan staten om te bepalen of zij de massamedia wel of niet aan een systeem van vergunningen wensen te onderwerpen. Artikel 17 van het EVRM echter verbiedt de Staat om misbruik te maken van artikel 10 lid 1 van het EVRM: Geen der bepalingen van dit Verdrag mag worden uitgelegd als zou zij voor een Staat, een groep of een persoon het recht inhouden enige activiteit aan de dag te leggen of enige daad te verrichten met als doel de rechten of vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld teniet te doen of deze verdergaand te beperken dan bij dit Verdrag is voorzien. Artikel 46 van het BUPO verbiedt de Staat eveneens om misbruik te maken van artikel 19 lid 1 en 2 van het BUPO: Geen bepaling van dit Verdrag mag worden uitgelegd als zijnde een aantasting van de bepaling van het Handvest der Verenigde Naties en van de statuten van de gespecialiseerde organisaties, waarin de onderscheiden verantwoordelijkheden van de verschillende organen van de Verenigde Naties en van de gespecialiseerde organisaties met betrekking tot de in dit Verdrag geregelde materie zijn omschreven. Artikel 30 van de UVRM verbiedt de Staat eveneens om misbruik te maken van artikel 19 van de UVRM: Geen bepaling in deze Verklaring zal zodanig mogen worden uitgelegd, dat welke Staat, groep of persoon dan ook, daaraan enig recht kan ontlenen om iets te ondernemen of handelingen van welke aard ook te verrichten, die vernietiging van een van de rechten en vrijheden, in deze Verklaring genoemd, ten doel hebben. Net als in artikel 10 lid 2 van het EVRM bevestigt het BUPO in artikel 19 lid 3 en in artikel 20 en de UVRM in artikel 29 lid 1 t/m 3 het vrije meningsuiting aan beperkingen kan worden gebonden. Artikel 10 lid 2 van het EVRM luidt: Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de geode zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.

22

Artikel 19 lid 3 van het BUPO luidt: Aan de uitoefening van de in het tweede lid van dit artikel bedoelde rechten zijn bijzondere plichten en verantwoordelijkheden verbonden. Deze kan derhalve aan bepaalde beperkingen worden gebonden, doch alleen beperkingen die bij de wet worden voorzien en nodig zijn: a. in het belang van de rechten of de goede naam van anderen; b. in het belang van de nationale veiligheid of ter bescherming van de openbare orde, de volksgezondheid of de goede zeden. Artikel 20 van het BUPO luidt: 1. Alle oorlogspropaganda wordt bij de wet verboden. 2. Het propageren van op nationale afkomst, ras of godsdienst gebaseerde haatgevoelens die aanzetten tot discriminatie, vijandigheid of geweld, wordt bij de wet verboden. Artikel 29 van de UVRM luidt: 1. Een ieder heeft plichten jegens de gemeenschap, zonder welke de vrije en volledige ontplooiing van zijn persoonlijkheid niet mogelijk is. 2. In de uitoefening van zijn rechten en vrijheden zal een ieder slechts onderworpen zijn aan die beperkingen, welke bij de wet zijn vastgesteld en wel uitsluitend ter verzekering van de onmisbare erkenning en eerbiediging van de rechten en vrijheden van anderen en om te voldoen aan de gerechtvaardigde eisen van de moraliteit, de openbare orde en het algemeen welzijn in een democratische gemeenschap. 3. Deze rechten en vrijheden mogen in geen geval worden uitgeoefend in strijd met de doeleinden en beginselen van de Verenigde Naties. Alle genoemde internationale verdragen, - verklaringen en nationale regelingen geven aan dat de Staat inderdaad spelregels kan en mag opstellen voor de massamedia ter handhaving of bevordering van het beginsel dat in de samenleving een ieder vredig met elkaar dient om te gaan in de openbaarheid. De Staat kan vraf wel spelregels, ook programma-inhoudelijke, opstellen voor het massacommunicatie verkeer, dus ook voor het internetverkeer, doch echter niemand vraf een verbod op leggen, of toestemming geven om aktief aan het massacommunicatie-verkeer in de openbaarheid deel te nemen.

Reguleren houdt niet vanzelfsprekend in dat er vergunningen dienen te worden verstrekt. Reguleren bepaalt altijd de spelregels, met of zonder vergunning!

De kernvraag waar alles omdraait bij het concept van een programmainhoudelijke vergunning is aan wie behoort volgens de wet het recht op vrije meningsuiting, aan de persoon of aan de Staat? Het antwoord is op deze vraag is te vinden in de eerste zin van de preambule van de UVRM:

23

Overwegende, dat erkenning van de inherente waardigheid en van de gelijke en onvervreemdbare rechten van alle leden van de mensengemeenschap grondslag is voor de vrijheid, gerechtigheid en vrede in de wereld;(). en van het BUPO: Overwegende, dat, overeenkomstig de in het Handvest der Verenigde Naties verkondigde beginselen, erkenning van de inherente waardigheid en van de gelijke en onvervreemdbare rechten van alle leden van de mensengemeenschap grondslag is voor de vrijheid, gerechtigheid en vrede in de wereld. De UVRM en het BUPO stellen duidelijk dat elk persoon (zowel natuurlijk persoon als rechtspersoon) mensenrechten bezit en dat deze rechten niet overdraagbaar (=onvervreemdbaar, in het Eng. inalienable rights) zijn van de ene persoon naar een ander persoon. Met andere woorden personen worden met hun mensenrechten geboren en gaan met hun mensenrechten het graf in. De preambule van het BUPO verwoordt dit laatste als volg: Erkennende, dat deze rechten voortvloeien uit de inherente waardigheid van de menselijke persoon. Om deze reden kan de Staat nooit mensenrechten overdragen aan, of ontnemen van personen omdat de Staat niet de eigenaar is van hun mensenrechten en daarom kan een Staat dus nooit aan personen het recht tot meningsuiting verlenen of ontnemen! Wanneer iemand tot een gevangenisstraf veroordeelt wordt, ontneemt de Staat de persoon zn recht tot meningsuiting niet, maar isoleert de Staat de persoon in kwestie op zodanige wijze dat de persoon niet meer (optimaal) gebruik kan maken van het infrastruktuur van het medialandschap. Hierdoor wordt de persoon belemmert in het gebruikmaken van zijn recht tot meningsuiting. Alleen wanneer de Staat iemand executeert kan de Staat het recht tot meningsuiting van de persoon ontnemen! De volgende vraag is wat kan de Staat dan wel doen? Ook op deze vraag is het antwoord terug te vinden in de preambule van de UVRM:() Op grond daarvan proclameert de Algemene Vergadering deze Universele Verklaring van de Rechten van de Mens als het gemeenschappelijk door alle volkeren en alle naties te bereiken ideaal, opdat ieder individu en elk orgaan van de gemeenschap, met deze verklaring voortdurend voor ogen, er naar zal streven door onderwijs en opvoeding de eerbied voor deze rechten en vrijheden te bevorderen, en door vooruitstrevende maatregelen, op nationaal en internationaal terrein, deze rechten algemeen en daadwerkelijk te doen erkennen en toepassen ().

In het kader van een mediabeleid betekent bovenstaand dat de Staat door middel van vooruitstrevend (constructief) regelgeving, dat het accent legt op onderwijs en opvoeding, de burger continu moet stimuleren en begeleiden om op passende wijze om te gaan met zowel zijn eigen mensenrechten als met die van anderen, in de openbare sfeer.(= de openbaarheid). De grenzen van de vrijheid van meningsuiting Zoals gezegd is het recht op vrije meningsuiting een onvervreemdbaar recht van ieder persoon, ieder persoon en niet de staat, is eigenaar van zijn eigen

24

recht op vrije meningsuiting. De vraag is dan tot hoever reikt de vrijheid van meningsuiting van ieder persoon? Opinieleiders op de Nederlandse Antillen, waaronder gezagdragers, journalisten en politici, hanteren vaak de stelling dat iemands vrijgheid van meningsuiting daar eindigt waar de vrijheid van meningsuiting van een ander begint. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in Straatsburg heeft in de vonnis van de Haes en Gijzels versus Belgi op 24 februari 1997, aangegeven hoe ver het recht van vrijheid van meningsuiting eigenlijk gaat. Punt 37 uit het arrest luidt: The Court reiterates that the press plays an essential role in a democratic society. Although it must not overstep certain bounds, in particular in respect of the reputation and rights of others, its duty is nevertheless to impart - in a manner consistent with its obligations and responsibilities information and ideas on all matters of public interest, including those relating to the functioning of the judiciary. Punt 46 uit het arrest luidt: In this connection, the Court reiterates that freedom of expression is applicable not only to "information" or "ideas" that are favourably received or regarded as inoffensive or as a matter of indifference but also to those that offend, shock or disturb the State or any section of the community. In addition, journalistic freedom also covers possible recourse to a degree of exaggeration, or even provocation (). Volgens het Europese Hof voor de Rechten van de Mens vindt de vrijheid van meningsuiting dus niet haar beperking daar waar anderen verontrust, gekwetst of geshockeerd worden zoals opinieleiders op de Nederlande Antillen gewend zijn hun gehoor voor te leggen. In feite zegt het Hof dat er onderscheid gemaakt dient te worden tussen enerzijds feiten en anderzijds waardeoordelen. Feiten kunnen bewezen worden, waardeoordelen echter zijn niet gevoelig voor het bewijs. Volgens het Hof is de vrijheid om ideen en opinies te vormen een belangrijk aspect van het recht op vrije meningsuiting. Waardeoordelen dragen even als feiten bij tot het vormen van ideen en opinies van een ieder. Om deze reden zijn waardeoordelen een fundamenteel onderdeel van het recht op vrije meningsuiting. Waardeoordelen die onderbouwd, kommentaar leveren op issues.betreffende het publieke belang worden beschermd door artikel 10 van het EVRM. Waardeoordelen mogen in principe de grenzen van toelaatbare kritiek echter niet overschrijden. Zoals reeds vermeld zijn uitspraken van het Hof bindend en definitief. De volgende vraag is natuurlijk waar liggen de grenzen van toelaatbare kritiek. In een vonnis van 17 oktober 2006 (LJ N AX5765) zegt de Hoge Raad der Nederlanden het volgende over de grenzen van toelaatbare kritiek: () Daarnaast zullen de grenzen van toelaatbare kritiek minder snel overschreden worden in geval de uitlatingen een politicus betreffen dan in geval van een gewone burger. De Hoge Raad de Nederlanden bevestigt hiermee in feite het alom bekende Nederlandse spreekwoord Hoge bomen vangen veel wind.

25

Waarom nationale staten de telecommunicatie reguleren In haar preambule erkent de ITU het soeverein recht van nationale staten om zelf hun telecommunicatie te reguleren: While fully recognizing the sovereign right of each State to regulate its telecommunication (). Het reguleren van de telecommunicatie en het verstrekken van telecommunicatievergunningen (op de Nederlandse Antillen gebeurt dit door de Minister van Verkeer en Vervoer), wordt in principe niet gemotiveerd door enig behoefte van de Staat voor een mediabeleid, maar is het direkte gevolg van schaarste aan radiofrequenties in de ether. Artikel 44 lid 2 punt 196 van het ITU Statuut en Verdrag zegt hierover het volgende: In using frequency bands for radio services, Members shall bear in mind that radio frequencies and the geostationary-satellite orbit are limited natural resources and that they must be used rationally, efficiently and economically, in conformity with the provisions of these Regulations, so that countries or groups of countries may have equitable access to both, taking into account the special needs of the developing countries and the geographical situation of particular countries. Verder is het reguleren van radiofrequenties volgens artikel 45 lid 1 punt 197 en lid 2 punt 198 van het ITU Statuut en Verdrag ook nodig om storingen tussen radiokanalen te voorkomen: Artikel 45 lid 1 197 PP-98 luidt: All stations, whatever their purpose, must be established and operated in such a manner as not to cause harmful interference to the radio services or communications of other Member States or of recognized operating agencies, or of other duly authorized operating agencies which carry on a radio service, and which operate in accordance with the provisions of the Radio Regulations. Artikel 45 lid 2 198 PP-98 luidt: Each Member State undertakes to require the operating agencies which it recognizes and the other operating agencies duly authorized for this purpose to observe the provisions of No. 197 above. Ondanks het bovenstaande is de ITU echter in principe geen voorstander van het verstrekken van vergunningen. Het verstrekken van vergunningen wordt door de ITU gezien als een noodzaak. Om dit te begrijpen moet men de laatste zin van Artikel 44 lid 1 Punt 195 van het ITU Statuut en Verdrag goed lezen. Members shall endeavour to limit the number of frequencies and the spectrum used to the minimum essential to provide in a satisfactory manner the necessary services. To that end, they shall endeavour to apply the latest technical advances as soon as possible. In de laatste zin zegt de ITU in feite dat nationale staten alles moeten doen om de schaarste aan radiokanalen zo snel mogelijk terug te dringen om zodoende de barrires voor mensen om aktief deel te nemen aan het telecommunicatieverkeer te verwijderen. Het ideal van de ITU is dus om te

26

streven naar een situatie waarbij het niet meer nodig is om de toegang tot de ether te reguleren middels vergunnigen. Artikel 1 lid d Punt 6 van het ITU Statuut betreffende de ITU doelstellinegn luidt: to promote the extension of the benefits of the new telecommunication technologies to all the worlds inhabitants. In het ITU document getiteld: ITUs Trends in Telecommunication Reform 20045: Licensing in an Era of Convergence staat de volgende opmerking: In the early days of telecommunication sector reform in the 1980s and 1990s, many countries initially used licensing as a vehicle to control market entry and to impose regulatory obligations. But even after the initial stage of market liberalization, the licensing process in some countries still provides a means of gatekeeping to control market entry. Nevertherless, in this new era of convergence, more and more policymakers are questioning the utility of licensing and demanding that licences be adapted to achieve policy goals without hindering market development and technological advancement. The allocation of spectrum for licence-exempt use is increasingly viewed as a catalyst for the development of more efficient and cost-effective wireless technologies... Hier geeft de ITU duidelijk aan dat het verstrekken van technische vergunningen in de telecommunicatie tegenwoordig in de tijdperk van convergentie steeds meer door nationale staten als een belemmering voor de ontwikkeling van draadloze technologien wordt ervaren. Verder reguleren nationale staten de ether omdat zij het als een inkomstenbron gebruiken en als laatste koppelen zij vergunningen aan de regulering van zendinrichtingen (en ontvangstinrichtingen) die gebruik maken van de ether, om politiek te bedrijven met als doel het kontroleren van de media binnen de landsgrenzen. In zijn artikel Access to the Electromagnetic Spectrum is a Foundation for Development schrijft Christian Sandvig hierover het volgende: One rationale for government licensing has been the perceived scarcity of channels. The introduction of channels served in part to meet the limitations of early radio technology that could not effectively distinguish between different signals. Since it is obvious that there are far fewer channels than citizens, some system of allocation was required. However, this rationale of scarcity is only one reason to impose licensing. Licensing was and is expressly political and limiting dissent and controlling speech is often the goal. That means that more capacity does not necessarily mean more voices. Een programma-inhoudelijke vergunning naast een technische vergunning voor radio en televisie zou alleen maar politiek gemotiveerd kunnen zijn.

27

Kanttekening 3 NatievormingEen ander belangrijk uitgangspunt is het tot stand brengen van een nationale radio- en televisievoorziening in het kader van de natievorming. De Mvt noemt natievorming een ander belangrijk uitgangspunt voor het formuleren van een mediabeleid voor de Nederlandse Antillen. Dit uitgangspunt weerspiegelt noch de politieke werkelijkheid van de Nederlandse Antillen, noch de staatkundige ontwikkelingen nu gaande op de Nederlandse Antillen. Daarnaast weerspreekt dit uitgangspunt zowel het Hoofdlijnen Akkoord als de eigen Regeringsverklaring van het huidige Kabinet de Jongh-Elhage. Op 8 April 2005 kon de bevolking van Curaao zich middels een referendum uitspreken over de toekomstige staatkundige struktuur van het eiland. Resultaat van het referendum was dat 68% van de kiezers de wens uitspraak om van Curaao een autonoom land binnen het Koninkrijk der Nederlanden te maken. Op 23 Juni 2000 spraken 69% van de kiezers op St. Maarten eenzelfde wens als die van Curaao uit. Op 10 September 2004 spraken 59% van de kiezers op Bonaire zich voorstanders te zijn van sterkere banden met Nederland. Op 5 November 2004 koos 86% van de kiezers op Saba voor hetzelfde als die van Bonaire en op 8 April 2005 koos 76% van de kiezers op St. Eustatius om binnen het Antilliaans verband te blijven. In het Hoofdlijnenakkoord dat op 22 Oktober 2005 te Bonaire ondertekend werd door Nederland, de Nederlandse Antillen, Bonaire, Curaao, St. Maarten, Saba en St. Eustatius staat het volgende:

() dat de Nederlandse Antillen zich in de loop der tijd niet heeft ontwikkeld tot n natie en n volk, dat het huidige Antilliaanse staatsverband nier meer in staat is de problemen van de eilanden daadkrachtig aan te pakkenen dat daarmee het bestaansrecht van de huidige Nederlandse Antillen ter discussie is komen te staan, dat de bevolkingen van de vijf eilandgebieden zich recentelijk in referenda hebben uitgesproken voor een nieuwe staatkundige toekomst binnen het Koninkrijk, welke uitspraken door Nederland worden gerespecteerd, dat er een akkoord wordt gesloten terzake hoofdlijnen van het process welke enerzijds moet lijden tot een nieuwe staatkundige status van de eilanden binnen het Koninkrijk en anderzijds tot het aanpakken van de acute problemen van de eilandgebieden en het Land Nederlandse Antillen op social-economisch en financieel gebied: ().

Verder staat er het volgende in de Regeringsverklaring welke op 24 Mei 2006 door de huidige Minister President Mevrouw Emily de Jongh-Elhage in de Staten der Nederlandse Antillen werd voorgelezen:

28

Meneer de voorzitter, leden der Staten, Afgesproken is, dat er naar gestreefd zal worden dat de nieuwe staatkundige Status van de eilanden per juli 2007 zal kunnen ingaan. Dat is over ruim een jaar. De voorbereidingen zijn in volle gang. Daarmee is veel tijd en energie gemoeid.

In het verlengde hiervan zegt het Transitie Akkoord 2006 2007 het volgende:

De huidige regeerperiode zal weliswaar staatsrechterlijk bezien tot het jaar 2010 behoren te duren, de inzet zal echter zijn om de nieuwe staatkundige status van de eilandgebieden op 1 juli 2007 te realiseren. Om dit mogelijk te maken zullen op staatkundig gebied de nodige onomkeerbare stappen moeten worden genomen.

De streefdatum van 1 Juli 2007 is inmiddels weliswaar verschoven naar 15 December 2008, maar het proces dat moet leiden tot de ontmanteling van de Nederlandse Antillen is reeds gaande zoals de premier in de Staten der Nederlandse Antillen verklaarde. Op 4 oktober 2006 maakte minister Nicola, minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijkrelaties in het Kabinet Balkenende III, bekend dat de eilanden Bonaire, Saba en Sint-Eustatius een status als openbaar lichaam zullen krijgen, vergelijkbaar met die van een Nederlandse gemeente. Het slotakkoord hierover werd door deze kleine Antillen en Nederland ondertekend ter afsluiting van een minirondetafelconferentie in Den Haag op 11 oktober 2006. Op 2 november 2006 werd ook met Curaao en Sint-Maarten een slotakkoord gesloten over de toekomstige verhoudingen. De akkoorden van 11 oktober 2006 en 2 november 2006 werden vervolgens met een ruime meerderheid gesteund door de Tweede Kamer, de Staten der Nederlandse Antillen en de eilandraden van Bonaire, Sint-Maarten, Saba en Sint Eustatius. Alleen op Curaao werd het akkoord op 29 november 2006 verworpen. Op 7 Juli 2007 is Curaao vooralsnog toch akkoord gegaan met de Slotverklaring van 2 november 2006. Op 12 februari 2007 sloot Nederland een overgangsakkoord met Bonaire, Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten, waarin onder meer werd bepaald dat de nieuwe verhoudingen in zullen gaan op 15 december 2008, Koninkrijksdag. Het feit dat de Nederlandse Antillen bezig zijn met een proces welke over ruim n jaar, 15 December 2008, moet leiden tot de ontmanteling van de Nederlandse Antillen in een autonoom Land Sint Maarten, een autonoom Land Curaao en drie soort gemeentes (Bonaire, Saba en St. Eustatius ook wel BES eilanden genoemd) resorterend direkt onder Nederland, maakt de discussie over mediaraden op landsniveau in 2007 en daarna in feite irrelevant. Deze discussie kan beter overgelaten worden aan de eilandgebieden. Bovendien is de

29

bevestiging in het Hoofdlijnenakkoord door alle betrokkenen dat de Nederlandse Antillen zich niet tot n natie en n volk hebben ontwikkeld, juist een bevestiging van het feit dat de Nederlandse Antillen juist uit vijf in plaats van slechts n of twee medialandschappen bestaan. Nationale en regionale media zijn belangrijke instrumenten in het proces ter ontwikkeling van natievorming en nationale saamhorigheid. De motivering van de must-carry verplichting in de Mvt bevestigt dit laatste in feite: Must-carry verplichting In het kader van het bevorderen van de natievorming zullen de aanbieders van omroepnetwerken verplicht worden alle programmas van omroepen die in het bezit zijn van een vergunning op grond van de ontwerp-landsverordening op hun kabelnet door te geven. Op die wijze wordt het mogelijk, dat de bewoners van de verschillende eilandgebeiden van elkaars media kennis kunnen nemen. De Nederlands Antillen kennen slechts (eilandgebonden) lokale media. Vandaar ook dat het concept van het oprichten van twee mediaraden voor de Nederlandse Antillen, gezien de huidige ontwikkelingen op staatkundig gebied reeds achterhaald is. Het feit dat het concept mediabeleid gebaseerd is op aanbevelingen uit 1995 van de Commissie Mediabeleid zoals aangegeven in de Mvt: Over de hoofdlijnen voor een te voeren mediabeleid heeft in 1995 de Commissie Mediabeleid een advies uitgebracht. De aanbevelingen van die commissie zijn door de Regering in grote trekken overgenomen. Tevens sprak de Regering haar voornemen uit dit beleid in wetgeving vast te leggen. duidt erop dat het uitgangspunt van natievorming, zoals aangegeven in de Mvt, gebaseerd is op de resultaten van de referenda over de staatkundige struktuur van de Nederlandse Antillen, welke gehouden werden op 19 november 1993 op Curaao en op 14 oktober 1994 op de overige eilanden van de Nederlandse Antillen. Toendertijd wezen de uitslagen uit dat de meerderheid van de kiezers voorstanders waren om de Nederlandse Antillen als n natie te behouden binnen het Koninkrijk der Nederlanden en om tevens de Nederlandse Antillen tot n volk te ontwikkelen, met andere woorden een Antias Restrktur. Als gevolg van de resultaten van de referenda van 1993 en 1994 werd TelAntil toendertijd door Dr. Martha Dijkhof, Minister van Onderwijs en Kultuur in het 2de Kabinet Pourier (1994 -1998), als publieke omroep opgericht juist met het doel om het proces van natievorming te gaan bevorderen op de Nederlandse Antillen. Naar alle waarschijnlijkheid zal de Nederlandse Mediawet van toepassing worden verklaard voor de BES eilanden, gezien het feit dat de BES eilanden binnenkort soort gemeentes van Nederland zullen worden. (Een soort gemeente kan het best vergeleken worden met het Franse administratieve divisie ook wel collectivit d'outre-mer of COM genoemd, zoals Saint Martin en Saint Barthlemy). Dit betekent dat het concept landsverordening mediabeleid welke thans bij de Staten der Nederlandse Antillen ter goedkeuring ligt, bij een eventuele acceptatie door de Staten in principe mogelijk slechts voor de eilandgebieden Curaao en St. Maarten zal gaan gelden!

30

Curaao en natievorming Curaao maakt altijd reklame van het feit dat er over 50 verschillende nationaliteiten op het eiland wonen. De werkelijkheid gebied echter te vermelden dat de meeste nationaliteiten op Curaao naast elkaar wonen en niet met elkaar wonen, een soort gedoogd beleid zou men kunnen zeggen. Hierdoor heeft zich op Curaao door de jaren heen nooit een kollektieve gemeenschapszin ontwikkeld tussen de verschillende bevolkingsgroepen die naast elkaar op het eiland wonen. Als gevolg hiervan zijn op het eiland de ingredinten voor sociale onrust tussen bevolkinggroepen altijd latent aanwezig gebleven. Om deze reden heeft Curaao meer behoefte aan het bevorderen van onderlinge gemeenschapszin dan aan het bevorderen van natievorming Hieraan kunnen de massamedia op het eiland een belangrijke bijdrage leveren. Gemeenschapszin zal op den duur die gunstige voorwaarden scheppen welke moeten leiden tot natievorming.

31

Kanttekening 4 Aanbevelingen uit 1995Over de hoofdlijnen voor een te voeren mediabeleid heeft in 1995 de Commissie Mediabeleid een advies uitgebracht. De aanbevelingen van die commissie zijn door de Regering in grote trekken overgenomen. Tevens sprak de Regering haar voornemen uit dit beleid in wetgeving vast te leggen. In zijn dissertatie getiteld Law Of Accelerating Returns stelt futuroloog Ray Kurzweil dat de mensheid in de 21ste eeuw geen 100 jarige technologische vooruitgang zal ervaren zoals dat het geval was in de 20ste eeuw, maar eerder een 20000 jarige. Dit komt vanwege de exponentile snelheid waarmee de technologie zich in de 21ste eeuw ontwikkelt. Indien Kurzweil gelijk zou krijgen (maar dat is pas rond het jaar 2100 te beoordelen) dan betekent dit dat de technologie in 2007 reeds een sprong voorwaarts moet hebben gemaakt van 1600 jaar ten opzichte van 1999! Zo een snelle technologische vooruitgang heeft de mensheid aan het begin van deze eeuw echter nog niet ervaren, maar ten opzichte van 1995 is er zeker sprake van een significant technologische sprong voorwaarts. Zeker voor wat betreft de informatie, communicatie en telecommunicatie technologien is dit het geval. Bij het bestuderen van het concept landsverordening had de Raad van Advies (RvA) ook de indruk dat er (signifikant) veel moet zijn veranderd tussen 1995 en 2007 ( 4 Advies Raad van Advies (RvA no. RA/027-0607): De Raad vraagt zich af in hoeverre het in de Landsverordening neergelegde mediabeleid is geactualiseerd, gezien het feit dat het ontwerp voortvloeit uit het advies van de Commissie Mediabeleid van 1995. In antwoord hierop deelt de regering mee dat het voorliggende ontwerp is aangepast aan de eisen van deze tijd. Ook is de tekst, voorzover nodig, aangepast aan de hedendaagse technologische ontwikkelingen. De regelingen zijn overigens, zoals in 2 al is aangegeven, zoveel mogelijk techniekneutraal geformuleerd, opdat zij bestand zijn tegen ontwikkelingen in de uitzendtechniek van radio- en televisieprogrammas. Het antwoord van de regering op de vraag van de RvA betreffende de aktualiteit van het concept landsverordening is ontoereikend, het geeft een verkeerde inschatting door de regering van de gevolgen (impact) van technologie voor het mediabeleid. De antwoord van de regering richt zich teveel op ontwikkelingen in de techniek en niet op de gevolgen voortvloeiende uit de ontwikkelingen in de techniek. Het mediabeleid kijkt en reikt verder (beyond) dan het telecommunicatiebeleid. Voor de duidelijkheid zijn telecommunicatie en massamedia te vergelijken met hardware enerzijds en software anderzijds, bij de computer. Men zou kunnen stellen dat het mediabeleid verder kijkt en reikt dan het telecommunicatiebeleid omdat de massamedia gebruik maken van de mogelijkheden welke het telecommunicatie infrastruktuur te bieden heeft, net zoals software gebruik maakt van de mogelijkheden van de hardware bij computers. Als zodanig zullen ingrijpende technologische veranderingen in de telecommunicatie ook ingrijpende gevolgen hebben voor de massamedia en als logisch gevolg hiervan ook voor het mediabeleid. De ver gaande liberalisering van de telecommunicatiemarkten overal ter wereld in de jaren 80 en 90 van de vorige eeuw in combinatie met het vrije markt mechanisme hebben gunstige voorwaarden geschapen voor ingrijpende technologische ontwikkelingen in deze eeuw, zoals de digitalisering van informatie, communicatie en telecommunicatie technologien en als gevolg daarvan de 32

convergentie tussen deze technologien. Bovendien hebben de genoemde ontwikkelingen de globalisering van de wereld in de hand gewerkt waardoor de wereld inderdaad kleiner is geworden, de z.g.n. Global Village waarover Marshall McLuhan, de Canadese massamedia filosooof, schreef in zijn boek getiteld The Gutenberg Galaxy: The Making of Typographic Man. In de 21ste eeuw vereisen deze ingrijpende veranderingen paradigmaverschuivingen (paradigm shifts) in onze benaderingen over alles wat met informatie -, communicatie en telecommunicatie technologie te maken hebben. Een paradigma is een overkoepelend denkraamwerk. Bij een paradigma kijken mensen vanuit een bepaald standpunt naar een situatie. Bij een paradigmaverschuiving gaan mensen vanuit een ander standpunt naar diezelfde situatie kijken waardoor zij nieuwe inzichten krijgen. Daardoor leggen zij andere verbanden, die een ingrijpende verandering in hun denkpatroon veroorzaken. Met andere woorden de ingrijpende technologische veranderingen welke wij thans meemaken zoals de digitale revolutie en als gevolg hiervan de convergentie van technologien, dwingen ons in feite om vanuit kompleet andere en voor ons tevens nieuwe inzichten dan die welke wij tot dan toe gewend waren te hanteren, anders te gaan kijken naar o.a. de massamedia en hoe zij ons kunnen dienen. De digitalisering heeft ervoor gezorgd dat het telecommunicatie infrastruktuur zowel voor wat betreft de ether -, de kabel -, sateliet - en telefoon netwerken, efficinter kan worden benut waardoor de schaartse aan radiokanalen sneller kan worden teruggedrongen en daardoor meer radiokanalen voor gebruik aangeboden kunnen worden. Over de digitalisering zei premier Balkenende in een brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer der StatenGeneraal, d.d. 2 juni 2006 betreffende de kabinetsreactie op het WRR-advies Focus op Functies, het volgende: Digitalisering luidde een nieuwe fase in: diverse netwerken lenen zich voor de distributie van allerlei combinaties van beeld, geluid en tekst. Kortom, het medialandschap veranderde ingrijpend. Hoogste tijd dus om opnieuw na te denken over de grondslagen van het mediabeleid. Met deze reaktie bevestigd Premier Balkenende dat er ingrijpende technologische veranderingen plaats hebben gevonden in het Nederlandse medialandschap. Deze veranderingen vereisen paradigma verschuivingen bij beleidsmakers in het denken over het mediabeleid. De digitalisering heeft overal ter wereld ervoor gezorgd dat nieuwe digitale technologien, verschillende netwerken en eindapparatuur tegenwoordig in staat stellen gelijksoortige diensten over te brengen, de z.g.n. technologische convergentie. Technologische convergentie kan omschreven worden als de mogelijkheid dat verschillende typen eindapparatuur en infrastructuur in wezen gelijksoortige diensten kunnen overbrengen. Technologische convergentie bevordert bovendien concurrentie tussen verschillende netwerken zoals ether, kabel, satelliet, telefoon. De volgende grafische illustratie van OfCom (Office of Communications, de Britse Bureau Telecommuncatie en Post (BTP)) geeft een goed beeld van de ontwikkeling van de technologische convergentie:

33

De beslissende stap bij de technologische convergentie was het internet protocol, waardoor ook diensten onderling kunnen integreren en steed