Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2....

239
1 Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in Vlaanderen Code van goede praktijk voor de aanleg van openbare riolen, individuele voorbehandelingsinstallaties en kleinschalige rioolwaterzuiveringsinstallaties (Uitgave december 1996) Aanvullingen maart 1999, met betrekking tot de herwaardering van grachtenstelsel, hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen Aanvulling oktober 2002, met betrekking tot het ontwerp en gebruik van DWA-systemen in Vlaanderen Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Transcript of Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2....

Page 1: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

1

Krachtlijnen voor eengeïntegreerd rioleringsbeleid

in Vlaanderen

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbare riolen,individuele voorbehandelingsinstallaties

en kleinschalige rioolwaterzuiveringsinstallaties

(Uitgave december 1996)

Aanvullingen maart 1999, met betrekking tot de herwaardering vangrachtenstelsel, hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Aanvulling oktober 2002, met betrekking tot het ontwerpen gebruik van DWA-systemen in Vlaanderen

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 2: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

Inhoudstafel

1. Inleiding.........................................................................................................................7

2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater ........92.1 Ter inleiding ......................................................................................................92.2 Uitvoering EU-richtlijn inzake zuivering van stedelijk afvalwater.................122.3 Bevoegdheidsverdeling bouw en exploitatie van RWZI�s .............................132.4 Sluitende rioleringsaanpak ..............................................................................142.5 Definitie huishoudelijk afvalwater ..................................................................152.6 Niet ingedeelde inrichtingen............................................................................172.7 Verplichte lozing van huishoudelijk afvalwater in de openbare riolering.......182.8 Aanpak inzake zuiveringszones ......................................................................202.9 Lozing in oppervlaktewater of in een kunstmatige afvoerweg voor

hemelwater ......................................................................................................252.10 Indirecte lozing van huishoudelijk afvalwater in grondwater .........................262.11 Afkoppelingsbeleid inzake hemelwater ..........................................................282.12 Lozing van effluenten van afvalwaterzuiveringsinstallaties voor

huishoudelijk afvalwater aangevoerd via openbare riolen en/of collectoren ..302.13 Strategische middellange termijnplanning : hoofdlijnen beleid......................332.14 Actieplan inzake uitvoering vergunningenbeleid voor huishoudelijk

afvalwater ........................................................................................................35

3. Keuze van het stelsel ...................................................................................................363.1 Soorten stelsels ................................................................................................363.2 Maatregelen bij nieuwe stelsels en uitbreidingen van bestaande ....................393.3 Buffering van hemelwater ...............................................................................40

4. Maatgevende parameters .............................................................................................434.1 De droog weer afvoer (DWA).........................................................................43

4.1.1 Huishoudelijk afvalwater ....................................................................434.1.2 Bedrijfsafvalwater ...............................................................................434.1.3 Parasitaire debieten..............................................................................44

4.2 Maatgevende neerslag .....................................................................................444.2.1 Ontwerpneerslag..................................................................................444.2.2 Ontwerpdebiet / instroomdebiet ..........................................................464.2.3 Ontwerphyetogrammen .......................................................................474.2.4 Instroomhydrogram .............................................................................48

5. Ontwerp van een rioleringsstelsel ...............................................................................515.1 Hydraulisch ontwerp .......................................................................................51

5.1.1 Algemene regels ..................................................................................515.1.2 Voorontwerp / dimensionering............................................................545.1.3 Definitief ontwerp ...............................................................................55

5.2 Impactberekening voor gemengde rioolstelsels ..............................................565.2.1 Algemene bepalingen ..........................................................................56

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 3: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

3

5.2.2 Ecologische kwetsbaarheid van oppervlaktewateren met betrekkingtot de impakt van overstorten ..............................................................57

5.2.3 Bepaling van de emissiekarakteristieken van overstorten...................61A. Eenvoudig model van het net / lange neerslagreeksen:

bakmodellen ....................................................................................62B. Volledige dynamische modellering van het net /

vereenvoudigde neerslaggegevens ..................................................685.2.4 Impakt op het oppervlaktewater ..........................................................70

6. Reductie van overstortfrequentie, overstortdebieten en overstortende vuilvrachten ..716.1 Toename van het doorvoerdebiet ....................................................................716.2 Beperking van de toevoer van hemelwater naar het rioolstelsel .....................716.3 Toename van de berging .................................................................................726.4 Toevoer van polluenten verminderen..............................................................736.5 Randvoorzieningen na de overstort .................................................................73

7. Randvoorzieningen......................................................................................................747.1 Bergbezinkingsbekkens...................................................................................747.2 Verbeterde overstorten ....................................................................................757.3 Andere randvoorzieningen ..............................................................................75

8. Ontwerp van de RWZI ................................................................................................768.1 Algemene ontwerpregels .................................................................................768.2 Afwaartse retentie- en nazuiveringsbekkens ...................................................768.3 Integraal ontwerp.............................................................................................788.4. Bestaande RWZI's ...........................................................................................79

9. Individuele voorbehandelingsinstallaties en septische putten.....................................80

10. Kleinschalige waterzuiveringsinstallaties (KWZI 20-500 IE) .................................... 9110.1 Algemene ontwerpparameters ......................................................................... 91

10.1.1 De droog weer afvoer (DWA)............................................................. 9110.1.2 Samenstelling van het huishoudelijk afvalwater ................................. 9110.1.3 Meetinrichting ..................................................................................... 9110.1.4 Algemene bedrijfsvoering ................................................................... 91

10.2 Voorbehandelingssystemen............................................................................. 9210.2.1 Rooster ............................................................................................... 9210.2.2 Voorbezinking..................................................................................... 93

10.2.2.1 Voorbezinking met slibstockage............................................ 9310.2.2.2 Bezinkput met twee verdiepingen of decantatieput of

Emscher- of Imhoff-tank........................................................ 9410.2.2.3 Voorbezinkingsvijvers .......................................................... 95

10.3 Biologische zuiveringssystemen ..................................................................... 9510.3.1 Plantensystemen .................................................................................. 95

10.3.1.1 Infiltratierietveld (verticaal doorstroomd) ............................. 9610.3.1.2 Wortelzone rietveld (horizontaal doorstroomd) .................... 9610.3.1.3 Vloeirietvelden....................................................................... 97

10.3.2 Lagunering........................................................................................... 9810.3.2.1 Natuurlijke lagunering ........................................................... 98

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 4: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

4

10.3.2.2 Kunstmatig beluchte lagune................................................... 9910.3.3 Oxydatiebedden................................................................................... 9910.3.4 Gedraineerde zandfilter / filtratiebedsysteem.................................... 10010.3.5 Opgehoogde zandfilter / filtratiebedsysteem..................................... 10110.3.6 Ondergedompelde beluchte biofilter (SAF) ...................................... 10110.3.7 Aktief slibsysteem ............................................................................. 10210.3.8 Biorotoren.......................................................................................... 103

10.4 Nabehandelingssystemen............................................................................... 10410.4.1 Nabezinktank..................................................................................... 10410.4.2 Naklaringsvijver ................................................................................ 10410.4.3 Wortelzone rietveld ........................................................................... 105

10.5 Andere KWZI’S............................................................................................. 105

11. Herwaardering van grachtenstelsels .......................................................................... 10611.1 Doel van deze code van goede praktijk......................................................... 10611.2 Begripsomschrijvingen.................................................................................. 10711.3 Waarom dient de gescheiden afvoer van hemelwater bij voorkeur te

gebeuren via geherwaardeerde grachtenstelsel? Waarom grachten nietdempen?......................................................................................................... 10811.3.1 Waterkwantiteit ................................................................................. 10811.3.2 Waterkwaliteit ................................................................................... 10811.3.3 Ecologie en natuur............................................................................. 110

11.4 Functies van grachten .................................................................................... 11111.5 Algemene aanbevelingen voor de opmaak van een plan voor de

herwaardering van de grachtenstelsels........................................................... 11211.5.1 Eerste stap: inventarisatie van grachten ............................................ 11211.5.2 Tweede stap: herwaarderingsacties naar bestaande grachten............ 11211.5.3 Derde stap: grachten integreren in de herberekening van het

totaal rioleringsplan en in de opmaak van een globaal waterafvoer­ plan en eventueel andere plannen...................................................... 11311.5.4 Vierde stap: terug open maken van ingebuisde grachten .................. 11311.5.5 Ruimtelijke planning ......................................................................... 113

11.6 Algemene aanbevelingen voor de inrichting van grachten............................ 11411.6.1 Topografie (helling)........................................................................... 11411.6.2 Droogvallend - Permanent water(af)voerend .................................... 11511.6.3 Bodemsoort - Infiltratie - Percolatiesnelheid .................................... 11511.6.4 Vegetatie van het grachtsysteem (in en/of buiten de grachtbedding) 11611.6.5 Structuurkenmerken .......................................................................... 11611.6.6 Verontreinigend hemelwater ............................................................. 119

11.7 Voorschriften voor de dimensionering van grachten .................................... 12011.7.1 Infiltratiefunctie................................................................................. 12011.7.2 Transportfunctie ................................................................................ 12111.7.3 Toepassing in de praktijk a.h.v. schematische voorstelling en

Handleiding ....................................................................................... 12211.8 Alternatieven voor de opvang, afvoer van hemelwater en/of infiltratie........ 124

11.8.1 Onmiddellijke infiltratie in de ondergrond........................................ 12411.8.2 Bergen in open voorzieningen met infiltratie.................................... 124

11.8.2.1 Infiltratiekommen................................................................ 12411.8.2.2 Infiltratiesleuven.................................................................. 124

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 5: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

5

11.8.2.3 Infiltratiebekkens................................................................. 12411.8.3 Bergen in open voorzieningen zonder infiltratie................................ 125

11.8.3.1 Berging op daken: instuwdaken en vegetatiedaken ............. 12511.8.3.2 Stockage in lijn .................................................................... 12511.8.3.3 Stockage in bekkens............................................................. 125

11.8.4 Bergen in ondergrondse voorzieningen met infiltratie ..................... 12511.8.4.1 Infiltratieputten..................................................................... 12511.8.4.2 Draininfiltratie ...................................................................... 12511.8.4.3 Bekken van kuststofblokken ................................................ 125

11.8.5 Bergen in ondergrondse voorzieningen zonder infiltratie ................ 12611.8.5.1 Hemelwaterput voor buffering en/of hergebruik.................. 12611.8.5.2 Bergingsriool of ondergronds retentiebekken gevoed door

een regenwaterriool.............................................................. 12611.8.5.3 Hemelwatertank voor buffering en/of hergebruik................ 126

11.9 Aanbevelingen voor het beheer van grachten................................................ 126

2 Hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen .......................................................... 12812.1 Doel van deze code van goede praktijk......................................................... 12812.2 Begripsomschrijvingen.................................................................................. 12912.3 Toepassingen in gebouwen waarbij hemelwater gebruikt kan worden ......... 130

12.3.1 Watergebruik in de woning................................................................. 13012.3.2 Mogelijke huishoudelijke toepassingen van hemelwater in de

gebouwen ........................................................................................... 13012.4 Opbouw van de hemelwateropvang- en verdeelinstallatie ............................ 132

12.4.1 Functies van een hemelwatersysteem................................................ 13212.4.2 Werking van de installatie................................................................. 13212.4.3 Beschrijving van de belangrijkste componenten van een hemel­

watersysteem ..................................................................................... 13312.4.3.1 Opvangen in tanks................................................................ 13312.4.3.2 Filtratie................................................................................. 13312.4.3.3 Transporteren van hemelwater met pompen........................ 13412.4.3.4 Overschakeling op leidingwater........................................... 13512.4.3.5 Overlopen bij stortregens..................................................... 138

12.4.4 Aanbevelingen voor een kompleet hemelwatersysteem.................... 13812.4.4.1 Vorstvrije opstelling............................................................. 13812.4.4.2 Geurhinder........................................................................... 13912.4.4.3 Terugslag vanuit de riool..................................................... 13912.4.4.4 Ongedierte in de tank .......................................................... 13912.4.4.5 Minimum kwaliteitseisen voor de elementen van het

hemelwatersysteem............................................................. 13912.4.4.5.1 Zelfreinigende filters: onderhoudsvriendelijk... 13912.4.4.5.2 Niet-zelfreinigende filters: regelmatig

onderhoud en nazicht is nodig .......................... 14012.4.4.5.3 Vlotterfilterkorf................................................. 14012.4.4.5.4 Zuigdrukslang: voor aanzuiging in tanks met

vlottersysteem ................................................... 14012.4.4.5.5 Bedieningskast met sturing voor automatisch

bijvullen en niveaumeting................................. 14012.4.4.5.6 Navulvoorziening: om een continue water-

1

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 6: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

6

levering te garanderen, op het moment dat detank 'leeg' is ....................................................... 140

12.4.4.5.7 Pompen ............................................................. 14012.4.4.5.8 Tanks................................................................. 14112.4.4.5.9 Leidingen .......................................................... 14112.4.4.5.10 Beveiliging tegen drinken van hemelwater....... 141

12.5 Dimensionering ............................................................................................. 14212.5.1 Hemelwaterput................................................................................... 14212.5.2 Infiltratievoorzieningen...................................................................... 144

12.5.2.1 Infiltratievoorziening zonder voorafgaande buffering......... 14412.5.2.2 Infiltratievoorziening na een hemelwaterput ....................... 14512.5.2.3 Bepalen van de infiltratiecapaciteit...................................... 145

12.6 Checklist en aanbevelingen voor onderhoud ................................................. 147

13 Ontwerp en gebruik van DWA-systemen.................................................................... 14913.1 Systeemkeuze ................................................................................................ 14913.2 Dimensionering van gravitaire DWA-leidingen............................................ 15013.3 Gravitair rioleringssysteem met voorbezinkingsputten ................................. 15213.4 Gravitaire DWA-riolen met interne pompen................................................. 15413.5 Drukriolering ................................................................................................. 15413.6 Spoeling en onderhoud .................................................................................. 156

14 Samenvatting van de aanbevelingen voor de aanpak van de overstortproblematiek 157I. Overzicht van de ontwerpregels voor afvalwaterriolen.................................158II. Overzicht van de ontwerpregels voor hemelwaterriolen...............................159III. Overzicht van de ontwerpregels voor gemengde rioolstelsels ......................161

15 Nuttige adressen ........................................................................................................166

16 Nuttige referenties .....................................................................................................168

Bijlage A : Tussenkomst van Aquafin in leidingsprojecten ............................................ 171

Bijlage B : Principes van de Hydronautprocedure........................................................... 199

Bijlage C : Ecologische kwetsbaarheidsclassificatie van de Vlaamse oppervlakte­wateren met betrekking tot de overstorten .................................................... 204

Bijlage D : De gemeentelijke rioleringsdatabank ............................................................ 229

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 7: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

7

1. Inleiding

De "Nieuwe Richtlijnen voor het ontwerp en de berekening van rioolstelsels in Vlaanderen" dateren van 1987 [1]. Ze vervingen de richtlijnen van 1981.

Ondertussen is er een en ander veranderd :

- In uitvoering van het decreet Bestuurlijk Beleid werden de VMM en Aminal gereorganiseerd, respectievelijk opgericht in 1990. Zij zijn verantwoordelijk voor de voorbereiding en uitvoering van het beleid, de planning en de regelgeving inzake riolering en waterzuivering. In 1990 werd ook de NV Aquafin opgericht, verantwoordelijk voor het ontwerp, de aanleg en de exploitatie van RWZI's, collectoren (eventueel bergingsvoorzieningen) en zogenaamde prioritaire riolen. De gemeenten blijven bevoegd voor de gemeentelijke riolering..

- Teneinde het integraal rivierbekkenbeleid op een gestructureerde wijze te organiseren werden bekkencomités opgericht .

- Een grootschalig investeringsprogramma inzake waterzuiveringsinfrastructuur werd inmiddels voor uitvoering opgedragen en zal op een ingrijpende wijze de zuiveringssituatie in het Vlaamse Gewest bepalen.

- Het Investeringsfonds werd opgericht voor subsidiëring aan gemeenten, onder andere voor rioleringswerken, op 20 maart 1991.

- Teneinde de rioleringsgraad te stimuleren werd in 1993 de gewestelijke rioleringsbijdrage ingesteld om de zuiveringsinstallaties maximaal te benutten.

- Bij decreet van 22 december 1995 werd in de wet van 26 maart 1971 houdende bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging een hoofdstuk IIbis ingevoegd �Bijzondere bepalingen van het Vlaamse Gewest inzake openbare riolen andere dan prioritaire rioleringen�

- Bij besluit van de Vlaamse regering van 30 maart 1996 werden �de voorwaarden onder dewelke, alsook aan de verhouding in dewelke het Vlaamse Gewest bijdraagt in de kosten verbonden aan de aanleg en de verbetering door de gemeenten van openbare riolen, andere dan prioritaire rioleringen, evenals houdende vaststelling van nadere regels met betrekking tot de procedure tot vaststelling van subsidiëringsprogramma's, uitgevaardigd.

- Het decreet betreffende de milieuvergunning van 28 juni 1985 en de uitvoeringsbesluiten Vlarem I van 6 februari 1991 en het Vlaams Reglement inzake Milieuvoorwaarden (Vlarem II ) van 1 juni 1995 reorganiseerden het vergunningsbeleid op een ingrijpende wijze, waarbij de basis werd gelegd voor een immissiegericht emissiebeleid. In Vlarem II werd tevens een sluitende beleidsvisie inzake rioleringsbeleid uitgewerkt.

- De E.G.-richtlijn 91/271 inzake stedelijk afvalwater werd gepubliceerd op 30 mei 1991. - Er is een Europese Norm in de maak met betrekking tot rioleringen (prEN752) - Dank zij de algemene verspreiding van de computer stelt men een veralgemeend gebruik

vast van simulatiepakketten (onder andere HYDRONAUT (SUS/KEY/SPIDA)) en van CAD en GIS-systemen.

- De milieudatabank werd door de Vlaamse regering ingericht waarin een algemene rioleringsdatabank zal opgesteld worden.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 8: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

8

Vandaar de noodzaak om de richtlijnen aan te passen aan de nieuwe methodes en omstandigheden.

Het lijdt geen twijfel dat er geactualiseerde richtlijnen nodig zijn om een integraal rioleringsbeleid overeenkomstig de wettelijke bepalingen technisch te onderbouwen. De gemeenten beheren de rioleringsstelsels en leggen er nieuwe aan. De NV Aquafin bouwt en beheert de collectoren en de RWZI's. Het afvalwater dient opgevangen en gezuiverd te worden alvorens het terug in het hydrologisch systeem te brengen. Het is dus vanzelfsprekend dat de verschillende onderdelen van het opvangsysteem consistent ontworpen, op elkaar afgestemd en beheerd dienen te worden. Daarom moeten tussen de verschillende betrokken partijen (opdrachtgever, ontwerper, uitvoerder) dwingende afspraken gemaakt worden over de maatgevende parameters en de ontwerpmethoden, die rekening houden met ecologische en economische factoren en die gebaseerd zijn op de bestaande wetgeving.

In de voorliggende krachtlijnen wordt de beleidsvisie uit Vlarem II inzake het rioleringsbeleid als volgt uitgewerkt:

Het hoofdstuk 2 geeft de algemene toelichting bij de Vlarem II-visie weer inzake lozing en individuele zuivering van huishoudelijk afvalwater. In hoofdstuk 3 "Keuze van rioolstelsels" wordt overeenkomstig art.4.2.1.3 en art.6.2.1.2 van VLAREM II rekening gehouden met de bepalingen betreffende de gescheiden afvoer van niet verontreinigd hemelwater en afvalwater .

De "Maatgevende parameters "in hoofdstuk 4, het "Ontwerp van rioolstelsels" in hoofdstuk 5, de "Reductie van overstortfrequentie, overstortdebieten en overstortende vuilvrachten" in hoofdstuk 6, de "Randvoorzieningen" in hoofdstuk 7 en het "Ontwerp van de RWZI " in hoofdstuk 8, moeten overeenkomstig de bepalingen in art.2.3.6.3. van VLAREM II beschouwd worden als de code van goede praktijk volgens welke de opvangsystemen voor stedelijk afvalwater dienen ontworpen, gebouwd, aangepast en onderhouden te worden ten aanzien van het volume en de eigenschappen van het stedelijk afvalwater . Deze hoofdstukken beschrijven tevens de best beschikbare technieken voor de beperking van de verontreiniging van de ontvangende wateren door overstorting van hemelwater en voor de plaatskeuze voor de lozing van stedelijk afvalwater opdat het effect op de ontvangende oppervlaktewateren zo gering mogelijk is. Overeenkomstig art.5.3.1.2 van VLAREM II is hier ook de best beschikbare techniek beschreven voor het ontwerp, de aanpassing, de bouw, de exploitatie en het onderhoud van de afvalwaterbehandelingsinstallaties opdat zij onder alle normale plaatselijke weersomstandigheden op bevredigende wijze kunnen blijven functioneren. Ten aanzien van de individuele voorbehandelingsinstallaties dient hoofdstuk 9 als code aan goede praktijk beschouwd te worden.

Deze krachtlijnen zijn consistent met de vorige "nieuwe richtlijnen", maar bevatten een aantal bijkomende opties en aanvullingen om te komen tot een integraal beleid in verband met afvalwater- en hemelwaterafvoer en verwerking en de oppervlaktewaterkwantiteit en -kwaliteit. Deze krachtlijnen zijn opgesteld uitgaande van de bestaande technologie , kennis en wetgeving. Onderzoek en ervaring kunnen leiden tot nieuwe inzichten. Daarom dient de nadruk gelegd te worden op het dynamisch karakter van deze krachtlijnen.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 9: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

9

2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater.

2.1. Ter inleiding

In Vlarem II werd een sluitende beleidsvisie inzake rioleringsbeleid uitgewerkt die door de diverse beleidsniveau's en administraties in de concrete voorbereiding en dagdagelijkse uitvoering van het beleid moet geïmplementeerd worden.

In afdeling 2.3.6. worden in het kader van de geformuleerde beleidstaken (in uitvoering van de implementatie van de EU-Richtlijn inzake de behandeling van stedelijk afvalwater) die de overheid moet waarnemen om de gestelde kwaliteitsnormen te handhaven of te realiseren, de volgende opdrachten geformuleerd die "de overheid" moet uitvoeren :

� de uitbouw van een systeem voor de opvang en afvoer van stedelijk afvalwater - uiterlijk op 31/12/1998 voor agglomeraties met meer dan 10.000 IE; - uiterlijk op 31/12/2005 voor agglomeraties met minder dan 10.000 IE. Deze data zijn verbonden met de beslissing (cfr art. 2.3.6.2) -om gelet op de algemene eutrofïëringstoestand - alle oppervlaktewateren in het Vlaamse Gewest overeenkomstig art. 5, lid 1 van de Richtlijn, aan te duiden als "kwetsbaar gebied". Daarbij werd rekening gehouden met het advies van de Raad van State dat desbetreffend stelde dat kwetsbare gebieden moeten aangeduid worden volgens de kwetsbaarheidscriteria van de Richtlijn : "waar de watermassa eutroof is of in de nabije toekomst kan worden indien geen beschermende maatregelen worden getroffen." In de eerste -door de Raad van State vernietigde versie van Vlarem II - werden enkel de kanalen en de waterlopen met een specifieke bestemming (zwemwater, viswater, drinkwater) aangeduid als kwetsbare wateren, en dienden enkel de agglomeraties die hun afvalwater lozen in dergelijk water de hiervoor vermelde timing na te leven. Voor de andere agglomeraties diende het opvangsysteem voor 31/12/2000 uitgebouwd te zijn voor de agglomeraties van meer dan 15.000 IE (in de overige agglomeraties voor 2005). Deze noodgedwongen verstrenging van Vlarem is qua practische haalbaarheid eerder een academisch gegeven. Gelet op de enorme rioleringsinspanning die nog moet geleverd worden en de enorme budgettaire gevolgen ervan, zal in praktijk deze absoluut noodzakelijke inhaaloperatie een middellange termijnplanning vergen om de beoogde uitbouw van de noodzakelijke opvangsystemen op een realistische uitvoeringsbasis en budgettair draagbare wijze te organiseren.

� wanneer de aanleg van dergelijke opvangsystemen niet verantwoord is omdat het vanuit milieuoogpunt geen voordeel zou opleveren of omdat het buitensporig duur zou zijn, moet worden gebruik gemaakt van afzonderlijke of andere passende systemen waarmee dezelfde­graad van milieubescherming wordt bereikt.

� in art. 2.3.6.3 �3 en �4 worden de algemene voorwaarden aangegeven waaraan het opvangsysteem (lees rioleringsstelsel) moet voldoen : "De opvangsystemen moeten worden ontworpen, gebouwd, aangepast en onderhouden overeenkomstig de best beschikbare technieken, met name ten aanzien van : -volume en eigenschappen van het stedelijk afvalwater

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 10: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

10

-voorkomen van lekkages -beperking van verontreiniging van de ontvangende wateren door overstorting van hemelwater De plaatsing voor lozing van stedelijk afvalwater moeten voor zover mogelijk zodanig worden gekozen dat het effect op de ontvangende oppervlaktewateren zo gering mogelijk is" Deze bepalingen dienen in samenhang gelezen met de bepalingen van hoofdstuk IIbis van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging (bijzondere bepalingen voor het Vlaamse Gewest inzake openbare riolen, andere dan prioritaire rioleringen) waarin de Vlaamse regering gemachtigd werd om de voorwaarden vast te stellen inzake de subsidïering van gemeentelijke rioleringen. In het uitvoeringsbesluit van 30 maart 1996 besliste de Vlaamse regering art. 4,1� c) dat het voorontwerp van subsidieerbare riolen dient getoetst aan de door de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu vastgestelde code van goede praktijk voor de aanleg van openbare riolen. In deze code van goede praktijk moeten de toepasselijke bepalingen van Vlarem dienen geïntegreerd zijn.

De VMM heeft op basis van een grondige analyse de voorbije jaren een globale inventarisatie vanalle noodzakelijke relevante bovengemeentelijke waterzuiveringsinfrastructuur uitgewerkt.

Vertrekkend van de bestaande TRP's en de AWP-nota's werden voor elk van de AWP-bekkensbasiszuiveringsscenario's beschreven.In totaal werden 265 ZUIVERINGSGEBIEDEN gedefinieerd. Uit de technische evaluatie doorAquafin naar aanleiding van de opmaak van de technische plannen voor de opgedrageninvesteringsprojecten zal moeten blijken of deze zuiveringsgebieden hetzij verder dienenopgesplitst dan wel dienen samengevoegd te worden.Per zuiveringsgebied werd op basis van een grondige screening van de aanwezigeverontreinigingsbronnen enerzijds het ontbreken van gemeentelijke rioleringsinfrastructuurgedefinieerd en anderzijds de relevante bovengemeentelijke investeringsprojecten aangegeven.Voor elk van deze zuiveringsgebieden werd een afvalwatercentralisatieschema opgesteld.

In totaal werden bijna 2000 investeringsprojecten in beschouwing genomen. Uitgaande van degeraamde kostprijs van de projecten en de aan te sluiten vuilvracht werd het relatief rendementvan al deze projecten berekend en werd een planning inzake progressieve uitbouw van dezuiveringsinfrastructuur in het Vlaamse Gewest uitgewerkt.

De relevante projecten werden op de inmiddels aan Aquafin voor uitvoering opgedragen rollendeinvesteringsprogramma's geplaatst.

Een gedetailleerd overzicht van deze investeringsprogramma's en de zuiveringszones werd medio1995 aan alle gemeenten in het Vlaamse Gewest overgemaakt.Dit overzicht omvatte eveneens het investeringsprogramma 1996-2000.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 11: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

11

Op basis van de inventarisatie van de ontbrekende gemeentelijke rioleringen zullen de rollende subsidiëringsprogramma's inzake gemeentelijke rioleringen, zoals bedoeld in het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996, opgesteld worden.

De VMM-basisinventaris van de in de EG-richtlijn bedoelde agglomeraties (cf. afdeling 2.3.6) levert aldus volgend beeld op :

� anno 31.12.92 werd het afvalwater van 109 agglomeraties afgevoerd naar een operationeel RWZI:

- 40 installaties met een ontwerpcapaciteit van minder dan 10.000 IE - 60 met een capaciteit tussen 10.000 en 100.000IE - 9 met een capaciteit van meer dan 100.000 IE - de globale ontwerp-zuiveringscapaciteit bedraagt 4.165.660 IE, - het theoretisch aansluitbaar aantal inwoners in deze 109 agglomeraties bedraagt

3.100.000

� de vooropgestelde inventarisatie voorziet aanvullend in 156 agglomeraties: - 100 zullen voorzien worden van een RWZI van minder dan 10.000 IE - 56 zullen hun afvalwater afvoeren naar een RWZI tussen 10.000 en 100.000 IE; - het theoretisch aansluitbaar aantal inwoners in deze 156 agglomeraties bedraagt

1.840.000 IE

Met deze aanpak heeft de VMM: � enerzijds de in Vlarem beoogde agglomeraties gedefinieerd en beschreven in

zuiveringsgebieden; � anderzijds de scheidingslijn aangegeven inzake lokale en bovengemeentelijke

rioolwaterzuiveringsinfrastructuur.

Aldus wordt de in Vlarem II aangehouden beleidsvisie inzake rioleringsaanpak ook duidelijk vertaald in beleidsverantwoordelijkheid:

� enerzijds worden de gemeenten geacht om hun openbare riolering uit te bouwen binnen de in de richtlijn stedelijk afvalwater vastgestelde timing;

� anderzijds is het gewest verplicht om de bovengemeentelijke rioolwaterzuiverings­infrastructuur (collectoren en RWZI's) uit te bouwen, eveneens binnen deze aangegeven timing;

� tenslotte is de individuele burger verplicht om de maatregelen te treffen waarmee dezelfde graad van milieubescherming wordt bereikt op die plaatsen waar de overheid van oordeel is dat het conform de hiervoor aangegeven beleidsopdracht niet verantwoord is om opvangsystemen uit te bouwen. Deze maatregelen worden in Vlarem II ten volle aangegeven (zie hierna toegelichte aanpak).

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 12: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

12

Het Vlaamse Gewest kan uiteraard binnen deze aanpak aanvullend beslissen om een financiële ondersteuning in te stellen om de aanleg van lokale rioleringen gericht te stimuleren en te sturen.

Bij besluit van de Vlaamse regering werd in 1993, 1994 en 1995 (besluit van 1 februari 1995 houdende bepaling van de voorwaarden en modaliteiten betreffende het toekennen van een bijdrage van het Vlaamse Gewest aan de gemeentebesturen voor de aanleg van rioleringen en voor de realisatie van projecten van kleinschalige rioolwaterzuivering) voorzien in de toekenning van een gewestbijdrage.

Ter vervanging van dit besluit voorziet het hiervoor vermelde decreet van 22 december 1995 dat het Vlaamse Gewest , onder de voorwaarden en in de verhouding die de Vlaamse regering vaststelt, kan bijdragen in de kosten van de aanleg van de gemeentelijke riolering op voorwaarde dat de gemeenten akkoord gaan met het rollend subsidiëringsprogramma inzake relevante gemeentelijke rioleringen opgesteld door de VMM. De nadere regels met betrekking tot het uitwerken van de procedures werden inmiddels bepaald door de Vlaamse regering.

In de memorie van toelichting bij het decreet wordt uitdrukkelijk gesteld dat het aanleggen van gemeentelijke riolering tot de gemeentelijke autonomie blijft behoren. De gemeenten hebben dus principïeel de vrije keuze om al dan niet akkoord te gaan met het rollend subsidiëringsprogramma en dus evengoed tot het al dan niet overgaan tot een versnelde realisatie van het gemeentelijk rioleringsnet. Uiteraard met de gevolgen vandien inzake de in Vlarem II geponeerde sanerings- en lozingsvoorwaarden.

2.2 Uitvoering EU-richtlijn inzake zuivering van stedelijk afvalwater

In de aanhef van Vlarem II wordt uitdrukkelijk verwezen naar de Richtlijn van de Raad van de Europese Unie 91/271/EEG van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater. Deze Richtlijn wordt aldus geïmplementeerd in de regelgeving van het Vlaamse Gewest.

Deze implementatie via een Besluit van de Vlaamse regering (en dus niet via een decreet) houdt echter in dat de gemeenten niet kunnen gedwongen worden om de door het Vlaamse Gewest als prioritair aangeduide rioleringen in versneld tempo aan te leggen om de data's genoemd in voormelde Richtlijn te halen.

Met deze aanpak verschilt het Vlaamse Gewest uitdrukkelijk van het Waalse Gewest waar de implementatie gebeurde bij DECREET van 23 juni 1994 houdende wijziging van het (Waalse) decreet van 7 oktober 1985 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging. In art. 32 werd bepaald : "Voor de toepassing van de richtlijnen van de Raad van de Europese Unie kan de regering de gemeenten verplichten tot het uitvoeren van rioleringswerkzaamheden op een gedeelte of op het geheel van hun grondgebied, onder de voorwaarden en binnen de termijn, die zij bepaalt". Bij besluit van de Waalse regering van 8 december 1994 houdende reglementering van de opvang van stedelijk afvalwater, werd in artikel 4�2 bepaald dat de gemeenten hun grondgebied gelegen binnen de door de bevoegde minister aangeduide agglomeraties van riolering moeten voorzien binnen de door de Richtlijn gestelde termijnen. De minister moet deze agglomeraties aanduiden

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 13: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

13

voor 31 december 1996.

Gezien de decretale onderbouw kunnen de gemeenten in het Waalse Gewest -theoretisch- VERPLICHT worden om -alle??- rioleringen aan te leggen in de door de bevoegde ministeraangeduide agglomeraties binnen de door de Richtlijn gestelde termijnen.Het decreet van 23 juni 1994 doorbrak immers terzake de gemeentelijke autonomie die in hetVlaamse Gewest onverminderd van toepassing blijft.

Indien het Vlaamse Gewest eenzelfde afdwingbaarheid wenst inzake de in het programmadecreet1996 geformuleerde gemeentelijke rioleringspolitiek zal een gelijkaardige decretale inlassingnodig zijn in de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegenverontreiniging..

Op te merken is uiteraard wel dat - aangezien het de uitvoering van een Richtlijn van de EuropeseUnie betreft - zowel van het Vlaamse Gewest als van de overige overheden, in casu de voorrioleringen bevoegde gemeenten, wordt verwacht dat zij deze wettelijke bepalingen ook effectiefuitvoeren.In die zin gelden de in Vlarem II geformuleerde beleidstaken als "bindende" politieke oriëntatievoor de gemeenten in het Vlaamse Gewest.

Inzake de in het Waalse Gewest vooropgestelde uitvoeringstiming kan dezelfde opmerkinggemaakt worden als inzake de Vlarem II -uitvoeringstiming.In principe wordt dus weliswaar een sluitende timing vastgesteld om de richtlijn naar de letter toete passen, maar in praktijk kan deze timing onmogelijk gehaald worden.

De in Vlarem II gevolgde filosofie beoogt daarom een realistischer uitvoeringsschema doorenerzijds de richtlijn-data formeel in de beleidstaken op te nemen, maar anderzijds een directverband te leggen tussen de voor uitvoering aan Aquafin opgedragen investeringsprojecten, degewestelijke subsidïeringsprgramma's van gemeentelijke rioleringen en de door de individueleburger te treffen maatregelen, waarbij een overgangsperiode wordt ingebouwd tussen deinvesteringsopdracht en de concrete uitvoering (cfr zone-aanpak- zie verder).Uitgangspunt hierbij is dat de aan Aquafin gegeven uitvoeringsopdracht niet vrijblijvend is maareen contractuele verbintenis waarbij het Vlaams Gewest er zich uitdrukkelijk toe verbindt om deengagementen van de Richtlijn Stedelijk Afvalwater uit te voeren.In combinatie met de gewestelijke rollende subsidiëringsprogramma's inzake gemeentelijkerioleringen dienen de gemeenten in dezelfde zin hun verantwoordelijkheid te nemen, waardoorook hier de ingebouwde overgangsperiode even strikt kan ingevuld worden.

2.3 Bevoegdheidsafbakening bouw en exploitatie van RWZI's

Onder voorbehoud van goedkeuring door de Vlaamse raad heeft de Vlaamse regering principieel beslist de gemeenten de bevoegdheid te geven voor de bouw en exploitatie van RWZI's met een capaciteit van maximum 500 inwonersequivalenten. Het Vlaamse gewest kan hiervoor onder de voorwaarden en in de verhouding die de Vlaamse regering vaststelt subsidies verlenen.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 14: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

14

Door deze beslissing zullen de gemeenten opnieuw de mogelijkheid hebben om in het kader vanonder meer de realisatie van het gemeentelijk natuur-ontwikkelingsplan (GNOP) voorstellen voorkleinschalige zuivering uit te werken.Een belangrijke voorwaarde hierbij is wel dat deze initiatieven niet strijdig mogen zijn met hetgewestelijk investeringsbeleid. Deze initiatieven mogen niet de maximum capaciteit van 500aansluitbare inwoners overschrijden.

Kleinschalige rioolwaterzuiveringsprojecten met een capaciteit begrepen tussen 500 en 2.000 IEworden uitsluitend aan de NV Aquafin toevertrouwd voor uitvoering én exploitatie.Deze aanpak neemt niet weg dat vanuit waterkwaliteitsoogpunt eveneens projecten voorkleinschalige zuivering met een capaciteit kleiner dan 500 IE opgenomen kunnen worden op deAquafinprogrammatie. Het betreft hier bv. de sanering van bovenlopen van ecologischwaardevolle waterlopen via kleinschalige zuivering, welke geen prioriteit vormen voor degemeente zelf.

Een belangrijk uitvoeringscriterium bij de uitwerking van kleinschalige zuiveringsprojecten is deinpasbaarheid in het landschap.Hierbij dienen alternatieve systemen, waarbij in de eerste plaats aan plantenzuivering gedachtwordt, een volwaardige kans te krijgen.

2.4 Sluitende rioleringsaanpak

Indien de gemeenten onvoldoende uitvoering geven aan de beleidstaak inzake uitbouw van openbare riolering wordt in Vlarem II wel uitdrukkelijk voorzien dat de noodzakelijke saneringsinspanningen verlegd worden naar de op riool aangesloten afvalwaterlozers.

In artikel 5.3.1.1 wordt in die zin gesteld dat voor de lozingen van stedelijk afvalwater via een opvangsysteem dat niet is aangesloten op een afvalwaterbehandelingsinstallatie geen specifieke emissiegrenswaarden van toepassing zijn ONVERMINDERD DE ALGEMENE LOZINGSVOORWAARDEN VOOR LOZING VAN AFVALWATER IN DE OPENBARE RIOLERING EN KUNSTMATIGE AFVOERWEGEN VOOR HEMELWATER.

Met deze aanpak en de aanpak inzake zuiveringszones wordt een sluitende rioleringsvisie gegrondvest:

� in zone A en B wordt de sanering (op basis van concrete uitvoeringsprojecten) van alle resterende rioollozingen op oppervlaktewater binnen een periode van 5 jaar nagestreefd. Om de link met de gewestelijke investeringsaanpak/subsidïeringsaanpak duidelijker aan te geven werd op 26 juni 1996 door de Vlaamse regering beslist om de tijdsbeperking van 5 jaar te vervangen door de directe verwijzing naar de rollende 5jareninvesterings­/subsidïeringsprogramma's. Van de gemeenten wordt verwacht dat zij deze gesaneerde zones zo uitgebreid mogelijk maken door de versnelde aanleg van vooralsnog ontbrekende rioleringen;

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 15: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

15

� in de zone C wordt geopteerd om de sanering van de bestaande rioollozingen op oppervlaktewater te realiseren via de sanering van de individuele lozingen (met inbegrip van het standstill-beginsel voor nieuwe lozingen) door het hanteren van de normen voor lozing op oppervlaktewater;

� tenslotte wordt de basis gegeven om bestaande rechtstreekse lozingen op oppervlaktewater VERPLICHT te doen aansluiten op de bestaande openbare riolen teneinde de diffuse vervuiling structureel aan te pakken;

� voor de woningen die niet in een zone A, B of C gelegen zijn en dus niet kunnen aansluiten op de openbare riolering gelden de bepalingen van subafdeling 4.2.7.1 (lozing van huishoudelijk afvalwater in de gewone oppervlaktewateren of in de kunstmatige afvoerwegen voor hemelwater)

Hierna wordt deze sluitende Vlarem-aanpak ten gronde toegelicht.

2.5 Definitie huishoudelijk afvalwater

In Vlarem II worden in hoofdstuk 7 nieuwe definities gegeven van onder andere huishoudelijk afvalwater ter wijziging van de in Vlarem 1 ingebouwde definities :

huishoudelijk afvalwater: afvalwater dat enkel bestaat uit het water afkomstig van: � normale huishoudelijke activiteiten; � sanitaire installaties; � keukens; � het reinigen van gebouwen zoals woningen, kantoren, plaatsen waar groot- of kleinhandel

wordt gedreven, zalen voor vertoningen, kazernes, kampeerterreinen, gevangenissen, onderwijsinrichtingen met of zonder internaat, klinieken, hospitalen en andere inrichtingen waar niet besmettelijke zieken opgenomen en verzorgd worden, zwembaden, hotels, restaurants, drankgelegenheden, kapsalons;

� afvalwater afkomstig van wassalons, waar de toestellen uitsluitend door het cliënteel zelf worden bediend;

Aangezien het algemeen lozingsreglement (KB van 3 augustus 1976 ) in art. 7.2.0.1 wordt opgeheven met ingang van de inwerkingtreding van Vlarem II.(in casu 1 augustus 1995), is de oude definitie van "normaal huisafvalwater" dus niet langer van toepassing.

De nieuwe definitie is veel strikter dan de vroegere door het schrappen uit de definitie van: - van het wassen van minder dan tien voertuigen en hun aanhangwagens per dag... - alsook, eventueel uit hemelwater - afvalwater van fabrieken...waarin minder dan 7 personen werkzaam zijn. - afvalwater afkomstig van fok- en landbouwinrichtingen.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 16: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

16

De nieuwe definitie voert aldus een duidelijke scheiding in tussen huishoudelijk afvalwatersensu stricto en bedrijfsafvalwater.Er worden terzake slechts een beperkt aantal afwijkingen weerhouden:- het lozen van afvalwater afkomstig van sanitaire installaties;- voor de restrictief vermelde inrichtingen wordt aanvaard dat het afvalwater afkomstig van het

reinigen van gebouwen (dus niet van het afvalwater afkomstig van ingedeelde activiteiten) als huishoudelijk afvalwater kan aanvaard worden;

- afvalwater afkomstig van keukens; - afvalwater afkomstig van wassalons, waar de toestellen uitsluitend door het cliënteel zelf

worden bediend. Het lozen van afvalwater afkomstig van andere activiteiten of andere inrichtingen wordt voortaan als het lozen van bedrijfsafvalwater gecatalogeerd (cfr indelingsrubrieken 3.1,3.4 of 3.6).

In art. 4.2.1.2 wordt bovendien uitdrukkelijk gesteld dat het mengsel van bedrijfsafvalwater methuishoudelijk afvalwater en/of koelwater en/of niet verontreinigd hemelwater, afkomstig van eenmilieutechnische eenheid, dat via een niet gescheiden rioleringsnet samen wordt geloosd enzonder dat de verschillende deelstromen apart kunnen worden gecontroleerd, integraal alsbedrijfsafvalwater wordt beschouwd.

Anderzijds wordt het begrip 'normale huishoudelijke activiteiten' in de definitie ingebracht.

In samenhang met de bepalingen van de oude definitie kan er van uitgegaan worden dat onderdeze notie ook dienen begrepen te worden :- enerzijds de vroegere bepaling 'van de ten huize gedane was'- anderzijds het wassen van rijwielen en personenwagens voor zover die behoren bij de

normale huishoudelijke activiteit en verbonden zijn met de woning .In alle andere gevallen dient het waswater als bedrijfsafvalwater beschouwd te worden.Indien het inrichtingen betreft voor het wassen van voertuigen betreft het een ingedeeldeactiviteit, rubriek 15.4.

- ook het reinigen van voetpaden en opritten valt onder de definitie van normale huishoudelijke activiteiten.

Essentieel is ook het weglaten van "alsook, eventueel uit hemelwater" : op die manier wordt de basis gelegd voor een gerichte politiek om verharde oppervlakten maximaal af te koppelen van de riolering (cfr beleidsoptie inzake herwaardering van het grachtenstelsel).

Vlarem II levert hier dus de juridische basis om concrete akties te ontwikkelen voor de afkoppeling van verharde oppervlakten op het niveau van de individuele woningen en eveneens om akties te ontwikkelen inzake opvang en hergebruik van hemelwater. Zoals verder toegelicht wordt in Vlarem II terzake principieel het afkoppelingsprincipe geponeerd, zowel op het vlak van de individuele woningen als op het vlak van de overige lozingen van hemelwater op riool.

Er weze hier wel gewezen op het feit dat in een latere fase zal dienen onderzocht te worden of er in het kader van het terugdringen van de diffuse verontreiniging moet overgegaan worden tot aanvullende maatregelen inzake aanvaardbare activiteiten op verharde oppervlakten die afgekoppeld worden van de vuilwaterriool en rechtstreeks of onrechtstreeks in het oppervlaktewater of het grondwater (via infiltratie in de bodem) afgeleid worden ( cfr beperkingen op detergentengebruik, inrichten gemeenschappelijke wasplaatsen voor

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 17: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

17

personenwagens, ...)

Ten overvloede weze opgemerkt dat in de definitie van huishoudelijk afvalwater uitdrukkelijk gehandeld wordt over 'afvalwater dat enkel bestaat uit water afkomstig van...'. Het is dus geenszins verenigbaar met deze definitie om onder deze aanpak versnijders van huishoudelijke afvalstoffen toe te laten. In het algemeen lozingsreglement van 3 augustus 1976 werd in art. 4 expliciet gesteld dat het verboden is water te lozen dat stoffen bevat afkomstig van het voorafgaandelijk mechanisch vermalen van afval.

In art. 6.2.1.3 van Vlarem II wordt dit principe algemeen hernomen door te stellen dat het geloosde huishoudelijk afvalwater geen vaste huishoudelijke afvalstoffen van organische of niet­organische aard mag bevatten. Het verwijderen/verwerken van keukenafval wordt trouwens door het afvalstoffendecreet van 2 juli 1981 (in combinatie met het besluit van de Vlaamse regering van 27 april 1994 houdende nadere omschrijving van de begrippen verwijdering en nuttige toepassing van afvalstoffen) als een vergunningsplichtige handeling aangewezen. Gelet op de bepalingen van Vlarem II zal voor dergelijke aanvragen echter een negatief advies dienen gegeven te worden. In een recente studie van de Universiteit Utrecht (GFT-afval in de gootsteen?, 1994) wordt trouwens gesteld dat een 'food waste disposer' geen goed alternatief is voor de verwerking van organische afval in het huishouden).

individuele voorbehandelingsinstallatie: septische putten of gelijkaardige inrichtingen voor de voorbehandeling van normaal huisafvalwater ter verwijdering van vetstoffen, bezinkbare en drijvende stoffen (cfr art 1.1.2).

2.6 Niet-ingedeelde inrichtingen

Lozingen van huishoudelijk afvalwater -afkomstig van woongelegenheden- in de riolering behoren tot de niet ingedeelde inrichtingen. D.w.z. dat hiervoor geen vergunnings- of meldingsplicht bestaat. (cfr art. 6.2.1.1).

Uiteraard zijn de algemene bepalingen zoals verwoord in deel 6 van Vlarem op deze activiteiten en inrichtingen onverminderd van toepassing.

Het niet-vergunningsplichtig of meldingsplichtig zijn betekent dus zeker niet dat er terzake geen regels moeten nageleefd worden.

Dit geldt ook voor de afvalwaterzuiveringsinstallaties voor de behandeling van huishoudelijk afvalwater die behoren bij individuele woongelegenheden (cfr nieuwe indelingslijst, inleidende opmerkingen bij rubriek 3).

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 18: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

18

Alhoewel niet expliciet vermeld wordt dat de individuele voorbehandelingsinstallaties als dergelijke afvalwaterbehandelingsinstallaties moeten beschouwd worden kan dit logischerwijze aangenomen worden, aangezien 'DE WERKING EN HET ONDERHOUD VAN INDIVIDUELE VOORBEHANDELINGSINSTALLATIES' onder toepassing van artikel 6.2.1.1 werden gebracht.

Lozingen van huishoudelijk afvalwater in de gewone oppervlaktewateren en in de kunstmatige afvoerwegen voor hemelwater behoren wel tot de ingedeelde inrichtingen (rubriek 3.2),zowel rechtstreekse lozingen als lozingen via een niet ingedeelde individuele voorbehandelingsinstallatie. Dit geldt ook voor de lozing van huishoudelijk afvalwater in de openbare riolen dat niet afkomstig is van woongelegenheden (rubriek 3.3) en voor de lozing van effluenten van afvalwaterzuiveringsinstallaties voor de behandeling van huishoudelijk afvalwater dat van meerdere woongelegenheden of van bedrijven afkomstig is. (rubriek 3.6.1) Al deze lozingen behoren tot klasse 3.

Op te merken is dat afvalwaterzuiveringsinstallaties voor de behandeling van afvalwater dat wordt aangevoerd VIA OPENBARE RIOLEN OF COLLECTOREN tot klasse 1 behoort (cfr rubriek 3.6.4). En dit ongeacht de hoeveelheid afvalwater (dus ook kleinschalige RWZI's)

2.7 Verplichte lozing van huishoudelijk afvalwater in de openbare riolering

Alhoewel het lozen van huishoudelijk afvalwater (afkomstig van woongelegenheden) in de openbare riolering , een niet-ingedeelde activiteit is, worden in Art. 6.2.1.2 en Art. 6.2.1.3. wel de verplicht na te leven algemene voorwaarden vermeld waaronder deze lozingen moeten gebeuren:

� In geval de riolering bestaat uit een gescheiden stelsel is het verboden afvalwater te lozen in het gedeelte van de gescheiden riolering bestemd voor de afvoer van hemelwater. En omgekeerd is het verboden hemelwater te lozen in het gedeelte van de gescheiden riolering bestemd voor de afvoer van afvalwater. Deze expliciete benadrukking werd ingevoerd om slordigheid bij aansluitingen op het rioleringsstelsel onder de strafbepalingen van het milieuvergunningendecreet te brengen.

� Het is verboden hemelwater te lozen in de openbare riolering wanneer het technisch mogelijk of noodzakelijk is dit hemelwater gescheiden van het afvalwater te lozen in een oppervlaktewater of een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater. In het Waalse Gewest wordt dit afkoppelingsprincipe niet opgelegd : "hemelwater kan echter worden afgevoerd via verliesputten, dispersiedraineerbuizen, kunstmatige afvoerwegen of oppervlaktewateren". De Waalse benadering gaat er dus eerder van uit dat het de regel is om hemelwater op riool te lozen, maar dat het toegelaten is hiervan af te wijken. Zoals verder toegelicht leidt dit beleid -dat voorheen ook in het Vlaamse Gewest algemene regel was- tot zware, vaak onoplosbare, problemen inzake bergingsbehoefte, overstortproblemen en negatieve effecten op overstromingsrisico's door versnelde afvoer van hemelwater naar beken en rivieren.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 19: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

19

� Niet verontreinigd bemalingswater mag slechts geloosd worden in de openbare riolering wanneer het technisch onmogelijk is er zich op een andere manier van te ontdoen. Dit niet-verontreinigd bemalingswater dient bij voorkeur opnieuw in de bodem gebracht te worden of geloosd te worden in een oppervlaktewater of in een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater wanneer het redelijkerwijze niet mogelijk is om het in de bodem te brengen. Het inbouwen van deze bepaling in bestekken van openbare werken en/of bouwvergunningen en de controle er op zal veel discussie en vooral veel hydraulische overlast in het rioleringsstelsel vermijden.

Deze bepalingen moeten tevens in samenhang gelezen worden met de algemene bepalingen inzake de lozing van afvalwater en hemelwater beschreven in art. 4.2.1.3.�3 waarin gesteld wordt dat het verboden is om huishoudelijk afvalwater (dus ook van niet -woongelegenheden) te lozen in de gewone oppervlaktewateren of in een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater wanneer de openbare weg voorzien is van openbare riolering. In artikel 4.2.7.1.2. wordt dit principe nogmaals herhaald, waarbij tevens uitdrukkelijk de hiërarchie wordt aangegeven tussen de lozingsmogelijkheden indien de openbare weg niet van openbare riolering is voorzien : - eerst dient onderzocht om het huishoudelijk afvalwater, overeenkomstig de wetten en

reglementen te lozen in een naburige waterloop - indien dit niet mogelijk is mag in een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater geloosd

worden.

Ook de samenhang met art. 4.3.3.1, 7� weze opgemerkt : de indirecte lozing in grondwater van huishoudelijk afvalwater is verboden in gebieden waar rioleringen aanwezig zijn. Voor bestaande besterfputten wordt gesteld dat de aansluiting op de openbare riolering binnen de 3 jaar na inwerkingtreding van Vlarem II moeten gerealiseerd zijn voor zover de aansluiting op riool technisch mogelijk is.

Een gelijkaardige regeling is van toepassing in het Waalse Gewest waar gesteld wordt dat binnen een termijn van 6 jaar moet aangesloten worden op bestaande riolen. Deze termijn wordt zelfs op 3 jaar gebracht als de riolering aangesloten is op een RWZI. Bij de aanleg van nieuwe riolen geldt dat woningen verplicht zijn om direct tijdens de uitvoering van de werken aan te sluiten. (cfr art.5 van het besluit van de Waalse regering van 8.12.94 houdende reglementering van de opvang van stedelijk afvalwater)

Uit deze artikelen blijkt dus uitdrukkelijk de absolute verplichting om huishoudelijk afvalwater te lozen in de openbare riolering wanneer die aanwezig is en dat het eveneens verplicht is om hemelwater uit de openbare riolering te houden wanneer het technisch mogelijk of noodzakelijk is.

Aangezien, zoals verder nog gesteld, onder riolen zowel de riolering in een TRP-gebied als de geïsoleerde riolen in landelijke gebieden worden bedoeld, geldt deze aansluitingsplicht dus algemeen voor alle openbare riolen. Deze aanpak laat toe om op termijn aan geïsoleerde woonkernen in landelijke gebieden, gekoppeld aan de verplichte (voor)zuivering in C-zones (zie verder) een kleinschalige (na)zuivering te koppelen (eventueel een plantenzuivering in situ in het ontvangende grachtenstelsel).

Het invullen van deze bepalingen op het terrein vormt een van de grote uitdagingen voor

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 20: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

20

de volgende jaren teneinde de diffuse verontreiniging terug te dringen en de rendabiliteit van de openbare rioolwaterzuiveringsinfrastructuur te verbeteren.

Op te merken is nog dat op het principe van de verplichte aansluiting van de lozingen van huishoudelijk afvalwater op riool geen afwijking voorzien is in Vlarem II (cfr art 4.2.1.3�3). De aansluitingsplicht op riool is derhalve absoluut en direct afdwingbaar. De enige uitzondering wordt gevormd ingeval het huishoudelijk afvalwater gemengd wordt met bedrijfsafvalwater en/of hemelwater waardoor het mengsel als bedrijfsafvalwater dient beschouwd te worden, waardoor het -overeenkomstig de dan geldende normen, kan geloosd worden in een oppervlaktewater.

In het Waalse Gewest werd op de verplichte aansluiting op riool wel een uitzondering voorzien, nl. wanneer deze aansluiting omwille van technische problemen overdreven kosten zou veroorzaken. In deze gevallen is wel een omstandige aanvraagprocedure van toepassing.

2.8 Aanpak inzake zuiveringszones

In Vlarem II wordt de OPENBARE RIOLERING (het geheel van openbare leidingen en openluchtgreppels bestemd voor het opvangen en transport van afvalwater) opgesplitst in enerzijds de gemeentelijke openbare riolering en anderzijds de collectoren beheerd door de NV Aquafin (= de BOVENGEMEENTELIJKE openbare leidingen die bestemd zijn om de openbare riolering te verbinden met een openbare afvalwaterzuiveringsinstallaties).

Inzake openbare afvalwaterzuiveringsinstallaties weze opgemerkt dat hiermee niet alleen de RWZI's van Aquafin worden aangeduid (cfr initiatiefrecht gemeenten terzake).

In Vlarem II worden 3 zuiveringszones gedefinieerd binnen de bestaande rioleringsstelsels. De indeling in zuiveringszones is dus enkel van toepassing voor deze gebieden waar riolering aanwezig is. Wanneer geen riolering aanwezig is gelden de bepalingen voor lozing in oppervlaktewater of in een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater. De indeling is gebaseerd op verschillen in uitbouw van de operationele zuiveringsinfrastructuur, nu en in de nabije toekomst, binnen deze zones. De begrenzing van de zuiveringszones is een dynamisch gegeven maar vertrekt van de situatie op 1 juli 1995. De definitie van de zuiveringszone B geeft duidelijk de link weer met de gewestelijke rollende 5­jaren-investeringsprogramma's (bovengemeentelijke infrastructuur) en subsidïeringsprogramma's voor lokale riolen.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 21: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

21

De basisinformatie inzake de lozingssituatie in om het even welke straat is aldus eenduidig: - iedere gemeente weet welke straten reeds aangesloten zijn op een operationeel RWZI; - iedere gemeente weet welke straten op basis van de rollende investeringsprogramma's van

Aquafin op een operationeel RWZI zullen aangesloten worden; - iedere gemeente weet welke rioleringen op basis van het gewestelijk rollend

subsidïeringsprogramma zullen uitgevoerd worden en aldus op een RWZI zullen aangesloten worden.

- rioleringen die buiten de rollende subsidïeringsprogramma's worden uitgevoerd worden na realisatie automatisch ingedeeld in zone A, voor zover ze aansluiten op een operationeel RWZI.

In opdracht van de minister voor leefmilieu zal de Vlaamse Milieumaatschappij deze zuiveringszones op geïnformatiseerde kaarten afbakenen.

Jaarlijks zullen deze afbakeningskaarten aangepast worden aan de planning en uitvoering van de investeringsprojecten inzake rioleringen en collectoren. Deze kaarten zullen geïntegreerd worden in de gewestelijke RIO-databank (onderdeel van de gewestelijke milieudatabank). Teneinde de procedure inzake aanduiding van de zuiveringszones te minimaliseren, besliste de Vlaamse regering op 26 juni 1996 om de omschrijving van de zuiveringszones derwijze aan te passen dat de eerder in Vlarem II voorziene modaliteiten overbodig werden.

De zuiveringszone-aanpak dient als volgt benaderd:

- zuiveringszone A of "Openbaar waterzuiveringssysteem": een geheel bestaande uit een operationele openbare afvalwaterzuiveringsinstallatie, het stelsel van de openbare rioleringen en collectoren die ermee verbonden zijn, alsook de zone van 50 meter gelegen rond dit stelsel.

Deze zuiveringszone omvat dit deel van de betrokken gemeente(n) waarbinnen de bestaande riolering aangesloten is op een operationeel RWZI. Voor op deze openbare rioleringen aangesloten woningen gelden de algemene lozingsvoorwaarden voor lozing van normaal huisafvalwater in de openbare riolen en collectoren. (zie art. 6.2.1.3 �1 en 2) In een zuiveringszone A wordt het huishoudelijk afvalwater bij voorkeur rechtstreeks geloosd in de openbare riolering. Indien de afwateringssituatie (onvoldoende helling stelsel of uitvoeringssituatie) of de aard van de toegepaste zuiveringstechnologie dit vereist, kan door het gemeentebestuur opgelegd worden dat het afvalwater via een individuele voorbehandelingsinstallatie moet worden geleid alvorens te lozen in de openbare riolering. Dit houdt in dat als algemeen principe de rechtstreekse lozing wordt gesteld, zonder dat de rechtstreekse lozing als absolute verplichting wordt opgelegd. Indien de gemeente - uiteraard in overleg met Aquafin of de VMM - van mening is dat deze rechtstreekse lozing niet kan of niet aangewezen is moet de gemeente het initiatief nemen om de lozing via een individuele voorzuivering op te leggen. Dit kan via een lokaal politiereglement of via inbouwing in een technische verordening die de technische aansluiting op de openbare riolering regelt.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 22: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

22

Indien de op een RWZI toegepaste zuiveringstechnologie de rechtstreekse lozing niet toelaat moetAquafin ( via het terzake voorziene overleg met het Vlaamse Gewest) de nodige stappen zettenom de gemeente te verzoeken terzake het initiatief te nemen.Indien tenslotte een specifieke situatie, bijvoorbeeld een overstortproblematiek in een kwetsbaargebied, de rechtstreekse lozing niet toelaat moet ook hier het initiatief genomen worden naar debetrokken gemeente(n) toe. Dit gebeurt best op basis van overleg in het bevoegde bekkencomité.Anderzijds houdt dit ook in dat de gemeenten die de verplichte afbouw van septische puttenwensen op te leggen evengoed een beslissing zullen moeten treffen om 'bij voorkeur' om tevormen tot 'moet'.

Uiteraard heeft de individuele burger er alle belang bij om in die gevallen waar hij de bestaandeseptische put mag en kan uitschakelen, dit ook te doen. In het andere geval blijft hij immersverplicht om de septische put jaarlijks te doen ruimen.Van de gemeentebesturen mag eveneens verwacht worden dat zij zich inschakelen in ditgewestelijk beleid.Het afkoppelen van septische putten heeft immers tot doel een structurele oplossing te bieden aande huidige problematiek waarbij de veralgemeende aanwezigheid van septische putten leidt toteen permanente onderbelasting van de RWZI's op basis van de via de riool aangevoerdevuilvracht, terwijl zij anderzijds geconfronteerd worden met de stootaanvoer van septischmateriaal wat tot zware exploitatieproblemen aanleiding geeft.

De volgende algemene lozingsvoorwaarden zijn van toepassing op lozingen van huishoudelijkafvalwater in een zone A:het geloosde afvalwater mag noch textielvezels, noch verpakkingsmateriaal in plastic noch vastehuishoudelijke afvalstoffen van organische of niet organische aard bevatten;het geloosde afvalwater mag niet bevatten:-a) minerale oliën, ontvlambare stoffen en vluchtige solventen;-b) andere stoffen extraheerbaar met petroleumether, met een gehalte van hoger dan 0,5g/l;-c) andere stoffen die het rioleringswater giftig of gevaarlijk kunnen maken.

Deze voorwaarden benadrukken vooral het voorzorgprincipe dat hoe dan ook steeds vantoepassing blijft.In het bijzonder dient hierbij beoogd dat de burger via de riolering enkel loost wat er normaalthuishoort: noch afval noch chemische stoffen noch afvalolie horen hierbij.

- zuiveringszone B: de zone van 50 meter gelegen rond het stelsel van de openbare riolering en collectoren waarvan de aansluiting op een operationele openbare afvalwaterzuiverings­installatie is gepland: hetzij, op basis van een rollend investeringsprogramma opgedragen aan de NV Aquafin (in toepassing van art. 32 octies van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging); hetzij, op basis van het gewestelijk rollend subsidiëringsprogramma voor de aanleg en verbetering van openbare riolen (in toepassing van artikel 32 duodecies van dezelfde wet).

Gezien beide programma's in uitvoering van een decreet zijn vastgelegd zijn kan op basis hiervan de zuiveringszone B eenduidig afgebakend worden. Gelet op de aard van de programma's -beide programma's zijn rollende vijfjarenprogramma's (met uitzondering van de subsidiëringsprogramma's voor 1996 en 1997, hier betreft het twee

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 23: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

23

jaarprogramma's) is de afbakening van deze zone een dynamisch gegeven.

Binnen deze zones gelden dezelfde algemene voorwaarden voor lozing van normaal huisafvalwater in de openbare riolen als voor zone A. In een zuiveringszone B wordt evenals in de zuiveringszone A het huishoudelijk afvalwater bij voorkeur rechtstreeks geloosd in de openbare riolering. Indien de afwateringssituatie of de aard van de toegepaste zuiveringstechnologie dit vereist, kan door het gemeentebestuur opgelegd worden dat het afvalwater via een individuele voorbehandelingsinstallatie moet worden geleid alvorens te lozen in de openbare riolering.

Indien een zuiveringszone B geheel of gedeeltelijk overgaat in een zuiveringszone A worden de bestaande septische putten in het veranderde gedeelte bij voorkeur afgekoppeld, mits dezelfde restrictie uiteraard als van toepassing voor zone A. Met deze B-zone wordt vorm gegeven aan een overgangssituatie om in afwachting van een aansluiting op een RWZI, geen nieuwe maatregelen meer op te leggen op het vlak van septische putten, tenzij om ecologische redenen overgangsmaatregelen noodzakelijk zijn.

- zuiveringszone C: het gedeelte van de openbare riolering dat niet valt onder de zuiveringszone A, noch onder de zuiveringszone B, alsook de zone van 50 meter gelegen rond dit stelsel. Het betreft de delen van het gemeentelijk rioleringsstelsel die niet via een goedgekeurd investeringsprogramma of subsidiëringsprogramma aangesloten worden op een operationele

afvalwaterzuiveringsinstallatie.

Onder deze benadering vallen dus zowel die riolen die binnen als buiten een TRP-gebiedgesitueerd zijn. De zuiveringszones zijn dus ruimtelijk breder gedefinieerd dan de vroegergeformuleerde TRP-gebieden.

De lozingen van afvalwater in de openbare leidingen en openluchtgreppels bestemd voor hetopvangen en transporteren van afvalwater gesitueerd binnen deze zones, worden juridischgelijkgesteld met de lozingen in de gewone oppervlaktewateren of in de kunstmatige afvoerwegenvoor hemelwater.

Aldus gelden de normen voor lozing van huishoudelijk afvalwater in de gewoneoppervlaktewaters of in de kunstmatige afvoerwegen voor hemelwater, zoals vastgesteld in Art.4.2.7.1.1.:a) het te lozen afvalwater dat in zodanige hoeveelheden pathogene kiemen bevat dat het

ontvangende water er gevaarlijk door kan besmet worden, moet ontsmet worden; b) de pH van het geloosde water mag niet meer dan 9 of niet minder dan 6,5 bedragen; c) het biochemisch zuurstofverbruik in vijf dagen bij 20�C van het geloosde water mag de

volgende waarden niet overschrijden:- 25 milligram zuurstofverbruik per liter;- 50 milligram zuurstofverbruik per liter voor de lozingen afkomstig van gebouwen

die uitsluitend als woning gebruikt worden en waarin minder dan 20 personen wonen;

d) de inhoud van een flesje uit kleurloos glas van 150 milliliter - volledig gevuld met een pas genomen monster van het geloosde water waaraan 0,4

milliliter van een 0,05 % oplossing van methyleenblauw wordt toegevoegd - met een geslepen stop wordt afgesloten

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 24: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

24

- en bij kamertemperatuur (20�C) in het duister bewaard mag binnen de drie dagen niet ontkleuren

De methyleenblauwtest geeft een inschatting van de stabiliteit van het effluent (= de tijd nodig om het monster anaëroob te maken). Hierbij wordt vooral de aanwezigheid van anionische detergenten getoetst.

e) in het geloosde afvalwater mogen de volgende gehalten niet overschreden worden: - 0,5 milliliter per liter voor de bezinkbare stoffen (tijdens een statische bezinking

van 2 uur)- 60 milligram per liter voor de zwevende stoffen- 3 milligram per liter voor de apolaire koolwaterstoffen extraheerbaar met

tetrachloorkoolstof

f) bovendien mag het geloosde afvalwater geen stoffen bevatten die behoren tot de families en groepen van stoffen vermeld in bijlage 2C, noch alle andere stoffen, met een gehalte dat rechtstreeks of onrechtstreeks schadelijk zou kunnen zijn voor de gezondheid van de mens, voor de flora of fauna

g) een representatief monster van het geloosde afvalwater mag geen oliën, vetten of andere drijvende stoffen bevatten in zulke hoeveelheden dat een drijvende laag op ondubbelzinnige wijze kan vastgesteld worden. In geval van twijfel kan dit vastgesteld worden door het monster over te gieten in een scheitrechter en door vervolgens na te gaan of twee fasen kunnen gescheiden worden.

Gelet op de opname van de lozingen van huishoudelijk afvalwater in de openbare riolering van een zone C onder deel 6 (milieuvoorwaarden voor niet-ingedeelde inrichtingen) mag afgeleid worden dat zowel de bestaande als nieuwe lozingen van huishoudelijk als niet-ingedeelde activiteit dienen moeten behandeld worden. In art. 6.2.1.3 �4 wordt voor bestaande lozingen gesteld dat de in art. 4.2.7.1.1 �2 bedoelde septische put of gelijkwaardige individuele voorbehandelingsinstallatie BINNEN DE 5 JAAR NA INWERKINGTREDING VAN HET BESLUIT MOET IN WERKING ZIJN, in casu voor 1/08/2000.

Voor deze bestaande lozingen van huishoudelijk afvalwater en voor de bestaande inrichtingen die zijn ingedeeld in rubriek 3.2 (lozingen van huishoudelijk afvalwater in de oppervlaktewateren en in de kunstmatige afvoerwegen voor hemelwater met een vuilvracht van minder dan 5 IE of lozingen van huishoudelijk afvalwater dat afkomstig is van uitsluitend voor bewoning dienende gebouwen) wordt gesteld dat deze lozingen geacht worden aan de belangrijkste normen te voldoen mits zuivering door middel van een septische put of een gelijkwaardige individuele voorbehandelingsinstallatie, gebouwd en uitgebaat overeenkomstig een code van goede praktijk. Voor bestaande woningen dient deze installatie op uiterlijk 1/8/2000 operationeel te zijn. In geval van een septische put, dient deze jaarlijks geruimd te worden en dient het septisch materiaal afgevoerd te worden naar een RWZI.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 25: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

25

Voor nieuwe lozingen op de openbare riolering in een zone C geldt deze overgangsperiode niet.Er weze dus opgemerkt dat bestaande lozingen van huishoudelijk afvalwater van meer dan5 IE (voor zover afkomstig van niet uitsluitend voor bewoning dienende gebouwen) , detoepasselijke lozingsvoorwaarden integraal dienen na te leven.Dit zal een verdere zuivering vereisen dan alleen op basis van een septische put(overgangsperiode tot uiterlijk 1/1/99).

Het niet aansluiten van rioleringen van een zone C op een zone A of B heeft dus ook in dezecontext verregaande gevolgen.

2.9 Lozing in oppervlaktewater of in een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater

Volgens art 4.2.7.1.2 geldt dat wanneer de openbare weg niet van openbare riolering is voorzien en het bovendien niet mogelijk blijkt het afvalwater 'overeenkomstig de wetten en reglementen' in een naburige waterloop te lozen, de lozing van huishoudelijk afvalwater in een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater toegelaten is onder dezelfde voorwaarden als deze van art. 4.2.7.1.1. Dit artikel stelt derhalve zeer formeel dat bij ontstentenis van openbare riolering in principe in een oppervlaktewater moet geloosd worden.

In geval van lozing van HUISHOUDELIJK AFVALWATER in een oppervlaktewater of in een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater gelden de algemene voorwaarden en is de plaatsing van tenminste een septische put (ingeval het huishoudelijk afvalwater afkomstig is van uitsluitend voor bewoning dienende gebouwen of minder dan 5 IE omvat indien het afkomstig is van niet uitsluitend voor bewoning dienende gebouwen) of een individuele voorbehandelingsinstallatie (in alle andere gevallen) verplicht.

Op te merken is dat voor bestaande lozingen in oppervlaktewater en in de kunstmatige afvoerwegen voor hemelwater GEEN OVERGANGSPERIODE voorzien wordt voor de uitbouw van de noodzakelijke zuivering.

Bovendien geldt voor nieuwe inrichtingen niet langer dat men met een septische put of een gelijkwaardige inrichting geacht wordt aan de algemene voorwaarden voldaan te hebben. Voor nieuwe inrichtingen geldt dus dat deze algemene voorwaarden effectief en direct moeten nageleefd worden.

Deze benadering houdt dus in dat zowel voor nieuwe lozingen van huishoudelijk afvalwater op riool (zone C) als voor nieuwe lozingen in oppervlaktewater of in een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater een STRENGERE BENADERING WORDT GEHULDIGD: - de zuivering moet direct uitgebouwd worden - de zuivering moet afdoende zijn om aan de algemene normen te voldoen. Op die wijze wordt tegelijk inhoud gegeven aan het STAND STILL-BEGINSEL.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 26: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

26

2.10 Indirecte lozing van huishoudelijk afvalwater in grondwater

In art. 4.3.3.1 worden de voorwaarden weergegeven inzake de indirecte lozing van huishoudelijkafvalwater in grondwater.Onder indirecte lozing wordt verstaan : de inleiding van stoffen van lijst II van bijlage 2B in hetgrondwater NA DOORSIJPELING DOOR BODEM OF ONDERGROND.

De verwijzing naar lijst II van bijlage 2B (Lijst van gevaarlijke stoffen voor lozing in grondwaterzoals vastgesteld in de EU-Richtlijn 80/68/ van 17.12.79) is uiteraard ook voor huishoudelijkafvalwater relevant gelet op de aanwezigheid van meerdere van deze stoffen in huishoudelijkafvalwater, zij het in geringe hoeveelheden (cfr zink, koper, nikkel, chroom, lood, ammoniak ennitrieten...)

Indien het afvalwater zonder doorsijpeling met het grondwater (al het water dat zich onder hetbodemoppervlak in de verzadigde zone bevindt en dat in direct contact met bodem of ondergrondstaat) in kontakt komt, wordt dit beschouwt als niet vergunbare directe lozing.

In tegenstelling tot de lozingen op de openbare riolering behoren lozingen in grondwater weldegelijk tot de ingedeelde inrichtingen:- klasse 2 indien het huishoudelijk afvalwater stoffen bevat bedoeld in bijlage 2B bij titel 1 van

het Vlarem en gebeurt binnen de waterwingebieden en de beschermingszones I, II of III; - klasse 3 indien de lozing gebeurt buiten de waterwingebieden en de beschermingszones I, II

en III

Volgende voorwaarden zijn van toepassing: - elke lozingsmethode waarbij het afvalwater rechtstreeks in de bodem of in een grondwaterlaag

wordt geïnjecteerd is verboden;

- de indirecte lozing dient te gebeuren via een besterfput die een maximale diepte van 10 m onder het maaiveld mag hebben;

- de indirecte lozing in grondwater van huishoudelijk afvalwater is verboden in gebieden waar rioleringen aanwezig zijn; deze verbodsbepaling geldt niet voor besterfputten die reeds in gebruik waren genomen voor de aanleg van rioleringen, en voor zover de aansluiting op de riool technisch onmogelijk is. In de gevallen waar aansluiting technisch wel mogelijk is, dient deze aansluiting binnen de drie jaar na de datum van inwerkingtreding van dit besluit gerealiseerd te zijn.

- de besterfput dient gelegen te zijn op een afstand van tenminste: a) 50 m van een oppervlaktewater; b) 50 m van elke open kunstmatige afvoerweg voor hemelwater; c) 100 m van een grondwaterwinning; d) 100 m van elke bron van drinkwater, thermaalwater of mineraalwater;

- de besterfput mag geen overloop hebben;

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 27: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

27

- in de besterfput mag enkel sanitair afvalwater geloosd worden; elke lozing van huishoudelijke kleine gevaarlijke afval, zoals afvalolie, verfresten, e.d., is ten strengste verboden;

- de besterfput moet voorzien zijn van een gemakkelijk en veilig bereikbare opening die toelaat monsters te nemen van de zich in de besterfput bevindende materie.

Deze algemene voorwaarden zijn dus enerzijds zeer restrictief naar aard van het huishoudelijk afvalwater (enkel de sanitaire afvalwaters), anderzijds wordt geen voorzuivering opgelegd. Het kan bezwaarlijk de bedoeling zijn geweest om sanitair afvalwater zonder enige voorbehandeling in een bezinkput te leiden. Het is derhalve aangewezen om via een bijzondere voorwaarde de minimale voorzuivering via een septische put of een gelijkwaardige inrichting op te leggen.

Aanvullend dient ook verwezen te worden naar de artikelen 2.4.3.2 en 2.4.3.3 waarin het volgende wordt gesteld:

- een vergunning kan enkel worden verleend mits alle vereiste voorzorgsmaatregelen zijn getroffen opdat de lozing de gezondheid van de mens of de watervoorziening niet in gevaar kan brengen, het leven en de eco-systemen in het water niet kan schaden en een ander rechtmatig gebruik van het water niet kan hinderen

- de toepassing van de krachtens dit besluit genomen maatregelen mag in geen geval leiden tot directe of indirecte verontreiniging van het grondwater.

Tenslotte gelden onverminderd de in deel 4 geformuleerde algemene milieuvoorwaarden voor ingedeelde inrichtingen :

- art. 4.1.2.1: de exploitant moet als normaal zorgvuldig persoon steeds de best beschikbare technieken toepassen...

- art. 4.1.3.2: onverminderd art 4.1.2.1 treft de exploitant als normaal zorgvuldig persoon alle nodige maatregelen om de buurt niet te hinderen door geur, rook , ...

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 28: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

28

2.11 Afkoppelingsbeleid inzake hemelwater

In Vlarem II wordt zowel bij de ingedeelde als de niet-ingedeelde inrichtingen bijzondere aandacht gegeven aan het afkoppelen van hemelwater vanuit het bewust invullen van het voorkomingsprincipe ten aanzien van de overstromingsproblematiek (vertragen afvoer van hemelwater dat via de riolering steeds massaler en sneller naar het oppervlaktewater wordt afgevoerd.) en het principe van maximale sanering aan de bron (versus ingrepen end of the pipe).

Vooreerst weze gewezen op de definitie van hemelwater : verzamelnaam voor regen, sneeuw en hagel, met inbegrip van dooiwater. In de definitie van afvalwater wordt uitdrukkelijk de uitzondering gemaakt van niet-verontreinigd hemelwater. Teneinde de discussie over verontreinigd versus niet-verontreinigd hemelwater te vermijden weze er op gewezen dat er terzake geen nadere omschrijvingen werden vermeld. Er wordt wel een definitie van 'VERONTREINIGEN' vermeld: "het veroorzaken van een emissie die mens of milieu op rechtstreekse of onrechtstreekse wijze nadelig beïnvloedt of kan beïnvloeden".

Deze emissie-aktie dient begrepen te worden als 'ingedeelde handeling'. Naar analogie met de definitie 'natuurlijke aanrijking' (het proces waarbij water, zonder invloed van de mens, bepaalde in de bodem aanwezige stoffen opneemt) kan hier aangenomen worden dat - tenzij door de mens via vergunningsplichtige ingedeelde activiteiten stoffen aan het hemelwater worden toegevoegd - het hemelwater als niet-verontreinigd kan beschouwd worden.

Op basis van dit uitgangspunt en trouwens mede op basis van de definitie van huishoudelijk afvalwater kan het volgende vooropgesteld worden:

- afvloeiend hemelwater van daken, wegen en verharde oppervlakten wordt beschouwd als niet verontreinigd hemelwater, dat via de daartoe bestemde KUNSTMATIGE afvoerwegen voor hemelwater ( de greppels, grachten, duikers en leidingen bestemd voor het afvoeren van hemelwater, bodemwater, grondwater, bemalingswater en desgevallend ook afvalwater, behandeld conform de van toepassing zijnde wetgeving) of de gewone oppervlaktewateren moet afgevoerd worden. Hierbij weze opgemerkt dat het gebruiken van strooizouten niet als ingedeelde handeling wordt benaderd.

- hemelwater dat door een ingedeelde activiteit verontreinigd wordt moet integendeel beschouwd worden als bedrijfsafvalwater en voldoen aan de terzake gestelde lozingsvoorwaarden. In het bijzonder weze hier verwezen naar rubriek 15 (garages, parkeerplaatsen en herstellingswerkplaatsen voor motorvoertuigen).

Op basis van deze benadering kan gesteld worden dat het afkoppelen van verharde oppervlakten, lees afkoppelen van hemelwater, derhalve op de diverse terreinen dient doorgevoerd te worden: - afkoppelen van hemelwater op het niveau van de woningen (daken en opritten) - afkoppelen van afstromend hemelwater van wegen - afkoppelen van niet-verontreinigd hemelwater van ingedeelde inrichtingen

(bedrijfsgebouwen, enz..) - zie ook art.4.2.1.3�4.. - afkoppelen van verharde oppervlakten die behoren tot al dan niet ingedeelde inrichtingen

zoals parkings voor personenwagens van grootwarenhuizen, ziekenhuizen, enz...

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 29: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

29

Inzake de aanpak van parkings verbonden aan ingedeelde inrichtingen dient vertrokken van het begrip 'milieutechnische eenheid' om de verplichte afkoppeling van het hemelwater op te leggen 'om het nadeel dat aan de mens of het milieu kan berokkend worden te voorkomen en/of te beperken'. Deze parkings werden vroeger algemeen buiten de vergunning gehouden. Indien het risico bestaat dat het hemelwater verontreinigd wordt, kunnen in de vergunning aanvullende voorwaarden opgelegd worden (o.a. plaatsen van een koolwaterstofafscheider).

In ieder geval houdt art. 6.2.1.2 �2 in dat voortaan moet bewezen worden dat het technisch niet mogelijk of noodzakelijk is om het hemelwater gescheiden van het afvalwater te lozen in een oppervlaktewater of een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater.

Ten overvloede weze benadrukt dat in Vlarem II ook uitdrukkelijk de afwatering van wegeniswordt begrepen. Het lozen van niet verontreinigd hemelwater in de openbare riolering isweliswaar een niet ingedeelde aktiviteit, maar moet wel conform art.6.2.1.2�2 gebeuren.Het lozen van niet-verontreinigd hemelwater in een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater ofin een oppervlaktewater valt uiteraard niet onder de toepassing van Vlarem II omdat deze lozingniet als een abnormale belasting van het leefmilieu vordt beschouwd.

Zoals ook van toepassing op de nieuwe bepaling inzake de verplichte aansluiting op riolering,geldt dat de bepaling inzake afkoppeling van hemelwater voor bestaande inrichtingen inhoudt datde overgangsbepalingen van art. 3.2.1.2 van toepassing zijn (afkoppeling voor 1 januari 1997).Dit voor wat betreft de ingedeelde inrichtingen (toepassing van art. 4.2.1.3.�5).Bij de niet-ingedeelde inrichtingen zijn er voor de bestaande inrichtingen geenovergangsbepalingen van toepassing.

In ieder geval zouden voor alle nieuwe gebouwen in de bouwvergunning zelf bepalingen moetenopgenomen worden die deze afkoppeling van hemelwater verplicht opleggen in absolute zin.

Beleidsmatig is het essentieel dat strikte invulling wordt gegeven aan dit afkoppelingsbeleid.Enkel op die wijze kan op termijn een oplossing ten gronde gegeven worden aan de problematiekvan overstromingen, verdroging, overstorten, enz... .Het invullen op het terrein van dit afkoppelingsbeleid zal concreet moeten ingevuld worden via een duidelijk omschreven beleid inzake algemene herwaardering van het grachtenstelsel.

Zoals hiervoor reeds gesteld wordt dit afkoppelingsprincipe in het Waalse Gewest niet expliciet opgelegd : art 5 van het besluit van de Waalse regering van 8.12.94 houdende reglementering van de opvang van stedelijk afvalwater stelt enkel dat hemelwater van woningen KAN worden afgevoerd via verliesputten, dispersiedraineerbuizen, kunstmatige afvoerwegen of oppervlaktewater.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 30: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

30

2.12 Lozing van effluenten van afvalwaterzuiveringsinstallaties voor huishoudelijk afvalwater aangevoerd via openbare riolen en/of collectoren

Afvalwaterzuiveringsinstallaties, met inbegrip van het lozen van het effluentwater, voor de behandeling van afvalwater aangevoerd via openbare riolen en/of collectoren zijn ingedeelde inrichtingen van klasse 1 (rubriek 3.6.4) Wordt het huishoudelijk afvalwater rechtstreeks naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie geleid dan betreft het een klasse 3 -inrichting (rubriek 3.6.1). Deze indeling heeft niet onbelangrijke gevolgen inzake kleinschalige installaties die hetzij particulier worden opgezet (met lozing van het effluent op riool of op een oppervlaktewater of op een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater) dan wel op het eindpunt van een openbare riolering worden voorzien. In artikel 5.3.1.3 worden de emissiegrenswaarden vastgesteld van toepassing op RWZI's In geval de kleinschalige installatie het stedelijk afvalwater (agglomeraties) van meer dan 20 I.E. behandelt gelden volgende voorwaarden:

� lozingen van agglomeraties met minder dan 500 en meer dan 20 I.E. moeten tegen uiterlijk 31 december 2005 aan een toereikende behandeling worden onderworpen; voor deze kleinschalige installaties gelden dezelfde normen als voor installaties van 500 tot 2.000 I.E., uitgezonderd wanneer de temperatuur lager is dan 5�C en de zuivering gebeurt door middel van plantensystemen.

� voor lozingen van agglomeraties met minder dan 2.000 i.e. en meer dan 500 i.e. tegen uiterlijk 31 december 2005

Parameter eenheid emissiegrenswaarde minimumvermindering t.o.v. influentbelasing in % (1)

Biochemisch zuurstofverbruik in 5 dagen bij 20� C (BZV) (2)

Chemisch zuurstof­verbruik (CZV)

Zwevende stoffen

mg/l

mg/l

mg/l

50

250

60

70

75

70

De analyses betreffende lozingen uit bezinkvijvers worden verricht met gefilterde monsters; de concentratie van het totaal aangesuspendeerde stoffen in de ongefilterde watermonster mag echter niet meer bedragen dan 150 mg/l.Toegepast wordt de concentratiewaarde of het verminderingspercentage."(1) Vermindering ten opzichte van de vracht van het influent. (2) Deze parameter kan door een ander worden vervangen : totaal organische koolstof (TOK) of totaal zuurstofverbruik (TZV)

indien er een verband kan worden gelegd tussen BZV en de vervangende parameter.

Voor nieuwe installaties zijn hogervermelde normen onmiddellijk van toepassing. Voor bestaande inrichtingen (d.z. inrichtingen die dateren van voor 1 januari 1993) gelden eventueel overgangstermijnen.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 31: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

31

Afvalwaterzuiveringsinstallaties voor agglomeraties van 2000 tot 10.000 IE dienen tegen uiterlijk 31 december 2005 volgende emissiegrenswaarden na te leven:

Parameters Concentratie Minimum percentage van

vermindering (1)

Referentiemeetmethode

Biochemisch zuurstofverbruik (BZV, bij 20� C) zonder nitrificatie (2)

25 mg/l O2 70-90 Gehomogeniseerd, niet gefilterd, niet gedecanteerd monster Bepaling van opgeloste zuurstof vóór en na een incubatie van vijf dagen bij 20�C " 1�C, in volledige duisternis Toevoeging van een nitrificatieremmer

Chemisch zuurstofverbruik (CZV)

125 mg/l 02 75 Gehomogeniseerd, niet gefilterd, niet gedecanteerd monster Kaliumdichromaat

Totale hoeveelheid gesuspendeerde stoffen

60 mg/l (3) 70 (3) - Filtering van een representatief monster door een 0,45 µm-filtermembraan

Drogen bij 105� C en wegen

- Centrifugeren van een representatief monster (ten minste 5 minuten, met gemiddelde versnelling van 2.800 tot 3.200 g), drogen bij 105� C en wegen

De analyses betreffende lozingen uit bezinkvijvers worden verricht met gefilterde monsters; de concentratie van het totaal aangesuspendeerde stoffen in de ongefilterde watermonster mag echter niet meer bedragen dan 150 mg/l.Toegepast wordt de concentratiewaarde of het verminderingspercentage."(1) Vermindering ten opzichte van de vracht van het influent. (2) Deze parameter kan door een ander worden vervangen: totaal organische koolstof (TOK) of totaal zuurstofverbruik (TZV)

indien er een verband kan worden gelegd tussen BZV en de vervangende parameter. (3) Deze eis is facultatief.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 32: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

32

Afvalwaterzuiveringsinstallaties voor agglomeraties van meer dan 10.000 IE moeten tegen uiterlijk 31.12.98 volgende emissiegrenswaarden naleven:

Parameters Concentratie Minimum

percentage van

vermindering (1)

Referentiemeetmethode

Biochemisch zuurstofverbruik (BZV, bij 20� C) zonder nitrificatie (2) (7)

25 mg/l O2 70-90 Gehomogeniseerd, niet gefilterd, niet gedecanteerd monster Bepaling van opgeloste zuurstof vóór en na een incubatie van vijf dagen bij 20�C " 1�C, in volledige duisternis Toevoeging van een nitrificatieremmer

Chemisch zuurstofverbruik (CZV) (7)

125 mg/l 02 75 Gehomogeniseerd, niet gefilterd, niet gedecanteerd monster Kaliumdichromaat

Totale hoeveelheid gesuspendeerde stoffen (7)

35 mg/l (3) 90 (3) - Filtering van een representatief monster door een 0,45 µm-filtermembraan

Drogen bij 105� C en wegen

- Centrifugeren van een representatief monster (ten minste 5 minuten, met gemiddelde versnelling van 2.800 tot 3.200 g), drogen bij 105� C en wegen

Totaal fosfor (6) 2 mg/l P (10.000 tot 100.000 i.e.) 1 mg/l P (meer dan 100.000 i.e.)

80 Moleculaire absorptiespectrofotometrie

Totaal stikstof (4) (6) 15 mg/l N (10.000 tot 100.000 i.e.) 10 mg/l N (meer dan 100.000 i.e.) (5)

70-80 Moleculaire absorptiespectrofotometrie

Toegepast wordt de concentratiewaarde of het verminderingspercentage. (1) Vermindering ten opzichte van de vracht van het influent. (2) Deze parameter kan door een ander worden vervangen: totaal organische koolstof (TOK) of totaal zuurstofverbruik (TZV)

indien er een verband kan worden gelegd tussen BZV en de vervangende parameter. (3) Deze eis is facultatief. (4) Totaal stikstof : de som van totaal Kjedahl-stikstof (organisch N + NH3), nitraat (NO3)-stikstof en nitriet (NO2)-stikstof. (5) Als alternatief mag het dagelijks gemiddelde niet meer bedragen dan 20 mg/l.

Deze eis geldt voor een watertemperatuur van tenminste 12� C gedurende de werking van de biologische reactor van de waterzuiveringsinstallatie. In plaats van de voorwaarde betreffende de temperatuur kan een beperkte werkingstijd worden toegepast, rekening houdend met de in het gebied heersende klimaatomstandigheden.

(6) Eén of beide parameters mogen worden toegepast, afhankelijk van de lokale situatie. (7) De analyses betreffende lozingen uit bezinkvijvers worden verricht met gefilterde monsters; de concentratie van het totaal

aan gesuspendeerde stoffen in de ongefilterde watermonsters mag echter niet meer bedragen dat 150 mg/l.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 33: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

33

2.13 Strategische middellange termijnplanning: hoofdlijnen beleid

Het in Vlarem II uitgewerkte beleid inzake de lozingen van huishoudelijk afvalwater biedt de juridische onderbouw om op diverse terreinen te werken aan een gericht beleid inzake :

- sanering aan de bron- voorkomingsbeleid- opkuisbeleid

a. Infrastructuurbeleid Inzake de uitbouw van openbare rioleringen/collectoren wordt een duidelijke uitvoeringstiming opgelegd waarbij zowel het Vlaamse Gewest als de gemeenten hun verantwoordelijkheid dienen te nemen. Inzake verdere uitbouw van het rioleringsnet wordt uitdrukkelijk beoogd om enkel nog rioleringen aan te leggen die hetzij onmiddellijk, hetzij op korte termijn aansluiten op een operationeel RWZI.

b. Inzake vergunningenbeleid wordt eveneens een duidelijk referentiekader geschetst waarbinnen moet gehandeld worden:

- lozing van huishoudelijk afvalwater op de openbare riolering, dat afkomstig is van uitsluitend voor bewoning dienende gebouwen, is niet meldingsplichtig, maar de algemene voorwaarden moeten nageleefd worden;

- alle andere lozingen van huishoudelijk afvalwater zijn meldingsplichtig - de aansluiting op riolering is, indien aanwezig, absoluut verplicht voor lozingen van huishoudelijk afvalwater;

- in een zuiveringszone C gelden de normen voor oppervlaktewater : - voor bestaande lozingen kleiner dan 5 IE of afkomstig van uitsluitend voor bewoning

dienende gebouwen volstaat een septische put die uiterlijk voor 1/8/2000 operationeel moet zijn (voldoende voor de voorwaarden inzake zwevende stoffen, apolaire koolwaterstoffen, BZV en bezinkbare stoffen; voor de overige aspecten kunnen nog aanvullende voorwaarden opgelegd worden);

- voor nieuwe lozingen gelden onverkort de normen voor oppervlaktewater; - voor lozingen van meer dan 5 IE (afkomstig van niet uitsluitend voor bewoning dienende

gebouwen ) moeten de lozingsvoorwaarden onverminderd nageleefd worden. - voor lozingen in oppervlaktewater en voor lozingen in een kunstmatige afvoerweg voor

hemelwater zijn de voorwaarden duidelijk vermeld, die direct moeten nageleefd worden. Ook hier geldt dat voor bestaande lozingen kleiner dan 5 IE of afkomstig van uitsluitend voor bewoning dienende gebouwen een septische put volstaat als voldoende garantie voor de voorwaarden inzake pathogene kiemen, BZV en bezinkbare stoffen. Hier geldt evenwel geen overgangstermijn.

c. Inzake bronsanering en voorkomingsbeleid van overstromingen wordt een duidelijke aanzet gegeven : - het is verboden hemelwater te lozen op riool wanneer het technisch mogelijk of

noodzakelijk is dit gescheiden van het afvalwater te lozen in oppervlaktewater of in een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater.

- op die wijze wordt beoogd om progressief te werken aan een afkoppelingsbeleid van

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 34: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

34

hemelwater teneinde enerzijds het hemelwater vertraagd te kunnen afvoeren via geherwaardeerde grachtenstelsels en anderzijds het hergebruik ervan te stimuleren. Het niet verontreinigd hemelwater hoort thuis in beken en grachten en niet in het rioleringsstelsel.

- tegelijk kan de overstortproblematiek via een alternatief saneringsscenario op basis van een gericht afkoppelingsbeleid onderzocht worden (cfr kosten-baten-analyse ten aanzien van het uitbouwen van supplementaire berging in riolen of collectoren of het uitbouwen van peperdure randvoorzieningen aan overstorten)

d. inzake sanering van de talloze grondwaterinfiltratieputten wordt de basis gelegd voor een dwingende saneringsoperatie

e. Inzake de sanering van de acute problematiek van de ophaling en verwerking van septisch materiaal wordt een ongenuanceerd saneringsbeleid aangegeven : enerzijds werd duidelijk omschreven wat als septisch materiaal dient beschouwd te worden terwijl anderzijds de verplichte afvoer naar een openbare zuiveringsinstallatie verplicht werd gesteld. Op die wijze zal enerzijds duidelijke controle tot stand komen op de momenteel oncontroleerbare ophalingen van zogezegd "septisch materiaal" en zal aan de onverantwoorde praktijk van illegale lozingen en van dumping in de landbouw een eind gesteld worden.

f. Op korte termijn moet op basis van intensief onderzoek gestreefd worden om het rendement van 'septische putten' te verbeteren. Dit kan zowel via concept-aanpak als via ingrepen op de procesvoering zelf.

g. Het afkoppelen van hemelwater moet in al zijn facetten doorgetrokken worden, ook en vooral inzake de afkoppeling van wegen, verharde oppervlakten en industrieterreinen. De technisch­economische evaluatie van deze afkoppeling moet op een integrale basis gebeuren waarbij ook de impact op het collectorenstelsel, de RWZI en het ontvangende oppervlaktewater in aanmerking worden genomen.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 35: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

35

2.14 Actieplan inzake uitvoering vergunningenbeleid voor huishoudelijk afvalwater

Teneinde de beleidslijnen in concrete akties om te zetten worden volgende voorstellen geformuleerd :

� op basis van de door VMM afgebakende zuiveringszones moeten per gemeente strikte actieplannen uitgewerkt worden teneinde de Vlarem aanpak in praktijk om te zetten: - via een inventarisatie ter plaatse moeten alle op bestaande riolen aansluitbare woningen

verplicht worden om binnen een gestelde termijn aan te sluiten (desnoods met instelling van juridische dwang)

- via een uitvoeringsbesluit op het afvalstoffendecreet moet de ophaling van septisch materiaal gereguleerd worden waarbij de gecontroleerde afvoer naar en verwerking op een RWZI moet gegarandeerd worden. Overtredingen moeten op basis van het afvalstoffendecreet vervolgd worden.

- via een gerichte inventarisatie moet de afkoppeling van verharde oppervlakten in gebiedsgerichte akties uitgewerkt worden. Daarbij zal prioritaire aandacht gaan naar zuiveringszones waar zich problemen stellen ten aanzien van overstorten.

� de diverse wegenbeheerders moeten verplicht worden om progressief het afvloeiend hemelwater af te koppelen van de rioleringen. Terzake moeten dwingende gebiedsgerichte akties voorbereid worden. In ieder geval moet deze aanpak bij vernieuwing van wegen of aanleg van nieuwe wegen opgelegd worden, tenzij het technisch niet mogelijk is of tot onredelijke kosten zou leiden (hierbij moet uiteraard ook het financieel gevolg op andere investeringen en exploitatiekosten geëvalueerd worden: uitbouw buffercapaciteit, randvoorzieningen aan overstorten, overstromingsmaatregelen, enz.).

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 36: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

36

3. Keuze van het stelsel

3.1 Soorten stelsels

Alhoewel hier en daar in Vlaanderen "gescheiden rioolstelsels" werden aangelegd en voor industrieterreinen en uitbreidingen van bestaande rioolstelsels het gescheiden stelsel werd opgelegd respectievelijk aanbevolen (Ministeriële omzendbrief AW/88-3), zijn om historische redenen de meeste rioolstelsels in onze gemeenten zogenaamde "gemengde stelsels" : afvalwater en hemelwater worden samen afgevoerd. Bij hevige neerslag wordt de transportcapaciteit van de collector, die het mengsel van afvalwater en hemelwater naar de RWZI brengt, (en de verwerkingscapaciteit van de RWZI) overschreden. Het met afvalwater gemengd hemelwater dat noch naar de RWZI afgevoerd wordt, noch tijdelijk in het stelsel geborgen kan worden, komt dan via de "overstorten" rechtstreeks in het oppervlaktewater terecht (figuur 1).

figuur 1: Gemend rioleringsstelsel

Soms spreekt men van een verbeterd gemengd rioleringsstelsel. Dit is een gemengd rioleringsstelsel waaraan een extra berging of randvoorziening is toegevoegd met het oog op een vermindering van de vuilvrachtemissie. Een gemengd rioleringsstelsel dat nooit of hoogst zelden een overstorting veroorzaakt (bijvoorbeeld één keer in 5 jaar), noemt men respectievelijk een absoluut of een semi-absoluut gemengd rioleringsstelsel.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 37: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

Aan gemengde stelsels is een dubbel nadeel verbonden :

- De grootte van het overstortdebiet of het overstortend volume kunnen problemen veroorzaken voor de waterhuishouding van de ontvangende waterloop (kwantitatief effect).

erin kunnen de kwaliteit van het ontvangende water nadelig beïnvloeden, zodat de waterloop - De hoge concentraties aan polluenten aanwezig in het overstortwater of de totale vuilvracht

(tijdelijk) niet meer aan de gestelde kwaliteitseisen voldoet (kwalitatief effect).

De beste manier om de nadelige effecten van gemengde rioolstelsels te vermijden, bestaat er vanzelfsprekend in gemengde rioolstelsels zelf te vermijden. Wanneer aan zuivering van het afvalwater gedacht wordt, is het inderdaad niet logisch eerst het afvalwater met relatief schoon hemelwater te mengen, om dan in de RWZI de polluenten uit het sterk verdund mengsel te moeten verwijderen en toch een niet onaanzienlijk gedeelte van de verontreiniging via de overstorten rechtstreeks op het oppervlaktewater te moeten lozen. Het is dan logisch voor een "gescheiden" stelsel te kiezen, zodat alleen het afvalwater naar de RWZI gebracht wordt en het relatief zuivere hemelwater rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd wordt (figuur 2).

37

figuur 2: Gescheiden rioleringsstelsel

Omdat een volledige scheiding niet altijd mogelijk of technisch uitvoerbaar is en om de verontreiniging die in perioden van relatief geringe neerslag met het hemelwater van de verharde oppervlakten afgespoeld wordt toch naar de RWZI te brengen, wordt thans voor nieuwe rioolstelsels of voor uitbreidingen van bestaande gemengde rioolstelsels de voorkeur gegeven aan zogenaamde verbeterd gescheiden rioolstelsels. Zulke stelsels werken als een gemengd stelsels voor neerslagintensiteiten tot bijvoorbeeld 5 keer DWA en als gescheiden stelsels voor meer intense neerslag (figuur 3).

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 38: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

38

figuur 3: Verbeterd gescheiden rioleringsstelsel

Om de problemen te vermijden die veroorzaakt worden door : - de noodzaak van een dubbel afvoersysteem (afvalwater respectievelijk hemelwater) in

bestaande gebouwen te voorzien en - mogelijk verkeerd uitgevoerde aansluitingen (afvalwater in hemelwaterriolen of hemelwater

in afvalwaterriolen), kan men deze "scheiding" eventueel slechts gedeeltelijk uitvoeren : - alle afvalwater en hemelwater afkomstig van bestaande gebouwen wordt, indien niet

gescheiden, naar de afvalwaterriool (dat dus eigenlijk een gemengd riool is) gevoerd en - het hemelwater afkomstig van het publiek domein en de gescheiden afvoer van (nieuwe)

woningen en bijvoorbeeld privé parkings wordt afgevoerd via een hemelwater- of stormriool of via grachten (= kunstmatige afvoerwegen voor hemelwater).

Men noemt dit een gedeeltelijk gescheiden stelsel. Het is dus eigenlijk een gemengd stelsel waar afkoppeling van verharde oppervlakte maximaal is doorgevoerd.

Vanzelfsprekend kan men beide systemen combineren om te komen tot een verbeterd, gedeeltelijk gescheiden stelsel.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 39: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

39

3.2 Maatregelen bij nieuwe stelsels en uitbreidingen van bestaande

Vlarem II bepaald in art.4.2.1.3. (ingedeelde inrichtingen) en art.6.2.1.2 (niet ingedeelde inrichtingen) dat het verboden is het hemelwater te lozen in de openbare riolering wanneer het technisch mogelijk of noodzakelijk is dit niet-verontreinigd hemelwater gescheiden van het afvalwater te lozen in een oppervlaktewater of een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater. Nieuwe rioolstelsels en uitbreidingen van bestaande stelsels moeten overeenkomstig deze bepalingen, indien technisch mogelijk, uitgevoerd worden als een (verbeterd) gescheiden riolering . Bestaande gemengde rioolstelsels kunnen niet altijd tot een (verbeterd) gescheiden rioolstelsel omgebouwd worden, tenzij tegen een zeer hoge kostprijs. Wèl moet men altijd maximaal de verharde oppervlakte afkoppelen (gedeeltelijk gescheiden stelsel). Drie volgende maatregelen dienen steeds op nieuwe rioolstelsels en uitbreidingen van bestaande te worden toegepast. Bestaande rioolstelsels dienen progressief te worden omgebouwd naar gedeeltelijk gescheiden rioolstelsels door toepassing van deze drie maatregelen :

1. Industrieterreinen moeten van een gescheiden rioolstelsel voorzien worden. Al naar gelang de specifieke omstandigheden moet het afvalwater ter plaatse (voor)behandeld worden. Het niet verontreinigd hemelwater dient rechtstreeks op het oppervlaktewater of in een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater geloosd te worden. Het lozen van verontreinigd hemelwater moet natuurlijk aan de VLAREM-eisen voldoen, waardoor het bijvoorbeeld nodig kan zijn koolwaterstofafscheiders voor het hemelwater dat van parkings afvloeit of een afscheiding van bezinkbare stoffen te voorzien. Indien bij bestaande rioolstelsels het hemelwater toch naar de (gemengde) riolering afgevoerd wordt, dient (met behulp van bijvoorbeeld wervelinlaten) het in het riool geloosde debiet maximaal beperkt worden, zodat elders geen wateroverlast kan ontstaan. Hiertoe moet de nodige berging voorzien worden (oppervlakteberging op parkings of platte daken, vertragingsbekkens, ...). In ieder geval moeten bestaande gescheiden stelsels zo nodig operationeel gemaakt worden (eventueel na een saneringsoperatie waarbij verkeerde aansluitingen worden opgeheven in toepassing van de bepalingen van Vlarem II).

2. Hetzelfde geldt voor alle grote verharde oppervlakken, bijvoorbeeld van grootwarenhuizen of parkings. Het hemelwater dient afgekoppeld te worden van het rioleringsstelsel. Er dient eveneens aan de VLAREM-eisen voldaan te worden, wanneer eventuele voorbehandeling nodig is. Indien afkoppeling onmogelijk is, moet ter plaatse de nodige berging voorzien worden om het in het riool geloosde debiet te beperken. Het bouwen van een hemelwaterput voor tijdelijk bergen en vertraagd afvoeren van hemelwater naar het rioleringsstelsel moet worden opgelegd bij het verkrijgen van een bouwvergunning vanaf een minimale verharde oppervlakte. Hiertoe dient eventueel via ambtshalve aanpassing van de vergunning ingegrepen.

3. Wegen en kunstwerken dienen maximaal afgekoppeld te worden, het hemelwater dat erop valt moet naar een geherwaardeerd grachtenstelsel afgevoerd worden, eventueel na een bezinkingsbekken en/of een koolwaterstofafscheider doorstroomd te hebben. Dit betekent de plaatselijke invoering van een gedeeltelijk gescheiden stelsel. Deze oplossing moet fysisch mogelijk en economisch haalbaar zijn. Er kan van de afkoppeling afgeweken worden, indien het gaat om oppervlakken waarvoor het risico op zware vervuiling groot is. Dit geldt onder andere voor hemelwaterafvoer in beschermingszones voor drinkwatervoorziening. In ieder geval moet de beheerder van de weg al het mogelijke doen om het hemelwater maximaal af te koppelen. Buiten de bebouwde zones zijn open grachten aangewezen, binnen

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 40: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

40

de bebouwde zones dienen alternatieven onderzocht (o.a. infiltratiegrachten).

Het gebufferde hemelwater bij industrieterreinen en grote verharde oppervlakten dient maximaal hergebruikt te worden. Naast het gescheiden afvoeren van afgekoppeld hemelwater naar het oppervlaktewater heeft ook infiltratie ervan een gunstig effect. Toch moet men hierbij opletten voor bodem- en grondwatervervuiling, vooral in beschermingszones voor drinkwatervoorziening. Tijdens de kleine buien en bij het begin van grote buien wordt het hemelwater via het rioolstelsel afgevoerd en wanneer het hemelwaterdebiet te groot wordt, wordt dit naar het oppervlaktewater afgevoerd. Een eventueel spoeleffect (first flush) kan op die manier worden opgevangen.

Een grote verantwoordelijkheid voor het al dan niet aankoppelen van verharde oppervlakte en aan te sluiten debieten, ligt bij de gemeenten. Bij het afleveren van bouwvergunningen en/of milieuvergunningen dienen terzake eisen te worden gesteld.

Een belangrijke voorwaarde voor de doeltreffendheid van het afkoppelbeleid is dat de natuurlijke profielen van de grachten behouden blijven. Grachten mogen geen versnelde afvoer van hemelwater in de hand werken, tenzij bij grote debieten die er niet langer in geborgen kunnen worden. De basisfuncties van een gracht zijn dan ook berging, infiltratie en stimuleren van (planten)zuivering in situ.

3.3 Buffering van hemelwater

Om de kwantitatieve impact op het oppervlaktewater te beperken, komende van grote verharde oppervlakken, kunnen lozings- en bufferingsvoorwaarden worden opgelegd inzake grote verharde oppervlakken aan beheerders van hemelwaterstelsels. Deze kwantitatieve lozings- en bufferingsvoorwaarden worden opgelegd vanaf een minimale verharde oppervlakte van 0,1 ha. Het maximaal toegelaten lozingsdebiet is 10 l/s.ha (dus per hectare verharde oppervlakte) voor een terugkeerperiode van 2 jaar. Dit betekent dat er noodzakelijkerwijze een noodoverlaat moet zijn, maar deze zou slechts eens om de 2 jaar in werking mogen treden. Hiertoe dient het bufferingsvolume 100 m3/ha (10 mm) te zijn (om een bui met een duur van 20 minuten en een terugkeerperiode van 2 jaar te kunnen bergen). Buien met een duur korter dan 20 minuten (en een terugkeerperiode van 2 jaar) hebben een grotere intensiteit, maar een kleinere bijdrage tot het volume en kunnen daarom ook opgevangen worden. Buien met een duur langer dan 20 minuten (en een terugkeerperiode van 2 jaar) hebben een kleinere intensiteit, maar een iets grotere bijdrage tot het volume bij deze kleine doorvoercapaciteiten. De piekdebieten zullen echter ook afgevlakt worden door de afstroming naar de bergingsconstructie, waardoor dit effect klein is, zeker voor grotere verharde oppervlakken.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 41: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

41

De hiervoor aangegeven eisen gelden in de normale gevallen. In overstromingsgevoelige gebieden en daar waar een grote hoeveelheid verharde oppervlakte naar een kleine waterloop afwatert, kunnen deze eisen uitzonderlijk verstrengd worden. Voor een kleiner doorvoerdebiet van 5 l/s.ha vinden we voor een bui met een terugkeerperiode van 2 jaar een nodig bufferingsvolume van 150 m3/ha (15 mm). Voor een terugkeerperiode van 5 jaar vinden we bij doorvoerdebieten van respectievelijk 10 l/s.ha en 5 l/s.ha een bufferingsvolume van 150 m3/ha (15 mm) en 200 m3/ha (20 mm). Voor een bui met een terugkeerperiode van 2 jaar kan een lager doorvoerdebiet van 2 l/s.ha gehanteerd worden bij een bufferingsvolume van 200 m3/ha. Wanneer nog lagere doorvoerdebieten vereist zijn, verdient een gedetailleerde simulatie de voorkeur op het toepassen van deze eenvoudige vuistregels. De opgegeven volumes zijn afgerond naar boven op tientallen en voor de kleine debieten (5 l/s.ha) is het volume vergroot, omdat er een groter effect is van voorafgaande neerslag. Door dit effect van voorafgaande buien zal de werkelijke terugkeerperiode van de werking van de noodoverlaat groter zijn dan eens om de twee jaar en gemiddeld liggen tussen 1 tot 2 keer per jaar. Deze "werkelijke" frequenties werden berekend met een bakmodel met uurlijkse neerslag. Dit betekent dat kortstondige overschrijdingen (korter dan 60 minuten) nog ietwat frequenter kunnen voorkomen. Voor een terugkeerperiode van 5 jaar ligt de werkelijke terugkeerperiode tussen 1 en 2 jaar. Deze terugkeerperiodes zijn echter nog heel wat groter dan de terugkeerperiode die overeenstemt met de overstortfrequentie die wordt opgelegd voor overstorten op gemengde rioleringen. Een argument om dit te verantwoorden is het feit dat in een gemengd rioolstelsel een bijkomende afvlakking optreedt ten opzichte van rechtstreeke afstroming van hemelwater op kleine verharde oppervlakken. Daarom kunnen de oppervlaktewaterbeheerders ook bijkomende kwantitatieve eisen stellen aan de overstorten. Het is dan ook aan te bevelen deze eenvoudige berekeningen niet te hanteren voor te grote verharde oppervlakken, bijvoorbeeld slechts tot 10 ha, en in die gevallen een gedetailleerdere afvoerberekening te maken. Meestal zal in die gevallen er een hemelwaterstelsel aanwezig zijn, waarvoor een dynamische berekening kan worden uitgevoerd, met inbegrip van de bergingsconstructie. Het verdient immers aanbeveling om in alle gevallen met een hemelwaterrioolstelsel een dynamische berekening uit te voeren in plaats van deze eenvoudige regels te hanteren.

Dezelfde eisen voor lozingsdebieten en bufferingsvolumes dienen opgelegd te worden bij lozing van hemelwater in gemengde rioleringsstelsel, wanneer afkoppeling onmogelijk is. Wanneer dit niet of onvoldoende gebeurt, kunnen ter plaatse van de overstort bijkomende kwantitatieve eisen worden opgelegd.

Voor de waterkwaliteit van hemelwaterlozingen (wanneer deze afzonderlijk geloosd worden) op oppervlaktewateren zijn geen specifieke bepalingen opgenomen in Vlarem II. Wel kunnen in de milieuvergunning specifieke maatregelen worden opgenomen, zoals bijvoorbeeld het plaatsen van een koolwaterstofafscheider of het inrichten van het bufferingsvolume als een bezinkingsbekken, in het kader van de vergunning voor een milieutechnische eenheid. Het onderhoudsaspect is hierbij van groot belang.

De buffering kan op verschillende manieren worden ingepast, bijvoorbeeld als een open gracht of vijver, als een regenput bij kleine verharde oppervlakken, als een gesloten hemelwaterbekken, ...

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 42: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

42

De berging die wordt geëist, is de nuttige berging in de bergingsconstructie; dit wil zeggen het bergingsvolume tussen de onderkant van de afvoerbuis en de overstortrand van de noodoverlaat. Eventueel kan deze retentiewerking worden gecombineerd met hemelwateropslag voor herbruik

van hemelwater. Hiertoe kan een extra bergingsvolume worden ingelast beneden de onderkant van de afvoerbuis.

Door de kleine toelaatbare debieten dienen zeer kleine diameters te worden aangewend. De nodige diameter dient te worden berekend rekening houdend met de dimensies en uitvoering van het hele systeem. Hierbij zijn vooral de hoogte van de noodoverlaat ten opzichte van de afvoerbuis en de afvoerconstructie naar het oppervlaktewater van belang. Wanneer de afvoer naar het oppervlaktewater in een open gracht gebeurt, heeft enkel de hoogte van de noodoverlaat een grote invloed. Om zulke kleine debieten door te laten, verdienen pompen eigenlijk de voorkeur, alhoewel dit vaak duurder is en meer onderhoud vraagt. Een vaak goedkoper en modern alternatief zijn wervelventielen, die een betere regeling geven van het doorvoerdebiet en minder gevoelig zijn voor verstoppingen omwille van hun grotere diameter bij éénzelfde debiet als voor de knijpleidingen. Wervelventielen zijn daarom in deze omstandigheden zeker te verkiezen boven knijpleidingen.

Een belangrijk aspect bij buffering van hemelwater is onderhoud van het systeem. Omdat vooral kleine diameters van afvoerbuizen worden gebruikt, omwille van de kleine doorvoerdebieten, kan er sneller verstopping optreden. Hierdoor zal het bergingsvolume gevuld blijven en dus geen retentiewerking meer hebben bij de volgende bui. Zeker als deze buffering wordt uitgevoerd als bezinkingsbekken dient regelmatig onderhoud te gebeuren. Het bezonken vuil vermindert het bergingsvolume en verhoogt de kans op extra vervuiling door uitspoeling bij zeer extreme gebeurtenissen. Bij ruiming dient dit bezonken vuil afgevoerd te worden overeenkomstig de bepakingen van Vlarem II (cfr. Vervuilingssituatie).

Voor tunnels en (laaggelegen) wegvakken die niet gravitair afwateren, waarvoor de waterafvoer berekend dient te worden met een terugkeerperiode van 50 jaar, is bij een maximaal doorvoerdebiet van 10 l/s.ha voor een terugkeerperiode van 50 jaar een bergingsvolume nodig van ongeveer 250 m3/ha (25 mm) overeenkomstig met de bovenstaande berekening voor 2 en 5 jaar. Hetzelfde geldt voor andere kunstwerken en wegvakken waarvoor de afvoer gedimensioneerd is voor een terugkeerperiode van meer dan 2 jaar. Voor zulk een grote terugkeerperiode leveren de noodoverlaten van andere hemelwaterlozingen echter een grotere bijdrage, zodat een dergelijk grote berging voor de hemelwaterbuffering van kunstwerken zijn effect verliest. Daarom wordt hiervoor een berging van 200 m3/ha (20 mm) voorgesteld. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat de verharde oppervlakte die hiertoe dient te worden ingerekend, al de verharde oppervlakte inhoudt die (voor een terugkeerperiode van 50 jaar) een bijdrage levert tot het water dat naar de tunnel of het betreffende wegvak afvloeit. Deze situatie (terugkeerperiode van 50 jaar) komt in werkelijkheid (mits inrekening van voorafgaande neerslag) overeen met een terugkeerperiode van 2 tot 5 jaar. Voor een kleiner maximaal doorvoerdebiet van 5 l/s.ha dient hiervoor een berging van 300 m3/ha (30 mm) te worden voorzien. Voor tunnels geldt de vrijstelling van buffering niet voor verharde oppervlakken kleiner dan 0,1 ha.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 43: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

43

4. Maatgevende parameters

4.1. De droog weer afvoer (DWA)

4.1.1. Huishoudelijk afvalwater

Het lijkt aannemelijk te rekenen met een (gemiddelde) dagelijkse produktie van huishoudelijk afvalwater van 150 l/inwoner als ontwerpparameter.

Het afvalwater wordt niet gelijkmatig over 24 uur geloosd.

Men heeft :

DWAmax = p ((150 x N)/24) (l/h)

waarin : N = de verzadigingsbevolking p = de piekfactor = 1,2 tot 2,4

p = 1,2 tot 2,4 komt neer op de aanname dat de DWA geloosd wordt in respectievelijk 20 en 10 uur (DWA20 en DWA10). De grootste waarde van p heeft betrekking op relatief kleine gebieden, waar alle gebouwen dezelfde functie hebben. De kleinste waarde is typisch voor een grootstad, waar niet alleen woonhuizen, maar ook hotels, scholen, kazernes, bedrijven, ... staan. Tenzij er tegenaanduidingen zijn (metingen) wordt voor Vlaanderen gemiddeld p = 1,7 genomen (DWA14).

Voor grote gebouwen moet de maximale DWA expliciet berekend worden. Dat kan gebeuren met een statistische methode (Kummer, Schellenberg, ..) of volgens de empirische methode beschreven in het voorstel van Europese norm EN752.

4.1.2. Bedrijfsafvalwater

In het geval dat bedrijfsafvalwater afgevoerd wordt naar het rioleringsstelsel, moeten ook deze maximale debieten afzonderlijk bepaald worden. Voor toekomstige industriegebieden of uitbreidingen van industriegebieden waarvoor concrete plannen van realisatie binnen de 5 jaar bestaan, wordt rekening gehouden met een DWA van 0,25 l/s.ha, wat overeenkomt met 85 I.E. per hectare. Voor wat de hydraulische berekening betreft, dient rekening te worden gehouden met de vergunde debieten. Voor wat de impactberekening betreft, dient rekening te worden gehouden met (in volgorde van preferentie en in functie van de beschikbaarheid) meetgegevens, heffingsgegevens, of andere. Ten overvloede weze nogmaals gewezen op art. 4.2.1.3 � 5 van Vlarem II waarin gesteld wordt dat voor ingedeelde inrichtingen geldt dat het verboden is hemelwater te lozen in de openbare riolering wanneer het technisch mogelijk is het gescheiden van het bedrijfsafvalwater te lozen in een oppervlaktewater of een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater. De vergunninghouder of -aanvrager zal derhalve dienen te bewijzen dat gescheiden lozing niet kan.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 44: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

44

4.1.3. Parasitaire debieten

Parasitaire debieten (permanente drainage, infiltratie van grondwater, opgevangen bronnen, afgeleid oppervlaktewater, ...) moeten opgespoord en in principe afgekoppeld worden en hiervoor dient een (gedeeltelijk of verbeterd) gescheiden stelsel te worden uitgevoerd. Infiltratie van grondwater in rioolbuizen in waterzieke gebieden dient in de eerste plaats te worden vermeden. Drainagewater dient te worden afgevoerd via een aparte leiding, indien er geen grachtenstelsel aanwezig is. De afkoppeling van parasitaire debieten kan eveneens gebeuren door infiltratie. Hierbij dient men na te gaan of er geen vervuiling van de ondergrond wordt geïntroduceerd, vooral in beschermingszones voor drinkwatervoorziening. Indien dit niet mogelijk is, moeten ze opgemeten worden en moet er verder in het ontwerp rekening mee gehouden worden. Voor nieuwe rioleringen, die aangelegd worden met waterdichte voegen, moet geen rekening gehouden worden met infiltratiewater. Tijdelijke parasitaire debieten ten gevolge van werkzaamheden (bronbemaling, ...) moeten zo veel mogelijk uit het rioolstelsel worden gehouden. Het lozen van niet verontreinigd bemalingswater is (cfr. Art. 6.2.1.2 � 3) slechts toegestaan in de riolering wanneer het technisch onmogelijk is zich op een andere manier van dit water te ontdoen.

4.2. Maatgevende neerslag

4.2.1 Ontwerpneerslag

De gemiddelde ontwerpneerslag volgt uit de IDF-curven (intensiteit-duur-frequentie-curven) voor Ukkel [4,9]. Het lijkt redelijk voor hemelwaterriolen een terugkeerperiode te kiezen van 1 jaar, uitzonderlijk 2 jaar. Voor gemengde riolen die in geval van "water op straat", overstroming, water in de kelders ook afvalwater debiteren, kiest men best een terugkeerperiode T van 2 jaar, uitzonderlijk 5 jaar voor stedelijke probleemgebieden. Uit onderzoek is gebleken dat de terugkeerperiode van wateroverlast dan ruwweg 5 tot 10 jaar bedraagt, wat aannemelijk lijkt [1].

In het voorstel van Europese norm (prEN 752) worden voor het "niet onder druk komen" zeer gelijkaardige terugkeerperiodes gehanteerd. Voor het vermijden van overstromingen zijn de herhalingstijden echter veel hoger :

Terugkeerperiode van de ontwerpstorm (in afwezigheid van voorschriften door de lokale overheden) : Niet onder druk : 1 jaar in landelijke gebieden

2 jaar in residentiële wijken 2 of 5 jaar in steden of commerciële of industriële zones 10 jaar voor tunnels

Geen overstroming : 10 jaar in landelijke gebieden 20 jaar in residentiële wijken 30 jaar in steden of commerciële of industriële zones 50 jaar voor tunnels

Dat rioolbuizen niet onder druk komen, is niet realistisch in vlakke gebieden zoals Vlaanderen. De terugkeerperiodes voor het vermijden van overstromingen liggen ook iets hoger in het voorstel voor de Europese norm.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 45: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

45

Overeenkomstig deze Europese norm (prEN 752) wordt de afwatering van tunnels en (laaggelegen) wegvakken die niet gravitair kunnen afwateren, berekend voor een terugkeerperiode van 50 jaar tegen overstroming met af te voeren debieten berekend volgens de Belgische norm hiervoor (NBN B52-011).

Tot hier toe werden de IDF-relaties van G. Demarée gebruikt [1,2]. Na het beschikbaar komen van gedigitaliseerde neerslaggegevens voor Ukkel voor de periode 1967-1993 met een tijdstap van 10 minuten werden met verschillende methoden nieuwe IDF-relaties opgesteld die licht van elkaar verschillen [4,9,10]. Hieronder worden voor terugkeerperioden groter dan of gelijk aan 2 jaar de IDF-relaties weergegeven die ook gebruikt werden bij het opstellen van de �composietbuien� (zie verder) en er dus consistent mee zijn [10].

neerslagintensiteit i (l/s.ha)

buiduur ∆t (min)

terugkeerperiode T (jaar)

15 20 30 60 120 240

1 95 83 65 40 24 14

2 119 103 81 49 29 17

5 149 129 101 61 35 20

10 171 149 116 70 40 23

neerslagintensiteit i (mm/h)

buiduur ∆t (min)

terugkeerperiode T (jaar)

15 20 30 60 120 240

1 34 30 23 14 8,5 5,0

2 43 37 29 18 10 6,0

5 54 47 36 22 13 7,2

10 62 54 42 25 15 8,2

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 46: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

46

4.2.2 Ontwerpdebiet / instroomdebiet

Het ontwerpdebiet, waarmee de individuele leidingen van een gemengd rioleringsstelsel of eenhemelwaterstelsel gedimensioneerd worden, wordt bepaald met behulp van de "rationelemethode", indien het afwateringsgebied niet te groot is (oppervlakte afwateringsgebied # 200 ha,doormeter afwateringsgebied # 1,5 km).Het ontwerpdebiet voor een bepaalde leiding is :

Q = ( Σ _i Ai ) _A i

- Voor de afvloeiingscoëfficiënt kan men voor gewone bebouwing kiezen : _i = 0,8 voor verharde oppervlakken Ai _i = 0 voor onverharde oppervlakken Ai Het verhard oppervlak wordt verminderd met 20 % om het effectief verhard oppervlak te bekomen (dit is de verantwoording voor de factor 0,8).

- De verdeelcoëfficiënt van Frühling : _A = 1 - 0,005 �L Hierin is L de doormeter van het gebied dat afwatert naar het ontwerppunt (in m).

Instroomdebieten worden berekend met de rationele methode, zoals hierboven (ontwerpdebiet). Indien het afwaterend oppervlak belangrijk wordt, kan het onderverdeeld worden in verschillende deeloppervlakken, elk met een eigen debiet en een zekere vertragingstijd (figuur 4).

figuur 4: Hemelwater afstroming (runoff) voor meedere deelgebieden.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 47: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

47

De verharde oppervlakte die in rekening gebracht moet worden, wordt als volgt bepaald : - Voor de hydraulische berekeningen gaat men uit van de volledige uitbouw van het

rioleringsstelsel, omdat een aanpassing van de diameters binnen enkele jaren moeilijk en duur is.

- Voor de impakt berekeningen wordt uitgegaan van de "bestaande" toestand en de "voorziene uitbouw" van het rioleringsstelsel tijdens de komende 5 jaar. Hiermee wordt de berging geverifieerd, c.q. gedimensioneerd. Men moet de mogelijkheid voorzien om de berging later (volledige uitbouw van het rioleringsstelsel) te kunnen uitbreiden (fasering).

4.2.3 Ontwerphyetogrammen

Vele simulatiemodellen beschikken over routines voor de bepaling van instroomhydrogrammen die een instroomhyetogram (neerslagcurve) nodig hebben in plaats van alleen een gemiddelde neerslagintensiteit.

Het is niet zeker dat er een eenduidig verband bestaat tussen hyetogram - neerslagduur ­frequentie, zoals tussen gemiddelde neerslagintensiteit - buiduur - frequentie (IDF). Het is bijvoorbeeld goed mogelijk dat er voor een zelfde buiduur verschillende hyetogrammen eenzelfde terugkeerperiode kunnen hebben of dat de vorm van het hyetogram verandert met de buiduur voor eenzelfde terugkeerperiode. Hierover is weinig wetenschappelijk onderzoek verricht.

Uit de IDF-relaties van Ukkel voor de periode 1967-1993 werden synthetische buien opgesteld zowel voor terugkeerperioden groter dan of gelijk aan 2 jaar voor ontwerpberekeningen, als voor frequenties groter dan of gelijk aan 1 keer per jaar voor impactberekeningen [10,11]. Aangezien er per frequentie één bui geldt voor alle buiduren kleiner dan de totale duur van de bui, worden deze synthetische buien composietbuien genoemd. Voor terugkeerperioden groter dan of gelijk aan 2 jaar is de totale buiduur 360 minuten. Hierdoor worden de IDF-relaties ingerekend tot een buiduur van 360 minuten en worden er tevens antecedent en posteriori condities ingerekend voor buiduren tot 120 minuten. Voor frequenties groter dan of gelijk aan 1 keer per jaar is de totale buiduur 720 minuten. Hierdoor worden de IDF-relaties ingerekend tot een buiduur van 720 minuten en worden er tevens antecedent en posteriori condities ingerekend voor buiduren tot 240 minuten. In de figuren 5a tot en met 5e wordt de composietbui getoond voor terugkeerperioden van 2, 5 en 10 jaar en voor frequenties van 7 en 10 keer per jaar.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 48: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

48 60

50

40

30

20

10

0

intensiteit (mm/h)

0 1 2 3 4 5 6 tijd (uur)

figuur 5a: composietbui voor een terugkeerperiode van 2 jaar

4.2.4 Instroomhydrogram

Vele simulatiemodellen bieden verschillende mogelijkheden voor het bepalen van de instroomdebieten of -hydrogrammen. Ze zijn ofwel gebaseerd op de rationele methode, zoals hierboven voorgesteld, of op een of ander hydrologisch model voor het afvoerend oppervlak (bijvoorbeeld ogenblikkelijk eenheidshydrogram (IUH)). Hiervoor moeten een aantal parameters ingegeven worden. In het geval dat men een bestaand stelsel simuleert kunnen die uit metingen verkregen worden, bij het ontwerp van een nieuw stelsel kan men best de rationele methode gebruiken of een eenvoudig hydrologisch model : bijvoorbeeld een oppervlakteberging aannemen van 2 mm. Hierbij dient vermeld te worden dat verschillende afvoermodellen tot zeer uiteenlopende resultaten kunnen leiden.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 49: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

figuur 5b: composietbui voor een terugkeerperiode van 5 jaar

intensiteit (mm/h)

0

10

20

30

40

50

60

70

0 1 2 3 4 5 6 tijd (uur)

figuur 5c: composietbui voor een terugkeerperiode van 10 jaar

49

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 50: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

figuur 5d: composietbui voor een frequentie van 7 keer per jaar

0

2

4

6

8

10

12

14

16

18

0 1 2 3 4 5 6 7 8 tijd (uren)

intensiteit (mm/h)

9 10 11 12

figuur 5e: composietbui voor een frequentie van 10 keer per jaar

0 1 2 3 4 5 6 7 8 tijd (uur)

9 10 11 12

intensiteit (mm/h)

0

2

4

6

8

10

12

14

16

50

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 51: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

51

5. Ontwerp van een rioleringsstelsel

Bij het ontwerp van een rioolstelsel begint men met de algemene lay-out van het net vast te leggen. Hierbij dient in de eerste plaats geopteerd te worden voor een gescheiden stelsel of een (verbeterd) gedeeltelijk gescheiden stelsel en slechts een gemengd stelsel wanneer dit niet mogelijk is. De bepaling van de plaats van de overstorten is een belangrijk gegeven. Men dient er voor te zorgen geen overstorten te voorzien op ecologisch kwetsbare oppervlaktewateren. In ieder geval moet het rioleringsstelsel voldoen aan de voorwaarden van Vlarem II, cfr. Art. 2.3.6.3 �3 en �4.

5.1Hydraulisch ontwerp

5.1.1 Algemene regels

De hydraulische berekeningen gebeuren met behulp van de wrijvingswet van Manning met n = 0,013 s/m1/3 of White-Colebrook met ks = 1,5 mm, wat overeenkomt met de geschatte hydraulische ruwheid van de rioleringen in diensttoestand en rekening houdt met lokale ladingsverliezen (bijvoorbeeld ter plaatse van aansluitingen, diameterveranderingen, toegangsschouwen, ...) die verder niet expliciet in rekening gebracht worden. Dit is in overeenstemming met de Europese Norm van 12 maart 1993.

Bij het ontwerp van een rioolstelsel houdt men rekening met :

- De minimale diameter voor hemelwaterriolen of gemengde riolen is 400 mm, 250 mm voor afvalwaterriolen en voor knijpleidingen. Debietregelaars, zoals wervelventielen, die minder verstoppingsgevaar opleveren en een constanter debiet doorlaten (minder beïnvloed door het verval), verdienen de voorkeur boven knijpleidingen. Voor wervelventielen geldt een minimum diameter van 200 mm of eventueel 150 mm, met voorziening van een bypass.

- De minimale gronddekking is 0,8 m, omwille van mechanische bovenbelasting en vorstgevaar. De mechanische sterkte van rioolbuizen wordt berekend voor een minimale gronddekking van 1 m. Daarom dient een sterkteberekening te worden uitgevoerd, wanneer de gronddekking kleiner is dan 1 m.

Voor de ontwerpbui moet de sleepspanning (of de gemiddelde stroomsnelheid) een minimale waarde overschrijden om te bekomen dat de riool zelfreinigend is en dus geen sedimentatie moet gevreesd worden. Dit is ook zeer belangrijk met het oog op het vermijden van spoeleffecten (first flush).

Daarom kiest men de helling zodanig dat gemiddelde sleepspanning bij het ontwerpdebiet groter is dan 3 N/m2 of dat de gemiddelde snelheid over de doorsnede van de leiding bij het ontwerpdebiet > 0,6 m/s, liefst 0,7 m/s, maar < 3 m/s voor gemengde riolen en < 6 m/s voor hemelwaterriolen om erosie te vermijden. Met ontwerpdebiet wordt hier het maximale debiet bedoeld dat zich voordoet bij een simulatie met de ontwerpstorm voor een terugkeerperiode van 2 jaar.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 52: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

52

De sleepspanning en de snelheid in een gedeeltelijk vollopende (riool)buis wordt hoofdzakelijk bepaald door de helling, in mindere mate door het debiet en haast niet door de diameter. Daarom volstaat het de minimale snelheden te verifiëren voor het ontwerpdebiet (bijvoorbeeld T = 2 jaar), dus voor de maximale snelheid bij een simulatie met de ontwerpstorm. Ook voor veel vaker voorkomende afvoeren zal de minimale snelheid dan behaald worden, tenminste als de vullingsgraad bij de ontwerpneerslag van de grootteorde is van 0,8. Dit moet trouwens om economische redenen wel het geval zijn.

Om aan de eisen van minimale snelheid te voldoen, maar ook met het oog op een goede uitvoering kiest men voor de bodemhelling bij voorkeur:

S0 $ 0.002 voor D # 400 mm 0.0013 voor 500 # D # 600 mm 0.001 voor D $ 700 mm

Volgens de Europese Norm van 12 maart 1993, kan men als minimum helling aannemen : 1/DN (mm) Dit levert de volgende waarden op :

S0 $ 0.0025 voor D # 400 mm 0.0016 tot 0.002 voor 500 # D # 600 mm 0.0014 voor D $ 700 mm

In vlakke gebieden kunnen de relatief grote hellingen die nodig zijn om de minimale snelheden te realiseren leiden tot diepe riolen. Dit kan het voorzien van pompstations nodig maken (figuur 6). In bepaalde gevallen kunnen pompinstallaties een beter alternatief zijn (zowel economisch als ecologisch) als diepe uitgravingen voor rioolbuizen. De exploitatiekosten stijgen, maar vaak zullen de aanlegkosten dalen. Met het oog op de beperking van de vuilemissie (spoeleffect) kan dit een (dure maar) aan te bevelen oplossing zijn. Vooral in kwetsbare gebieden kan het verlagen van het grondwaterpeil, nodig voor de aanleg van diepgelegen riolen, grote schade aanrichten aan het milieu. Daarom kan de diepte van riolen in deze gebieden best beperkt worden of gebruik worden gemaakt van aangepaste uitvoeringsmethoden (persriolen, retourbemaling, gebruik van damplanken, ...).

Indien het (om economische reden) onmogelijk is de minimale snelheden te realiseren, moet de rioolbeheerder de nodige maatregelen treffen voor het regelmatig ruimen van de riolen. Dit kan ook nodig zijn wanneer nog maar een (klein) gedeelte van het rioolstelsel uitgebouwd is, waardoor het werkelijk doorstromend debiet (veel) kleiner is dan het ontwerpdebiet.

Teneinde opstuwingseffecten (bezinking en onder druk komen) te vermijden, moeten : - In het geval van diameter- of hellingsveranderingen de kruinen in elkaars verlengde liggen

op de plaatsen van toegangsschouwen, mag de kruin van een opwaartse leiding hoger liggen dan de kruin van de afwaartse leiding (figuur 7).

- Aansluitingen gebeuren ter hoogte van toegangsschouwen of op de kruin. Wanneer een aansluiting dient te worden gemaakt op een rioolleiding dient dit te gebeuren door een gat te boren (en niet door te kappen), opdat er geen stukken in het riool terecht komen. In principe worden geen huisaansluitingen gemaakt op een collector.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 53: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

53

Om (in het bijzonder in het geval van een gescheiden rioolstelsel) vergissingen te vermijden gebeuren de individuele aansluitingen door (of onder toezicht van) de gemeente of beheerder van het rioolstelsel. Een toezichtsput ter plaatse van de aansluiting wordt aanbevolen, maar een waterslot dient te worden vermeden.

Tenzij de gebrekkige en/of oude toestand van riolering dit uitsluit, wordt toegelaten dat rioleringen bij het ontwerpdebiet onder druk stromen. De piëzometrische lijn moet altijd en overal 0,5 m onder het maaiveld blijven voor de ontwerpbui met een terugkeerperiode van 2 jaar (uitzonderlijk 5 jaar). Een terugkeerperiode van 5 jaar mag worden gehanteerd in stedelijke

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 54: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

54

probleemgebieden in overleg met de beheerders van de RWZI, gelet op een eventuele grotere afvoer naar de RWZI. Daarnaast dient de piëzometrische lijn onder het maaiveld te blijven voor een bui met een terugkeerperiode van 5 jaar (uitzonderlijk 10 jaar in stedelijke probleemgebieden). Een uitzondering op deze regels geldt wanneer de betreffende leiding expliciet als een drukleiding wordt ontworpen, waarbij de nodige maatregelen worden getroffen, zogenaamde 'geknevelde' leidingen.

Dit impliceert dat er geen huisaansluitingen mogen gebeuren op voorzieningen die lager dan 0,5 m onder het maaiveld gelegen zijn, tenzij een studie uitwijst dat dit geen gevaar inhoudt voor terugstroming of tenzij er maatregelen genomen worden om de terugstroming te verhinderen (terugslagkleppen). Wanneer hier niet aan voldaan kan worden moet het water uit de individuele woningen opgepompt worden naar het riool (en moet uiteraard een terugslagklep voorzien worden) of, wat beter is, moeten de individuele aansluitingen gebeuren op een dieper gelegen "dienstriool", waaruit het water dan opgepompt wordt naar het riool.

Om septiciteit in de riolen te vermijden, wordt de "verblijftijd" of "leeglooptijd" zo mogelijk beperkt tot 10 à 12 uur. De leeglooptijd kan worden gedefinieerd als het quotiënt van de statische berging in het rioleringsstelsel tot de overcapaciteit (5 keer DWA14). Indien het rioleringsstelsel aangesloten is op een operationeel RWZI, worden de septische putten bij voorkeur afgekoppeld. Aan de overstorten moeten dan maatregelen genomen worden om drijvend vuil te beletten over te storten. De overstort moet zo ontworpen worden dat het grootste deel van het vaste afval naar de RWZI gaat (verbeterde overstort).

5.1.2 Voorontwerp / dimensionering

Afvalwaterriolen worden gedimensioneerd voor eenparige beweging en voor een half vollopende buis (dit wil zeggen dat men het afvalwaterdebiet berekent voor een vollopende buis met het dubbel debiet : 2 keer DWA14)

De dimensionering van gemengde of hemelwaterriolen gebeurt met behulp van een eenvoudige ontwerpmethode : rationele methode, pseudo rationele methode, hydrogrammethode (Hauff-Vicari, TRRL), ... en in de veronderstelling van permanente eenparige stroming met vrij oppervlak, voor een vullingsgraad 100 %

Bij gebruik van de rationele methode wordt voor de dimensionering van elk riool een bui gekozen met een duur ∆t gelijk aan de concentratietijd voor dit riool.

∆t = TC = Ti + TL maar : T > 15 min

TC is de concentratietijd van het bekken in het beschouwde ontwerppunt. Ti is de inlaattijd : 3 tot 30 min, afhankelijk van de aard van de bebouwing. TL is de stroomtijd in het net naar het ontwerppunt.

Bij de pseudo rationele methode, of een hydrogrammethode worden verschillende buiduren beschouwd, teneinde de meest nadelige situatie voor elk riool te bekomen (wat niet noodzakelijk voor alle leidingen met dezelfde buiduur overeen komt) : bijvoorbeeld 15, 20, 30, 60 of zelfs 90 of 120 minuten voor grote bekkens, al naargelang de grootte van de concentratietijd van het bekken.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 55: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

55

Voor de berekening van straatgoten en straatkolken, in het bijzonder van bruggen en tunnels, en voor de dimensionering van afwateringsleidingen van diezelfde kunstwerken dient de norm NBN B 52-011 (UDC 624.042.4) "Waterafvoer van kunstwerken - Berekeningswijze van de waterafvoer van wegbruggen" gebruikt te worden.

Voor grote afwateringsgebieden of voor aanpassingen aan bestaande netten, bestaat de enige realistische ontwerpmethode erin een (herhaalde) simulatie uit te voeren met een model, waarbij eventueel telkens de diameters en/of hellingen aangepast worden.

5.1.3 Definitief ontwerp

Na de dimensionering van een net met behulp van een vereenvoudigde methode (rationele methode, hydrogrammethode, WALLRUS, ...) moet een nazichtsberekening uitgevoerd worden met een simulatiemodel teneinde uitsluitsel te bekomen over fenomenen waar geen rekening wordt mee gehouden in de eenvoudige methoden, zoals opstuwingseffekten, vertraging, lokaal onder druk komen, ... en om op een correcte manier met de berging rekening te houden.

De nazichtsberekening gebeurt met een computerprogramma dat een volledige dynamische simulatie uitvoert (SWMM, HYSTEM-EXTRAN, RIO, MOUSE, SPIDA, HYDROWORKS, ...). Deze berekeningen gebeuren met de composietbui met de vereiste terugkeerperiode. Deze berekeningen dienen verder te gebeuren volgens de principes van de Hydronaut-procedure (bijlage B).

De database die de gegevens met betrekking tot de gemeentelijke rioleringen bevat, moet compatibel zijn met of omgezet kunnen worden in de database die nodig is voor simulaties met Spida (SUS). In het bijzonder moet dus alle informatie die nodig is voor een simulatie met Spida aanwezig zijn. In de in opmaak zijnde milieudatabank dient onder meer de opbouw en opmaak van een rioleringsdatabank een centrale positie in te nemen. Deze rioleringsdatabank dient minstens de volgende gegevens te bevatten : - Eenduidige overzichten van de bestaande en geplande rioleringsinfrastructuur per gemeente,

per zuiveringsgebied en per subhydrografisch bekken. - Overzichten van de aangesloten en aan te sluiten vuilvrachten van huishoudelijke en

industriële herkomst. - Technische gegevens met betrekking tot de leidingeninfrastructuur, met inbegrip van de

overstorten. - Gegevens omtrent de opname van oppervlaktewater in het rioleringsstelsel afkomstig van

beken, grachten, drainages en dergelijke. Deze milieudatabank zal naast de gegevens over het rioolstelsel ook de gegevens van de oppervlaktewateren bevatten. Een grondige inventarisatie van het grachtenstelsel zal hiertoe opgesteld worden op initiatief van de bevoegde milieuadministratie in samenspraak met de plaatselijke overheid. Deze inventarisatie dient een overzicht te geven van enerzijds de huidige en anderzijds de toekomstige toestand. Deze gegevens zijn een belangrijke bron van informatie m.b.t. de afkoppeling van hemelwater.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 56: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

56

Van de gegevens welke betrekking hebben op de rioleringsdatabank bestaat ook een ruimtelijke component. Om de inventarisatie op een gebruiksvriendelijke en grafische manier voor te stellen wordt gebruik gemaakt van specifieke cartografische software. Het te gebruiken systeem moet compatibel zijn met de milieudatabank. De resultaten van hydrodynamische modelleringen (zowel gewestelijk als gemeentelijk dienen ingevoegd te worden in de genoemde rioleringsdatabank. Deze rioleringsdatabank welke zowel alfanumerische als geografische informatie zal bevatten, is gratis toegankelijk voor de gewestelijke overheid (Aminal, VMM, ...), Aquafin en de provincies en gemeenten.

Deze informatie moet de basis zijn voor het beheer van de rioolstelsels. Daartoe dient ze zorgvuldig actueel gehouden te worden. Bovendien is voor een goed beheer regelmatig nazicht van de riolen nodig, evenals het uitvoeren van het nodige onderhoud om de riolen in de toestand te houden waarvoor ze ontworpen zijn.

5.2Impactberekening voor gemengde rioolstelsels

5.2.1 Algemene bepalingen

Er dient vooreerst nogmaals benadrukt te worden dat er moet gestreefd worden naar een maximaal gescheiden stelsel met een maximaal gebruik van het grachtenstelsel voor de afvoer van het hemelwater. Enkel wanneer de scheiding van afvalwater en hemelwater niet volledig mogelijk is , dienen bij het ontwerp en de inplanting van de overstorten van het gedeeltelijk gescheiden stelsel volgende regels gevolgd te worden.

Gedeeltelijk gescheiden rioolstelsels moeten zo ontworpen worden dat hun kwantitatieve en kwalitatieve impakt op het ontvangende oppervlaktewater binnen aanvaardbare perken blijft, rekening houdend met de kwaliteitseisen gesteld aan dat ontvangende water.

Na de hydraulische dimensionering van het rioleringsstelsel moet daarom een controle van het ganse net gebeuren met betrekking tot de impakt van de overstorten op het regime van de ontvangende waterloop en de vervuiling van het ontvangende oppervlaktewater door de overstorten.

E.G. richtlijn 91/271 van 30 mei 1991 :Omdat het onmogelijk is rioleringen en RWZI's zo te bouwen dat ook in situaties zoals ongewoon zware regen al hetstedelijk afvalwater kan worden behandeld, treffen de Lidstaten maatregelen om verontreiniging van de ontvangendewateren door overstorting van hemelwater te beperken.

In afwachting dat gegevens en (betrouwbare en gevalideerde) modellen beschikbaar komen die een meer gesofistikeerde schatting mogelijk maken van de werkelijke impakt van het overstortwater op het oppervlaktewater (immissie criteria), worden de emissies beperkt.

De parameters die de emissie bepalen zijn : - de doorvoercapaciteit naar de RWZI, c.q. de overcapaciteit - de berging in het net - het ontwerp van de overstortconstructie

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 57: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

57

Daarom worden voor wat de kwalitatieve impakt betreft, de collectoren (en uiteraard ook de RWZI's die erdoor gevoed worden) gedimensioneerd voor een voldoende grote overcapaciteit, namelijk 5 keer DWA14, dit betekent een doorvoercapaciteit van minimaal 6 keer DWA14.

De keuze van een kleinere doorvoerdebiet bijvoorbeeld 6 keer DWA24 zou een groter berging in het rioleringsstelsel noodzakelijk maken. Om operationele redenen lijkt het te verkiezen om extra berging (hemelwaterbezinkingsbekkens) te voorzien ter plaatse van de RWZI, waar personeel aanwezig is en waar een bijkomende normering t.a.v. de RWA-lijn zou kunnen worden opgelegd, eerder dan in het rioleringsstelsel. Wanneer een minimale doorvoercapaciteit van 6 keer DWA14 niet haalbaar is kan een kleinere doorvoercapaciteit worden genomen, maar dan dient de primaire behandeling, die anders op de RWZI gebeurt, te gebeuren ter hoogte van de overstort in een bergbezinkingsbekken. De overstortfrequentie van de uitwendige overstort van dit bergbezinkingsbekken dient minimaal dezelfde te zijn als voor de fictieve toestand met een doorvoercapaciteit van 6 keer DWA14.

Bovendien wordt de overstortfrequentie beperkt. Dit is in overeenstemming met art. 2.3.6.3 � 3 van Vlarem II en met E.G.-richtlijn 91/271. "Deze maatregelen kunnen gebaseerd zijn op de mate van verdunning of op de capaciteit in verhouding tot de droog weer afvoer of zouden een aanvaardbaar aantal overstortingen per jaar kunnen vermelden". Om een eenduidige bepaling van het overstortcriterium te hebben moet in feite zowel de doorvoercapaciteit als de overstortfrequentie gelijktijdig worden gespecifieerd.

5.2.2 Ecologische kwetsbaarheid van oppervlaktewateren met betrekking tot de impakt van overstorten

Bij het bepalen van de maximaal toegelaten overstortfrequentie, de inplanting en het ontwerp van overstorten dient rekening te worden gehouden met de ecologische kwetsbaarheid van de oppervlaktewateren met betrekking tot overstortingen en lozingen van rioleringen. Op basis van het onderzoek naar de ecologisch kwaliteit van de waterlopen in Vlaanderen (uitgevoerd door de UIA (Universitaire Instelling Antwerpen) in opdracht van het Vlaamse Gewest) werd in overleg met Aminal, VMM en Aquafin een ecologische kwetsbaarheidskaart van de Vlaamse oppervlaktewateren opgesteld met betrekking tot de inplanting van overstorten. Deze ecologische classificatie van de Vlaamse oppervlaktewateren is opgenomen in bijlage C. Deze classificatie is gebaseerd op de fysico-chemische waterkwaliteit en de aanwezigheid van vis- en macroinvertebraten-gemeenschappen in combinatie met debietgegevens. Dit resulteert in een beperkte lijst van oppervlaktewateren met een nog zeer grote ecologische waarde en met een klein debiet die absoluut beveiligd moeten worden tegen de werking van overstorten. Deze kaart levert geen totaal overzicht van de ecologisch waardevolle oppervlaktewateren in Vlaanderen, omdat de structuurkenmerken van de oppervlaktewateren niet als evaluatiecriterium werden opgenomen. Indien men een beeld wenst te krijgen over de oppervlaktewateren die potentieel zeer waardevol zijn, moet men rekening houden met deze structuurkenmerken. Talrijke oppervlaktewateren met een goede fysische structuur bezitten een lage actuele ecologische waarde wegens de slechte waterkwaliteit; de potentiële waarde is echter zeer hoog, omdat de natuurlijke variatie in habitatstructuur nog intact is. De ecologische kwetsbaarheid met betrekking tot de inplanting van overstorten is gebaseerd op de bestaande toestand en geeft geen toekomstgericht ideaalbeeld. Met deze ecologische kwetsbaarheidskaart moet op de kortst mogelijke termijn de gegarandeerde bescherming bekomen worden van een aantal oppervlaktewateren met een nog uitzonderlijk hoge ecologische waarde.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 58: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

58

Deze ecologische kwetsbaarheidskaart had oorspronkelijk enkel betrekking op de natuurlijk stromende waterlopen. Ze deed geen uitspraak over vijvers, meren, sloten, poldergrachten, wateringen, kreken en kanalen. Deze uitbreiding werd gemaakt op basis van andere criteria als voor de stromende wateren, namelijk het voorkomen van voor de streek waardevolle vispopulaties van vegetatieminnende vissoorten die niet zijn uitgezet. Hierbij dient echter wel gesteld te worden dat overstorten op stilstaande en traagstromende wateren in het algemeen af te raden zijn. Bij de keuze van de inplantingsplaats van een overstort dient hiermee rekening te worden gehouden. De ecologische kwetsbaarheidskaart voor de inplanting van overstorten is opgemaakt op basis van de lijst van alle waterlopen die een VHA-code (Vlaamse Hydrografische Atlas) hebben. Voor de niet gecodeerde (VHA) oppervlaktewateren geldt dat hier niet op kan worden overgestort indien deze oppervlaktewateren geen continue afvoer hebben. Voor de niet gecodeerde (VHA) oppervlaktewateren die afstromen naar een VHA-gecodeerd oppervlaktewater (bijvoorbeeld grachten), gelden minimaal dezelfde voorwaarden als voor het VHA-gecodeerde oppervlaktewater waar ze in uitmonden. Dit betekent bijvoorbeeld dat op een gracht die uitmondt in een waterloop die blauw is ingekleurd op de ecologische kwetsbaarheidskaart niet mag worden overgestort (met uitzondering van een noodoverlaat met een terugkeerperiode van 10 jaar). Om te vermijden dat ecologische waardevolle niet VHA-gecodeerde oppervlaktewateren, die uitmonden in VHA-gecodeerde oppervlaktewateren met een lagere ecologische kwaliteit, niet op dezelfde manier worden behandeld als deze afwaartse VHA-gecodeerde oppervlaktewateren, kan voor deze niet VHA-gecodeerde oppervlaktewateren een aanvraag tot classificatie worden ingediend. Voor het bouwen van overstorten op oppervlaktewateren waarvoor een VHA-nummer wordt verkregen na het opmaken van deze ecologische kwetsbaarheidskaart dient bij het toekennen van dit VHA-nummer te worden nagegaan welke inkleuring nodig is voor de ecologische kwetsbaarheidskaart van Vlaanderen. Deze ecologische kwetsbaarheidskaart van oppervlaktewateren met betrekking tot de inplanting van overstorten moet een dynamisch gegeven zijn, evenals het overstortcriterium (of in de toekomst de overstortcriteria). Dit betekent dat binnen enkele jaren, na een evaluatie, deze ecologische kwetsbaarheid van de oppervlaktewateren en de overstortcriteria moeten worden herzien.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 59: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

59

De verschillende ecologische kwetsbaarheidsklassen met betrekking tot de impakt van overstorten zijn :

1. Ecologisch uiterst kwetsbare oppervlaktewateren : Dit zijn de oppervlaktewateren met een zeer hoge ecologische waarde, waar zeldzame waterfauna en -flora voorkomt. De waterkwaliteit is zeer goed. Deze oppervlaktewateren zijn blauw ingekleurd op de kwetsbaarheidskaart. In principe worden geen overstortingen toegestaan. Omdat "nooit" niet bestaat, betekent dit praktisch dat de doorvoerriolen gedimensioneerd worden op een hemelwaterdebiet (overcapaciteit) dat veel groter is dan 5 DWA14 en overeenkomt met een terugkeerperiode van 10 jaar. Er is geen verzwaring van bestaande lozingen toegelaten, noch kwantitatief, noch kwalitatief, noch tijdelijk ten gevolge van werkzaamheden. Ook het droogleggen van deze oppervlaktewateren tijdens werkzaamheden is niet toegelaten. Om zoveel mogelijk te vermijden dat overstorten worden gebouwd op ecologisch uiterst kwetsbare oppervlaktewateren dient de totaalaanpak van de waterafvoer in het betreffende gebied te worden bestudeerd. Het ontwerp en de inplantingsplaats van de eventuele noodoverlaat dienen aan het betrokken bekkencomité en de administratie bevoegd voor natuurontwikkeling ter goedkeuring te worden voorgelegd.

2. Ecologisch kwetsbare oppervlaktewateren : Dit zijn oppervlaktewateren met een goede kwaliteit, maar met een hoge ecologische waarde; er komen zeldzame waterfauna en -flora voor. Deze oppervlaktewateren zijn groen ingekleurd op de kwetsbaarheidskaart. Overstorten op deze oppervlaktewateren zijn slechts mogelijk wanneer ze een bestaand lozingspunt vervangen. Overstorten kunnen niet wanneer het leidingen betreft die vuilvrachten afvoeren die momenteel worden geloosd in andere oppervlaktewateren. Er is geen verzwaring van bestaande lozingen toegelaten, noch kwantitatief, noch kwalitatief, noch tijdelijk ten gevolge van werkzaamheden. Ook het droogleggen van deze oppervlaktewateren tijdens werkzaamheden is niet toegelaten. Voorlopig worden nog maximum gemiddeld 7 dagen met overstorting per jaar toegelaten. Dit criterium zal progressief worden verstrakt. Bovendien moet het overstortwater via een randvoorziening of verbeterde overstort worden geloosd. Hiervoor komen constructies in aanmerking die een voldoende grote vuilscheidende werking hebben, zoals bijvoorbeeld een hoge zijdelingse overstort, een stroomverlammingsoverstort, een moderne wervelafscheider of -overstort, een schachtoverstort, een berg(bezink)ingsbekken of -riool, omtrek vortexoverstort, ... Wanneer de overstortfrequentie groter dan gemiddeld 10 dagen met overstorting per jaar is, dient extra berging als een bergbezinkingsbekken uitgevoerd worden. Wanneer de overstortfrequentie gelegen is tussen gemiddeld 7 en 10 dagen met overstorting per jaar kan deze extra berging worden ingebouwd in de randvoorziening. Het ontwerp en de inplantingsplaats van de overstort dienen aan het betrokken bekkencomité en de administratie bevoegd voor natuurontwikkeling ter goedkeuring te worden voorgelegd.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 60: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

60

3. Ecologisch strategisch belangrijke oppervlaktewateren : Dit zijn oppervlaktewateren die geen hoge actuele waterkwaliteit bezitten, maar beschermd dienen te worden, omdat ze ofwel afwateren naar een waterloop met een hogere ecologische waarde, ofwel een logisch geheel vormt met een waterloop met een hogere ecologische kwaliteit, ofwel er belangrijke vissterfte te verwachten is indien de kwaliteit verminderd. Deze oppervlaktewateren zijn geel ingekleurd op de kwetsbaarheidskaart. Er is geen verzwaring van bestaande lozingen toegelaten, noch kwantitatief, noch kwalitatief, noch tijdelijk ten gevolge van werkzaamheden. Ook het droogleggen van deze oppervlaktewateren tijdens werkzaamheden is niet toegelaten. Voorlopig zijn maximum gemiddeld 7 dagen met overstorting per jaar toegelaten. Bovendien moet het overstortwater via een verbeterde overstort worden geloosd. Dit betekent dat minimaal een hoge zijdelingse overstort of een stroomverlammingsoverstort nodig is. Wanneer de overstortfrequentie groter dan gemiddeld 10 dagen met overstorting per jaar is, dient extra berging als een bergbezinkingsbekken uitgevoerd worden. Wanneer de overstortfrequentie gelegen is tussen gemiddeld 7 en 10 dagen met overstorting per jaar kan deze extra berging worden ingebouwd in de verbeterde overstort. Het ontwerp en de inplantingsplaats van de overstort dienen aan het betrokken bekkencomité ter goedkeuring te worden voorgelegd.

4. Overige oppervlaktewateren : Dit zijn oppervlaktewateren waar niet expliciet een ecologische kwaliteit aan werd toegekend. Deze oppervlaktewateren werden dan ook niet ingekleurd op de kwetsbaarheidskaart. In principe zijn maximum 7 dagen met overstorting per jaar toegelaten. De hoogte van de overlaat dient minimaal 20 cm boven de bovenkant van de aanvoerleiding te zijn. Waar dit niet kan omwille van de kritieke hoogteligging, dient een overstort met een stroomverlammingszone te worden gebouwd. Gelet op de inherente spreiding op de overstortfrequentie en de daardoor veroorzaakte onzekerheid met betrekking tot de voorspelling van de overstortfrequentie in een bepaald jaar, zullen extra investeringen in berging slechts voorzien worden indien blijkt dat de overstortfrequentie anders meer dan gemiddeld 10 dagen met overstorting per jaar zou zijn. De extra berging, die eventueel moet voorzien worden om de overstortfrequentie te beperken, moet als een bergbezinkingsbekken uitgevoerd worden. Het ontwerp en de inplantingsplaats van de overstort dienen aan het betrokken bekkencomité ter goedkeuring te worden voorgelegd.

Voorts moet nagegaan worden of de overstortdebieten en -volumes zonder overlast door de ontvangende waterloop kunnen afgevoerd worden (dit wil zeggen dat aan de eisen van de waterbeheerder moet voldaan worden).

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 61: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

61

Wanneer een bergbezinkingsbekken noodzakelijk is uitgaande van de vooropgestelde toelaatbare overstortfrequentie, kan een fazering worden toegekend. Dit betekent dat, wanneer de inplanting van het bergbezinkingsbekken de huidige waterkwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater en de huidige kwantitatieve impakt van de overstort op het ontvangende oppervlaktewater niet sterk zal beïnvloeden, de bouw van het bergbezinkingsbekken kan worden uitgesteld. Hierdoor kunnen middelen vrij gemaakt worden om eerst die maatregelen te treffen en die werkzaamheden uit te voeren die een grotere verbetering van de situatie tot gevolg hebben.

Wanneer de extra nodige berging - die in principe als een bergbezinkingsbekken dient te worden gebouwd - klein is, is het vaak meer economisch om deze berging in hoofdaansluiting (on-line) in te bouwen in een bestaande overstortconstructie. Deze overstortconstructie dient dan een verbeterde overstort te zijn. Deze werkwijze kan worden toegepast tot waarden voor de extra nodige berging van ongeveer 100 m3.

Wanneer de bouw van een bergbezinkingsbekken noodzakelijk is, maar niet uitvoerbaar omwille van de grote schade die de bouw zou aanrichten aan de omgeving, kan in plaats van een gesloten bergbezinkingsbekken geopteerd worden voor een open bekken met dezelfde functie. Hiertoe dienen echter wel maatregelen te worden genomen om de bezonken vuilvracht regelmatig te verwijderen. Bij open bekkens kan dit niet na elke overstorting gebeuren. Daardoor is er meer kans op vervuiling door uitspoeling. Hiertoe dienen zulke open bekkens voor een groter ontwerpdebiet worden gedimensioneerd. Langs de kanten van dit open bekken kan een aangepaste beplanting worden voorzien om een zekere bijkomende biologische zuivering te bekomen.

Het is belangrijk dat er van bij het begin rekening wordt gehouden met de fasering van de uit te voeren werken. Ter plaatse van de overstorten dient de mogelijkheid en plaats open te worden gehouden om achteraf bijkomende maatregelen te nemen of constructies te bouwen, omwille van bijvoorbeeld strengere eisen voor de oppervlaktewateren, nauwkeurigere berekeningsmethoden, bijkomende afvoergebieden, ... Hiertoe dient de plaats van de overstort zorgvuldig te worden gekozen en dienen de nodige maatregelen te worden genomen om toekomstige uitbreidingen niet te hypothekeren.

5.2.3 Bepaling van de emissiekarakteristieken van overstorten

Men moet zich realiseren dat ten gevolge van het stochastisch karakter van de neerslag, de kwantitatieve èn kwalitatieve emissiekarakteristieken in het algemeen, en de overstortfrequentie in het bijzonder, statistische grootheden zijn. In principe zou men dus een lange tijdreeks moeten simuleren met een dynamisch model (SPIDA, MOUSE, RIO, ...) om de hydraulische emissieparameters te kunnen begroten. Door een "transportmodel" te koppelen aan het hydrodynamisch model zou men ook de kwaliteitsparameters van het overstortende water (BZV, zwevende stoffen, zware metalen, ...) kunnen bepalen. Afgezien van het feit dat met een deterministische input en een deterministisch model geen informatie kan verkregen worden over het statistisch karakter van die outputs, zijn de thans beschikbare transportmodellen (Mosquito, MouseTrap, ...) zonder ijking niet in staat betrouwbare uitspraken te doen, omwille van de ingewikkeldheid van de fysische processen en de onzekerheid over de input. Dynamische transportmodellen vereisen een nog veel grotere rekentijd dan hydraulische modellen. Daarenboven zijn deze transportmodellen ingewikkeld en dienen met voorzichtigheid te worden toegepast.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 62: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

62

Met de huidige generatie modellen en computers kan men geen lange tijdreeksen simuleren met een hydrodynamisch en/of transportmodel. Men kan wel een benaderende schatting voor de (kwantitatieve en kwalitatieve) emissieparameters bekomen door ofwel gedetailleerde informatie over de neerslag te verwerken, maar het net sterk te vereenvoudigen voor de simulatie (zogenaamde bakmodellen gevoed door een lange neerslagreeks), ofwel door het net in zijn volledige complexiteit (dynamisch) te simuleren, maar de regeninput sterk te schematiseren of te reduceren.

A. Eenvoudig model van het net / lange neerslagreeksen : bakmodellen

De overstortfrequentie wordt gedefinieerd als het aantal dagen met overstorting per jaar. Wanneer men het rioolstelsel kan herleiden tot een enkelvoudig bakmodel, kan men eenvoudigweg de overstortfrequentie en andere overstortparameters aflezen uit de bakmodel­grafieken (figuren 9 en 10) [12]. Deze grafieken vervangen ook de berekeningen met de stippenmethode van Kuipers.

De kwantitatieve èn kwalitatieve overstortparameters kunnen bepaald worden met een meervoudig bakmodel (bijvoorbeeld GLAS, gebruik makend van historische regenreeksen, bij voorkeur 10 minuten neerslaggegevens). Voor een eenvoudig stelsel met 1 overstort (enkelvoudig bakmodel) zijn grafieken beschikbaar (vergelijkbaar met de Kuipersgrafiek), zowel voor de overstortfrequentie als voor overstortvolumes (figuren 9 en 10). Bij benadering kan het overgestort volume per dag met overstorting constant verondersteld worden en gelijk aan ongeveer 4 mm per dag met overstorting (figuur 8).

figuur 8: gemiddelde overstortvolumes per dag in functie van de overstortfrequentie en de standaardafwijking erop

overstortvolume (mm/dag)

0

1

2

3

4

5

0 5 10 15 20 25 30

overstortfrequentie (dagen/jaar)

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 63: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

63

De berging in het rioolstelsel, die in het bakmodel gebruikt wordt, wordt bepaald als het volume bij het begin van de overstorting via een dynamische simulatie met de enkelvoudige composietbui die net tot overstorting leidt. Ook de relatie tussen doorvoercapaciteit en berging dient bij deze bui te worden bepaald. De concentratietijd of afvlakkingstijd is een extra parameter bij het gebruik van bakmodellen, omdat er nu 10-minuten neerslaggegevens beschikbaar zijn. Wanneer deze zonder afvlakking zouden worden gebruikt, zouden te hoge piekdebieten worden bekomen. Deze concentratietijd kan benaderd worden door het verschil in tijd tussen de piek van de neerslag en de piek van het overstortdebiet. Allereerst dient echter hetzelfde runoff model te worden gebruikt in het bakmodel en het dynamisch model. Voor een enkelvoudige bak kan de nodige berging worden berekend met de neerslaggegevens van Ukkel voor een gegeven overcapaciteit en een opgelegde overstortfrequentie (figuren 9 en 10).

In de figuren 9 en 10 staan de resultaten weergegeven voor twee verschillende enkelvoudige bakmodellen. Het eerste enkelvoudige bakmodel heeft een lineaire doorvoer in functie van het volume in de bak en is representatief voor een gravitair afwaterend rioolstelsel (figuren 9a en 10a). Het tweede enkelvoudige bakmodel heeft een constante doorvoer onafhankelijk van het volume in de bak en is representatief voor een rioolstelsel met een pomp als doorvoer (figuren 9b en 10b).

Er dient te worden benadrukt dat voor het opstellen van deze grafieken (figuren 9 en 10) een oppervlakteafvoermodel werd gebruikt met 2 mm (potentiële) oppervlakteberging. Het gebruik van een andere oppervlakteafvoermodel (bijvoorbeeld een vaste afvoercoëfficiënt) kan tot grote verschillen leiden (enkele tientallen procenten). Men kan dus niet rechtstreeks een frequentie, berekend met een dynamisch model en een ander oppervlakteafvoermodel (bijvoorbeeld een vaste afvoercoëfficiënt) vergelijken met een frequentie uit deze grafiek. Voor het opstellen van deze grafiek werd een oppervlakteberging van 2 mm genomen om rekening te houden met de verliezen, wat een ook benaderende, maar een meer realistische aanname is dan een constante vaste afvoercoëfficiënt. Voor het bepalen van de specifieke berging en overcapaciteit dient dan ook de werkelijke verharde oppervlakte te worden gehanteerd, omdat reeds verliezen zijn ingerekend.

In Nederland wordt de nodige berging bepaald uitgaande van een referentiestelsel. Dit referentiestelsel (voor een gemengd stelsel) omvat bij een overcapaciteit van 0,7 mm/h een totale berging van 9 mm (7 mm in het rioolstelsel en 2 mm extra in een bergbezinkingsbekken). Dit zou overeenkomen met een overstortfrequentie van ongeveer 7 tot 10 dagen met overstorting per jaar. Wanneer we dit vergelijken met de situatie voor Ukkel afgeleid met het linieaire bakmodel (figuur 9a) vinden we voor dit geval een berging van ongeveer 10 tot 11 mm. Het verschil is te verklaren doordat in Nederland bij het bepalen van deze berging gebruik is gemaakt van de methode van Kuipers. Voor kleine overcapaciteiten geeft deze methode echter een minder goede voorspelling van de overstortfrequenties, omdat de opeenvolging van buien niet in beschouwing wordt genomen. Dit betekent dat met het bakmodel een grotere berging wordt gevonden dan bij de methode van Kuipers bij kleine doorvoercapaciteiten en gelijkblijvende overstortfrequentie. Met de methode van Kuipers vinden we voor Ukkel een waarde die in de buurt van deze van Nederland ligt.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 64: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

64

figuur 9a: berging/overcapaciteit/overstortfrequentie-relatie berekend met een enkelvoudig lineair bakmodel (met een concentratietijd van 60 minuten, een plasvorming van 2mm en 10-minuten neerslaggegevens van Ukkel voor de periode 1967-1993)

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 65: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

65

figuur 9b: berging/overcapaciteit/overstortfrequentie-relatie berekend met een enkelvoudig bakmodel met een constante doorvoer (met een concentratietijd van 60 minuten, een plasvorming van 2mm en 10-minuten neerslaggegevens van Ukkel voor de periode 1967-1993)

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 66: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

66

figuur 10a: berging/overcapaciteit/overstortfrequentie-relatie berekend met een enkelvoudig lineair bakmodel (met een concentratietijd van 60 minuten, een plasvorming van 2mm en 10-minuten neerslaggegevens van Ukkel voor de periode 1967-1993)

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 67: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

67

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 68: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

68

Het is dus duidelijk dat een criterium voor overstorten gebonden is aan de methode waarmee dit criterium wordt berekend. Voor voldoende grote overcapaciteiten (> 1,5 mm/h) geven een bakmodel en de methode van Kuipers gelijkaardige resultaten. Uit praktijkervaring is gebleken dat dit redelijk goed met de werkelijkheid overeenkomt. De laatste jaren is er een tendens om kleinere overcapaciteiten toe te passen. Hierbij blijken de resultaten sterk afhankelijk van de gebruikte methode. De benadering van het bakmodel is in elk geval meer realistisch dan deze van de methode van Kuipers. Om deze redenen dient de overstortfrequentie te worden afgelezen in de bakmodel-grafieken voor die gevallen waar geen simulaties voor worden uitgevoerd.

Het "nadeel" van een bakmodel is dat het net op een deskundige manier moet "gemodelleerd" worden, wat enige ervaring en een gedegen hydraulische kennis vereist. Bovendien zijn sommige rioleringsstelsels (bijvoorbeeld zonder duidelijke hydraulische ontkoppelingen zoals een val, een knijpleiding, een debietregelaar, ...) niet gemakkelijk en niet eenduidig te simuleren met een bakmodel.

Een bakmodel kan ook voorzien worden van routines die de emissies berekenen van sedimenten, conservatieve polluenten (bijvoorbeeld BOD, zware metalen, ...). Gelet op de complexiteit van de fysica van deze verschijnselen en de onzekerheid over de input's kunnen zulke resultaten alleen gebruikt worden om verschillende systemen of oplossingen onderling met elkaar te vergelijken en niet om de werkelijke emissie te voorspellen, tenzij men over metingen beschikt om het model te ijken.

B. Volledige dynamische modellering van het net / vereenvoudigde neerslaggegevens

Het gebruik van synthetische buien met hoge frequentie (bijvoorbeeld 7 of 10 keer per jaar) om via een dynamische simulatie model de overstortfrequentie te bepalen kan, althans voor de Vlaamse ontwerppraktijk (hoge overstortrand, opstuwingseffecten, gedeeltelijk en tijdelijk onder druk komen van het net, knijpleidingen, ...) niet een juiste schatting van de (hydraulische) emissieparameters opleveren, omdat (afgezien van een mogelijke discussie over de representativiteit van de buien) de terugkeerperiode van de emissies (onder andere de overstortfrequentie) slechts gelijk is aan de terugkeerperiode van de input voor een lineair systeem en omdat onze rioleringstelsels zich hydraulisch alles behalve lineair gedragen. Het gebruik van deze buien houdt ook onvoldoende rekening met het eventueel reeds gedeeltelijk gevuld zijn van de rioolbuizen ten gevolge van een voorafgaande bui, waardoor gewoonlijk een onderschatting van de (gemiddelde) overstortfrequentie bekomen wordt. Deze methode laat ook niet toe om een idee te krijgen van de spreiding op de gemiddelde emissieparameters.

De oplossing, waar op relatief korte tijd moet naar gestreefd worden bestaat uit een compromis : enerzijds wordt de hydrodynamica volledig beschreven met een deterministisch model, en mogelijks ook het transport van de verschillende polluenten, anderzijds wordt als input een relatief klein aantal beperkte tijdreeksen gegeven die het statistisch karakter van de volledige tijdreeks (met een zekere waarschijnlijkheid) inhouden. Deze methode lijkt in de nabije toekomst bruikbaar, maar bijkomend onderzoek is nodig om die beperkte tijdreeksen (representatief voor Vlaanderen) op te stellen. Meer bepaald moet nagegaan worden hoe lang de "korte" neerslagreeksen moeten zijn om met een voldoende waarschijnlijkheid alle eigenschappen van de lange neerslagreeks te bevatten.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 69: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

69

In feite heeft men de volgende gradatie :

- Lange tijdreeksen van neerslaggegevens bevatten alle statistische informatie over de te verwachten neerslag en kunnen dus, indien toegepast op een rioleringsstelsel toelaten zo juist mogelijke informatie te verkrijgen over de emissieparameters (bijvoorbeeld gemiddelde overstortfrequentie).

- Synthetische buien (enkelvoudige buien en composietbuien) bevatten slechts heel weinig informatie over de neerslag, en kunnen slechts heel benaderende indicaties geven over de emissieparameters.

- Beperkte tijdreeksen bevatten weliswaar minder informatie dan de volledige neerslagreeks, maar meer en betere informatie dan de synthetische buien. De keuze van de (lengte of aantal van de) korte tijdreeks(en) houdt een compromis in tussen bereikte nauwkeurigheid en realistische rekentijd.

In afwachting dat de methode met een volledige dynamische modellering van het rioolstelsel en de beperkte tijdreeksen toepasbaar wordt, moet men zich realiseren dat :

- In de meeste gevallen, voorlopig, de beste manier om de emissieparameters te schatten bestaat in het gebruik van een (meervoudig) bakmodel is. Alle (hydraulische) overstortparameters kunnen in statistische termen begroot worden. Het bepalen van de parameters van het bakmodel dient nauwkeurig te gebeuren en vereist ervaring en tijd.

- Daarom kan voorlopig worden gerekend met composietbuien met een kleine terugkeerperiode (kleiner dan 1 jaar). De volledige dynamische simulatie van de rioleringsstelsels met composietbuien kan slechts leiden tot een ruwe schatting van de emissieparameters. Hierbij dient in rekening te worden gebracht dat de overstortfrequentie tot ongeveer de helft onderschat wordt.

- Voor de ecologisch kwetsbare waterlopen (groen ingekleurd) volstaat een dynamische berekening met een composietbui niet en dient een meer nauwkeurige berekening van de impakt te gebeuren. Een onderschatting van de overstortfrequentie met 50 % zou voor deze waterlopen immers tot nefaste effecten kunnen leiden. Voor de meer nauwkeurige berekening kan een bakmodel worden gebruikt met de historische neerslagreeks of een dynamische berekening met beperkte tijdreeksen.

- Voor de ecologisch uiterst kwetsbare waterlopen (blauw ingekleurd) volstaat een dynamische berekening met een composietbui wel, omdat er bij zulke grote terugkeerperioden de onderschatting nooit groot zal zijn.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 70: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

70

5.2.4 Impakt op het oppervlaktewater

De invloed van de hydraulische emissies op het regime van de ontvangende waterloop moet nagegaan worden via een dynamische simulatie model voor de rivier (niet permanente stroming), bijvoorbeeld met RIO, Mike 11, Salmon Q, ... Wanneer de waterkwantiteit problemen stelt, bijvoorbeeld omdat er grote bijkomende verharde oppervlakten worden aangesloten, kunnen bijkomende kwantitatieve eisen worden opgelegd ter plaatse van de overstort.

Niet permanente transportmodellen voor rivieren zijn bijvoorbeeld BLTM, Salmon Q, Mike 11, ... Het model QUAL II dat géén dynamische stromingseffecten in rekening brengt en slechts met (maand)gemiddelden rekent, is niet geschikt om de (kwantitatieve) impakt van lozingen uit rioleringsstelsels op een waterloop te evalueren. Het kan eventueel gebruikt worden om het effect op de kwaliteitsparameters gemiddeld, over langere periodes te simuleren.

Zowel wat het kwalitatief als het kwantitatief effect op de oppervlaktewateren betreft, moet het hydrografisch bekken in zijn geheel beschouwd worden, niet rioolstelsel per rioolstelsel.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 71: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

71

6. Reductie van overstortfrequentie, overstortdebieten en overstortende vuilvrachten

Het negatief effect van het rioolstelsel op het ontvangende oppervlaktewater kan op verschillende wijzen gereduceerd of voorkomen worden.

6.1Toename van het doorvoerdebiet.

Door de toename van het doorvoerdebiet kan de nodige berging of de overstortfrequentie verkleind worden. Hierdoor kan de belasting van het oppervlaktewater door emissie vanuit de hemelwaterbekkens van de RWZI vergroten, zelfs als dezelfde ontwerpcriteria worden gebruikt. Wanneer dezelfde overstortfrequentie voor het rioolstelsel wordt behouden, kan dus de globale, kwalitatieve impakt op het oppervlaktewater toenemen. De kwantitatieve impakt zal zelden vergroten door het doorvoerdebiet te vergroten, omdat dit doorvoerdebiet meestal klein is ten opzichte van de overstortdebieten bij hevige neerslag. In overstromingsgevoelige gebieden dient een dynamische simulatie van het oppervlaktewater uit te wijzen of de situatie vanuit kwantitatief oogpunt aanvaardbaar is. Wanneer dit niet het geval is kan een afwaarts geplaatst, open retentiebekken een oplossing bieden.

6.2Beperking van de toevoer van hemelwater naar het rioolstelsel.

Zoals toegelicht in hoofdstuk 2 wordt in Vlarem II uitdrukkelijk de afkoppeling van niet­verontreinigd hemelwater van het rioolstelsel als verplichting gesteld. Lozing op riolering kan slechts voor zover het technisch niet mogelijk is om te lozen op oppervlaktewater of een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater. Dit uitgangspunt kan op volgende wijze in de praktijk gerealiseerd worden.

Dit kan door maximaal verharde oppervlakten van het rioolstelsel af te koppelen (dit is in feite lokaal een "gescheiden stelsel" invoeren) of door berging te voorzien opwaarts van het rioolstelsel (on-site). Controle aan de bron ("source control") is immers altijd gemakkelijker, goedkoper en efficiënter dan een behandeling achteraf ("end of pipe technology").

Het hemelwater dat op wegen en banen terecht komt dient maximaal via grachten afgevoerd worden. Dit is eigenlijk het invoeren van een gedeeltelijk gescheiden rioleringsstelsel.

Parkings, parkpaden, voet- en fietspaden en dergelijke kunnen voorzien worden van een doorlatende bekleding en afwateren in grachten.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 72: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

72

De eigenaars van grote verharde oppervlakken (bedrijfsgebouwen, grootwarenhuizen, kantoorgebouwen, ...) kunnen verplicht worden het hemelwater gescheiden te lozen in een KAH of wanneer dit niet mogelijk is zelf hemelwaterbekkens te voorzien, zodat het hemelwater slechts vertraagd in het rioleringsstelsel terecht komt en niet of slechts in geringe mate, bijdraagt tot de piekafvoer.

Op deze verharde oppervlakken zelf kan berging voorzien worden (on-site).Ook het afkoppelen van drainagewater ressorteert een gunstig effect en moet maximaaluitgevoerd worden. Oppervlaktewater moet afgekoppeld worden van het rioolstelsel.

Naast het gescheiden afvoeren van afgekoppeld hemelwater naar het oppervlaktewater heeft het infiltreren ervan een gunstig effect.

6.3Toename van de berging.

Men moet opwaarts van de overstort in het rioleringsstelsel voldoende berging voorzien (on-line storage). Dit mag NIET gebeuren door de stroomafwaartse moerriolen te overdimensioneren ten opzichte van wat hydraulisch vereist is, omdat dit lage stroomsnelheden en dus bezinking van sedimenten en een spoeleffect (first flush) voor gevolg heeft, waardoor de kwaliteit van het overstortende oppervlaktewater slechter kan zijn dan wat men zou verwachten door alleen naar de menging van het hemelwater met het afvalwater te kijken, maar WEL door het gebruik van knijpleidingen of regeltoestellen, door het verhogen van de overstortdrempels of door het aanpassen van de diepteligging van de riolen (Berekening van de piëzometrische lijn!). Een meer gesofistikeerde techniek om de bestaande berging in het rioolstelsel optimaal te benutten is het gebruik van een sturing met terugkoppeling (Real Time Control). Dit vergt echter een grote bijkomende investering en is bovendien enkel economisch haalbaar in dicht berioleerde gebieden waar bijkomende leidingen en randvoorzieningen niet mogelijk zijn. Deze techniek kan worden overwogen als alle andere middelen zijn uitgeput.

Zelfs nadat alle potentieel beschikbare berging buiten (opwaarts van) het rioleringsstelsel en de "hydraulische" berging (dit is de potentiële berging in de rioolbuizen die in de stroomopwaartse gedeelten van het net niet vol lopen) gemobiliseerd werd door het voorzien van debietregelaars of inwendige overstorten, kan mogelijks toch nog extra berging nodig zijn.

Door die extra benodigde berging in nevenaansluiting (off-line) te voorzien (dit wil zeggen niet doorstroomd in droog weer periodes) in afzonderlijke bergingsbekkens of bergingsriolen en door een goed ontwerp en sturing van die bergingsbekkens en de overstortconstructie zelf, kan men bekomen dat de kwaliteit van het overstortende water beter is dan wat men zou verwachten rekening houdend met het aanwezige afvalwater en hemelwater. Vermits een groot gedeelte van de verontreiniging vast zit aan de rioolsedimenten (niet alleen zware metalen, maar ook BZV, CZV en zelfs bacteriën), betekent minder sedimenten in het overstortwater automatisch ook minder verontreiniging. Bergingsreservoirs en overstortconstructies moeten dus zo ontworpen worden dat ze zoveel mogelijk de sedimenten uit het overstortwater verwijderen.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 73: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

73

Deze bekkens zullen regelmatig schoongemaakt moeten worden. De extra berging wordt in fasen uitgebouwd, zodat de evolutie van het verhard oppervlak gevolgd kan worden en de investering in de tijd gespreid wordt.

Dergelijke bergingsvoorzieningen en de overstortconstructies worden randvoorzieningen genoemd. Een gemengd rioolstelsel waarvan de kwantiteit en kwaliteit van het overstortwater gunstig beïnvloed wordt door geschikte randvoorzieningen wordt een verbeterd gemengd rioolstelsel genoemd.

6.4Toevoer van polluenten verminderen.

Ook de reductie van de toevoer van polluenten naar het rioleringsstelsel bijvoorbeeld door het regelmatig schoonmaken van straatkolken (in principe na elke belangrijke regenperiode, doch minstens éénmaal per jaar) en door regelmatig de straten schoon te vegen, zuigen of spoelen heeft een gunstig effect op de kwaliteit van het overstortende water.

Ook hier geldt dat controle aan de bron ("source control") vaak gemakkelijker, goedkoper en efficiënter is dan een behandeling achteraf ("end of pipe technology").

Versnijding van keukenafval en afvoer ervan via de riolering is wettelijk niet toegelaten (zie hoofdstuk 2).

6.5Randvoorzieningen na de overstort.

Ook afwaarts van de overstort kunnen nog randvoorzieningen voorzien worden : (ondiepe) bufferbekkens, eventueel voorzien van een geschikte beplanting (rietvelden) kunnen de kwaliteit van het overgestorte water verder verbeteren alvorens het in het oppervlaktewater zelf terecht komt. Dit heeft ook een gunstig effect op het afvlakken van de piekdebieten in de waterloop.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 74: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

74

7. Randvoorzieningen [3,5]

7.1Bergbezinkingsbekkens [3,6,7]

Tenzij voor een spoeleffect (first flush) gevreesd moet worden, wordt extra berging best gerealiseerd in zogenaamde "bergbezinkingsbekkens". Indien er gevaar is voor een spoeleffect (first flush) kan een bergingsbekken of een combinatiebekken aangewezen zijn. Het benodigde volume van een bergbezinkingsbekken wordt bepaald door de beperking van de overstortfrequentie. Dit zou best gebeuren op een statistische manier door een model te gebruiken dat toelaat lange (synthetische) neerslagreeksen te simuleren.

De werking van een bergbezinkingsbekken is dubbel :

1. Er is het effect van de berging zelf (dat men ook heeft met een bergingsbekkens of een bergingsriool) : geborgen sedimenten komen niet voor in het overstortende water en worden na de bui naar de RWZI gebracht. Het bergingseffect is verantwoordelijk voor ongeveer 75 % van het rendement.

2. Er is het effect van de bezinking dat door een correct hydraulisch ontwerp en een goede vormgeving van het bergbezinkingsbekken kan gemaximaliseerd worden. Het bezinkingseffect is verantwoordelijk voor ongeveer 25 % van het rendement.

Verder onderzoek is nodig onder andere in prototypes. Een goed ontwerp kan ook het onderhoud van bergbezinkingsbekkens minimaliseren (bijvoorbeeld met kipbakspoeling, sproeiers, ...).

Een bergbezinkingsbekken wordt ontworpen voor een bepaald debiet. Veel grotere debieten moeten via een noodoverlaat (by-pass) afgevoerd om "negatieve" rendementen te vermijden.

Het aanbrengen van lamellen in bergbezinkingsbekkens (Frankrijk) verbetert het scheidingsrendement maar is ingewikkeld en duur en vraagt meer onderhoud.

In de toekomst zal misschien door het toevoegen van flocullanten het bezinkingsrendement van bergbezinkingsbekkens nog kunnen vergroot worden. Ook met betrekking tot de verwijdering van bacteriën uit het overstortende water blijken hier beloftevolle perspectieven te zijn. Ook hier is verder onderzoek nodig.

Diepe schachten kunnen een goed en mogelijks economisch alternatief zijn voor berg(bezinkings)bekkens.

Voor relatief geringe overstortdebieten zijn verbeterde overstorten goedkoper dan overstorten voorzien van bergbezinkingsbekkens.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 75: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

75

7.2Verbeterde overstorten

Het ontwerp van alle overstorten, meer bepaald deze die niet van een bergbezinkingsbekken voorzien zijn, moet geoptimaliseerd worden, zodat ze "verbeterde overstorten" worden. Dit geldt dus in het bijzonder voor alle, kleinere, opwaarts gelegen ("achterwaartse") overstorten. De overstortrand moet hoog zijn en voldoende lang, zodat zo weinig mogelijk sedimenten overstorten. Om dezelfde reden dient enige berging ter plaatse van de overstort voorzien worden in een stroomverlammings- en/of bergingszone (hoge zijdelingse overstorten, stroomverlammingsoverstorten, ...). Ook is een duikschot vereist om het drijvend vuil zoveel mogelijk tegen te houden. Bij zware belasting door drijvend vuil dient een extra afscheidingsmechanisme voor drijvend vuil te worden voorzien. Het onderhoud hiervan leidt echter vaak tot problemen.

7.3Andere randvoorzieningen

Andere randvoorzieningen zoals bijvoorbeeld schachtoverstorten, werveloverstorten, enz... hebben een groter volume en dragen dus, naast een grotere kwalitatieve verbetering van het overstortwater, ook bij tot een vermindering van de impact op het oppervlaktewater via berging.

Zogenaamde omtrek vortexoverstorten (peripheral spill) realiseren een zekere scheiding van water en sedimenten door het centrifugaal effect. Dit gaat slechts op indien de instroomsnelheid voldoende hoog is.

Andere types wervelafscheiders, zoals de "Storm King" of "FluidSep" realiseren een grote verblijftijd en een kleine bezinkingshoogte, wat de scheiding van sedimenten en overstortend water in de hand werkt. Dergelijke afscheiders zijn duur, zeker voor grote debieten.

Opwaarts van dergelijke afscheiders moet een noodoverlaat worden voorzien om de toevoer van debieten groter dan het ontwerpdebiet te vermijden. Dit laatste wordt best begrensd door een debietbegrenzer (wervelventiel). Te grote debieten veroorzaken immers negatieve rendementen.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 76: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

76

8. Ontwerp van de RWZI

8.1Algemene ontwerpregels

De RWZI wordt gedimensioneerd voor minimaal 1 + 5 keer DWA14. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat bij een te klein doorvoerdebiet de vereiste berging ter plaatse van de overstort zeer sterk zal stijgen, daarom is het aan te raden de maximale doorvoer groter dan 0,5 mm/h te nemen. Minimaal 3 keer DWA14 wordt volledig biologisch behandeld en de overige 3 keer DWA14 ondergaat alleen een primaire behandeling (bezinkingsbekken, eventueel wordt het rendement van de bezinking verbeterd door het toevoegen van flocculanten.). De dimensionering van de primaire behandeling gebeurt niet op basis van overstortfrequentie, zoals overstorten en randvoorzieningen, maar op basis van vuilscheidende parameters. De maximale oppervlaktebelasting voor de primaire behandeling is 2,5 m/h. Om een eenduidig ontwerp te bekomen zijn bijkomende ontwerpeisen nodig voor de hemelwaterbekkens. Een eerste eis kan opgelegd worden aan de vorm van de hemelwaterbekkens. Dit betekent dat voor rechthoekige tanks een minimale lengte/breedte-verhouding wordt opgelegd, namelijk L/B = 4. Voor cirkelvormige tanks is geen bijkomende eis nodig, omdat de stroming hydraulisch gunstiger is. Wel geldt in het algemeen dat voor kleine tanks cirkelvormige constructies duurder zijn. De tweede bijkomende eis heeft betrekking op de tijd die vuildeeltjes krijgen om te flocculeren en te bezinken en is belangrijker dan de vorige eis. Dit betekent dat een minimale verblijftijd wordt geëist van 1,5 uur.

Het is niet onbelangrijk op te merken dat, indien men de combinatie overstort-RWZI bekijkt, er gemiddeld over een jaar meer vuilvracht in de waterloop terecht komt via het effluent van de RWZI dan via de overstort, tenminste wanneer de overstort voldoet aan het criteria voor de overstortfrequentie. Een overstort met een overstortfrequentie van 7 tot 10 dagen met overstorting per jaar veroorzaakt een relatieve vuiluitworp van 1 tot 2 %. De jaarlijkse vuilvracht die naar de RWZI wordt gevoerd bedraagt dan 98 tot 99 %. In de veronderstelling dat het rendement van de RWZI 95 % bedraagt, komt via het effluent van de RWZI jaarlijks een relatieve vuilvracht van 5 % in de waterloop terecht. Dit cijfer wordt hoger wanneer het rendement van de RWZI kleiner is. In vele gevallen zal het dan ook gemiddeld gezien over een jaar belangrijker zijn om het rendement van de RWZI te verbeteren dan de overstortfrequentie te verminderen. Dit is vooral belangrijk voor de lange termijn effecten op het aquatisch milieu. Via de overstorten komt op jaarbasis relatief weinig vuilvracht in het oppervlaktewater terecht, maar omdat het pieklozingen zijn is hun invloed veel belangrijker op korte termijn.

8.2Afwaartse retentie- en nazuiveringsbekkens

Afwaarts van RWZI's kunnen aanvullende maatregelen worden getroffen om de impakt op het oppervlaktewater te verminderen. De steeds grotere effluentdebieten kunnen vooral in waterzieke gebieden tot problemen leiden met betrekking tot de beperktheid van afvoer via het oppervlaktewater.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 77: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

77

Door de stijgende urbanisatiegraad en de toename van verharde oppervlakte, zoals bijvoorbeeld industrieterreinen, enz..., worden de af te voeren debieten steeds groter. Door de aanleg van rioleringen wordt het hemelwater in de meeste gevallen sneller afgevoerd dan via de natuurlijke afvloeiing via een grachtenstelsel. Weliswaar dient het grachtenstelsel maximaal in ere te worden hersteld en dient er maximaal verharde oppervlakte afgekoppeld te worden. De keuze voor een gemengd rioleringsstelsel houdt echter in dat een steeds belangrijker deel van de verharde oppervlakte wordt aangesloten op de riolering. De afgevoerde debieten worden dus steeds groter en de afvoerhydrogrammen zijn meer gepiekt. Een aanpak aan de bron ('source control') is de enige manier om dit tegen te gaan. Er wordt geopteerd voor een voldoende groot maximaal doorvoerdebiet ter plaatse van de overstort van de RWZI, namelijk minimaal 6 keer DWA14. Omwille van de beperkingen gesteld aan de debietsvariaties die een biologische zuivering kan verwerken, wordt het debiet aan gemengd afvalwater dat een biologische zuivering ondergaat beperkt tot minimaal 3 keer DWA14. Het resterende debiet, nog eens 3 keer DWA14, ondergaat enkel een mechanische behandeling in een regenbezinktank. Het effluent van deze regenbezinktank kan niet aan dezelfde kwaliteitseisen voldoen als het effluent van de biologische zuivering. Door de bouw van berging ter plaatse van de overstorten wordt de overstortfrequentie beperkt tot 7 à 10 dagen per jaar, waardoor weliswaar in mindere mate ook de piekoverstortdebieten worden verminderd. Door deze berging te bouwen als bergbezinkingsbekkens wordt ook de kwaliteit van het overstortwater verbeterd.

Door de gecentraliseerde aanpak van de waterzuivering worden grotere debieten afgevoerd naar de plaats van de RWZI. De impakt op het oppervlaktewater van de effluentlozingen van de RWZI en de meest afwaartse overstort neemt dus toe. Het kan zijn dat het maximale effluentdebiet, 6 keer DWA14, meer is dan de ontvangende waterloop aan kan. Wanneer er de meest afwaartse overstort echter vlakbij de RWZI is gelegen, is het effect op het oppervlaktewater vanwege het overstortdebiet van deze overstort vaak groter dan dit van het effluentdebiet, maar door de gecentraliseerde waterzuivering zal het totale debiet dat in de buurt van de RWZI naar het ontvangende oppervlaktewater wordt afgevoerd vergroten. Om deze piekbelastingen voor het oppervlaktewater op te vangen, kan men afwaarts van de RWZI een open bekken aanleggen. Hierin kan zowel het effluent debiet van de biologische zuivering als deze van de mechanische zuivering van de regenbezinktank worden toegelaten. Naast een afvlakking van de piekbelastingen kan dit bekken een nazuiveringsfunctie vervullen. Het verdient echter de aanbeveling om niet enkel de effluentdebieten in dit bekken toe te laten, maar ook de overstortdebieten van eventuele nabijgelegen overstorten. Ook kwalitatief zal dit laatste de waterloop gunstig beïnvloeden door een (verdere) gedeeltelijke zuivering van het overstortwater.

Het zuiverend vermogen van deze afwaartse bekkens verdient zeker verder onderzoek, maar mits deze bekkens worden aangelegd met een geschikte beplanting kan naast een nabezinkingseffect ook een extra plantenzuiveringseffect worden bekomen. Deze plantenzuivering kan eventueel een gedeelte van de tertiaire zuivering voor zijn rekening nemen. Men kan deze afwaartse bekkens dimensioneren op basis van het zuiveringseffect (nabezinking, plantenzuivering) of op basis van de kwantitatieve impakt op de waterloop. Een combinatie van de twee lijkt aangewezen. Daarom is het moeilijk eisen voorop te stellen. Voor het bepalen van de kwantitatieve impakt dient een impaktsimulatie te gebeuren van het afvloeiingsgebied met inbegrip van de overstorten en de waterloop.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 78: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

78

Een integrale aanpak is aan te bevelen, maar de werkinstrumenten hiervoor zijn nog zeer rudimentair. In de toekomst zal een integraal ontwerp van de afvoer- en zuiveringsinfrastructuur uitwijzen hoe deze afwaartse berging optimaal kan worden ingevoerd of worden geoptimaliseerd. In afwachting dat deze berging wordt gebouwd, kan er ruimte hiervoor worden vrijgehouden.

Bij de toepassing van deze afwaartse bekkens blijven er echter nog vele vragen en problemen over, bijvoorbeeld in verband met : - exploitatie, sturing, onderhoud - begroting van de plantenzuivering - technische uitwerking - simulatie van afvoer- en zuiveringssysteem in combinatie met de waterloop

8.3Integraal ontwerp

Indien de RWZI nog moet ontworpen worden moet gestreefd worden naar een globale aanpak van het probleem van de riolering en de zuivering, waarbij de globaal meest economische oplossing beoogd wordt, rekening houdend met de toelaatbare lozing op het oppervlaktewater met inbegrip van het effect van de restvervuiling van het effluent van de RWZI. Dit impliceert dat normen gekend zijn voor de kwaliteit van het oppervlaktewater, rekening houdend met zijn functie en een kennis van de aanwezige (van opwaarts afkomstige) vervuiling.

Een globale optimalisatie betekent dat de combinatie : - maximale afkoppeling van niet verontreinigd hemelwater - biologische zuivering in de RWZI, - berging in het stelsel, eventueel met inbegrip van een bergbezinkingsbekken, - hemelwaterbekkens in de RWZI voor mechanische behandeling en - open bekkens afwaarts van de RWZI en/of de overstort geoptimaliseerd wordt om op de meest economische wijze minstens hetzelfde resultaat te bekomen wat betreft de globale emissie (overstorten en RWZI samen), zowel kwalitatief als kwantitatief en zowel op jaarbasis (voor cumulatieve polluenten zoals N en P en metalen), als wat de pieklozingen (voor acute polluenten zoals BZV, CZV en bacteriën) betreft, als een zogenaamde referentiestelsel met: - een doorvoercapaciteit van minimaal 6 keer DWA14, waarvan minimaal 3 DWA14 volledig

biologisch behandeld en de overige 3 DWA14 alleen mechanisch behandeld in een hemelwaterbekkens

- en een overstortfrequentie aan de overstorten van f < 7 (10) dagen met overstorting per jaar.

In afwachting dat deze globale optimalisatie mogelijk is, dient het referentiestelsel te worden gehanteerd. In overstromingsgevoelige gebieden dient de kwantitatieve impakt van de RWZI en de overstorten te worden nagegaan door een dynamische simulatie van het oppervlaktewater uit te voeren. Wanneer de kwantitatieve impakt te groot is dienen afwaarts van de RWZI en/of overstort(en) open retentiebekkens te worden aangelegd.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 79: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

79

Om te kunnen overgaan tot een globale optimalisatie is het volgende nodig :1) keuze van een globale vervuilingsparameter2) keuze van de input parameters (statistisch)3) keuze en validatie van transportmodellen (sedimenten en polluenten) in het rioleringsstelsel,4) met inbegrip van de modellering van bergbezinkbekkens en overstortconstructies,5) met inbegrip van de modellering van hemelwaterbekkens voor mechanische behandeling in

de RWZI 6) en met inbegrip van de modellering van de biologische behandeling in de RWZI.

Deze modellering moet gebeuren met een bakmodel en een lange duur neerslag simulatie of met een dynamische simulatie model en een representatieve neerslagreeks (eventueel neerslagreeksen).

Het spreekt vanzelf dat men bij de realisatie van de verschillende componenten (bijvoorbeeld berging in nevenaansluiting (off-line), bergbezinkingsbekkens, hemelwaterbekkens, ...) rekening kan houden met een zekere fasering van de noodzakelijke investeringen.

8.4Bestaande RWZI's

Bij de bestaande door Aquafin overgenomen RWZI's zijn er 46 waarvan het debiet door de biologie lager is dan 2 DWA14 (berekend aan 180 l/IE). Bij 22 stations is het debiet gelegen tussen 2 en 2,5 DWA14. Op basis van de feitelijke situatie en rekening houdend met de mogelijkheden tot maximale afkoppeling van verharde oppervlakten en eventuele parasitaire debieten, zal dienen geëvalueerd te worden of deze RWZI's dienen aangepast te worden. Ook inzake noodzakelijke uitbouw van de RWA-lijn zal dienen geëvalueerd te worden of de beschikbare berging in het stelsel deze uitbouw noodzakelijk maakt (in relatie met het hiervoor geciteerde afkoppelingsbeleid van hemelwater).

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 80: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

80

9. Individuele voorbehandelingsinstallaties en septische putten

In Vlarem II wordt enkel een algemene definitie gegeven van wat onder een individuelevoorbehandelingsinstallatie wordt begrepen: "septische putten of gelijkaardige inrichtingen voorde voorbehandeling van normaal huisafvalwater ter verwijdering van vetstoffen, bezinkbare endrijvende stoffen".

Een septische put of individuele voorbehandelingsinstallatie moet gebouwd en uitgebaat wordenovereenkomstig een code van goede praktijk (art. 4.2.7.1.1.�2). Inzake deze code van goedepraktijk wordt in Vlarem II geen verdere invulling gegeven noch inzake individuelevoorbehandelingsinstallaties noch inzake septische putten sensu stricto. Om hieraan nadereinvulling te geven en gelet op het feit dat de toepasselijke bepalingen in de belgische wetten,decreten en besluiten overeenkomstig Vlarem beschouwd worden als code van goede praktijk,wordt het in dit hoofdstuk beschreven technisch referentiekader beschouwd als een code vangoede praktijk.

De werking en het onderhoud van individuele voorbehandelingsinstallaties wordt behandeld inart 6.2.1.4 (niet ingedeelde inrichtingen) en in art. 4.2.7.3.1 (ingedeelde inrichtingen) in relatiemet het feit of de lozing al dan niet ingedeeld is.De volgende algemene bepalingen worden in beide gevallen van toepassing gesteld:- de individuele voorbehandelingsinstallaties, in het geval het gaat om een septische put,

moeten jaarlijks geruimd worden om de goede werking ervan te vrijwaren en de openbare gezondheid niet te schaden of de hygiëne en de veiligheid niet in het gedrang te brengen;

- het lozen van geruimd septisch materiaal in de openbare riolen of in de collectoren is verboden;

- septisch materiaal moet afgevoerd worden naar een openbare afvalwaterzuiveringsinstallatie.

Voor lozing van huishoudelijk afvalwater in de openbare riolering (zones A en B) gelden zowel voor de ingedeelde als voor de niet ingedeelde lozingen de algemene voorwaarden. Het afvalwater wordt bij voorkeur (dus niet verplicht) rechtstreeks geloosd tenzij de afwateringssituatie of de aard van de toegepaste zuiveringstechnologie dit vereist, kan door het gemeentebestuur opgelegd worden dat het huishoudelijk afvalwater via een individuele voorbehandelingsinstallatie moet geloosd worden in de openbare riolering. Het opleggen van deze verplichte lozing via een individuele voorbehandelingsinstallatie zal moeten gebeuren op basis van een politiereglement of ingebouwd worden in de eventueel uitgevaardigde technische verordening inzake de aansluiting op de openbare riolering.

Voor lozing van huishoudelijk afvalwater in de openbare riolering van zone C, in een oppervlaktewater of in een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater gelden de voorwaarden voor lozing in oppervlaktewater of een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater.

Enkel voor bestaande inrichtingen die behoren bij lozingen van huishoudelijk afvalwater in de oppervlaktewateren en in de kunstmatige afvoerwegen voor hemelwater met een vuilvracht van minder dan 5 IE of afkomstig van uitsluitend voor bewoning dienende gebouwen, wordt aanvaard dat de algemene voorwaarden inzake BZV, bezinkbare stoffen, zwevende stoffen en apolaire koolwaterstoffen voldaan zijn indien het water minstens wordt gezuiverd door middel van een

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 81: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

81

septische put of een gelijkwaardige individuele voorbehandelingsinstallatie, gebouwd en uitgebaat overeenkomstig een code van goede praktijk. In alle andere gevallen zal een volledige zuivering moeten voorzien worden om te kunnen voldoen aan de gestelde algemene lozingsvoorwaarden. Dit kan een septische put zijn aangevuld met een bijkomende zuivering of om het even welke andere zuivering.

Inzake septische putten en individuele voorbehandelingsinstallaties kan informatief verwezen worden naar ;

� de circulaire van het Ministerie van volksgezondheid en van het gezin (nr P.I./C./EU/3185) aangaande septictanks en andere huisstelsels tot zuivering van het afvalwater (dd 15/12/53)

� de eengemaakte technische specificaties STS 35 -sanering gepubliceerd door de Hoge Raad van het Nationaal Instituut voor de huisvesting (1975)

� het sanitair reglement betreffende de bescherming van drinkwater en de waterafvoer van gebouwen (WTCB, 1976)

� ontwerp van CEN-norm � de sectoriële werkingsvoorwaarden voor individuele zuiveringseenheden zoals opgenomen

in het besluit van 8 december 1994 van de Waalse regering houdende reglementering van de opvang van stedelijk afvalwater.

Hiernavolgend worden voor septische putten en een aantal individuele voorbehandelings­installaties de codes van goede praktijk beschreven. Benevens de hier beschreven installaties kunnen eveneens andere installaties toegepast worden mits hiermee minimaal eenzelfde graad van zuivering behaald wordt.

Septische put (of septic tank)

Het systeem bestaat uit een gecompartimenteerde tank. Bij gebruik van de tank als hoofdzuivering wordt het effluent van de tank direct geloosd op oppervlaktewater. Het geniet de voorkeur de tank te gebruiken als voorbehandeling waarbij het effluent van de tank wordt afgevoerd naar een navolgende behandelingstrap.

Zuiveringsproces: Hoofdzakelijk fysisch-chemische afscheiding van bezinkbare en drijvende bestanddelen uit de waterige fase door sedimentatie, flotatie, floculatie en sorptie. Een gedeelte van de organische fractie van het afgescheiden slib wordt anaëroob biologisch afgebroken gedurende de opslag in de tank.

Algemene bepalingen / uitvoering: � de septische put moet jaarlijks geruimd worden met verplichte afvoer van het septisch

materiaal naar een RWZI (overeenkomstig art. 4.2.7.3.1. en art 6.2.1.4. van Vlarem II)

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 82: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

82

� de septische put bestaat uit ten minste 2 vakken � de verschillende afdelingen van de septische put moeten met elkaar in verbinding gesteld

worden d.m.v. in de scheidingsmuren aangebrachte openingen die groot genoeg zijn om beroering in de middenzone ter vermijden. Deze voor de doorgang van de vloeistof bestemde openingen moeten op ongeveer 60 cm onder het watervlak aangebracht worden.

� de afvoer van gassen moet voorzien worden in alle kamers � de minimale inhoud onder de waterspiegel bedraagt onder normale gebruiksomstandigheden

300 liter per inwoner (225 liter per inwoner vanaf de elfde inwoner), niettemin dient de minimum nuttige inhoud van de tank onder het wateroppervlak ten minste 1.500 liter te bedragen (de ontwerp CEN-norm schrijft een nominale capaciteit van 2000 liter voor)

� de minimum hoogte onder de waterspiegel moet 1 m bedragen � de vrije hoogte tussen de waterspiegel en het deksel van de tank moet minstens 30 cm zijn In de ontwerp CEN-norm zijn een aantal technische specificaties i.v.m. septische putten opgenomen.

Bezinkput met twee verdiepingen of decantatieput of Emscherput of Imhoffput

Zuiveringsproces: In een bezinkput wordt een scheiding vloeistof-vaste stof gerealiseerd door bezinking. Hierbij wordt voorkomen dat de vloeistof gaat gisten. De niet gegiste vloeistof wordt naar de biologische zuivering geleid terwijl de vaste stoffen voor het merendeel worden verzameld (behalve de vlottende laag) in een benedenkompartiment, waar ze worden verteerd.

Algemene bepalingen / uitvoering: � benodigd volume voor het bovenste decantatievak bedraagt 25 l per IE met een minimum van

250 liter onder de waterspiegel � het benodigd volume van het onderste gistingsvak bedraagt 100 liter per IE met een minimum

van 750 liter onder het horizontaal vlak, dat zich op 10 cm onder de onderrand van de schuine wanden van het bovenste vak bevindt.

In geval van lozing in een zuiveringszone C of lozing in oppervlaktewater van huishoudelijk afvalwater afkomstig van bestaande inrichtingen en met een vuilvracht van minder dan 5 inwonerequivalenten of afkomstig van uitsluitend voor bewoning dienende gebouwen, wordt overeenkomstig artikel 4.2.7.1.1.�2 van Vlarem II geacht aan de voorwaarden onder 3� en 5� (m.a.w. de voorwaarden voor BZV, bezinkbare en zwevende stoffen en apolairekoolwaterstoffen) te zijn voldaan indien het water minstens wordt gezuiverd door middel van eenseptische put of een gelijkwaardige individuele voorbehandelingsinstallatie, gebouwd en uitgebaatovereenkomstig een code van goede praktijk.Gezien echter de behandeling d.m.v. enkel een septische put onvoldoende garanties biedt,verdient het alle aanbeveling en is het zelfs wenselijk dat door de gemeente voor de bestaandeinrichtingen (ten minste voor deze inrichtingen waarvoor de septische put nog gebouwd dient teworden om aan de voorwaarden te voldoen) een bijkomende nazuivering verplicht wordt.Voor alle nieuwe inrichtingen dient de voorzuivering d.m.v. een septische put of bezinkput,gevolgd te worden door een biologische behandeling bv. d.m.v. een bacteriefilter, zandfilter,

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 83: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

83

plantenzuivering, ... en moeten onverminderd de algemene lozingsvoorwaarden voor lozing in oppervlaktewater of een KAH nageleefd worden:

1� het te lozen afvalwater dat in zodanige hoeveelheden pathogene kiemen bevat dat het ontvangende water er gevaarlijk door kan worden besmet, moet ontsmet worden;

2� de pH van het geloosde water mag niet meer dan 9 of niet minder dan 6,5 bedragen;

3� het biochemisch zuurstofverbruik in vijf dagen bij 20�C van het geloosde water mag volgende waarden niet overschrijden: a) 25 milligram zuurstofverbruik per liter b) 50 milligram zuurstofverbruik per liter voor de lozingen afkomstig van gebouwen die

uitsluitend als woning gebruikt worden en waarin minder dan twintig personen wonen.

4� de inhoud van een flesje uit kleurloos glas van 150 milliliter: a) volledig gevuld met een pas genomen monster van het geloosde water waaraan 0,4

milliliter van een 0,05 pct. oplossing van methyleenblauw wordt toegevoegd; b) met een ingeslepen stop afgesloten; c) en bij kamertemperatuur (" 20�C) in het duister bewaard, mag binnen de drie dagen niet

ontkleuren;

5� in het geloosde afvalwater mogen de volgende gehalten niet overschreden worden: a) 0,5 milliliter per liter voor de bezinkbare stoffen (tijdens een statische bezinking van twee

uur); b) 60 milligram per liter voor de zwevende stoffen; c) 3 milligram per liter voor de apolaire koolwaterstoffen extraheerbaar met

tetrachloorkoolstof;

6� bovendien mag het geloosde afvalwater geen stoffen bevatten die behoren tot de families en groepen van stoffen vermeld in de bijlage 2C, noch alle andere stoffen, met een gehalte dat rechtstreeks of onrechtstreeks schadelijk zou kunnen zijn voor de gezondheid van de mens, voor de flora of fauna;

7� een representatief monster van het geloosde afvalwater mag geen oliën, vetten of andere drijvende stoffen bevatten in zulke hoeveelheden dat een drijvende laag op ondubbelzinnige wijze kan vastgesteld worden; in geval van twijfel, kan dit vastgesteld worden door het monster over te gieten in een scheitrechter en door vervolgens na te gaan of twee fasen gescheiden kunnen worden. (Dit houdt in dat zonodig een vetvanger zal moeten geïnstalleerd worden)

Bacteriefilter:

De bacteriefilter kan geïncorporeerd worden in de septische put of als afzonderlijke eenheid gebouwd worden.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 84: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

84

Aërobe bacteriefilter of oxydatiebed

Het oxydatiebed of bacteriefilter bestaat uit een vloeistofdicht van de omgeving afgescheidencompartiment, waarin zich een bed van dragermateriaal (vulstoffen) bevindt. Boven hetdragermateriaal bevindt zich een verdeelsysteem ten behoeve van gelijkmatige verdeling van hetaangevoerde afvalwater over het bedoppervlak.

Zuiveringsproces:Het afvalwater sijpelt door het bed van dragermateriaal. Op het dragermateriaal ontwikkelen zichpopulaties van micro-organismen die een aërobe behandeling van het afvalwater bewerkstelligen.Toevoer van de benodigde zuurstof vindt plaats door kunstmatige of natuurlijke ventilatie. Hetoverschot aan biomassa laat periodiek los en wordt in de nabehandeling uit het afvalwaterverwijderd.

Algemene bepalingen / uitvoering:� de materialen worden op zulke wijze gestapeld dat zij een gelijkvormige laag vormen

waardoor het te zuiveren water en de lucht vrije doortocht hebben. De filter mag in geen geval onderlopen, zelfs niet gedeeltelijk

� voor installaties groter dan 25 IE moeten de statische verdelers aangevuld worden met een kantelbak of een spuitreservoir

� het filterbed moet samengesteld zijn uit materialen van het kaliber 50/80 mm (eventueel kan voor de laag rustend op de drainering een groter kaliber gebruikt worden)

� het minimum volume filtermateriaal per IE bedraagt 100 l � de minimumhoogte bedraagt 1m, het minimaal volume 1 m3

� de ventilatie geschiedt d.m.v. een buis met een diameter van minimum 15 cm voor installaties kleiner dan 50 IE en van minimum 20 cm voor installaties groter dan 50 IE

� het verdeelrooster moet regelmatig gereinigd worden � het filtermateriaal dient twee maal per jaar schoongespoeld te worden � het slib in de overloopput moet regelmatig geruimd worden

Anaërobe bacteriefilter

De anaërobe bacteriefilter bestaat uit een vloeistofdicht van de omgeving afgescheiden compartiment, waarin dragermateriaal vast is aangebracht. Het compartiment is volledig gevuld met afvalwater.

Zuiveringsproces: Het filterbed wordt van onder naar boven doorlopen. Op het dragermateriaal ontwikkelen zich populaties van micro-organismen die zorgen voor een anaërobe afbraak van het afvalwater. Het overschot aan biomassa laat periodiek los en wordt in de nabehandeling uit het afvalwater verwijderd.

Algemene bepalingen / uitvoering: � de filter wordt van beneden naar boven doorlopen, zodat hiervoor geen verdeler geïnstalleerd

moet worden

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 85: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

85

� het filterbed bestaat uit een onderste laag van 70 tot 90 cm filtermateriaal van het kaliber 7/20 en een bovenste laag van 7 tot 10 cm van het kaliber 2/7 de onderste laag kan eventueel vervangen worden door een laag van 40 tot 50 cm filtermateriaal 14/20 gevolgd door een laag van 25 tot 30 cm kaliber 7/14

� het minimum volume filtermateriaal bedraagt 150 l per inwoner, het totaal volume mag echter niet minder zijn dan 600 l

� de filter dient om de 18 maanden gespoeld te worden � het slib in de overloopput moet eveneens om de 18 maanden verwijderd worden

Voordelen van de anaërobe filter t.o.v. de aërobe filter - gezien de filter van onder naar boven doorlopen wordt kan de overloopput hoger geplaatst

worden - de biomassa in de anaërobe filter groeit trager zodat het slib in de overloopput minder vaak

geruimd moet worden - bij de anaërobe afbraak worden afbraakgassen geproduceerd, gezien deze met het water

meegevoerd worden moet hiervoor geen speciale verluchting voorzien worden.

In een goed onderhouden septische put gevolgd door een bacteriefilter kunnen BZV-effluentwaarden van 50 mg/l bereikt worden. Het gehalte aan stoffen in suspensie blijft echter hoog. Een gedraineerde zandfilter of een filtratiebedsysteem vormen een goed alternatief voor de bacteriefilters gezien hiermee lagere effluentwaarden voor zwevende stoffen bereikt worden.

Gedraineerde zandfilter / Filtratiebedsyteem

De zandfilter of filtratiebed is ingegraven in de bodem, is vloeistofdicht van de omringende bodem afgesloten en bevat een zandfilterpakket. In een kiezellaag boven en onder het zandpakket is een stelsel aan- en afvoerdrains aangebracht. De filter kan in dubbel uitgevoerd worden waarbij beide eenheden intermitterend bedreven worden.

Zuiveringsproces: In het filterzandpakket ontwikkelen populaties micro-organismen die zich aan de zandkorrels hechten. Naast een biologische zuiveringsactiviteit van de micro-organismen, spelen ook fysisch - chemische zuiveringsprocessen een rol door de fitrerende werking van het zandpakket.

Algemene bepalingen / uitvoering:de filter bestaat uit (van boven naar beneden):� een laag teelaarde van 15 tot 30 cm ingezaaid met gazon � een niet rottend, waterdoorlatend en niet vervuilend membraan � een laag kiezel van 25 tot 30 cm, kaliber 20/32 waarin de aanvoerdrains gelegen zijn � een laag van 60 tot 70 cm rivierzand (korrelgrootte 0,2 à 0,6 mm en met een

eenvormigheidscoëfficiënt kleiner dan 4) � 7,5 a 10 cm kiezel, kaliber 7/14 of 7/20 � een laag van 30 cm kiezel kaliber 20/32 waarin de drains liggen (hellingsgraad 5 mm/m) De drains (zowel voor aan- als afvoer) worden op een afstand van 2 m van elkaar gelegd. In vertikaal aanzicht moeten de aanvoerdrains over 1 meter verschoven liggen t.o.v. de afvoerdrains. Een hydraulische doorlaatbaarheid van het zand groter of gelijk aan 0,1 m/h is aan te bevelen.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 86: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

86

Opgehoogd filtratiebedsysteem

Het verhoogd filtratiebed bestaat evenals het gewoon filtratiebedsysteem uit een filterbed van zand. Boven op het zandpakket is een stelsel van aanvoerdrains aangebracht, gelegen in een grindlaag. Onder het zandpakket is eveneens in een grindlaag een stelsel afvoerdrains aangebracht. Het geheel is gelegen boven het maaiveld, en is afgedekt met een grondlaag. Een opgehoogd filtratiebedsysteem is aan te raden wanneer de doorlaatbaarheid van de bodem lager is dan 10-15 mm/u of wanneer er zich een watervoerende laag op minder dan 60 cm van het oppervlak bevindt.

Zuiveringsproces: idem als voor de zandfilter

Uitvoering / Algemene bepalingen: � het verhoogd filtratiebed bestaat uit een berg filterzand van ca. 1 m hoogte (helling 3/1) en een

breedte van 8 m, afgedekt met een niet rottend, waterdoorlatend en niet vervuilend membraan waarop een laag teelaarde van 25 cm is aangebracht, ingezaaid met gazon

� de aanvoerdrains bevinden zich centraal op 2,5 meter van elkaar en zijn gelegen in een kiezellaag van 30 cm, kaliber 20/32

� het filterbed bestaat uit rivierzand � de afvoerdrains zijn gelegen in een kiezellaag van 30 cm kaliber 20/32

de onderzijde van de afvoerdrains mag niet meer dan 50 cm onder het niveau van het oorspronkelijk bodemoppervlak gelegen zijn

Submerged filter systeem (ondergedompelde filter)

De submerged filter bestaat uit een vloeistofdicht van de omgeving afgescheiden compartimentwaarin dragermateriaal vast is aangebracht. Het compartiment is volledig gevuld met water.Onder het dragermateriaal zijn beluchtingselementen aangebracht waardoor lucht in hetafvalwater wordt gebracht.Desgewenst kan de filter zijn opgedeeld in meerdere compartimenten met wel of geenbeluchtingselementen (aërobe en anaërobe zones).

Zuiveringsproces:Op het dragermateriaal ontwikkelen zich populaties micro-organismen. Deze biomassabewerkstelligt een aërobe biologische behandeling van het afvalwater. Daarnaast kunnen lossevlokken actieve biomassa in de filterruimte aanwezig zijn. Toevoer van de benodigdeluchtzuurstof vindt plaats via de beluchtingselementen welke zijn aangesloten op blowers ofcompressoren. Overschot aan biomassa op het dragermateriaal laat periodiek los en wordttesamen met de losse vlokken actieve biomassa in de nabehandeling uit het afvalwaterverwijderd.Indien meerdere compartimenten zijn aangebracht in de filter (aërobe en anaërobe zones) kan eennitrificatie/denitrificatie-proces verkregen worden.De biologische belasting van de ondergedompelde filter is bij voorkeur kleiner dan 4 g BZV/m2.d.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 87: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

87

Actief slib systeem

Een voorbehandeling is niet strikt noodzakelijk, mits grove bestanddelen in het afvalwater voldoende versneden worden voor of in het systeem. De actief slib installatie bestaat uit een vloeistofdicht van de omgeving afgesloten reactorruimte waarin zich een mengsel van afvalwater en actieve biomassa bevindt. De biomassa wordt gevormd door vlokken van populaties micro-organismen die zich in het afvalwater ontwikkelen. De reactorinhoud wordt belucht door één of meerdere mechanische voorzieningen. De nabehandeling geschiedt in een nabezinktank.

Zuiveringsproces: Door de vlokken biomassa wordt een aërobe biologische behandeling van het afvalwater bewerkstelligd. De beluchtingsapparatuur zorgt voor inbreng van de benodigde luchtzuurstof in het slib/water-mengsel in de reactorruimte. De losse vlokken biomassa worden door de menging in suspensie gehouden. Bij de nabezinking worden slib (biomassa) en water gescheiden, het slib wordt teruggevoerd naar de reactorruimte. Periodiek wordt een overschot aan slib afgevoerd in plaats van teruggevoerd naar de reactorruimte.

Biorotor systeem

De biorotor bestaat uit een vloeistofdicht van de omgeving afgescheiden compartiment, waarindragermateriaal op een horizontale as langzaam wordt rondgedraaid. Het compartiment wordthorizontaal doorstroomd door voorbezonken afvalwater. De horizontale as is zodanig geplaatstdat het dragermateriaal zich ten dele (algemeen voor iets minder dan de helft) in het afvalwaterbevindt. De biorotor wordt gevolgd door een nabezinking.

Zuiveringsproces:Op het dragermateriaal in de biorotor ontwikkelen zich populaties micro-organismen. Dezebiomassa wordt door de rotatie van de biorotor beurtelings in contact gebracht met afvalwater enluchtzuurstof, en bewerkstelligt een aërobe biologische zuivering van het afvalwater.Overschot aan biomassa op het dragermateriaal laat periodiek los en wordt in de nabehandelinguit het afvalwater verwijderd.De biologische belasting van de biorotor is bij voorkeur kleiner dan 4 g BZV/m2.d.

Plantensystemen

In een plantensysteem wordt het afvalwater biologisch behandeld d.m.v. planten. Enkele voorbeelden zijn: - helofytenfilter - macrofytenvijver - algenvijver : eendekroosvijver

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 88: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

88

In Vlarem II zijn de effluentvoorwaarden voor afvalwater behandeld in plantensystemen (< 500 - >20 IE) opgenomen:

Parameter eenheid emissiegrenswaarde minimumvermindering t.o.v. influentbelasting in % (1)

Biochemisch zuurstof­verbruik in 5 dagen bij 20� C (BZV) (2)

Chemisch zuurstof­verbruik (CZV)

Zwevende stoffen

mg/l

mg/l

mg/l

50

250

60

70

75

70

De analyses betreffende lozingen uit bezinkvijvers worden verricht met gefilterde monsters; de concentratie van het totaal aangesuspendeerde stoffen in de ongefilterde watermonster mag echter niet meer bedragen dan 150 mg/l.Toegepast wordt de concentratiewaarde of het verminderingspercentage."(1) Vermindering ten opzichte van de vracht van het influent. (2) Deze parameter kan door een ander worden vervangen : totaal organische koolstof (TOK) of totaal zuurstofverbruik (TZV)

indien er een verband kan worden gelegd tussen BZV en de vervangende parameter.

Deze normen zijn van toepassing, behoudens wanneer de temperatuur lager is dan 5� C.Voor plantensystemen voor de behandeling van afvalwater afkomstig van wooneenheden < 20IE gelden de algemene lozingsnormen voor lozing van huishoudelijk afvalwater opoppervlaktewater.

Indirecte lozing in grondwater

In afdeling 4.3.3. van Vlarem II zijn de bepalingen opgenomen i.v.m. de indirecte lozing in grondwater van huishoudelijk afvalwater. De indirecte lozing in grondwater is verboden in gebieden waar rioleringen aanwezig zijn. Wanneer geen riolering aanwezig is gelden volgende afstandsregels voor de besterfput: a) 50 m van een oppervlaktewater b) 50 m van elke open kunstmatige afvoerweg voor hemelwater; c) 100 m van een grondwaterwinning In deze gevallen is een indirecte lozing in grondwater d.m.v. een zinkput toegelaten. Gelet op het mogelijk gevaar voor verontreiniging van het grondwater (bv. wanneer de zinkput te diep geboord wordt tot in een doorlatende laag of wanneer deze aanwezig is op minder dan 10 m), wordt de zinkput bij voorkeur voorafgegaan door een septische put of kunnen andere installaties toegepast worden. Wanneer een oppervlaktewater of een KAH aanwezig is wordt het zoals hierboven beschreven behandeld huishoudelijk afvalwater bij voorkeur hierin geloosd. Wanneer geen mogelijkheid bestaat voor lozing in oppervlaktewater of in een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater kan het huishoudelijk afvalwater geloosd worden via een zinkput of wordt de zinkput vervangen door een niet gedraineerde zandfilter, of kan ondergrondse bevloeiing toegepast worden. Bij lozing in de grond wordt het afvalwater bij voorkeur voorbehandeld in een septische put voor lozing via een zinkput, zandfilter of ondergrondse bevloeiing.

Voorbehandeling septische put: cfr supra

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 89: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

89

Zinkput

Wanneer geen gevaar voor contaminatie van het grondwater bestaat kan het huishoudelijk afvalwater via een zinkput geloosd worden. De zinkput bestaat uit een ondergronds gelegen put, voorzien van een wand met uitstroomopeningen en een open bodem. Het huishoudelijk afvalwater wordt bij voorkeur voorafgaandelijk de indirecte lozing via de zinkput, voorgezuiverd d.m.v. een septische put eventueel gevolgd door een biologische behandeling.

Zuiveringsproces:Na de behandeling wordt het afvalwater via de zinkput geloosd in de bodem. In de bodemondergaat het water een verdere zuivering door fysische en chemische processen als filtratie ensorptie en door biologische activiteit van micro-organismen.

Uitvoering / Algemene bepalingen: - de putwanden zijn waterdicht vanaf de grondoppervlakte tot 50 cm onder het lozingsniveau

van de toevoerleiding - het onderste deel van de put is doorlatend (ofwel poreus materiaal ofwel open verticale voegen

van 3 cm) - de contactoppervlakte van het onderste deel van de put (bodem + wanden) moet minimum

1 m2 per IE bedragen - de zinkput wordt tot op het niveau van de watertoevoer gevuld met filtermateriaal (stukgrootte

6 à 11 cm) de bovenste 10 à 15 cm van de kiezellaag kunnen door grof zand vervangen worden.

In de plaats van de zinkput kunnen ook volgende installaties toegepast worden:

Niet gedraineerde zandfilter of infiltratiebedsysteem

De niet gedraineerde zandfilter of infiltratiebed is ingegraven in de bodem en bevat een zandfilterpakket. In een kiezellaag boven het zandpakket is een stelsel aanvoerdrains aangebracht. Het afvalwater wordt bij voorkeur voorafgaandelijk voorgezuiverd in een septische put.

Zuiveringsproces en uitvoering: zie gedraineerde zandfilter met dit verschil dat in dit geval geen afvoerdrains voorzien worden.

Opgehoogd infiltratiebedsysteem

Het verhoogd infiltratiebed bestaat evenals het gewoon infiltratiebedsysteem uit een filterbed van zand. Boven op het zandpakket is een stelsel van aanvoerdrains aangebracht, gelegen in een grindlaag. Het geheel is gelegen boven het maaiveld, en is afgedekt met een grondlaag. Het afvalwater wordt bij voorkeur voorafgaandelijk voorgezuiverd in een septische put.

Zuiveringsproces en uitvoering: zie opgehoogd filtratiebed met dit verschil dat in dit geval geen afvoerdrains voorzien worden.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 90: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

90

Ondergrondse bevloeiing

Als infiltratievoorziening worden infiltratiekanalen voorzien.Het afvalwater wordt bij voorkeur voorafgaandelijk voorgezuiverd in een septische put.

Zuiveringsproces:Na de behandeling wordt het afvalwater via de infiltratiekanalen geloosd in de bodem. In debodem ondergaat het water een verdere zuivering door fysische en chemische processen alsfiltratie en sorptie en door biologische activiteit van micro-organismen.

Uitvoering / Algemene bepalingen:

Het ondergrondse bevloeiingsnet bestaat uit verscheidene, parallel lopende filtreerleidingen die1,5 à 3 m van elkaar liggen.� De totale lengte is afhankelijk van het opslorpingsvermogen van de grond en van het aantal

IE, deze varieert van een infiltratieduur van 10 minuten in zandgrond (10 liter water in een put van 30 x 30 cm met een diepte van 60 cm) met overeenkomstig een benodigde lengte voor de draineerbuizen van 10 m/IE, tot 40 minuten in zandklei, in dit geval bedraagt de benodigde lengte van de draineerbuizen 20 m per IE

� de nodige overeenkomstige terreinoppervlakte moet 20 à 40 m2 per IE zijn. � Filtreerleidingen: de uitgravingen van de sleuven zijn ongeveer 50 cm breed en 60 à 70 cm

diep. De uitvoering van de filtreerleidingen omvat: � opvullen van de bodem van de sleuf met een laag filtermateriaal van ongeveer 10 cm dikte

(grint, steenslag of stenen) � leggen van de leiding in draineerbuizen, geplaatst met open voegen en een helling tot beloop

van 1/500. Op het bovengedeelte van de buizen en op 2/3 van hun omtrek worden de voegen bedekt met een strook geteerd vilt.

� aanvullen van de sleuf met hetzelfde filtermateriaal tot ongeveer 5 cm boven de buizen � aanplempen van de sleuf met invoeging van een waterdichte en onbederfbare afscheiding of

afdekking om elke verstopping van de filter te voorkomen.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 91: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

91

10. Kleinschalige waterzuiveringsinstallaties (KWZI) 20 ­500 IE

10.1. ALGEMENE ONTWERPPARAMETERS

10.1.1 De droog weer afvoer (DWA)

De installatie dient minimaal 3 DWA14 biologisch te kunnen behandelen, de overige 3 DWA14ondergaat alleen een voorbehandeling.Uitzondering : in geval van een volledig gescheiden stelsel is een capaciteit van 1 DWA14voldoende, tenzij er tegenaanduidingen (metingen) zijn.

10.1.2 Samenstelling van het huishoudelijk afvalwater

1 IE stemt overeen met: debiet : 150 l/d BZV : 60 g/d CZV : 135 g/d ZS : 90 g/d Totaal stikstof :10 g/d Totaal fosfor : 2 g/d

10.1.3 Meetinrichting

zie VLAREM II art. 4.2.5.4.1. De meetgoot dient te beantwoorden aan de omschrijving in bijlage 4.2.5.1.

10.1.4 Algemene bedrijfsvoering :

- onderhoudsvoorschriften van de constructeur naleven;- regelmatige visuele controle van het effluent a.d.h.v. een BZV-buis (minstens 1x/week).

Plaatsing• de locatie van de KWZI dient ten alle tijde zeker te stellen dat :

- het systeem toegankelijk is; - slibafvoer uit de verschillende compartimenten d.m.v. een tankwagen mogelijk is;

• vorstgevoelige onderdelen dienen voldoende beschermd te worden tegen vorst.

Materialen • de systeemonderdelen dienen stabiel geplaatst, van duurzame kwaliteit, vloeistofdicht en

corrosiebestendig te zijn; • buitenwanden en bodems van systeemonderdelen die voortdurend met afvalwater gevuld zijn,

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 92: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

92

dienen vloeistofdicht te zijn. Elk bekken dient afgeschermd te worden van het grondwater door een waterdichte betonnen wand of door een waterondoorlaatbare folie. Enkel indien het bekken zich in een niet doorlaatbare bodemlaag bevindt, kan overwogen worden om de afscherming achterwege te laten. Bij gebruik van een folie dient de waterdichtheid getest te worden na plaatsing;

• gebruikt filterzand of grind dienen vrij te zijn van verontreinigende stoffen van organische of toxische aard;

• gebruikte synthetische vulmaterialen moeten aan volgende eisen voldoen : - geschikt zijn voor een goede aanhechting van de micro-organismen; - voldoende sterk zijn om vergruizing of vervorming door het eigen gewicht te voorkomen; - vrij zijn van verontreinigingen van toxische aard of andere stoffen die in het water kunnen

oplossen;- vorstbestendig zijn.

Verluchting • afgesloten systeemonderdelen dienen op zodanige wijze verlucht dat voor een voldoende en

hindervrije afvoer van de gevormde gassen wordt gezorgd; • de luchttoevoer naar de biologische behandeling dient voldoende te zijn voor de

instandhouding van de aërobe biologische zuiveringsprocessen; • overkappingen dienen te zijn voorzien van voldoende ventilatieopeningen.

10.2. VOORBEHANDELINGSSYSTEMEN

Onder voorbehandelingssystemen worden alle procesonderdelen verstaan die voorafgaan aan de eigenlijke biologische zuivering en waarbij grof materiaal en bezinkbare stoffen uit het afvalwater verwijderd worden. Indien alle woningen aangesloten op de KWZI beschikken over een septische put of gelijkwaardige individuele voorbehandelingsinstallatie, gebouwd en uitgebaat overeenkomstig de code van goede praktijk voor individuele voorbehandelingsinstallaties, kan de voorbehandeling eventueel achterwege gelaten worden.

10.2.1 Rooster

Om te vermijden dat grof vuil zich opstapelt in de rest van de installatie of om de toevoerpompen te beschermen kan het nuttig zijn om een rooster te voorzien. Omwille van de kostprijs en de eenvoud wordt voor dergelijke kleinschalige installaties best een manueel rooster (staafafstand 20 - 60 mm) voorzien i.p.v. automatische fijnroosters zoals gebruikelijk bij RWZI's met grotere ontwerpkapaciteit. Het rooster dient zo ontworpen te zijn dat in geval van verstopping van het rooster de toevoer naar de rest van de installatie niet belemmerd wordt.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 93: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

93

10.2.2 Voorbezinking

10.2.2.1 Voorbezinktank met slibstockage:

principe : De werking berust op bezinking van de zwevende deeltjes in het influent (verwijderingsrendement SS bedraagt ongeveer 50%). Tevens wordt het bezonken slib in de tank opgeslagen vooraleer het afgevoerd wordt. In tegenstelling tot een septische put is het niet de bedoeling om anaërobe afbraak van het slib te bekomen. Hierdoor kan het volume van de tank beperkt blijven.

dimensionering : De dimensionering kan opgesplitst worden in twee delen:

a. voorbezinkingsvolume (V1): minimaal 1 h verblijftijd bij maximaal debiet (6 DWA14); b. slibstockage:

- minimaal 30 dagen;- berekening volume: V2 = T x S x100 x IE

DS

Hierbij is: V2: volume slibstockage T: slibverblijftijd in dagenS: specifieke slibproductie in g ds/IE.d (40 g ds/IE.d)DS: gemiddeld droge stof gehalte van het slib in %ds (4% ds)IE: aantal inwonerequivalenten

Het totaal volume van de tank bedraagt dus V1 + V2

Uitvoering : - bestaat uit 1 of meerdere compartimenten;- waterdiepte : minimum : 1 m - maximum : 3 m;- openingen in de scheidingswanden tussen de (eventuele) compartimenten :

• moeten zo geplaatst worden dat kortsluitstromen zoveel mogelijk vermeden worden; • meer dan 30 cm onder het wateroppervlak om het meevoeren van drijflagen te voorkomen

en ca. 60 cm boven de slibzone om opwoeling van bezonken slib te vermijden; • de oppervlakte van elke opening moet voldoende groot zijn zodat er geen opwoeling van

bezonken slib ontstaat door een te hoge stroomsnelheid (stroomsnelheid bij maximaal debiet moet < 0,1 m/s).;

- uitstroomopening : • de totale oppervlakte van de opening moet voldoende groot zijn zodat er geen opwoeling

van bezonken slib ontstaat door een te hoge stroomsnelheid (stroomsnelheid bij maximaal debiet moet < 0,1 m/s);

• afvoer van drijflagen naar de rest van de installatie moet vermeden worden door ofwel een duikschot voor de uitstroomopening ofwel d.m.v. een T-stuk waarvan de bovenkant minstens 20 cm boven het wateroppervlak uitsteekt;

- scheidingswanden : moeten tenminste 20 cm boven het wateroppervlak uitsteken; - een vrije hoogte van tenminste 30 cm tussen wateroppervlak en afdekking van de tank.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 94: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

94

Bedrijfsvoering : - slibafvoer dient plaats te vinden vooraleer het slibniveau gestegen is tot 0,20 m onder de

onderkant van aanvoer-, doorvoer- of afvoeropeningen. Een routinematige slibafvoer, met een voldoende hoge frequentie, verdient de voorkeur;

- drijflagen dienen op regelmatige tijdstippen verwijderd te worden om te voorkomen dat deze laag zo dik zou worden dat ze mee kan uitspoelen of verstoppingen van aanvoer-, doorvoer, afvoer- of ventilatieopeningen kan veroorzaken.

10.2.2.2 Bezinkput met twee verdiepingen of decantatieput of Emscher- of Imhoff-tank

principe : De werking berust op bezinking van de zwevende deeltjes in het influent (verwijderingsrendement SS bedraagt ongeveer 50%). Het slib bezinkt en wordt via schuine wanden afgevoerd naar het onderste compartiment van de tank, waar het slib nog een anaërobe gisting ondergaat. Het voordeel van dit concept is dat opdrijvend slib niet in de bezinkingszone terechtkomt. Het effluent van deze tank dient verder gezuiverd te worden in een zuiveringsinstallatie vooraleer het kan geloosd worden.

dimensionering : - minimaal 25 l/IE voor het bovenste decantatievak; - minimaal 100 l/IE voor het onderste gistingsvak.

uitvoering : - waterdiepte : minimum : 1 m - maximum : 4 m; - uitstroomopening :

• de totale oppervlakte van de opening moet voldoende groot zijn zodat er geen opwoeling van bezonken slib ontstaat door een te hoge stroomsnelheid (stroomsnelheid bij maximaal debiet moet < 0,1 m/s);

• afvoer van drijflagen naar de rest van de installatie moet vermeden worden door het voorzien van ofwel een duikschot voor de uitstroomopening ofwel d.m.v. een T-stuk waarvan de bovenkant > 20 cm boven het wateroppervlak uitsteekt;

- schuine wanden : helling van 60°;- een vrije hoogte van tenminste 30 cm tussen wateroppervlak en afdekking van de tank.

bedrijfsvoering : - het slib moet geruimd worden vooraleer het onderste compartiment nagenoeg volledig gevuld

is met slib; - drijflagen dienen op regelmatige tijdstippen verwijderd te worden om te voorkomen dat deze

laag zo dik zou worden dat ze mee kan uitspoelen.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 95: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

95

10.2.2.3 Voorbezinkingsvijver

principe: In een voorbezinkingsvijver worden de bezinkbare stoffen uit het afvalwater verwijderd en wordt een vergisting van het bezonken slib bekomen.

dimensionering: - hydraulische verblijftijd : minimaal 3 dagen bij DWA.

uitvoering : - lengte/breedte - verhouding : > 3/1;- diepte : > 1,5 m;- de influentstroom dient zoveel mogelijk verdeeld te worden over de breedte van de vijver;- de uitstroomconstructie moet zo ontworpen worden dat drijvend materiaal wordt

tegengehouden (bv. d.m.v. een duikschot); - het is aan te raden om de bodem te laten afhellen naar één punt om de slibruiming te

vereenvoudigen; - er dient een by-pass voorzien te worden.

bedrijfsvoering : - drijvend materiaal dient regelmatig verwijderd te worden; - slibruiming : ongeveer éénmaal per jaar.

10.3. BIOLOGISCHE ZUIVERINGSSYSTEMEN

10.3.1 Plantensystemen

beplanting : • het plantgoed dient zoveel mogelijk vrij te zijn van andere plantensoorten om te vermijden dat

deze soorten achteraf gaan overwoekeren. Om deze reden is het gebruik van zaailingen aan te raden;

• meestal wordt riet (Phragmites) gebruikt omwille van de geringe eisen die riet stelt aan de omgeving, omwille van de snelle groei en omwille van de diepe wortelpenetratie (> 0,6 m);

• indien het de bedoeling is om een grotere natuurwaarde aan het systeem te geven, kan een grotere variëteit aan plantensoorten aangewezen zijn;

• rietvelden worden beplant met gewoon riet : Phragmites. De kleine plantjes worden gekweekt in potten met een diameter van 110 mm en met 3-5 planten per pot om een voldoende dicht rietveld te bekomen. Wanneer het riet verplant wordt naar het rietveld dienen de plantjes 300­400 mm hoog te zijn. De aangewezen periode voor het planten is mei-juni, maar indien nodig kan het planten ook gebeuren tot in augustus. Per vierkante meter worden vier dergelijke potten geplaatst en wordt aan elke pot een langzaam vrijkomende meststof toegediend. In sommige gevallen is het vereist om tijdens het eerste jaar nog bijkomende meststof toe te dienen;

• voldoende licht is noodzakelijk voor een goede groei (dus best niet in de schaduw van bomen); • maaien van het riet is niet noodzakelijk.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 96: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

96

10.3.1.1 Infiltratierietveld (verticaal doorstroomd)

principe : Het voorbezonken afvalwater stroomt verticaal doorheen een filterbed van zand en/of grind dat beplant is met riet. Op het filtermateriaal hechten zich micro-organismen. Voor een goede biologische zuivering is een voldoende zuurstofvoorziening noodzakelijk. Het riet vervult een functie als O2-toevoer via de wortels, de wortels vormen een hechtingsplaats voor micro­organismen en voorkomen het dichtslibben van het filtermateriaal. Naast deze biologische werking heeft het rietveld ook een fysisch-chemische werking door filtratie en adsorptie.

dimensionering : Hydraulische belasting (bij DWA) bij voorkeur < 0,07 m3/m2.d (of minimaal 2 m2/IE).

uitvoering : - aanvoersysteem : moet een gelijke verdeling van het afvalwater over het volledige oppervlak

van de filter verzekeren : • bij voorkeur wordt het dagdebiet gedurende een aantal (bv. 4x/d bij DWA) korte pompcycli

aangevoerd; • onder de uitstroom, op het oppervlak van de filter kunnen spatplaatjes (> 150 mm x 150

mm) aangebracht worden om een beluchting van het voorbezonken afvalwater en betere verdeling te bekomen en om een verstoring van het filterpakket te voorkomen;

- filtermateriaal : • hydraulische conductiviteit van het filtermateriaal dient minimaal 0,1 m/h te bedragen • de dikte van de filterende laag bedraagt minstens 0,6 m;

- afvoersysteem : • het afvoersysteem wordt gevormd door drainageleidingen waarvan de onderlinge afstand

ten hoogste 2 m bedraagt en de hellingsgraad 5 mm/m bedraagt; • de drainageleidingen bevinden zich in een laag grof grind van ongeveer 0,30 m; • de opwaartse uiteinden van de drainageleidingen dienen boven het filteroppervlak uit te

steken zodat reiniging of ontstopping van de drainageleiding mogelijk is.

10.3.1.2 Wortelzone rietveld (horizontaal doorstroomd)

principe : Het voorbezonken afvalwater wordt aan één zijde van het rietveld toegevoerd en doorstroomt het filterbed horizontaal onder het oppervlak. Aan de andere zijde wordt het effluent afgevoerd via een drainageleiding op de bodem van het rietveld. Op het filtermateriaal en op de rietwortels hechten zich micro-organismen. Naast deze biologische werking heeft het rietveld ook een fysisch-chemische werking door filtratie en adsorptie. Het riet vervult een functie als O2-toevoer via de wortels, de wortels vormen een hechtingsplaats voor micro-organismen en voorkomen het dichtslibben van het filtermateriaal. Oppervlaktestroming dient te allen tijde vermeden te worden.

dimensionering : Een oppervlakte van minimaal 3 m2/IE is vereist voor secundaire zuivering van voorgezuiverd afvalwater.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 97: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

97

Uitvoering : - afmetingen :

• om stroming van afvalwater aan de oppervlakte te voorkomen, is het van belang om de lengte van het rietveld te beperken tot ± 15 m;

• de diepte van het filterbed ter hoogte van de inlaat dient minimaal 0,4 m te bedragen (typisch : 0,6 m). De bodem van het rietveld wordt aangelegd onder een helling van 1 % om de drainage te bevorderen. De maximale diepte van het bed ter hoogte van de uitlaat mag 0,8 m niet overschrijden;

- inlaatconstructie : • het verdeelsysteem moet zo gekozen worden dat een gelijkmatige verdeling van het

influentdebiet over de volledige breedte van het rietveld mogelijk is. Te verkiezen is een systeem met rechtopstaande toevoerleidingen die in de hoogte verstelbaar zijn (+ of - 40 mm). De onderlinge afstand van deze toevoerleidingen bedraagt 5 - 10 m;

• over een afstand van ± 0,5 m wordt een zone voorzien gevuld met stenen (60 -100 mm) om een verdere verdeling van het influent over de volledige breedte van het rietveld mogelijk te maken en om te voorkomen dat het influent over de oppervlakte van het rietveld stroomt;

- filtermateriaal : • de hydraulische conductiviteit van het filtermateriaal dient > 3,6 m/h te bedragen.

Gewassen grind met een diameter tussen 5 - 10 mm is geschikt om als filtermateriaal te gebruiken;

- uitlaatconstructie : • het effluent wordt afgevoerd via een drainagebuis die zich over de volledige breedte op de

bodem van het rietveld bevindt; • de drainagebuis bevindt zich in een zone gevuld met stenen (60 - 100 mm); • de effluent drainageleiding wordt verbonden met een in de hoogte verstelbare leiding zodat

het waterniveau in het rietveld kan geregeld worden.

Algemene opmerkingen bij filtratiesystemen: - door filtratiesystemen in serie te schakelen wordt, bij gelijkblijvend oppervlak, het totale

zuiveringsrendement verhoogd; - verschillende types van filtratiesystemen kunnen gecombineerd worden, bv.: 1° traps

infiltratierietveld met als 2° trap een wortelzone rietveld.

10.3.1.3 Vloeirietvelden

principe : Het voorbezonken afvalwater stroomt over het oppervlak van het rietveld, dit in tegenstelling tot de overige types van rietvelden waarbij het afvalwater doorheen het filterbedmateriaal stroomt in horizontale of verticale richting. Voor een vloeirietveld kan dan ook gebruik gemaakt worden van de lokale bodem, aangezien een goede hydraulische conductiviteit geen vereiste is. De werking van het vloeirietveld berust enerzijds op bezinking van onopgelost materiaal dat vervolgens een gedeeltelijke anaërobe/aërobe afbraak ondergaat. Anderzijds zal de colloïdale en opgeloste organische vuilvracht aëroob afgebroken worden in de bovenste waterlaag van het rietveld. In de onderste waterlagen zal de afbraak voornamelijk anaëroob gebeuren. Het ondergedompelde riet vormt een hechtingsplaats voor micro-organismen die verantwoordelijk zijn voor de biologische afbraak van de vuilvracht. Opname van nutriënten (N en P) door het riet is relatief onbelangrijk ten opzichte van de totale vracht aan nutriënten. De bodem (vooral kleihoudende bodem) kan een belangrijke rol spelen in de adsorptie van fosfor.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 98: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

98

dimensionering : De oppervlakte van het rietveld dient minimaal 5 m2/IE te bedragen en de hydraulische verblijftijd bij DWA dient minimaal 10 d te bedragen.

uitvoering : - afmetingen :

• lengte/breedte - verhouding van het rietveld : < 4/1 en > 1/1; • helling van de bodem : > 5mm/m; • waterhoogte : 0,1 m - 0,5 m (de waterhoogte kan tijdens de zomer eventueel iets verlaagd

worden om zo de zuurstoftransfer vanuit de lucht te bevorderen);

- uitstroomconstructie : • de uitstroomleiding moet in de hoogte verstelbaar zijn zodat het rietveld volledig

leeggelaten kan worden en zodat de hydraulische gradiënt kan aangepast worden in functie van de tijd. Hierdoor kan overstort aan de ingang van het rietveld (door ophoping van slib en plantenmateriaal) vermeden worden.

10.3.2. Lagunering

De types van lagunering die van toepassing kunnen zijn voor KWZI's zijn : - natuurlijke lagunering : aërobe zone bovenaan en anaërobe zone onderaan, zuurstofinbreng

door diffusie en fotosynthese; - kunstmatig beluchte lagune : niet volledig gemengde lagune met bellenbeluchting of

oppervlaktebeluchting.

De voorbehandeling bij lagunes kan tot een minimum beperkt worden. Eventueel kan een grofrooster (cf. supra) voorzien worden. Bezinking van het onopgelost materiaal in het influent gebeurt in de lagune zelf.

10.3.2.1 natuurlijke lagunering

principe : De afbraak van het organisch materiaal gebeurt door anaërobe fermentatie in de onderste lagenvan de lagune. De bovenste laag is aëroob door photosynthetiserende algen en doorzuurstoftransfer uit de lucht. Dank zij de aanwezigheid van zuurstof is er aërobe afbraak in debovenste laag. Alhoewel algen hierbij een belangrijke rol spelen, kunnen ze een probleem vormenvoor de effluentkwaliteit indien ze mee uitspoelen. Tijdens de lente en de herfst kan doortemperatuursinversie een resuspensie van bezonken materiaal optreden, met hoge ZS-gehaltes inhet effluent tot gevolg.

dimensionering :- hydraulische verblijftijd bij DWA : > 20 d;- oppervlakte : 10 m2/IE (8 m2/IE indien een voorbehandeling voorzien wordt);- diepte : ± 1m;- om uitspoeling van algen te voorkomen, wordt aanbevolen om nageschakeld een lagune

(1 m2/IE) met waterplanten te voorzien. De waterhoogte in deze lagune bedraagt 0,1 - 0, 4 m.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 99: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

99

uitvoering : - er worden minimaal 2 lagunes in serie geplaatst; - het is essentieel voor een goede werking om kortsluitstromen te vermijden. Hierbij dient

aandacht besteed te worden aan de lengte/breedte - verhouding (>1) en aan de plaatsing van instroom- en uitstroomconstructies;

- de uitstroomconstructie van elke lagune moet voorzien zijn van een duikschot om drijvend materiaal tegen te houden;

- er dient voor elke lagune een by-pass voorzien te worden, zodat de installatie in bedrijf kan blijven bij ruimen van één lagune.

bedrijfsvoering : - drijvend materiaal regelmatig verwijderen; - slibophoping opvolgen en ruimen indien nodig.

10.3.2.2 kunstmatig beluchte lagune

principe : De nodige zuurstof wordt ingebracht door een beluchtingssysteem (bellenbeluchting of oppervlaktebeluchting). De beluchting wordt niet ontworpen om alles in suspensie te houden, maar zorgt enkel voor een gedeeltelijke menging van de lagune. Om voldoende afscheiding van zwevende stoffen te bekomen is een naklaringsvijver noodzakelijk (zie nabehandeling).

dimensionering : - hydraulische verblijftijd bij DWA : > 10 d;- diepte : 1,5 - 3,5 m;- benodigde zuurstofinbreng : 1,5 kg O2/kg BZV;- mengvermogen van de beluchting : 1 - 3 W/m3.

uitvoering: - er worden minimaal 2 lagunes in serie geplaatst;- maximale helling van de wanden : 30°;- de uitstroomconstructie van elke lagune moet voorzien zijn van een duikschot om drijvend

materiaal tegen te houden; - er dient voor elke lagune een by-pass voorzien te worden, zodat de installatie in bedrijf kan

blijven bij ruimen van één lagune.

bedrijfsvoering: - drijvend materiaal regelmatig verwijderen; - slibophoping opvolgen en ruimen indien nodig.

10.3.3 Oxydatiebedden

principe : Het oxydatiebed bestaat uit een bed van dragermateriaal waarop het voorbezonken afvalwater gelijkmatig wordt verdeeld. Door kunstmatige of natuurlijke ventilatie wordt een luchtstroom door het bed gevoerd waardoor zich een aërobe biomassa kan ontwikkelen. Teveel aan biomassa komt periodiek los van het dragermateriaal en wordt in de nabezinktank verwijderd.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 100: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

100

dimensionering : - maximale biologische belasting : 0,15 kg BZV/m3.d;

indien kunststof vulmateriaal (specifieke oppervlakte 150 - 200 m2/m3) gebruikt wordt mag de maximale biologische belasting 0,30 kg BZV/m3.d bedragen.

uitvoering : - de vulhoogte van het oxydatiebed dient minimaal 1 m te bedragen; - het verdeelsysteem (statisch of ronddraaiend) dient een gelijkmatige verdeling van het

afvalwater over het volledige oppervlak te verzekeren; - gezuiverd afvalwater dient (gedeeltelijk) gerecirculeerd te worden over het oxydatiebed.

bedrijfsvoering : - regelmatige controle van het verdeelsysteem en reiniging indien noodzakelijk; - nagaan of er zich geen plasvorming voordoet op het oppervlak van het oxydatiebed.

10.3.4 Gedraineerde zandfilter / Filtratiebedsysteem

principe : Het voorbezonken afvalwater stroomt verticaal doorheen een filterbed van zand en/of grind dat ingegraven is in de bodem en afgedekt met aarde. Op dit filtermateriaal hechten zich micro­organismen. Voor een goede biologische zuivering is een voldoende zuurstofvoorziening noodzakelijk. Naast deze biologische werking heeft de filter ook een fysisch-chemische werking door filtratie en adsorptie.

dimensionering : Hydraulische belasting (berekend op basis van DWA) bij voorkeur < 0,04 m3/m2.d (of > 4 m2/IE).

uitvoering : - afdekking :

• bovenop de grindlaag waarin zich de aanvoerleidingen bevinden, wordt een laag aarde van 0,15 m - 0,3 m aangebracht. Voor wat betreft de vegetatie op deze laag kunnen geen struiken of bomen toegepast worden daar deze de onderliggende filterlaag zouden verstoren;

• om te vermijden dat de laag aarde in de onderliggende laag grof grind terechtkomt, dienen deze twee lagen van elkaar gescheiden te worden door ofwel een water- en luchtdoorlatend doek ofwel een laag fijn grind van minimaal 0,1 m;

- aanvoersysteem : moet een gelijke verdeling van het afvalwater over het volledige oppervlak van de filter verzekeren; • bij voorkeur wordt het dagdebiet gedurende een aantal (bv. 4x/d bij DWA) korte pompcycli

aangevoerd. Hierdoor wordt het aanvoersysteem volledig met water gevuld en is een meer gelijkmatige verdeling mogelijk;

• de aanvoerleiding bestaat uit geperforeerde leidingen met onderlinge afstand van maximaal 4 m;

• het aanvoersysteem bevindt zich in een laag grof grind van ongeveer 0,25-0,30 m;

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 101: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

101

- filtermateriaal : • hydraulische conductiviteit van het filtermateriaal dient minimaal 0,1 m/h te bedragen (uit

te testen m.b.v. een standaardtest); • de dikte van de filterende laag bedraagt minstens 0,6 m;

- afvoersysteem : • het filtermateriaal en het grof grind met de afvoerleidingen dienen van elkaar gescheiden

te worden door een laag (0,1m) fijn grind of een water- en luchtdoorlatend doek; • het afvoersysteem wordt gevormd door drainageleidingen waarvan de onderlinge afstand

ten hoogste 2 m bedraagt en de hellingsgraad 5 mm/m bedraagt; • de drainageleidingen bevinden zich in een laag grof grind van ongeveer 0,30 m; • de opwaartse uiteinden van de drainageleidingen dienen boven het filteroppervlak uit te

steken zodat reiniging of ontstopping van de drainageleiding mogelijk is; • In verticaal aanzicht moeten de aanvoerleidingen over 1 m verschoven liggen t.o.v. de

afvoerleidingen.

bedrijfsvoering : - controle op plasvorming; - controle op mate van begroeiing.

10.3.5 Opgehoogde zandfilter/filtratiebedsysteem

In tegenstelling tot de gewone zandfilter/filtratiebedsysteem die ingegraven wordt in de bodem, bevindt de opgehoogde zandfilter/filtratiebedsysteem zich gedeeltelijk of volledig boven het maaiveld. Een dergelijke filter is vooral aangeraden indien het grondwaterpeil zich te dicht bij het oppervlak bevindt en/of in gevallen waarbij gravitaire lozing in het oppervlaktewater anders niet mogelijk is. Voor wat betreft de dimensionering, uitvoering en bedrijfsvoering gelden dezelfde richtlijnen als voor de gewone zandfilter/filtratiebedsysteem onder 3.5.

10.3.6 Ondergedompelde beluchte biofilter ("Submerged Aerated Filter"; SAF)

principe : Het voorbezonken afvalwater doorstroomt een reactor waarin dragermateriaal is ondergedompeld. De zuiverende micro-organismen groeien op het dragermateriaal, voeden zich met de in het afvalwater aanwezige organische stoffen en vormen een zogenaamde biofilm. Deze film wordt progressief dikker tot deze te dik wordt om een efficiënte zuurstofvoorziening in het binnenste van de film mogelijk te maken. Dit creëert een anaërobe conditie welke de micro-organismen locaal afdoodt en het afschuiven van een stuk biofilm veroorzaakt. Een continue grove bellenbeluchting voorziet in de zuurstofvoorziening en in voldoende turbulentie om verstoppingen door te sterk aangroeiende biomassa te verhinderen. Een nabezinking voorziet in de afscheiding van de afgeschoven biomassa en het gezuiverde water.

dimensionering : - hydraulische belasting (berekend op basis van DWA) bij voorkeur < 6 m3/m3.d;- biologische belasting bij voorkeur < 0.8 kg BZV/m3.d;- diepte : 1,5 - 6 m;

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 102: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

102

- benodigde zuurstofinbreng : 1,5 kg O2/kg BZV. De zuurstofconcentratie van het effluent van de biologische reactor dient > 4 mg/l te zijn.

uitvoering : - aanvoersysteem :

De influentconstructie dient dusdanig geplaatst te worden ten opzichte van de effluentconstructie dat kortsluitstromen vermeden worden;

- dragermateriaal : • het dragermateriaal bevat bij voorkeur voldoende interstitiële ruimte (95-97%) en beschikt

over een hoog specifiek oppervlak (90-180 m2/m3) • bij gebruik van andere dragermaterialen (bv. lavastenen) dient de beluchting aangepast te

worden aan het verhoogde verstoppingsrisico; • de opstelling van het dragermateriaal dient dusdanig te gebeuren dat opdrijven voorkomen

wordt; - menging reactor :

• de continue bellenbeluchting dient de volledige reactor gelijkmatig van voldoende turbulentie te voorzien;

• de geometrie van de reactor dient bij voorkeur dusdanig uitgevoerd te worden dat dode hoeken/zones in het stromingspatroon voorkomen worden.

10.3.7 Aktief slibsystemen

principe: Het systeem bestaat uit een beluchte ruimte waarin al dan niet voorbehandeld afvalwater en slibvlokken (bestaande uit micro-organismen) met elkaar in contact gebracht worden. Onder deze omstandigheden kan het aktief slib de organische verontreinigingen uit het afvalwater verwijderen. In de nabezinktank vindt de scheiding plaats tussen het gezuiverde water en het aktief slib. Een deel wordt als retourslib terug in het beluchtingsbekken geleid. Omdat bij het zuiveringsproces de hoeveelheid slib toeneemt, moet spuislib uit het systeem worden afgelaten, teneinde het slibgehalte in de beluchtingstank op het gewenste niveau te houden. In geval van discontinue (batch) systemen vindt beluchting en nabezinking plaats in hetzelfde bekken. Per dag worden één of meerder cycli van beluchting/bezinking doorlopen.

dimensionering : - maximale volumebelasting : 0,3 kg BZV/m3.d;- beluchtingscapaciteit: > 8g O2/IE.h;- ontwerp slibgehalte in beluchtingsbekken : 4 g DS/l;- slibrecirculatie : het recirculatiedebiet dient minimaal gelijk te zijn aan 1 DWA. Het

recirculatiedebiet bedraagt maximaal 70 % van het maximale influentdebiet.

uitvoering : - voldoende menging voorzien zodat er geen bezinking optreedt en zodat er geen dode ruimten

ontstaan; - het slibgehalte in het beluchtingsbekken moet constant gehouden worden op een automatische

wijze (bv. tijdsgeschakelde spuislibpomp). Hiervoor is tevens een slibstockage vereist;- de wanden van het beluchtingsbekken dienen minimaal 30 cm boven het wateroppervlak uit

te steken;

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 103: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

103

- het verdient aanbeveling, omwille van energiebesparing en goede slibbezinking, om de beluchting te sturen aan de hand van een zuurstofmeting.

bedrijfsvoering : - op regelmatige tijdstippen (minstens 2x/week) dient het slibgehalte van de beluchting

gecontroleerd te worden en eventueel de slibindex.

10.3.8 Biorotoren

principe : Een biorotor bestaat uit een roterende as waarop (gegolfde) schijven met een hoog specifiek oppervlak gemonteerd zijn. Deze schijven worden ondersteund door een rigiede dragerstructuur. Een andere uitvoeringsvorm is deze waarbij de rotor bestaat uit een trommel die gevuld is met pakkingsmateriaal met een hoog specifiek oppervlak. De rotor wordt voor 40 % ondergedompeld in voorbezonken afvalwater en draait continu rond aan een lage snelheid. Hierdoor wordt de biofilm afwisselend blootgesteld aan het afvalwater en aan de zuurstof in de lucht. Wanneer de biofilm te sterk is aangegroeid, komt deze los van het pakkingsmateriaal door de wrijvingskrachten, waardoor slibvlokken in het afvalwater terecht komen. Deze slibvlokken worden vervolgens verwijderd in een nabezinktank. Dit slib wordt vervolgens verpompt naar een slibstockage.

dimensionering : - hydraulische verblijftijd bij maximaal debiet in het biorotorgedeelte : > 1h; - maximale biologische belasting van de biorotor : 4 g BZV/m2.d

uitvoering : - het bekken waarin de rotor ronddraait, wordt uitgevoerd in meerdere compartimenten zodat

een propstroming bekomen wordt; - de specifieke oppervlakte van het dragermateriaal moet gelegen zijn tussen 150 en 200 m2/m3.

Het is aan te raden om in het eerste deel van de rotor de laagste waarde te hanteren; - de biorotor wordt voorzien van een verwijderbare overkapping waarin voldoende

ventilatieopeningen zijn aangebracht.

bedrijfsvoering: - controle op een gelijkmatige belasting van de rotoras;- controle op voldoende smering van de bewegende onderdelen;- controle op slijtage van de steunlagers van de rotoras;- controle van de mate van begroeiing van het dragermateriaal van de biorotor naar

gelijkmatigheid en hoeveelheid; - stilstand van de rotor dient vermeden te worden aangezien dit een ongelijkmatige aangroei van

de biomassa kan veroorzaken met een ongelijkmatige belasting van de rotoras tot gevolg.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 104: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

104

10.4. NABEHANDELINGSSYSTEMEN

10.4.1 Nabezinktank

principe: In een nabezinktank worden door bezinking slib en gezuiverd afvalwater van elkaar gescheiden. Het bezonken slib wordt ofwel terug in het zuiveringssysteem gebracht ofwel afgevoerd naar de slibstockage.

dimensionering : - hydraulische verblijftijd bij maximaal debiet : > 3 h; - maximale oppervlaktebelasting :

• voor installaties van 20 IE : 0,5 m3/m2.h; • voor installaties van 500 IE : 1,0 m3/m2.h; • voor installaties tussen 20 en 500 IE wordt de maximale oppervlakte bepaald door

interpolatie van bovenstaande waardes.

uitvoering : - kantdiepte : >0,5 m;- bodemhelling : 60°;- de inlaatconstructie bestaat uit een inlaattrommel die voldoet aan de volgende voorwaarden:

• hydraulische verblijftijd bij maximaal debiet : 3 minuten; • maximale uitstroomsnelheid : 2 cm/s; • de onderkant van de inlaattrommel bevindt zich tussen 1/3 en 2/3 van de totale diepte van

de conus (te rekenen vanaf de kantdiepte); - de overstortrand bestaat uit een enkelvoudig getande overstort over de volledige omtrek van

de tank; - afvoer van drijvende stoffen met het effluent dient vermeden te worden door plaatsing van een

duikschot tot 20 cm onder het waterniveau en op een afstand van 30 cm van de overstortrand.

bedrijfsvoering : - eventuele drijflagen dienen op regelmatige tijdstippen verwijderd te worden om te voorkomen

dat deze laag zo dik zou worden dat ze mee kan uitspoelen; - regelmatige controle van de hoogte van het slibdeken in de tank; - regelmatige controle van de slibbezinkbaarheid (slibvolume, slibindex)

10.4.2 Naklaringsvijver

principe : In een naklaringsvijver wordt een polishing van het effluent van de secundaire zuivering bekomen door een verdere verwijdering van zwevende stoffen. Een naklaringsvijver wordt vooral toegepast als nabehandeling bij beluchte lagunes. Een naklaringsvijver mag niet toegepast worden ter vervanging van de nabezinktank voor aktief slib systemen, biorotoren of oxydatiebedden.

dimensionering : - hydraulische verblijftijd bij DWA: 1 - 2 d.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 105: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

105

uitvoering : - diepte: 1 - 2 m; - dode zones in de vijver dienen vermeden te worden, aangezien hier de verblijftijd kan

oplopen tot meer dan twee dagen, met algengroei tot gevolg.

4.3 Wortelzone rietveld

Een wortelzone rietveld kan gebruikt worden om het effluent van het zuiveringssysteem verderte zuiveren van kleinere hoeveelheden zwevende stoffen en organische restvervuiling.Een minimum oppervlakte van 0,5 m2/IE is vereist.Voor de overige aspecten wordt verwezen naar 10.3.1.2.

10.5. ANDERE KWZI's

Naast de hier beschreven installaties kunnen eveneens andere installaties toegepast worden mits hiermee minimaal eenzelfde graad van zuivering behaald wordt en mits een goede exploitatie mogelijk is (vooral m.b.t. ruiming van het slib). De dimensionering dient zoveel mogelijk de dimensioneringsprincipes van gelijkaardige systemen te benaderen.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 106: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

106

11. Herwaardering van grachtenstelsels

11.1. Doel van deze code van goede praktijk

Deze code van goede praktijk richt zich in de eerste plaats tot de technische diensten van gemeenten (ontwerpers, ….). Daarnaast richt de code zich ook tot de provinciebesturen en de administraties. Ook zij moeten in hun contacten met de gemeenten rekening houden met de toepassing en de naleving van deze code.

Het doel van deze code is in eerste instantie het creëren van een toetsingskader voor de beoordeling van de subsidieaanvragen door de gemeenten in het kader van het vernieuwde subsidiëringsbesluit voor de aanleg van gemeentelijke rioleringen. Daarnaast tracht deze code ook een inzicht te verschaffen inzake de gescheiden afvoer van hemelwater via geherwaardeerde grachtenstelsels en het bufferen en infiltreren van hemelwater in de buitengebieden. Deze code vormt pas een eerste aanzet hiertoe en zal in een later stadium verder geconcretiseerd en geactualiseerd moeten worden.

De code geeft, vandaag reeds, zowel voorschriften als aanbevelingen inzake het herwaarderen van grachten, bufferen en infiltreren van hemelwater. Voorschriften voor de dimensionering van grachten worden opgenomen in 11.7. Het overblijvende tekstgedeelte betreft enkel aanbevelingen. Het navolgen van de in deze code geformuleerde voorschriften is verplicht in al die gevallen waarbij geherwaardeerde grachtenstelsels aangewend worden om het hemelwater gescheiden af te voeren. De aanbevelingen zijn vrijblijvend, maar kunnen bijkomende voordelen bieden.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 107: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

107

11.2. Begripsomschrijvingen

Afwateringsgrachten Tot dit type behoren de meeste grachten in de buitengebieden die zijn aangelegd voor de afvoer van hemel- en grondwater. Dergelijke grachten kunnen tijdelijk een irrigerende functie hebben. Het peil wordt hierbij door stuwen geregeld. De structuur van de gracht varieert sterk en is onder meer afhankelijk van de eventuele aanwezigheid van oevervegetatie. Ze hebben mogelijk een beekkarakter. In de poldergebieden kunnen waardevolle brak/zoetwatergradiënten voorkomen met de daaraan gekoppelde specifieke waardevolle levensgemeenschappen.

Baangrachten Baangrachten behoren tot het type van de afwateringsgrachten. De structuur is van oorsprong rechtlijnig en het profiel is uniform. Het zijn meestal droogvallende grachten die snel verlanden. Degelijk beheer is noodzakelijk.

Drasberm Natte strook achter een vooroever. Indien de onderkant van het talud hoger ligt dan de waterlijn, dan noemt men dit een drasberm.

Hemelwater Verzamelnaam voor regen, sneeuw en hagel, met inbegrip van dooiwater.

Plasberm Natte strook achter een vooroever. Indien de onderkant van het talud lager ligt dan de waterlijn, dan noemt men dit een plasberm.

Rooilijn Richtlijn waarin gebouwen (huizen) worden geplaatst en die de grens aangeeft met de openbare weg.

Verharde oppervlakte Oppervlakte voorzien van ondoorlatend materiaal.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 108: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

108

11.3. Waarom dient de gescheiden afvoer van hemelwater bij voorkeur te gebeuren via geherwaardeerde grachtenstelsels ? Waarom grachten niet dempen ?

Herwaardering van de grachtenstelsels speelt in het kader van integraal waterbeheer en in het bijzonder in het afkoppelings- en gescheiden rioleringsbeleid een belangrijke rol. Door het herwaarderen van de grachtenstelsels kunnen enerzijds waterkwantiteits- en waterkwaliteitsproblemen gedeeltelijk opgelost worden en anderzijds kunnen natuurwaarden beschermd en ontwikkeld worden. Deze voordelen kunnen nader omschreven worden als volgt:

11.3.1. Waterkwantiteit

Door het afkoppelen van verharde oppervlakten van het gemengde rioleringsstelsel en door het gescheiden afvoeren van hemelwater, komt er minder hemelwater in de riolering terecht. In het licht van de overstromingsproblematiek betekent minder hemelwater in de riolering een minder versnelde afvoer van het hemelwater naar de oppervlaktewateren, en naar de stroomafwaarts gelegen gebieden, en biedt het mogelijkheden om het water lokaal te bergen. Door het afkoppelen van hemelwater van het gemengde stelsel vermindert tevens de noodzaak tot de bouw van bekkens ter hoogte van de overstorten. Deze bekkens zijn bij een gemengd stelsel veelal nodig om de overstortfrequentie te beperken en dus mogelijk de kwaliteit van het oppervlaktewater te verbeteren (link met 11.3.2.).

Grachten vormen een open afvoersysteem voor hemelwater. Een open afvoersysteem bevat meer bergingsruimte dan een buis (riool). Bijgevolg kunnen piekafvoeren gebufferd worden, waardoor de stroomafwaartse oppervlaktewateren/afvoerkanalen minder belast worden en de risico’s op overstromingen dalen. Een bijkomend voordeel is dat een gracht ook voor lokale berging en infiltratie kan zorgen waardoor de grondwatertafel wordt gevoed. Het basisdebiet kan hierdoor verhoogd worden waardoor de risico’s op verdroging afnemen. Grachten kunnen dus een rol spelen in de strijd tegen verdroging. In gebieden met kwel of zeer hoge grondwaterstand kan de aanwezigheid van een gracht helpen om de grondwaterstand te controleren.

11.3.2. Waterkwaliteit

Minder hemelwater in de riolering betekent ook dat er minder verdund afvalwater toekomt op de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) waardoor de zuivering efficiënter kan verlopen. Dit brengt een kleinere dimensionering van zowel de openbare riolering als de RWZI met zich mee. Omdat de vereiste berging in het rioleringsstelsel kleiner wordt, zal de overstortfrequentie en het overstortvolume dalen, met alle positieve gevolgen voor de waterloop.

Grachten kunnen tevens een rechtstreekse invloed op de waterkwaliteit uitoefenen door hun zelfzuiverende werking. Het uitgangspunt is echter dat er geen afvalwater in een gracht mag geloosd worden. Vandaar dat enkel van (na)zuivering sprake kan zijn bij bijvoorbeeld de nabehandeling van voorgezuiverd afvalwater, het voorbehandelen van nutriëntenrijk water afkomstig van landbouwgronden (drainwater), of bij het behandelen van periodieke belastingen (vb. na riooloverstort).

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 109: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

109

Dit neemt niet weg dat, daar waar mogelijk, door een aangepaste oever- en grachtinrichting (beplantingen, profielingrepen) de zelfzuiverende werking van het afvoersysteem bevorderd kan worden. (zie 11.6.)

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 110: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

110

11.3.3. Ecologie en natuur

Het grachtenstelsel vormt een onderdeel van het waterlopenstelsel en kan een belangrijke invloedhebben op de waterhuishouding van het gehele watersysteem. De herwaardering, herinrichtingen beheer zouden dan ook moeten kaderen in een totaal waterafvoerplan dat vaak degemeentegrenzen zal overschrijden.Grachtenstelsels kunnen het lijnvormig netwerk van het waterlopenstelsel sterk uitbreiden.Hierdoor worden heel wat mogelijkheden gecreëerd voor de natuur (fauna- en flora-elementen).Het aantal habitats voor planten en dieren kan hierdoor sterk uitbreiden. Grachten kunnenfunctioneren als schuil- of paaiplaatsen voor een aantal diersoorten.Door de aanwezigheid van bufferstroken (zie 11.6.5.) langs de grachten en door de zichtbaarheidvan het watersysteem kan de belevingswaarde voor de bewoner en de voorbijganger opmerkelijkstijgen.Herwaardering van het grachtensysteem kan een meerwaarde voor het straatbeeld betekenen.

Er dient steeds de voorkeur gegeven, zeker in landelijke gebieden, aan geherwaardeerde grachten(t.o.v. inbuizingen) omwille van de hierboven opgesomde redenen en omwille van de economie van het geheel. Tevens omwille van de hierboven opgesomde redenen dient het dempen van grachten vermeden te worden. De keuze tussen grachten en gesloten leidingen hangt af van de aanwezige ruimte tussen de rooilijnen en de aard van de bebouwing. Indien de herwaardering van grachten om technische redenen niet haalbaar is, moeten de alternatieven in 11.8. overwogen worden.

Belangrijke opmerking: In gebieden waar riolering wordt aangelegd, is het sterk aanbevolen dat de grachten behouden blijven en instaan voor de gescheiden afvoer van hemelwater. De lozingen van afvalwater die voorheen vaak door baangrachten werden afgevoerd, dienen op de aan te leggen riolering te worden aangesloten.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 111: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

111

11.4. Functies van grachten

Grachten kunnen verschillende functies uitoefenen:

� opvang van hemelwater; � buffering van hemelwater; � vertraagde afvoer van hemelwater; � infiltratie van hemelwater naar het grondwater; � opvang en infiltratie van bemalingswater; � ontwatering (drainering); � nazuivering van voorgezuiverd afvalwater afkomstig van industrie, landbouw en huishoudens

en van drainwater afkomstig van de landbouw; � ecologie en natuur: in het bijzonder de actuele en/of potentiële waarde van de gracht en haar

oevers (verbindingselement, biodiversiteit van de fauna en flora,…); � …

In de praktijk kan een gracht of een deel van de gracht meerdere functies vervullen. Het spreekt voor zich dat de voorgestelde maatregelen voor het merendeel betrekking hebben op die grachten die een waterafvoerende of bergende functie uitoefenen, voornamelijk baangrachten en afwateringsgrachten. Grachten met irrigerende of grondwaterdrainerende functies, alsook grachten specifiek bestemd voor de nazuivering van gezuiverd afvalwater dienen in dit kader zijdelings in beschouwing genomen te worden.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 112: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

112

11.5. Algemene aanbevelingen voor de opmaak van een plan voor de herwaardering van de grachtenstelsels

De aanpak van de herwaardering van grachtenstelsels dient op globaal gemeentelijk niveau bekeken te worden. Het grachtensysteem maakt immers deel uit van het totale afvoersysteem van hemelwater in een gemeente. Het open zijn van een afvoerleiding (in casu gracht) heeft positieve gevolgen op de werking van dit afvoersysteem (zie 11.3.). Om hiervan te kunnen profiteren, is het wenselijk de mogelijkheden te bestuderen in het kader van een herberekening van het totaal rioleringsplan (TRP) en in het kader van de opmaak van het waterhuishoudingsplan (in uitvoering van actie 62 van het Vlaams milieubeleidsplan)en eventueel andere plannen. De gescheiden afvoer van hemelwater dient dus bij voorkeur te gebeuren via geherwaardeerde grachtenstelsels. Het afvoerplan dient hierbij rekening te houden met stroomopwaarts aangesloten debieten, afvoermogelijkheden van het oppervlaktewater binnen het tracé van het project en stroomafwaartse afvoermogelijkheden. Zo nodig dienen retentie- of infiltratiebekkens aangelegd te worden (zie ook 11.8.). Er wordt aanbevolen de aanpak te laten verlopen in een aantal stappen.

11.5.1. Eerste stap: inventarisatie van grachten

Inventarisatie van de grachtenstelsels is onder andere nuttig bij de (her)aanleg van de gemeentelijke rioleringen, bijvoorbeeld bij het nagaan van mogelijke scenario’s inzake de afkoppeling van verharde oppervlakten van het gemengde rioleringsstelsel en de gescheiden afvoer van hemelwater (bij voorkeur via de herwaardering van de grachtenstelsels) en afvalwater. De inventarisatie van de grachtenstelsels dient te kaderen in de opmaak van een globaal waterafvoerplan. Ook vanuit ecologisch standpunt is het nuttig de bestaande waters met ecologisch interessante biotopen te integreren in het open watersysteem om deze vervolgens met elkaar te verbinden.

11.5.2. Tweede stap : herwaarderingsacties naar bestaande grachten

De gemeente kan (eventueel in het kader van een gemeentelijk natuurontwikkelingsplan (GNOP)en/of andere plannen) de volgende acties ondernemen om de bestaande grachten op te waarderen:-ruimen of reinigen;-wegnemen van hindernissen;-wegnemen van inbuizingen;-voorzien van nieuwe beplantingen;-verzachten van taluds.

Naast acties gericht naar de grachten zelf, is het even nuttig om de oevers van de grachten teherwaarderen. De voordelen op het gebied van waterkwantiteit, -kwaliteit en ecologie komenvooral tot hun recht door een voldoende brede en aangepaste bufferstrook langs het water (zie11.6.5.).

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 113: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

113

11.5.3. Derde stap: grachten integreren in de herberekening van het totaal rioleringsplan en in de opmaak van een globaal waterafvoerplan en eventueel andere plannen

Hierbij dient systematisch als volgt te werk gegaan:-Bestaande grachten blijven behouden als regenweerafvoer (RWA) in een (gedeeltelijk)gescheiden stelsel. Bij de aanleg van de riolering wordt een DWA riool voorzien onder de rijweg.RWA aansluitingen van woningen dienen het best niet onder de opritten voorzien, maar in deopen gedeeltes zodat gecontroleerd kan worden dat er geen DWA door afgevoerd wordt.-Nieuwe wijken moeten voorzien worden met voldoende breedte tussen de rooilijnen zodat meteen volledig gescheiden stelsel en hierbij zoveel mogelijk met grachten kan worden gewerkt.

11.5.4. Vierde stap: terug open maken van ingebuisde grachten

Hiervoor zal een sensibilisatie en betrokkenheid van de lokale bewoners nodig zijn. De acties rond bestaande grachten zoals hierboven beschreven (tweede stap), kunnen hierbij helpen. De belangrijkste voorwaarde om een gracht terug te kunnen openmaken is uiteraard de plaats. Plaatsgebrek kan het gevolg zijn van de wens om voetpaden en fietspaden aan te leggen. Hierbij kan het volgende helpen: -in bepaalde woonzones met alleen plaatselijk verkeer is een brede grasstrook met een open gracht veelal te verkiezen boven een voetpad of een fietspad. -om de verkeersveiligheid te bevorderen in straten met sluipverkeer kan het gewenst zijn bij herinrichting van de weg over te gaan naar smallere baanvakken en snelheidsremmende elementen. In dit kader past ook het toepassen van een “fietssuggestiestrook” i.p.v. een echt fietspad. -vrijliggende fietspadtracés opzoeken, los van de openbare weg (bestaande verlaten beddingen van tram of trein, jaagpaden, landbouwwegen enz.). Dit komt bovendien de veiligheid van de weggebruiker ten goede.

11.5.5. Ruimtelijke planning

Volgens de krachtlijnen van het integraal waterbeheer moet in de ruimtelijke planning het watersysteem, waartoe de grachten behoren, mede herkend worden als een ordenend principe bij de toekenning van functies in een gebied. In de woongebieden moet water als een element van ruimtelijke kwaliteit geherwaardeerd worden. Het herwaarderen van het element water in de woonomgeving dient dan ook voor alle planologen een uitdaging te zijn waar zij hun creativiteit kunnen op botvieren. Zelfs in stedelijke gebieden moet het mogelijk zijn om alternatieve hemelwaterafvoersystemen te bedenken en als (speels) element te integreren in het straatbeeld. Hiervoor wordt verwezen naar de katern ‘Bufferen en infiltreren’ van VLARIO, afdeling van de v.z.w. Water-Energik-Vlario (zie ook 11.8.).

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 114: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

114

11.6. Algemene aanbevelingen voor de inrichting van grachten

In de praktijk zal/kan de gracht of een deel van de gracht verschillende functies vervullen. De praktijk zal dan ook moeten uitwijzen welke functie voornamelijk van belang is en welke aanbevelingen bekeken moeten worden. De hoofdfunctie van de gracht hangt vaak samen met de bestemming op het gewestplan en dient bovendien aan te sluiten bij de totaalvisie die in het kader van het globaal (gemeenteoverschrijdende) waterafvoerplan en eventueel andere plannen zal opgemaakt worden. Potenties tot ontwikkeling van natuur en ecologie van het omringende gebied kunnen afgeleid worden uit de Biologische Waarderingskaart die digitaal ter beschikking is bij het Onderzoekscentrum GIS Vlaanderen van de VLM of bij het Eigen Vermogen Instituut voor Natuurbehoud. De inrichting en het beheer (11.9.) van de grachten dienen dan ook in deze globalere context bekeken te worden. Zo zullen er voor een gracht in een bebouwd gebied meestal andere inrichtings – en beheersmaatregelen (vb. afremmingstechnieken) voorgesteld moeten worden dan voor grachten in een natuurgebied, in een vallei- of overstromingsgebied, enz.

11.6.1. Topografie (helling)

Men dient steeds de snelheid van de hemelwaterafvoer in de gracht te beperken teneinde de infiltratiemogelijkheden maximaal te benutten en het zelfreinigend vermogen van de gracht te verhogen. Hiertoe dient de helling van de grachtbedding steeds zo klein mogelijk te zijn.

Hierbij dienen de volgende afremmingstechnieken overwogen te worden:

-getrapte uitvoering -interne overlaten/overstorten -dammetjes -kleine stuwen -stroomdeflectoren

Voor een aantal van deze technieken kan verwezen worden naar de volgende technische steekkaarten ‘Inrichting Dwarsprofiel’ (ID) van het Vademecum Natuurtechniek – Inrichting en beheer van waterlopen:

*ID/9: Inrichting van een sloot (kleine stuw met beperkte hoogte) *ID/19: Herstel van het stroomkuilenpatroon (stroomdeflectoren)

Er kan ook verwezen worden naar de technische steekkaart ‘Aanleg en heraanleg’ (A) van het Vademecum Natuurtechniek – Inrichting en beheer van wegen: *A/16: Inrichten van de bodem van sloten (dammetjes, stroomdeflectoren)

Belangrijke opmerking: Zoals reeds hoger vermeld, dienen in bepaalde gebieden op het gewestplan (natuur,…) afremmingstechnieken (zoals bijvoorbeeld getrapte uitvoeringen) vermeden te worden. In andere gebieden daarentegen kunnen deze afremmingstechnieken wel in aanmerking komen.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 115: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

115

11.6.2. Droogvallend – Permanent water(af)voerend

Droogvallende afwateringsgrachten zijn snel onderhevig aan verlanding. Tijdens het voorjaar en de zomer daalt de waterstand en vallen deze grachten veelal droog (= verlanding). Enkel in geval van een grote kwelwatervoeding kunnen zij tijdens de zomer eveneens permanent watervoerend zijn.

Totale verlanding van de grachten kan niet worden getolereerd wanneer zij een waterafvoerende functie vervullen. Om dit te vermijden is periodiek onderhoud onder de vorm van ruiming noodzakelijk (zie 11.9.).

Droogvallende grachten zijn niet geschikt om een zuiverend effect uit te oefenen op het hemelwater of andere afvoerstromen in de zomerperiode waarin ze droog vallen (zie ook 11.6.4.).

Indien droogvallende grachten zeer specifiek kortlevende waterflora en -fauna herbergen, dient de waarde ervan vergroot te worden door het aanbrengen van hoogteverschillen op de bodem of door een gericht onderhoud zodat het gebiedseigen water vastgehouden wordt en de bodem nooit volledig uitdroogt.

Permanent waterafvoerende grachten zijn minder snel onderhevig aan verlanding en kunnen tevens een tijdelijke irrigatiefunctie vertonen. Bij deze grachten kan een grote diversiteit optreden van keversoorten, slakken en amfibiesoorten.

11.6.3. Bodemsoort – Infiltratie - Percolatiesnelheid

Er dient rekening gehouden te worden met de volgende informatie:

De doorlaatbaarheid van de bodem is afhankelijk van de bodemsoort. Met een bepaalde bodemsoort komt een bepaalde percolatiesnelheid (Kf waarde in m/s) overeen. Het infiltratievermogen hangt voornamelijk af van de bodemsoort. Ook de grondwaterstand speelt een grote rol. Deze laatste is plaatsafhankelijk (ligging in de onmiddellijke omgeving van beken, waterlopen,…). Bij hoge grondwaterstand zal de infiltratiecapaciteit kleiner zijn dan bij lagere grondwaterstand voor een bepaalde bodemsoort. Daarnaast kunnen beplantingen in en langs de gracht de infiltratie én zuivering verhogen. Een humus-toplaag gaat bovendien het dichtslibben tegen en bevordert ook de infiltratie. Een goede toepassing van beheersmaatregelen (zie 11.9.) kan een positieve invloed uitoefenen op de infiltratie.

De doorlaatbaarheid van de bodem kan via eenvoudige testen ter plaatse of in het labo bepaald worden.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 116: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

116

Voor de volgende klassen van bodemsoort zijn de Kf waarden (in m/s) richtinggevend:

Tabel 11.6.1. De Kf waarden (in m/s) voor een aantal bodemsoorten

Bodemsoort Doorlaatbaarheid Kf waarde (in m/s)

Losse keien Zeer sterk doorlatend > 10-1

Grove kiezel Zeer sterk doorlatend 10-2 tot 1 Fijn/middelgrote kiezel sterk doorlatend 10-3 tot 10-2

Zandige kiezel sterk doorlatend 10-4 tot 10-2

Grof zand sterk doorlatend 10-4 tot 10-3

Middel-grof zand (sterk) doorlatend 10-4

Fijn zand Doorlatend 10-5 tot 10-4

Lemig zand (zwak) doorlatend 10-7 tot 10-4

Leem zwak doorlatend 10-8 tot 10-5

Kleiige leem (zeer) zwak doorlatend 10-10 tot 10-6

Lemige klei; klei Zeer zwak doorlatend 10-11 tot 10-9

Er dient nagegaan te worden hoe men - in de mate van het mogelijke - met behulp van aanplantingen de infiltratie kan verhogen.

11.6.4. Vegetatie van het grachtsysteem (in en/of buiten de grachtbedding)

De soort van de vegetatie hangt in sterke mate af van het al dan niet permanent waterhoudend karakter van de gracht. De frequentie, de duur en het seizoen dat de gracht waterhoudend is, bepalen de gevoeligheid van de plantensoorten die in de oevers/gracht kunnen voorkomen.

Bij het aanplanten van oevers en het bezaaien of beplanten van grachten dient men dus rekening te houden met het al dan niet permanent waterhoudend karakter van de gracht.

Er dienen streekeigen en/of standplaatsspecifieke plantensoorten te worden aangewend.

Voor meer informatie kan verwezen worden naar de volgende technische steekkaarten ID ‘Inrichting Dwarsprofiel’ van het Vademecum Natuurtechniek – Inrichting en beheer van waterlopen: *ID/6: Spontane vegetatieontwikkeling

*ID/7: Inzaaien van grasvegetaties *ID/8: Aanplanten van struiken en bomen *ID/11: Aanplanten van riet en andere oeverplanten

Tevens kan verwezen worden naar de bijlage VI 1.1 Planten van hetzelfde Vademecum Natuurtechniek.

11.6.5. Structuurkenmerken

De structuur van de gracht kan sterk variëren en is mede afhankelijk van de eventuele aanwezigheid van gracht- en oevervegetatie.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 117: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

117

Waar het mogelijk is, dient een grotere structuurvariatie gecreëerd te worden. Dit biedt voordelen naar de aanwezige en potentieel aanwezige levensgemeenschappen, naar het infiltrerend vermogen, naar de bergingscapaciteit, naar het nazuiverend effect, naar de vertraagde afvoer van hemelwater, en tevens naar de belevingswaarde voor de bewoners.

Daartoe dienen één of meer van de volgende maatregelen genomen te worden:

� Waar mogelijk dient het rechttrekken van grachten en het wegnemen van drempels vermeden te worden.

� Herprofilering van de oever dient bekeken te worden. Herprofilering van de oever is meestal bedoeld voor een versnelde afvoer van het hemelwater. Nochtans kan dit type ingreep ook geschikt zijn om integendeel de waarde voor de natuur en de bergingscapaciteit te verhogen, wat hier uiteraard de bedoeling is. Door de gracht een groter profiel te geven dan voor de waterafvoer noodzakelijk is, kan meer begroeiing toegestaan worden zonder dat bij de maatgevende afvoer het peil boven de ingestelde hoogte komt. Hierbij komen volgende technieken in aanmerking: *verbreding Bij verbreding ontstaat ruimte voor oevervegetatie. Door het onderhoud te beperken tot de oorspronkelijke breedte blijft de doorvoercapaciteit gelijk, terwijl de bergingscapaciteit alsook de natuurwaarde toenemen. *geknikt profiel De gracht wordt hierbij in de breedte uitgebreid met een vorm van een plas- of drasberm. Een geknikt profiel is vooral bedoeld voor de opvang en berging van piekdebieten. De dimensionering van het natte deel van het profiel kan worden berekend met een lagere maatgevende afvoer. Voor de dimensionering van de toegevoegde plas- of drasberm gebruikt men piekafvoeren.

Belangrijke opmerking: Herprofilering van de gracht dient met voldoende kennis en controle van de doorvoerdebieten te gebeuren teneinde een snellere afvoer van het hemelwater te vermijden.

� Indien voldoende ruimte voorhanden is, moet steeds overwogen worden of de inrichting van flauwe oevers (zwakke helling van oevers) uitvoerbaar is. Hierdoor wordt de erosiegevoeligheid van de oevers verlaagd. De bergingscapaciteit wordt groter. Tevens worden betere voorwaarden voor de vestiging van oeverplanten gecreëerd. Hiervoor kan verwezen worden naar de technische steekkaart ‘Inrichting dwarsprofiel’ (ID) van het Vademecum Natuurtechniek – Inrichting en beheer van waterlopen:

*ID/1: Helling van het talud van een dijk Er kan ook verwezen worden naar de technische steekkaart ‘Aanleg en heraanleg’ (A) van het Vademecum Natuurtechniek – Inrichting en beheer van wegen:

*A/14: Inrichten van sloten

� Oeververstevigingen en de aanleg van bufferstroken langs de gracht dienen overwogen te worden en kunnen zelfs noodzakelijk zijn. De oevers van de gracht kunnen over de volledige lengte of over een bepaald traject van de gracht verstevigd worden met bij voorkeur natuurvriendelijke materialen.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 118: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

118

Hierdoor wordt bodemerosie beperkt, waardoor de sedimentatie vermindert (wat op zich de waterafvoer ten goede komt en ook ten goede komt aan de buffer- en infiltratiecapaciteit). Tevens wordt de verontreiniging van de gracht en de ontvangende waterloop met geërodeerd materiaal en daaraan gehechte vervuilende deeltjes (nutriënten, metalen, bestrijdingsmiddelen, …) tegengegaan.

Er kan verwezen worden naar de volgende technische steekkaarten ‘Inrichting Dwarsprofiel’ (ID) van het Vademecum Natuurtechniek – Inrichting en beheer van waterlopen:

*ID/4: Dijkversteviging *ID/10: Inrichting van oeververdedigingen *ID/13: Verstevigingen van het talud van de oever *ID/14: Natuurvriendelijke oeververstevigingen *ID/17: Biotoopverbeterende oeverstructuren

Tevens kan verwezen worden naar de technische steekkaart ‘Aanleg en heraanleg’ (A) van het Vademecum Natuurtechniek – Inrichting en beheer van wegen:

*A/15: Inrichten van oevers van sloten

Met behulp van een bufferstrook langs de gracht kan de bodemerosie ook beperkt worden.Tevens is ter hoogte van deze buffers infiltratie van hemelwater en zuivering mogelijk. Erzijn verschillende types van bufferstroken: gras-, bos- en moerasbufferstroken.

*een grasbufferstrook: dit is een strook grond die gesitueerd is langs de gracht en die begroeidis met grassen en kruidachtigen;*een bosbufferstrook: dit is een strook grond die gesitueerd is langs de gracht en die begroeidis met bomen en struiken;*een moerasbufferstrook: dit is een strook langs de gracht die ontstaat door de aanleg van eenplas- of drasberm.

De aanleg van een gras- en bosbufferstrook kan gebeuren door een strook te behouden naastde gracht waar men de vegetatie spontaan laat ontwikkelen of waar men de vegetatie gerichtaanplant of inzaait.Grasbufferstroken blijken zeer efficiënt te zijn tegen bodemerosie. Het meeste sediment blijktte worden afgezet in de eerste meters van de bufferstrook. Grasbufferstroken blijkengedeeltelijk de fosfaat- en stikstofemissies naar het oppervlaktewater te verminderen.Bosbufferstroken blijken eveneens efficiënt te zijn tegen bodemerosie, in het verwijderen vanfecale Streptococcen en coliformen, van totaal opgelost stikstof, fosfaat en kalium.De moerasbufferstrook is het meest ingrijpende type van bufferstrook waarbij zowel wordtingegrepen in het beheer, de begroeiing als in de inrichting. Een deel van het talud wordtomgevormd tot een plas- of drasberm die al dan niet tijdelijk onder de waterspiegel komt teliggen, al naargelang de situatie. Moerasbufferstroken blijken het meest efficiënt te zijn voorde retentie van stikstof (3x hoger dan bij gras- en bosbufferstroken). Dit zou te wijten zijnaan de hoge denitrificatiesnelheid in de moeraszone.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 119: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

119

11.6.6. Verontreinigd hemelwater

Hemelwater dat afspoelt van intensief bereden wegen, van grote parkings en van intensief gecultiveerde landbouwgronden zal verontreinigende stoffen bevatten.

In deze gevallen dienen één van de volgende maatregelen genomen te worden:

� Bij baangrachten langs intensief gebruikte wegen en langs parkings dient de mogelijkheid voorzien te worden om een olieafscheider en/of koolwaterstofafscheider te kunnen plaatsen met bijhorende slibvang.

� De gracht dient, indien mogelijk, bezaaid te worden met riet, mattenbies, e.d. waardoor een zekere primaire zuivering voor een aantal verontreinigingen kan bekomen worden. De gracht kan ook voorzien worden van een kiezelfilter met rietbeplanting voor biologische afbraak.

� Ook de oevers van de gracht dienen in de mate van het mogelijke beplant te worden i.f.v. een zuiverend effect op het afstromend hemelwater.

� Er kan geopteerd worden om een voorbezinking te voorzien vooraleer het hemelwater in de gracht terechtkomt.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 120: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

120

11.7. Voorschriften voor de dimensionering van grachten

In tegenstelling tot individuele infiltratievoorzieningen, worden grachten niet enkel voor infiltratie van ter plaatse afstromend hemelwater gebruikt, maar hebben deze vaak ook een transportfunctie. Door de transportfunctie die de gracht moet vervullen, komt er in bepaalde grachten ook een opwaarts debiet toe. De beide functies moeten dus vervuld kunnen worden. In theorie dienen deze twee functies gelijktijdig ingerekend te worden. In eerste instantie moeten deze twee functies bij benadering losgekoppeld worden. Eerst wordt nagegaan of het aanwezige buffervolume van de gracht volstaat om de infiltratiefunctie (11.7.1.) te kunnen vervullen. Indien het nodige buffervolume voor de infiltratiefunctie groter is dan het aanwezige buffervolume, dient de transportfunctie (11.7.2.) in rekening gebracht te worden.

11.7.1. Infiltratiefunctie

Wat de infiltratiefunctie betreft kan in eerste instantie aangenomen worden dat het hemelwaterstil staat in de gracht en dat enkel het ter plaatse afstromende hemelwater een invloed heeft. De infiltratiemogelijkheden dienen dan worden nagegaan alsof het een gewoneinfiltratievoorziening is. In de onderstaande tabel staan de nodige buffervolumes weergegeven,relatief ten opzichte van de aangesloten verharde oppervlakte, welke nodig zijn om slechtsgemiddeld eens in 5 jaar niet te voldoen. De afvoerdebieten, die in deze tabel gespecificeerdworden, zijn net zoals de buffervolumes gerelateerd aan de afvoerende verharde oppervlakte. De omrekening tussen infiltratiecapaciteit in de gracht en afvoerdebiet door infiltratie gebeurtdoor de infiltratiecapaciteit te vermenigvuldigen met de verhouding van infiltratie-oppervlakteover de afvoerende verharde oppervlakte:

infiltratie � oppervlakte afvoerdebiet � inf iltratiecapaciteit �

afvoerende verharde oppervlakte

Tabel 11.7.1. Buffervolume i.f.v. het afvoerdebiet

terugkeerperiode 5 jaar

afvoerdebiet buffervolume

10 l/s/ha 200 m3/ha

5 l/s/ha 275 m3/ha

2 l/s/ha 350 m3/ha

1 l/s/ha 450 m3/ha

Indien dit afvoerdebiet gerealiseerd kan worden enkel via infiltratie (d.m.v. aanwezige buffervolume van de gracht) voor een terugkeerperiode van 5 jaar, moet er geen berekening worden uitgevoerd voor de transportfunctie. De terugkeerperiode van 5 jaar komt overeen met de dimensioneringsregels voor wateroverlast bij gemengde rioolstelsels. Het is dan ook van groot

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 121: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

121

belang om de stroming in de grachten in het algemeen sterk te beperken (kleine hellingen, getrapte uitvoering, interne overlaten,...).

In deze aanname wordt geen rekening gehouden met de stand van het grondwater. Hiertoe dient men de gemiddelde infiltratiecapaciteit te bepalen op basis van de infiltratieoppervlakte boven het grondwaterpeil. In principe dienen continue simulaties uitgevoerd te worden voor een correcte begroting van de infiltratiecapaciteit met een variabele grondwatertafel.

11.7.2. Transportfunctie

Indien niet het nodige buffervolume beschikbaar is om het transport van hemelwater in de gracht te vermijden voor een terugkeerperiode kleiner dan 5 jaar, dient men met deze transportfunctie rekening te houden. Het hemelwatertransport in de gracht kan hiertoe worden uitgerekend met een hydrodynamisch model. Het hemelwaterafvoerstelsel (grachten, hemelwaterleidingen, ...) kan berekend worden zoals gemengde riolen worden berekend. Voor de dimensioneringsberekening met betrekking tot het transport kan het infiltratiedebiet worden verwaarloosd bij grote transportdebieten. Voor de dimensionering van grachten is vooral van belang dat voor een composietbui met een terugkeerperiode van 5 jaar er geen wateroverlast optreedt, net zoals voor de gemengde riolen. Daarbovenop zal moeten worden nagegaan of de afvoerdebieten niet hoger zijn dan deze die door de waterloopbeheerder worden opgelegd bij een bepaalde terugkeerperiode (cfr. paragraaf 3.3: ‘Buffering van hemelwater’ in de ‘Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in Vlaanderen’). De nodige bufferingsvolumes worden dan door deze regels bepaald.

Wel dient men ermee rekening te houden dat de afvoer via grachten vaak trager verloopt, waardoor de kritieke buiduur groter zou kunnen worden dan de maximale buiduur die in de composietbuien werd ingerekend (6 uren). Dit zal echter enkel voor zeer grote stelsels zo zijn. De invloed van de antecedent condities wordt belangrijk, waardoor het rekenen met een enkelvoudige bui minder realistisch is. Een goede keuze van de randvoorwaarden ter plaatse van de koppeling van het hemelwaterstelsel met de waterlopen is ook zeer belangrijk. In principe vormen deze één geheel en is een integrale modellering nodig.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 122: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

DIMENSIONERING VAN GRACHTEN UITGANGSPUNT

= INFILTRATIE

Onderzoek de randvoorwaarden

NEE OK?

JA

(1) bepaal de hoeveelheid aangesloten (on)verharde oppervlakte (2) bepaal het aanwezige bergingsvolume / aangesloten opp. (3) bepaal de infiltratiecapaciteit (4) bepaal het infiltratie-oppervlak (5) bepaal het afvoerdebiet uit (1), (3) en (4) overeenkomstig formule (6) bepaal het nodige buffervolume op basis van (5) overeenkomstig tabel

ja

(6) > (2) NEE

JA

Mogelijke Acties: - vergroten van het volume en/of het infiltratie-oppervlak - beperken van de hoeveelheid verharde oppervlakte

JA

Is het gebruik van gecentraliseerde of andere

infiltratietechnieken mogelijk?

UITGANGSPUNT NEE = TRANSPORT

(6) > (2) NEE

11.7.3. Toepassing in de praktijk a.h.v. schematische voorstelling en handleiding

122

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 123: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

123

Handleiding bij het schema:

In eerste instantie wordt nagegaan of het aanwezige bergingsvolume (buffervolume) van de gracht volstaat om de infiltratiefunctie (zie 11.7.1.) te kunnen vervullen. Hiertoe dienen de randvoorwaarden voor infiltratie onderzocht te worden. De doorlaatbaarheid van de bodem is de belangrijkste randvoorwaarde. De doorlaatbaarheid is afhankelijk van de bodemsoort (zie tabel 11.6.1.).

Indien de randvoorwaarden gunstig zijn voor infiltratie, worden de 6 stappen in de 3de box van het schema bepaald:

1. bepaal de hoeveelheid aangesloten (on)verharde oppervlakte= aangesloten oppervlakte x afstromingscoëfficiënt

2. bepaal het aanwezige bergingsvolume / aangesloten (on)verharde oppervlakte= het aanwezige bergingsvolume wordt berekend o.b.v. de afmetingen van de gracht op het terrein/oppervlakte bepaald onder punt 1.

3. bepaal de infiltratiecapaciteit: bepaal hiertoe eerst de infiltratiesnelheid Kv (cm/h) m.b.v. de formule onder punt 12.5.2.3. uit de code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen. Leid vervolgens de infiltratiecapaciteit (l/h/m2) af uit tabel 12.5.3. uit de code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen.

4. bepaal het infiltratieoppervlak in de gracht 5. bepaal het afvoerdebiet (l/h/ha) m.b.v. de formule onder punt 11.7.1. uit deze code. Zet om

naar l/s/ha, d.w.z. deel door 3600. 6. bepaal het nodige buffervolume:

Leid via tabel 11.7.1. het nodige buffervolume/ha aangesloten (on)verharde oppervlakte af en vergelijk deze met 2.

Indien het nodige buffervolume (6.) niet groter is dan het aanwezige bergingsvolume (2.) in de gracht, dan kan voldaan worden aan de infiltratiefunctie en dient de transportfunctie niet in rekening gebracht te worden.

Indien het nodige buffervolume (6.) groter is dan het aanwezige bergingsvolume (2.), dan volstaat de dimensionering voor de infiltratiefunctie niet. In eerste instantie kunnen de volgende acties ondernomen worden: � het vergroten van het volume van de gracht en/of het infiltratieoppervlak � het beperken van de hoeveelheid verharde oppervlakte door bijvoorbeeld meer doorlatende

materialen te gebruiken, of verharde oppervlakte af te koppelen en ter plaatse te infiltreren. Indien na uitvoering van deze acties het nodige buffervolume (6.) nog steeds groter is dan het aanwezige bergingsvolume (2.) dan dienen de alternatieve bergings- en infiltratietechnieken (zie 11.8.) overwogen te worden. Is het gebruik van deze gecentraliseerde of andere infiltratietechnieken niet mogelijk, dan dient de transportfunctie in rekening gebracht te worden (zie 11.7.2.).

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 124: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

124

11.8. Alternatieven voor de opvang, afvoer van hemelwater en/of infiltratie

In die gevallen waar de herwaardering/inrichting van grachten technisch niet mogelijk is, moeten alternatieven om het hemelwater buiten het rioolstelsel te bergen en/of te laten infiltreren toegepast worden. In wat hierna volgt, worden kort de alternatieve mogelijkheden voor berging met of zonder infiltratie gesitueerd. Voor de verdere meer gedetailleerde beschrijving wordt verwezen naar de katern ‘Bufferen en infiltreren’ van VLARIO, afdeling van de v.z.w. Water-Energik-Vlario. Er wordt een onderscheid gemaakt in doelgroep (privé-personen, eigenaars, ontwerpers en uitvoerders van wegenis en van grote verharde oppervlakten). De systemen worden ingedeeld volgens prioriteit.

11.8.1. Onmiddellijke infiltratie in de ondergrond

Hierbij gaat men het hemelwater rechtstreeks laten infiltreren in de ondergrond, bij de bron. Eventueel kan hemelwater dat op verharde oppervlakten valt, afgeleid worden naar nabijgelegen infiltratieoppervlakten. Een extra bergingsvolume wordt hierbij niet gebouwd. Hiervoor dient men onverharde oppervlakten te creëren (de af te voeren verharde oppervlakten dienen tot een minimum beperkt te worden) of althans meer doorlatende materialen te gebruiken voor verharde oppervlakten. Wat de technische uitvoering betreft, kan men onderscheid maken tussen oppervlakten met en zonder grasbegroeiing.

11.8.2. Bergen in open voorzieningen met infiltratie

11.8.2.1. Infiltratiekommen (ook wel WADI’s genoemd)

Deze worden in hoofdzaak als hemelwateropvangmogelijkheid bij woningen of langs wegen gebruikt. Het hemelwater wordt over korte afstanden naar een ondiepe met gras begroeide kom gebracht.

11.8.2.2. Infiltratiesleuven

Dit type wordt eerder langs wegen gebruikt. Er treedt infiltratie op vanaf het oppervlak door een goed doorlatende lange en smalle steenslagkoffer. Hierbij wordt het percolerende hemelwater verdeeld over een drain die onderaan is ingebracht. Het hemelwater wordt verder doorheen een geotextiel naar de bestaande bodem gedraineerd.

11.8.2.3. Infiltratiebekkens

Deze worden gebruikt bij de opvang van hemelwater van vrij grote verharde oppervlakten (> 1 ha) en langs autosnelwegen. Het hemelwater wordt vanaf verharde oppervlakten naar een bekken met doorlatende bodem en/of wanden gebracht waarbij biologisch actief sediment voor afbraak van opgeloste stoffen zorgt. Infiltratiebekkens zijn sterker hydraulisch belast dan infiltratiekommen. Ze kunnen geïntegreerd worden in het landschap.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 125: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

125

11.8.3. Bergen in open voorzieningen zonder infiltratie

11.8.3.1. Berging op daken: instuwdaken en vegetatiedaken

Berging op daken wordt gebruikt door privé-personen en bij openbare gebouwen. Bij instuwdaken wordt het hemelwater op platte daken opgestuwd tot een ingestelde hoogte en daardoor de afvoer vertraagd en gebufferd. Bij vegetatiedaken zal het hemelwater gedeeltelijk door de planten en het bodemsubstraat worden opgenomen en verdampen waardoor de hemelwaterafvoer van deze daken tot 30 % minder kan bedragen dan op conventionele daken.

11.8.3.2. Stockage in lijn

Met stockage in lijn wordt stockage van het hemelwater in de afvoervoorziening zelf bedoeld. De straatkolk wordt aangesloten op een open, niet infiltrerende afvoervoorziening. Deze kan bestaan uit een gracht voorzien met een afdichtende folie of een kleilaag. Dit systeem wordt toegepast langs wegen.

11.8.3.3. Stockage in bekkens

Dit systeem wordt toegepast voor grote verharde oppervlakten, waarbij de berging op één plaats wordt geconcentreerd. Dit kan zijn: een vijver voorzien van een ondoorlatende folie of kleilaag; een bekken in beton of een broek met sterk natuurtechnische inslag.

11.8.4. Bergen in ondergrondse voorzieningen met infiltratie

11.8.4.1. Infiltratieputten

Infiltratieputten worden gebruikt door privé-personen. Bijvoorbeeld kan de overloop van een hemelwaterput een infiltratieput voeden. Er treedt infiltratie op via de onderzijde en zijkant van de putten, direct in de doorlatende lagen zonder doorgang door bioactievere zones op maaiveldhoogte.

11.8.4.2. Draininfiltratie

Deze ondergrondse infiltratiebuizen worden toegepast langs wegen. Er treedt infiltratie op in de infiltratiebuis met grote diameter die – zo nodig – extra omhuld wordt met een filtermateriaal (vb. kiezel). Infiltratiebuis en omhulling fungeren beide als opslagruimte en geven het hemelwater vertraagd af naar de ondergrond.

11.8.4.3. Bekken van kunststofblokken

Bij grote verharde oppervlakten kunnen drainagekoffers (omgekeerde drainage) omhuld met geotextiel of kunststofblokken omringd met geotextiel aangewend worden. Het ondergrondse bekken is in hoofdzaak gevuld met kunstofblokken met talrijke verticale buisvormige pijpjes in honinggraatstructuur. Het bekken en de cellen worden gevoed vanuit een onder aan geplaatste drainageleiding.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 126: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

126

11.8.5. Bergen in ondergrondse voorzieningen zonder infiltratie

11.8.5.1. Hemelwaterput voor buffering en /of hergebruik

Privé-personen kunnen een hemelwaterput installeren. Hiervoor wordt verder verwezen naar de Code Goede Praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen.

11.8.5.2. Bergingsriool (bergbezinkingsriool) of ondergronds retentiebekken gevoed door een regenwaterriool

Langs wegen kunnen bergingsriolen of ondergrondse retentiebekkens aangewend worden om een buffering te creëren in de rioolleiding.

11.8.5.3. Hemelwatertank voor buffering en/of hergebruik

Voor grote verharde oppervlakten (vanaf 0,1 ha) is er een verplichting om buffering te voorzien. De nodige buffervolumes worden bepaald in functie van het ledigingsdebiet en de terugkeerperiode waarmee de overstort in werking treedt.

11.9. Aanbevelingen voor het beheer van grachten

Een aantal algemene beheersmaatregelen worden aanbevolen:

� De bodemvegetatie dermate maaien dat de zode niet wordt aangetast.

De dichtgeslibde bodemlaag van de gracht (door organisch materiaal) verwijderen (= ruimen) teneinde maximale infiltratie te bekomen. Vele grachten moeten enkel tijdens het voorjaar goed afwateren. 1 x per jaar onderhouden in het najaar is voldoende. Meerdere keren per jaar ruimen is niet gewenst, daar dit tijdelijk de biologische reinigingscapaciteit kan verminderen (doordat de laag biologisch actief slib verwijderd wordt).

� Droogvallende grachten tijdens de zomer niet ruimen.

� Verlanding tegengaan om de hemelwaterafvoer niet te beperken.

Verder kan verwezen worden naar het Vademecum Natuurtechniek: Inrichting en beheer van waterlopen, met name naar de volgende technische steekkaarten ‘Beheer’ (B):

*B/2: Maaien *B/5: Plan voor vegetatiebeheer *B/6: Beheer van houtige gewassen *B/7: Ruimen *B/8: Beheer van de onderwatervegetatie *B/11: Beheer van een rietzone *B/12: Beheer van een plasberm

Er kan ook verwezen worden naar de technische steekkaart ‘Beheer’ (O) van het Vademecum Natuurtechniek – Inrichting en beheer van wegen:

*O/11: Ruimen van slib

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 127: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

127

Tevens kan verwezen worden naar het besluit van de Vlaamse Regering van 27 juni 1984 houdende maatregelen inzake natuurbehoud op de bermen beheerd door publiekrechtelijke rechtspersonen (B.S. 2 oktober 1984); naar de omzendbrief van 21 mei 1991: toepassing van het Bermbesluit en naar de dienstorder LI/AWV 93/2 van 14 april 1993 betreffende de omzendbrief van 21 mei 1991: toepassing van het Bermbesluit.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 128: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

128

12. Hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

12.1. Doel van deze code van goede praktijk

Deze code van goede praktijk geeft zowel voorschriften als aanbevelingen voor de dimensionering, het gebruik en het onderhoud van installaties voor de opvang en de verdeling van hemelwater voor woongelegenheden en openbare gebouwen evenals voor de infiltratie van hemelwater in de bodem. De voorschriften werden opgenomen onder paragraaf 5 (Dimensionering) en subparagraaf 4.3.4. (Overschakeling op leidingwater). De overige bepalingen onder de paragrafen 4 (Opbouw van de hemelwateropvang- en verdeelinstallatie) en 6 (Checklist en aanbevelingen voor onderhoud) betreffen aanbevelingen voor een goede werking van de installatie. Deze aanbevelingen zijn vrijblijvend, maar garanderen een hoger gebruikscomfort. Voor milieu-technische eenheden kunnen de dimensioneringcriteria als richtinggevend gehanteerd worden, doch dient de afvoer en het hergebruik van het hemelwater geëvalueerd te worden op het niveau van de volledige milieutechnische eenheid.

Deze code richt zich in de eerste plaats tot de technische diensten van steden en gemeenten. De gegeven informatie kan echter ook nuttig zijn voor de architecten, de aannemers van ruwbouwwerken, de plaatsers van sanitaire installaties en de gebruikers van deze installaties. Tenslotte richt deze code zich ook tot de provinciebesturen en de administraties. Ook zij moeten in hun contacten met de gemeenten rekening houden met de toepassing en de naleving van deze code.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 129: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

129

12.2. Begripsomschrijvingen

dakoppervlakte horizontale projectie van de buitenafmetingen van het dak

hemelwater verzamelnaam voor regen, sneeuw en hagel, met inbegrip van dooiwater

hemelwaterput reservoir voor het opvangen en stockeren van hemelwater

huishoudelijke toepassingen van water gebruik van water voor toepassingen die gelijkaardig zijn aan deze in woningen

infiltratiebed een filterbed van zand en/of grind dat ingegraven is in de bodem en dient voor de doorsijpeling van hemelwater in de bodem

infiltratievoorziening infiltratiebed of enige andere voorziening voor het doorsijpelen van hemelwater in de bodem

verharde oppervlakte oppervlakte voorzien van ondoorlatend materiaal

water voor persoonlijke hygiëne water gebruikt voor het wassen of baden van personen

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 130: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

12.3. Toepassingen in gebouwen waarbij hemelwater gebruikt kan worden

12.3.1. Watergebruik in de woning

De voornaamste toepassingen van water in woningen worden aangegeven in de onderstaande tabel. Deze tabel geeft ook benaderend aan hoeveel water, gemiddeld per persoon en per dag verbruikt wordt bij elk van deze toepassingen. In het totaal wordt in België aldus op het einde van de 20ste eeuw 120 liter per dag en per persoon gebruikt in de woningen.

Tabel 12.3.1 : Voornaamste toepassingen van water in de woning

130

Toepassing Verbruik

liter per dag en per persoon procentueel aandeel Spoeling WC 43 36 Persoonlijke hygiëne 39 33 Wassen van kledij 16 13.4 Vaatwas 8 6.7 Tuin 5 4.2 Schoonmaak (woning, auto) 5 4.2 Voeding (drinken, koken) 3 2.5 Totaal : 119 100 (ref. Beton, februari 1995)

12.3.2. Mogelijke huishoudelijke toepassingen van hemelwater in de gebouwen

Indien we naar de hierboven aangeven tabel kijken vanuit het oogpunt van de benodigde waterkwaliteit, dan merken we dat men in feite slechts voor een 42% werkelijk water nodig heeft met de kwaliteit van deze voor « drinkwater », namelijk voor de toepassingen « voeding », « persoonlijke hygiëne », en « vaatwas ».Voor dit type water bestaan er wettelijke voorschriften (ref. Wet van 14 augustus 1933, gewijzigd bij decreet van 20 december 1996). Deze voorschriften worden strikt nageleefd door de waterdistributiemaatschappijen en continu gecontroleerd. Dit water biedt dan ook alle garanties voor de beoogde toepassingen.

Voor de andere toepassingen uit de hogeraangegeven tabel, kan het volstaan water te gebruiken van geringere kwaliteit. Alhoewel er voor deze toepassingen geen specifieke kwaliteitsvoorschriften bestaan, wordt er dikwijls van uitgegaan dat de kwaliteit minstens moet voldoen aan deze die wettelijk gesteld worden voor het zwemwater (ref. Besluit van de Vlaamse regering van 8 december 1998 tot aanduiding van de oppervlaktewateren bestemd voor de productie van drinkwater categorie A1, A2 en A3, zwemwater, viswater en schelpdierwater,). Studies uitgevoerd in Duitsland tonen aan dat, mits een aangepaste opbouw van de hemelwateropvang en verdeelinstallatie (zie paragraaf 4) en een regelmatig onderhoud, het bij gebouwen opgevangen hemelwater voldoet aan de bacteriologische eisen zoals gesteld voor zwemwater.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 131: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

131

Algemeen kan dus gesteld worden dat voor de volgende huishoudelijke toepassingen, ongeacht het type gebouw, hemelwater kan aangewend worden : � het spoelen van de WC’s � het gebruik in de tuin � de schoonmaak � het wassen van kledij.

Belangrijke opmerkingen :

1. Bijkomende besparingen op het waterverbruik kunnen gerealiseerd worden door spaarzaam om te gaan met water door bv. een spaarkop te gebruiken in uw douche of een WC met een spaarknop te installeren (hierdoor kan het waterverbruik voor toiletspoeling tot de helft worden teruggebracht).

2. Hemelwater is van nature veel zachter dan leidingwater. Verwarmingselementen, leidingen en kranen hebben hierdoor minder te leiden onder aanslag van kalk. Door het laag gehalte aan kalkoplossingen is er minder waspoeder nodig voor een wasbeurt.

3. Het persoonlijk gebruik van hemelwater, zelfs na doorgedreven bijkomende behandeling, als drinkwater, voor het bereiden van voeding, voor de vaatwas of voor persoonlijke hygiëne, is totaal af te raden daar de kwaliteit van het beschikbare water onmogelijk continu kan opgevolgd en gecorrigeerd worden. Voor deze gebruiken moet men best drinkwater gebruiken zoals dit verdeeld wordt door de waterdistributie-maatschappijen of water afkomstig van een eigen grondwaterwinning.

4. In gebieden waar een lokale atmosferische verontreiniging niet uit te sluiten is wegens bepaalde industriële activiteiten of specifieke lokale omstandigheden (bv. in bosrijke gebieden), kan het gebeuren dat de kwaliteit van het opgevangen hemelwater, ondanks de hier vooropgestelde behandeling, niet aangepast is voor al de hiervoor aangegeven toepassingen. Indien het gemeentebestuur het vermoeden heeft dat dit in bepaalde wijken het geval zou kunnen zijn, dan zal het de kwaliteit van het hemelwater laten nagaan en in functie van de bekomen resultaten, de beoogde toepassingen beperken, bv door de schoonmaak en het wassen van kleding uit te sluiten van de hemelwatertoepassing.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 132: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

132

12.4. Opbouw van de hemelwateropvang- en verdeelinstallatie

12.4.1. Functies van een hemelwatersyteem

Een goed hemelwatersysteem vervult de volgende functies: � opvangen van hemelwater in tanks � filteren van mogelijke vervuiling � verdeling naar de gebruikspunten binnen het gebouw � bijvullen met leidingwater bij tekort � afvoeren van het teveel aan hemelwater bij hevige regenval

12.4.2. Werking van de installatie

Figuur 12.4.1: schema van een hemelwatersysteem

Via een voorfilter wordt het hemelwater opgevangen in de opslagtank. Het water wordt uit de tank opgezogen via een vlotterfilter met voetklep door middel van een gestuurde pomp. Deze pomp reageert op een bepaalde drukwijziging aan de verbruikerzijde en slaat dan onmiddellijk aan. De pomp is beveiligd tegen droogloop en is vervaardigd uit roestvrij materiaal. Omdat de opgevangen hoeveelheid hemelwater wellicht niet steeds voldoende is om alle verbruik te dekken, omvat de installatie eveneens de nodige voorzieningen om bij te vullen bij tekort. Zodra de vlottersensor een te lage stand in de opslagtank detecteert, gaat een magneetventiel open en wordt de put gedeeltelijk terug gevuld met leidingwater.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 133: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

133

Leidingwater wordt dan door het magneetventiel via een reglementaire onderbreking naar de tank gestuurd. Van daaruit kan het dan weer worden opgepompt en verdeeld via het hemelwatercircuit. Het bijvulsysteem is hierdoor in overeenstemming met het technisch reglement van Belgaqua. Door afstelling kan men bepalen hoeveel water er telkens in de tank wordt gestuurd. Het is aan te bevelen om de navulling af te stellen op het dagverbruik.

12.4.3. Beschrijving van de belangrijkste componenten van een hemelwatersysteem

12.4.3.1. Opvangen in tanks

De verschillende soorten tanks kunnen zijn: � betonnen tanks in de grond� kunststoftanks in de grond� kunststoftanks in de woning� gemetste putDe materiaalkeuze van de tank is bij voorkeur beton omdat dit materiaal de mogelijke lagezuurtegraad van het hemelwater spontaan neutraliseert.Kunststoftanks in de woning zijn ideaal bij rijwoningen of bij beperkte plaatsruimte.

Neutraliseren van hemelwater in kunststoftanks kan plaatsvinden door extra toevoeging van kalk, kalkzandsteen of betonstenen.

De tank moet kunnen voorzien worden van volgende elementen: � een aanvoerleiding voor hemelwater � een bijvulleiding voor drinkwater � een overloop naar een infiltratievoorziening, gracht, oppervlaktewater of riool � een minimum niveaudetectie die automatisch de bijvulling beveelt (sensor of

vlotterschakelaar) � een pompleiding met aanzuigdispositief dat toelaat steeds water aan te zuigen op ongeveer

15 cm onder het wateroppervlak � een deksel en mangat

12.4.3.2. Filtratie

Het hemelwater dat van de verharde oppervlakten afstroomt kan heel wat vaste stoffen meevoeren: bladeren, uitwerpselen van vogels, slib, ... Vele van die stoffen zijn daarbij van organische oorsprong. Wanneer zij in de opslagtank terechtkomen kunnen zij een negatieve invloed hebben op de kwaliteit van het hemelwater: het water kan gekleurd zijn en het kan stinken. Door een aangepaste voorfiltratie kan het merendeel van deze vervuiling tegen worden gegaan zodat een optimale kwaliteit van het hemelwater gegarandeerd blijft.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 134: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

134

Er staan verschillende filtertypes ter beschikking. Het is aan te bevelen filters te kiezen met een zelfreinigend vermogen, zoals: � valpijpfilters � cycloonfilters � volumefilters � schachtfilters

Minder aan te bevelen voorfilters zijn: � betonnen filterput met of zonder filtermateriaal (kiezel, kunststof of cokes) � betonnen filterput met rooster � betonnen filterput met poreuze steen of wand � betonnen filterdeksel in conische hemelwatertank

De niet zelfreinigende filtertypes vragen regelmatig onderhoud en filtreren meestal met lager rendement. Bovendien zullen filterputten minder goed functioneren bij hevige stortregens waarbij er vuil doorspoelt naar de hemelwaterput. Zowel hemelwaterput als filter moeten dan regelmatig nazicht krijgen.

Indien men een voorfiltratie, bestaande uit een zelfreinigende filter combineert met een vlotterfilter, dan is er in feite geen verdere filtratie noodzakelijk voor het aanwenden van het hemelwater voor het spoelen van WC en voor het wassen van kleding.

Opmerking: Het gebruik van een fijnfilter (bv. met een maaswijdte van 80µ) na de pomp (zoals bv. een cartouchefilter), zonder enige andere vorm van filtratie voor de opslagtank is onvoldoende om een goede kwaliteit van het water te waarborgen. Bovendien leidt dit tot een continu te onderhouden fijnfilter. De combinatie van een voorfilter met een fijnfilter kan desgevallend wel overwogen worden en laat toe een iets klaarder water te bekomen. De fijnfilter vraagt wel een zeer regelmatig onderhoud.

12.4.3.3. Transporteren van hemelwater met pompen

Het transport tussen tank en woning gebeurt via een pomp die onder druk de verschillendetoestellen bedient. Deze pomp moet geschikt zijn qua debiet en opvoerhoogte om de verschillendeverbruikers te bedienen, en het hemelwater uit de tank te zuigen.Type pompen :� hydrofoorgroep met bijhorende druktank � zelfaanzuigende gestuurde pomp � dompelpomp in de put � zuigerpomp

Aanbevolen wordt een zelfaanzuigende, centrifugale ééntraps- of meertrapspomp met volgende eigenschappen: � ingebouwde droogloopbeveiliging � laag energiegebruik

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 135: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

135

� laag geluidsniveau � roestvrijstalen pompelementen (pompas-pompwaaier)

Speciale aandacht moet dus geschonken worden aan de materiaalkeuze waarbij de voorkeur gaat naar roestvrijstaal, zodat bruine corrosievlekken worden vermeden in het toilet en op het gewassen goed.

12.4.3.4. Overschakeling op leidingwater

In sommige droge perioden van het jaar is er niet voldoende hemelwater en dient te kunnen worden overgeschakeld op leidingwater. Volgens de voorschriften van Belgaqua moet dit in een volledig gescheiden circuit gebeuren zodat er géén hemelwater in een drinkwaterleiding terecht kan komen. Er mag géén rechtstreeks contact zijn tussen de hemelwaterleiding en de drinkwaterleiding. Dit kan op drie manieren gerealiseerd worden. De overschakeling op leidingwater dient verplicht volgens een van deze methodes gerealiseerd te worden. Een eerste mogelijkheid is een systeem met volledige scheiding door afzonderlijke leidingen voor hemelwater en leidingwater te voorzien naar de verschillende aftappunten (figuur 12.4.2). De twee andere mogelijkheden voorzien in een bijvulling van de hemelwatertank waarbij de onderbreking verplicht van het type AA, AB of AD dient te zijn (ref. art. 20 Belgaqua­reglementering binneninstallaties) (zie figuur 12.4.3).

Figuur 12.4.2. Systeem met volledige scheiding door afzonderlijke leidingen

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 136: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

136

Figuur 12.4.3. Onderbrekingssystemen

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 137: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

137

Het bijvullen van de tank kan ofwel gebeuren langs een drukloze leiding die binnen het gebouw eindigt op een trechter waarvan de bovenste rand zich 15 cm boven het hoogst mogelijke terugstroompeil (van riool of regenwederafvoerleiding) bevindt (figuur 12.4.4). Op minimum 20 mm boven de bovenste rand van de trechter wordt dan de bijvulkraan geplaatst. Op enige afstand onder de trechter wordt in de leiding tevens een stankafsluiter opgenomen. Het bijvullen kan automatisch gebeuren door de kraan te voorzien van een magneetventiel dat gestuurd wordt door de minimum niveaudetectie in de tank. Het is aan te bevelen het bijvulsysteem te beveiligen tegen storingen waarbij te lang drinkwater wordt bijgevuld. De hoeveelheid bij te vullen drinkwater kan geregeld worden via tijdsturing (bv. 2 uur bijvullen) of via instelbare hoogte.

Figuur 12.4.4. Schema van bijvulling met onderbreking

Indien de pomp lager moet staan dan de tank, kan een apart bijvulsysteem in de woning worden voorzien. Het bijvullen gebeurt dan via een vlotterbak met vlotter, waaruit het drinkwater wordt aangezogen naar de pomp. Deze vlotterbak moet een overloop hebben en de vlotterkraan moet zich minstens 20 mm boven deze overloop bevinden. Het maximaal kraandebiet en de overloopcapaciteit van de bak moeten op elkaar afgestemd zijn. (figuur 12.4.5)

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 138: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

138

Figuur 12.4.5. Bijvulsysteem met vlotter

Wanneer in eenzelfde gebouw verschillende waterdistributiesystemen aanwezig zijn met water van verschillende oorsprong, dienen de bovengrondse leidingen die het water van het waterleidingbedrijf transporteren gemerkt te worden volgens NBN 69. Hiertoe moeten deze leidingen groen geschilderd worden met witte ringen van 10 cm breed. De ringen moeten worden aangebracht op een afstand gelijk aan ongeveer 10 maal de diameter van de leiding, met een minimum van 1 meter. Het is eveneens toegelaten telkens een groene en witte ring aan te brengen op hogervermelde tussenafstanden.

12.4.3.5. Overlopen bij stortregens

Enkele malen per jaar zal de tank overlopen bij hevige regenval. Dit kan gebeuren op verschillende manieren: � naar een infiltratievoorziening op particulier terrein (hiervoor kan eventueel een extra subsidie

uitgereikt worden) � naar een gracht � naar een infiltratievoorziening op publiek domein (bv onder een fietspad langs de weg) � naar een oppervlaktewater � naar een regenwederafvoerleiding van een gescheiden stelsel � naar een gemengd stelsel (enkel indien geen van bovenstaande mogelijkheden realistisch

mogelijk is) Het is aan de gemeente om in dit geval de nodige richtlijnen te geven.

12.4.4. Aanbevelingen voor een kompleet hemelwatersysteem

12.4.4.1. Vorstvrije opstelling

Zowel de filters, de hemelwaterput als de leidingen en de pomp moeten vorstvrij opgesteld worden.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 139: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

139

Voor leidingen en hemelwaterput die in de grond worden geplaatst, is het plaatsen op vorstvrijediepte noodzakelijk.Elementen in de woning worden in vorstvrije ruimten geplaatst zoals kelder, garage, berging.

12.4.4.2. Geurhinder

Geurhinder kan optreden door een slechte verbinding met een riool, of door bezinking en fermentatie van deeltjes (organisch materiaal) in de tank. Geurhinder in de tank kan tegengegaan worden door een goede voorfiltratie zodat minder sedimentatie optreedt op de bodem. Ook een jaarlijkse reiniging van de tank draagt bij tot het vermijden van geurvorming evenals het regelmatig reinigen van de dakgoten.

Geurhinder vanuit de rioolaansluiting wordt vermeden door het plaatsen van een stankafsluiter tussen hemelwaterput en riool.

12.4.4.3. Terugslag vanuit de riool

Indien de opslagtank zich onder het terugstroompeil van de riool of de regenwederafvoerleiding van een gescheiden stelsel bevindt, kan bij hevige regenval verontreinigd water vanuit de riolering of de regenwederafvoer in de hemelwaterput terechtkomen. De enige goede oplossing om dit te vermijden is de overloop van de hemelwaterput aan te sluiten op een pompput, die het water dan langs een persleiding afvoert naar de riolering of de regenwederafvoerleiding. Het hoogste punt van deze persleiding moet zich boven het terugstroompeil bevinden. Het gebruik van een terugslagklep in de afvoerleiding van de hemelwatertank biedt geen volledige zekerheid; door onvermijdelijke afzettingen op de zitting van de klep is een volledige afdichting namelijk niet steeds te waarborgen.

12.4.4.4. Ongedierte in de tank

Ongedierte (ratten e.d.) kunnen in de tank geraken via de overstortleiding. Dit kan vermeden worden door de overstortleiding te voorzien van een scherp rooster dat het ongedierte tegenhoudt.

12.4.4.5. Minimum kwaliteitseisen voor de elementen van het hemelwatersysteem

12.4.4.5.1. Zelfreinigende filters: onderhoudsvriendelijk - uitvoering in corrosiebestendig materiaal - uitneembare filterkorf met fijne mazen - toezichtsopening of deksel - demonteerbare filterelementen - materiaal behuizing in kunststof of gelijkwaardig - aansluitdiameters gedimensioneerd i.f.v. de piekdebieten die van het dak kunnen worden

verwacht: - voor woningen en gebouwen waar het overlopen van de hemelwaterinstallatie weinig of

geen hinder of risico inhoudt voor de gebruikers of het gebouw: 2 liter per minuut en per m2 horizontale dakoppervlakte

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 140: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

140

- voor woningen en gebouwen waar het overlopen van de hemelwaterinstallatie wel hinder inhoudt voor de gebruikers, doch geen noemenswaardig risico voor het gebouw: 3 liter per minuut en per m2 horizontale dakoppervlakte

- in de andere gevallen: te bepalen door de bouwheer gebruik makende van de regenstatistiek zoals aangegeven in de NBN B52-011

- voorzien van aparte afvoer naar riool en afvoer naar de tank

12.4.4.5.2. Niet-zelfreinigende filters: regelmatig onderhoud en nazicht is nodig - toegankelijkheid voor reiniging - filtermateriaal moet vervangbaar zijn - lichtinval en warmte vermijden

12.4.4.5.3. Vlotterfilterkorf - drijft op het waterniveau en zuigt altijd water aan net onder de oppervlakte - vlotterbal uit poly-ethyleen of gelijkwaardig - filterkorf uit roestvrij staal met fijne maaswijdte - bevat voetklep en slangaansluiting

12.4.4.5.4. Zuigdrukslang : voor aanzuiging in tanks met vlottersysteem - temperatuurbestendig - drukbestendig - versterkt met staaldraad en synthetische koord - flexibel en soepel - lichtdicht - beperkte lengte tot max. 12 meter

12.4.4.5.5. Bedieningskast met sturing voor automatisch bijvullen en niveaumeting - geeft een elektrisch contact wanneer de sensor in laagste stand staat - bedient via de regeling een magneetventiel voor bijvullen - met kabellengte sensor min. 3 m. - bevat de beveiliging, relais, tijdschakelaar - wordt elektrisch verbonden met sensor in de tank - bevat niveau-aanduiding: voorkeur voor capaciteitsmeting - regelbaar navulschakelpunt gewenst

12.4.4.5.6. Navulvoorziening: om een continue waterlevering te garanderen, op het moment dat de tank ‘leeg’ is. Bestaat uit: - magneetventiel met stekker en kabel

- trechter, flexibel en fittingen en bij voorkeur eveneens een deeltjesvanger.

12.4.4.5.7. Pompen Voorkeur gaat uit naar zelfaanzuigende (gestuurde) pompen met droogloopbeveiliging - zelfaanzuigend tot 8 meter diepte

materiaalkeuze: - pompas/wiel/mantel: roestvrijstaal - behuizing: messing of gelijkwaardig

- geluidsarm - horizontale montage voor gestuurde pompen

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 141: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

141

Varianten met gelijkwaardige kwaliteit:- dompelpompen (duurder)- geluidsarme pompen met meerdere schoepen (indien pomp dicht bij leefruimte)

12.4.4.5.8. Tanks Alvorens het plaatsen van een tank in de grond te overwegen moet het grondwaterpeil worden opgevraagd om na te kijken of de tank niet kan opdrijven. Volgende richtlijnen dienen te worden nagestreefd: - voorzien van mangat met kraag en deksel - lichtdicht (tegen algenvorming) voor in het gebouw opgestelde tanks - waterdicht - drukbestendig tegen waterdruk in de bodem - drukbestendig tegen mogelijke oppervlaktebelasting (vracht- en personenwagens e.d.) - stabiele plaatsing op zandbed

Betonkwaliteit: - gebruikte materialen Benor gekeurd - deksel drukbestendig in functie van de te verwachten oppervlaktebelasting - wand + bodem uit één stuk - de wand dient in gewapend beton uitgevoerd te worden

Kunststof kwaliteit: zowel in de grond als in de woning - drukbestendig - materiaal PE of gelijkwaardig - voorzien van verstevigingsribben of –ringen - donkere uitvoering - plaatsen op een koude plaats

Gemetste put - waterdicht - lichtdicht

12.4.4.5.9. Leidingen Buitenleidingen: - vorstvrije montage - aanzuigleiding en sensorkabel in wachtbuis - aanvoerleiding voor bijvullen in kunststof - helling van de navulleiding minstens 20 mm/lopende meter

12.4.4.5.10. Beveiliging tegen drinken van hemelwater Alle verbruikpunten waar hemelwater toegevoerd wordt, moeten voorzien worden van een sticker of aanduiding met de vermelding: ‘Géén drinkwater’ Dienstkranen die buiten worden opgesteld en door kinderen kunnen worden gebruikt, worden best voorzien van een demonteerbare hendel.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 142: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

142

12.5. Dimensionering

Deze dimensioneringscriteria gelden algemeen voor woongelegenheden en openbare gebouwen met een verharde oppervlakte kleiner dan 0,1 ha. Voor grotere oppervlakken moet voldaan worden aan de bufferingseisen uit de “Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid” (hoofdstuk 3.3). Voor milieu-technische eenheden kunnen deze dimensioneringcriteria als richtinggevend gehanteerd worden, doch dient de afvoer en het hergebruik van het hemelwater geëvalueerd te worden op het niveau van de volledige milieutechnische eenheid.

De nodige inhoud van een hemelwaterput is afhankelijk van : - de aangesloten dakoppervlakte - de verliezen op het dak en in de filter - het hemelwatergebruik - het gewenste aantal dagen dat er hemelwater beschikbaar is

Het resultaat is een zeer brede variatie van tankinhoud voor verschillende toepassingen.

Wanneer ook het bergend effect op de riolering wordt bekeken, vinden we een globaal optimaal afvlakkend effect bij een tankinhoud die groter is dan nodig voor een optimaal hemelwaterhergebruik alleen. In elk geval moet de tankinhoud worden gekoppeld aan de dakoppervlakte. Het is het eenvoudigst om te rekenen met werkelijke horizontale dakoppervlakte en de gemiddelde verliezen impliciet in te rekenen in de minimale vereisten voor de tankinhoud. Een tankinhoud van 5000 l per 100 m2 werkelijke horizontale dakoppervlakte is een aangewezen minimale tankinhoud om te komen tot een optimaal gebruikscomfort, rekening houdend met de leegstand van de hemelwaterput, en tot een voldoende afvlakkend effect naar de riolen en waterlopen toe. Indien niet alle oppervlakte aangesloten kan worden, moet de minimale tankinhoud toch op de totale dakoppervlakte berekend worden om ongeveer hetzelfde effect te bekomen op de afvlakking en een maximale afkoppeling aan te moedigen.

Bij zeer kleine dakoppervlakten is het plaatsen van een hemelwaterput weinig zinvol. Vandaar dat de installatie van een hemelwaterput niet verplicht gesteld wordt voor horizontale dakoppervlakten van kleiner dan 50 m2.

12.5.1. Hemelwaterput

De dimensioneringscriteria voor een hemelwaterput zijn:- minimaal putvolume van 5000 l per 100 m2 werkelijke horizontale dakoppervlakte (cfr. tabel

5.1) - hergebruik is verplicht door middel van een aangesloten pompinstallatie (uitgezonderd indien

de aanvoer van het hemelwater gravitair kan gebeuren bv. wanneer de hemelwatertank zich op het dak bevindt) met een minimale aansluiting van WC en/of wasmachine en eventueel een (buiten)kraan.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 143: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

143

De overloop van een hemelwaterput kan worden afgeleid naar één van de onderstaande voorzieningen (gerangschikt volgens prioriteit) : 1. naar een infiltratievoorziening op privé-terrein 2. naar een gracht 3. naar een ondergrondse infiltratievoorziening op publiek domein

(bijvoorbeeld onder een fietspad langs de weg) 4. naar een beek of waterloop 5. naar een hemelwaterriool 6. naar een gemengde riool (enkel indien geen van de bovenstaande technisch mogelijk is)

Tabel 12.5.1. Minimale tankinhoud in functie van de horizontale dakoppervlakte

horizontale dakoppervlakte minimale tankinhoud

50 tot 60 m2 3000 l

61 tot 80 m2 4000 l

81 tot 100 m2 5000 l

101 tot 120 m2 6000 l

121 tot 140 m2 7000 l

141 tot 160 m2 8000 l

161 tot 180 m2 9000 l

181 tot 200 m2 10000 l

> 200 m2 5000 l per 100 m2

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 144: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

144

12.5.2. Infiltratievoorzieningen

In bepaalde gevallen stelt het plaatsen van een hemelwaterput een aantal praktische problemen; bijvoorbeeld bij aaneengesloten bebouwing of meerdere woningen onder hetzelfde dak. Een alternatief kan dan worden geboden door een infiltratievoorziening. Men zou er dus voor kunnen opteren om de keuze te laten tussen een infiltratievoorziening en een hemelwaterput. Hierop kunnen behalve het dak ook andere verharde oppervlakken aangesloten worden. Wat het effect op de aanvulling van de grondwatertafel of de verminderde aanvoer naar oppervlaktewater of naar de riolering betreft, is een infiltratievoorziening minstens even goed of zelfs nog beter. De frequentie van het in werking treden van de noodoverlaat van een infiltratievoorziening kan veel kleiner gesteld worden zonder dat dit tot onrealistische bufferingsvolumes leidt. Een volledige afkoppeling van de noodoverlaat van de hemelwaterput kan bijkomend aangemoedigd worden.

12.5.2.1. Infiltratievoorziening zonder voorafgaande buffering

Indien geopteerd wordt voor de aanleg van een infiltratievoorziening, waarbij al het hemelwater zonder voorafgaande buffering in een hemelwaterput met hergebruik, geïnfiltreerd wordt in de bodem, dient rekening gehouden te worden met een minimale terugkeerperiode van 1 jaar voor de overloop. Het nodige volume is afhankelijk van het afvoerdebiet door infiltratie. In de onderstaande tabel staan de nodige buffervolumes weergegeven, relatief ten opzichte van de aangesloten verharde oppervlakte, die nodig zijn om slechts gemiddeld eenmaal per jaar niet te voldoen. De afvoerdebieten door infiltratie, die in deze tabel gespecifieerd worden, zijn net zoals de buffervolumes gerelateerd aan de afvoerende verharde oppervlakte. De omrekening tussen infiltratiecapaciteit in de gracht en afvoerdebiet door infiltratie kan gebeuren door de infiltratiecapaciteit te vermenigvuldigen met de verhouding van infiltratie­oppervlakte over de afvoerende verharde oppervlakte :

inf iltratie � oppervlakte afvoerdebiet � inf iltratiecapaciteit �

afvoerende verharde oppervlakte

De infiltratiecapaciteit kan worden bepaald zoals in paragraaf 5.2.3 is aangegeven.

Tabel 12.5.2. Buffervolume in functie van het afvoerdebiet

terugkeerperiode = 1 jaar

afvoerdebiet buffervolume

10 l/s/ha 360 l/h/100m2

100 m3/ha 1000 l/100m2

5 l/s/ha 180 l/h/100m2

150 m3/ha 1500 l/100m2

2 l/s/ha 72 l/h/100m2

200 m3/ha 2000 l/100m2

1 l/s/ha 36 l/h/100m2

275 m3/ha 2750 l/100m2

Voor grote oppervlakken (vanaf 0,1 ha = 1000 m2) moet voldaan worden aan de bufferingseisen uit de “Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in Vlaanderen” (hoofdstuk 3.3.).

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 145: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

145

12.5.2.2. Infiltratievoorziening na een hemelwaterput

Indien een hemelwaterput met een infiltratievoorziening wordt gecombineerd, moet slechts de helft van het bufferingsvolume worden voorzien.

12.5.2.3. Bepalen van de infiltratiecapaciteit.

De hoeveelheid water die in een bepaalde tijd in 1 m² kan infiltreren wordt bepaald door een aantal parameters, waaronder de permeabiliteit. De bodempermeabiliteit kan benaderend geschat worden met behulp van een percolatietest, waarbij de snelheid van waterinfiltratie (Kv) in een put gemeten wordt. Hierbij gaat men als volgt te werk : � graaf een put tot op het niveau waar de infiltratie zal aangelegd worden.

Deze put heeft onderaan een diameter van minimum 10 cm en bovenaan één van maximum 30 cm.

� vul de put met water gedurende 4 à 24 uren, teneinde hem te verzadigen. Indien het water echter in minder dan 10 minuten verdwijnt, dan kan de test onmiddellijk uitgevoerd worden en moet men geen 4 à 24 uren wachten.

� na verzadiging, wordt de put met water gevuld tot op een hoogte van 15 à 30 cm van de bodem. Men noteert dit waterniveau als Hstart.

� bepaal nu de waterhoogte Hw na een tijd T gelijk aan 15, 30, 60, 120 en eventueel 240 minuten.

Indien het water volledig verdwenen is binnen de 30 minuten, herbegin de test en meet de tijd nodig om het waterniveau met 10 cm te laten dalen.

� bepaal nu voor iedere meting de infiltratiesnelheid Kv als volgt :

46,9 60K � � �H � H � �v 1,5 start wH start T waarbij :

Kv : de infiltratiesnelheid (cm/h)Hstart : de hoogte van het waterniveau bij het begin van de test (cm)Hw : de hoogte van het waterniveau op een bepaald ogenblik (cm)T : de tijd verlopen na de start van de test (minuten)

� bepaal tenslotte het gemiddelde van al deze Kv-waarden. De hoeveelheid water die in de bodem per m² en per uur kan geïnfiltreerd worden, wordt dan gegeven door de onderstaande tabel. Dit is de infiltratiecapaciteit.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 146: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

146

Tabel 12.5.3. Raming infiltratiecapaciteit

gemiddelde waterinfiltratiesnelheid Kv, bepaald met een percolatietest

(cm/h)

Infiltratiecapaciteit

(l/h/m²) Kv � 15 2,1

10 � Kv < 15 1,67 5 � Kv < 10 1,25 3,5 � Kv < 5 0,85

2,5 � Kv < 3,5 0,62 0,5 � Kv < 2,5 0,41

voor Kv < 0,5 cm/h is geen infiltratie in de bodem mogelijk

Met de specifieke infiltratiecapaciteit en een keuze voor de infiltratieoppervlakte kan het afvoerdebiet en het bijhorend buffervolume bepaald worden.

Voorbeeld: Gegeven is een woning met een dakoppervlakte van 174 m2. De bodem rond die woning heeft een Kv-waarde van 12,5 cm/h. De infiltratiecapaciteit bedraagt dan 1,67 l/m2.h. Om per 100 m2

dakoppervlakte 360 l/h te kunnen infiltreren heeft men dan een infiltratieoppervlakte van 360/1,67 = 215 m2 per 100 m2 dakoppervlakte. Dit ligt nogal aan de hoge kant en men kan dan ook overwegen een lager infiltratiedebiet te gebruiken, bv. 72 l/h per 100 m2. In dit geval is de benodigde oppervlakte 72/1,67 = 43 m2, hetzij voor het totale dak 43 x 174/100 = 75 m2

infiltratieoppervlakte en een buffervolume van 2000 x 174/100 = 3480 l.

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 147: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

147

12.6. Checklist en aanbevelingen voor onderhoud

Een hemelwatersysteem behoeft weinig onderhoud indien de voorgeschreven aanbevelingen worden gevolgd. Nazicht en reinigen worden namelijk tot een minimum herleid indien zelfreinigende filters worden gebruikt.

Bij niet-zelfreinigende filters wordt aanbevolen om de frequentie voor nazicht, controle en reinigen te verhogen. Naargelang het gebruikte filtermateriaal moet dit ook regelmatig vervangen worden. Mogelijk filtermateriaal: - kiezel : grof en fijn - gewassen cokes - lavastenen - actieve koolfilters - cartouchefilters uit kunststof, nylon of doek - kunststofdoek op geperforeerde betonnen plaat

Tabel 12.6.1 Checklist en aanbevelingen voor onderhoud

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 148: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

148

CHECKLIST: HEMELWATERSYSTEEM

CONTROLE Aantal X/jaar Vaststelling indien probleem zich situeert ter hoogte van controlepunt

Actie

Dakgoten 1 vermindering opbrengst uitkuisen Dak 1 mos/groene laag kuisen (aandacht voor gebruikt product) Zelfreinigende filter 1 lichte laag afwassen/borstelen NIET-zelfreinigende filter 2 bezinking/sterke vervuiling vervangen/reinigen filtermateriaal Leidingen 1 lekken herstellen

installateur raadplegen Magneetventiel van bijvulsysteem 1 lekkend ventiel herstellen of vervangen Deeltjesvanger 1 vuile deeltjes uitkuisen Visueel aspect van hemelwater 1 lichtbruin/donker of grijs controle putbodem/dakgoot/filters

1 deeltjes controle tank/filters/sifon Oppervlaktelaag in put 1 kleuren + micro-organismen leegzuigen of skimmen Geur van hemelwater 1 stankhinder controle sifon/tankbodem

kuisen van tankbodem Pomp 1 geluidsvermeerdering installateur raadplegen

werkt niet/slaat niet aan opvullen pomp/leidingen installateur raadplegen

Waterdruk 1 drukvermindering nazien filters/kuisen installateur raadplegen

Zuurtegraad 1 vervuiling, deeltjes meten zuurtegraad hemelwater Sturingsysteem 1 melding storing installateur raadplegen

Code van goede praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen

Page 149: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

149

13. Ontwerp en gebruik van DWA-systemen

13.1 Systeemkeuze

Bij de afvoer van zuiver afvalwater door leidingen kan gekozen worden tussen twee grote groepen van systemen : gravitaire systemen en drukrioolsystemen.

Gravitaire systemen

Bij gravitaire systemen komt het afvalwater van de individuele woningen in een buis met kleine diameter terecht en wordt het naar een lagergelegen punt gebracht, waar een zuivering of een verdere doorvoer van het afvalwater mogelijk is. Die mogelijkheid is vooral interessant op de plaatsen waar de tussenafstand tussen de aan te sluiten woningen relatief beperkt is. Typische voorbeelden hiervan zijn verkavelingen met open bebouwing, lintbebouwing, enzovoort.

Binnen de groep van de gravitaire systemen kan een onderscheid worden gemaakt tussen zuiver gravitaire systemen (§2), gravitaire systemen met voorbezinkingsputten (§3) en gravitaire systemen gecombineerd met pompstations (§4).

De hiernavolgende ontwerpregels zijn geldig voor zelfreinigende riolen. Dat betekent dat de systemen relatief onderhoudsvriendelijk zijn, op voorwaarde dat geen oneigenlijk gebruik van de riolen wordt gemaakt. Als afgeweken wordt van deze ontwerpregels, zal dat tot gevolg hebben dat de riolen minder zelfreinigend zullen zijn en dat bijgevolg het onderhoud zal moeten worden opgevoerd.

Drukrioolsystemen

Daarnaast is het ook mogelijk om te werken met drukriolen (§5). Hierbij wordt ter hoogte van elke woning of cluster van woningen een kleine pompput geïnstalleerd, die het verzamelde afvalwater in een drukleiding pompt. Dat systeem zal bij voorkeur worden gebruikt waar de afstand tussen de aan te sluiten woningen groot is. Hierbij wordt in de eerste plaats gedacht aan zeer verspreide bebouwing in het buitengebied.

Welk systeem het meest geschikt is, hangt vaak af van de lokale omstandigheden. Elk van deze types van DWA-systemen moet op maat worden gedimensioneerd, rekening houdend met de hydraulica van pieklozingen en het gewenste zelfreinigende vermogen. In vele gevallen zullen hybride systemen de beste oplossing bieden. De combinatie van gravitaire riolen en pompen levert heel wat extra mogelijkheden op. Als de pompdebieten oordeelkundig worden gekozen, kunnen de hellingen van de afwaartse gravitaire DWA-leidingen sterk beperkt worden zonder het zelfreinigende vermogen te verminderen.

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 150: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

150

13.2 Dimensionering van gravitaire DWA-leidingen

Een DWA-riool wordt ontworpen voor een piek-DWA, berekend als volgt : DWA ontwerp � p q N [l / dag]

Met : p = ontwerppiekfactor q = verbruik per inwoner per dag = 150 l/dag per inwoner N = aantal inwoners

Het DWA-riool wordt ontworpen bij een halfvolle leiding met een piekfactor, gelijk aan 1,7 (deze piek-DWA wordt ook wel DWA14 genoemd omdat dat overeenkomt met het DWA-dagvolume, gespreid over 14 uur). Zo kunnen de maximale DWA-debieten uit de dag­nachtcyclus met een piekfactor van 3,4 worden afgevoerd met een vollopende leiding (er kan dus maximaal 2 DWA14 worden afgevoerd).

De minimale diameter voor een DWA-leiding mag niet kleiner zijn dan 150 mm. Als er een verhoogd risico op verstopping is, of als er een grotere toegankelijkheid gewenst is met betrekking tot controle- en onderhoudsapparatuur, kan een minimale diameter van 200 of 250 mm worden genomen. Er moet naar boven afgerond worden naar een commercieel beschikbare maat (na afronding van de berekende diameter tot op 1 cm nauwkeurig). Voor huisaansluitingen is een minimale diameter van 100 mm noodzakelijk. Er zijn geen gravitaire aansluitingen toegelaten van toestellen die onder het gelijkvloerse niveau liggen. DWA-riolen moeten net zoals gemengde riolen zonder problemen onder druk kunnen komen. Er mogen geen overstorten zijn in DWA-systemen.

Als er ook industrieel afvalwater in de DWA-riolen terechtkomt, kan dat worden ingerekend bij de dimensionering door de maximaal vergunde uurlijkse debieten op te tellen bij de huishoudelijke DWA-piekdebieten (bij piekfactor 3,4 of 2 DWA14) en door te dimensioneren voor een vollopende leiding. Voor geplande industriezones kan een ontwerpdebiet van 0,25 l/s/ha worden gehanteerd (bij halfvolle leiding). Voor grote of speciale gebouwen (scholen, ziekenhuizen, hotels, sportcomplexen, kantoren, enz.) kan het best een detailberekening worden uitgevoerd met een statistische berekeningsmethode of met een empirische methode om het gemiddelde afvalwaterdebiet en de piekfactor te bepalen. Parasitaire debieten (infiltratie, drainage, beekwater, enz.) horen niet thuis in een DWA-riool. Verkeerde aansluitingen (zoals regenwateraansluitingen, drainage, enz.) moeten dan ook absoluut vermeden worden.

Een DWA-systeem moet geïnspecteerd en gespoeld kunnen worden. Hiervoor hoeft het DWA-systeem niet toegankelijk te zijn voor personen, maar volstaan toezichtsputjes die voldoende groot zijn om de nodige controle- en onderhoudsapparatuur in te brengen. Als het (afwaartse) DWA-riool kleiner is dan 250 mm, moet de diameter van de toezichtsputjes (-schouwen) minstens 250 mm zijn. Voor een (afwaarts) DWA-riool met een diameter vanaf 250 mm moet de diameter van de toezichtsputjes (-schouwen) minstens gelijk zijn aan de diameter van het (afwaartse) DWA-riool. Voor huisaansluitingen volstaan toezichtsputjes met dezelfde diameter als de (afwaartse) leiding, alhoewel het ook hiervoor aan te raden is om een grotere diameter te kiezen.

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 151: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

151

De maximaal toegelaten strenglengte tussen twee toezichtsputjes is 75 m. Bij een verandering van richting, helling, diameter en bij verbindingen moet er een toezichtsputje zijn. Op plaatsen waar belangrijke leidingen samenkomen, kan een mantoegankelijke put nuttig zijn. Bij het gebruik van bochten en andere tussenstukken mag de binnendiameter niet ingesnoerd zijn.

Om blijvende sedimentatie te beperken in gravitaire rioolleidingen, is voor DWA-riolen een minimale schuifspanning nodig die gelijk is aan 2 N/m2. Om zelfreinigende DWA-riolen te verkrijgen, moet die schuifspanning uurgemiddeld minstens 1 keer per dag voorkomen. Die minimale schuifspanning kan daartoe berekend worden op basis van het DWA-debiet met de veralgemeende piekfactor van 1,7. De schuifspanning � wordt berekend als volgt :

� � � g � Sf [ /N m2 ] Hierin is : � = dichtheid van water = 1000 kg/m3

g = valversnelling = 9,81 m/s2

� = de hydraulische straal [m]Sf = verhang (meestal gelijk aan S0 = de helling van het riool) [-]

Als de minimale helling bepaald wordt op basis van een minimale schuifspanning van 2 N/m2

bij een halfvolle leiding, wordt voor volledig gravitaire riolen voor elke diameter een minimale helling verkregen zoals weergegeven in tabel 1. Leidingen met een vullingsgraad die kleiner is dan 50 %, moeten onder een grotere helling worden geplaatst om een schuifspanning van 2 N/m2

te verkrijgen, zoals weergegeven in tabel 1 en figuur 1 (volledig gravitaire riolen zonder pompen).

0,0%

0,2%

0,4%

0,6%

0,8%

1,0%

1,2%

0 500 1000 1500 2000 2500 3000 3500 4000 4500 5000 IE

min

imal

e he

lling

D = 250 mm D = 200 mm

D = 150 mm

Figuur 1 : Minimale helling voor volledig gravitaire DWA-riolen bij vullingsgraad ≤ 50 % om een schuifspanning van 2 N/m2 te verkrijgen (piekfactor = 1,7 en debiet = 150 l/IE/dag)

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 152: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

152

Tabel 1 : Uiterste grenzen voor de minimale hellingen van volledig gravitaire DWA-riolen en huisaansluitingen die nodig zijn om een schuifspanning van 2 N/m2 te verkrijgen

diameter (mm) minimale helling bij 1 IE

minimale helling bij 50 % vulling

100 10,1 ‰ 8,2 ‰

150 10,8 ‰ 5,4 ‰

200 11,6 ‰ 4,1 ‰

250 12,3 ‰ 3,3 ‰

300 2,7 ‰

350 2,3 ‰

400 2,0 ‰

Er wordt met een standaardruwheid ks (White-Colebrook) van 1,5 mm gerekend (equivalente Manningcoëfficiënt = 0,013 s/m1/3). Hierin zit het effect van lokale ladingsverliezen vervat. Voor afvalwaterriolen volstaat een minimale gronddekking van 0,5 m. Daarbij moet wel nagegaan worden of dat voldoende is om de stabiliteit van de leiding te garanderen. Om opstuwing te voorkomen bij een diametertoename in een DWA-systeem, moeten de leidingen met gelijk kruinpeil worden aangesloten. Voor DWA-riolen moeten vermazingen worden vermeden.

13.3 Gravitair rioleringssysteem met voorbezinkingsputten

Om bezinking in DWA-riolen sterk te beperken, kan een voorbezinkingsput geïnstalleerd worden. Als het louter om bezinking gaat, kan al het afvalwater (zwart afvalwater (wc) en grijs afvalwater (bad, keuken, enz.)) in dezelfde put terechtkomen. Er mag geen regenwater of drainagewater in de put stromen. Een voorbezinkingsput moet geregeld (ongeveer jaarlijks) geruimd worden. Als de voorbezinkingsput meer dan 10 m van de woning gelegen is, is het aan te raden om een vetafscheider te plaatsen op de afvoerleiding van keukenafvalwater, zo ver mogelijk opwaarts (zo dicht mogelijk bij de bron). Voor restaurants en grote keukens is een vetafscheider altijd nodig. Er is een geregelde controle nodig en vet en olie moeten verwijderd worden telkens als de drijflaag een bepaalde dikte heeft bereikt.

De bezinking wordt vooral bepaald door de oppervlaktebelasting (debiet gedeeld door horizontale oppervlakte). De grootte van de voorbezinkingsput moet van die aard zijn dat de deeltjes bezinken die anders in het riool zouden bezinken. Als de grens voor de minimale schuifspanning in het riool wordt gelegd bij 1 N/m2, leidt dat tot een minimale putoppervlakte van 0,8 m2 (0,15 m2/IE bij meer dan 5 IE) en een minimaal nuttig volume van 1500 l (300 l/IE bij meer dan 5 IE). Het minimale putvolume is ook nodig om voldoende capaciteit te hebben om het sediment op te slaan.

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 153: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

153

Een verlaagde grens voor de schuifspanning in het riool van 1 N/m2 heeft tot gevolg dat de minimale hellingen van de riolen ook kleiner worden (tabel 2). Die lagere minimale hellingen kunnen enkel toegepast worden als op alle inlaten van het beschouwde DWA-(sub)systeem een voldoende grote voorbezinkingsput is geïnstalleerd. Leidingen met de minimale diameter en een vullingsgraad die kleiner is dan 50 %, moeten onder een grotere helling worden geplaatst om een schuifspanning van 1 N/m2 te verkrijgen, zoals weergegeven in tabel 2 en figuur 2 (volledig gravitaire riolen).

Tabel 2 : Uiterste grenzen voor de minimale hellingen van volledig gravitaire DWA-riolen en huisaansluitingen die nodig zijn om een schuifspanning van 1 N/m2 te verkrijgen

diameter (mm) minimale helling bij 1 IE

minimale helling bij 50 % vulling

100 4,3 ‰ 4,1 ‰

150 4,5 ‰ 2,7 ‰

200 4,8 ‰ 2,0 ‰

250 5,1 ‰ 1,6 ‰

300 1,4 ‰

350 1,2 ‰

400 1,0 ‰

0,00%

0,05%

0,10%

0,15%

0,20%

0,25%

0,30%

0,35%

0,40%

0,45%

0,50%

0,55%

0 400 800 1200 1600 2000 2400 2800 3200 3600 IE

min

imal

e he

lling

D = 250 mm D = 200 mm

D = 150 mm

Figuur 2 : Minimale helling voor volledig gravitaire DWA-riolen bij vullingsgraad ≤ 50 % om een schuifspanning van 1 N/m2 te verkrijgen (piekfactor = 1,7 en debiet = 150 l/IE/dag)

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 154: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

� �

154

13.4 Gravitaire DWA-riolen met interne pompen

Als pompen gebruikt worden in een gravitair DWA-rioolstelsel om het afvalwater op te pompen, moet in het gravitaire riool afwaarts van de pomp de minimale schuifspanning van 2 N/m2

minstens gedurende 3 minuten per dag worden bereikt. Bij een goede keuze van de pompcapaciteit volstaan hiervoor kleinere hellingen dan voor volledig gravitaire riolen.

13.5 Drukriolering

Het nuttige volume van de pompput is de som van het werkingsvolume, het buffervolume en het alarmvolume. Het werkingsvolume bevindt zich tussen aan- en afslagpeil van de pomp. Het buffervolume ligt tussen aanslagpeil en alarmpeil. Het alarmvolume is het volume boven het alarmpeil. Het alarmvolume moet minstens gelijk zijn aan 125 l/IE, overeenkomstig een maximale interventietijd van 12 uur. Als een interventie niet gegarandeerd is binnen 12 uur, moet het alarmvolume Valarm [l] groter worden gedimensioneerd, overeenkomstig de duur Tint [uur] waarin de interventie wordt gegarandeerd :

Valarm ��50 � 150 �

Tint �� � #IE � �l� 24

Het werkingsvolume wordt bepaald door het pompdebiet Qp en is minstens gelijk aan het volume dat in 1 minuut verpompt kan worden bij het maximale werkingsdebiet van de pomp (= Qp (l/s) X 60 s), zodat de pomptijd minstens 1 minuut bedraagt, tenzij die tijd bij een laag aantal aangesloten IE niet gehaald kan worden. Het maximale werkingsvolume is gelijk aan een derde van het dagvolume (50 l/IE X # IE), zodat de verblijftijd in de put beperkt blijft tot maximaal 12 uur (de verblijftijd is langer dan 8 uur vanwege de dag-nachtcyclus). Het buffervolume is minstens gelijk aan 10 l/IE X # IE. Het buffervolume kan geoptimaliseerd worden op basis van het pompdebiet en de aansluitingsgraad, zodat het alarmvolume minder frequent moet worden aangesproken. Er mag geen regenwater of drainagewater in de put terechtkomen.

De keuze van de pomp wordt bepaald uit de combinatie van de pompkarakteristiek en de karakteristiek van de ladingsverliezen. Dat geeft het werkingspunt en dus het pompdebiet. Alle pompen op eenzelfde drukleidingensysteem moeten binnen een vrij smalle variatie van werkingsdebieten liggen (in het ideale geval allemaal gelijk). Als meer pompen gelijktijdig in werking treden, zal het pompdebiet dalen. Opdat de pompdebieten niet te sterk dalen voor de opwaartse pompen, kan in opwaartse putten een krachtiger pomp (grotere opvoerhoogte) geplaatst worden. Als alternatief kan ook een sturing aangebracht worden, waarbij slechts een maximaal aantal pompen gelijktijdig kan werken. Het werkingsdebiet moet niet variëren met het aantal aangesloten IE, omdat dat via de schakelfrequentie kan worden opgevangen. De minimale diameter voor een persleiding is 50 mm (vanwege de beschikbaarheid mag dat de buitendiameter zijn). De minimale gronddekking is 0,8 m.

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 155: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

155

Als er vermalende of versnijdende pompen worden gebruikt, volstaat een minimale schuifspanning in de drukleidingen van 1,5 N/m2, vooral omdat door afrondingen naar een commercieel beschikbare diameter de schuifspanning in het grootste gedeelte van de leidingen groter zal zijn. Bij het gebruik van andere pomptypes moet een minimale schuifspanning van 2 N/m2 worden gehanteerd. Die minimale schuifspanning moet minstens gedurende 10 minuten per dag overschreden worden. Verder geldt een maximale snelheid van 3 m/s. Er wordt met een standaardruwheid ks (White-Colebrook) van 0,3 mm gerekend (equivalente Manningcoëfficiënt = 0,01 s/m1/3). Voor het ontwerpdebiet dat minstens 10 minuten per dag wordt overschreden, kunnen de minimale leidingdiameters afgelezen worden in figuur 3 overeenkomstig een schuifspanningscriterium van 1,5 N/m2. Voor de toevoerleiding tussen pomp en drukriool is in elk geval een hogere schuifspanning van 2 N/m2 vereist. Dat leidt tot een minimaal pompdebiet van 1 l/s bij een minimale diameter van 50 mm. Het maximale pompdebiet wordt bepaald door het criterium van de maximale snelheid van 3 m/s, wat leidt tot een maximaal pompdebiet dat gelijk is aan ongeveer 4,5 l/s bij het gebruik van een minimale diameter van 50 mm.

0

20

40

60

80

100

120

140

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 ontwerpdebiet Qd (l/s)

inw

endi

ge d

iam

eter

(mm

)

Dmin (U = 3 m/s)

Dmax (� = 1,5 N/m2)

� 90mm

� 63mm

� 50mm

� 75mm

� 125mm

� 110mm

U = 0,7 m/s

� 140mm U = 0,6 m/s

Figuur 3 : Dimensioneringsgrafiek voor drukriolen uitgaande van het ontwerpdebiet dat gedurende 10 minuten per dag wordt overschreden (uitwendige diameter Φ voor PE

SDR 17,6), gebaseerd op de minimale schuifspanning τ van 1,5 N/m2 voor de maximale diameter Dmax en op de maximale snelheid U van 3 m/s voor de minimale diameter Dmin.

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 156: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

156

13.6 Spoeling en onderhoud

De mogelijkheid tot spoelen van DWA-leidingen door opwaarts enkele regenwaterinlaten aan te brengen is beperkt omdat voldoende grote spoeldebieten alleen met een lage frequentie of een grote aangesloten verharde oppervlakte zijn te verkrijgen. Bovendien mogen die spoeldebieten afwaarts geen capaciteitsproblemen opleveren. Een te groot spoeldebiet na de samenloop van leidingen kan worden opgevangen door een tijdelijk spoeldebiet te genereren, via een pomp die af en toe een korte tijd aanslaat of via een reservoir dat via een sifon plots leegloopt. De spoeltijd moet kort zijn (1 tot 10 minuten) om de kans op grote debieten vanwege meerdere gelijktijdig werkende spoelinlaten te beperken en te grote spoelvolumes te vermijden. Het spoeldebiet kan het best even groot zijn als de helft van de capaciteit van de te spoelen leiding.

Ondanks alle voorzorgen met betrekking tot het ontwerp blijven DWA-systemen gevoelig voor dichtslibbing en verstopping. Daarom is er geregeld toezicht en onderhoud nodig. De aandacht hiervoor start al in de ontwerpfase. Het is noodzakelijk dat een onderhoudsplan integraal deel uitmaakt van het ontwerp van een DWA-systeem. Dat onderhoudsplan omvat een inschatting van de kritieke punten van het systeem en van de aard en de frequentie van de kritieke situaties, een planning voor het toezicht op de goede werking van het systeem en een actieplan voor probleemsituaties. Ook de controle op de aansluitingen (enkel DWA, geen regenwater en dergelijke) maakt integraal deel uit van het project.

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 157: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

157

14. Samenvatting van de aanbevelingen voor de aanpak van de overstortproblematiek

In het algemeen wordt in volgorde van toepassing aanbevolen :

- Alle uitbreidingen van, en aanpassingen aan gemengde rioolstelsels of nieuwe rioleringsprojecten uit te voeren als - indien mogelijk - een gescheiden stelsel. Indien dit niet mogelijk is, minstens een gedeeltelijk gescheiden stelsel aan te leggen door maximale afkoppeling van hemelwater.

- Alle nodige maatregelen te treffen om de toevoer van hemelwater en de meegevoerde hemelwaterpolluenten naar de riolering te minimaliseren. Dit kan onder andere door alle potentiële berging buiten (opwaarts van) het rioolstelsel te mobiliseren.

- Alle potentiële berging te mobiliseren binnen het rioolstelsel.

- Alle extra benodigde berging te realiseren onder de vorm van bergbezinkingsbekkens, tenzij voor een spoeleffect (first flush) gevreesd wordt. Dan moet een bergings- of een combinatiebekken worden overwogen.

- Alle overstorten zodanig te ontwerpen dat ze zo goed mogelijk de sedimenten van het overstortende water scheiden en zodoende als "verbeterde overstorten" werken.

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 158: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

158

I. OVERZICHT VAN DE ONTWERPREGELS VOOR AFVALWATERRIOLEN

1 De droog weer afvoer wordt bepaald als : N .150

DWA14 = 1,7 . (l/h)24

Met : N = de verzadigingsbevolking (aantal inwoners)

In het geval dat bedrijfsafvalwater afgevoerd wordt naar het rioolstelsel, bepaalt men ook deze maximale debieten.

2. De leidingen worden berekend voor eenparige beweging en voor : Qvol = 2 . DWA14 De wrijvingswet van Manning (met n = 0,013 s/m1/3) of van White-Colebrook (met ks = 0,0015 m) wordt gebruikt.

3. De minimale diameter is 250 mm. De minimale gronddekking is 0,80 m.

4. Voor de watersnelheid geldt : U > 0,6 m/s U < 3 m/s

Hiertoe wordt voor de helling bij voorkeur genomen : S0 $ 0,002 voor D # 400 mm

0,0013 voor 500 mm # D # 600 mm0,001 voor D $ 700 mm

5. Teneinde de stroming optimaal te laten verlopen moeten : - de kruinen, bij diameterwijzigingen, in elkaars verlengde liggen - aansluitingen gebeuren ter hoogte van de toegangsput of op de kruin - gaten in de leidingen (voor aansluitingen) worden geboord

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 159: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

159

II.OVERZICHT VAN DE ONTWERPREGELS VOORHEMELWATERRIOLEN

1. De ontwerpneerslag volgt uit I.D.F.-curven voor Ukkel met een terugkeerperiode van 1 jaar, uitzonderlijk 2 jaar. De buiduur is gelijk aan de concentratietijd (rationele methode), maar minstens 15 minuten.

neerslagintensiteit i (l/s.ha)

terugkeerperiode T (jaar)

1

2

5

10

15

95

119

149

171

20

83 65 40 24 14

103 81 49 29 17

129 101 61 35 20

149 116 70 40 23

buiduur ∆t (min)

30 60 120 240

2. De dimensionering van de riolen gebeurt met behulp van een eenvoudige ontwerpmethode (bijvoorbeeld de rationele methode) en in de veronderstelling van permanente, eenparige stroming met vrij oppervlak, voor een vullingsgraad van 100 % en met de wrijvingswet van Manning (met n = 0,013 s/m1/3) of van White-Colebrook (met ks = 0,0015 m).

Het ontwerpdebiet, bepaald volgens de rationele methode is :Q = ( Σ _i Ai ) _A i

- Voor de afvloeiingscoëfficiënt kan men voor gewone bebouwing kiezen : _i = 0,8 voor verharde oppervlakken Ai _i = 0 voor onverharde oppervlakken Ai Het verhard oppervlak wordt verminderd met 20 % om het effectief verhard oppervlak te bekomen (dit is de verantwoording voor de factor 0,8).

- De verdeelcoëfficiënt van Frühing wordt gebruikt : _A = 1 - 0,005 �L

Hierin is L de doormeter van het gebied dat afwatert naar het ontwerppunt (in m).

3. De minimale diameter is 400 mm. De minimale gronddekking is 0,80 m.

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 160: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

160

4. Voor de watersnelheid bij ontwerpdebiet geldt : U > 0,6 m/s U < 6 m/s

Hiertoe wordt voor de helling bij voorkeur genomen : S0 $ 0,002 voor D # 400 mm

0,0013 voor 500 mm # D # 600 mm0,001 voor D $ 700 mm

5. Teneinde de stroming optimaal te laten verlopen moeten : - de kruinen, bij diameterwijzigingen, in elkaars verlengde liggen - aansluitingen gebeuren ter hoogte van de toegangsput of op de kruin - gaten in de leidingen (voor aansluitingen) worden geboord

6. Na de dimensionering wordt een nazichtsberekening uitgevoerd teneinde : - het al of niet onder druk komen op te sporen en de piëzometrische lijn te berekenen - opstuwingseffekten te onderkennen - op een correcte manier met de berging rekening te houden Dit gebeurt met een computerprogramma dat een volledige dynamische simulatie uitvoert (SWMM, HYSTEM-EXTRAN, RIO, MOUSE, SPIDA, HYDROWORKS, ...). Deze berekeningen gebeuren met de betreffende composietbui, overeenkomstig met de principes van de Hydronautprocedure (bijlage B).

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 161: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

161

III. OVERZICHT VAN DE ONTWERPREGELS VOOR GEMENGDE RIOOLSTELSELS

Bij het ontwerp van een gemengd rioolstelsel begint men met de algemene lay-out van het net vast te leggen. Hierbij is onder andere de bepaling van de plaats van de overstorten belangrijk. Er moet rekening worden gehouden met de ecologische kwetsbaarheid van het oppervlaktewater (cfr. III B).

A. Hydraulisch ontwerp

1. Droog weer afvoer

1. N .150DWA14 = 1,7 . (l/h)

24

Met : N = verzadigingsbevolking

In het geval dat bedrijfsafvalwater afgevoerd wordt naar het rioolstelsel, bepaalt men ook deze maximale debieten.

2. Nagaan of waterlopen opgenomen zijn in het rioolstelsel en deze afkoppelen indien dit het geval is

3. Nagaan welke verharde oppervlakten (parkings, wegenis) afgekoppeld kunnen worden van de riolering en lozen via KAH

4. De ontwerpneerslag volgt uit I.D.F.-curven voor Ukkel met een terugkeerperiode van 2 jaar, uitzonderlijk 5 of 10 jaar. De buiduur is gelijk aan de concentratietijd (rationele methode), maar minstens 15 minuten.

neerslagintensiteit i (l/s.ha)

buiduur ∆t (min)

terugkeerperiode T (jaar)

15 20 30 60 120 240

1 95 83 65 40 24 14

2 119 103 81 49 29 17

5 149 129 101 61 35 20

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 162: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

162

10 171 149 116 70 40 23

5. De dimensionering van de riolen gebeurt met behulp van een eenvoudige ontwerpmethode (bijvoorbeeld de rationele methode) en in de veronderstelling van permanente, eenparige stroming met vrij oppervlak, voor een vullingsgraad van 100 % en met de wrijvingswet van Manning (met n = 0,013 s/m1/3) of van White-Colebrook (met ks = 0,0015 m).

Het ontwerpdebiet, bepaald volgens de rationele methode is :Q = ( Σ _i Ai ) _A i

- Voor de afvloeiingscoëfficiënt kan men voor gewone bebouwing kiezen : _i = 0,8 voor verharde oppervlakken Ai _i = 0 voor onverharde oppervlakken Ai Het verhard oppervlak wordt verminderd met 20 % om het effectief verhard oppervlak te bekomen (dit is de verantwoording voor de factor 0,8).

- De verdeelcoëfficiënt van Frühing wordt gebruikt : _A = 1 - 0,005 �L

Hierin is L de doormeter van het gebied dat afwatert naar het ontwerppunt (in m).

6. De minimale diameter is 400 mm. De minimale gronddekking is 0,80 m.

7. Voor de watersnelheid bij ontwerpdebiet geldt : U > 0,6 m/s U < 3 m/s

Hiertoe wordt voor de helling bij voorkeur genomen : S0 $ 0,002 voor D # 400 mm

0,0013 voor 500 mm # D # 600 mm0,001 voor D $ 700 mm

8. Teneinde de stroming optimaal te laten verlopen moeten : - de kruinen, bij diameterwijzigingen, in elkaars verlengde liggen - aansluitingen gebeuren ter plaatse van de toegangsput of op de kruin - gaten in de leidingen (voor aansluitingen) worden geboord

9. Na de dimensionering wordt een nazichtsberekening uitgevoerd teneinde : - het al of niet onder druk komen op te sporen en de piëzometrische lijn te berekenen - opstuwingseffekten te onderkennen - op een correcte manier met de berging rekening te houden Dit gebeurt met een computerprogramma dat een volledige dynamische simulatie uitvoert (SWMM, HYSTEM-EXTRAN, RIO, MOUSE, SPIDA, HYDROWORKS, ...). Deze berekeningen gebeuren met de betreffende composietbui, overeenkomstig met de principes van de Hydronautprocedure (bijlage B).

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 163: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

163

B. Effect-berekening

Na de dimensionering van de individuele leidingen moet een controle van het ganse net gebeuren met betrekking tot de vervuiling van het oppervlaktewater door de overstorten.

1. In de verzamelpunten van het net, moet uitgemaakt worden welk gedeelte van het met afvalwater gemengde hemelwater naar de RWZI gevoerd zal worden en hoeveel tijdelijk geborgen moet worden of mag overstorten.

Bij het bepalen van de impakt van een overstort op het oppervlaktewater is de plaatsing van de overstorten belangrijk. Dit moet gebeuren rekeningen houdend met de ecologische kwetsbaarheid van het betreffende oppervlaktewater. Daartoe werden de oppervlaktewateren in Vlaanderen (die een VHA-nummer hebben) opgedeeld in drie categorieën met elk afzonderlijke eisen voor de overstorten.

a) Niet alle oppervlaktewateren werden echter opgenomen in deze drie categorieën. De oppervlaktewateren die niet werden ingekleurd moeten voldoen aan :

De overstortfrequentie van de overlaten van rioleringsstelsels en bergbezinkingsbekkens moet voldoen aan : f # 7 tot 10 dagen met overstorting per jaar dit betekent : - Als f # 10 dan dienen geen bijkomend maatregelen te worden

genomen - Als f > 10 wordt er een bergbezinkingsbekken gebouwd met f #7

Het doorvoerdebiet ter plaatse van de overstort is minimaal 6 keer DWA14

b) Voor ecologisch uiterst kwetsbare oppervlaktewateren (blauw ingekleurd op de kwetsbaarheidskaart) geldt :

Er mogen geen overstorten worden gebouwd. De dimensionering van de doorvoerleiding dient te gebeuren voor een terugkeerperiode van 10 jaar.

c) Voor ecologisch kwetsbare oppervlaktewateren (groen ingekleurd op de kwetsbaarheidskaart) geldt :

Overstorten kunnen enkel worden gebouwd als ze een bestaand lozingspunt vervangen. Bovendien is een tijdelijke toename van de bestaande lozingen, noch kwantitatief, noch kwalitatief toegelaten. De overstortfrequentie van de overlaten van rioleringsstelsels en bergbezinkingsbekkens moet voldoen aan : f # 7 dagen met overstorting per jaar dit betekent : - Als f # 7 dan dient een verbeterde overstort of een andere

randvoorziening te worden voorzien - Als 7 < f # 10 dan kan de nodige berging om f # 7 te bekomen

worden ingebouwd in de verbeterde overstort of randvoorziening

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 164: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

164

- Als f > 10 wordt er een bergbezinkingsbekken gebouwd met f #7 Het doorvoerdebiet ter plaatse van de overstort is minimaal 6 DWA.

d) Voor ecologisch strategisch belangrijke oppervlaktewateren (geel ingekleurd op de kwetsbaarheidskaart) geldt :

Een tijdelijke toename van de bestaande lozingen, noch kwantitatief, noch kwalitatief toegelaten. De overstortfrequentie van de overlaten van rioleringsstelsels en bergbezinkingsbekkens moet voldoen aan : f # 7 dagen met overstorting per jaar dit betekent : - Als f # 7 dan dient een verbeterde overstort te worden voorzien

- Als 7 < f # 10 dan kan de nodige berging om f # 7 te bekomen worden ingebouwd in de verbeterde overstort

- Als f > 10 wordt er een bergbezinkingsbekken gebouwd met f #7

Het doorvoerdebiet ter plaatse van de overstort is minimaal 6 DWA.

Mogelijke types verbeterde overstorten zijn : stroomverlammingsoverstort, hoge zijdelingseoverstort, ...Mogelijke types randvoorzieningen zijn : moderne wervelafscheider of -overstort,schachtoverstort, berg(bezink)ingsbekken of -riool, omtrek vortexoverstort, ...

2. Voor het bepalen van de overstortparameters zijn er drie methodes. In afwachting dat de tweede methode bruikbaar wordt, dient de eerste te worden toegepast. Indien dit niet mogelijk is kan de derde methode worden gebruikt.

a) De kwantitatieve en kwalitatieve overstortparameters kunnen bepaald worden met een meervoudig bakmodel en met lange duur neerslaggegevens. Voor een eenvoudig stelsel met 1 overstort (enkelvoudig bakmodel) zijn grafieken beschikbaar. De berging in het net wordt bepaald uit een dynamische simulatie.

b) Met een dynamisch model en beperkte tijdreeksen kunnen overstortparameters bepaald worden. Deze tijdreeksen moeten op een representatieve manier worden geselecteerd uit een lange reeks neerslaggegevens.

c) Wanneer de eerste methode problemen stelt bij de modellering en zolang de tweede methode niet uitvoerbaar is, kan een ruwe schatting van de emissieparameters worden bekomen door een volledige dynamische simulatie "belast" met composietbuien met een korte terugkeerperiode (< 1 jaar).

3. Zowel wat het kwalitatief als het kwantitatief effect op de waterlopen betreft, moet het hydrografisch bekken in zijn geheel beschouwd worden, niet rioolstelsel per rioolstelsel. Het kwantitatief aspect kan onderzocht worden via een dynamische simulatie. Voor het kwalitatieve aspect kunnen waterkwaliteitsmodellen worden ingeschakeld.

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 165: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

165

4. Bij de evaluatie van het effect op de ontvangende waterloop moet in de eerste plaats uitgegaan worden van de bestaande situatie. Dit wil zeggen de bestaande verharde oppervlakte met inbegrip van de uitbreiding die door de gemeenten gepland zijn voor de eerstkomende 5 jaar. Afzonderlijk kan nagegaan worden wat op langere termijn kan gebeuren. Tevens dient geëvalueerd hoe de maximale afkoppeling van relevante bestaande verharde oppervlakten het negatief effect van overstorten kan milderen.

5. Indien het effect van overstorten vanuit het rioolstelsel op het ontvangende oppervlaktewater ontoelaatbaar geacht wordt, kunnen een aantal maatregelen worden genomen : - De toevoer van hemelwater naar het rioolstelsel te reduceren door opwaarts, buiten het

stelsel, berging te voorzien of verharde oppervlakken maximaal af te koppelen van het rioolstelsel door gedeeltelijk of lokaal een gescheiden rioolstelsel te voorzien of het hemelwater te laten infiltreren in de bodem.

- De potentiële berging in het net, ook in de opwaartse gedeelten, optimaal benutten door het gebruik van knijpleidingen of regeltoestellen. Hierbij mag men de rioolleidingen niet overdimensioneren om berging te creëren, omdat daardoor bezinking zal optreden tijdens droog weer periodes en dit een spoeleffect (first flush) tot gevolg heeft bij de daaropvolgende bui(en).

- Indien extra berging nodig is, kan dit in de meeste gevallen best gebeuren door extra bergbezinkingsbekkens te bouwen (in nevenaansluiting). Deze bekkens zullen regelmatig schoongemaakt moeten worden. De extra berging wordt in fasen uitgebouwd, zodat de evolutie van het verhard oppervlak gevolgd kan worden en de investering in de tijd gespreid wordt.

6. Indien de RWZI nog dient te worden ontworpen is het aan te bevelen te streven naar een globale aanpak van het probleem van de riolering en de zuivering, waarbij de globaal meest economische oplossing wordt beoogd, rekening houdend met de toelaatbare lozing op het oppervlaktewater met inbegrip van het effect van de restvervuiling van het effluent van de RWZI. Dit impliceert dat normen gekend zijn voor de kwaliteit van het oppervlaktewater, rekening houdend met zijn functie en een kennis van de aanwezige (van opwaarts afkomstige) vervuiling. In afwachting dat deze werkwijze toepasbaar wordt, worden de hiervoor vastgelegde regels gebruikt (cfr. III B 1).

7. Teneinde de berekeningen met de praktijk te doen overeenstemmen zal men in alle gevallen zorg moeten besteden aan het regelmatig schoonmaken van de straten, de straatkolken en de riolen, om zo de vervuiling die in het gemengd afvalwater terecht komt te reduceren.

8. Alle informatie met betrekking tot de rioleringsplans en de rioleringsstelsels dienen te worden opgeslagen op een magnetische drager (floppy disk, tape). Dit moet gebeuren in een formaat dat compatibel is met SUS/KEY/SPIDA. Dit is de basis van een goed ontwerp en beheer van rioleringsstelsels. Deze informatie moet deel uitmaken van de milieudatabank overeenkomstig bijlage D "De gemeentelijke rioleringsdatabank" .

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 166: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

� AMINAL - Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Afdeling Water Alhambragebouw Emile Jacqmainlaan 20 1000 Brussel Tel. 02/ 553 21 11 Fax. 02/ 553 21 05 e-mail [email protected]

� CZE vzw (Centrum ZonneEnergie) Vormingscentrum voor duurzaam energie- en watergebruik Stokerijstraat 30 2110 Wijnegem Tel. 03/ 353 39 16 Fax. 03/ 354 39 93 e-mail [email protected]

166

15. Nuttige adressen

� Eigen Vermogen Instituut voor Natuurbehoud Kliniekstraat 25 1070 Brussel Tel. 02/ 558 18 08 Fax. 02/ 558 18 05

� SVW Sectorgroep Vlaams drink- en afvalwater Mechelsesteenweg 64 2018 Antwerpen Tel. 03/ 244 07 50 Fax. 03/ 248 27 42 e-mail [email protected] Website www.svw.be

� VIBE (Vlaams Instituut voor Bio-Ecologisch bouwen en wonen) Statiestraat 115 2600 Berchem Tel. 03/239 74 23 Fax. 03/230 91 26 e-mail [email protected]

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 167: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

VLM, Onderzoekscentrum GIS Vlaanderen Gulden Vlieslaan 72 1060 Brussel Tel. 02/ 543 72 68 Fax. 02/543 73 97 e-mail [email protected] Website www.vlm.be

� VMM Alfons Van de Maelestraat 96 9320 Erembodegem Tel. 053/ 72 64 46 Fax 053/ 71 10 78 e-mail [email protected] Website www.vmm.be

� Water Energik Vlario vzw Marktplein 16 2110 Wijnegem Tel. 03/353 72 53 Fax. 03/353 89 91 e-mail [email protected] website www.wel.be

� WTCB Lozenberg 1S n°7 1932 Sint-Stevens-Woluwe (Zaventem) Tel. 02/716 42 11 Fax. 02/725 32 12

167

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 168: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

168

16. Nuttige referenties

� Besluit van de Vlaamse Regering van 27 juni 1984 houdende maatregelen inzake natuurbehoud op de bermen beheerd door publiekrechtelijke rechtspersonen (B.S. 2 oktober 1984); de omzendbrief van 21 mei 1991: toepassing van het Bermbesluit en de dienstorder LI/AWV 93/2 van 14 april 1993 betreffende de omzendbrief van 21 mei 1991: toepassing van het Bermbesluit

� CLAUS, K. en L. JANSSENS (red.) 1994 – Vademecum Natuurtechniek – Inrichting en beheer van waterlopen. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, departement Leefmilieu en infrastructuur.

� CLAUS, K. en L. JANSSENS (red.) 1996 – Vademecum Natuurtechniek – Inrichting en beheer van wegen. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, departement Leefmilieu en infrastructuur.

� ECOLAS N.V., ontwerpversie februari 1999 – Herwaardering van grachtenstelsels: inrichting met het oog op vertraagde afvoer van hemelwater en vegetatieve zuivering in situ – Luik 1: Randvoorwaarden.

� MINA-plan 2, het Vlaamse milieubeleidsplan 1997-2001

� VLARIO, afdeling van de v.z.w. Water-Energik-Vlario 1999 – Katern ‘Bufferen en infiltreren’.

� VMM 1996 – Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in Vlaanderen. Code van Goede Praktijk voor de aanleg van openbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties.

� VMM 1999 – Code van Goede Praktijk voor hemelwaterputten en infiltratievoorzieningen.

� Anoniem, Wet van 14 augustus 1933 betreffende de bescherming van drinkwaters (B.S. 31 augustus 1933), gewijzigd bij decreet van 20 december 1996, B.S. 31 december 1996.

� Anoniem, 1998, Besluit van de Vlaamse regering van 8 december 1998 tot aanduiding van de oppervlaktewateren bestemd voor de productie van drinkwater categorie A1, A2 en A3, zwemwater, viswater en schelpdierwater, B.S. 29 januari 1999.

� BELGAQUA (Belgische Federatie voor de Watersector VZW), Repertorium 1999.

� Holländer R. et al. “Mikrobiologisch-hygienische Aspekte bei der Nutzung von Regenwasser als Betriebswasser für Toilettenspülung, Gartenbewässerung und Wäschewaschen”, Das Gesundheitswesen, nr. 58, p.288-293, 1996

� NBN B 52-011 Waterafvoer van kunstwerken – Berekeningswijze van de waterafvoer van

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 169: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

169

wegbruggen, 1989. � NBN 69Kleuren voor het merken van pijpleidingen voor het vervoer van vloeibare of

gasvormige stoffen in landinstallaties en aan boord van schepen.

� Simons W., “Regenwaterputten”, Beton, nr.129, februari 1995.

� Vaes G. & Berlamont J., “Het effect van berging in regenwaterputten”, studie in opdracht van Aquafin, Aartselaar, januari 1998.

� Vaes G. & Berlamont J., “Dimensionering van regenwaterputten en het effect ervan op overstortemissies”, Water, nr. 101, juli/augustus 1998.

� Vaes G. & Berlamont J., “Het effect van berging in regenwaterputten, fase 2 : het effect op de dimensionering van riolen”, studie in opdracht van Aquafin, Aartselaar, december 1998.

� Van den Bossche P. & Jansseune E., “Gebruik van regenwater”, VIBE, Berchem, 1998.

� Vlario, “Hergebruik van regenwater”, 2de katern, Code van goede praktijk voor rioleringen in praktijk, WEL, Wijnegem, 1998.

� Vlario, “Afkoppelen, bufferen en infiltreren”, 3de katern, Code van goede praktijk voor rioleringen in praktijk, WEL, Wijnegem, 1999.

� "Nieuwe Richtlijnen voor het ontwerp en de berekening van rioolstelsels in Vlaanderen", Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, AROL, 1988.

� "Intensity-Duration-Frequency relationships of point precipitation at Uccle, 1934-1983", G. Demarée, KMI publikaties, reeks A, nr. 116, 1985.

� "Riooloverstorten : randvoorzieningen", Vaes G., Bellers R., Berlamont J., AMINAL, februari 1994.

� "Een kritische kijk op IDF-relaties", Vaes G., Willems P., Berlamont J., Water nr. 79, november/december 1994.

� "Randvoorzieningen aan rioolstelsels", Berlamont J., Vaes G., Willems P., Water nr. 79, november/december 1994.

� "Bergbezinktanks als randvoorziening in gemengde rioolstelsels", Van Rompaey D., Veldkamp R.G., Water nr. 62, januari/februari 1992.

� "Het ontwerp van bergbezinkingsbekkens", Vaes G., Water nr. 72, september/oktober 1993.

� "Methodologieën voor de bepaling van de overstortfrequentie met behulp van beperkte neerslaginvoer", Vaes G., Berlamont J., Laboratorium voor Hydraulica, K.U. Leuven, september 1995.

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 170: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

170

� "Intensiteit/duur/frequentie-relaties voor Ukkel", Vaes G., Willems P., Berlamont J., Laboratorium voor Hydraulica, K.U. Leuven, december 1994.

� IDF-relaties en composietbuien voor het ontwerp van rioleringen, Vaes G., Willems P., Berlamont J,, Laboratorium voor Hydraulica, K.U. Leuven, mei 1996.

� Composietbuien als neerslaginvoer voor rioleringsberekeningen, Vaes G., Berlamont J., Water nr. 88, mei/juni 1996.

� Bakmodellen voor de beoordeling van overstorten, Vaes G., Berlamont J., Water nr. 88, mei/juni 1996.

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 171: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

171

Bijlage A :

Tussenkomst van Aquafin in leidingsprojecten

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 172: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

172

1. Terminologie van de te transporteren debieten

Om tot een duidelijke opdrachtsafbakening te kunnen komen, is het vooreerst noodzakelijk een éénduidige terminologie van de huidige te transporteren debieten te definiëren.

Aldus onderscheiden wij :

(1) Droogweerafvoer van de belendende percelen (DWA) : de droogweerafvoer van partikulieren (huishoudelijk afvalwater) en de droogweerafvoer van industriële aard (bedrijfsafvalwater).

(2) Regenweerafvoer van de belendende percelen (RWA) : hemelwater afkomstig van het gevallen hemelwater op de aangesloten verharde oppervlakte van de belendende percelen.

(3) Regenweerafvoer van de rijweg : hemelwater afkomstig van het gevallen hemelwater op de verharde rijwegoppervlakte.

(4) Oppervlaktewater : gedefinieerd als het permanent debiet afkomstig van beken, grachten, bronnen, drainages en dergelijke.

In figuur 1 wordt de herkomst van de onderscheiden te transporteren debieten schematisch aangegeven.

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 173: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

173

2. Huisaansluitingen : het aansluiten van belendende percelen

2.1 Te transporteren debieten

De te transporteren debieten bestaan hier uit :

(1) Droogweerafvoer van de belendende percelen.

(2) Regenweerafvoer van de belendende percelen. Overeenkomstig artikel 4.2.1.3.�5 van Vlarem II dient het hemelwater maximaal afgekoppeld te worden wanneer dit technisch mogelijk of noodzakelijk is.

2.2 Bepaling opdrachtsafbakening 'huisaansluitingen' aan de hand van een standaardoplossing

Voorafgaandelijk merken we op dat de werken van Aquafin zich steeds beperken tot het gebied binnen haar opdracht.

Bij de hierna volgend beschreven standaardoplossing wordt onderscheid gemaakt :

- al naar het gaat om het technische versus het financiële aspekt enerzijds of - om leidingeninfrastruktuur die betiteld wordt als 'prioritaire riolering', dan wel 'kollektor'

of 'pompstation en persleiding' anderzijds

De hierna voorgestelde standaardoplossing pretendeert niet alle aspekten in verband met huisaansluitingen te omvatten. Zo beperkt het technische aspekt zich hier bijvoorbeeld tot de vragen : - of, gegeven een bepaalde situatie, al dan niet rechtstreeks op de buisleiding mag worden

aangesloten - of kelderaansluitingen toegelaten zijn

Voorafgaand merken we ook op dat de voorgestelde standaardoplossing handelt over het aansluiten van 'de lozingen van partikulieren' ('huisaansluitingen') en niet over het aansluiten van 'gekoncentreerde' lozingen (bijvoorbeeld de lozing van het gemeentelijk rioleringsstelsel van een woonwijk). Deze laatste worden afzonderlijk besproken onder paragraaf 2.5.

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 174: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

174

Bij de voorgestelde standaardoplossing wordt volgende terminologie gebruikt :

- Bestaande rioolaansluitingen : bedoeld wordt hier bijvoorbeeld het herstellen in de oorspronkelijke staat van de vroeger reeds bestaande huisaansluitingen op een gemeentelijke bestaande dienstriolering waar ten gevolge van de aanleg van een Aquafinprojekt deze bestaande huisaansluitingen tijdelijk dienden te worden opgebroken; in feite is dit hier een 'louter herstellen' van de oorspronkelijke toestand.

- Rioolaansluitingen van bestaande lozingen : bedoeld wordt hier de aansluiting op een Aquafin-leidingenprojekt van bestaande lozingen door partikulieren langsheen het trajekt van dit Aquafin-leidingenprojekt.

- Wachtaansluitingen voor toekomstige lozingen : bedoeld wordt hier de te voorziene maatregelen om in de toekomst bebouwbare percelen langsheen het trajekt van het Aquafin-projekt te kunnen aansluiten, opdat, bij de realisering van de huisaansluiting, op het moment van indienstname van de huisaansluiting, het nodeloos achteraf aanbrengen van de eventueel noodzakelijke boringen in de buisleidingen of het opbreken van de weg kan worden vermeden.

2.3 Bespreking van het 'technisch' aspekt

2.3.1 Rechtstreekse aansluiting op de hoofdleiding versus systeem van dienstrioleringen

Bedoeld wordt hier de vraag of het technisch verantwoord is rechtstreeks op de hoofdleiding aan te sluiten dan wel dient te worden gewerkt met een systeem van dienstrioleringen die aansluiten op inspektieputten.

A) Prioritaire rioleringen

Indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan, mag principieel rechtstreeks op de buis worden aangesloten (figuur 1) en is de keuze tussen 'rechtstreekse aansluiting op de buis versus aansluiting via dienstriolen op inspektieputten' louter op basis van een kostenminimalisatie.

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 175: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

175

De voorwaarden waaraan moet voldaan zijn om rechtstreeks op de buis aan te sluiten zijn :

- voor buizen met diameter < 1 m : - kruin van de buis # 2,5 m onder het maaiveld (figuur 2) - buizen zonder korrosiebescherming

- voor buizen met diameter $ 1 m : - kruin van de buis # 2,5 m onder het maaiveld - buizen zonder korrosiebescherming - aantal huisaansluitingen beperkt - alle percelen reeds bebouwd

B) Collectoren

Principieel kan enkel via dienstriolen op inspektieputten worden aangesloten (figuur 3). Enkel als het om geïsoleerde aansluitingen gaat, kan, onder dezelfde voorwaarden als voor prioritaire riolen, rechtstreeks op de buis worden aangesloten. Of een bepaalde bestaande riolering als dienstriolering kan behouden blijven en aan de leiding van een Aquafin-projekt mag worden aangesloten wordt op technische gronden door Aquafin geëvalueerd (uitgevoerd konform het TRP (Totaal RioleringsPlan), staat waarin de leiding zich bevindt : dichtingsringen, betonrot, ...).

2.3.2 Kelderaansluitingen

A) Nieuwe kelderaansluitingen langsheen het tracé van een Aquafin-projekt zijn niet toegestaan. De partikuliere aansluiting geschiedt zodanig dat aangesloten wordt op een peil hoger of gelijk aan 0,5 m onder het maaiveldpeil ter hoogte van de ontvangende rioolleiding (figuur 4).

B) Bestaande kelderaansluitingen langsheen het tracé van een Aquafin-projekt worden in stand gehouden.

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 176: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

176

2.4 Bespreking van het 'financieel' aspekt

Bedoeld wordt hier wie de financiële last van de realisatie van huisaansluitingen dient te dragen :de gemeente of Aquafin.Er wordt hier geen onderscheid gemaakt al naargelang de betreffende titulatuur van hetleidingenprojekt (prioritaire riolen of kollectoren).Wel wordt onderscheid gemaakt naargelang het gaat om (definiëring in paragraaf 2.2) :

- bestaande rioolaansluitingen - rioolaansluitingen van bestaande lozingen - wachtaansluitingen voor toekomstige lozingen

2.4.1 Bestaande rioolaansluitingen

Gezien het hier in feite het 'herstellen in de oorspronkelijke toestand' betreft (figuur 5), worden deze herstellingswerken ten laste van Aquafin genomen.

2.4.2 Rioolaansluitingen van bestaande lozingen

Hier moet onderscheid worden gemaakt in rioleringswerken die technisch onafscheidbaar zijn en rioleringswerken die technisch wel afscheidbaar zijn van de werken opgedragen aan Aquafin.

Door werken die onafscheidbaar zijn van de Aquafin-werken worden bedoeld werken die, gelet op de geringe breedte van de weg, de bovenliggende verharding en de normale sleufbreedte (volgens type-bestek nr. 200) logischer wijze en volgens de regels van de techniek samen moeten uitgevoerd worden met de Aquafin-werken.

Bij wijze van voorbeeld wordt aangehaald dat, wanneer om de rioleringswerken te kunnen uitvoeren, maximum de helft van de weg moet worden uitgebroken, deze werken niet als technisch onafscheidbaar met werken in de andere helft van de weg (voor de aanleg van een laterale zijleiding), zullen beschouwd worden.

Aquafin zal in haar technisch plan gemotiveerd aangeven welke werken zij als technisch onafscheidbaar beschouwt en welke werken die technisch wel afscheidbaar zijn het best zouden uitgevoerd worden, met subsidies, aansluitend op de Aquafin-werken (gelet op de omvang van de verzamelde vuilvracht).

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 177: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

177

A) Aanleg gemeentelijke riolen in het tracé van de werken opgedragen aan Aquafin die technisch onafscheidbaar zijn van deze werken (voorbeelden van rechtstreekse aansluitingen of aansluitingen via dienstriolen in de figuren 6 en 7a).

Deze 'rioolaansluitingen van bestaande lozingen' worden ten laste van Aquafin gelegd.

B) Aanleg gemeentelijke rioleringen in het tracé van de werken opgedragen aan Aquafin die technisch wel afscheidbaar zijn van deze werken. (Voorbeelden van aansluitingen via dienstriolen in figuur 7b).

De financiële last voor de realisatie van dienst- of verzamelrioleringen, zal door de gemeente worden gedragen, die hiervoor subsidies kan aanvragen aan het Vlaams Gewest, volgens een nog te nemen subsidiebesluit.

Indien er twijfelgevallen zijn of afwijkingen op deze definiëringen zouden noodzakelijk geacht worden, dan zullen deze besproken worden in de overlegvergaderingen Aquafin - Vlaams Gewest.

Opmerking :

Het voorkomen van 'bestaande lozingen naar achter', naar een achtergelegen gracht of sterfput, van belendende percelen langsheen het tracé van een Aquafin-projekt is veelvoorkomend (figuur 8). Het 'omkeren' van deze lozing tot een 'gewenste lozing naar voor' tot aan de rooilijn behoort echter geenszins tot de opdracht van Aquafin. In ieder geval moet op basis van afspraken met de gemeente gegarandeerd worden dat alle bestaande lozingen van huishoudelijk afvalwater op de riolering doorgevoerd worden en desnoods op basis van de bepalingen van Vlarem II afgedwongen worden. Tevens dient onderzocht om de bestaande lozingen van hemelwater maximaal af te koppelen.

2.4.3 Wachtaansluitingen voor toekomstige lozingen

De nodige voorzieningen (voor rechtstreekse aansluitingen of voor aansluitingen via dienstriolen (figuren 6 en 7c)) voor het realiseren van deze 'wachtaansluitingen voor toekomstige lozingen' worden ten laste van de stad/gemeente gelegd. Deze wachtaansluitingen mogen enkel de aansluiting van het huishoudelijk afvalwater beogen.

Door de stad/gemeente voorafgaandelijk attent te maken op de kost van 'latere aansluitingen op het patrimonium van Aquafin' (paragraaf 2.6), wordt naar de stad/gemeente toe een stimulans ingebouwd de voorzieningen voor latere aansluitingen reeds van in den beginne met Aquafin in een gemengd dossier uit te voeren.

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 178: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

178

2.5 Aansluiten van 'geconcentreerde lozingen'

Het tracé van de projekten wordt oordeelkundig gekozen, zodat het maximaal aantal lozingen opgenomen wordt.

Met 'geconcentreerde lozingen' of 'lozingspunten' wordt bijvoorbeeld de lozing van een gemeentelijk rioleringsstelsel van een woonwijk bedoeld.

Aquafin zal in haar technisch plan gemotiveerd aangeven welke werken zij als technisch onafscheidbaar beschouwt en welke werken die technisch wel afscheidbaar zijn het best zouden uitgevoerd worden, aansluitend op de Aquafin-werken (gelet op de opvang van de verzamelde vuilvracht)

De financiële last van het aansluiten van deze geconcentreerde lozingen wordt als volgt verdeeld.

A) Voor bestaande lozingspunten, niet gelegen binnen het tracé van de Aquafin-werken of hiervan technisch volledig afscheidbaar: De niet door Aquafin aangesloten bestaande lozingspunten worden via een verbindingsleiding aangesloten, waarvan de financiële last door de gemeente wordt gedragen, hiervoor kan zij subsidies aanvragen aan het Vlaamse Gewest, volgens het subsidiebesluit van 30/3/96.

B) Voor bestaande lozingspunten gelegen binnen het tracé van de Aquafin-werken : De financiële last is ten laste van Aquafin. Als lozingspunten binnen het tracé van de Aquafin-werken worden beschouwd zowel de rechtstreeks aangesloten lozingspunten als deze die minder dan 150 m van het tracé van het Aquafin project gesitueerd zijn, voor zover het rendement van deze aansluiting niet abnormaal laag is. Dit rendement wordt berekend als de kostprijs van de aansluiting t.o.v. het aantal inwoner-equivalenten (in de zuiveringszone B) dat aangesloten wordt. Als grenswaarde voor de rendementsberekening wordt 40.000 BEF/IE genomen. Dit komt overeen met de kostprijs voor de aansluiting van minimaal 70 IE over 150 m of de grenswaarde voor plaatselijke zuivering. Slechts om ecologische redenen (bv. kwetsbare waterloop) kan hiervan worden afgeweken. De toestand van het aansluitende rioleringsstelsel, d.w.z. zowel de staat van de riolering als de eventuele aansluiting van oppervlaktewater, moet steeds geëvalueerd worden. In ieder geval moeten bij de beoordeling van een mogelijke aansluiting steeds de prijzen uit het IP worden genomen, omdat op deze manier abstractie gemaakt wordt van de plaatselijke terreinomstandigheden.

C) Voor toekomstige lozingspunten (bijvoorbeeld geplande verkaveling) worden de nodige schikkingen getroffen (stuk wachtaansluitingsbuis, bijvoorbeeld over de lengte van het opgebroken weggedeelte, en dichtmetselen met schildmuur) om latere aanpassingswerken aan de leidingeninfrastruktuur (bijvoorbeeld inspektieput met noodzakelijk bijgekomen wachtopening) en de opbraak van de weg te voorkomen (figuur 9); deze schikkingen zijn ten laste van Aquafin.

Ook hier geldt dat de maximale afkoppeling van wegenis en/of verharde oppervlakten als uitgangspunt moet genomen worden.

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 179: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

179

2.6 Latere aansluitingen op het patrimonium van Aquafin

Latere aansluitingen door de gemeente/stad op het patrimonium van Aquafin vallen ten laste van de gemeente/stad, die in het bijzonder moet toezien op de maximale afkoppeling van het niet verontreinigd hemelwater.

Latere aansluitingen worden uitgevoerd : - hetzij door de gemeente/stad zelf of door een door hen aangestelde erkende aannemer,

onder kontrole van Aquafin - hetzij door Aquafin zelf of door een door Aquafin aangestelde gekontroleerde erkende

aannemer

In geen geval worden de huisaansluitingen gerealiseerd door de partikulieren zelf.

De aansluitingen gebeuren volgens vooraf welbepaalde uitvoeringsmodaliteiten die door Aquafin aan de stad/gemeente worden overgemaakt. Aldus is ook de gemeente/stad voorafgaandelijk reeds op de hoogte gesteld van de kost voortvloeiend uit de latere realisering van aansluitingen.

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 180: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

180

3. Oppervlaktewater

3.1 Te transporteren debiet

Met 'oppervlaktewater' bedoelen wij hier het permanent debiet afkomstig van beken, grachten, bronnen, drainages en dergelijke.

Gezien het permanent karakter beïnvloedt de opname van oppervlaktewater in het rioleringsstelsel het zuiveringsrendement van de RWZI uiterst nadelig. Opname van oppervlaktewater in het rioleringsstelsel is verboden. Ter evakuering van eventueel aangesloten oppervlaktewater dient een open afvoerstelsel in stand gehouden of opnieuw tot stand gebracht. Waar dit niet mogelijk is wordt het oppervlaktewater geëvakueerd door middel van een afzonderlijke 'inbuizing' (de gracht of beek wordt ingebuisd met andere woorden wordt in een buisleiding afzonderlijk van de riolering geleid). Deze afkoppeling van oppervlaktewater moet afgestemd worden op de hiervoor toegelichte afkoppeling van niet verontreinigd hemelwater van wegenis en verharde oppervlakten.

3.2 Financiële aspekt

3.2.1 Investeringskosten

Als algemeen principe geldt dat Aquafin niet instaat voor het waterkwantitatieve beheersaspekt.Als dusdanig worden er door Aquafin naar dit waterkwantitatieve beheersaspekt ook geeninvesteringen gedaan.Interferentie van de infrastruktuurwerken ter evakuering van oppervlaktewater en de uitbouw vanhet rioleringsstelsel nopen echter soms tot een algehele beschouwing. Waar leidingswerken voorde afkoppeling van oppervlaktewater onoverkomelijk zijn, vallen deze ten laste van Aquafin.

De situatie waar zich langsheen het tracé van een Aquafin-projekt een bestaande inbuizingvoordoet verdient specifieke beschouwing.Uitgegaan wordt van de situatie waar de bestaande huisaansluitingen op het ingebuisdeoppervlaktewater zijn gerealiseerd.

We onderscheiden onder meer volgende gevallen :

Er wordt een parallelle leiding, eventueel met bijhorende dienstriolering, aan de bestaandeinbuizingsleiding aangelegd, met behoud van de bestaande inbuizing (figuren 10 en 11) : wemerken op dat bij de ontdubbeling van de leidingen het ontkoppelde oppervlaktewater in principein de bestaande buisleiding wordt geleid, en het rioolwater in de nieuwe leiding. Ompragmatische redenen van de bestaande huisaansluitingen op de bestaande inbuizing kan van ditprincipe op technisch-ekonomische gronden worden afgeweken (bijvoorbeeld bestaandehuisaansluitingen op ingebuisde beek, gesitueerd langs één zijde van de weg (figuur 12)).

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 181: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

181

In het geval een inbuizing van een oppervlaktewater wordt overgedimensioneerd ten opzichte van de noodzaak voor de afvoer van dit oppervlaktewater zelf (zo bijvoorbeeld grotere diameter of afmeting dan gesteld in de Atlas der Waterlopen), wordt het saldo in de kost ter waarde van deze overdimensionering voor de opname van dit supplementair RWA-debiet (regen water afvoer) door diegene die dit supplementaire RWA-debiet inbrengt, gefinancierd.

Voorbeeld :

Bij de realisering van een volledig gescheiden rioolstelsel wordt de supplementaire hemelwaterafvoer afkomstig van de belendende verharde oppervlakten en de verharde oppervlakte van de rijweg bijkomend aangesloten op de ingebuisde waterloop : de meerkost van het voorzien van de hiertoe noodzakelijke grotere diameter van de inbuizing wordt ten laste van Aquafin gelegd,

3.2.2 Onderhoudskosten

De onderhoudslast van de inbuizingsleiding zelf is ten laste van de beheerder van het oppervlaktewater. De onderhoudslast van de huisaansluitingen is ten laste van de beheerder van het rioleringsstelsel. De onderhoudslast van de straatkolken en van de bijhorende toevoerleidingen is ten laste van de beheerder van de rijweg.

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 182: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

182

4. Kelderaansluitingen

4.1 Situering

Het voorkomen van kelderaansluitingen en de aansluitingen van ruimtes, van belendende particulieren, die zich lager situeren dan het straatoppervlak, kan het technisch- economisch optimaal ontwerpen van het leidingenstelsel bemoeilijken. Immers, het kan dikwijls aangewezen zijn leidingen onder druk te concipiëren, en laag aangesloten belenden kunnen hierbij terugstroming vanuit het publiek leidingenstelsel ondervinden. Het concipiëren van leidingen onder druk is vanuit economisch standpunt veelal ten zeerste aangewezen en vormt vanuit technsich standpunt vaak de enige valabele oplossing. Denken wij hierbij bijvoorbeeld aan : - het benutten van de in het stelsel sowieso beschikbare onderdrempelberging, zodat de

noodzakelijk te creëren berging om de overstortfrequentie te beperken kan gereduceerd worden

- het plaatsen van de overstortdrempel op een peil-hoogte zó dat de ontvangende waterloop niet in de riolering terugloopt (vermijden omgekeerde werking van de overstorten)

- het vermijden of zo veel mogelijk reduceren van het gebruik van RWA-PS-capaciteit (hemelwater afvoer pompstation) door het aanwenden van de berging om hydraulisch een bui te kunnen verwerken (onder andere aanwending van dit principe in de stremmingstheorie)

4.2 Probleemstelling

4.2.1 In de toekomst nieuw aan te leggen rioleringen

Het vernoemde probleem zal zich hier in principe niet stellen gezien de toekomstige realiseringvan kelder- of lage aansluitingen zich in principe niet zal voordoen.Immers, voor Aquafin-leidingen wordt in deze bijlage onder de paragraaf 2.3.2 vermeld :

"Nieuwe kelderaansluitingen langsheen het tracé van een Aquafin-projekt zijn niettoegestaan.De partikuliere aansluiting geschiedt zodanig dat aangesloten wordt op een peil hogerof gelijk dan 0,5 m onder het maaiveldpeil ter hoogte van de ontvangende rioolleiding.

Bestaande kelderaansluitingen langsheen het tracé van een Aquafin-projekt worden instand gehouden."

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 183: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

183

Voor alle leidingen in zijn algemeenheid is in deze 'Krachtlijnen voor een geintegreerd rioleringsbeleid in Vlaanderen' opgenomen onder paragraaf 5.1.1 :

"Tenzij de gebrekkige en/of oude toestand van riolering dit uitsluit, wordt toegelaten dat rioleringen bij het ontwerpdebiet onder druk stromen. De piëzometrische lijn moet altijd en overal 0,5 m onder het maaiveld blijven voor de ontwerpbui. Een uitzondering op deze regel geldt wanneer de betreffende leiding expliciet als een drukleiding wordt ontworpen, waarbij de nodige maatregelen worden getroffen, zogenaamde 'geknevelde' leidingen."

4.2.2 Bestaande leidingen

A) Bij bestaande leidingen zonder lage aansluitingen of bij bestaande leidingen die gravitair blijven stromen1 stelt zich het probleem uiteraard niet.

B) Bij bestaande leidingen met lage aansluitingen beperken we onze verdere bespreking hier tot die situaties waar het fenomeen van het gebeurlijk terugstromen vanuit het onder druk stromende publieke riool naar de belendenden oorzakelijk is verbonden met de ingrepen uit de Aquafin-werken. Mogelijkheden voor het aantonen van het niet oorzakelijk zijn van het beschreven fenomeen zijn bijvoorbeeld : - het peil van de ontvangende waterloop komt in de bestaande vrije-uitloop-situatie

ook reeds hoog en legt als randvoorwaarde een zulkdanig waterpeil op dat kan aangetoond worden dat de piëzometerlijn in de bestaande leidingen vóór de Aquafin-werken reeds minstens even hoog kwam dan ná de Aquafin-werken

- bepaalde bestaande rioolstrengen hebben een beperkte capaciteit en fungeren ook reeds in de bestaande toestand als 'knijpleiding' en creëren hierbij opwaarts een zulkdanige opstuwing dat kan aangetoond worden dat de piëzometerlijn in de bestaande leidingen vóór de Aquafin-werken reeds minstens even hoog kwam dan ná de Aquafin-werken

- er kan aangetoond worden dat het stijgen van de piëzometerlijn louter te wijten is aan het opvullen van percelen (bijvoorbeeld toestand E versus toestand A (bijlage B))

Er wordt aangenomen dat het fenomeen van het gebeurlijk terugstromen vanuit het publiek riool zich slechts kan voordoen bij leidingen onder druk. Strikt genomen is dit niet zo : ook het verhogen van de piëzometrische lijn, zonder dat de leiding onder druk komt, kan tot terugstroming aanleiding geven ; beschouwing van deze situaties is echter praktisch niet meer haalbaar en wij gaan er hierbij dan ook vanuit dat enkel de situaties bij leidingen onder druk worden onderzocht.

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

1

Page 184: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

184

C) Verder dient er geen rekening gehouden met het beschreven fenomeen indien er op gemeentelijk vlak een bouwreglement bestaat, ingesteld met de nodige terugwerkende kracht, dat de particuliere aansluiter oplegt afdoende maatregelen (eigen pomp, terugslagklep) te treffen tegen het terugstromen uit de publieke riolering. Indien de noodzakelijke terugwerkende kracht niet is voorzien, kan de reglementering slechts ten bate worden gebracht voor bouwblokken of wijken waarvan men weet dat ze ná het ingaan van de voornoemde bouwverordening zijn opgericht.

4.3 Voorstel tot financiële regeling

A) Vooreerst worden deze gevallen van bestaande leidingen buiten beschouwing gelaten waar geldt dat : - ze niet onder druk stromen - er geen lage aansluitingen zijn- er geen oorzakelijk verband is met de Aquafin-werken- er een dekkende wettelijke reglementering bestaat

B) Voor de overblijvende situaties onderscheiden we twee mogelijkheden.

Mogelijkheid 1 :

De piëzometerlijn uit het Aquafin-concept (bijvoorbeeld Hydronaut) ligt lager dan depiëzometerlijn uit het door de gemeente goedgekeurde TRP-concept :Aquafin kan niet instaan voor de financiële kost van de konstruktie2 om terugstroming tebeletten; het oplossen van het probleem, technisch en financieel, ligt bij de gemeente.

Mogelijkheid 2 :

De piëzometerlijn uit het Aquafin-concept ligt hoger dan uit het door de gemeentegoedgekeurde TRP-concept of er is geen goedgekeurd TRP :Aquafin dient in te staan voor de financiële kost van de konstruktie om terugstroming tebeletten. Aquafin dient met de belendenden tot een akkoord te komen omtrent een billijkekost. Aquafin voert de werken op het particulier terrein zelf niet uit. Aquafin staat niet invoor de exploitatie van de konstruktie om terugstroming te beletten (door gemeente of doorparticulieren).

Deze konstruktie om terugstroming te beletten kan bestaan uit een terugslagklep of pomp.

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

2

Page 185: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

185 5. Evacuatie en buffering van het hemelwater

van wegeninfrastructuur

5.1 Technisch

- Het debiet afkomstig van het op de verharde oppervlakte van de wegen gevallen hemelwater wordt bij voorkeur via een gescheiden of een verbeterd gescheiden stelsel afgevoerd, wanneer dit niet mogelijk is kan een gedeeltelijk gescheiden stelsel toegepast worden.

- Hiertoe wordt in principe bij voorkeur en waar mogelijk een open grachtenstelsel aangewend dat aansluit op een beek of fungeert als bezinkingsgracht. Zo wordt tot aan de bouwzone in principe steeds het open grachtenstelsel aangewend.

- Waar het aanwenden van een open grachtenstelsel onmogelijk is (bijvoorbeeld in bepaalde bouwzones), wordt voor de evacuatie van het hemelwater een afzonderlijk RWA-leiding (Hemelwater Afvoer-leiding) aangelegd.

- Op deze RWA-leiding worden, naast de debieten afkomstig van het hemelwater gevallen op de verharde oppervlakte van de wegen (a) (figuur 13), tevens aangesloten :

- de debieten afkomstig van het hemelwater gevallen op de verharde oppervlakten van het gemeentedomein die gescheiden kunnen worden afgevoerd (b) (figuur 13) (bijvoorbeeld : parkings, industrieterreinen, . . .)

- het oppervlaktewater (permanent karakter) dat van het onverharde gemeentedomein afvloeit (c) (figuur 14) (bijvoorbeeld : drainagegrachten, beken, . . .)

- de overstortdebieten afkomstig van de overstortconstructies die behoren tot het rioleringspatrimonium van de gemeente (d) of Aquafin (e) (figuur 15)

- Opmerking :

Een gemengd rioleringssysteem kan slechts worden toegepast als de realisering van een gedeeltelijk gescheiden rioleringsstelsel onmogelijk is. Dit neemt niet weg dat, zeker buiten de bouwzone, het hemelwater afkomstig van wegenis via grachtenstelsels afgevoerd wordt en dat hemelwater van verharde oppervlakten (parkings ed.) maximaal afgekoppeld wordt.

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 186: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

186 5.2 Financieel

- De aanleg van de RWA-leiding voor de evacuatie en de buffering van het debiet afkomstig van het hemelwater gevallen op de verharde oppervakte van de Gewestwegen (a) wordt principieel ten laste genomen door de Administratie voor Wegeninfrastructuur en Verkeer (AWV), respectievelijk de Provincie (provinciale wegen) of de gemeente (gemeenteweg).

- Wanneer op deze RWA-leiding en buffering tevens andere debieten worden aangesloten (b, c, d, e) geschiedt de financiering pro rata het ingebrachte debiet.

- Om tot een eenvormige kostenverdeling pro rata te komen, gelden voor de berekening van de debieten in de kostenverdelingscoëfficiënten de volgende conventionele3 afspraken.

5.2.1 Beschouwing per leidingvak

- De debieten afkomstig van het hemelwater gevallen op de verharde oppervlakten van wegen

Q(a) of Q(b) = Fv � i

(a) en van het gemeentedomein (b) worden als volgt bepaald : met : Fv = de verharde oppervlakte in hectare

_ = de afvloeiingscoëfficiënt gelijk te nemen aan 0,8 i = de regenintensiteit in principe gelijk te nemen aan 98 l/s.ha

Dit is de intensiteit van een twee-jaarlijkse bui volgens Demarée met een inlaattijd gelijk aan drie minuten. Wanneer door plaatselijke buffering het ingebrachte debiet wordt gereduceerd, mag de hiermee overeenkomstige gereduceerde intensiteit worden aangewend.

- Het debiet overeenkomstig het oppervlaktewater dat van het onverharde gemeentedomein

Q(c) = Fo � � i�

afvloeit (c) wordt als volgt bepaald : met : Fo = de onverharde oppervlakte die met het beschouwde

oppervlaktewater overeenstemt_' = 0,01i' = 98 l/s.ha

De debieten worden hier conventioneel en arbitrair en enkel met het oog op een eenvormige en inzichtelijke financiële kostenverdeling vastgelegd. De vooropgestelde formules zijn enkel in deze context aan te wenden en vervangen geenszins de hydraulische berekening van het stelsel.

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

3

Page 187: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

187 - Het debiet overeenkomstig de overstortdebieten, afkomstig van de overstortconstructies die

Q(d) of Q(d) = � Qover

behoren tot het rioleringspatrimonium van de gemeente (d) of Aquafin (e) : met : Qover = overstortdebieten bij een twee-jaarlijkse bui, overeenkomstig de

resultaten van een hydronautstudie (indien beschikbaar) of overeenkomstig de gegevens van het TRP (Totaal RioleringsPlan)

α = reductiecoëfficiënt In principe geldt dat α = 1 Wanneer echter de beschouwde overstortconstructie zich op aanzienlijke afstand van het beschouwde leidingvak situeert, kan de reductie overeenkomstig de hydraulische afvlakking die met het doorlopen van deze lengte gepaard gaat en door middel van een simulatie wordt aangetoond, verdisconteerd worden en kan aldus α < 1 zijn (figuur 16).

De kostenverdelingscoëfficiënten die de financiële verdeling pro rata (AWV, provincie, gemeente, Aquafin) bepalen, zijn :

Q(a)

Q(a) + Q(b) + Q(c) + Q(d) + Q(e)

- kostenverdelingscoëfficiënt met betrekking tot het gedeelte ten laste van AWV :

Q(b) + Q(c) + Q(d)

Q(a) + Q(b) + Q(c) + Q(d) + Q(e)

- kostenverdelingscoëfficiënt gedeelte ten laste van de gemeente :

Q(e)

Q(a) + Q(b) + Q(c) + Q(d) + Q(e)

- kostenverdelingscoëfficiënt gedeelte ten laste van Aquafin :

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 188: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

188 5.2.2 Beschouwing over opeenvolgende leidingvakken

- De beschouwde RWA-leiding wordt ingedeeld in opeenvolgende leidingvakken, volgens onderstaande richtlijnen :

- bij verandering van het dwarsprofiel van de weg gaat men over naar een ander leidingvak

- bij de verandering van de sectie van de RWA-leiding gaat men over naar een ander leidingvak

- de aansluitpunten van oppervlaktewater gebeuren steeds aan het beginpunt van een leidingvak

- een overstortconstructie met overstortleiding naar de RWA-leiding bevindt zich steeds aan het beginpunt van een leidingvak

- Bij het beginpunt van een meer afwaarts leidingvak worden de debieten met betrekking

tot het meer opwaartse leidingvak opgeteld.

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 189: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

189

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 190: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

190

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 191: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

191

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 192: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

192

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 193: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

193

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 194: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

194

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 195: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

195

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 196: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

196

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 197: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

197

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 198: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

198

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 199: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

D.199

Bijlage B :

Principes van de Hydronautprocedure

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 200: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

D.200

1. Opsplitsing in verschillende faseringstoestanden

Op een tijdsas kunnen wij verschillende faseringstoestanden onderscheiden :

----------a----------b----------c----------d----------e----------f----------> tijd

Toestand a : Bestaande toestand, rioleringsstelsel

met andere woorden de toestand van het huidige

Toestand b : Toestand na uitvoering project

Toestand c : Toestand na uitvoering van de projecten van alle gekende inversteringspprogramma�s en alle andere projecten die binnen de 5 jaar zullen uitgevoerd worden, met inbegrip van alle woonuitbreidingsgebieden met betrekking tot die periode; dit zal echter speciefiek per studie worden geëvalueerd en nader gespecifieerd. Open percelen in de bouwzone worden niet in rekening gebracht.

Toestand d : Toestand na volledige uitbouw van het rioleringsstelsel (inclusief rioolwaterzuiveringsinstallatie). Als aantal huishoudelijke IE's wordt het huidige aantal IE's genomen, vermeerderd met de woonuitbreidingsgebieden die binnen de 5 jaar zullen gerealiseerd worden. Open percelen worden niet in rekening gebracht.

Toestand e : Hierbij worden alle woonuitbreidingsgebieden in rekening gebracht, behalve deze die definitief niet zullen uitgevoerd worden; alle percelen in bouwzones worden opgevuld verondersteld. Per perceel zullen 3 IE's worden geteld.

Toestand f : Konform TRP-visie (Totaal RioleringsPlan). Supplementair ten opzichte van toestand e : - Alle woonuitbreidingsgebieden - bevolkingsaangroei per perceel

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 201: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

D.201

2. Samenvatting van de Hydronaut-Procedure versie 2.0

2.1 Voorafgaandelijk

2.1.1 Eigendomsrecht en gebruik

De Hydronaut-Procedure is eigendom van Aquafin. Als dusdanig wenst Aquafin dan ook in te staan voor de kwaliteitsborging hiervan binnen het kader van de gewestelijke RIO-databank.

2.1.2 Verdere uitbouw van de Hydronaut-Procedure door Aquafin

De Hydronaut-Procedure is een flexibel werkinstrument dat in het kader van de Aquafin­activiteiten (onder andere renovatie- en waterkwaliteitsmodellering) aan regelmatige herzieningen en uitbreidingen onderworpen wordt.

Deze herzieningen en uitbreidingen maken integraal onderdeel uit van de Hydronaut-Procedure en zullen worden verspreid volgens de geldende procedures.

2.2 Doel van de Hydronaut-Procedure

De grootschaligheid van de opdracht van Aquafin vereist gestandaardiseerde procedures en middelen om tot een efficiënte koördinatie te komen van haar projekten. De Hydronaut-Procedure, gefundeerd op een standaard-invoer, een standaard-verwerking en een standaard-uitvoer is hiervan een voorbeeld.

Het doel van de Hydronaut-Procedure kan als volgt omschreven worden : - Dienst doen als leidraad voor de ontwerper om op een efficiënte manier tot een

kwalitatief goed ontwerp van de rioleringsinfrastruktuur te komen. - Het opstellen van standaard dossiers om Aquafin in staat te stellen het ingediende

ontwerp op een zo konsistent mogelijke manier te beoordelen.

2.3 De Hydronaut-procedure : een drie-fasen proces

De Hydronaut-Procedure kan in een aantal duidelijk te onderscheiden fasen opgesplitst worden. Hierna wordt een korte samenvatting van deze modulaire benadering gegeven.

2.3.1 Fase 1 : Inventarisatie van bestaande rioolstelsels

Fase 1 van de Hydronaut-procedure bestaat uit 2 stappen : - de voorbereidende fase - de eigenlijke inventarisatie

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 202: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

D.202

In de voorbereidende fase wordt een beeld geschetst van de globale struktuur van het rioolbekken in kwestie. Daarbij worden ook reeds een aantal voorbeschouwingen gemaakt naar modellering toe.

Aansluitend hierop zal een kwaliteitskontrole uitgevoerd worden op de gegevens van de bestaande rioolstelsels binnen het rioolbekken. Dit zal gebeuren door de effektieve opmeting van een aantal knopen, homogeen verspreid over het rioolbekken.

Na deze kwaliteitskontrole volgt dan de eigenlijke inventarisatie. Afhankelijk van de resultaten van de uitgevoerde steekproef, zal dit gebeuren aan de hand van de beschikbare dokumenten (TRP's, uitvoeringsplannen, ...) of op basis van bijkomende opmetingen. Gegevens van hydraulische strukturen en lozingspunten worden steeds ter plaatse opgemeten.

Alle gegevens, hetzij van beschikbare dokumenten, hetzij opnieuw opgemeten, worden ingebracht in de SUS-databank.

De vereiste rapportering van de inventarisatiefase omvat onder andere : - een overzicht van de resultaten van de steekproef - een aantal SUS-rapporten waaronder een volledige validatietest van de ingevoerde

gegevens - een beschrijving van de opgemeten hydraulische strukturen - SUS-plannen op schaal 1/2500

2.3.2 Fase 2 : modellering

Fase 2 van de Hydronaut-procedure bestaat uit drie stappen :- dataverifikatie voor het model bestaande toestand- simulatie van de bestaande toestand met behulp van ontwerpneerslaggegevens- simulatie van de geplande toestand met behulp van ontwerpneerslaggegevens

In de eerste stap wordt vanuit de SUS-gegevens een model voor de bestaande toestandopgebouwd. Dit gebeurt met behulp van het programma KeyMIDAS.Daarna wordt met behulp van effektief geregistreerde gegevens voor neerslag, waterpeil en debietnagegaan in hoeverre de resultaten van dit model een weerspiegeling zijn van de werkelijkheid.Dit proces is de dataverifikatie. De simulaties gebeuren met behulp van het programma SPIDA.

De tweede stap bestaat erin om met het geverifieerde model een analyse te maken van het gedragvan het bestaande rioolstelsel onder een zware ontwerpstorm. De resultaten hiervan zullentevens mee als vergelijkingsbasis dienen voor de evaluatie van het latere ontwerp.

In de derde stap tenslotte wordt het model van de bestaande toestand uitgebreid met deontworpen en geplande rioolstelsels. Met dit model worden de ontwerpberekeningen uitgevoerddie moeten leiden tot de korrekte dimensionering van de voorgestelde investeringsprojekten. Deontwerpberekeningen omvatten zowel hydraulische berekeningen (overstromingsgedrag) alsimpactberekeningen (overstortgedrag).In deze derde stap wordt tevens een nieuwe (tijdelijke) versie van de SUS-databank aangemaakt

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 203: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

D.203

voor de geplande toestand.

De vereiste rapportering voor de modelleringsfase omvat onder ander : - een beschrijving van de modelopbouw - een beschrijving van de uitgevoerde dataverifikatie - een hydraulische analyse van de simulaties met ontwerpstormen - een analyse van de simulaties, uitgevoerd in het kader van de ontwerpberekeningen - modelleringsplannen (leidingenschema's, hydraulische plannen) en aangepaste SUS-

plannen - lengteprofielen voor de ontworpen leidingen

2.3.3 Fase 3 : aktualiseren van de databank

De derde fase is het sluitstuk van de Hydronaut-Procedure. Hierin worden de gegevens van de ontworpen rioolstelsels (zoals ze na uitvoering opgemeten worden) ingevuld in de SUS-databank. Deze fase kan beschouwd worden als het aktualiseren van de eerder opgestelde databank.

2.4 Ontwerprichtlijnen

Het efficiënt toepassen van een gestandaardiseerde (hydraulische) ontwerpprocedure, zoals omschreven in voorliggend dokument, impliceert dat men kan terugvallen op duidelijk omschreven ontwerpkriteria. Hiervoor wordt verwezen naar de geldende Vlaamse richtlijnen terzake.

2.5 Kontraktuele omkadering van de Hydronaut-procedure

De Hydronaut-procedure wordt omkaderd door twee kontrakten :

- "Overeenkomst voor Opmaken Databank", dat de kontraktuele struktuur vastlegt voor Fase 1 van de Hydronaut-procedure.

- "Overeenkomst Modellering van Rioolbekkens en Haalbaarheidsstudie", dat de kontraktuele struktuur vastlegt voor Fase 2 van de Hydronaut-procedure.

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 204: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

D.204

Bijlage C :

Ecologische kwetsbaarheidsclassificatie van de Vlaamse oppervlaktewateren

met betrekking tot de overstorten

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 205: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

D.205

1. Legende

1.1 Ecologisch zeer kwetsbare waterlopen : BLAUW

Criteria :

* er komen zeer zeldzame vis- en rondbeksoorten in voor en

* de waterkwaliteit is zeer goed, hetgeen zich uit in de samenstelling van de invertebratenfauna (aanwezigheid van verontreinigingsgevoelige soorten en afwezigheid van verontreinigingindicatoren)

Beschermende maatregelen :

* overstorten of nieuwe lozingspunten (zelfs tijdelijke) zijn ontoelaatbaar

1.2 Ecologisch kwetsbare waterlopen : GROEN

Criteria :

* er komen zeer zeldzame vis- en rondbeksoorten in voor en

* de waterkwaliteit is 'slechts' goed en kan nog gevoelig verbeteren

Beschermende maatregelen :

* overstorten zijn enkel mogelijk als de bestaande lozingspunten op deze waterloop gesaneerd worden

* overstorten kunnen niet als het rioleringsleidingen betreft die vuilvrachten afvoeren die momenteel geloosd worden in andere oppervlaktewateren

* afhankelijk van overstortdebiet, waterloopdebiet en overstortfrequentie, dient ernstig onderzocht te worden hoe de overstorten kunnen beveiligd worden

Bijzondere beschermingscriteria voor stilstaande en traagstromende wateren zoals kreken, polders, oude meanders,... die groen worden ingekleurd :

* de biologische waterkwaliteit is goed (de Belgische Biotische Index (BBI) is minimaal 7) en

* er komen ecologisch waardevolle vispopulaties in voor van vegetatieminnende soorten die niet werden uitgezet

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 206: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

D.206

1.3 Strategisch belangrijke waterlopen : GEEL

Criteria :

* de waterloop heeft een invloed op blauw of groen ingekleurde waterlopen of vormt hiermee een logisch geheel

Beschermende maatregelen :

Deze waterlopen dienen met de nodige omzichtigheid gesaneerd te worden, dit wil zeggen : * de fasering van de rioleringswerken is zeer belangrijk * de vuilvracht geloosd in deze oppervlaktewaters mag zelfs tijdelijk niet verhogen

2. Motivering van de inkleuring

De groen en blauw ingekleurde trajecten hebben een goede tot zeer goede waterkwaliteit. Dit resulteert in het voorkomen van vervuilingsgevoelige invertebratensoorten, zoals larven van kokerjuffers, steenvliegen, ééndagsvliegen en andere. Er komen vis- en rondbeksoorten in voor die gevoelig zijn voor verontreiniging en die daardoor zeldzaam zijn geworden in Vlaanderen.

De aangegeven kleurcode is gebaseerd op de bestaande toestand en geeft geen toekomstgericht beeld. Het doel van deze kwetsbaarheidskaart is de bescherming te bekomen van een klein aantal waterlopen met een nog uitzonderlijk hoge ecologische waarde.

3. Afbakening inkleuring

* Deze lijst bevat alle waterlopen met een blauwe, groene en gele kleurcode. Ze worden op de kaart weergegeven.

* De waterlopen met een gele kleurcode monden uit in of vormen een logisch geheel met de als blauw of groen gekleurde waterlopen.

* Elke waterloop wordt gevolgd door zijn VHA-code. Dit nummer bepaalt de identificatie. Voor niet geklasseerde waterlopen die in groen of blauw gekleurde waterlopen uitmonden, gelden dezelfde regels als voor de waterlopen met een gele kleurcode.

* Er wordt steeds de volledige waterloop bedoeld, tenzij anders vermeld.

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 207: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

D.207

Bekken van de Polders- en Gentse kanalen

BLAUW

ZONE 143 * Splenterbeek (143/54003) tot monding Vijverbeek (143/55004) * Waarschootbeek (143/59004) van Kallekesbos tot monding

ZONE 145 * Damse Vaart (145/25000) : traject Sifon-grens

GROEN

ZONE 030 * Jabbeekse Beek (030/30000) tot samenvloeiing met Snellegembeek (030/36001) * Zerkegembeek (030/31001)

ZONE 080 * Maatbeek (080/51001) tot het verbindingskanaal tussen Maatbeek en Basseveldsbeek

(081/41001)

ZONE 130 * Oude Kale (130/31001) van Kalebeek (130/34002) tot pompgemaal

ZONE 132 * Burggravenstroom (132/59002) van 132/60003 tot monding Burggravenstroom

(137/39002)

ZONE 137 * Burggravenstroom (137/39002)

ZONE 140 * Neerschuurbeek (140/67001)

ZONE 144 * Damse Vaart (144/25000) : traject Brugge-Damme

GEEL

ZONE 030 * waterloop 030/32001 * waterloop 030/34001

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 208: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

D.208

ZONE 080 * waterloop 080/53002 * waterloop 080/55002

ZONE 130 * Oude Kale (130/31001) tot Kalebeek (130/34002) * Kalebeek (130/34002) * waterloop 130/35003 * Reigersgracht (130/37003) * waterloop 130/41003 * Merebeek (130/40002) * waterloop 130/42003 * Borisgracht (130/38002)

ZONE 132 * Burggravenstroom (132/5002) tot 132/60003 * waterloop 132/60.003 * waterloop 132/61003 * Heihoekse Vaart 132/63003 * waterloop 132/65003 * waterloop 132/67003 * waterloop 132/68003 * waterloop 132/70003 * Spiegelstraatwaterloop (132/71004)

ZONE 140 * waterloop 140/69003 * waterloop 140/68002

ZONE 143 * Splenterbeek (143/54003) vanaf monding Vijverbeek (143/55004) * waterloop 143/60005

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 209: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

D.209

Bekken van de IJzer

GROEN

ZONE 010 * Kromme Gracht (010/21000)

ZONE 012 * Beverdijkvaart/Slopgatvaart (012/22000)

ZONE 013 * Beverdijkvaart (013/22000)

ZONE 210 * waterloop (210/32001) * Sulferbergbeek (210/34001) tot monding Brandersbeek (210/38002) * Hellegatbeek (210/37002) * Brandersbeek (210/38002)

GEEL

ZONE 010 * Schaapsvliet (010/32001) * waterloop 010/34002 * waterloop 010/35002 * Bampoelbeek (010/36001) * waterloop 010/38002 * Pastorijbeek (010/39002) * Voordebeek (010/41003) * Scheibeek (010/41003) * Vinkenbeek (010/43002) * waterloop 010/45003 * waterloop 010/46001 * waterloop 010/47001 * Zoutenaaiegeleed (010/48001)

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 210: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

D.210

ZONE 012 * Koekuitbeek (012/31001) * Iepkenbeek (012/32001) * Bloedbeek (012/33001) * Collaertshillebeek (012/37001) * Tegengracht Lovaart (012/39002) * Lolegebeek (012/41001) * Oost-Wandelaarsbeek (012/42001) * Koudeschuurbeek (012/44001) * Beverdijkvaart (012/46001) * Donderbeek (012/48002) * Heernissebeek (012/50002) * Reepbeek (012/52002) * waterloop 012/54003 * waterloop 012/55002 * waterloop 012/57002 * Aardevaart (012/58002) * Duikervaart (012/60001) * Vlavaart (012/62001) * Oude A-geleed (012/63002) * Sint Jacobsbeek (012/65002) * Oude Beek (012/67002)

ZONE 013 * waterloop 013/31001 * Oostkerkevaart/Molenvaart (013/33001) * waterloop 013/34002 * Grote IJzerbeek (013/36002) * Kleine Ijzerbeek (013/38002) * waterloop 013/40003 * Zaadgracht (013/42002) * waterloop 013/44003

ZONE 210 * Grote Kemmelbeek (210/21000) tot monding Brandersbeek (210/38002) * Sulferbergbeek (210/34001) vanaf monding Brandersbeek (210/38002) * waterloop 210/33001

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 211: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

D.211

Bekken van de Leie

GROEN

ZONE 351 * Oude Leiearm Grammene (Deinze) (351/31001)

Bekken van de Dender

BLAUW

ZONE 410 * Terkleppebeek - Molenbeek (410/41002) tot monding zijloop (410/45003) * zijloop (410/43003) van Terkleppebeek (410/41002)

ZONE 411 * Remistebeek (411/34001) * Parkbosbeek (411/67003) tot Kakebeek (411/65002)

ZONE 422 * Keurebeek (422/73002) tot Klapscheutbeek (422/74003)

ZONE 430 * waterloop (430/34001)

GEEL

ZONE 411 * waterloop (411/36001) * waterloop 411/68004 * waterloop 411/69004 * waterloop 411/71004

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 212: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

D.212

Bekken van de Boven - Schelde

BLAUW

ZONE 441 * Molenbeek (441/70001) tot Pensemont * waterloop (441/71002) tot Pensemont

ZONE 451 * Krombeek (451/34001)

ZONE 460 * Dorenbosbeek (460/22000) tot monding Verrebeek (460/32001) * Verrebeek (460/32001) * Molenbeek (460/33001) tot Nederbrakel * Sassegembeek (460/34002) * Vaanbuikbeek (460/35002) * Slijpkotbeek (460/39002) * Travijnsbeek (460/62001) tot monding Karnemelkbeek (460/64002)

GROEN

ZONE 452 * Oude Scheldearm Het Anker (Wortegem-Petegem) (452/47001)

ZONE 471 * Oude Scheldearm De Ham (Zevergem-De Pinte) (471/89001)

ZONE 472 * Loopsloot (472/58002) tot Ring

ZONE 481 * Driesesloot (481/85001) in Kalkense Meersen

ZONE 483 * Het Donkmeer (483/33001)

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 213: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

D.213

GEEL

ZONE 441 * Molenbeek (411/70001) van Pensemont tot monding waterloop 411/71002 * waterloop 411/71002 vanaf Pensemont

ZONE 451 * waterloop 451/35002 * waterloop 451/36002

ZONE 452 * Snepbeek (452/47001) tot Oude Scheldearm Het Anker * waterloop 452/48002

ZONE 460 * Dorenbosbeek/Zwalmbeek (460/22000) vanaf monding Verrebeek (460/32001) tot

monding Molenbeek (460/33001) * Molenbeek (460/33001) vanaf Nederbrakel * Roosmeersbeek (460/37002) * waterloop 460/41002 * Kouterbeek (460/43002)

ZONE 471 * Lakemeersbeek (471/89001) tot Oude Scheldearm De Ham * Kokersbeek (471/91002) * Toutefaisbeek (471/92003)

ZONE 481 * Driesesloot (481/85001) tot Kalkense Meersen * waterloop 481/87002 * waterloop 481/89002

ZONE 483 * Kempenbeek (483/34002) * Galgenbeek (483/36002) * Molenbeek (483/38002) * waterloop 483/39001 * Biestbeek (483/40002) * waterloop 483/42003 * waterloop 483/43002

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 214: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

D.214

Bekken van de Nete

BLAUW

ZONE 500 * Grote Nete (500/13000) tussen kanaal van Beverloo en monding Asbeek (500/55001) * Kleine Hoofdgracht (500/46001)

ZONE 530 * Achterste Nete (530/34001) * Voorste Nete (530/36001) * Desselse Nete (530/42001) tot monding Zwarte Nete (530/44002)

ZONE 532 * Daelemansloop (532/35001)

GROEN

ZONE 502 * Grote Nete (502/13000) tussen monding Asbeek (500/55001) en Molse Nete (500/30000)

ZONE 530 * Witte Nete - Kleine Nete (530/14000) vanaf kanaal Bocholt-Herentals * Klein Neetje (530/14000 of A.8.21.1) * Desselse Nete (530/42001) vanaf monding Zwarte Nete (530/44002) * Zwarte Nete (530/44002) * Looiendse Nete (530/48001)

ZONE 532 * Kleine Nete (532/14000) tot monding Aa (541/21000) * Breiloop (532/31001)

ZONE 541 * Bosbeek (541/72001)

ZONE 551 * Molenbeek - Bollaak (551/22000) vanaf Albertkanaal * Tappelbeek (551/32001) vanaf Albertkanaal * Kleine Beek (551/49001)

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 215: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

D.215

GEEL

ZONE 500 * Dorperloop (500/31001) * Kamerterloop (500/33001) * Egelloop (500/34001) * Veeweideloop (500/36001) * Kiefhoekloop (500/36001) * Bijloop Nete (500/39001) * Henneputloop (500/40001) * Zweilingsloop (500/41001) * Wolfsdonkenloop (500/43001) * waterloop 500/45001 * Ongelsbergloop (500/48002) * waterloop 500/49001 * Hanskenselsloop (500/51001) * Visbeek (500/52002) * waterloop 500/53003 * Asbeek (500/55001) * Ingeneloop (500/56002) * waterloop 500/58002 * Brisdelleloop (500/60002)

ZONE 502 * Klein Heiloop (502/33001) * waterloop 502/35002 * waterloop 502/37002 * waterloop 502/39002 * waterloop 502/41002 * Laak (502/42001) * waterloop 502/43001 * Zeeploop (502/44001) * Belderbergenloop (502/45002) * waterloop 502/46003 * Belse Heideloop (502/48001) * waterloop 502/49002

ZONE 530 * Waterstraatloop (530/14000) tot Kanaal Bocholt-Herentals * Vleminckxloop (530/31001) * Morlenloop (530/32002) * waterloop 530/38002 * Kolken Neet (530/40002) * Nonnen Neetje (530/46003) * waterloop 530/50002 * waterloop 530/52002 * Broekloop (530/54002)

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 216: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

D.216

* waterloop 530/56003 * Schoonbroekloop (530/58002) * waterloop 530/59002

ZONE 532 * Hennekesbergloop (532/33001) * Daelemansloop/Breiloop (532/35001) * waterloop 532/37002 * waterloop 532/38002 * Blekenloop (532/41002) * Graafloop (532/43002) * waterloop 532/45002 * Breeven Vijverloop (532/46002) * waterloop 532/47001 * Zuid-Zijloop (532/49002) * Zaardenloop (532/50001) * Goorloop (532/52001) * Zeggenloop (532/53001) * Ossemeirloop (532/54002) * Helsenloop (532/56002) * waterloop 532/57002 * Larumse Loop (532/59001) * Rouwelkhovense Loop (532/61002) * waterloop 532/63003 * Mosselgorenloop (532/65003) * waterloop 532/66003 * Meirenloop (532/67003) * Melkerijloop (532/69002) * waterloop 532/70002 * Knuitersloop (532/71001) * Bouwensloop (532/72002) * Demerloop (532/73003) * waterloop 532/74001 * Koulaak (532/76001) * Hellekensloop (532/77001) * Fermerijloop (532/78001) * Lopken (532/79001) * Vuilvaartloop (532/80002) * Derde Beek (532/82001) * Tweede Beek (532/84002)

ZONE 541 * waterloop 541/73002 * Palingsloop (541/74002) * waterloop 541/75002 * waterloop 541/77002 * waterloop 541/79002

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 217: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

D.217

* Kapelloop (541/82002) * Geerbeek (541/83002) * Boonakkersloop (541/85003) * Bergeindsbroekloop (541/87003)

ZONE 550 * Molenbeek -Bollaak (550/22000) * waterloop 550/31001 * waterloop 550/33002 * Koeischotse Loop (550/34002) * Aestenbeek (550/36003) * Lopende Beek (550/38003) * Boonhofloop (550/39001) * Beulkloop (550/40002) * De Delftebeek-Visbeek (550/42001) * Bossnepbeek (550/43002) * Lopende Beek (550/45002) * waterloop 550/47003 * Salphense Loop (550/49002) * Polderbemdenloop (550/51001) * waterloop 550/52001 * waterloop 550/53002 * waterloop 550/55001 * waterloop 550/56002 * Boshoveloop (550/57001) * Boshovenbeek (550/59002) * waterloop 550/61002 * Berkenmeiloop (550/63002) * Kleine Wilboerebeek (550/64001) * Drengelse Beek (550/65002) * Voorste Hoevenloop (550/66002) * Eindhovense Beek (550/67002) * waterloop 550/68003 * waterloop 550/70003 * waterloop 550/71002 * Landbeek (550/72002) * waterloop 550/73002 * Rosloop (550/75002) * Sterrebeek (550/76002) * Dorpsloop (550/77003) * Gebrokenloop (550/78001) * Venloop (550/80001)

ZONE 551 * waterloop 551/33002 * waterloop 551/34002 * Krekelenloop (551/35002)

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 218: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

D.218

* Monikenloop (551/37002) * Bakelansbeek (551/38002) * Langhuisloop (551/40003) * Dorpsloop (551/42002) * Neggenmortelenloop (551/43002) * Kapelbeek (551/44002) * waterloop 551/45002 * Moerbeek (551/46002) * Scheidingsloop (551/47003) * Stouwbeek (551/48002) * waterloop 551/51002 * waterloop 551/52003 * Dorpsloop (551/53002) * waterloop 551/55002 * Klein Pulse Beek (551/57001) * Klein Eisterlee (551/59002) * waterloop 551/61002

ZONE 551 * waterloop 551/33002 * waterloop 551/34002 * Krekelenloop (551/35002) * Monikenloop (551/37002) * Bakelansbeek (551/38002) * Langhuisloop (551/40003) * Dorpsloop (551/42002) * Neggenmortelenloop (551/43002) * Kapelbeek (551/44002) * waterloop 551/45002 * Moerbeek (551/46002) * Scheidingsloop (551/47003) * Stouwbeek (551/48002) * waterloop 551/51002 * waterloop 551/52003 * Dorpsloop (551/53002) * waterloop 551/55002 * Klein Pulse Beek (551/57001) * Klein Eisterlee (551/59002) * waterloop 551/61002

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 219: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

D.219

Bekken van de Demer

BLAUW

ZONE 600 * Munsterbeek (600/50001) tot aan Albertkanaal * Bezoensbeek (600/67003)

ZONE 621 * waterloop (621/39002)

ZONE 662 * Zwarte Beek (662/25000) tot monding Oude Beek (662/35001)

GROEN

ZONE 600 * Zutendaalbeek (600/64002)

ZONE 605 * Laambeek (605/49002) tot aan samenvloeiing met Oude Laambeek (605/52003) * Oude Laambeek (605/52003) * Huttebeek (605/50003)

ZONE 611 * Mombeek (611/30000) tot Widooie (Tongeren)

ZONE 662 * Zwarte Beek (662/25000) vanaf monding Oude Beek (662/35001) tot Albertkanaal * Kleine Beek (662/42001) tot Albertkanaal

ZONE 663 * Zwart Water-Houwersbeek (663/49001; 663/59002)

GEEL

ZONE 600 * Broekerbeek (600/65003) * waterloop 600/68004 * Munsterbeek (600/50001) vanaf Albertkanaal * Krombeek (600/57002) * Meersbeek (600/59003) * Wilderbeek (600/71002)

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 220: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

D.220

ZONE 662 * waterloop 662/32001 * waterloop 662/33001 * waterloop 662/34001 * Oude Beek (662/35001) * Schansbeek (662/37001) * waterloop 662/38002 * waterloop 662/39003 * Winterbeek (662/40002)

ZONE 663 * Dalemveldbeek (663/60003)

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 221: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

D.221

Bekken van de Dijle

BLAUW

ZONE 700 * Rilroheidebeek (700/69003) * Zoniënbosbeek (700/70004) * Kapittelbeek (700/71002) * zijloop (700/73003) van Kapittelbeekbeek (700/71002) * Steenputbeek (700/75003) * zijloop (700/77004) van Steenputbeek (700/75003)

GROEN

ZONE 711 * IJsse (711/30000) te Groenendaal-Hoeilaart

ZONE 713 * De Voer (713/59002) te Tervuren * Leigracht (713/31001)

GEEL

ZONE 700 * Zevenborrebeek (700/67002) * Meerbeek (700/58001) tussen Zevenborrebeek (700/67002) en Kapittelbeek (700/71002)

ZONE 713 * Vloedgroubbe (713/37002) * Ruwaal (713/39001)

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 222: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

D.222

Bekken van de Beneden-Schelde

GROEN

ZONE 802 * Oude Durmearm (Hamme) (802/40001)

ZONE 814 * Oude Scheldearm (Bornem) (814/44001)

ZONE 831 * Zwanebeek (831/74001) tot Fortstraat,'s Gravenwezel

ZONE 833 * Laarse Beek (833/44001) tot Bredabaan

GEEL

ZONE 802 * waterloop 802/42002 * waterloop 802/44002 * waterloop 802/46003 * waterloop 802/47002

ZONE 814 * waterloop 814/46002 * waterloop 814/48002 * waterloop 814/50002 * De Vaart (814/52003)

ZONE 831 * waterloop 831/76003 * waterloop 831/78003 * Kotsbosloop (831/75002)

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 223: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

D.223

ZONE 833 * waterloop 833/46002 * waterloop 833/48002 * waterloop 833/50002 * Zandbeek (833/52002) * waterloop 833/54003 * waterloop 833/56002 * waterloop 833/58002 * Mikse Beek (833/60002) * waterloop 833/61003 * waterloop 833/62004 * waterloop 833/64003 * waterloop 833/66002 * Zeurtbeek (833/67002)

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 224: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

D.224

Maasbekken

BLAUW

ZONE 900 * Voer (900/34001) tot St.-Pieters-Voeren

ZONE 910 * Remersdaalbeek (910/37003) * Beek (910/41003) * Ziepbeek - Zijpbeek (910/45001) * Heiwickbeek (910/47002)

ZONE 920 * Busselzijp (920/75002)

ZONE 921 * Bullenbeek (921/35001) * Gielisbeek (921/39001)

ZONE 930 * Huttenondersloot (930/34002) * Elzenloop (930/30000)

ZONE 935 * Dommel (935/30000) tot Linde (Peer)

ZONE 943 * waterloop (943/66002)

GROEN

ZONE 900 * Berwijn (900/32001) * Voer (900/34001) vanaf St.-Pieters-Voeren * Veurs (900/36002) * waterloop (900/38003) * Noorbeek (900/40002)

ZONE 910 * Asbeek (910/52002) tot kruising met waterloop 910/53003 te Lanaken

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 225: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

D.225

ZONE 920 * Vrietselbeek (920/37001) * Zanderbeek (920/41001) * Bosbeek (920/63001) tot Wurfeldermolen (Maaseik) * Oude Maas (920/33001) te Dilsen-Stokkem

ZONE 921 * Aabeek (921/30000) tot grens * Gerdingerbeek (921/52001) te Bree

ZONE 922 * Itterbeek (922/31001) tot Zuid-Willemsvaart

ZONE 931 * Warmbeek (931/30000) * Oude Beek (931/63001)

ZONE 935 * Bollisserbeek (935/41001) tot Overweglaan te Peer

ZONE 941 * Merkske - Markske (941/36001) * Noordermark (941/39002)

ZONE 943 * waterloop (943/64002)

GEEL

ZONE 900 * Beek (900/41002)

ZONE 910 * Mabroekbeek (910/35003) * Sinnickbeek (910/39003) * Bachbeek (910/43003) * waterloop 910/48003 * waterloop 910/50002 * waterloop 910/51002 * Asbeek (910/52002) vanaf Afloop Molenbeek (910/53003) * Afloop Molenbeek (910/53003) * waterloop 910/54002 * Groenstraatbeek (910/55002) * waterloop 910/56003 * waterloop 910/58003 * Wiemerbeek (910/59003)

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 226: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

D.226

* Bermsloot (910/60002) * Kikbeek (910/61001) * Daalbroekbeek (910/62002) * Wiemerbeek (910/64003) * Lograafbeek (910/65002) * Lobeek (910/67003)

ZONE 920 * Oude Maas (920/33001) tot Dilsen-Stokkem * Rootbeek (920/34002) * Beemdenbeek (920/35003) * Genootsbeek (920/36002) * Losbeek (920/38002) * Losbeek (920/43002) * De Beek (920/45002) * Bergervenbeek (920/47003) * waterloop 920/49003 * Broekbeek (920/50002) * Pasbeek (920/52003) * Smalbeemdebeek (920/54002) * waterloop 920/56002 * Suttenbeek (920/64002) * waterloop 920/66002 * Kreeftenbeek (920/67002) * Kleine Beek (920/69002) * Kattebeek (920/71002) * Berkeinderzijp (920/73002) * De Sloot (920/77002) * waterloop 920/79002

ZONE 921 * waterloop 921/31001 * waterloop 921/33001 * Donderslagbeek (921/34001) * Bullenbeek (921/35001) * Hommelbeek (921/37001) * Vlasroterbeek (921/40001) * Veeweiderloop (921/41001) * Losbeek (921/42001) * Vosbeek (921/44002) * Rietbeek (921/45001) * waterloop 921/46002 * Weerterbeek (921/48002) * Laak (921/50001) * waterloop 921/51001

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 227: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

D.227

ZONE 922 * Baatsbeek (922/32002) * Eetsevelderbeek (922/33002) * waterloop 922/34003 * Boshoverbeek (922/36003)

ZONE 931 * Kievitsbeek (931/31001) * Maarlose beek (931/33001) * Waartbeek (931/35001) * Kleine Broekbeek (931/36001) * Waterafloop (931/37001) * Dorperloop (931/39001) * Meerbergloop (931/40002) * Kolisloop (931/41002) * Voorteloop (931/43001) * Leemkuilderloop (931/44001) * Prinsenloop (931/45001) * Torbeek (931/46002) * Torbeek (931/47001) * Pastoorsvenloop (931/49001) * Hoekerloop (931/51001) * Ondersloot (931/52001) * Wagerheideloop (931/54001) * Beverbeekloop (931/56001) * Lookbeek (931/58002) * Walbeek (931/60002) * Pastoorsbeek (931/61002) * De Vliet (931/64002) * Berginnerloop (931/65003) * Haagbroekerloop (931/67001) * Koevoorterloop (931/69002) * Damseheideloop (931/69002) * Tieselrieterloop (931/73001) * Voorterloop (931/74002) * Rodenrijtloop (931/76002) * Stokkenloop (931/78002)

ZONE 935 * Dommel (935/30000) van Linde (Peer) tot monding Bollisserbeek (935/41001) * Heidelossing (935/32001) * waterloop 935/34002 * Dullerbeek (935/36001) * Kleine beek (935/37001) * Houterstraatloop (935/39002) * Bollisserbeek (935/41001) van Overweglaan te Peer tot monding * Hoeverwijerloop (935/42002)

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 228: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

D.228

ZONE 941 * waterloop 941/37002 * waterloop 941/41003 * Molenloop (941/43003) * Gelsloopken (941/44003) * Kromvenloop (941/45003) * Strikkevenloop (941/47003) * Ginhoveloop (941/48003) * Ginhovenseloop (941/50003) * Staakheuvelse loop (941/51002) * waterloop 941/53003 * waterloop 941/54002 * Halseloop (941/56002) * waterloop 941/58002

ZONE 943 * Kleine Beek (943/59001) tot waterloop 943/66002 * waterloop 943/60002 * waterloop 943/61002 * waterloop 943/63002 * waterloop 943/65002

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 229: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

D.229

Bijlage D :

De gemeentelijke Rioleringsdatabank

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 230: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

D.230

1. Doelstelling

De Vlaamse gemeenschap biedt aan de gemeenten tegen uiterlijk 1 januari 1998 de mogelijkheid van een directe verbinding met de Vlaamse milieudatabank, gebruik makende van de Internet­technologie.

De Vlaamse gemeenschap verleent daartoe de logistieke ondersteuning in de vorm van de ter beschikking stelling van de vereiste apparatuur (een PC met modem en de benodigde klientsoftware), de installatie en de opleiding met betrekking tot het gebruik. De externe kosten, betrekking hebbende op de datatransmissie (Belgacom lijn) en het gebruiksrecht van de aanbieder van Internetdiensten, is een last van de gemeenten.

De gemeentelijke rioleringsgegevens dienen opgeslagen te worden in een databank, geïntegreerd in de Gewestelijke milieudatabank volgens het onderstaande schema :

De gemeentelijke rioleringsdatabank bevat enkel de gegevens van de rioleringen beheerd door de gemeente. De bovengemeentelijke zuiveringsinfrastruktuur hoort daar niet bij en zal in een andere databank opgenomen worden. De gemeentelijke rioleringsdatabank wordt zo opgevat, dat ze kan gebruikt worden voor verschillende doelstellingen naargelang de instantie die er gebruik van maakt. De databank moet opgesteld worden door de gemeente als beheerder van het rioleringsstelsel. Alleen deze beheerder

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 231: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

D.231

kan instaan voor het inbrengen, verbeteren en aanpassen van de gegevens. De rioleringsdatabank moet door alle openbare diensten kunnen geraadpleegd worden. Aangezien elke gebruiker andere noden heeft, moet de gebruiker zelf instaan voor de programma's die hem de gewenste gegevens leveren uit de gemeentelijke rioleringsdatabank.

Een rioleringsdatabank opgesteld volgens de hierna beschreven richtlijnen, voldoet aan de hierboven vooropgestelde doelstellingen.

2. Concept van de databank

2.1 Inhoud

De gemeentelijke rioleringsgegevens zijn vervat in een globaal rioolregister; dit rioolregister bevat de gegevens van enerzijds alle knopen (dit zijn : inspectieputten, kunstwerken en pompstations) en anderzijds alle leidingen en persleidingen : - identificatie

(referentienummer gebaseerd op coördinaten, straatnaam, rijksregisternummer) - fysische gegevens (coördinaten, materiaal, afmetingen) - inspectiegegevens

(volgens geklassificeerde schadecatalogus zoals vermeld in het standaardbestek 250) - belastingsgegevens : inwoners, aanwezigheid van industriële lozing, oneigenlijke lozing - bouwjaar

Voor de gedetailleerde bestandsbeschrijving van de op te nemen velden zie tabel 1.

2.2 Grafisch

De databank heeft een link met een grafische module met digitale achtergrond (grootschalige basiskaart of stafkaart).

2.3 Formaat

De gemeentelijke rioleringsdatabank moet compatibel zijn met een algemene standaard. Dit gebeurt via gestandaardiseerde uitwisselingsbestanden als volgt : - gegevens vermeld in tabel 1 worden overgedragen in een ASCII-file volgens formaat

SDR (SUS databank). - de berekeningsgegevens moeten uitleesbaar zijn in DSD-formaat. De

berekeningsresultaten moeten uitgelezen worden in PRN-formaat en HYQ-files (SPIDA) van de relevante leidingen en hydraulische structuren.

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 232: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

D.232

2.4 Ontworpen riolen

Zowel bestaande als geplande riolen zijn vervat in één databank. Er dient een veld met een status aanwezig te zijn. De leidingen dienen de status bestaand of gepland te hebben.

3. Klassen van rioleringsdatabanken

Afhankelijk van de betrouwbaarheid van de gegevens in de gemeentelijke rioleringsdatabank worden de rioleringsdatabanken in 4 klassen ingedeeld.

De indeling in klassen gebeurt op basis van de nauwkeurigheid van de gegevens. Op dit ogenblik (oktober 1995) wordt de Hydronaut-procedure gebruikt voor het bepalen van de vereiste nauwkeurigheid en dit vanaf klasse II. Wijzigingen aan deze indeling in klassen en het bepalen van de nauwkeurigheid kan enkel gebeuren op voorstel van de stuurgroep Rioleringsbeleid onder voorzitterschap van VMM.

4. Opstellen van de databank

De gemeente is de beheerder van het rioleringsnet en dus ook de opsteller van zijn gemeentelijke rioleringsdatabank. De gemeente is verantwoordelijk voor de juistheid en het op punt houden van de gegevens. De provinciale technische diensten staan de gemeenten bij in het opstellen en/of bijhouden van de databank. De klasse wordt vermeld in de hoofding van de rioleringsdatabank.

KLASSE I :

De betrouwbaarheid van klasse I is zeer beperkt.

Kenmerken : - XY coördinaten grafisch - de gegevens zijn afkomstig van TRP�s (Totaal RioleringsPlannen)

en ontwerpplannen - er wordt geen kwaliteitskontrole uitgevoerd op deze gegevens

KLASSE II :

De betrouwbaarheid van klasse II wordt bepaald door de "7 % steekproef", die uitgevoerd wordt onder toezicht van de overheid.

Kenmerken : - XY coördinaten grafisch (met terreinschets) - de gegevens zijn afkomstig van TRP�s en uitvoeringsplannen,

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 233: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

D.233

gevolgd door een "7 % steekproef" - de "7 % steekproef" moet een positief resultaat opleveren;

indien de "7 % steekproef" faalt moet het rioleringsstelsel opgemeten worden

KLASSE III :

De betrouwbaarheid van de databank is maximaal, behalve voor XY.

Kenmerken : - XY coördinaten grafisch (met terreinschets) - de overige gegevens zijn afkomstig van "ondergrondse" opmetingen

KLASSE IV :

De betrouwbaarheid is maximaal.

Kenmerken : - XY coördinaten nauwkeurig (inmeting of grootschalige basiskaart) - de overige gegevens zijn afkomstig van "ondergrondse" opmeting

Tabel 2 bevat een overzicht van deze klassen.

5. Controle

De nauwkeurigheid van de gegevens moet gewaarborgd worden door Aquafin. De huidige proce­dure voor het bepalen van de nauwkeurigheid wordt beschreven in de Hydronautprocedure. De databank bevat ook de gegevens van de ontworpen rioleringen die berekend worden volgens de "Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in Vlaanderen - Code van goede praktijk voor de aanleg van openbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties". Het controle-organisme legt hierover het controleverslag voor aan de ambtelijke commissie voorzien in het subsidiëringsbesluit.

6. Indeling van de databanken

Op basis van het verslag van het controle-organisme en het advies van de ambtelijke commissie wordt aan de gemeentelijke rioleringsdatabank een klasse toegekend.

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 234: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

D.234

7. Coordinatie

Het gemeentelijke rioolstelsel maakt deel uit van één of meerdere zuiveringsgebieden zoalsgedefinieerd in de AWP II plannen van de VMM.De VMM is verantwoordelijk voor de coördinatie van de gemeentelijke rioleringsstelsels met degeplande en ontworpen zuiveringsinfrastruktuur per zuiveringsgebied.

8. Gebruik van de gemeentelijke databank

Het gebruik van de gemeentelijke rioleringsdatabank gebeurt op verschillende niveaus. De gemeente is uiteraard de eerste gebruiker van haar gegevens : zowel wat betreft beheer, onderhoud, als voor aanpassingen aan het stelsel, herberekeningen en dergelijke. Daarnaast zijn er ook andere gebruiksmogelijkheden.

8.1 Door de gemeente voor het beheer van het rioleringsstelsel

8.1.1 De uitbouw van het rioleringsstelsel

De gegevens in de databank moeten de beheerder toelaten hun rioolstelsel te beheren. Hiertoe zijn beschikbaar : - de grafische voorstelling

- de inspectiegegevens van bestaande riolering - de gegevens over de ontworpen riolering

Op basis hiervan kan een meerjarenplanning en budgettering opgemaakt worden voor aanleg van nieuwe en herstel van versleten riolering. In het ideale geval maakt de databank van de riolering ook deel uit van een globale databank van alle vastgoed aspecten van de gemeente. De gemeente kan ook gebruik maken van haar rioleringsdatabank voor het uitvoeren van controleberekeningen, simulaties en het nagaan van eventuele varianten op bestaande ontworpen plannen. Hiermee kan onder andere het effect van nieuwe bebouwing en industriezones nagegaan worden of bijvoorbeeld het verhelpen van overstromingsproblemen gesimuleerd worden.

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 235: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

D.235

8.1.2 Het onderhoud van het rioleringsstelsel

De rioleringsdatabank is ook een beheersmiddel die de beheerder toestaat de informatie over de toestand van zijn rioolstelsel op een rationele manier bij te houden. Het betreft hier informatie over : - huisaansluitingen

- inspectiegegevens geklasserd volgens een schade catalogussysteem

Hierin worden vermeld : - datum laatste inspectie - aard van de inspectie - verwijzing naar bijkomend illustratiemateriaal

(videobanden, foto's, rapporten) - gegevens van vastgestelde schade zoals plaats, soort en graad

Aan de hand van de geconstateerde schade kan eventueel een restlevensduur bepaald worden enkan in combinatie met prijzendatabanken een meerjarenplanning en budget opgemaakt worden.Voor de ontworpen riolering kan op dezelfde wijze een meerjarenplanning en budget opgesteldworden.

Daar de gemeentelijke riolering en de collectoren van Aquafin vaak één geheel vormen, dienenook de beheersdatabanken gestandardiseerd te worden om uitwisseling mogelijk te maken.Het opmaken van inspectierapporten moet in ieder geval gestandaardiseerd verlopen, zodatéénduidig vast ligt welke en hoe groot de eventuele schade is.Standaardisatie van inspectierapporten vereenvoudigt ook de input in de beheersdatabank.

8.2 Door Aquafin

Aquafin kan de gegevens die nodig zijn voor de Hydronautberekeningen halen uit de gemeentelijke rioleringsdatabanken. De belastingsgegevens uit de gemeentelijke rioleringsdatabank kunnen gebruikt worden voor het opstellen van de technische plannen van RWZI's (RioolWaterZuiveringsInstallaties) en voor het berekenen van de effecten van overstorten.

8.3 VMM-milieudatabank (pijler 2 : meetnetten)

De VMM heeft in het kader van de Milieudatabank als taak de "VMM-Rioleringsdatabank voor Vlaanderen" op te stellen. In deze VMM-Rioleringsdatabank houdt de VMM bij wat de actuele rioleringstoestand is van de bebouwde zones in alle gemeenten van Vlaanderen. Hierin zijn tevens de inwonersequivalenten terug te vinden, alsook het al of niet aangesloten zijn op de waterzuiveringsinfrastruktuur. De VMM kan voor het opstellen en bijhouden van de VMM-Rioleringsdatabank gebruik maken van de gegevens beschikbaar in de gemeentelijke rioleringsdatabanken. De gegevens in eerste instantie voor dit niveau van databank zijn :

- inwoners, industriële belasting, oneigenlijke lozing- lozingspunten- gegevens in verband met overstorten

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 236: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

D.236

8.4 Vlaams Gewest - Departement LIN

De diensten die de waterlopen beheren zullen nuttig gebruik kunnen maken van de gemeentelijke rioleringsdatabanken in verband met de kwantitatieve en kwalitatieve effecten van de overstorten en lozingen op de waterlopen. De databank van de waterlopen, die door AMINAL-Afdeling Water opgesteld wordt, en de gemeentelijke rioleringsdatabank dienen met elkaar verbonden te zijn.

8.5 Provincie

De Provinciale Technische Diensten kunnen de rioleringsdatabanken van de gemeenten gebruiken, teneinde de investeringen in verband met wegenis- en rioleringswerken te adviseren.

9. Gebruik door de gemeente van de geïntegreerde databanken

De databank van de bovengemeentellijke infrastruktuur en de Hydronautberekeningen uitgevoerd door of in opdracht van Aquafin kunnen door de gemeenten opgevraagd en gebruikt worden in funktie van het beheer van hun rioleringsstelsel.

10. Actualisatie

De beheerder van de databank is eraan gehouden om de gegevens in zijn databank voortdurend op peil te houden. Er dient naar gestreefd om nieuwe gegevens binnen de 3 maand in de databank op te nemen. Richtlijnen hiertoe worden verstrekt in het kader van de Milieudatabank.

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 237: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

D.237

algemene gegevens hydraulische structuren

knoop overstortkamer referentienummer eigen volgnummer

X-coördinaat (*)

Y-coördinaat (*)

type put

hoogte deksel TAW

datum survey

drempelpeil drempellengte

type overstort

uitstroom waterloop Atlasnummer

AWP nummer

bron gegevens (klasse I, II, III, IV, voorontworpen)

straatnaam (rijksregisternummer) (*) Lambertcoördinaten

pompkelder

type pompen

debiet (per pomp)

aanslagpeil (per pomp)

afslagpeil (per pomp)leiding

opwaartse knoopreferentienummer afwaartse knoopreferentienummer

eigen volgnummer wervelventiel

vorm afmeting 1

afmeting 2

materiaal

diameter 1 diameter 2

BOK opwaarts bekken

BOK afwaarts type rioolstelsel

aangesloten inwoners

aanwezigheid van industriële lozingen

oneigenlijke lozingen

volume drempelpeil inwendige overstort

lengte inwendige overstortdrempel

drempelpeil uitwendige overstort

lengte uitwendige overstortdrempel

status bestaand/gepland

Tabel 1 : lijst van verplichte gegevens in een rioleringsdatabank

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 238: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

D.238

Kwaliteitsklasse

zonder verificatie

met verificatie (1)

gegeven

knoop XY

Z

I

grafisch, overgebracht van TRP en uitvoeringsplan s

uit TRP en uitvoeringsplan s

II

grafisch + overname van terreinschets met 7% steekproef (4)

uit TRP en uitvoeringsplans

III

grafisch + overname van terreinschets

opmeting in situ (5)

IV

in situ meting (5) - terrestrisch - GPS(2) - GBK(3)

opmeting in situ (5)

leiding uit TRP en uitvoeringsplan s

uit TRP en As built Plans

ondergrondse opmeting (5)

ondergrondse opmeting (5)

configuratie uit TRP en uitvoeringsplan s

uit TRP en As built Plans + opmeting hydraulische structuren (putten openen)

uit TRP en As Built Plans + opmeting hydraulische. structuren

uit TRP en As built Plans + opmeting hydraulische structuren

Tabel 2 :classificatie van rioleringsdatabanken naar betrouwbaarheid van de gegevens

(1) Verificatie : te verrichten door onafhankelijk controle-organisme (2) Via Global PositioneringsSysteem (3) Positionering vanuit Grootschalige BasisKaart (4) Met 7 % steekproef door terreinmeting volgens Hydronautprocedure

om de kwaliteit van de beschikbare gegevens te controleren (5) Hydronautprocedure

Code van goede praktijk voor de aanleg van openbbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties

Page 239: Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in ... van goede praktijk… · 2. Beleidsvisie Vlarem II inzake lozing en zuivering van huishoudelijk afvalwater .....9 2.1 Ter

SDR-formaat Sewer Data Record : gestandaardiseerd ASCII uitwisselingsformaat van rioleringsgegevens, wordt onder andere gebruikt door SUS databank

DSD-formaat Drainage System Data : gestandardiseerd ASCII uitwisselingsformaat voor rioleringsberekeneningsgegevens, wordt gebruikt door Spida (Wallingford Software)

PRN-formaat gestandardiseerd ASCII uitleesformaat voor rioleringsberekeningsresultaten, wordt gebruikt door Spida

HYQ-formaat gestandardiseerd ASCII uitleesformaat voor hydrogrammen

GBK Grootschalige BasisKaart : digitale kaart op schaal 1/1000 of 1/500

GPS Global Positioning System : X,Y, Z opmetingssysteem met behulp van satelieten

Hydronaut­procedure

werd opgesteld door Aquafin, bevat alle richtlijnen hoe een herberekening van een TRP moet opgevat worden ter gelegenheid van een ontwerp van een collectorensysteem van een zuiveringsgebied : - de bestaande rioleringen worden geïnventariseerd in een SUS databank - de berekeningen gebeuren met het programma Spida - de grafische vorostellingen gebeuren met het programma Keymidas

7 % steekproef

voorzien in de Hydronautprocedure, bedoeld om de betrouwbaarheid van de bestaande TRP�s of uitvoeringsplannen na te gaan : - van het totaal aantal knopen worden 7 % op het terrein gecontroleerd - indien deze opmetingen afwijkingen aangeven groter dan 10 cm of

indien de configuratie niet klopt, moet dit gedeelte van het rioolstelsel heropgemeten worden

Riolerings­databank

er is sprake van verschillende rioleringsdatabanken : - VMM rioleringsdatabank : deze databank wordt opgesteld door de

VMM in het kader van de Milieudatabank voor Vlaanderen, deze databank geeft een ovezicht van de rioleringstoestand en de zuiveringsgraad van elke straat in Vlaanderen

- Aquafin centrale rioleringsdatabank : hierin houdt Aquafin de gegevens bij van al haar leidingen, collectoren en hydraulische structuren

- gemeentelijke rioleringsdatabank : hierin houdt de gemeente al haar gemeentelijke rioleringsgegevens bij

SUS databank - onderdeel van de Hydronautprocedure - resultaat van de inventarisatie - bevat alle gegevens van de riolering verzameld op het terrein of

afgelezen van betrouwbare TRP�s of uitvoeringsplannen - ook de ontworpen rioleringen worden in de SUS databank ingebracht

Tabel 3 : verklarende woordenlijst