Korfbal Sporttak in de Kijker

151
-~ -1 r ['j- - + \) JJ-1 j i- i C< -. b L KDw \RAL

Transcript of Korfbal Sporttak in de Kijker

-~

-1 r [ ' j - - + \) JJ-1 j i- i C< -.

b L

KDw\ RAL

INHOUDSTABEL PEDAGOGISCH PAKKET KORFBAL - SPORTTAK IN DE KIJKER 2003

1. INLEIDING 1 .l. Voorwoord 1.2. Historiek van korfbal 1.3. Wat is korfbal? 1.4. Materiaal

2. SPELREGELS 2.1. Leeftijdscategorieën - terreinafmetingen veldlzaal - hoogte korf - bal 2.2. Plaats van de korf 2.3. Samenstelling en opstelling ploegen 2.4. Outfit 2.5. Wedstrijdduur 2.6. Vervangingen 2.7. Korf- en vakwissel 2.8. Doelpunten 2.9. Scheidsrechter 2.10. Spelovertredingen 2.1 1. Wanneer is de bal uit? 2.12. Uitworp 2.1 3. Vrijworp 2.14. Inworp of uitbal 2.1 5. Scheidsrechterworp 2.16. Strafworp

3. TECHNIEK 3.1. Bal vangen met 2 handen 3.2. Strekworp met 2 handen 3.3. Strekworp met 1 hand 3.4. Afstandsschot of schot uit stand 3.5. Strafworp 3.6. Doorloopbal of inloper 3.7. Uitwijkbal of schot uit beweging 3.8. Verdedigen

4. SPORTSPELCONCEPT HOE KAN IK KORFBAL AANLEREN OP SCHOOL? HET SPORTSPELCONCEPT TOEGEPAST OP KORFBAL 4.1. Inleiding 4.2. Theoretische achtergrond 4.3. Aanbevolen praktische werkwijze 4.4. Uitwerking van de verschillende grondvormen: overzichtstabel en tekening

4.4.1. Grondvorm 1 : 3 tegen 3 naar 1 korf (quatrokorfbal) - Partiële grondvorm AA'bb'cc'

- Oefenvormen - Partiële grondvorm aa'BB'cc'

- Oefenvormen - Partiële grondvorm aa'bbrCC'

- Oefenvormen

4.4.2. Grondvorm 2: 4 tegen 4 naar 1 korf (quatrokorfbal) - Partiële grondvorm AA'bb'cc'

- Oefenvormen - Partiële grondvorm aa3BB'cc'

- Oefenvormen - Partiële grondvorm aa'bb'CC'

- Oefenvormen 4.4.3. Grondvorm 3: 4 tegen 4 naar 2 korven (monokorfbal)

- Partiële grondvorm AA'bb'cc' - Oefenvormen

- Partiële grondvorm aa'BB'cc' - Oefenvormen

- Partiële grondvorm aa'bb'CC' - Oefenvormen

4.4.4. Grondvorm 4: 8 tegen 8 naar 2 korven (monokorfbal) - Partiële grondvorm AA'bb'cc'

- Oefenvormen - Partiële grondvorm aa'BB'cc'

- Oefenvormen - Partiële grondvorm aa'bb9CC'

- Oefenvormen 4.4.5. Grondvorm 5: 8 tegen 8 naar 2 korven (tweevakskorfbal)

- Partiële grondvorm AA'bb'cc' - Partiële grondvorm aa'BB'cc' - Partiële grondvorm aa'bb'CC'

4.5. Tot slot nog enkele didactische wenken 5. EINDTERMEN

5.1. Lichamelijke opvoeding - motorische competenties 5.2. Lichamelijke opvoeding - gezonde en veilige levensstijl 5.3. Lichamelijke opvoeding - zelfconcept en het sociaal functioneren

6. OEFENSTOF 6. l. Tikspelen 6.2. Tikspelen met een bal 6.3. Korfbalinstuif 6.4. Korfbal-laddercompetitie 6.5. Korfbalganzenbord 6.6. Korfbalopdrachten voor gekwetste leerlingen 6.7. Korfbalbrevetîen

7. WEDSTRIJD KORFBALWEDSTRIJDVORMEN - WEDSTRIJDSCHEMA'S 7.1. Eenvakskorfbal = beachkorfbal = quatrokorfbal 7.2. Monokorfbal 7.3. Tweevakskorfbal 7.4. Wedstrijdschema's:

7.4.1. Wedstrijdschema voor 6 ploegen op 3 terreinen 7.4.2. Wedstrijdschema voor 7 ploegen op 3 terreinen 7.4.3. Wedstrijdschema voor 8 ploegen op 3 terreinen 7.4.4. Wedstrijdschema voor 6 ploegen op 2 terreinen

8. REFERENTIES

INLEIDING

1 .l. Voorwoord

In 2000 is Bloso van start gegaan met een nieuwe sportpromotionele actie waarbij jaarlijks één bepaalde sporttak specifiek in het daglicht wordt geplaatst. De algemene doelstellingen van de actie "Sporttak in de kijker" zijn: het verhogen van de sportparticipatie en de bekendheid van de sport en het verlagen van de drempels. Deze actie wordt steeds uitgewerkt door Bloso in nauwe samenwerking met de betrokken sportfederatie. Ook de provinciale sportdiensten, de Vlaamse Gemeenschapscommissie en de Stichting Vlaamse Schoolsport zijn partners in deze actie. Na aerobics en fitness in 2000, gymnastiek in 2001 en tennis in 2002 is nu korfbal aan de beurt. Naast een reeks sportpromotionele activiteiten worden er in het najaar telkens ook bijscholingen voor het lager onderwijs georganiseerd met de steun van het departement onderwijs. Het departement onderwijs en Bloso willen hiermee een traditie opstarten om telkens bijscholingen te organiseren rond de "Sporttak in de kijker".

De onderwijzers en de leerkrachten L 0 zullen op deze bijscholingen kennis kunnen maken met het pedagogisch korfbalpakket. Dit pakket werd samengesteld door Els De Kryger (sporttechnisch coördinator van de Koninklijke Belgische Korfbalbond - Vlaamse Liga) met goedkeuring van de pedagogische begeleiding. Korfbal is een goede basissport in het onderwijs, het kan de basis vormen voor vele andere balsporten. De leerlingen leren samenspelen omdat ze er onrechtstreeks toe gedwongen worden, de leerlingen leren respect te tonen voor hun mede- en tegenspelers door de strenge reglementering (geen lichaamscontact, beschermd balbezit, ...), ... Een pluspunt van korfbal is dat het een gemengde balsport is, waardoor het perfect integreerbaar is in klassituaties. De praktijk toont aan dat voor veel leerkrachten de drempel om korfbal in de lessen L 0 te integreren nog hoog ligt. Daarom vormt dit pedagogisch korfbalpakket een goede basis. Door dit werk te raadplegen kan elke leerkracht op een eenvoudige manier leuke korfballessen aanbieden op school rekening houdend met de eindtermen van de bewegingsopvoeding.

Dit pedagogisch korfbalpakket is opgebouwd vanuit het sportspelconcept, ontwikkeld door de Universiteit Gent. Er wordt gestart vanuit globale spelvormen met als doel zo snel mogelijk spelplezier te beleven. Fouten, technische of tactische problemen worden in een latere fase aangepakt. De cursus is aangevuld met informatie over korfbal zoals het in clubverband wordt gespeeld en met vormen die bruikbaar zijn in schoolsituaties.

Hopelijk wordt deze werkmap een bruikbaar instrument voor personen die korfbal willen aanbieden, zowel op school als in clu'bverband.

1.2. Historiek van korfbal

In 1872 richtte August Abrahamsom in Naas (Zweden) een school op, waar onder andere ook vakantiecursussen werden gegeven. Hoofdvak was eigenlijk de houtsnijkunst, maar daarnaast kon men zich ook bekwamen als animator van openluchtspelen. De deelnemers konden ook zelf nieuwe spelen voorstellen, die na goedkeuring van de jury het volgende jaar op het programma konden geplaatst worden. Als voorwaarde gold dat het nieuwe spel enerzijds de fysieke en psychische ontwikkeling van de beoefenaars bevorderde en anderzijds geen hoge kosten meebracht voor organisatie en beoefening. Zo werd in Naas het spel "ringboll" geprogrammeerd. Het spel werd gespeeld op een rechthoekig veld dat in 3 vakken verdeeld werd. In de 2 buitenvakken werd een paal met een cirkelvormige ijzeren band opgesteld. Het aantal spelers was onbeperkt. Daarom werd de grootte van het terrein steeds aangepast naargelang het aantal spelers. De spelers werden in 2 groepen opgesplitst en de spelers van elke groep verdeelden zich evenredig over de 3 vakken. Volgende spelregels werden onder andere gebruikt: niet lopen met de bal in de handen; wanneer men "doel" riep mocht men ongehinderd die kans waarnemen; vakwisseling gebeurde naar het oordeel van de scheidsrechter, ...

Anno 1901 maakte de Amsterdamse leraar Nico Broekhuysen een reis door Zweden en in Naas maakte hij kennis met "ringboll". Terug in Nederland trof hij enkele maatregelen om dit spel met zijn leerlingen te kunnen spelen. Daarom bracht hij enkele wijzigingen aan. Zo werd onder andere de ijzeren ring vervangen door een bodemloze mand, werd het terrein afgezet met witte linten en hoekvlaggen en bestond een team uit 12 personen, namelijk 6 jongens en 6 meisjes. Door het enorme succes van de schoolinitiaties en aangezien de korfbalsport zich vanuit Amsterdam vrij vlug over heel Nederland verspreidde, werd op 2 juni 1903 de Nederlandse Korfbalbond opgericht, die meteen 250 leden telde. Al spoedig bleek dat, om verwildering van het spel te voorkomen, het voor de jeugdige spelers nodig was om allerlei regels te maken. Zo ontstonden de eerste ongeschreven regels van het nieuwe spel dat "korfbal" werd genaamd. Nadat het spel meer en meer bekendheid kreeg, begon de behoefte te groeien aan een uniforme beoefening en dus aan gedrukte spelregels. Daarom kreeg Broekhuysen het verzoek de spelregels samen te stellen. Op 10 januari 1904 werden dan ook de eerste officiële spelregels gedrukt en uitgegeven.

Maar er werd niet alleen in Nederland gekorfbald, ook in België vond korfbal zijn weg. Tijdens de eerste wereldoorlog werd in Antwerpen de eerste Belgische korfbalclub opgericht, namelijk Scaldis. De oorlogsperiode werd door sommige landgenoten in Nederland doorgebracht. Daar maakten ze kennis met korfbal. Bij hun terugkeer naar België wilden enkelen deze nieuwe sport in België promoten en vestigen. Op initiatief van Scaldis werden de afgevaardigden van de vijf reeds bestaande clubs (Scaldis, Blauw-Wit, Maccabi, Brabo en AKC) op 28 april 1921 opgeroepen voor een bijzondere,, vergadering om over te gaan tot de stichting van de Belgische Korfbalbond. Deze oprichting had plaats amper één jaar na de oprichting van Scaldis.

In 1925 werd het "Internationaal Korfbalbureau" opgericht. Nederland en België zouden voortaan samen ijveren voor een verdere internationalisering van de korfbalsport. Later werd de naam veranderd in Fédération Internationale De Korfbal. Tussen de beide wereldoorlogen consolideerde de korfbalsport zich in de lage landen op een zeer hechte basis, maar kende geen uitbreiding naar andere landen, waarschijnlijk in hoofdzaak wegens de tegenstand die de aanwezigheid van dames op het sportveld toen nog opriep. Na de tweede wereldoorlog droegen Nederlandse en Belgische naar het buitenland uitwijkende korfballiefhebbers hun sport verder uit naar Engeland, Duitsland, Spanje, Suriname en de Nederlandse Antillen. Sterk gevoerde buitenlandse propaganda heefi later geleid tot het ontstaan van korfbal in Luxemburg, Amerika, Australië, zodat een verdere internationale uitbreiding voor de hand lag. In 1978 vond dan ook het eerste Wereldkampioenschap plaats. Het eerste WK werd gewonnen door de Nederlandse nationale ploeg.

In 1952 bracht Prof. Dr. Mazure de vraag van een indoorspel naar voor. Hij ontwierp een zaalkorfbalsoel. waarvan in 1953 de eerste s~elreaels verschenen. Na . . veelvuldige aanpassingen werden deze spelregels in 1959 officieel aanvaard door de Fédération Internationale De Korfbal. Belangrijk voor de uiteindelijke doorbraak van zaalkorfbal was de beslissing om de veldcompetitie tijdens de wintermaanden te onderbreken. Daardoor kreeg zaalkorfbal vanaf 1966 zijn eigen officiële competitie tijdens de wintermaanden, namelijk van december tot eind februari.

1.3. Wat is korfbal?

Korfbal verschilt in meerdere opzichten van de andere balsporten die in teamverband worden gespeeld. De spelregels van korfbal zijn zo gegroeid en opgesteld dat het spel zich duidelijk onderscheidt van andere balsporten zoals handbal, hockey, basketbal, voetbal, ...

Een korfbalploeg bestaat uit acht spelers, waarvan vier jongens en vier meisjes. Korfbal is de enige gemengde balsport in de wereld! Deze niet-agressieve sport is dan ook uitermate geschikt als schoolsport aangezien jongens en meisjes kunnen samenspelen in dezelfde ploeg. Jongens en meisjes bouwen samen een spel op en spelen samen in een team. De jongens dienen rekening te houden met de meisjes en omgekeerd. Niet alleen organisatorisch maar ook pedagogisch is het gemengde karakter zeer belangrijk. Het gemengd samenspel is perfect mogelijk, aangezien meisjes nooit hun krachten meten met jongens of omgekeerd. Iedereen heeft immers een persoonlijke tegenstander van dezelfde sekse. De dames en de heren spelen dus niet tegen, maar naast elkaar, in een opstelling van twee dames en twee heren per vak en per ploeg. De beide seksen moeten elkaar aanvullen tijdens het korfbalspel. Het spelen tegen een persoonlijke tegenstander is een quasi noodzakelijke tactische eis, maar is echter niet verplicht. Je mag immers ook de tegenstander van je medespeler (zelfde sekse!) hinderen. Door het voortdurend hinderen van de tegenstander kan het maken van doelpunten en het vlot doorspelen van de bal verhinderd worden. Naast de strijd tussen de twee ploegen komt er ook een persoonlijke krachtmeting tot uiting tussen de tegenstanders, wat het korfbalspel bijzonder aantrekkelijk kan maken.

Het korfbalveld wordt in twee vakken verdeeld, namelijk een aanvalsvak en een verdedigend vak. Iedereen moet tijdens het spel in het eigen vak blijven. Na twee doelpunten (of na een bepaalde tijd) wordt er van vak en van functie gewisseld, de aanvallers worden verdedigers en de verdedigers worden aanvallers. De grootte van een korfbalveld is minimum 20 meter x 40 meter, de hoogte van de paal is afhankelijk van de leeftijd van de spelers met een maximum van 3,5m. Korfbal wordt ook gespeeld met een echte korfbal (dus niet met een voetbal!). In de wintermaanden wordt korfbal indoor (zaalkorfbal) gespeeld, de overige maanden staan de korfballers op het grasveld (veldkorfbal).

In vergelijking met andere balsporten (voetbal, basketbal, handbal, ...) is de bewegingsvrijheid met de bal erg beperkt bij korfbal. Lopen en dribbelen met de bal zijn immers verboden, waardoor de spelers en de speelsters verplicht worden tot sociaal-collectief samenspel. Samenspelen is dan ook de enige mogelijkheid om een aanval op te bouwen en om doelkansen te creëren. De bal bij je houden (of dit nu met de voet, met de hand of met een stick is) is kinderen eigen. Verbetering op dit punt is erg belangrijk, maar dit is geen gemakkelijke opdracht voor de leerkracht. Korfbal is echter een combinatiespel, solo-acties worden op alle mogelijke manieren aan banden gelegd of verboden. Dit blijkt duidelijk uit een aantal spelregels zoals de loopregel, 'met opzet' samenspel vermijden, verdedigd doelen, . ..

Het doel van het korfbalspel is zo vaak mogelijk scoren in de korf van de tegenpartij. Het maken van een doelpunt gebeurt door de bal van boven naar beneden door de verheven korf te spelen. Het doel staat hoog en is dus in wezen niet te verdedigen.

4

Bovendien bevindt de korf zich niet aan de grens van het speelveld maar meer naar het centrum, waardoor de aanval van alle kanten kan worden opgezet. Het doel is dus omspeelbaar.

Korfbal gaat spelverruwing op doelmatige wijze tegen. Een goede spelleiding door de leerkracht L 0 is reeds een belangrijke remedie tegen spelverruwing. Ook doelmatige spelregels, die het lichamelijke contact zoveel mogelijk beperken of uitsluiten, zijn van grote betekenis. Bij korfbal geiden die spelregels uiteraard. Korfbal kent beschermd balbezit, de bal mag dus niet uit de handen van de tegenspeler getrokken of geslagen worden. Het enige wat niet verboden is, is de bal "in de lucht" te onderscheppen. Elk lichamelijk contact is verboden bij korfbal. Hierdoor wordt ruw spel tegengegaan. Deze spelregels bieden een buitengewone vorm aan van fair play, wat korfbal een extra opvoedende waarde geeft, die zeker in schoolverband nagestreefd kan worden.

Alle elementen van een aQemene en veelzijdige lichaamsontwikkeling komen aan bod bij korfbal. Een korfbalspeler moet snel starten, lopen, plotseling stoppen, wenden, springen, bukken. Hierin zitten alle basiseigenschappen vervat, namelijk uithoudingsvermogen, kracht, snelheid, coördinatie en lenigheid. Bij korfbalspelers zal vooral de algemene uithouding geoefend moeten worden. Snelheid wordt geoefend om de basissnelheid te verhogen. Om bewegingen als de bal oprapen of de bal binnenhouden uit te voeren, moet voortdurend aandacht geschonken worden aan lenigheidoefeningen. Het oefenen van de coördinatie zoals de elementaire techniek, moet ook regelmatig aan bod komen. De veelzijdigheid aan bewegingsvaardigheden en specifieke balvaardigheid maakt dat korfbal het kind harmonisch ontwikkelt in zijn spierkracht, coördinatievermogen en uithoudingsvermogen.

Korfbal vraagt tactische veelzijdigheid. Door de vakwissel (in officiële wedstrijden na twee doelpunten, maar op school na verloop van een bepaalde speeltijd) wordt van de leerlingen tactische veelzijdigheid gevraagd. Zij kunnen zich niet specialiseren op het aanvallen of het verdedigen, maar moeten in elk vak kunnen spelen, en de tactische onderdelen van het korfbalspel zowel aanvallend (opbrengen en aanvallen) als verdedigend (onderscheppen en verdedigen) beheersen. Korfbal voorkomt het opeenhopen van een groot aantal spelers op een klein gedeelte van het speelveld. Kinderen inzicht geven in het gebruik van de ruimte is één van de moeilijkste taken van een leerkracht LO. Korfbal reikt hierbij een helpende hand: door de verdeling van het speelveld in bewust van elkaar gescheiden vakken, is samenklitten van alle spelers onmogelijk geworden.

Wij hopen dat de lezers van deze bijdrage niet enkel leesgenot overhouden, maar vooral veel inspiratie vinden om de sport van "mand en paal" effectief te initiëren op school.

Vragen, meer informatie omtrent reglementen, materiaal, oefenstof, ... ? Ga eens een kijkje nemen op de website van de Koninklijke Belgische Korfbalbond (http:l/www.korfbal.be) of contacteer de KBKB promotiedienst, Gabriël Vervoortstraat 4, 2100 Deurne, 031366.26.85, Els De Kryger, sporttechnisch coördinator [email protected]) en An Van Den Eede. sporttechnisch coördinator l ' I . . I recreatieve iportbeoegning ([email protected]).

1.4. Materiaal

Op school en in sommige sporthallen is er soms nauwelijks degelijk korfbalmateriaal voorhanden. Ook voor korfballessen aan grote klasqroepen is er vaak een tekort aan voldoende korfbalmateriaal. Daarom staan hieronder een paar praktische oplossingen, zowel voor de korfbalpalen als voor de korfballen.

Voetbalballen, minibasketballen, rubberbalen of plastic ballen kunnen dienst doen als alternatief voor korfballen.

Mogelijke alternatieve korven zijn:

-+ nadeel: De basketbalringen hangen ter hoogte van de eindlijn van het terrein, waardoor het doel niet meer omspeelbaar is. Basketbalstaanders kunnen eventueel op het veld geplaatst worden, maar dat is dan weer niet veilig genoeg.

hoepels die geklemd en met tape bevestigd zijn op of aan de sportramen

+ nadeel: De sportramen staan eveneens ter hoogte van de eindlijn van het terrein, waardoor het doel niet meer omspeelbaar is.

2 geknoopte klimtouwen

een turnstok met tape bevestigd tussen de ringen

Voor sommige opstellingen van alternatieve korven is er tijd nodig om het klaar te zetten. Het is dan ook aangewezen om deze opstellingen reeds voor de les klaar te zetten.

SPELREGELS (COMPETITIE)

2.1. Leeftiidscateqorieën - terreinafmetinqen veldlzaal - hoocite korf - bal

Korfbal wordt zowel binnen (zaalcompetitie) als buiten (veldcompetitie) gespeeld. In onderstaande tabel staan de verschillende leeftijdscategorieën vermeld met de respectievelijke terreingrootte, korfhoogte en balnummer. Het speelveld is een rechthoek, verdeeld in 2 gelijke delen. Bij zaalkorfbal staan de korfbalpalen in een voetplaat, bij veldkorfbal wordt de paal met een voetpin in de grond vastgemaakt.

1 VELDGROOTTE I ZAALGROOTTE / KORFHOOGTE I KORFBAL senioren 1 5 4 m x 2 7 m 1 4 0 m x 2 0 m I 3.5 m / korfbal nr 5

(> 18 jaar) I iunioren 1 5 4 m x 2 7 m 1 4 0 m x 2 0 m I 3.5 m I korfbal nr 5

2.2. Plaats van de korf

scholieren (1 3-1 5 jaar)

cadetten (l 0-1 2 jaar)

pupillen (8-9 jaar) miniemen (6-7 jaar)

De korf (doorsnede: 39-41 cm, 25 cm hoog) wordt bovenaan aan een paal bevestigd en is naar het midden van het speelveld gericht. De plaats van de korf wordt als volgt bepaald:

5 0 m x 2 5 m

4 0 m x 2 0 m

4 0 m x 2 0 m

2 0 m x 2 0 m monokorfbal

4 0 m x 2 0 m

4 0 m x 2 0 m

4 0 m x 2 0 m

4 0 m x 2 0 m monokorfbal

3.5 m

3.5 m

3.0 m

2.5 m

korfbal nr 5

korfbal nr 4

korfbal nr 4

korfbal nr 4

2.3. Samenstellinq en opstellinq ploeqen

Korfbal wordt gespeeld door 2 ploegen van 8 personen. Elke ploeg bestaat uit 4 spelers en 4 speelsters die verdeeld worden over 2 vakken. In elk vak staan van elke ploeg dus 2 spelers en 2 speelsters. De miniemen spelen in 1 vak (ploeg = 2 spelers en 2 speelsters) en spelen monokorfbal.

aanvalsvak ploeg zwart verdedigingsvak ploeg zwart verdedigingsvak ploeg wit aanvalsvak ploeg wit

Wanneer één of beide teams onvolledig zijn, kan de wedstrijd alleen beginnen of doorgaan als in elk vak minimaal 3 spelerslspeelsters van elke partij staan en als in geen enkel vak 1 speelster en 2 spelers tegenover 1 speler en 2 speelsters staan. Dit geldt niet voor de miniemen, die in 1 vak spelen.

2.4. Outfit

De spelers en speelsters van elke partij moeten gekleed zijn in een uniform soortkostuum. dat voldoende te onderscheiden is van dat van de teaen~artii. De

v .

spelerslspeelsters moeten een aangepast schoeisel dragen, wat wil zeggen voetbalschoenen voor de veldcompetitie en indoorschoeisel voor de zaalcompetitie.

2.5. Wedstriidduur

Senioren Junioren Scholieren Cadetten Pupillen Miniemen

ZAAL 2x 30 min 2x 25 min 2x 25 min 2x 20 min

VELD 10 min rust 5 min rust 5 min rust 5 min rust

2x 35 min 2x 35 min 2x 25 min 2x 20 min 4x 10 min 3x 10 min

10 min rust 10 min rust 10 min rust 10 min rust doelspelen doelspelen

2.6. Vervanqinqen

Er zijn 4 spelersvervangingen per team toegestaan. Daarna kunnen alleen nog spelers worden gewisseld, die wegens lichamelijk letsel niet in staat zijn verder te spelen. De scheidsrechter moet voor zo'n vervanging zijn toestemming geven. Eens vervangen mag je niet meer aan dezelfde wedstrijd deelnemen. Het aantal vervangingen bij miniemen en pupillen is onbeperkt.

2.7. Korf- en vakwissel

Het thuisspelende team kiest de korf waarin zij gedurende de eerste wedstrijdhelft willen doelen. Na de rust wisselen alle spelers van vak en wordt er ook van spelrichting gewisseld. Telkens wanneer de scheidsrechter twee doelpunten heeft toegekend, wordt gewisseld van vak, en dus ook van functie, maar niet van spelrichting. Spelers en speelsters uit vak A gaan naar vak B, spelers en speelsters uit vak B gaan naar vak A. De aanvallers worden verdedigers en de verdedigers worden de nieuwe aanvallers.

2.8. Doelpunten

Een doelpunt is geldig: als de bal van boven naar beneden door de in het aanvalsvak van die ploeg geplaatste korf valt

Een doelpunt is niet geldig als: er verdedigd gedoeld werd en dit afgefloten werd door de scheidsrechter

m de bal eerst van onderaf door de korf gegooid werd

Het team dat aan het wedstrijdeinde de meeste geldige doelpunten heeft gescoord, is de winnaar.

2.9. Scheidsrechter

De scheidsrechter heeft volgende taken: het keuren van het veld, het terrein, het materiaal en de outfit van de spelers

m het handhaven van de spelregels het spel beginnen, onderbreken en beëindigen, time-out beginnen en beëindigen het aangeven van wissels het optreden tegen wangedrag van spelers/coaches/ve~angerslploeggenoten en tegen overlast van het publiek

2.10. Spelovertredincien

Tijdens de wedstrijd is het verboden om:

de bal uit de hand(en) van de tegenstander te slaan, te nemen of te lopen een tegenstander van de andere sekse te hinderen bij het werpen van de bal te lopen met de bal - Pivoteren en de bal al springend proberen bemachtigen of wegtikken is wel

toegestaan. = de bal met been of voet aan te raken of met de vuist weg te slaan

- Er is echter geen sprake van 'voetbal' wanneer de aanraking onopzettelijk gebeurt en indien het geen belangrijke invloed uitoefent op het spel.

m de paal vast te grijpen bij het springen/lopen/afzetten of om doelworp te beïnvloeden

m de bal aan een medespeler te geven zonder dat de bal de grond geraakt heeft of vrij in de lucht gezweefd heeft een tegenstander te duwen, vast te houden, af te houden of zwaar te hinderen: - men mag niet naar de bal of de werpende arm van een tegenstander in balbezit

slaan - men mag de armbeweging van een tegenstander in balbezit niet blokkeren - men mag niet met de armen rond de tegenstrever gaan hangen - men mag geen tegenstander hinderen die reeds door een andere gehinderd

wordt + men mag dus de tegenstander niet belemmeren in het vrije gebruik van

zijnlhaar lichaam = de bal gevallen te bemachtigen

- Het vangen of tikken van de bal is niet toegestaan van zodra een ander lichaamsdeel dan de beide voeten de grond raakt.

- Als men echter de bal reeds in het bezit heeft en dan valt, mag de bal weggespeeld worden vanuit gevallen positie, maar men mag uiteraard ook eerst opstaan alvorens de bal te spelen.

m alleen te spelen, bewust samenspel te vermijden door de bal weg te werpen om hem elders weer te bemachtigen of door te dribbelen Het is echter wel toegestaan om: - onopzettelijk alleen te spelen

vb speler gooit de bal naar een medespeler, maar deze mist de bal waardoor de eerste speler de bal weer krijgt vb de bal tegen de paal gooien en terug bemachtigen

- als speler op (nagenoeg) dezelfde plaats te blijven vb stilstaande speler gooit de bal van ene op andere hand

m het spel op te houden door: - te treuzelen bij het overbrengen van de bal naar het andere vak - te treuzelen bij het klaarmaken voor een vrijworp - te treuzelen bij het vervangen van een speler - de bal ver buiten het veld te werpen of te schoppen - samenspel dat onvoldoende gericht is op doelkansen of op het opbrengen van

de bal naar het aanvalsvak - bewust duidelijke doelkansen te negeren

uit verdediging of uit een vrijworp rechtstreeks te scoren

m buiten het eigen vak te spelen (midden- of zijlijn raken of overschrijden) Het is echter wel toegestaan om: - de bal over een lijn te vangenltikken, terwijl de speler in het vak staat - de bal te tikken, terwijl de springende speler niet meer boven het eigen vak

zweeft maar de afzet duidelijk in het eigen vak genomen heeft - tegenstander in het andere vak te hinderen, terwijl men in eigen vak staat

m in verdedigde positie te doelen Men is verdedigd indien aan volgende 4 voorwaarden voldaan is: - de verdediger binnen armlengte van de tegenstander staat - en de verdediger met het gezicht naar de aanvaller staat - en de verdediger dichter bij de paal staat dan zijn aanvaller (de verdediger moet

dus tussen de paal en de aanvaller staan) - en de verdediger daadwerkelijk probeert de bal te blokkeren te doelen na het snijden langs een ploegmaat waarbij de verdediger wordt gehinderd: - de aanvaller plaatst zich of loopt opzettelijk tussen de andere aanvaller zodat

de verdediger niet kan afdekken - de aanvaller loopt zeer dicht langs een andere speler of draait er rond zodat de

verdediger hem niet meer kan volgen te dribbelen met de bal

2.1 1. Wanneer is de bal uit?

De bal is uit van zodra hij in aanraking komt met een grenslijn van het speelveld of met een persoonlvoorwerp/grond buiten het speelveld. Op de lijn is dus buiten!!

2.12. Uitworp

door wie? waar? hoe? wanneer?

UITWORP door een speler uit het aanvalsvak op een plaats zo dicht mogelijk bij het midden van de middenlijn pas geven naar een medespeler binnen de 4 seconden na het fluitsignaal - begin van de wedstrijd (door een speler van de thuisspelende ploeg) - begin van de tweede speelhelft (door speler van bezoekende ploeg) - na elk doelpunt (door een speler van de ploeg waartegen gescoord is)

2.13. Vriiworp

1 vrijworpnemer is wanneer? I de tegenpartij krijgt een vrijworp als de scheidsrechter een overtreding

door wie? waar? hoe?

I vaststelt

VRIJWORP een speler uit het desbetreffende vak op de plaats van de fout - binnen de 4 seconden na het fluitsignaal - alle spelers staan minimum 2,5 meter van de vrijworpnemer - de tegenpartij mag inlopen zodra de bal uit de handen van de

2.14. Inworp of uitbal

INWORP OF UITBAL I door wie? I inworp wordt genomen door een speler van de ploeg die de bal niet als 1

SCHEIDSRECHTERSWORP I door wie? I door 2 spelers (hetzelfde geslacht, nagenoeg dezelfde lengte) in het

waar? hoe? wanneer?

laatste heeft aangeraakt achter de lijn op de plaats waar de bal buiten het speelveld ging pas naar een medespeler binnen de 4 seconden na het fluitsignaal de bal is uit zodra hij in aanraking komt met een grenslijn van het speelveld of met de grondlpersoonlvoorwerp buiten het speelveld

waar? hoe?

hetzelfde geslacht en van nagenoeg dezelfdi lengt& uit het desbetreffende vak en gooit dan de bal op

desbetreffende vak op de plaats waar de 2 tegenstanders de bal bemachtigden de overige spelers moeten op 2,5 meter staan en mogen pas inlopen als de bal door één van de aangewezen spelers is aangeraakt of de bal de

wanneer? grond heeft geraakt als 2 tegenstanders tegelijk de bal bemachtigen en betwisten, onderbreekt de scheidsrechter het spel, hij wijst 2 spelers aan van

2.1 6. Strafworp

1 STRAFWORP door een speler van de tegenpartij achter de strafworplijn (2,5 m voor de paal) - met een strafworpbeweging, hoewel dit niet verplicht is - binnen de 4 seconden na het fluitsignaal - uit een strafworp mag direct gedoeld worden - alle overige spelers blijven staan op minimum 2.5 meter van de

strafworpnemer en de paal, ze mogen de strafworpnemer niet afleiden of uit concentratie brengen

wanneer?

-

- voor het nemen van een strafworp wordt zonodig de speeltijd verlengd - bij overtredingen waardoor een vrije doelkans verloren ging -wanneer een zware overtreding gemaakt werd (vb overtreding op andere sekse, .. .)

TECHNIEKBESCHRIJVINGEN

3.1. &al vanqen met 2 handen

Beginhouding: = de voeten staan iets uit en voor elkaar m de knieën zijn licht gebogen = de open handen uitsteken naar de naderende bal:

- de duimen wijzen naar elkaar -+ dit kan ludiek uitgelegd worden: vb "hou de spoorbomen dicht, want anders komt de trein (bal) tegen je neus"

- de handpalmen zijn naar binnen gericht - de gespreide vingers geven de vorm van de bal aan

= naar de bal toestappen

Verloop: m de kracht van de bal breken door de armen te buigen, de handen naar het lichaam

brengen en het lichaamsgewicht naar de achterste voet te verplaatsen van zodra de bal de handen raakt het lichaamsgewicht rust op het achterste been

m let op de correcte handhouding

Eindhouding: de bal bevindt zich voor de borst

= de vingers gespreid over de zijkant van de bal, de duimen schuin -omhoog achter de bal

= de voorste vingerkootjes en de duimen hebben contact met de bal = de handpalmen raken de bal niet

Fouten: m de duimen zijn niet achter de bal

+ de bal schiet door de handen = de armen worden niet naar de bal uitgestrekt

+ de bal schiet uit de handen omdat de vaart niet wordt afgeremd = men gaat pas actief vangen als de bal al dicht bij het lichaam is

+ de bal schiet uit de handen omdat de vaart niet wordt afgeremd de bal wordt niet met het hele lichaam gevangen

Opmerking: gebruik in het begin bij voorkeur een zachte bal

Hoe aanleren? m Er bestaan talrijke opdrachten waarmee het vangen van een zelf opgegooide bal

ingeoefend kan worden. Enkele voorbeelden: - de bal opgooien, lx laten botsen en de bal terug opvangen - de bal opgooien, 1-2-3x in de handen klappen en de bal terug opvangen - de bal opgooien, lx ronddraaien en de bal terug opvangen - de bal opgooien, de grond aantikken en de bal terug opvangen - de bal opgooien, neerhurkenlneerzittenlbuikliglrugligl . .. en de bal terug

opvangen . . .

Nadien overschakelen naar opdrachten om het vangen van een aangespeelde bal in te oefenen.

3.2. Strekworp met 2 handen

Beginhouding: de voeten staan in een voorwaartse spreidstand de knieën zijn licht gebogen

m de romp helt iets voorover m het lichaamsgewicht rust op het achterste been

de armen zijn gebogen (met lage ontspannen ellebogen) de bal bevindt zich voor de borst (met de duimen achter de bal en de vingers gespreid over de zijkant van de bal)

Verloop: m beide armen gelijktijdig krachtig strekken m het lichaamsgewicht overbrengen naar het voorste been

de bal wordt losgelaten vlak voordat de armen geheel gestrekt zijn de handpalmen draaien naar buiten bij het lossen van de bal (polsen omklappen) lichaamsgewicht verplaatsen in de werprichting

Eindhouding: m de armen wijzen de bal na (gestrekte en licht gespreide vingers, handpalmen en

armen zijn iets naar buiten gedraaid)

Fouten: de armen worden onvoldoende gestrekt + de worp heeft te weinig kracht

= de bal wordt met één hand weggeduwd, de ene arm duwt sterker dan de andere arm men gebruikt alleen de armen + werpen is een totale beweging van het hele lichaam

Opmerking: = Het is heel belangrijk dat kinderen van in het begin goed leren werpen!

3.3. Strekworp met 1 hand

Onderstaande beschrijving geldt voor een rechtshandige werper

Vooraanzicht:

Beginhouding: de voeten staan in een lichte voorwaartse spreidstand met linkervoet voor licht gebogen knieën en heupen

m de bal ligt op de rechterhand en wordt naast en achter het hoofd gebracht het lichaam draait ondertussen iets mee naar achter in de richting van de werparm

m de rechterschouder draait mee naar achter m het lichaamsgewicht rust op het rechterbeen

Verloop: de romp, de rechterschouder en de rechterarm worden naar voor gebracht het lichaamsgewicht verplaatst zich van het achterste naar het voorste been

= de arm snel strekken m de vingers duwen de bal weg tijdens de snelle polsslag

Eindhouding: het lichaamsgewicht rust op het voorste been de romp helt voorover de arm is gestrekt en wijst in de richting van het doel de hand is omgeklapt

Fouten: m het verkeerde been staat voor m de bal wordt niet ver genoeg achter het lichaam gebracht

de werparm is onvoldoende gestrekt de bal wordt in de beweging van achter naar voor te ver naast het hoofd gebracht

Opmerking: m Het is heel belangrijk dat kinderen van in het begin goed leren werpen!

18

3.4. Afstandsschot of schot uit stand

De belangrijkste vaardigheid die we de leerlingen moeten aanleren is het schieten of het doeltreffen. Dit kan gebeuren op verschillende manieren, namelijk door middel van een afstandsschot, een strafworp, een doorloopbal of een uitwijkbal (wat een variatie is op het afstandsschot). Wanneer er weinig doelkansen geboden worden, in moeilijke situaties, biedt het afstandsschot of bovenhands schot de meeste kans op raak schieten. Het afstandsschot kan van op verschillende plaatsen in het aanvalsvak gebruikt worden om te doelen. Meestal wordt deze techniek gebruikt wanneer de speler voldoende tijd en ruimte heeft ten opzichte van de verdediger om tot een goed schot te komen.

Beginhouding: de voeten staan in een kleine zijwaartse spreidstand

m de knieën zijn licht gebogen de romp helt iets voorover de bal wordt met beide handen op schouderhoogte gebracht, waarbij de duimen zich achterlonder de bal bevinden en de vingers gespreid zijn over de zijkanten van de bal

I I

GOED FOUT

m de handpalmen raken de bal niet m de armen zijn gebogen en de ellebogen wijzen schuin naar beneden m men kijkt over de bal naar de korf en vormt zo de miklijn

Verloop: = de bal wordt van voor de schouders iets naar beneden voor de borst gebracht

terwijl de benen een lichte buiging maken de benen dienen voldoende gebogen en weer uitgestrekt te worden

de bal wordt van voor de borst langs het gezicht omhoog gebracht en boven het hoofd losgelaten op het moment dat de armen bijna gestrekt zijn

m beide armen dienen even krachtig te worden gestrekt tevens worden de enkels, de knieën en de heupen gestrekt en wordt er een kleine opwaartse sprong gemaakt

Eindhoudingr de voeten hebben geen contact met de grond

m het lichaam is volledig gestrekt de gestrekte armen en gespreide vingers wijzen de bal na en geven de juiste richting aan

Fouten: verkeerde beginhouding

m de duimen worden evenwijdig gehouden met de andere vingers - bij jonge leerlingen kan best een fantasierijke uitleg geformuleerd worden opdat ze dit aandachtspunt gemakkelijker zouden onthouden vb "de vingers over de oortjes van de bal leggen"

+ teken met een (afwasbare) viltstift de omtrek van de handen op de bal opdat de leerlingen zelf de stand van hun handen kunnen controleren

de duimen wijzen naar elkaar, waardoor de ellebogen ver zijwaarts geheven worden de sterkere arm wordt krachtiger gestrekt, waardoor de bal van zijn rechtlijnige baan afwijkt de bal wordt te ver voor het lichaam begeleid en losgelaten, zodat een te vlak schot ontstaat de kracht uit de benen wordt niet gebruikt, maar alle kracht komt uit de armen er wordt naar voor gesprongen in plaats van omhoog + hierdoor bestaat een grote kans op het opspringen tegen de verdediger + eventueel een mat leggen voor de voeten van de leerling, de leerling mag niet

op de mat springen bij het afstandsschot

m er wordt niet nagewezen na het schot - laat de leerlingen na het schot tot 3 tellen vooraleer ze hun armen mogen laten zakken

+ laat de leerlingen nawijzen tot wanneer de bal de korf raakt of voorbij de korf is

Hoe aanleren? Belangrijk bij het aanleren van deze techniek is dat de hoogte van de korf aangepast wordt aan de fysieke mogelijkheden van de leerlingen. Verdere aanpassingen zijn mogelijk door gebruik te maken van een grotere korf, een kleinere bal, een lichtere bal en variatie in de afstand tot de korf.

Doelen vanuit stand van op een viertal meter van de paal: De leerlingen staan in een cirkelopstelling rond de paal en proberen het afstandsschot technisch correct uit te voeren. De schotafstand kan aangepast worden naargelang de leeftijd en de mogelijkheden van de leerlingen. Afstandsschot na een voorwaartse beweqins naar de korf toe: De leerlingen lopen voorwaarts naar de korf toe, krijgen een pas van de medespeler onder de korf, vangen de bal en stoppen, waarna ze correct proberen te doelen.

m Afstandsschot na een zijwaartse verplaatsinq (zowel links als rechts): De leerlingen voeren een zijwaartse verplaatsing uit, krijgen een pas van de medespeler onder de korf, vangen de bal en stoppen, waarna ze proberen zo correct mogelijk te doelen. Afstandsschot na verplaatsing: De leerlingen lopen voorwaarts in de richting van de korf, krijgen ter hoogte van de voorste kegel een pas van de medespeler onder de korf, vangen de bal en stoppen, waarna ze proberen te doelen, de medespeler onder de korf vangt de rebound en de uitvoerende leerling loopt rugwaarts in de richting van de achterste kegel, krijgt een pas van de medespeler onder de korf, vangt de bal en stopt om dan een ver schot uit te voeren, de medespeler onder de korf verzorgt opnieuw de rebound

Opmerkingen met betrekking tot het aanleren: Het klassieke doorschuifsysteem (rebound - aangeven + doelen - rebound) is bij kinderen meestal niet gekend. Daarom is het aangewezen om met een vaste aangeverlrebounder te werken en na een tijdje te wisselen.

m Bij doelspelen of tijdens wedstrijden zullen de leerlingen de techniek snel 'vergeten' door de tijdsdruk. De doelafstand, de hoogte van de korf en de plaats tegenover de korf kunnen variëren naargelang het niveau van de doelgroep.

m In een sportzaal staan meestal diverse andere doelobjecten (vb basketdoelen, plint zonder bovendeel, een hoog vak in het wandrek, hoepels tussen de ringen, ...). Zorg dat de leerlingen veel oefengelegenheid krijgen. Laat niet steeds van voor de korf doelen, maar ook van de zij- en de achterkant.

3.5. Strafworp

Men mag doelen op om het even welke wijze, zolang men de loopregel niet overtreedt. De meest efficiënte doelwijze is nochtans de onderhandse doelworp.

Beginhouding: m lichte voorwaartse spreidstand m de knieën zijn licht gebogen

de bal wordt met beide handen vastgehouden voor het lichaam ter hoogte van de heupen de vingers zijn gespreid rond de bal en wijzen naar beneden: de pinken zijn naar beneden gericht, de duimen bevinden zich meer achter de bovenkant van de bal en wijzen eveneens min of meer naar elkaar

Verloop: m het voorste been strekken en gelijktijdig met het lichaam vooroverhellen

de armen omhoog brengen en de bal hierbij zo lang mogelijk begeleiden in de baan naar de korf de bal moet de handen verlaten hebben vooraleer de voet van het achterste been, dat als zwaaibeen gebruikt wordt, de grond raakt (loopregel!)

= actieve knie-inzet (cfr hoogspringen) met het zwaaibeen

Eindhouding: de voeten hebben geen contact met de grond tijdens de sprong

m de landing gebeurt op het maaibeen het lichaam is volledig gestrekt

= de armen wijzen de bal na

Fouten: * foutieve handenstand

-. de handen vormen als het ware een kommetje om de bal m onvoldoende strekking en begeleiding door de armen

overtreding van de loopregel wanneer de afzetvoet terug de grond raakt vooraleer men gegooid heefi

overtreding van de loopregel wanneer het maaibeen de grond raakt vooraleer de bal geworpen is één van de armen wordt krachtiger uitgestrekt waardoor de bal in een schuine baan wordt gebracht

* geen of onvoldoende knieheffing

Hoe aanleren? m De leerlingen staan op 2,5 meter voor de korf in een kleine voorwaartse

spreidstand en trachten onderhands naar de korf te gooien. m De leerlingen staan op 2,5 meter voor de korf in een voorwaartse spreidstand, de

voorste voet houdt steeds contact met de grond, de leerlingen heffen het achterste been op, brengen de knie omhoog en naar voor, gooien onderhands naar de korf en plaatsen de voet vooraan weer neer. Let wel op dat de bal moet gegooid zijn vooraleer de voet vooraan terug op de grond geplaatst wordt. Anders wordt er een loopfout gemaakt! Mondelinge ondersteuning kan helpen bij het aanleren van deze beweging (vb achterste voet lossen, bal gooien, voet vooraan neerzetten).

m Leer de strafworp zowel rechts als links aan (voorbereiding op de doorloopbal).

Opmerking bij het aanleren: - De doelafstand, de hoogte van de korf en de plaats tegenover de korf kunnen variëren naargelang de doelgroep.

m De voorwaartse en de opwaartse beweging zijn nodig omdat men op deze manier dichter bij de korf kan komen.

3.6. Doorloopbal of inloper

De doorloopbal wordt gebruikt wanneer een speler of een speelster in een snelle ren naar de korf een pas krijgt van een medespeler. Hoewel de techniek van de doorloopbal één geheel is, is er in de eindfase een sterke overeenkomst met de techniek van de strafworp. De doorloopbal is echter geen eenvoudige techniek om aan te leren. Het is dan ook aangewezen om de strafworp als startpunt te nemen voor het aanleren van de doorloopbal. Aangezien de meeste leerlingen een voorkeurbeen zullen hebben bij het nemen van de doorloopbal moet er bij de laatste aanlooppassen al rekening gehouden worden met het goed uitkomen voor de afzet (vb enkele kleinere pasjes, ...). Het uitkomen op het goede afzetbeen geeft vertrouwen en verhoogt daarmee de kans op scoringssucces. Het is echter wel aangewezen zowel de voorkeur- als de niet-voorkeurkant te oefenen.

Beginhouding: m de laatste looppassen zijn voorbereidend op de doorloopbal m de vingers wijzen naar beneden en zijn gespreid om de bal, de pinken zijn naar

beneden gericht = de duimen bevinden zich meer naar achter aan de bovenkant van de bal en wijzen

eveneens min of meer naar elkaar

Verloop: m onmiddellijk na het vangen gaan de armen omhoog: dit gebeurt op het ogenblik dat

er één voetcontact is met de grond of tijdens de vluchtfase m na het ontvangen komt men nog met de andere voet op de grond, waarmee wordt

afgezet voor de schotactie = de armen zo hoog mogelijk en rechtlijnig opzwaaien waarbij de handen de bal

loslaten aan het einde van de zwaai = de laatste pas (of de rempas) is een grotere pas om de voorwaartse snelheid op te

vangen en deels om te zetten in hoogte

Eindhouding: het lichaam is gestrekt het afzetbeen is volledig gestrekt; het zwaaibeen is gebogen in een hoek van 90 " de aestrekte armen en de handen wiizen de bal na " men stopt niet met lopen wanneer men aan de korf is, na de beweging blijft men immers doorlopen, dit doorlopen hoort bij het volledige bewegingsverloop

Fouten: m de handen worden onder de bal gebracht m overtreding van de loopregel door verder te lopen met de bal in de handen m de opsprong (om de bal zo dicht mogelijk bij de korf te brengen) wordt

onvoldoende benut de armen worden onvoldoende gestrekt zodat de bal niet lang genoeg begeleid wordt

Hoe aanleren? Zonder aanqever

strafworp herhalen naar de korf toe stappen met de bal in de handen en proberen een strafworp te maken zonder te stoppen naar de korf toelopen met de bal in de handen en proberen een strafworp te maken zonder te stoppen

De aanuever staat op 2,5 meter voor de korf (dat is de plaats waar de strafworp genomen wordt):

naar de korf toe stappen, de bal uit de handen van de aangever nemen en een strafworp uitvoeren(de aangever houdt de bal klaar op heuphoogte van de uitvoerende leerling zodat deze de bal onderhands kan nemen) + dit is een aanleerfase, een hand-off mag niet tijdens de wedstrijd in lichte looppas naar de korf toelopen, de bal uit de handen van de aangever nemen en strafworp uitvoeren + dit is een aanleerfase, een hand-off mag niet tijdens de wedstrijd naar de korf toe stappen, kleine pas krijgen van de aangever en strafworp uitvoeren

m in lichte looppas naar de korf toelopen, kleine pas krijgen van de aangever en strafworp uitvoeren

= in looppas naar de korf toelopen, pas krijgen en doorloopbal uitvoeren:

De aanuever staat onder de korf: In het begin kan er een botspas gegeven worden. Hierdoor krijgt de uitvoerder meer tijd om na te denken. Wanneer de beweging al een beetje gekend is kan er een rechtstreekse pas gegeven worden. = naar de korf toe stappen, botspas krijgen van de aangever en strafworp uitvoeren m naar de korf toe stappen, rechtstreekse pas krijgen van de aangever en strafworp

uitvoeren m in lichte looppas naar de korf toelopen, botspas krijgen van de aangever en

strafworp uitvoeren = in lichte looppas naar de korf toelopen, rechtstreekse pas krijgen van de aangever

en doorloopbal uitvoeren: + volgende (begin)opstelling kan hierbij gebruikt worden: - speler A staat op enige afstand voor de korf klaar om de doorloopbal uit te voeren - speler B heeft de bal en staat onder de korf - speler C staat naast de korf klaar om de rebound te nemen

-+ de opdracht wordt als volgt uitgevoerd: - speler A loopt naar de korf toe, krijgt een pas van speler B en doet een

doorloopbal, speler C neemt de rebound

-. na elke opdracht wordt er als volgt doorgeschoven: - speler A wordt de nieuwe rebounder en neemt de plaats in van speler C

(A - C) - speler C wordt de nieuwe pasgever en neemt de plaats in van speler B (C + B) - speler B wordt de nieuwe uitvoerder en neemt de plaats in van speler A

(B + A) - idem, maar met een passieve verdediger idem, met een semi-actieve verdediger idem, met een actieve verdediger

Opmerking bij het aanleren: De doelafstand, de hoogte van de korf en de plaats tegenover de korf kunnen variëren naargelang de doelgroep.

m De aangever kan ook aan de zijkant van de korf staan. Laat de leerlingen dan ook de doorloopbal inoefenen van op alle mogelijke plaatsen, dus niet enkel voor de korf!

m De timing (op het juiste moment) en de plaatsing (op de juiste hoogte van de speler) van de pasgave zijn heel belangrijk om tot een goede doorloopbal te kunnen komen. Bij een doorloopbal is men dan ook afhankelijk van het kunnen van de medespeler!!

3.7. Uitwiikbal of schot uit beweqinq

Het schot uit stand (afstandsschot) vormt de basis voor het schot uit beweging. Een 'goede' uitvoering van het afstandsschot is een voorwaarde om het schot uit beweging te gaan aanleren. Zo is het ook belangrijk dat de leerling het vangen en het schieten snel kan verbinden en dat er een correcte pasgave komt van de medespeler.

Vrijlopen is uitermate belangrijk bij korfbal, daar gehinderd doelen verboden is. Bij het vrijlopen wordt gebruik gemaakt van alle mogelijke technieken zoals snelheids- en richtingsveranderingen, stoppen, wenden, schijnbewegingen, ... De uitwijkbal is een doelbeweging waarbij men zich vooraf eerst moet vrijspelen of vrijlopen.

Zowel bij het uitwijken naar links als naar rechts is het 'buitenste' been in de eindfase van de totale beweging het been dat contact heefî met de grond. Dit 'buitenste' been vangt de zijwaartse snelheid op en zorgt er dus voor dat de schutter vanuit een goede balans kan schieten. Het 'binnenste' been helpt mee in het verkrijgen van een goede balanshouding door in de lucht te hangen en op deze wijze het lichaamszwaartepunt op de juiste plaats te brengen. Hierdoor ontstaat bij het uitwijken de typische 'ooievaarsstand'.

Bij de beschrijving van de uitwijkbal gaat het om een naar rechts uitwijkende speler:

Beginhouding: de speler loopt eerst recht naar de korf of de verdediger toe en gaat vervolgens scherp wenden naar rechts het linkerbeen kruist over het rechterbeen het rechterbeen wordt bijgezet (lichaamsbalans)

Verloop: m tijdens het ontvangen van de bal springt de speler in feite naar buiten en plaatst hij

eerst zijn linkerbeen en vervolgens ver schuin achter zijn rechterbeen m bij deze actie zorgt de speler ervoor dat hij frontaal naar de korf draait (door de

voeten naar de korf te draaien) daarna volgt een afstandsschot waarbij wordt afgezet met het rechterbeen

de speler 'hangt' als het ware aan zijn 'buitenste' been (in dit geval het rechterbeen)

m het linkerbeen zorgt voor lichaamsbalans door in gebogen stand in de lucht te hangen

Eindhouding: - de sprong die tijdens de afzet plaatsvond, wordt beëindigd door het landen op één of twee benen. de gestrekte armen en gespreide vingers wijzen de bal na

Fouten: m de schuin-achtemaartse beweging wordt onvoldoende afgeremd, zodat het

lichaam onvoldoende in evenwicht is om nauwkeurig te kunnen doelen het lichaam wordt onvoldoende in de richting van de korf gedraaid, zodat het bovenhands schot vanuit een ongunstige positie vertrekt

m bij het vangen van de bal worden de duimen evenwijdig gehouden met de andere vingers, waardoor er een foutieve uitgangshouding voor het schot ontstaat beide armen worden niet even krachtig gestrekt, waardoor er een onnauwkeurig schot ontstaat

= de beenkracht wordt niet of onvoldoende gebruikt m de ellebogen worden te veel zijwaarts geheven

Hoe aanleren? beweging van de uitwijkbal uitvoeren met de bal in de handen (zowel rechts als links) naar de korf toelopen (spurten), plots stoppen, schuin rugwaarts uitwijken, pas krijgen van de medespeler onder de korf, indraaien naar de korf toe en doelen met een afstandsschot naar de korf toelopen (spurten), plots stoppen, schuin rugwaarts uitwijken, plots terug stoppen, terug naar de korf toelopen (spurten), pas krijgen van de medespeler onder de korf en doelen met een doorloopbal 1 - 1 - situatie met een aangever onder de korf: de aanvaller zal gebruik maken van schijnbewegingen, stoppen, wenden, ... om zo tot scoren te kunnen komen, na 5 doelpogingen wisselen aanvaller en verdediger van functie Speler B staat met de bal onder de korf. Speler A loopt naar de korf toe, maakt een uitwijkbeweging naar rechts of links. Speler B werpt de bal naar speler A en speler A onderneemt een doelpoging. Speler C zorgt voor de rebound. Speler D zet zich ondertussen klaar voor de opdracht. Volgend doorschuifsysteem wordt gehanteerd: speler A -. speler C, speler C -. speler B, speler B -. speler A, speler D begint de volgende oefening en speler B krijgt eventjes rust.

Opmerking bij het aanleren: De doelafstand, de hoogte van de korf en de plaats tegenover de korf kunnen variëren naargelang de doelgroep.

m Verder zijn ook de timing en de correcte pasgave door de medespeler belangrijk, namelijk op welk moment moet de pas gegeven worden, op welke hoogte moet de pas komen, ...

3.8. Verdedigen

Verdedigen betekent het verhinderen van het doelen, het storen van de aanval en het onderscheppen van de bal. Evenwicht en vlugge reacties zijn bij het verdedigen zeer belangrijk. Bij het verdedigen is het eveneens belangrijk dat er zoveel mogelijk contact gehouden wordt met de grond en dat het lichaamsmaartepunt laag gehouden wordt. Men zal zich dus steeds schuivend verplaatsen en zeker niet springen. Vanuit deze houding kan er sneller gereageerd worden op een aanvalsactie. Het is ook zeer belangrijk dat de armen ontspannen omhoog gehouden worden. De armen worden immers gebruikt om de bal af te schermen, de arm langs de zijde van het voorste been wordt schuin-opwaarts omhoog uitgestoken. Tijdens een'aanval blijft een verdediger bijna altijd tussen de paal en de aanvaller staan, het aangezicht is steeds naar de aanvaller gericht en de paal staat achter hem. Iedere verdediger heeft een persoonlijke tegenstander (man-man-verdediging). Het l -l-verdedigen is dus de strijd tussen de aanvaller en de verdediger, waarbij de aanvaller in principe het initiatief heeft. Als verdediger volgt men dus de eigen aanvaller in al zijnlhaar bewegingen en tracht men een doelpunt te voorkomen. Belangrijk hierbij is de split-vision, de verdediger moet steeds de bal en de man trachten te zien. Heeft de aanvaller die verdedigd moet worden de bal, dan moet er kort verdedigd worden. Heeft die aanvaller geen bal, dan kan er lang verdedigd worden. Door een tactische opstelling en inzicht kan men eveneens een makkere medespeler beschermen.

Houding: rechtopstaande positie met licht gebogen knieën en heupen het bovenlichaam helt iets voorover het maartepunt van het lichaam ligt tussen de voeten afstand tussen de aanvaller en de verdediger is iets meer dan armlengte

Het bewegen: m de snelheid van de aanvaller bepaalt de wijze van bewegen van de verdediger m de verdediger probeert zo lang mogelijk contact te houden met de grond (op 'platte'

voeten lopen) opdat hijlzij snel kan reageren op richtings- en tempoveranderingen m bij lage snelheid zal de verdediger schuiven (voeten in een kleine spreidstand,

steeds een zekere ruimte bewaren tussen de voeten, de voeten nooit aansluiten, het bovenlichaam stabiel houden), de verdediger beweegt als het ware horizontaal bij een hoge snelheid van de aanvaller moet de verdediger looppassen gebruiken

Armgebruik: m de armen ontspannen omhoog houden - de armen zorgen voor ondersteuning van de lichaamsbalans

de armen worden gebruikt om het aanspelen van de bal naar de aanvaller te bemoeilijken

= de armen worden gebruikt om de balbezitter te hinderen zodat hijlzij niet kan schieten of om het schot zoveel mogelijk te hinderen

Fouten: m het bovenlichaam is te veel rechtop of te veel voorovergebogen m de benen worden onvoldoende gebogen en gespreid waardoor het evenwicht

gemakkelijker verloren gaat de beweging gebeurt met sprongetjes in plaats van schuivend de verdediger laat een te grote tussenruimte ten opzichte van zijnlhaar tegenstrever, waardoor hijlzij de bal niet tijdig kan afschermen

m de verdediger blijft niet tussen de paal en zijnlhaar tegenstrever de verdediger slaat naar de bal bij een werpende of doelende speler de verdediger is te weinig geconcentreerd en laat zich te vlug misleiden door eenvoudige schijnbewegingen bij onderschepping van de bal wordt de bal met een wilde worp vanuit het verdedigingsvak naar het aanvalsvak gegooid

Hoe aanleren? schuivend voorwaarts lopen, zowel met linkervoet voor als met rechtervoet voor schuivend rugwaarts lopen, zowel met linkervoet voor als met rechtervoet voor

m schuivend voorwaarts of rugwaarts lopen met een stopbeweging en sprint voorwaarts schuivend voorwaarts of rugwaarts lopen met een stopbeweging, halve draai en sprint naar achter (nodig bij een doorbraakpoging van de tegenstander) schuivend rugwaarts lopen met verandering van richting: - verplaatsing naar links = rechtervoet voor - verplaatsing naar rechts = linkervoet voor

= schuivend voorwaarts lopen met verandering van richting: - verplaatsing naar links = linkervoet voor - verplaatsing naar rechts = rechtervoet voor

Didactische tips: = probeer de tegenstrever te volgen op armlengte m neem geen te grote passen

blijf steeds tussen de paal en de tegenstrever

HOE KAN IK KORFBAL AANLEREN OP SCHOOL? HET SPORTSPELCONCEPT TOEGEPAST OP KORFBAL

4.1. Inleiding Het is de taak van de leerkracht L 0 om korfbal op een globale manier aan te bieden, onder de vorm van doelgerichte spelen met vereen;oudigde spelregels en met aangepast materiaal. De leerkracht moet zodanig te werk gaan dat de jongeren van bij de aanvang als het ware gefascineerd worden door het korfbalspel en dit ook blijven, zodat zij gewonnen zijn voor deze interessante gemengde sporttak. Het is duidelijk dat men best niet start met het aanleren en zuiver inoefenen van technieken, zoals het vangen en werpen met de bal, maar wel met initiatiespelvormen. Om zo snel mogelijk spelplezier te hebben raden we aan om steeds te starten vanuit een totale spelvorm zonder veel uitleg en nadien de fouten en de technische of tactische problemen aan te pakken. Hierdoor worden de leerlingen immers gemotiveerd om te korfballen en zullen ze vrij vlug tot tastbare resultaten komen. Het hoofddoel is immers de leerlingen vreugde te laten beleven tijdens het bewegen en hen op deze manier te motiveren tot lifetime sportbeoefening. Via een eenvoudige opbouw in spelregels en techniek ontstaat een spelsituatie die voorwaarde is voor een plezierig en speels gebeuren, wat eveneens het leerproces ten goede komt. De leerstof moet dus progressief opgebouwd worden. Gezien de uitgesproken bewegingsdrang en behoefte aan afwisseling bij kinderen moet de veelzijdigheid van de oefenstof primeren, maar moet er evenwel ook gezorgd worden voor een interne samenhang tussen de verschillende opdrachten. De oefenstof moet zowel kwantitatief als kwalitatief aangepast zijn aan het aantal, de leeftijd en het vaardigheidsniveau van de leerlingen, aan de beschikbare ruimte, ... Ook het materiaal kan uitgebreid of beperkt worden naargelang de omstandigheden. Leg tijdens de korfballessen de nodige belangstelling, motivatie en enthousiasme aan de dag om dit ook bij de leerlingen te verwezenlijken. Gebruik vooral bij jongere leerlingen fantasierijke taal tijdens de speluitleg en speel in op de belevingswereld van deze leerlingen. Geef bovendien de leerlingen nu en dan eens de gelegenheid om zelf initiatief te nemen, zo leren ze nog beter beseffen waarmee ze bezig zijn.

4.2. Theoretische achterclrond Korfbal behoort samen met onder andere basketbal en voetbal tot de doelspelen. Door hun spelidee verschillen deze doelspelen van elkaar. Het spelidee wordt vertaald in de sportspecifieke spelreglementen. Korfbal wordt gespeeld door 2 gemengde ploegen die de bal door de korf van de tegenstander trachten te werpen. Iedere speler en speelster heeft een persoonlijke tegenstander. In het aanvallende vak zal men proberen een doelpunt te scoren, terwijl men in het verdedigende vak een doelpunt zal proberen verhinderen. Korfbal kent, in tegenstelling tot andere balsporten, beschermd balbezit. Verder is er ook nog het belangrijke gegeven dat het doel omspeelbaar is. De spelstructuur van korfbal kan, net als bij andere balsporten, onderverdeeld worden in de volgende deelstructuren:

AANVAL VERDEDIGING A = scoren B = doelkansen creëren C = aanval opbouwen

A' = scoren verhinderen B' = doelkansen verhinderen C' = opbouw verhinderen

Volgende principes liggen aan de basis van deze spelgerichte en coöperatieve methode: m samenspelen staaf centraal:

Een ploegprestatie is slechts mogelijk wanneer er kan gerekend worden op de medewerking van alle teamleden. alle spelers worden bij het spel betrokken: Elke speler moet voldoende gelegenheid krijgen om spelervaring op te doen en spelvreugde te beleven, rekening houdend met de individuele mogelijkheden van de spelers.

= spelers dienen een sportspelbekwaamheid te ontwikkelen: Spelers moeten inzichten, attitudes en vaardigheden verwerven die het hen mogelijk maken om als team en als individu ruimte te creëren en te benutten, samen te spelen in steeds moeilijkere omstandigheden en aan een steeds hoger tempo, snel verantwoorde beslissingen te kunnen en durven nemen, ...

m spelend leren spelen: Er kan veel geleerd worden door veel te spelen, er wordt echter niet vrij gespeeld maar binnen een voorgeschreven ruimte en met afgesproken spelregels. Het leren gebeurt doelgericht en systematisch.

m de spelsituaties worden steeds complexer: Geleidelijk aan vermindert de bescherming van de ploeg in balbezit. Het chaotisch spelen verloopt steeds meer gestructureerd, het aantal technische en tactische vaardigheden neemt toe en er is steeds meer bal- en spelcontrole.

Uitgaande van de vaststellingen dat sportspelen zeer complex zijn en dat de mogelijkheden van beginnende spelers nog zeer beperkt zijn, is het bijna onmogelijk dat er onmiddellijk veilig en zinvol gespeeld kan worden volgens de officiële spelregels. Toch wil de jongere écht spelen en echte spelvreugde beleven. Er moeten dus spel- en oefenvormen gezocht worden die aangepast zijn aan de verwachtingen en aan de capaciteiten van de jongeren. Deze leersituaties worden het best gecreëerd door het eindspel te vereenvoudigen. Het vereenvoudigen kan op 3 manieren gebeuren:

l. Vereenvoudiaen door de spelvoo~waarden te veranderen Het leren spelen van korfbal gebeurt in eerste instantie door het aanbieden van spelvormen die qua spelidee en spelstructuur gelijk zijn aan het eindspel. De spelvormen, die verkregen worden door aanpassingen van de spelvoorwaarden (voorwaardelijke vereenvoudiging) worden grondvormen genoemd.

Aanpassingen van de spelvoorwaarden kunnen gerealiseerd worden door veranderingen aan te brengen in: m de grootte van het speelveld

het aantal, de hoogte en de grootte van de korven het aantal spelers

= het spelmateriaal m het toevoegen, wijzigen of weglaten van spelregels Dergelijke aanpassingen moeten inspirerende leersituaties creëren om zo de doelstellingen meer systematisch te realiseren.

Elke grondvorm moet steeds voldoen aan volgende criteria: dezelfde spelidee van het eindspel bevatten

m alle essentiële structurele elementen van het eindspel bevatten m aanvals- en verdedigingsacties blijven gekoppeld = natuurlijke overgang van aanval naar verdediging en omgekeerd blijft mogelijk m opdrachten zijn niet volledig gesloten De grondvormen zijn gerangschikt van gemakkelijk naar moeilijk. Elke grondvorm is een fase in het leerproces, de technisch-tactische bagage van de spelers wordt uitgebouwd om te kunnen spelen onder steeds moeilijkere omstandigheden. De overgang naar een volgende grondvorm is dus slechts mogelijk wanneer de spelers vooruitgang geboekt hebben.

2. Vereenvoudiqen door een deelstructuur te beklemtonen Hoewel de spelvoorwaarden vereenvoudigd en aangepast worden, blijkt het herhaaldelijk spelen van grondvormen niet altijd de gewenste resultaten op te leveren. Om de kwaliteit van elke grondvorm te verbeteren zal men spelvormen gebruiken waarbij één deelstructuur meer benadrukt wordt. De spelstructuur van elke grondvorm kan immers onderverdeeld worden in 3 deelstructuren: m AA' = scoren en scoren verhinderen = BB' = doelkansen creëren en doelkansen verhinderen m CC' = aanval opbouwen en aanval verhinderen Spelvormen die afgeleid zijn van de grondvormen en waarbinnen één deelstructuur speciaal geaccentueerd wordt zijn partiële grondvormen. De beklemtoonde deelstructuur wordt telkens in hoofdletters geschreven, de andere deelstructuren in kleine letters (vb AA'bb'cc').

Elke partiële grondvorm moet voldoen aan volgende criteria: m dezelfde spelidee van het eindspel bevatten

één of meer essentiële structurele elementen worden benadrukt aanvals- en verdedigingsacties blijven gekoppeld

= natuurlijke overgang van aanval naar verdediging en omgekeerd blijft mogelijk opdrachten zijn niet volledig gesloten

De partiële grondvormen geven de leerlingen de kans de verschillende technische en tactische elementen op een vereenvoudigde manier uit te voeren. Zo zullen de leerlingen zich leren vrijspelen en de bal naar elkaar leren passen om zo de ruimte en de tegenstander te overwinnen. In verdedigend opzicht zullen de leerlingen leren de bal te recupereren door de bal af te vangen na een doelpoging of door de bal te onderscheppen. Op tactisch vlak zal er aandacht besteed worden aan de schotselectie, de passelectie en het vrijspelen. Op systematische wijze wordt er gestreefd naar een kwalitatieve verbetering van de sportspelbekwaamheid. Wanneer de kwaliteit van de partiële grondvormen een voldoende niveau bereikt heeft, keert men terug naar de overeenkomstige grondvorm om te controleren of de kwaliteit van de grondvorm nu voldoende wordt geacht.

3. Vereenvoudiqen door de spelacties te isoleren Wanneer via de partiële grondvormen geen verbetering van het spelniveau kan bereikt worden door tekorten in de uitvoering van technieken en tactische vaardigheden schakelen we over naar oefenvormen. Door het isoleren van een actie uit de spelcontext ontstaan oefenvormen die afgeleid zijn van partiële grondvormen en die zo dicht mogelijk aansluiten bij de spelrealiteit. Dit heeft als doel een zo groot mogelijke transfer naar de spelsituaties te waarborgen en de leerlingen te motiveren omdat ze de relatie van de oefenvormen met het spel beter inzien.

4.3. Aanbevolen praktische werkwiize Bij de allerjongsten en de beginnelingen is grondvorm 1 de aangewezen spelvorm om te starten. Gevorderden moeten geëvalueerd worden op hun spelgedragingen. De beste manier is ook hier het spelen van enkele grondvormen. De technisch-tactische inhoud en dus de moeilijkheidsgraad van de grondvormen wordt nauwkeurig bepaald door de wijzigingen in de spelvoorwaarden, zodat vrij snel duidelijk zal worden op welk niveau zinvol gewerkt kan worden met de groep. Eens deze eerste keuze gemaakt is, moet er gestreefd worden naar een kwalitatieve verbetering van de geselecteerde grondvorm, zodat na verloop van tijd een kwantitatieve uitbreiding naar een hogere grondvorm mogelijk is. Een eerste weg naar kwaliteitsverbetering is het spelen van de grondvorm zelf. Toch moeten bij deze herhalingsmethode enkele opmerkingen in het achterhoofd gehouden worden. De uitvoering moet van bij de aanvang al technisch correct zijn, want herhaling creëert alleen gewoontes en automatismen. Kwaliteit is altijd belangrijker dan frequentie, alleen bij een hoge kwaliteit is een hogere frequentie beter. Verder moet er ook rekening gehouden worden met het feit dat doeltreffende leersituaties een uitdaging moeten bevatten om tot succes te kunnen leiden. Uit herhaalde mislukkingen leert men niet, de jongeren willen resultaten zien en vooruitgang boeken. De verwachtingen mogen hoog, maar moeten haalbaar gesteld worden. Daarom is het dikwijls heel nuttig om partiële grondvormen in te schakelen. Zodra de partiële grondvorm qua spelniveau voldoening schenkt, wordt hij in de totaalstructuur van de grondvorm geïntegreerd en uitgeprobeerd vooraleer de volgende partiële grondvorm aangereikt wordt. Het is dus zeker niet nodig eerst de andere partiële grondvormen te overlopen alvorens terug te keren naar de grondvorm! Wordt in de grondvorm een spelverbetering geconstateerd, dan komt een andere deelstructuur aan de beurt tot uiteindelijk de globale kwaliteit van de grondvorm van die aard is dat een kwalitatieve uitbreiding naar een hogere grondvorm verantwoord is. Het is echter ook niet noodzakelijk om alle deelstructuren te behandelen, een partiële grondvorm kan weggelaten worden als de verbetering van een of andere deelstructuur zich niet opdringt. Mocht de gekozen partiële grondvorm geen voldoening schenken, dan wordt er verder afgedaald naar oefenvormen. Wanneer de oefenvorm voldoening schenkt, kan er weer overgeschakeld worden naar de partiële grondvorm en ten slotte naar de grondvorm.

4.4. Uitwerkinq van de verschillende qrondvormen Op school zullen we korfbal spelen in vereenvoudigde omstandigheden om alle leerlingen de kans te geven zich optimaal te ontwikkelen. De essentiële elementen van samenspelen, een aantal basistechnieken en de belangrijkste aandachtspunten van de techniek kunnen aan bod komen.

In onderstaande uitwerking staan cijfers vermeld voor de terreingrootte, de korfhoogte, het aantal spelers, ... Deze cijfers zijn uiteraard niet bindend!! De grootte van het speelveld, de hoogte van de korven, het aantal spelers, de spelregels, ... kunnen steeds aangepast worden naargelang het vaardigheidsniveau van de leerlingen en de beschikbare ruimte. Komen de leerlingen bijvoorbeeld nooit tot scoren, zet dan gerust de korf lager om zo de leerlingen spelvreugde te laten ervaren, ... Spelen primeert boven techniek en het zeer strikt naleven van alle korfbalregels. De belangrijkste spelregels moeten uiteraard wel gerespecteerd worden!

Bij de uitwerking van de verschillende grondvormen wordt telkens een veelheid aan oefenstof aangeboden. Het is de taak van de leerkracht om hieruit een selectie te maken, afhankelijk van het vaardigheidsniveau van de leerlingen, de beschikbare ruimte, ...

Uit ervaring blijkt dat grondvorm 2 de meest ideale spelvorm is voor de lagere school! Quatrokoríbal vier tegen vier is een zeer dynamisch en actief korfbalspel, waarvoor relatief weinig materiaal en ruimte nodig is. Het kan zelfs gespeeld worden op de helft van een volleybalveld. Een ander voordeel van quatrokorfbal is dat er nooit leerlingen stilstaan tijdens het spel, in tegenstelling tot tweevakskoríbal waar telkens één vak stilstaat. "Veel bewegen en weinig stilstaan" is één van de hoofddoelstellingen. Aangezien het een heel intensief spel is, zal er regelmatig gewisseld moetenlkunnen worden. Verder kunnen de leerlingen ook ingeschakeld worden in de rol van scheidsrechter en kan op die manier ook het zelfstandig leren gestimuleerd worden.

Bijgevoegde tabel geeft een beknopt overzicht weer van de vijf grondvormen. De tekeningen geven op hun beurt de terreinprogressies weer.

A = aanvaller V = verdediger

I GRONDVORM 1: I GRONDVORM 2: 1 GRONDVORM 3: L GRONDVORM 4:

aantal korven ( l korf

GRONTIVORM 5 . I -. . - . - - . - . .

3 tegen 3 naar 1 korf (quatrokorfbal)

I - niet lonen met de bal

hoogte van de komen

aantal spelers spelregels

- niet Gbbelen - bal niet uit handen slaan

REGLEMENTAIRE AANPASSINGEN erootte s~eelveld 1 112 terrein (20m x 20m) 1 112 terrein (20x11 x 20m) 1 111 terrein (20m x 401x1) I 111 terrein (20m x 40m) I l i l terrein (20m x 40m)

gen 4 naar 1 korf (qnatrokorfbal)

2,5m lsxe graad) a, 3m (2 en 3de graad) 3 tegen 3 - geen lichaamscontact

- minstens 3 passen geven alvorens te doelen

- na doelpunt vertrekt de bal uit de hoek

- bij balonderschepping eerst pas geven naar medespeler in hoek

- afstandsschot

4 tegen 4 naar 2 korven 8 tegen 8 naar 2 korven (monokorfbal) 1 (monokorfbal)

l vak 1 korf 2,5m (lsLe graad) 3m (2de en 3dc graad)

8 tegen 8 naar 2 korven (iweevakskorfbal)

4 tegen 4 - geen lichaamscontact - niet lopen met de bal - niet dribbelen - bal niet uit handen slaan

na doelpunt vertrekt de bal uit de boek bij balonderschepping eerst pas geven naar medespeler in hoek

(spelregel bijbrengen, soepel beoordelen)

geen vakverdeling 2 korven 2,5m (lste graad) 3m (2d' en 3de graad) 4 tegen 4 - geen lichaamscontact - niet lopen met de bal - niet dribbelen - bal niet uit handen slaan - niet verdedigd doelen

- na doelpunt vertrekt de bal van achter de achterlijn

- bij balonderschepping mag onmiddellijk verder gespeeld worden

- na doelpunt vertrekt de bal van achter de achterlijn

- bij balonderschepping mag onmiddellijk verder gespeeld worden

geen vakverdeling 2 korven 2,5m (1"' graad) 3m (2de en 3" graad) 8 tegen 8 - geen lichaamscontact - niet lopen met de bal - niet dribbelen - bal niet uit handen slaan - niet verdedigd doelen

- wisselen van korf na 2 doelpunten of na 5 min

2 vakken 2 korven 2,511 (lse graad) 3m (2dc en 3d' graad) 8 tegen 8 - geen lichaamscontact - niet lopen met de bal - niet dribbelen - bal niet uit handen slaan - niet verdedigd doelen

- na doelpunt vertrekt bal thv middellijn

- bij balonderschepping mag onmiddellijk verder gespeeld worden

. .. -.

I I I - Strafworu (onderhands) 1 - basis doÖrloopbal I - doorloopbal I - doorloonhal I --r

- afstandsschot - î r a fwom

- afstandsschot - strafworp

afstandsschot (bovenhands)

passen en vangen

vrijlopen

- afstandsschot - strafworp

verdedigen

TACTISCHE ELEMENTEN

- passen met 2 handen - vangen met 2 handen - korte afstanden - stoppen en vertrekken - veranderen van richting - veranderen van snelheid

- persoonlijke tegenstander volgen

- 3-0 ifv samenspel - positie medespeler en

verdediger

. .

- passen met 2 handen - vangen met 2 handen - korte afstanden - stoppen en vertrekken - veranderen van richting - veranderen van snelheid - pivoteren

- persoonlijke tegenstander volgen

- verdedigen tussen man en paal

- 4-0 ifv samenspel - positie medespeler en

verdediger

aanleren - passen met 1 hand - vangen met 2 handen - lange afstanden - stoppen en vertrekken - veranderen van richting

(in # richtingen) - veranderen van snelheid - pivoteren - persoonlijke

tegenstander volgen - verdedigen tussen man

en paal

- samenspel - positie medespeler en

verdediger - steunen medespeler

- uitwijkbal - passen met 112 handen - vangen met 112 handen - korte en lange afstand - veranderen van richting

(in # richtingen)

-. . . . . . r--- - uitwijkbal - passen met 112 handen - vangen met 112 handen - korte en lange afstand - veranderen van richting - veranderen van snelheid

- veranderen van snelheid - pivoteren - schijnbewegingen - persoonlijke

tegenstander volgen - verdedigen tussen man

en paal

- samenspel - positie medespeler en

verdediger - steunen medespeler

- pivoteren - schijnbewegingen

- persoonlijke tegenstander volgen

- verdedigen tussen man en paal

- 4-0 ifv samenspel - 3-1 ifv samenspel - 2-1-1 ifv samenspel - rebound nemen

GRONDVORM 1

GRONDVORM 2

3 teqen 3 naar 1 korf (quatrokorfbal) weinig spelers

m vrij grote speelruimte

functie gerichte passen leren geven

= ruimte leren gebruiken = gericht leren vrijlopen

4 t e ~ e n 4 naar 1 korf [quatrokorfbal) evenveel spelers in het vak zoals bij tweevakskorfbal

functie: samenspelen ruimte leren gebruiken gericht leren vrijlopen

GRONDVORM 3

A V A

• V V. V A" A

4 teqen 4 naar 2 korven (monokorfbal)

grotere ruimte

functie: m gemakkelijker om gericht vrij te

lopen m leren open spelen * speloverzicht en spelinzicht

bijbrengen

GRONDVORM 4

I GRONDVORM 5

8 teqen 8 naar 2 korven [monokorfbal)

evenveel spelers op het veld zoals bij tweevakskorfbal

m nog geen echte vakverdeling

functie: gerichter vrijlopen belang van samenspel benadrukken

8 teqen 8 naar 2 k o ~ e n Itweevakskorfbal) = het veld in verdeeld in 2 vakken

functie: = eindvorm

GRONDVORM 1: 3 tegen 3 naar 1 korf (quatrokorfbal)

l REGLEMENTAIRE AANPASSINGEN: grootte soeelveld: 112 terrein (20rn x 20m), l vak aantal korven: l korf hooqte korf: 2,5m (eerste graad), 3m (tweede en derde graad) aantal spelers: 3 tegen 3

m s~elreqels: - geen lichaamscontact - niet lopen met de bal - niet dribbelen - bal niet uit handen slaan - minstens 3 passen geven alvorens te doelen (om het samenspel te bevorderen) - na doelpunt vertrekt de bal uit de hoek - bij balonderschepping eerst pas geven naar medespeler in hoek

TECHNISCHE ELEMENTEN: doelen: afstandsschot

m passen en vanqen: passen met 2 handen, vangen met 2 handen, korte afstanden m vriilopen: stoppen en vertrekken, veranderen van richting, veranderen van snelheid

verdedisen: persoonlijke tegenstander volgen

TACTISCHE ELEMENTEN: m 3-0 in functie van samenspel: de 3 spelers gebruiken het volledige veld en de

korfzone is onbezet, er is dus geen vaste rebounder positie medespeler en verdediger

A. PARTIELE GRONDVORM AA'bb'cc' (scoren en scoren verhinderen)

m Er wordt 3 tegen 3 gespeeld. Rond de korf is een zone afgebakend (op 5 meter van de korf) waarin de verdedigers niet mogen komen. De aanvallers mogen deze zone wel betreden en ze trachten door samenspel zoveel mogelijk doelpunten te scoren. De verdedigers proberen dit te verhinderen, weliswaar buiten de afgebakende zone. Wanneer de verdedigers de bal kunnen onderscheppen, moet er eerst een pas gegeven worden naar een medespeler in één van de driehoeken, alvorens er gescoord mag worden. Ook na een doelpunt vertrekt de bal in één van de driehoeken.

Varianten: - er mag slechts 1 aanvaller in de afgebakende doelzone komen - scoren van buiten de afgebakendedoelzone telt dubbel - er wordt 3 + 1 tegen 3 gespeeld: 1 extra aanvaller blijft permanent in de

afgebakende (doel)zone staan, in het veld wordt gewoon 3 tegen 3 gespeeld.

Er wordt 3 tegen 3 gespeeld. De aanvallers trachten door samenspel zoveel mogelijk doelpunten te scoren, de verdedigers trachten dit te verhinderen. Wanneer de verdedigers de bal kunnen onderscheppen, moet er eerst een pas gegeven worden naar een medespeler in één van de driehoeken, alvorens er gescoord mag worden. Ook na een doelpunt vertrekt de bal in één van de driehoeken. Om alle leerlingen de kans te geven doelpunten te proberen scoren, kunnen verschillende puntensystemen gehanteerd worden: - de korf raken = l punt, de bovenrand van de korf raken = 2 punten, doelpunt =

3 punten - de leerling die gescoord heeft gooit met de dobbelsteen om het aantal punten te

weten

OEFENVORMEN

Doelspel "keaels roven" De leerlingen worden verdeeld in 2 groepen en stellen zich op aan de 2 korven Tussen bëide korven staan een aantal kegels. De leerlingen van beide groepen werpen om beurt naar de korf van op een aangeduide afstand. Als een leerling mist, geeft hijlzij de bal snel door aan de volgende leerling. Als een leerling scoort mag hijlzij één kegel gaan roven. Als de kegels, die in het midden tussen de 2 palen stonden op zijn, mag deze leerling een kegel gaan roven bij de andere ploeg. De kegels mogen niet verdedigd worden. De ploeg met het meeste kegels op het moment van het eindsignaal wint. Variant: doelspel "tennisballen roven": Elke groep staat aan een korf en heeft 10 tennisballen. De leerlingen doelen om beurt naar de korf. Wanneer een leerling een doelpunt scoort, mag deze leerling een tennisbal gaan stelen bij de andere ploeg. De ploeg die op het einde van het spel de meeste tennisballen heeft, is gewonnen.

m Doelspel "nummerdoelen" De leerlingen van groep 1 en groep 2 staan op een rij naast elkaar, de korf staat tussen beide rijen.-ln elke groep worden de leerlingen genummerd van 1 tot ... De leerkracht roept een nummer en de desbetreffende leerlingen proberen zo snel mogelijk een doelpunt te scoren. Wanneer het te lang duurt vooraleer er gescoord wordt, roept de leerkracht nog een extra nummer. Wie scoort, verdient een punt voor de groep. De ballen worden neergelegd aan de korf (in een hoepel, emmer, ...) en de leerlingen lopen naar hun plaats. De leerling die het eerst terug op zijn plaats staat verdient 1 punt voor de groep.

= Doelspel "streepiesdoelen" Alle leerlingen van een groep staan achter elkaar bij een kegel. Beurtelings werpen deze leerlingen naar de korf. Van zodra een leerling van de groep een doelpunt scoort, mag deze leerlinglde hele groep één streepje verder en mag men van daar schieten. Is het schot mis, dan mag de volgende leerling proberen doelen. De tussenafstand tussen de streepjes is 1 meter. De leerlingen verzorgen zelf de rebound. Welke leerlinglgroep haalt het verste merkteken? Welke leerlinglgroep geraakt het verst? Welke leerlinglgroep kan heen en terug? ... Variant: doelspel "hoog-laag-doelen": Dit spel heeft dezelfde regels als streepjesdoelen, maar na een doelpunt moet men proberen scoren aan een hogere korf.

Doelspel "puntendoelen" Er zijn verschillende merktekens aangebracht voor de korf. Elk merkteken heeft een andere puntenwaarde. De spelers doelen om beurt vanaf een zelf gekozen merkteken. Wanneer men scoort verdient men het aantal punten van het merkteken. Welke leerlinglgroep haalt het eerst 10 punten? Welke leerlinglgroep scoort het meest doelpunten gedurende een bepaalde tijdsduur? De doelafstand, de hoogte van de korf en de plaats tegenover de korf kunnen variëren naargelang de doelgroep.

B. PARTIELE GRONDVORM aa'BB1cc' (doelkansen creëren en doelkansen verhinderen)

Er wordt 3 tegen 1 gespeeld. De aanvallers trachten door samenspel zoveel mogelijk doelpunten te scoren, de verdedigers trachten dit te verhinderen. De aanvallers kunnen pas scoren nadat ze zonder onderbreking 3 passen gegeven hebben binnen de ploeg. Bij het begin van het spel en na een doelpunt vertrekt de bal uit één van de driehoeken. Na een bepaalde tijd worden de rollen omgewisseld: één aanvaller wordt verdediger en de verdediger wordt aanvaller.

De regel omtrent het verplichte aantal passen vooraleer te mogen scoren kan nadien weggelaten worden.

Er wordt 3 tegen 2 gespeeld. De aanvallers trachten door samenspel zoveel mogelijk doelpunten te scoren, de verdedigers trachten dit te verhinderen. De aanvallers kunnen pas scoren nadat ze zonder onderbreking 3 passen gegeven hebben binnen de ploeg. Bij het begin van het spel en na een doelpunt vertrekt de bal uit één van de driehoeken. Na een bepaalde tijd worden de rollen omgewisseld: de aanvallers worden verdedigers en de verdedigers worden aanvallers. De regel omtrent het verplichte aantal passen vooraleer te mogen scoren kan nadien weggelaten worden.

Er wordt 1 + 2N tegen 1 gespeeld. De neutrale spelers spelen steeds mee met de ploeg in balbezit. In de aanval wordt dan eigenlijk 3 tegen l gespeeld.

OEFENVORMEN

1) vanuit stilstand de bal passen naar een stilstaande medespeler

Op en neer bal Er worden 2 groepen gevormd. In elke groep wordt 1 gooier aangeduid. De gooier gaat voor zijnlhaar groep staan op de aangeduide afstand en gooit de bal naar de eerste leerling van de rij, deze leerling gooit de bal terug naar de gooier en hurkt neer. Dan wordt de bal naar de tweede leerling in de rij geworpen, ... De ploeg waarbij alle leerlingen het snelst gehurkt zitten, verdient 1 punt. Volgend doorschuifsysteem wordt gehanteerd: de gooier sluit achter de groep aan en de eerste leerling wordt gooier. Welke ploeg scoort het meeste punten?

= De leerlingen vormen groepjes van 5 a 6 leerlingen en gaan in een grote kring staan. In het midden van de kring is een vierkant afgebakend. In dit vierkant (met een zijde van ongeveer 2-3m) staat de doelman. De doelman mag het vierkant niet verlaten. In de overige ruimte van de kring staat 1 verdediger. Deze verdediger mag het centrale vierkant niet betreden. De leerlingen passen de bal naar elkaar en proberen een pass te geven naar de doelman. Lukt het om de doelman aan te spelen, dan heeft de ploeg 1 punt verdient. De verdediger probeert uiteraard de bal te onderscheppen. Varianfen: - Er worden 2 verdedigers in de kring geplaatst. - Het aantal balcontacien wordt beperkt.

= Inhaalbal De leerlingen worden in een kring opgesteld en krijgen afwisselend nummer 1 en 2. Eén leerlina met nummer l heeft de bal en één leerling met nummer 2 heeft een bal, deze lee;ngen staan ongeveer tegenover elkaar opgesteld. De nummers 1 passen de bal naar de volgende nummer 1 in de door de spelleider aangeduide richting, idem voor de nummers 2. Beide groepen passen de bal zo snel mogelijk door. Het is de bedoeling dat de ene bal de andere bal inhaalt. Welke bal wordt het eerst ingehaald? Per ingehaalde bal een punt voor de winnende partij. Enkele didactische wenken: de tussenafstanden tussen de leerlingen bedraagt ongeveer drie meter. Maak de ploegen herkenbaar door partijvestjeslpartijlintjes, er mogen geen leerlingen overgeslagen worden. Er kan gedifferentieerd worden door de afstand tussen de leerlingen te vergroten (om de oefening moeilijker te maken, om de verre passen te benadrukken) of te verkleinen (om de oefening gemakkelijker te maken).

2) vanuit stilstand de bal passen naar een stilstaande medespeler en de bal achterna lopen of een andere verplaatsing uitvoeren

m Pas qeven en voluen De leerling geeft een pas naar een medeleerling, loopt de bal achterna en neemt de plaats invan de medeleerling. Men kan de bal doorspelen in wijzerzin, in tegenwijzerzin, diagonaal en willekeurig naargelang de (vrije) keuze. Om deze opdracht te doen slagen zijn er bij een vierkantopstelling minstens 5 spelers nodig, bij een driehoeksopstelling zijn er minimum 4 spelers nodig.

Bij een vierkantopstelling nemen er 4 spelers plaats op de hoekpunten van een vierkant. Op het hoekpunt waar de bal vertrekt staan er 2 spelers. De leerlingen spelen de bal naar elkaar toe, zowel volgens de zijlijnen van het vierkant als volgens de diagonalen. Deze opdracht kan eveneens als spelvorm gebruikt worden: - Welke ploeg heeft het minst de bal laten vallen (in 3 minuten)? - Welke ploeg staat het eerst terug op zijn plaats? - Iedere keer dat de bal terug op de startplaats komt (zonder dat hij de grond

geraakt heeft) mag de speler die op dat ogenblik op die plaats staat een afstandsschot nemen aan de korf vooraleer de bal weer door te spelen. Per doelpunt krijgt de ploeg 1 punt. Welke ploeg verzamelt het meeste punten? Hoe beter de passen gegeven worden, hoe meer doelkansen. Het doel van dit spel is het verbeteren van de werp- en vangtechniek en het leren geconcentreerd spelen.

3) de bal vangen in beweging en vanuit stilstand de bal werpen naar een stilstaande medespeler

m Een speler in beweging kan zich verplaatsen: - voorwaarts (naar de speler met de bal toe) en rugwaarts (weg van de speler

met de bal) De leerlingen worden verdeeld in groepjes van twee. Speler A heeft de bal. Speler B staat recht tegenover speler A en tussen twee kegels: er staat 1 kegel voor en 1 kegel achter speler B. Speler B loopt heen en weer tussen de twee kegels en krijgt aan iedere kegel een pas van speler A. Speler B geeft een pas terug naar speler A.

- zijwaarts (links en rechts): evenwijdig met de speler met de bal. De leerlingen worden verdeeld in groepjes van twee. Speler A heeft de bal. Speler B staat recht tegenover speler A en tussen twee kegels, links en rechts van speler B. Speler B loopt heen en weer tussen de twee kegels en krijgt aan iedere kegel een pas van speler A. Speler B geeft een pas terug naar speler A.

Opmerkina: De leerling die de pas geeft moet er steeds voor zorgen dat de pas gegeven wordt vóór de speler die zich verplaatst. Een handig hulpmiddel is dat de speler die de pas wil krijgen de hand uitsteekt in de looprichting (vb rechterhand uitsteken bij een verplaatsing naar rechts) zodat de pasgever de pas naar die uitgestoken hand kan richten.

= Lummelen 4 - 2 Om te starten staan de 4 spelers in een vierkant, deze 4 leerlingen spelen samen. Deze leerlingen verplaatsen zich in functie van de bal en van de verdediger. De 2 verdedigers proberen de bal te onderscheppen. Hoe vaak lukt het om 10x samen te spelen zonder dat de verdediging onderschept? Welk tweetal slaagt er in om in 2 minuten oefenen de bal 3x te onderscheppen? Stimuleer het gebruik van de diagonale pas. Differentiatie: extra verdediger bijbrengen, niet terugspelen naar diegene van wie je de bal krijgt

4) de bal vangen in beweging en vanuit beweging de bal passen naar een medespeler in beweging

m De leerlingen vormen groepjes van 2 en hebben l bal. De leerlingen geven passen naar elkaar terwijl ze naar de korf toelopen. Aan de korf probeert één van beide leerlingen een doelpunt te scoren. Wanneer de leerlingen passen konden geven zonder de bal te verliezen krijgen ze 1 punt. Lukt het daarenboven ook nog om een doelpunt te scoren, dan krijgt het duo 2 punten.

Idem, maar nu loopt er 1 verdediger tussen beide leerlingen in. Er wordt dus eigenlijk 2 tegen 1 gespeeld. Deze verdediger probeert de bal te onderscheppen. Wanneer de leerlinaen Dassen konden geven zonder dat de bal onderschept werd door de verdedigerkrijgen ze 1 punt. ve kt het daarenboven ook nog om een doelpunt te scoren, dan krijgt het duo 2 punten. Variant: - De twee leerlingen geven minimaal 3 passen vooraleer ze een doelpoging

mogen ondernemen. Na een gemiste doelpoging wordt de aanvaller die de doelpoging miste de nieuwe verdediger.

- Elk duo start met 5 punten. Wanneer de bal door de verdediging onderschept wordt, wordt er 1 punt afgetrokken. Het overbrengen van de bal is eigenlijk een vrije doelpoging naar de korf. Raakt de doelpoging de mand, dan krijgt het duo 1 punt. Scoort men, dan krijgt het duo 3 punten.

m De leerlingen vormen groepjes van 3 en hebben 1 bal. Er worden bovendien nog 2 extra leerlingen aangeduid als verdediger. De 3 leerlingen geven passen naar elkaar terwijl ze naar de korf toelopen. Aan de korf probeert één van beide leerlingen een doelpunt te scoren. De 2 verdedigers trachten de bal te onderscheppen. Wanneer de leerlingen passen konden geven zonder de bal te verliezen krijgen ze 1 punt. Lukt het daarenboven ook nog om een doelpunt te scoren, dan krijgt het duo 2 punten. Indien de verdedigers de bal kunnen onderscheppen krijgen ze 2 punten.

De leerlingen worden verdeeld in groepjes van 8. Elke groepje heeft een korfbal nodig. + 7-1: Zeven spelers passen de bal willekeurig naar elkaar, één speler (tikker) probeert de bal te tikken. Indien de tikker de bal kan raken, neemt hijlzij de plaats in van de speler die de laatste pas gaf. + 6-2: Idem, maar nu wordt er gespeeld met zes spelers en twee tikkers. De tikker die de bal kon aanraken wisselt van functie met de speler die de laatste pas gaf. + 5-3: Idem, maar er wordt gespeeld met vijf spelers en drie tikkers. De tikker die de bal kon aanraken wisselt van functie met de speler die de laatste pas gaf. De leerlingen zullen duidelijk merken dat met de stijging van het aantal tikkers meer beweging op het veld nodig zal zijn.

C. PARTIELE GRONDVORM aa'bb'CCm (aanval opbouwen en opbouw verhinderen)

m Er wordt 4 tegen 3 gespeeld. Er zijn 4 aanvallers, waarvan 3 aanvallers zich vrij kunnen verplaatsen op het terrein en 1 aanvaller staat op een afgebakende plaats ter hoogte van één van de zijlijnen. Deze aanvaller kan zich vrij verplaatsen langs deze zijlijn, maar mag zelf niet proberen scoren. De 3 verdedigers trachten het samenspel van de aanvallers te verhinderen en mogen niet verdedigen op deze vierde aanvaller.

m Er wordt 4 tegen 3 gespeeld. Er zijn 4 aanvallers, waarvan 2 aanvallers zich vrij kunnen verplaatsen op het terrein, de 2 andere aanvallers staan elk op een afgebakende plaats ter hoogte van een zijlijn. De 3 verdedigers trachten het samenspel van alle aanvallers te verhinderen.

OEFENVORMEN

Er wordt 3 + 2 tegen 3 + 2 gespeeld op balbezit met 2 aanspeelpunten. Er zijn 2 ploegen van 5 spelers. 3 spelers van elke ploeg staan op het veld, de 2 resterende spelers van elke ploeg staan op de diagonale hoeken van het veld en fungeren als aanspeelpunt. Op het veld wordt tienbal gespeeld,met dat verschil dat men de 2 aanspeelpunten kan gebruiken.

Variant: - De aanspeelpunten kunnen vrij bewegen langs de zijlijnen,

Er wordt gespeeld op balbezit in een meerderheidssituatie. Er wordt 2 tegen 1 + 1 gespeeld zonder doelen. De ploeg van 2 speelt tegen een ploeg waarvan 1 speler jaagt en de andere speler op de zijlijn wacht. De jager probeert de bal te onderscheppen. Wanneer de jager de bal kan onderscheppen, geefî hij een pas naar zijn medespeler en worden de taken van beide ploegen omgewisseld. De jagende ploeg wordt de gooiende ploeg en omgekeerd. Wanneer het echter te lang duurt vooraleer de jager de bal kan onderscheppen, kan er afgesproken worden dat er om de 30 seconden of om de minuut van functie gewisseld wordt.

GRONDVORM 2: 4 tegen 4 naar 1 korf (quatrokorfbal)

REGLEMENTAIRE AANPASSINGEN: grootte soeelveld: 112 terrein (20m x 20m), 1 vak

m aantal korven: 1 korf m hooqte korf 2,5m (eerste graad), 31-17 (tweede en derde graad)

aantal spelers: 4 tegen 4 spelreqels: - geen lichaamscontact - niet lopen met de bal - niet dribbelen - bal niet uit handen slaan - na doelpunt vertrekt de bal uit de hoek - bij balonderschepping eerst pas geven naar medespeler in hoek

TECHNISCHE ELEMENTEN: doelen: afstandsschot, strafworp passen en vanqen: passen met 2 handen, vangen met 2 handen, korte afstanden vnilopen: stoppen en vertrekken, veranderen van richting, veranderen van snelheid, pivoteren verdedigen: persoonlijke tegenstander volgen, verdedigen tussen man en paal

TACTISCHE ELEMENTEN: 4-0 in functie van samenspel: de 4 spelers gebruiken het volledige veld en de korfzone is onbezet, er is dus geen vaste rebounder positie medespeler en verdediger

A. PARTIELE GRONDVORM AA'bb'cc' (scoren en scoren verhinderen)

= De leerlingen vormen 2 groepen van 4. Er wordt 4 tegen 3 gespeeld. De aanvallers zijn steeds in de meerderheid, namelijk met 4. De verdedigers zijn in de minderheid, wat wil zeggen dat er 3 verdedigers op het veld staan en 1 verdediger naast het veld wacht. De aanvallers proberen door samenspel tot scoren te komen. De verdedigers trachten dit uiteraard te verhinderen. Wanneer de verdedigers de bal kunnen onderscheppen, komt de wachtende verdediger mee op het veld en verlaat 1 aanvaller het speelveld. Nadat er een pas gegeven is naar een speler in één van de hoeken kan men beginnen aanvallen.

Er wordt 4 tegen 4 gespeeld, met dat verschil dat de verdedigers beperkt worden in hun verdedigende mogelijkheden: - de verdedigers moeten één hand op de rug houden - de verdedigers moeten de handen in de zij moeten houden (hier bestaat het

gevaar dat de bal tegen het gezicht, .. . van de verdedigers terecht kan komen)

OEFENVORMEN

m Doelspel "reis rond de wereld" Er staan 5 kegels rond de korf (op ongeveer 2.5 meter van de korf). De leerlingen proberen om beurt te doelen met een strafworp vanaf de eerste kegel (je kan de kegels benoemen met landen). Wanneer een leerling scoort, mag hijlzij doorschuiven naar de volgende kegel. De leerling haalt zelf de bal terug. Na gescoord te hebben aan de 5 kegels sluit de leerling achteraan in de rij aan. De puntentelling kan op verschillende manieren gebeuren. De leerling verdient 1 punt per keer hijlzij een volledige wereldreis gemaakt heeft en de leerling die de meeste punten heeft is de winnaar.

Ofwel verdient de groep 1 punt per keer een leerling een volledige wereldreis gemaakt heeft. Hier is dan de groep met de meeste punten de winnaar. Variant: Er staan 5 kegels rond de korf. De leerling werpt van aan de eerste kegel naar de korf. Na elke doelpoging schuift de leerling één kegel op. Na de vijf kegels sluit de leerling achteraan in de rij aan. De volgende leerling kan starten van zodra de leerling voor hem of haar aan de tweede kegel staat om te doelen. De leerling verdient 1 punt per gescoord doelpunt. De leerling met de meeste punten, wint. Variant: Doorschuifdoelen: Rond de korf liggen 8 fietsbanden (of hoepels). De leerlingen worden in 2 groepen verdeeld. Alle leerlingen van groep A staan aan dezelfde hoepel, alle leerlingen van groep B staan aan dezelfde hoepel recht tegenover groep A. De leerlingen van beide groepen doelen om beurt naar de korf. Van zodra een leerling van de groep gescoord heeft, schuift de hele groep 1 fietsband op in wijzerzin. De ploeg die het vlugst volledig rond is, wint. Daar deze opdracht om ter snelst uitgevoerd moet worden, wordt er geoefend op het scoren onder (lichte) druk. Opmerkinsen: - In dit spel kunnen ook verschillende doeltechnieken geïntegreerd worden,

namelik de leerlingen moeten in hoepel 1 en 2 doelen dooFmiddel van een afstandsschot en in hoepel 3 en 4 met een strafworp.

- Door te benadrukken dat in dit spel het scoren belangrijk is en dat er geen tijdslimiet is, krijgen de leerlingen de kans zich volledig te concentreren voor elke doelpoging. Hierdoor blijft de techniek bewaard, in tegenstelling tot wanneer er een tijdslimiet gezet wordt.

Doelspel "dobbelsteen doelen" -

De leerlingen worden verdeeld in 2 groepen. Om beurt mag een leerling van elke groep naar de tegenoverliggende korf gooien. Wie scoort mag met de dobbelsteen werpen. Het aantal ogen bepaalt het aantal punten dat gescoord wordt. De groep die het meeste punten verzamelt, wint.

Doelspel 'bopcorn" of "afvallinasdoelen" De spelers doelen om beurt vanaf een merkteken (op 2.5 meter voor de korf). Scoort de voorgaande speler, dan moet de volgende speler ook scoren, anders valt hijlzij uit en helpt bij de rebound. De speler die overblijft wint het spel en kiest een nieuwe plaats van waar er gedoeld wordt. Het nadeel van dit spel kan zijn dat de minder vaardige leerlingen het vlugst uitvallen en hierdoor ook minder oefenkansen krijgen.

Doelspel d lussen en minnen" De leerlingen staan op 2.5 meter voor de korf en trachten te scoren. Scoort men een doelpunt, dan krijgt met 2 punten. Mist men echter, dan dient men 1 punt af te trekken. Welke leerlinglgroep haalt het eerst 10 punten?

Tussen 2 palen Er staan 2 korven tegenover elkaar. Aan elke korf staat 1 leerling (groep) opgesteld. De leerling (de leerlingen van elke groep) werpt (werpen) beurtelings naar de tegenoverliggende korf. Per doelpunt verdient de leerling (groep) 1 punt. Na 5 doelpunten wordt er van korf gewisseld. Welke leerling (groep) scoort het snelst 10 punten?

B. PARTIELE GRONDVORM aa'BB1cc' (doelkansen creëren en doelkansen verhinderen)

Er wordt 4 tegen 3 gespeeld. De aanvallers trachten door samenspel zoveel mogelijk doelpunten te scoren, de verdedigers trachten dit te verhinderen. De aanvallers kunnen pas scoren nadat elke aanvaller aan de bal geweest is. Bij het begin van het spel, na een doelpunt of een balonderschepping vertrekt de bal uit één van de driehoeken. Na een bepaalde tijd worden de rollen omgewisseld, de aanvallers worden verdedigers en de verdedigers worden aanvallers.

OEFENVORMEN

- Leren pivoteren Er staan 3 leerlingen op een rij achter elkaar. Leerling 1 heeft de bal en geeft een pas naar leerling? die in het midden staat. Leerling 2 doet een pivoteerbeweging zodat hijtzij met het aangezicht naar leerling 3 staat en hij geeft een pas naar leerling 3. Leerling 3 geeft opnieuw een pas naar leerling 2, leerling 2 pivoteert naar leerling 1 en geeft de pas naar leerling 1. Na een tijdje wordt er gewisseld van functie. Welke groep kan 50 passen geven zonder de bal te laten vallen? - .

Variant: Dezelfde opdracht uitvoeren met meerdere leerlingen in een kringopstelting. De middenman geeft telkens passen naar de omringende leerlingen. Hij zorgt er telkens voor dat hij een pivoteerbeweging doet zodat hij voor de leerling komt te staan naar wie hij een pas wil geven.

- Leren omqaan met verdediqers Hoewel er tot nu toe nog niet of zeer weinig gesproken is over verdedigd doelen, is het toch aangewezen de leerlingen reeds te laten wennen aan het spelen met verdedigers. -+ oefening 1 : De leerlingen vormen groepjes van 2. Leerling 1 staat aan de korf

en fungeert als aangever voor teerling 2, die telkens probeert te scoren met een afstandsschot.

-+ oefening 2: De oefening wordt op dezelfde manier uitgevoerd als oefening 1, maar er worden 2 passieve verdedigers ingevoerd, namelijk 1 verdediger bij leerling 1 en 1 verdediger bij leerling 2. Zo bekom je de 2-2-situatie.

-+ oefening 3: De oefening wordt op dezelfde manier uitgevoerd als oefening 2, maar de verdedigers treden nu semi-actief & actief op.

Lummelen 4 - 2 Er staan 4 spelers in een vierkant en deze spelen samen. De 2 andere spelers proberen de'bal te onderscheppen. Hoe vaak lukt het om 10x samen te spelen zonder dat de verdediging onderschept? Welk tweetal lukt het om in 2 minuten de bal 3 keer te onderscheppen? Stimuleer het gebruik van de diagonale pas. Mogelijke differentiaties zijn het bijbrengen van een extra verdediger, ...

= Lummelen in de cirkel De leerlingen worden verdeeld in groepjes van 8 en vormen een kringopstelling waarbij 1 leerling in het midden van de cirkel plaatsneemt. De 7 kringspelers werpen de bal willekeurig naar elkaar (niet naar de buurman!). In de kring staat een speler (tikker) die de bal probeert te onderscheppen of die probeert de leerling in balbezit aan te tikken. De nieuwe tikker is de leerling die de slechte pas gaf of de kringspeler in balbezit die aangetikt werd.

Viifbal Er worden 2 ploegen gevormd. Elke ploeg moet proberen om vijf passen naar elkaar te geven zÖnder dat de andere ploeg de bal kan onderscheppen. Als de bal op de grond komt, heeft deze ploeg terug nul punten. Als de bal buiten het speelveld komt; is de bal voor de andere ploeg. De ploeg die 5 passen kan geven verdient 1 punt. Welke ploeg verzamelt het meeste punten? - Variant: - Na 5 passen in de ploeg mag de ploeg proberen om een doelpunt te scoren in

de korf. Lukt het doelpunt, dan heeft de ploeg een extra punt verdiend. Didactische ti^: - De jongens tegen de meisjes laten spelen brengt vaak extra animo in de les,

maar hierdoor gaat het gemengde karakter van de korfbalsport wel verloren!

m Tienbal3 - 4 Er wordt met 4 aanvallers tegen 3 verdedigers gespeeld. De verdedigers proberen de aanvallers te hinderen enproberen de bal teonderscheppen. De aanvallers krijgen 1 punt wanneer er 10 passen gegeven zijn binnen de ploeg zonder balverlies. Bij balverlies begint men opnieuw van nul te tellen. Differentiatie: - Men mag niet terugspelen naar de persoon van wie men de bal gekregen heeft.

n Tienbal 4 - 4 Er wordt met 4 aanvallers tegen 4 verdedigers gespeeld. De verdedigers proberen de aanvallers te hinderen en proberen de bal te onderscheppen. De aanvallers krijgen 1 punt wanneer er 10 passen gegeven zijn binnen de ploeg, zonder balverlies. Bij balverlies begint men opnieuw van nul te tellen.

C. PARTIELE GRONDVORM aalbb'CC' (aanval opbouwen en opbouw verhinderen)

Er wordt 5 tegen 4 gespeeld. Er zijn 5 aanvallers, waarvan 4 aanvallers zich vrij kunnen verplaatsen op het terrein en 1 aanvaller staat op een afgebakende plaats ter hoogte van één van de zijlijnen. Deze aanvaller kan zich vrij verplaatsen langs deze zijlijn, maar mag zelf niet proberen scoren. De 4 verdedigers trachten het samenspel van de aanvallers te verhinderen en mogen niet verdedigen op deze vijfde aanvaller.

Er wordt 5 tegen 3 gespeeld. Er zijn 5 aanvallers, waarvan 3 aanvallers zich vrij kunnen verplaatsen op het terrein en de 2 andere aanvallers staan elk op een afgebakende plaats ter hoogte van een zijlijn. Deze aanvallers kunnen zich vrij verplaatsen langs deze zijlijn, maar mogen zelf niet proberen te scoren. De 3 verdedigers staan op het terrein en trachten het samenspel van alle aanvallers te verhinderen.

OEFENVORMEN

* Er staan een aantal korven opgesteld in de zaal. De leerlingen vormen groepjes van 2 en elk groepje heeft l korfbal nodig. Beide leerlingen van een groepje geven passen naar elkaar en vorderen ondertussen in de richting van een korfbalpaal. Eens aan een korfbalpaal aangekomen tracht één van beide leerlingen een doelpunt te scoren. De andere leerling vangt de rebound en dan vertrekken beide leerlingen naar een andere korf. Stimuleer het gebruik van goede gerichte passen. Aangezien er ook andere leerlingen op het terrein rondlopen, moeten de leerlingen goed uitkijken om de pas te kunnen geven en opdat er geen botsingen zouden gebeuren. Let op voor loopfouten!

Idem, maar nu vormen de leerlingen groepjes van 3. De 3 leerlingen geven passen en vorderen in de richting van een korfbalpaal. Daar mag één leerling een doelpoging ondernemen. Een andere leerling vangt de rebound en dan vertrekt het groepje naar een ander korfbaldoel.

Idem, maar er wordt 1 verdediger bijgevoegd. De leerlingen vormen dus groepjes van 4, namelijk 3 aanvallers en 1 verdediger. De 3 aanvallers trachten door samenspel te vorderen in de richting van een korfbaldoel. De verdediger tracht de bal te onderscheppen. Kan de verdediger de bal onderscheppen, dan wordt de verdediger een aanvaller en dan wordt de aanvaller die de slechte pas gaf de nieuwe verdediger. Wanneer het echter te lang duurt vooraleer de verdediger gewisseld wordt, kan er afgesproken worden dat er op het signaal van de leerkracht gewisseld wordt.

GRONDVORM 3: 4 tegen 4 naar 2 korven (monokorfbal)

REGLEMENTAIRE AANPASSINGEN: m grootte speelveld: 111 terrein (20m x 40m), geen vakverdeling = aanfal korven: 2 korven

hooqfe korven: 2,5m (eerste graad), 3m (tweede en derde graad) aantal spelers: 4 tegen 4

m spelreqels: - geen lichaamscontact - niet lopen met de bal - niet dribbelen - bal niet uit handen slaan - na doelpunt vertrekt de bal van achter de achterlijn - bij balonderschepping mag onmiddellijk verder gespeeld worden - niet verdedigd doelen (spelregel bijbrengen, soepel beoordelen)

TECHNISCHE ELEMENTEN: doelen: afstandsschot, strafworp, basis doorloopbal aanleren

m passen en vanqen: passen met 1 hand, vangen met 2 handen, lange afstanden vrijlopen: stoppen en vertrekken, veranderen van richting (in + richtingen), veranderen van snelheid, pivoteren verdediqen: persoonlijke tegenstander volgen, verdedigen tussen man en paal

TACTISCHE ELEMENTEN: m samenspel m positie medespeler en verdediger = steunen medespeler

OPMERKING: In deze grondvorm beschikken de spelers over een zeer groot terrein. Het doel hiervan is de leerlingen te leren de volledige ruimte te benutten zodat ze leren om het spel open te trekken. Bovendien zouden de leerlingen op deze manier ook meer speloverzicht moeten krijgen. Het terrein hoeft echter niet noodzakelijk de vooropgestelde afmetingen te hebben, maar moet wel vrij groot zijn om de leerlingen bewust te maken van het ruimtegebruik. Wanneer bijvoorbeeld blijkt dat de leerlingen samentroepen rond de korf is het aangewezen om het spel stil te leggen en de leerlingen hierop te wijzen.

A. PARTIELE GRONDVORM AA'bb'cc' (scoren en scoren verhinderen)

Er wordt 4 tegen 4 gespeeld op een volledig terrein. Het terrein wordt verdeeld in twee helften, een aanvallende helft en een verdedigende helft voor elke ploeg. Van elke ploeg blijft 1 aangeduide speler uitsluitend op zijnlhaar aanvallende helft. Deze speler gaat dus nooit mee verdedigen, waardoor de aanvallers steeds in numerieke meerderheid zijn, namelijk 4 tegen 3.

Variaties: - Hetzelfde spelprincipe blijft behouden, maar het is telkens een andere speler

die blijft staan op de eigen aanvallende helft (in plaats van steeds dezelfde speler).

- Hetzelfde spelprincipe blijft behouden, maar er blijven telkens 2 dezelfde spelers staan op de aanvallende helft. Hierdoor bekomt men eigenlijk 4 tegen 2.

Er wordt 4 tegen 4 gespeeld op een volledig terrein, met dat verschil dat de verdedigers beperkt worden in hun verdedigende mogelijkheden: - de verdedigers moeten één hand op de rug houden - de verdedigers moeten de handen in de zij moeten houden (hier bestaat het

gevaar dat de bal tegen het gezicht, . .. van de verdedigers terecht kan komen)

OEFENVORMEN

Letterdoelen De leerlingen worden in 2 groepen verdeeld. De leerlingen doelen om beurt van op ongeveer 3m voor (of achter) de korf (met afstandsschot, strafworp of doorloopbal). Achter de korf liggen voor elke groep kaarten met de letters van een woord in een willekeurige volgorde omgekeerd op de grond (vb het woord 'korfbal').

55

Als iemand scoort, mag hijlzij een kaart omdraaien. Welke groep heeft als eerste het woord gevormd?

m Scrabbledoelen In de zaal staat een doos met letters. De leerlingen verspreiden zich over de verschillende korven en proberen om beurt eendoelpunt te scoren. Wanneer een leerling scoort, mag deze leerling een letter uit de doos nemen en bijhouden. Na 5 minuten krijgen de leerlingen even bedenktijd om een zo lang mogelijk woord te vormen met hun letters. De leerling die het langste bestaande woord kan vormen, wint.

De leerlingen zijn in groepjes verdeeld over de verschillende korven. De korven staan op ongeveer 5 meter voor de muur opgesteld. De leerlingen proberen om beurt een doelpunt te scoren. Wanneer een leerling scoort, mag hijlzij weer achteraan in de rij aansluiten. Mislukt de doelpoging echter, dan moet de leerling eerst naar de muur lopen en de muur aantikken vooraleer hijlzij terug mag aansluiten.

B. PARTIELE GRONDVORM aa'BB1cc' (doelkansen creëren en doelkansen verhinderen)

Er wordt met 3 ploegen van 4 spelers gespeeld naar 2 korven. Men speelt met andere woorden 4 - 4 - 4. Het terrein is verdeeld in 2 vakken. Op het ene vak speelt ploeg A tegen ploeg B terwijl ploeg C wacht op de middellijn. Als ploeg A scoort, blijft ploeg B op dezelfde speelhelft staan en vertrekt ploeg A onmiddellijk naar de andere speelhelft om daar te gaan aanvallen tegen ploeg C, die start als verdedigende ploeg. Als ploeg C daar de bal kan onderscheppen, mag deze ploeg op de andere speelhelft gaan aanvallen tegen ploeg B en moet ploeg A op dezelfde speelhelft blijven staan. Scoort echter ploeg A, dan mag deze ploeg (A) - . . opnieuw gaan aanvallen tegen ploeg B op de andere speelhelft en moet ploeg C blijven staan. Met andere woorden: scoren betekent dus blijven aanvallen!!

m Er wordt 4 + N tegen 4 gespeeld. De neutrale speler speelt steeds mee met de ploeg in balbezit. Er wordt dus 5 tegen 4 aangevallen. De neutrale speler wisselt dus bij elke balonderschepping, doelpoging enlof doelpunt van ploeg om op die manier steeds met de aanvallende ploeg mee te kunnen spelen..

OEFENVORMEN

Pas qeven en volqen De leerlingen vormen groepjes van 5 en stellen zich op in een vierkant. Er staan 2 leerlingen op de plaats waar de bal vertrekt. De eerste leerling geeft een pas naar een medeleerling, loopt de bal achterna en neemt de plaats in van de medeleerling (in wijzerzin). Men oefent volgende soorten passen in: - pas met de buitenste hand geven in tegenwijzerzin - pas met de buitenste hand geven in wijzerzin - korte strakke passen (geen boogpassen, afstand tussen de leerlingen

verkleinen) Aan deze opdracht kan eveneens een spelvorm gekoppeld worden: - Welke ploeg heeft het minst de bal laten vallen (in 3 minuten)? - Iedere keer dat de bal terug op de startplaats komt (zonder dat hij de grond

geraakt heeft) mag één speler een strafworp nemen. Per gelukt doelpunt krijgt de ploeg 1 punt. Welke ploeg verzamelt het meeste punten? Hoe beter de passen gegeven worden, hoe meer doelkansen. Het doel van dit spel is het verbeteren van de werp- en vangtechniek en het leren geconcentreerd spelen.

Lummelen 4 - 3 Er staan 4 spelers in een vierkant en deze spelen samen. De drie andere spelers proberen de bal te onderscheppen. - Hoe vaak lukt het om 10x samen te spelen zonder dat de verdediging de bal

onderschept? - Welk drietal slaagt er in om in 2 minuten de bal 3 keer te onderscheppen? - Hoe vaak lukt het om IOx samen te spelen en enkel passen te geven met de

niet-voorkeurhand? Stimuleer het gebruik van de diagonale pas. De 4 spelers in het vierkant mogen zich verplaatsen om zich op de manier vrij te lopen, zolang de vorm van het vierkant ongeveer bewaard blijft. Wanneer de speler in het vierkant zich echter niet mogen verplaatsen, kan er beter 4 tegen 2 gespeeld worden.

= Tienbal De leerlingen proberen in hun groep de bal tien keer rond te spelen zonder dat de bal valt. Als dat lukt, heeft de groep één punt verdiend. Welke groep haalt in een bepaalde tijd de meeste punten? Indien 10 passen geven te hoog gegrepen is, kan er altijd een lager aantal passen tot doel gesteld worden, bijvoorbeeld driebal in de eerste graad, vijfbal in de tweede graad en tienbal in de derde graad. varianten: - Er wordt tienbal gespeeld. Telkens wanneer het één van de ploegen lukt om 10

passen naar elkaar te geven mogen 2 spelers, één speler van elke ploeg, een strafworp nemen. De ploeg die een punt scoorde bij tienbal kan een punt bijwinnen wanneer zij een doelpunt scoren en de tegenpartij niet. De ploeg die een punt scoorde bij tienbal kan echter ook een punt verliezen wanneer zij niet scoren en de tegenpartij wel. Of beide ploegen kunnen gelijk blijven wanneer ze beiden niet scoren of scoren. De tegenpartij kan alleen een punt afnemen van de ploeg die tien passen kon geven indien ze een doelpunt scoren (het puntentotaal van de tegenpartij zal dus niet veranderen).

- Er wordt tienbal gespeeld, maar er mogen enkel passen gegeven worden met de niet-voorkeurhand. Geefî men toch een pas met de voorkeurhand, dan is het fout en krijgt de andere ploeg de bal. Wanneer de leerlingen niet duidelijk het verschil weten tussen de voorkeur- en de niet-voorkeurhand kan je een gekleurd lintje binden rond de niet-voorkeurhand.

= Krinqkorfbal Or, het terrein worden 2 concentrische cirkels rond de paal getekend, de eerste ciikel op een afstand van 1 meter rond de paal en de tweede cirkel op 5 meter rond de paal. 4 spelers (aanvallers) stellen zich op buiten de grootste cirkel, de vijfde speler is de verdediger en plaatst zich tussen de 2 cirkelomtrekken. De 4 aanvallers proberen door samenspel een doelpunt te scoren. Men mag echter alleen doelen van op een plaats buiten de grootste cirkel. De verdediger tracht te voorkomen dat er doelpunten gemaakt worden door de verdedigingshouding aan te nemen voor de aanvallers. De verdediger moet steeds tussen beide cirkels blijven. Indien een aanvaller er in slaagt een doelpunt te maken, dan wisselt deze aanvaller van plaats en taak met de verdediger.

C. PARTIELE GRONDVORM aa'bb'CC' (aanval opbouwen en opbouw verhinderen)

Er wordt 4 + 1 tegen 4 + 1 gespeeld. Elke ploeg heeft 1 extra speler die zich kan voortbewegen langsheen de zijlijn. Deze speler helpt mee de aanval op te bouwen, maar mag zelf niet scoren. Eventueel kan volgende regel toegevoegd worden: wanneer de zijspeler aangespeeld wordt, mag deze speler plaats nemen op het terrein en wordt de speler die de pas gaf de nieuwe zijspeler. - A b

Variant: Idem. maar de extra spelers aan de zijlijn (één aanvaller en één verdediger) . . .

wordén elk gehinderd door een verdediger.

OEFENVORMEN

m Matbal De leerlingen worden in 2 groepen van 4 a 5 spelers verdeeld. Van elke ploeg staat een speler op een mat (of in een hoepel, . ..) en deze leerling mag de mat niet verlaten. ~e andere leerlingen mogen deze mat niet betreden. De ploegen proberen via samenspel de bal in de handen van hun matspeler te plaatsen. Vangt de matspeler de bal, dan heeft deze ploeg een punt verdiend. De leerlingen op de mat (matspeler) worden regelmatig gewisseld. Ploeg A begint met balbezit en probeert na verplicht 4 keer samenspelen de matspeler aan te spelen. Indien dit lukt, verdient ploeg A een punt. Ploeg B begint als verdedigende ploeg en probeert het samenspel en het aanspelen van de matspeler te verhinderen en in balbezit te komen. Indien dit lukt, dan kan ploeg B na het verplichte samenspel punten proberen halen. Na ieder gescoord punt, krijgt de tegenpartij de bal. - .

Variant: Idem, maar zonder verplichting van eerst een opgelegd aantal keer samen te spelen. In het eigenlijk korfbalspel is er immers ook geen enkele regel die zegt dat er eerst een opgelegd aantal keer moet samengespeeld worden.

GRONDVORM 4: 8 tegen 8 naar 2 korven (monokorfbal)

REGLEMENTAIRE AANPASSINGEN: m grootte speelveld: 111 terrein (20m x 40m), geen vakverdeling m aanfal kolven: 2 korven m hooqte korven: 2,5m (eerste graad), 31-13 (tweede en derde graad)

aanfal s~elers: 8 tegen 8 spelreqels: - geen lichaamscontact - niet lopen met de bal - niet dribbelen - bal niet uit handen slaan - niet verdedigd doelen - na doelpunt vertrekt de bal van achter de achterlijn - bU balonderschepping mag onmiddellijk verder gespeeld worden

TECHNISCHE ELEMENTEN: m doelen: afstandsschot, strafworp, doorloopbal, uitwijkbal m passen en vanqen: passen met 112 hand(en), vangen met 112 hand(en), korte en

lange afstanden = vrNopen: veranderen van richting (in verschillende richtingen), veranderen van

snelheid, pivoteren, schijnbewegingen verdediqen: persoonlijke tegenstander volgen, verdedigen tussen aanvaller en paal

TACTISCHE ELEMENTEN: samenspel

m positie medespeler en verdediger steunen medeweler

OPMERKING: Grondvorm 4 is een overgangsgrondvorm naar tweevakskorfbal. De spelers beschikken over een vrij groot terrein en er wordt 8 tegen 8 gespeeld. In het begin zal dit vrij chaotisch verlopen en zullen de leerlingen vaak samentroepen rond de korf. Het is aangewezen om het spel geregeld stil te leggen en de leerlingen hierop te wijzen. Oefenvormen zoals driehoekskorfbal kunnen hierbij ingeschakeld worden om dit probleem te verhelpen.

A. PARTIELE GRONDVORM AA'bb'cc' (scoren en scoren verhinderen)

Er wordt 8 tegen 8 gespeeld op een volledig terrein, met dat verschil dat de verdedigers beperkt worden in hun verdedigende mogelijkheden waardoor er nooit sprake kan zijn van verdedigd doelen: - de verdedigers moeten één hand op de rug houden - de verdedigers moeten de handen in de zij moeten houden (hier bestaat het

gevaar dat de bal tegen het gezicht, .. . van de verdedigers terecht kan komen)

m Er wordt 8 + N tegen 8 gespeeld. De neutrale speler speelt steeds mee met de ploeg in balbezit (aanvallende ploeg). Er wordt dus 9 tegen 8 aangevallen. De neutrale speler wisselt dus bij elke balonderschepping, doelpoging enlof doelpunt van ploeg om op die manier steeds met de aanvallende ploeg mee te kunnen spelen.

Er wordt 8 tegen 8 gespeeld op een volledig terrein. Het terrein wordt verdeeld in twee helften, een aanvallende helft en een verdedigende helft voor elke ploeg. Van elke ploeg blijft 1 aangeduide speler uitsluitend op zijnlhaar aanvallende helft. Deze speler gaat dus nooit mee verdedigen, waardoor de aanvallers steeds in numerieke meerderheid zijn, namelijk 8 tegen 7.

OEFENVORMEN

Kwarteften De leerlingen worden verdeeld in 4 ploegen. Elke ploeg neemt plaats aan een korf. Aan elke korfbalpaal ligt een hoepel met daarin de voorwerpen. De leerlingen van elke ploeg nemen om beurt een doelpoging aan hun korf (vb strafworp). Bij een gelukt doelpunt mag deze leerling één voorwerp gaan halen bij één van de andere ploegen. Dit voorwerp legt men dan bij de eigen korfbalpaal. Bij een mislukt doelpunt sluit men achteraan in de groep aan. Elke ploeg probeert zoveel mogelijk kwartetten (= 4 voorwerpen van dezelfde soort) te vormen. Het kamp word; gevormd aan de korfbalpaal. Van zodra er 4 dezelfde voorwerpen zijn (volledig kwartet), mag dit niet meer gestolen worden! De groep met het meeste kwartetten wint uiteindelijk het spel. Volgende spelregels dienen streng beoordeeld te worden: er mogen geen voorwerpen doorgegeven worden, het eigen kamp mag niet verdedigd worden en per keer mag er slechts 1 voorwerp meegenomen worden. Overtredingen van deze spelregels leiden tot het afgeven van alle reeds verzamelde voorwerpen! Dit is een zware sanctie, maar op deze manier worden de leerlingen gedwongen om het spel eerlijk te spelen. Mogelijke voorwerpen voor kwartetten zijn: 4 tennisballen, 4 kegeltjes, 4 balpennen, 4 rietjes, 4 bierkaartjes, 4 ballonnen, 4 partijvestjes, ... Variatie is mogelijk door een andere doeltechniek op te leggen, het aantal te scoren doelpunten te veranderen (vb de groep moet eerst 3x scoren vooraleer er een doelpunt gemaakt wordt), ...

Eenenfwintiqen Iedere speler moet drie keer na elkaar doelen (vb 1 afstandsschot, l strafworp en 1 doorloopbal). Scoren via een doorloopbal is 3 punten waard, scoren met afstandsschot is 2 punten waard en scoren via een strafworp is l punt waard. Wie haalt het eerst 21 punten? Dit spel kan zowel individueel als in ploeg (per paal) gespeeld worden. De afstand ten opzichte van de paal kan verschillen naargelang de doeltechniek (vb afstandsschot van op 4 meter voor de korf, strafworp van op 2.5 meter voor de korf, . . .)!

B. PARTIELE GRONDVORM aa'BB1cc' (doelkansen creëren en doelkansen verhinderen)

Er wordt 8 + N tegen 8 gespeeld. De neutrale speler speelt steeds mee met de ploeg in balbezit (aanvallende ploeg). Er wordt dus 9 tegen 8 aangevallen. De neutrale speler wisselt dus bij elke balonderschepping, doelpoging enlof doelpunt van ploeg om op die manier steeds met de aanvallende ploeg mee te kunnen spelen.

OEFENVORMEN

Driehoeks-monokotfbal Dit is eigenlijk monokorfbal met 3 ploegen. Er staan 3 korven opgesteld in een driehoek en-er is 1 korfbal nodig. De leerlingen worden in 3 ploegen (van 4 leerlingen) verdeeld. Maak een duidelijk onderscheid tussen de verschillende ploegen door middel van partijvestjes. Ploeg A verdedigt korf 1 en mag doelen op korf 2 en korf 3. Ploeg B verdedigt korf 2 en mag aanvallen op korf 1 en korf 3. Ploeg C verdedigt dan korf 3 en kan aanvallen naar korf 1 en korf 2. Deze oefenvorm is erg geschikt om ruimte-inzicht bij te brengen! - -

Varianten: . - Elke ploeg krijgt 5 levens (punten). Wanneer ploeg B scoort in de korf van ploeg

A wordt er bii ploeg A 1 leven (punt) afgetrokken. . - - vierhoeks-monok&fbal: Bij ditspel staan de korven opgesteld in een vierkant.

Elke ploeg moet 1 korf verdedigen en kan aanvallen naar 3 korven. Dit spel kan eventueel nog moeilijker gemaakt worden door 2 ballen in het spel te brengen op voorwaarde dat de ploegen uit voldoende spelers bestaan. Waarschijnlijk zullen de ploegen een taakverdeling afspreken (vb 1 of 2 spelers die permanent de eigen korf verdedigen).

m Burchtbal Er worden 2 korfbalpalen opgesteld. Voor en achter elke paal wordt een poortie opgesteld, gevormd'door 2'kegels die ongeveer 1 meter Uit elkaar staan: ~e poortjes staan op ongeveer 2.5 meter afstand van de korf. De leerlingen worden verdeeld in 2 ploegen. De aanvallers trachten door passenspel een speler in één van hun twee poortjes te krijgen. Wanneer een aanvaller met de bal tussen de 2 kegels staat, mag deze leerling een vrije doelpoging ondernemen. Deze doelende leerling mag dus niet verdedigd worden! Verder mag er ook geen verdediger zijn die continu het poortje probeert te verdedigen. Per gelukt doelpunt krijgt de ploeg 1 punt. Na een doelpunt krijgt de tegenpartij de bal. Eventueel kan volgende spelregel aan het spel toegevoegd worden: wanneer de bal op de grond valt is, gaat de bal naar de andere ploeg.

C. PARTIELE GRONDVORM aa1bb'CC' (aanval opbouwen en opbouw verhinderen)

m Er wordt 8 + l tegen 8 + 1 gespeeld. Elke ploeg heeft 1 extra speler die zich kan voortbewegen langsheen de zijlijn. Deze speler helpt mee de aanval op te bouwen, maar mag zelf niet scoren. Eventueel kan volgende regel toegevoegd worden: wanneer de zijspeler aangespeeld wordt, mag deze speler plaats nemen op het terrein en wordt de speler die de pas gaf de nieuwe zijspeler.

Variant: Idem, maar de 2 aanvallers aan de zijlijn worden verdedigd door 2 verdedigers.

OEFENVORMEN

m Mafbal met korf Er wordt gespeeld met 2 ploegen van 8 a 10 leerlingen. In de zaal liggen 2 matten,

aan elke mat staat een korf en één leerling opgesteld. De korf wordt om veiligheidsredenen niet op de mat opgesteld. Ploeg 1 begint met balbezit en probeert de matspeler te bereiken door middel van samenspel. Wanneer een ploeg de matspeler kan aanspelen verdienen ze 1 punt. Kan deze matspeler echter van op de mat een doelpunt scoren dan verdient de ploeg een extra punt. De matspeler krijgt echter slechts twee doelpogingen om het extra punt te verdienen.

Alle vier koninq Er wordt gespeeld met 2 ploegen van 8 a 10 leerlingen. In de zaal liggen 2 matten. Nu staat er geen korf en geen vaste speler meer opgesteld op de mat. Via samenspel wordt geprobeerd een eigen willekeurige speler uit de ploeg op de mat aan te spelen. Het mag echter niet steeds dezelfde speler zijn die op de mat aangespeeld wordt. Variatie: Welke partij heeft het eerst alle spelers een keer op de mat aangespeeld?

Duo-korfbal Er staan 4 korven opgesteld in de zaal. De leerlingen van de klas worden verdeeld in 2 ploegen. Elke ploeg moet 2 korven verdedigei en mag aanvallen op 2 korven. Gekwetste leerlingen kunnen eventueel ingeschakeld worden als scheidsrechter. Dit spel is ideaal om de leerlingen duidelijk te maken hoe belangrijk het is om 'open te spelen'. Dikwijls zullen alle leerlingen samentroepen rond één en dezelfde korf.

Op dat moment leg je het spel best even stil en vraag je aan de leerlingen om ter plaatse te blijven staan. Na dit leermoment merk je vaak dat de leerling het spel bewuster meer open trekken en hierdoor de ruimte dus beter benutten. Varianten: - Makobal

Hetzelfde ~ r i n c i ~ e als duo-korfbal, maar nu moet elke ploeg een mat en een korf verdedigen'en naar een mat en een korf aanvallen.' v ets co ren op de mat kan op verschillende manieren gebeuren: de bal moet neergedrukt worden op de mat, er moet een matspeler aangespeeld worden, er moet een botspas op het matje gegeven worden naar een medespeler (het nadeel hiervan is dat leerlingen dikwijls van heel ver zullen proberen om een botspas te geven), ...

- Makohoebal Hetzelfde principe als makobal, maar nu moet elke ploeg een mat, een korf en een hoepel verdedigen en naar een mat, een korf en een hoepel aanvallen. Ook hier is weer variatie mogelijk in de wijze waarop gescoord kan worden: aan de korf moet er gescoord worden met een afstandsschot, de bal moet in de hoepel neergedrukt worden en aan het matje kan er gescoord worden door een goede pas te geven naar een speler op het matje.

GRONDVORM 5: 8 tegen 8 naar 2 korven (tweevakckorfbal)

REGLEMENTAIRE AANPASSINGEN: = grootte speelveld: 111 terrein (20m x 40m), 2 vakken = aantal korven: 2 korven = hooqte korven: 2,5m (eerste graad), 3m (tweede en derde graad)

aantal spelers: 8 tegen 8 spelreqels: - geen lichaamscontact - niet lopen met de bal - niet dribbelen - bal niet uit handen slaan - niet verdedigd doelen - wisselen van korf na 2 doelpunten of na 5 minuten - na doelpunt vertrekt de bal van achter de achterlijn - bij balonderschepping mag onmiddellijk verder gespeeld worden

TECHNISCHE ELEMENTEN: = doelen: afstandsschot, strafworp, doorloopbal, uitwijkbal

passen en vanqen: passen met 112 hand(en), vangen met 112 hand(en), korte en lange afstanden

= vriilopen: veranderen van richting, veranderen van snelheid, pivoteren, schijnbewegingen

m verdedisen: persoonlijke tegenstander volgen, verdedigen tussen man en paal

TACTISCHE ELEMENTEN: m rebound nemen m 4-0 in functie van samenspel m 3-1 in functie van samenspel

2-1-1 in functie van samenspel

OPMERKING: Bij de uitwerking van deze grondvorm is er bewust minder oefenstof uitgeschreven. Verdere inspiratie kan uiteraard nog gehaald worden in de vorige grondvormen, want vele partiële grondvormen zijn mits enige aanpassing ook hier bruikbaar. De complexe tactische eisen zijn echter niet uitgewerkt, aangezien dit niet aan bod komt op schoolniveau en dit ook niet in de eindtermen vermeld staat.

MEER UITLEG BIJ DE VERSCHILLENDE AANVALSPATRONEN

4-0 in functie van samenspel Bij een 4-O-opstelling is de ruimte in het vak optimaal bezet. In ieder kwadrant van het aanvalsvak bevindt zich een speler. De korfzone is onbezet. In principe kan iedere speler een doelpoging ondernemen. Het nemen van de rebound en het steunen gebeurt vanuit de ruimte. De 4-O-opstelling is een basisopstelling die vaak wordt toegepast bij het binnenkomen van de bal in het aanvalsvak (om geordend te beginnen) en bij het opnieuw ordenen van de aanval (om de chaos weg te werken). De aanvallers proberen vrij te komen van hun verdedigers door goed in en uit te bewegen. Voordelen van een 4-O-opstelling:

goede ruimtelijke bezetting van het vak = duidelijke taak voor de spelers, namelijk steunfunctie en schuttersfunctie

gelijkwaardige functieverdeling over alle spelers Nadelen van een 4-O-opstelling:

er is weinig aanvalsdreiging op en vanuit de korfzone m de verdedigers kunnen veel zicht op de bal nemen

de statische afvangfunctie (reboundfunctie) is afwezig de specifieke kwaliteiten van spelers worden niet uitgebuit

3-1 in functie van samenspel: Bij een 3-1-patroon zijn er 3 schutters en 1 rebounder aanwezig. Het spel oogt wat statisch door de speler in reboundpositie. De drie overige spelers (schutters)moeten elkaar in de ruimte vrij spelen voor een doelkans. Door rugwaarts wegtrekkend te schieten proberen de schutters zich aan de zware verdedigingsdruk te ontworstelen. De rebound wordt genomen door de speler aan de korf die de bal onmiddellijk weer doorspeelt naar een andere speler om zo een nieuwe kans te creëren. De 3-1- opstelling wordt gebruikt bij een duidelijk overwicht van de rebounder en bij schutters die kunnen scoren ondanks zware verdedigingsdruk op het afstandsschot. Voordelen van een 3-l-opstelling: m duidelijke taakverdeling voor de spelers, namelijk schutters en reboundnemer

speciale kwaliteiten van spelers kunnen benut worden

Nadelen van een 3-l-opstelling: de aanvallers kunnen alleen onder moeilijke omstandigheden tot schot komen, de bal kan immers niet door een steunspeler van voor de korf aangespeeld worden - soms neemt dezelfde speler te lang de reboundpositie in waardoor het spel kan 'dood bloeden' - beperkte doorbraakmogelijkheden

2-1-1 in functie van samenspel Het 2-l-l-patroon kan zowel vanuit het 4-O-patroon als uit het 3-l-patroon ontstaan. Het grote voordeel van het 2-l-l-patroon is de sterke bezetting van zowel de reboundpositie als de steunpositie. Dit brengt echter wel mee dat er moet ingeleverd worden op de schuttersfuncties. Voordelen van een 2-l-l-opstelling: = de schutters worden goed ondersteund, ze kunnen zowel een afstandsschot

nemen als een doorloopbal uitvoeren m de functieverdeling van de spelers is in principe gelijkwaardig in te vullen

het is mogelijk om de specifieke kwaliteiten van de spelers uit te buiten Nadelen van een 2-l-?-opstelling:

in sommige situaties is de ruimteverdeling in het vak onvoldoende = vaak verlopen de positiewisselingen bij doorbraken chaotisch

A. PARTIELE GRONDVORM AA'bb'cc' (scoren en scoren verhinderen)

m Er wordt tweevakskorfbal gespeeld, met dat verschil dat de verdedigers beperkt worden in hun verdedigende mogelijkheden (één hand op de rug houden, handen in de zij houden, ...). De regel van het verdedigd doelen wordt dus even achterwege gelaten.

Er wordt tweevakskorfbal gespeeld. In het aanvallend vak wordt er telkens een extra aanvaller in het spel gebracht. Hierdoor spelen er eigenlijk 5 aanvallers tegen 4 verdedigers in elk vak.

Er wordt tweevakskorfbal gespeeld. Er wordt 1 extra aanvaller in het spel gebracht die met beide ploegen meespeelt. Deze extra aanvaller speelt dus monokorfbal.

m Er wordt tweevakskoríbal gespeeld met passieve verdediging. De aanvallers proberen de verschillende tactische opstellingen uit, namelijk 4-0, 3-1 en 2-1-1.

B. PARTIELE GRONDVORM aa'BB1cc' (doelkansen creëren en doelkansen verhinderen)

m Er wordt tweevakskorfbal gespeeld: Elke ploeg beschikt over 4 aanvallers en slechts 3 verdedigers.

C. PARTIELE GRONDVORM aa1bb'CC' (aanval opbouwen en opbouw verhinderen)

m Er wordt 8 + 1 tegen 8 + 1 gespeeld. Elke ploeg heeft 1 extra aanvaller die zich kan voortbewegen langsheen de zijlijn van zijnlhaar aanvallende vak. Deze speler helpt mee de aanval op te bouwen, maar mag zelf niet scoren. Eventueel kan volgende regel toegevoegd worden: wanneer de zijspeler aangespeeld wordt, mag deze speler plaats nemen op het terrein en wordt de speler die de pas gaf de nieuwe zijspeler.

+ ,A . Variant: Idem, maar de 2 aanvallers aan de zijlijn worden verdedigd door 2 verdedigers.

4.5. Tot slot noq enkele didactische wenken

Didactische tips voor het coachen van wedstrvden: m De leerkracht heeft een heel belangrijke taak tijdens de wedstrijden. Zorg dan ook

voor duidelijke richtlijnen bij het coachen van wedstrijden. Eén aanwijzing is vaak meer dan voldoende. Wanneer (vooral jongere) leerlingen niet goed weten waar te lopen tijdens het spel, neem hen dan bij de schouders en laat het hen aanvoelen. Blijf vooral positief stimuleren, ook al doen de leerlingen het niet zoals het hen gevraagd werd. De leerkracht kan zichzelf ook inschakelen b4 de aanvallende ploeg, waardoor het gewenste korfbalgedrag gestimuleerd kan worden.

m Schakel geregeld een leergesprek in (met vragen zoals "welke moeilijkheden werden er ondervonden?", "wat ging er niet goed?", "wat ging er wel goed?", "kon de tegenpartij de bal al dan niet te gemakkelijk onderscheppen?", ...). Neem hieruit één probleem en grijp dan terug naar de oefenvormen, specifieke spelvormen of reglementen om dit probleem op te lossen. Bijvoorbeeld: de tegenpartij onderschept te gemakkelijk de bal. De oorzaak hiervan zijn de slechte passen, boogpassen zijn immers traag en lang onderweg waardoor de tegenstrever veel tijd heeft om de bal te onderscheppen. De oplossing voor dit probleem bestaat in het geven van strakke passen, deze zijn sneller en krachtiger en dus ook moeilijker te onderscheppen. Keer daarna terug naar de totale spelvorm maar benadruk de aandacht voor de correcte pas.

Didactische tips voor de aanvallende ploeg - speler met bal: Onderstaande tips kan je meegeven aan de speler met de bal:

het samenspel primeert steeds boven individuele acties m hou voortdurend oogcontact met je medespelers en kijk naar de positie van je

medespelers werp op een afstand binnen jouw mogelijkheden werp naar de korf als je vrij staat

= werp naar een vrijstaande of vrijlopende speler geef nauwkeurige passen in de bewegingsrichting van je ploegmaat, nooit in de rug van een medespeler, maar steeds voor de man houdt het spel open

= kom in steun van een medespeler in moeilijkheden om hem te helpen bij de passelectie

= beweeg na de pas in de richting van het doel = pivoteer om de verdediger van je af te schudden

indien personen niet voldoende doelpogingen ondernemen, gedurende enige tijd alleen die personen toelaten geldige doelpunten te maken

Didactische tips voor de aanvallende ploeg - speler zonder bal: Onderstaande tips kan je meegeven aan de spelers zonder bal:

vrijlopen betekent meespelen zonder bal: - stel je aanspeelbaar op - loop naar die ruimte waar niemand is, zoek zoveel mogelijk de vrije ruimte en

de vrije paslijn op - laat je zien en horen

m vrijlopen kan je doen door te veranderen van richting en van snelheid beweeg naar de bal toe en weg van de bal zorg dat er iemand links of rechts naar de bal toekomt ga bij een pas naar jou de bal tegemoet

m houdt het spel open, troep niet met alle spelers samen rond de bal of de korf m loop vrij in de verschillende zones, het aanvallende vak kan verdeeld worden in 4

kwadranten, er mogen niet meer dan 2 aanvallers in één kwadrant zijn m anticipeer en zoek de vrije ruimte op om een goede pas uit te lokken (gericht

vrijlopen) wacht niet met alle aanvallers aan de middellijn wanneer de bal uit het verdedigende vak zal gespeeld worden, want zo is het onmogelijk om naar de bal toe te lopen, zo kan de tegenstander gemakkelijk de bal onderscheppen en hierdoor is het vrijwel onmogelijk om een goede aanval op te bouwen; het is veel beter om met 2 aanvallers klaar te staan op minimum 113 van de middellijn en om 2 aanvallers achter de korf te plaatsen onderbreek de wedstrijd bij een slechte terreinbezetting en geef aanwijzigingen

Didactische tips voor de verdedigende ploeg: Onderstaande tips kan je meegeven aan de spelers van de verdedigende ploeg:

beweeg permanent om positie te kiezen tussen aanvaller en bal verminder de aanspeelbaarheid van je tegenspelers kijk zowel naar de bal als naar je tegenspeler(s)

m probeer de aanvalsopbouw te storen, oefen een jagende felle druk uit op de balbezitter probeer je tegenstrever te volgen op armlengte afstand tracht steeds tussen de paal en de tegenstrever te blijven

Tips om een doelspel aan te passen aan het ontwikkelingsniveau van de leerlingen: Hoe kan een doelspel aangepast worden aan het ontwikkelingsniveau van de leerlingen? Hoe kan er gedifferentieerd worden? Hoe kan een spelsituatie eenvoudiger of moeilijker gemaakt worden? Bovenstaande vragen kunnen beantwoord worden aan de hand van onderstaande gegevens:

Soorten spelen in stijgende moeilijkheidsgraad: - voorbereidende doelspelen - doelspelen met 'recht van aanval' - eigenlijke doelspelen De vereenvoudigingsprincipes: - meerderheidssituaties - scoren in een beschermd scoregebied - scoren vanuit beschermd balbezit

m Zes factoren om een spel te wijzigen: - materiaal - ruimte - tijd - ploegsamenstelling (functies - taken) - spelregels (bewegingsbeperkingen en -uitbreidingen) - spelidee Groeilijnen in een spel: - van individueel spel naar spel met meerdere personen - van één rol naar meerdere rollen - van één taak naar meerdere taken - van gesloten opdrachten naar open opdrachten - van zonder tijdsdruk naar met tijdsdruk

EINDTERMEN LICHAMELIJKE OPVOEDING

5.1. Lichamelijke opvoedinq - motorische competenties

5.1 . l . zelfredzaamheid in kindgerichte bewegingssituaties

a) lichaams- en beweqinqsbeheersinq

Eindterm 1.1.: de leerlinuen kunnen de motorische basisbeweqinqen op een voldoende flexibele en verfijnde wijze aanwenden in qevarieerde en com~lexe beweqinqssituaties - dit omvat alle leerplandoelen op motorisch vlak:

A. leerplandoel 1.14.: conditionele activiteiten - m: oefeningen ifv sprongkracht: reboundoefening:

vb. groepjes van 6 Iln: er zijn steeds 2 Iln die tegen elkaar de rebound proberen vangen en de andere Iln doen afwisselend een afstandsschot, doel = om het eerst 7 rebounds vangen, Iln die gedoeld hebben voeren een extra oef uit (vb heen en weer lopen naar kegel, zijmuren zaal tikken, ...), wanneer een rebounder 7 rebounds gevangen heeft, wordt er gewisseld

- leniqheid: stretching - uithouding: opwarming, tikspelen, korfbalspelvormen, korfbalwedstrijdjes, ... - snelheid: ifv doorloopballen, ifv sprint (loopspelen), ifv passen geven (vb

inhaalbal) B. leerplandoel 1.6.: balvaardigheid - oefeningen met verschillende soorten ballen (ballonnen, basketballen,

tennisballen, voetballen, . ..) - estafettes ifv balvaardigheid - oefeningen op het geven van passen

m C. leerplandoel 1.5.: praktische vaardigheden - oefeningen ifv evenwicht - oefeningen ifv pivoteren - oefeningen ifv verschillende loopvormen (hoepellopen, touwladder, ...) D. leerplandoel 1.7.: springvaardigheden - oefeningen ifv sprongkracht (cfr eindtesm 1 .l ., A. leerplandoel 1.14:

conditionele activiteiten) - oefeningen voor het aanleren van strafworp - E. leerplandoel 1.9.: spelen - spelen waarbij korfbalvaardigheden geoefend worden - verschillende soorten tikspelen waarbij het groepspresteren belangrijk is - verschillende soorten loopspelen

m F. leerplandoel 1.10.: sporttechnische vaardigheden - verschillende soorten wedstrijdvormen - oef voor het aanleren en inoefenen van strafworp - oef voor het aanleren van doorloopbal

b) Verantwoord en veiliq beweqen

Eindterm 1.2.: de leerlinqen kunnen veiliaheidsafspraken naleven -. dit omvat leerplandoelen op cognitief en dynamisch-affectief vlak

Vooraleer men begint te korfballen moeten er duidelijke afspraken gemaakt worden in verband met veiligheid. De leerlingen moeten op een verantwoorde manier het materiaal kunnen plaatsen en opruimen. De leerlingen moeten op een goede manier samenwerken. Het materiaal kan verschillen van school tot school en van situatie tot situatie. Een outdoor-korfbalpaal heeft een voetpin die in de grond gezet wordt, een indoor- korfbalpaal heeft een voetplaat. Deze paal staat vrij stevig op de grond, maar kan echter nog steeds omvallen. Verbied dus de leerlingen om in eender welke omstandigheden aan de paal te komen! Tijdens het spel moet men ook rekening houden met de veiligheid van de mede- en tegenspelers: een arm blokkeren langs achteren kan ernstige kwetsuren veroorzaken, een pas geven naar iemand die niet aan het opletten is kan een zeer pijnlijke zaak zijn, ... De ballen worden na gebruik onmiddellijk op hun plaats gelegd, anders bestaat het gevaar dat leerlingen vallen over rondslingerende ballen. Indien leerlingen zich bewust zijn van deze gevaren en er rekening mee houden, alsook met de gemaakte veiligheidsvoorschriften, dan kunnen ongelukken tot een minimum herleid worden.

Eindterm 1.3.: De leerlinaen kennen de aevaren en de risico's van beweqinassituaties en kunnen deze inschatten en sianaliseren -. dit omvat leerplandoelen op cognitief vlak Bij het spelen van veldkorfbal krijgt men soms te maken met de slechte ligging van het veld. Putten, molshopen, stenen, ... kunnen het spel soms hinderen. Je kan de leerlingen vragen om de andere leerlingen en de leerkracht te verwittigen indien een dergelijke situatie zich voordoet. Leg de leerlingen ook uit waarom zulke situaties een hinder kunnen zijn. Bij het plaatsen van de korf in de zaal moet men ook rekening houden met eventuele ramen die zich achter de korf kunnen bevinden. Wanneer meerdere groepjes naar één paal aan het gooien zijn, moeten de leerlingen elkaar kunnen verwittigen wanneer er een bal in iemands richting komt zodat hijlzij die niet tegen het lichaam krijgt. Ook de situaties die beschreven werden onder eindterm 1.2 zijn hier van toepassing.

c) Voorkeurlichaamsziide, lichaamsopbouw. lichaamsbesef

Eindterm 1.4.: de leerlinqen kennen hun voorkeurhand en -voet en kunnen deze ook efficiënt sebruiken

dit omvat leerplandoelen op cognitief vlak voorkeurhand en -voet worden bij korfbal gebruikt bij het geven van passen, het nemen van strafworpen, het maken van doorloopballen, ... m oefeningen op het geven van passen: enkel met voorkeurshand, enkel met niet-

voorkeurhand (cfr eindterm 1 .l, B. ieerplandoei 1.6.: balvaardiaheid) oefeningen voor het aanleren en inoefinen van de strafworp (cfr eindterm 1 .l, F. leerplandoel 1 .l 0: sporttechnische vaardigheden) oefeningen voor het aanleren van doorloopbal

75

Eindterm 1.5.: de leerlinqen kennen en qebruiken hun voorkeurszijde om te wenden en te draaien rond de lenqteas

Eindterm 7.6.: de leerlinqen tonen in het beweqen een intuïtief. maar ook een bewust kennen. aanvoelen, omqaan en rekeninq houden met de eiqen lichaamskenmerken, - moqeliikheden en -beperkinqen -. dit omvat leerplandoelen op cognitief vlak

oefeningen waarbij leerlingen besef krijgen van hun maximale kracht of inspanning (vb streepjesdoelen) aandacht besteden aan hef- en draagtechnieken Ook bij het heffen en dragen van zware dingen is het belangrijk dat de leerlingen op hun houding letten en dat ze weten waarom ze iets op een bepaalde manier moeten heffen. De voetplaat van de korfbalpaal is meestal erg zwaar, let er op dat de leerlingen goed door de benen buigen en dat ze hun nig recht houden. Het is ook heel erg aangewezen om de leerlingen per 2 deze voetplaat te laten dragen.

d. Rustervarinqen

Eindterm 1.7.: de leerlinqen hebben in rust controle over ademhalinq en spieren -. dit omvat leerplandoelen op motorisch en cognitief vlak m hartslagmeting: Leerlingen kunnen hun hartslag meten voor en na en inspanning.

Leg wit waarom het hart sneller klopt na een inspanning en dat het belangrijk is dat onze hartslag terug moet dalen na een zware inspanning. krachtverdeling: De leerlingen kunnen hun krachten doseren. Ze weten ook dat ze bij tweevakskorfbal even kunnen rusten wanneer de bal in het andere vak is.

Eindterm 1.8.: de leerlinqen zijn bereid om een sfeer van rust te creëren -. dit omvat leerplandoelen op dynamisch-affectief vlak De leerlingen kunnen zich uitleven in een spel en beleven er plezier aan. Tijdens halt- momenten, uitleg van de leerkracht of op het einde van de les zijn de leerlingen bereid om een sfeer van rust te creëren. Zo ontwikkelen ze een positieve bewegingsgezindheid. vb stretchen

5.1.2. Groot-motorische vaardigheden en acties in gevarieerde situaties

a. Variante vormen van basisbeweqinqen, al dan niet qebniik makend van toestellen

Eindterm 1.9.: de leerlinaen kunnen balanceren op de qrond en over diverse toestellen -. dit omvat leerplandoelen op motorisch vlak Evenwicht kan opverschillende manieren verwerkt worden in een korfballes. De reden waarom evenwicht in korfballessen geïntegreerd moet worden is dat een goed afstandsschot enkel vanuit evenwicht kan genomen worden. (cfr eindterm 1 .l., C. leerplandoel 1.5.: praktische vaardigheden)

Eindterm l. l l.: de leerlinqen kunnen vrije spronqen en steunspronqen uitvoeren -. dit omvat leerplandoelen op motorisch vlak Bij korfbal is er geen sprake van steunsprongen. De vrije sprongen gebeuren voornameliik bii strafworpen. doorloo~ballen en het nemen van de rebound. . , . .

oefeningen voor het aanleren en inoefenen van strafworpen (cfr eindterm 1 . l ., F. leerplandoel 1.10.: sporttechnische vaardigheden) oefeningen voor het aanleren en inoefenen van doorloopballen (cfr eindterm 1.1 ., A. leerplandoel 1.14.: conditionele activiteiten)

Eindterm 1.15.: de leerlinqen kunnen hun loopstiil en -tempo aanpassen aan de afstand -. dit omvat leerplandoelen op motorisch vlak Bij korfbal is een goede conditie zeer belangrijk. Zowel het lopen over lange afstanden als het sprinten kan in de school aan bod komen. De leerlingen moeten besef krijgen van wanneer ze moeten sprinten en wanneer ze hun snelheid moeten aanpassen in functie van uithouding. = oefeningen voor uithouding (cfr eindterm 1 .l ., A. leerplandoel 1.14.: conditionele

activiteiten) oefeningen voor sprint (cfr eindterm 1 .l ., A. leerplandoel 1.14.: conditionele activiteiten)

Eindterm 1.16.: de leerlinqen kunnen op verschillende manieren en met diverse tuiqen werpen -. dit omvat leerplandoelen op motorisch vlak

oefeningen voor de verschillende soorten passen (cfr eindterm 1 .l ., B. leerplandoel 1.6.: balvaardigheden): De oefeningen kunnen uitgevoerd worden met verschillende soorten ballen, ook de manier van werpen kan variëren (met 1 of met 2 handen, vooruit of achteruit, ...). Tijdens de wedstrijdsituatie kan je een bepaalde pas opleggen, wat nieuwe uitdagingen creëert. oefeningen voor de verschillende soorten van doelen (cfr eindterm 1 .l ., F. leerplandoel 1.10.: sporttechnische vaardigheden) oefeningen waarbij gebmik gemaakt wordt van verschillende soorten ballen en verschillende soorten doelen (dr eindterm 1 .l .. B. ieerplandoei 1.6.: balvaardigheden)

b. Spel en sportspelen

Eindterm 1.17.: de leerlinqen beheersen fundamentele beweqin~svaardiqheden die nodiq zijn om een eenvoudiq beweqinqsspel zinvol te kunnen spelen in een eenvoudiqe sport- en spelsituatie - dit omvat leerplandoelen op motorisch vlak m verschillende soorten van wedstrijdvormen (cfr eindterm 1 .l ., A. leerplandoel 1.14.:

conditionele activiteiten) m verschillende soorten van tikspelen waarbij het groepspresteren belangrijk is (cfr

eindterm 1.1 ., E. leerplandoel 1.9.: spelen) m verschillende soorten loopspelen (cfr eindterm I.I., E. leerplandoel 1.9.: spelen)

Eindterm l. 18.: de leerlinqen kunnen eenvoudiqe spelideeën uitvoeren in eenvoudiqe beweqinqsspelen + dit omvat leerplandoelen op motorisch vlak m wedstrijden waarin men specifiek oefent op de man-to-man-verdediging m wedstrijdvormen waarbij de nadruk gelegd wordt op het samenspelen

oef waarbij de leerlingen de volledige ruimte leren benutten tijdens het spelen

Eindterm 1.19.: de leerlinqen kunnen zich in een spel inleven en hierbij de verschillende rollen waarnemen -. dit omvat leerplandoelen op cognitief en dynamisch-affectief vlak De leerlingen kunnen tijdens een wedstrijd zowel de aanvals- als de verdedigingsfunctie uitvoeren. Ze kunnen ook hun tegenstander op een goede manier inschatten, op iemand met een goed afstandsschot zullen ze dichter moeten gaan verdedigen dan op een snel iemand die goed is in het maken van inlopers. De leerlingen met een minder goede afwerking kunnen misschien wel goed rebounden of steunen. Leer de leerlingen ook deze rollen te waarderen, ze zijn tenslotte nodig om op een goede manier te kunnen samenspelen. De leerlingen kennen de verschillende taken die bij korfbal moeten uitgevoerd worden en ze kunnen ze in een spelsituatie toepassen. De leerlingen kunnen het nodige materiaal opstellen aan de hand van een zaalschema. Ze kunnen ook op een zelfstandige manier een oefening starten.

Eindterm 1.20.: de leerlinqen kennen elementaire tactische principes, kunnen ze toepassen in venvante spelen en kunnen een eenvoudiq tactisch plannetie afspreken en uitvoeren

dit omvat leerplandoelen op cognitief vlak De leerlingen weten hoe ze zich kunnen vrijspelen in een wedstrijdsituatie. De leerlingen zijn in staat om zelf de 4-O-situatie te starten wanneer ze een wedstrijd aan het spelen zijn. Hierdoor zullen ze op een betere manier rondspelen en zal het spel vlotter verlopen. Wanneer er tijdens de wedstrijden ongelijke ploegen zijn kunnen de leerlingen zelf oplossingen bedenken om toch te kunnen spelen (vb spelen met een reservespeler, l neutrale speler, 1 speler die zowel in het aanvals- als het verdedigingsvak moet spelen, . . .). Tijdens het spelen van het wedstrijdje zijn de leerlingen in staat om efficiënt te reageren, zowel tijdens het aanvallen als tijdens het verdedigen. De enige manier om op een goede manier te leren reageren is regelmatig wedstrijdvormen oefenen.

Eindterm 1.20.bis: de leerlinqen passen de afqesproken spelreaels toe en aanvaarden de sancties bij overtredinqen + dit omvat leerplandoelen op cognitief en dynamisch-affectief vlak De leerlingen kennen de spelregels van korfbal en zijn in staat om ze toe te passen. Tijdens het spelen aanvaarden ze de beslissingen van de scheidsrechter, ook al denken ze er anders over. Leer de leerlingen dat de scheidsrechter altijd de beslissing heeft en dat het geen zin heeft om kwaad te worden op de scheidsrechter. Leer de leerlingen ook respect te hebben voor hun tegenspelers en medespelers. Leg hen uit wat fair olav betekent en waarom het zo belangriik is. Deze waarden kan men bii de leerlingen bijbrengen door regelmatig wedstrijdv~rmen aan te bieden. Zo leren de leerlingen de spelregels toe te passen in de praktijk en leren ze omgaan met winnen en verliezen.

c. Beweqen in verschillende milieus

Eindterm 1.23.: de leerlinqen beweuen op een aanuepaste rnanier in de vrije natuur Deze eindterm is van toepassing bij het spelen van outdoor-korfbal.

Eindterm 1.24.: de leerlinuen kunnen onueremd en spelend beweuen in het water Deze eindterm is van toepassing bij het spelen van water-korfbal.

5.1.4. Oplossen van kind-aangepaste bewegingsproblemen -. dit omvat leerplandoelen op cognitief vlak

Eindtenn 1.28.: de leerlinqen kunnen qeconcentreerd bezia ziin met een beweqinqstaak De leerlingen zijn in staat om de oefenvormen voor korfbaltechnieken op een geconcentreerde manier uit te voeren. Tijdens de oefeningen kunnen ze een score bijhouden indien dit gevraagd wordt. De leerlingen kunnen zowel de taak van aanvaller als van verdediger uitvoeren tijdens een wedstrijdsituatie.

Eindterm 1.29.: de leerlingen zoeken zelfstandia en op een creatieve rnanier naar een oplossina voor een beweqinqs- of spelprobleem Zowel in het geval van aanvaller als van verdediger zijn de leerlingen in staat om zich aan te passen aan de situatie. Bij ongelijke ploegen kunnen de leerlingen oplossingen bedenken om op een goede manier te kunnen spelen. Als een wedstrijd moeizaam verloopt kan de leerkracht de wedstrijd stilleggen en vragen aan de leerlingen wat de oorzaak van het probleem kan zijn. De leerkracht laat de leerlingen zelf redenen zoeken. Als dit niet goed lukt kan de leerkracht tips geven waardoor de leerlingen toch de oplossing vinden. Redenen waarom een wedstrijd moeilijk verloopt kunnen zijn: te dicht bij elkaar staan waardoor de verdedigers gemakkelijker de bal kunnen onderscheppen, achter de verdediger kruipen in plaats van er van weg te lopen, te weinig samenspelen, . . .

Eindterm 1.30.: de leerlinqen kunnen zelfstandis materiaal kiezen en oostellen De leerlingen kennen het korfbalmateriaal en ziin in staat het mee te helpen opstellen. Tijdens een les waar veel materiaal geplaatst moet worden (vb instuif), kan de leerkracht een zaalschema voorzien zodat de leerlingen onmiddellijk weten waar welk materiaal moet staan.

Eindterm 1.31.: de leeriinqen ziin in staat qekende oefen- en spelvormen zelfstandiq op te starten en in qanq te houden Ze zijn ook in staat om bepaalde oefeningen zelfstandig op te starten en tijdens de wedstrijdvormen kunnen de leerlingen zelf ploegen indelen. Een gekwetste leerling kan misschien fungeren als scheidsrechter.

Eindterm 1.32.: de leerlinqen zijn bereid zichzelf vraaen te stellen over hun aanpak voor, tijdens en na het oplossen van een bewesinqsprobleem en willen op basis hiervan een aanpak (bii)sturen Als een wedstrijd moeizaam verloopt kan de leerkracht de wedstrijd stilleggen en vragen aan de leerlingen wat de oorzaak van het probleem kan zijn. De leerkracht laat de leerlingen zelf redenen zoeken. Als dit niet goed lukt kan de leerkracht tips geven waardoor de leerlingen toch de oplossing vinden. Redenen waarom een wedstrijd moeilijk verloopt kunnen zijn: te dicht bij elkaar staan waardoor de verdedigers gemakkelijker de bal kunnen onderscheppen, achter de verdediger kruipen in plaats van ervan weg te lopen, te weinig samenspelen, ...

Eindterm 1.33.: de leerlinqen kunnen onder verschillende sensorische prikkels die gelijktiidia worden waarqenomen de relevante prikkel selecteren Zowel in de functie van aanvaller als in de functie van verdediger ziin de leerlingen in - - staat om zich aan te passen aan de situatie.

5.2. Lichameliike opvoedinq - gezonde en veiliqe levensstiil -. dit omvat leerplandoelen op motorisch, cognitief en dynamisch-affectief vlak

Eindterm 2. l . : de leerlinaen hebben noties over hun eiqen constitutie en ontwikkelen een correcte lichaamshoudinq De leerlingen weten hoe ze iets op een goede manier kunnen heffen en dragen zodat ze hun rug het minst belasten.

Eindterm 2.2.: de leerlinaen ontwikkelen uithoudina, kracht, leniaheid, snelheid en spierspannina om de motorische competenties te bereiken Tiidens het beoefenen van korfbal ontwikkelen de leerlingen uithouding, kracht. lenigheid, snelheid en spierspanning. Zo kunnen ze de motorische competenties bereiken.

Eindterm 2.3.: de leerlinqen beleven voldoeninq aan fysieke inspanninq en kennen ook het lanqe-termijn effect ervan De leerlingen vinden het leuk om een fysieke inspanning te leveren. Ze beseffen dat een goede conditie bijdraagt tot een goede gezondheid en dat men deze conditie kan bekomen door te sporten. Wanneer de leerlingen een wedstrijd winnen geeft dit een extra voldoening aan het sporten. Dit kan leiden tot het beoefenen van sport na de schooluren (vb SVS-activiteiten, sporten in een sportclub, ...).

Eindterm 2.4.: de leerlinqen kennen het belans van opwarmina voor en tot rust komen na fysieke activiteiten Wanneer de leerlingen aan sport willen doen weten ze dat de opwarming voor en het tot rust komen na het sporten onontbeerlijk zijn. Leg de leerlingen uit waarom dit het geval is, namelijk door opwarming daalt de kans op blessures en verbetert de circulatie waardoor er meer zuurstof kan opgenomen worden, het tot rust komen vermindert de kans op stijfheid en laat de hartslag dalen.

Eindterm 2.5.: de leerlinqen kennen moqelijke vormen van rollend en/of qlijdend materiaal en weten er veiliq mee om te qaan Verder moeten de leerlingen er ook rekening mee houden dat de ballen die ze niet meer gebruiken terug op hun plaats moeten worden gelegd. Ook hierdoor verkleint de kans op blessures.

5.3. Lichameliike opvoeding - zelfconcept en het sociaal functioneren + dit omvat leerplandoelen op cognitief en dynamisch-affectief vlak

Eindterm 3.1.: de leerlinqen zijn bereid een opdracht vol te houden en af te werken De leerlingen zijn in staat om een wedstrijd volledig uit te spelen.

Eindterm 3.2.: de leerlinqen kunnen hun eiqen inspanninq en die van anderen inschatfen en waarderen De leerlingen tonen bij het spelen van een wedstrijd respect voor hun mede- en tegenspel& alsook voor de scheidsrechter.

Eindterm 3.3.: de leerlinqen nemen deel aan beweqinqsactiviteiten in een qeest van fair pla y De leerlingen kunnen luisteren naar de beslissingen van de scheidsrechter en ze aanvaarden deze ook. Fair play blijft een belangrijk aspect binnen het beoefenen van een sport.

Eindterm 3.4.: de leerlinqen kennen de moqeliikheden om buiten de les lichamelijke '

opvoedinq een voorkeursport te beoefenen De leerlingen kunnen naar aanleiding van de sport op school na de schooluren ook aan sport gaan doen. Ze kunnen zich aansluiten bij een club en ze kunnen met de klas deelnemen aan naschoolse activiteiten. De leerlingen zijn zich bewust van deze mogelijkheden.

Eindterm 3.5.: de leerlinqen tonen spontaneïteit, expressiviteit en echtheid op een sociaal verantwoorde wijze De leerlingen leren omgaan met de gevoelens die gepaard gaan bij winnen en verliezen. Ook tijdens andere oefeningen kunnen de leerlingen verwonderd zijn, zowel over hun eigen prestaties als over die van anderen (vb tegen iemand die goed strafworpen kan scoren zeggen dat hij het goed kan).

Eindterm 3.6.: de leerlinqen zien onqecontroleerde en onqewenste uitinaen bij zichzelf en zetten ze recht De leerlingen kunnen op een goede manier samenspelen, ze zijn bereid van anderen te leren wanneer deze iets goed kunnen. De leerlingen worden zich ook meer bewust van hun verantwoordelijkheidszin (vb de leerlingen letten er op dat ze een pas geven naar een leerling die kijkt, bij het opstellen of afbreken houden de leerlingen er rekening mee dat er niemand in de buurt staat die per ongeluk de paal op zijn hoofd zou kunnen krijgen, ...).

Eindterm 3.7.: de leerlinqen kunnen beweqinqsmaferiaal op de qeëiqende manier gebruiken De leerlingen kunnen op een goede manier samenspelen, ze zijn bereid van anderen te leren wanneer deze iets goed kunnen. De leerlingen worden zich ook meer bewust van hun verantwoordelijkheidszin (vb de leerlingen letten er op dat ze een pas geven naar een leerling die kijkt, bij het opstellen of afbreken houden de leerlingen er rekening mee dat er niemand in de buurt staat die per ongeluk de paal op zijn hoofd zou kunnen krijgen, . . .).

AANVULLENDEOEFENSTOF -WERKWIJZEN

6.1. Tikspelen

Mogelijke doelsfellingen van fikspelen: = de leerlingen leren omgaan met gevoelens omtrent winnen en verliezen

de leerlingen leren bewegen in een (beperkte) ruimte de leerlingen leren (gericht) vrijlopen en leren de vrije ruimtes op te zoeken

m de leerlingen concentreren zich op een of meerdere tikkers en leren zich bewegend aan te passen aan steeds wisselende situaties

m de leerlingen leren schijnbewegingen gebruiken = tikspelen worden vaak gebruikt in de opwarming: voor kinderen is dit geen

probleem, bij volwassenen is dit echter niet aangewezen aangezien er bij tikspelen vaak al gesprint wordt

Aandachtspunten en didactische tips: m de tikker moet goed herkenbaar zijn (door middel van partijvestje, partijlint, ...)

spreek duidelijk af wat de getikte leerlingen moeten doen vb de getikte leerling wordt de nieuwe tikker en de vorige tikker wordt vluchter; getikte leerlingen wachten aan de kant en na een bepaalde tijd (vb van zodra er 3 of 5 leerlingen getikt zijn) mogen deze leerlingen weer meedoen, getikte leerlingen kunnen zichzelf bevrijden door een bepaalde opdracht uit te voeren (vb 3 doelpunten maken, 4 muren aantikken, ...) opmerking: - laat de leerlingen die getikt zijn niet te lang aan de kant zitten! - de leerlingen zullen zich sneller laten tikken wanneer de getikte leerling telkens

de nieuwe tikker wordt; wanneer echter de laatst getikte leerling de nieuwe tikker wordt, zal iedere leerling zijn uiterste best doen

m probeer het tikspel met veel fantasie uit te leggen: het moet aantrekkelijk zijn om tikker te zijn (vb jij bent de poes en dat zijn de muizen) en het moet eveneens aantrekkelijk zijn om niet getikt te worden (vb jullie zijn heel snelle muizen) opmerking: - soms laten leerlingen zich opzettelijk tikken (om aandacht te vragen), ga hier

zeker even op in - laat ook merken dat het knap is wanneer een kind als laatste getikt wordt

m blijkt de tikker te zwak te zijn, wijs dan een extra tikker aan of vereenvoudig de opdracht

m las steeds een korte rust in alvorens het spel te hervatten met de nieuwe tikker zorg voor voldoende veiligheid: zet een lijn waarachter leerlingen vrij zijn nooit te dicht bij een muur, let erop dat de kleinsten niet onder de voet worden gelopen, ...

TIKKERTJE KORFBAL Materiaal: minimum 1 korfbalpaal, korfbal, kegel of emmer om bal oplin te leggen, partijvestje voor de tikker, terreinafbakening (kegels, belijning, .. .) Opdracht: Er wordt 1 tikker aangeduid. De andere leerlingen lopen vrij rond door de zaal. Wanneer een leerling getikt is, moet hijlzij eerst één (of meerdere) doelpunt(en) gaan scoren aan één van de korven alvorens terug te mogen meespelen.

Variatie: = Er kan een bepaalde manier van scoren opgelegd worden (vb afstandsschot,

strafworp, . . .). Getikte leerlingen moeten een opgelegd aantal doelpunten scoren (vb 1 afstandsschot en 1 strafworp) alvorens ze terug mogen meespelen. Soms zullen leerlingen zich opzettelijk laten aantikken omdat ze op die manier een doelpunt mogen gaan scoren. Om dit probleem op te lossen kan je bijvoorbeeld aan elke leerling 10 levens geven. De leerlingen moeten trachten zoveel mogelijk levens te behouden gedurende het spel. De leerling die aan het einde van het spel nog het meeste levens overhoudt, is dan de winnaar. Wie tikt de meeste leerlingen? Er is één leerling aangeduid als tikker. Na het startsignaal van de leerkracht krijgt deze tikker een (halve) minuut de tijd om zoveel mogelijk spelers te tikken. Wie getikt is, moet een doelpunt gaan scoren. De tikker onthoudt hoeveel personen hijlzij aantikt. Na de (halve) minuut wordt een andere tikker aangeduid die op zijnlhaar beurt eveneens zoveel mogelijk spelers tracht aan te tikken. Dit wordt enkele malen herhaald en na afloop van het spel wordt nagegaan welke tikker het meeste leerlingen heeft kunnen tikken in de (halve) minuut?

KORFOVERLOOP Materiaal: 4 hoepels of 4 korfbalpalen, partijvestje voor de tikker Opdracht: In elke hoek van het veld ligt een hoepel of staat een korfbalpaal. De leerlingen zijn verdeeld over de 4 hoepelslkorbalpalen. In het midden van het veld staat een tikker. Op het signaal van de leerkracht moeten telkens alle leerlingen uit de hoepels/korven overlopen naar een andere hoepellkorfbalpaal zonder getikt te worden. Een leerling die getikt werd, wordt zelf ook tikker. De tikkers vertrekken steeds vanuit het midden van het veld. Welke leerlingen blijven het langst over? Variatie:

Idem, maar volgende puntenverdeling wordt gehanteerd: - overlopen van de breedte = 1 punt - overlopen van de lengte = 2 punten - overlopen van de diagonaal = 3 punten De leerlingen moeten nu niet meer wachten op het signaal van de leerkracht om over te lopen. Wanneer een loper getikt wordt door de tikker, dan verliest hijlzij alle punten en moet hijlzij terug van O beginnen tellen. Wie behaalt het meeste punten? De tikker wordt regelmatig gewisseld.

KORFBALTIKKERTJE Materiaal: enkele korfbalpalen, terreinafbakening (met kegels, belijning, ...), partijvestje voor de tikker Opdracht: Er staan een aantal korven verspreid in de zaal opgesteld. Er wordt 1 tikker aangeduid. Deze tikker probeert de andere leerlingen te tikken. Een leerling die aan een korf staat is veilig en kan dus niet getikt worden.

Er mogen echter maximum twee leerlingen aan een korf staan. Van zodra er een derde leerling bijkomt moet de eerste leerling de korf weer verlaten. Een getikte leerling moet aan de kant wachten. Van zodra er een derde leerling getikt is, mag de eerste getikte leerling terug aan het spel deelnemen. Variatie: = Het spel kan intensiever gemaakt worden door minder korven te voorzien, door

meerdere tikkers in te schakelen, ...

VEILIG BIJ DE PAAL Materiaal: 3 korfbalpalen, 1 kegel, partijvestje voor de tikker Opdracht: De leerlingen worden in drie groepen verdeeld. Elke groep staat bij een korfbalpaal. Aan de andere kant van het speelveld staat een tikker klaar bij de kegel. Op het startsignaal van de leerkracht lopen alle leerlingen naar de kegel, lopen om de kegel heen en lopen terug naar de korfbalpaal. Bij de korfbalpaal zijn de leerlingen weer veilig. Het is verboden om aan de korfbalpaal te komen (veiligheid). Ondertussen probeert de tikker zo veel mogelijk leerlingen te tikken. De tikker wordt regelmatig gewisseld. Variatie: m De tikker bepaalt telkens de loopwijze (vb hinkelen, springen, rugwaarts lopen, ...).

Elke leerling start met 5 levens. Elke keer de leerling getikt wordt moet er 1 leven afgetrokken worden. Welke leerling heeft het meeste levens over aan het einde van het spel.

6.2. Tikspelen met een bal

Mogelijke doelstellingen van tikspelen met een bal: m de leerlingen leren omgaan met gevoelens omtrent winnen en verliezen

de leerlingen bewegen zich door de ruimte en concentreren zich op de tikker(s) en op de bal de leerlingen leren zich bewegend aan te passen aan steeds wisselende situaties de leerlingen overwinnen de eventuele schrik voor de bal werk in het begin vooral met zachte ballen!

m opwarming

Aandachtspunten en didactische tips: zie aandachtspunten en didactische tips bij tikspelen - de tikker moet goed herkenbaar zijn (door middel van partijvestje, partijlint, ...)

m blijkt de tikker te zwak te zijn, wijs dan een extra tikker aan of vereenvoudig de opdracht las steeds een korte rust in alvorens het spel te hervatten met de nieuwe tikker zorg voor voldoende veiligheid en maak duidelijke afspraken over het werpen van de bal, laat geen al te harde passen toe, ...

JAGERBAL Materiaal: 1 zachte bal, terreinafbakening (kegels, belijning, ...) Opdracht: Eén leerling wordt aangeduid als jager (= tikker met bal) en tracht met de bal de andere leerlingen aan te werpen (aan te tikken bij jongere leerlingen). In dit spel is het lopen met de bal dus toegestaan. Afweren van de bal mag niet, enkel wanneer de leerling de bal correct kan vangen telt dit niet meer als aanwerpen. De leerlingen die aangeworpen (aangetikt) zijn, helpen de jager. De jagers proberen dan door samenspel zoveel mogelijk leerlingen aan te tikken. De leerling die als laatste overbliift. is de winnaar. variatik:.

Jagerbal met bevrijder (materiaal: 1 zachte bal, 1 korfbalpaal, 1 korfbal): Eén leerling met bal is aangeduid als jager. De jager mag lopen met de bal en probeert de andere leerlingen aan te gooien (tikken). De leerlingen die aangegooid (aangetikt) werden, kunnen zichzelf bevrijden door een doelpunt te gaan scoren in de korf. De jager wordt regelmatig gewisseld. Individueel trefbal (materiaal: 3 zachte bal): De leerlingen lopen vrij rond door de zaal. Er is 1 zachte bal in het spel. Iedereen mag een ander afgooien, maar er mag niet gelopen worden met de bal en er kan niet afgeweerd worden. Wie getiktlaangegooid werd, gaat naar de kant. Van zodra er 3 leerlingen aan de kant staan, mag de eerste leerling weer meedoen. Om het spel moeilijker te maken, kan er met 2 ballen tegelijk gespeeld worden. Eventueel kan ook volgende extra spelregel ingevoerd worden, namelijk een speler mag niet tweemaal achter elkaar werpen.

WEG MET DEBAL Materiaal: 1 bal (zachte bal of korfbal), partijvestje voor tikker, terreinafbakening (kegels, belijning, ...) Opdracht: Er wordt één tikker aangeduid. De overige spelers geven en passen een voorwerp (vb korfbal) aan elkaar door. Na het startsignaal van de leerkracht probeert de tikker de voorwerpdrager aan te tikken. Hoe lang kan de groep dit aantikken te verhinderen? Dit spel is aangewezen om pasgave in te oefenen.

KROKODILLENSTAART Materiaal: 1 zachte bal Opdracht: Alle leerlingen staan in een kring, 1 leerling uit de kring heeft een bal vast. In het midden van de kring staat de krokodil. De krokodil bestaat uit 2 leerlingen die de kop en de staart van de krokodil vormen. De staart houdt de kop vast ter hoogte van het bekken. De kringspelers proberen de bal tegen de staart van de krokodil te werpen. Wanneer een leerling er in slaagt de staart te raken, wordt hijlzij de nieuwe krokodillenkop, de kop wordt de staart en de staart gaat in de kring staan. De kop mag de bal met de handen afweren, de staart niet. Indien dit spel te moeilijk blijkt, mag de leerling met de bal telkens in de kring plaatsnemen.

6.3. Korfbalinstuif

Onderstaande uitgewerkte korfbalinstuif bestaat uit 10 proeven. Bij een dergelijke instuif kan er als volgt te werk gegaan worden: de groep leerlingen wordt opgesplitst in 2 groepen, namelijk een groep cowboys en een groep indianen. Aan elke proef worden evenveel cowboys als indianen opgesteld. Deze verdeling blijft behouden gedurende het hele circuit. Aan elke post spelen de cowboys tegen de indianen. Na afloop van de proef is er aan elke post een winnaar, namelijk ofwel de cowboys ofwel de indianen. Per post wordt op het formulier ingevuld welke groep gewonnen is. Uiteindelijk spelen alle cowboys tegen alle indianen zodat na het doorlopen van het volledige circuit de uiteindelijke winnaar kan worden bekend gemaakt.

Dit is slechts een voorbeeld van een korfbalinstuif. Voor een dergelijke instuif is echter vrij veel materiaal nodig, wat niet altijd evident is in schoolsituaties ... Door eventueel andere vaardigheidsproeven (korfbalvaardigheden, balvaardigheden, loopvaardigheden, springvaardigheden, ...) in het circuit in te lassen, kan ook met minder materiaal een degelijke korfbalinstuif opgezet worden. Bovendien is het ook mogelijk om één of meerdere korfbalproeven te integreren in een balvaardigheidscircuit.

POST 1: REIS ROND DE WERELD Materiaal: 1 korfbalpaal, 5 hoepels, 2 korfballen Oudracht: De eerste leerling van elke groep werpt vanuit de eerste hoepel naar de korf. Na elke doelpoging schuifi de leerling één hoepel door. De cowboys schuiven door in wijzerzin, de indianen in tegenwijzerszin. Na een doelpoging ondernomen te hebben in de vijf hoepels sluit deze leerling achteraan in de rij aan en mag de tweede leerling starten. De groep verdient 1 punt per gescoord doelpunt. De groep die het meeste punten behaald heeft, is de winnaar.

POST 2: LOOP- EN SCOORESTAFETTE Materiaal: 10 kegels, 1 korfbalpaal, 2 emmers met daarin telkens 1 korfbal Opdracht: Beide groepen staan opgesteld achter de startlijn. De eerste leerling van elke groep vertrekt op het startsignaal, voert een opdracht uit tussen de kegels, neemt de bal uit de emmer en onderneemt 1 doelpoging, legt de bal weer in de emmer en loopt terug om de volgende leerling aan te tikken. De groep verdient een punt per keer een leerling een doelpunt scoort. De ploeg met de meeste punten is gewonnen. Indien de groepen te groot zijn of indien het te lang duurt vooraleer de volgende leerling aan de beurt is, kan er in golven gewerkt worden. De volgende leerling vertrekt wanneer de vorige leerling aan de derde kegel gekomen is. Zorg er dan wel voor dat er enkele korfballen in de emmers liggen. Mogelijke opdrachten:

voorwaarts slalom lopen tussen de kegels + 1 doelpoging + teruglopen langs de zijkant

= rugwaarts slalom lopen tussen de kegels + 1 doelpoging + teruglopen langs de zijkant slalom huppelen tussen de kegels + l doelpoging + teruglopen langs de zijkant

= in slalom op 2 voeten springen tussen de kegels + 1 doelpoging + teruglopen langs de zijkant

m slalom hinkelen op rechtervoet tussen de kegels + 1 doelpoging +teruglopen langs de zijkant

= slalom hinkelen op linkervoet tussen de kegels + 1 doelpoging + teruglopen langs de zijkant in slalom op handen en voeten lopen tussen de kegels + 1 doelpoging + teruglopen langs de zijkant ...

POST 3: PASSEN GEVEN Materiaal: 2 korfballen, krijt om de tussenafstand tussen de leerlingen aan te duiden Opdracht: Beide groepen staan opgesteld in een cirkel. De tussenafstand tussen de leerlingen bedraagt ongeveer 2 meter. De leerlingen geven passen naar elkaar en verdienen 1 punt per volledige ronde. Er mag niemand overgeslagen worden. Gebeurt dit toch dan moet deze groep van nul herbeginnen. De groep met meeste punten wint. Er kunnen verschillende soorten passen gegeven worden: m passen met 2 handen

passen met rechterhand = passen met linkerhand - botspassen

...

POST 4: KAARTDOELEN Materiaal: 1 korfbalpaal, 2 korfballen, kaarten Opdracht: De leerlingen staan opgesteld in 2 groepen. De eerste leerling van elke groep kiest een kaart uit, gaat op deze kaart staan en probeert van op die plaats een doelpunt te scoren. Als deze leerling scoort, mag hij/zij de kaart meenemen en aan de begeleider geven. Deze leerling geeft de bal door aan de tweede leerling en sluit daarna achteraan in de rij aan. Als deze leerling niet scoort, laat hijlzij de kaart liggen, geeft de bal door aan de tweede leerling en sluit achteraan in de rij aan. De groep die bij het einde van het spel de meeste kaarten heeft, is gewonnen!

cowboys indianen I I I I I I

POST 5: DOELWERPEN ACHTER KORF Materiaal: 1 korfbalpaal, 2 hoepels, 2 korfballen Opdracht: De leerlingen staan opgesteld in 2 groepen. De eerste leerling van elke groep gaat in de hoepel staan en probeert om van achter de korf een doelpunt te scoren. Na de doelpoging geeft deze leerling de bal door aan de volgende leerling. Per doelpunt verdient de groep één punt. De ploeg met de meeste punten is gewonnen.

cowboys indianen I I I I I I

POST 6: NUMMERDOELEN Materiaal: 1 korfbalpaal, 1 emmer met daarin 2 korfballen Opdracht: De leerlingen staan opgesteld in 2 groepen. In elke groep worden de leerlingen genummerd van 1 tot ... De begeleider roept een nummer en de desbetreffende leerlingen proberen zo snel mogelijk een doelpunt te scoren. Deze leerlingen blijven naar de korf gooien totdat er een doelpunt gescoord is. Duurt het echter te lang eer er gescoord wordt, dan kan de begeleider een extra nummer roepen, deze leerlingen helpen mee om een doelpunt te maken voor de ploeg. De leerling die het snelst scoort verdient 1 punt voor de ploeg. Na het scoren van een punt worden de ballen terug in de emmer gelegd en gaan de leerlingen weer in hun rij staat. De ploeg met het meeste punten wint.

cowboys indianen

POST 7: SNELDOELEN Materiaal: 1 lage korfbalpaal, 2 korfballen, 2 kegels op 2,5 meter voor de korf Opdracht: De leerlingen staan opgesteld in 2 groepen. De eerste leerling van elke groep probeert een doelpunt te maken van op 2.5 meter voor de korf. Van zodra deze leerling een doelpunt gescoord heeft, geeft hijlzij de bal aan de tweede leerling die eveneens zo snel mogelijk probeert te scoren. Per doelpunt verdient de groep 1 punt. De groep met het meeste punten wint. Opmerkingen: = Soms kan het lang duren vooraleer een leerling kan scoren. Daarom kan er een

maximaal aantal pogingen gezegd worden (vb maximum 3x proberen en dan de bal doorgeven aan de volgende leerling). Het nadeel bij sneldoelen is dat de techniek verloren gaat door de tijdsdruk.

cowboys indianen I I I I I I

POST 8: STOELWERPEN Materiaal: 1 korfbalpaal, 2 korfballen, 2 stoelen O~dracht: De leerlingen staan opgesteld in 2 groepen. De eerste leerling van elke groep krijgt 3 kansen om vanuit zit op de stoel een doelpunt te maken. Na deze 3 doelkansen geefi hijlzij de bal aan de tweede leerling die eveneens 3 kansen krijgt om een doelpunt te proberen scoren vanuit zit op de stoel. Per doelpunt verdient de groep 1 punt. De groep met het meeste punten wint.

cowboys I I I

indianen I I I

POST 9: LEVEND UURWERK Het is mogelijk om talrijke variaties op dit spel te bedenken. Gebruik je fantasie. Laat de leerlingen eventueel zelf eens een opdracht verzinnen. Materiaal: krijt om de plaatsen in de cirkel aan te duiden, 1 korfbal, 1 kegel Opdracht: De cowboys staan in een cirkel. De tussenafstand tussen de leerlingen bedraagt ongeveer 2 meter. De cowboys geven zo snel mogelijk passen naar elkaar, zonder ook maar één medeleerling over te slaan. De cowboys tellen luidop het aantal passen (of het aantal keer dat de bal de volledige cirkel rondgaat). De indianen staan opgesteld achter de kegel. Om beurt moeten de indianen rond de cirkel lopen. Wanneer elke indiaan dit 2x gedaan heeft, wordt er 'stop' geroepen. Hoe sneller de indianen lopen, hoe minder passen de cowboys kunnen geven. Nadien wordt er gewisseld van opdracht. De groep die het meeste passen gegeven heeft is de winnaar.

f l indianen

V cowboys 6'

Variant: De cowboys staan in een kring, geven zo snel mogelijk 50 passen naar elkaar (luidop tellen) en roepen 'stop'. De indianen trachten ondertussen zo veel mogelijk doelpunten te scoren (luidop tellen). Nadien wisselen de cowboys en de indianen van opdracht. De groep die het meeste doelpunten gescoord heeft, is gewonnen.

POST 10: KEGELS ROVEN Materiaal: 1 korfbalpaal, 2 korfballen, 6 kegels, krijt (startlijn) Opdracht: De cowboys en de indianen staan opgesteld aan de korf (achter de startlijn). Aan de korf staat een torentje kegels. De eerste leerling van elke groep krijgt 1 doelkans om een doelpunt te scoren en geefî daarna de bal door aan de volgende leerling. Per doelpunt verdient de groep een kegel. Zijn alle kegels aan de korf weg, dan mag men een kegel van de andere groep kan roven. Vals spelen wordt streng bestraft, want dan worden alle kegels van de vals spelende groep terug aan de korf geplaatst. De groep die bij het speleinde over het meeste kegels beschikt, is de winnaar.

cowboys I I I I I

VOORBEELD VAN EEN SCOREBLAD

OVERZICHT MATERIAAL POST 1: reis rond de wereld POST 2: loop- en scoorestafette

POST 3: POST 4: POST 5: POST 6: POST 7: POST 8: POST 9: POST 10:

passengeven kaartdoelen doelwerpen achter de korf nummerdoelen sneldoelen stoelwerpen levend uurwerk kegels roven

1 korfbalpaal, 5 hoepels, 2 korfballen 1 korfbalpaal, 2 korfballen, 10 kegels, 2 emmers 2 korfballen, krijt 1 korfbalpaal, 2 korfballen, kaarten 1 korfbalpaal, 2 hoepels, 2 korfballen 1 korfbalpaal, 2 korfballen, 1 emmer 1 korfbalpaal, 2 korfballen, 2 kegels 1 korfbalpaal, 2 korfballen, 2 stoelen 1 korfbal, 1 kegel, krijt 1 korfbalpaal, 2 korfballen, 6 kegels, krijt

TOTAAL: 8 korfbalpalen, 19 korfballen, 7 hoepels, 19 kegels, kaarten, 2 stoelen, 3 emmers, krijt, fluitje, chronometer, scoreblad, scorekaarten, balpennen

Werkwijze: Elke leerling schrijft zijnlhaar naam op een kaartje. Deze kaartjes worden door de leerkracht in een willekeurige volgorde onder elkaar gelegd. De bedoeling van het spel is om zo hoog mogelijk op de ladder te klimmen. De leerlingen mogen elkaar uitdagen, maar men mag enkel leerlingen uitdagen die maximum 2 treden hoger staan dan zijzelf. De uitdager kiest een opdracht die hijlzij samen met de uitgedaagde gaat uitvoeren. Wint de leerling die zich tot dan toe het laagst op de ladder bevond, dan worden de kaartjes van de uitdager en de uitgedaagde verwisseld. Wint echter de leerling die zich reeds op een hogere trede bevond, dan blijven deze plaatsen gewoon behouden. Na een bepaalde tijd wordt het spel stopgezet. De leerling die bovenaan de ladder ligt is de winnaar.

Materiaal: opdrachtenblad, naamkaartjes, l korfbal per leerling, korfbalpalen, l springtouw per leerling, chronometer

Moqeliike opdrachten balvaardiqheid - scoren: elke leerling krijgt 10 doelpogingen (afstandsschot); de leerling die het meeste doelpunten maakt is de winnaar elke leerling krijgt 10 doelpogingen (strafworp); de leerling die het meeste doelpunten maakt, wint elke leerling krijgt 10 doelpogingen (doorloopbal); de leerling die het meeste doelpunten maakt, wint welke leerling scoort het snelst 10 doelpunten met afstandsschot? de leerling krijgt een onbepaald aantal doelpogingen

m welke leerling scoort het snelst 10 doelpunten met strafworp? de leerling krijgt een onbepaald aantal doelpogingen

m wie het eerst een doelpunt maakt met afstandsschot, wint = wie het eerst een doelpunt maakt met strafworp, wint

...

Moqeliike opdrachten balvaardiqheid - bal qooien en vanaen: de bal hoog opwerpen, in de handen klappen en bal weer opvangen; de leerling die dit het langst kan volhouden zonder de bal te laten vallen, wint

m de bal hoog opwerpen, grond aantikken met beide handen en bal weer opvangen; de leerling die dit het langst kan volhouden zonder de bal te laten vallen, wint de bal hoog opwerpen, volledige draai maken en bal weer opvangen; de leerling die dit het langst kan volhouden zonder de bal te laten vallen, wint

m de bal hoog opwerpen, gaan neerzitten en weer rechtstaan om bal op te vangen; de leerling die dit het langst kan volhouden zonder de bal te laten vallen, wint zo snel mogelijk 30 passen tegen de muur geven en weer vangen van op 2,5 meter voor de muur; de leerling die het eerst klaar is, wint

Moqeliike opdrachten uithoudinq: om ter snelst 3 rondjes voorwaarts lopen rond de zaallveld; de leerling die het eerst klaar is, wint om ter snelst 2 rondjes rugwaarts lopen rond de zaallveld; de leerling die het eerst klaar is, wint om ter snelst 2 rondjes met zijwaartse bijtrekpassen rond de zaallveld; de leerling die het eerst klaar is, wint om ter snelst de zaallveld oversteken met konijnensprongen; de leerling die het eerst klaar is, wint zo snel mogelijk 100x voorwaarts springen in een touw; de leerling die het eerst klaar is, wint zo snel mogelijk 100x rugwaarts springen in een touw; de leerling die het eerst klaar is, wint

Moqelijke opdrachten kracht: zo lang mogelijk op het rechterbeen staan zonder te bewegen (met de rechtervoet, met de armen, met het linkerbeen, ...) ; de leerling die het langst in evenwicht staat, wint zo lang mogelijk op het linkerbeen staan zonder te bewegen (met de linkervoet, met de armen, met het rechterbeen, ...) ; de leerling die het langst in evenwicht staat, wint

= zoveel mogelijk curl-ups uitvoeren in 30 seconden; de leerling die het meeste curl- ups kan uitvoeren, wint

Er zijn nog tal van andere opdrachten mogelijk! Bovenstaande lijst is slechts een voorbeeld van wat eventueel mogelijk is.

Werkwiize: De leerlingen worden verdeeld in groepjes van twee en elk groepje heeft een pion. De startvolgorde van de leerlingen kan op verschillende manieren bepaald worden:

in elk groepje tellen de leerlingen hun huisnummers op, de verschillende groepjes worden gerangschikt van klein naar groot (m.a.w. de leerlingen met de kleinste som mogen eerst starten) -. een voorbeeld ter verduidelijking:

groepje A: 13 + 154 = 187 - groepje B: 8 + 10 = 18 - groepje C: 256 + 6 = 262 startvolgorde = groepje B - groepje A - groepje C

m idem met het aantal huisdieren m idem met het aantal broers enlof zussen

... Deze volgorde wordt enkel gebruikt om te starten. Eens het spel bezig is, moeten de groepjes gewoon zo snel mogelijk in de rij aansluiten om de volgende opdracht te kennen. De snelle leerlingen zullen dan ook vlugger aan de volgende opdracht kunnen starten. Het groepje dat het eerst opdracht 40 tot een goed einde heeft gebracht is gewonnen.

Didactische tips: Indien dit spel met een hele grote klasgroep gespeeld wordt, is het nuttig om de leerlingen te verdelen in groepjes van 4 en eventueel de opdrachten iets aan te passen. - Het is handig om de verschillende opdrachten op aparte fiches te noteren en op volgorde in een bak te stoppen. De groepjes krijgen steeds de opdrachtenfiche mee en moeten deze opdracht zelfstandig uitvoeren. Voorzie wel verschillende kaartjes per nummer! Eventueel kan je de gekwetste leerlingen inschakelen om deze kaartjes uit te delen aan de groepjes en nadien weer terug te steken in het bakje.

Materiaal: ganzenbord, pionnen, dobbelsteen

m volgende opstellingen worden best op voorhand uitgezet in de zaal: - 2 kegels met 6 meter tussenruimte (nummer 1) - 2 kegels met 4 meter tussenruimte (nummer 9 - nummer 27 - nummer 36) - hoepel en kegel met 3 meter tussenruimte (nummer 6) - 8 kegels met telkens 1,5 meter tussenruimte,(nummer 12) - kegel op 2,5 meter voor een korfbalpaal (nummer 17) - lage korfbalpaal (nummer 29) - 2 korfbalpalen met een tussenafstand van 3 meter (nummer 32) - 2 kegels op 3 meter voor een muur (nummer 34) - een aantal korfbalpalen

m volgend materiaal wordt eveneens reeds klaargelegd op een centrale plaats, de leerlingen kunnen dit materiaal meenemen en leggen het na gebruik terug op de centrale plaats: - voldoende korfballen - 4 tennisballen - blinddoek - chronometer

Uitqewerkt korfbalaanzenbord (aanpassinqen zijn steeds moqeliik!):

NUMMER 1 Materiaal: 1 korfbal, 2 kegels die 6 meter uit elkaar staan Opdracht: ga ongeveer 6 meter uit elkaar staan en werp de bal 25x met een éénhandige strekworp (voorkeurkant) naar elkaar

NUMMER 2 Materiaal: 1 korfbal Opdracht: elke speler voert volgende oefening 25x uit: voorlingse handen- en voetensteun met een bal in 1 hand, werp de bal op en vangen in de andere hand terug op

NUMMER 3 m Materiaal: 1 korfbalpaal, 1 korfbal

Opdracht: speel het spel "plussen en minnen" elke speler voert 10 doorloopballen uit en telt het aantal punten; bij een gelukte doorloopbal krijg je 2 punten, bij een mislukte doorloopbal moet je1 punt aftrekken; welke score halen beide spelers?

NUMMER 4 m Opdracht: jullie hebben dubbel geluk, jullie mogen nog eens evenveel plaatsen

vooruit gaan als het aantal gegooide ogen en die opdracht voeren jullie uit

NUMMER 5 m Materiaal: 1 korfbalpaal, 1 korfbal m Opdracht: keer 2 plaatsen terug en voer die opdracht uit, namelijk "plussen en

minnen" elke speler doet 10 doorloopballen en telt het aantal punten; bij een gelukte doorloopbal krijg je 2 punten, bij een mislukte doorloopbal moet je 1 punt aftrekken; welke score halen beide spelers?

NUMMER 6 m Materiaal: 1 hoepel, 1 korfbal, 1 kegel op 3 meter afstand voor de hoepel

Opdracht: speler A staat in een hoepel en speler B staat er tegenover op ongeveer 3 meter afstand, speler B gooit de bal 20x naar speler A en speler A probeert de bal te vangen zonder de hoepel te verlaten, nadien worden de rollen omgewisseld: speler B gaat in de hoepel staan en speler A gooit de bal 20x naar speler B

NUMMER 7 Materiaal: 1 korfbalpaal, l korfbal

m Opdracht: elke speler gooit de bal IOx naar de korf en jullie moeten samen 5 doelpunten scoren als dit gelukt is mogen jullie 2 plaatsen vooruit gaan en die opdracht uitvoeren als dit mislukt is, moeten jullie 1 plaats achteruit gaan en die opdracht uitvoeren

NUMMER 8 Opdracht: geef 3 regels van acties die niet mogen bij korfbal Oplossinq: - niet lopen met de bal - niet dribbelen - geen lichaamscontact - niet verdedigd doelen - bal niet uit de handen slaan - tegen de korfbalpaal duwen

NUMMER 9 Materiaal: l korfbal, 2 kegels die 4 meter uit elkaar staan

m Opdracht: beide spelers staan ongeveer 4 meter uit elkaar en werpen de bal 50x met 1 hand naar elkaar, het werpen en het vangen gebeurt met l hand, namelijk 25x met rechterhand en 25x met linkerhand

NUMMER 10 = Opdracht: met hoeveel sta je in een ploeg?

bij een juist antwoord mogen jullie 3 plaatsen vooruit gaan en voeren jullie die opdracht uit bij een fout antwoord moeten jullie 1 plaats achteruit gaan en die opdracht uitvoeren Oplossinq: 8 personen (4 spelers en 4 speelsters)

NUMMER 11 = Materiaal: 2 tennisballen

Opdracht: ga 2 plaatsen vooruit en voer die opdracht uit: elke speler werpt de tennisbal 20x hoog op en vangt deze terug op

NUMMER 12 Materiaal: 8 kegels op één rij, de tussenafstand tussen 2 kegels is ongeveer 1,5 meter Opdracht: suicide: beide spelers lopen naar de eerste kegel en lopen terug naar de startkegel, vetvolgens lopen beide spelers naar de tweede kegel en keren ze terug naar de startkegel, . . .

NUMMER 13 m Materiaal: 2 tennisballen

Opdracht: elke speler werpt de tennisbal 20x hoog op en vangt deze terug op

NUMMER 14 m Materiaal: 2 korfballen m Opdracht: elke speler rolt zijn of haar familienaam 2 keer met de bal over de grond,

namelijk 1 keer met de linkerhand en 1 keer met de rechterhand

NUMMER 15 Materiaal: 1 korfbalpaal, 1 korfbal

= Opdracht: gooi nogmaals met de dobbelsteen, ga evenveel plaatsen achteruit als het aantal gegooide ogen en ga elk zoveel doelpunten maken als het aantal gegooide ogen de opdracht van de plaats waar jullie aankomen, hoeven jullie niet uit te voeren

NUMMER 16 m Opdracht: hoeveel meisjes en jongens staan er in een ploeg?

bij een juist antwoord mogen jullie 1 plaats vooruit gaan en voeren jullie die opdracht uit bij een fout antwoord moeten jullie 2 plaatsen achteruit gaan en die opdracht uitvoeren

m Oplossinu: 4 meisjes en 4 jongens

NUMMER 17 m Materiaal: 1 korfbalpaal, 1 korfbal, 1 kegel op 2.5 meter voor de korf

Opdracht: elke speler moet 10x scoren door middel van een afstandsschot van op 2,5 meter afstand voor de korf

NUMMER 18 Materiaal: 2 korfballen Opdracht: elke speler gooit de bal hoog op, klapt ondertussen 3x in de handen en vangt de bal weer op, beide leerlingen moeten elk 30 succesvolle pogingen uitvoeren

NUMMER 19 m Materiaal: 1 korfbalpaal, 1 korfbal

Opdracht: elke speler moet 10x scoren met een strafworp

NUMMER 20 Materiaal: 2 korfballen

= Opdracht: elke speler pakt de bal 15x in achtvorm tussen de benen

NUMMER 21 m Opdracht: is korfbal een Olympische sport?

bij een juist antwoord mogen jullie 2 plaatsen vooruit gaan en die opdracht uitvoeren bij een fout antwoord moeten jullie 2 plaatsen achteruit gaan en die opdracht uitvoeren

= Oplossinu: neen

NUMMER 22 Materiaal: 2 korfballen

= Opdracht: elke speler werpt de bal hoog op, gaat ondertussen neerzitten en staat weer recht om de bal terug op te vangen, elke speler doet 15 succesvolle uitvoeringen

NUMMER 23 = Materiaal: 2 korfballen m Opdracht: elke speler rolt de voornaam met 2 ballen tegelijk op de grond (maw met

1 bal in elke hand)

NUMMER 24 Materiaal: noem 5 Belgische korfbalclubs op bij een juist antwoord mogen jullie 2 plaatsen vooruit gaan en die opdracht uitvoeren bij een fout antwoord moeten jullie 2 plaatsen achteruit gaan en die opdracht uitvoeren Oplossins: AKC, Mercurius, Meeuwen, Hoboken 2000, Putse, Floriant, Ganda, Ago Aalst, Vos Reinaert, Appels, Lietbeka, Blijf Jong, Leuven, ...

NUMMER 25 m Opdracht: pech bij nummer 25, ga terug naar nummer 23 door de lengte van de

zaal over te steken in krabbengang (opdracht 23 hoeven jullie niet uit te voeren)

NUMMER Z6 Materiaal: 1 korfbalpaal, 1 korfbal

= Opdracht: gooi nogmaals met de dobbelsteen, ga evenveel plaatsen vooruit als het aantal gegooide ogen en elke speler moet zoveel doelpunten gaan scoren als het aantal gegooide ogen de opdracht van de plaats waar jullie aankomen hoeven jullie niet uit te voeren

NUMMER 27 = Materiaal: 1 korfbal, 2 kegels die 4 meter uit elkaar staan m Opdracht: beide spelers staan ongeveer 4 meter uit elkaar en geven 50

botspassen naar elkaar

NUMMER 28 Materiaal: 1 korfbal Opdracht: beide spelers lopen 3 rondjes rond de zaal en geven ondertussen korte passen naar elkaar

NUMMER 29 = Materiaal: 1 korfbal, 1 lage korfbalpaal (2 meter)

Opdracht: zittend scoren: speler A gaat in kleermakerszit voor de korf op de grond zitten en probeert een doelpunt te scoren, speler B neemt de bal en probeert dan zelf zittend een doelpunt te scoren, na elke doelpoging wisselen jullie van functie, jullie moeten samen 5 doelpunten maken

NUMMER 30 m Opdracht: wat is het verschil tussen een korf en een basketring?

bij een juist antwoord mogen jullie 2 plaatsen vooruit gaan en die opdracht uitvoeren bij een fout antwoord moeten jullie 2 plaatsen achteruit gaan en die opdracht uitvoeren

m Oplossinq: - de basketring hangt ter hoogte van de rand van het speelveld - de korfbalpaal

niet - achter de basketring hangt een plaat - bij de korfbalmand niet - korfbalmand hangt hoger dan een basketring - korfbalmand is bevestigd op een paal - basketring aan de muur of baskettoren

NUMMER 31 m Materiaal: muur

Opdracht: beide spelers staan voor een muur, maken een hoogtesprong en proberen hierbij de muur zo hoog mogelijk aan te tikken met beide handen en tikken vervolgens de grond aan, elke speler doet dit 20x

NUMMER 32 = Materiaal: 2 korfbalpalen op ongeveer 3 meter van elkaar, 1 korfbal = Opdracht: elke speler staat aan een paal en gooit de bal naar de

tegenoverliggende paal, samen proberen jullie 20 doelpunten te scoren (tussen 2 palen)

NUMMER 33 = Opdracht: hoeveel vakken zijn er in het korfbalspel?

bij een juist antwoord mogen jullie 1 plaats vooruit gaan en die opdracht uitvoeren bij een fout antwoord moeten jullie 4 plaatsen achteruit gaan en die opdracht uitvoeren

= Oplossinq: twee vakken (aanvalsvak - verdedigende vak)

NUMMER 34 m Materiaal: muur, 1 korfbal, 2 kegels op 3 meter afstand van de muur = Opdracht: speler A werpt de bal tegen de muur en speler B vangt de bal op,

daarna werpt speler B de bal tegen de muur en vangt speler A de bal op, jullie werpen de bal elk 20x tegen de muur

NUMMER 35 m Materiaal: 1 blinddoek, 1 korfbal, 1 korfbalpaal

Opdracht: elke speler probeert 15 keer geblinddoekt te scoren en tracht hierbij zoveel mogelijk doelpunten te maken let op: je kan de bal niet teruggooien, maar je moet de bal teruggeven aan de geblinddoekte persoon!!

NUMMER 36 = Materiaal: 1 korfbal, 2 kegels die 4 meter uit elkaar staan * Opdracht: beide spelers staan ongeveer 4 meter uit elkaar en geven 50

éénhandige passen naar elkaar met de niet-voorkeurhand

NUMMER 37 Opdracht: hoe lang duurt een korfbalwedstrijd in de zaal? bij een juist antwoord mogen jullie doorgaan naar nummer 40 om die opdracht uit te voeren bij een fout antwoord moeten jullie 1 plaats achteruit gaan en die opdracht uitvoeren

= Oplossinq: 2x 30 minuten bij de senioren

NUMMER 38 = Materiaal: l korfbalpaal, 1 korfbal m Opdracht: elke speler neemt één strafworp

bij 1 gemiste strafworp moeten jullie 3 plaatsen terugkeren bij 2 gemiste strafworpen moeten jullie 5 plaatsen terugkeren

NUMMER 39 Materiaal: 1 korfbalpaal, l korfbal, 1 chronometer Opdracht: elke speler probeert 5 doelpunten te maken binnen de minuut, de spelers blijven dit herhalen tot het bij allebei gelukt is!

NUMMER 40 = Materiaal: l korfbalpaal, 1 korfbal

Opdracht: het groepje dat op nummer 40 komt, krijgt 1 kans om een doelpunt te scoren (dus 1 speler van het groepje neemt een doelkans) indien het doelpunt lukt, is dit groepje de winnaar indien het doelpunt mislukt, moeten deze spelers opnieuw met de dobbelsteen gooien en verder tellen van waar jullie stonden (vb 5 gooien, dit groepje moet terug naar nummer 35)

1 Materiaal: 1 korfbal / Materiaal: 1 korfbal, 2 kegels die 6 meter uit elkaar staan i Opdracht: /Opdracht: elke speler voert volgende oefening 25x uit: voorlingse i ; i Ga ongeveer 6 meter uit elkaar staan en werp de bal 25x met /handen- en voetensteun met een bal in 1 hand, werp de bal op 1 /een éénhandig strekworp (voorkeurkant) naar elkaar i en vangen in de andere hand terug op

l i ! !

i

j l i

l l i

1 NUMMER 3 NUMMER 4 i l Materiaal: 1 korfbalpaal, 1 korfbal Opdracht: speel het spel "plussen en minnen" elke speler voert 10 doorloopballen uit en telt het aantal punten; bij een gelukte doorloopbal krijg je 2 punten, bij een mislukte doorloopbal moet je 1 punt aftrekken; welke score halen beide spelers?

l Opdracht: jullie hebben dubbel geluk, jullie mogen nog eens evenveel plaatsen vooruit gaan als het aantal gegooide ogen en die opdracht voeren jullie uit

l

i

l .i.i.i.i.i.i.i..i..i..i.i~.i.i.i.i.i..i.i .... ... .... .i..i.i.i..i.i.i.i.i .... .i....i..i.i..i.i.i ..... .i.i.i.i.i..i.i..~.i....i..i..i.i.i..i..i.i.i.i .... 1 1 NUMMER 5 INUMMER j i

l l Materiaal: 1 korfbalpaal, 1 korfbal Opdracht: keer 2 plaatsen terug en voer die opdracht uit, namelijk "plussen en minnen" elke speler doet 10 doorloopballen en telt het aantal punten; bij een gelukte doorloopbal krijg je 2 punten, bij een mislukte

Materiaal: 1 hoepel, 1 korfbal, 1 kegel op 3 meter afstand voor de hoepel Opdracht: speler A staat in een hoepel en speler B staat er tegenover op ongeveer 3 meter afstand, speler B gooit de bal 20x naar speler A en speler A probeert de bal te vangen zonder

doorloopbal moet je 1 punt aftrekken; welke score halen beide / de hoepel te verlaten, nadien worden de rollen omgewisseld: spelers? /speler B gaat in de hoepel staan en speler A gooit de bal 20x

! naar speler B i

..............

'NUMMER 7, 1 NUMMER l ! l i l / Materiaal: 1 korfbalpaal, 1 korfbal 1 Opdracht: elke speler gooit de bal 1 Ox / moeten samen 5 doelpunten scoren

naar de korf en jullie

/als dit gelukt is mogen jullie 2 plaatsen vooruit gaan en die opdracht uitvoeren l . . . i als dit mislukt is, moeten jullie 1 plaats achteruit gaan en die

1 opdracht uitvoeren i

Opdracht: geef 3 regels van acties die niet mogen bij korfbal

! ..,.. .......................... ........................................... ......................... ............................... , j NUMMER 9 ~ U M M E R 10 .i

! l ! ! I Materiaal: 1 korfbal, 2 kegels die 4 meter uit elkaar staan /Opdracht: beide spelers staan ongeveer 4 meter uit elkaar en (werpen de bal 50x met 1 hand naar elkaar, het werpen en het /vangen gebeurt met 1 hand, namelijk 25x met rechterhand en / 25x met linkerhand

i

i Opdracht: met hoeveel sta je in een ploeg?

i

bij een juist antwoord mogen jullie 3 plaatsen vooruit gaan en i i

voeren jullie die opdracht uit bij een fout antwoord moeten jullie 1 plaats achteruit gaan en die 1 opdracht uitvoeren i

i Materiaal: 2 tennisballen 1 Opdracht: ga 2 plaatsen vooruit en voer die opdracht uit: 1 elke speler werpt de tennisbal 20x hoog op en vangt deze terug

l Materiaal: 8 kegels op één rij, de tussenafstand tussen 2 kegels 1 is ongeveer 1,5 meter

[ Opdracht: suïcide: beide spelers lopen naar de eerste kegel en lopen terug naar de startkegel, vervolgens lopen beide spelers / naar de tweede kegel en keren ze terug naar de startkegel, ... i

l 1 i

i

1 Materiaal: 2 tennisballen / Materiaal: 2 korfballen l Opdracht: elke speler werpt de tennisbal 20x hoog op en vangt /Opdracht: elke speler rolt zijn of haar familienaam 2 keer met de , deze terug op / bal over de grond, namelijk 1 keer met de linkerhand en 1 keer i

j met de rechterhand j

i 1 i 1

.-

i l NUMMER 17 l NUMMER 18 ; i l l j

i !

Materiaal: 'l korfbalpaal, 1 korfbal i 1 Opdracht: hoeveel meisjes en jongens staan er in een ploeg? ; Opdracht: gooi nogmaals met de dobbelsteen, ga evenveel plaatsen achteruit als het aantal gegooide ogen en ga elk zoveel

bij een juist antwoord mogen jullie 1 plaats vooruit gaan en l voeren jullie die opdracht uit l

i i

i / ate er ia al: l korfbalpaal, I korfbal, 1 kegel op 2,5 meter voor de i Materiaal: 2 korfballen i

doelpunten maken als het aantal gegooide ogen bij een fout antwoord moeten jullie 2 plaatsen achteruit gaan en i de opdracht van de plaats waar jullie aankomen, hoeven jullie l die opdracht uitvoeren niet uit te voeren l i

i i

/ korf I Opdracht: elke speler moet 10x scoren door middel van een

! Opdracht: elke speler gooit de bal hoog op, klapt ondertussen 3x 1 in de handen en vangt de bal weer op, beide leerlingen moeten I

l afstandsschot van op 2,5 meter afstand voor de korf , elk 30 succesvolle pogingen uitvoeren ! l I i i l i / i i

i l i i

,. ---~.......~-_~..-...--~-...~.......-.~-.........~~~~,..............-~-..~...-..-~~--.....~--.~.....-.-~~-...........r.-..~.......-.....--...-.-~~-............~~-......-.-~-~~-.......~..-................~..,~~~............. .... ..... ......

i NUMMER 19 i NUMMER 20 i

l i l I

i Materiaal: 1 korfbalpaal, 1 korfbal 1 Opdracht: elke speler moet 10x scoren met een strafworp l i

1

Materiaal: 2 korfballen ; i

Opdracht: elke speler pakt de bal 15x in achtvorm tussen de i i benen

j i ! j j j

I__

I NUMMER 21 1 NUMMER 22 i l i i i

Opdracht: is korfbal een Olympische sport? bij een juist antwoord mogen jullie 2 plaatsen vooruit gaan en die opdracht uitvoeren bd een fout antwoord moeten jullie 2 plaatsen achteruit gaan en die opdracht uitvoeren Oplossinq: neen

Materiaal: 2 korfballen Opdracht: elke speler werpt de bal hoog op, gaat ondertussen neerzitten en staat weer recht om de bal terug op te vangen, elke speler doet 15 succesvolle uitvoeringen

z _ _ .._ __ - _ .......... ..................... ... ...

1 NUMMER 23 -?-NUMMER 24 I

l i i ;

/ Materiaal: 2 korfballen /Opdracht: elke speler rolt de voornaam met 2 ballen tegelijk op / de grond (maw met 1 bal in elke hand)

Materiaal: noem 5 Belgische korfbalclubs op i j

bij een juist antwoord mogen jullie 2 plaatsen vooruit gaan en die I opdracht uitvoeren i

bij een fout antwoord moeten jullie 2 plaatsen achteruit gaan en i die opdracht uitvoeren I

UUMMER 25 TNUMMER 26 l

lpdracht: pech bij nummer 25, ga terug naar nummer 23 door / Materiaal: 1 korfbalpaal, 1 korfbal i e lengte van de zaal over te steken in krabbengang (opdracht Opdracht: gooi nogmaals met de dobbelsteen, ga evenveel !3 hoeven jullie niet uit te voeren) / plaatsen vooruit als het aantal gegooide ogen en elke speler

'moet zoveel doelpunten gaan scoren als het aantal gegooide ' ogen de opdracht van de plaats waar jullie aankomen hoeven jullie I niet uit te voeren

ì .II-I...IIIII..I.III-I.~II.II.......I..II....I............I.I,.........I.~,I........I..I..III.................,...,..I...............-.................,,,.,,~.

UUMMER 27 I NUMMER 28 l

vlateriaal: 1 korfbal, 2 kegels die 4 meter uit elkaar staan Materiaal: 1 korfbal i

lpdracht: beide spelers staan ongeveer 4 meter uit elkaar en Opdracht: beide spelers lopen 3 rondjes rond de zaal en geven leven 50 botspassen naar elkaar ondertussen korte passen naar elkaar

vlateriaal: 1 korfbal, 1 lage korfbalpaal (2 meter) / Opdracht: wat is het verschil tussen een korf en een basketring? %dracht: zittend scoren: speler A gaat in kleermakerszit voor de 1 bij een juist antwoord mogen jullie 2 plaatsen vooruit gaan en die :orf op de grond zitten en probeert een doelpunt te scoren, 1 opdracht uitvoeren ;peler B neemt de bal en probeert dan zelf zittend een doelpunt 1 bb een fout antwoord moeten jullie 2 plaatsen achteruit gaan en e scoren, na elke doelpoging wisselen jullie van functie, jullie I die opdracht uitvoeren noeten samen 5 doelpunten maken 1

, ...................................................................................................................................................... ..............................................

1 NUMMER 31 l NUMMER

1

! I Materiaal: 2 korfbalpalen op ongeveer 3 meter van elkaar, 1 I Materiaal: muur i

/ Opdracht: beide spelers staan voor een muur, maken een i korfbal i i i hoogtesprong en proberen hierbij de muur zo hoog mogelijk aan Opdracht: elke speler staat aan een paal en gooit de bal naar de i / te tikken met beide handen en tikken vervolgens de grond aan, tegenoverliggende paal, samen proberen jullie 20 doelpunten te 1 / elke speler doet dit 20x / scoren (tussen 2 palen)

l 1

l I i 1 i I I .- ....................... .-.... ................

/NUMMER 33 i NUMMER 34 I i

I 1 ........... ............ .........

I NUMMER 35 1 NUMMER 36 1 i

Opdracht: hoeveel vakken zijn er in het korfbalspel? / Materiaal: muur, 1 korfbal, 2 kegels op 3 meter afstand van de i 1 bij een juist antwoord mogen jullie 1 plaats vooruit gaan en die muur

/ Materiaal: 1 korfbal, 2 kegels die 4 meter uit elkaar staan 1 Materiaal: 1 blinddoek, 1 korfbal, 1 koríbalpaal Opdracht: elke speler probeert 15 keer geblinddoekt te scoren en i Opdracht: beide spelers staan ongeveer 4 meter uit elkaar en i tracht hierbij zoveel mogelijk doelpunten te maken I geven 50 éénhandige passen naar elkaar met de niet- i

let op: je kan de bal niet teruggooien, maar je moet de bal I voorkeurhand i : teruggeven aan de geblinddoekte persoon!!

j i

/opdracht uitvoeren I bij een fout antwoord moeten jullie 4 plaatsen achteruit gaan en i / die opdracht uitvoeren i ; i

j

Opdracht: speler A werpt de bal tegen de muur en speler B vangt / de bal op, daarna werpt speler B de bal tegen de muur en vangt /

l speler A de bal op, jullie werpen de bal elk 20x tegen de muur ! I ! i i

i i 1 Opdracht: hoe lang duurt een korfbalwedstrijd in de zaal? Materiaal: 1 korfbalpaal, 1 korfbal i j bij een juist antwoord mogen jullie doorgaan naar nummer 40 om Opdracht: elke speler neemt één strafworp i die opdracht uit te voeren , bij l gemiste strafworp moeten jullie 3 plaatsen terugkeren /bij een fout antwoord moeten jullie l plaats achteruit gaan en die /bij 2 gemiste strafworpen moeten jullie 5 plaatsen terugkeren j opdracht uitvoeren l i i i

l i 1 ' "-

i NUMMER 39 I NUMMER 40 l

Materiaal: l korfbalpaal, 1 korfbal, 1 chronometer Materiaal: 1 korfbalpaal, 1 korfbal Opdracht: elke speler probeert 5 doelpunten te maken binnen de O~dracht: het groepje dat op nummer 40 komt, krijgt 1 kans om minuut, de spelers blijven dit herhalen tot het bij allebei gelukt is! een doelpunt te scoren (dus 1 speler van het groepje neemt een

doelkans) indien het doelpunt lukt, is dit groepje de winnaar indien het doelpunt mislukt, moeten deze spelers opnieuw met de dobbelsteen gooien en verder tellen van waar jullie stonden (vb 5 gooien, dit groepje moet terug naar nummer 35)

I

6.6. Korfbalopdrachten voor gekwetste leerlinqen

Deze opdrachten kunnen gebruikt worden om gekwetste leerlingen zinvol aan het werk te zetten tijdens de les LO. Bovendien is het mogelijk om deze opdrachten te integreren in werkvormen zoals het korfbalganzenbord, de laddercompetitie, ...

6.6.1. Woordslang

Zoek in onderstaande tabel volgende tekst "korfbal - sporttak in de kijker". Alle opeenvolgende letters grenzen steeds aan elkaar (steeds boven, onder, links of rechts ten opzichte van de vorige letter). De begin- en de eindletter zijn alvast aangeduid.

Oplossinq:

6.6.2. Kruiswoordraadsel

1. de persoon die de wedstrijd leidt 2. korfbal is geen individuele sport, maar een ... 3. een mogelijke techniek om een doelpunt te scoren 4. bij korfbal moeten we proberen om zo veel mogelijk doelpunten te . . . 5. een andere naam voor een ploeg 6. een mogelijke techniek om een doelpunt te scoren 7. op de ene speelhelft moet er verdedigd worden, op de andere speelhelft moeten

we ... 8. de sport van mand en paal 9. verliezen is niet leuk, ... is heel leuk! 10. op school krijgen we korfbal van de turnleerkracht, in de club worden de lessen

gegeven door de . . . 11. na een leuke korfballes kan je heerlijk genieten van een warme .. . 12. korfbal wordt gespeeld op een ... dat verdeeld is in 2 vakken 13. boven op de paal is de . . . bevestigd 14. ploegen die steeds minder doelpunten maken dan de andere ploegen ... 15. dit moet je doen om een pas te kunnen krijgen en om een doelpunt te kunnen

scoren 16. als aanvaller sta ik in het aanvallende ... 17. bij een teamsport moeten alle spelers goed.. . 18. dit kan ik doen om een doelpunt te voorkomen

Oplossina:

6.6.3. Doolhof

6.6.4. Doolhof

6.6.5. Doolhof

6.6.6. Doolhof

6.6.7. Zoek de 8 verschillen

Oplossinq: 1. kuif van het bovenste jongetje 2. vlekje op de bal 3. tand van de leerkracht 4. streepje bij het jongetje dat aan de mand hangt 5. wijsvinger van de leerkracht 6. plooitjes in de broek van de leerkracht 7. wolkje onder het lopende meisje 8. streep op het truitje van het meisje

6.6.9. Kleurplaat

6.6.10. Kleurplaat

6.7. Korfbalbrevetten

Bijgevoegde korfbalbrevetten vormen geen doel op zich, maar worden aangeboden als een leuk extraatje voor de leerlingen. Zo kunnen de leerlingen elkaar aan de hand van deze korfbalbrevetten evalueren, waardoor het zelfstandig werken gestimuleerd kan worden, ... Bovendien zijn deze korfbalbrevetten ook een goed evaluatie- instrument voor leerlingen die zich willen aansluiten bij een korfbalclub. Vooral het brevet "korfbal spelen" dient de meeste aandacht te krijgen.

Volgende korfbalbrevetten werden uitgewerkt: techniek passen en vangen techniek afstandsschot techniek strafworp techniek doorloopbal korfbal spelen

STREKWORP MET 2 HANDEN STREKWORP MET RECHTERHAND

- lichte schredestand - linkervoet staat voor - bal voor borst - bal naast en achter hoofd - gewicht verplaatsten - rechterschouder naar achter O O O - armen strekken - lichaam indraaien

- rechterarm strekken

- strekworp: U U U

PASSEN EN VANGEN

BAL VANGEN - rechtervoet staat voor - bal naast en achter hoofd - open handen uitsteken naar bal@ O O - linkerschouder naar achter O O O - armen buigen bij balontvangst O O O - lichaam indraaien - duimen achter de bal - linkerarm strekken - gewicht op achterste been - polsactie - bal voor de borst - vingers wijzen bal na - bal vangen: U U Cl O O U U O -strekworp: U U Cl Cl U Cl U

EERSTE GRAAD

strekworp met 2 handen: - lichte schredestand - bal voor de borst - armen strekken - vingers wijzen de bal na - 10 pogingen beoordelen

strekworp met rechterhand: - nog niet voor de eerste graad

strekworp met linkerhand: - nog niet voor de eerste graad

bal vanqen: - open handen uitsteken naar de bal - armen buigen bij balontvangst - duimen achter de bal - bal voor de borst - 10 beoordelen

W E E D E GRAAD

strekworp met 2 handen: - gewicht verplaatsen - polsactie - armen iets naar buiten draaien - 10 pogingen beoordelen

strekworp met rechterhand: - linkervoet staat voor - bal naast en achter hoofd .. rechterschouder naar achter - rechterarm strekken - vingers wijzen bal na - 10 pogingen beoordelen

strekworp met linkerhand: - rechtewoet staat voor - bal naast en achter hoofd - linkerschouder naar achter - linkerarm strekken - vingers wijzen bal na - 10 pogingen beoordelen

bal vanqen: - gewicht op achterste been - 10 pogingen beoordelen

+ aiie items van eerste graad

DERDE GRAAD

strekworp met 2 handen: - 10 pogingen beoordelen

strekworp met rechterhand: - lichaam indraaien - polsactie - 10 pogingen beoordelen

strekworp mef linkerhand: - lichaam indraaien - polsactie - 10 pogingen beoordelen

bal vanqen: - 10 pogingen beoordelen

+ alle items van eerste en tweede graad

BEGINHOUDING

- kleine voorwaartse spreidstand O O 8 - voorste been strekken b - (gewicht knieën licht op voorste gebogen been) 008 2 -voorover - armen omhoog hellen brengen 9 - bal in beide handen - bal zo lang mogelijk begeleiden O O 8 - bal voor lichaam thv heupen O O 8 - achterste been is zwaaibeen O O 8

- duimen achter de bal O@@ - vingers over zijkant van bal O O 8

STRAFWORP EINDHOUDING

- landen op zwaaibeen - aantal gelukte doelpunten op 10 pogingen: - geen loopfout maken

n n n n n n n n o n - armen en vingers wijzen bal na O O 8

- minuutdoelen: ... doelpunten in 1 minuut

EERSTE GRAAD

beqinhoudinu: - kleine voorwaartse spreidstand

(gewicht op voorste been) - bal in beide handen - bal voor lichaam thv heupen

verloop: - armen omhoog brengen

eindhoudinu: - landen op zwaaibeen - geen loopfout

scoren: - gelukte doelpunten op 10 pogingen - minuutdoelen

TWEEDE GRAAD

beqinhoudinu: - knieën licht gebogen - duimen achter de bal - vingers over de zijkant van de bal

verloop: - voorover hellen - achterste been is zwaaibeen

eindhoudinu:

scoren: - gelukte doelpunten op 10 pogingen - minuutdoelen

DERDE GRAAD

beuinhoudinu:

verloop: - voorste been strekken - bal zo lang mogelijk begeleiden

eindhoudina: - gestrekt lichaam - armen en vingers wijzen bal na

scoren: - gelukte doelpunten op 10 pogingen - minuutdoelen

- voorbereidende laatste passen O @ - oogcontact met medeaanvaller O O O

EINDHOUDING l - gestrekt afzetbeen 000 - zwaaibeen 90" gebogen 000 - handen en armen wijzen bal na O O 8 - gestrekte armen en lichaam O O 8 i:-

I- - bal vangen Q @ @

- bal en armen omhoog brengen O O @ - landen op andere voet O @ @ - afzetten voor het schot @ O @ - zwaaibeen actief gebruiken Q - armen hoog opwaarts brengen O O @

- aantal gelukte doelpunten op 10 pogingen:

, 0 0 0 0 0 0 0 n 0 0

EERSTE GRAAD

beqinhoudina:

verloop:

scoren:

TWEEDE GRAAD

beqinhoudina:

DERDE GRAAD

besinhoudina: - voorbereidende laatste passen - oogcontact met medeaanvaller

verloop: - bal vangen - bal en armen omhoog brengen - landen op andere voet - afzetten voor het schot - zwaaibeen actief gebruiken - armen hoog opwaarts brengen

eindhoudins: - gestrekt afzetbeen - zwaaibeen 90" gebogen - handen en armen wijzen bal na - gestrekte armen en lichaam

scoren: - gelukte doelpunten op 10 pogingen - minuutdoelen

BEGINHOUDING

- bal op schouderhoogte 008 - over de bal naar de korf kijken O O 8 - duimen achter de bal 008 -vingers over zijkant van bal O O 8 - voeten in kleine spreidstand O O 8 - knieën licht gebogen 008 - romp helt iets voorover O@@

- door benen buigen @O@ - kleine sprong O@@ - bal komt via gezicht omhoog O O 8 - bal boven hoofd loslaten @@O - bal lossen met gestrekte armen O O 8 - polsactie O@@

AFSTANDSSCHOT EINDHOUDING

- gestrekte armen - aantal gelukte doelpunten op 10 pogingen:

nnoonnnnnu

- minuutdoelen: ... doelpunten in 1 minuut

EERSTE GRAAD

verdedicren: - niet naar de bal slaan - geen lichaamscontact

aanvallen: - volledige veld gebruiken - bewegën naarde vrije ruimte

samenspel en fair plav: - iedereen mag meespelen - niet dribbelen - omgaan met winst en verlies - scheidsrechter respecteren

spelreqels: - minstens 315 behalen

TWEEDE GRAAD

verdedicren: - tegenstrever volgen - armen gebruiken

aanvallen: - gericht vrijlopen - reageren op verdediger

samenspel en fair plav: - individuele acties vermijden - pas geven naar vrije speler

spelreqels: - minstens 315 behalen

+ alle items van eerste graad

DERDE GRAAD

verdediqen: - tussen paal en tegenstrever

aanvallen: - schijnbewegingen - schotkans nemen indien vrij

samenspel en fair plav:

spelreqels: - minstens 315 behalen

+ aiie items van eerste en tweede graad

- tegenstrever volgen -volledige veld gebruiken - tussen paal en tegenstrever O O 8 - gericht vrijlopen L - - niet armen naar gebruiken de bal slaan 2 - - schijnbewegingen bewegen naar vrije ruimte 4 - geen lichaamscontact 008 - reageren op verdediger

- schotkans nemen indien vrij 8

KORFBAL SPELEN SAMENSPEL EN FAIR PLAY

- iedereen mag meespelen Q@@ - Ik mag spelen op pantoffels. O O O - individuele acties vermijden O O 8 - Ik mag verdedigd doelen. 008 - niet dribbelen 008 - Ik mag lopen met de bal. O@@ - pas geven naar vrije speler O @ 8 - Ik mag niet dribbelen. O@@ - omgaan met winst en verlies O O 8 - Ik mag bal uit handen slaan. O O 8 - scheidsrechter respecten 008

EERSTE GRAAD

beqinhoudinq: - bal op schouderhoogte - over de bal naar de korf kijken - voeten in kleine spreidstand

verloop: - door benen buigen - kleine sprong

eindhoudinq: - gestrekte armen

scoren: - gelukte doelpunten op 10 pogingen - minuutdoelen

TWEEDE GRAAD

beqinhoudins: - duimen achter de bal - vingers over zijkant van bal

verloop: - bal komt via gezicht omhoog - bal lossen met gestrekte armen

eindhoudina: - gespreide vingers wijzen bal na

scoren: - gelukte doelpunten op 10 pogingen - minuutdoelen

DERDE GRAAD

beqinhoudinq: - knieën licht gebogen - romp helt iets voorover

verloop: - bal boven hoofd loslaten - polsactie

eindhoudinq: - gestrekt lichaam

scoren: - gelukte doelpunten op 10 pogingen - minuutdoelen

KORFBALWEDSTRIJDVORMEN

7.1. Eenvakskorfbal = beachkor-íbal = quatrokorfbal

s

Beachkorfbal is een attractieve, gezellige en inspannende korfbalvariant. Het wordt gespeeld in een vak van 20m x 20m met in iedere hoek een gemarkeerde driehoek (korte zijden van 7m). De korf staat in het midden van het vak. Er wordt 4 tegen 4 gespeeld. Elk team bestaat dus uit 2 jongens en 2 meisjes. De andere spelers zijn wisselspelers. De aanvallers proberen door samenspel in scoringspositie te komen en proberen te scoren. De verdedigers proberen de bal te onderscheppen. Kunnen de verdedigers de bal onderscheppen, dan moet men eerst een pas geven naar een medespeler in één van de driehoeken alvorens deze ploeg zelf kan proberen scoren. Men moet als het ware het recht van aanval halen in één van de hoeken. Verovert de verdedigende ploeg de bal via een uitbal of een vrije worp, dan mag die ploeg onmiddellijk gaan aanvallen. Welk team scoort de meeste doelpunten? Ook hier worden de korfbalregels toegepast. Eventueel kan volgende spelregel gehanteerd worden: scoren vanuit een gemarkeerde driehoek is 2 punten waard, door te scoren vanuit het veld verdient de ploeg 1 punt. Wanneer er op het strand gespeeld wordt, is handig om teams te vormen van méér dan vier personen aangezien spelen op zand erg zwaar is en er door het kleine veld snel overgeschakeld moet worden van aanvallen naar verdedigen. Wisselen mag dan ook onbeperkt en op elk moment vanuit de wisselzone.

De belangrijkste regels die afwijken van veld- en zaalkorfbal, zijn: Beachkorfbal wordt gespeeld in één vak van 20 bij 20 meter met de korf in het midden.

= Je speelt vier tegen vier (2 meisjes en 2 jongens). m Wisselen mag zo vaak als je wilt, op elk moment en ook terug wisselen mag. Het

wisselen dient wel te gebeuren vanaf één van de zijlijnen tussen de driehoeken (= wisselzone).

Scoor je vanuit één van de (drie)hoeken, dan telt het doelpunt voor twee punten. Na een doelpunt krijgt de niet scorende ploeg de bal.

= Wanneer de verdedigers de bal onderscheppen, dan moet de bal eerst naar een speler in één van de (drie)hoeken worden gespeeld om te kunnen aanvallen. "Verovert" de verdedigende ploeg de bal via een uitbal of vrije worp, dan mag die ploeg onmiddellijk gaan aanvallen.

= De beginworp vindt plaats vanuit één van de vier (drie)hoeken. Een strafworp wordt genomen op 2.5 meter voor de paal. De plaats mag men zelf bepalen

Voordelen van beachkorfbal of quatrokorfbal: = het spel kan zonder veel vooroefenen gespeeld worden

het spel vraagt voortdurende actie van de spelers de elementen uit de korfbalsport worden op een functionele manier geoefend

7.2. Monokoríbal

Monokoríbal is een vereenvoudigde vorm van korfbal. Het terrein heeft hier geen vakverdeling. Door het ontbreken van de middellijn is er dan ook veel gelegenheid tot bewegen en moet er niet al te veel rekening gehouden worden met de belijning. Monokorfbal wordt gespeeld door 2 ploegen die tegen elkaar, heen en weer lopen tussen 2 korven. Een ploeg bestaat uit 4 spelers. Op school kan men het aantal spelers per ploeg uiteraard aanpassen! De verdedigers proberen de bal te veroveren en de aanvallers proberen te scoren. De ploeg die het meeste doelpunten scoort, wint. Om het samenspel te bevorderen wordt het constant volgen van een tegenstander niet toegepast, een jongen mag een meisje hinderen en andersom. Als het nodig is kan de leerkracht bij beide ploeg meespelen maar niet doelen om zo de leerlingen te helpen bij het samenspelen en ook de zwakkere spelers in het spel te betrekken. Volgende spelregels worden toegepast bij monokorfbal: er mag niet met de bal gelopen worden, er mag niet alleen gespeeld worden en de bal mag niet uit de handen geslagen worden. In de loop van het spel kunnen er spelregels bijkomen die leiden tot het gericht oefenen van basisvaardigheden (vb vanaf nu mogen er enkel nog éénhandige passen gegeven worden, probeer zo goed mogelijke passen te geven, de bal mag niet meer teruggespeeld worden naar diegene van wie je de bal kreeg om te vermijden dat enkel de vaardigste leerlingen met elkaar samenspelen).

Voordelen van monokorfbal: de beginnende speler begrijpt het spel onmiddellijk

m de beginnende speler krijgt veel gelegenheid om te korfballen en oefent al spelend basisvaardigheden zoals vrijlopen, verdedigen en aanvallen al spelend komt de beginnende speler in aanraking met korfbaltechnieken de leerkracht kan uit het spel halen wat extra geoefend moet worden

m het basisprobleem van korfbal, samenspelen om in scoringspositie te komen, komt voortdurend terug

7.3. Tweevakskorfbal

Het spel wordt gespeeld met 2 teams van 4 meisjes en 4 jongens. Het veld is verdeeld in 2 vakken. De afmetingen van de vakken worden aangepast aan de leeftijd en vaardigheid van de leerlingen. In ieder vak spelen 2 meisjes en 2 jongens van het ene team tegen 2 meisjes en 2 jongens van het andere team. Het aanvallen is gescheiden van het verdedigen door de verdeling van het veld in 2 vakken. In het ene vak krijgt men een aanvallende functie (scoren en samenspelen om te scoren), in het andere vak een verdedigende functie (scoren voorkomen en onderscheppen van de bal). Na 2 doelpunten (of op school na 5 minuten) wordt er van vak (en dus ook van functie) gewisseld.

Ter verduidelijking: m vak 1:

- ploeg A = aanval: 2 jongens en 2 meisjes - ploeg B = verdediging: 2 jongens en 2 meisjes

+ 4 jongens en 4 meisjes vak2: - ploeg A = verdediging: 2 jongens en 2 meisjes - ploeg B = aanval: 2 jongens en 2 meisjes

+ 4 jongens en 4 meisjes

Wat zal opvallen? in het begin spelen de spelers heel dicht op elkaar (hoopjeskorfbal)

m het opbrengen van de bal naar het aanvalsvak na een onderschepping wordt vaak gedaan door in het wild te werpen in plaats van gericht te werpen naar een vrijstaande speler de aanvallers gaan staan te wachten op de bal aan de lijn bij het verdedigingsvak

m veel techniekfouten door de druk van de tegenstander.

OPMERKING: De benamingen duiden steeds op de vorm van het terrein en verwijzen niet naar het aantal korven! Zo wordt monokorfbal gespeeld op een veld bestaande uit 1 groot vak, maar wel met 2 korven.

7.4 Wedstriidschema's

Onderstaande wedstrijdschema's zijn zo opgesteld dat elke ploeg evenveel wedstrijden kan spelen. Om de uiteindelijke winnaar te bepalen kan de puntentelling het best gebeuren door na elke wedstrijd een puntenaantal toe te kennen op basis van het wedstrijdresultaat:

3 punten voor de ploeg die de wedstrijd won 2 punten indien de wedstrijd eindigde op een gelijke stand

m 1 punt voor de ploeg die de wedstrijd verloor Bovendien kan ook het doelpuntensaldo berekend worden om, in het geval van een ex aequo, alsnog een winnaar te kunnen aanduiden. Het doelpuntensaldo wordt als volgt bijgehouden: na elke wedstrijd noteert men het aantal gescoorde doelpunten per ploeg met een plusteken ervoor en het aantal tegendoelpunten met een minteken ervoor. Aan het einde van het tornooi kan dan het doelpuntensaldo berekend worden.

Een uitgewerkt voorbeeldje maakt veel duidelijk: Stel dat volaende wedstriidresultaten binnengebracht worden na de eerste ronde: -

terrein 1: ploeg A - p16eg B: 5 - O -5 ploeg A krijgt 3 punten (wedstrijd gewonnen), ploeg B krijgt 1 punt (wedstrijd

verloren) + doelpuntensaldo:

- ploeg A heeft 5x gescoord (+ 5) en kreeg geen tegendoelpunten (- 0) - ploeg B heeft niet gescoord (+ O) en kreeg 5 tegendoelpunten (- 5)

terrein 2: ploeg C - ploeg D: 3 - 2 = terrein 3: ploeg E - ploeg F: 4 - 4 En stel dat volgende wedstrijdresultaten binnengebracht worden na de tweede ronde: = terrein 1: ploeg A - ploeg C: 1 - 1 m terrein 2: ploeg B - ploeg E: 3 - 1

terrein 3: ploeg D - ploeg F: 5 - 4 Stel dat de winnaar bepaald moet worden op basis van deze 2 wedstrijden:

men berekent het aantal punten men berekent het doelpuntensaldo (nodig in geval van gelijke stand)

m de einduitslag is dan als volgt: 1) ploeg A (ploeg A en C hebben allebei 5 punten, maar ploeg A heeft hoogste

doelpuntensaldo) 2) ploeg C 3) ploeg D 4) ploeg B 5) ploeg F 6 ) ploeg E

De duur van de verschillende wedstrijden is uiteraard afhankelijk van de beschikbare tijd (volledige dag, één lesuur, ...) ! Hoe meer ploegen er deelnemen, hoe korter de verschillende wedstrijden zullen duren.

7.4.1. Wedstriidschema voor 6 ploeqen op 3 terreinen

Deelnemende ploegen: A - B - C - D - E - F

I RONDE 1 I Terrein 1 I Terrein 2 I Terrein 3 I Rust I A - B I C - D I E - F

I RONDE 2 I Terrein 1 I Terrein 2 I Terrein 3 I Rust I A - C I B - E I D - F I

I RONDE 3 I Terrein 1 I Terrein 2 I Terreii I C - E I B - F I A - D

[ RONDE 4 I Terrein 1 ( Terrein 2 I Terrein 3 I Rust [ c - F l B - D I A - E

I RONDE 5 I Terrein 1 I Terrein 2 I Terrein 3 I Rust / B - C I A - F I D - E

7.4.2. Wedstriidschema voor 7 ploegen op 3 terreinen

Deelnemende ploegen: A - B - C - D - E - F - G

I RONDE 1 I Terrein 1 1 Terrein 2 I Terrein 3 I Rust I A - B / C - D I E - F I G

I RONDE 2 I Terrein 1 I Terrein 2 1 Terrein 3 I Rust I A - G I B - C \ D - E I F

I RONDE 3 I Terrein 1 1 Terrein 2 I Terrein 3 I Rust I F - G I A - C I e - D I E

I RONDE 4 I Terrein 1 I Terrein 2 ( Terrein 3 I Rust I e - E I C - F I D - G I A l

I RONDE 5 I Terrein 1 I Terrein 2 I Terrein 3 I Rust I A - E \ B - F I C - G I D

[RONDE 6 I Terrein 1 I Terrein 2 I Terrein 3 I Rust I E - G I A - F I e - c - D

I RONDE 7 I Terrein 1 I Terrein 2 I Terrein 3 I Rust I C - E I D - F I A - B - G 1

I RONDE 8 I Terrein 1 I Terrein 2 I Terrein 3 I Rust I e - G I A - D I C - E - F

7.4.3. Wedstriidschema voor 8 ploeqen op 3 terreinen

Deelnemende ploegen: A - B - C - D - E - F - G - H

/ RONDE 1 I Terrein 1 I Terrein 2 1 Terrein 3 I Rust ( A - B I C - D I E - F I G - H

I RONDE 2 I Terrein 1 I Terrein 2 I Terrein 3 I Rust I G - H I A - C I D - E I e - F

1 RONDE 3 I Terrein 1 I Terrein 2 1 Terrein 3 I Rust I e - F I A - H I G - E I C - Q

I RONDE 4 I Terrein- l I Terrein 2 I Terrein 3 I Rust I C - D I B - G / F - H I A - E

I RONDE 5 I Terrein 1 I Terrein 2 I Terrein 3 I Rust I A - D / B - C I E - F - G - H

I RONDE 6 1 Terrein 1 I Terrein 2 1 Terrein 3 I Rust ( F - G I E - H I A - B - C - D

I RONDE 7 I Terrein 1 I Terrein 2 I Terrein 3 I Rust [ B - H I D - F I A - C - E - G

I RONDE 8 I Terrein 1 1 Terrein 2 I A - G I C - E B - D - F - H 3EE3

7.4.4. Wedstriidschema voor 6 ploeqen op 2 terreinen

Deelnemende ploegen: A - B - C - D - E - F

I RONDE 1 I Terrein 1 I Terrein 2 I Rust I A - B I C - D I E ,F

[ RONDE 2 ( Terrein 1 I Terrein 2 I Rust / E - F I A - C I B,D

I RONDE 3 I Terrein 1 I Terrein 2 I Rust l B - E 1 D - F I A, C

RONDE 4 I Terrein 1 I Terrein 2 1 Rust I C - E I B - F I A, D

I RONDE 5 I Terrein 1 I Terrein 2 I Rust ( A - D I C - F I B,E

) RONDE 6 I Terrein 1 1 Terrein 2 I Rust 1 B - D I A - E I c . F

I RONDE 7 I Terrein 1 I Terrein 2 1 Rust I B - C 1 A - F I D,E

I RONDE 8 I Terrein 1 I Terrein 2 1 Rust I D - E l A, B, C, F

REFERENTIES

BOEKEN

m Goethals Robert, Vansteenbrugge Patrick, Leren voetballen - Een spelgerichte en coöperatieve methode, Publicatiefonds voor Lichamelijke Opvoeding vzw, Monografie voor lichamelijke opvoeding nr 23, 1997 (derde druk), 226p Van Cauteren Paul, Korfbal: initiatie - training - begeleiding, Acco Leuven, 1980, 371 p Van Cauteren Paul, Aanleren van korfbal en foutenanalyse van de vier belangrijkste doeltechnieken in Praxis van de bewegingsopvoeding: Foutenanalyse bij leren en aanleren in de lichamelijke opvoeding, bijscholingscursus 1984, Instituut voor Lichamelijke Opvoeding K.U. Leuven, Acco, 184p

= Verbist Hilde, De Rudder Daniël, Korfbalinitiatie op school (tweede druk), Koninklijke Belgische Korfbalbond, 2002, 88p

= Crum Ben, Eenvoudige korfbalvormen, Koninklijk Nederlands Korfbalverbond, 1994,44p Van der Wal Harke, Basisboek korfbaltraining met 1001 korfbaloefeningen, Reduzum, 1993,159p

m Schols Warner, Spelenderwijs op verkenning, Korfbalmodule groep 3-4, Koninklijk Nederlands Korfbalverbond, 1996,32p

= Van Haren Joyce, Spelenderwijs op verkenning, Korfbalmodule groep 5-6, Koninklijk Nederlands Korfbalverbond, 1994,28p

m Crum Ben, Spelenderwijs op verkenning, Korfbalmodule groep 7-8, Koninklijk Nederlands Korfbalverbond, 1994,40p

= Emmerik Ruud, Keizer Freek, Troost Fred, e.a., Korfbal in zicht: de nieuwste opvattingen over coaching en training (eerste druk), Koninklijk Nederlands Korfbalverbond, 1991, 333p

CURSUSSEN

= Mertens Benny, Spel- en sportspelen III: basketbal, Universiteit Gent, Vakgroep bewegings- en sportwetenschappen, academiejaar 1999-2000

m Multael Marc, Spel- en sportspelen III: handbal, Universiteit Gent, Vakgroep bewegings- en sportwetenschappen, academiejaar 1999-2000

= Avermaete Petra, Spel- en sportspelen IV: korfbal, Universiteit Gent, Vakgroep bewegings- en sportwetenschappen, academiejaar 2000-2001

SYLLABUSSEN - ARTIKELS

Dekker Joke, Van Haren Joyce, Schregardus, Swart Anja, Tuinier Durk, Welmers Wies, Welpenkorfbalmap, Koninklijk Nederlands Korfbalverbond, 1995, 93p Koninklijke Belgische Korfbalbond -Vlaamse Liga, Spelregels in woord en beeld Koninklijke Belgische Korfbalbond -Vlaamse Liga, syllabus korfbal

m Van Hellemont Jan, diareeks spelregels = Gezinssportíederatie, Sportief Sportîechnisch voor medewerkers, Korfbal (deel l ) ,

editie 199713 nummer 3, 8p

m Gezinssporifederatie - Annemie Arend, Sportief Sporttechnisch voor medewerkers, Korfbal (deel 2), editie 199714 nummer 4, 8p Vetters Meike, Korfbal: toepassingen in het lager onderwijs volgens het leerplan, scriptie aangeboden tot het verkrijgen van het diploma van leraar secundair onderwijs -groep 1 - leerkracht L 0 (promotor: Els Van Gysel), Karel de Grote - Hogeschool Antwerpen, departement lerarenopleiding, campus Noord, academiejaar 1999-2000,85p Chalmet Wim, Korfbal: gericht spelen, syllabus nascholing leerkrachten lichamelijke opvoeding te Leuven op 13 juni 2003, 19p

= Lof Rob, De schottechnieken, niet gepubliceerd artikel, 1999, 29p m Lof Rob, Samenspel, niet gepubliceerd artikel, 2000, 12p m Lof Rob, l-l-verdedigen, niet gepubliceerd artikel, 2001, 7p

WEBSITES

m www.ond.vlaanderen.be/basisonderwijs (eindtermen) www.kleurplaten.nl (sporten - korfbal)

TEKENINGEN

m Sven Hardies

NUTTIGE WEBSITES

Koninklijke Belgische Korfbalbond (www.korfbal.be) Bloso (www.bloso.be) Stichting Vlaamse Schoolsport (www.schoolsport.be) Koninklijk Nederlands Korfbalverbond (www.knkv.nl) International Korfbal1 Federation (www.ikf.org) Nederlands Korfbal Trainers Blad (www.nktv.nl) Korfbaltrainingen (www.korfbaltraining.corn) Schoolkorfbal (www.schoolkorfbal.nI)

Met dank aan Bloso, de pedagogische begeleiding van de 3 onderwijsnetten, de Stichting Vlaamse Schoolsport, de Koninklijke Belgische Korfbalbond (Vlaamse Liga), Universiteit Gent

'L. ,L &

C ,: ?'.

"L.?.." ~ , .