KA Ruiten Aa 14 mei - vissen.nl

52
Rapport Visserijkundig Onderzoek Ruiten Aa te Groningen Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

Transcript of KA Ruiten Aa 14 mei - vissen.nl

Rapport Visserijkundig Onderzoek

Ruiten Aa te Groningen

Hengelsportfederatie

Groningen Drenthe

Rapport

Visserijkundig Onderzoek

Ruiten Aa te Groningen

In november 2008

uitgevoerd in opdracht van de

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

Door:

G.A.J. de Laak,

met inhoudelijke bijdragen van P.P. Schollema,

aquatisch ecoloog waterschap Hunze en Aa's.

Statuspagina

Titel Visserijkundig Onderzoek Ruiten Aa te Groningen Samenstelling Sportvisserij Nederland

Postbus 162 3720 AD BILTHOVEN

E-mail [email protected] Homepage www.sportvisserijnederland.nl Opdrachtgever Hengelsportfederatie Groningen Drenthe Homepage www.vissen.nl Auteur(s) G.A.J. de Laak E-mailadres [email protected] Aantal pagina’s 50 Trefwoorden Visstandbemonstering, Runde, Ruiten Aa, Westerwoldsche

Aa Versie Definitief Projectnummer AVK2008024b Registratienummer 5016/08 Datum Bibliografische referentie: G.A.J. de Laak, 2009. Visserijkundig Onderzoek Ruiten Aa te Groningen. Sportvisserij Nederland, Bilthoven in opdracht van Hengelsportfederatie Groningen Drenthe. © Sportvisserij Nederland, Bilthoven

Niets uit dit rapport mag worden vermenigvuldigd door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de copyright-houder en de Hengelsportfederatie Groningen Drenthe. Sportvisserij Nederland is niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede schade welke voortvloeit uit toepassing van de resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van Sportvisserij Nederland.

Samenvatting

In november 2008 zijn visstandbemonsteringen uitgevoerd in de KRW waterlichamen Eemskanaal/Winschoterdiep, Pagediep/Mussel Aa en Runde/Ruiten Aa/Westerwoldsche Aa Zuid. Het onderzoek is uitgevoerd op verzoek van Hengelsportfederatie Groningen Drenthe en Waterschap Hunze en Aa’s. Het veldwerk is uitgevoerd door de samenwerkende beroepsvissers M. Vos, G. Postma en J. Veenstra en het monitoringsteam van de Hengelsportfederatie Groningen Drenthe. De voorliggende rapportage is verzorgd door Sportvisserij Nederland en heeft alleen betrekking op het deelonderzoek van het waterlichaam Runde/Ruiten Aa/Westerwoldsche Aa. De visstand in dit systeem is redelijk divers. In totaal zijn 15 vissoorten gevangen. Diverse vissoorten van de hoofdgroepen plantenminnend, stroomminnend, migrerend en tolerant zijn aanwezig. De soortensamenstelling wordt echter bepaald door de tolerante (eurytope vissoorten). Blankvoorn is de meest voorkomende vissoort. Snoek is de belangrijkste roofvis in de Ruiten Aa. Het aantal en aandeel reofiele en migrerende soorten is laag, hierdoor is ook de KRW score op de R5 maatlat aan de lage kantmet een waarde van 0,3 (ontoereikend). Een vergelijking met de laatst uitgevoerde visstand bemonstering in 1992 laat een aantal veranderingen zien in de visstand. Brasem is niet meer de dominerende vissoort in de Ruiten Aa en in de beek worden tegenwoordig driedoornige stekelbaarzen en kleine modderkruipers aangetroffen. Door de grootschalige hermeanderingen die nog gepland zijn in dit gebied wordt verwacht dat de leefgebieden voor typische beekvissen aanzienlijk verbeteren en dat ook de bereikbaarheid, door het opheffen van vismigratie knelpunten bij stuwen, verder zullen verbeteren. Hierdoor is te verwachten dat de KRW score in de toekomst verder zal stijgen.

Inhoudsopgave

1 Inleiding.................................................................................. 7

2 Locatie en methode .................................................................. 9 2.1 Gebiedsbeschrijving.......................................................... 9 2.2 KRW en doelstellingen..................................................... 11 2.3 Visstandbemonstering en inspanning ................................ 11

3 Resultaten visserijkundig onderzoek ......................................... 13 3.1 Soortensamenstelling...................................................... 13 3.2 Schatting aantallen en biomassa ...................................... 15 3.3 Lengte-frequentie Ruiten Aa systeem................................ 15 3.4 KRW score Ruiten Aa systeem.......................................... 20

4 Discussie, conclusie en aanbevelingen....................................... 21 4.1 Discussie ....................................................................... 21 4.2 Conclusie....................................................................... 21 4.3 Aanbevelingen ............................................................... 22 4.4 Evaluatieonderzoek......................................................... 22

Literatuur ...................................................................................... 24

Bijlagen ........................................................................................ 25

- Inleiding -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

7

1 Inleiding

Op verzoek van Hengelsportfederatie Groningen Drenthe is in november 2008 onder verantwoordelijkheid van Sportvisserij Nederland een visserijkundig onderzoek uitgevoerd in het Ruiten Aa systeem. Dit onderzoek is deel van een groter onderzoek, waarbij ook het Eemskanaalsysteem en het Pagediep – Mussel Aa systeem worden onderzocht. De gegevens moeten leiden tot inzicht in de huidige visstand en een KRW beoordeling. In hoofdstuk 2 wordt een gebiedsbeschrijving en de KRW doelstelling voor de Ruiten Aa beschreven. In hoofdstuk 3 worden de resultaten van het visserijkundige onderzoek beschreven, wordt op basis van de visstandgegevens een aantals- en biomassaschatting gemaakt en een KRW beoordeling gegeven. In hoofdstuk 4 worden de gegevens bediscussieerd en worden conclusies en aanbevelingen gedaan. Het rapport wordt besloten met bijlagen en een profiel van de aangetroffen vissoorten.

- Ruiten Aa -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

8

De bovenloop van de Runde

is voornamelijk stilstaand

water

De Ruiten Aa

benedenstrooms

F

Door het monitoringsteam

van de Federatie Groningen

Drenthe zijn duizenden

vissen gesorteerd en

gemeten. Een woord van

dank hiervoor!

- Locatie en methode -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

9

2 Locatie en methode

2.1 Gebiedsbeschrijving

Het Ruiten Aa systeem bestaat uit de Runde, de Ruiten Aa, de Voedingsleiding (die water afvoert naar het Ruiten Aa kanaal en vervolgens naar het B.L. Tijdenskanaal). Vanaf de Voedingsleiding loopt de Ruiten Aa naar Vlagtwedde en vervolgens naar Wedde. De Ruiten Aa gaat dan verder als Westerwoldsche Aa. Al het visrecht is door het waterschap Hunze en Aa ’s verhuurd aan de Hengelsportfederatie Groningen Drenthe. Op de Ruiten Aa vind vrijwel geen beroepsvisserij plaats. De totale oeverlengte van het Runde/Ruiten Aa/Westerwoldsche Aa waterlichaam bedraagt circa 74 kilometer. In een deel van de Ruiten Aa is een sterk afwijkende visstand gevonden. Dit is een deel dat loopt bij het Kemkebosweg (Wedde). Deze gegevens zijn apart gehouden. Op dit deel is een sloot bemonsterd die niet in open verbinding met de Ruiten Aa staat. De gegevens van de Westerwoldsche Aa Zuid zijn afkomstig uit een eerder verricht onderzoek (de Laak et al., 2008). Het betreft het deel stroomafwaarts van de stuw in Wedde tot Blijham.

- Ruiten Aa -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

10

Topografische ondergrond: © Topografische Dienst, Emmen

Figuur 1.1 Overzichtskaart Ruiten Aa tussen Ter Apel en Wedde. Het

zuidelijkste deel is de Ruiten Aa nabij Ter Haar. Het zuidelijke deel

(Runde) ten zuiden van Ter Apel is niet afgebeeld.

- Locatie en methode -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

11

2.2 KRW en doelstellingen

Binnen het huidige beleid van de overheden in het gebied worden reeds grote stappen gezet om de ecologische situatie van de beeksystemen te verbeteren. In de Drentsche Aa, Hunze, Westerwoldsche Aa, Ruiten Aa en Runde spelen de komende jaren diverse herinrichtingsprojecten. Het gaat hierbij om maatregelen als meandering, het wegnemen van barrières, het herstel van natuurlijke stromingsprocessen en het creëren van inundatievlaktes.

Het water ligt in het stroomgebied van de Eems. Het water is getypeerd als R5 - Langzaam stromende middenloop / benedenloop op zand. De status van het water is: Sterk veranderd. Zie voor meer info Bijlage I (Waterschap Hunze en Aa ‘s, 2009).

2.3 Visstandbemonstering en inspanning

Tijdens de visstandbemonstering zijn delen van de Runde en Ruiten Aa, door de samenwerkende beroepsvissers M. Vos, G. Postma en J. Veenstra bevist. Met de zegen, van 50 meter lengte en een gestrekte maaswijdte van 16 millimeter in de zegenzak, zijn in totaal twee trekken uitgevoerd. Daarnaast zijn, met een elektro-visapparaat met een vermogen van vijf kW de oevers afgevist De gevangen vis is direct met beugels overgebracht in teilen en naar de verwerkingsplaats gebracht. De vissen zijn door leden van het monitoringsteam van de Hengelsportfederatie Groningen Drenthe gedetermineerd en gemeten. Deze leden van het monitoringsteam hebben daarvoor een praktijkopleiding gevolgd bij Sportvisserij Nederland.

- Ruiten Aa -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

12

Tabel 2.1 Vangtuigen, geleverde en berekende inspanning volgens STOWA

Naam Vistuig Datum Aantal trajecten

Lengte Bevist oppervlak (m2)

Runde Elektro 27-11-2008 2 1000 1000 Runde ter Haar Elektro 27-11-2008 1 700 700 Ruiten Aa Elektro 19, 20, 25, 26, 27, 28-11-2008 10 7691 7691 Toeleidingskanaal en Ruiten Aa Zegen 28-11-2008 2 1050

Oeverlengte / Oppervlak

Stowa % Berekend Bemonsterd % van STOWA norm

Runde Elektro 10,0 km 10 1000 1700 170 Ruiten Aa Elektro 67,8 km 10 6776 7691 113 Zegen 44,7 ha 10500 100

In de Ruiten Aa en het Toeleidingskanaal is met een zegen gevist. Het is moeilijk om een inschatting te geven van het benodigde oppervlak dat bevist moet worden met de zegen. Delen van de Ruiten Aa zijn breder dan 6 meter en op deze delen moet volgens STOWA 10-20% van het oppervlak bevist worden met een zegen. Aangenomen wordt dat de benodigde inspanning met de zegen op de bredere delen, voldoende is geweest. Met de uitvoering van de elektrovisserij is ruimschoots voldaan aan de richtlijnen van het STOWA (STOWA, 2002) voor Visstandbemonsteringen.

- Resultaten visserijkundig onderzoek -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

13

3 Resultaten visserijkundig onderzoek

3.1 Soortensamenstelling

Tabel 3.2 Gevangen vissoorten in de Runde

Vissoort Aantal Minimum

lengte

(in cm)

Maximum

lengte

(in cm)

Hoeveelheid

(in kg)

Minimum

gewicht

(in g)

Maximum

gewicht

(in g)

Baars 51 6 18 0,7 2 73 Blankvoorn 200 5 20 2,7 1 92 Kolblei 29 5 16 0,4 1 44 Kleine Modderkruiper 2 6 12 0,0 1 10 Pos 3 9 12 0,0 9 22 Riviergrondel 24 3 13 0,2 <1 20 Rietvoorn/Ruisvoorn 31 3 20 0,5 <1 102 Snoek 27 14 73 18,2 14 2773 Vetje 112 3 6 0,0 <1 1 Zeelt 19 3 36 1,9 <1 747 498 24,6

In de Runde zijn 10 vissoorten gevangen. Vetje, blankvoorn en baars zijn de meest voorkomende vissoorten in de Runde. Plantenminnende soorten als snoek, ruisvoorn en zeelt zijn ook goed vertegenwoordigd in de vangst. Snoek is de belangrijkste vissoort qua gewicht.

Tabel 3.3 Gevangen vissoorten in de Ruiten Aa

Vissoort Aantal Minimum

lengte

(in cm)

Maximum

lengte

(in cm)

Hoeveelheid

(in kg) Minimum

gewicht

(in g)

Maximum

gewicht

(in g) Alver 25 3 15 0,1 0 24 Baars 394 5 20 3,7 1 103 Brasem 131 3 51 74,7 0 1537 Blankvoorn 1186 3 25 12,9 0 195 Graskarper 7 76 100 66,3 5193 12658 Kolblei 58 7 24 1,7 3 167 Kleine Modderkruiper 1 12 12 0 10 10 Aal/Paling 15 23 78 3,2 19 927 Pos 13 7 10 0,1 4 13 Riviergrondel 82 4 13 0,8 1 20 Rietvoorn/Ruisvoorn 179 3 26 3,3 0 246 Snoekbaars 2 16 16 0,1 27 27 Snoek 85 11 76 12,7 7 3154 Vetje 2 3 4 0 0 0 Zeelt 16 4 46 6,4 1 1576 2196 186

- Ruiten Aa -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

14

In de Ruiten Aa zijn 15 vissoorten gevangen. Blankvoorn en baars zijn de meest voorkomende vissoorten. Brasem, graskarper en snoek zijn de belangrijkste soorten qua gewicht.

Tabel 3.4 Gevangen vissoorten in Westerwoldsche Aa zuid

Deelgebied Blijham - Wedde Vissoort Aantal Gewicht Lengtespreiding Gewichtspreiding

Kg Cm gram

Aal/Paling 45 5,2 18-64 8-492 Baars 97 1,6 6-40 2-1001 Blankvoorn 183 1,5 3-19 <1-78 Brasem 26 2,9 4-46 <1-1101 Driedoornige Stekelbaars

1 0,0 5 1

Kolblei 3 0,1 11-16 13-44 Pos 3 0,0 6-11 3-17 Rietvoorn/Ruisvoorn 126 0,2 3-17 <1-59 Snoek 8 3,6 17-62 26-1646 Snoekbaars 2 3,6 58-59 1742-1840 Vetje 14 0,0 4-7 <1-2 Zeelt 1 1,4 44 1376 Totaal 509 20,1

De bemonstering van dit deel van de Westerwoldsche Aa is uitgevoerd in 2005 (de Laak et al., 2008). Blankvoorn, ruisvoorn en baars zijn de meest voorkomende vissoorten in het gedeelte onder de stuw van Wedde.

Tabel 3.5 Gevangen vissoorten in sloot Kemkebosweg

Vissoort Aantal Minimum

lengte

(in cm)

Maximum

lengte

(in cm)

Hoeveelheid

(in kg)

Minimum

gewicht

(in g)

Maximum

gewicht

(in g)

Alver 1 5 5 0 1 1 Blankvoorn 1 4 4 0 0 0 Driedoornige Stekelbaars 930 3 5 0,7 0 1 Riviergrondel 1 9 9 0 7 7 Zeelt 10 3 16 0,2 0 63 Totaal 943 0,9

Zoals eerder vermeld is de visstand in dit deel sterk afwijkend. Driedoornige stekelbaars komt in dit deel massaal voor.

- Resultaten visserijkundig onderzoek -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

15

3.2 Schatting aantallen en biomassa

Voor het gehele Ruiten Aa systeem is de aantals- en biomassaschatting in onderstaande tabel weergegeven. Van de vier afzonderlijke delen zijn de aantalsschattingen en de biomassaschatting in de bijlage weergegeven.

Tabel 3.6 Schatting visbestand Ruiten Aa systeem

SCHATTING VISBESTANDProject: Groningse Kanalen 2008Water: Ruiten Aa systeem

Gewichten in kg/ha aantallen in aantallen/ha.

Soort Grens 0+ Totaal 0+ >0+-15 16-25 26-40 >=41

Code Naam cm Gewicht Aantal Gewicht Aantal Gewicht Aantal Gewicht Aantal Gewicht Aantal Gewicht Aantal

AL Alver 8 0 19 0 17 0 2

BA Baars 8 4,4 401 0,9 286 2 104 0,7 10 0,8 1

BR Brasem 8 56,1 117 0,1 54 0 5 0,1 1 4,7 9 51,2 49

BV Blankvoorn 8 12 1132 1,4 639 6,7 430 3,9 63

DD Driedoornige Stekelbaars 3 0,1 71 0 5 0,1 67

GK Graskarper 12 51,7 5 51,7 5

KB Kolblei 6 1,5 57 0 1 0,9 49 0,6 7

KM Kleine Modderkruiper 3 0 1 0 1

PA Aal/Paling 4 6,6 47 0,1 7 1,5 23 5 17

PO Pos 6 0,1 13 0 1 0,1 13

RG Riviergrondel 4 0,7 72 0 5 0,7 66

RV Rietvoorn/Ruisvoorn 7 2,9 249 0,1 171 1,3 62 1,2 15 0,4 2

SB Snoekbaars 14 2,9 3 0 2 2,8 2

VE Vetje 3 0 48 0 10 0 38

ZE Zeelt 4 6,3 20 0 3 0,1 8 0,3 4 1,8 3 4 3

0 - 15 16 - 35 36 - 44 45 - 54 55 <=

SK Snoek 15 12,3 54 0,1 10 2,9 36 0,9 2 2,4 3 6 3

Totaal 157,6 2309 Op basis van de bestandschatting zijn brasem en graskarper de belangrijkste vissoorten qua biomassa. Snoek is de belangrijkste roofvis met een aandeel in de biomassa van bijna 8%.

3.3 Lengte-frequentie Ruiten Aa systeem

Van de belangrijkste vissoorten is de lengte-frequentieverdeling en de conditie in grafieken weergegeven. De grafieken zijn hieronder per vissoort toegelicht.

LF diagram voor Alver

0

5

10

15

20

0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 22 24

Lengte in cm.

Aan

talle

n

Project : Groningse Kanalen 2008Water : Ruiten Aa systeem

Alver

Van de stroomminnende vissoort alver zijn 26 exemplaren gevangen. De meeste vissen behoren tot de 0+ jaarklasse, dat wil zeggen dat zij in het voorjaar van 2008 zijn geboren.

- Ruiten Aa -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

16

LF diagram voor Baars

0

25

50

75

100

125

150

175

200

0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55

Lengte in cm.

Aan

talle

nProject : Groningse Kanalen 2008Water : Ruiten Aa systeem

Baars

Van de vissoort baars zijn 542 vissen gevangen. Ook van deze soort behoren de meeste vissen tot de 0+ jaarklasse. Vissen met een lengte van circa 15 centimeter behoren tot een 1+ jaarklasse. Baarzen groter dan 20 centimeter zijn niet gevangen, behoudens een exemplaar van 40 centimeter op de WWA zuid.

LF diagram voor Blankvoorn

0

50

100

150

200

250

300

0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50

Lengte in cm.

Aan

talle

n

Project : Groningse Kanalen 2008Water : Ruiten Aa systeem

Blankvoorn

Van de algemeen voorkomende vissoort blankvoorn zijn 1570 vissen gevangen. De blankvoorn is de meest voorkomende vissoort in de Ruiten Aa. Vissen groter dan 20 centimeter zijn weinig gevangen.

LF diagram voor Brasem

0

5

10

15

20

25

30

0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 90

Lengte in cm.

Aan

talle

n

Project : Groningse Kanalen 2008Water : Ruiten Aa systeem

Brasem

Van brasem zijn 157 vissen gevangen. De opbouw van de populatie is niet evenwichtig. Er zijn veel 0+ exemplaren aanwezig met een lengte van 3 tot 8 centimeter. Enkele vissen van 11 en 12 centimeter zouden tot een 1+ jaarklasse kunnen behoren. Vissen met een lengte van 25 centimeter zijn 4 tot 5 jaar oud. Vanaf 40 centimeter zijn er weer meer vissen aanwezig.

LF diagram voor Driedoornige Stekelbaars

0

100

200

300

400

500

600

700

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Lengte in cm.

Aan

talle

n

Project : Groningse Kanalen 2008Water : Ruiten Aa systeem

Driedoornige stekelbaars

Nagenoeg alle stekelbaarzen zijn gevangen in een sloot, waar deze soort massaal voorkwam. In deze sloot zijn maar weinig andere vissoorten gevangen.

- Resultaten visserijkundig onderzoek -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

17

LF diagram voor Graskarper

0

1

2

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 110 120

Lengte in cm.

Aan

talle

n

Project : Groningse Kanalen 2008Water : Ruiten Aa systeem

Graskarper

In het verleden zijn in het Ruiten Aa systeem graskarpers uitgezet. Hiervan zijn nog een aantal grote exemplaren aanwezig.

LF diagram voor Kolblei

0

5

10

15

20

0 5 10 15 20 25 30 35 40 45

Lengte in cm.

Aan

talle

n

Project : Groningse Kanalen 2008Water : Ruiten Aa systeem

Kolblei

De vissoort kolblei is ook redelijk goed vertegenwoordigd in het Ruiten Aa systeem. Van deze vissoort zijn 90 exemplaren gevangen. De meeste vissen behoren tot een 1+ tot 3+ jaarklasse. Vissen groter dan 20 centimeter zijn nauwelijks aangetroffen.

LF diagram voor Kleine Modderkruiper

0

1

2

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14

Lengte in cm.

Aan

talle

n

Project : Groningse Kanalen 2008Water : Ruiten Aa systeem

Kleine modderkruiper

Er zijn 3 kleine modderkruipers gevangen in het Ruiten Aa systeem, waarvan 2 in de Runde. Dit is een opvallend lage vangst gezien het feit dat bij het leegpompen van beektrajecten, die ter hoogte van Sellingen worden gehermeanderd, er honderden kleine modderkruipers worden aangetroffen in de beek. De lage vangst is waarschijnlijk het gevolg van de gehanteerde vangmiddelen.

LF diagram voor Aal/Paling

0

1

2

3

4

5

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 110 120

Lengte in cm.

Aan

talle

n

Project : Groningse Kanalen 2008Water : Ruiten Aa systeem

Paling

Van de aal of paling zijn 60 exemplaren gevangen. Van deze soort zijn de meeste lengteklassen aanwezig.

- Ruiten Aa -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

18

LF diagram voor Pos

0

1

2

3

4

5

0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20

Lengte in cm.

Aan

talle

n

Project : Groningse Kanalen 2008Water : Ruiten Aa systeem

Pos

De vissoort pos zijn 19 exemplaren gevangen. Waarschijnlijk zijn er twee jaarklassen aanwezig.

LF diagram voor Riviergrondel

0

5

10

15

20

25

30

0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20

Lengte in cm.

Aan

talle

n

Project : Groningse Kanalen 2008Water : Ruiten Aa systeem

Riviergrondel

Van de stroomminnende soort riviergrondel zijn voornamelijk exemplaren van de 0+ en 1+ jaarklasse gevangen. In totaal zijn er 107 exemplaren gevangen en de grootste riviergrondel was 13 centimeter.

LF diagram voor Rietvoorn/Ruisvoorn

0

25

50

75

100

125

150

175

200

0 5 10 15 20 25 30 35 40 45

Lengte in cm.

Aan

talle

n

Project : Groningse Kanalen 2008Water : Ruiten Aa systeem

Ruisvoorn

Van de vissoort ruisvoorn zijn nauwelijks vissen groter dan 20 centimeter gevangen. Van de ruisvoorn zijn 336 exemplaren gevangen.

LF diagram voor Snoek

0

1

2

3

4

5

6

7

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 110 120 130 140

Lengte in cm.

Aan

talle

n

Project : Groningse Kanalen 2008Water : Ruiten Aa systeem

Snoek

In totaal zijn 120 snoeken gevangen met een lengte die varieerde van 11 tot 76 centimeter. Opmerkelijk is de vangst van veel kleine snoekjes tussen de 11 en 30 centimeter op het traject Ter Apelerstraat. Normaal zijn deze 0+ snoekjes tussen de 20 en 30 centimeter groot.

- Resultaten visserijkundig onderzoek -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

19

LF diagram voor Snoekbaars

0

1

2

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 110 120

Lengte in cm.

Aan

talle

n

Project : Groningse Kanalen 2008Water : Ruiten Aa systeem

Snoekbaars

In het Ruiten Aa systeem zijn enkele snoekbaarzen gevangen. Het betreft enkele exemplaren van de 0+ jaarklasse en enkele oudere vissen.

LF diagram voor Vetje

0

10

20

30

40

50

60

70

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12

Lengte in cm.

Aan

talle

n

Project : Groningse Kanalen 2008Water : Ruiten Aa systeem

Vetje

Van de vissoort vetje zijn 128 vissen gevangen. Vetjes kunnen massaal voorkomen. De lengte van de vetjes varieerde van 3 tot 7 centimeter.

LF diagram voor Zeelt

0

1

2

3

4

5

6

0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70

Lengte in cm.

Aan

talle

n

Project : Groningse Kanalen 2008Water : Ruiten Aa systeem

Zeelt

Zeelt is een plantenminnende soort. Van deze soort zijn veel jaarklassen gevangen. De kleinste zeelten met een lengte van 3 tot 5 centimeter behoren tot de 0+ jaarklasse. De grootste zeelt had een lengte van 46 centimeter.

- Ruiten Aa -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

20

3.4 KRW score Ruiten Aa systeem

Het Ruiten Aa systeem behoort tot het zogenaamde R5 type. Dit zijn langzaamstromende midden- en benedenlopen van een beek op zandgrond.

Project: Groningse Kanalen 2008 Water: Ruiten Aa systeem Type: R05 Langzaam stromende middenloop/benedenloop

Soort naam exoot planten o2 stroming migratie tolerantie brakwatergildekenmerkendaangetroffengewicht abudantieAL Alver N N N 3 N N 4 N J 0 19BA Baars N N N 3 N N 4 J J 4,4 401BR Brasem N N N 3 J N 4 N J 56,1 117BV Blankvoorn N N N 3 N N 4 J J 12 1132DD Driedoornige Stekelbaars N N N 3 N N 1 J J 0,1 71GK Graskarper J N N N J 51,7 5KB Kolblei N N N 3 N N 4 N J 1,5 57KM Kleine Modderkruiper N J N 3 N J 5 J J 0 1PA Aal/Paling N N N 3 J J 1 J J 6,6 47PO Pos N N N 3 N N 4 N J 0,1 13RG Riviergrondel N N N 2 N J 5 J J 0,7 72RV Rietvoorn/Ruisvoorn N J N 1 N J 5 N J 2,9 249SB Snoekbaars N N N 3 N J 4 N J 2,9 3SK Snoek N J N 3 N J 5 J J 12,3 54VE Vetje N J N 1 N J 4 J J 0 48ZE Zeelt N J J 1 N J 5 N J 6,3 20

Indicator Waarde Score Factor Eqr1 Aantal rheofiele soorten 1 0,2 0,08 0,0172 Aantal eurytope soorten 6 1 0,08 0,0833 Aantal soorten migratie regionaal/zee 1 0,3 0,17 0,054 Aantal habitat gevoelige soorten 5 0,5 0,17 0,0835 Abundantiepercentage rheofiele soorten 3 0,06 0,08 0,0056 Abundantiepercentage eurytope soorten 83 0,23 0,08 0,0197 Abundantiepercentage soorten migratie regionaal/zee 7 0,03 0,17 0,0048 Abundantiepercentage habitatgevoelige soorten 21 0,21 0,17 0,034

Eindwaarde: 0,3 Oordeel Ontoereikend

De lage score wordt grotendeels veroorzaakt door een lage sore van de deelmaatlatten aantal soorten en abundantiepercentage migratie regionaal/zee en het aantal soorten en abundantiepercentage reofiele soorten. Voor de deelmaatlat abundantiepercentage migratie regionaal/ zee is het de verwachting dat deze niet verder zal verbeteren gezien het feit dat de twee andere soorten die in deze deelmaatlat meetellen de kopvoorn en de beekprik zijn. Van beide soorten zijn echter geen recente of historische waarnemingen bekend uit het Ruiten Aa systeem.

- Discussie, conclusie en aanbevelingen -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

21

4 Discussie, conclusie en aanbevelingen

4.1 Discussie

De visstand in de Ruiten Aa kan redelijk divers genoemd worden. Er zijn 15 vissoorten gevangen. De meest voorkomende vissoort is blankvoorn. De meeste vissoorten behoren tot de eurytope hoofdgroep van vissen. Dit zijn de soorten baars, brasem, blankvoorn, kolblei, pos en snoekbaars. Qua aantallen domineren blankvoorn, baars en brasem de vangst, zij vertegenwoordigen circa 55% van de gevangen aantallen vissen en 44% van het vangstgewicht. De plantenminnende soorten zoals graskarper, kleine modderkruiper, ruisvoorn, snoek, zeelt en vetje vertegenwoordigen 16% van de gevangen aantallen en 50% van de gevangen biomassa. Door het hoge stuksgewicht van graskarper is de biomassa van plantenminnende soorten overtrokken, zonder graskarper is het aandeel in de biomassa circa 21%. In het Ruiten Aa systeem komen ook vissoorten voor met een voorkeur voor stromend water. Dit zijn de soorten: alver en riviergrondel. De paling of aal en de driedoornige stekelbaars zijn zoet-zoutmigrerende soorten, hoewel de driedoornige stekelbaars in het Ruiten Aa systeem waarschijnlijk behoort tot een standpopulatie. Opmerkelijk is dat de winde niet is gevangen. De Ruiten Aa is op zich wel geschikt als paai- en opgroeigebied voor de winde, maar waarschijnlijk is migratie de bottleneck voor het voorkomen van winde. De biomassa vis wordt momenteel geschat op 150 kilo per hectare (elektro en zegenvisserij). In 1992 werd de biomassa geschat op 450 tot 1300 kilo per hectare (elektro en kuilvisserij). In hoeverre de gebruikte methoden een juiste weergave zijn, is discutabel, maar duidelijk is wel dat er een forse afname van de biomassa vis is. Ten opzichte van 1992 zijn dezelfde vissoorten gevangen, maar tijdens deze bemonstering zijn ook de kleine modderkruiper en driedoornige stekelbaars gevangen. Tiendoornige stekelbaars is niet aangetroffen tijdens deze bemonstering, in 1992 werden twee exemplaren op een stuwpand gevangen.

4.2 Conclusie

De visstand in de Ruiten Aa is redelijk gevarieerd. Diverse vissoorten van de hoofdgroepen plantenminnend, stroomminnend, migrerend en tolerant zijn aanwezig. De soortensamenstelling wordt echter bepaald door de tolerante (eurytope vissoorten). Het aantal en aandeel reofiele en migrerende soorten is te laag, hierdoor is de KRW score ook laag met een waarde van 0,3 (ontoereikend). Dit komt aardig overeen met de inschatting van de beheerder (0,22, zie Bijlage I).

- Ruiten Aa -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

22

4.3 Aanbevelingen

De visstand in de Ruiten Aa weerspiegelt niet de visstand van een langzaamstromende benedenloop van een rivier. Hiervoor is de Ruiten Aa nog niet voldoende natuurlijk ingericht. Door ontwikkelingen (afname eutrofiëring door landelijk beleid) en het nemen van maatregelen op het gebied van het habitat is de situatie ten opzichte van circa 15 jaar geleden wel veranderd. Zo is ten opzichte van 1992 het aandeel brasem gedaald. Brasem was toen de dominante vissoort qua aantallen (75%) en gewicht (60%). In 1992 werd een biomassa geschat (op basis van elektro en kuilbevissing) van 450-1300 kilo vis per hectare (Semmekrot, 1992). Door het nemen van maatregelen zal de visstand nog meer veranderen naar een visgemeenschap die kenmerkend is voor stromend water.

4.4 Evaluatieonderzoek

Hengelvangstregistratie

Aanbevolen wordt om met hengelvangstregistratie te beginnen. Door hengelvangstregistraties (HVR) kunnen, voor met de hengel vangbare soorten, goede kwalitatieve gegevens over de visstand verkregen worden. Om door HVR een goed beeld van de visstand te krijgen, zijn gegevens over zo veel mogelijk vissoorten nodig. Deze gegevens zijn te verkrijgen door zoveel mogelijk typen sportvissers, zoals witvisvissers, karpervissers en roofvisvissers, mee te laten doen aan HVR. Het is van belang dat de vangstregistratie op een nauwkeurige wijze wordt bijgehouden en verzameld. Het wordt dan ook aanbevolen om de vangstregistratie vanuit een centraal punt te coördineren en de gegevens centraal te verzamelen. Hiervoor dient een coördinator te worden aangesteld. Na het verzamelen dienen de gegevens weer gerapporteerd te worden aan de achterban, zodat zij gemotiveerd blijven. Deze terugkoppeling kan eventueel geschieden in het clubblad of via de website van een vereniging of federatie. Sportvisserij Nederland is in 2007 actief aan de slag gegaan met hengelvangstregistratie. Het doel is aangesloten organisaties en sportvissers een solide platform voor HVR te bieden, en met de verzamelde gegevens op individueel, lokaal, regionaal en landelijk niveau beter zicht te krijgen op de ontwikkelingen in de visstand. Ook voor waterbeheerders kan door middel van HVR een waardevol inzicht in de visstand worden verkregen, zeker in het licht van de Kaderrichtlijn Water. Hengelsportverenigingen, federaties of specialistenorganisaties kunnen zich op www.vangstenregistratie.nl aanmelden, en na registratie gebruik maken van het programma HVR online.

- Discussie, conclusie en aanbevelingen -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

23

Vervolgonderzoek

Als onderdeel van het KRW meetprogramma zal Waterschap Hunze en Aa’s ook de komende jaren de ontwikkelingen van de vispopulatie in de beek nauwlettend in de gaten blijven houden. Er kan dan worden bekeken in hoeverre de voorgestelde maatregelen zijn uitgevoerd en wat voor effect deze maatregelen op de visstand hebben gehad. Ook kan dan worden bekeken of aanvullende maatregelen wenselijk zijn.

- Ruiten Aa -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

24

Literatuur

De Laak, G.A.J., R.A.A. van Aalderen & T.B. Leijzer, 2008. Sportvisserij- en Visstandbeheerplan Noord-Oost Groningen. Hoofdrapport. Project PB2005040. Sportvisserij Nederland, Bilthoven.

Eck, G. van, 2007. Interne rapportage visserijkundig onderzoek Ruiten Aa. Sportvisserij Nederland, afdeling Advisering en Begeleiding.

Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer & Visserij (LNV), directie Openluchtrecreatie, 1990. Vormgeving en inrichting viswater. ’s Gravenhage.

Semmekrot, S., 1992. De visstand in de Ruiten Aa; deel 1: inventarisatie van de visstand en de vastlegging van de nulpunt situatie. Nieuwegein, Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij. OVB-Onderzoeksrapport 1992-15,27 p.

Spiegel, A. van der, 1992. Visgemeenschappen van het stilstaande water. In Quak, J. en A. van der Spiegel (eds.). Cursus Visstandbeheer en Integraal Waterbeheer. Nieuwegein, Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij

STOWA, 2002. Handboek Visstandbemonstering. Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer. Rapport 2002/07. STOWA, Utrecht.

Waterschap Hunze en Aa’s, 2009. Factsheets Europese Kaderrichtlijn Water.

Zoetemeyer, R.B., & B.J. Lucas, 2007. Basisboek visstandbeheer. Sportvisserij Nederland, Bilthoven.

- Bijlagen -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

25

Bijlagen

Bijlage I Factsheet Ruiten Aa .........................................................26

Bijlage II Schatting aantallen en biomassa deelgebieden ....................29

Bijlage III KRW score deelgebieden ..................................................31

Bijlage IV Profiel van de gevangen vissoorten....................................33

- Ruiten Aa -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

26

Bijlage I Factsheet Ruiten Aa

- Bijlagen -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

27

- Ruiten Aa -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

28

- Bijlagen -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

29

Bijlage II Schatting aantallen en biomassa

deelgebieden

Ruiten Aa is deel tussen Ter Apel en Wedde Wedde Sloot is Kemkebosweg

SCHATTING VISBESTANDProject: Groningse Kanalen 2008Water: Ruiten Aa systeemDeelgebied: 1-Ruiten Aa

Gewichten in kg/ha aantallen in aantallen/ha.

Soort Grens 0+ Totaal 0+ >0+-15 16-25 26-40 >=41

Code Naam cm Gewicht Aantal Gewicht Aantal Gewicht Aantal Gewicht Aantal Gewicht Aantal Gewicht Aantal

AL Alver 8 0,1 29 0 25 0 3

BA Baars 8 4,2 453 1 316 2,4 125 0,8 12

BR Brasem 8 79,3 142 0,1 54 0 5 0,2 1 6,1 12 73 70

BV Blankvoorn 8 14,7 1361 1,8 789 8,1 496 4,8 76

GK Graskarper 12 76,2 8 76,2 8

KB Kolblei 6 1,9 67 1,1 58 0,8 9

KM Kleine Modderkruiper 3 0 1 0 1

PA Aal/Paling 4 3,6 17 0 1 0,6 8 3 8

PO Pos 6 0,1 15 0,1 15

RG Riviergrondel 4 0,9 94 0 6 0,9 89

RV Rietvoorn/Ruisvoorn 7 3,8 206 0,1 108 1,6 75 1,6 21 0,6 2

SB Snoekbaars 14 0,1 2 0,1 2

VE Vetje 3 0 2 0 1 0 1

ZE Zeelt 4 6,8 18 0 2 0,1 5 0,5 5 2 3 4,3 3

0 - 15 16 - 35 36 - 44 45 - 54 55 <=

SK Snoek 15 9,7 65 0,2 14 3,4 44 1 2 2,8 4 2,4 1

Totaal 201,4 2480

SCHATTING VISBESTANDProject: Groningse Kanalen 2008Water: Ruiten Aa systeemDeelgebied: 3-Wedde sloot

Gewichten in kg/ha aantallen in aantallen/ha.

Soort Grens 0+ Totaal 0+ >0+-15 16-25 26-40 >=41

Code Naam cm Gewicht Aantal Gewicht Aantal Gewicht Aantal Gewicht Aantal Gewicht Aantal Gewicht Aantal

AL Alver 8 0,2 250 0,2 250

BV Blankvoorn 8 0,1 250 0,1 250

DD Driedoornige Stekelbaars 3 171,8 232500 3 15000 168,8 217500

RG Riviergrondel 4 1,7 250 1,7 250

ZE Zeelt 4 53,8 2500 0,1 250 37,8 2000 15,8 250

Totaal 227,6 235750

- Ruiten Aa -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

30

Runde is deel ten zuiden van Ter Apel WWA Zuid is deel tussen Blijham en Wedde (is in 2005 bemonsterd). SCHATTING VISBESTANDProject: Groningse Kanalen 2008Water: Ruiten Aa systeemDeelgebied: 5-Runde

Gewichten in kg/ha aantallen in aantallen/ha.

Soort Grens 0+ Totaal 0+ >0+-15 16-25 26-40 >=41

Code Naam cm Gewicht Aantal Gewicht Aantal Gewicht Aantal Gewicht Aantal Gewicht Aantal Gewicht Aantal

BA Baars 8 5,5 425 1 242 3,5 167 1,1 17

BV Blankvoorn 8 22,5 1667 0,7 333 13,7 1192 8,1 142

KB Kolblei 6 3,6 242 0 25 3,2 208 0,4 8

KM Kleine Modderkruiper 3 0,1 17 0,1 17

PO Pos 6 0,4 25 0,4 25

RG Riviergrondel 4 1,4 200 0 42 1,4 158

RV Rietvoorn/Ruisvoorn 7 4,2 258 0,1 100 2,9 142 1,2 17

VE Vetje 3 0,3 933 0 242 0,3 692

ZE Zeelt 4 15,7 158 0 25 1,7 100 0,9 8 13,2 25

0 - 15 16 - 35 36 - 44 45 - 54 55 <=

SK Snoek 15 101,3 150 0,3 17 7 61 4,4 11 14,3 17 75,4 44

Totaal 155 4075

SCHATTING VISBESTANDProject: Groningse Kanalen 2008Water: Ruiten Aa systeemDeelgebied: 6-WWA Zuid

Gewichten in kg/ha aantallen in aantallen/ha.

Soort Grens 0+ Totaal 0+ >0+-15 16-25 26-40 >=41

Code Naam cm Gewicht Aantal Gewicht Aantal Gewicht Aantal Gewicht Aantal Gewicht Aantal Gewicht Aantal

BA Baars 8 4,5 272 0,8 218 0,6 45 0,4 6 2,8 3

BR Brasem 8 8,1 73 0,1 59 0 6 2 3 6 6

BV Blankvoorn 8 4,1 512 0,6 322 2,3 168 1,2 22

DD Driedoornige Stekelbaars 3 0 3 0 3

KB Kolblei 6 0,2 8 0,1 6 0,1 3

PA Aal/Paling 4 14,5 126 0,4 22 4 62 10,2 42

PO Pos 6 0,1 8 0 3 0,1 6

RV Rietvoorn/Ruisvoorn 7 0,7 353 0,2 330 0,4 20 0,2 3

SB Snoekbaars 14 10 6 10 6

VE Vetje 3 0 39 0 39

ZE Zeelt 4 3,9 3 3,9 3

0 - 15 16 - 35 36 - 44 45 - 54 55 <=

SK Snoek 15 6,6 15 1,2 11 5,4 4

Totaal 52,7 1418

- Bijlagen -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

31

Bijlage III KRW score deelgebieden

Ruiten Aa is deel tussen Ter Apel en Wedde Wedde Sloot is Kemkebosweg

Project: Groningse Kanalen 2008 Water: Ruiten Aa systeem Deelwater: Ruiten Aa Type: R05 Langzaam stromende middenloop/benedenloo

Soort naam exoot planten o2 stroming migratie tolerantie brakwatergilde kenmerkend aangetroffen gewicht abudantie

AL Alver N N N 3 N N 4 N J 0,1 29

BA Baars N N N 3 N N 4 J J 4,2 453

BR Brasem N N N 3 J N 4 N J 79,3 142

BV Blankvoorn N N N 3 N N 4 J J 14,7 1361

GK Graskarper J N N N J 76,2 8

KB Kolblei N N N 3 N N 4 N J 1,9 67

KM Kleine Modderkruiper N J N 3 N J 5 J J 0 1

PA Aal/Paling N N N 3 J J 1 J J 3,6 17

PO Pos N N N 3 N N 4 N J 0,1 15

RG Riviergrondel N N N 2 N J 5 J J 0,9 94

RV Rietvoorn/Ruisvoorn N J N 1 N J 5 N J 3,8 206

SB Snoekbaars N N N 3 N J 4 N J 0,1 2

SK Snoek N J N 3 N J 5 J J 9,7 65

VE Vetje N J N 1 N J 4 J J 0 2

ZE Zeelt N J J 1 N J 5 N J 6,8 18

Indicator Waarde Score Factor Eqr1 Aantal rheofiele soorten1 0,2 0,08 0,0172 Aantal eurytope soorten5 0,8 0,08 0,0673 Aantal soorten migratie regionaal/zee1 0,3 0,17 0,054 Aantal habitat gevoelige soorten5 0,5 0,17 0,0835 Abundantiepercentage rheofiele soorten4 0,08 0,08 0,0076 Abundantiepercentage eurytope soorten87 0,21 0,08 0,0187 Abundantiepercentage soorten migratie regionaal/zee6 0,01 0,17 0,0028 Abundantiepercentage habitatgevoelige soorten16 0,16 0,17 0,027

Eindwaarde: 0,27 Oordeel Ontoereikend

Project: Groningse Kanalen 2008 Water: Ruiten Aa systeem Deelwater: Wedde sloot Type: R05 Langzaam stromende middenloop/benedenloo

Soort naam exoot planten o2 stroming migratie tolerantie brakwatergilde kenmerkend aangetroffen gewicht abudantie

AL Alver N N N 3 N N 4 N J 0,2 250

BV Blankvoorn N N N 3 N N 4 J J 0,1 250

DD Driedoornige Stekelbaars N N N 3 N N 1 J J 171,8 232500

RG Riviergrondel N N N 2 N J 5 J J 1,7 250

ZE Zeelt N J J 1 N J 5 N J 53,8 2500

Indicator Waarde Score Factor Eqr1 Aantal rheofiele soorten1 0,2 0,08 0,0172 Aantal eurytope soorten2 0,2 0,08 0,0173 Aantal soorten migratie regionaal/zee0 0,1 0,17 0,0174 Aantal habitat gevoelige soorten1 0,1 0,17 0,0175 Abundantiepercentage rheofiele soorten0 0 0,08 06 Abundantiepercentage eurytope soorten99 0,02 0,08 0,0027 Abundantiepercentage soorten migratie regionaal/zee0 0 0,17 08 Abundantiepercentage habitatgevoelige soorten1 0,01 0,17 0,002

Eindwaarde: 0,07 Oordeel Slecht

- Ruiten Aa -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

32

Runde is deel ten zuiden van Ter Apel WWA Zuid is deel tussen Blijham en Wedde (is in 2005 bemonsterd). Project: Groningse Kanalen 2008 Water: Ruiten Aa systeem Deelwater: Runde Type: R05 Langzaam stromende middenloop/benedenloo

Soort naam exoot planten o2 stroming migratie tolerantie brakwatergilde kenmerkend aangetroffen gewicht abudantie

BA Baars N N N 3 N N 4 J J 5,5 425

BV Blankvoorn N N N 3 N N 4 J J 22,5 1667

KB Kolblei N N N 3 N N 4 N J 3,6 242

KM Kleine Modderkruiper N J N 3 N J 5 J J 0,1 17

PO Pos N N N 3 N N 4 N J 0,4 25

RG Riviergrondel N N N 2 N J 5 J J 1,4 200

RV Rietvoorn/Ruisvoorn N J N 1 N J 5 N J 4,2 258

SK Snoek N J N 3 N J 5 J J 101,3 150

VE Vetje N J N 1 N J 4 J J 0,3 933

ZE Zeelt N J J 1 N J 5 N J 15,7 158

Indicator Waarde Score Factor Eqr1 Aantal rheofiele soorten1 0,2 0,08 0,0172 Aantal eurytope soorten4 0,6 0,08 0,053 Aantal soorten migratie regionaal/zee0 0,1 0,17 0,0174 Aantal habitat gevoelige soorten4 0,4 0,17 0,0675 Abundantiepercentage rheofiele soorten5 0,1 0,08 0,0086 Abundantiepercentage eurytope soorten62 0,31 0,08 0,0267 Abundantiepercentage soorten migratie regionaal/zee0 0 0,17 08 Abundantiepercentage habitatgevoelige soorten42 0,31 0,17 0,052

Eindwaarde: 0,24 Oordeel Ontoereikend

Project: Groningse Kanalen 2008 Water: Ruiten Aa systeem Deelwater: WWA Zuid Type: R05 Langzaam stromende middenloop/benedenloo

Soort naam exoot planten o2 stroming migratie tolerantie brakwatergilde kenmerkend aangetroffen gewicht abudantie

BA Baars N N N 3 N N 4 J J 4,5 272

BR Brasem N N N 3 J N 4 N J 8,1 73

BV Blankvoorn N N N 3 N N 4 J J 4,1 512

DD Driedoornige Stekelbaars N N N 3 N N 1 J J 0 3

KB Kolblei N N N 3 N N 4 N J 0,2 8

PA Aal/Paling N N N 3 J J 1 J J 14,5 126

PO Pos N N N 3 N N 4 N J 0,1 8

RV Rietvoorn/Ruisvoorn N J N 1 N J 5 N J 0,7 353

SB Snoekbaars N N N 3 N J 4 N J 10 6

SK Snoek N J N 3 N J 5 J J 6,6 15

VE Vetje N J N 1 N J 4 J J 0 39

ZE Zeelt N J J 1 N J 5 N J 3,9 3

Indicator Waarde Score Factor Eqr1 Aantal rheofiele soorten0 0,1 0,08 0,0082 Aantal eurytope soorten5 0,8 0,08 0,0673 Aantal soorten migratie regionaal/zee1 0,3 0,17 0,054 Aantal habitat gevoelige soorten3 0,3 0,17 0,055 Abundantiepercentage rheofiele soorten0 0 0,08 06 Abundantiepercentage eurytope soorten72 0,27 0,08 0,0237 Abundantiepercentage soorten migratie regionaal/zee14 0,12 0,17 0,028 Abundantiepercentage habitatgevoelige soorten38 0,29 0,17 0,048

Eindwaarde: 0,27 Oordeel Ontoereikend

- Bijlagen -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

33

Bijlage IV Profiel van de gevangen vissoorten

ALVER (Alburnus alburnus)

Leefomgeving

De alver is in Nederland een algemeen voorkomende vis. Het dier heeft een voor-keur voor open, zwakstromende wateren en lijkt dichte vegetatie te vermijden. Hij wordt vooral in grote scholen aangetroffen in de rivieren, scheepvaartkanalen en boezem-wateren. In kleine, afgesloten wateren ontbreekt de alver veelal.

De alver is niet erg goed bestand tegen hoge watertemperaturen. Al bij 26 °C beginnen ze evenwichtsstoornissen te vertonen en bij een temperatuur van rond 30 °C treedt massaal sterfte op.

Van onze Nederlandse zoetwatervissen is de alver (na de elrits) degene met het sterkste "schoolgedrag". Scholen alvers van diverse afmetingen trekken vlak onder het water-oppervlak, meestal in de nabijheid van de oevers. Het zijn zeer actieve visjes, die vaak een grote nieuwsgierigheid ten toon spreiden.

Voortplanting

De paaitijd van de alver valt in de periode april-juni. De paairijpe vissen lijken vooral op de rug iets donkerder gekleurd, maar vertonen verder geen opvallend paaikleed.

Het afzetten van de eieren vindt plaats in de ondiepe oeverzones en gaat gepaard met veel tumult van springende en snel heen en weer schietende visjes.

In relatie tot de talrijkheid van de alver, zetten de vrouwtjes verrassend weinig eitjes af; een 16 cm lange alver legt slechts circa 1.400 eitjes. Deze blijven kleven aan stenen, waterplanten en takken en komen al uit na ongeveer een week.

Voedsel

De larven van de alver voeden zich, evenals alle andere leden van de Karperfamilie, met dierlijk plankton. Het grovere dierlijke plankton blijven de dieren hun gehele leven eten. De volwassen alvers voeden zich echter vooral met de op het water drijvende insecten. Zij zijn daar met hun boven-standige bek en hun levenswijze aan het wateroppervlak helemaal op toegerust. De alver is daarom ook één van de vissoorten in Nederland die zich goed met een kunstvlieg laat vangen.

Alvers eten slechts in geringe mate plantaardig materiaal. Grote exemplaren eten ook graag visbroed dat zich aan het wateroppervlak ophoudt.

Groei en leeftijd

De alver wordt niet erg groot. De maximale afmeting is 25 cm, maar in de regel wordt dit visje niet groter dan circa 17 cm. De groei van de alver verloopt traag. Na één jaar is de vis 3-5 cm lang. Na drie jaar - wanneer het dier in de regel paairijp is - bedraagt de lengte rond de 10 cm en een vis van 20 cm zal al gauw 9-10 jaar oud zijn.

- Ruiten Aa -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

34

BAARS (Perca fluviatilis)

Leefomgeving

De baars is een algemene vissoort die in vele stilstaande of langzaam stromende wateren voorkomt. Hij leeft en jaagt in scholen, die in de regel uit individuen van gelijke grootte bestaan. Deze scholen bestaan meestal uit ongeveer 50 tot 200 exemplaren, maar ook veel grotere scholen zijn wel waargenomen. Hieruit blijkt de voorkeur van de baars voor ruim water, zoals meren, plassen, kanalen en rivieren. Toch komt de baars ook in kleinere wateren voor. Snelstromend water wordt echter gemeden. Omdat de baars op het zicht jaagt, dient het water helder te zijn. Open water is favoriet, maar vooral jonge baars houdt zich graag tussen de waterplanten in de oeverzone op. Voortplanting

De paaitijd valt in de maanden maart, april en mei, bij een watertemperatuur van meer dan 8 °C. Vooral ondergelopen gebieden, waar de temperatuur in het ondiepe water snel kan stijgen, zijn geliefd als paaiplaats, maar ook tal van andere ondiepe plekken zijn geschikt.

Voedsel

De jonge baars leeft voornamelijk van dierlijk plankton. Later worden hier ook andere ongewervelde dieren, zoals aasgarnalen en vlokreeften, aan toegevoegd. Wanneer de baars een lengte van meer dan 10 cm heeft bereikt, gaat vis(broed) in toenemende mate deel uitmaken van het voedselpakket. Baars heeft een grote voorkeur voor spiering en kleinere soortgenoten. Groei en leeftijd

De groei in het eerste jaar bedraagt 6 tot 8 cm. De mannetjes zijn na 2 jaar geslachtsrijp, bij een lengte van 15 cm; vrouwtjes een jaar later, bij een lengte van 20 cm. De maximale lengte is ca. 50 cm. In het IJsselmeer wordt de baars niet ouder dan 6 jaar.

- Bijlagen -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

35

BRASEM (Abramis brama)

Leefomgeving

De brasem is een zeer algemene vissoort in het Nederlandse binnenwater, die zowel in zoet als in brak water voorkomt. Oorspronkelijk is de brasem een bewoner van stilstaande wateren, zoals meren en plassen en van traag stromende, heldere benedenrivieren. Eutrofiëring (vermesting) van het binnen-water heeft ertoe geleid dat de brasem-stand sterk is toegenomen. De brasem is tegenwoordig de meest karakteristieke vis voor onze (zeer) voedselrijke wateren met weinig waterplanten en een overmatige algengroei. De brasem wordt echter ook aangetroffen in helder, plantenrijk water. Hier vinden we vaak kleinere populaties, die vooral bestaan uit goed groeiende en relatief veel grote exemplaren. Het optimale leefgebied van de brasem kenmerkt zich door afwisseling tussen ruim, open water waarin de brasem in scholen naar voedsel zoekt en ondiepe, begroeide oeverzones, waar de paai- en opgroeigebieden zich bevinden. Voortplanting

In de paaitijd, die loopt van eind april tot midden juni, gaat de brasem op zoek naar geschikte paaiplaatsen. De eieren worden bij voorkeur afgezet op ondergedoken waterplanten of oeverplanten, maar bij afwezigheid daarvan worden ook boom-wortels, stenen en andere obstakels, zoals houten paaltjes, oude fietsen en autobanden, als afzetsubstraat gebruikt. De brasem is daarom niet gebonden aan de aanwezigheid van waterplanten. Al na enkele dagen vormen de larven scholen in het ondiepe water.

Voedsel

Brasemlarven voeden zich in eerste instantie hoofdzakelijk met dierlijk plankton. Wanneer zij een lengte van ongeveer 2 cm hebben bereikt, komen ook kleine muggenlarven in het dieet voor. Brasem heeft een voorkeur voor bodemvoedsel, zoals larven van muggen en andere insecten, wormpjes, slakken en mosseltjes. Bij een gebrek aan bodem-organismen kan de brasem overschakelen op een dieet van zoöplankton en plant-aardig materiaal. Dankzij een geraffineerd zeefsysteem, gevormd door kieuwboog met aanhangsels, is de brasem beter dan andere vissoorten in staat om water-vlooien en andere kleine organismen als voedselbron te benutten. Groei en leeftijd

De groei van de brasem is onder andere afhankelijk van de watertemperatuur en het voedselaanbod. Een slechte groei treedt op als de dichtheden (aantallen brasems per hectare) erg hoog worden en daarmee sterke voedselconcurrentie optreedt. Onder optimale omstandigheden (veel voedsel, weinig concurrentie) kan brasem zeer snel groeien. In het eerste jaar is de groeisnelheid in Nederland gemiddeld 5 tot 7 cm. Bij een goede groei bereikt de tweejarige brasem een lengte van 12 cm en wordt een lengte van 40 cm na 8 jaar gehaald. De brasem is na 6 tot 7 jaar geslachtsrijp. De maximale lengte is 80 cm bij een gewicht van ongeveer 10 kg. De maximale leeftijd is ca. 15 jaar.

- Ruiten Aa -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

36

BLANKVOORN (Rutilus rutilus)

Leefomgeving

De blankvoorn is een vis van zowel stilstaand als stromend water, die in vele watertypen algemeen voorkomt. Zelfs in snelstromende wateren kan deze soort worden aangetroffen. Wel houdt de blankvoorn zich daar bij voorkeur in de stromingsluwe gedeelten op. De blankvoorn zoekt zijn voedsel in scholen in de buurt van begroeiing, maar ook wel in het diepere, open water. De blankvoorn is redelijk bestand tegen eutrofiering en vervuiling en lijkt bij uitstek te kunnen profiteren van veran-derende omstandigheden. Zo kon in vele beken, waar deze soort van nature niet of slechts in geringe mate voorkwam, de blankvoornstand enorm toenemen, terwijl karakteristieke beekvissoorten daar sterk in aantal achteruit zijn gegaan of geheel zijn verdwenen. Voortplanting

In de paaitijd, die doorgaans in april en mei valt, maar die tot in de zomer kan doorlopen, gaat de blankvoorn op zoek naar geschikte paaiplaatsen. Deze liggen veelal dicht onder de oever in zwak stromend, ondiep water met beschutting tegen golfslag.

De eieren worden afgezet op onder-gedoken waterplanten, maar ook oever-planten, boomwortels, stenen en andere obstakels worden als afzetsubstraat gebruikt. Zowel larven als juvenielen blijven geruime tijd in de oever-begroeiing. Hierdoor is de blankvoorn sterker dan brasem gebonden aan wateren met begroeiing.

Voedsel

Het voedsel van jonge blankvoorn beslaat uit zoöplankton, in het bijzonder watervlooien. Oudere blankvoorn heeft een aanzienlijk uitgebreider voedsel-pakket. Zowel dierlijk voedsel, zoals slakjes, wormen, insectenlarven, drie-hoeksmosselen en kreeftachtigen, als plantaardig materiaal, zoals algen en detritus, worden gegeten. Groei en leeftijd

De blankvoorn bereikt in het eerste jaar een lengte van 5 tot 7 cm. Onder gemiddelde omstandigheden is de blankvoorn geslachtsrijp op een leeftijd van 3 tot 5 jaar, de mannetjes eerder dan de vrouwtjes. De lengte is dan rond 15 cm. De maximale lengte is 45 cm en de maximale leeftijd ca. 10 jaar.

- Bijlagen -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

37

DRIEDOORNIGE STEKELBAARS

(Gasterosteus aculeatus aculeatus)

Leefomgeving

Het leefgebied van de driedoornige stekelbaars is zeer variabel. Er zijn populaties die permanent in de zoute kustwateren leven of die uitsluitend in brak water voorkomen. Daarnaast zijn er zogenaamde anadrome populaties, die in zee opgroeien en zich in het binnenwater voortplanten en populaties die hun gehele levenscyclus in zoet water voltooien. De driedoornige stekelbaars komt in vele stilstaande tot zwak stromende wateren voor, zoals sloten, kanalen, vijvers, meren, beken en rivieren. In beken moeten uitwijkmogelijkheden zijn naar rustiger water in meanders.

De driedoornige stekelbaars heeft een voorkeur voor wat kleiner, helder en ondiep water met een relatief dichte begroeiing aan waterplanten. Deze worden als nestmateriaal, schuilplaats en voedsel gebruikt.

In beken wordt de driedoornige stekelbaars veelvuldig aangetroffen. In kleinere beekjes is dit soms zelfs de enige voorkomende vissoort. Voor andere beekvissoorten zijn de omstandigheden daar (nog) niet of niet meer geschikt, waardoor de driedoornige stekelbaars als een 'pioniersoort' kan worden beschouwd. Zo kan deze vaak in grote aantallen worden aangetroffen in wateren waar in het verleden (door lozingen of verontreiniging) vissterfte heeft plaatsgevonden en die door verstuwing voor andere soorten niet langer bereikbaar zijn. Aan de kwaliteit van het leefmilieu lijkt de driedoornige stekelbaars dan ook geen bijzonder hoge eisen te stellen.

Voortplanting

De paaimigratie van de anadrome driedoornige stekelbaars begint in maart. De paaitijd van in het binnenwater blijvende driedoornige stekelbaars valt in de maanden maart tot en met juli. In deze periode maakt het mannetje in ondiep water een nest in een kuiltje op de zandbodem. Hierin worden door het vrouwtje de eitjes afgezet. Deze worden door het mannetje bewaakt. Ook de larven worden door het mannetje beschermd, totdat zij zelf kunnen foerageren.

Voedsel

De driedoornige stekelbaars is een actieve oogjager. Jonge stekelbaarzen eten vooral watervlooien. Ook volwassen stekelbaarzen hebben hiervoor een voorkeur, maar daarnaast wordt alles wat beweegt en in de bek past gegeten. Ook eieren en larven van vissen en amfibieën worden gegeten.

Groei en leeftijd

De driedoornige stekelbaars wordt maximaal 10 cm. In het eerste jaar bereikt de stekelbaars een lengte van 2 tot 5 cm. Driedoornige stekelbaarzen worden niet oud; ze planten zich voort in hun tweede jaar, waarna de meeste stekelbaarzen sterven.

- Ruiten Aa -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

38

GRASKARPER (Ctenopharyngodon idella)

Leefomgeving en groei

De graskarper is een uitheemse vis die van oorsprong uit China komt. Het is een snelle groeier, die in de grote Chinese rivieren afmetingen kan bereiken van anderhalve meter bij een gewicht van rond de 40 kg. Hij is één van de weinige vissoorten uit de gematigde klimaatzone die zich vrijwel uitsluitend met waterplanten voeden.

Voedsel

De graskarper begint vanaf een water-temperatuur van 12˚ C te eten. Vanaf een watertemperatuur van 20˚ C kan de gras-karper dagelijks tot de helft van het eigen lichaamsgewicht aan waterplanten eten. De eetlust neemt toe tot dagelijkse hoeveelheden van 100 tot 160% van het eigen lichaamsgewicht bij een watertemperatuur van 23˚ C. Op het menu van de graskarper staan voornamelijk zachte waterplanten als draadalg, waterpest en hoornblad. Als zachte waterplanten niet beschikbaar zijn wordt overschakelt op hardere waterplanten en oeverplanten als riet en lisdodde. Planten met drijvende bladeren als waterlelie en gele plomp worden niet gegeten.

Beheer

De graskarper kan zich in Nederland niet langs natuurlijke weg voortplanten. Het risico van plaagvorming is hierdoor uitgesloten. Bovendien heeft de afwezigheid van enig nakomelingschap het voordeel, dat de stand van graskarper in elk water waarin deze wordt uitgezet nauwkeurig in de hand kan worden gehouden.

In het algemeen is er dan ook geen sprake van schadelijke neveneffecten voor het milieu, uiteraard op voorwaarde dat de graskarperstand wel doelmatig wordt beheerd. De graskarper stelt geen hogere eisen aan de waterkwaliteit dan onze inheemse zoetwatervissen. Ook tegen strenge winters is hij goed bestand, mits het zuurstofgehalte in het water niet zo ver daalt, dat daardoor het leven van alle vissen onmogelijk wordt.

Sinds 1973 wordt in ons land graskarper uitgezet ten behoeve van de bestrijding van waterplanten. In de jaren ’70 en ’80 was de graskarper een geliefde vis bij de bestrijding van overmatige plantengroei tengevolge van eutrofiering. In Nederland is in deze periode ruim 500.000 kilo graskarper uitgezet in voornamelijk kleinere afgesloten wateren. Vanaf de jaren ’90 wordt graskarper veel minder uitgezet omdat waterbeheerders steeds meer overgaan op een meer natuurlijk beheer van wateren, waardoor waterplanten weer welkom zijn. Daarnaast is het water in Nederland veel minder eutroof geworden door alle milieu-maatregelen, waardoor overmatige plantengroei minder voorkomt. Verder wordt het door nationaal en Europees natuurbeleid steeds moeilijker om exoten als de graskarper uit te zetten.

- Bijlagen -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

39

KARPER (Cyprinus carpio)

Leefomgeving

De karper is een algemene vissoort in stilstaande en langzaam stromend water. Ook in relatief snel stromend water komt de karper wel voor, waar hij zich dan vooral op stromingsluwe plaatsen ophoudt. Van nature komt de karper niet in Nederland voor. Het oorspronkelijke verspreidingsgebied lag rond de Kaspische Zee, van waaruit de karper zich zowel naar het oosten (China, Japan en Zuid-Rusland) als naar het westen (gebied rond de Zwarte Zee en de Donau) heeft uitgebreid. Via de Donau heeft de karper zich naar Midden-Europa kunnen verspreiden. Deze verspreiding werd versneld door de Romeinen, die rond het begin van de jaartelling de karper uit de Donau of uit Klein-Azië haalden en voor de kweek naar Italië brachten. In de eeuwen daarna zorgden monniken voor een grote verspreiding van de karper over Europa. Vanaf de middeleeuwen (de 14e eeuw) kwam de karper, als teelt- en consumptievis, in kloostervijvers voor. In de loop der eeuwen zijn er allerlei verschillende variëteiten van de karper ont-wikkeld. Het oorspronkelijk in de middel-eeuwen geïntroduceerde en daarna verwilderde type wordt wilde of boerenkarper genoemd. Hiernaast komen allerlei geteelde variëteiten voor, zoals schubkarper, spiegel-karper, rijenkarper en naaktkarper. Omdat de karper zich in Nederland nauwelijks met voldoende succes kan voortplanten om een populatie in stand te houden, wordt de karperstand in veel wateren door uitzettingen op peil gehouden. Dankzij deze uitzettingen komt de karper momenteel in vrijwel alle watertypen voor. In het oorspronkelijke verspreidingsgebied is de karper echter een bewoner van langzaam stromende rivieren en (afgesloten) rivierarmen.

Voortplanting

De paaitijd valt, afhankelijk van in het bijzonder de watertemperatuur, in mei en juni, maar kan soms doorgaan tot eind juli. De paai vindt plaats in met zachte vegetatie begroeide ondergelopen gebieden of in waterplantenvegetaties in ondiep, rustig water, waar de eieren aan de planten blijven plakken. Ook worden flab en obstakels als stenen en fuiken wel als paaisubstraat gebruikt; soms worden de eieren op de kale bodem afgezet. Tijdens het paaien wordt een vrouwtje omringd door een aantal mannetjes die de afgezette eieren bevruchten. Bij een voldoende hoge watertemperatuur komen de eieren al na enkele dagen uit. Voedsel

De karper is een omnivoor. De samenstelling van het voedselpakket is sterk afhankelijk van de aard van het water en van het seizoen. Larven leven van zoöplankton en algen. Dat de karper is aangepast aan het foerageren op de bodem is al op jonge leeftijd zichtbaar, want bij een lengte van circa 2 cm beginnen juveniele karpertjes al van de bodem te eten. Het dieet van volwassen karpers bestaat vrijwel uitsluitend uit bodemvoedsel, zoals insectenlarven, wormen, kreeftachtigen en weekdieren. Daarnaast wordt ook plantaardig materiaal gegeten, zoals waterplanten, algen en zaden. Groei en leeftijd

Van de karperachtigen is de karper één van de snelst groeiende soorten; vooral de verschillende kweekvormen zijn snelle groeiers. In de regel wordt de karper geslachtsrijp na 3 tot 4 jaar (mannetjes) of 4 tot 5 jaar (vrouwtjes) bij een lengte van 40 tot 45 cm. De maximale lengte is 120 cm.

- Ruiten Aa -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

40

KLEINE MODDERKRUlPER (Cobitis taenia taenia)

Leefomgeving

De kleine modderkruiper komt voor in stilstaand tot middelmatig stromend water dat zwakbrak mag zijn. Zowel in kleine slootjes, greppels, beken en kanalen als in de oeverzone van grote meren en in zandwinputten en overstroomde rivier-oevers kan deze soort aangetroffen worden.

De kleine modderkruiper is door zijn manier van voedsel zoeken aangewezen op gebieden met een fijn bodemsubstraat. Ondiepe plekken met een rijke begroeiing van hogere waterplanten en een zandbodem of een laag van zacht, los slib hebben de voorkeur. Sterk modderige of grove kiezelbodems worden gemeden.

Voortplanting

De paaitijd valt in de periode van april tot mei tot en met juli. De kleine modderkruiper kan zich in zeer ondiep water (tot 4 cm) voortplanten. De eitjes worden op stenen, aan (wortels van) waterplanten of in het "flab" afgezet, of ze worden los op de bodem gedeponeerd.

Voedsel

De kleine modderkruiper leeft van wormen, insectenlarven, slakken, kreeftachtigen en detritus. Tijdens het foerageren hapt de kleine modderkruiper bodemsubstraat op, waaruit vervolgens de eetbare deeltjes 'gezeefd' worden en het niet opgenomen substraat via de kieuwen weer uitgestoten wordt. Hierbij is het belangrijk dat het bodemsubstraat uit fijn materiaal bestaat.

Groei en leeftijd

Na een jaar ligt de lengte van de kleine modderkruiper tussen de 4 en 6 cm, de maximale lengte is 8 cm voor de mannetjes en 14 cm voor de vrouwtjes. De maximum leeftijd voor vrouwtjes is vier jaar, mannetjes bereiken een leeftijd van drie jaar. De mannetjes zijn na twee jaar en de vrouwtjes na drie jaar geslachtrijp.

- Bijlagen -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

41

KOLBLEI (Abramis bjoerkna)

Leefomgeving

De kolblei is een algemene vissoort van stilstaand en langzaam stromend, zoet en brak water. In ons land komt de kolblei in vrijwel alle watertypen voor. In de rivieren, grote meren en plassen is deze sterk op brasem lijkende karperachtige vaak talrijk aanwezig. In meren vindt men de kolblei meestal in scholen in de met waterplanten begroeide oeverzone; in open water houdt de kolblei zich minder vaak op. In rivieren zoekt de kolblei vaak de plaatsen op met weinig stroming, zoals binnenbochten en zijtakken. Ook hier geven ze de voorkeur aan een plantenrijke omgeving. Vanwege zijn voedselkeuze wordt de kolblei altijd aangetroffen in de buurt van een zachte, modderige bodem. Voortplanting

De paaitijd ligt, onder andere afhankelijk van de watertemperatuur, tussen mei en juli. De kolblei paait in scholen in ondiepe en plantenrijke oeverzones, waar de eitjes uitsluitend aan water- of oeverplanten worden afgezet. Door zijn paaisubstraatkeuze, maar ook door zijn foerageergedrag, is de kolblei sterker afhankelijk van de aanwezigheid van een goed ontwikkelde vegetatie met onderwater- en oeverplanten dan brasem en blankvoorn.

Voedsel

De kolblei heeft een gevarieerd voedselpakket. Larven en juvenielen leven voornamelijk van zoöplankton. Naarmate de kolblei groter wordt, ontstaat er een voorkeur voor grotere voedselorganismen. De kolblei zoekt vooral naar in of bij de bodem levende organismen, zoals muggenlarven, kreeftachtigen en slakjes. Bij gebrek aan dierlijk voedsel worden ook wel waterplanten, (draad)algen en detritus gegeten. Groei en leeftijd

De kolblei is geen snelle groeier. In het eerste jaar kan een lengte van ongeveer 5 cm worden bereikt. Bij een goede groei ligt de lengte na 2 jaar rond 10 cm. De kolblei wordt geslachtsrijp op een leeftijd van 3 tot 5 jaar, bij een lengte van 14 cm (mannetjes) tot 16 cm (vrouwtjes). De maximale lengte is 40 cm. De kolblei kan meer dan 10 jaar oud worden.

- Ruiten Aa -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

42

AAL of PALING (Anguilla anguilla)

Leefomgeving

De aal of paling is één van onze meest algemene vissoorten. Omdat de aal een bijzonder groot aanpassingsvermogen heeft en weinig eisen aan het leefmilieu stelt, komt hij voor in vrijwel ieder watertype, van diepe, stilstaande wateren tot in de bovenloop (de forelzone) van beken en rivieren. De belang-rijkste eis die de aal aan het leefgebied stelt is dat dit vanuit zee bereikbaar moet zijn en dat hij, als schieraal, hiervandaan weer vrij naar zee kan trekken. De lichtschuwe aal is vooral in de schemering en 's nachts actief. Overdag graaft de aal zich in de bodem in of verbergt zich in holten in de oever of tussen en onder waterplanten, boomwortels, stenen of andere obstakels. De aal heeft een voorkeur voor relatief hoge watertemperaturen; tijdens de winter-maanden vertoont hij dan ook weinig activiteit en trekt zich in een schuilplaats terug, passief wachtend op een stijging van de watertemperatuur in het voorjaar. Voortplanting

De aal is een zogenaamde katadrome vissoort, die het grootste deel van zijn leven in zoet water doorbrengt, maar zich in zee voortplant. Als ‘Leptocephaluslarve' verzamelen de jonge alen zich aan het begin van het jaar voor de Nederlandse kust. Nadat zij tot glasaal zijn gemetamorfoseerd trekken zij massaal het binnenwater op, waar zij in enkele jaren tot volwassen aal opgroeien. Wanneer de aal geslachtsrijp is geworden, wordt hij schieraal genoemd. De migratie van schieraal naar de paaigebieden, die waarschijnlijk in de Sargassozee bij de Bermuda-eilanden liggen, komt in het najaar op gang.

Voedsel

Het voedselpakket van de aal bestaat vooral uit op en nabij de bodem levende ongewervelden, zoals muggenlarven, vlokreeften, aasgarnalen, waterpissebedden, haften en kokerjuffers. Ook vis(broed) behoort tot het voedsel. Alen met een lengte van meer dan 35 cm kunnen zich ontwikkelen tot specialistische vispredator; deze zogenaamde breedkop-alen jagen, net als de snoek, vanuit een schuilplaats op prooivis. Aal is geen 'lijkenvreter', zoals zo vaak wordt beweerd. Wel kan de aal stukken afscheuren van prooien die veel groter zijn dan hijzelf door zich in de prooi vast te bijten en snel rond de eigen as te draaien. Groei en leeftijd

De aal komt als glasaal het zoete water binnen, waar hij verblijft totdat hij geslachtsrijp is geworden en verandert in schieraal. Mannetjes worden dit bij een lengte van 30 tot 45 cm, vrouwtjes in de regel bij een lengte vanaf 55 cm. Soms blijven vrouwtjes echter veel langer in het zoete water en kunnen dan een beduidend grotere lengte bereiken. Mannetjes blijven niet alleen kleiner, maar zijn ook eerder geslachtsrijp dan vrouwtjes. De leeftijd van mannelijke schieraal ligt tussen 5-14 jaar, die van vrouwtjes varieert van 7-18 jaar. De maximale lengte van de aal is - voorzover bekend - 1,55 meter; het maximale gewicht 7,65 kg. De aal kan een aanzienlijke leeftijd bereiken. In gevangenschap kan deze vissoort meer dan 50 jaar oud worden. De oudste aal bereikte zelfs een leeftijd van 85 jaar.

- Bijlagen -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

43

POS (Gymnocephalus cernuus)

Leefomgeving

De pos is een algemene vissoort in ons land die in veel wateren voorkomt. Vooral in groot water, zoals meren, rivieren en al dan niet kunstmatige plassen, is de pos soms massaal aanwezig. Deze kleine baarsachtige lijkt zich vaak thuis te voelen in wateren, waar veel andere vissoorten het juist laten afweten.

Opmerkelijk is dat de pos erg sterk vertegen-woordigd kan zijn in pas gegraven wateren en in wateren, waar de milieuomstandigheden zich blijvend en ingrijpend hebben gewijzigd. De pos wordt dan ook wel als 'pioniersoort' beschouwd. De pos leeft in scholen. Hij is overdag actief en zoekt, als echte bodemvis, op de bodem naar voedsel.

Voortplanting

De paaitijd valt tussen maart en juni, bij een watertemperatuur van ongeveer 15 °C. In deze periode zoekt de pos in grote scholen ondiep water op met een relatief hoog zuurstofgehalte. In meren en rivieren zijn dat bijvoorbeeld de oevers waar de wind op staat en waar golfslag optreedt.

De eitjes worden in de regel afgezet op stenen of obstakels en soms op waterplanten, maar deze zijn voor de voortplanting niet noodzakelijk. Na het uitkomen zijn de larven nog niet volledig ontwikkeld. Zij kunnen zich dan nog nauwelijks bewegen en blijven enkele dagen op de bodem liggen. Pas na ruim een week beginnen de larven over de bodem te zwemmen en actief voedsel op te nemen.

Voedsel

De larven van de pos voeden zich in eerste instantie met fijn zooplankton. Bij een lengte van 1,5 cm schakelt jonge pos soms al over op bodemvoedsel, zoals vlokreeften, aasgarnalen, muggenlarven, slakjes en wormpjes.

Ook het voedselpakket van volwassen pos bestaat grotendeels uit bodemorganismen. Daarnaast worden ook kuit en visbroed gegeten, waaronder ook eigen soortgenoten.

Groei en leeftijd

De groeisnelheid in het eerste jaar is gemiddeld 5 tot 7 cm. De pos wordt in het tweede of derde jaar geslachtsrijp. De maximale lengte is 20 cm en het maximale gewicht ca. 150 gram.

De maximale leeftijd wordt geschat op 10 tot 12 jaar.

- Ruiten Aa -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

44

RIVIERGRONDEL (Gobio gobio)

Leefomgeving

De riviergrondel is één van de kleinere rheofiele karperachtigen. De lichaams-bouw, de onderstandige bek en de baarddraden laten zien dat de riviergrondel een karakteristieke bodem-bewonende vissoort is. De riviergrondel stelt geen hoge eisen aan zijn leefomgeving en komt dan ook in een groot aantal watertypen voor. De riviergrondel heeft een voorkeur voor het heldere, stromende water van beken, waar hij tot in het leefgebied van de beekforel voorkomt. Maar ook in rivieren en kanalen en zelfs in vele stilstaande wateren kan deze soort worden aangetroffen. Alleen zachte veenbodems worden gemeden. In beken is de riviergrondel in kleine scholen te vinden op trajecten met een geringe diepte (minder dan 1 meter), waar hij zich - vooral onder bruggen - ophoudt op reliëfrijke plekken zoals een hellende bodem, aanzandingen en geulen. Voortplanting

De paaitijd valt in de maanden april t/m juni, bij een watertemperatuur van 12 tot 17 °C. Aan de paaiplaatsen worden duidelijk meer eisen gesteld dan aan het leefgebied. In de paaitijd zoekt de riviergrondel ondiepe plekken met een schone zand- of grindbodem op, waar het water langzaam stroomt en bij voorkeur helder is.

Hier worden de eieren los of in klompjes vastgekleefd aan bij voorkeur kiezels of grind, maar ook wel aan waterplanten, boomwortels en op de bodem liggende bladeren.

De riviergrondel overwintert op diepere plekken met zwak stromend of stilstaand water.

Voedsel

Het voedsel van de riviergrondel bestaat uit bijna alles wat aan klein dierlijk leven op en in de bodem te vinden is, zoals wormen, kreeftachtigen en muggenlarven, maar ook detritus en algen. Jonge riviergrondels eten daarnaast ook zoöplankton.

Groei en leeftijd

De maximale lengte van de riviergrondel is 20 cm. In het eerste jaar wordt een lengte bereikt van 2 tot 7 cm. De riviergrondel is na 2 tot 3 jaar geslachtsrijp bij een lengte van 8 tot 9 cm.

De maximale leeftijd is 6 jaar, maar de meeste riviergrondels worden nier ouder dan 3 jaar.

- Bijlagen -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

45

RUISVOORN (Scardinius erythrophthalmus)

Leefomgeving

De ruisvoorn is een vis van helder, stilstaand of langzaam stromend water dat rijk begroeid is met oever- en onderwaterplanten, afgewisseld met open stukken. Deze vis is vooral te vinden in de ondiepe oeverzone van vijvers, plassen, meren, kanalen en rivieren, waar hij zich meestal dicht onder de oppervlakte ophoudt. In beken is de ruisvoorn vooral te vinden in het stroomluwe water van (afgesneden) meanders en molen-kommen, waar zich vegetatie kan ontwikkelen. Hier kan de ruisvoorn wel in redelijke aantallen voorkomen. Voortplanting

De paaitijd valt laat in het jaar, in de maanden mei tot en met juli, wanneer de watertemperatuur meer dan 15˚C bedraagt. In deze periode trekt de ruisvoorn naar de paaiplaatsen in de oeverzone, die soms in zeer ondiep water liggen. Hier worden de eieren aan water- en oeverplanten of aan ondergelopen gras afgezet. Voor een goede ontwikkeling van de eieren is de aanwezigheid van vegetatie essentieel; eieren die op de (meestal modderige) bodem terecht komen, gaan verloren.

Voedsel

Jonge ruisvoorn leeft voornamelijk van watervlooien. Naarmate de ruisvoorn groter wordt, schakelt hij geleidelijk over op grotere voedseldiertjes, zoals slakjes en kreeftachtigen. Ook in het water gevallen insecten worden gegeten; deze worden met de bovenstandige bek van de oppervlakte gehapt. Daarnaast behoort ook plantaardig materiaal tot het voedselpakket van de ruisvoorn. Zowel verschillende soorten zachte waterplanten als draad- en kiezelalgen vormen een groot deel van het dieet. Groei en leeftijd

De ruisvoorn groeit in het eerste jaar tot gemiddeld 6 cm. In het tweede of derde jaar is de ruisvoorn geslachtsrijp bij een lengte van ca. 15 cm, de vrouwtjes later dan de mannetjes. De ruisvoorn kan een lengte van 45 cm bereiken. De maximale leeftijd ligt tussen 15 en 20 jaar.

- Ruiten Aa -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

46

SNOEK (Esox lucius)

Leefomgeving

De snoek is een soort van stilstaand of langzaam stromend water, zoals rivieren en brede beken. De snoek heeft een voorkeur voor helder water met een gevarieerde begroeiing van oeverplanten en onderwaterplanten, die voldoende schuilgelegenheid biedt. Grotere exemplaren houden zich ook schuil achter obstakels. Voortplanting

De paaitijd valt in de periode van half maart tot eind mei. Paaiplaatsen liggen in ondiep water waar (resten van) vegetatie aanwezig is, zoals ondergelopen grasland of oeverzones met riet en onderwaterplanten. Zowel voor het afzetten van de eieren als voor de opgroei van het broed is de aanwezigheid van vegetatie van groot belang. Indien niet voldoende schuilgelegenheid in de vorm van waterplanten in het opgroeigebied aanwezig is, vallen grote aantallen jonge snoekjes ten prooi aan grotere soortgenoten. Pas wanneer de snoek een lengte van meer dan 60 cm heeft bereikt, is hij veilig voor kannibalisme en niet langer gebonden aan de beschutting van waterplanten.

Voedsel

De larven van de snoek leven van kleine kreeftachtigen, zoals mosselkreeftjes, watervlooien en roeipootkreeftjes. Later wordt het voedselpakket uitgebreid met insectenlarven. Al bij een lengte van 10 cm bestaat het voedsel voornamelijk uit visjes en andere gewervelde dieren, zoals kikkers. Onder uitzonderlijke omstandigheden worden ook wel ongewervelde dieren gegeten. Groei en leeftijd

De snoek is een snelle groeier. Binnen een jaar wordt een gemiddelde lengte bereikt van ongeveer 22 cm. Mannetjes worden bij een lengte van ca. 30 cm geslachtsrijp, vrouwtjes bij een lengte van 35-40 cm. Onder gunstige omstandigheden kan de snoek binnen een jaar een lengte van 35 cm bereiken en is dan na één jaar al geslachtsrijp. De maximale lengte van de snoek is 1,40 meter. Dit geldt dan voor vrouwtjes. Mannetjes worden niet groter dan 85 cm. De maximale leeftijd van de snoek is ca. 25 jaar.

- Bijlagen -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

47

VETJE (Leucaspius delineatus)

Leefomgeving

Het vetje leeft hoofdzakelijk in zoete tot zwak brakke, stilstaande wateren met bij voorkeur een goed begroeide oeverzone. Het vetje leeft bij voorkeur in deze ondiepe, begroeide gedeelten van het water. Aangezien het vetje bij voorkeur leeft in ondiepe wateren, is hij bestand tegen relatief hoge watertemperaturen van 30 tot 35 °C. De meeste Nederlandse zoetwatervissen overleven een watertemperatuur van 30 °C niet. Voortplanting

De paaitijd van het vetje loopt van april tot juni bij een watertemperatuur van 17 °C. Wanneer de tempratuur terugvalt tot onder de 17 °C, stopt de paai totdat de watertemperatuur weer voldoende hoog is. In de paaitijd verschijnt bij het mannetje paaiuitslag op kop en lippen. Bij het vrouwtje is een circa 2 mm lange legbus te zien. Het vetje zet haar eieren bij voorkeur af op de stengels van loodrecht in het water staande planten. De eieren worden afgezet op een diepte van 10-20 cm. Na het afzetten van de eieren bewaakt het mannetje deze. Hij voorziet daarbij de eieren van zuurstof door het aanstoten van de stengel, waarop deze zijn afgezet.

Voedsel

Nadat zij uit het ei zijn gekomen en hun dooierzak hebben verteerd, leven de larven van het vetje eerst van plantaardig plankton. Het voedsel van de juvenielen bestaat voornamelijk uit dierlijk plankton. Het volwassen vetje eet voornamelijk in het water gevallen landinsecten, insectenlarven en kleine kreeftachtigen, die in de oeverzone voorkomen. Met zijn bovenstandige bek is het vetje zeer goed toegerust op het van het wateroppervlak pakken van drijvende insecten. Het vetje heeft de voorkeur voor redelijk helder water, omdat het een zichtjager is. Groei en leeftijd

Vetjes kunnen maximaal 5 jaar oud worden en een maximale lengte bereiken van 7 centimeter.

- Ruiten Aa -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

48

SNOEKBAARS (Sander lucioperca)

Leefomgeving In het oorspronkelijke verspreidings-gebied (het oostelijk deel van Europa, tot in Azië rond de Kaspische Zee) is de snoekbaars een vis van grote rivieren en diepe meren, die zich ophoudt in diepere en duistere delen met weinig stroming. In ons land is de snoekbaars een algemene vissoort die zowel in stilstaand als langzaam stromend water voorkomt, zoals rivieren, meren, plassen, kanalen en zandgaten. De snoekbaars heeft voorkeur voor troebel water; de ogen zijn aangepast aan het zien bij lage lichtintensiteiten. Helder water moet voor snoekbaars dan ook behoorlijk diep zijn, zodat bij de bodem, waar de snoekbaars zich voornamelijk ophoudt, toch een lage lichtintensiteit wordt bereikt. De snoekbaars is gevoelig voor lage zuurstofconcentraties, maar goed bestand tegen eutrofiëring. In vele wateren, waar de snoekstand sterk is teruggelopen door de verdwijning van de waterplanten-begroeiing tengevolge van eutrofiëring, heeft snoekbaars de rol van snoek als visstandregulerende predator overgenomen.

Voortplanting De paaitijd valt doorgaans in de periode eind april -begin mei. De eieren worden afgezet in een nest van boom- of plantenwortels, takken of dichtbegroeide vegetatie dat door het mannetje wordt gemaakt boven een harde zand-, grind- of kleibodem. Het mannetje bewaakt de eieren (en later ook het broed) tegen predatoren en waaiert met de vinnen om het legsel vrij te houden van slib en het van vers, zuurstofrijk water te voorzien.

De larven en juvenielen houden zich voornamelijk in het plantenvrije open water op. Het optreden van kannibalisme, waaraan de jonge snoekbaarsjes voornamelijk in hun eerste levensjaar bloot staan, is sterk afhankelijk van het voedselaanbod. Voedsel

Jonge snoekbaars tot een lengte van ca. 2 cm eet vrijwel uitsluitend zooplankton, in het bijzonder watervlooien en roeipootkreeftjes. Bij een grotere lengte worden bodemorganismen, zoals muggen- en eendagsvliegenlarven en kreeftachtigen, zoals aasgarnalen, gegeten. Het overschakelen op de consumptie van vis(broed) wordt bepaald door het aanbod en de omstandigheden. Snoekbaars met een lengte van meer dan 10 cm vreet uitsluitend vis. Groei en leeftijd

De groei van jonge snoekbaars is sterk afhankelijk van de omstandigheden en het voedselaanbod. Zo kan in het eerste groeiseizoen al een lengte van 15 tot 20 cm bereikt worden. Indien echter niet tijdig op de consumptie van vis kan worden overgeschakeld, wordt de jonge snoekbaars niet groter dan 4 tot 8 cm. Ook komt het voor, bijvoorbeeld bij een geringe beschikbaarheid aan prooivis, dat een gehele jaarklasse na het eerste groeiseizoen de lengte van 10 cm nog niet heeft bereikt. In de regel zijn snoekbaarsmannetjes na 2 jaar geslachtsrijp bij een lengte van ca. 26 cm, vrouwtjes na 3 jaar bij een lengte van ca. 40 cm. In ons land kan snoekbaars een lengte bereiken van ongeveer 1,20 meter, bij een gewicht van 25 tot 30 pond.

- Bijlagen -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

49

WINDE (Leuciscus idus)

Leefomgeving

De winde is één van de grotere rheofiele karperachtigen. Deze vissoort is een kenmerkende bewoner van het grote, open water. Ook in de hiermee in ver-binding staande wateren komt de winde voor. Voor de voortplanting is de winde aan-gewezen op stromend water. In de herfst verzamelen de vissen zich in de benedenloop van kleine rivieren en beken die in de grote wateren uit-monden. Aan het eind van de winter groeperen de windes zich tot grote scholen en trekken de rivieren en beken op om te gaan paaien. Voortplanting

De paaitijd valt, afhankelijk van de watertemperatuur die bij voorkeur rond 8 °C moet zijn, in de periode van maart tot mei. Gedurende de trek naar de paaiplaatsen oriënteert de winde zich op de stroming. De winde paait bij voorkeur op plaatsen waar de stroomsnelheid van het water niet hoger is dan ongeveer 0,5 meter per seconde. De diepte waarop de eieren worden afgezet loopt uiteen van zeer ondiep (minder dan 0,5 meter) tot matig diep water (ca. 2 meter). Wat het paaisubstraat betreft is de winde niet kieskeurig: zowel een schone zand-, grind- of kiezelbodem als grote stenen en waterplanten worden als afzetplaats voor de eieren gebruikt. Voor een goede ontwikkeling van de eieren is wel van belang dat de paaiplaatsen slibvrij blijven.

Na het paaien, dat enkele dagen kan duren, trekken de windes weer naar groter water. De eieren komen na 10 tot 20 dagen uit. De larven blijven eerst op hun geboortewater, maar in de loop van hun eerste levensjaar trekken ook zij stroomafwaarts. Aan het eind van hun tweede zomer zwemmen ze dan naar het grote, open water. Voedsel Jonge windes voeden zich in eerste instantie met dierlijk plankton. Later wordt dit uitgebreid met macrofauna. De volwassen winde heeft een zeer uitgebreid voedselpakket, waarvan zowel relatief kleine ongewervelden, zoals slakjes en insecten, als kleine vissen en zelfs waterplanten deel uitmaken. Vanwege zijn generalistisch foerageer-gedrag lijkt de winde sterk op de kopvoorn. Groei en leeftijd

Een winde groeit vrij snel en kan na 6 jaar een lengte bereiken van 30 cm. In de regel wordt de winde geslachtsrijp na 3 tot 4 jaar. De winde kan meer dan 15 jaar oud worden en ca. 80 cm lang.

- Ruiten Aa -

© 2008 Sportvisserij Nederland /

Hengelsportfederatie Groningen Drenthe

50

ZEELT (Tinca tinca)

Leefomgeving De zeelt is een bewoner van stilstaand of traag stromend water met een zachte modderbodem en een goed ontwikkelde vegetatie met (onder)water- en oever-planten. De zeelt is een vrij algemene vissoort, die voorkomt in tal van watertypen, zoals grote meren en plassen, rivieren, kanalen, sloten en beken. Een harde zandige of stenige bodem, troebel water, matige of sterke stroming en grote diepte maken een water als leefgebied voor de zeelt minder geschikt. De zeelt verdraagt hoge water-temperaturen, lage zuurstofconcentraties en hoge pH-waarden; tegen organische vervuiling lijkt de zeelt dan ook redelijk bestand. De zeelt is lichtschuw en zoekt vooral 's nachts naar voedsel. Overdag houdt hij zich gewoonlijk schuil tussen de waterplanten of in de modder. In de winter of 's zomers, als het erg warm is, doet de zeelt dit ook 's nachts. Voortplanting De paaitijd valt laat, in de maanden mei tot en met augustus. De watertemperatuur dient minimaal 18°C te zijn, voordat de zeelt tot het afzetten van de eitjes overgaat. Zeelten paaien in groepjes tegelijk. De eitjes worden niet in één keer afgezet, maar met tussenpozen van enkele dagen. De gehele paaiperiode kan, afhankelijk van de omstandigheden, meer dan een week duren. Er wordt alleen gepaaid boven waterplanten, waaraan de zeer kleverige eitjes zich vasthechten. Eitjes die op de modderige bodem terecht komen, sterven vrijwel altijd af; dit geldt ook voor de pas uitgekomen larven. De aanwezigheid van waterplanten is dan ook van essentieel belang.

Voedsel De larven van de zeelt leven in eerste instantie van zoöplankton. Later eten zij ook kleine muggenlarven, wormpjes en slakkeneieren. Volwassen zeelten zijn alleseters, maar zoeken bij voorkeur in de bodem naar voedsel; de beide tastharen naast de bek wijzen hierop. Naast slakjes, kreeftachtigen, wormpjes, watervlooien en muggenlarven maken ook plantendelen, algen en detritus deel uit van het voedselpakket. Groei en leeftijd De groei van de zeelt is betrekkelijk traag en sterk afhankelijk van de omstandigheden. De lengte na het eerste groeiseizoen varieert meestal tussen 3 en 6 cm, maar kan ook 12 cm bedragen. De mannetjes groeien trager dan de vrouwtjes. De zeelt is na 3 tot 4 jaar geslachtsrijp bij een lengte van 9,5 cm (mannetjes) en 12,5 cm (vrouwtjes). De maximale lengte is ca. 60 cm en de maximale leeftijd 15 à 20 jaar.

Sportvisserij Nederland

Postbus 162 3720 AD Bilthoven