PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit...

115
PAND OP SCHULDVORDERINGEN Aantal woorden: 36.954 Nore Wostyn Studentennummer: 01302796 Promotor: Prof. dr. Joke Baeck Commissaris: mevr. Sandra Callewaert Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting Master of Laws in de rechten Academiejaar: 2017 2018

Transcript of PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit...

Page 1: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

PAND OP SCHULDVORDERINGEN

Aantal woorden: 36.954

Nore Wostyn Studentennummer: 01302796

Promotor: Prof. dr. Joke Baeck

Commissaris: mevr. Sandra Callewaert

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting Master of Laws in de rechten

Academiejaar: 2017 – 2018

Page 2: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en
Page 3: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

Dankwoord

Deze masterproef vormt het sluitstuk van mijn opleiding Rechten aan de Universiteit Gent. Ik wil

dan ook graag enkele mensen bedanken voor de steun waarop ik telkens kon rekenen tijdens mijn

opleiding, en in het bijzonder bij het schrijven van deze masterproef.

In de eerste plaats wens ik mijn promotor, Prof. Joke Baeck, te bedanken voor het opnemen van

het promotorschap. Ik kon steeds tijdig rekenen op waardevolle raad, om zo mijn masterproef tot

een goed einde te brengen.

Daarnaast wil ik graag mijn ouders bedanken om mijn opleiding in de rechten mogelijk te maken.

Een bijzondere bedanking gaat uit naar mijn mama, wie telkens de tijd vrij maakte om mijn

papers en uiteindelijk mijn masterproef na te lezen.

Tot slot wil ik ook mijn vrienden en medestudenten bedanken. Zonder hun steun zou het een pak

moeilijker geweest zijn mijn studies goed te volbrengen. In het bijzonder bedank ik Sarah

Langbeen, mede laatstejaars in de Rechten en tevens mijn kotgenote, op wie ik steeds kon

rekenen voor zowel inhoudelijk hulp inzake mijn masterproef, als voor een luisterend oor als het

even lastig werd.

Nore Wostyn

Gent, 27 april 2018

Page 4: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en
Page 5: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

A

Inhoud

Dankwoord ........................................................................................................................................

Inhoud ............................................................................................................................................ A

Hoofdstuk 1: Inleiding ................................................................................................................... 1

1.1. Belang en doelstelling .......................................................................................................... 1

1.2. Krachtlijnen van de nieuwe wetgeving ................................................................................ 2

1.2.1. Pijnpunten vóór de Pandwet ........................................................................................... 2

1.2.2. Uitgangspunten nieuwe Pandwet ................................................................................... 4

1.3. Wetgeschiedenis .................................................................................................................... 5

Hoofdstuk 2: Inleidende begrippen .............................................................................................. 7

2.1. Pand op schuldvorderingen ................................................................................................... 7

2.1.1. Het pandrecht ................................................................................................................. 7

2.1.2. Het onderpand: de schuldvordering ............................................................................... 8

2.2. Vergelijking met gelijkaardige rechtsfiguren in het Belgische recht .................................... 9

2.2.1. Overdracht van schuldvorderingen (art. 1690 BW) ....................................................... 9

2.2.2. Fiduciaire overdracht van een schuldvordering tot zekerheid (art. 62 Pandwet) ......... 10

2.2.3. De rechtstreekse vordering ........................................................................................... 11

2.3. Consument ........................................................................................................................... 11

Hoofdstuk 3: De totstandkoming ................................................................................................ 15

3.1. Algemene geldigheidsvereisten ........................................................................................... 15

3.1.1. Sluiten van de overeenkomst ....................................................................................... 15

a. Principe: consensualisme (art. 2 Pandwet) ..................................................................... 15

b. Uitzondering: consumentenpand (art. 4 Pandwet) ......................................................... 17

3.1.2. Vertegenwoordiging (art. 3 Pandwet) .......................................................................... 18

a. Probleemstelling ............................................................................................................. 18

Page 6: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

B

b. Parallel debt .................................................................................................................... 19

c. De zekerheidsagent (art. 3 Pandwet) .............................................................................. 20

3.1.3. Voorwerp ...................................................................................................................... 21

a. Algemeen: pand op onlichamelijke roerende goederen ........................................... 21

b. Overdraagbare schuldvordering (art. 7 lid 5 en art. 64 Pandwet) ............................ 22

c. Omvang voorwerp (art. 65 Pandwet) ....................................................................... 25

d. Toekomstige schuldvorderingen (art. 8 en art. 63 Pandwet) .................................... 27

e. Gedeeltelijke verpanding van een schuldvordering (art. 66 Pandwet) ..................... 30

f. Schuldvordering tot leveren van een goed (art. 68 Pandwet) ................................... 31

g. Zakelijke subrogatie (art. 9 Pandwet) ...................................................................... 31

3.2. Bijzondere geldigheidsvereisten ......................................................................................... 33

3.2.1. Beschikkingsbevoegdheid ............................................................................................ 33

a. Beschikkingsbevoegdheid van de pandgever (art. 6 Pandwet) ...................................... 33

b. Beschikkingsbevoegdheid van de derde-pandgever (art. 5 Pandwet) ............................ 36

3.2.2. De gewaarborgde schuldvordering ............................................................................... 38

a. Algemeen (art. 10 Pandwet) ..................................................................................... 38

b. Duur (art. 11 Pandwet) ............................................................................................. 40

c. Omvang (art. 12 Pandwet) ....................................................................................... 41

i) Algemeen .............................................................................................................. 41

ii) Consumenten ........................................................................................................ 43

iii) Sanctie bij miskenning van art. 12 lid 2 ............................................................... 43

d. Ondeelbaarheid (art. 13 Pandwet) ............................................................................ 45

e. Herverpanding (art. 14 Pandwet) ............................................................................. 46

i) Voorwerp van het verbod tot herverpanding ........................................................ 46

ii) Contractueel afwijken ........................................................................................... 47

Page 7: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

C

iii) Vergelijking met meervoudige verpanding .......................................................... 47

iv) Sanctie .................................................................................................................. 48

v) Uitzondering: pandrecht op een geldsom ............................................................. 48

f. Overdracht (art. 23 Pandwet) ....................................................................................... 48

i) Algemeen (lid 1) ................................................................................................... 48

ii) Publiciteitsvereiste (lid 2) ..................................................................................... 49

iii) Gedeeltelijke overdracht (lid 3) ............................................................................ 50

Hoofdstuk 4: Tegenwerpelijkheid ............................................................................................... 51

4.1. Vuistpand ............................................................................................................................ 51

4.1.1. Tegenwerpelijkheid aan derden ................................................................................... 52

4.1.2. Tegenwerpelijkheid aan derden met concurrerende rechten ........................................ 55

4.1.3. Tegenwerpelijkheid aan de derde-schuldenaar ............................................................ 56

4.2. Geen registerpand voor pand op schuldvorderingen ........................................................... 57

Hoofdstuk 5: Bewijs ..................................................................................................................... 60

5.1. Algemeen (art. 40 Pandwet) ................................................................................................ 60

5.2. Bewijs pand op schuldvorderingen (art. 61 Pandwet) ......................................................... 60

5.2.1. Algemeen (art. 61 lid 1 Pandwet) ................................................................................. 60

5.2.2. Consumenten (art. 61 lid 2 Pandwet) ........................................................................... 61

Hoofdstuk 6: Gevolgen ................................................................................................................. 62

6.1. Pand op een schuldvordering tot betaling van een geldsom: inningsrecht van de pandhouder

(art. 67 Pandwet) ........................................................................................................................ 62

6.1.1. Regeling onder het oude recht ...................................................................................... 62

6.1.2. Inningsrecht van de pandhouder................................................................................... 63

6.1.3. Post-inning ................................................................................................................... 65

6.2. Pand een schuldvordering tot het leveren van een goed: uitwinningsrecht ........................ 66

Page 8: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

D

6.2.1. Nood aan een hervorming van de uitwinningsprocedure ............................................. 67

6.2.2. Pandgever-consument (art. 46 Pandwet) ...................................................................... 68

6.2.3. Pandgever-niet consument (art. 47 Pandwet) ............................................................... 69

a. Voor de uitwinning: kennisgevingsfase ................................................................... 70

b. De uitwinningsfase ................................................................................................... 71

i) Algemeen .............................................................................................................. 71

ii) Uitwinningsmogelijkheden ................................................................................... 72

iii) Rechterlijke controle ad interim ........................................................................... 75

c. Na de uitwinning ...................................................................................................... 75

6.3. Rangregeling bij samenloop en dubbele verpanding .......................................................... 77

6.3.1. Conflicten tussen zuiver zakelijke rechten: de anterioriteitsregel (art. 57 Pandwet) ... 77

6.3.2. Conflict tussen pandrechten en voorrechten ................................................................ 79

a. Art. 57 lid 1 Pandwet: verwijzing naar de Hypotheekwet .............................................. 79

i) Het voorrecht van de gerechtskosten (art. 21 Hyp. W.) ....................................... 79

ii) Het voorrecht van de begrafeniskosten (art. 25 Hyp. W.) .................................... 80

iii) Het voorrecht voor kosten tot behoud van de zaak (art. 22 Hyp. W.) .................. 80

iv) Algemene voorrechten (art. 26 Hyp. W.) ............................................................. 80

b. De superprioriteitsregel (art. 58 Pandwet) ..................................................................... 80

i) De retentor voor een schuldvordering tot behoud van de zaak ............................ 80

ii) De onbetaalde verkoper met eigendomsvoorbehoud ............................................ 82

iii) De onbetaalde verkoper met voorrecht ................................................................. 82

iv) De onderaannemer ................................................................................................ 83

Hoofdstuk 7: De Pandwet versus de Wet Financiële Zekerheden ........................................... 85

7.1. Toepassingsgebied van de Wet Financiële Zekerheden ...................................................... 85

7.1.1. Ratione personae .......................................................................................................... 85

Page 9: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

E

7.1.2. Ratione materiae ........................................................................................................... 86

7.2. De verhouding tussen de WFZ en de Pandwet ................................................................... 86

7.2.1. Vóór de Reparatiewet ................................................................................................... 86

7.2.1. Wettelijke vastlegging door de wijziging van artikel 7 WFZ in de Reparatiewet ....... 86

7.3. Verschillen tussen de Pandwet en de WFZ ......................................................................... 88

7.3.1. Consumentenbescherming ........................................................................................... 88

7.3.2. De uitwinning ............................................................................................................... 89

a. Kennisgeving, wachttermijn en opschortende werking .................................................. 89

b. rechterlijke controle a posteriori..................................................................................... 90

c. toe-eigening .................................................................................................................... 90

7.3.3. Gewaarborgde schuldvordering ................................................................................... 90

7.2.4. Gevolgen na insolventie ............................................................................................... 91

a. Nul-uur regel .................................................................................................................. 91

b. Verdachte periode .......................................................................................................... 91

7.2.5. De controlevereiste bij inbezitstelling van in pand gegeven schuldvorderingen ......... 92

Hoofdstuk 8: Besluit ..................................................................................................................... 94

Bibliografie ...................................................................................................................................... I

I. Wetgeving en parlementaire stukken ................................................................................... I

II. Rechtsleer ............................................................................................................................... II

a) Boeken ................................................................................................................................. II

b) Bijdragen in verzamelwerken .............................................................................................. II

c) Bijdragen in tijdschriften ................................................................................................... VI

d) Overige rechtsleer ............................................................................................................ VII

III. Rechtspraak .................................................................................................................. VIII

a) Hof van Justitie ................................................................................................................ VIII

Page 10: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

F

b) Hof van Cassatie .............................................................................................................. VIII

c) Lagere hoven en rechtbanken .......................................................................................... VIII

Page 11: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

1

Hoofdstuk 1: Inleiding

1.1. Belang en doelstelling

1. Het toenemende belang van zekerheden in de maatschappij kan niet worden ontkend.

Schuldeisers willen zekerheid omtrent de terugbetaling van hun schuldvordering en daarom

voorziet de wet in een aantal mechanismen om de onzekerheid inzake de terugbetaling van een

schuldvordering te beperken. Zekerheden spelen bijgevolg een belangrijke rol in de economie,

meer bepaald wanneer het gaat over kredietverstrekking. Kredietverstrekkers dekken zich best in

bij het verlenen van een krediet, teneinde hun positie te versterken in geval van wanbetaling door

de kredietnemer, of in het geval van samenloop (bv. faillissement van de kredietnemer).

2. Het zekerheidsrecht in België kwam tot voor kort niet meer tegemoet aan de noden in de

praktijk, daar het stelsel van zakelijk zekerheden vrij gedateerd was. De wet van 11 juli 2013 tot

wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de zakelijke zekerheden op roerende goederen betreft

en tot opheffing van diverse bepalingen ter zake (verder “de Pandwet”) hervormde dan ook het

stelsel van zakelijke zekerheden op fundamentele wijze. De wet trad echter pas in werking in

januari 2018.1 Hij werd bovendien nog vóór de inwerkingtreding gewijzigd door de wet van 25

december 2016 houdende de wijziging van verscheidene bepalingen betreffende de zakelijke

zekerheden op roerende goederen (verder “de Reparatiewet”).

3. Een van de zekerheidsmechanismen die door de Pandwet sterk hervormd werd, is het

pandrecht. Een bespreking van de hervorming van het volledige pandrecht zou te uitgebreid worden

en zou verhinderen een diepgaande analyse te maken over de verschillende wijzigingen. Deze

masterproef beperkt zich dan ook tot de bespreking van ‘het pand op schuldvorderingen’.

Dit onderzoek beoogt in eerste orde om een actuele vergelijking te maken tussen het oude recht

(vóór de Pandwet) en het huidige recht inzake pand op schuldvorderingen. Het is noodzakelijk het

oude recht grondig onder de loep te nemen, vermits een aantal bepalingen volledig overgenomen

1 Art. 109 Pandwet. De oorspronkelijke inwerkingtreding van de wet was voorzien op 1 december 2014. Met de wet

tot wijziging van de datum van inwerkingtreding van de wet van 11 juli 2013 tot wijziging van het Burgerlijk

Wetboek wat de zakelijke zekerheden op roerende goederen betreft en tot opheffing van diverse bepalingen ter zake,

werd inwerkingtreding uitgesteld tot 1 januari 2017. Vervolgens werd de inwerkingtreding nogmaals uitgesteld tot 1

januari 2018 met de Reparatiewet.

Page 12: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

2

werd door de Pandwet. Het oude recht zal bestudeerd worden aan de hand van de parlementaire

voorbereidingen, de relevante rechtsleer en de rechtspraak. Andere bepalingen worden met de

Pandwet dan weer helemaal veranderd. Voor een analyse van de nieuwe wetgeving zullen de

parlementaire voorbereidingen en rechtsleer van belang zijn. Gezien de zeer recente

inwerkingtreding van de Pandwet, is nog geen rechtspraak voorhanden.

De tweede doelstelling van deze masterproef om een evaluatie te maken van de nieuwe wetgeving.

Er wordt onderzocht in welke mate deze Pandwet tegemoet komt aan de pijnpunten die ervoor

heersten. Verder zal ook een analyse van Reparatiewet centraal staan in dit onderzoek, gezien deze

de recentste wijzigingen teweeg bracht in de wetgeving omtrent het pand op schuldvorderingen.

4. Teneinde een overzicht te kunnen geven over de stand van zaken met betrekking tot pand

op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen

van de nieuwe Pandwet inhouden en geven we een kort overzicht over de wetsgeschiedenis van

pand op schuldvorderingen (hoofdstuk 1). Vervolgens worden de relevante begrippen voor deze

masterproef uiteengezet, samen met een vergelijking met andere, gelijkaardige rechtsfiguren in het

Belgische recht (hoofdstuk 2). Hierna volgt een bespreking van de totstandkoming van de

pandovereenkomst (hoofdstuk 3), gevolgd door een bespreking van de tegenwerpelijkheid van de

pandovereenkomst (hoofdstuk 4). Verder wordt de bewijsregeling uiteengezet (hoofdstuk 5).

Daarna bespreken we de gevolgen die de pandovereenkomst doet ontstaan. Hier wordt de

inningsprocedure, de uitwinningsprocedure en de rangregeling bij samenloop besproken

(hoofdstuk 6). Tot slot zal een vergelijking gemaakt worden tussen de Pandwet en de Wet

Financiële Zekerheden in de mate dat het relevant is voor pand op schuldvorderingen (hoofdstuk

7).

1.2. Krachtlijnen van de nieuwe wetgeving

1.2.1. Pijnpunten vóór de Pandwet

5. De wetgever beschreef het zekerheidsrecht terecht als ‘onderontwikkeld’.2 De wetgever

haalt in de memorie van toelichting bij de Pandwet alle pijnpunten aan waarmee de praktijk

geconfronteerd werd. In de volgende punten van dit hoofdstuk worden de pijnpunten weergegeven

2 MvT, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 7.

Page 13: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

3

die relevant zijn bij pand op schuldvorderingen, met uitzondering van de eerste, namelijk de

afschaffing van de vereiste van buitenbezitstelling voor de geldige totstandkoming.

6. De vereiste van buitenbezitstelling bij het pandrecht was in de praktijk een groot probleem.

Denk maar aan volgend voorbeeld: een landbouwer wil een lening aangaan bij de bank voor de

aankoop van een nieuwe landbouwmachine. Uiteraard eist de bank daarbij een zekerheid tot

terugbetaling van de lening. Vermits een hypotheek enkel voor onroerende goederen mogelijk is,

kan deze zekerheid hier dus niet gebruikt worden. Er dient een pandrecht gevestigd te worden op

de machine. Hierbij stelt zich het probleem dat de landbouwer de machine zal moeten afgeven aan

de bank als onderpand en hij deze dus niet meer kan gebruiken. De vereiste van buitenbezitstelling

voor de geldige totstandkoming van een pandovereenkomst, werd met de Pandwet dan ook

afgeschaft.

Voor pand op schuldvorderingen is dit minder relevant, gezien een schuldvordering een

onlichamelijk roerend goed is. Hierop wordt dieper ingegaan onder hoofdstuk 1.3

‘Wetgeschiedenis’.

7. Verder is de procedure tot uitwinning van zekerheidsrechten sterk achterhaald. Een

pandhouder kon vóór de Pandwet slechts het onderpand uitwinnen met de tussenkomst van een

rechter. Bovendien diende de verkoop van verpande goederen steeds openbaar te geschieden.3 Met

de nieuwe Pandwet werd de procedure sterkt versoepeld, althans ten aanzien van een pandgever

die geen consument is. De verplichte rechterlijke tussenkomst werd afgeschaft, er is meer ruimte

voor contractuele vrijheid en de verkoop van verpande goederen mag voortaan een onderhandse

verkoop uitmaken. Wanneer de pandgever een consument is blijft de oude regeling evenwel

grotendeels behouden.4

8. Vóór de Pandwet werd een onderscheid gemaakt tussen een burgerlijk pand en een

handelspand. Dit onderscheid zorgde echter voor versnippering en diende derhalve plaats te maken

voor een globaal eenvormig en rationeel systeem.5 De wetgever heeft met de Pandwet wel een

3 J. BAECK, “Achtergrond en krachtlijnen van de hervorming” in J. BAECK en M. KRUITHOF (eds.), Het nieuwe

zekerheidsrecht, Mortsel, Intersentia, 2014, (1) 2. 4 MvT, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 24. 5 MvT, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 15.

Page 14: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

4

nieuwe dualiteit in het leven geroepen, namelijk het onderscheid tussen een consumentenpand en

een gewoon pand.

9. Het ontbreken van een rechtsfiguur zoals de ‘zekerheidstrust’ was ook een belangrijk

pijnpunt in de periode voor de Pandwet. De nieuwe Pandwet voert dan ook de figuur van de

zekerheidsagent in.6

10. Tot slot betreft een ander belangrijk pijnpunt de versnippering van het zekerheidsrecht. Met

de nieuwe regeling werd derhalve beoogd om de betrokken wetgeving zo veel als mogelijk onder

te brengen in het Burgerlijk Wetboek. De Pandwet werd bijgevolg in het Burgerlijk Wetboek

ingevoegd onder een afzonderlijk hoofdstuk ‘Zakelijke zekerheden op roerende goederen’ (Titel

XVII van boek III BW).7

1.2.2. Uitgangspunten nieuwe Pandwet

11. Uit het voorgaande volgt dat aan de hervorming van de wetgeving vijf uitgangspunten ten

grondslag liggen. Ten eerste moet het nieuwe zekerheidsstelsel doeltreffend, flexibel en

voorspelbaar zijn. Ten tweede doelt de wetgever op een evenwichtige benadering van de belangen

van de betrokken partijen, inclusief de belangen van derden. Een derde uitgangspunt betreft de

functionele benadering. Dit houdt in dat gelijkaardige zekerheidsfiguren - ongeacht hun

conceptuele verschillen - dezelfde juridische uitwerking moeten krijgen. Het vierde uitgangspunt

wil aan de versnippering van het zekerheidsrecht tegemoet komen en pleit voor een eerherstel van

het Burgerlijk Wetboek. Tot slot stelt het vijfde uitgangspunt dat er aansluiting moet worden

gezocht bij de modernisering van zekerheidsrechten in andere Europese rechtsstelsels, om zo bij te

dragen aan de harmonisering van het zekerheidsrecht binnen Europa.8

12. Bij het ontwerpen van de nieuwe Pandwet, heeft de wetgever met oog op de harmonisering

van het privaatrecht in Europa uiteraard rekening gehouden met de initiatieven die reeds op dat

vlak genomen waren. Zo wordt voor de ratio legis van een bepaling vaak verwezen naar de

aanbevelingen die we terugvinden in de United Nations Commission on International Trade Law

6 Art. 3 Pandwet. 7 J. BAECK, “Achtergrond en krachtlijnen van de hervorming” in J. BAECK en M. KRUITHOF (eds.), Het nieuwe

zekerheidsrecht, Mortsel, Intersentia, 2014, (1) 9. 8 MvT, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 9-11.; P. MARCHANDISE, “De hervorming van de roerende

zakelijke zekerheden in een notendop”, CJ 2016/2, (21) 22.

Page 15: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

5

Legislative Guide on Secured Transactions9 (“UNCITRAL Legislative Guide on Transactions”).

Hierin wordt onder meer gepleit voor een functionele benadering.10 The Draft Common Frame of

Reference (“DCFR”) is hierop grotendeels gebaseerd. Ook de DCFR gaat uit van een functionele

benadering.11 Dit document ligt eveneens aan de basis van de nieuwe Pandwet.12.

1.3. Wetgeschiedenis

13. In het Burgerlijk Wetboek van 1804 werd de rechtsfiguur van het pand reeds voorzien. De

nadruk lag toen op lichamelijke roerende goederen, gezien men deze effectief in bezit kon geven

tot zekerheid van het nakomen van een schuld, en zij als de meest waardevolle

vermogensbestanddelen werden beschouwd. Vandaag kunnen we echter stellen dat een

dematerialisering van het vermogensrecht aan de gang is. Het belang van onlichamelijke roerende

goederen in verhouding tot lichamelijke roerende goederen neemt alsmaar toe. Bovendien situeert

het economische belang van een goed zich niet langer enkel bij het directe gebruik of genot ervan,

maar ook bij de vermogenswaarde die, bij verlies of bij overdracht, in geld waardeerbaar is. Dit

noemt men de zakelijke subrogatie (zie infra hoofdstuk 3.1.3, g ‘zakelijke subrogatie).13

14. Oorspronkelijk heerste er veel controverse wanneer het ging om het in pand geven van een

schuldvordering, daar het onlichamelijke karakter van een schuldvordering een buitenbezitstelling

van het onderpand verhinderde.14 Die buitenbezitstelling was vereist voor de geldige

totstandkoming van de pandovereenkomst, alsook voor de tegenwerpelijkheid ervan. Volgens de

klassieke leer werd vereist dat het geschrift dat de schuldvordering vaststelt, zoals een

overeenkomst of een schuldbekentenis, overhandigd werd aan de pandhouder.15 Dit werd sterk

betwist in de rechtsleer. Er werd aangehaald dat afgifte van de titel de belangrijkste functies van

de buitenbezitstelling, namelijk de schuldenaar de mogelijkheid ontnemen om over de zaak te

9 www.uncitral.org. 10 E. DIRIX, “De nieuwe Pandwet: doelstellingen en uitgangspunten” in M.E. STORME (ed.), Roerende zekerheden

na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (1) 16. 11 E. DIRIX, “De nieuwe Pandwet: doelstellingen en uitgangspunten” in M.E. STORME (ed.), Roerende zekerheden

na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (1) 19. 12 MvT, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 11. 13 J. MALEKZADEM, “Beslag en inpandgeving van onlichamelijke roerende goederen, in het bijzonder de

intellectuele eigendomsrechten” in M. E. STORME (ed)., Insolventie- en beslagrecht, Brugge, Die Keure, 2012, (69)

70. 14 E. DIRIX, “Verpanding van schuldvorderingen” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met

overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2008, afl. 33, (1) 3. 15 E. DIRIX, “De buitenbezitstelling bij de inpandgeving van schuldvorderingen op naam” (noot onder Cass. 29

maart 1990), RW 1990-91, (364) - 365.

Page 16: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

6

beschikken en publiciteit te verlenen aan het pandcontract, niet realiseerde.16 De titel is slechts een

bewijsstuk en belet niet dat de schuldenaar overgaat tot herverpanding.17 Dergelijke gevolgen

kunnen enkel gerealiseerd worden door een betekening aan de derde-schuldenaar (de schuldenaar

van de pandgever). Pas door de betekening wordt aan de schuldenaar-pandgever het bezit van de

vordering onttrokken.18 De functie van deze betekening, beantwoordt derhalve wel aan de rol van

de buitenbezitstelling, namelijk de publiciteitsstelling.19 Ook het Hof van Cassatie volgt deze

opvatting.20

15. Met de wet van 6 juli 199421 wijzigde de wetgever art. 2075 BW inzake de inpandgeving

van schuldvorderingen, en voortaan vond de buitenbezitstelling plaats door het louter sluiten van

de overeenkomst. Een betekening aan de derde-schuldenaar was niet langer vereist voor de geldige

totstandkoming van de pandovereenkomst. Strikt theoretisch is het pand op schuldvorderingen dus

eigenlijk nog steeds een zakelijk contract, waarbij de buitenbezitstelling tot stand komt door het

louter sluiten van de overeenkomst. Praktisch gezien is dit een fictie, waardoor de

buitenbezitstelling geen constitutieve voorwaarde blijkt voor de totstandkoming. Het gaat voortaan

om een bezitloos pand en bijgevolg kwalificeren we pand op schuldvorderingen als een

consensueel contract.22

16. Deze regeling hield stand tot de inwerkingtreding van de Pandwet in januari 2018. De

wijzigingen die deze wet teweeg brengt, zal het onderwerp van deze masterproef uitmaken.

16 G. VAN MALDEREN, “De gemeenrechtelijke regeling inzake overdracht en inpandgeving van schuldvorderingen

op naam na de wet van 6 juli 1994”, W. Akte 1996, (25) 31. 17 E. DIRIX, I. PEETERS, G. VAN HAEGENBORGH en A. VERBEKE, Overdracht en inpandgeving van

schuldvorderingen, Antwerpen, Kluwer, 1995, 49. 18 E. DIRIX, I. PEETERS, G. VAN HAEGENBORGH en A. VERBEKE, Overdracht en inpandgeving van

schuldvorderingen, Antwerpen, Kluwer, 1995, 50. 19 E. DIRIX, “Verpanding van schuldvorderingen” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met

overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2008, afl. 33, (1) 5. 20 Cass. 29 maart 1990, Pas. 1990, 890-892. 21 Wet tot wijziging van de wet van 17 juni 1991 tot organisatie van de openbare kredietsector en van het bezit van

de deelnemingen van de openbare sector in bepaalde privaatrechtelijke financiële vennootschappen, alsook van de

wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen. 22 E. DIRIX, I. PEETERS, G. VAN HAEGENBORGH en A. VERBEKE, Overdracht en inpandgeving van

schuldvorderingen, Antwerpen, Kluwer, 1995, 59.

Page 17: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

7

Hoofdstuk 2: Inleidende begrippen

17. Bij wijze van duidelijkheid worden de belangrijkste begrippen die in deze masterproef

voorkomen, uitgelegd in dit hoofdstuk. Het is allereerst van belang toe te lichten wat ‘pand op

schuldvorderingen’ betekent (2.1.).

18. Nadat we begrijpen wat ‘pand op schuldvorderingen’ inhoudt, vergelijken we kort deze

rechtsfiguur met gelijkaardige rechtsfiguren die we terugvinden in het Belgische recht (2.2). Zo

maken we een vergelijking met ‘de overdracht van schuldvorderingen’ (2.2.1), ‘de fiduciaire

overdracht van schuldvorderingen tot zekerheid’ (2.2.2.) en ‘de rechtstreekse vordering (2.2.3.).

19. Tot slot wordt uitgelegd hoe we het begrip ‘consument’ moeten begrijpen in de Pandwet,

gezien dit begrip in het Belgische recht vaak een ruimere, dan wel engere betekenissen krijgt (2.3.).

In de Pandwet zijn vaak afwijkende beschermingsregels voorzien ten aanzien van consumenten.

Het is dus belangrijk goed te weten wanneer deze bepalingen precies van toepassing zijn.

2.1. Pand op schuldvorderingen

20. Bij een pand op schuldvorderingen wordt als het ware een pandrecht gevestigd op een

schuldvordering.

2.1.1. Het pandrecht

21. De term ‘pandrecht’ wordt gebruikt voor de aanduiding van een conventioneel zakelijk

zekerheidsrecht op lichamelijke en onlichamelijke roerende goederen. Er wordt geen definitie in

de wet voorzien. Wel wordt in art. 1 Pandwet de doelstelling van het pandrecht vermeld, namelijk

‘het recht verlenen aan de pandhouder om bij voorrang boven de andere schuldeisers betaald te

worden uit de bezwaarde goederen’.23

22. Er wordt met de Pandwet niets veranderd aan het statuut van de pandhouder. Die wordt nog

steeds geen eigenaar van het in pand gegeven goed. Het pandrecht verschaft enkel een zakelijk

zekerheidsrecht. Vóór de Pandwet kreeg de pandhouder het onderpand wel in bezit, wat nu in

principe niet langer zo is.24

23 E. DIRIX, “De nieuwe Pandwet: doelstellingen en uitgangspunten” in M.E. STORME (ed.), Roerende zekerheden

na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (1) 22. 24 E. DIRIX, “De nieuwe Pandwet: doelstellingen en uitgangspunten” in M.E. STORME (ed.), Roerende zekerheden

na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (1) 23.

Page 18: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

8

23. Het begrip ‘pand’ wordt echter niet enkel gebruikt om het pandrecht aan te duiden. Dit kan

ook slaan op de pandovereenkomst of het onderpand.

De pandovereenkomst is de overeenkomst die gesloten wordt tussen de pandhouder en de

pandgever teneinde de pandhouder een zekerheidsrecht te verschaffen om bij voorrang boven de

andere schuldeisers van de pandhouder, betaald te worden uit de bezwaarde goederen (opnieuw de

doelstelling zoals omschreven in art. 1 Pandwet). 25 Sinds de wetswijziging door de wet van 1994

betreft de overeenkomst inzake een pand op schuldvorderingen een consensuele overeenkomst (zie

supra nr. 15). Dit blijft ook het geval na de inwerkingtreding van de Pandwet.

Met het onderpand bedoelt men het bezwaarde goed. Dit goed vormt het voorwerp van de

pandovereenkomst. Het voorwerp kan een lichamelijk of onlichamelijk roerend goed zijn. In deze

masterproef zal de nadruk liggen op de situatie waarbij een onlichamelijk roerende goed, met name

de schuldvordering, het onderpand uitmaakt.

2.1.2. Het onderpand: de schuldvordering

24. Een schuldvordering is niet enkel een rechtsverhouding; het betreft ook een

vermogensbestanddeel dat beschikbaar is voor overdracht, en in het bijzonder voor inpandgeving.26

De Belgische wet voorziet geen wettelijke definiëring van het begrip ‘schuldvordering’. De

rechtsleer daarentegen creëerde wel een definitie: “het recht dat aan een welbepaalde persoon,

zijde de schuldeiser, toekomt om van een ander rechtssubject, zijnde de schuldenaar, de nakoming

te eisen van een prestatie die erin bestaat iets te geven, iets te doen of iets niet te doen”.27

25. Door het in pand geven van een schuldvordering ontstaat er een driehoeksverhouding

(figuur 1). De pandgever (B) heeft een schuldvordering op de derde-schuldenaar (C). Hij is dus de

schuldeiser ten aanzien van C. Zelf bezit B ook de hoedanigheid van schuldenaar ten opzichte van

schuldeiser A. Om een zekerheid te vestigen op de schuldvordering die A heeft (=de gewaarborgde

schuldvordering) ten aanzien van B, geeft B zijn schuldvordering ten aanzien van C (= de verpande

25 R. STEENNOT, “Algemene regeling van het Pand” in J. BAECK en M. KRUITHOF (eds.), Het nieuwe

zekerheidsrecht, Mortsel, Intersentia, 2014, (27) 33. 26 E. DIRIX, “Verpanding van schuldvorderingen” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met

overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2008, afl. 33, (1) 2. 27 C. LEBON, Het goederenrechtelijk statuut van schuldvorderingen, Antwerpen, Intersentia, 2010, 7.

Page 19: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

9

schuldvordering), in pand aan A. B zal hier dus als pandhouder gekwalificeerd moeten worden en

A als pandhouder. 28

Fig. 1 "schematische weergave van pand op schuldvorderingen"

2.2. Vergelijking met gelijkaardige rechtsfiguren in het Belgische recht

26. Hierna volgt een beknopte vergelijking van het pand op schuldvorderingen met

vergelijkbare rechtsfiguren. Het doel is hierbij om het bestaan van dergelijke rechtsfiguren weer te

geven en om verwarring te vermijden. Het is echter niet de bedoeling een diepgaande vergelijking

te maken. Daarvoor wordt naar andere bronnen verwezen.

2.2.1. Overdracht van schuldvorderingen (art. 1690 BW)29

27. Pand op schuldvorderingen is vrij gelijkaardig aan de overdracht van schuldvorderingen

(geregeld in art. 1690 BW). Het grote verschil is echter dat er bij overdracht een effectieve

eigendomsoverdracht plaatsvindt. Het gevolg is dus dat, in tegenstelling tot bij inpandgeving, de

schuldvordering in het vermogen van de verkrijger komt.

28 Idee schema: C. ROMAN, Pand op schuldvorderingen, onuitg., masterproef Rechten Ugent, 2017,

https://lib.ugent.be/nl/catalog/rug01:002349364?i=0&q=pand+op+schuldvorderingen, 14. 29 Voor een diepgaandere bespreking van de overdracht op schuldvorderingen wordt verwezen naar C. LEBON, Het

goederenrechtelijk statuut van schuldvorderingen, Mortsel, Intersentia, 2010, 837 p.

Page 20: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

10

2.2.2. Fiduciaire overdracht van een schuldvordering tot zekerheid (art.

62 Pandwet)30

28. Bij de fiduciaire overdracht van een schuldvordering wordt de schuldvordering

overgedragen van het vermogen van de schuldenaar naar het vermogen van de schuldeiser. Daarbij

is het niet de bedoeling dat deze schuldvordering definitief in het vermogen van de schuldeiser

blijft. De schuldvordering wordt louter overgedragen tot zekerheid van de betaling van zijn schuld.

Zodra de schuldenaar zijn schuld heeft afgelost, keert de overgedragen schuldvordering terug naar

zijn vermogen.31

29. In tegenstelling tot de gewone overdracht van schuldvorderingen (art. 1690 BW), gaat het

hier wel om een zekerheidsstelling.

30. Het pand op schuldvordering is ook een zekerheidsstelling, maar het verschil ligt hierin dat

de eigendom bij een pand op schuldvorderingen niet wordt overgedragen en wel bij de fiduciaire

overdracht van een schuldvordering.

31. Het voordeel van de overdracht van een schuldvordering tot zekerheid bestaat erin bij niet-

nakoming van de verplichtingen van de schuldenaar (cedent), de cessionaris eigenaar is van de

schuldvordering.32

32. Na samenloop (door bijvoorbeeld faillissement van de cedent) bepaalt art. 62 Pandwet

echter dat er conversie plaatsvindt, waardoor het zekerheidsrecht van de fiduciaire overdracht

wordt omgezet naar een pandrecht.33 Na de samenloop zal de cessionaris aldus dezelfde rechten

hebben als een pandhouder en zal hij niet langer als eigenaar van de schuldvordering beschouwd

worden.

30 Voor een diepgaandere bespreking van de fiduciaire overdracht van schuldvorderingen wordt verwezen naar C.

LEBON, Het goederenrechtelijk statuut van schuldvorderingen, Mortsel, Intersentia, 2010, 837 p, hoofdstuk 4.;

Voor een diepgaandere bespreken van art. 62 (de fiduciaire overdracht van schuldvorderingen na de Pandwet), wordt

verwezen naar P. VAN STEENWINKEL en I. PEETERS, “Commentaar bij art. 62 Pandwet” in Voorrechten en

hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl.

54, 89-92. 31 J. BAECK, “Achtergrond en krachtlijnen van de hervorming” in J. BAECK en M. KRUITHOF, (eds.), Het nieuwe

zekerheidsrecht, Mortsel, Intersentia, 2014, (1) 5. 32 J. BAECK, “Achtergrond en krachtlijnen van de hervorming” in J. BAECK en M. KRUITHOF, (eds.), Het nieuwe

zekerheidsrecht, Mortsel, Intersentia, 2014, (1) 5. 33 Art. 62 Pandwet codificeert hier de bestaande rechtspraak van het arrest van 17 oktober 1996 (Sart-Tilman) en 3

december 2010.

Page 21: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

11

33. Deze zekerheidstechniek is dus vooral voordelig in de situaties waar de pandgever zijn

schuld niet nakomt, maar waar het niet tot samenloop komt.

2.2.3. De rechtstreekse vordering34

34. Een rechtstreekse vordering is een rechtsfiguur waarbij een persoon, voor de schuld die hij

heeft jegens een wederpartij, kan worden aangesproken door een derde persoon, op wie de

schuldvordering krachtens de wet is overgegaan, of die krachtens de wet een zekerheidsrecht op

die schuldvordering heeft verkregen.35 Een voorbeeld hiervan is de rechtstreekse vordering van de

onderaannemer jegens de opdrachtgever van een aannemer (art. 1789 BW) of de rechtstreekse

vorderingen van de hoofdverhuurder op de onderhuurder (art. 1753 BW).

35. De rechtstreekse vordering houdt eigenlijk een zekerheidsrecht in op de schuldvordering

die de schuldenaar heeft op de derde-schuldenaar. Daarmee vormt dit eigenlijk een soort variante

op een pand op schuldvorderingen. De schuldeiser van de rechtstreekse vordering kan zich, zoals

de pandhouder verhalen op de derde-schuldenaar. Net zoals bij het pandrecht betaalt de derde-

schuldeiser bevrijdend in handen van de schuldeiser van de rechtstreekse vordering.

36. Het verschil tussen beide rechtsfiguren bestaat erin dat de rechtstreekse vordering van

rechtswege tot stand komt zodra aan de wettelijke vereisten is voldaan, en een pandrecht

daarentegen conventioneel wordt gevestigd (op een beperkt aantal uitzonderingen na - zie infra nr.

46). Daaruit volgt derhalve ook dat er geen overeenkomst voorhanden dient te zijn bij de

rechtstreekse vordering.

2.3. Consument36

37. De Pandwet maakt een onderscheid tussen een pandovereenkomst waarbij de pandgever

een consument is of niet. Wanneer de pandgever een consument is, spreken we van een

consumentenpand. Er wordt in de Pandwet vaak een bijzondere bescherming voorzien in het geval

van een consumentenpand. De bedoeling is om de pandgever-consument meer bescherming te

34 M. E. STORME, “Zekerheidsrechten op schuldvorderingen (op naam)” in M.E. STORME (ed.), Roerende

zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, 259-261. 35 M. E. STORME, “Zekerheidsrechten op schuldvorderingen (op naam)” in M.E. STORME (ed.), Roerende

zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (223) 259. 36 R. STEENNOT, “De bescherming van de consument bij pandovereenkomsten” in M. E. STORME (ed.), Roerende

zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, 125-156.

Page 22: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

12

bieden, daar een consument als zwakke partij in een overeenkomst beschouwd wordt. Hierna volgt

een toelichting over wie volgens de Pandwet als consument beschouwd moet worden.

38. Oorspronkelijk verwees de Pandwet naar art. 2, 3° van de Wet Marktpraktijken (“WMPC”)

voor de invulling van het begrip ‘consument’. De WMPC omschreef een consument als ‘elke

natuurlijke persoon die, uitsluitend voor niet-beroepsmatige doeleinden, op de markt gebrachte

producten verwerft of gebruikt’. Door de inwerkingtreding van Boek VI Wetboek Economisch

Recht (WER) is de WMPC echter opgeheven. De Reparatiewet bepaalde daarom dat men voortaan

het begrip ‘consument’ moet invullen in functie van de definitie die art. I.1, 2° WER verschaft. Nu

wordt het begrip als volgt ingevuld: “[…] 2° consument: iedere natuurlijke persoon die handelt

voor doeleinden die buiten zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit vallen […]”

39. Om te weten of iemand al dan niet als een consument moet worden beschouwd volgens de

Pandwet hanteren we het bestemmingscriterium. Dit wil zeggen dat men moet nagaan voor welke

doeleinden een natuurlijke persoon handelt. Is dit voor privédoeleinden, dan kan die persoon als

consument worden beschouwd. Is dit hoofdzakelijk voor professionele doeleinden, dan kan hij niet

als consument worden gekwalificeerd. Bij de inpandgeving zal men bijgevolg moeten nagaan of

het verworven en in pand gegeven goed al dan niet voor privédoeleinden is bestemd. 37

Als voorbeeld nemen we de CEO van Apple die zijn laptop in pand geeft. De laptop is het

verworven goed, alsook het in pand gegeven goed. Om te bepalen of de CEO van Apple al dan niet

als consument moet beschouwd worden, is het niet relevant welk beroep hij uitoefent. Wel moet

nagegaan worden in hoever hij deze laptop gebruikt in de uitoefening van zijn job. Indien hij de

laptop hoofdzakelijk voor zijn werk gebruikt, zal hij niet de hoedanigheid van pandgever-

consument kunnen hebben.

40. Het Hof van Justitie oordeelde daarenboven dat men geen rekening mag houden met het

specialisatiecriterium38. Het ging in die zaak over een advocaat die een kredietovereenkomst voor

37 R. STEENNOT, “Algemene regeling van het pand” in J. BAECK en M. KRUITHOF (eds.), Het nieuwe

zekerheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, (27) 31. 38 HvJ 3 september 2015, Horatju Ovidiu v. SC Volksbank Romania SA.

Page 23: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

13

privédoeleinden wou afsluiten. Ondanks zijn expertise ter zake diende hij toch als consument

beschouwd te worden.39

41. Het wordt ingewikkelder wanneer de inpandgeving gebeurt door een derde tot waarborg

van een professionele schuld van de schuldenaar, waarbij die derde niet beroepsmatig optreedt.40

Een broer geeft bijvoorbeeld zijn auto, zijnde een privégoed, in pand tot waarborg van een schuld

die zijn zus heeft aangegaan voor professionele doeleinden.

Het Hof van Justitie oordeelde dat de verstrekker van een zekerheid als consument kan beschouwd

worden, zolang deze handelt voor doeleinden buiten zijn beroepsactiviteit en dat hij geen

functionele band heeft met de rechtspersoon die de schuld is aangegaan.41 In bovenstaand

voorbeeld kan men de broer dus als consument beschouwen.

42. Er kan verder nog een situatie bedacht worden, met name de hypothese waarin een

natuurlijke persoon privégoederen in pand geeft, tot zekerheid van een professionele schuld. We

nemen het geval waarbij een zelfstandige een commercieel krediet wil aangaan en hiervoor zijn

wagen, die enkel voor privédoeleinden dient, in pand geeft.

Indien men de rechtspraak van het Hof van Justitie zou doortrekken, zou men in voorkomend geval

nooit als consument kunnen beschouwd worden. Er is immers wel een functionele band tussen de

schuldenaar en de verstrekker, want het gaat nu eenmaal om een en dezelfde persoon. Men is echter

niet verplicht deze rechtspraak van het Hof van Justitie te volgen, gezien de bijzondere

bescherming in de Pandwet geen Europese oorsprong heeft. Het zal afwachten zijn op de

rechtspraak van de Belgische hoven en rechtbanken, om te weten of het begrip consument een

ruimere invulling krijgt in de Pandwet of niet.42

43. Of het al dan niet over een consumentenpand gaat, hangt af van de kwalificatie in hoofde

van de pandgever. Over de hoedanigheid van de pandhouder wordt niets vermeld. We mogen

39 R. STEENNOT, “De bescherming van de consument bij pandovereenkomsten” in M. E. STORME (ed.), Roerende

zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (125) 129. 40 R. STEENNOT, “De bescherming van de consument bij pandovereenkomsten” in M. E. STORME (ed.), Roerende

zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (125) 130. 41 HvJ 19 november 2015, Dumitru Tracau en Ileana Tracue v. Banca Comerciala Intesa Sanpaolo Romania SA;

HvJ 14 september 2016, Pavel Dumitras en Mioara Dumitras v. BRD Groupe Société Générale. 42 R. STEENNOT, “De bescherming van de consument bij pandovereenkomsten” in M. E. STORME (ed.), Roerende

zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (125) 130.

Page 24: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

14

hieruit niet afleiden dat de pandhouder automatisch een niet-consument is. In tegendeel, deze

regeling werkt evenzeer in de situatie waar een pandovereenkomst wordt gesloten tussen twee

consumenten.43

44. Tot slot dient nog opgemerkt te worden dat de pandgever, naast de bijzondere bescherming

in de Pandwet, ook nog additionele bescherming geniet op grond van Boek VI WER.44

43 S. LANDUYT, “Commentaar bij art. 4 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met

overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2014, afl. 51, (51) 64. 44 R. STEENNOT, “De bescherming van de consument bij pandovereenkomsten” in M. E. STORME (ed.), Roerende

zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (125) 132.

Page 25: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

15

Hoofdstuk 3: De totstandkoming

45. In dit hoofdstuk wordt besproken welke geldigheidsvoorwaarden vereist zijn bij de

totstandkoming van een pand op schuldvorderingen. In eerste instantie gelden doorgaans de

algemene regels die uit het verbintenissenrecht inzake de totstandkoming van een overeenkomst

(3.1.). Deze betreffen de totstandkoming van pandovereenkomst, de vertegenwoordiging en het

voorwerp van de pandovereenkomst (de verpande schuldvordering). Daarnaast zijn er ook

specifieke geldigheidsvereisten die in het bijzonder gelden bij pand op schuldvorderingen (3.2.).

We bespreken eerst de beschikkingsbevoegdheid van de pandgever en gaan vervolgens in op de

gewaarborgde schuldvordering.

46. Er dient te worden opgemerkt dat dit hoofdstuk enkel zal handelen over conventionele

pandovereenkomsten. Er bestaan immers ook pandrechten die van rechtswege ontstaan, zoals

bepaalde wettelijke voorrechten op financiële instrumenten (bijvoorbeeld het voorrecht van de

vereffeningsinstelling45). Deze voorrechten kunnen beschouwd worden als pandrechten die

impliciet voortvloeien uit de overeenkomst tussen partijen en vallen grotendeels onder dezelfde

regelgeving, op een paar afwijkingen na.46 We gaan hier verder niet op in.

3.1. Algemene geldigheidsvereisten

47. Artikel 1108 B.W. bepaalt dat voor de geldigheid van een overeenkomst, vier voorwaarden

vereist zijn: toestemming (wilsovereenstemming tussen de partijen), bekwaamheid van de partijen

om contracten aan de gaan, een geldig voorwerp en een geoorloofde oorzaak. Een

pandovereenkomst is een overeenkomst waarop dit artikel van toepassing is, en bijgevolg zijn deze

voorwaarden ook vereist bij een pandovereenkomst.

3.1.1. Sluiten van de overeenkomst

a. Principe: consensualisme (art. 2 Pandwet)

48. In het Belgische verbintenissenrecht geldt voor de totstandkoming van een verbintenis uit

een overeenkomst het basisprincipe van het consensualisme. Consensualisme betekent dat een

45 Art. 31§2 Wet 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten

(“WFSFD”). 46 M. E. STORME, “Zekerheidsrechten op schuldvorderingen (op naam)” in M.E. STORME (ed.), Roerende

zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (223) 243.

Page 26: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

16

overeenkomst tot stand wordt gebracht door loutere wilsovereenstemming tussen partijen inzake

de essentiële zaken van de overeenkomst47. Er worden geen formele handelingen vereist. Let wel:

er mogen dan wel geen formele handelingen vereist zijn voor de totstandkoming, maar met oog op

bewijsvoering kunnen die wel nuttig zijn. We moeten goed het onderscheid maken tussen de

geldigheid van de overeenkomst (interne werking) en de tegenwerpelijkheid (externe werking)

ervan. Voor de tegenwerpelijkheid is nog steeds een formele vereiste voorzien, namelijk registratie

of buitenbezitstelling48 (zie infra hoofdstuk 4 ‘De tegenwerpelijkheid’).

49. Een van de grootste innovaties waarin de Pandwet voorziet, bestaat erin dat een

pandovereenkomst voortaan een consensuele overeenkomst uitmaakt (art. 2 Pandwet). Voordien

was een pandovereenkomst een zakelijke overeenkomst, gezien het sluiten van de

pandovereenkomst een buitenbezitstelling vereiste (oud art. 2076 BW).

Echter, wat pand op schuldvorderingen betreft, ging het altijd al (althans sinds 1994) om een

consensuele overeenkomst (zie supra nr. 15).

50. Zoals reeds in hoofdstuk 1 werd uitgelegd was de mogelijkheid om een schuldvordering in

pand te geven, niet altijd zo vanzelfsprekend. Het onlichamelijke karakter van een schuldvordering

was problematisch voor de buitenbezitstelling van het onderpand. 49 Met de wet van 6 juli 199450

introduceerde de wetgever het ‘stil pand’. Het werd mogelijk om een schuldvordering in pand te

geven door het louter sluiten van de overeenkomst. Art. 2075 BW werd aangepast en sindsdien

was een vuistpand op schuldvorderingen mogelijk zonder dat de wetgever het zakelijke karakter

van de pandovereenkomst in het algemeen diende te hervormen.51

51. Met betrekking tot pand op schuldvorderingen, verandert er met de Pandwet bijgevolg niet

veel. Het betrof reeds een stil pand. Deze term komt voort uit het gegeven dat voldaan is aan de

vereiste van buitenbezitstelling door het louter sluiten van de overeenkomst52. Met de Pandwet

47 R. FELTKAMP, De overdracht van schuldvorderingen, Mortsel, Intersentia, 2005, 133. 48 MvT, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 35. 49 E. DIRIX, “Verpanding van schuldvorderingen” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met

overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2008, afl. 33, (1) 3. 50 Wet tot wijziging van de wet van 17 juni 1991 tot organisatie van de openbare kredietsector en van het bezit van

de deelnemingen van de openbare sector in bepaalde privaatrechtelijke financiële vennootschappen, alsook van de

wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen. 51 I. VAN DE PLAS, “De pandwet 2.0: krachtlijnen van de reparatiewet”, TBH 2017/7, 2017, (683) 689, nr. 17. 52 R. JANSEN en V. SAGAERT, “Overzicht van rechtspraak, zakelijke zekerheden (2004-2010)”, TPR 2012, (1223)

1323, nr. 121.

Page 27: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

17

werd het idee van een bezitloos pand ingevoerd (met name het registerpand), maar in de

reparatiewet werd bepaald dat een pand op schuldvorderingen steeds een vuistpand uitmaakt53, en

niet langer een registerpand én een vuistpand (zoals oorspronkelijk in de Pandwet voorzien werd).

Hierdoor gaat het, in geval van pand op schuldvorderingen, nog steeds niet over een bezitloos pand,

maar over een stil (vuist)pand.

52. Het lijkt vreemd dat de wetgever ervoor koos het vuistpand in de Pandwet uit te breiden

naar schuldvorderingen, gezien een registerpand het net mogelijk maakt om onlichamelijke

goederen in pand te geven zonder dat een buitenbezitstelling nodig is. De invoering van de

fictiebepaling in oud art. 2075 BW vloeide immers voort uit het gegeven dat er, praktisch gezien,

geen buitenbezitstelling mogelijk was bij schuldvorderingen. De vraag rijst dan waarom de

wetgever deze fictie toch handhaaft. De reden hiervoor heeft te maken met de verwarring die kan

ontstaan inzake de tegenwerpelijkheid. Dit wordt verder besproken onder hoofdstuk 4.

b. Uitzondering: consumentenpand (art. 4 Pandwet)

53. De UNCITRAL Legislative Guide on Secured Transactions stelt het volgende in

aanbeveling nr. 15:

“The law should provide that a security agreement may be oral if accompanied by the

secured creditor’s possession of the encumbered asset. Otherwise, the agreement must be

concluded in or evidenced by a writing that, by itself or in conjunction with the course of conduct

between the parties, indicates the grantor’s intent to create a security right.”

Er wordt met andere woorden gesteld dat de wetgever dient te voorzien dat de overeenkomst hetzij

schriftelijk tot stand komt, hetzij schriftelijk bewezen moet worden. De Belgische wetgever

combineert beide systemen in die zin dat, een geschrift vereist is voor de totstandkoming van een

consumentenpand, en in de andere gevallen als bewijs van de pandovereenkomst.54

54. Wanneer de pandgever een consument is, voorziet de wetgever in een uitzondering op het

principe van consensualisme. Een consument wordt als zwakke partij beschouwd, waardoor deze

nood heeft aan bescherming. De wetgever heeft dan ook in de Pandwet voorzien dat, bij het sluiten

53 Art. 7 Reparatiewet. 54 R. STEENNOT, “De bescherming van de consument bij pandovereenkomsten” in M. E. STORME (ed.), Roerende

zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (125) 134.

Page 28: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

18

van een consumentenpand, een geschrift vereist is dat voldoet aan de voorwaarden van art. 1325

of 1326 BW55 (art. 4). Deze vereiste is voorgeschreven op straffe van nietigheid.56 Let wel: deze

vereiste geldt enkel in het geval van een registerpand. In het geval van een vuistpand, waarbij de

overeenkomst tegenwerpelijk gemaakt wordt door buitenbezitstelling, is geen geschrift nodig voor

de geldige totstandkoming. Bij pand op schuldvorderingen kunnen we dus besluiten dat er geen

geschrift nodig is, gezien dit een vuistpand betreft.

3.1.2. Vertegenwoordiging (art. 3 Pandwet)

a. Probleemstelling

55. Vóór de Pandwet was het naar Belgisch recht niet mogelijk om zekerheden te vestigen

namens een vertegenwoordiger die zekerheidsrechten beheert voor een fluctuerende groep van

schuldeisers. Dergelijke vertegenwoordiger noemen we een zekerheidsagent. De Pandwet voert

met art. 3 deze rechtsfiguur in het Belgische zekerheidsrecht in.

56. De rechtsfiguur van de zekerheidsagent bestond eigenlijk al sinds 2004 in het Belgisch

recht, namelijk in art. 5 Wet Financiële Zekerheden (“WFZ”). Het probleem stelde zich evenwel

dat de zekerheidsagent enkel bevoegd was om als zekerheidsagent op te treden binnen het

toepassingsgebied van de WFZ. Hij was met andere woorden niet bevoegd om als zekerheidsagent

op te treden voor alle zakelijke zekerheidsovereenkomsten, maar enkel voor deze binnen het

toepassingsgebied van de WFZ (zoals bijvoorbeeld een pand op financiële instrumenten)57.

57. In de praktijk is er echter nood aan een figuur zoals de zekerheidsagent voor meer zaken

dan deze die voorzien worden in de WFZ. Het is in de moderne financieringspraktijk vaak nodig

dat iemand optreedt als vertegenwoordiger om zekerheidsrechten te vestigen, te beheren en uit te

winnen voor een ander. Vooral als die ‘ander’ een groep van schuldeisers is, welke niet

noodzakelijk steeds uit dezelfde schuldeisers is samengesteld. Een voorbeeld hiervan zijn de

55 Deze voorwaarden zijn in het Burgerlijk Wetboek bedoeld als voorwaarden voor een geldig bewijs, maar hier

gelden deze voorwaarden voor een geldige overeenkomst. 56 R. STEENNOT, “De bescherming van de consument bij pandovereenkomsten” in M. E. STORME (ed.), Roerende

zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (125) 133. 57 S. VAN LOOCK, “De security agent in de nieuwe Pandwet” in M. E. STORME (ed.), Roerende zekerheden na de

Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (337) 338.

Page 29: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

19

gesyndiceerde kredieten58. Het is immers van groot belang dat de zekerheidsrechten standhouden,

indien de samenstelling van de groep schuldeisers wijzigt, zoals in het geval waarbij een

kredietinstelling zijn schuldvordering overdraagt aan een andere kredietinstelling.59

b. Parallel debt

58. Vóór de Pandwet moest men in dergelijke gevallen, terugvallen op het algemeen

verbintenissenrecht. Om tegemoet te komen aan de leemte in de wet werd de constructie van de

parallel debt gebruikt.

59. De parallel debt (figuur 2) constructie is een constructie waarbij een kredietnemer zich niet

enkel tegenover de kredietgever (de kredietinstelling) verbindt, maar ook tegenover een derde (de

zekerheidsagent). Hij verbindt zich tot een bijkomende verbintenis ten belope van hetzelfde bedrag

als tegenover de kredietinstelling. Er ontstaan met andere woorden twee schuldvorderingen: een

kredietvordering en een bijkomende schuldvordering tegenover de zekerheidsagent (= parallelle

schuldvordering). Op die laatste worden dan zekerheidsrechten gevestigd. Contractueel wordt

uitgesloten dat de kredietnemer tweemaal moet betalen. Bijgevolg loopt deze geen extra risico’s.

Wanneer de kredietnemer een deel van zijn schuld aflost, wordt het bedrag van de parallelle

schuldvordering verminderd met een gelijk bedrag, zodat beide schuldvorderingen als het ware

parallel blijven.60

Fig. 2 de zekerheidsagent 61

58 Dit zijn kredieten die worden toegestaan door een consortium van banken (R. STEENNOT, “Algemene regeling

van het pand” in J. BAECK en M. KRUITHOF (eds.), Het nieuwe zekerheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2014,

(27) 40.). 59 I. PEETERS en K. CHRISTIAENS, “De Wet Financiële Zekerheden. Een stap te ver of de aanloop naar een totaal

vernieuwd zekerhedenrecht?”, TBH 2006, (170) 205, nr. 144. 60 S. VAN LOOCK, “De security agent in de nieuwe Pandwet” in M. E. STORME (ed.), Roerende zekerheden na de

Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (337) 341. 61 PPT bij lessen GS zekerheids- en insolventierecht Ugent 2016-2017 (prof. Joke Baeck).

Page 30: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

20

60. Het nadeel bij deze constructie is evenwel dat schuldeisers (kredietinstellingen) een groot

risico lopen wanneer de zekerheidsagent failliet gaat na de uitwinning, maar vóór het doorstorten

van de gelden. In dat geval zullen de gelden tot de boedel behoren, gezien de zekerheidsagent voor

eigen rekening optreedt. Bijgevolg zullen de schuldeisers – die optreden als chirografaire

schuldeiser - waarschijnlijk niet veel terugzien bij de boedelverdeling van de zekerheidsagent.62

c. De zekerheidsagent (art. 3 Pandwet)

61. De Pandwet komt tegemoet aan de nadelen die verbonden zijn aan de constructie van de

parallel debt. Art. 3 voorziet dat een pandovereenkomst gesloten kan worden door een

vertegenwoordiger die optreedt voor rekening van één of meer begunstigden.

62. Het toepassingsgebied ratione materiae en ratione personae van art. 3 Pandwet is ruim.

Het pandrecht kan worden gevestigd op elk roerend lichamelijk of onlichamelijk goed, hetzij in

zijn geheel, hetzij gedeeltelijk. Bovendien kan iedereen als vertegenwoordiger optreden. Zowel

natuurlijke personen, als rechtspersonen, en zowel Belgen als niet-Belgen. De meerderheid in de

rechtsleer meent bovendien dat de zekerheidsagent zelf niet noodzakelijk een schuldeiser hoeft te

zijn.63

63. Inzake de geldigheid van de pandovereenkomst, die gesloten werd door de zekerheidsagent,

bepaalt de wetgever dat zodra de overeenkomst toelaat de identiteit van de begunstigde vast te

stellen en tegenwerpelijk is aan derden, de overeenkomst geldig is.

64. Het eerste lid van art. 3 bepaalt verder dat alle rechten die voortvloeien uit de

pandovereenkomsten, toebehoren aan het vermogen van de begunstigde. Hierdoor komt men

tegemoet aan het risico dat de begunstigde voordien (vóór de Pandwet) liep in geval van

insolvabiliteit in hoofde van de zekerheidsagent. Om die reden dient ook de identiteit van de

begunstigde vermeld te worden in de overeenkomst.64

62 I. PEETERS en E. DIRIX, “De hypotheek «voor rekening» - een juridische bouwsteen voor de financiering van

grote projecten”, RW 2004-05, nr. 21, (837) 838. 63 S. VAN LOOCK, “De security agent in de nieuwe Pandwet” in M. E. STORME (ed.), Roerende zekerheden na de

Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (337) 343-345. 64 Verwijzen naar de kredietovereenkomst is ook voldoende.

Page 31: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

21

65. Het laatste lid bepaalt dat de zekerheidsagent alle rechten kan uitoefenen die normaal aan

de begunstigde toekomen. De zekerheidsagent kan onder andere tot registratie overgaan.65

Bovendien zijn de begunstigde en de zekerheidsagent in principe hoofdelijk aansprakelijk. Partijen

kunnen hier echter contractueel van afwijken.

3.1.3. Voorwerp

66. Een (pand)overeenkomst vereist een geldig voorwerp. Artikel 7 van de Pandwet stelt dat

het voorwerp een lichamelijk of onlichamelijk roerend goed moet omvatten. Bijgevolg is het

mogelijk een schuldvordering in pand te geven. Schuldvorderingen konden echter al van vóór de

inwerkingtreding van de Pandwet in pand gegeven worden. Wat het begrip schuldvorderingen

precies inhoudt, werd reeds in de inleiding besproken (zie supra hoofdstuk 2.1.2.). In dit hoofdstuk

wordt besproken welke kenmerken vereist zijn, opdat een schuldvordering in pand kan worden

gegeven.

Na de bespreking van pand op een onlichamelijk roerend goed (a), wordt onderzocht of

schuldvorderingen met een overdraagbaarheidsbeperking in aanmerking komen als onderpand (b).

Verder bekijken we wat de precieze omvang van de verpande schuldvordering omvat (c) en of het

mogelijk is om toekomstige schuldvorderingen in pand te geven (d). Vervolgens gaan we in op de

gedeeltelijke verpanding van een schuldvordering (e). We mogen niet vergeten dat naast

schuldvorderingen tot betaling van een geldsom, ook schuldvorderingen tot levering van een goed

voorkomen (f). Tot slot bespreken we wat er gebeurt wanneer het onderpand vervangen wordt door

een ander goed (g).

a. Algemeen: pand op onlichamelijke roerende goederen

67. Er zijn verschillende soorten schuldvorderingen die in principe allemaal het voorwerp

kunnen uitmaken van een pandovereenkomst. Het kan gaan over een schuldvordering tot betaling

van een geldsom, maar ook over een schuldvordering tot levering van een goed. Wanneer het gaat

over een schuldvordering tot betaling van een geldsom omvat dit bijvoorbeeld ook een

huurvordering, een loonvordering of een hypothecaire schuldvordering.

65 MvT, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 35.

Page 32: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

22

b. Overdraagbare schuldvordering (art. 7 lid 5 en art. 64 Pandwet)

68. Artikel 7 lid 5 van de Pandwet bepaalt dat “enkel goederen die krachtens de wet vatbaar

zijn voor overdracht, in pand gegeven kunnen worden”.

69. Schuldvorderingen zijn in de regel vrij overdraagbaar66, maar de wet bepaalt enkele

gevallen waarin een schuldvordering niet overdraagbaar is of waarbij de overdraagbaarheid beperkt

wordt (zie infa nr. 70). Schuldvorderingen kunnen ook uit hun aard onoverdraagbaar zijn (zie infa

nr. 71). Bovendien kan de uitsluiting van de overdraagbaarheid ook conventioneel

overeengekomen worden (zie infa nr. 72). Het gevolg van de onoverdraagbaarheid van de

schuldvordering, is dat deze schuldvordering niet het voorwerp kan uitmaken van een

pandovereenkomst.

70. Schuldvorderingen kunnen krachtens de wet onoverdraagbaar zijn. Deze wettelijke

onoverdraagbaarheid valt meestal samen met de wettelijke onbeslagbaarheid.67 Zo zijn de

schuldvorderingen opgenomen in artikel 1409 en 1410 Ger.W. zijn niet enkel onbeslagbaar, maar

ook onoverdraagbaar.

71. Schuldvorderingen intuitu personae zijn onoverdraagbaar uit hun aard. Denk hierbij aan

een schuldvordering die een onderhoudsschuld betreft.

72. Partijen kunnen overeenkomen dat een schuldvordering niet overdraagbaar is. Dergelijke

overeenkomst heeft in principe een externe werking en bijgevolg kan deze schuldvordering niet in

pand gegeven worden.

73. De wetgever heeft met de Pandwet er echter voor gekozen om af te wijken van deze regel.68

Artikel 64 van de Pandwet bepaalt namelijk dat een beding dat de overdraagbaarheid of de

verpandbaarheid inperkt, niet tegenwerpelijk is aan derden, en derhalve niet tegenwerpelijk is aan

de pandhouder.

66 C. LEBON, Het goederenrechtelijk statuut van schuldvorderingen, Mortsel, Intersentia, 2010, 228. 67 C. LEBON, Het goederenrechtelijk statuut van schuldvorderingen, Mortsel, Intersentia, 2010, 230. 68 M. E. STORME, “Zekerheidsrechten op schuldvorderingen (op naam)” in M. E. STORME (ed.), Roerende

zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (223) 236.

Page 33: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

23

74. De tegenwerpelijkheid aan de pandhouders van dergelijke bedingen verbieden of beperken

blijkt een omstreden topic in de (Belgische) rechtsleer. Er vallen verschillende opvattingen in de

rechtsleer te onderscheiden:

Een eerste stroming baseert zich op het numerus clausus beginsel. Dit beginsel houdt in dat

vermogensrechten slechts zakelijke werking kunnen hebben voor zover dit door de wet wordt

erkend.69 Bijgevolg zal een beperking of uitsluiting van de overdraagbaarheid van

schuldvorderingen geen zakelijke werking hebben, tenzij deze beperking of uitsluiting in de wet

werd voorzien.70 Hieruit vloeit voort dat partijen niet op een, aan derden bindende wijze, bepaalde

goederen (in casu schuldvorderingen) onoverdraagbaar kunnen verklaren, waardoor een

onoverdraagbare schuldvordering in pand kan gegeven worden aan een derde. Deze strekking

erkent, met andere woorden, de externe werking van dergelijke bedingen niet.

Een andere strekking stelt dat vorderingsrechten slechts gelden zoals ze bedongen werden tussen

contractpartijen. Het onoverdraagbaarheidsbeding maakt inherent deel uit van de

vorderingsrechten van de partijen, en een overnemer (pandhouder) kan niet meer rechten putten uit

deze vorderingsrechten dan de contractpartijen zelf.71 Deze strekking erkent dus wel de externe

werking van dergelijke bedingen.

De tweede stelling houdt een zware aantasting in van de belangen van een contractspartij om haar

vorderingsrechten te verpanden (of over te dragen in het algemeen). Hoewel deze stelling juridisch

overtuigender is, lijkt deze stelling niet de rechtvaardigste.

Na het maken van een belangenafweging, besloot de wetgever om de eerste strekking te volgen.

Enerzijds houdt hij rekening met het mogelijke belang van de begunstigde van het

onoverdraagbaarheidsbeding en anderzijds met de aantasting van de belangen van een

contractspartij om een vordering te verpanden. Vóór de Pandwet werd al geopteerd om een toetsing

69 B. TILLEMAN, V. SAGAERT en A. VERBEKE, “Het numerus clausus beginsel bij zakelijke rechten versus

wilsautonomie bij persoonlijke rechten” in B. TILLEMAN, V. SAGAERT en A. VERBEKE (eds.), Vermogensrecht

in kort bestek, Mortsel, Intersentia, 2007, (15) 15. 70 M. E. STORME, “Verbintenisrechtelijke alternatieven voor het pand” in F. HELLEMANS, V. SAGAERT, R.

VAN RANSBEECK (eds.), Het Pand – Van een oude naar een moderne zekerheid, Brugge, Die Keure, 2012, (155)

161. 71 P. VAN STEENWINKEL en I. PEETERS, “Commentaar bij art. 64 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken.

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 54, (95) 96.

Page 34: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

24

van de belangen in te voeren, maar de wetgever heeft uiteindelijk geen toetsing ingevoerd en zelf

de belangenafweging gemaakt, door te bepalen dat dergelijke bedingen geen externe werking

hebben72. Deze beslissing van de wetgever volgt de idee dat de Pandwet rechtszekerheid moet

creëren.

75. De wetgever heeft bovendien in twee beperkingen op deze regel voorzien.

Enerzijds bepaalt artikel 64 van de Pandwet dat verpanding van een onoverdraagbare

schuldvordering enkel mogelijk is voor schuldvorderingen die de betaling van een geldsom tot

voorwerp hebben. De redenering van de wetgever is hier, dat het in principe niet van belang is voor

de schuldenaar aan wie hij betaalt. Indien er daarentegen een prestatie geleverd moet worden, kan

het voor de schuldeiser wel van belang zijn wie deze prestatie uitvoert.73

De tweede beperking die het artikel voorziet, is de mogelijkheid om dergelijke bedingen wel in te

roepen tegen de pandhouder, wanneer deze zich schuldig heeft gemaakt aan

derdemedeplichtigheid. Als de pandhouder met andere woorden wist dat het over een niet-

overdraagbare schuldvordering ging, is de pandhouder te kwader trouw en wordt hij bijgevolg niet

beschermd.74 Deze laatste beperking lijkt echter wel in te gaan tegen de bedoeling van de wetgever

om geen onderzoeksplicht op te leggen aan de pandhouder. Hoe behoort de pandhouder dan op de

hoogte te zijn van dergelijk beding? Het is afwachten op de rechtspraak om te weten hoe deze

voorwaarde ingevuld zal worden.75

76. Gezien de grote economische impact van dergelijke bedingen, heerst er niet enkel

onenigheid binnen de Belgische rechtsleer. Op dit vlak bestaat er in Europa evenmin unformiteit.

In Nederland en Duitsland wordt bijvoorbeeld aangenomen dat een beding dat de mogelijkheid tot

overdracht of verpanding van een schuldvordering beperkt, inherent is aan de schuldvordering.

72 P. VAN STEENWINKEL en I. PEETERS, “Commentaar bij art. 66 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken.

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 54, (101)

101. 73 P. VAN STEENWINKEL en I. PEETERS, “Commentaar bij art. 66 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken.

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 54, (101)

101. 74 MvT, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 67. 75 P. VAN STEENWINKEL en I. PEETERS, “Commentaar bij art. 64 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken.

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 54, (95) 97.

Page 35: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

25

Bijgevolg is hier de interne werking van dit beding wel tegenwerpelijk aan de pandhouder.76 Dit,

terwijl de voorkeur in Europa, net zoals in België, is om de niet-tegenwerpelijkheid van dergelijke

bedingen te bepalen.77

c. Omvang voorwerp (art. 65 Pandwet)

i) Principe

77. Artikel 65 van de Pandwet neemt de oude regeling, zoals in oud artikel 1962 BW inzake

cessie, volledig over:

“De verkoop of overdracht van een schuldvordering omvat haar toebehoren, zoals

borgtochten, voorrechten en hypotheken”.

Het voorwerp omvat, naast de hoofdsom, ook de bijhorigheden. Interest, schadebedingen en kosten

tot uitwinning worden als bijhorigheden gekwalificeerd. Dit heeft tot gevolg dat de pandhouder

alle accessoire rechten die betrekking hebben op de verpande schuldvordering, kan uitoefenen.78

De pandhouder kan aldus zekerheidsrechten uitoefenen die de betaling van de schuldvorderingen

moeten garanderen (zoals een hypotheek, pand of voorrechten). Indien de pandgever over een

uitvoerbare titel beschikt met betrekking tot de verpande schuldvordering, zal de pandhouder ook

het recht hebben deze titel uit te oefenen.79

ii) Uitzondering: consumentenpand (art. 7 lid 4 Pandwet)

78. In de Pandwet wordt een onderscheid gemaakt tussen een pandovereenkomst waarbij de

pandgever een consument is en waarbij deze geen consument is. Wie als consument beschouwd

kan worden, werd uiteengezet in hoofdstuk 2 (zie supra hoofdstuk 2.3.).

79. Art. 7, lid 4 van de Pandwet stelt dat, wanneer de pandgever een consument is, de waarde

van het verpande goed het dubbel van de omvang van het pandrecht zoals omschreven in art. 12

(zie infra nr. 127), niet mag overschrijden. Het bedrag of de omvang van de gewaarborgde

76 MvT, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 66-67. 77 E. DIRIX, de hervorming van roerende zakelijke zekerheden, Mechelen, Kluwer, 2013, 36. 78 P. VAN STEENWINKEL en I. PEETERS, “Commentaar bij art. 65 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken.

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 54, (99) 99. 79 MvT, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 67.

Page 36: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

26

schuldvordering, speelt geen rol.80 Bij een gewaarborgd bedrag van bijvoorbeeld 1000 EUR, zal

de in pand gegeven schuldvordering aldus een maximale waarde van 2000 EUR mogen hebben.

Men wil hiermee de consument beschermen tegen Übersicherung, dit wil zeggen tegen een

wanverhouding tussen de gewaarborgde schuldvordering en het verpande goed.81

80. De wetgever bepaalt niet hoe de waarde van het in pand gegeven goed moet worden

vastgesteld. STEENOT meent dat men moet uitgaan van de waarde die de goederen bezitten op

het ogenblik van het sluiten van de pandovereenkomst indien zij gedwongen zouden worden

verkocht. Men moet met andere woorden niet naar aankoopprijs kijken.82 FRANÇOIS wijst erop

dat dit praktisch gezien niet gemakkelijk realiseerbaar is, omdat de verkoopwaarde bij gedwongen

verkoop moeilijk te bepalen is. Bovendien meent hij ook dat deze waarde kan stijgen en dalen met

verloop van tijd. Maar aangezien er een tijdstip van peiling bepaald is (namelijk het moment van

het sluiten van de pandovereenkomst), kunnen we dit laatste argument verwerpen.83 FRANÇOIS

pleit voor het kijken naar de aankoopprijs. Het nadeel daarbij is dat het gefinancierd bedrag veel

lager kan liggen dan het bedrag van de aankoopprijs.84

81. In geval van een pand op alle sommen, bepaalt men in de overeenkomst dat het pand sterkt

tot waarborg van alles wat de schuldenaar verschuldigd is of zal zijn aan de schuldeiser. Artikel 7

lid 4 van de Pandwet sluit een pand voor alle sommen niet uit in geval van een consumentenpand.

Er dient wel melding gemaakt te worden van het maximale bedrag ten belope waarvan de

schuldvorderingen worden gewaarborgd.85 Een oplossing volgens STEENNOT bestaat erin om de

waarde van de in pand gegeven goederen te beperken tot het dubbele van het maximale, door het

pand voor alle sommen gewaarborgde, bedrag.86

80 R. STEENNOT, “De bescherming van de consument bij pandovereenkomsten” in M. E. STORME (ed.), Roerende

zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (125) 141. 81 E. DIRIX, De hervorming van de roerende zakelijke zekerheden, Mechelen, Kluwer, 2013, 14. 82 R. STEENNOT, “Algemene regeling van het pand” in J. BAECK en M. KRUITHOF (eds.), Het nieuwe

zekerheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, (27) 47. 83 P. FRANÇOIS, “Commentaar bij art. 7 en 8 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar

met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 56, (21) 35. 84 P. FRANÇOIS, “Commentaar bij art. 7 en 8 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar

met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 56, (21) 35. 85 S. LANDUYT, “Commentaar bij art. 4 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met

overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2014, afl. 51, (49) 58. 86 R. STEENNOT, “De bescherming van de consument bij pandovereenkomsten” in M. E. STORME (ed.), Roerende

zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (125) 143.

Page 37: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

27

82. Helaas heeft de Pandwet niet voorzien in een sanctie bij miskenning van deze regel,

waardoor dit tot onzekerheid leidt. STEENNOT poneert dat nietigheid in deze situatie niet mogelijk

is87. Volgens DIRIX zal eerder een gedeeltelijke teruggave van het onderpand moeten gebeuren tot

wanneer men weer conform art. 7 lid 4 handelt.88 Wanneer het onderpand echter uit één goed

bestaat, zal het praktisch nogal moeilijk worden om het gedeeltelijk terug te geven. In dit geval zal

er allicht niets anders opzitten dan het volledige goed terug te geven.

Deze sanctie heeft niet bepaald een ontradend effect. De pandhouder neemt immers niet veel risico,

want hij kan, in geval van overtreding van de bepaling, enkel gedwongen worden om een deel van

de verpande goederen vrij te geven.89

STEENNOT heeft een voorkeur voor het invoeren van een nietigheidssanctie bij miskenning van

art. 7 lid 4 Pandwet, maar enkel indien er sprake is van een kennelijke miskenning, vermits het

inschatten van de waarde van de verpande goederen geen evidentie is.90

Hoewel de sanctie die DIRIX vooropstelt het meest wetsconform is, moet de sanctie die

STEENNOT voorstelt, allicht onze voorkeur genieten. Een sanctie heeft maar weinig nut als deze

niet het minste afschrikeffect kent. Het invoeren van een nietigheidssanctie in deze situatie, zal

echter wel een wetswijziging behoeven, gezien de nietigheid niet gevorderd kan worden zonder dat

de wet een nietigheidssanctie voorziet: ‘pas de nullités sans texte’ (zie infra nr. 129).

d. Toekomstige schuldvorderingen (art. 8 en art. 63 Pandwet)

83. De vraag rijst of toekomstige schuldvorderingen het voorwerp kunnen uitmaken van een

pandovereenkomst, gezien het voorwerp in dat geval eigenlijk nog niet bestaat.

84. Artikel 8 van de Pandwet bepaalt dat toekomstige goederen het voorwerp kunnen uitmaken

van een pandovereenkomst. Dit is een codificatie van de oorspronkelijke opvatting zoals die onder

87 Hij argumenteert niet waarom, maar allicht baseert hij zich op het beginsel ‘pas de nullités sans texte’, net zoals bij

de bespreking van het sanctiemechanisme bij miskenning van art. 12 lid 2 (zie randnr. 129). 88 E. DIRIX, De hervorming van de roerende zakelijke zekerheden, Mechelen, Kluwer, 2013, 14. 89 R. STEENNOT, “De bescherming van de consument bij pandovereenkomsten” in M. E. STORME (ed.), Roerende

zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (125) 144. 90 R. STEENNOT, “Algemene regeling van het pand” in J. BAECK en M. KRUITHOF (eds.), Het nieuwe

zekerheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, (27) 49.

Page 38: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

28

andere terug te vinden is in de UNCITRAL Legislative Guide on Secured Transactions

(aanbeveling 17)91:

“The law should provide that a security right may encumber any type of asset, including

parts of assets and undivided rights in assets. A security right may encumber assets that, at the

time the security agreement is concluded, may not yet exist or that the grantor may not yet own or

have the power to encumber. It may also encumber all assets of a grantor. Any exceptions to these

rules should be limited and described in the law in a clear and specific way.”

Artikel 63 van de Pandwet specifieert dat ook toekomstige schuldvorderingen in het bijzonder, in

pand kunnen worden gegeven.

85. Vóór de Pandwet aanvaardde de rechtspraak reeds dat toekomstige schuldvorderingen het

voorwerp kunnen uitmaken van een pandovereenkomst, voor zover het specialiteitsbeginsel

gerespecteerd werd.92 Het is met andere woorden vereist dat de schuldvordering bepaalbaar is.93

Dit wil dus zeggen dat hierover geen discussie meer kan rijzen tussen de partijen.94 Dit wordt

beoordeeld op het ogenblik van het sluiten van de overeenkomst.95 Alle sommen uit een bepaalde

rechtsverhouding (bijvoorbeeld alle vorderingen die een partij heeft of zal hebben tegenover een

bepaalde kredietinstelling96), wordt in de rechtspraak ook aanvaard als voldoende bepaald.97 .

86. Indien er meerdere pandhouders zijn met betrekking tot eenzelfde toekomstige

schuldvordering, zal de anterioriteitsregel (art. 57 Pandwet) (zie infra hoofdstuk 6.3.1.) spelen.

Daarbij zal de pandhouder die als eerste een pandovereenkomst sloot, de eerste rang innemen.98

87. Een belangrijke kwestie dient zich aan bij de vraag of het pand op een toekomstige

schuldvordering de samenloop overleeft, wanneer het gaat over vorderingen die pas na de

samenloop ontstaan. De meerderheidsopvatting stelt van niet. Enkel bij schuldvorderingen die tot

91 MvT, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 37. 92 Cass. 14 mei 1925, Pas. 1925, I, 245. 93 D. VAN GERVEN, “Overdracht en inpandgeving van bestaande en toekomstige schuldvorderingen”, RW 2004-

05, nr. 14, (521) 530. 94 MvT, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 66. 95 J. DEL CORRAL, “Zekerheidsrechten. Stand van zaken.”, NjW 2014, nr. 306, (578) 580. 96 R. JANSEN en V. SAGAERT, “Overzicht van rechtspraak, zakelijke zekerheden (2004-2010)”, TPR 2012, (1223)

1399, nr. 124. 97 Bv. Rb. Gent, 1 december 1999, RW 2000-2001, nr. 12, (487) 489. 98 J. DEL CORRAL, “Zekerheidsrechten. Stand van zaken.”, NjW 2014, nr. 306, (578) 580.

Page 39: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

29

stand komen in het vermogen van de pandgever voorafgaand aan de samenloop, zal de verpanding

uitwerking krijgen. De verpanding met betrekking tot schuldvordering die na de samenloop pas

ontstaat, zal geen uitwerking krijgen. Dit is zelfs het geval wanneer de pandovereenkomst gesloten

werd voor het ontstaan van de samenloop, gezien de pandgever beschikkingsonbevoegd is

geworden door de samenloop.99 Beschikkingsbevoegdheid is immers een geldigheidsvoorwaarde

voor de vestiging van een pandrecht (zie infra hoofdstuk 3.2.1.). Bijgevolg zal de vordering in de

boedel vallen100. Dit principe is gebaseerd op het beginsel dat stelt dat alle rechten van schuldeisers

op het moment van de samenloop gefixeerd worden.101 Doordat deze kwestie niet besproken wordt

in de Pandwet, kunnen we ervan uitgaan dat de wetgever niet wou afwijken van de bestaande

regeling.102

88. Bovenstaande regeling wordt echter niet doorgetrokken bij de verpanding van

huurvorderingen. Het meerderheidsstandpunt in de rechtsleer neemt aan dat een pandrecht op

vervallen huurtermijnen de samenloop wel overleeft. De reden hiervoor is dat een huurtermijn niet

gekwalificeerd wordt als toekomstige schuldvorderingen, maar als een bestaande vordering onder

opschortende voorwaarde. Bijgevolg zal de samenloop geen belemmering vormen voor de

vestiging van het pandrecht.103 Dit is niet bepaald voordelig voor de afwikkeling van de boedel. De

curator moet immers het huurrecht verdragen, maar geniet geen tegenprestatie, want de huurgelden

gaan naar de pandhouder. Aan deze nadelige situatie had de wetgever een einde kunnen stellen met

de Pandwet, maar helaas heeft hij deze kans laten liggen. Een oplossing waarbij een goede

afweging gemaakt wordt tussen de belangen van de pandhouder (die vóór de procedure rechten op

de huurgelden heeft verkregen) en de belangen van de collectieve procedure, wordt nochtans

voorzien in het Duitse recht. De Duitse wetgever koos ervoor om de tegenwerpelijkheid van de

rechten van de pandhouder na de samenloop te beperken in de tijd.104

99 J. DEL CORRAL, “Zekerheidsrechten. Stand van zaken.”, NjW 2014, nr. 306, (578) 580. 100 C. LEBON, Het goederenrechtelijk statuut van schuldvorderingen, Mortsel, Intersentia, 2010, 542. 101 M. E. STORME, “Samenloop en rangschikking van schuldvorderingen bij faillissement: algemene beginselen” in

M. E. STORME (ed.), Curatoren en vereffenaars: actuele ontwikkelingen IV, Mortsel, Intersentia, 2017, (157) 158. 102 P. VAN STEENWINKEL en I. PEETERS, “Commentaar bij art. 63 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken.

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 54, (93) 94. 103 R. JANSEN en V. SAGAERT, “Overzicht van rechtspraak, zakelijke zekerheden (2004-2010)”, TPR 2012,

(1323) 1326. 104 Art. 110 en 114 Insolvenzordnung (InsO).

Page 40: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

30

e. Gedeeltelijke verpanding van een schuldvordering (art. 66 Pandwet)

89. Vóór de Pandwet voorzag de wet niet uitdrukkelijk in de mogelijkheid om een gedeelte van

de schuldvordering in pand te geven. De Pandwet codificeert nu in artikel 66 dat het mogelijk is

om een gedeelte van een schuldvordering in pand te geven, op voorwaarde dat die schuldvordering

deelbaar is.105

90. Enkele praktische vragen blijven echter onbeantwoord.

De verhouding tussen artikel 66 en artikel 67 van Pandrecht inzake het inningsrecht (zie infra

hoofdstuk 6.1.) van de pandhouder is bijvoorbeeld onduidelijk. Artikel 67 van de Pandwet voorziet

immers dat de pandhouder die zijn inningsrecht uitoefent, de geïnde bedragen mag verrekenen met

de gewaarborgde schuldvordering. Het eventuele saldo wordt normaal gezien afgedragen aan de

pandgever (voor zover er geen andere, weliswaar lager gerangschikte, pandhouders gekend zijn).

Er wordt echter niets bepaald in de nieuwe wetgeving over wat er moet gebeuren indien slechts

een gedeelte van de schuldvordering verpand werd. 106

Verschillende hypotheses kunnen hier gemaakt worden.

Een eerste mogelijkheid is dat, bij een binnenkomende betaling, de pandhouder en de

oorspronkelijk schuldeiser het bedrag pro rata verdelen in functie van het deel van de

schuldvordering dat verpand werd. Een bijkomende moeilijkheid bij deze eerste hypothese is dan

de vraag of van de schuldenaar verwacht kan worden dat hij beide titularissen een deel betaalt, dan

wel of hij bevrijdend aan de pandhouder betaalt (in de veronderstelling dat hij kennis heeft van de

pandovereenkomst)?

Een andere mogelijkheid bestaat erin dat een rangregeling wordt afgesproken. In de wet wordt geen

rangregeling voorzien, maar partijen zouden kunnen overeenkomen dat de binnenkomende

betaling in eerste instantie verrekend wordt met de gewaarborgde schuldvordering en pas in

ondergeschikte orde in handen van de pandgever terechtkomt.

105 MvT, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 67-68. 106 P. VAN STEENWINKEL en I. PEETERS, “Commentaar bij art. 66 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken.

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 54, (77) 101.

Page 41: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

31

De tweede optie lijkt logischer, gelet op de notie van een pandovereenkomst als instrument om een

bepaalde zekerheid te verschaffen aan de pandhouder.

91. Gezien de onzekerheid die de gedeeltelijke verpanding met zich meebrengt, zoals hierboven

uiteengezet, en gezien er een het beter alternatief bestaat, in de vorm van de meervoudige

verpanding (zie infra nr. 106), komt de gedeeltelijke verpanding in de praktijk weinig voor.107

f. Schuldvordering tot leveren van een goed (art. 68 Pandwet)

92. Hierboven werd vooral de nadruk gelegd op de schuldvordering tot betaling van een

geldsom. Maar we mogen niet uit het oog verliezen dat ook andere zaken het voorwerp kunnen

uitmaken van een schuldvordering, zoals bijvoorbeeld het leveren van een goed.

93. Artikel 68 van de Pandwet bepaalt hieromtrent dat tot inning kan worden overgaan conform

de bepaling in artikel 67 van de Pandwet, en dat aldus de levering van de goederen kan

bewerkstelligd worden. Zodra de goederen geleverd zijn aan de pandhouder zal zijn pandrecht

slaan op de geleverde goederen, in plaats van op de schuldvordering. Het zal vanaf nu gaan over

een vuistpand op lichamelijke roerende goederen, waardoor de algemene regels inzake vuistpand

van toepassing worden. Het gaat hier niet om nieuw pand; enkel het voorwerp van de

pandovereenkomst wijzigt. De pandhouder zal aldus zijn oorspronkelijke rang behouden.108

g. Zakelijke subrogatie (art. 9 Pandwet)

94. Zakelijke subrogatie (‘zaakvervanging’) is een rechtsfiguur die het mogelijk maakt dat een

zakelijk recht toch blijft voorbestaan, ofschoon het vermogensbestanddeel verdwijnt waarop het

zakelijk recht is gevestigd. Door zakelijke subrogatie wordt het zakelijk recht voortgezet op het

vermogensbestanddeel dat in de plaats getreden is van het oorspronkelijke onderpand.109

95. Deze rechtsfiguur speelt ook bij zakelijke zekerheden.110 Als het onderpand teniet gaat, wil

dit niet noodzakelijk zeggen dat het pandrecht ook teniet gaat. Het zekerheidsrecht kan blijven

voortbestaan op de goederen die in de plaats komen. Deze regeling is opgenomen in de Pandwet

107 P. VAN STEENWINKEL en I. PEETERS, “Commentaar bij art. 66 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken.

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 54, (77) 101-

102. 108 I. PEETERS, P. NOBELS, “Pand op geldsommen en schuldvorderingen” in J. BAECK en M. KRUITHOF (eds.),

Het nieuwe zekerheidsrecht, Mortsel, Intersentia, 2014, (111) 120. 109 V. SAGAERT, Zakelijke subrogatie, Mortsel, Intersentia, 2003, 1. 110 E. DIRIX, de hervorming van roerende zakelijke zekerheden, Mechelen, Kluwer, 2013, 18.

Page 42: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

32

in artikel 9. De wetgever heeft zich hier geïnspireerd op artikel 10 van de Hypotheekwet.111 Waar

dit artikel 10 het enkel heeft over “elke vergoeding die door derden verschuldigd is wegens het

tenietgaan, beschadiging of het waardeverlies van het met voorrecht of hypotheek bezwaarde goed,

aangewend voor de betaling van de bevoorrechte of hypothecaire schuldvorderingen”, neemt

artikel 9 van de Pandwet daarnaast ook de “schuldvorderingen uit overdracht” op. Deze verruiming

vloeit voort uit het feit dat de pandgever beschikkingsbevoegd is (zie infra hoofdstuk 3.2.1. a). 112

96. Hoewel niet in art. 9 vermeld, is het zo dat de pandhouder zijn rang inneemt op het moment

van de buitenbezitstelling (bij pand op schuldvordering zal dit dus zijn bij het sluiten van de

pandovereenkomst), en niet op het moment dat de subrogatie intreedt.113

97. Voor schuldvordering tot levering van een goed wordt de zakelijk subrogatie uitdrukkelijk

geregeld in artikel 68 van de Pandwet (zie supra nr. 93).

98. In deze context kan een rangconflict ontstaan in de samenloop tussen enerzijds de

pandhouder (PH2) die een pand verkrijgt op een bepaalde schuldvordering, als gevolg van de

zakelijke subrogatie en anderzijds de pandhouder (PH1) die eerder reeds een pandrecht verkreeg

op alle huidige en toekomstige schuldvorderingen. Het pand op alle huidige en toekomstige

schuldvorderingen zal namelijk ook de schuldvordering omvatten waarop de andere pandhouder

(PH2) een recht verkreeg door het intreden van de zakelijk subrogatie. Wie geniet in deze situatie

nu voorrang wanneer de pandgever bijvoorbeeld failliet gaat?

We dienen twee gevallen te onderscheiden. Enerzijds is er de hypothese waar PH2 oorspronkelijk

een pandrecht had op een lichamelijk goed, bijvoorbeeld een vleugelpiano. Het onderpand wordt

vervangen door een schuldvordering: de vleugelpiano gaat teniet in een brand en de pandgever

krijgt bijgevolg een schuldvordering op de verzekeringmaatschappij. Anderzijds is er de situatie

111 MvT, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 39. 112 R. STEENNOT, “Algemene regeling van het pand” in J. BAECK en M. KRUITHOF (eds.), Het nieuwe

zekerheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, (27) 49. 113 R. STEENNOT, “Algemene regeling van het pand” in J. BAECK en M. KRUITHOF (eds.), Het nieuwe

zekerheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, (27) 49.

Page 43: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

33

waarbij het oorspronkelijk onderpand reeds een schuldvordering betrof (onlichamelijk roerend

goed) en door zakelijke subrogatie vervangen werd door een andere schuldvordering.114

In de eerste hypothese stelt de rechtsleer dat hier eigenlijk niet gesproken kan worden over

samenloop. PH2 had immers oorspronkelijk een pand op een roerend lichamelijk goed - de

vleugelpiano - dat vervangen is door een in de plaats gekomen schuldvordering, terwijl PH1

eigenlijk enkel een pand heeft op huidige en toekomstige schuldvorderingen. Die in de plaats

gekomen schuldvordering zal niet gekwalificeerd kunnen worden als een huidige, noch als een

toekomstige schuldvordering, waardoor samenloop niet aan de orde is.115

In de tweede hypothese wordt gesteld dat het voorwerp van de pandovereenkomst nooit veranderd

werd, gezien het altijd al om een schuldvordering ging.116 De anterioriteitsregel (art. 57 Pandwet)

dient in dit geval toegepast te worden (zie infra hoofdstuk 6.3.1.).

3.2. Bijzondere geldigheidsvereisten

99. Naast de algemene geldigheidsvereisten zijn in de wet ook geldigheidsvereisten voorzien

die specifiek van toepassing zijn op het pand op schuldvorderingen. Enerzijds bespreken we hier

de beschikkingsbevoegdheid van de pandgever en de derde-schuldenaar (3.2.1.), en anderzijds

wordt ingegaan op de gewaarborgde schuldvordering (3.2.2.).

3.2.1. Beschikkingsbevoegdheid

a. Beschikkingsbevoegdheid van de pandgever (art. 6 Pandwet)

100. Artikel 6 van de Pandwet bepaalt dat de pandgever bevoegd moet zijn om een goed in pand

te geven. Hij is slechts bevoegd wanneer hij eigenaar is van het goed, want het in pand geven van

andermans zaak is relatief nietig. Daarnaast is het ook toegelaten om een niet-eigen zaak in pand

te geven, indien de pandgever gerechtigd is om het goed te verpanden. Dit is het geval wanneer

114 P. FRANÇOIS, “De nieuwe Pandwet: enkele (praktische) beschouwingen vanuit het oogpunt van een bankier” in

I. CLAEYS (ed.), Een kritische blik op zekerheden, prijsregulering en ontslag, Antwerpen, Intersentia, 2016, (41)

58-59. 115 P. FRANÇOIS, “De nieuwe Pandwet: enkele (praktische) beschouwingen vanuit het oogpunt van een bankier” in

I. CLAEYS (ed.), Een kritische blik op zekerheden, prijsregulering en ontslag, Antwerpen, Intersentia, 2016, (41)

58-59. 116 P. FRANÇOIS, “De nieuwe Pandwet: enkele (praktische) beschouwingen vanuit het oogpunt van een bankier” in

I. CLAEYS (ed.), Een kritische blik op zekerheden, prijsregulering en ontslag, Antwerpen, Intersentia, 2016, (41)

58-59.

Page 44: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

34

een persoon een beschikkingsbevoegde, maar handelingsonbekwame persoon vertegenwoordigt.117

De wetgever heeft zich hier geïnspireerd op het DCFR118.

101. In het geval waarbij een toekomstig goed - meer bepaald een toekomstige schuldvordering

- in pand wordt gegeven, is het vereist dat de pandgever op het moment dat de schuldvordering

ontstaat, nog steeds beschikkingsbevoegd is. 119

102. Indien de pandgever daarentegen onbevoegd was om een bepaald goed in pand te geven,

maken we een onderscheid tussen de situatie waarin de pandhouder te kwader trouw is, en de

situatie waarin hij te goeder trouw handelt. Indien de pandhouder wist (of behoorde te weten) dat

de pandgever onbevoegd was om het goed te verpanden, dan is hij te kwader trouw en zal de

overeenkomst vatbaar zijn voor nietigverklaring. Wist hij dat niet (en behoorde hij dat ook niet te

weten), dan wordt de pandhouder te goeder trouw beschermd. Lid 2 van artikel 6 Pandwet bepaalt

namelijk dat in dit geval de pandhouder, ondanks de onbevoegdheid van de pandgever, toch een

pandrecht verkrijgt. De goede trouw slaat op de bevoegdheid van de pandgever, en niet op zijn

eigendomsrecht. Bovendien rust op de pandhouder geen onderzoeksplicht120.121

103. Ten tijde voor de Pandwet was buitenbezitstelling van het goed altijd vereist. De

pandhouder kon zich beroepen op art. 2279 BW, waarbij bezit als titel geldt. Met de invoering van

de Pandwet is ook een registerpand mogelijk en werd bovenstaande regel, inzake de goede trouw

van de pandhouder, uitdrukkelijk opgenomen in art. 6 lid 2.122

117 R. STEENNOT, “Algemene regeling van het pand” in J. BAECK en M. KRUITHOF (eds.), Het nieuwe

zekerheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, (27) 40. 118 Art. IX. 2: 105 DCFR : “the creation of a security right in a movable asset by granting requires that: (a) the asset

to be encumbered is specified by the parties; (b) the security provider has the right or authority to grant a security

right in the asset; (c) the secured creditor is entitled as against the security provider to the granting of a security

right on the basis of the contract for proprietary security; and (d) the secured creditor and the security provider

agree on the granting of a security right to the secured creditor.” 119 M. E., STORME “Zekerheidsrechten op schuldvorderingen (op naam)” in M.E. STORME (ed.), Roerende

zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (222) 237. 120Tenzij bijvoorbeeld in het geval van professionelen. 121 E. HELLEBUYCK, “Commentaar bij art. 6 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar

met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, 2015, afl. 54, (7) 8. 122 E. HELLEBUYCK, “Commentaar bij art. 6 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar

met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, 2015, afl. 54, (7) 8.

Page 45: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

35

104. Indien de pandhouder zich kan beroepen op de goede trouw, én indien de

pandovereenkomst tegenwerpelijk is aan derden123 (door registratie, hetzij door

buitenbezitstelling), dan is hij ook beschermd tegen een revindicatievordering vanwege de

werkelijke eigenaar van het goed. De werkelijke eigenaar zal geen revindicatievordering kunnen

instellen tegen de pandhouder, maar hij zal op basis van art. 1382 BW de pandgever wel kunnen

aanspreken voor de schade die hij lijdt.124

Fig. 3 mogelijkheid van de werkelijke eigenaar in geval PH te kwader trouw (links) en in geval PH te goeder trouw

(rechts)

105. Ook de DCFR bevat bepalingen die over de goede trouw van de pandhouder handelen. Art.

IX.-108 voorziet in twee voorwaarden om van goede trouw te spreken. Beide voorwaarden zijn

vereist op het moment dat de overeenkomst gesloten wordt. Ten eerste moet de pandgever in het

bezit zijn van het verpande goed, en ten tweede mag de pandhouder niet op de hoogte zijn van het

feit dat de pandgever geen eigenaar is (en behoort hij hier ook redelijkerwijze niet van op de hoogte

te zijn).

In het DCFR gaat men ook in op de situatie waarbij het verpande goed gestolen blijkt te zijn van

de werkelijke eigenaar. Hier kan de pandhouder zich evident niet beroepen op de goede trouw. Dit

123 R. STEENNOT, “Algemene regeling van het pand” in J. BAECK en M. KRUITHOF (eds.), Het nieuwe

zekerheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, (27) 41. 124R. STEENNOT, “Algemene regeling van het pand” in J. BAECK en M. KRUITHOF (eds.), Het nieuwe

zekerheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, (27) 42.

Page 46: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

36

mogelijke geval werd niet overgenomen in de Pandwet. De memorie van toelichting verwijst

weliswaar naar art. 2279 BW, dat voorziet in een dergelijke regeling 125, maar dit is niet voldoende

om de werkelijke eigenaar van gestolen, en vervolgens verpande goederen, te beschermen.126 Dit

is echter minder relevant voor pand op schuldvorderingen, vermits onlichamelijke goederen weinig

vatbaar zijn voor diefstal.

106. Tot slot dient ook opgemerkt te worden dat het feit dat een goed reeds in pand werd gegeven

door de pandgever, niet neerkomt op onbevoegdheid in hoofde van de pandgever. Hij kan een goed

immers meerdere malen in pand geven.127 De rang wordt in dit geval bepaald volgens datum van

registratie (art. 15 lid 5 juncto art. 57 lid 2 Pandwet) of volgens datum van kennisgeving (art. 60).

Vóór de invoering van de Pandwet was dit nog niet mogelijk. Toen zou de eerdere verpanding van

een bepaald goed leiden tot de onbevoegdheid van de pandgever.128

b. Beschikkingsbevoegdheid van de derde-pandgever (art. 5 Pandwet)

107. Zakelijke zekerheidsovereenkomsten (in casu pandovereenkomsten) kunnen worden

aangegaan door een derde tot waarborg van andermans schuld. Zo voorzag oud art. 2077 BW dat

een derde een pandovereenkomst kon aangaan voor andermans schuld. Men noemt deze derde-

pandgever ook wel een ‘zakelijke borg’.129 Deze regeling werd overgenomen in art. 5 van de

Pandwet.

125 Art. 2799 lid 2 BW: Niettemin kan jij die een zaak verloren heeft of aan wie een zaak ontstolen is, gedurende drie

jaren, te rekenen van de dag waarop het verlies of de diefstal heeft plaatsgehad, de zaak terugvorderen van degenen

in wiens handen hij ze vindt; behoudens het verhaal van de laatstgenoemde op degene van wie hij ze bekomen heeft. 126 R. STEENNOT, “Algemene regeling van het pand” in J. BAECK en M. KRUITHOF (eds.), Het nieuwe

zekerheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, (27) 42. 127R. STEENNOT, “Algemene regeling van het pand” in J. BAECK, M. KRUITHOF (eds.), Het nieuwe

zekerheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, (27) 40. 128 M.E. STORME, “De goede trouw vereist om een voorrecht van de commissionair, retentierecht of ander

vuispandrecht te verkrijgen ondanks de onbevoegdheid van de pandgever” (noot onder Cass. 12 februari 2004), RW

2004-05, (1179) 1181. 129 R. VAN RANSBEECK, “De derde als zekerheidsteller in de hypothese van de zakelijke borgtocht” in A. DE

BOECK, S. STIJNS en R. VAN RANSBEECK (eds.), Positie van de derde in het privaat vermogensrecht, Brugge,

Die Keure, 2012, (161) 163.

Page 47: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

37

Fig. 4 De zakelijke borgtocht

108. De zakelijke borgtocht moet onderscheiden worden van de klassieke borgtocht. Hoewel

beide zekerheidsstellingen enkele gelijkenissen vertonen130, mogen zij niet met elkaar verward

worden.131 De klassieke borgtocht is een persoonlijke zekerheid waarbij de borgsteller met gans

zijn vermogen in staat tot waarborg van de schuldvordering. De zakelijke borgtocht, daarentegen,

is een zakelijke zekerheid waarbij de zekerheidsteller slechts gehouden is tot (de waarde van) het

verpand goed (in propter rem).132 Dit brengt twee gevolgen met zich mee. Enerzijds is dit voordelig

voor de schuldeiser, want hij ontloopt de samenloop met andere schuldeisers van de schuldenaar.

Hij zal zich namelijk - in tegenstelling tot de andere schuldeisers - op het vermogen van een derde

kunnen verhalen. Anderzijds houdt dit ook in dat de derde-pandgever bevrijd is wanneer het goed

teniet gaat (tenzij in het geval van zakelijke subrogatie- zie supra hoofdstuk 3.1.3 g). Hij wordt

immers geen persoonlijke schuldenaar van de pandhouder, ten belope van de waarde van het

verpande goed.133

130 Bv. beide zijn een accessoire zekerheidstelling is die gesteld wordt door een derde voor andermans schuld en

waarbij de uitwinning van het met de zakelijke zekerheid bezwaarde goed als een betaling van de hoofdschuld wordt

beschouwd. Beide maken ook een driepartijenverhouding uit. 131 R. VAN RANSBEECK, “De derde als zekerheidsteller in de hypothese van de zakelijke borgtocht” in A. DE

BOECK, S. STIJNS en R. VAN RANSBEECK (eds.), Positie van de derde in het privaat vermogensrecht, Brugge,

Die Keure, 2012, (161) 170. 132 R. VAN RANSBEECK, “De derde als zekerheidsteller in de hypothese van de zakelijke borgtocht” in A. DE

BOECK, S. STIJNS en R. VAN RANSBEECK (eds.), Positie van de derde in het privaat vermogensrecht, Brugge,

Die Keure, 2012, (161) 196; R. STEENNOT, “Algemene regeling van het pand” in J. BAECK en M. KRUITHOF

(eds.), Het nieuwe zekerheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, (27) 47.; Cass. 22 december 2006, AR C.060089. 133 S. CALLEWAERT, “Commentaar bij artikel 5 Pandwet” in Voorrechten en Hypotheken. Artikelsgewijze

commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, 2017, afl. 60, (61) 63.

Page 48: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

38

109. Het tweede lid van art. 5 Pandwet voorziet in een bescherming voor de derde-

zekerheidssteller, namelijk het voorrecht van uitwinning. Er wordt namelijk bepaald dat, indien de

schuldenaar zelf ook goederen heeft verpand voor dezelfde schuldvordering, de pandhouder eerst

tot uitwinning van die goederen dient over te gaan, vooraleer hij de derde-pandgever aanspreekt.

Er geldt met andere woorden geen hoofdelijkheid ten aanzien van de schuldenaar en de derde-

pandgever. Deze hoofdelijkheid kan echter wel contractueel worden bedongen. Met de Pandwet

geniet de derde-pandgever een betere bescherming. Vóór de Pandwet namen de rechtspraak134 en

de rechtsleer135 immers aan dat de derde-pandgever niet over het voorrecht van uitwinning

beschikte, terwijl de klassieke borgsteller deze bescherming wel genoot.

110. We mogen ervan uitgaan dat de regels die van toepassing zijn op de pandgever, evenzeer

van toepassing zijn op de derde-pandgever.136 Gezien de derde-pandgever eigenaar is van het

verpande goed, vormt de zakelijke borgtocht geen uitzondering op de beschikkingsvereiste.

3.2.2. De gewaarborgde schuldvordering

111. In hoofdstuk 3.1.3. “voorwerp” werd de verpande schuldvordering besproken. In dit

hoofdstuk bespreken we de modaliteiten van de gewaarborgde schuldvordering. De gewaarborgde

schuldvordering is de schuldvordering waarop een zekerheid wordt gevestigd (zie supra figuur 1).

De gewaarborgde schuldvordering wordt in de Pandwet geregeld in de artikels 10 t.e.m. 14. We

behandelen de verschillende modaliteiten van de gewaarborgde schuldvordering, zijnde de duur

(b), de omvang (c), de ondeelbaarheid (d) en de herverpanding (e), en in deze volgorde. Tot slot

bespreken we in dit hoofdstuk ook art. 23 Pandwet, dat de overdracht van het pandrecht regelt (f).

a. Algemeen (art. 10 Pandwet)

112. Een pand moet kunnen gevestigd worden tot zekerheid van om het even welke

schuldvordering.137 Art. 10 bepaalt dat een pandrecht kan worden gevestigd tot zekerheid van één

of meer bestaande of toekomstige schuldvorderingen, indien de gewaarborgde schuldvorderingen

bepaald of bepaalbaar zijn. De aard van de schuldvordering speelt met andere woorden geen rol.

134 Bv. Beslagr. Gent 25 oktober 2011, RW 2013, nr. 41, 1630-1633:“[…]genieten de eisers als zakelijke

zekerheidstellers geen voorrecht van uitwinning (zoals een persoonlijke zekerheidsteller dat, behoudens afwijkende

regeling, wel geniet)” 135 Bv. M. VAN QUICKENBORNE, Borgtocht, Antwerpen, Kluwer, 1999, 191-192. 136 S. CALLEWAERT, “Commentaar bij artikel 5 Pandwet” in Voorrechten en Hypotheken. Artikelsgewijze

commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, 2017, afl. 60, (61) 66. 137 MvT, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 39.

Page 49: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

39

Zo kan men een verbintenis tot betaling van een geldsom waarborgen, maar ook de verbintenis om

iets (niet) te doen.138 Dit sluit aan bij aanbeveling nr. 16 van de UNCITRAL Legislative Guide on

Secured Transactions.139

113. Oorspronkelijk voorzag uitsluitend de hypotheekwet in het waarborgen van toekomstige

schuldvorderingen. Deze regel werd dus enkel wettelijk verankerd in art. 81bis Hyp.W.140:

“Een hypotheek mag verleend worden tot zekerheid van toekomstige schuldvorderingen indien de

gewaarborgde schuldvorderingen bepaald zijn of bepaalbaar zijn op het ogenblik van de

hypotheekstelling […]”

114. Er bestond echter nog geen wettelijke verankering voor de vestiging van een pandrecht op

een toekomstige schuldvordering, hoewel de rechtspraak sinds het Mengal-arrest141 wel

aanvaardde dat het mogelijk was.142 Het Hof bepaalde hierbij dat de toekomstige schuldvordering

voldoende bepaald is indien “de overeenkomst waarbij de zekerheid wordt gesteld, het mogelijk

maakt die te bepalen en indien blijkens de gegevens van de zaak de schuldvordering werkelijk die

zijn welke partijen hadden willen waarborgen”.

115. Sinds de Pandwet bestaat er nu ook een wettelijke bepaling voor het vestigen van een

pandrecht op een toekomstige schuldvordering.

116. Een pandrecht kan ook gevestigd worden om een schuldvordering ‘voor alle sommen’ te

waarborgen. Dit houdt in dat een pandrecht gevestigd wordt teneinde betaling te waarborgen van

alle geldschulden die de pandgever verschuldigd is of ooit verschuldigd zal zijn aan de pandhouder,

maximaal tot beloop van het bedrag waarvoor het pandrecht werd gevestigd.143

117. Lid 2 van art. 10 herhaalt wat er in art. 4 Pandwet staat. Men moet in de pandovereenkomst

vermelden wat het maximumbedrag is ten belope waarvan de schuldvordering gewaarborgd is. Het

138 R. STEENNOT, “Algemene regeling van het pand” in J. BAECK en M. KRUITHOF (eds.), Het nieuwe

zekerheidsrecht, Antwerpen, intersentia, 2014, (27) 54. 139 “The law should provide that a security right may secure any type of obligation, whether present or future,

determined or determinable, conditional or unconditional, fixed or fluctuating”. 140 Oud art. 51bis § Wet Hypothecair Krediet. 141 Cass. 28 Maart 1974, RW 1974-75, 339-343. Het ging in deze zaak om een pand op een handelszaak, maar gezien

de ruime formulering van het Hof, wordt aanvaard dat deze rechtspraak geldt voor alle zekerheden. 142 P. FRANÇOIS, “Commentaar bij art. 10 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar

met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2017, afl. 59, (45) 47. 143 P. FRANÇOIS, “Commentaar bij art. 10 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar

met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2017, afl. 59, (45) 47.

Page 50: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

40

gaat dus niet over de gewaarborgde schuldvordering zelf, maar over het bedrag tot beloop waarvan

het pandrecht maximum gevestigd wordt. Beide dienen goed te onderscheiden worden. In de

praktijk zullen beide bedragen echter vaak gelijk zijn.144

b. Duur (art. 11 Pandwet)

118. Het pandrecht dekt slechts schuldvorderingen die binnen de omvang van het pand vallen en

ontstaan zijn tijdens de duur van de overeenkomst.145 Art. 11 lid 1 bepaalt dat een

pandovereenkomst zowel voor bepaalde als onbepaalde duur kan worden gesloten. Vóór de

Pandwet heerste er onduidelijkheid, gezien er geen wettelijke regeling was voorzien inzake de duur

van de pandovereenkomst. Deze problematiek wordt met de Pandwet opgelost.146 Ook voor dit

artikel baseerde de wetgever zich op artikel 81bis Hyp.W.147 (oud art. 51bis Wet Hypothecair

Krediet). 148

119. Of een pandovereenkomst van bepaalde duur is, dan wel van onbepaalde duur zal afhangen

van de onderliggende gewaarborgde schuldvordering. Men moet kijken naar de periode waarin

gewaarborgde schuldvorderingen kunnen ontstaan. Indien er geen vaste periode of vast eindpunt

voorzien is, dan zal de pandovereenkomst van onbepaalde duur zijn en vice versa.149

Is de overeenkomst van bepaalde duur, dan eindigt zij bij het verstrijken van de voorziene termijn.

Een uitzondering op deze regel vormt het geval waarbij in een stilzwijgende verlenging is

voorzien.150

144 P. FRANÇOIS, “Commentaar bij art. 10 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar

met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2017, afl. 59, (45) 48. 145 C. VAN DEN BROECK, “Commentaar bij art. 11 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze

commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2016, afl. 58, (9) 11. 146 MvT, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 39. 147 […] Indien een hypotheek wordt gevestigd tot zekerheid van toekomstige schuldvorderingen die over een

onbepaalde duur kunnen ontstaan of tot zekerheid van schuldvorderingen uit hoofde van een overeenkomst van

onbepaalde duur, kan de persoon tegen wie de hypotheek wordt ingeschreven of de derde-bezitter van het met

hypotheek bezwaarde goed, de hypotheek steeds opzeggen met een opzegging van minstens drie maanden en

maximum zes maanden, die aan de schuldeiser wordt gericht bij ter post aangetekend schrijven met

ontvangstmelding […] Inzake toekomstige schuldvorderingen heeft de opzegging tot gevolg dat de hypotheek enkel

nog strekt tot zekerheid van gewaarborgde schuldvorderingen die bestaan bij het verstrijken van de

opzeggingstermijn […]”. 148 MvT, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 39. 149 C. VAN DEN BROECK, “Commentaar bij art. 11 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze

commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2016, afl. 58, (9) 12. 150 R. STEENNOT, “Algemene regeling van het pand” in J. BAECK en M. KRUITHOF (eds.), Het nieuwe

zekerheidsrecht, Antwerpen, intersentia, 2014, (27) 55.

Page 51: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

41

Indien het een overeenkomst van onbepaalde duur betreft, is deze te allen tijde opzegbaar. De

opzegtermijn telt minimaal 3 en maximaal 6 maanden. Indien contractueel niets bepaald wordt,

volstaat een opzegtermijn van 3 maanden.151 Partijen kunnen echter van deze bepaling afwijken,

zodra de opzegging is gegeven. Deze regel is immers niet van openbare orde.152

120. Het laatste lid van art. 11 bepaalt dat het pandrecht enkel de schuldvorderingen dekt die

reeds bestonden op het tijdstip van het einde van de overeenkomst, ongeacht of het gaat om een

overeenkomst van bepaalde dan wel van onbepaalde duur uitmaakte. Hiervan kan men contractueel

afwijken in die zin dat partijen kunnen overeenkomen dat het pandrecht voor bestaande

schuldvorderingen ook eindigt als de pandovereenkomst eindigt. Het lijkt evenwel niet mogelijk te

zijn om overeen te komen dat schuldvorderingen die na de beëindiging van de pandovereenkomst

ontstaan, nog worden gedekt door het pandrecht.153

121. Bovendien zijn de algemene regels van het verbintenissenrecht inzake de beëindiging van

een overeenkomst ook van toepassing op pandovereenkomsten.154

c. Omvang (art. 12 Pandwet)

i) Algemeen

122. Het eerste lid van art. 12 Pandwet stelt dat het pandrecht zich uitstrekt, binnen het

overeengekomen bedrag, tot de hoofdsom van de gewaarborgde schuldvordering en tot de

bijhorigheden zoals de interest, het schadebeding en de kosten van uitwinning.

123. ‘Binnen het overeengekomen bedrag’ slaat op het maximaal gewaarborgde bedrag dat

vermeld wordt in de pandovereenkomst. Het pandrecht is dus enkel gedekt in de mate dat de

hoofdsom en de bijhorigheden dat bedrag niet overschrijden.155

151 R. STEENNOT, “Algemene regeling van het pand” in J. BAECK en M. KRUITHOF (eds.), Het nieuwe

zekerheidsrecht, Antwerpen, intersentia, 2014, (27) 55. 152 C. VAN DEN BROECK, “Commentaar bij art. 11 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze

commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2016, afl. 58, (9) 16. 153 R. STEENNOT, “Algemene regeling van het pand” in J. BAECK en M. KRUITHOF (eds.), Het nieuwe

zekerheidsrecht, Antwerpen, intersentia, 2014, (27) 56. 154 C. VAN DEN BROECK, “Commentaar bij art. 11 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze

commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2016, afl. 58, (9) 11-12. 155 S. CALLEWAERT, “Commentaar bij art. 12 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze

commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2016, afl. 57, (19) 20.

Page 52: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

42

124. Onder ‘hoofdsom’ moet men het saldo verstaan van de gewaarborgde schuldvordering dat

nog openstaat op het ogenblik van de uitwinning.156 In de oorspronkelijke Pandwet sprak art. 12

enkel van ‘hoofdsom’. Er ontstond ter zake discussie in de rechtsleer. Bepaalde rechtsleer meende

immers dat onder ‘hoofdsom’ het oorspronkelijk bedrag in kapitaal moest begrepen worden. Met

de Reparatiewet werd duidelijkheid geschapen: art. 5 van de Reparatiewet voegde de woorden “op

het ogenblik van de verdeling of de toerekening” toe aan art. 12 Pandwet.157

125. De wetgever somt enkele bijhorigheden op in het artikel, net name, de interesten, de

schadebedingen en de kosten van uitwinning, maar het woordje ‘zoals’ toont aan dat deze

opsomming niet limitatief is.158 Ook nuttige kosten tot behoud en tot onderhoud bij een vuistpand

kunnen derhalve als accessoria beschouwd worden.159 Het is mogelijk voor de partijen om de

precieze omvang van het pandrecht nader te bepalen in de pandovereenkomst.160

126. Met ‘interesten’ wordt de wettelijke of conventionele interestvoet bedoeld.161

Schadevergoedingen die verschuldigd zijn in geval van contractuele wanprestatie, kunnen onder

andere nalatigheidsinteresten zijn, schadebedingen of kosten van uitwinning.162 De wetgever meent

wel dat enkel redelijke kosten van uitwinning gedekt worden door het pandrecht.163

156 R. JANSEN, “Algemene beginselen bij de verpanding van roerende goederen” in M.E. STORME (ed.), Roerende

zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (65) 97.; S. CALLEWAERT, “Commentaar bij art. 12

Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer,

Mechelen, Kluwer, 2016, afl. 57, (19) 21. 157 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2138/001, 8. 158 R. STEENNOT, “Algemene regeling van het pand” in J. BAECK en M. KRUITHOF (eds.), Het nieuwe

zekerheidsrecht, Antwerpen, intersentia, 2014, (27) 56. 159 In het Duitse recht wordt dit uitdrukkelijk in de wet opgenomen als bijhorigheid die valt onder de dekking van het

pandrecht (art. 1210 Bürgerlcihes Gesetzbuch); S. CALLEWAERT, “Commentaar bij art. 12 Pandwet” in

Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen,

Kluwer, 2016, afl. 57, (19) 21. 160 S. CALLEWAERT, “Commentaar bij art. 12 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze

commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2016, afl. 57, (19) 22. 161 S. CALLEWAERT, “Commentaar bij art. 12 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze

commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2016, afl. 57, (19) 21. 162 R. STEENNOT, “Algemene regeling van het pand” in J. BAECK en M. KRUITHOF (eds.), Het nieuwe

zekerheidsrecht, Antwerpen, intersentia, 2014, (27) 56. 163 MvT, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 40.

Page 53: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

43

ii) Consumenten

127. Ook in dit artikel maakt de wetgever, net zoals onder meer bij het voorwerp van de

pandovereenkomst, een onderscheid tussen consumenten en niet-consumenten.

Lid 2 van art. 12 Pandwet voorziet namelijk in een bijzondere regeling ter bescherming van de

pandgever-consument. De wetgever bepaalt hier dat de bijhorigheden niet meer mogen bedragen

dan 50% van de hoofdsom. Bij niet-consumenten zijn bijhorigheden niet gelimiteerd.

Deze beperking mag er evenwel niet toe leiden dat het pandrecht zich uitstrekt tot een bedrag,

gevormd door de hoofdsom en de gelimiteerde bijhorigheden, dat groter zou zijn dan het

overeengekomen maximumbedrag.164 Met de Reparatiewet vervangt de wetgever ‘de hoofdsom’

door ‘de hoofdsom op het ogenblik van de verdeling of de toerekening’, ter verduidelijking van

de peildatum voor de vaststelling van het bedrag van de hoofdsom.165 Een voorbeeld ter

illustratie is het volgende: Indien op het ogenblik van de verdeling de hoofdsom 2.000 EUR

bedraagt, dan mogen de bijhorigheden in principe maximum 1.000 EUR bedragen. Indien het

maximum gewaarborgde bedrag echter 2.500 EUR bedraagt, zal 500 EUR niet gedekt zijn door

het pandrecht. Deze regel werd vooral ter bescherming van de zakelijke borg ingevoerd.166

iii) Sanctie bij miskenning van art. 12 lid 2

128. Een van de zwakheden in de Pandwet is het gebrek aan sancties. Ook hier vermeldt de

wetgever geen uitdrukkelijke sanctie, wanneer de bijhorigheden meer dan de helft van de hoofdsom

bedragen. Wel kunnen we stellen dat, gezien deze bepaling de bescherming van een zwakke partij

(namelijk de consument) tot doel heeft, deze bepaling van dwingend recht is, en partijen er

bijgevolg niet van kunnen afwijken.

129. Er zijn in de rechtsleer verschillende opvattingen over de gevolgen wanneer accessoria

meer dan de helft van de hoofdsom bedragen.

Nietigheid

164 Uit de parlementaire stukken blijkt dat indien er meerdere verzekerde schuldvorderingen zijn, deze limiet

berekend moet worden per schuldvordering. (MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2138/001, 8.) 165 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2138/001, 8. 166 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2138/001, 8.

Page 54: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

44

STEENNOT meent dat nietigheid enkel gevorderd kan worden, indien er uitdrukkelijk een

nietigheidssanctie voorzien is (pas de nullités sans texte). Hij meent, met andere woorden, dat in

deze situatie de nietigheid van het strijdige beding geen optie is.167

CALLEWAERT poneert daarentegen dat een partiële nietigheid wel mogelijk is, en dat het

derhalve niet vereist is dat de wet uitdrukkelijk voorziet in een nietigheidssanctie. De nietigheid

van het strijdige beding zou ertoe leiden dat art. 12 Pandwet van toepassing wordt op de

overeenkomst, waardoor de bijhorigheden als het ware ingeperkt worden tot 50% van de

hoofdsom.168

Het gaat hier, voor alle duidelijkheid, over de nietigheid van het strijdig beding, en niet over de

nietigheid van de volledige pandovereenkomst. Dit laatste zou niet wenselijk zijn, want de

schuldeiser-pandhouder behoudt zich meestal het recht voor om, bij nietigheid van de

overeenkomst en dus het verval van de zekerheidsrechten, de gewaarborgde overeenkomst te

beëindigen. Dit zou tot gevolg hebben dat de schuldenaar-pandgever onmiddellijk de ontleende

som moet terugbetalen.169

Matigingsbevoegdheid

Hoewel STEENNOT meent dat een nietigheidssanctie niet mogelijk is, gelooft hij wel dat de

rechter een matigingsbevoegdheid heeft bij miskenning van art. 12 lid 2. De rechter kan met andere

woorden oordelen, dat de terugbetaling van de bijhorigheden ten belope van slechts 50% van de

hoofdsom gedekt zal zijn.170

De facto komt het resultaat op hetzelfde neer als de partiële nietigheid die CALLEWAERT

vooropstelt.

Onrechtmatige bedingen

167 R. STEENNOT, “Algemene regeling van het pand” in J. BAECK en M. KRUITHOF (eds.), Het nieuwe

zekerheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, (27) 58. 168 S. CALLEWAERT, “Commentaar bij art. 12 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze

commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2016, afl. 57, (19) 25. 169 S. CALLEWAERT, “Commentaar bij art. 12 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze

commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2016, afl. 57, (19) 25. 170 R. STEENNOT, “Algemene regeling van het pand” in J. BAECK en M. KRUITHOF (eds.), Het nieuwe

zekerheidsrecht, Antwerpen, intersentia, 2014, (27) 58.

Page 55: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

45

Dergelijke strijdige bedingen houden een onevenwicht in tussen de rechten en plichten van de

partijen.171

Art. VI.84 WER bepaalt dat een onrechtmatig beding verboden en nietig is. Deze nietigheid moet

door de rechter ambtshalve opgeworpen worden. Ook hier wordt enkel het onrechtmatig beding

nietig verklaard en niet de volledige pandovereenkomst, tenzij de pandovereenkomst niet zou

kunnen bestaan zonder het beding.

Het gevolg hiervan is dan ook dat enkel de hoofdsom nog gewaarborgd blijft door het pandrecht

en dat de bijhorigheden niet langer gedekt zijn. Deze zienswijze resulteert aldus in een zwaardere

sanctie dan de vorige mogelijkheden.

d. Ondeelbaarheid (art. 13 Pandwet)

130. In artikel 13 neemt de Pandwet het oud artikel 2083 BW over.172 Er wordt bepaald dat het

pandrecht ondeelbaar is, niettegenstaande het deelbare karakter van de schuld onder algemene

rechtsopvolgers of van de schuld van de rechtsopvolgers onder algemene titel van de schuldenaar,

en van de schuldeiser. De ondeelbaarheid geldt dus ongeacht de deelbaarheid van het in pand

gegeven goed of de in pand gegeven schuldvordering.173

131. Het gevolg is dat de pandhouder niet verplicht is het pand terug te geven, zolang de schuld

niet volledig voldaan is. Omgekeerd zal een schuldeiser ook niet tot teruggave van een gedeelte

kunnen beslissen zodra hij zijn aandeel in schuldvordering ontvangt.174

132. Net zoals oud artikel 2083 BW, is artikel 13 Pandwet niet van openbare orde en kunnen

partijen ervan afwijken.

171 R. STEENNOT, “Algemene regeling van het pand” in J. BAECK en M. KRUITHOF (eds.), Het nieuwe

zekerheidsrecht, Antwerpen, intersentia, 2014, (27) 58. 172 MvT, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 40. 173 E. HELLEBUYCK, “Commentaar bij art. 13 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze

commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, 2015, afl. 58, (19) 20. 174 R. STEENNOT, “Algemene regeling van het pand” in J. BAECK en M. KRUITHOF (eds.), Het nieuwe

zekerheidsrecht, Antwerpen, intersentia, 2014, (27) 59.

Page 56: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

46

e. Herverpanding (art. 14 Pandwet)

i) Voorwerp van het verbod tot herverpanding

133. Artikel 14 bepaalt dat de pandhouder niet bevoegd is tot het bezwaren van het goed.

Volgens de memorie van toelichting wil dit zeggen dat de pandhouder het verkregen pandrecht

niet mag aanwenden als pand tot zekerheid van zijn schulden.175 Dit zou echter inhouden dat de

pandhouder niet bevoegd is om over te gaan tot onderverpanding176, hoewel de titel van art. 14

Pandwet ‘herverpanding’ luidt. Herverpanding betekent daarentegen ‘het opnieuw verpanden van

het onderpand door de pandhouder’.177 Onderverpanding slaat dus op het in pand geven van het

pandrecht , terwijl herverpanding slaat op het in pand geven van het verpande goed.178 Er bestaat

met andere woorden een discrepantie tussen de wet enerzijds en de parlementaire voorbereidingen

anderzijds.

134. Er zijn verschillende aanwijzingen die erop duiden dat de wetgever in art. 14 Pandwet wel

degelijk een verbod op ‘herverpanding’ voor ogen had, en niet een verbod op ‘onderverpanding’.

Het verbod op onderverpanding is namelijk reeds algemeen aanvaard en behoeft geen afzonderlijke

verbodsbepaling. De rechtsfiguur van onderverpanding gaat immers in tegen de traditionele leer

die niet toestaat dat accessoire rechten het voorwerp uitmaken van afzonderlijke

beschikkingshandelingen.179 Bovendien geldt art. 14 Pandwet zowel voor het registerpand als voor

het vuistpand.180 Gezien het niet mogelijk is om een pandrecht via een vuistpand in pand te

geven181, kunnen we afleiden dat de wetgever het in pand geven van het onderpand bedoelde, en

niet het in pand geven van het pandrecht.

135. De bepaling in de Pandwet is de correcte weergave van de ratio legis, en diende dan ook

niet aangepast te worden met de Reparatiewet. In de memorie van toelichting bij de Reparatiewet

175 MvT, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 41. 176 R. JANSEN, Beschikkingsonbevoegdheid, Antwerpen, Intersentia, 2009, 815. 177 R. JANSEN, Beschikkingsonbevoegdheid, Antwerpen, Intersentia, 2009, 816. 178 I. VAN DE PLAS, “De pandwet 2.0: krachtlijnen van de reparatiewet”, TBH 2017/7, 2017, (683) 687, nr. 14. 179 I. VAN DE PLAS, “De pandwet 2.0: krachtlijnen van de reparatiewet”, TBH 2017/7, 2017, (683) 688, nr. 14. 180 R. STEENNOT, “Algemene regeling van het pand” in J. BAECK en M. KRUITHOF (eds.), Het nieuwe

zekerheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, (27) 59. 181 Enkel lichamelijke roerende goederen kunnen via een vuistpand in pand worden gegeven met uitzondering van

een schuldvordering.

Page 57: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

47

wordt nu wel uitdrukkelijk gesproken van herverpanding.182 Bijgevolg kan dit artikel omtrent het

voorwerp van het verbod niet meer tot discussie leiden.

ii) Contractueel afwijken

136. Er rees onzekerheid met betrekking tot de vraag of dit verbod al dan niet van dwingend

recht is. In de andere bepalingen van de Pandwet wordt immers telkens, wanneer van toepassing,

uitdrukkelijk vermeld dat er bij overeenkomst kan afgeweken worden door de partijen. Hier werd

niets bepaald, waardoor sommige rechtsleer ervan uitgaat dat deze bepaling van dwingend recht

is.183 Indien we deze zienswijze volgen, wijken we af van het vroegere recht, waar herverpanding

conventioneel kon bedongen worden. Andere rechtsleer184 meent dat contractueel afwijken, wel

kan.

137. De Reparatiewet zorgt in art. 6 voor duidelijkheid door het volgende toe te voegen aan art.

14 Pandwet: “de pandhouder is niet bevoegd tot het bezwaren van het goed, tenzij de pandgever

zijn toestemming geeft”. De Pandwet sluit dus aan bij het vroegere recht.

iii) Vergelijking met meervoudige verpanding

138. Herverpanding mag niet verward worden met meervoudige verpanding. Een herverpanding

heeft immers betrekking op de situatie waar de pandhouder een nieuw zelfstandig pandrecht vestigt

op het aan hem in pand gegeven goed, waar, bij een meervoudige verpanding, de pandhouder

degene is die meer pandrechten vestigt ten gunste van verschillende schuldeisers.185 Met andere

woorden, herverpanding door de pandhouder mag niet, maar dubbele verpanding door de

pandgever is wel toegelaten.186

182 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2138/001, 9. 183 S. CALLEWAERT, “Commentaar bij art. 14 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze

commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, 2016, afl. 58, (21) 25. 184 E. DIRIX, De hervorming van de roerende zakelijke zekerheiden, Mechelen, Kluwer, 2013, 21. 185S. CALLEWAERT, “Commentaar bij art. 14 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze

commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, 2016, afl. 58, (21) 23. 186 R. BUSSCHAERT, Pand op schuldvorderingen, onuitg., masterproef Rechten Ugent, 2016,

https://lib.ugent.be/nl/catalog/rug01:002272317?i=1&q=pand+op+schuldvorderingen, 47.

Page 58: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

48

iv) Sanctie

139. In geval van miskenning van dit verbod, wordt geen sanctie voorzien in artikel 14 Pandwet.

Echter wordt in artikel 6 wel bepaald dat de pandgever bevoegd moet zijn om het goed in pand te

geven. Vermits de pandhouder, wanneer hij optreedt als pandgever, geen eigenaar is van het goed,

is hij in voorkomend geval niet bevoegd om het goed in pand te geven. De gevolgen in geval van

miskenning van artikel 6, zijn hier ook van toepassing (zie supra hoofdstuk 3.2.1.).187

v) Uitzondering: pandrecht op een geldsom

140. Op het verbod van herverpanding geldt een uitzondering: pandrecht op een geldsom. Art.

44 van de Pandwet legt de pandhouder de verplichting op om het bezwaarde goed gescheiden te

houden van soortgelijke zaken, in casu andere gelden (=segregatieplicht). Het is echter de

bedoeling van de partijen dat de pandhouder het geld mag gebruiken. Als de gelden vermengd

worden met andere gelden, dan is de pandhouder, na beëindiging van de pandovereenkomst,

gehouden tot restitutie van een gelijk bedrag van dezelfde valuta (art. 59 lid 1 Pandwet).188

141. De pandhouder mag dus alle daden van beschikking stellen met betrekking tot de verpande

geldsom.189 Hij mag dan ook een pandrecht vestigen op de in pand gegeven geldsom. Eigenlijk is

er hier immers geen sprake van een herverpanding, daar de pandhouder een handeling stelt in zijn

hoedanigheid van eigenaar.190

f. Overdracht (art. 23 Pandwet)

i) Algemeen (lid 1)

142. Lid 1 van art. 23 Pandwet bepaalt dat bij de overdracht van de gewaarborgde

schuldvordering, het pandrecht mee overgaat. Dit is een toepassing van het Latijnse agadium

‘accessorium sequitur principale” (bijzaak volgt hoofdzaak).

187 S. CALLEWAERT, “Commentaar bij art. 14 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze

commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, 2016, afl. 58, (21) 25. 188 S. CALLEWAERT, “Commentaar bij art. 14 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze

commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, 2016, afl. 58, (21) 29. 189 I. PEETERS en P. NOBELS., “Pand op geldsommen en schuldvorderingen” in J. BAECK en M. KRUITHOF,

(eds.), Het nieuwe zekerheidsrecht, Mortsel, Intersentia, 2014, (111) 129. 190 S. CALLEWAERT, “Commentaar bij art. 14 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze

commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, 2016, afl. 58, (21) 29.

Page 59: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

49

143. Onder ‘overdracht’ mag niet enkel een koopovereenkomst begrepen worden. Het dient ruim

geïnterpreteerd te worden. Elke rechtshandeling met een translatieve werking valt onder deze

bepaling, bijgevolg ook een subrogatie of vruchtgebruik. Bovendien bepaalt de memorie van

toelichting uitdrukkelijk dat de beslaglegger van de schuldvordering het pandrecht mag

uitoefenen.191

De schuldvordering moet wel blijven bestaan. Bij novatie is dit bijvoorbeeld niet het geval, hoewel

men kan overeenkomen dat de voorrechten en hypotheken die verbonden waren aan de

oorspronkelijke schuldvordering, behouden blijven (art. 1278 BW).192

144. Deze bepaling is niet van toepassing wanneer de overdracht van de gewaarborgde

schuldvordering het gevolg is van een rechtsopvolging onder algemene titel. In dat geval is art. 13

Pandwet, inzake de ondeelbaarheid, van toepassing.193

145. Uit de overdracht vloeit voort dat overnemer nu de nieuwe schuldeiser is. Hij verkrijgt dus

de schuldvordering inclusief de daaraan verbonden rechten en excepties. Hij behoudt ook de rang

van de oorspronkelijke schuldeiser.194

ii) Publiciteitsvereiste (lid 2)

146. De overdracht is tegenwerpelijk aan derden door registratie ervan in het pandregister (i.g.v.

registerpand), of door de overdracht van het bezit van de bezwaarde goederen aan de overnemer

(i.g.v. vuistpand).

147. In het geval van een registerpand is het niet nodig dat het pandrecht opnieuw geregistreerd

wordt, maar wel de overgang ervan.195

191 MvT, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 45. 192 R. STEENNOT, “Algemene regeling van het pand” in J. BAECK en M. KRUITHOF (eds.), Het nieuwe

zekerheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, (27) 60. 193 S. CALLEWAERT, “Commentaar bij art. 23 Pandwet” in in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze

commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, 2017, (51) 53. 194 S. CALLEWAERT, “Commentaar bij art. 23 Pandwet” in in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze

commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, 2017, (51) 59. 195 R. STEENNOT, “Algemene regeling van het pand” in J. BAECK en M. KRUITHOF (eds.), Het nieuwe

zekerheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, (27) 60.

Page 60: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

50

148. In het geval van een vuistpand is de overdracht tegenwerpelijk zodra de verpande goederen

werden overgedragen. Wanneer een schuldvordering het voorwerp van de pandovereenkomst

uitmaakt, zal de overdracht tegenwerpelijk zijn door de loutere overeenstemming tussen partijen.196

149. In beide gevallen dient de gecedeerde schuldenaar echter wel in kennis gebracht te worden

(art. 1690 lid 2 BW). Hij heeft zelf geen onderzoeksplicht en dient bijgevolg het pandregister niet

te raadplegen alvorens hij tot betaling overgaat.197

iii) Gedeeltelijke overdracht (lid 3)

150. Het laatste lid van art. 23 Pandwet laat toe dat een gedeelte van de gewaarborgde

schuldvordering wordt overgedragen. Het pandrecht zal daarop evenredig met de omvang van de

overdracht van de schuldvordering overgaan.

151. Twee juridische kwalificaties zijn in deze situatie te bedenken.198

Het zou kunnen gaan om een situatie van mede-eigendom waarbij het pandrecht zelf niet wordt

opgesplitst, maar waarbij de bevoegdheden met betrekking tot het pandrecht worden verdeeld

tussen overdragen en overnemer. Het nadeel hierbij is dat geen van de deelgenoten niet op

exclusieve wijze daden van beheer of beschikking kunnen stellen. Bijgevolg zou geen van beiden

alleen kunnen overgaan tot de uitwinning van het pand. Deze bepaling is echter slechts van

aanvullend recht en partijen mogen dus afwijken van deze regel.

Het zou ook kunnen dat het pandrecht wel wordt opgesplitst. Zo ontstaan er twee pandrechten met

dezelfde rang als het oorspronkelijk pandrecht. Art. 6 van de Pandwet vereist hier wel dat de

pandhouder bevoegd moet zijn om de goederen te verpanden. Dit is hier niet het geval, want dit

zou willen zeggen dat pandhouder eigenaar is van de verpande goederen. Bovendien bepaalt art.

13 Pandwet ook dat het pandrecht ondeelbaar is.

Er wordt dus voorkeur gegeven aan de kwalificatie als mede-eigendom.

196 S. CALLEWAERT, “Commentaar bij art. 23 Pandwet” in in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze

commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, 2017, (51) 57. 197 S. CALLEWAERT, “Commentaar bij art. 23 Pandwet” in in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze

commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, 2017, (51) 59. 198 S. CALLEWAERT, “Commentaar bij art. 23 Pandwet” in in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze

commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, 2017, (51) 60-61.

Page 61: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

51

Hoofdstuk 4: Tegenwerpelijkheid

152. Vóór de nieuwe Pandwet werd het pand op schuldvorderingen tegenstelbaar gemaakt aan

derden door het louter sluiten van de overeenkomst. Het sluiten van de overeenkomst zorgde

immers voor (een fictieve) buitenbezitstelling, wat toen nog vereist was voor de totstandkoming én

de tegenwerpelijkheid. Er werd reeds in hoofdstuk 3 ‘De totstandkoming’ uiteengezet dat de

buitenbezitstelling niet langer een vereiste is voor de totstandkoming, en dat het pand tot stand

wordt gebracht door loutere wilsovereenstemming (principe van consensualisme). De

buitenbezitstelling is wel nog steeds vereist voor de tegenwerpelijkheid van het pandrecht. Dit is

althans het geval bij een vuistpand. Met betrekking tot het registerpand is registratie vereist opdat

het pandrecht tegenwerpelijk zou zijn aan derden.

153. In de oorspronkelijke Pandwet van 11 juli 2013 was voorzien dat een pand op

schuldvorderingen zowel onder het toepassingsgebied van vuistpand als van een registerpand viel.

Een pand op schuldvorderingen zou aldus door middel van buitenbezitstelling als door registratie

tegenwerpelijk kunnen gemaakt worden. De Reparatiewet bepaalde later echter dat een pand op

schuldvordering altijd een vuistpand zal uitmaken. De wetgever kwam dus terug op de

mogelijkheid tot het vestigen van een registerpand op schuldvorderingen. 199

154. Buitenbezitstelling leidt tot tegenwerpelijkheid, en volgens oud art. 2075 BW, ging bezit

over door het louter sluiten van de overeenkomst. Nu stelt het nieuw art. 60 Pandwet hier echter

nog een bijkomende eis voor de tegenwerpelijkheid: de controlevereiste.200 Wat dit begrip precies

inhoudt, zal besproken worden bij de bespreking van de tegenwerpelijkheid van het vuistpand

(4.1.). Eenmaal we begrijpen wat de controlevereiste betekent, zal het eenvoudiger zijn om uit te

leggen waarom de wetgever het pand op schuldvorderingen onttrokken heeft aan het

toepassingsgebied van het registerpand (4.2.)/

4.1. Vuistpand

155. De vereisten voor de tegenwerpelijkheid zijn verschillend naargelang van de relatie die de

derde heeft ten aanzien van de pandovereenkomst. Eerst gaan we in op de tegenwerpelijkheid van

199 Art. 7 Reparatiewet. 200 K. PANIS en R. JACOBS, “Wet Financiële Zekerheden en Pandwet: tussen polaroid en het digitale tijdperk” in

M. E. STORME (ed.), Roerende zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (301) 318.

Page 62: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

52

de pandovereenkomst ten aanzien van derden in het algemeen (4.1.1.). Daarna bespreken we de

tegenwerpelijkheid ten aanzien van derden met een concurrerend recht (4.1.2.). Tot slot wordt de

tegenwerpelijkheid aan de derde-schuldenaar besproken (4.1.3.).

4.1.1. Tegenwerpelijkheid aan derden

156. Art. 60 Pandwet regelt de buitenbezitstelling bij een pand op schuldvorderingen. Dit artikel

is voornamelijk gebaseerd op oud art. 2075 BW. De wetgever voegde er verder nog iets nieuw aan

toe: de controlevereiste.

157. De pandhouder moet het bezit verkrijgen van de schuldvordering opdat de schuldvordering

tegenwerpelijk zou zijn aan derden. Vóór de Pandwet ging het bezit over door loutere

wilsovereenstemming, maar dit verandert met de Pandwet. Voortaan verkrijgt de pandhouder het

bezit van de schuldvordering zodra hij bevoegd is om kennis te geven van het pandrecht aan de

schuldenaar van de verpande schuldvordering (de derde-schuldenaar). Dit heeft als gevolg dat de

derde-schuldenaar enkel nog bevrijdend kan betalen aan de pandhouder. Bezit wordt met andere

woorden in art. 60 Pandwet met controle gelijkgesteld.201

158. Het is niet vereist dat dat de pandhouder onvoorwaardelijk tot kennisgeving mag overgaan.

Er mag bijvoorbeeld gerust een opschortende voorwaarde aan vasthangen. Het bezit wordt steeds

gelijkgesteld met controle ervan.202 Dit zorgt er eigenlijk voor dat een situatie waarbij de

pandhouder niet bevoegd is tot kennisgeving, vrij ondenkbaar is. Slechts als de pandhouder

voorwaardelijk, noch onvoorwaardelijk het recht heeft om over te gaan tot kennisgeving, zal het

pand niet tegenwerpelijk zijn aan derden. We kunnen ons dus afvragen in welke mate de

bijkomende controlevereiste, effectief een bijkomende voorwaarde uitmaakt.203

159. De idee voor de invoering van de controlevereiste is gebaseerd op een discussie over hoe

de bezitsvereiste moest begrepen worden. Oorspronkelijk was dit eerder een academisch debat,

201 I. PEETERS en P. NOBELS, “Pand op geldsommen en schuldvorderingen” in J. BAECK en M. KRUITHOF

(eds.), Het nieuwe zekerheidsrecht, Mortsel, Intersentia, 2014, (111) 123. 202 I. PEETERS en P. NOBELS, “Pand op geldsommen en schuldvorderingen” in J. BAECK en M. KRUITHOF

(eds.), Het nieuwe zekerheidsrecht, Mortsel, Intersentia, 2014, (111) 123. 203 P. VAN STEENWINKEL en I. PEETERS, “Commentaar bij art. 60 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken.

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 54, (81) 84.

Page 63: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

53

maar deze discussie werd van praktisch belang voor de inpandgeving van contanten door de

invoering van de Wet Financiële Zekerheden in 2004 (“WFZ”).204

Het oude art. 4 WFZ bepaalde namelijk dat de pandgever ‘controle’ moest verschaffen op de

verpande contanten aan de pandhouder om onder het toepassingsgebied van de WFZ te vallen. De

WFZ is gebaseerd op een Europese Richtlijn205 (zie randnr. 235). Noch de Europese Richtlijn, noch

de WFZ verduidelijkt evenwel wanneer aan de voorwaarde van controle voldaan is.

De meerderheid in de rechtsleer nam aan dat aan deze controlevereiste voldaan werd door het

sluiten van de overeenkomst, overeenkomstig art. 2075 BW. STORME poneerde daarentegen dat

de controlevereiste vereist dat, het pand op contanten ter kennis werd gebracht aan de

rekeninghouder. Deze zienswijze zou meer richtlijnconform zijn, gezien de richtlijn uitgaat van

een meer traditionele buitenbezitstellingsvereiste waarbij de financiële activa onder controle dienen

te komen van de begunstigde.206 DIRIX stelde daarop een ‘tussenoplossing’ voor. Hij wou de

controlevereiste invullen als de bevoegdheid van de pandhouder om over te gaan tot kennisgeving

van het pand aan de derde-schuldenaar. 207 Hierop is art. 60 dan ook gebaseerd.

De redenering van de wetgever, om de Pandwet in overeenstemming te brengen met de WZF, gaat

niet echt op, gezien de wetgever reeds in 2011 een einde stelde aan deze discussie. Art. 4 werd

gewijzigd,208 en voortaan volstaat het voor een pand op contanten dat de contanten bepaald of

bepaalbaar zijn in de pandovereenkomst, opdat zij onder de WFZ zouden vallen. Er is sinds 2011

dus geen sprake meer van een controlevereiste, voor wat betreft pand op contanten onder de WFZ.

209

204 MvT, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 28-29. 205 de Richtlijn 2002/47/EG van 6 juni 2002 betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten, (‘de Collateral-

Richtlijn’) (zie infra nr. 258). 206 M.E. STORME, “Juridische stellagebouw die zich op Europa belet, geïllustreerd aan de hand van de

bezitsverschaffing van financiële activa”, TPR 2006, (1249) 1252. 207 E. DIRIX, “Controle door de pandhouder van een schuldvordering en de Wet Financiële Zekerheden”, RW 2006-

07, nr. 32, (1337) 1337. 208 Wet van 26 september tot omzetting van Richtlijn 2009/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei

2009 tot wijziging van Richtlijn 98/26/EG betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en

effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen en Richtlijn 2002/47/EG betreffende financiële

zekerheidsovereenkomsten wat gekoppelde systemen en kredietvorderingen betreft. 209 P. VAN STEENWINKEL en I. PEETERS, “Commentaar bij art. 60 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken.

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 54, (81) 83.

Page 64: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

54

160. Gelet op het zakenrechtelijk aspect van de tegenwerpelijkheid, heeft deze toegevoegde

controlevereiste directe werking.210 Dit wil zeggen dat panden op schuldvorderingen die werden

gevestigd vóór de inwerkingtreding van de Pandwet, ook zullen moeten voldoen aan de

controlevereiste, zelfs indien de panden onder WFZ vallen. Er is maar één situatie in de praktijk te

bedenken waar dit een probleem vormt: wanneer er uitdrukkelijk overeen werd gekomen dat de

pandhouder nooit tot kennisgeving aan de pandhouder mag overgaan. In alle andere gevallen was

de pandhouder, onder het oude recht, namelijk steeds bevoegd om tot kennisgeving over te gaan.211

161. Interessant is dat het Hof van Justitie in 2016 uitspraak deed over hoe men de

controlevereiste, zoals in de richtlijn vermeld, moest invullen.212 Het ging over een pandrecht dat

gevestigd was op girale gelden op rekening-courant ten behoeve van de bank waar die rekening

werd aangehouden.213 Het Hof ging na of in deze zaak aan de controlevereiste voldaan was of niet.

Het Hof stelde het volgende: “Bijgevolg kan de houder van een zekerheid als in het hoofdgeding,

die betrekking heeft op contanten die zijn gedeponeerd op een gewone bankrekening, slechts

worden geacht „in het bezit of onder de controle” van die contanten te zijn gekomen, indien de

zekerheidsverschaffer wordt belet over die contanten te beschikken.”. Het Hof geeft verder echter

niet aan hoe belet moet worden dat de zekerheidsgever over de gelden kan beschikken. Twee

manieren zijn daarbij denkbaar. Ofwel wordt de zekerheidsnemer een contractueel recht toegekend

om te verhinderen dat de zekerheidsgever over de gelden beschikt214, ofwel wordt de

zekerheidsgever verhinderd over de gelden te beschikken.215

210 V. SAGAERT, “Intertemporele werking van zakelijke zekerheidsrechten” in Voorrechten en hypotheken.

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2002, (9) 28, nr. 16. 211 I. PEETERS en P. NOBELS, “Pand op geldsommen en schuldvorderingen” in J. BAECK en M. KRUITHOF

(eds.), Het nieuwe zekerheidsrecht, Mortsel, Intersentia, 2014, (111) 125. 212 HvJ, 10 november 2016, Private Equity Insurance Group SIA v. Swedbank AS. 213 P. RANK, L. SILVERENTAND, F. VAN DER EERDEN, J. REIJMER, J. SPRECHER, S. UITERWIJK, Y.

DIEMANT, R. WATSON, “Uitspraak HvJ EU over het controlevereiste bij FZO’s”, https://www.e-

nautadutilh.com/38/2527/landing-pages/uitspraak-hvj-eu-over-het-controlevereiste-bij-fzo-s.asp?sid=00c9e7d9-

d8b3-40e8-89a8-b10987e06175, 15 december 2016. 214 Dit is ook hoe de Advocaat-Generaal Szpunar de controlevereiste uitlegt in zijn conclusie (Concl. SZPUNAR bij

HvJ, 21 juli 2016). 215P. RANK, L. SILVERENTAND, F. VAN DER EERDEN, J. REIJMER, J. SPRECHER, S. UITERWIJK, Y.

DIEMANT, R. WATSON, “Uitspraak HvJ EU over het controlevereiste bij FZO’s”, https://www.e-

nautadutilh.com/38/2527/landing-pages/uitspraak-hvj-eu-over-het-controlevereiste-bij-fzo-s.asp?sid=00c9e7d9-

d8b3-40e8-89a8-b10987e06175, 15 december 2016.

Page 65: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

55

Gezien de WFZ niet langer voorziet in een controlevereiste, kan deze ook niet conform de richtlijn

zijn. Wat de controlevereiste ex art. 60 Pandwet betreft (zoals vooropgesteld door DIRIX) kunnen

we stellen dat deze vereiste soepeler is dan de invulling die het Hof van Justitie aan de

controlevereiste geeft, gezien men slechts bevoegd moet zijn om de derde-schuldenaar in kennis te

stellen van het pandrecht. De zienswijze van STORME is dan duidelijk meer in overeenstemming

met de manier waarop het Hof van Justitie de invulling van de het begrip controle ziet, want volgens

deze zienswijze moet men ook effectief overgaan tot kennisgeving. Dit zou dan verhinderen dat de

zekerheidsgever om over de gelden beschikt.

4.1.2. Tegenwerpelijkheid aan derden met concurrerende rechten

162. Derden met concurrerende rechten zijn personen die eveneens een zakenrechtelijke

aanspraak kunnen maken op het onderpand (in casu de verpande schuldvordering). Dit zijn onder

meer andere pandhouders of cessionarissen. Wanneer er een conflict ontstaat met hun rechten, zal

degene die als eerste, aan de derde-schuldenaar te goeder trouw kennis heeft gegeven van zijn

pandrecht, voorrang krijgen (art. 60 lid 3 Pandwet juncto art. 1690 lid 3 BW). Het tijdstip van

buitenbezitstelling is hier dus niet van belang216, enkel het tijdstip van de kennisgeving aan de

derde-schuldenaar, alsook als het tijdstip van de erkenning door de derde-schuldenaar van het

pandrecht.217 Neem volgend voorbeeld: een schuldvordering wordt eerst verpand aan PH1 en

vervolgens aan PH2. PH2 gaat als eerste over tot kennisgeving. Hij zal een hogere rang innemen

dan PH1, ook al werd eerst aan hem verpand.218

163. In het geval van samenloop moet men echter niet kijken naar het de datum van kennisgeving

om te bepalen of het pandrecht al dan niet tegenwerpelijk is aan de boedel. Men moet kijken naar

de datum wanneer de pandovereenkomst werd gesloten. Bijgevolg zullen betalingen die na het

faillissement gedaan zijn, niet vermengd worden met de boedel.219

216 Dit is dus een uitzondering op de regel die stelt dat rangconflicten via de anterioriteitsregel moeten beslecht

worden. 217 I. PEETERS en P. NOBELS, “Pand op geldsommen en schuldvorderingen” in J. BAECK en M. KRUITHOF

(eds.), Het nieuwe zekerheidsrecht, Mortsel, Intersentia, 2014, (111) 124. 218 Wanneer beide pandrechten op dezelfde dag ter kennis van de derde-schuldenaar werden gebracht, zal er geen

verder onderscheid gemaakt worden, maar zullen zij geacht gelijktijdig te hebben plaatsgevonden. De verdeling zal

pondspondsgewijze geschieden. (E. DIRIX, De hervorming van roerende zakelijke zekerheden, Mechelen, Kluwer,

2013, 32.) 219 E. BAETEN, “Het stil pand is springlevend” (noot onder Kh. Gent 7 januari 2015), NJW 2015, nr. 323, (416) 416.

Page 66: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

56

164. Ook hier geldt de onmiddellijke werking.

4.1.3. Tegenwerpelijkheid aan de derde-schuldenaar

165. Tegenwerpelijkheid aan de derde-schuldenaar vereist steeds dat deze in kennis wordt

gesteld van het pand, of dat deze het pand erkent (art. 60 lid 2 Pandwet). Indien hij te goeder

trouw220 betaalt aan de pandgever, vooraleer hij in kennis werd gesteld, zal hij bevrijd zijn van zijn

schuld (art. 60 lid 3 Pandwet juncto art. 1691 lid 1 BW). Ook wanneer de derde-schuldenaar te

goeder trouw aan de schuldeiser van de pandgever betaalt, zal hij bevrijdend betalen.221

166. ‘Kennisgeving’ houdt in dat de derde-schuldenaar op de hoogte gesteld wordt van de

inpandgeving. Het is niet vereist dat hem verdere informatie wordt verschaft, zoals bijvoorbeeld

de inhoud van de pandakte. De kennisgeving zal uitwerking krijgen, zodra deze de derde-

schuldenaar bereikt.222

De kennisgeving kan van beide partijen uitgaan, dus zowel van de pandgever als van de

pandhouder, of zelfs gezamenlijk van beiden. Bovendien is het ook toegelaten dat de kennisgeving

door een vertegenwoordiger van een of van de beide partijen uitgaat. Ook de curator van het

faillissement van de pandhouder is gerechtigd om tot kennisgeving over te gaan.223

167. ‘Erkenning’ door de derde-schuldenaar vereist meer dan de loutere kennis van de

pandovereenkomst.224 Er moet een effectieve erkenning plaatsvinden, ongeacht of deze

stilzwijgend of uitdrukkelijk gebeurt.225

220 Het gaat hier om de subjectieve goede trouw: de derde-schuldenaar is niet op de hoogte van de verpanding en

hoort hiervan ook niet op de hoogte te zijn. 221 P. VAN STEENWINKEL en I. PEETERS, “Commentaar bij art. 60 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken.

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 54, (81) 85.

222 M. E. STORME, “Zekerheidsrechten op schuldvorderingen (op naam)” in M.E. STORME (ed.), Roerende

zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (222) 247. 223 E. DIRIX, “Verpanding van schuldvorderingen” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met

overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2008, afl. 33, (1) 17. 224 Kennis in hoofde van de derde-schuldenaar is wel van belang voor het bepalen van de goede trouw. 225 E. DIRIX, “Verpanding van schuldvorderingen” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met

overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2008, afl. 33, (1) 17.

Page 67: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

57

168. De Pandwet brengt hiermee geen wijzigingen teweeg aan de regeling die voorzien was vóór

de Pandwet.

4.2. Geen registerpand voor pand op schuldvorderingen

169. Een van de meest fundamentele hervormingen met de Pandwet, is de invoering van een

registerpand. Voortaan is het mogelijk om tegenwerpelijkheid van een pandrecht te bekomen door

een inschrijving in het Pandregister. De wetgever heeft echter wel de mogelijkheid van de

buitenbezitstelling tot tegenwerpelijkheid niet willen afschaffen en behoudt deze voorziening als

alternatief op het registerpand.

170. Het lijkt in eerste instantie vrij onlogisch dat de wetgever de mogelijkheid van een

registerpand voor een pand op schuldvorderingen, heeft uitgesloten met de Reparatiewet. Een

schuldvordering is immers een onlichamelijk goed, en wanneer er eindelijk een voorziening in de

wet werd opgenomen om onlichamelijke goederen in pand te geven, besloot de wetgever toch om

deze voorziening niet aan te wenden wanneer het gaat om een pand op schuldvorderingen.

171. In de oorspronkelijke Pandwet van 2013 werden zowel de techniek van het vuistpand én

van het registerpand voorzien voor de tegenstelbaarheid van een pand op schuldvorderingen. Het

naast elkaar bestaan van beide mechanismen is echter onwenselijk, daar zij aanleiding geven tot

moeilijkheden. De informatie die in het Pandregister terug te vinden is, zou niet langer een getrouw

beeld van de werkelijkheid weergeven.

De wetgever stelt in de memorie van toelichting bij de Reparatiewet het volgende: ‘In veel gevallen

zal de pandhouder die tot registratie overgaat reeds de ‘controle’ hebben van de schuldvordering,

zodat derden die het pandregister consulteren toch geen getrouw beeld hebben van de ware

toedracht’.226

De pandhouder dient namelijk het pandrecht niet enkel tegenstelbaar te maken aan derden (via

registratie of buitenbezitstelling); het pandrecht moet ook tegenstelbaar gemaakt worden aan de

schuldenaar van de verpande schuldvordering (derde-schuldenaar). De pandhouder zal dus

226 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2138/001, 9.

Page 68: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

58

bevoegd moeten zijn om tot kennisgeving aan de derde-schuldenaar over te gaan. Dit zal hij in

principe altijd zijn (zie supra nr. 158). De pandhouder verwerft derhalve de controle bij het sluiten

van overeenkomst en hierdoor is het pandrecht tegenwerpelijk aan derden. Als de pandhouder later

echter toch tot registratie overgaat, zou het pandrecht een tweede maal tegenwerpelijk aan derden

worden. Dit is enerzijds overbodig, maar het probleem is anderzijds dat dit een verkeerd beeld zal

geven over de rangpositie van de pandhouder.227 Teneinde verwarring te vermijden, opteerde de

wetgever ervoor om pand op schuldvorderingen te onttrekken aan het toepassingsgebied van art.

15 Pandwet.

172. Het is duidelijk dat de combinatie van beide systemen (zowel een registerpand als

vuistpand) voor het pand op schuldvorderingen voor problemen zorgt, en het is begrijpelijk dat de

wetgever opteerde om slechts één van beide systemen te behouden. Het is echter niet te begrijpen

dat de wetgever dan toch voor het systeem van buitenbezitstelling kiest. Kiezen voor registratie als

enige vorm van tegenstelbaarheid, biedt immers een aantal voordelen.

Door te kiezen voor de buitenbezitstelling als vorm van tegenwerpelijkheid, is het pandrecht op

schuldvorderingen niet langer onderworpen aan enige publiciteit ten aanzien van concurrerende

schuldeisers. De Raad van State wijst er dan ook op dat het hierdoor zeer moeilijk wordt voor

derden om kennis te nemen van het pandrecht.228 Dit gaat volledig in tegen de centrale idee van de

Pandwet die vooropstelt dat publiciteit centraal moet staan.229

Gezien reeds alle andere onlichamelijke goederen werden uitgesloten van het vuistpand, zou dit

bovendien de cohesie in de Pandwet bevorderen.

Daarnaast biedt het registerpand het voordeel dat men steeds een duidelijk en ondubbelzinnig

tijdstip kan vasthangen aan de tegenstelbaarheid. Hierdoor kan de rang eenvoudig worden bepaald

en de kennisgeving aan de schuldenaar zou niet langer van belang zijn voor de bepaling van het

moment van tegenstelbaarheid (enkel nog voor de bevrijdende betaling door de derde-schuldenaar).

Dit zou dan ook in overeenstemming zijn met de UNCITRAL Legislative Guide of Secured

227 I. VAN DE PLAS, “De pandwet 2.0: krachtlijnen van de reparatiewet”, TBH 2017/7, 2017, (683) 690, nr. 18. 228 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2138/001, 66. 229 MvT, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 21-22.

Page 69: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

59

Transactions.230 De keerzijde hiervan is dan wel dat het pandrecht, net zoals bij andere derden, pas

tegenstelbaar wordt aan de derde-schuldenaar na registratie in het pandregister. Die zou dus eerst

het pandregister moeten raadplegen alvorens hij tot betaling over gaat.231

Het valt aldus te betreuren dat de wetgever, ondanks deze onmiskenbare voordelen, toch gekozen

heeft om het pand op schuldvordering te onttrekken aan het registerpand.

230 UNCITRAL Legislative Guide of Secured Transactions 225-257 (meer bepaald aanbeveling 115). 231 I. VAN DE PLAS, “De pandwet 2.0: krachtlijnen van de reparatiewet”, TBH 2017/7, 2017, (683) 690, nr. 20.

Page 70: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

60

Hoofdstuk 5: Bewijs

173. De bewijsregeling inzake pand op lichamelijke goederen wordt geregeld in art. 40 van de

Pandwet (5.1.).232 Voor pand op schuldvorderingen is er echter een apart beginsel voorzien in art.

61 Pandwet (5.2.). Daarbij maakt art. 61 een onderscheid tussen een gewoon pand en een

consumentenpand.

5.1. Algemeen (art. 40 Pandwet)

174. Art. 40 Pandwet stelt dat de pandovereenkomst in principe kan bewezen worden door alle

rechtsmiddelen. Indien de pandgever een consument is, dient er een geschrift opgesteld te worden

dat voldoet aan de vereisten van art. 1325 of art. 1326 BW.

5.2. Bewijs pand op schuldvorderingen (art. 61 Pandwet)

5.2.1. Algemeen (art. 61 lid 1 Pandwet)

175. De regeling inzake bewijs van pand op schuldvordering is iets strenger. Volgens art. 61

Pandwet is er steeds een geschrift vereist. In dit geschrift worden de verpande schuldvordering, de

gewaarborgde schuldvordering en het maximaal bedrag ten belope waarvan de schuldvordering is

gewaarborgd, vermeld.

De verplichte vermelding van de waarde van het verpande goed, zoals uitgedrukt onder art. 40

Pandwet, is niet opgenomen in art. 61 Pandwet.233 Dit zou namelijk voor moeilijkheden zorgen bij

een pand op alle sommen of bij toekomstige schuldvorderingen die in pand worden gegeven,

waarbij de omvang nog niet vast staat.

176. De ratio voor de algemene verstrenging ten opzichte van art. 40 Pandwet kan eenvoudig

verklaard worden. In geval van art. 40 zal er een steeds buitenbezitstelling plaatsvinden, gezien het

gaat om een vuistpand op roerende goederen. Het feit dat de pandgever niet langer in het bezit is

232 Er bestaat ook nog een regeling voor de onlichamelijke roerende goederen, andere dan schuldvorderingen in art. 4

Pandwet, maar dit is hier niet van belang. 233 R. STEENNOT, “De bescherming van de consument bij pandovereenkomsten” in M. E. STORME (ed.),

Roerende zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (125) 141.

Page 71: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

61

van het roerend goed, is voldoende bewijs. Bij pand op schuldvorderingen is de buitenbezitstelling

fictief, waardoor een geschrift vereist is.234

5.2.2. Consumenten (art. 61 lid 2 Pandwet)

177. In het geval de pandgever een consument is, moet het geschrift bovendien, naargelang het

geval, voldoen aan art. 1325 BW of art. 1326 BW.

Art. 1325 BW vereist dat ‘er zoveel exemplaren moeten zijn als partijen met een onderscheiden

belang’ en art. 1326 BW stelt dat ‘een onderhandse belofte waarbij een enkele partij zich tegenover

de andere verbindt om haar een geldsom of een waardeerbare zaak te betalen geheel geschreven

met de hand van de ondertekenaar is geschreven, of tenminste, benevens zijn handtekening met de

hand een goed voor of een goedgekeurd voor geschreven heeft, waarbij de som of de hoeveelheid

van de zaak voluit in letters is uitgedrukt.’

234 S. LANDUYT, “Commentaar bij art. 61 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar

met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2014, afl. 51, (77) 78.

Page 72: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

62

Hoofdstuk 6: Gevolgen

178. In dit hoofdstuk bespreken we de rechtsgevolgen die een pand op schuldvorderingen met

zich mee brengt. We maken onderscheid tussen de soorten schuldvordering die het pandrecht tot

voorwerp heeft. Gaat het om een schuldvordering die de betaling van een geldsom tot voorwerp

heeft, dan is art. 67 van de Pandwet inzake inning van toepassing (6.1.). Betreft het daarentegen

een schuldvordering die de levering van een goed tot voorwerp heeft, dan moet we kijken naar

afdeling 4 van de Pandwet inzake de uitwinning (6.2.).

179. Tot slot kan het ook gebeuren dat conflicten ontstaan in het geval van samenloop of dubbele

verpanding. We bespreken hoe deze conflicten dienen te worden opgelost (6.3.).

6.1. Pand op een schuldvordering tot betaling van een geldsom: inningsrecht

van de pandhouder (art. 67 Pandwet)

180. Indien de schuldvordering die het pandrecht tot voorwerp heeft, de betaling van een

geldsom uitmaakt, zal de pandhouder een inningsrecht hebben (art. 67 Pandwet). We bespreken

eerst kort de oude regeling (6.1.1.) en gaan daarna dieper in op het inningsrecht van de pandhouder

onder het huidige recht (6.1.2.). Tot slot bespreken we wat er gebeurt nadat de pandhouder de

gelden geïnd heeft (6.1.3.).

6.1.1. Regeling onder het oude recht

181. Het gemeenrechtelijk regime vóór de Pandwet bevatte geen uniforme en uitgewerkte

regeling inzake het inningsrecht van de pandhouder.235 Er werd een onderscheid gemaakt tussen

het burgerlijk pand en het handelspand. De wetgever schafte met de Pandwet dit onderscheid af en

opteerde voor een uniforme regeling.236 Naast het problematisch onderscheid tussen het burgerlijk

pand en het handelspand, dienden ook nog verschillende leemten in de wet en problemen in de

praktijk aangepakt te worden. Zo beschikte de pandhouder bij een burgerlijk pand slechts over

beperkte rechten. Ook kon de pandhouder enkel de rente innen en deze vervolgens aanrekenen op

hetgeen hem nog verschuldigd was (oud art. 2081 BW).

235 P. VAN STEENWINKEL en I. PEETERS, “Commentaar bij art. 67 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken.

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 54, (103)

104. 236 MvT, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 68.

Page 73: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

63

182. De pandhouder beschikte niet over een inningsrecht in het geval van een burgerlijk pand.

Dit was namelijk niet mogelijk vermits hij geen eigenaar was van het goed, maar slechts de

bewaarder (oud art. 2079 BW). De pandhouder was dus niet bevoegd het goed te gebruiken, en hij

was verplicht het goed terug geven zodra de gewaarborgde schuld voldaan is (oud art. 2082 lid 1

BW). Indien hij het kapitaal van de verpanding schuldvordering zou innen, zou dit neerkomen op

het beschikken over het goed.237

183. Ook de pandgever kon niet tot inning van de schuldvordering overgaan, want dan zou hij

het door zichzelf gevestigde pandrecht niet respecteren.238

184. De partijen waren dus eigenlijk verplicht om conventioneel een regeling te voorzien. Men

kwam dan best overeen dat er een inningsmandaat werd toegekend aan de pandhouder. 239 De

geldigheid van dergelijke clausules werd in de praktijk aanvaard. Wanneer er geen overeenkomst

was gemaakt, kon de meest gerede partij zich desgewenst wenden tot de rechter.240

6.1.2. Inningsrecht van de pandhouder

185. Art. 67 Pandwet voorziet een oplossing voor deze problematiek. Er wordt een duidelijke en

uniforme regeling ingevoerd, geïnspireerd op de regeling uit de ons omringende landen zoals

Frankrijk241 en Nederland242.243 De inningsmogelijkheden van de pandhouder werden verder

uitgewerkt en enorm versterkt. Het eerste lid van art. 67 Pandwet bevestigt namelijk de reeds

aanvaarde praktijk en stelt: “Behoudens anders overeengekomen, is de pandhouder bevoegd om in

en buiten rechte de nakoming te eisen van de verpande schuldvordering. De pandhouder kan

237 E. DIRIX, I. PEETERS, G. VAN HAEGENBORGH en A. VERBEKE, Overdracht en inpandgeving van

schuldvorderingen, Antwerpen, Kluwer, 1995, 83. 238 E. DIRIX, I. PEETERS, G. VAN HAEGENBORGH en A. VERBEKE, Overdracht en inpandgeving van

schuldvorderingen, Antwerpen, Kluwer, 1995, 80. 239 E. DIRIX, I. PEETERS, G. VAN HAEGENBORGH en A. VERBEKE, Overdracht en inpandgeving van

schuldvorderingen, Antwerpen, Kluwer, 1995, 83. 240 J. MALEKZADEM, “De uitwinning van pandrechten na de hervorming” in M. E. STORME (ed.), Roerende

zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (157) 175. 241 Art. 2364 CCF: “Les sommes payées au titre de la créance nantie s'imputent sur la créance garantie lorsqu'elle est

échue.Dans le cas contraire, le créancier nanti les conserve à titre de garantie sur un compte ouvert auprès d'un

établissement habilité à les recevoir à charge pour lui de les restituer si l'obligation garantie est exécutée. En cas de

défaillance du débiteur de la créance garantie et huit jours après une mise en demeure restée sans effet, le créancier

affecte les fonds au remboursement de sa créance dans la limite des sommes impayées.”. 242 Art. 3:246 NWB: “Rust het pandrecht op een vordering, dan is de pandhouder bevoegd in en buiten rechte

nakoming daarvan te eisen en betalingen in ontvangst te nemen. Deze bevoegdheden blijven bij de pandgever,

zolang het pandrecht niet aan de schuldenaar van de vordering is medegedeeld.”. 243 MvT, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 68.

Page 74: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

64

daarbij alle nevenrechten van de schuldvordering uitoefenen.”. Onder ‘neveneffecten’ verstaan

we zaken zoals een uitvoerbare titel, zekerheden, …244

186. Art. 67 Pandwet verschaft aan de pandhouder een inningrecht. Dit wil zeggen dat elke

pandhouder, behoudens andersluidend beding, gerechtigd is de vordering te innen op haar

vervaldag, zowel wat betreft de hoofdsom, als de bijhorigheden.245

187. Het is van geen belang of het pand al dan niet is afgesloten met een consument.246

188. Het innen van de schuldvordering moet gezien worden als een daad van bewaring en

derhalve niet als een daad van executie.247 Rechterlijke tussenkomst is bijgevolg niet vereist.248

189. Indien er meerdere pandhouders zijn, dan is de hoogst gerangschikte pandhouder bevoegd

om tot inning over te gaan (lid 3 van art. 67 Pandwet). Deze regel is slechts van aanvullend recht,

waardoor overeengekomen kan worden dat een lager geschikte pandhouder een zelfstandig

inningsrecht verkrijgt.249

190. De inningsbevoegdheid van de pandhouder kan niet gelijkgesteld worden met de

bevoegdheid om te beschikken over de schuldvordering. Zo kan de pandhouder bijvoorbeeld geen

gedeeltelijke kwijtschelding toestaan aan een derde-schuldenaar.250

244 P. VAN STEENWINKEL en I. PEETERS, “Commentaar bij art. 67 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken.

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 54, (103)

104. 245 I. PEETERS en P. NOBELS, “Pand op geldsommen en schuldvorderingen” in J. BAECK en M. KRUITHOF

(eds.), Het nieuwe zekerheidsrecht, Mortsel, Intersentia, 2014, (111) 119. 246 I. PEETERS en P. NOBELS, “Pand op geldsommen en schuldvorderingen” in J. BAECK en M. KRUITHOF

(eds.), Het nieuwe zekerheidsrecht, Mortsel, Intersentia, 2014, (111) 120. 247 E. DIRIX, “Verpanding van schuldvorderingen” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met

overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2008, afl. 33, (1) 20. 248 P. VAN STEENWINKEL en I. PEETERS, “Commentaar bij art. 67 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken.

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 54, (103)

104. 249 P. VAN STEENWINKEL en I. PEETERS, “Commentaar bij art. 67 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken.

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 54, (103)

104. 250 M. E. STORME, “Zekerheidsrechten op schuldvorderingen (op naam)” in M.E. STORME (ed.), Roerende

zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (222) 250.

Page 75: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

65

6.1.3. Post-inning

191. Eenmaal de pandhouder de gelden geïnd heeft, wordt ook in de wet geregeld wat er met

deze gelden dient te gebeuren.

192. Er moeten twee situaties onderscheiden worden: enerzijds het geval waarbij de

gewaarborgde schuldvordering reeds opeisbaar is en anderzijds het geval waarbij deze nog niet

opeisbaar is.

193. Indien de schuldvordering reeds opeisbaar is, bepaalt het tweede lid van art. 67 Pandwet

dat de pandhouder de geïnde bedragen verrekent op de gewaarborgde schuldvordering en dat hij

het saldo afdraagt aan de pandgever.

Indien er meerdere pandhouders zijn, wordt het saldo niet afgedragen aan de pandgever, maar aan

de lager gerangschikte pandhouders in volgorde van rang.251 De laagst gerangschikte pandhouder

zal dan het eventuele saldo afdragen aan de pandgever.252 Dit systeem is consistent met de regeling

die voorzien is in art. 55 Pandwet, waar de werkwijze wordt bepaald inzake uitwinning van het

pand door verkoop (zie infra 6.2.).253

Zoals besproken onder hoofdstuk 3 (zie supra nr. 90) is er evenwel geen regeling voorzien voor

het geval enkel een gedeelte van de schuldvordering is verpand.

194. Indien de schuldvordering nog niet opeisbaar is, bepaalt het vijfde lid van art. 67 Pandwet

het volgende: “Indien de gewaarborgde schuldvordering nog niet opeisbaar is, stort de

pandhouder de geïnde bedragen op een daartoe geopende afgescheiden bankrekening onder de

verplichting het saldo aan de pandgever af te dragen wanneer de gewaarborgde schuldvordering

werd nagekomen.”.

De idee van de wetgever bestaat erin om een segregatieplicht in te voeren, teneinde de pandgever

te beschermen tegen vermenging van de geïnde bedragen met het vermogen van de pandhouder.254

251 M. E. STORME, “Zekerheidsrechten op schuldvorderingen (op naam)” in M.E. STORME (ed.), Roerende

zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (222) 251. 252 P. VAN STEENWINKEL en I. PEETERS, “Commentaar bij art. 67 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken.

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 54, (103)

104. 253 I. PEETERS en P. NOBELS, “Pand op geldsommen en schuldvorderingen” in J. BAECK en M. KRUITHOF

(eds.), Het nieuwe zekerheidsrecht, Mortsel, Intersentia, 2014, (111) 122. 254 MvT, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 29.

Page 76: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

66

De wet bevat evenwel geen verdere bepalingen inzake de vereisten waaraan een dergelijke

bankrekening moet voldoen. De term ‘afgescheiden’ houdt in dat het rekeningtegoed niet bloot

mag gesteld worden aan het verhaalsrecht van de schuldeisers van de pandhouder. Dit is helaas wel

het geval wanneer de pandhouder de rekening opent in eigen naam. Een oplossing kan erin bestaan

om te opteren voor het openen van een kwaliteitsrekening. Dit is dan weer problematisch omdat

een kwaliteitsrekening immers niet standaard is bij Belgische banken. Wel gereglementeerd is de

derdenrekening van een advocaat, gerechtsdeurwaarder of notaris, die wettelijk beschermd is.255

De partijen doen er alleszins goed aan om afspraken te maken hieromtrent (bijvoorbeeld over wie

de kosten draagt van een dergelijke kwaliteitsrekening).256

195. Het kan voorkomen dat een andere schuldeiser van de pandgever beslag onder derden heeft

gelegd in handen van de derde-schuldenaar van de verpande schuldvordering. In dat geval kan de

derde-schuldenaar niet langer overgaan tot bevrijdende betaling in handen van de pandhouder.257

Art. 67 Pandwet lid 4 voorziet in voorkomend geval in de afgifte van de gelden in de handen van

de gerechtsdeurwaarder die zal overgaan tot een evenredige verdeling.258

6.2. Pand een schuldvordering tot het leveren van een goed: uitwinningsrecht

196. Indien de schuldvordering die het pandrecht tot voorwerp heeft, de levering van een goed

uitmaakt, moet de uitwinningsprocedure gevolgd worden die men terugvindt onder afdeling 4 van

de Pandwet. We bespreken opnieuw kort de nood aan een nieuwe regeling wegens de gedateerde

oude regeling (6.2.1.) en daarna volgt een uiteenzetting van de huidige regeling. In de nieuwe

regeling wordt een onderscheid gemaakt tussen de situatie waarbij de pandgever een consument is

(6.2.2.) en waarbij niet (6.2.3.)

255 I. PEETERS en P. NOBELS, “Pand op geldsommen en schuldvorderingen” in J. BAECK en M. KRUITHOF

(eds.), Het nieuwe zekerheidsrecht, Mortsel, Intersentia, 2014, (111) 119. 256 P. VAN STEENWINKEL en I. PEETERS, “Commentaar bij art. 67 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken.

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 54, (103)

104. 257 K. BROECKX, “Uitwinning van pandrechten” in J. BAECK en M. KRUITHOF (eds.), Het nieuwe

zekerheidsrecht, Mortsel, Intersentia, 2014, (93) 105. 258 P. VAN STEENWINKEL en I. PEETERS, “Commentaar bij art. 67 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken.

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 54, (103)

105.

Page 77: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

67

6.2.1. Nood aan een hervorming van de uitwinningsprocedure

197. In de memorie van toelichting bij de Pandwet werd de uitwinning van zekerheidsrechten

aangehaald als een van de pijnpunten in het bestaande recht. De procedure wordt omschreven als

vrij gedateerd en te verschillend met de procedure die voorzien is in de Wet Financiële Zekerheden.

Het doel is om met de nieuwe Pandwet een nieuw systeem te creëren dat kostenbesparend is en dat

rechterlijke tussenkomst beperkt tot de noodzakelijke gevallen. De wetgever promoot meer

contractuele vrijheid, maar sluit rechterlijke controle niet uit.259

In de Pandwet wordt een onderscheid gemaakt in het geval waarbij de pandgever een consument

is (art. 46 Pandwet) en waarbij niet (art. 47 Pandwet). De wijzigingen van het recht situeren zich

voornamelijk in de gevallen waar de pandgever geen consument is. Wat het consumentenpand

betreft, bleef de oude regeling grotendeels behouden.

198. De oude regeling werd voorzien in oud art. 2078 BW:

“De schuldeiser mag, bij niet-betaling, niet over het pand beschikken; maar hij kan door

de rechter doen bevelen dat dit pand aan hem zal verblijven, in betaling en ten belope van de

schuld, volgens een schatting door deskundigen, of dat het pand in het openbaar zal worden

verkocht.

Elk beding waarbij de schuldeiser zou worden gemachtigd zich het pand toe te eigenen of erover

te beschikken zonder inachtenemning van de hiervoren bepaalde vormen, is nietig.”

Rechterlijke tussenkomst was aldus steeds vereist, ook al had de pandhouder een uitvoerbare titel.

In burgerlijke zaken was de rechtbank van eerste aanleg bevoegd, en in handelszaken diende de

rechter in de rechtbank van koophandel te oordelen.

Bovendien bevatte de oude regeling een verbod op toe-eigening (lid 2).

259 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2138/001, 9.

Page 78: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

68

6.2.2. Pandgever-consument (art. 46 Pandwet)

199. De regels inzake het burgerlijk pand voor consumenten werden grotendeels hernomen in de

Pandwet. Zo is de voorafgaande rechterlijke tussenkomst nog steeds vereist en geldt er nog steeds

een toe-eigeningsverbod.260

200. De rechterlijke tussenkomst wordt, net zoals bij de oude regeling, voorzien bij de rechtbank

van eerste aanleg. Art. 1395 lid 3 Ger. W. verleent normaal de bevoegdheid aan de beslagrechter

inzake uitwinning, maar maakt een voorbehoud voor art. 46 Pandwet.261 De pandhouder kan zich

op zijn pandrecht verhalen wanneer enerzijds de gewaarborgde schuldvordering opeisbaar is en

anderzijds de schuldenaar-consument in gebreke is gesteld. Hij bezit over het recht van parate

executie. Dit wil zeggen dat de pandhouder zich mag verhalen op het pandobject wanneer de

schuldenaar in gebreke blijft, zonder in het bezit te zijn van een uitvoerbare titel. Deze toe-eigening

is echter wel onderworpen aan een voorafgaande rechterlijke controle, teneinde te verzekeren dat

de consument niet benadeeld wordt.262

De pandhouder heeft, net zoals onder het oude recht, twee opties. Hij kan ervoor kiezen dat het

pandobject aan hem wordt overgedragen ter betaling tot beloop van de schuld, of hij kan ervoor

opteren dat het goed openbaar wordt verkocht. Deze mogelijkheden werden met de Pandwet toch

iets verruimd, want sinds de Pandwet kan er ook gekozen worden om het goed onderhands te

verkopen. Het doel is hier om de kosten te verlagen en meer kansen te bieden op een hogere

verkoopopbrengst.263 Om onderwaardering te vermijden, is het niet toegestaan dat de pandhouder

zelf als koper optreedt bij de verkoop (art. 46 Pandwet lid 2).264 Indien de pandhouder geen keuze

maakt, kan de rechter de keuze maken, rekeninghoudend met de belangen van de pandhouder. 265

260 J. MALEKZADEM, “De uitwinning van Pandrechten na de hervorming” in M.E. STORME (ed.), Roerende

zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (157) 174. 261 E. DIRIX, “Commentaar bij art. 46 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met

overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 54, (45) 46. 262 E. DIRIX, “Commentaar bij art. 46 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met

overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 54, (45) 46. 263 MvT, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 56. 264 J. MALEKZADEM, “De uitwinning van Pandrechten na de hervorming” in M.E. STORME (ed.), Roerende

zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (157) 175. 265 E. DIRIX, “Commentaar bij art. 46 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met

overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 54, (45) 46.

Page 79: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

69

201. Elk beding waarbij de pandhouder gemachtigd wordt om zich het pand toe te eigen of erover

te beschikken, is nietig (art. 47 lid 3 Pandwet). Gezien oud art. 2078 BW van openbare orde was,

mogen we ervan uitgaan dat art. 46 Pandwet dit ook is. Er kan bijgevolg niet afgeweken worden

van deze bepaling. Doet men dit wel, dan is enkel de strijdige clausule nietig en niet de volledige

pandovereenkomst. Er dient volledigheidshalve wel vermeld te worden, dat afwijking van deze

bepaling wel mogelijk is nadat de gewaarborgde schuld opeisbaar werd. Een inbetalinggeving is

dus wel mogelijk zodra de pandgever in verzuim is gekomen. De ratio bij het verbod op afwijken

van oud art. 2078 BW bestond erin te vermijden dat de schuldenaar vooraf van de bescherming

afziet in de situatie waarbij zijn vrije toestemming problematisch is. 266

202. Het kan voorkomen dat het pand werd verstrekt door een derde (zakelijke borg, zie supra

hoofdstuk 3.1.3. g). In dat geval moet de vordering ook tegen deze derde worden ingesteld.

Wanneer de pandhouder kiest om het goed toegewezen te krijgen ter betaling, dan behoeft hij ook

instemming van de derde-pandgever.267

203. De pandgever (of de derde-pandgever) kan zich verzetten tegen uitwinning. Hij kan voor

de rechtbank verweer voeren zowel over het bestaan van de schuld en de opeisbaarheid ervan, als

over de voorgenomen wijze van uitwinning.268

204. Voor de bevrijding en verdeling van een uitgewonnen pand moeten we art. 50 en art. 55

Pandwet bestuderen (art. 47 in fine Pandwet). Hierop wordt ingegaan in het volgende onderdeel.

6.2.3. Pandgever-niet consument (art. 47 Pandwet)

205. Indien de pandhouder geen consument is, is hij gerechtigd, om in geval van niet-betaling

door zijn schuldenaar, zijn pandrecht uit te oefenen ex art. 48 tot art. 56 Pandwet, en dit door de

verpande goederen geheel of gedeeltelijk te verkopen of te verhuren ter voldoening van de

gewaarborgde schuldvordering.269

266 E. DIRIX, “Commentaar bij art. 46 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met

overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 54, (45) 53. 267E. DIRIX, “Commentaar bij art. 46 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met

overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 54, (45) 51. 268E. DIRIX, “Commentaar bij art. 46 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met

overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 54, (45) 47. 269 K. BROECKX, “Uitwinning van pandrechten” in J. BAECK en M. KRUITHOF (eds.), Het nieuwe

zekerheidsrecht, Mortsel, Intersentia, 2014, (93) 96.

Page 80: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

70

206. Voor de pandgever-niet consument kunnen we drie grote vernieuwingen waarnemen. Ten

eerste wordt het onderscheid tussen burgerlijk recht en handelsrecht opgeheven. Ten tweede wordt

de contractuele vrijheid van de partijen uitgebreid, en ten derde wordt de tussenkomst van rechter

tot het noodzakelijke beperkt.270

207. De uitwinning van het pand op een schuldvordering tot levering van een goed, gebeurt in

drie fases. De eerste fase omvat de kennisgeving voorafgaand aan de uitwinning (a). Daarna volgt

de uitwinningsfase an sich (b) en tot slot de fase na de uitwinning (c). Hoewel rechterlijke

tussenkomst niet verplicht is, kan elke belanghebbende wel beroep doen op de rechter gedurende

het volledige proces van uitwinning.

a. Voor de uitwinning: kennisgevingsfase

208. Een van de grootste innovaties met betrekking tot de uitwinningsprocedure bestaat erin dat

de pandhouder-niet consument bij wanbetaling van de schuldenaar, de uitwinningsprocedure kan

starten door middel van een loutere kennisgeving aan de schuldenaar.

209. Art. 48 lid 1 van de Pandwet stelt dat de pandhouder die tot uitwinning wenst over te gaan,

ten minste tien dagen271 vooraf bij een aangetekende zending daarvan kennis moet geven aan de

schuldenaar, en in voorkomend geval ook aan de derde-pandgever. De idee is dat de pandgever

nog de mogelijkheid krijgt om zijn openstaande schuld af te lossen.272 Deze wachttermijn van tien

dagen wordt verkort tot drie dagen indien het gaat om bederfbare goederen (art. 49 Pandwet).

210. Deze kennisgeving dient ook gedaan te worden aan de andere pandhouders en aan hen die

op de bezwaarde goederen beslag hebben gelegd (art. 48 lid 2 Pandwet).

211. In de aangetekende brief moet melding gemaakt worden van het bedrag van de

gewaarborgde schuldvordering op het tijdstip van kennisgeving, een omschrijving van de

bezwaarde goederen, de voorgenomen wijze van uitwinning en het recht van de schuldenaar of van

de pandgever om de goederen te bevrijden door de betaling van de gewaarborgde schuldvordering

(art. 48 in fine Pandwet).

270 J. MALEKZADEM, “De uitwinning van Pandrechten na de hervorming” in M.E. STORME (ed.), Roerende

zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (157) 160. 271 Berekening overeenkomstig art. 53 Ger. W. 272 MvT, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 58.

Page 81: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

71

212. De uitwinning blijft echter niet noodzakelijk tot dit bedrag beperkt. De betalingsachterstand

kan namelijk nog verder aangroeien in de tussentijd.273 Zo kunnen de bijhorigheden bijvoorbeeld

vergroten door eventuele uitwinningskosten (art. 50 Pandwet), nuttige kosten van onderhoud (art.

43, lid 3 Pandwet) of andere relevante kosten.274

213. Vanaf de kennisgeving kan de pandgever of iedere andere belanghebbende zich verzetten

door zich tot de rechter te wenden (art. 54 Pandwet). Zoals reeds vermeld, ligt de bevoegdheid bij

de beslagrechter. Om in verzet te komen tegen de kennisgeving, moet de pandgever het bestaan

van de schuld, de opeisbaarheid of het bedrag ervan betwisten. Hij kan ook grieven doen gelden

over de voorgenomen wijze van de tegeldemaking (bijvoorbeeld over het tijdstip van verkoop).275

b. De uitwinningsfase

i) Algemeen

214. Vóór de Pandwet was het uitsluitend aan de rechter om de wijze van uitwinning te bepalen.

Vandaag kunnen partijen volledig vrij de wijze van uitwinning kiezen.276 Partijen kunnen deze

keuze maken bij de totstandkoming van de overeenkomst, of op een later tijdstip (art. 47 in fine

Pandwet). Elke vorm van tegeldemaking is toegestaan, voor zover deze economische verantwoord

is (art. 47 lid 3 Pandwet). Dit wil zeggen dat de vereffening zo efficiënt als mogelijk dient te

verlopen, waarbij zomin mogelijk economische waarde verloren gaat.277 Indien partijen niets

overeenkwamen inzake de wijze van uitwinning, kan de pandhouder tot verkoop of verhuring van

de verpande goederen overgaan (art. 47 lid 1 Pandwet).

215. De pandgever of iedere belanghebbende derde kan tot aan het moment van de uitwinning

het pand bevrijden door betaling van de gewaarborgde schuldvordering en de reeds gemaakt

uitwinningskosten (art. 50 Pandwet). We noemen dit het lossingsrecht. Het moment van

uitwinning zal afhangen van de wijze van de uitwinning. Gaat het bijvoorbeeld om uitwinning door

273 MvT, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 58. 274 E. DIRIX, “Commentaar bij art. 47-56 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met

overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 54, (57) 63. 275 E. DIRIX, “Commentaar bij art. 47-56 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met

overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 54, (57) 64. 276 J. MALEKZADEM, “De uitwinning van Pandrechten na de hervorming” in M.E. STORME (ed.), Roerende

zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (157) 163. 277 MvT, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 25. Dit is in overeenstemming met aanbeveling 131 van de

UNCITRAL Legislative Guide.

Page 82: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

72

toe-eigening (zie infra nr. 221), dan kan men het pand bevrijden tot het moment van de

eigendomsoverdracht aan de pandhouder.278

De uitoefening van dit lossingsrecht is pas mogelijk nadat de pandhouder tot kennisgeving is

overgegaan. De ratio is dat, indien de pandgever ten alle tijde de bevrijding van het onderpand zou

kunnen afdwingen, dit zou neerkomen op een opzegmogelijkheid voor de pandgever. Dit is enkel

mogelijk bij overeenkomsten van onbepaalde duur (art. 11 Pandwet). De ten alle tijde

opzegbaarheid zou overigens nadelig voor de pandhouder, gezien hem de bevrijding van het

onderpand kan opgedrongen worden op een voor hem ongunstig tijdstip. Stel bijvoorbeeld dat er

een pand op alle sommen overeengekomen werd tussen de pandgever en de pandhouder met een

maximumbedrag van 1000 EUR, maar het totaalbedrag van de schuldvorderingen inmiddels 1500

EUR bedraagt. Het is zo dat de betaling van de pandgever eerst zal worden toegerekend op het deel

dat het maximumbedrag van de pandovereenkomst overstijgt. Als de pandgever met andere

woorden 500 EUR betaalt, zal de pandhouder zijn pandrecht op de andere 1000 EUR nog

behouden. De pandhouder behoudt derhalve zijn drukkingsmiddel om ervoor te zorgen dat de

pandgever vrijwillig betaalt. Indien het mogelijk zou zijn voor de pandhouder om zijn lossingsrecht

te allen tijde uit te oefenen, zou hij door de betaling van 1000 EUR het drukkingsmiddel van de

pandhouder onderuithalen.279

ii) Uitwinningsmogelijkheden

216. Er zijn tal van opties voor de pandhouder om tot uitwinning over te gaan. Hieronder volgt

een opsomming van enkele deze mogelijkheden. Deze opsomming is niet limitatief.

Gerechtsdeurwaarder (art. 51 Pandwet)

217. Art. 51 Pandwet stelt dat de pandhouder de gerechtsdeurwaarder kan gelasten met de

openbare of onderhandse verkoop, dan wel met de verhuur van de goederen. De

278 R. FRANSIS, “Capita selecta panduitwinning” in M.E. STORME (ed.), Roerende zekerheden na de Pandwet,

Antwerpen, Intersentia, 2017, (179) 187. 279 R. FRANSIS, “Capita selecta panduitwinning” in M.E. STORME (ed.), Roerende zekerheden na de Pandwet,

Antwerpen, Intersentia, 2017, (179) 188.

Page 83: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

73

gerechtsdeurwaarder kan een beslag sui generis leggen op de verpande goederen, om te vermijden

dat de goederen onbeschikbaar worden.280 De opsomming in dit artikel is niet exhaustief.281

218. Zoals reeds vermeld in het vorige onderdeel, kan de pandhouder zelf niet als koper optreden

bij de onderhandse verkoop (art. 52 Pandwet). Het doel is om onderwaardering te vermijden. Als

we deze ratio volgen, kan ook geargumenteerd worden dat de pandhouder de verkoop niet zelf mag

organiseren.282 Hij zal beroep moeten doen op een gerechtsdeurwaarder. Maar we mogen niet

vergeten dat de pandhouder en de pandgever in de overeenkomst reeds bepaalde zaken kunnen

overeenkomen, zoals aan wie de goederen verkocht worden in geval van uitwinning.283

Verhuur

219. Indien de partijen contractuele afspraken hebben gemaakt waarin men verhuur als wijze

van uitwinning overeenkomt, moet men niet noodzakelijk de gerechtsdeurwaarder gelasten met het

sluiten van een huurovereenkomst. Wie mag die huurovereenkomst dan onderhandelen met een

kandidaat-huurder, als de gerechtsdeurwaarder niet in beeld komt? Men kan overeenkomen dat de

pandhouder dit mag doen, en dan is er geen probleem. Indien er geen contractuele afspraken werden

gemaakt, dan zal er sprake zijn van dwangvertegenwoordiging van de pandgever. De pandhouder

zal de huurovereenkomst kunnen sluiten in naam en voor rekening van de pandgever. De pandgever

kan enkel de pandhouder aansprakelijk stellen indien hij op economisch onverantwoorde wijze

optreedt of indien er sprake is van kwade trouw. 284

220. De inning van de huurgelden kan op twee manieren gebeuren. Men kan art. 67 Pandwet

inzake het inningrecht toepassen. De hoogst gerangschikte pandhouder kan zijn inningsrecht dan

uitoefenen. Het nadeel is hier dat, opdat de huurder bevrijdend betaalt in handen van de

pandhouder, de pandhouder tot kennisgeving moet overgaan aan de huurder. Vanuit commercieel

oogpunt is het echter niet bepaald aangewezen om de huurder op de hoogte te brengen van het

bestaan van de pandovereenkomst. Een andere mogelijkheid is dat men contractueel de erkenning

280 E. DIRIX, “Commentaar bij art. 47-56 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met

overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 54, (57) 65. 281 MvT, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 25. 282 J. BAECK, “Het nieuwe pandrecht”, RW 2015-2016, nr. 31, (1209) 1220. 283 J. BAECK, “Het nieuwe pandrecht”, RW 2015-2016, nr. 31, (1209) 1220. 284 R. FRANSIS, “Capita selecta panduitwinning” in M.E. STORME (ed.), Roerende zekerheden na de Pandwet,

Antwerpen, Intersentia, 2017, (179) 195.

Page 84: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

74

reeds regelt en laat plaatsvinden door het sluiten van de huurovereenkomst. Men kan bijvoorbeeld

bepalen dat de huurgelden gestort worden op de bankrekening van de pandhouder. Dit is dan weer

nadelig voor de lager geschikte pandhouder. Deze kan namelijk wel tot uitwinning overgaan en

dus de huurovereenkomst sluiten (art. 47 Pandwet), maar hij kan niet overgaan tot inning van die

huurgelden. Deze bevoegdheid komt immers enkel toe aan de hoogst gerangschikte pandhouder

(art. 67, lid 3 Pandwet). Dergelijke inning is bijgevolg enkel aan te raden indien men de als

pandhouder de hoogste rang inneemt.285

Toe-eigening (art. 53 Pandwet)

221. Sinds de Pandwet is het mogelijk voor de pandhouder om zich de verpande goederen toe te

eigenen. Let wel, dit kan niet in het geval van een consumentenpand. De voorwaarde voor de toe-

eigening is dat zulks overeengekomen is, en dat de waarde van de goederen wordt geschat door

een deskundige of bepaalbaar zijn aan de hand van de marktprijs (art. 53 Pandwet). De

overeenkomst kan gesloten worden bij de totstandkoming van de pandovereenkomst of op een later

tijdstip (lid 2).

222. De waardering van de goederen gebeurt op de dag van de toe-eigening. Partijen kunnen

afwijken van de wettelijke bepaling en afspraken maken over de wijze van de waardebepaling. De

waardebepaling door een derde partij is vatbaar voor een marginale toetsing door de

beslagrechter.286 Het surplus komt toe aan de pandgever, gezien de pandhouder zich anders ten

onrechte zou verrijken, ten koste van de pandgever.287

Gemeenrechtelijke gedwongen tenuitvoerlegging

223. De pandhouder niet verplicht is om het verpande goed uit te winnen. De pandhouder mag

ook zijn recht uitoefenen door bijvoorbeeld beroep te doen op de gewone middelen van

tenuitvoerlegging.288

285 R. FRANSIS, “Capita selecta panduitwinning” in M.E. STORME (ed.), Roerende zekerheden na de Pandwet,

Antwerpen, Intersentia, 2017, (179) 195. 286 E. DIRIX, “Commentaar bij art. 47-56 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met

overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 54, (57) 68. 287 J. MALEKZADEM, “De uitwinning van Pandrechten na de hervorming” in M.E. STORME (ed.), Roerende

zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (157) 167. 288 MvT, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 25.

Page 85: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

75

224. De pandhouder dient hiervoor te beschikken over een uitvoerbare titel zoals een notariële

akte of een vonnis dat de schuldenaar veroordeelt.289

iii) Rechterlijke controle ad interim

225. Opnieuw kan zowel de pandhouder, de pandgever en elke belanghebbende derde zich

wenden tot de rechter indien een geschil zou rijzen tijdens de uitwinning.290 Deze rechterlijke

tussenkomst werkt opschortend voor de uitwinning (art. 54 lid 2 Pandwet).

226. Oorspronkelijk voorzag de wetgever dat de eis betrekking diende te hebben op de vraag of

de schuldenaar in verzuim is en op de vraag of de wijze van uitwinning economisch verantwoord

is.291 Na advies van de Raad van State heeft de wetgever deze beperking weggewerkt en wordt

bijgevolg het mogelijke voorwerp van de eis niet langer beperkt.292

227. De beslagrechter moet uitspraak doen boven alle andere zaken (art. 54 lid 4 Pandwet).

Bovendien doet hij uitspraak bij voorraad en zijn beschikking heeft geen gezag van gewijsde (art.

54 lid 5 Pandwet). De beslagrechter moet een geschil beslechten op grond van een prima facie

beoordeling. Hij mag aldus niet vooruitlopen op de beslissing van de rechter die ten gronde

uitspraak zal doen bij een controle a posteriori (zie infra nr. 230).293

228. Gezien deze uitspraak geen gezag van gewijsde heeft, is deze uitspraak niet vatbaar voor

de gewone rechtsmiddelen van verzet of hoger beroep (art. 54 lid 6 Pandwet). Derdenverzet en

cassatieberoep worden echter niet uitgesloten.294 De termijn voor het cassatieberoep begint voor

de partijen te lopen vanaf de kennisgeving (art. 54 lid 7 Pandwet).

c. Na de uitwinning

229. Als de pandgever de uitwinning toestaat en geen verzet biedt tegen de procedure, dan wordt

het bedrag dat voortvloeit uit de uitwinning, toegerekend op de gewaarborgde schuldvordering,

alle bijhorigheden en de kosten van uitwinning. Indien er meerdere pandhouders zijn, wordt de

289 E. DIRIX, “Commentaar bij art. 47-56 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met

overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 54, (57) 67. 290 MvT, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 61. 291 Adv.RvS., Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 115. 292 J. MALEKZADEM, “De uitwinning van Pandrechten na de hervorming” in M.E. STORME (ed.), Roerende

zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (157) 171. 293 J. MALEKZADEM, “De uitwinning van Pandrechten na de hervorming” in M.E. STORME (ed.), Roerende

zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (157) 171. 294 MvT, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 61.

Page 86: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

76

opbrengst verdeeld volgens hun rang overeenkomstig art. 57 en 58 Pandwet. Het eventueel saldo

komt toe aan de pandgever (art. 55 Pandwet).

230. Ook na voltooiing van de uitwinning is elke belanghebbende gerechtigd om zich te richten

tot de rechter. Partijen hebben recht op een rechterlijke controle van de uitwinningsprocedure. Art.

56 lid 1 bepaalt dat men beroep kan doen op de beslagrechter295 in geval van betwisting over de

wijze van uitwinning of de aanwending van de opbrengst.296 De rechter zal nagaan of de uitwinning

op een economisch verantwoorde wijze is gebeurd. De pandhouder zal aansprakelijk zijn, indien

zijn handelswijze kennelijk als onzorgvuldig dient te worden beschouwd.297 De enige mogelijke

sanctie is de schadevergoeding.298 De pandgever zal dan uiteraard wel schade moeten kunnen aan

tonen. De pandhouder heeft wel het recht om de opbrengst vaan de uitwinning te behouden.299

Oorspronkelijk voorzag de wetgever een termijn van één jaar, vanaf de kennisgeving van het einde

van de uitwinning door de pandhouder, om een vordering in te stellen.300 De wetgever komt hierop

terug en stelt in de memorie van toelichting bij de Reparatiewet dat de termijn van één jaar te lang

is. Dergelijke lange termijn kan ertoe leiden dat partijen in bewijsmoeilijkheden geraken, wat voor

rechtsonzekerheid zorgt. Een termijn van één jaar zou, met andere woorden, dus ingaan tegen de

idee dat de uitwinning op een doeltreffende en economische wijze dient te gebeuren. De wetgever

heeft dan ook beslist deze termijn voor de pandhouder te verkorten tot één maand.301 Voor de

andere belanghebbende wordt een termijn van drie maanden voorzien vanaf het einde van de

uitwinning. Deze langere termijn kan verklaard worden door het feit dat de uitwinning niet aan hen

betekend wordt. 302

295 In dit geval oordeelt de beslagrechter als bodemrechter. (E. DIRIX, “Commentaar bij art. 47-56 Pandwet” in

Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen,

Kluwer, 2015, afl. 54, (57) 70.). 296 K. BROECKX, “Uitwinning van pandrechten” in J. BAECK en M. KRUITHOF (eds.), Het nieuwe

zekerheidsrecht, Mortsel, Intersentia, 2014, (93) 100. 297 E. DIRIX, “Commentaar bij art. 47-56 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met

overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 54, (57) 70. 298 MvT, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 62. 299 E. DIRIX, “Commentaar bij art. 47-56 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met

overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 54, (57) 70. 300 MvT, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 62. 301 Art. 24 Reparatiewet. 302 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2138/001, 16.

Page 87: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

77

Hierop wordt kritiek geuit door bepaalde leden van de Commissie voor Justitie. Zij menen dat deze

korte termijn de rechten van verdediging schendt.303 Gezien een termijn van één maand

gebruikelijk is in een situatie waar het gaat om partijen die in kennis zijn gesteld (denk maar aan

hoger beroep, verzet), lijkt in dit geval de kritiek niet echt terecht. Een termijn van slechts drie

maanden voor belanghebbenden die niet in kennis werden gesteld, is echter wel vatbaar voor

kritiek. Het probleem is vooral dat de drie maanden ingaan vanaf het einde van de

uitwinningsprocedure. Dit vereist een grote alertheid aan de kant van de derde. Redelijker zou zijn

om hetzij de termijn van drie maanden te verlengen, hetzij de termijn van drie maanden te laten

ingaan vanaf de kennisneming door de derde.

6.3. Rangregeling bij samenloop en dubbele verpanding

231. Sinds de Pandwet kan een schuldvordering meerdere malen in pand gegeven worden door

eenzelfde pandhouder. Het weze dan ook geen verrassing dat hieruit vaak conflicten ontstaan.

Rangconflicten worden in de Pandwet onder afdeling 5 besproken. Twee bepalingen werden door

de wetgever voorzien om dergelijke rangconflicten op te lossen: de anterioriteitsregel (art. 57

Pandwet) en de superprioriteitsregel (art. 58 Pandwet). We maken een onderscheid tussen

enerzijds rangconflicten waarbij enkel zakelijke rechten (pandrechten en hypotheken) met elkaar

conflicteren (6.3.1.), en anderzijds rangconflicten waarbij ook voorrechten betrokken zijn (6.3.2).

6.3.1. Conflicten tussen zuiver zakelijke rechten: de anterioriteitsregel

(art. 57 Pandwet)

232. Eén van de uitganspunten van de Pandwet had als doelstelling, de formulering van een

duidelijke regel op basis waarvan rangconflicten kunnen worden beslecht.304 De wetgever koos

ervoor om rangconflicten volgens de prior tempore-regel op te lossen.305 Dit wil zeggen dat een

303 I. VAN DE PLAS, “De pandwet 2.0: krachtlijnen van de reparatiewet”, TBH 2017/7, 2017, (683) 697, nr. 38. 304 I. VAN DE PLAS, “De pandwet 2.0: krachtlijnen van de reparatiewet”, TBH 2017/7, 2017, (683) 697, nr. 39. 305 K. BROECKX, “Uitwinning van pandrechten” in J. BAECK en M. KRUITHOF (eds.), Het nieuwe

zekerheidsrecht, Mortsel, Intersentia, 2014, (93) 106.

Page 88: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

78

ouder pandrecht voorrang heeft op een nieuwer pandrecht. Het betreft hier een zelfde regeling als

onder het oude recht306.307

233. Om de ‘leeftijd’ van een pand te kennen kijkt men naar de datum waarop het pandrecht

tegenwerpelijk gemaakt werd.308 Dit is de datum van registratie of de datum van

buitenbezitstelling. De datum waarop de gewaarborgde schuldvorderingen ontstaan is, is van geen

belang.309 Pandhouders die op dezelfde dag hebben geregistreerd of het bezit hebben verkregen,

staan in gelijke rang (art. 57 lid 3 Pandwet).

234. Voor pand op schuldvordering zal aldus de datum van kennisgeving van belang zijn, gezien

de buitenbezitstelling door de kennisgeving gebeurt (art. 60 lid 3 Pandwet juncto art. 1690 lid 3

BW).310 Deze regel geldt niet in het geval van pand op toekomstige schuldvorderingen. In dit geval

neemt de pandhouder zijn rang in op het ogenblik van het sluiten van de pandovereenkomst. Indien

er meerdere pandhouders zijn met betrekking tot eenzelfde toekomstige schuldvordering, zal de

pandhouder die als eerste een pandovereenkomst sloot, de eerste rang innemen.311

235. Volledigheidshalve dient vermeld te worden dat een conflict tussen de pandhouder en een

hypothecaire schuldeiser, of een andere schuldeiser met voorrecht op onroerende goederen ook aan

de hand van de anterioriteitsregel dient te worden opgelost. De reden hiervoor is dat art. 19 Pandwet

stelt dat de onroerendmaking van het onderpand, het voorrecht van de pandhouder niet aantast. Er

kan aldus een conflict ontstaan tussen de pandhouder en de hypothecaire schuldeiser, gezien de

hypothecaire schuldeiser automatisch ook een zekerheid krijgt op de roerende goederen die door

bestemming of door incorporatie onroerend worden. Deze goederen behoren dan namelijk

automatisch tot het onderpand van de schuldeiser met een hypotheek of voorrecht op een onroerend

306 Onder het oude recht bestond er wel een uitzondering op deze anterioreiteitsregeling: het voorrecht van de

verpachter ging steeds voor op het landbouwvoorrecht (art. 8 Wet Landbouwlening). Deze uitzondering vervalt

onder het nieuwe recht (R. JANSEN, “Algemene beginselen bij de verpanding van roerende goederen” in M.E.

STORME (ed.), Roerende zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (65) 121). 307 R. JANSEN, “Algemene beginselen bij de verpanding van roerende goederen” in M.E. STORME (ed.), Roerende

zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (65) 120. 308 J. BAECK, “Commentaar bij art. 57-58 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met

overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2016, afl. 58, (31) 32. 309 MvT, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 27. 310 K. BROECKX, “Uitwinning van pandrechten” in J. BAECK en M. KRUITHOF (eds.), Het nieuwe

zekerheidsrecht, Mortsel, Intersentia, 2014, (93) 106. 311 J. DEL CORRAL, “Zekerheidsrechten. Stand van zaken.”, NjW 2014, nr. 306, (578) 580.

Page 89: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

79

goed.312 Dit betreft overigens dezelfde regeling als onder het oude recht.313 Deze materie is echter

niet onmiddellijk relevant binnen het kader van deze masterproef, gezien een schuldvordering

immers een onlichamelijk roerend goed is, dat onmogelijk onroerend kan worden. Er zal bij een

pand op schuldvorderingen bijgevolg nooit een conflict ontstaan tussen de pandhouder en de

hypothecaire schuldeiser.

6.3.2. Conflict tussen pandrechten en voorrechten

a. Art. 57 lid 1 Pandwet: verwijzing naar de Hypotheekwet

236. Er wordt in de Pandwet geen uitgebreide regeling voorzien voor dergelijke conflicten. De

Pandwet verwijst naar de bestaande regeling in de Hypotheekwet (art. 21 t.e.m. art. 26).314 Dit lijkt

in eerste instantie vreemd, gezien pandrechten niet voorkomen in deze bepalingen. Ook bezit de

pandhouder niet langer een voorrecht op verpande goederen, maar een pandrecht. De wetgever

kwalificeert daarom – overigens ten onrechte315 – een pandrecht als een voorrecht. Uit de

parlementaire voorbereidingen valt af te leiden dat het de bedoeling is dat de wetsbepalingen die

gelden voor bijzondere voorrechten, ook gelden voor pandrechten.316 Hieronder volgt een overzicht

van de gevolgen die deze bepaling met zich meebrengt. 317

i) Het voorrecht van de gerechtskosten (art. 21 Hyp. W.)

237. Art. 21 Hyp. W. stelt dat het voorrecht van de gerechtskosten voorrang geniet op alle andere

voorrechten. Aangezien het de bedoeling is van de wetgever om pandrechten gelijk te stellen aan

(bijzondere) voorrechten, zal bijgevolg het voorrecht van de gerechtskosten ook voorgang hebben

op een pandrecht.

312 J. BAECK, “Commentaar bij art. 57-58 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met

overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2016, afl. 58, (31) 33. 313 R. JANSEN, “Algemene beginselen bij de verpanding van roerende goederen” in M.E. STORME (ed.), Roerende

zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (65) 122. 314 R. JANSEN, “Algemene beginselen bij de verpanding van roerende goederen” in M.E. STORME (ed.), Roerende

zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (65) 122. 315 Zie J. BAECK, “Commentaar bij art. 57-58 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar

met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2016, afl. 58, (31) 37. 316 Verslag van 16 april 2013 namens de Commissie Justitie, Parl.St. Senaat 2012-13, nr. 5-1922/4, 22. 317 J. BAECK, “Commentaar bij art. 57-58 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met

overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2016, afl. 58, (31) 38.

Page 90: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

80

ii) Het voorrecht van de begrafeniskosten (art. 25 Hyp. W.)

238. Volgens art. 25 Hyp. W. gaat het voorrecht van de begrafeniskosten voor op alle andere

voorrechten, met uitzondering van het voorrecht van de gerechtskosten, het voorrecht tot behoud

van de zaak en het voorrecht van de vervoerder. Een pandrecht valt niet onder deze uitzonderingen,

waardoor het voorrecht van de begrafeniskosten bijgevolg voorgaat op een pandrecht.

iii) Het voorrecht voor kosten tot behoud van de zaak (art. 22 Hyp. W.)

239. Krachtens art. 22 Hyp. W. gaat het voorrecht voor de kosten tot behoud van de zaak voor

op oudere voorrechten, maar niet op jongere. Daaruit volgt dat dit voorrecht ook voorgaat op oudere

pandrechten, maar niet op jongere.

iv) Algemene voorrechten (art. 26 Hyp. W.)

240. Uit art. 26 Hyp. W. volgt dat bijzondere voorrechten in principe voorrang hebben op

algemene voorrechten. Pandrechten zullen dus in principe voorrang hebben op algemene

voorrechten, gezien de wetgever pandrechten wil gelijkstellen met bijzondere voorrechten.

b. De superprioriteitsregel (art. 58 Pandwet)

241. De Pandwet verschaft voor enkele conflicten wel nieuwe regels. Artikel 58 Pandwet

verleent namelijk aan sommige schuldeisers een superprioriteit. Het gaat om de retentor voor een

schuldvordering tot behoud van de zaak (i), de onbetaalde verkoper die een eigendomsvoorbehoud

maakte (ii), de bevoorrechte onbetaalde verkoper (iii) en de onderaannemer met voorrecht (iv).

242. In dit onderdeel wordt de betekenis van art. 58 Pandwet voor pand op schuldvorderingen

besproken. Telkens zal derhalve eerst onderzocht worden of deze schuldeisers met superprioriteit

in samenloop kunnen komen met een pandhouder met een pand op schuldvorderingen. Dit

onderzoek zal eerder een theoretisch belang hebben, gezien samenloop tussen voornoemde

schuldeisers in de praktijk weinig voorkomen.

i) De retentor voor een schuldvordering tot behoud van de zaak

243. Art. 58 lid 1 van de Pandwet bepaalt dat iemand die zijn retentierecht uitoefent voor een

vordering tot behoud van een zaak, voorrang zal krijgen op de pandhouder.

244. We vragen ons eerst en vooral af of de retentor voor een schuldvordering tot behoud van de

zaak, wel in samenloop kan komen met een pandhouder die een pandrecht heeft op een

schuldvordering. In eerste instantie lijkt het namelijk moeilijk voor te stellen dat er ooit kosten tot

Page 91: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

81

behoud zullen moeten gemaakt worden voor een schuldvordering. We mogen echter niet uit het

oog verliezen dat de verpande schuldvordering de levering van een goed tot voorwerp kan hebben.

Zodra het goed geleverd wordt, zal het pand door zakelijke subrogatie slaan op dat lichamelijk

goed (zie supra hoofdstuk 3.1.3. g). Voor dat lichamelijk goed kunnen dan wel kosten tot behoud

gemaakt worden, maar dan spelen de gewone regels inzake pand op lichamelijke goederen, en niet

langer de specifieke regels voor pand op schuldvorderingen.

245. Ten tweede vragen we ons ook af welke rang een retentor krijgt, die zijn retentierecht niet

baseert op een schuldvordering tot behoud van een zaak. Dit is namelijk niet bepaald in de Pandwet.

Wel bepaalt art. 76 Pandwet dat een retentor, net zoals de pandhouder, een preferentieel recht heeft.

Er wordt in de rechtsleer verdedigd dat zij bijgevolg dezelfde rang genieten. In geval van een

conflict tussen een pandhouder en een retentor die geen superprioriteit geniet op basis van art. 58

Pandwet, zal de anterioriteitsregel spelen.318

246. Hier volgt een concreet geval ter verduidelijking. In dit voorbeeld heeft het pandrecht een

lichamelijk goed tot voorwerp, om redenen die hierboven werden uiteengezet. Een kredietinstelling

verschaft een lening in ruil voor een pandrecht op de wagen waarvoor de lening werd aangegaan

en laat het pandrecht registreren. De garagist die de wagen op een later tijdstip herstelt, heeft ook

een schuldvordering op de kosten die hij maakte tot behoud van de zaak, en hij is nog steeds in het

bezit van de wagen. Hier zal de retentor (de garagist) een hogere rang innemen dan de pandhouder,

want hij geniet superprioriteit op basis van art. 58 Pandwet. Stel nu dat deze garagist geen werken

tot behoud van de zaak (de wagen) uitvoerde, maar bijvoorbeeld louter de zetelbekleding aanpaste

(we gaan ervan uit dat hij geen verkoper is van de zetelbekleding, want dan zou hij eveneens een

voorrecht genieten op basis van art. 58 Pandwet, zie infra nr. 250). Hij is wel een retentor, maar hij

geniet geen voorrecht op basis van art. 58 Pandwet, gezien hij zijn retentierecht niet uitoefent voor

een vordering tot behoud van de zaak. De anterioriteitsregel speelt. De retentor neemt rang in

wanneer hij feitelijke macht over het goed verkreeg (art. 75 Pandwet). In dit geval zal dit allicht na

de registratie zijn van het pandrecht door de kredietinstelling. De pandhouder (de kredietinstelling)

zal dus een hogere rang genieten dan de retentor (de garagist).

318 J. BAECK, “Commentaar bij art. 57-58 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met

overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2016, afl. 58, (31) 33.

Page 92: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

82

ii) De onbetaalde verkoper met eigendomsvoorbehoud

247. Het tweede lid van art. 58 Pandwet bepaalt dat de onbetaalde verkoper met een

eigendomsvoorbehoud voorrang krijgt op de pandhouder. Gesteld dat de verkoper van een zetel

met een eigendomsvoorbehoud niet betaald wordt, dan zal deze die zetel kunnen revindiceren, ook

al had iemand anders een pandrecht op deze zetel.

248. Opnieuw vragen we ons af of deze onbetaalde verkoper met eigendomsvoorbehoud in

samenloop kan komen met een pandhouder die een pandrecht heeft op een schuldvordering. Eerst

en vooral stellen we vast dat het mogelijk is om schuldvorderingen te verkopen (art. 1690 BW).

Ten tweede is het mogelijk om een eigendomsvoorbehoud overeen te komen op een onlichamelijk

roerend goed.319 Normaal gaat de eigendom over bij het sluiten van een overeenkomst320, maar dit

zal hier uiteraard niet het geval zijn, zolang de koper niet betaalt. Indien er zich dan samenloop

voordoet, tussen de verkoper met een eigendomsvoorbehoud en de pandhouder, zal de verkoper

met eigendomsvoorbehoud derhalve voorrang genieten op basis van art. 58 Pandwet.

249. Art. 72 van de Pandwet houdt een verrijkingsverbod in voor de verkoper met

eigendomsvoorbehoud. Dit wil zeggen dat hij de waarde van de teruggevorderde goederen moet

verrekenen met zijn schuldvordering. De koper heeft dus een schuldvordering op de verkoper met

eigendomsvoorbehoud tot afdracht van het saldo. De pandhouder die oorspronkelijk een pandrecht

had op die verkochte goederen, zal nu een pandrecht krijgen op de schuldvordering die de koper

heeft op de verkoper omwille van de zakelijke subrogatie (art. 9 Pandwet) (zie supra hoofdstuk

3.1.3. g).321

iii) De onbetaalde verkoper met voorrecht

250. Het tweede lid van art. 58 Pandwet bepaalt eveneens dat de onbetaalde verkoper met een

voorrecht op grond van art. 20, 5° Hyp.W. een superprioriteit geniet en dus voor gaat op de

pandhouder. Ook hier lijkt in theorie samenloop met de pandhouder met een pand op

319 V. SAGAERT en J. DEL CORAL, Eigendomsvoorbehoud, Antwerpen, Kluwer, 2015, 5. 320 G. VAN MALDEREN, “De gemeenrechtelijke regeling inzake overdracht en inpandgeving van

schuldvorderingen op naam na de wet van 6 juli 1994”, W. Akte 1996, (25) 27, nr. 12. 321 J. BAECK, “Commentaar bij art. 57-58 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met

overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2016, afl. 58, (31) 34.

Page 93: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

83

schuldvorderingen mogelijk, gezien het voorrecht ook geldt bij de onbetaalde verkoper van een

onlichamelijk roerend goed.322

251. Deze bepaling deed in eerste instantie de wenkbrauwen fronsen. In de oorspronkelijke

Pandwet van 2013 werd namelijk bepaald dat de pandhouder hetzelfde recht geniet als dit

toegekend aan de vervoerder door art. 23 en art. 25 Hyp. W. Art. 23 Hyp. W. bepaalt dat de

vervoerder voorrang heeft boven de onbetaalde verkoper, behalve indien hij bij de ontvangst wist

dat de prijs nog niet was betaald. Het gevolg zou dan zijn dat de pandhouder eigenlijk voorrang

zou moeten krijgen op de onbetaalde verkoper. De onbetaalde verkoper zou aldus enkel voorrang

genieten indien de pandhouder wist dat de prijs nog niet was betaald. Dit is nogal tegenstrijdig met

wat de wetgever bepaalt in art. 58 Pandwet.323

252. Deze onzuiverheid werd weggewerkt met de Reparatiewet door de herformulering van art.

57 Pandwet. Het eerste lid bepaalt nu dat het pandrecht voorrang heeft op alle jongere rechten op

de verpande goederen, onverminderd de artikelen 21 tot 26 van Titel XVIII van Boek III van dit

wetboek.324 Er bestaat dus niet langer twijfel over dat de onbetaalde verkoper met voorrecht

voorrang geniet op de pandhouder.

iv) De onderaannemer

253. Een onderaannemer beschikt over twee zekerheidsinstrumenten: de rechtstreekse vordering

op basis van art. 1798 BW en het voorrecht op grond van art. 20, 12° Hyp.W.325 Gezien het hier

om een schuldvordering gaat, is samenloop met een pandhouder die een pandrecht heeft op een

schuldvordering, mogelijk.

254. Indien de onderaannemer op grond van art. 20, 12° Hyp.W. over een voorrecht op de met

pand bezwaarde goederen beschikt, zal hij op basis van art. 58 lid 2 Pandwet, voorrang krijgen op

de pandhouder.326

322 CUYPERS, A., “Commentaar bij art. 20, 5° Hyp.W.” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar

met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2013, afl. 47, (1) 19. 323 J. BAECK, “Commentaar bij art. 57-58 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met

overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2016, afl. 58, (31) 35. 324 I. VAN DE PLAS, “De pandwet 2.0: krachtlijnen van de reparatiewet”, TBH 2017/7, 2017, (683) 697, nr. 40. 325 MvT, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 73. 326 J. BAECK, “Commentaar bij art. 57-58 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met

overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2016, afl. 58, (31) 35.

Page 94: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

84

255. Indien de onderaannemer, die over een rechtstreekse vordering beschikt tegen de bouwheer

op basis van art. 1798 BW (figuur 5), en de pandhouder, die een pandrecht heeft op de

schuldvordering van de hoofdaannemer op de bouwheer (figuur 6) in conflict komen met elkaar,

dient dit conflict opgelost te worden aan de hand van de anterioriteitsregel. Hier geniet de

onderaannemer dus geen superprioriteit op basis van art. 58 Pandwet. Concreet betekent dit dat de

onderaannemer zijn rechtstreekse vordering niet meer zal kunnen uitoefenen nadat de pandhouder

tot buitenbezitstelling is overgegaan (vuistpand), of het pandrecht registreerde (registerpand). Als

het gaat het om een pand op een schuldvordering (vuistpand), moeten we dus rekening houden met

het tijdstip van kennisgeving vanwege de pandhouder.327

Fig. 5 rechtstreekse vordering ex. art. 1798 BW

Fig. 6 Pandrecht

327 J. BAECK, “Commentaar bij art. 57-58 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met

overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2016, afl. 58, (31) 36.

Page 95: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

85

Hoofdstuk 7: De Pandwet versus de Wet Financiële Zekerheden

256. Het is onvermijdelijk dat de Pandwet een invloed zal hebben op andere wetten. Wanneer

men een pand wil vestigen op een financieel instrument, zal niet enkel de Pandwet van toepassing

zijn, maar ook de Wet Financiële Zekerheden (“WFZ”). Hoe deze twee wetten zich ten opzichte

van elkaar verhouden, zal in dit hoofdstuk worden besproken.

257. Eerst en vooral wordt kort toegelicht wat er onder het toepassingsgebied van WFZ valt

(7.1.). Vervolgens gaan we in op de wettelijke verhouding tussen de WFZ en de Pandwet (7.2.).

Ten slotte maken we een vergelijking tussen beide regimes (7.3.).

7.1. Toepassingsgebied van de Wet Financiële Zekerheden

258. De WFZ is een omzetting van de Richtlijn 2002/47/EG van 6 juni 2002 betreffende

financiëlezekerheidsovereenkomsten, ofwel ‘de Collateral-Richtlijn’. Het doel van deze richtlijn

bestaat erin om, in het kader van de realisatie van een interne markt voor financiële diensten, de

juridische positie van de begunstigden van financiële zekerheden te versterken. Het is evident dat

deze richtlijn ingrijpt in het nationale insolventierecht van de lidstaten, gelet op de bedoeling om

uniformiteit te creëren. De wetgever heeft echter bij het ontwerpen van de WFZ een ruimer

toepassingsgebied toegekend dan het toepassingsgebied dat in de richtlijn voorzien wordt.328

7.1.1. Ratione personae

259. De WFZ is zowel op rechtspersonen als natuurlijke personen van toepassing329 (met

uitzondering van de bepalingen inzake eigendomsoverdracht tot zekerheid en bepaalde bepaling

inzake nettingsovereenkomsten330). Dit toepassingsgebied is veel ruimer dan wat voorzien werd in

de Collateral-Richtlijn. Deze vereist namelijk dat minstens één van beide partijen een financiële

entiteit of overheidsinstelling is, en ze is niet van toepassing op natuurlijke personen.331

328 D. DE MAREZ, “De Wet Financiële Zekerheden”, TPR 2006, afl. 2, (1101) 1107. 329 E. DIRIX, “Gerechtelijk akkoord en faillissement” in FARE, Mechelen, Kluwer, 2013, afl. 47, II.H.10D (1) 10. 330 C. BODDAERT, “De wet op de financiële zekerheden van 15 december 2004” in Financieel recht.

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I. Effecten, G. Omloop van effecten,

Mechelen, Kluwer, 2005, afl. 22, (59) 70. 331 Art. 1(2) Collateral-Richtlijn; K. PANIS en R. JACOBS, “Wet Financiële Zekerheden en Pandwet: tussen

polaroid en het digitale tijdperk” in M. E. STORME (ed.), Roerende zekerheden na de Pandwet, Antwerpen,

Intersentia, 2017, (301) 303.

Page 96: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

86

7.1.2. Ratione materiae

260. Het materieel toepassingsgebied van de WFZ omvat enerzijds ‘zakelijke

zekerheidsovereenkomsten’ en anderzijds ‘nettingsovereenkomsten’ (art. 4 WFZ). De zakelijke

zekerheidsovereenkomsten omvatten zowel pandovereenkomsten als eigendomsoverdrachten tot

zekerheid (art. 3, 3° WFZ).332

7.2. De verhouding tussen de WFZ en de Pandwet

7.2.1. Vóór de Reparatiewet

261. Uit de memorie van toelichting bij de oorspronkelijke Pandwet van 2013, kunnen we

afleiden dat het niet de bedoeling is van de wetgever om aan de WFZ te raken.333 Dit heeft te maken

met het feit dat de WFZ gebaseerd is op een Europese Richtlijn.334

262. Verschillende krachtlijnen geven de verhouding tussen beide wetten weer. Ten eerste is de

WFZ de les specialis ten opzichte van de Pandwet. De WFZ zal dus enkel van toepassing zijn in

de mate dat de wet afwijkt van het gemeen recht, of met andere woorden, de Pandwet. Ten tweede

is de WFZ enkel van toepassing indien aan alle voorwaarden onder het toepassingsgebied is

voldaan, zoals voorgeschreven door art. 4 WFZ. Wanneer niet aan deze voorwaarden is voldaan,

kan nog een pand gevestigd worden overeenkomstig de voorschriften in de Pandwet. Ten derde is

de WFZ van toepassing voor zover deze niet afwijkt van de bijzondere bescherming voor de

consument, waar de Pandwet in voorziet (zie infra hoofdstuk 7.3.1.). 335

7.2.1. Wettelijke vastlegging door de wijziging van artikel 7 WFZ in de

Reparatiewet

263. De wetgever wijzigt met de Reparatiewet art. 7 WFZ (art. 41 Reparatiewet). Voortaan

wordt de verhouding tussen beide wettelijk vastgelegd. Oorspronkelijk beperkte artikel 7 WFZ zich

ertoe om bepaalde bezwarende formaliteiten, zoals voorzien in de Pandwet, uit te sluiten voor

332 K. PANIS en R. JACOBS, “Wet Financiële Zekerheden en Pandwet: tussen polaroid en het digitale tijdperk” in

M. E. STORME (ed.), Roerende zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (301) 304. 333 MvT, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 10. 334 I. VAN DE PLAS, “De pandwet 2.0: krachtlijnen van de reparatiewet”, TBH 2017/7, 2017, (683) 698, nr. 43. 335 I. PEETERS en P. NOBELS, “Pand op geldsommen en schuldvorderingen” in J. BAECK en M. KRUITHOF

(eds.), Het nieuwe zekerheidsrecht, Mortsel, Intersentia, 2014, (111) 132.

Page 97: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

87

panden onder de WFZ. Voor het overige viel men terug op het gemeen recht.336 Sinds de

Reparatiewet luidt het artikel echter als volgt:

“§ 1. Behoudens de uitzonderingen uitdrukkelijk bepaald in §§ 2 tot 4 zijn artikel 1328 en

boek III, titel XVII, van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing op enig pand op financiële

instrumenten, contanten en bankvorderingen.

§ 2. De volgende artikelen van boek III, titel XVII, van het Burgerlijk Wetboek zijn van toepassing

op een pand als bedoeld in artikel : artikelen 1, 5, 6, 8, 9, 10 eerste lid, 11 eerste en derde lid, 13,

23 eerste en derde lid, 57 eerste lid, 60 tweede en derde lid, 63, 64, 65, 66 en 67.

§ 3. Financiële instrumenten, bankvorderingen of contanten die krachtens de wet of hun aard

niet overdraagbaar zijn, kunnen evenmin in pand worden gegeven.

§ 4. Een pandrecht op financiële instrumenten, bankvorderingen of contanten komt tot stand door

de overeenkomst tussen pandgever en pandhouder en is aan derden tegenwerpelijk wanneer de

toepasselijke vereisten waarin artikel 4, § 1, voorziet, zijn voldaan.

§ 5. Op de marge-opvragingen en op de gelijkwaardige financiële instrumenten, contanten of

bankvorderingen die, tijdens de duur van de overeenkomst, in de plaats worden gesteld van de

activa die het oorspronkelijke pand vormen, is dezelfde regeling van toepassing als op de

laatstgenoemde activa. In geval van bankvorderingen, doet het recht van de pandgever op het innen

van de opbrengst geen afbreuk aan de ten gunste van de begunstigde gestelde zekerheid.”

264. Volgende principes kunnen hieruit worden afgeleid337:

In de regel is de toepassing van de bepalingen van de Pandwet uitgesloten voor het pand op

financiële instrumenten, bankvorderingen en contanten (paragraaf 1).

Er wordt echter een uitzondering voorzien op deze regel. Paragraaf 2 omvat een lijst van artikelen

van de Pandwet die net wel van toepassing zijn op panden die onder de WFZ vallen. Enkele

algemene bepalingen van de Pandwet zijn van toepassing op panden op financiële activa die onder

WFZ vallen, zoals bijvoorbeeld art. 8 Pandwet dat bepaalt dat toekomstige goederen in pand

kunnen gegeven worden. Ook de anterioriteitsregel (art. 57 Pandwet) is van toepassing op de WFZ.

Tot slot zijn ook enkele bepalingen voor pand op schuldvorderingen van toepassing op de WFZ.

Zo is onder andere art. 67 Pandwet inzake het inningsrecht ook van toepassing op de WFZ.

336 K. PANIS en R. JACOBS, “Wet Financiële Zekerheden en Pandwet: tussen polaroid en het digitale tijdperk” in

M. E. STORME (ed.), Roerende zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (301) 311. 337 F. PARREIN, “Commentaar bij Pand op nominatieve effecten” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze

commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2017, afl. 59, (9) 17.

Page 98: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

88

Paragraaf 3 is een bevestiging dat ook hier de onoverdraagbaarheid gelijk staat aan de

onverpandbaarheid.

Paragraaf 4 verwijst naar art. 4 §1 Pandwet voor de vereisten bij de totstandkoming van een

pandovereenkomst op financiële activa die onder WFZ vallen. Dit wordt verder besproken onder

hoofdstuk 7.3.5.

7.3. Verschillen tussen de Pandwet en de WFZ

265. Bij het ontwerpen van de Pandwet haalde de wetgever vaak zijn inspiratie bij de Wet

Financiële Zekerheden. Denk maar aan de rechtsfiguur van de zekerheidsagent die reeds bestond

voor financiële instrumenten onder het toepassingsgebied van de WFZ, en die nu ook in de Pandwet

is opgenomen onder artikel 3 Pandwet (3.1.2.). Toch bestaan nog veel verschillen tussen beide

regimes. De grootste verschillen zijn vooral waar te nemen bij de consumentenbescherming

(7.3.1.), de uitwinning (7.3.2.), de gewaarborgde schuldvordering (7.3.3.) de gevolgen bij

insolventie (7.3.4.) en de controlevereiste bij de bezitsverkrijging van in pand gegeven

schuldvorderingen (7.3.5.).

7.3.1. Consumentenbescherming

266. Een belangrijke nuance dient gemaakt te worden, wanneer men stelt dat met de Pandwet

niet geraakt wordt aan de WFZ. Art. 2 van de WFZ stelt namelijk het volgende: ‘Onverminderd

de wetgeving inzake consumentenbescherming, voert zij een specifieke regeling in voor de

zakelijke zekerheden met betrekking tot financiële instrumenten of contanten, en voor de

nettingovereenkomsten’. Hieruit volgt dat WFZ niet kan afwijken van de beschermingsbepalingen

ten aanzien van consumenten in de wetgeving, en dus in de Pandwet.338 Andere

consumentenbepalingen waartegen de WFZ niet mag ingaan, vinden we onder andere ook terug in

het Wetboek Economisch Recht, meer bepaald in boek VI (marktpraktijken en

consumentenbescherming) en boek VII, titel 4 (kredietovereenkomsten).339 De

338 I. PEETERS en P. NOBELS, “Pand op geldsommen en schuldvorderingen” in J. BAECK en M. KRUITHOF

(eds.), Het nieuwe zekerheidsrecht, Mortsel, Intersentia, 2014, (111) 133. 339 K. PANIS en R. JACOBS, “Wet Financiële Zekerheden en Pandwet: tussen polaroid en het digitale tijdperk” in

M. E. STORME (ed.), Roerende zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (301) 318.

Page 99: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

89

consumentenbepalingen in het gemeen recht zijn hier als het ware de lex specialis ten aanzien van

de WFZ.340

7.3.2. De uitwinning

267. De procedure van de uitwinning is grote mate gelijklopend in beide regimes. In beide

regimes is bijvoorbeeld geen voorafgaande rechterlijke tussenkomst vereist. Merk wel op dat in dit

onderdeel, dat we behandelen, de procedure van uitwinning voor een pand verschaft door een

consument, buiten beschouwing wordt gelaten. We zullen hier tevens enkel de verschillen

vermelden.

a. Kennisgeving, wachttermijn en opschortende werking

268. Art. 48 lid 1 van de Pandwet stelt dat de pandhouder die tot uitwinning wenst over te gaan,

daarvan ten minste tien dagen341 vooraf, bij een aangetekende zending, kennis moet geven aan de

schuldenaar, en in voorkomend geval ook aan de derde-pandgever.342 Deze termijn van tien dagen

wordt verkort tot drie dagen indien het gaat om bederfbare goederen (art. 49 Pandwet). Art. 54

Pandwet bepaalt verder dat zowel de pandhouder, de pandgever en elke belanghebbende op elk

ogenblik het recht hebben om de rechtbank te vatten indien een geschil rijst bij de uitwinning (lid

1). Deze vordering werkt opschortend (lid 2).

269. Art. 8 §1 WFZ bepaalt daarentegen dat de uitwinning gebeurt ‘binnen de kortst mogelijke

termijn’. Er is dus geen wachttermijn, noch wordt er iets bepaald over een voorafgaande

kennisgeving. Bovendien voorziet de wet geen mogelijkheid om een vordering in te stellen die de

uitwinning opschort.343

340 C. BODDAERT, “De wet op de financiële zekerheden van 15 december 2004” in Financieel recht.

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I. Effecten, G. Omloop van effecten,

Mechelen, Kluwer, 2005, afl. 22, (59) 66. 341 Berekening overeenkomstig art. 53 Ger. W. 342 MvT, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 58. 343 K. PANIS en R. JACOBS, “Wet Financiële Zekerheden en Pandwet: tussen polaroid en het digitale tijdperk” in

M. E. STORME (ed.), Roerende zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (301) 315.

Page 100: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

90

b. rechterlijke controle a posteriori

270. Zowel in de Pandwet (art. 56) als de WFZ (art. 8 §3 en art. 9 §2) heeft de rechter een

marginale toetsingsbevoegdheid a posteriori.

271. Het verschil is echter wel dat art. 56 lid 2 Pandwet voorziet in een verjaringstermijn van

één maand of drie maanden344 (afhankelijk van de eiser - zie supra nr. 230), daar waar de WFZ

niet in een verjaringstermijn voorziet.345

c. toe-eigening

272. Sinds de Pandwet is het mogelijk voor de pandhouder om zich de goederen toe te eigenen.

De voorwaarde voor de toe-eigening is dat zulks overeengekomen is en dat de waarde van de

goederen wordt geschat door een deskundige of bepaalbaar zijn aan de hand van de marktprijs (art.

53 Pandwet).

273. Toe-eigening is ook mogelijk onder het regime van de WFZ. In tegenstelling tot de

Pandwet, bepaalt de WFZ niet dat de waardering door een deskundige dient te gebeuren, noch dat

goederen die verhandeld worden op de markt, moeten gewaardeerd worden volgens hun marktprijs.

Er wordt louter bepaald dat er waarderingsregels overeen moeten gekomen worden, maar welke

deze zijn, is volledig vrij te bepalen door de partijen.346

7.3.3. Gewaarborgde schuldvordering

274. De Pandwet bepaalt in artikel 10 dat in de pandovereenkomst een maximumbedrag moet

worden overeengekomen inzake de gewaarborgde schuldvordering. De WFZ voorziet niet in een

dergelijke bepaling.347

344 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2138/001, 16. 345 K. PANIS en R. JACOBS, “Wet Financiële Zekerheden en Pandwet: tussen polaroid en het digitale tijdperk” in

M. E. STORME (ed.), Roerende zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (301) 315. 346 C. BODDAERT, “De wet op de financiële zekerheden van 15 december 2004” in Financieel recht.

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I. Effecten, G. Omloop van effecten,

Mechelen, Kluwer, 2005, afl. 28, (7) 32. 347 K. PANIS en R. JACOBS, “Wet Financiële Zekerheden en Pandwet: tussen polaroid en het digitale tijdperk” in

M. E. STORME (ed.), Roerende zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (301) 314.

Page 101: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

91

7.2.4. Gevolgen na insolventie

a. Nul-uur regel

275. De nul-uur regel uit art. 16 Faill. W. die bepaalt dat ‘alle betalingen, verrichtingen en

handelingen van de gefailleerde en alle betalingen aan de gefailleerde gedaan vanaf de dag van

het vonnis, kunnen niet aan de boedel worden tegengeworpen’, is van toepassing op pandrechten

die vallen onder de Pandwet. Dit is niet zo voor pandrechten die onderworpen zijn aan de WFZ

(art. 15 WFZ). 348

b. Verdachte periode

276. Art. 17, 3° Faill. W. bepaalt het volgende:

“Aan de boedel kunnen niet worden tegengeworpen, wanneer zij door de schuldenaar zijn

verricht sinds het door de rechtbank bepaalde tijdstip van staking van betaling: […] 3° alle

bedongen hypotheken en alle rechten van gebruikspand of van pand, op de goederen van de

schuldenaar gevestigd wegens voordien aangegane schulden.”

277. Deze bepaling blijft van toepassing, waardoor alle pandrechten die werden gevestigd tijdens

de verdachte periode, niet tegenwerpelijk zijn aan de boedel.

278. De Pandwet voorziet in de mogelijkheid om toekomstige schuldvorderingen in pand te

geven. We maken hier een onderscheid tussen het geval waarbij de schuldvordering ontstaat in de

verdachte periode, maar de pandovereenkomst voordien werd gevestigd (figuur 7), en in geval

waarbij de pandvestiging gebeurde tijdens de verdachte periode (figuur 8). In de eerste situatie is

er geen probleem zolang de pandvestiging gebeurde vóór de verdachte periode. De inpandgeving

zal niet aanvechtbaar zijn op basis van art. 17, 3° Faill. W.. In het tweede geval, waar de vestiging

348 15§ 1. De zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en de nettingovereenkomsten zijn geldig en aan derden

tegenstelbaar en zij kunnen dus rechtsgevolg hebben, inclusief in het geval van een insolventieprocedure, het beslag

of enig ander geval van samenloop, als die overeenkomsten zijn gesloten vóór het tijdstip waarop de

insolventieprocedure wordt geopend of vóór het beslag of de samenloop plaatsvindt, of, wanneer die

overeenkomsten na dat moment zijn gesloten, als de tegenpartij kan aantonen dat hij, op het ogenblik waarop de

betrokken overeenkomst werd gesloten, in de gewettigde onwetendheid verkeerde over de opening of het eerder

plaatsvinden van die procedure of die samenloop.

Page 102: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

92

gebeurde tijdens de verdachte periode, is er ook geen probleem, zolang de vestigingshandeling

geen zekerheid voor eerder bestaande schulden beoogt.349

Fig. 7 Geval 1

Fig. 8 Geval 2

279. Deze mogelijkheid bestaat niet voor pandrechten onder de WFZ. Verpanding van

toekomstige goederen (of dus schuldvorderingen) is immers pas mogelijk en tegenwerpelijk vanaf

de verschaffing ervan aan de pandhouder.350

7.2.5. De controlevereiste bij inbezitstelling van in pand gegeven

schuldvorderingen

280. In hoofdstuk 4 werd reeds ingegaan op de discrepantie van de controlevereiste bij panden

op schuldvorderingen in de WFZ en in de Pandwet. Voor een bespreking van wat de

controlevereiste in houdt wordt verwezen naar hoofdstuk 4.4.1 ‘tegenwerpelijkheid aan derden’.

281. Zich baserend op de Collateral-Richtlijn351 verstrengt men de wijze waarop bezit verkregen

wordt van een in pand gegeven schuldvordering. Volgens oud art. 2075 BW, gaat bezit over door

het louter sluiten van de overeenkomst. Nu voegt het nieuw art. 60 Pandwet hier een

349 M. E. STORME, “Zekerheidsrechten op schuldvorderingen (op naam)” in M.E. STORME (ed.), Roerende

zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (223) 241. 350 K. PANIS en R. JACOBS, “Wet Financiële Zekerheden en Pandwet: tussen polaroid en het digitale tijdperk” in

M. E. STORME (ed.), Roerende zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (301) 315. 351 MvT, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001, 28-29.

Page 103: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

93

controlevereiste aan toe.352 Waar de Pandwet een controlevereiste toevoegt als criterium om het

bezit te verkrijgen van een in pand gegeven schuldvordering, werd dit criterium bij de WFZ

afgeschaft in 2011.353 Art. 4 §1 WFZ vereist enkel dat er een zakelijke zekerheidsovereenkomst is

op basis waarvan de verpande schuldvordering voldoende bepaald of bepaalbaar is.354 Bovendien

wordt met de Reparatiewet de toepassing van art. 60 lid 1 Pandwet ook nog eens uitgesloten voor

panden op financiële activa onder de WFZ355 (door de wijziging van art. 7 WFZ, zie supra

hoofdstuk 7.1.1.).

282. De verschaffingsvereiste bij pand op schuldvorderingen blijft bijgevolg soepeler onder de

WFZ dan onder de Pandwet. Vreemd genoeg is het resultaat nu dat de WFZ, die eigenlijk de

omzetting van de Collateral- Richtlijn moet voorstellen, minder aansluit bij deze richtlijn dan de

Pandwet.356

352 K. PANIS en R. JACOBS, “Wet Financiële Zekerheden en Pandwet: tussen polaroid en het digitale tijdperk” in

M. E. STORME (ed.), Roerende zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (301) 318. 353 P. VAN STEENWINKEL en I. PEETERS, “Commentaar bij art. 60 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken.

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 54, (81) 83. 354 K. PANIS en R. JACOBS, “Wet Financiële Zekerheden en Pandwet: tussen polaroid en het digitale tijdperk” in

M. E. STORME (ed.), Roerende zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (301) 318. 355 I. VAN DE PLAS, “De pandwet 2.0: krachtlijnen van de reparatiewet”, TBH 2017/7, 2017, (683) 698, nr. 43. 356 K. PANIS en R. JACOBS, “Wet Financiële Zekerheden en Pandwet: tussen polaroid en het digitale tijdperk” in

M. E. STORME (ed.), Roerende zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (301) 319.

Page 104: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

94

Hoofdstuk 8: Besluit

283. Tot voor kort kwam het zakelijk zekerheidsrecht niet meer tegemoet aan de noden in de

praktijk. Het stelsel van zakelijke zekerheden op roerende goederen had dringend nood aan een

update. De wetgever schoot in actie en hervormde met de wet van 11 juli 2013 het stelsel op

fundamentele wijze. Echter, men kwam nog vóór de inwerkingtreding van deze wet tot de

vaststelling dat deze nieuwe wet toch nog niet klaar was om zijn intrede te maken in het Belgische

zekerheidsrecht. In 2016 trachtte de Reparatiewet dan ook de Pandwet te verfijnen, teneinde zijn

doelstelling beter te realiseren en enkele belemmerende bepalingen voor de praktijk weg te

werken.357

284. Inzake pand op schuldvorderingen situeerden de grootste pijnpunten zich rond de

versnipperde wetgeving en het duale stelsel van een burgerlijk pand en een handelspand, de

uitwinningsprocedure en het ontbreken van een rechtsfiguur zoals de zekerheidstrust.

285. Het onderscheid tussen het burgerlijk pand en het handelspand werd weggewerkt, maar

jammer genoeg voerde de wetgever een nieuwe dualiteit in de Pandwet in. Zo bestaat er voortaan

een onderscheid tussen de regels voor consumenten en niet-consumenten. Waar het ergens wel toe

te juichen valt dat consument-pandgevers extra bescherming genieten, komt het de uniformiteit

van de wetgeving niet ten goede. Bovendien was een van de voornemens van de wetgever om de

efficiëntie van het zekerheidsrecht te bevorderen. We stellen helaas vast dat de beschermingsregels

die ingevoerd werden voor consument-pandgevers alles behalve bevorderlijk zijn voor de

efficiëntie. Zo blijft voor de uitwinning een voorafgaande rechterlijke tussenkomst verplicht en

houdt het toe-eigeningsverbod stand. De enige versoepeling die ingevoerd werd inzake de

uitwinningsprocedure ten aanzien van consumenten, is het feit dat de verkoop van het onderpand

nu ook onderhands kan gebeuren.

286. De vernieuwing die de wetgever doorvoerde inzake de uitwinningsprocedure voor niet-

consumenten is daarentegen wel van hoogstaande kwaliteit en betreft zeker en vast een grote

verbetering. Zo beperkt de wetgever de rechterlijke tussenkomst en is voorafgaande rechterlijke

357 MvT, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2138/001, 4.

Page 105: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

95

machtiging niet langer vereist. De wetgever sluit echter rechterlijke controle niet uit, wat een goede

zaak is, daar de contractuele vrijheid met de Pandwet aanzienlijk werd uitgebreid. Enige kritiek

kan wel gegeven worden over de termijn voor a posteriori controle door de rechter. Voor derden

geldt namelijk een termijn van drie maanden na de uitwinning. Zij worden niet in kennis gesteld,

waardoor men hier kan argumenteren dat de rechten van verdediging geschonden worden. Beter

zou zijn om deze termijn te laten ingaan vanaf de kennisname.

287. Door het invoeren van art. 3 Pandwet inzake vertegenwoordiging kan de figuur van de

zekerheidsagent voortaan ook gebruikt worden voor een pand op schuldvorderingen dat niet onder

het toepassingsgebied van de WFZ valt. Deze aanpassing is een goede zaak, gezien schuldeisers

onder het oude regime – waar men terugviel op de constructie van de parallel debt – een groot

risico liepen bij de insolventie van de zekerheidsagent. Voortaan is het mogelijk dat de

zekerheidsagent optreedt voor rekening van één of meer begunstigden, en dus niet langer voor

eigen rekening.

288. Een van de grootste vernieuwingen waarin de Pandwet voorzag, bestond in de afschaffing

van de buitenbezitstelling als geldigheidsvoorwaarde. Deze vernieuwing is van groot praktisch

belang voor de praktijk en moet zeker met open armen ontvangen worden. Niettemin is dit geen

meerwaarde voor pand op schuldvordering, gezien de buitenbezitstelling als geldigheidsvereiste

reeds werd afgeschaft met de wet van 6 juli 1994.

289. Wel werd de vereiste van controle toegevoegd aan de vereiste van de buitenbezitstelling

met oog op de tegenwerpelijkheid. De pandhouder moet voortaan bevoegd zijn om tot

kennisgeving over te gaan. De impact van de controlevereiste is echter beperkt, vermits er weinig

situaties zijn te bedenken waarin de pandhouder niet bevoegd is om tot kennisgeving over te gaan.

Een gebruikelijk pand op schuldvorderingen zal normaal aan deze voorwaarde voldoen.

290. Een algemene zwakheid van de Pandwet is zijn sanctieregime, in het bijzonder bij de

bijzondere beschermingsregels voor consumenten. Meerdere malen wordt er geen sanctie voorzien

of werkt de sanctie niet voldoende ontradend. Denk maar aan art. 7 lid 4 Pandwet, dat bepaalt dat

indien de pandgever een consument is, de waarde van het verpande goed, het dubbel van de omvang

Page 106: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

96

van het pandrecht niet mag overschrijden. Er wordt geen sanctie voorzien bij miskenning van deze

regel. Nietigheid is in deze situatie niet mogelijk als sanctie, vermits de wet er niet uitdrukkelijk in

voorziet. Men is bijgevolg genoodzaakt over te gaan tot gedeeltelijke teruggave van het onderpand.

Hiermee loopt de pandhouder weinig risico, waardoor deze sanctie ook niet bepaald

afschrikwekkend werkt. Ook bij art. 12 lid 2 Pandwet, dat bepaalt dat de bijhorigheden niet groter

mogen zijn dan de helft van de hoofdsom wanneer de pandgever een consument is, bevat gaan

sanctieregeling.

291. Verder laat de Pandwet enkele kansen liggen. Het feit dat huurvorderingen gekwalificeerd

worden als een bestaande vordering onder opschortende voorwaarde in plaats van als een

toekomstige vordering, is vrij nadelig voor de afwikkeling in de boedel. De Pandwet had hier

bijvoorbeeld de rechten van de pandhouder, na de samenloop, in de tijd kunnen beperken en zo een

einde kunnen stellen aan deze nadelige situatie. Ook met betrekking tot de gedeeltelijke verpanding

(art. 66 Pandwet), laat de wetgever na een duidelijk antwoord te formuleren, over hoe in deze

situatie het nieuwe regime omtrent het inningsrecht (art. 67 Pandwet) moet worden toegepast. Een

ander voorbeeld, weliswaar minder relevant op pand op schuldvorderingen, is het feit dat de

wetgever – ondanks zijn verwijzing naar art. 2279 BW in de parlementaire voorbereidingen– geen

bescherming invoert voor de werkelijke eigenaar, wanneer de in pand gegeven goederen gestolen

zijn.

292. Hoewel de Reparatiewet ontworpen werd in een hypothetisch kader - vermits de problemen

die zij probeert op te lossen, het voorwerp zijn van een gedachte-experiment – zorgde de

Reparatiewet voor enkele wijzigingen die meer dan welkom waren. Zo werd, inzake de

herverpanding duidelijkheid geschept over wat het voorwerp van de herverpanding mag uitmaken,

en werd daarenboven uitdrukkelijk bepaald dat een andersluidend beding hieromtrent is toegestaan.

Ook verduidelijkte de Reparatiewet wat men onder ‘hoofdsom’ in art. 12 Pandwet moest begrijpen.

293. De Reparatiewet sluit bovendien het pand op schuldvorderingen uit van het

toepassingsgebied van het registerpand. Het was een goede zaak om slechts één regime

(registerpand of vuistpand) mogelijk te maken voor pand op schuldvordering, gezien het bestaan

van beide systemen naast elkaar tot verwarring kon leiden. Het valt echter te betreuren dat de

Page 107: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

97

wetgever opteerde voor het vuistpand, en niet voor het registerpand. Het registerpand biedt

namelijk veel voordelen, vooral dan met betrekking tot de tegenwerpelijkheid

294. Kort samengevat kunnen we stellen dat de Pandwet en de Reparatiewet inderdaad

tegemoetkomen aan veel pijnpunten die in de praktijk bestonden, zij het niet aan allemaal. Nieuwe

vragen komen naar boven, ofschoon de Reparatiewet aan vele problemen reeds grotendeels

tegemoet is gekomen. Voor een antwoord op deze vragen en onduidelijkheden, lijkt het niet

noodzakelijk een nieuwe wetswijziging door te voeren. Het zal vooral afwachten worden hoe de

rechtspraak deze zaken zal benaderen.

Page 108: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

I

Bibliografie

I. Wetgeving en parlementaire stukken

Wet Hypothecair Krediet, BS 19 augustus 1992.

Wet van 12 december 1996 tot wijziging van de wet van 4 december 1990 op de financiële

transacties en de financiële markten, artikel 2075 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 2 van

titel VI, Boek I van het Wetboek van koophandel, artikel 22 van de wet van 10 juni 1964 op

het openbaar aantrekken van spaargelden, artikel 44 van het BTW-wetboek en artikel 265 van

het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992, BS 14 februari 1997.

Faillissementswet, BS 28 oktober 1997.

Wet van 15 december 2004 betreffende financiële zekerheden en houdende diverse fiscale

bepalingen inzake zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot

financiële instrumenten, BS 1 februari 2005. (“Wet Financiële Zekerheden”)

Richtlijn 2002/47/EG van 6 juni 2002 betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten.

(“Collateral-Richtlijn”)

Wet 2 augustus 2002 betreffen het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten,

BS 4 september 2002. (“WFSFD”)

United Nations Commission on International Trade Law Legislative Guide (2004).

Wet van 26 september tot omzetting van Richtlijn 2009/44/EG van het Europees Parlement

en de Raad van 6 mei 2009 tot wijziging van Richtlijn 98/26/EG betreffende het definitieve

karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en

afwikkelingssystemen en Richtlijn 2002/47/EG betreffende financiële

zekerheidsovereenkomsten wat gekoppelde systemen en kredietvorderingen betreft, BS 10

november 2011.

Wetsontwerp van 24 oktober 2012 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de zakelijke

zekerheden op roerende goederen betreft en tot opheffing van diverse bepalingen ter zake,

Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. 53-2463/001-009; Parl.St. Senaat 2012-2013, nr. 5-1922/1-6.

Wetboek Economisch Recht, BS 29 maart 2013.

Wet van 11 juli 2013 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de zakelijke zekerheden

op roerende goederen betreft en tot opheffing van diverse bepalingen ter zake, BS 2 augustus

2013. (“Pandwet”)

Page 109: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

II

Wet van 26 november 2014 tot wijziging van de datum van inwerkingtreding van de wet van

11 juli 2013 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de zakelijke zekerheden op

roerende goederen betreft en tot opheffing van diverse bepalingen ter zake, BS 1 december

2014.

Wetsontwerp van 7 november 2016 houdende de wijziging van verscheidene bepalingen

betreffende de zakelijke zekerheden op roerende goederen, Parl.St. Kamer 2016-2017, nr. 54-

2138/001.

Wet van 25 december 2016 houdende de wijziging van verscheidene bepalingen betreffende

de zakelijke zekerheden op roerende goederen, BS 30 december 2016. (“Reparatiewet”)

II. Rechtsleer

a) Boeken

BAECK, J. en KRUITHOF, M., Het nieuwe zekerheidsrecht, Mortsel, Intersentia, 2014, 178

p.

DIRIX, E., PEETERS, I., VAN HAEGENBORGH, G. en VERBEKE, A., Overdracht en

inpandgeving van schuldvorderingen, Antwerpen, Kluwer, 1995, 202 p.

DIRIX, E., de hervorming van roerende zakelijke zekerheden, Mechelen, Kluwer, 2013, 317

p.

FELTKAMP, R., De overdracht van schuldvorderingen, Mortsel, Intersentia, 2005, 1012 p.

JANSEN, R., Beschikkingsonbevoegdheid, Antwerpen, Intersentia, 2009, 931 p.

LEBON, C., Het goederenrechtelijk statuut van schuldvorderingen, Mortsel, Intersentia,

2010, 837 p.

SAGAERT, V., Zakelijke subrogatie, Mortsel, Intersentia, 2003, 792 p.

SAGAERT, V. en DEL CORAL, J., Eigendomsvoorbehoud, Antwerpen, Kluwer, 2015, 178

p.

VAN QUICKENBORNE, M., Borgtocht, Antwerpen, Kluwer, 1999, 518 p.

b) Bijdragen in verzamelwerken

BAECK, J., “Achtergrond en krachtlijnen van de hervorming” in BAECK, J. en KRUITHOF,

M. (eds.), Het nieuwe zekerheidsrecht, Mortsel, Intersentia, 2014, 1-26.

Page 110: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

III

BAECK, J., “Commentaar bij art. 57-58 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken.

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer,

2016, afl. 58, 31-39.

BODDAERT, C., “De wet op de financiële zekerheden van 15 december 2004” in Financieel

recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I. Effecten,

G. Omloop van effecten, Mechelen, Kluwer, 2005, afl. 22, 59-133.

BROECKX, K., “Uitwinning van pandrechten” in BAECK, J. en KRUITHOF, M. (eds.), Het

nieuwe zekerheidsrecht, Mortsel, Intersentia, 2014, 93- 110.

CALLEWAERT, S., “Commentaar bij art. 14 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken.

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen,

Kluwer, 2016, afl. 58, 21-29.

CALLEWAERT, S., “Commentaar bij art. 23 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken.

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen,

Kluwer, 2017, afl. 59, 51-61.

CALLEWAERT, S., “Commentaar bij artikel 5 Pandwet” in Voorrechten en Hypotheken.

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen,

Kluwer, 2017, afl. 60, 61-77.

CUYPERS, A., “Commentaar bij art. 20, 5° Hyp.W.” in Voorrechten en hypotheken.

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer,

2013, afl. 47, 1-89.

DIRIX, E., “Verpanding van schuldvorderingen” in Voorrechten en hypotheken.

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer,

2008, afl. 33, 1-30.

DIRIX, E., “Gerechtelijk akkoord en faillissement” in FARE, Mechelen, Kluwer, 2013, afl.

47, II.H.10D 1-35.

DIRIX, E., “Commentaar bij art. 46 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze

commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 54,

45-55.

DIRIX, E., “Commentaar bij art. 47-56 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken.

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer,

2015, afl. 54, 57-76.

DIRIX, E., “De nieuwe Pandwet: doelstellingen en uitgangspunten” in STORME, M.E. (ed.),

Roerende zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, 1-28.

Page 111: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

IV

FRANÇOIS, P., “Commentaar bij art. 7 en 8 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken.

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer,

2015, afl. 56, 21 – 39.

FRANÇOIS, P., “De nieuwe Pandwet: enkele (praktische) beschouwingen vanuit het oogpunt

van een bankier” in CLAEYS, I. (ed.), Een kritische blik op zekerheden, prijsregulering en

ontslag, Antwerpen, Intersentia, 2016, 41-70.

FRANÇOIS, P., “Commentaar bij art. 10 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken.

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer,

2017, afl. 59, 45-51.

FRANSIS, R., “Capita selecta panduitwinning” in STORME, M. E. (ed.), Roerende

zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, 179 – 202.

HELLEBUYCK, E., “Commentaar bij art. 13 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken.

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen,

Kluwer, 2015, afl. 58, 19-20.

HELLEBUYCK, E., “Commentaar bij art. 6 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken.

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen,

Kluwer, 2015, afl. 54, 7 -11.

JANSEN, R., “Algemene beginselen bij de verpanding van roerende goederen” in STORME,

M.E. (ed.), Roerende zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, 65-124.

LANDUYT, S., “Commentaar bij art. 4 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken.

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer,

2014, afl. 51, 51-69.

LANDUYT, S., “Commentaar bij art. 61 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken.

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer,

2014, afl. 51, 77-80.

MALEKZADEM, J., “Beslag en inpandgeving van onlichamelijke roerende goederen, in het

bijzonder de intellectuele eigendomsrechten” in STORME, M. E. (ed.), Insolventie- en

beslagrecht, Brugge, Die Keure, 2012, 69-93.

MALEKZADEM, J., “De uitwinning van pandrechten na de hervorming” in STORME, M. E.

(ed.), Roerende zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, 157-178.

PANIS, K. en JACOBS, R., “Wet Financiële Zekerheden en Pandwet: tussen polaroid en het

digitale tijdperk” in STORME, M.E. (ed.), Roerende zekerheden na de Pandwet, Antwerpen,

Intersentia, 2017, 301-320.

Page 112: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

V

PARREIN, F., “Commentaar bij Pand op nominatieve effecten” in Voorrechten en

hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer,

Mechelen, Kluwer, 2017, afl. 59, 9-39.

PEETERS, I. en NOBELS, P., “Pand op geldsommen en schuldvorderingen” in BAECK, J.

en KRUITHOF, M. (eds.), Het nieuwe zekerheidsrecht, Mortsel, Intersentia, 2014, 111-138.

SAGAERT, V., “Intertemporele werking van zakelijke zekerheidsrechten” in Voorrechten en

hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer,

Mechelen, Kluwer, 2002, 9-39.

STEENNOT, R., “Algemene regeling van het pand” in BAECK, J. en KRUITHOF, M. (eds.),

Het nieuwe zekerheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, 27-78.

STEENNOT, R., “De bescherming van de consument bij pandovereenkomsten” in STORME,

M. E. (ed.), Roerende zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, 125-156.

STORME, M.E., “Verbintenisrechtelijke alternatieven voor het pand” in HELLEMANS, F.,

SAGAERT, V., VAN RANSBEECK, R. (eds.), Het Pand – Van een oude naar een moderne

zekerheid, Die Keure, 2012, 155-223.

STORME, M. E., “Zekerheidsrechten op schuldvorderingen (op naam)” in STORME, M.E.

(ed.), Roerende zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, 223-300.

STORME, M. E., “Samenloop en rangschikking van schuldvorderingen bij faillissement:

algemene beginselen” in STORME, M.E. (ed.), Curatoren en vereffenaars: actuele

ontwikkelingen IV, Mortsel, Intersentia, 2017, 157-210.

TILLEMAN, B., SAGAERT, V. en VERBEKE, A., “Het numerus clausus beginsel bij

zakelijke rechten versus wilsautonomie bij persoonlijke rechten” in TILLEMAN, B.,

SAGAERT, V. en VERBEKE, A. (eds.), Vermogensrecht in kort bestek, Mortsel, Intersentia,

2007, 15-19.

VAN DEN BROECK, C., “Commentaar bij art. 11 Pandwet” in Voorrechten en hypotheken.

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer,

2016, afl. 58, 9-18.

VAN LOOCK, S., “De security agent in de nieuwe Pandwet” in STORME, M.E. (ed.),

Roerende zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, 337-356.

VAN RANSBEECK, R., “De derde als zekerheidsteller in de hypothese van de zakelijke

borgtocht” in DE BOECK, A., STIJNS, S. en VAN RANSBEECK, R. (eds.), Positie van de

derde in het privaat vermogensrecht, Brugge, Die Keure, 2012, 161-197.

VAN STEENWINKEL, P. en PEETERS, I., “Commentaar bij art. 60 Pandwet” in

Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en

rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 54, 81-86.

Page 113: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

VI

VAN STEENWINKEL, P. en PEETERS, I., “Commentaar bij art. 62 Pandwet” in

Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en

rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 54, 89-92.

VAN STEENWINKEL, P. en PEETERS, I., “Commentaar bij art. 63 Pandwet” in

Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en

rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 54, 93-94.

VAN STEENWINKEL, P. en PEETERS, I., “Commentaar bij art. 64 Pandwet” in

Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en

rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 54, 95-97.

VAN STEENWINKEL, P. en PEETERS, I., “Commentaar bij art. 65 Pandwet” in

Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en

rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 54, 99-100.

VAN STEENWINKEL, P. en PEETERS, I., “Commentaar bij art. 66 Pandwet” in

Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en

rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 54, 101 – 102.

VAN STEENWINKEL, P. en PEETERS, I., “Commentaar bij art. 67 Pandwet” in

Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en

rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 54, 103-106.

VAN STEENWINKEL, P. en PEETERS, I., “Commentaar bij art. 68 Pandwet” in

Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en

rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2015, afl. 54, 107-108.

c) Bijdragen in tijdschriften

BAECK, J., “Het nieuwe pandrecht”, RW 2015- 16, nr. 31, 1209 – 1222.

BAETEN, E., “Het stil pand is springlevend” (noot onder Kh. Gent 7 januari 2015), NJW

2015, nr. 323, 416.

BODDAERT, C., “Het pand op financiële instrumenten en contanten na de inwerking van de

Wet Financiële Zekerheden”, DBF 2005/III, 193-216.

DE MAREZ, D., “De Wet Financiële Zekerheden”, TPR 2006, afl. 2, 1101 – 1155.

DEL. CORRAL, J., “Zekerheidsrechten. Stand van zaken.” NJW 2014, nr. 306, 578-596.

DIRIX, E., “De buitenbezitstelling bij de inpandgeving van schuldvorderingen op naam”

(noot onder Cass. 29 maart 1990), RW 1990-91, 364 - 365.

DIRIX, E., “Controle door de pandhouder vaneen schuldvordering en de Wet Financiële

Zekerheden”, RW 2006-07, nr. 32, 1337-1338.

Page 114: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

VII

JANSEN, R. en SAGAERT, V., “Overzicht van rechtspraak, zakelijke zekerheden (2004-

2010)”, TPR 2012, 1223-1399.

MARCHANDISE, P., “De hervorming van de roerende zakelijke zekerheden in een

notendop”, CJ 2016/2, 21-31.

PEETERS, I. en DIRIX, E., “De hypotheek «voor rekening» - een juridische bouwsteen voor

de financiering van grote projecten”, RW 2004-05, nr. 21, 837-839.

PEETERS, I. en CHRISTIAENS, K., “De Wet Financiële Zekerheden. Een stap te ver of de

aanloop naar een totaal vernieuwd zekerhedenrecht?”, TBH 2006, 170 -207.

RANK, P., SILVERENTAND, L., VAN DER EERDEN, F., REIJMER, L., SPRECHER, J.,

UITERWIJK, S., DIEMANT, Y., WATSON, R., “Uitspraak HvJ EU over het

controlevereiste bij FZO’s’, https://www.e-nautadutilh.com/38/2527/landing-

pages/uitspraak-hvj-eu-over-het-controlevereiste-bij-fzo-s.asp?sid=00c9e7d9-d8b3-40e8-

89a8-b10987e06175, 15 december 2016.

STORME, M.E., “Juridische stellagebouw die zich op Europa belet, geïllustreerd aan de hand

van de bezitsverschaffing van financiële activa”, TPR 2006, 1249-1262.

STORME, M.E., “De goede trouw vereist om een voorrecht van de commissionair,

retentierecht of ander vuispandrecht te verkrijgen ondanks de onbevoegdheid van de

pandgever” (noot onder Cass. 12 februari 2004), RW 2004-05, 1179- 1183.

VAN DE PLAS, I., “De pandwet 2.0: krachtlijnen van de reparatiewet”, TBH 2017/7, 2017,

683-700.

VAN GERVEN, D., “Overdracht en inpandgeving van bestaande en toekomstige

schuldvorderingen”, RW 2004-05, nr. 14, 521- 531.

VAN MALDEREN, G., “De gemeenrechtelijke regeling inzake overdracht en inpandgeving

van schuldvorderingen op naam na de wet van 6 juli 1994”, W. Akte 1996, 25 -35.

d) Overige rechtsleer

- BUSSCHAERT, R., Pand op schuldvorderingen, onuitg., masterproef Rechten Ugent, 2016,

https://lib.ugent.be/nl/catalog/rug01:002272317?i=1&q=pand+op+schuldvorderingen, 102 p.

- ROMAN, C., Pand op schuldvorderingen, onuitg., masterproef Rechten Ugent, 2013,

https://lib.ugent.be/nl/catalog/rug01:002349364?i=0&q=pand+op+schuldvorderingen, 122 p.

(diende ook als richtlijn voor de structuur van deze masterproef).

Page 115: PAND OP SCHULDVORDERINGEN - Ghent University · op schuldvorderingen, bespreken we verder onder dit hoofdstuk eerst en vooral wat de krachtlijnen van de nieuwe Pandwet inhouden en

VIII

III. Rechtspraak

a) Hof van Justitie

HvJ 3 september 2015, Horatju Ovidiu v. SC Volksbank Romania SA.

HvJ 19 november 2015, Dumitru Tracau en Ileana Tracue v. Banca Comerciala Intesa

Sanpaolo Romania SA.

HvJ 14 september 2016, Pavel Dumitras en Mioara Dumitras v. BRD Groupe Société

Générale.

HvJ, 10 november 2016, Private Equity Insurance Group SIA v. Swedbank AS.

b) Hof van Cassatie

Cass. 29 maart 1990, Pas. 1990, 890-892.

Cass. 14 mei 1925, Pas. 1925, I, 245.

Cass. 28 maart 1974, RW 1974-75, 339-343.

Cass. 22 december 2006, AR C.060089.

c) Lagere hoven en rechtbanken

Gent, 1 december 1999, RW 2000-2001, 487-489.

Beslagr. Gent 25 oktober 2011, RW 2013, nr. 41, 1630-1633.