Kerststukjes: van engelenvensters tot indianenverhalen · 2 middendeel een gebogen overspanning...

21
1 Kerststukjes: van engelenvensters tot indianenverhalen In deze tijd lijkt kerst steeds meer een folkloristisch feest te worden, meer een imitatie van het heidense midwin- tergebeuren - waarvoor in onze contreien de kerstmis in de plaats is gekomen - dan een christelijke hoogtijdag. Deze ontwikkeling is niet zo vreemd in een tijd dat veel mensen niet alleen kerstmis, maar zelfs de hele christe- lijke religie zien als een folkloristisch verschijnsel, waarbij hardop wordt uitgesproken dat die religie een achter- haalde (maar - en daarin hebben zij mogelijk gelijk - misschien niet altijd onschuldige) bezigheid is van mensen met een enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid. Ik kijk daar wat genuanceerder tegenaan, maar het is niet mijn bedoeling dat hier uitgebreid uit te leggen, of zelfs om te proberen de lezer van deze regels te bekeren tot brave of minder brave chistenen. Maar ik moet zeggen dat net als de moderne agnosten ook mij geregeld een gevoel van verbazing of vervreemding bekruipt wanneer ik mij verdiep in bepaalde aspecten van de christelijke traditie. Daarbij loop je aan tegen zaken die alleen met een grondige kennis van de omstandigheden en met een grote dosis inlevingsvermogen (waaraan het nogal wat mensen tegenwoordig lijkt te ontbreken) zijn te begrijpen, of - nog een stapje verder - zelfs te waarderen. Over sommige van deze buitengewone, bijzondere of merkwaardige gebeurtenissen of mensen uit de christelijke traditie heb ik een paar stukjes geschreven. Daarbij heb ik mij geconcentreerd op het kerstfeest, op engelen en wat mensen zich voorstellen bij het paradijs. Ik ben echter begonnen met een architecturaal uitstapje, een fietstocht in het ‘Groene Hart van Holland’ waarbij mij een verschijnsel opviel dat ik vroeger nooit had gezien: dat van de zogenaamde engelenvensters in de gevels van boerderijen uit - meestal - de 19e eeuw. Een engelenvenster kwam ik onlangs tegen in een heel andere context, namelijk in een heel braaf kerstverhaaltje van W.G. van de Hulst, een jeugdherinnering. Daarna iets heel anders: bij toeval kwam ik via het lezen van het werk van Godfried Bomans op het spoor van de zo moeizaam verlopen bekering van Yahgan-indianen uit Vuurland: veel klassieke kerstverhalen lopen immers uit op een ‘kerstening’. Twee bijdragen handelen over zo uiteenlopende zaken als de incomplete credo’s in de missen van Schubert en een merkwaardig theologisch beladen verhaal van Marten Toonder. Het hoofdprogramma van deze voorstelling wordt echter gevormd door een echt kerstverhaal, namelijk dat van Karl May. Zijn dramatische verhaal met de titel ‘Weihnacht’ is een redelijk dik boek geworden, waaruit ik een paar opmerkelijke zaken heb gehaald en toegelicht. Je zou wat ik heb gedaan met het schrijven van deze verhaaltjes een pelgrimsreis kunnen noemen, maar dan wel eentje waar ik niet van mijn comfortabele bureaustoel hoefde op te staan. Ik ben ermee begonnen in het najaar van 2003 en heb het geheel een jaar later afgerond. Bij deze pelgrimstocht heb ik driftig gebruik gemaakt van het moderne medium Internet en van de Encarta-encyclopedie op mijn computer. Ik heb vrijwel niets in deze verhalen zelf verzonnen, maar heb bij elkaar gegaard wat mij op een of andere manier opviel. Waar het zinvol of de moeite waard is, heb ik aangegeven waar ik de informatie vandaan heb gehaald. Maar bedenk goed: deze bundel is geen wetenschappelijk werk, het is niet meer dan een kleine kerstzon- de van de schrijver. Ik hoop dat u/jij enig genoegen beleeft aan deze zonde en al lezende in een verantwoorde kerststemming zult komen. Het engelenvenster In de topgevel van 19e-eeuwse boerderijen in delen van Zuid- Holland en Utrecht zien we vaak een driedelig venster, waar- van het middelste deel hoger en ook iets breder is dan de zijramen. De vormgeving van deze ramen varieert van simpel (recht overtoogd of met een driehoekig bovenraampje) tot uitge- sproken uitbundig, met boogvormige overspanningen en sierlijk gebogen lijsten. De naam engelenvenster houdt ver- band met deze vorm, die aan een gevleugelde engel doet denken. In de literatuur en op Internet is bijzonder weinig informatie over engelenvensters te vinden. Op de website van een uitgever van educatieve boeken vond ik een verwij- zing naar de serliana. Dat is een driedelig raam waarvan de

Transcript of Kerststukjes: van engelenvensters tot indianenverhalen · 2 middendeel een gebogen overspanning...

Page 1: Kerststukjes: van engelenvensters tot indianenverhalen · 2 middendeel een gebogen overspanning heeft en hoger is dan de zijkanten, die echter steeds recht overtoogd zijn (met een

1

Kerststukjes: van engelenvensters tot indianenverhalen

In deze tijd lijkt kerst steeds meer een folkloristisch feest te worden, meer een imitatie van het heidense midwin-tergebeuren - waarvoor in onze contreien de kerstmis in de plaats is gekomen - dan een christelijke hoogtijdag.Deze ontwikkeling is niet zo vreemd in een tijd dat veel mensen niet alleen kerstmis, maar zelfs de hele christe-lijke religie zien als een folkloristisch verschijnsel, waarbij hardop wordt uitgesproken dat die religie een achter-haalde (maar - en daarin hebben zij mogelijk gelijk - misschien niet altijd onschuldige) bezigheid is van mensenmet een enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid. Ik kijk daar wat genuanceerder tegenaan, maar het isniet mijn bedoeling dat hier uitgebreid uit te leggen, of zelfs om te proberen de lezer van deze regels te bekeren totbrave of minder brave chistenen. Maar ik moet zeggen dat net als de moderne agnosten ook mij geregeld een gevoel van verbazing of vervreemdingbekruipt wanneer ik mij verdiep in bepaalde aspecten van de christelijke traditie. Daarbij loop je aan tegen zakendie alleen met een grondige kennis van de omstandigheden en met een grote dosis inlevingsvermogen (waaraanhet nogal wat mensen tegenwoordig lijkt te ontbreken) zijn te begrijpen, of - nog een stapje verder - zelfs tewaarderen. Over sommige van deze buitengewone, bijzondere of merkwaardige gebeurtenissen of mensen uit de christelijketraditie heb ik een paar stukjes geschreven. Daarbij heb ik mij geconcentreerd op het kerstfeest, op engelen enwat mensen zich voorstellen bij het paradijs. Ik ben echter begonnen met een architecturaal uitstapje, eenfietstocht in het ‘Groene Hart van Holland’ waarbij mij een verschijnsel opviel dat ik vroeger nooit had gezien: datvan de zogenaamde engelenvensters in de gevels van boerderijen uit - meestal - de 19e eeuw. Een engelenvensterkwam ik onlangs tegen in een heel andere context, namelijk in een heel braaf kerstverhaaltje van W.G. van deHulst, een jeugdherinnering. Daarna iets heel anders: bij toeval kwam ik via het lezen van het werk van GodfriedBomans op het spoor van de zo moeizaam verlopen bekering van Yahgan-indianen uit Vuurland: veel klassiekekerstverhalen lopen immers uit op een ‘kerstening’. Twee bijdragen handelen over zo uiteenlopende zaken als deincomplete credo’s in de missen van Schubert en een merkwaardig theologisch beladen verhaal van MartenToonder. Het hoofdprogramma van deze voorstelling wordt echter gevormd door een echt kerstverhaal, namelijk datvan Karl May. Zijn dramatische verhaal met de titel ‘Weihnacht’ is een redelijk dik boek geworden, waaruit ik eenpaar opmerkelijke zaken heb gehaald en toegelicht.

Je zou wat ik heb gedaan met het schrijven van deze verhaaltjes een pelgrimsreis kunnen noemen, maar dan weleentje waar ik niet van mijn comfortabele bureaustoel hoefde op te staan. Ik ben ermee begonnen in het najaar van2003 en heb het geheel een jaar later afgerond. Bij deze pelgrimstocht heb ik driftig gebruik gemaakt van het

moderne medium Internet en van de Encarta-encyclopedie op mijn computer. Ik heb vrijwel niets in dezeverhalen zelf verzonnen, maar heb bij elkaar gegaard wat mij op een of andere manier opviel. Waar het zinvol of

de moeite waard is, heb ik aangegeven waar ik de informatievandaan heb gehaald. Maar bedenk goed: deze bundel is geenwetenschappelijk werk, het is niet meer dan een kleine kerstzon-de van de schrijver. Ik hoop dat u/jij enig genoegen beleeft aandeze zonde en al lezende in een verantwoorde kerststemmingzult komen.

Het engelenvenster

In de topgevel van 19e-eeuwse boerderijen in delen van Zuid-Holland en Utrecht zien we vaak een driedelig venster, waar-van het middelste deel hoger en ook iets breder is dan dezijramen. De vormgeving van deze ramen varieert van simpel (rechtovertoogd of met een driehoekig bovenraampje) tot uitge-sproken uitbundig, met boogvormige overspanningen ensierlijk gebogen lijsten. De naam engelenvenster houdt ver-band met deze vorm, die aan een gevleugelde engel doetdenken. In de literatuur en op Internet is bijzonder weiniginformatie over engelenvensters te vinden. Op de websitevan een uitgever van educatieve boeken vond ik een verwij-zing naar de serliana. Dat is een driedelig raam waarvan de

Page 2: Kerststukjes: van engelenvensters tot indianenverhalen · 2 middendeel een gebogen overspanning heeft en hoger is dan de zijkanten, die echter steeds recht overtoogd zijn (met een

2

middendeel een gebogen overspanning heeft en hoger is dan de zijkanten, die echter steeds recht overtoogd zijn(met een vlakke bovenkant). De serliana schijnt genoemd te zijn naar de Italiaan Sebastian Serlio (1475-1552), die zeven boeken over architec-tuur heeft geschreven en voor het eerst dit type raam heeft afgebeeld. Of de ontwerpers en bouwers van de boer-derijen in het Hollandse rivieren- en polderlandschap ooit van Sebastian Serlio hebben gehoord, is echter twij-felachtig. De engelenvensters vormen naast de daklijsten vaak het enige opvallende of uitbundige element aan deverder nogal strak en saai gebouwde boerderijen. Het is mij in feite een raadsel waarom deze vensters juist in ditzo nuchtere gebied populair (deel uitmakend van de ‘bible belt’) zijn geworden.

Boerderijen met engelenvensters vinden we onder andere langs de Oude Rijn tussen Bodegraven en Woerden,langs het riviertje de Kromme Linschoten tussen Woerden en Oudewater (waar de foto van de vorige bladzijde eenwel heel uitbundig exemplaar is gemaakt) en vandaar langs de Hollandse IJssel naar Haastrecht en Gouda: dat iseen aardige fietstocht.

Het kerstfeest van twee domme kindertjes

Het boekje met deze titel van W.G. van der Hulst verscheen als deel 15 in de reeks ‘Voor onze kleinen’ enbeleefde vele herdrukken bij de zeer christelijke uitgeverij G.F. Callenbach in Nijkerk. Ik citeer uit het begin van het boekje:

1- Er was eens een meisje. Zij woonde in een mooi kasteel, midden in het bos. Maar dat kasteel stond hoog opeen hoge heuvel, het stak uit hoog boven de hoogste bomen. En dat meisje had heel mooi, heel lang haar; intwee vlechten. Om haar hoofdje droeg ze een band van goud. Ze had smalle, witte handjes. Ze droeg een jurkvan fijne zijde, met drie groene flonkerende steentjes op haar borst; echte diamanten. En schoentjes vanfluweel. Ze was schàtrijk. In de winter, als het vroeg donker werd, stond ze voor het hoge raam. Dan keek ze heel ver over de grijzebomen heen. Dan zag ze, heel diep in het bos, een fijn sliertje van rook. Het kronkelde langzaam omhoog,boven de bomen uit. Wit in de grijze lucht. Daar, heel diep, moest wel een huisje zijn, met een schoorsteen. En ze wachtte. Ze wachtte op iets heel moois. En soms - ineens - was het er. Heel diep en heel ver tussen dedonkere bomen pinkelde een kleine, gouden ster. De moeder van het meisje zei: ‘Nu steken de mensen in het kleine huisje de lamp aan...’ Ja, dat wist het meisjewel; maar ‘t was toch net een mooie ster. En ze kneep haar ogen dicht tot op een kiertje. Dan kwamen er, vanheel ver en heel diep, allemaal gouden stralen schieten... Zo mooi! En op die kleine gouden ster wachtte ze,elke avond weer. 2- Er was ook een jongetje. Hij woonde in het kleine huisje, diep in het bos, waar de rook kronkelde uit deschoorsteen. Mooie kleren had hij niet. Hij droeg houten klompen, en een bruine kiel, en een wollen muts. Hijhad sterk, ruwe handen... Dat kwam van het hout sprokkelen in het bos. Dan kon het vuur lekker branden; ende schoorsteen roken. Hij was heel arm.In de winter, als het vroeg donker werd, stond hij voor het kleine raam; zijn ellebogen op de vensterbank. Dankeek hij hele ver en heel hoog tussen de kale takken van de bomen door naar het kasteel. En hij wachtte opiets heel moois. En soms, ineens, was het er. Heel hoog en heel ver in de donkere lucht stond een engel; een engel van goud...Zo mooi, zo stil, zo hoog... De moeder van het jongetje zei: ‘Nu steken de knechten van het kasteel de grotelampen aan. Kijk maar, het licht schijnt door het hoge venster...’ Ja, dat wist het jongetje wel; maar ‘t leek tochnet een engel. En hij kneep zijn ogen dicht tot op een kiertje. Dan was het, of die engel wuifde met goudenvleugels, zo mooi! En op die gouden engel wachtte hij, elke avond weer.Maar...! Het meisje wist niet dat het jongetje wachtte, En het jongetje wist niet dat het meisje wachtte.

Daar hebben we dus ons engelenvenster, niet helemaal gelijk aan de ramen van de boerderijen langs het riviertjede Kromme Linschoten, maar toch. Wat verder opvalt in deze eerste twee hoofdstukjes zijn de steeds weerterugkomende bijvoeglijke naamwoorden ‘hoog’ en ‘diep’. Heeft Van de Hulst daarmee bewust de afstand tussende twee kinderen benadrukt, en ook de afstand tussen de kinderen en het onbereikbare ideaal dat ze hebben?Want wat gebeurt er in het vervolg van het verhaal: het rijke meisje glipt het kasteel uit, op zoek naar het kerst-kindje, waarvan ze weet dat het niet in het kasteel te vinden is. Het is immers een heel arm kindje. Niemandmerkt dat het meisje (Esmeralda is haar naam) het bos inloopt, iedereen is druk bezig met de voorbereidingenvoor kerstmis. Ook het jongetje (hij heet Kees) gaat op zoek naar het kindje. Waar moet hij het zoeken? Het lagdan wel op stro, maar het was toch vooral een heel deftig kindje! Zo liep het meisje in de richting van het arme

Page 3: Kerststukjes: van engelenvensters tot indianenverhalen · 2 middendeel een gebogen overspanning heeft en hoger is dan de zijkanten, die echter steeds recht overtoogd zijn (met een

3

huisje, en het jongetje naar het kasteel. O, wat een domme kindertjes... In het bos komen het meisje en de jongen elkaar tegen, maar ach, het gaat sneeuwen, steeds harder, ze rakende weg kwijt en tot overmaat van ramp struikelt Esmeralda en verzwikt haar voet. Kees treedt op als redder innood en gaat hulp halen bij een lichtje dat ze iets verder in het bos zien. Daar blijkt een hutje te zijn, waar eenoude man en vrouw wonen; samen met hun hond vinden die het meisje en brengen haar naar de warme kachel inhet hutje. Dan gaat het verhaal als volgt verder: ‘O domme, domme kindertjes!’ zegt de vrouw. Ze slaat de armenom hen heen; om hen allebei. Ze hebben haar alles verteld: van de gouden ster bij het kleine huisje; van degouden engel bij het kasteel. Van het kindje in de kribbe, dat ze nergens vinden konden... ‘O domme, dommekindertjes!... Hebben jullie hier in het bos het kindeke gezocht? Het kindeke Jezus? Dat kan toch niet. Datkindeke is hier op aarde niet meer. Eens ja, lang geleden, toen lager in de nacht een arm kindje in de stal, in eenkribbe, in stro... Toen scheen een gouden ster. Toen zongen de engelen. Maar dat is lang geleden, zo heel langgeleden. Dat kindeke was de Here Jezus, de Zoon van God. Hij woonde in de schone hemel; maar hij kwam alseen arm kindje bij de mensen. En bij de mensen was het zo koud en zo bang. En de mensen hebben hemkwaad gedaan. Toen hij een grote man was geworden, hebben zij hem aan een kruis gehangen en gedood. En deHere Jezus hield toch zoveel van de mensen. In de schone hemel, bij God, konden ze nooit komen. Ze haddenteveel kwaad gedaan. Ze hadden teveel straf verdiend. Hij heeft alleen die grote, die vreselijke straf gedragen.Voor hen. Zo lief had de Here Jezus de mensen.En zo theologiseert W.G. van de Hulst er in dit kinderboek (voor jongens en meisjes van 6 tot 8 jaar) nog een tijdjelustig op los, over de ‘schone hemel’ en het lijden en sterven van Jezus. Maar er is één zin die mij blijft hangen endie mij verzoent met heleboel andere teksten van deze schrijver: ‘En bij de mensen was het zo koud en zo bang.’

In het verhaal van de twee domme kindertjes viel dat laatste overigens wel mee: alle mensen blijken het heleboekje door heel aardig voor elkaar te zijn, wat resulteert in een spetterend kerstfeest voor alle betrokkenen, metveel cadeautjes op het kasteel. Maar wij geven Van de Hulst het laatste - vrome - woord, waarbij ik moet beken-nen dat ik het originele slot van dit verhaal van de twee domme kindertjes geheel vergeten was:

‘T was nacht geworden... Kerstnacht. Toen is er nog iets heel moois gebeurd; - het allermooiste. Maar dat heeftniemand gezien, dan God alleen. O, het is eigenlijk heel vreemd. Het meisje, in haar bedje, dacht aan wat hetoude vrouwtje verteld had. En ‘t mooiste, ‘t echte kerstfeest begon, toen dat meisje, heel stil, heel alleen, haarfijne witte handjes vouwde, en bidden ging.Het jongetje, in zijn bed, dacht ook wat het oude vrouwtje verteld had. En ‘t mooiste, echte kerstfeest begon,toen dat jongetje zijn sterke handen vouwde, en bidden ging. Het meisje in het grote, rijke kasteel op de hogeheuvel. Het jongetje in zijn kleine, arme huisje, diep in het bos. Zij vroegen de Here Jezus om een hartje, datveel van Hem houden zou. Hij zag hen. Hij hoorde hen, Hij was bij hen. En dat, was dat niet het echte kerstfeest, het allermooiste?

Over kerst, engelen en herders

Kerstmis (komt van ‘Christus-mis’) is een feest dat in de christelijke traditie pas vrij laat populair is geworden. Erwordt wel gesteld dat het in de westerse wereld is geïntroduceerd om de pas bekeerde heidenen schadeloos testellen voor de midwinterfeesten die ze niet meer op de oude manier mochten vieren. De 25e december was bij deRomeinen de dag van de sol invictus (de onoverwinnelijke zon), en werd rond het jaar 330 aangewezen als geboor-tedag van Jezus. Voor die tijd werd de geboorte van Jezus herdacht op de 6e januari, de Epifanie of verschijningvan de Heer. In de oosters-orthodoxe kerken wordt dat nog steeds gedaan, terwijl daar ook het Paasfeest belang-rijker is gebleven dan kerstmis.Misschien dat de niet-christelijke achtergronden van het kerstfeest ervoor hebben gezorgd dat het in de huidige zosterk geseculariseerde maatschappij zo populair is gebleven. In de loop van oktober vind je in de tuincentra alcomplete afdelingen ingericht met kerstspullen en onze regionale tv-omroep (TV-west) laat in december zien hoemensen zonder enige terughoudendheid hun halve huis tot kerststal ombouwen, en daarin weken lang wonen. Dekijkers mogen hun stem uitbrengen op de meest originele (dat is vaak de meest idiote) oplossing. Het kerstfeestwordt zo weer teruggebracht tot het folkloristische midwintergebeuren, met veel lichtjes en kitscherige gezelligheidom de kille duisternis van de decembermaand te verdrijven.

Terwijl we de kerstcommercie elk jaar meer spectaculaire - en meer energievretende - vormen zien aannemen,wordt het voor de trouwe kerkgangers lastiger hoe zij de kerstdagen moeten invullen. Bij de aloude kerstnacht-dienst puilt de kerk uit met mensen die je verder het hele jaar niet ziet en die dan bovendien een niet al tekritische of moderne viering verwachten. Wat ze naast het zingen van de oude vertrouwde kerstliederen verwach-

Page 4: Kerststukjes: van engelenvensters tot indianenverhalen · 2 middendeel een gebogen overspanning heeft en hoger is dan de zijkanten, die echter steeds recht overtoogd zijn (met een

4

ten, is daarbij niet zo duidelijk. Ik heb ooit in de historische Walburgkerk in Zutphen een dominee bij de kerst-nachtdienst horen opmerken tegen zijn kudde: ‘Wat kijken jullie toch allemaal zo gespannen.’ Kerst is in deeerste plaats een feest en een feeststemming straalden de mensen niet uit, dat was ook mij opgevallen. Zelf gaan wij liever op kerstochtend ter kerke. De sfeer is dan meestal meer ontspannen en vaak ook zingt decantorij liederen die inspirerender zijn dan Stille nacht heilige nacht of De herdertjes lagen bij nachte. Heb ik danhelemaal geen gevoel voor oude gebruiken of voor romantiek? Ik heb als cantorijlid een paar keer meegewerkt aande voorbereidingen van de kerstochtenddienst en gaf daarbij aan dat ik graag veel over herders en engelen zou wil-len zingen. Dat kwam dan soms wel, maar soms ook niet goed uit. Want alleen Lucas meldt uitvoerig over deherders in de velden bij Bethlehem en de engelen die aan die herders verschijnen. Maar wanneer met kerst uit hetevangelie van Matthëus wordt gelezen, zullen we geen herders tegenkomen en is er sprake van slechts éénenkele engel die aan Jozef (niet aan Maria!) twee keer in een droom verschijnt: om de geboorte aan te kondigenen om - na de geboorte van Jezus - te waarschuwen voor de moorddadige plannen van Herodes; Marcus enJohannes vermelden de geboorte van Jezus al helemaal niet. In de jaren dat het kerstevangelie uit het Mattheüs-evangelie wordt gelezen, moet ik als liefhebber van herders en engelen dus op een houtje bijten.

Over een zondags paradijs

Kerst is het verjaardagsfeest van Jezus Christus en ik ken geen christelijke godsdienst die dat feest niet viert.Maar ik kan niet alles weten en van tenminste één groepering ben ik eigenlijk niet zo zeker van hun kerstactivitei-ten, en dat zijn de Jehova’s getuigen. Waarom is dat? Ik heb me laten vertellen dat zij geen gewone verjaardagenvieren, omdat de twee verjaardagsfeestjes die in de bijbel staan nogal dramatisch aflopen. De verjaardag van defarao eindigt met de dood van de bakker (de schenker had geluk en ook Jozef, die op het juiste moment de juistedroom had) en in het Nieuwe Testament (zie het evangelie van Marcus) eindigde de verjaardag van Herodes methet afhakken van hoofd van Johannes de Doper. Daarom dus en zo ben ik van het kerstfeest van de Jehova’s ge-tuigen ook niet zeker. Waar ik wel zeker van ben, is dat nog steeds het blad ‘de Wachttoren’ bestaat. Laatst werd het weer eensuitgedeeld, bij het station van Alphen aan den Rijn. Of ik er eentje wilde meenemen? Ja graag, want ik heb eengeheime - maar gelukkig niet al te ernstige - afwijking. Ter geruststelling: ik ben nauwelijks nieuwsgierig naar deovervloedig met bijbelteksten gelardeerde artikelen in het blad, maar wel naar de soms fraaie tekeningen die deWachttoren-artiesten uit hun pennen laten vloeien. Op die tekeningen, vroeger in subtiele pasteltinten afgedrukt,maar tegenwoordig wat feller van kleur, zie je steevast gelukkige mensen afgebeeld, glimlachend en met gezondekinderen op de arm. Ook dit keer, in het maartnummer van de jaargang 2003, was het raak en werden mijn stilleverlangens weer in hoge mate bevredigd. Boven de tekening (zie volgende pagina) staat in tamelijk kreupel maarnog net begrijpelijk Nederlands: Bevrijding van zonde en de gevolgen ervan zal binnenkort een realiteit worden.en nadere bestudering van de tekening is de moeite waard: in een paradijselijke entourage, met fleurige bloemenonder groene bomen, kabbelt een beekje naar een meer in de verte. Links op de voorgrond staat een man metlichtbruine huidstint, mogelijk een halfbloed, als ik deze term in onze moderne tijd nog mag gebruiken. Hij draagttwee koalabeertjes in zijn armen. Deze in werkelijkheid weinig aaibare dieren worden gestreeld en gevoerd doortwee kinderen, een negerjongetje en een meisje met Chinese of Japanse trekken. Het drietal is zomers gekleed,de man met een casual poloshirt aan en ook de kinderen in kleren met korte mouwen. Nietwaar, in het paradijs ishet altijd 24 graden (‘s avonds en in de schaduw twee graden koeler). Het meest bijzonder vind ik echter de voor-stelling rechts op de voorgrond: een vervaarlijke tijger ligt mak als een lammetje aan de rand van het pad, terwijl hijwordt gestreeld door een lieftallig glimlachende blanke en blondharige dame. Zij is decent gekleed: ondanks hetmooie weer draagt ze een hooggesloten blouse met lange mouwen, haar rok valt ruim over de knie. Even verderopin de prent lopen twee mensen met een picknickmand, terwijl ze verrukt naar de vogeltjes kijken die om hen heenfladderen. Deze mensen hebben een Indonesisch uiterlijk, de vrouw draagt een sarong, de man is echter westersgekleed. Alle volkeren op de aarde mogen deel hebben aan het paradijs, maar ze moeten zich wel een beetjeaanpassen aan de westerse normen en waarden! Op de achtergrond zien we tenslotte op een grasveld nog meermensen, het ziet eruit alsof daar net een tuinparty is afgelopen. Over het gras is een pad met flagstones aang-elegd, om te verhinderen dat de feestvierders vuile voeten zouden krijgen.Kortom, de prent in de Wachttoren toont een collage van idyllen in een paradijselijk vijfsterrenlandschap, allevolwassen zien eruit dat ze niet veel ouder dan dertig jaar zijn, de kinderen tellen hoogstens tien tot twaalf lentes.Maar niemand van de aanwezigen durft een voorschot te neme op de situatie van voor de zondeval: het paradijs isgeen naaktstrand, allemaal gaan ze netjes gekleed, de vrouwen zedig-correct, de mannen iets sportiever, maarzonder korte broek. Staat dit ons te wachten aan het einde der tijden?

Page 5: Kerststukjes: van engelenvensters tot indianenverhalen · 2 middendeel een gebogen overspanning heeft en hoger is dan de zijkanten, die echter steeds recht overtoogd zijn (met een

5

Als ondertitel heeft de Wachttoren de tekst: ‘Aankondiger van Jehovah’s Koninkrijk.’ Dat lijkt me zoiets als hetKoninkrijk der Hemelen of het Koninkrijk Gods, waar met name in het Mattheüs-evangelie zo nadrukkelijk over ge-sproken wordt en waarover je theologisch kunt discussiëren of dat pas aan het einde der tijden te verwachten is ofdat het een ideaalbeeld is waarnaar wij vooral in het hiernumaals moeten werken. Maar wat is dat ideaalbeeld voormij nu precies? Ik hoef echt niet bloot in het paradijs rond te lopen (dat lijkt me niet zo praktisch), maar een kortebroek is toch wel een van mijn minste wensen. Helaas weet ik niet of alle paradijsgangers met dat kortebroeken-verlangen van mij gelukkig zijn: er zijn met name nogal wat vrouwen die mannenbenen met gespierde kuiten enzichtbare knieën in hoge mate onappetijtelijk vinden. Of hebben we in het paradijs geen last meer van intolerantegevoelens en mogen we daar genieten van elkaar zoals we zijn, of zoals we het liefste zouden willen zijn? Maarweten we dat laatste wel van onszelf? Misschien heeft het redactie- en artiestenteam van de Wachttoren een voorsprong op veel andere mensen,namelijk dat zij wel geprobeerd hebben zich voor te stellen hoe het hemelse (of aardse) paradijs er uit zou moetenzien. Dat zou wel eens een minimumvoorwaarde kunnen zijn om erin te geloven, of om - nog een stapje terug -überhaupt idealen te hebben ...

Over engelen en een areopagiet

In het van zonden bevrijde Wachttorenparadijs zagen we hoe woeste dieren geaaid worden door netjes aangekledemensen. Er fladderen ook een paar vogeltjes rond, maar wie daar opvallend genoeg ontbreken, zowel in de luchtals op de grond, zijn de engelen. Misschien is het idee dat de hemel bevolkt wordt door heerscharen rondvliegen-de engelen meer folkloristisch dan theologisch onderbouwd. Immers, in de bijbel komen we niet zo vaak engelentegen; maar als ze wel worden vermeld is het bij belangrijke gebeurtenissen, ze komen niet zomaar ‘uit de luchtvallen.’ Engelen brengen niet alleen een boodschap (Jozef en Maria kunnen erover mee praten), maar bij degeboorte van Jezus zingen ze zelfs de sterren van de hemel. De evangelist Lucas schrijft: ‘En het geschiedde,toen de engelen van hen heengevaren waren naar de hemel, dat de herders tot elkander spraken ...’. Dezehemelvaart of hemelvlucht zal wel de voornaamste reden zijn geweest dat engelen in de kunst vaak met vleugelszijn afgebeeld, hoe ongeschikt volgens deskundigen op het gebied van de aviatiek de meeste van die vleugels ook

Page 6: Kerststukjes: van engelenvensters tot indianenverhalen · 2 middendeel een gebogen overspanning heeft en hoger is dan de zijkanten, die echter steeds recht overtoogd zijn (met een

6

zijn om er een engel van vlees en bloed mee te kunnen laten vliegen. Maar wat is onmogelijk? Hoeveel engelenpassen er immers niet op de punt van een naald, ook daarover hebben theologen zich in het verleden hun hersensgepijnigd.Nu interesseren die naaldenkwestie en engelenvleugels mij maar weinig, ook al heb ik zelf linksachter op mijn rugeen verdacht litteken zitten, ongeveer op de plek waarbij engelen de vleugelaanhechting is. Andere en knapperemensen dan ik hebben over engelen nagedacht, lang geleden zelfs, al in de vroegste eeuwen van het christendom.De Encarta-encylopedie vermeldt het volgende: In navolging van Pseudo-Dionysius de Areopagiet (in diensverhandeling ‘De Hemelse Hiërarchie’) onderscheidde men in afdalende lijn negen koren: serafs, cherubs, tronen,heerschappijen, krachten, machten, overheden, aartsengelen en engelen. De traditionele rooms- katholieke dog-matiek gaf nog een grote plaats aan de leer van de engelen; in de nieuwste dogmatische verhandelingen treedtdeze echter meer op de achtergrond, ook al wordt zij niet verworpen. De encyclopedie eindigt met de opmerking:Het protestantisme wijst de verering van de engelen af. Engelen zijn dienende geesten, die geen onderwerp vaneen zelfstandige aandacht mogen worden.

Wie was die Pseudo-Dionysius de Areopagiet? Weer in de Encarta lezen we dat hij omstreeks het jaar 500 heeftgeleefd, genoemd is naar Dionysius, een bekeerling van Paulus en dat hij verschillende geschriften op zijn naamheeft staan. Dan staat er: Zijn geschriften beogen een synthese tussen christelijk en neoplatonisch denken. Dekernpunten van zijn leer zijn enerzijds de onkenbaarheid Gods (leidend tot een theologia negativa), en anderzijdsde hiërarchische ordening van alle zijn, die trapsgewijs afdaalt van de volstrekt transcendente God via het zuivergeestelijk zijn van de engelen en het gemengde (geestelijk-stoffelijk) zijn van de mensen tot de zuivere materie.De in drie hiërarchieën en negen koren ingedeelde engelen geven het zijn onderling in steeds zwakkere matedoor, en het onderste koor deelt het zijn mee aan het mensengeslacht, dat zelf is ingedeeld in twee triaden(bisschoppen, priesters, diakens, naast monniken, gelovigen, boetelingen). De teneur van zijn werken is steedsde na te streven vereniging van God en de ziel en daarmee de voortschrijdende vergoddelijking van de mens. Dieopgang naar God verloopt via een proces van het transcenderen van de zintuiglijke en intellectuele kenvormen,waardoor de menselijke ziel zich overgeeft aan de ‘Goddelijke Duisternis’ en het Onuitsprekelijk Zijn Gods.

Oef, dat is niet mis. Het litteken op mijn linker schouderblad gaat er haast van jeuken. Gaat er toch nog eentranscendent vleugeltje groeien? Wie ben ik, arme boeteling, dat ik iets toe te voegen zou hebben aan het ge-dachtengoed van onze vriend Pseudo-Dionysius de Areopagiet? Bij het ‘Onuitsprekelijk Zijn Gods’ word ook iksprakeloos. En toch, en toch: ook deze christelijke geleerde heeft het evangelie beleden en doorgegeven, hij waseen van de onmisbare schakels in onze geloofsketting, laten we hem vooral serieus nemen. Maar ik moetbekennen dat ik met het neoplatonische denken weinig affiniteit heb. Is dat een gebrek aan mijn theolo-gisch/filosofische opvoeding, of is dat het gevolg van de huidige materialistische tijd waarin voor dienende geestenen transcendentie zo weinig plaats meer is?

Het onbekeerbare Yahgan-volk - deel 1

Bij het opruimen van de boekenkast vond ik kort geleden van Godfried Bomans het boekje ‘Capriolen’ (de 8e drukuit 1962), waarin het verhaal ‘Een nutteloos levenswerk’ is opgenomen. Dat gaat over het manuscript - ter groottevan drie schoolschriften - van het Yamana-Engelse woordenboek van de eerwaarde heer Thomas Bridges. Achterdat manuscript bleek een tragische geschiedenis schuil te gaan. Ik citeer hier (met enkele aanpassingen) uit hetverhaal van Bomans: in 1827 voer het Engelse fregat ‘HMS Beagle’ (hetzelfde schip waarop zes jaar later de jongebioloog Charles Darwin zijn beroemd geworden reis maakte) uit met het doel de Zuid-Amerikaanse kust nader inkaart te brengen. Op het zuidelijkste puntje van het continent, bij Vuurland, werden drie jonge inboorlingen van destam van de Yamana’s (ook Yahgans genoemd) aan boord genomen. Een ervan stierf, maar de andere tweekregen in Engeland een degelijke opvoeding, met name in de Anglikaanse godsdienst. Op een van volgende rei-zen van het schip (met Darwin aan boord) werden de inboorlingen weer aan land gezet, maar zonder het gehoopteresultaat. Vijftien maanden later, bij terugkeer van het schip, bleken de twee heren weer volledig in hun oude ver-wilderde staat teruggekeerd te zijn. Darwin, daarvan horende, beschouwde de betreffende stam (Yamana’s ofYahgan) als de laagst ontwikkelde der mensheid: als zij niet de missing link vormden, waren ze er niet ver van ver-wijderd. Een zekere Allan Gardiner verloor echter de moed niet. Hij stichtte de Pategonian Missionary Society,voer over en zette in 1850 met zes vurige catechisten voet aan wal. De helft van de groep werd dood gestenigd, deandere drie verhongerden. Het dagboek van Gardiner werd jaren later teruggevonden; het eindigde met de zin ‘I amhappy beyond words’ (ik ben onbeschrijfelijk gelukkig... ). Ook volgende pogingen om de Patagonische stam te bekeren, mislukten jammerlijk. In 1859 lukte het enkele

Page 7: Kerststukjes: van engelenvensters tot indianenverhalen · 2 middendeel een gebogen overspanning heeft en hoger is dan de zijkanten, die echter steeds recht overtoogd zijn (met een

7

Engelse zendelingen om in Wulaia een houten kerkje te bouwen, maar bij de eerste de beste godsdienstoefeningwerd het kerkje door de bevolking omsingeld en werden de zendelingen vermoord, nota bene onder aanvoering vande twee in 1827 bekeerde mannen, die de overigen nog in wreedheid zouden hebben overtroffen. We weten datomdat de Engelse kok als enige de slachtpartij overleefde...Daarna begint het verhaal van Thomas Bridges. Hij begreep dat een grondige kennis van de taal en de gewoontesvan het volk nodig waren om een begin van vertrouwen te kunnen verkrijgen. Veertig jaar lang heeft hij keihard enonder uiterst moeilijke omstandigheden gewerkt en zich onder andere met landbouwactiviteiten in leven gehouden,maar het lukte hem niet om maar één ziel van de bevolking te bekeren. Zelf zei Thomas Bridge dat dat kwamomdat de Yamana-taal, hoewel bijzonder rijk aan concrete woorden en vol van de fijnste nuances en meebuigendmet de subtielste verschuivingen in de bedoeling van de spreker, voor het uitdrukken van abstracte begrippentotaal ondeugdelijk was. Lucas Bridge, een zoon van Thomas Bridge, die zijn vader op vele reizen had vergezeld,gaf een diepere oorzaak: het Yaghan-volk zou niet het flauwste idee van het bestaan van God of van een toe-komstig leven hebben. Godfried Bomans vond dit laatste een opmerkelijk gegeven, dit omdat de etnologie hetbestaan van een godsbegrip - hoe zwak ook - zonder uitzondering bij alle volken constateert. De theologie heeftdaarop zelfs een van de argumenten van het godsbewijs gebouwd. Thomas Bridge heeft zijn leven lang (hij stierf in1898) aan het Yamana-woordenboek gewerkt. Daarna is het na vele omzwervingen, onder andere naar Duitslandwaar een professor in Münster het fonetische systeem aan de eisen van de moderne taalwetenschap aanpaste, in1946 het Brits Museum in Londen beland. Met het Yaghan- of Yamanavolk is het echter slechter vergaan: inDarwins tijd waren er zo’n 4000 zielen, in 1884 nog slechts 1200. Vanwege een pokkenepidemie en andereziektes waren er in 1932 nog 42 mensen over, in 1946 niemand meer, althans volgens Godfried Bomans. Kortom, een tragisch verhaal en je zou er nog een moraal uit kunnen destilleren: hoe de volledige afwezigheid vaneen godsgeloof of godsbegrip uitmondt in wreedheid en uiteindelijk de ondergang van een volk. Een waarschuwingdus voor onze moderne materialistische tijd, waarin zoveel mensen opgroeien zonder godsbegrip en zonderduidelijke idealen. Maar klopt het verhaal van Godfried Bomans wel, die zich voornamelijk baseerde op deautobiografie van Lucas Bridge? In het tweede deel van dit verhaal over het onbekeerbare Yaghan-volk horen weandere geluiden!

Het onbekeerbare Yahgan-volk - deel 2

Dankzij het medium Internet hoeven we niet lastige speurtochten in moeilijk toegankelijke bibliotheken te onderne-men om onze kennis over bepaalde onderwerpen te vergroten. In een van de zoekprogramma’s typte ik hettrefwoord ‘Yaghan’ in, en kreeg toen het verslag van een zekere Julia White te lezen (voor de liefhebber, op devolgende website: www.meyna.com/yahgan.html). Daarvan heb ik het grootste deel uit het Engels vertaald. Notabene: naast de spelling Yahgan vinden we ook Yagan, naast Yamana ook Yemena.

Het is er koud, heel koud. De temperaturen komen niet boven de 18 gr.C, ‘s winters vriest het er streng. Er is inhet boomloze rotsachtige landschap nergens plaats om tegen de harde winden te schuilen. Alleen enkelestruiken hebben tussen de stenen kunnen wortelen en groeien tegen de verdrukking van de wind in. Dit is in hetkort het landschap waarin het Yahgan-volk leefde, ten westen van Kaap Hoorn en op de eilanden voor de kust. De Yahgans waren kleine mensen, zelden langer dan vijf voet. Hun spraak was muzikaal en zacht; hun taalbestond uit gecompliceerde woorden en bevatte klankbuigingen waarmee ze de betekenis van de woorden ofzinnen totaal konden veranderen. Zij communiceerden over grote afstanden door middel van rooksignalen. In hetkoude klimaat droegen de Yahgans geen kleren. Zij smeerden hun lichamen in met vet van gevangen zeedierenen met verf. Een rode kleur betekende dat zij in vrede kwamen. Wit was de kleur van conflict en oorlog, zwart vandood en rouw. Grote families leefden groepsgewijs samen, zolang er genoeg voedsel was. Alle verwanten, ook de meest verreneven, waren welkom in hun gemeenschappen. Schuilplaatsen werden gemaakt door grote holen in de grond tegraven, met een vuurplaats in het midden voor de warmte en erom heen alles wat ze maar konden vinden om dewind tegen te houden. Het voedsel van de Yahgans bestond hoofdzakelijk uit schaaldieren, aangevuld met vis,grotere dieren als zeehonden en ook zeevogels die tussen de rotsen nestelden. Wanneer het voedsel op was,werd het samenzijn van de familiegroep verbroken en trok men verder. De stranding van een walvis was eenbuitenkans: dan werden rooksignalen uitgezonden om de vondst te melden van zo’n grote voorraad aan voedsel,huiden en brandstof. Van overal vandaan kwamen mensen om dit feest bij te wonen.De vrouwen van de Yahgans doken in het ijskoude water om de schaaldieren te verzamelen. Zij voeren in breekbare kano’s, gemaakt van plantenbast. In het midden van een kano was met zand en steen een oventje gemaaktwaarop een vuur kon branden. De vrouwen zwommen en verzamelden dan in de wiervelden en langs de rotsenalles wat eetbaar en bruikbaar was, terwijl de mannen - die nooit hadden geleerd om te zwemmen - en kinderen in

Page 8: Kerststukjes: van engelenvensters tot indianenverhalen · 2 middendeel een gebogen overspanning heeft en hoger is dan de zijkanten, die echter steeds recht overtoogd zijn (met een

8

Yahgan-familie (foto eind 19e eeuw)

de kano’s bleven. Jonge mannen moesten op stap om geschikte vrouwen te vinden; het was uitdrukkelijk verboden om verwanten tehuwen. Leeftijdsverschillen waren niet belangrijk: kennis en ervaring waren belangrijker dan een romantischeliefde. Zowel jongens als meisjes moesten langdurige en ingewikkelde puberteitsceremonies ondergaan, waarnavoor de jongens de zoektocht naar een vrouw begon. Rode lichaamsverf was een teken van de vredelievendheidvan deze missie en mede Yahganswerden vriendelijk begroet. Het wasechter verboden iemand bij zijn ofhaar naam te noemen, want datwas diens meest persoonlijke be-zit. De etikette verbood het uitspre-ken van een naam in de aanwezig-heid van die persoon.

De Yahgans weden ontdekt doorde expeditie van de Beagle, in1826. Kort daarvoor had die expedi-tie de Ona’s ontdekt, de doodsvij-anden van de Yahgan. Bij dezereis werden vier kinderen gekidnapten naar Engeland meegenomen.Daar bleven ze twee jaar, werdengedoopt en onderzocht en als be-zienswaardigheid beschouwd. Hoe-wel hen nooit de Engelse taal werdonderwezen, staken ze er genoegvan op om te begrijpen hoe bangde Engelsen waren voor hun volk.Zendelingen die na het eerste contact van 1826 geprobeerd hadden de Yahgans te bekeren, werden nooit meerteruggezien. Zij stierven door uitputting, het klimaat of wat voor reden dan ook, of werden gedood als represaillevoor wreedheden jegens de Yahgan begaan. De Engelsen waren ervan overtuigd dat de Yahgan’s kannibalenwaren, net als de Ona’s. Dat waren ze echter niet, maar de twee gekidnapte jongens hadden genoeg geleerd omhun volk tegen de blanken te beschermen omdat fabeltje in stand te houden. In 1828, toen het hen werdtoegestaan om met Darwin op de Beagle naar Kaap Hoorn terug te keren, speelden ze de rol van tolk voor deEngelsen. Ja, de Yahgans aten elkaar op, zij waren vooral verzot op oudere vrouwen die niet meer bruikbaarwaren. Ja, ze aten ook schipsbreukelingen. Verlamd van angst keerden vier zendelingen die ook met de Beaglewaren meegereist, naar huis terug. Toen in 1863 de 18-jarige Thomas Bridge naar Vuurland ging, de taal van de Yahgans leerde en ook gebruiken enmanier van leven accepteerde, werd hij zonder enige bedreiging geaccepteerd. Wat hij ontdekte was een samen-leving waarin een absolute gelijkheid bestond in alle zaken. Er waren geen leiders of ‘regelaars’. Er waren zowelvrouwelijke als mannelijke shamanen, maar bij onenigheid was de stem van de vrouwen beslissend. Zij geloofdennamelijk dat de vrouwen over de zee heersten en dat de zee de sleutel voor hun overleven was. Doodslag wasverboden, stelen bijna even erg en iedereen die werd betrapt bij diefstal werden gelijk uit de familiegemeenschapgestoten. Zij waren dus geen kannibalen. Zij hielden van het maken van plezier en waren met name bedreven vanverschillende balspelletjes. Zij waren trouw, toegewijd aan hun familie en zorgen speciaal voor hun ouderen.Thomas Bridges gaf dit volk de naam Yahgan, in feite de naam van een gebied in het centrale deel van dewatergangen waar zij hun stamverzamelingen hielden. Zij noemden zichzelf Yemena of Yamana, wat niet andersbetekent dan ‘levende mensen.’ Als zovele inheemse volkeren is het Yahgan-volk gedecimeerd door ‘witteziektes’, verspreid door ontdekkingsreizigers en zendelingen. Hun aantallen zijn sterk geslonken en zij behorentot een volk die op het punt staan te verdwijnen van onze wereld.

Tot zover het verhaal van Julia White, een dame met (Noord-Amerikaans) indiaans bloed, alles te vinden op eenwebsite met een uitgesproken spiritueel karakter. Op een andere website las ik dat er nog slechts één ouderepersoon in leven zou zijn die de Yamana-taal spreekt; weer een andere website heeft het over vier mensen in Chilidie de taal machtig zou zijn en tevens dat er in 1881 enkele delen van de bijbel in de Yamana-taal zouden zijnuitgegeven, ongetwijfeld door de eerder genoemde Thomas Bridge. Na het lezen van het verhaal van Julia White vraag ik me een aantal dingen af. Waren Darwin en de andere leden

Page 9: Kerststukjes: van engelenvensters tot indianenverhalen · 2 middendeel een gebogen overspanning heeft en hoger is dan de zijkanten, die echter steeds recht overtoogd zijn (met een

9

vande Beagle-expedities misschien geïnteresseerd in de Yahgan omdat die in het koude klimaat geen kleren droe-gen en daarom als zeer primitief werden beschouwd? Wellicht beschouwde de zending dit volk daarom ook alseen uitdaging. Maar ik kan me alleen maar voorstellen dat de zendelingen alles verkeerd hebben gedaan. Zedroegen hoogstwaarschijnlijk zwarte kleren (dood en rouw) in plaats van rode (vriendschap), spraken de taal nieten hadden ook verder geen idee van de geenszins primitieve omgangsvormen en gewoontes van de Yahgans.Ikvraag me ook af wat de zendelingen als ‘christelijke meerwaarde’ hadden kunnen brengen, daar uit het verhaal vanJulia White blijkt dat de levenswijze van de Yahgans er vanuit een christelijk gezichtspunt nauwelijks verwerpelijkgenoemd kon worden: doodslag en diefstal werden bestraft, er was een intensief familieleven, incest was strengtaboe, ouderen werden goed verzorgd. Dan is er de kwestie van de afwezigheid van transcendentie en abstracte begrippen in de Yamana-taal, gekoppeldaan wat Lucas Bridge beweerde, dat het volk geen enkel idee van een god of van een eeuwig leven zou hebben.Op zoek naar informatie over de Ona’s, de doodsvijanden van de Yahgans, vond ik alweer op Internet(www.victory-cruises.com/ona_indian.html) dat de levenswijzen van beide volken verschillende overeenkomstenvertoonden, waarbij de Ona’s zich wellicht meer op en van het land in leven hielden. Maar de Ona’s kenden weldegelijk een religie (monotheïstisch, met Temaukel als opperwezen) en kenden een ziel (kaspi) die na de doodzou voortleven. Verder kendende Ona’s - net als de Yahgans - shamanen (xon of yohon) genoemd, die onderandere geesten konden oproepen en bezweringen uitspreken. Omdat ook de Yahgans shamanen hadden, vraag ikmij af of toch ook dit volk niet het verschijnsel van de menselijke ziel kende en ook verder niet zo goddeloos wasals werd aangenomen. Overigens is het met de Ona’s (ook) slecht afgelopen: in 1999 overleed in ArgentiniëVirginia Choinquitel, op 56-jarige leeftijd, de laatste volbloed Ona-vrouw. Bij het bericht staat vermeld dat metname gewapende settlers en bounty hunters de ondergang van het volk zijn geworden, ondanks het feit dat vanafde 19e eeuw in Tierra del Feugo en omringende eilanden diverse missieposten waren gesticht om de laatsteOna’s te beschermen. Dus tenslotte toch een positief bericht over missie en zending: zij hebben werkelijk ge-probeerd mensen te redden.

Over engelen, putti, prerafaëlieten en de elfen van Tolkien

Vanwege het op en neer reizen naar hemelse sferen werden engelen van oudsher afgebeeld met vleugels, maarhoe zagen ze er verder uit? Verder heb ik me vroeger wel afgevraagd of engelen van het mannelijk of vrouwelijkgeslacht zijn; hadden of hebben ze ook kinderen? We kennen in de schilder- en beeldhouwkunst het verschijnsel‘putti’, blote en mollige kindertjes (meestal jongetjes), al of niet voorzien van vleugels en dienend ter opvulling ofversiering van een groter, alof niet religieus, kunstwerk. Maar er is geen enkele relatie tussen de putti en debijbelse engelen, hoewel ik onlangs in een winkel nabij de aloude Dom van Trier een gipsen putto zag aangebodenals een ‘engel voor binnen of buiten, 76 euro’.

De namen van enkele aartsengelen suggereren dat het om mannen gaat: Gabriël, Michael. Maar namen zijn nietalleszeggend en in de kunst vind ik dat engelen vaak opvallend ‘ongeslachtelijk’ zijn afgebeeld, of om het plasti-scher te zeggen: zonder baarden en borsten. Treffende voorbeelden van ongeslachtelijke engelen zijn te zien inhet werk van de Engelse kunstenaar William Morris. Deze veelzijdige man leefde in de tweede helft van de 19eeeuw en werd tijdens zijn studie beïnvloed door de vernieuwende stroming van de High Church Oxford Movement(met als een van de bekendste figuren John Henry Newman), die naast een meer uitgewerkt liturgisch ceremonieelook een duidelijke sociale opdracht formuleerde. Morris raakte geïnspireerd door Middeleeuwse motieven en gingtoegepaste kunst maken in de stijl van de ‘prerafaëlieten’, een groep kunstenaars die in de kunst van vóór deItaliaanse schilder Rafaël een creatieve eenvoud, onschuld en ernst, als ook een aandacht voor de natuur zoudenhebben gevonden, welke deugden zij ook in hun eigen werk trachtten na te streven.

In een aantal wandtapijten heeft William Morris engelen afgebeeld. Een van die tapijten (zie volgende pagina) toontons hoe ridder Galahad de heilige graal vindt. De gezichten, maar ook de kleren, van de engelen verschillendenauwelijks van die van de kuise ridder, maar hebben ook wel een gelijkenis met die van Jane Burden, de vrouw vanMorris. Zij was ooit door een van de prerafaëlitische kunstenaars van de straat geplukt als zijnde het ideale vrou-wenmodel: met een klassiek profiel van neus en kin, een bleke huidskleur, donker golvend haar en ogen die as‘soulful’ werden omschreven: een melancholische combinatie van passie, devotie, ernst en tragiek. Iets daarvan isook te vinden in de engelen die de graal bewaken: niet zozeer tragisch als wel serieus toegewijd. Maar vooral ook:afstandelijk, kom niet te dicht bij me, er kan bij de engelen ook geen glimlachje af.

Page 10: Kerststukjes: van engelenvensters tot indianenverhalen · 2 middendeel een gebogen overspanning heeft en hoger is dan de zijkanten, die echter steeds recht overtoogd zijn (met een

10

Engelen op het wandtapijt ‘The vision of the holy grail’, van William Morris (de-tail).

Jane Burden

Een verdere zijsprong: bij William Morris vinden motieven uit de bijbel, uit de Middeleeuwse sagen (Koning Arthur),maar ook uit IJslandse en Keltische literatuur, zo heeft hij enkele verhalen in middeleeuwse stijl geïllustreerd. Hadhij vijftig tot honderd jaar later geleefd, dan was hij wellicht in de ban geraakt van het meesterwerk van Tolkien,‘The Lord of Rings’. Daarin komen geen engelen voor, maar wel - naast diverse andere min of meer op mensengelijkende wezens - de uit de Germaanse en Keltische mythologie bekende elfen. Deze elfen worden door Tolkienbeschreven als schoon van gestalte en onsterfelijk, of beter gezegd: niet verouderend (ze konden wel in hetgevecht sneuvelen). Vanwege hun hoge leeftijd is hun bestaan doordrenkt van tragiek, vol van herinneringen aanlang vervlogen tijden. Hoewel ze heel vrolijk kunnen zijn, hangt er rond de elfen vaak een zweem van triestheid,omdat ze weten dat ze een uit deze wereld verdwijnend ras zijn. Voor de makers van de grote filmserie over ‘TheLord of Rings’ is het een probleem geweest om de verschillende wezens uit het boek vorm te geven. Enkelefiguren zijn geheel op de computer verzonnen en in de filmbeelden ingevoegd, maar voor de elfen zijn echtemensen genomen. Helaas heeft men geen vrouwen gevonden gezocht met het uiterlijk of de uitstraling van dehierboven genoemde Jane Burden, maar is voor een van de elfen (Legolas, een elf van het mannelijk geslacht) eenblonde persoon gekozen die er - volgens een krantenrecensie die ik over de film las - wel erg nadrukkelijk als een‘schwule’ (zoals dat in het Duits heet) herenkapper uitziet. Dat elfen tegenwoordig veelal worden gezien als lieflijke feeën schijnt, via Shakespeares Midzomernachtsdroom,afkomstig te zijn uit het Ierse volksgeloof. Bij de Kelten golden de elfen meestal nog als boosaardige wezens.Maar ook engelen - om bij hen terug te keren - waren niet allemaal lieverdjes. Lucifer (‘lichtdrager’) is een van denamen die in de christelijke traditie gebruikt zijn voor de vorst van de demonen, voorgesteld als een gevallen engel.De oorsprong van deze benaming is wat gezocht; deze ligt namelijk in een spotlied op de koning van Babel in hetbijbelboek Jesaja (14:12), waar deze wordt vergeleken met de uit de hemel gevallen morgenster.

Aangeraakt door een (bescherm)engel

In de Encarta-encyclopedie lazen we de opmerking: Het protestantisme wijst de verering van de engelen af. Enge-len zijn dienende geesten, die geen onderwerp van een zelfstandige aandacht mogen worden. Welke reformator of dogmaticus deze afwijzing opmerking op zijn geweten heeft, vermeldt de encyclopedie niet.Maar het gevaar bestaat dat wij met de engelen ook hun boodschap met het badwater weggooien. Het al of nietmateriële bestaan van de engelen te ontkennen zou wel eens gevaarlijk kunnen zijn, immers omdat we dan het

Page 11: Kerststukjes: van engelenvensters tot indianenverhalen · 2 middendeel een gebogen overspanning heeft en hoger is dan de zijkanten, die echter steeds recht overtoogd zijn (met een

11

heilzame effect van de aanwezigheid van dienende geesten niet meer zien. Ik denk hier ook aan het verschijnselbeschermengelen en doe dat omdat ik van tijd tot tijd kijk naar de tv-serie ‘Touched by an angle’. In deze seriefigureert mijn favoriete engel Monica, die samen met twee andere engelen (die evenals de knappe Monicavleugelloos door het leven gaan en ook verder nauwelijks van gewone stervelingen zijn te onderscheiden) uiteenlo-pende probleemgevallen in het bestaan van de mensen moet zien op te lossen. Elke keer wacht ik met spanningop het moment dat Monica zich na de tweede of derde crisis in het verhaal zich met haar zoet-gevooisde stemaan het slachtoffer van de betreffende aflevering als engel openbaart. Dan verschijnt door middel van een getructebelichting een stralenkrans rond heur fraai gekapte haardos (vergelijk Lucas 2:9, waar van de engelen wordtgezegd: ‘de heerlijkheid des Heren omstraalde hen’). Overigens is ondanks de Amerikaanse herkomst en deEvangelische Omroep die het uitzendt ‘Touched by an angle’ helemaal niet zo’n gek programma. Zo wordt er nietsimpel in gesteld van ‘als je maar tot God bidt, komt alles wel goed.’ De problemen zijn vaak redelijk herkenbaaren invoelbaar en de weg naar de oplossing ervan is soms zelfs leerzaam te noemen.In de Encarta worden de beschermengelen besproken bij het trefwoord ‘engelbewaarder’ of ‘bewaarengel’. Erstaat: volgens de kerkvaders en een vrome christelijke traditie zouden zij in het bijzonder waken over bepaaldemensen of groepen mensen; in de nieuwe rooms-katholieke dogmatiek wordt terughoudendheid ten aanzien vande voorstelling van de beschermengel bepleit. Het protestantisme ziet geen reden het bestaan van dergelijke eng-elen aan te nemen.

In een ander boek las ik echter dat beschermengelen vanjoodse oorsprong zouden zijn, waarbij er zowel goede alsslechte exemplaren bestaan (zie ook de tekening links).

Wie geen last hebben van gebrek aan fantasie, zijn de an-troposofen, de volgelingen van Rudolf Steiner. In hun blad‘Jonas’ was niet lang geleden in een artikel over ‘het nieuwegeneratieconflict’ het volgende te lezen: hoe het komt datvolwassen kinderen het comfortabele ouderhuis niet uit tebranden zijn. De antroposofische arts Jaap van de Wegverklaart het probleem als volgt: Door de tijdgeest van denegentiende eeuw waren de familiebanden bepalend. Deaartsengel Gabriël was daar de inspirator van. Michaël, diede geestelijke leiding heeft van deze tijd, is geïnteresseerdin authenticiteit en autonomie van mensen (...). Voor lijd-zaamheid heeft Michaël geen belangstelling. In het bewus-te artikel (dat onder het kopje ‘geheimtaal’ in de wekelijksebespreking van kerkbladen en verwante periodieken in het

dagblad Trouw werd aangehaald) werd verder gesteld dat ouders hun kinderen de wacht moeten aanzeggen,omdat ze anders kans lopen het contact met de geestelijke wereld kwijt te raken en depressief te worden.

Bij het lezen van zulke uiteenzettingen slaak ik in de regel een diepe zucht. Het is immers niet gemakkelijk enigtegenspel tegen dit soort redeneringen te geven. Als je niet serieus gelooft in de geestelijke leiding van aartsen-gelen, houdt alles op en is er geen werkelijke communicatie mogelijk. Dat is precies het probleem met esoteri-sche bewegingen: je moet er compleet bijhoren, er volledig in ondergedompeld zijn, om in hun denkbeelden tegeloven. De antroposofische benadering doet me ook beseffen dat het met mensen die de meer ‘gewone’ elementen vande bijbelse boodschap als al of niet goed geschreven sprookjes beschouwen, vaak ook niet gemakkelijk is omeen goed gesprek te voeren waarin dat bijbelse gedachtengoed meespeelt. Je hebt wel meer dan één bescherm-engel nodig om in de communicatie met mensen van buiten die bijbelse traditie niet esoterisch over te komen. Ten slotte: denk niet dat ik het hele engelen- en beschermengelengedoe belachelijk probeer te maken. Vanbeschermengelen kan elk sterfelijk mens er niet genoeg hebben, maar ook: te weinig mensen beseffen dat zij zelfwel eens een rol als beschermengel zouden kunnen spelen...

Page 12: Kerststukjes: van engelenvensters tot indianenverhalen · 2 middendeel een gebogen overspanning heeft en hoger is dan de zijkanten, die echter steeds recht overtoogd zijn (met een

12

De incomplete credo’s van Schubert

Van Franz Schubert (1797-1828) waardeer ik vooral zijn liederen, strijkkwartetten en pianomuziek. De symphonie-en interesseren mij wat minder en zijn missen doen mij weinig. Nu geldt dat wat mij betreft ook voor de meestemissen van bijvoorbeeld Haydn en Mozart; misschien komt dat omdat in concertuitvoeringen alle delen van dezemissen direct achter elkaar gespeeld worden, waarvoor ze toch niet zijn bedoeld en waardoor ik het muzikaleresultaat vaak wat onevenwichtig vind: ik krijg de tijd niet om onderweg even bij te komen. Aan deze moderneopvoeringspraktijk kunnen Schubert en zijn collega’s natuurlijk niets doen, maar mijn gebrek aan affiniteit kan ookliggen aan het feit dat het voor de componisten lastig moet zijn geweest om van de misteksten met hun nogalstarre opeenvolging van gebeden, lofprijzingen en een geloofsbelijdenis een origineel muzikaal verhaal te maken.De muziek die de misteksten versterkt, ik mis dat te vaak. Of ligt dat aan het granietachtige karakter van dieteksten? Wat mij betreft is het alleen Johann Sebastian Bach gelukt mij werkelijk te ontroeren, bijvoorbeeld in hetKyrie eleison en Christe eleison in zijn grote mis (de Hohe Messe): het ‘Heer, erbarm u’, klinkt zoals het moetzijn, een nadrukkelijk klagende roep om ontferming.Terug naar Schubert. Onlangs las ik in de krant (Trouw van 4 augustus 2003, in een artikel van Jan Kuijk) dat ermet diens missen iets bijzonders aan de hand is. Schubert heeft er zes gecomponeerd, maar in geen van alleheeft hij de tekst van het Credo ongewijzigd laten staan. Zo is in de mis in Bes (Deutsch 324) de zinsnede exMaria virgine weggelaten en blijft in de mis in F (D. 105) de herkomst van de Heilige Geest onbesproken; bij dezelaatste mis ontbreekt ook het leerstuk van de wederopstanding van de doden. Opvallender nog is dat Schubert inal zijn zes missen het geloof in ‘de ene heilige katholieke en apostolische kerk’ niet op muziek heeft gezet.Waarom niet? Jan Kuijk schrijft dat enkele decennia eerder de verlichte keizer Jozef II (1765-1790) voor deOostenrijkse kerk een andere credo-tekst had voorgeschreven, toen hij het met paus Pius VI aan de stok had wieer in zijn Habsburgse rijk de baas was. Maar andere componisten hebben keizer Jozef niet in zijn alternatieveCredo gevolgd en misschien was het wel zo dat Schubert zo zijn eigen opvattingen over kerkelijke zaken. Ofgeloofde hij helemaal niet in God, wat zijn vriend Ferdinand Walcher in een brief uit 1827 aan Schubert suggereer-de? Je zou ook kunnen zeggen dat Schubert met de weglating van bovengenoemde elementen wel op eenmoderne (protestantse) gelovige lijkt: wat hem niet bevalt schrapt hij, totdat slechts de harde kern overblijft. Of isdat misschien eerder het veel vagere ‘iets’, waar de hedendaagse zogenaamde ‘ietsisten’ (een term die ik in hetdagblad ‘Trouw’ las) in geloven?

De grote Barribal

In de verhalen over Heer Bommel en Tom Poes is door Marten Toonder in de loop van vele jaren een wereldgeschapen waarin ons op uiteenlopende wijze een spiegel wordt voorgehouden. In feite zijn deze verhalenmoderne fabels, waarin de auteur op speelse en soms ook op meer nadrukkelijk filosofische wijze een loopjeneemt met wat er in onze eigen maatschappij gebeurt. De meeste Bommelverhalen zijn uitgesproken agnostischvan karakter: verwijzingen naar de kerk, God en het geloof ontbreken grotendeels. Toen Marten Toonder hierovereen opmerking kreeg, vertelde hij dat hij wel degelijk een verhaal geschreven had dat over geloofszaken handelde.Hij gaf het voorbeeld van De Zwarte Zwadderneel (uit 1957) waarin een in zwart geklede figuur (in de persoon vanZwadke Kornelisz) als een sombere lekenprediker rondwaart en iedereen waarschuwt voor overdaad en lichtzinnigvermaak. De rampspoeden die daardoor veroorzaakt werden zouden alleen kunnen worden doorstaan door berouwen berusting te betrachten. In de loop van het verhaal wordt de moraal ervan duidelijk: Zwadke Kornelisz (‘waar hijrondwaart begint het zachtjes te regenen’), is met zijn opvattingen zelf de oorzaak van veel narigheid. HeerBommel, die samen met Zwadke Kornelisz de narigheidheid in de wereld wilde gaan bestrijden, ontdekte dat hijdaardoor zelf allerlei nieuwe narigheden opriep: de narigheid zit en komt immers uit jezelf. Toen Heer Bommel datmet behulp van Tom Poes ging beseffen en de zwartkijker wegstuurde, kwam alles natuurlijk weer goed.

Het verhaal van de Zwarte Zwadderneel kan worden opgevat als een kritiek van Marten Toonder op het soort geloofwaarin het zondebesef centraal staat en dat in de jaren ‘50 van de vorige eeuw waarschijnlijk nog veel meergezichtsbepalend was voor het protestantse geloof dan tegenwoordig. Op een ander niveau beweegt zich hetverhaal uit 1965/1966 met de titel De Grote Barribal. Het gaat ongeveer als volgt. Heer Bommel gaat met TomPoes op vakantie naar het zonnige zuiden, maar het weer werkt helaas niet mee, het regent en stormt voortdu-rend. Aangekomen bij een wat vervallen herberg blijken ze daar niet erg welkom te zijn. ‘Mijn hotel loopt ten einde,het is opgeschreven door Barribal,’ vertelt hen de herbergier. Deze legt vervolgens uit: ‘Barribal is een bozebergreus; hij heeft het op mij voorzien omdat ik niet in hem geloof.’ Heer Bommel op zijn beurt: ‘Als u niet in hemgelooft, bestaat hij niet.’ De dag erop, na het instorten van de herberg (want wie gelooft in onheilstijdingen,

Page 13: Kerststukjes: van engelenvensters tot indianenverhalen · 2 middendeel een gebogen overspanning heeft en hoger is dan de zijkanten, die echter steeds recht overtoogd zijn (met een

13

verwaarloost het onderhoud van zijn bezittingen) ontmoeten Heer Bommel en Tom Poes een dwergachtige figuur,die door een paar kinderen wordt geplaagd. De dwerg blijkt goed op de hoogte te zijn van Barribal: ‘Hij woont ineen grot; op een dag zal hij naar buiten komen, de macht overnemen en een eind maken aan alle misstanden; hijzal rechtvaardige wetten maken en iedereen streng straffen.’ Tom Poes, de rationalist en scepticus bij uitstek,riposteert echter: ‘Er bestaan geen reuzen die een einde aan het onrecht maken.’ De dwerg weer: ‘Je gelooft meniet? Maar je zult gestraft worden, de groten zullen klein gemaakt worden en de kleinen groot!’ Heer Bommel zietmeer in de woorden van de dwerg: ‘Rechtvaardige wetten en strenge straffen, dat is precies waar de wereldbehoefte aan heeft.’ Heer Bommel en Tom Poes gaan vervolgens op ontdekkingsreis naar de grot waar Barribal zou verblijven. Daarschrikken ze enorm, want ze zien een in de grot een grote schaduw en ze horen een luide stem, die door deecho’s vele malen wordt versterkt. Daarop vluchten ze weg.

Op dit punt in het verhaal wordt door Marten Toonder de duistere figuur van professor Joachim Sickbock geïntro-duceerd: deze beseft terstond dat het de dwerg zelf is wiens schaduw en echoënde stem Heer Bommel en TomPoes op de vlucht hebben gejaagd. Hij besluit daarop de dwerg naar Rommeldam mee te nemen en daar voor eenproefneming te gebruiken, namelijk een onderzoek naar de behoefte van het gewone volk om een leider (hetleiderssyndroom). Sickbock doet dat door een reclamecampagne te starten, onder andere met behulp van eenillegale tv-zender. Op het televisiescherm ziet de dwerg er heel groot uit en klinkt zijn stem een stuk lager dan inwerkelijkheid. Zo klinkt zijn boodschap: ‘De wereld is vol misstanden, onrecht heerst, de zwakken wordenonderdrukt, de zedeloosheid tiert en wetteloosheid viert hoogtij - is er dan niemand die op de bres staat voor ordeen rechtvaardigheid?’ In Rommeldam ontstaat een heuse Barribal-beweging, en wie niet in hem gelooft wordtpubliekelijk te schande gemaakt. Later, wanneer Heer Bommel en Tom Poes de reclamecampagne ontmaskerdhebben, gelooft echter niemand dat de kleine dwerg met het minderwaardigheidscomplex en de grote Barribal éénen dezelfde persoon waren. Tom Poes is daarover teleurgesteld: ‘Ik had erop gerekend, dat een Barribal-aanhang-er tot zichzelf zou komen wanneer hij zijn leider in zijn ware afmetingen zou zien; maar het lijkt er niet erg op.’

In bovenstaande samenvatting van het verhaal van De Grote Barribal klinken voor christelijke oren vertrouwdetheologische notities mee. Daarbij de rechtvaardige wetten en de strenge straffen waarmee Barribal dreigt en - nogsterker - de kleinen die groot en de groten die klein gemaakt worden. Heel typerend vind ik ook de ontmoeting inde grot: het feit dat Heer Bommel en Tom Poes van Barribal alleen zijn schaduw zagen en (de echo van) zijn stemhoorden. Dat is haast wat moderne theologen ‘een correcte omschrijving van God’ noemen. Maar bij Marten Toon-

Page 14: Kerststukjes: van engelenvensters tot indianenverhalen · 2 middendeel een gebogen overspanning heeft en hoger is dan de zijkanten, die echter steeds recht overtoogd zijn (met een

14

Karl May op latere leeftijd

der staat voorop dat de dwerg zich vanwege zijn minderwaardigheidscomplex enorm wenst uit te vergroten, en datde bevolking van Rommeldam een grote behoefte heeft aan een leidersfiguur en als zodanig kritiekloos de eerstede beste persoon uit een verdachte reclamecampagne omhelzen. De mensen (vooral de ouderen) geloven zomakkelijk, dat lijkt zo’n beetje de moraal van het verhaal te zijn. Een intrigerende en voor Marten Toonder typerende zin is door hem in de mond gelegd van de notoir onbetrouwba-re - maar geniale - geleerde Professor Joachim Sickbock. Wanneer deze de kinderen observeert die de dwerg aanhet plagen zijn en zich daarbij niet laten afschrikken door diens bedreigingen met een wrekende Barribal, mompelthij: ‘De jeugd staat nog zo onschuldig tegenover datgene wat voor de oudere reeds troebel is’ (een zin die je eenpaar keer moet doorlezen om hem dan nog steeds niet te begrijpen).Ik vraag ik mij ten slotte wel af of Marten Toonder bij het begin van het verhaal wel precies wist hoe hij het zoumoeten laten aflopen. Het einde van het verhaal vind ik onbevredigend: de dwerg keert terug naar zijn grot en blijftin zijn Barribal-rol geloven: ‘Ik maak strenge wetten en zal vreselijk straffen.’ De figuur met het minderwaardig-heidscomplex die als enige in het verhaal geen lering uit de gebeurtenissen trekt.

Het kerstfeest van Karl May: proloog

Karl May (1842-1912) is wereldwijd bekend van zijn avonturenromans, waarvan er alleen al in de Duitstalige landenmeer dan 50 miljoen exemplaren zijn verkocht. Het meest beroemd zijn May's indianenboeken, met in dehoofdrollen het Apache-opperhoofd Winnetou en zijn blanke bloedsbroeder Old Shatterhand. Omdat verschillendevan deze boeken in de ik-vorm zijn geschreven, hebben veel mensen gedacht dat Karl May alle beschrevenavonturen werkelijk zelf in de persoon van deze Old Shatterhand had beleefd. De auteur, die pas later in zijnloopbaan een reis naar de States heeft ondernomen en daar niet veel verder is gekomen dan de Niagara-waterval-len, liet de mensen in deze waan, zijn huis in Radebeul (aan de Elbe, vlakbij Dresden) werd door hem Villa Shat-terhand gedoopt en ingericht met voorwerpen die afkomstig waren van zijn zogenaamde reizen. Het is evenwelzeer de vraag of het verstandig is geweest van Karl May om zijn bewonderaars op deze wijze om de tuin te leiden

en zichzelf op een gegeven moment ook van de titel ‘doctor in de filosofie' tevoorzien. De laatste jaren van zijn leven werden grondig verziekt door verschillendeprocessen die hij heeft gevoerd tegen malafide uitgevers en chanteurs die hem metzijn ‘bedrog' in een kwaad daglicht wilden stellen. Daarbij kwam dat Karl May eengeenszins vlekkeloos verleden had: tussen 1861 en 1879 heeft hij liefst zeven jaarin diverse gevangenissen doorgebracht, een feit dat hij vanzelfsprekend liever nietin de publiciteit zag.

Het verslag van de kinder- en jeugdjaren van de schrijver kun je lezen als eenkerstverhaal, maar dan wel van een die niet in alle opzichten goed afloopt. KarlMay werd geboren in het plaatsje Hohenstein-Ernsttal, gelegen tussen Zwickau enChemnitz, in het zuidoosten van Sachsen. Zijn vader behoorde tot de groep vanwevers wier bestaan door de opkomende industrialisatie volledig te gronde werdgericht. Karl had een moeilijke jeugd. Hij werd vaak geslagen door zijn dronkenvader en was - vermoedelijk ten gevolge van ondervoeding - tot zijn vijfde jaar blind.Dezelfde vader hoopte zijn eigen maatschappelijke falen gecompenseerd te ziendoor zijn zoon te laten leren. Hij spoorde de jonge Karl aan om alles te lezen enover te schrijven wat er maar binnen handbereik was, van antieke gebedsboekentot al even verouderde natuurverhalen uit de boekenkasten van de plaatselijke

dominee en het schoolhoofd. Ook werd gewerkt aan de muzikale ontwikkeling van de jonge Karl; zo kreeg hijpiano-, orgel- en vioolles bij de cantor van de dorpskerk. De teksten van de oude kerkliederen waren aanleiding totlessen in de Latijnse taal, terwijl Karl May ook de grondbeginselen leerde van het Frans en het Engels. Dat hijlater vloeiend veertig verschillende talen (waaronder verschillende Indiaanse dialecten) zou spreken, is net als veleandere dingen die May van zichzelf beweerde, niet helemaal, of liever gezegd, helemaal niet waar: de omgang vanMay met de talen en andere wetenschappen bleef levenslang niet meer dan dilettantisch. Een opleiding in degeneeskunde zat er voor Karl May niet in, maar met behulp van een kleine beurs (verkregen dankzij bemoeienis-sen van de dominee) kon Karl voor leraar gaan studeren.

Tijdens deze opleiding gebeurt het eerste van een langere reeks van ‘ongelukken'. Op het instituut (SeminarWaldenburg) waren de studenten bij toerbeurt verantwoordelijk voor de verlichting der lokalen. In november 1859was het de beurt aan Karl May, die echter bij dat werk de verleiding niet kon weerstaan om een zestal kaarsen

Page 15: Kerststukjes: van engelenvensters tot indianenverhalen · 2 middendeel een gebogen overspanning heeft en hoger is dan de zijkanten, die echter steeds recht overtoogd zijn (met een

15

achterover te drukken.Twee weken lang hield hij deze in zijn koffer verborgen, totdat het vergrijp door tweemedestudenten werd ontdekt en hij bij de schoolleiding werd aangegeven. Die besloot vervolgens de misdadigerop staande voet van de opleiding te verwijderen: met zijn ‘infernale karakter' is hij ‘zedelijk onwaardig voor zijnberoep'. Later beweerde May dat het ging om restjes kaarsvet, nauwelijks van enige waarde. Dat klopt dus (weer)niet, maar waarschijnlijk niet gelogen was het doel van de diefstal, namelijk om het kersfeest in zijn ouderlijk huiste verlichten. Een aandoenlijk verhaal, niet waar? Het liep voor Karl May nog redelijk goed af, omdat hij na hetindienen van een Gnadenversuch toch weer - overigens pas zes maanden later - op de opleiding werd toegelatenen daar tenslotte zijn onderwijzersakte haalde.

Helaas voor Karl May waren zijn problemen na het bedorven kerstfeest van 1859 niet voorbij. Hij heeft maar kort(14 dagen!) in zijn eerste baantje als hulponderwijzer gewerkt; zijn ontslag volgde nadat hij kennelijk geprobeerdhad de vrouw van zijn huisbaas beter te leren kennen. Een nieuwe werkkring volgt echter vrij snel, als leraar opeen fabrieksschool in Altchemnitz. Ook hier gaat het na enige tijd mis; in (alweer) de kersttijd had hij enkelespulletjes van een kamergenoot mee naar huis genomen, waaronder een tabakspijp en een horloge. Was hetdiefstal of niet? Als zodanig werd het wel door de justitie uitgelegd, en zes weken hechtenis waren het gevolg. Datbetekende voor Karl May het definitieve einde van zijn carrière als leraar. Daarna volgden een aantal vreugdelozejaren, waarin verschillende veroordelingen volgden voor enkele diefstalletjes en enkele meer dom dan werkelijkmisdadig te noemen oplichterijen. Wat Karl May daarvan leerde: mensen laten zich vaak heel makkelijk bedrie-gen, maar de straf voor elk vergrijp is naar verhouding wel zwaar.

Waarschijnlijk hebben wij het aan de rooms-katholieke gevangeniscatecheet Johannes Kochta te danken dat KarlMay verhalen ging schrijven: op deze manier kon hij zijn fantasie in banen leiden en productief maken. Dat is hemgoed gelukt: de laatste editie van de gezamenlijke werken van de schrijver beslaat 99 delen van meestal kloekformaat. Van dat immense oeuvre is maar een klein deel in het Nederlands vertaald. Voor mij van belang was datdat de uitgeverij Prisma vanaf 1960 een pocketeditie op de markt bracht, waarin 25 delen verschenen. Toen Karl May nog leefde werden zijn boeken door critici afgekraakt vanwege hun geringe literaire kwaliteit, terwijlsommige pedagogen de verderfelijke invloed ervan op de jeugd benadrukten. Ik vraag mij af of die pedagogen ookeen afkeer hadden van het duidelijk christelijk karakter van May's boeken. Ik heb ze zelf gelezen toen ik in delagere klassen van het gymnasium zat, een levensperiode waarin je geacht wordt meer dan anders gevoelig te zijnvoor nieuwe indrukken, maar heb mij toen echt niet gestoord aan de vroomheid van Karl May en aan de indringen-de wijze waarop hij bijvoorbeeld enkele bekeringsgeschiedenissen beschreef. Waarschijnlijk hebben de boekenvan May - zonder dat mijn opvoeders dat beseften of zich daar zorgen over maakten - op een vrij positieve manierbijgedragen aan mijn geloofsontwikkeling. Maar ook ik heb mij dat pas veel later gerealiseerd.

Karl May kwam in een crisis na zijn reis in 1900 door het Midden-Oosten. Toen werd hij geconfronteerd met eenwereld die geheel niet klopte met de droomwereld die hij zijn lezers had voorgespiegeld; en dat terwijl de reisslechts langs de geijkte toeristische attracties voerde. Hierna stopte Karl May met het zich vereenzelvigen met dehoofdpersonen uit zijn romans en ging meer en meer op de mystieke tour. In 1912, vlak voor zijn dood als gevolgvan een hartaanval, hield May in Wenen een luid bejubelde lezing met de titel Empor ins Reich der Edelmen-schen. Onder zijn gehoor zou zich niet alleen de pacifiste Bertha von Suttner, maar misschien ook ene AdolfHitler bevonden hebben ... In het ‘Sprookje van Sitara' beschrijft Karl May het laaglandgebied van Ardistan, waaralleen gewelddadige en egoïstische mensen wonen, en Dschinnistan, het hoogland van de ‘edelmensen'. Om vanhet laagland in het hoogland te komen, moeten de mensen langs een folterkamer waar alleen de allersterkstenoverleven. May beschrijft in dit sprookje in feite zijn eigen leven; de symboliek ervan is echter geenszins onschul-dig en met het christelijk geloof heeft het waarschijnlijk weinig meer te maken. Hoe het ook zij, de laatste boekenvan Karl May (zoals Im Reich des Silbernen Löwen en Der Mir von Dschinnistan, werken die ik zelf nog niet hebgelezen) zijn volgens de ciriticials zogenaamde sleutelromans zeker geen eenvoudige ontspanningsliteratuur meerte noemen. Is het kinderachtig voor volwassen mensen om zich met Karl May bezig te houden? Ook bekende Duitsers als defilosoof Ernst Bloch (Das Prinzip Hoffnung) en de toneelschrijver Carl Zuckmayer (Der Hauptmann von Köpenick)hebben zich levenslang geamuseerd met de schepper van Old Shatterhand en Winnetou en zijn daar niet slechtervan geworden.

Page 16: Kerststukjes: van engelenvensters tot indianenverhalen · 2 middendeel een gebogen overspanning heeft en hoger is dan de zijkanten, die echter steeds recht overtoogd zijn (met een

16

Het kerstfeest van Karl May (1)

Het achtste deel in de serie van de in het Nederlands vertaalde boeken van Karl May heeft van de vertalers de titel‘Winnetou en de goudzoekers' meegekregen. Oorspronkelijk heette het boek echter anders, namelijk: ‘Weih-nacht'. En daarmee zijn we weer op ons thema ‘kerst' teruggekomen. Zowel aan het begin als het einde van hetgenoemde boek is sprake van een kerstfeest. Dat eerste kerstfeest is echter aan de Nederlandse lezers onthou-den, omdat in de vertaling de beginhoofdstukken, die als een soort proloog in Duitsland spelen, in hun geheel zijnweggelaten. In het wel vertaalde vervolg (dat in Amerika speelt) moesten de vertalers op enkele plaatsen eentoelichting inlassen, anders was de lijn van het verhaal voor de Nederlandse lezers niet goed te volgen geweest. Hoe het ook zij, het eerste kerstfeest in het boek ‘Weihnacht' van Karl May is belangwekkend genoeg om erdieper op in te gaan. Dankzij een gelukkig toeval is de tekst van de genoemde hoofdstukken te vinden op dewebsite www.gutenberg.de, waar van verschillende Duitse auteurs niet alleen biografieën te vinden zijn, maar ookdelen uit hun oeuvre.

Het boek ‘Weihnacht' van Karl May begint als volgt (ik laat de Duitse tekstonvertaald):Weihnacht! Welch ein liebes, liebes, inhaltsreiches Wort! Ich behaupte, daßes im Sprachschatze aller Völker und aller Zeiten ein zweites Wort von derebenso tiefen wie beseligenden Bedeutung dieses einen weder je gegeben hatnoch heute gibt. Dem gläubigen Christen ist es der Inbegriff der heißersehntenErfüllung langen Hoffens auf die Erlösung aller Kreatur, und auch für den Zweif-ler bedeutet es eine alljährlich wiederkehrende Zeit allgemeiner Festlichkeit, derFamilienfreude und der strahlenden Kinderaugen. Jenem leuchtet in der tiefstenTiefe seines Herzens der Wahrspruch »Jesus Christus gestern und heut undderselbe in alle Ewigkeit!, und dieser stimmt wohl unwillkürlich auch mit einoder läßt wenigstens seine Kinder einstimmen in den Frohgesang: »Welt gingverloren, Christus ward geboren; Freue dich, o Christenheit!«

Nu heeft voor mij het Duitse woord Weihnacht net een wat andere, meer vromelading (‘gewijde nacht') dan het Nederlandse kerst, kerstmis of kerstfeest. Maarbij alles wat ik van en over Karl May gelezen heb, vraag ik me af of de kerstvie-ringen uit zijn jeugd wel zo feestelijk en vol van hoop zijn geweest. In de volgen-de alinea lezen we over de oude, vrome grootmoeder die zo goed en zo vroom

verhalen kon vertellen. Deze grootmoeder komt in verschillende verhalen van Karl May voor; maar in een biografiedie ik over de auteur heb gelezen, wordt de vraag gesteld of zij werkelijk de rol gespeeld heeft die de auteur haarsteeds weer heeft toegedicht. May had sterk de neiging zijn jeugd bij te kleuren; ook in het vervolg van het verhaalis daar sprake van.

Zwei Bibelworte sind es vorzugsweise, welche, als ich noch ein kleiner Knabe war, aus dem Munde der alten,frommen Großmutter einen tiefen, unauslöschlichen Eindruck auf mich machten. Lag es an der Erzählerinoder an dem Inhalte dieser Worte selbst, ich weiß es nicht, aber Thatsache ist, daß diese Verse noch heutzu meinen Lieblingsbibelsprüchen zählen. Der eine Spruch lautet Hiob 19,25: »Ich weiß, daß mein Erlöserlebt, und er wird mich aus dem Grabe auferwecken«, und der zweite ist eben die Verkündigung des Engels:»Siehe, ich verkündige Euch große Freude - - denn Euch ist heute der Heiland geboren - -«. Der Eindruckdieser Stellen auf mich war ein solcher, daß ich - in noch ganz unreifem Alter - beide komponiert und überdie zweite auch noch ein Gedicht - fast möchte ich sagen, verbrochen habe. Daß ich dies hier nicht etwa erwähne, um mich zu brüsten, habe ich durch die Altersangabe und das Wort»verbrochen« bewiesen, vielmehr werden meine lieben Leserinnen und Leser bald bemerken, daß dieseErwähnung einen ganz andern und zwar bessern Zweck verfolgt. Einstweilen sei nur gesagt, daß die Worte»Ich verkündige Euch große Freude« mir damals auch in ganz besonderer Beziehung zu einer wahrenWeihnachtsbotschaft wurden.

Het kerstgedicht, waarnaar Karl May hier verwijst, zal in het verhaal een belangrijke rol spelen. Hij schrijft in hetboek dat hij dat gedicht als 15-jarige gymnasiast heeft vervaardigd, in het kader van een door een plaatselijkekrant uitgeschreven prijsvraag. Het lange gedicht (32 verzen van elk 4 regels) was goed genoeg voor de eersteprijs, wat hij te weten kwam van zijn strenge schoolrector die als eerste door de krantredactie was ingelicht, maardie gelukkig voor de scholier het prijsgeld niet zelf inpikte.

Page 17: Kerststukjes: van engelenvensters tot indianenverhalen · 2 middendeel een gebogen overspanning heeft en hoger is dan de zijkanten, die echter steeds recht overtoogd zijn (met een

17

Dankzij het gewonnen geld was Karl May in staat om een meerdaagse wandeltocht te maken door het Ertsge-bergte, samen met een vriend, de wat slome maar vooral in hoge mate verstrooide Carpio. Op deze wandeltochtbeleven de jonge heren de nodige avonturen, zoals in een herberg in het plaatsje Falkenau. Hun binnenkomstaldaar baarde nogal wat opzien, onder andere omdat beide vrienden besloten hadden om uitsluitend in rijmverzenmet de herberggasten te communiceren. Later op de avond verandert echter de sfeer, wanneer een drietal mensenaanklopt: een moeder met haar zoontje, die hun zieke oude vader respectievelijk grootvader ondersteunen.Waarom zijn deze mensen zo laat nog onderweg, terwijl het buiten sneeuwt? Het drietal blijkt te voet van Bohe-men naar de havenstad Bremen onderweg te zijn, om vandaar naar Amerika te emigreren, waar de vader van hetgezin al enige jaren eerder heen was gereisd. Omdat de grootvader onderweg ziek was geworden, was het geldvoor de reis naar Bremen opgeraakt en was het groepje nu gedwongen om te voet en bedelend verder te gaan. Hetcontrast tussen de vrolijke gymnasiasten en de zielige landverhuizers is groot en er dreigt een groot probleem teontstaan omdat de herbergierster de drie armoedige mensen zelfs niet in de stal wilde laten slapen. Gelukkig washaar man vriendelijker en improviseerde zelfs met kaarsjes een gezellige kerstsfeer. Over die kaarsjes ontstondlater tussen de herbergier en diens vrouw een ruzie, die echter in de minne wordt geschikt. Het lijkt wel of KarlMay met het bevredigende slot van deze ruzie probeerde de herinnering aan de kaarsenmisdaad uit zijn eigenjeugd te doen vervagen. Voer voor psychologen! Ook Carpio deelde mee in de feestvreugde in de herberg, namelijk door het kerstgedicht van zijn vriend voor tedragen:

»Ich verkünde große Freude, Jubelnd tönt es durch die Sphären, Die Euch widerfahren ist, Sonnen künden's jedem Stern;Denn geboren wurde heute Weihrauch duftet auf Altären,Euer Heiland Jesus Christ - -« Beter knieen nah und fern.

Horch, da schallt vom nahen Dome Feierlich der Glocken Klang, Und im majestätschen Strome Schwingt sich auf der Chorgesang: ...

Het gedicht eindigt als volgt:

Herr, nun lässest du in Frieden »Und der Priester legt die Hände Deinen Diener zu dir sehn, Segnend auf des Toten Haupt:Denn sein Auge hat hienieden >Selig, wer bis an das Ende Deinen Heiland noch gesehn!« An die ewge Liebe glaubt!

Selig, wer aus Herzensgrunde Suchtest du noch im Verscheiden Nach der Lebensquelle strebt Droben den Erlösungsstern, Und noch in der letzten Stunde Wird er dich zur Wahrheit leiten Seinen Blick zum Himmel hebt! Und zur Herrlichkeit des Herrn.

Darum gilt auch dir die Freude, die uns widerfahren ist, Denn geboren wurde heute, auch dein Heiland Jesus Christ!<« - -

Dit zijn dus de eerste drie en wat ik aanneem de laatste vijf strofen van het gedicht, want May heeft het nietgewaagd ze alle tweeëendertig in zijn boek af te drukken. Het gedicht maakte grote indruk op de landverhuizersen Carpio was graag bereid om het afschrift dat hij - net als al zijn klasgenoten - ervan had gemaakt, aan delandverhuizers af te staan.

Maar heeft Karl May inderdaad in zijn jeugd een prijswinnend kerstgedicht geschreven? Ook hier heeft de schrijverde werkelijkheid enigszins vervormd. Want niet uit zijn schooltijd, maar van pas een tiental jaren later, toen hijvanwege een of andere oplichterij weer in de gevangenis zat, dateert het gedicht. Ik vraag mij af: is kerst soms bijuitstek het feest of het gebeuren waarbij ook wij onze eigen herinneringen proberen bij te kleuren, net zoals wijons huis versieren en zoals veel mensen voor een paar dagen in het jaar vrome gedachten en zelfs aandrang totbezoek aan een kerstdienst krijgen? Kortom, kerst als een grote masquerade waarbij iedereen elkaar en ook

Page 18: Kerststukjes: van engelenvensters tot indianenverhalen · 2 middendeel een gebogen overspanning heeft en hoger is dan de zijkanten, die echter steeds recht overtoogd zijn (met een

18

zichzelf een beetje voor de gek houdt? Maar het kerstverhaal van Karl May is nog niet afgelopen en het verhaalgaat dramatisch verder.

Het kerstfeest van Karl May (2)

De ochtend na het geïmproviseerde kerstfeest in de herberg blijken de drie arme mensen ongemerkt te zijnvertrokken, maar de vrouw had per ongeluk de biljetten voor de scheepsreis (die haar man vanuit Amerika hadopgestuurd) onder haar hoofdkussen laten liggen. Karl May en zijn vriend Carpio besluiten dan het drietal achternate wandelen, om hun de biljetten, die op dat moment nog maar enkele weken geldig blijken te zijn, te over-handigen. Na enkele dagen treffen zij in een armoedige molen de landverhuizers aan, die zijn verteerd door eengroot verdriet: de grootvader was in de nacht ervoor bezweken aan zijn ziekte. De vrouw is zo overstuur dat zij nietmerkt dat Karl May met de reisbiljetten het met zijn kerstgedicht verdiende geld in haar jaszak stopt. Maar eenpaar dagen later zal zij dat geld vinden, net op tijd om daarmee de trein te kunnen nemen om in Bremen de bootnaar de Nieuwe Wereld te halen. Daar gaat vele jaren later het verhaal verder.

De in Amerika inmiddels als Old Shatterhand beroemd geworden Karl May verblijft incognito in Weston, eenstadje iets ten westen van St. Louis. Een prayer-man (een rondreizende geestelijke) probeert hem enkelegodsdienstige traktaten van een twijfelachtig karakter aan te smeren. Om van hem af te komen koopt OldShatterhand van deze prayer-man, die zich in de loop van het verhaal als een schurk van het ergste kaliber zalontpoppen, een bundeltje met gedichten. Hij is vervolgens verbijsterd wanneer hij daarin de regels leest: Ichverkünde große Freude, Die Euch widerfahren ist, .... ; het is zijn eigen, jaren eerder geschreven kerstgedicht!Maar de prayer-man beweert dat het gedicht zou zijn geschreven door een paardendief, die vlak voor hij werdopgehangen door de prayer-man was bekeerd! Old Shatterhand wordt nu echt boos en laat zijn vuisten (‘shatter-hands’) spreken. Hij komt achter de werkelijke herkomst van het gedicht: de prayer-man had het kort geledenovergeschreven bij een uit Duitsland geïmmigreerde vrouw, die in hetzelfde plaatsje Weston woonde. Old Shatter-hand gaat vervolgens naar haar op zoek, om tot zijn verrassing te ontdekken dat zij de vrouw was die hij onder zodramatische omstandigheden in het Duitse Falkenau had ontmoet. Dankzij het indertijd door Karl May in haar jasgestopte geld was zij samen met haar zoon toch nog op tijd in Bremen aangekomen om vandaar naar Amerikadoor te kunnen reizen en zich weer met haar man te herenigen. Waarom toch deze emigratie? De familie bleek ten onrechte van een of andere misdaad beschuldigd (ook KarlMay heeft geprobeerd na een van de door hem gepleegde delicten naar Amerika uit te wijken, wat hem echter nietis gelukt ...). Waren daarmee alle problemen voor de landverhuizers voorbij? Helaas niet, de vrouw liet zich KarlMay ontvallen dat zij bedroefd was omdat haar echtgenoot, na alle problemen die hij had ondervonden, niet meerin God geloofde. Bovendien was er nog een probleem, op dat moment meer urgent: haar man, die op pelsdierenjaagde, was van zijn laatste tocht in de wildernis nog niet teruggekeerd. Maar wel was er door een onbekendepersoon een geheimzinnig lapje leer bij de vrouw bezorgd. Dat bleek bij nader onderzoek een indiaanse brief tezijn, waarvan de boodschap alleen door een ervaren westman als Old Shatterhand begrepen kon worden. En dieboodschap was dat de pelsjager gevangen was genomen door de Kraai-indianen, die voor diens vrijlating eenlosgeld eisten.

Het spreekt daarna vanzelf dat Karl May, alias Old Shatterhand, er met zijn bloedsbroeder Winnetou op uittrektom de verdwenen pelsjager te vinden en uit de handen van zijn belagers te bevrijden. Maar er is een tweedeverhaallijn in het boek: bij hun zoektocht naar de verdwenen pelsjager stuiten Old Shatterhand en Winnetou opeen groepje goudzoekers, bij wij zich de eerder genoemde prayer-man heeft aangesloten. Deze figuren vantwijfelachtig allooi hadden de plek ontdekt van een placer (een bonanza of goudmijn) en wilden daar het goud gaanuithalen. Maar die placer bevond zich in de bedding van een ijskoude rivier en het delven van het goud op zo’n plekis een bijzonder gevaarlijk en ongezond karwei. Bij die goudzoekers bevindt zich een oom met zijn wat onnozeleneefje, welke laatste pas op het laatse moment zal merken dat hij gedwongen wordt het zware werk van hetduiken naar het goud te doen. Wanneer Old Shatterhand de goudzoekers besluipt en afluistert, ontdekt hij tot zijngrote verbazing dat hij dat neefje kende: het was de verstrooide Carpio, zijn vroegere vriendje, die ook de oceaanwas overgestoken om - met weinig succes - in Amerika zijn geluk te zoeken.Wat gebeurt er daarna: Old Shatterhand redt Carpio uit de handen van de gewetenloze goudzoekers. Maar doorCarpio’s onnozelheid worden zij direct erna door vijandige indianen gevangen genomen. Na een duel met toma-hawks (indiaanse bijlen) komt Old Shatterhand vrij, maar dan blijkt Carpio tijdens het gevecht ontvoerd te zijn doorde goudzoekers, die hun placer niet willen opgeven. Old Shatterhand begint een nieuwe zoektocht. De eerstepersoon die gevonden wordt, is echter iemand anders, namelijk de pelsjager, naar wie ze oorspronkelijk op zoekwaren. Deze was op eigen gelegenheid ontsnapt was aan zijn indiaanse gijzelaars.

Page 19: Kerststukjes: van engelenvensters tot indianenverhalen · 2 middendeel een gebogen overspanning heeft en hoger is dan de zijkanten, die echter steeds recht overtoogd zijn (met een

19

Was deze ontmoeting toevallig? Toeval bestaat meestal niet in kerstverhalen, en zeker niet in de boeken van KarlMay en de pelsjager zal nog merken dat hij niet zo gemakkelijk van zijn problemen afkomt. Op deze plek in hetverhaal hoort een verdieping van de crisis, en die vindt plaats in de vorm van een twistgesprek, die de pelsjagervoert met Old Shatterhand vanwege diens ‘kwezelarijen', want zo zegt hij, ‘dat gepraat over Christus, over zondeen vergeving, over de Heiland en dat soort hemelse dingen, dat is toch allemaal geestelijk kwajongenswerk ... Eris geen God; als ik daar geen gelijk aan heb mag de eerste de beste grizzlybeer mijn hersens opeten. U weettoch, sir, dat de grizzly altijd eerst de hersens opzoekt? Het is voor hem het lekkerste hapje van iedere buit diehij te pakken krijgt.' De pelsjager loopt daarna boos weg en weet - zo blijkt later - het groepje goudzoekers te vinden. Soort zoektsoort, zou je zeggen. Men komt uiteindelijk bij de ijskoude beek waarin zich de placer bevindt, maar dooronderling wantrouwen en verraad zal men niet toekomen aan het leeghalen van het goud (het ‘deadly dust’, de do-delijke stof).

Karl May beschrijft vervolgens het landschap van de Rocky Mountains. Dit verslag is zo opmerkelijk dat ik het hierwoordelijk weergeef, uit de Nederlandse vertaling. Het valt te betwijfelen of het in alle opzichten een goedevertaling is, maar de beschrijving komt wel dramatisch over:

De natuur om ons heen was prachtig. Velen zullen het belachelijk vinden, maar ik zou van een Shakespea-re-landschap willen spreken. Links dreigde het donkerbeboste voorgebergte van de Salt River Range over de vanhet noorden naar het zuiden stromende Green River. Achter ons scheende sombere Tabernacle Peak het gewichtvan de zware hemel te dragen; ver rechts van ons verzamelden zich de reuzen van het Wind River-gebergte; deAtlantic, Wind River- en Temple Peak, de Chauvenet, de Hooker, de Bonneville en de Geikie, die in een geslotenrij van de New Fork Peak over de trotse, onoverwinnelijke Fremont Peak naar de Union Pass trokken. Ze keken,kop aan kop, zwaar met ijs en sneeuw bedekt, honend lachend op ons neer omdat wij, kleine mensjes, hetdurfden wagen binnen te dringen in hun wereld waar alleen plaats was voor het grote en verhevene en waar hetkleine en alledaagse vermorzeld scheen te worden.

Elders heb ik geprobeerd te schilderen welke indruk de Rocky Mountains maken, waarbij ik ze beschreefzoals men ze van veraf ziet. Hier waren we er echter niet alleen middenin, maar ook tussen hun hoogste hoogten.Nu zagen we niet meer dat verrassende kleurenspel van de rotswanden, die stemmige kleurovergangen van deachter en boven elkaar geschaarde bergtoppen, maar daar zaten of lagen de donkere dreigende reuzen van hetgebergte lang uitgestrekt en met sneeuw bedekt van top tot top en van pas tot pas, en jaagden hun ijskoude on-barmhartige ademstoten door de dalen, waar zij als dichte mist samenkluwden of zich als glinsterende rijp of bosen steen afzetten. Er was geen spoor van vreugde of vriendelijkheid, van opgewektheid en scherts en ook hetstille stomme verdriet van de weemoed ontbrak. Er was geen zachte hoogte die haar tranen heimelijk in het dalweende. Nee, in deze sprakeloze, stomme eenzaamheid moest zich een afschuwelijke tragedie afgespeeldhebben, waarbij de toeschouwers zich voor altijd vastgeklampt leken te hebben aan de naar beneden gezonkenreuzenlichamen. Uit de kloven steeg versteend geroep om hulp op; hier lagen de vernielde geluiden van onderd-rukte doodskreten in het rond; hier was het kermen en kreunen van een eindeloze, ontzettende smart tot rotsgeworden; hier had het blazen en sissen van een onbeschrijfbaar gruwelijke haat een onverstoorbare granietengestalte aangenomen, en zelfs de zon die overal zo vrolijk en warm scheen, scheen hier van schrik bleek enkoud geworden te zijn, want zijn kleurloze stralen hadden hier geen kracht meer en beschenen ons zonder dat weze konden voelen.

Bedenk wederom dat Karl May het hierboven beschreven landschap nooit in levende lijve heeft gezien. Desombere beschrijving is opmerkelijk, ook al omdat deze hier niet in verband wordt gebracht met geloofswaarheden,waarmee de auteur anders uitgesproken scheutig is. Ik heb in atlassen en op Internet geprobeerde de genoemde bergen terug te vinden (ze liggen ten zuiden van hetYellowstone National Park) waarbij ik de indruk kreeg dat het landschap veel minder neerdrukkend is dan KarlMay beschrijft. Maar het zij gezegd: landschappen zijn bij May vooral afspiegelingen van zijn psychologischegesteldheid.Terug naar het boek: na de nodige inspanningen vinden Old Shatterhand en Winnetou de goudzoekers en reddenCarpio uit hun handen. Maar deze blijkt door alle ontberingen ernstig verzwakt en ziek te zijn. Tot overmaat vanramp begint de winter dit jaar vroeg en de eerste sneeuw valt tot diep in de dalen van de Rocky Mountains. Hetgezelschap met Old Shatterhand, Winnetou, de sterk verzwakte Carpio en nog enkele vrienden vinden in eenbeschutte schuilplaats in het Pa Ware, een hoog in de bergen gelegen dal dat vanwege de daar aanwezige warm-waterbronnen in de winter voor een deel groen blijft en ook veel wild herbergt (Pa Ware betekent ‘heet water’). Hetgroepje met de overgebleven goudzoekers en de bij hen aangesloten pelsjager verblijft in hetzelfde dal, maar opeen minder beschutte plek aan de andere kant van een meertje.

Page 20: Kerststukjes: van engelenvensters tot indianenverhalen · 2 middendeel een gebogen overspanning heeft en hoger is dan de zijkanten, die echter steeds recht overtoogd zijn (met een

20

Het laatste hoofdstuk heet ‘Kersfeest in de sneeuw’. Dag na dag en week na week verstreek. Het was al december en Kerstmis kwam naderbij. We besloten het

feest met een kerstboom te vieren. Van de kaarsen die we (in de schuilplaats) gevonden hadden waren er nogmaar weinig gebruikt omdat we elandsvet gebrand hadden. Te vermelden valt dat aan de andere kant van hetwater (bij de goudzoekers) het tweede paard al geslacht was en dat een beer ‘s nachts het dal onveilig maakte.Hij scheen zijn eenzame onderdak in de omgeving verlaten te hebben, in de hoop op mensenvlees. Aan deandere kant werd vaak op hem geschoten, maar vergeefs, bij ons kwam hij niet. Van de bergen om ons heenkwamen belangrijke hoeveelheden sneeuw naar beneden storten en boven de schuuilhut van onze vijanden hingde witte massa zo zwar over, dat ik er niet aan gedacht zou hebben er ook nog maar een kwartier in te verblijven;zij schenen het dreigende gevaar echter niet te vermoeden.

Drie dagen voor kerst gaan Old Shatterhand met een van zijn metgezellen een spar omhakken, waarbij ze moetenuitkijken voor de hongerige beer in de omgeving; het dier schijnt weinig zin te hebben in een winterslaap. Dan gaathet verhaal als volgt verder:Deze dag besteedden we verder aan het snijden van houders voor de kaarsen en aan het maken van versierselenvoor de kerstboom uit wat de wildernis bood. Geen van ons was daarover meer opgetogen dan Carpio. Hij had zograag meegeholpen, maar hij was te zwak. Sinds het december was geworden, namen zijn krachten steeds meeraf. Het was wel zeker dat hij zou sterven en ik kan niet beschrijven hoe erg ik dat vond. Als hij al wist dat zijneind nabij was, dan liet hij dat niet merken. Hij bleef steeds vriendelijk en scheen vooral mij zijn toegenegenheiddubbel te willen tonen. Op de avond van de 22e december zei Winnetou, zo, dat hij (Carpio) het niet kon horen,tegen mij: ‘Weet je nog wat ik destijds bij de Medicine Bow River over hem zei? Nu is die tijd gekomen. De aardevan het Wilde Westen zal zich over hem erbarmen. Hier aan het Pa Ware zullen we hem zijn laatste rustplaatsgeven. Howgh!

Op de avond voor kerst sneeuwt het hevig en ineens wordt iedereen opgeschrikt door een hevig geraas aan deoverkant van het dal. Een lawine heeft het verblijf van de goudzoekers verwoest, zo blijkt de volgende ochtendwanneer men op onderzoek uitgaat. Carpio heeft deze nacht gedroomd dat er verschillende doden waren gevallen,maar dat er zeker nog één man leeft. Maar deze durft niet om hulp te roepen, omdat er een hongerige grizzly-beerin de buurt rondloopt. Als ze de volgende ochtend vroeg op onderzoek uitgaan, vinden ze de pelsjager, die klem zit tussen de sneeuwen enkele rotsblokken. Maar van een van de goudzoekers had de grizzly het hoofd afgebeten en de hersensopgegeten, precies op de manier die de pelsjager bij zijn eerdere ontmoeting met Old Shatterhand had beschre-ven... De beer wordt doodgeschoten en de pelsjager is gered. ‘Goddank', roept hij, ‘het was ontzettend, maar toen kwamu en ben ik verlost.' ‘Goddank?', vraagt Old Shatterhand, ‘maar u gelooft toch niet in God, dat is toch alleen goedvoor kleine kinderen?' ‘Zwijg', antwoordde de pelsjager, ‘in hemelsnaam zwijg! In de afschuwelijke eeuwigheid dieik nu tussen leven en dood heb doorgebracht, ben ik tot de erkenning van mijn misdaad, van mij zonde gekomen.'

Later op de avond worden de problemen verder uitgepraat en kan het kerstfeest worden gevierd. Dan breekt het moment aan dat Carpio het gedicht van Karl May voorleest, voor de laatste maal. ‘Ik verkondig ugrote blijdschap, want heden is geboren de Heiland, Jezus Christus.' Bij de laatste verzen heeft zijn stemnauwelijks meer kracht: ‘En de priester legt zijn handen zegenend op het dode hoofd. Zalig is hij die tot aan heteinde in de eeuwige Liefde gelooft. Zalig is wie uit de grond van zijn hart ... naar ... de bron van ... het levenstreeft ... en wie nog in zijn laatste uur ... zijn blik ... naar de hemel ... verheft ... Het laatste woord dat Carpiosprak, was niet meer dan een zucht; zo overleed hij. De omstanders zijn vanzelfsprekend diep ontroerd en de bekeerde pelsjager leest dan met trillende stem delaatste regels van het gedicht voor: Daarom geldt ook voor jou de vreugde, die ons wedervaren is; want heden werdgeboren, ook jouw Heiland Jezus Christus.

In de Nederlandse vertaling eindigt het boek zo:En de pelsjager? Hij is weer alles wat hij voor zijn vlucht naar Amerika was. Alles en nog meer. Want hij heeft zijnGod teruggevonden en met hem het enige ware geluk in het leven. Zijn zoon heeft een goede positie. Zij vrouw,die eens in de vervallen molen de vertwijfeling nabij was, is nu een engel voor noodlijdenden; zij redt en troostwaar zij kan. En vooral ook met Kerstmis zendt zij haar afgezanten overal heen om vreugde te brengen. Voor deouden van dagen, de zieken, de armen en ongelukkigen is er dan een geschenk onder de stralende kerstboom.Haar kostelijkste gave echter is de kerstboodschap dat voor iedereen die verlossing uit de nood zoekt, dereddende Verlosser gekomen is.

Page 21: Kerststukjes: van engelenvensters tot indianenverhalen · 2 middendeel een gebogen overspanning heeft en hoger is dan de zijkanten, die echter steeds recht overtoogd zijn (met een

21

Epiloog:

‘En bij de mensen was het zo koud en zo bang’, schreef W.G. van de Hulst in zijn kerstvertelling van de tweedomme kindertjes. Hij had het daarbij wel over het kindje Jezus, hoe die zich tweeduizend jaar geleden gevoeldmoest hebben, maar ook tegenwoordig voelen zich veel mensen nog steeds zo: koud en bang. Daarom is onze wens voor deze kerst en het komende jaar 2005 dat het voor iedereen warm en veilige mag zijn. Wij wensen dit toe aan alle lezers van kerstverhalen, alle licht- en zwaarder gelovigen, aan alle grote en kleinemensen die het kerstkindje willen zoeken (en die daarmee misschien helemaal niet zo dom zijn), aan alle engel-bewaarders en mensen die door engelen beschermd willen worden, aan liefhebbers van Schubert en vooral die vanindianenverhalen, aan alle mensen die zich een betere wereld proberen voor te stellen en daaraan een steentjebijdragen.

jan bouterse