Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en...

129
Faculteit Rechtsgeleerdheid Academiejaar 2012-2013 Jeugdsanctierecht door Anke Schoeters (studentennr.: 00803091) Masterproef van de opleiding ‘Master in de Rechten’ Promotor: Prof. Brice De Ruyver Commissaris: Freya Vander Laenen

Transcript of Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en...

Page 1: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

Faculteit Rechtsgeleerdheid

Academiejaar 2012-2013

Jeugdsanctierecht

door

Anke Schoeters

(studentennr.: 00803091)

Masterproef van de opleiding

‘Master in de Rechten’

Promotor: Prof. Brice De Ruyver

Commissaris: Freya Vander Laenen

Page 2: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

Voorwoord

In het eerste middelbaar wist ik goed wat ik ging verder studeren: Rechten! Het grote moment kwam

er in september 2008. Nu, 5 jaar later, zit het er al bijna op. De laatste 5 jaren zijn voorbij gevlogen,

wat wil zeggen dat ik van mijn studententijd heb genoten. Met deze masterproef sluit ik dan ook mijn

fantastische studentenjaren af.

In de eerste Bachelor Rechten kwam ik al vrij snel tot de conclusie dat het strafrecht mij intrigeerde en

fascineerde. Ondanks het vroege lesuur, 8u15!, heb ik de lessen van Professor De Ruyver steeds met

veel aandacht kunnen volgen. Van zodra ik de kans kreeg om keuzevakken aan te duiden, in 3e

bachelor, gingen mijn interesses alweer in de richting van het strafrecht en de criminologie. In de

eerste Master Rechten had ik het geluk om bij Professor De Ruyver de titel ‘jeugdsanctierecht’ op de

onderwerpenlijst van de masterproeven te vinden. Het geluk was nog groter toen Professor De Ruyver

mij toestond dit onderwerp te gebruiken voor mijn masterproef.

Hierbij zou ik Professor Brice De Ruyver, als mijn promotor, willen bedanken voor de nodige

begeleiding en nuttige opmerkingen gedurende het gehele jaar.

Graag zou ik mijn ouders bedanken voor de steun die ze mij gedurende mijn gehele opleiding hebben

gegeven. Mijn papa die steeds mijn praktische oefeningen las en tips gaf om het in de toekomst beter

te doen. Mijn mama die steeds klaarstond met steunende woorden die mij telkens weer nieuwe moed

gaven.

Ook een dankwoordje aan mijn vriend Sebastien, dit voor de nodige hulp met de informatica, maar in

de eerste plaats voor de mentale ondersteuning.

Page 3: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

3

Inhoudstafel

Inleiding ...................................................................................................................................... 8

Deel I : De geschiedenis van het jeugdrecht ................................................................. 10

Hoofdstuk 1 : De negentiende eeuw : het ontstaan van de grondslagen van het

beschermingsregime voor minderjarige delinquenten ..................................................................... 10

1.1 De alternatieve gerechtelijke afhandeling van jeugdcriminaliteit ......................................... 10

1.2 Het ‘leeftijdscriterium’ en het ‘criterium onderscheidsvermogen’ ........................................ 11

1.3 De 19e eeuwse maatschappelijke context .............................................................................. 12

Hoofdstuk 2: De twintigste eeuw: intrede van het beschermingsmodel ......................................... 13

2.1 Wet van 15 mei 1912: de eerste kinderbeschermingswet ..................................................... 13

2.1.1 Oorzaken tot invoering van de kinderbeschermingswet ................................................ 13

2.1.2 De maatschappelijke en historische context ................................................................... 14

2.1.3 De strafrechtelijke verantwoordelijkheid vanaf 16 jaar .................................................. 15

2.1.4 De kinderrechter .............................................................................................................. 16

2.1.5 Onder voogdij plaatsen van de ouderlijke opvoeding ..................................................... 16

2.2. Evoluties na WO II.................................................................................................................. 17

2.2.1 Commissie Cornil ............................................................................................................ 18

2.2.2. Wetsontwerp Lilar .......................................................................................................... 19

2.2.3 Wetsontwerp Vermeylen ............................................................................................... 20

2.3 Wet 8 april 1965: de jeugdbeschermingswet ......................................................................... 21

2.3.1 Het ‘probleemkind’ in de Wet van 8 april 1965 .............................................................. 21

2.3.2 Strafrechtelijke verantwoordelijkheid vanaf 18 jaar ....................................................... 22

2.3.3 Invoering van de sociale jeugdbescherming ................................................................... 23

2.3.4 De vervanging van de kinderrechter door de jeugdrechter ............................................ 24

2.4 De communautarisering van het jeugdrecht in 1980-85 ....................................................... 24

2.5 De modellendiscussie in het jeugdrecht ................................................................................ 25

2.6 Internationale beïnvloeding van het Belgische jeugdrecht vanaf de jaren ‘90 ...................... 26

2.6.1 Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) .............................. 27

2.6.2 Het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) ............ 28

2.6.3 Wet van 19 januari 1990 ................................................................................................. 28

2.7 Wet van 2 februari 1994 ......................................................................................................... 29

2.8 Initiatieven tot hervorming van het jeugdbeschermingsrecht............................................... 31

2.8.1 Commissie Cornelis ........................................................................................................ 31

Page 4: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

4

2.8.2 Commissie Walgrave ..................................................................................................... 32

2.8.3 Ontwerp-Maes ............................................................................................................... 33

Hoofdstuk 3: Het nieuwe jeugdrecht in de eenentwintigste eeuw .................................................. 35

3.1 De Everberg-wet van 1 maart 2002 ........................................................................................ 35

3.2 Het hervormingsdebat Verhofstadt II .................................................................................... 36

Hoofdstuk 4: Besluit .......................................................................................................................... 39

Deel II: Het institutioneel kader en actueel maatregelenpakket van de jeugdbescherming en

bijzondere jeugdbijstand .......................................................................................................... 40

Hoofdstuk 1: De gerechtelijke jeugdbescherming ............................................................................ 40

1.1 De actoren binnen de gerechtelijke jeugdbescherming ........................................................ 40

1.1.1 De jeugdrechter .............................................................................................................. 40

1.1.2 Het openbaar ministerie ................................................................................................. 41

1.1.3 De jeugdadvocaten ......................................................................................................... 42

1.1.4 De sociale dienst van de Vlaamse Gemeenschap bij de jeugdrechtbank ...................... 43

1.2 De maatregelen binnen de gerechtelijke jeugdbescherming................................................ 43

1.2.1 Maatregelen ten aanzien van de ouders ....................................................................... 43

1.2.2 Maatregelen ten aanzien van minderjarigen ................................................................ 47

1.2.2.1 Criteria in aanmerking te nemen door de jeugdrechter bij het opleggen van een

maatregel .............................................................................................................................. 47

1.2.2.2 Hiërarchie in de te nemen maatregelen door de jeugdrechter ............................... 48

1.2.2.3 Motiveringsplicht van de jeugdrechter .................................................................... 48

1.2.2.4 Voorlopige maatregelen ........................................................................................... 48

1.2.2.5 Het herstelrechtelijk aanbod .................................................................................... 48

1.2.2.6 Geschreven project .................................................................................................. 49

1.2.2.7 Ambulante maatregelen ........................................................................................... 49

1.2.2.8 Plaatsingsmaatregelen ............................................................................................. 52

1.2.2.9 Duur van de maatregelen ......................................................................................... 54

1.2.2.10 Het verlengd toezicht ............................................................................................ 54

1.2.2.11 Herziening van de maatregelen ............................................................................. 56

1.3 Besluit ..................................................................................................................................... 57

Hoofdstuk 2: De bijzondere jeugdbijstand ........................................................................................ 57

2.1 De buitengerechtelijke/sociale jeugdbijstand ....................................................................... 58

2.1.1 Verschillen tussen sociale jeugdbijstand en gerechtelijk jeugdbescherming ................ 58

Page 5: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

5

2.1.2 Algemene beginselen binnen de sociale jeugdbijstand ................................................. 58

2.1.3 De actoren binnen de sociale hulpverlening .................................................................. 60

2.1.4 De hulpverleningsmaatregelen ...................................................................................... 62

2.2 De gerechtelijke jeugdbijstand ............................................................................................... 63

Deel III: Analyse van de verschillende visies op het jeugdrecht: het beschermingsmodel, het

sanctiemodel en het herstelmodel .......................................................................................... 65

Hoofdstuk 1: Het beschermingsmodel .............................................................................................. 65

1.1 De hoofdkenmerken .............................................................................................................. 65

1.2 De schuldonbekwame minderjarige ...................................................................................... 65

1.3 Kritiek op het jeugdbeschermingsmodel ............................................................................... 66

Hoofdstuk 2: Het sanctiemodel ........................................................................................................ 68

2.1 De hoofdkenmerken .............................................................................................................. 68

2.2 De schuldbekwame minderjarige .......................................................................................... 68

2.3 Verschillen en gelijkenissen tussen het sanctiemodel en het strafmodel ............................ 69

Hoofdstuk 3: Het herstelmodel ........................................................................................................ 70

3.1 De hoofdkenmerken .............................................................................................................. 70

3.2 De verantwoordelijke minderjarige ....................................................................................... 70

3.3 De herstelgerichte maatregelen ............................................................................................ 71

3.4 Kritiek op het herstelrecht ..................................................................................................... 71

Deel IV: De verschillende strekkingen vervat in het huidige jeugdrecht ................................. 73

Hoofdstuk 1: Behoud van het beschermingsmodel ......................................................................... 73

Hoofdstuk 2: Een knipoog naar het sanctiemodel ........................................................................... 74

Hoofdstuk 3: Een herstelrechtelijke hervorming ............................................................................. 76

3.1 Herstelbemiddeling ................................................................................................................ 77

3.2 Herstelgericht groepsoverleg ................................................................................................. 78

3.3 Geschreven project................................................................................................................. 79

3.4 Besluit ..................................................................................................................................... 80

Hoofdstuk 4: Rechtspositie van de minderjarigen ............................................................................ 80

4. 1 Het beschermingsmodel ....................................................................................................... 81

4.2 Het sanctiemodel ................................................................................................................... 82

4.3 Het herstelmodel ................................................................................................................... 82

4.4 Rechtspositie van de minderjarige na de hervorming van 2006 ........................................... 83

Page 6: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

6

4.4.1 Motiveringsplicht van de jeugdrechter ....................................................................... 84

4.4.2 Recht op bijstand van een advocaat............................................................................ 85

4.4.3 Recht op inzage van het dossier .................................................................................. 86

4.4.4 Recht om gehoord te worden ..................................................................................... 86

4.4.5 Voorlopige maatregelen .............................................................................................. 87

4.4.6 Periodieke evaluatie .................................................................................................... 87

4.4.7 Besluit .......................................................................................................................... 88

Hoofdstuk 5: De uithandengeving ..................................................................................................... 88

5.1 De oorsprong: Wet van 8 april 1965 ...................................................................................... 88

5.2 Algemene voorwaarden voor de toepassing van de uithandengeving ................................. 89

5.2.1 Plegen van een als misdrijf omschreven feit door een minderjarige van 16 of 17 jaar op

het ogenblik van de feiten ......................................................................................................... 89

5.2.2 Jeugdbeschermingsmaatregelen zijn niet langer doeltreffend ...................................... 89

5.2.3 Bijkomende voorwaarden sinds de wetten van 2006 .................................................... 90

5.2.4 Analyse van de vernieuwing sinds de wetten van 2006 ................................................ 91

5.3 De procedure .......................................................................................................................... 92

5.3.1 Verzending van de zaak naar het OM ............................................................................. 92

5.3.2 Wijzigingen sinds de wetten van 2006 ........................................................................... 92

5.4 Illustratie van de uithandengeving met een voorbeeld: ‘De zaak Joe Van Holsbeeck’ .......... 94

5.5 Het herstelmodel : wat is de positie van het slachtoffer binnen de huidige regelgeving? .... 95

Hoofdstuk 6: Gemeentelijke administratieve sancties voor minderjarigen ..................................... 95

6.1 Inleiding .................................................................................................................................. 95

6.2 Het sanctiemodel: (rechts) waarborgen voor minderjarigen ................................................. 97

6.3 Het herstelmodel: positie van het slachtoffer ........................................................................ 97

6.4 Verstrenging van de GAS-wet : repressieve aanpak op jongere leeftijd ................................ 98

6.5 Kritische analyse van de (strengere) GAS-wet........................................................................ 99

Deel V: Het huidige jeugdrecht VS een jeugdsanctierecht ................................................ 103

Hoofdstuk 1: De (on)verantwoordelijke minderjarige .................................................................... 103

1.1 Huidige regelgeving: de schuldonbekwame minderjarige .................................................. 103

1.2 Kritische analyse: leeftijd van strafrechtelijke meerderjarigheid ........................................ 105

1.3 Alsnog enige verantwoordelijkheid van de minderjarige in de nieuwe jeugdwet? ............ 106

1.4 Een ‘vernieuwend’ voorstel ................................................................................................. 107

Hoofdstuk 2: De discussie rond de uithandengeving ...................................................................... 109

Page 7: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

7

2.1 Huidige regelgeving: behoud van de uithandengeving ....................................................... 109

2.2 Wat is de echte reden voor uithandengeving? ................................................................... 110

2.3 Kritische analyse: afschaffing van de uithandengeving? ..................................................... 111

Hoofdstuk 3: Rechtswaarborgen voor minderjarigen ..................................................................... 113

3.1 Huidige regelgeving ............................................................................................................. 113

3.2 Kritische analyse: rechtswaarborgen binnen een sanctiemodel ......................................... 114

Hoofdstuk 4: De gemeentelijke administratieve sanctie ................................................................ 115

4.1 Huidige regeling ................................................................................................................... 115

4.2 Kritische analyse: sanctioneren of beschermen? ................................................................ 115

Hoofdstuk 5: Kritische analyse van de positie van de jeugdrechter binnen het huidige jeugdrecht

......................................................................................................................................................... 117

5.1 De criteria in acht te nemen door de jeugdrechter bij het opleggen van maatregelen...... 117

5.2 Een ‘boodschappenlijst’ aan maatregelen .......................................................................... 118

Hoofdstuk 6: Algemeen besluit ...................................................................................................... 119

Bibliografie ............................................................................................................................. 121

Page 8: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

8

Inleiding

‘De jeugd van tegenwoordig’ is van alle tijden: ze was er gisteren, ze is er vandaag en ze zal

er evengoed morgen zijn. Kinderen en jongeren vertegenwoordigen in onze maatschappij de

toekomst, maar ze baren tegelijkertijd, en net daarom, veel zorgen.

Juristen, maar ook niet-juristen, hebben elk hun eigen mening over de aanpak van jonge

delinquenten. Sommigen zijn de mening toegedaan dat minderjarigen heropgevoed moeten

worden via opvoedende maatregelen. Anderen beweren dat een hardhandige aanpak een

positieve invloed zou hebben en een meer afschrikwekkend effect naar de jongeren zou

uitstralen. Telkens opnieuw staat justitie voor de tweestrijd: de jongeren hardhandig

aanpakken zoals volwassenen zouden bestraft worden of de jongeren beschermen met

jeugdbeschermingsmaatregelen? Kúnnen de jonge delinquenten nog op het juiste pad worden

gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze

voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van hun slechte

opvoedingssituatie of zijn jongeren zélf verantwoordelijk voor hun gedrag ongeacht de

kwaliteit van de opvoeding? Deze tweestrijd, tussen een beschermingsgedachte en een

repressieve aanpak van jonge delinquenten, zal als rode draad doorheen de gehele masterproef

terugkomen.

Bovendien kan er de laatste jaren nog een derde visie binnen het jeugdrecht worden

toegevoegd. De aanhangers van een herstelmodel poneren een jeugdrecht waarbij het

slachtoffer van de gedraging door de delinquente jongeren op de eerste plaats wordt gesteld.

Maatregelen moeten binnen deze visie in de eerste plaats gericht zijn op het herstel van de

schade van het slachtoffer.

De titel van deze masterproef ,’jeugdsanctierecht’, is op zichzelf controversieel te noemen.

Aan de hand van deze titel zou je kunnen denken dat ons huidige jeugdrecht een

jeugdsanctierecht inhoudt. Niets is minder waar, ons huidige jeugdrecht is een resultaat van

jarenlange geschiedenis en is beïnvloed door verschillende strekkingen en visies op het

jeugdrecht.

In mijn masterproef zal ik van start gaan met een korte weergave van de geschiedenis van het

jeugdrecht. Zonder een goede kennis van de geschiedenis zouden de huidige discussies binnen

de verschillende strekkingen in het jeugdrecht niet volledig kunnen worden begrepen.

Alhoewel het jeugdrecht gekenmerkt wordt door een grote mate aan continuïteit, zijn er

doorheen de jaren toch een aantal belangrijke wijzigingen doorgevoerd die kort zullen worden

uiteengezet.

In het tweede deel zal het huidige institutioneel kader en maatregelenpakket binnen het

Page 9: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

9

jeugdrecht uit de doeken worden gedaan, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de

gerechtelijke jeugdbescherming en de bijzondere jeugdbijstand.

In het derde deel zullen de verschillende strekkingen binnen het jeugdrecht worden

geanalyseerd, namelijk het beschermingsmodel, het sanctiemodel en het herstelmodel.

In het vierde deel van de masterproef zal ik onderzoeken of het jeugdrecht vandaag de dag

het meest aanleunt bij een beschermingsmodel, een herstelmodel of een sanctiemodel en wat

de invloed hiervan is op de rechtswaarborgen voor minderjarigen. Bovendien vraagt de

vernieuwing van de GAS-wet een korte bespreking ter verduidelijking van de huidige

maatschappelijke reactie op minderjarige delinquenten.

Tot slot zal in het laatste deel van de masterproef mijn persoonlijke voorkeur voor een

jeugdsanctiemodel worden geplaatst tegenover het huidige jeugdrecht dat van toepassing is in

België.

Page 10: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

10

Deel I : De geschiedenis van het jeugdrecht

Een analyse van het huidige jeugdrecht kan enkel succesvol zijn indien eerst de geschiedenis

van dit jeugdrecht grondig wordt onderzocht. You can’t handle the present if you don’t

understand his history!

De praktijk van honderd jaar kinder- en vervolgens jeugdbescherming zijn een

aaneenschakeling geweest van politieke en levensbeschouwelijke overtuigingen en

filosofieën. Deze hebben geleid tot beleidsvoering dat soms vernieuwend was, dan weer

bevestigend van wat eigenlijk al langer gaande was. De historische evolutie toont aan dat

iedere generatie zich zorgen maakt om ‘haar jongeren’, maar ook dat er verschillende visies

en ideeën worden op nagehouden over de juiste aanpak van probleemjongeren.

Hoofdstuk 1 : De negentiende eeuw : het ontstaan van de grondslagen van het

beschermingsregime voor minderjarige delinquenten

1.1 De alternatieve gerechtelijke afhandeling van jeugdcriminaliteit

Vóór de wet van 15 mei 1912 bestond geen afzonderlijk jeugdbeschermingsregime. Volgens

het Belgische strafwetboek van 18671 werden jeugddelinquenten onderworpen aan dezelfde

regelgeving als volwassenen. Het waren reeds de Verlichte Filosofen die in de loop van de 18e

en 19e eeuw geleidelijk aan het idee inburgerden dat kinderen een aparte sociale categorie

vormden die nood hadden aan speciale bescherming en zorg.2 Het strafregime kreeg een

nieuw karakter en de klemtoon kwam meer te liggen op de heropvoeding van de minderjarige.

Er werden destijds drie verschillende methodes ontwikkeld voor een alternatieve gerechtelijke

afhandeling van jeugddelinquentie.

Een eerste is de vervroegde voorwaardelijke vrijlating van de minderjarige delinquent.

Vooraleer de Wet Lejeune hieraan een wettelijke basis gaf, was het al een administratieve

gewoonte om opgesloten minderjarigen vervroegd en voorwaardelijk vrij te laten.3

Een tweede alternatief in de gerechtelijke afhandeling was de plaatsing van jeugddelinquenten

bij een landbouwer, leermeester, in de steenkoolmijnen of op koopvaardijschepen. Op deze

manier probeerde men de minder zware delinquenten gescheiden te houden van diegenen die

1 Belgische strafwetboek van 5 oktober 1867.

2 B. DE RUYVER, De strafrechtelijke politiek gevoerd onder de socialitische Minister van Justitie E. Vandervelden,

P. Vermeylen en A. Vranckx, Antwerpen, Kluwer, 1988, 133. 3 J. CHRISTIAENS, “Een alternatief voor het alternatief” in C. ELLIAERTS (red), Constructief sanctioneren van

jeugddelinquenten, een commentaar bij vijf jaar werking BAS!, Brussel, VUBPress, 2002, 12.

Page 11: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

11

een zwaar misdrijf hadden gepleegd, om besmetting en slechte invloeden van die tweede

groep op de eerste groep te vermijden.4

Het laatste alternatief was de invoering van de terbeschikkingstelling van de regering. Hierbij

werden de minderjarigen slechts voor een beperkte tijd opgesloten, om hen nadien ter

beschikking te stellen van de regering. Zo kreeg de heropvoeding van de jongeren alsnog een

laatste kans.5

Er dient opgemerkt te worden dat deze alternatieve gerechtelijke afhandelingen eerder een

gunst waren, ze werden niet automatisch toegepast. Sommige jeugddelinquenten moesten hun

straf uitzitten in de gewone gevangenissen tussen volwassenen, enkel degenen die een

behoorlijke thuissituatie hadden, konden op gunstmaatregelen rekenen.6

1.2 Het ‘leeftijdscriterium’ en het ‘criterium onderscheidsvermogen’

Wanneer de bovenstaande gunstmaatregelen niet werden toegekend, hielden in de praktijk de

rechtbanken in hun beoordeling en besluitvorming wel rekening met het ‘leeftijdscriterium’

en het ‘criterium onderscheidsvermogen’.

Minderjarigen werden destijds principieel als strafwaardig beschouwd indien ze over een

‘oordeel des onderscheids’7 beschikten. Dit is een vermogen waarover een kind beschikt om

te bepalen of een bepaalde handeling goed of slecht is. Indien de minderjarige niet beschikte

over een oordeel des onderscheids werd hij vrijgesproken.8 De toepassing van het criterium

‘onderscheidsvermogen’ was zeer vaag en leidde vaak tot willekeurige kwalificaties. Het was

de rechter die volledig vrij bepaalde of een kind al dan niet beschikte over een vermogen om

de draagwijdte van zijn daden te begrijpen.9 De toenmalige Minister van Justitie Carton De

Wiart10

verwees naar de bestaande gerechtelijke praktijk die de vraag naar

onderscheidsvermogen oploste aan de hand van opportuniteitsoverwegingen. Rechters lieten

zich in de praktijk niet langer leiden door de vraag naar het onderscheidsvermogen, maar

gingen uit van het gewenste resultaat.11

4 J. CHRISTIAENS, “Een alternatief voor het alternatief” in C. ELLIAERTS (red), Constructief sanctioneren van

jeugddelinquenten, een commentaar bij vijf jaar werking BAS!, Brussel, VUBPress, 2002, 12. 5 J. CHRISTIAENS, “Een alternatief voor het alternatief” in C. ELLIAERTS (red), Constructief sanctioneren van

jeugddelinquenten, een commentaar bij vijf jaar werking BAS!, Brussel, VUBPress, 2002, 12-13. 6 J. CHRISTIAENS, “Een alternatief voor het alternatief” in C. ELLIAERTS (red), Constructief sanctioneren van

jeugddelinquenten, een commentaar bij vijf jaar werking BAS!, Brussel, VUBPress, 2002, 12-14. 7 Art. 72 Sw. 1867.

8 Art. 72 Sw. 1867.

9 J. SMETS, Jeugdbeschermingsrecht, Deurne, Kluwer, 1996, 6.

10 Minister van Justitie Henri Carton De Wiart (Katholieke Partij), periode 1911-1918.

11 Verklaring van Minister van Justitie CARTON DE WIART, Hand. Senaat 1912-13, 13 mei 1912, Pasin. 1912, nr.

252, 317-318.

Page 12: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

12

De leeftijd van de schuldbekwame jonge delinquent moest als strafverminderende

verschoningsgrond in aanmerking worden genomen door de strafrechter.12

Hierdoor kreeg een

minderjarige een minder zware straf dan een volwassene, die voor hetzelfde misdrijf werd

veroordeeld.13

1.3 De 19e eeuwse maatschappelijke context

De wetten van 189114

en 189715

op de beteugeling van de landloperij en bedelarij zijn van een

niet te onderschatten belang. Het is namelijk in deze wetten dat het systeem van de

kinderbescherming embroyaal aanwezig is. Het is in de reactie ten aanzien van het

‘probleemkind’ en vooral van de bedelaars en landlopers, dat de contouren van de latere

kinderbescherming worden gelegd. Het zijn op dat moment de landlopers en bedelaars die de

onderste laag van de samenleving vormen. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de arbeiders

kunnen zij op weinig tot geen politieke noch syndicale steun rekenen, wat hen extra kwetsbaar

maakt voor overheidsinterventies16

.

In de Westerse landen doet zich, omstreeks de wisseling van de 19e naar de 20

e eeuw, een

ontwikkeling voor naar de ‘vermaatschappelijking van de opvoeding’.17

Deze

vermaatschappelijking houdt in dat de opvoeding niet langer gezien wordt als een private

aangelegenheid, doch gezien wordt in functie van maatschappelijke doelstellingen, met name

ordehandhaving . De opvoeding van de kinderen werd gezien als cruciaal voor het vermijden

van jeugddelinquentie en aldus verstoring van de maatschappelijk orde. Dit proces krijgt

vooreerst vorm in de wetgeving van 188818

waar het arbeidsverbod voor kinderen wordt

ingevoerd, later aangevuld door de wet van 191419

met de invoering van de algemene

leerplicht. Het sluitstuk van deze ontwikkeling ligt in de wet op de kinderbescherming van

1912.20

12

Art. 80 en art. 85 Sw. 1867. 13 P. SENAEVE, Compendium van het jeugdbeschermingsrecht, Leuven, Acco, 1998, 19. 14

Wet van 27 november 1891 tot beteugeling van de landloperij en de bedelarij, BS 3 december 1891. 15

Wet van 15 februari 1897 betreffende de beteugeling van de landloperij en bedelarij op het vlak van bejegening van jeugddelinquenten, BS 21 februari 1897. 16

E. DUMORTIER, De jeugdrechter in twijfel. Onderzoek naar het ontstaan en de praktijk van de kinderrechter, Brussel, VUB, 2006, 85. 17

M. BOUVERNE, M. DE BIE en R. ROOSE, cursus jeugdbescherming en bijzondere jeugdbijstand, UGent, onuitg., 2012, hoofdstuk 1, 2. 18

I. VANDEMEULEBROECKE, H. VAN CROMBRUGGE, J. JANSSENS en H. COLPIN (red.), Gezinspedagogiek, Deel 3: opvoedingsondersteuning, Antwerpen, Garant, 2007, 319. 19

Wet van 19 mei 1914 tot invoering van de leerplicht (van zes tot veertien jaar). 20

M. BOUVERNE, M. DE BIE en R. ROOSE, cursus jeugdbescherming en bijzondere jeugdbijstand, UGent, onuitg., 2012, hoofdstuk 1, 1.

Page 13: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

13

Hoofdstuk 2: De twintigste eeuw: intrede van het beschermingsmodel

2.1 Wet van 15 mei 1912: de eerste kinderbeschermingswet

De wet van 15 mei 191221 zorgde voor de invoering van een afzonderlijk jeugdbeleid dat los

stond van het strafrechtsysteem voor volwassenen. De kinderbeschermingswet is een recht sui

generis, met regels gegroepeerd rond het begrip ‘belang van het kind’, voortvloeiend uit een

kindbeeld waarbij de nadruk ligt op de verschillen met de volwassenen.22

2.1.1 Oorzaken tot invoering van de kinderbeschermingswet

Men kan drie directe oorzaken onderscheiden die geleid hebben tot de invoering van de

kinderbeschermingswet.

De eerste oorzaak betrof de statistieken die, eind 19e eeuw, een voortdurende stijging van de

jeugddelinquentie weergaven. In deze stijgende jeugddelinquentie zag toenmalig Minister van

Justitie Carton de Wiart de noodzakelijkheid van een apart rechtssysteem voor minderjarigen.

Dit nieuwe rechtssysteem moest het aantal sepots van feiten, gepleegd door minderjarigen

jonger dan zestien jaar, aanzienlijk verminderen. De veel te strenge straffen en precaire

penitiaire toestanden, hadden tot gevolg dat heel wat strafrechters de jeugdige delinquenten

niet straften, wat een grote straffeloosheid tot gevolg had. De beoogde doelstelling van het

apart rechtssysteem voor minderjarigen was dus een grotere effectieve vervolging.23

De tweede oorzaak betrof de moeilijke toepasselijkheid van het criterium van ‘oordeel des

onderscheid’. De vaagheid van het begrip had tot zeer verschillende en zelfs onjuiste

rechtspraak geleid.24

De laatste oorzaak was de intrede van de ideeën van het ‘Sociaal Verweer’ op het einde van

de 19e eeuw, begin 20

e eeuw. De ideeën van het Sociaal Verweer maakten hun intrede in het

strafrecht door de invloed van boegbeelden als Enrico Ferri en Lombroso.25

. In deze

strafrechtstheorie wordt gesteld dat een misdrijf zijn oorsprong vindt in medisch-

antropologische factoren en in de sociale omgeving van de delinquent. Aangezien deze

factoren zorgen voor het ontstaan van criminaliteit, ligt de rechtvaardiging van de reactie van

21

Wet van 15 mei 1912 betreffende de Kinderbescherming, BS 15 mei 1912. 22

E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, Gent, Mys & Breesch, 1996, 32. 23

Y. CARTUYVELS, , “De grote etappes in het Belgische Jeugdrecht: continuïteit, circulariteit of breuk?”, TJK 2001/4, 134. 24

Y. CARTUYVELS, , “De grote etappes in het Belgische Jeugdrecht: continuïteit, circulariteit of breuk?”, TJK

2001/4, 134. 25

J. CHRISTIAENS, “De jeugddelinquentie en zijn bescherming; een historisch perspectief”, De orde van de dag 2000, afl. 11, 70.

Page 14: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

14

de maatschappij tegenover de delinquent niet in de vergelding van een moreel foutieve

gedraging maar in de bescherming van de samenleving tegen sociaal gevaarlijke individuen.26

De ‘gevaarsnotie’ wordt een bijkomend criterium in de maatschappelijke reactie op

delinquent gedrag.

Deze strekking zorgt voor een wijzigende opvatting over de functie van de straf. Teneinde de

maatschappij te beschermen tegen de gevaren van wanorde en criminaliteit diende de ‘straf’

niet meer in functie te staan van het misdrijf, maar in functie van de gevaarlijkheid van de

dader. De nadruk komt te liggen op de bescherming van de maatschappij tegen gevaarlijke

individuen. De jeugdcriminaliteit moet worden tegengegaan door preventief op te treden aan

de hand van heropvoedende maatregelen, in plaats van straffen. De te nemen maatregelen zijn

dus van preventieve aard en moeten de minderjarige de nog mogelijk geoordeelde positieve

werking van een goede en gezonde heropvoeding verschaffen.27

Men gaat kijken naar de

persoon van de minderjarige en men gaat de duur van de maatregelen afstellen op de

heropvoedbaarheid en de mogelijkheid tot verbetering bij de minderjarige.28

De intrede van het Sociaal verweer had nefaste gevolgen voor een goede rechtsbedeling. Zo

werden de principes van behoorlijke rechtsbedeling en het proportionaliteitsbeginsel aan de

kant gezet om een maatregel te creëren op maat van de persoonlijkheid van de minderjarige.

Vooral in de 20e eeuw komt grote kritiek op het gebrek aan rechtswaarborgen voor de

minderjarigen.

2.1.2 De maatschappelijke en historische context

De eerste kinderbeschermingwet van 15 mei 1912 bekrachtigt een protectionistische evolutie

die al meerdere jaren aan de gang was en die overigens in het buitenland sterk

vertegenwoordigd was. De keuze voor een zuiver beschermingsmodel is bovendien historisch

te verklaren.

Het strafwetboek van 1867 is gebaseerd op een rationeel mensbeeld. De mens is een rationeel

wezen die zelf de beslissing neemt om strafbare feiten te plegen, wetende dat hij hiervoor

gesanctioneerd zal worden. Reeds vóór de twintigste eeuw besefte men dat dit rationeel

mensbeeld niet zomaar kon worden toegepast op jongeren. Voor jongeren moest een aparte

regeling worden uitgewerkt aangezien zij geen rationele maar opgroeiende, nog te vormen,

wezens zijn. Inspirerend voor deze gedachtegang was het werk ‘Emile ou de l’education’29

van J.J.Rousseau. Rousseau stelt in dit werk dat onschuldige kinderen moeten beschermd

worden tegen de ‘slechte’ maatschappij, waar voortdurend mensen heersen over andere

26 B. BROUWERS, “Jeugdsanctierecht in Europa: is uithandengeving een evidentie?”, Jura Falconis 2007-2008,

nr.44, 4. 27

C. COLLARD, “Le tribunal pour enfants. Son passé, son avenir”, Rev.dr.pén.crim. 1924, afl. 8, 674. 28

J. CHRISTIAENS, “De jeugddelinquentie en zijn bescherming; een historisch perspectief”, De orde van de dag 2000, afl. 11, 70. 29

J.J. ROUSSEAU, “Emile ou de l’education”, Paris, 1808.

Page 15: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

15

mensen. De opvoeding moet het kind begeleiden naar de ontdekking van zijn ‘goede natuur’,

waardoor het weerbaar wordt tegen de slechte maatschappij.30

Binnen een strafmodel is het aldus belangrijk dat de dader over de volledige vrijheid van

handelen beschikt. Bij minderjarigen wordt deze vrijheid beperkt, zowel materieel door de

beïnvloeding door individuen die reeds in een meer geëvolueerd stadium van ontwikkeling

zijn terechtgekomen, als juridisch door het ouderlijk gezag. De jongeren worden om deze

ethische redenen als strafrechtelijk schuldonbekwaam beschouwd. Deze maatschappelijke

visie komt tot uiting in de eerste kinderbeschermingswet waar alle kinderen tot en met 16 jaar

uit het klassieke strafrechtsysteem werden gelicht en onder een afzonderlijke

beschermingsregeling werden geplaatst.

2.1.3 De strafrechtelijke verantwoordelijkheid vanaf 16 jaar

De kinderbeschermingwet van 15 mei 1912 voerde een leeftijd van strafrechtelijke

minderjarigheid in. De criteria ‘leeftijd’ en ‘oordeel des onderscheids’ van toepassing vóór de

Wet van 1912, werden met de kinderbeschermingswet samengebracht in het concept

‘strafrechtelijke minderjarigheid’.

De kinderbeschermingswet bepaalde dat minderjarigen onder de 16 jaar onttrokken werden

aan het gewone strafrecht en toevertrouwd werden aan de beoordeling door een aparte

rechtbank, namelijk de kinderrechtbank.31

Uitzonderlijk kon de bevoegdheid van de

kinderrechtbank gaan tot 18 jaar, namelijk wanneer het ging om bedelende of zwervende

minderjarigen, of minderjarigen die aan hun ouders, of de personen onder wiens hoede zij

waren geplaatst, ernstige redenen geven tot ongenoegen omwille van hun wangedrag of

onbuigzaamheid.32

De klassieke straffen werden vervangen door maatregelen van bewaring, opvoeding en

behoeding. De maatregelen gingen van een berisping tot een plaatsing bij een privé-persoon,

in een instelling voor weldadigheid of een instelling voor openbaar of privé-onderwijs.33

De

vroegere maatregel van terbeschikkingstelling van de regering werd overigens gehandhaafd,

ze werd toegepast op bedelende of zwervende jongeren, op daders van een als misdrijf

30

M. BOUVERNE, M. DE BIE en R. ROOSE, cursus jeugdbescherming en bijzondere jeugdbijstand, UGent, onuitg., 2012, hoofdstuk 1, 16-17. 31 C. ELIAERTS, “Zalven of slaan? Het eeuwige pendelen tussen hulp en straf in de jeugdbescherming” in C. LIS,

H. SOLY (eds.), Tussen dader en slachtoffer: Jongeren en criminaliteit in historisch perspectief, Brussel, VUB press, 2001, 371. 32

M. BOUVERNE, M. DE BIE en R. ROOSE, cursus jeugdbescherming en bijzondere jeugdbijstand, UGent, onuitg., 2012, hoofdstuk 1, 5. 33

Art. 13-17 Kinderbeschermingswet.

Page 16: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

16

omschreven feit of op minderjarigen waarvan de manifeste minderwaardige fysieke of

mentale gesteldheid de plaatsing in een inrichting of speciale instelling rechtvaardigt. 34

In uitzonderlijke gevallen kon de dader van een als misdrijf omschreven feit, bij voorlopige

maatregel, in een huis van arrest worden geplaatst voor maximum twee maanden.35

De maatregelen waren in principe van onbepaalde duur, teneinde een gepaste heropvoeding

mogelijk te maken. Vermits het ging om maatregelen, en niet om straffen, werden geen

rechtswaarborgen voorzien in hoofde van de minderjarige. De beginselen van ‘behoorlijk

recht’, met name: het legaliteitsbeginsel, subsidiariteitsbeginsel, gelijkheidsbeginsel,

proportionaliteitsbeginsel, beginselen van tegensprekelijkheid en openbaarheid van

rechtspleging werden verlaten ten voordele van een ‘rechtspleging sui generis’.36

2.1.4 De kinderrechter

Fundamenteel vernieuwend aan de wet van 1912 is het centraliseren van al de delinquente en

predelinquente kinderen bij één en dezelfde rechter: de kinderrechter. Zo krijgt de

kinderrechter de bevoegdheden, en dus ook de kinderen, van verschillende rechters

(strafrechter, vrederechter en voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg) overgeheveld. De

bijzondere rechtbank die binnen de rechtbank van eerste aanleg functioneerde, werd bevoegd

om de kinderbeschermingsmaatregelen op te leggen. De kinderrechtbank was bevoegd om

deze beschermingsmaatregelen te nemen ten aanzien van delinquente jongeren die een ‘als

misdrijf omschreven feit’ hadden gepleegd. De kinderrechtbank kon ook maatregelen treffen

voor eigen gedragingen van de minderjarige die konden leiden tot criminaliteit, bijvoorbeeld

bedelarij, prostitutie en ontucht. De visie op het probleemkind anno 1912 is dan ook bovenal

dadergericht.

Anno 1912 had de kinderrechter geen enkele bevoegdheid over de ‘ongelukkige kinderen’ die

het slachtoffer waren van hun opvoedingssituatie. Het was enkel aan de rechtbank van eerste

aanleg om onwaardige ouders te ontzetten uit hun ouderlijk gezag. Wie nadien de kinderen

ging opvangen was geen bevoegdheid van de kinderrechter.

2.1.5 Onder voogdij plaatsen van de ouderlijke opvoeding

Op burgerlijk vlak brak de wet van 1912 met het principe van de onaantastbare, absolute

ouderlijke macht. Het achterliggend idee hierbij was, dat de ouderlijke macht moest

onderworpen worden aan controle in het belang van het kind. Het is vooral deze mogelijkheid

tot gezinsinterventie die centraal staat in de wet.

34

Y. CARTUYVELS, “De grote etappes in het Belgische jeugdrecht: continuïteit, circulariteit of breuk?”, TJK 2001, afl. 4, 135. 35

Art. 30 Kinderbeschermingswet. 36

M. BOUVERNE, M. DE BIE en R. ROOSE, cursus jeugdbescherming en bijzondere jeugdbijstand, UGent, onuitg., 2012, hoofdstuk 1, 6.

Page 17: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

17

De kinderbeschermingswet voorzag maatregelen in geval van verwaarlozing, uitbuiting of

wrede behandeling van kinderen door hun ouders. Deze maatregelen konden worden

opgelegd door de rechtbank van eerste aanleg aan ‘onwaardige’ ouders. De modaliteiten tot

ontzetting uit de ouderlijke macht, voorheen alleen voorzien in het strafwetboek als een

bijkomende straf, werden met de wet van 1912 aanzienlijk uitgebreid. De ontzetting moest

verplicht worden uitgesproken wanneer de ouders veroordeeld waren voor bepaalde zware

misdrijven ten aanzien van hun kinderen. In andere gevallen, wanneer de ouders de

gezondheid, de veiligheid of de zedelijkheid van hun kinderen in gevaar brachten door slechte

behandeling, misbruik van gezag, kennelijk slecht gedrag of erge nalatigheid, kon de

ontzetting facultatief worden uitgesproken. De ontzetting uit de ouderlijke macht moest

bescherming van kinderen mogelijk maken, desnoods tegen de wil van de ouders in.37

Men kan besluiten dat de wet van 1912 een tweevoudige opdracht had, namelijk de

heropvoeding van de delinquente en predelinquente minderjarigen en hulpverlening

verzekeren aan kinderen van ‘onbekwame’ ouders.

2.2. Evoluties na WO II

De periode na de Tweede Wereldoorlog kan nog maar weinig vergeleken worden met de

beginjaren van de kinderbescherming. De juridische focus heeft door de jaren heen plaats

moeten ruimen voor een meer sociaal-pedagogische oriëntatie. De interventiegronden waarop

de overheid zich kon baseren deinden steeds verder uit en vervaagden. Steeds meer

problemen en gedragingen, die nog maar weinig te maken hebben met de oorspronkelijke

wettelijke definiëring, vinden hun weg naar de kinderrechter.

Doordat wetenschappers in de naoorlogse periode negatieve tendensen ontdekten in de

statistieken steeg de aandacht voor minderjarige delinquenten. Ten eerste steeg het aantal

geplaatste kinderen. Ten tweede kon men ook een stijging vaststellen in het aantal

ontzettingen van ouders uit hun ouderlijke macht.38

De stijging van het aantal plaatsingen heeft een tweevoudige verklaring.

Vooreerst werden, via de ouderlijke klacht, allerhande problemen naar de kinderrechter

doorgesluisd. De ouderlijke klacht hield in dat de kinderrechter op vraag van de ouders een

maatregel oplegde aan kinderen tot 18 jaar omdat zij aan hun ouders, voogden of andere

personen onder wier hoede zij werden geplaatst, ernstige redenen tot ongenoegen gaven door

hun wangedrag of onbuigzaamheid. Voorbeelden hiervan zijn: onzedig gedrag van de

37

M. BOUVERNE, M. DE BIE en R. ROOSE, cursus jeugdbescherming en bijzondere jeugdbijstand, UGent, onuitg., 2012, hoofdstuk 1, 3. 38

X. BAESELEN en D. DE FRAENE, Vers une réforme fondamenale de la loi de 1965 relative à la protection de la jeunesse, Brussel, CRISP, 2000, 13.

Page 18: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

18

minderjarige, wegloopgedrag, incest tussen broer en zus. Uit deze voorbeelden blijkt dat de

kinderrechter zich in de praktijk dus niet langer alleen ontfermde over de oorspronkelijk in de

Wet van 1912 omschreven kinderen die een problematische gedrag stellen, maar in

toenemende mate zich ontfermde over ‘ongelukkige kinderen’ die het slachtoffer waren van

hun opvoedingssituatie. De taak van de kinderrechter verschuift van het juridische vlak naar

een psychologisch, pedagogisch en sociaal vlak. De kinderrechter wordt aanzien als een

rechter van sociale opvoeding.39

Op die manier is naast de jonge overtreder van de strafwet, in

de naoorlogse periode een veelvuldig en veelkleurig ‘probleemkind’ ontstaan.40

Bovendien werd de notie ‘ongeoorloofd gedrag’ steeds vager. Dat had als gevolg dat de

rechterlijke macht meer en vroeger ingreep. De rechter hield rekening met het gevaar van

kwaad en niet met een effectief kwaad.41

De stijging van het aantal ontzettingen uit het ouderlijk gezag werd eveneens veroorzaakt

door de vaagheid van de kinderbeschermingswet en heeft ertoe geleid dat de rechters hun

tussenkomst hebben uitgebreid tot die ongelukkige kinderen waarover de wet zich niet

bekommert.42

2.2.1 Commissie Cornil

De in 1954 door de Minister van Justitie43

geïnstalleerde Commissie Cornil44

stelde een

fundamentele hervorming van de Wet van 1912 voorop.45

De Commissie dankt haar naam

aan haar voorzitter, secretaris-generaal van het Ministerie van Justitie, Paul Cornil.

De vooropgestelde hervorming moest ondermeer tegemoet komen aan de negatieve effecten

van de Wet van 1912, vooral wat het hoge aantal plaatsingen betreft aangezien

ontwikkelingspsychologisch onderzoek vaststelde dat deze plaatsingen een zeer negatief

effect hadden op de veroordeelde minderjarige.46

39

M. BOUVERNE, M. DE BIE en R. ROOSE, cursus jeugdbescherming en bijzondere jeugdbijstand, UGent, onuitg., 2012, hoofdstuk 1, 11. 40

E. DUMORTIER, De jeugdrechter in twijfel. Onderzoek naar het ontstaan en de praktijk van de kinderrechter, Brussel, VUB, 2006, 342. 41

Y. CARTUYVELS, “De grote etappes in het Belgische Jeugdrecht: continuïteit, circulariteit of breuk?”, TJK 2001/4, 137. 42

R. DECLERCQ, “L’interprétation des articles 13 à 16 de la loi de 15 mai 1912 relatifs à la compétence du juge des enfants”, Ann. Dr. 1951, afl. 135, 141-149. 43

Minister van Justitie Albert Lilar (liberaal), periode 1954-1958. 44

Commissie Cornil werkzaam tijdens periode 1954-1957. 45

J. SMETS, Jeugdbeschermingsrecht, Deurne, Kluwer, 1996, 17. 46

M. BOUVERNE, M. DE BIE en R. ROOSE, cursus jeugdbescherming en bijzondere jeugdbijstand, UGent, onuitg., 2012, hoofdstuk 1, 13.

Page 19: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

19

Vernieuwend in het voorstel van de Commissie Cornil is de introductie van de ‘sociale

bescherming’, gesitueerd op een pre-justitieel niveau.47

Het idee was dat de sociale

bescherming tussenkomt hetzij op vraag van ouders en minderjarigen, hetzij met hun

toestemming. Met dit voorstel wou de Commissie tegemoet komen aan het te grote

interventionisme van de kinderrechtbank. De sociale bescherming zou zorgen voor

voorzieningen die de probleemsituaties konden opvangen, zonder onmiddellijk een ontzetting

uit het ouderlijk gezag te moeten uitspreken door de kinderrechter. Men ging op deze manier

preventief buitengerechtelijk ingrijpen om gerechtelijk ingrijpen te vermijden. Hiervoor

diende men bestaande instellingen te vernieuwen of gewoon nieuwe instellingen op te richten.

De moeilijkheid hier was dat de sociale maatregelen zouden vallen onder de bevoegdheid van

de kinderrechtbank, maar dat ze radicaal moesten verschillen van de maatregelen die de

kinderrechtbank kon opleggen.48

Als oplossing stelde de Commissie Cornil de oprichting voor

van ‘conseils de protection de l’enfance’. Deze Raad voor Kinderbescherming had de

opdracht de leefsituatie van de kinderen te onderzoeken om vervolgens, in overleg met alle

betrokkenen, oplossingen voor te stellen.49

Indien dit niet lukte werd de zaak alsnog

doorverwezen naar de jeugdrechtbank.

Men kan stellen dat deze commissie voor een definitieve ommekeer heeft gezorgd in het

parlementaire denken over de jeugdbescherming. Het klassieke systeem waarbij

louter gesteund werd op een juridische bescherming moet voortaan plaatsmaken voor

een gemengd systeem dat zowel een juridisch interliniërend luik als een preventief

extrajuridisch luik bevat.50

Het uiteindelijke rapport, ingediend in februari 1956,

zou leiden tot het wetsontwerp Lilar ter vervanging van de wet van 1912.

2.2.2. Wetsontwerp Lilar

Op 19 maart 1958 werd door toenmalig Minister van Justitie, Albert Lilar51

, een ontwerp van

wet52

ter herziening van de kinderbeschermingswet van 15 mei 1912 ingediend. In de

memorie van toelichting van het wetsontwerp wordt expliciet verwezen naar de

werkzaamheden en de conclusies van de Commissie Cornil.53

47

G. PROVOOST, De ontstaansgeschiedenis van de wet op de jeugdbescherming, onuitgeg., scriptie neergelegd tot het behalen van de Graad van Licentiaat in de Criminologische Wetenschappen, Universiteit Gent, 2004-2005, 35. 48

C. SOMERHAUSEN, Les comités de protection de la jeunesse, Brussel, CEDJ, 1976, 38. 49

C. SOMERHAUSEN, Les comités de protection de la jeunesse, Brussel, CEDJ, 1976, 39. 50

F. TULKENS en T. MOREAU, Droit de la jeunesse, Brussel, Larcier, 2000, 193. 51

Minister van Justitie Albert Lilar (liberaal), periode 1954-1958. 52

Ontwerp van wet van 19 maart 1958 op de bescherming van minderjarigen, Parl.St. Kamer 1957-1958, nr. 885-1. 53

Ontwerp van wet van 19 maart 1958 op de bescherming van minderjarigen, Parl.St. Kamer 1957-1958, nr. 885-1.

Page 20: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

20

Het wetsontwerp Lilar stelde de oprichting van de kantonale comités voor de bescherming

van de minderjarigen voor.54

Het doel hiervan was de vroegere praetoriaanse acties in verband

met de opvoedingsbijstand door het Parket en de officieuze berispingen en raadgevingen door

de kinderrechter wettelijk toe te passen door het voeren van een preventieve sociale actie.55

De comités konden ingrijpen als de gezondheid, veiligheid of zedelijkheid van minderjarigen

in het gedrag kwam door zijn omgeving of door zijn eigen handelingen.

Naast de oprichting van kantonale comités zijn er nog enkele vernieuwingen in het

wetsontwerp Lilar, waarvan de meest opvallende de oprichting is van een provinciale

Kinderrechtbank en een Sociale Dienst.56

Toch kreeg het wetsontwerp Lilar niet het verhoopte gehoor, wat resulteerde in

een nieuw wetsontwerp, nl. het wetsontwerp Terwagne. Dit laatste wetsontwerp, ingediend op

22 juni 196057

, kende een groot aantal gelijkenissen met het wetsontwerp Lilar. Het

wetsvoorstel Terwage werd nooit besproken, daar de toenmalige Minister van Justitie, Piet

Vermeylen58

, onmiddellijk liet weten dat hij een nieuw wetsontwerp zou indienen. Het is

uiteindelijk wachten tot 13 september 1963 wanneer Piet Vermeylen het wetsontwerp

indiende dat leidde tot de wet op de jeugdbescherming van 8 april 1965.

2.2.3 Wetsontwerp Vermeylen

Het wetsontwerp Vermeylen, ingediend op 13 september 196359

, steunt duidelijk op de

voorgaande wetsontwerpen en –voorstellen. Hierna volgt een korte omschrijving van wat het

ontwerp Vermeylen omvat.

Vooreerst stelt het wetsontwerp Vermeylen dat er een preventieve sociale actie moet zijn

waarbij er bijstand wordt verleend aan gezinnen die hierom vragen of dit aanvaarden. De

gezinnen die om hulp vragen omdat ze niet in staat zijn om zonder hulp van buitenaf hun

problemen op te lossen, krijgen een ruime reeks van diensten met bevoegd en gespecialiseerd

personeel ter beschikking. Indien geen hulp wordt aanvaard en dwangmaatregelen nodig zijn,

moet de rechtelijke macht ingrijpen door maatregelen te nemen die de handelingsvrijheid van

het gezin beperken. 60

54

Ontwerp van wet van 19 maart 1958 op de bescherming van minderjarigen, Parl.St. Kamer 1957-1958, nr. 885-1, 5. 55

E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, Gent, Mys & Breesch, 1996, 40. 56

E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, Gent, Mys & Breesch, 1996, 41. 57

Voorstel tot wet van 22 juni 1960 op de jeugdbescherming, Parl.St. Kamer 1959-1960, nr. 567-1. 58

Minister van Justitie Piet Vermeylen (BSP), periode 1961-1965. 59

Wetsontwerp betreffende de jeugdbescherming van 13 september 1963, Parl.St. Kamer 1962-1963, nr. 637-1. 60

Wetsontwerp betreffende de jeugdbescherming van 13 september 1963, Parl.St. Kamer 1962-1963, nr. 637-1, 4.

Page 21: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

21

Het wetsontwerp Vermeylen haalt eveneens de jeugdbeschermingcomités uit het wetsontwerp

Lilar weer boven. Ze zijn niet langer gesitueerd op het niveau van het kanton, maar op het

niveau van het arrondissement zodat ze doelmatig kunnen optreden en niet te ver van de

gezinnen af zouden staan.61

Het wetsontwerp Vermeylen tracht de gerechtelijke bescherming van de minderjarige te

centraliseren bij een gespecialiseerd orgaan, namelijk de jeugdrechtbank. De jeugdrechtbank

heeft een ruime keuze aan beschermingsmaatregelen die kunnen worden opgelegd aan

minderjarigen tot 18 jaar.

Het ontwerp Vermeylen breekt met het onderscheid dat in de wet van 1912 werd gemaakt

tussen de bevoegdheid van de rechtbank van eerste aanleg voor de maatregelen ten aanzien

van ouders en de bevoegdheid van de kinderrechter om maatregelen op te leggen aan

minderjarigen. Voortaan kan de jeugdrechter dwangmaatregelen opleggen zowel ten aanzien

van minderjarigen als ten aanzien van hun ouders.

Het wetsontwerp Vermeylen stelt ook twee nieuwe maatregelen voor die door de jeugdrechter

opgelegd kunnen worden aan de ouders. Enerzijds moet de ‘opvoedingsbijstand’ ouders

ondersteunen in de opvoeding van hun kinderen. Anderzijds moet voogdij over de

kinderbijslag bijdragen tot een goed gebruik van de sociale uitkeringen ten behoeve van het

gezin. Het doel was door dergelijke maatregelen de ontzetting uit de ouderlijke macht zo veel

mogelijk te vermijden.62

2.3 Wet 8 april 196563

: de jeugdbeschermingswet

2.3.1 Het ‘probleemkind’ in de Wet van 8 april 1965

In de naoorlogse periode komt de ontwikkeling van de verzorgingsstaat in een

stroomversnelling, wat gepaard gaat met sterke toename van de overheidsinterventie in de

sociale sector. De overheid heeft immers als taak, middels het recht, verzorgend, besturend en

verdelend in te grijpen in zowel de private sfeer als de sociaal economische verhoudingen in

de samenleving. In het zog hiervan maakt het oude en deterministische Sociaal Verweer

plaats voor een nieuwe, meer humanistische visie, ‘het Nieuw Sociaal Verweer’.64

Deze

61

Wetsontwerp betreffende de jeugdbescherming van 13 september 1963, Parl.St. Kamer 1962-1963, nr. 637-1, 4. 62

Wetsontwerp betreffende de jeugdbescherming van 13 september 1963, Parl.St. Kamer 1962-1963, nr. 637-1, 7. 63

Wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, BS 15 april 1965. 64

C. ELIAERTS, “Zalven of slaan? Het eeuwige pendelen tussen hulp en straf in de jeugdbescherming” in C. LIS en H. SOLY (eds.), Tussen dader en slachtoffer: Jongeren en criminaliteit in historisch perspectief, Brussel, VUB press, 2001, 373.

Page 22: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

22

strekking, waar optimisme ten aanzien van resocialisatie, re-integratie en behandeling centraal

blijft staan, legt de nieuwe grondslag voor de jeugdbeschermingswet van 1965. 65

In tegenstelling tot de Wet van 1912, die het kind eerder als dader benadert, verschijnt het

kind in de Wet van 1965 eerder als slachtoffer van de omstandigheden waarin het opgevoed

wordt. Het criterium van interventie wordt vanaf nu ‘het kind in gevaar’. Jongeren die zich in

problematische opvoedingssituaties bevinden of in een crimineel milieu vertoeven vormen

een gevaar aangezien zij crimineel gedrag zouden kunnen vertonen in de toekomst. Door dit

criterium wordt preventieve interventie in het gezin gelegitimeerd. De preventieve logica

steunt op een elementair medisch model : ‘voorkomen is beter dan genezen’. Kwaad

voorkomen is beter dan nadien op kwaad te moeten reageren. De jeugdrechter zal dus niet

enkel meer kunnen optreden indien de jongere een als misdrijf omschreven feit heeft gepleegd

of zich predelinquent gedraagt, hij zal kunnen ingrijpen van zodra de jongere een gevaar

vormt voor de maatschappij. De facto kan deze ‘vernieuwing’ worden beschouwd als een

verwettelijking van de bestaande praktijk van de uitdijing van het ‘probleemkind’ inclusief

het ‘ongelukkige kind’ die zich onder de bevoegdheid van de kinderrechtbank heeft

voltrokken na de tweede wereldoorlog.

De wet van 8 april 1965 zorgde voor 3 grote wijzigingen in het toenmalige

kinderbeschermingsrecht: de leeftijd van strafrechtelijke verantwoordelijkheid werd

opgetrokken tot 18 jaar, de kinderrechter werd vervangen door de jeugdrechter en de sociale

bescherming deed zijn intrede.

2.3.2 Strafrechtelijke verantwoordelijkheid vanaf 18 jaar

De wet van 8 april 1965 heeft voor de doorbraak gezorgd inzake de leeftijd van

strafrechtelijke verantwoordelijkheid. De kinderbeschermingswet van 1912 gaf aan de

kinderrechter de bevoegdheid om uitzonderlijk maatregelen te treffen ten aanzien van

kinderen tot 18 jaar. Deze uitzonderlijke omstandigheden omvatten enerzijds kinderen die

bedelend of zwervend aangetroffen werden, anderzijds kinderen die door de kinderrechter een

maatregel opgelegd kregen op basis van een ouderlijke klacht. Deze ouderlijke klacht werd in

de wetstoepassing veelvuldig aangewend om jongeren tussen 16 en 18 jaar aan het strafrecht

te onttrekken, doordat ouders aan de kinderrechter verzochten hun kind her op te voeden, en

het parket op basis van deze ouderlijke klacht van vervolging in het kader van de strafwet kon

afzien.66

Deze praetoriaanse praktijk was mede de invloed tot het optrekken van de leeftijd

van strafrechtelijke meerderjarigheid.

65

M. DUPONT en S. BOUCHET, Jeunesse et justice, Brugge, die Keure, 2004,140. 66

E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, Gent, Mys & Breesch, 1996, 56.

Page 23: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

23

De leeftijd van strafrechtelijke meerderjarigheid werd aldus opgetrokken van 16 naar 18 jaar.

Voortaan krijgen alle min-achtien-jarigen beschermingsmaatregelen opgelegd in plaats van

strafrechtelijke sancties (met uitzondering van verkeersovertredingen en bij uithandengeving).

Het doel is de bescherming van de minderjarige aangezien ervan wordt uitgegaan dat zij

schuldonbekwaam zijn voor feiten gepleegd tot de leeftijd van 18 jaar.

Er waren zowel voor- als tegenstanders te vinden voor het optrekken van de strafrechtelijke

meerderjarigheidsleeftijd. De tegenstanders vonden de leeftijd van 18 jaar te hoog en

opteerden eerder voor strengere strafrechtelijke sancties vanaf een jongere leeftijd. Hun visie

bestond eruit dat kinderen vanaf 16 jaar geen bescherming hoeven, maar wel bestraffing

aangezien zij betekenis kunnen verlenen aan hun gedragingen. Om alsnog de visie van de

tegenstanders tegemoet te komen werd een tussenoplossing ingevoerd, namelijk de

uithandengeving. Zo kunnen minderjarigen tussen 16 en 18 jaar in sommige omstandigheden

bestraft worden door effectieve straffen die worden opgelegd door de gewone strafgerechten

in plaats van de beschermingsmaatregelen die worden opgelegd door de jeugdrechtbank.

2.3.3 Invoering van de sociale jeugdbescherming

De invoering van de sociale bescherming wordt gezien als de belangrijkste innovatie van de

Wet op de jeugdbescherming van 1965.

Tijdens en na de tweede wereldoorlog wordt in de geregistreerde criminaliteitscijfers

regelmatig de nadruk gelegd op de stijging van de jeugddelinquentie. Dat de

criminaliteitscijfers geen volledige waarheid brengen maar slechts een ‘mythe’ zouden zijn,

gezien de geringe betrouwbaarheid van de beschikbare cijfers, is een belangrijk gegeven.

Doch kunnen een aantal redenen worden overwogen die voor een stijging van de

jeugddelinquentie tijdens de twee wereldoorlog zorgden: de erbarmelijke opvoedkundige

omstandigheden, weduwnaars die als enige ouder instaan voor de opvoeding van de kinderen,

de negatieve gevolgen van het sociale voorbeeld van oorlog, armoede en werkloosheid. De

algemene toename van het aantal plaatsingen en de ontzettingen uit het ouderlijke gezag

vormde een discussiepunt vooral na de tweede wereldoorlog. Een van de doelstellingen van

de wet van 1965 is dan ook het afremmen van de voortdurende stijging van het aantal

plaatsingen en ontzettingen door het uitwerken van een buitengerechtelijke

opvoedingsbijstand.67

De Wet van 1965 bepaalde dat de sociale jeugdbescherming werd toegewezen aan de federale

jeugdbeschermingscomités om vrijwillige hulpverlening te verschaffen, dit wil zeggen

hulpverlening waarvoor de toestemming van de ouders vereist was. De

jeugdbeschermingscomités mochten enkel overgaan tot preventieve sociale interventie in de

67

R. CHARLES, “Les activités des comités de protection de la jeunesse”, Ann.Dr. 1971, 7-24.

Page 24: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

24

gevallen waarbij de gezondheid, de veiligheid of de zedelijkheid van de minderjarige gevaar

liep wegens het milieu waarin hij vertoefde of de omstandigheden waarin hij werd opgevoed.

Zowel de sociale als de gerechtelijke jeugdbescherming konden tussenkomen ten aanzien van

‘minderjarigen in gevaar’.

2.3.4 De vervanging van de kinderrechter door de jeugdrechter

Een derde grote wijziging die werd doorgevoerd door de wet van 8 april 1965 is de

kinderrechtbank die werd vervangen door de jeugdrechtbank.68

Het is de taak van de

jeugdrechter om op te treden in gevallen van jeugddelinquentie. Dit is echter niet de enige

taak van de jeugdrechter. De bevoegdheden van de rechter in de jeugdrechtbank zijn

uitgebreider dan deze van de kinderrechter. Binnen de jeugdrechtbank kon eveneens worden

opgetreden tegen ‘kinderen in gevaar’, indien de vrijwillige hulpverlening geen oplossing

bood. Alles wat in het verlengde ligt van de opvoeding van de minderjarige belangt de

jeugdrechtbank aan, zoals bijvoorbeeld het ouderlijk gezag en adoptie. De jeugdrechter werd

verheven tot beschermer van het kind. Hij zou het meest gespecialiseerd zijn en dus het beste

geplaatst zijn om over deze materies te oordelen.

Vanaf 1965 zullen ouders verplicht worden om hulp in het gezin te aanvaarden en zich te

schikken naar de maatregelen van de jeugdrechter. Ontzetting uit het ouderlijk gezag, toezicht

op besteding van kinderbijslagen en opvoedingsbijstand zijn enkele nieuwe maatregelen die

de jeugdrechter kon uitspreken ten aanzien van de ouders.

2.4 De communautarisering van het jeugdrecht in 1980-85

De staatshervorming van 198069

en 198570

hadden ingrijpende gevolgen voor de

jeugdbescherming. Vóór de staatshervorming was de Minister van Justitie bevoegd voor

zowel de sociale als de gerechtelijke jeugdbescherming. Sinds de staatshervormingen van

1980 wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds de federale jeugdbescherming en

gerechtelijke bijzondere jeugdbijstand en anderzijds de buitengerechtelijke bijzondere

jeugdbijstand in het kader van de gemeenschapsbevoegdheid.

Het uitgangspunt in de bepaling van dit onderscheid is dat de jeugdbescherming en bijzondere

jeugdbijstand essentieel een hulpverlenend karakter hebben en aldus behoren tot de

bevoegdheid van de Gemeenschappen. De Gemeenschappen zijn bevoegd voor de

persoonsgebonden aangelegenheden, waarbij de jeugdbescherming wordt gekenmerkt als een

persoongebonden materie. Op dit algemene uitgangspunt zijn een aantal uitzonderingen, die

68

Art. 7-11 Jeugdbeschermingswet. 69

Bijzondere Wet tot Hervorming van de Instellingen van 8 augustus 1980, BS 15 augustus 1980. 70

Decreet van 27 juni 1985 inzake Bijzondere Jeugdbijstand, BS 5 juli 1986.

Page 25: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

25

aldus federale bevoegdheden71

blijven, namelijk het burgerrechtelijk statuut van de

minderjarige, het nemen van dwangmaatregelen door de jeugdrechtbank, dit zowel ten

aanzien van minderjarigen als ten aanzien van de ouders en de organisatie, bevoegdheden,

rechtspleging van de jeugdrechtbanken.72

Uit het voorgaande blijkt dat de federale wetgever een vrij uitgebreide bevoegdheid blijft

behouden. De bevoegdheid van de Gemeenschappen blijft beperkt tot de zogenaamde

problematische opvoedingssituaties, terwijl de federale overheid bevoegd is voor jongeren die

een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd. Het wordt al snel duidelijk dat de

bevoegdheid met betrekking tot het jeugdrecht in de praktijk een ingewikkeld kluwen is

geworden. Het Grondwettelijk Hof is dan ook verschillende keren moeten interveniëren om

duidelijke lijnen te trekken in deze wirwar van bevoegdheden.73

Door het Decreet van 27 juni 198574

werden de jeugdbeschermingcomités, opgericht door de

jeugdbeschermingswet van 1965, omgevormd tot Comités voor Bijzondere Jeugdbijstand.

Daarnaast maakte ook de bemiddelingscommissie zijn intrede in de bijzondere jeugdbijstand.

Een belangrijk gevolg van deze doorgedreven communautarisering van het jeugdrecht betreft

de bevestiging van het subsidiariteitsbeginsel. De vrijwillige jeugdzorg dient voorrang te

krijgen op het gerechtelijk optreden. Enkel indien de vrijwillige hulpverlening mislukt en de

bemiddelingscommissie het nodig acht om gerechtelijk stappen te ondernemen, kan de zaak

naar het parket worden doorverwezen. Slechts indien het parket beslist de zaak door te

verwijzen naar de jeugdrechtbank, zal gerechtelijk bijzondere jeugdbijstand worden verleend.

2.5 De modellendiscussie in het jeugdrecht

Eind de jaren zeventig, begin de jaren tachtig ontbrandt een strijd tussen de verschillende

visies op de aanpak van de jonge delinquent.

Vooreerst kreeg, begin de jaren tachtig, het jeugdbeschermingsmodel felle tegenstand door de

‘kritische criminologie’ omdat het jeugdbeschermingsrecht volgens hen buitensporig

lankmoedig reageert. De inefficiëntie van het beschermingsmodel en de alsmaar stijgende

(opvatting over) jeugddelinquentie mondde uit in de gedachte voor het uitwerken van een

repenaliseringsmodel toepasselijk op minderjarigen.75

Uiteindelijk ontstaat een nieuwe

71

Art. 1 en art. 5 Bijzondere Wet van 8 augustus 1980 tot Hervorming der Instellingen. 72

M. BOUVERNE, M. DE BIE en R. ROOSE, cursus jeugdbescherming en bijzondere jeugdbijstand, UGent, onuitg., 2012, hoofdstuk 1, 14-15. 73

K. DEWEERDT en J. PUT, “Veertig jaar jeugdbeschermingsrecht”, NJW 2004, 826-830. 74

Decreet van 27 juni 1985 inzake Bijzondere Jeugdbijstand, BS 5 juli 1986. 75

C. ELIAERTS, “Zalven of slaan? Het eeuwige pendelen tussen hulp en straf in de jeugdbescherming” in C. LIS en H. SOLY (eds.), Tussen dader en slachtoffer: Jongeren en criminaliteit in historisch perspectief, Brussel, VUB press, 2001, 376.

Page 26: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

26

stroming: ‘het Nieuw Realisme’.76

Hier bepleit men de terugkeer naar het repressieve

strafrechtsmodel. De klemtoon ligt nu meer op de aansprakelijkheid van de jeugdige en de

noodzaak tot bescherming van de maatschappij.

In de jaren tachtig vindt men voorstanders van een sanctiemodel, toepasselijk op minderjarige

delinquenten. 77

Vooreerst zorgt dit sanctiemodel ervoor dat jeugdrechters sancties opleggen

van bepaalde duur, die niet herzienbaar zijn. Dit komt ten goede aan het respect voor de

rechtswaarborgen voor minderjarigen. Sancties zorgen er bovendien voor dat de minderjarige

wordt gewezen op zijn verantwoordelijkheid. Tot slot zullen de sancties een pedagogische

invloed uitoefenen op de minderjarige delinquent. De sancties hebben geen loutere

repressieve doelstelling, doch eveneens een educatieve inslag.

Het beschermingsmodel kwam eveneens onder vuur te liggen omdat er met de slachtoffers

nauwelijks rekening werd gehouden.78

Vanaf de jaren negentig zorgde deze kritiek voor de

opkomst van aanhangers van het herstelmodel in het jeugdrecht.

Verder in de masterproef wordt uitgebreid teruggekomen op de modellendiscussie binnen het

jeugdrecht.(cf. Deel III)

2.6 Internationale beïnvloeding van het Belgische jeugdrecht vanaf de jaren ‘90

Vanaf de jaren negentig werd het maatschappelijk debat gevoed vanuit de

mensenrechtenorganisaties en de verschillende mensenrechtenverdragen die werden gesloten.

In België werd immers gekozen voor de toepassing van een beschermingsmodel op

minderjarigen, zonder hen rechtswaarborgen toe te kennen. Dit principe in het

beschermingsmodel kwam in spanning met de internationale mensenrechtenstromingen.

Voornamelijk de Kinderrechtenbeweging had grote vragen bij het onvoldoende legalistische

kader van het jeugdbeschermingsrecht.79

Op het gebied van rechtswaarborgen pleit men voor

de toepassing van “due process” voor minderjarigen die voor het gerecht worden gedaagd.80

Het garanderen aan kinderen van dezelfde rechtsbescherming als volwassenen is een

streefdoel.81

76

C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht & strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2009, 29. 77

Y. CARTUYVELS, “De grote etappes in het Belgische jeugdrecht: continuïteit, circulariteit of breuk?”, TJK 2001, afl. 4, 132. 78

J. PUT, “Het nieuwe Jeugdrecht: Een terugblik op de toekomst” in J. PUT en M. ROM, Het nieuwe Jeugdrecht, Larcier, Gent, 2007, 2. 79

Y. CARTUYVELS, “Jeugdrecht in België; Wat is er veranderd?”, De orde van de dag 2000, afl.11, 11. 80

Y. CARTUYVELS, “De grote etappes in het Belgische jeugdrecht: continuïteit, circulariteit of breuk?”, TJK 2001/4, 146-147. 81

M. DE LANGEN, , Recht voor jeugdigen. Onderzoek naar rechten en rechtsbeginselen in het Jeugdrecht, Samson, Alphen aan Rijn, 1973, 116.

Page 27: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

27

2.6.1 Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK)

Het IVRK is het document dat op 20 november 1989 unaniem werd aangenomen door de

Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Elk land waarvan de regering het verdrag

heeft ondertekend en geratificeerd, belooft om de beginselen in zijn eigen land toe te passen,

waarbij het IVRK als minimumnorm kan worden beschouwd. De ratificatie betekent dat een

land juridisch akkoord gaat om het verdrag toe te passen en de menswaardige,

maatschappelijke en juridische positie van het kind te beschermen.82

Het IVRK werd door

België geratificeerd op 16 december 1991 en trad in werking op 15 januari 1992.

In het IVRK zijn artikels opgenomen met een politieke, sociale, culturele en economische

finaliteit, die een juridische en morele basis bieden voor kinderen bij het uitoefenen van hun

rechten. De drie begrippen ‘protectie’, ‘provisie’ en ‘participatie (de 3 P’s genoemd)

vertegenwoordigen verschillende categorieën kinderrechten en omvatten alle kinderrechten

die in het IVRK zijn opgenomen.

Protectie of beschermingsrechten beschermen de kinderen tegen uitbuiting, oorlogsvoering,

kinderarbeid, kinderhandel en kindermishandeling. Het zijn in de eerste plaats de ouders die

voorzien in een beschermde omgeving, maar ook de overheid en de wereldorganisaties dienen

hun verantwoordelijkheid op te nemen om dit te waarborgen.

De provisierechten in het verdrag staan borg voor de verschillende voorzieningen die op

wereldvlak of op nationaal vlak kunnen georganiseerd worden om te vechten voor de rechten

van het kind. Opnieuw worden de individuele belangen van het kind in de eerste plaats

behartigd door zijn ouders, maar de steun van het land en organisaties is noodzakelijk om te

voorzien in onderwijs, veiligheid in de samenleving, ondersteuning van gezinnen in armoede,

juridische bijstand gegarandeerd aan alle kinderen, gezondheidszorg,…

De participatierechten leggen de focus op de inspraak van kinderen in zaken die hen

aanbelangen.83

Kinderen worden op deze manier gestimuleerd om een mening te vormen en

deze op een gepaste manier te kunnen uiten. Artikel 12 en 13 van het IVRK vormen

sleutelartikelen bij de participatierechten. Door het hoorrecht (art. 12 IVRK) is de bevoegde

rechter verplicht om kinderen te aanhoren wanneer zij de leeftijd van 12 jaar hebben bereikt.

Bij kinderen die jonger zijn, speelt het onderscheidsvermogen een rol: als kinderen de

gevolgen van hun daden kunnen inschatten en het verschil kennen tussen goed en kwaad,

kunnen zij aan de rechter vragen om ook hen te aanhoren in een bepaald dossier.84

Artikel 13

82

M. BOUVERNE en M. DE BIE, Het gezin en de rechten van het kind, Leuven, Acco, 1999, 13. 83

L. VAN BRAECKEL, “Participatie stimuleert participatie”, Weliswaar 2007, nr.78, 5. 84

L. LUNDY, “Voice is not enough: conceptualizing article 12 of the United Nations Convention on the Rights of the Child”, British Educational Research Journal 2007, nr.33, 927-942.

Page 28: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

28

IVRK over de vrije meningsuiting helpt kinderen hun standpunt over bepaalde zaken te uiten,

waarbij zij telkens leren wat kan en wat niet kan.

Om een goed functioneren te verkrijgen dienen de drie P’s op elkaar te worden afgestemd.

Een kind moet opgroeien in een beschermde omgeving, waar organisaties vechten voor zijn

rechten maar waarbij hij voldoende inspraak heeft om aan te vullen welke noden nog niet

worden vervuld.85

2.6.2 Het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM)

Het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele

Vrijheden van 4 november 1950 is een systeem van rechtsbescherming uitgebouwd door de

lidstaten van de Raad van Europa. Het EVRM werd in België goedgekeurd bij de Wet van 13

mei 195586

.

Niet enkel het IVRK, maar ook het EVRM en zijn aanvullende protocollen hebben een grote

invloed op het Belgische jeugdrecht uitgeoefend, hoewel zij niet specifiek op minderjarigen

zijn toegemeten. Zo gelden de meeste bepalingen van het EVRM zowel voor kinderen als

voor volwassenen .87

Belangrijke bepalingen voor het jeugdrecht zijn: recht op persoonlijke

vrijheid88

, recht op een eerlijk proces89

en het recht op de eerbiediging van het gezinsleven90

.

Het EVRM bevat naast een lijst van fundamentele rechten en vrijheden ook een

supranationaal controlemechanisme, genaamd het Europees Hof voor de Rechten van de

Mens. Ook de uitspraken van het EHRM hebben ons Belgisch jeugdrecht beïnvloed en

medegevormd.

2.6.3 Wet van 19 januari 1990

De beïnvloeding van het Belgische jeugdrecht door de Europese Unie is eveneens een feit.

Jarenlang heeft de Raad van Europa aangedrongen op een eenvormige leeftijdsafbakening op

achttien jaar. 91

Met de Wet van 19 januari 199092

werd aan deze vraag tegemoet gekomen in

85

H. DECUYPERE, , De rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp, onuitgeg., masterproef neergelegd tot het behalen van de Master in de Rechtsgeleerdheid, Universiteit Gent, 2009-2010, 28. 86

Wet 13 mei 1955 houdende goedkeuring van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, BS 19 augustus 1955. 87

C. ELIAERTS en J. GERLOVERHELLEN, Van jeugdbeschermingsrecht naar jeugdrecht: tekstbundel van het internationaal congres van 20 december 1990 aan de Rijksuniversiteit Gent, Antwerpen, Kluwer, 1990, 3. 88

Art. 5 EVRM. 89

Art. 6 §1 EVRM. 90

Art. 8 EVRM. 91

G. DE BOCK, , “Enkele knelpunten in de actuele discussie over het jeugd(beschermings)recht” in B. BOUCKAERT, P. HEBBERECHT, D. VANDENBOSSCHE en F. VAN DUN, , Liber Amicorum Willy Calewaert; Recht en criminaliteit, Antwerpen, Kluwer, 1984, 125.

Page 29: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

29

België. De leeftijd van burgerrechtelijke meerderjarigheid werd verlaagd van eenentwintig tot

achttien jaar. Sinds 1990 nemen de jeugdbeschermingsmaatregelen, behalve in een aantal

uitzonderlijke gevallen93

, van rechtswege een einde wanneer de minderjarige de leeftijd van

achttien jaar heeft bereikt. De jongere kon aldus door deze wetswijziging minder lang worden

begeleid.94

2.7 Wet van 2 februari 199495

De federale wetgever heeft in 1994 de taak gekregen om het bestaande Belgische jeugdrecht

in overeenstemming te brengen met de vernieuwende internationale regelgeving en

ontwikkelingen. 96

De regering was de mening toegedaan dat de hervormingen niet in één

keer zonder wetenschappelijke onderbouw kon worden doorgevoerd, zodat uiteindelijk tot een

opsplitsing werd besloten. Enerzijds poogde men de acute leemten in de wet van 8 april 1965

op te vangen met de wet van 2 februari 199497

, terwijl men anderzijds een meer algemeen

beraad overlaat aan een Nationale Commissie voor de hervorming van de wetgeving inzake

jeugdbescherming, de zogenaamde Commissie-Cornelis. (cf. Commissie Cornelis)98

De federale wetgever ging over tot een dubbele wetsaanpassing nadat de Belgische Staat door

het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak N. Bouamar99

werd veroordeeld.

Vooreerst diende de bestaande regelgeving inzake arbitraire vrijheidsberoving van

delinquente minderjarigen te worden aangepast. 100

(cf. Everberg-wet)

Vervolgens moesten de proceswaarborgen voor jeugdigen worden verbeterd, zowel

gedurende de voorbereidende fase als tijdens de terechtzitting, door de wet van 2 februari

1994.101

De Belgische wetgeving moest op deze manier niet enkel in overeenstemming

worden gebracht met het EVRM maar ook met het IVRK.

92

Wet 19 januari 1990 tot verlaging van de leeftijd van de burgerrechtelijk meerderjarigheid tot achttien jaar, BS 30 januari 1990. 93

Verlenging van de reeds opgelegde maatregel tot maximaal 20 jaar op verzoek van de minderjarige of het openbaar ministerie : Art. 37bis Jeugdbeschermingswet, ingevoerd door art. 45 Wet 19 januari 1990. 94

P. SENAEVE, “De gevolgen van de verlaging van de burgerlijke meerderjarigheid voor de jeugdbeschermingsmaatregelen t.a.v. delinquente jongeren. Een mini-hervorming van de wet op de jeugdbescherming”, RW 1992-93, 981. 95

Wet van 2 februari 1994 betreffende de jeugdbescherming, BS 17 September 1994. 96

E. VERHELLEN, Conventie van de rechten van het kind, Leuven, Garant, 1991, 90. 97

Ook genaamd middelgrote ontwerp Wathelet. 98

K.B. 9 oktober 1991 tot oprichting van de Nationale Commissie voor de Hervorming van de wetgeving inzake Jeugdbescherming, BS 9 november 1991. 99

EHRM 29 februari 1988, Bouamar, sér. A, nr. 129, J.L.M.B. 2000, 14 noot HENRY, P. 100

Belgische wetgeving diende geconformeerd te worden aan artikel 5, lid1 EVRM en aan artikel 37 van de Conventie voor de Rechten van het Kind. 101

Belgische wetgeving diende geconformeerd te worden aan artikel 5, lid 4 EVRM en aan artikel 40 van de Conventie voor de Rechten van het Kind.

Page 30: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

30

Vóór de wet van 2 februari 1994 was de jeugdrechter een almachtig figuur, die zonder enige

inspraak maatregelen kon bevelen in het belang van de minderjarige.102

De minderjarige kon

de procedure pas beïnvloeden van zodra de zaak ten gronde werd behandeld. Tijdens de

voorbereidende fase, die soms lang kon aanslepen, moest hij de maatregelen van opvoeding

lijdzaam ondergaan. Na de berechting, moesten de maatregelen van plaatsing niet op

regelmatige tijdstippen worden geëvalueerd maar kon de jeugdrechter de opgelegde

maatregelen naar zijn goeddunken aanpassen, vertrouwend op de verslagen van de sociale

dienst.

Aangezien de minderjarigen door de maatregelen van bewaring, behoeding en opvoeding

worden geholpen en niet worden bestraft, konden zij geen aanspraak maken op de rechten van

de verdediging. De jeugdrechter zou als deskundige terzake voldoende inzicht en ervaring

hebben om het belang van het kind te bepalen, zonder voorafgaand debat.103

Deze visie was

niet verenigbaar met het kinderrechtenverdrag en moest worden gewijzigd door de Wet van 2

februari 1994.

De belangrijkste wijzigingen die zijn doorgevoerd door de wet van 2 februari 1994 m.b.t. de

proceswaarborgen van de minderjarigen zijn:

-Voorleiding voor de jeugdrechter en deelname aan kabinetsbesprekingen voor

jongeren ouder dan 12 jaar (art. 52ter JBW)

-Verplichte bijstand van een advocaat bij de kabinetbesprekingen (art. 54bis JBW)

-Inzage in het strafdossier voorafgaand aan de kabinetsbesprekingen (art. 55 JBW)

-Verplichting van de onderzoeksrechter om bij de afsluiting van het gerechtelijk

onderzoek inzage in het dossier toe te staan en de minderjarige te horen (art. 49 JBW)

-Beperking van de voorbereidende fase tot 6 maanden (art. 52bis JBW)

-Beperking van de fase tussen de afsluiting van het maatschappelijk onderzoek en de

betekening van de dagvaarding tot 2 maanden (art. 52bis JBW)

-Hoger beroep mogelijk tegen alle voorlopige maatregelen (art. 58 JBW)

-Verplichte jaarlijkse herziening van maatregelen van plaatsing in een instelling of

pleeggezin op de openbare terechtzitting (art. 60 §3 JBW)

102

Y. CARTUYVELS, “ De grote etappes in het Belgische jeugdrecht; continuïteit, circulariteit of breuk?”, TJK 2001/4, 134. 103

F. TULKENS en M. VANDEKERCKHOVE, Introduction au droit pénal, Diegem, Kluwer, 1997, 456.

Page 31: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

31

2.8 Initiatieven tot hervorming van het jeugdbeschermingsrecht

2.8.1 Commissie Cornelis

De doeltreffendheid van het bestaande jeugdbeschermingsrecht werd steeds meer in vraag

gesteld. In 1991 werd, op initiatief van toenmalig Minister van Justitie Wathelet104

, een

Nationale Commissie voor de Hervorming van de wetgeving inzake jeugdbeschermingsrecht

opgericht, met als voorzitter Pierre Cornelis.

Tegelijk met de oprichting van de Commissie Cornelis werd de Werkgroep Jeugdsanctierecht

opgestart. De werkgroep organiseerde zich rond een aantal fundamentele principes van het

jeugdsanctierecht en zorgde voor een beïnvloeding van de leden van de Commissie Cornelis.

De werkgroep had als doelstelling overleg te organiseren over de problematiek van het

jeugdsanctierecht tussen universiteiten en hogescholen, advocatuur en magistratuur,

consulenten en voorzieningen van de sector jeugdbijstand.

Het eindrapport van de Commissie-Cornelis werd neergelegd 20 januari 1996.105

In haar

eindverslag geeft de Commissie aan dat de materie van de jeugdbescherming sterk getekend

werd door recente evolutie van zowel het nationaal recht, zoals de staatshervorming in 1980-

85, als het internationaal recht. De commissie bevestigt in dit rapport de noodzaak van de

hervorming van het jeugdbeschermingsrecht en neemt uitdrukkelijk afstand van het

beschermingsmodel:

“De behoefte aan duidelijkheid, rechtszekerheid en zelfstandigheid van jongeren, leidt tot

afstand van het beschermingsmodel, voor zover de opvoedkundige doelstelling van de

gerechtelijke tussenkomst gewaarborgd kan worden. (…)

De mogelijkheid van een gemengd systeem waarin het beschermingsmodel gedeeltelijk zou

kunnen toegepast worden, werd onderworpen omdat het tot een deresponsabilisering van de

jongeren en een rolverwarring tussen de betrokken partijen zou leiden.106

In het eindrapport stelt die Commissie Cornelis voor over te gaan naar een jeugdsanctierecht

voor minderjarigen ouder dan twaalf jaar. De ernst van het gepleegde feit moet de basis zijn

voor de tussenkomst van de rechter. Het proportionaliteitsbeginsel moet worden toegepast en

de rechtspositie van de jongeren mag niet minder gunstig zijn dan die van de volwassene.107

104

Minister van justitie Melchior Wathelet (PSC), periode 1988-1995. 105 Eindverslag Nationale Commissie voor de hervorming van de wetgeving inzake jeugdbescherming, in

G. DECOCK en P. VANSTEENKISTE, Herstel of Sanctie; Naar een Jeugdsanctierecht met de integrale rapporten Cornelis en Walgrave, Gent, Mys & Breesch, 1999, 5-49. 106

Nationale Commissie voor de Hervorming van de Wetgeving inzake Jeugdbescherming, KB 9 oktober 1991, BS 9 november 1991. 107

M. BOUVERNE, M. DE BIE en R. ROOSE, cursus jeugdbescherming en bijzondere jeugdbijstand, UGent, onuitg., 2012, hoofdstuk 5, 18-19.

Page 32: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

32

Toch kan het eindrapport worden aanzien als een compromis tussen de verschillende

strekkingen in het jeugdrecht: het sanctiemodel, het beschermingsmodel en het herstelmodel.

Er werd niet gekozen voor een strafrechtmodel, omdat dit niet tegemoet komt aan de nood aan

een opvoedkundige benadering en het subsidiariteitsbeginsel. De jongere werd in dit rapport

strafrechtelijk verantwoordelijk geacht vanaf 12 jaar. Strafrechtelijke feiten die gepleegd

worden door kinderen beneden de leeftijd van 12 jaar kunnen geen aanleiding geven tot een

sanctie. Er werd gekozen om delinquent gedrag tegen te gaan door het opleggen van sancties

met een pedagogisch karakter. Deze sancties zijn, in tegenstelling tot maatregelen, in tijd

beperkt en niet herzienbaar. Plaatsing moest uitzonderlijk zijn en in essentie opvoedkundig

blijven. Bovendien werd er ruimte gelaten voor bemiddeling tussen dader en slachtoffer.

De uiteindelijke doelstelling van het vooropgestelde sanctiemodel was het vermijden van de

mislukking van het psychosociale en deresponsabiliserende karakter van het huidige

jeugdbeschermingsmodel.108

Door de gebeurtenissen die aan het licht kwamen in de zomer van 1996109

, kwam de aandacht

in het beleid meer bij de slachtoffers te liggen. Het rapport Cornelis bleef uiteindelijk

onaangeroerd en de werkgroep organiseerde verdere discussies op kleinere schaal.

2.8.2 Commissie Walgrave

Naar aanleiding van het eerste nationale congres in mei 1997 “Restorative Justice for

Juveniles” werd het debat over het jeugdrecht weer aangewakkerd. Kort na het congres kreeg

Walgrave, professor aan de Katholieke Universiteit Leuven, de opdracht van toenmalig

Minister van Justitie, Stefaan De Clerck110

, een studie te ondernemen omtrent de mogelijkheid

om in België een herstelrechtelijk jeugdsanctierecht in te voeren.

Reeds in juli 1997 legde het team Geudens-Schelkens-Walgrave een rapport voor onder de

titel: “Op zoek naar een herstelrechtelijk jeugdsanctierecht in België: een denkoefening”111

.

De onderzoeksgroep is zich bewust van het feit dat er grenzen zijn aan het herstelrecht, doch

stelt een rechtsmodel voor dat gericht is op het slachtoffer en zijn schade.

108

Y. CARTUYVELS, “De grote etappes in het Belgische jeugdrecht; continuïteit, circulariteit of breuk?”, TJK 2001/4, 151. 109

Marc Dutroux werd aangehouden in augustus 1996. De ophefmakende zaak zorgde voor een morele paniek binnen de samenleving waarbij een roep werd uitgebracht naar meer slachtoffergerichte aanpak door justitie. 110

Minister van Justitie Stefaan De Clerck (CVP), periode 1995-1998. 111

H. GEUDENS, W. SCHELKENS en L. WALGRAVE, , “Op zoek naar een herstelrechtelijk jeugdsanctierecht in België. Een denkoefening” in G. DECOCK en P. VANSTEENKISTE (eds.), Herstel of sanctie. Naar een jeugdsanctierecht, Gent, Mys en Breesch, 1999, 49-101.

Page 33: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

33

“Herstelrecht vertrekt fundamenteel van een ander paradigma dan het strafrecht of het

beschermingsrecht. Beide laatste zijn dadergericht, omdat ze slechts toepasbaar zijn indien

een dader gevat is. Herstelrecht is slachtoffer- en schadegericht.(…) Het herstelrecht plaatst

de schade, veroorzaakt door het delict, voorop.”112

Het herstelrechtelijk jeugdsanctierecht zou van toepassing zijn op jongeren tussen de 12 en 18

jaar. Er wordt geopteerd voor herstelgerichte sancties zoals de bemiddeling tussen dader en

slachtoffer. De gemeenschapsdienst zou eveneens een sleutelrol moeten vervullen, op deze

manier kan ook de schade aan de gemeenschap worden hersteld. De opsluiting van de

minderjarige kan enkel worden aanvaard als andere middelen zijn uitgeput. Bovendien

moeten alle noodzakelijke rechtswaarborgen aanwezig zijn. Hulpverlening en gerechtelijk

optreden worden zoveel mogelijk gescheiden. Er wordt gepleit om de uithandengeving

volledig af te schaffen.

Uiteindelijk werd op 6 februari 1998 een studiedag georganiseerd onder de noemer “Herstel

of Sanctie”, waarbij wetenschap, werkveld en beleid op constructieve wijze in debat zijn

gegaan.

2.8.3 Ontwerp-Maes

Het is uiteindelijk wachten op de eerste regering-Verhofstadt, waar Christian Maes, als

adviseur-expert van Minister van Justitie Marc Verwilghen113

, een alomvattend

voorontwerp114

van wet heeft uitgewerkt. De ontwerpers stellen dat het voorontwerp een

synthese is van 30 jaar kritiek en debat. Aan de basis van het voorontwerp lag het

kinderrechtenkader en de erfenis van het jeugdsanctiemodel.115

Het ontwerp-Maes maakt geen

keuze voor één of ander model. Het is geen beschermingsmodel, geen sanctierecht, geen

herstelrecht. Het ontwerp neemt afstand van de modellendiscussie.

Er werd een toenemende verantwoordelijkheid toegeschreven aan de minderjarigen,

aangezien werd vertrokken van een verantwoordelijkheid van de jongere vanaf de leeftijd van

12 jaar. Het toenmalige jeugdbeschermingsrecht bepaalde immers geen

minimumleeftijdsgrens, wat leidde tot rechtsonzekerheid.

112

H. GEUDENS, W. SCHELKENS en L. WALGRAVE, , “Op zoek naar een herstelrechtelijk jeugdsanctierecht in België. Een denkoefening” In G. DECOCK en P. VANSTEENKISTE (eds.), Herstel of sanctie. Naar een jeugdsanctierecht, Gent, Mys en Breesch, 1999, 53. 113

Minister van Justitie Marc Verwilghen (VLD), periode 1999-2003. 114

Voorontwerp van Wet van de Minister van Justitie Marc Verwilghen houdende antwoorden op delinquent gedrag door minderjarigen, Parl. St. Kamer 2001-02, nr. 1964; bijlage bij TJK 2001/4. 115

E. DUMORTIER en J. CRISTIAENS , “De hervorming van de Jeugdbescherming; tussen pendel en schijnbeweging?” in R. DEFRANCQ (ed.), Actualisatie Jeugdbescherming-Bijzondere Jeugdbijstand, Gent, Centrum voor rechten van het Kind, 2005, 9.

Page 34: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

34

Er werden maatregelen, sancties en straffen voorzien, waarbij de straffen enkel konden

worden uitgesproken door een uitgebreide jeugdrechtbank. De jeugdrechtbank zou een

persoon tussen zestien en achttien jaar naar de uitgebreide jeugdrechtbank verwijzen, wanneer

hij bijzonder ernstige feiten heeft gepleegd en geen enkele maatregel of geen enkele sanctie

als passend voorkomt. De uitgebreide jeugdrechtbank zou straffen uitspreken tot de maximale

leeftijd van vijfentwintig jaar. De uithandengeving zou alleen nog mogelijk zijn geweest ten

aanzien van zaken die bij de jeugdrechtbank aanhangig zijn gemaakt nadat de jongere de

meerderjarigheid heeft bereikt.

Daarnaast ging de aandacht niet meer enkel uit naar de minderjarige, maar werd deze deels

verschoven naar het slachtoffer. 116

De herstelbemiddeling kreeg een prominente plaats

toegekend.117

Het is bijna een traditie geworden in België, maar ook in dit dossier is de visie van

Vlamingen en Walen grondig verschillend. Vlaanderen weet duidelijk wat het wil: een

volwaardig jeugdsanctierecht waarmee het jonge criminelen daadwerkelijk kan straffen indien

dit vereist is. Jeugdrechters moeten sanctionerend kunnen optreden zodat jongeren echt voor

hun verantwoordelijkheid kunnen worden geplaatst. Dat de Walen andere klemtonen leggen

en eerder vasthouden aan de geest van de beschermingswet van 1965, is hun goed recht.

Vlaanderen gelooft echter niet dat dit een juiste keuze is. Op de beperkte ministerraad van 16

mei 2002 wordt het voorontwerp, onder druk van de Franstalige socialisten en groenen, voor

verdere behandeling afgevoerd. Luidens de ministerraad is er geen reden om het

jeugdbeschermingsrecht af te schaffen om tot een meer sanctie- of herstelgericht jeugdrecht te

komen. De wet van 1965 moet enkel worden gemoderniseerd en de doorverwijzing naar het

volwassenenstrafrecht moet gemakkelijker worden gemaakt. 118

Met deze gemiste kans werd niet alleen het voorontwerp-Maes aan de kant gezet, ook de

eerdere studies en beleidsopdrachten (Cornelis, Walgrave) die allemaal uitdrukkelijk afstand

namen van het jeugdbeschermingsmodel, worden niet langer weerhouden.

116

C. MAES, “Nog maar eens: Jeugdbescherming tegen wat zich verschuilt onder nieuwe benamingen”, TJK 2003/2, 61. 117

Art. 25 en art. 53 Voorontwerp van Wet van de Minister van Justitie Marc Verwilghen houdende antwoorden op delinquent gedrag door minderjarigen, Parl. St. Kamer 2001-02, nr.1964; bijlage TJK 2001/4. 118

G. DECOCK en J. DE WINTER, “De strafrechtelijke bescherming van minderjarigen: de bescherming nog niet voorbij”, TJK 2001, afl. 2, 58-61.

Page 35: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

35

Hoofdstuk 3: Het nieuwe jeugdrecht in de eenentwintigste eeuw

3.1 De Everberg-wet van 1 maart 2002119

Zoals reeds werd vermeld, werd de Belgische staat in de zaak ‘Bouamar’ veroordeeld voor het

toenmalige artikel 53 van de jeugdbeschermingswet dat toeliet een minderjarige, bij

voorlopige maatregel, in een huis van arrest te plaatsen. De minderjarige werd van de aldaar

gedetineerde volwassenen afgesloten. Het ging om een zeer ernstige maatregel waarnaar,

volgens de letter van de wet, slechts teruggegrepen kon worden in geval van feitelijke

onmogelijkheid om een particulier of instelling te vinden die de minderjarige dadelijk kan

opnemen.

Het EHRM veroordeelde deze manier van handelen met minderjarigen hoofdzakelijk omdat

geen opvoedkundig begeleidingsprogramma tijdens of na de detentie was voorzien, gelet op

de jeugdbeschermingswet die in België een opvoedkundige doelstelling nastreeft. De wet van

2 februari 1994 conformeerde artikel 53 Jeugdbeschermingswet aan het arrest Bouamar, en

stelt onder meer dat het beruchte artikel 53 zal worden afgeschaft op een door in Ministerraad

overlegd Koninklijk Besluit te bepalen datum. Aangezien geen aanvullend Koninklijk Besluit

werd uitgevaardigd, is het wachten tot 1 januari 2002 vooraleer de plaatsing in een huis van

arrest definitief onmogelijk wordt.

Het louter afschaffen van ‘het huis van arrest’ zou zorgen voor een tekort aan

opvangvoorzieningen. Daarom werd aan de Gemeenschappen de tijd gegeven om

voorzieningen op te richten die in de plaats zouden komen van ‘het huis van arrest’ maar wel

in een opvoedkundig programmabegeleiding zouden voorzien.

In het voorjaar van 2002 gaven de media veel aandacht aan het tekort aan opvang in de

gesloten instellingen. Jeugdrechters op hun beurt spraken geregeld over criminele

minderjarigen die ze opnieuw moesten vrijlaten bij gebrek aan opvang in de gesloten

instellingen. De Minister van Justitie Verwilghen achtte het noodzakelijk voor de nationale

veiligheid om in te grijpen.120

Na een korte overgangsperiode waar de Gemeenschappen

onvoldoende alternatieve voorzieningen konden inrichten, richtte de federale overheid, ter

vervanging van de mogelijkheid om jongeren in een huis van arrest te plaatsen, een gesloten

centrum voor voorlopige plaatsing van minderjarigen op, door middel van de Everberg-wet.121

119

Wet 1 maart 2002 betreffende de voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, BS 1 maart 2002. 120

J. CHRISTIAENS en E. DUMORTIER, “Wanneer de nood hoog is, is de gevangenis nabij: over de afschaffing van artikel 53 en de invoering van de jeugdgevangenis”, TJK 2002, afl.2, 53-54. 121

M. BOUVERNE, M. DE BIE en R. ROOSE, cursus jeugdbescherming en bijzondere jeugdbijstand, UGent, onuitg., 2012, hoofdstuk 6, 10.

Page 36: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

36

Enkel jongens, minimum veertien jaar op het ogenblik van de feiten, kunnen bij beschikking

van de jeugdrechter of onderzoeksrechter worden toegewezen aan het federale

detentiecentrum te Everberg. Er zijn enkele voorwaarden aan deze plaatsing verbonden.

Vooreerst moeten er voldoende ernstige aanwijzingen zijn van schuld aan ernstige feiten

waarop voor meerderjarigen zware straffen staan, namelijk opsluiting van minimum vijf jaar.

Het moet bovendien gaan om dringende, ernstige en uitzonderlijke maatregelen die de

plaatsing vereisen omwille van vereisten van bescherming van de openbare veiligheid.122

Als

laatste voorwaarde wordt gesteld dat de plaatsing te Everberg slechts een voorlopige

maatregel is die kan worden opgelegd indien een plaatsing in een gewone instelling of in een

gemeenschapsinstelling onmogelijk is bij gebrek aan plaats. Bovendien moet de jeugdrechter

5 dagen na zijn aanvankelijke beschikking en daarna maandelijks uitspraak doen over hetzij

de intrekking, hetzij de wijziging, hetzij de handhaving van de maatregel. De handhaving van

de maatregel mag een totale termijn van 2 maanden niet overschrijden.

Onder druk van de Gemeenschappen werd uiteindelijk een samenwerkingsakkoord afgesloten

met de Federale overheid. Dit samenwerkingsakkoord bepaalde dat de federale overheid zou

zorgen voor het aspect bescherming van de maatschappij en dus voor de bewaking van de

jongeren te Everberg. De oprichting van een gesloten centrum te Everberg en het daaraan

gekoppelde samenwerkingsakkoord met de Gemeenschappen gaf de hervorming van de Wet

van 1965 evenwel een hoogdringend karakter. De Vlaamse regering zou het

samenwerkingsakkoord met de federale regering over Everberg op 31 augustus 2004

opzeggen wanneer deze geen wet gepubliceerd heeft ter herziening van de wet op de

jeugdbescherming. Eind maart 2004 nam de federale regering in een topberaad over justitie

hierover belangrijke beslissingen. Op 31 maart hechtte de federale regering haar goedkeuring

aan een voorontwerp van wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de

jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven

feit hebben gepleegd. De formele communicatie tussen de regeringen kon beginnen. De mp3-

moord in april 2006 bracht de uiteindelijke doorbraak : de Wetten van 15 mei 2006 en 13 juni

2006 wijzigden de jeugdbeschermingswet van 1965.

3.2 Het hervormingsdebat Verhofstadt II

Onder Verhofstadt II wordt Marc Verwilghen op het departement Justitie vervangen door de

sterke figuur van de Franstalige socialisten, Laurette Onkelinx123

.124

In het regeerakkoord van

9 juli 2003 wordt de modernisering van de wet op de jeugdbescherming expliciet in het

122

M. BOUVERNE, M. DE BIE en R. ROOSE, cursus jeugdbescherming en bijzondere jeugdbijstand, UGent, onuitg., 2012, hoofdstuk 7, 10. 123

Minister van Justitie Laurette Onkelinx (PS), periode 2003-2007. 124

E. DUMORTIER en J. CHRISTIAENS, “De hervorming van de Jeugdbescherming; tussen pendel en schijnbeweging?” in R. DEFRANCQ (ed.), Actualisatie Jeugdbescherming-Bijzondere Jeugdbijstand, Gent, Centrum voor de rechten van het Kind, 2005, 10.

Page 37: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

37

vooruitzicht gesteld.125

Men streefde naar een overwogen evenwicht tussen bescherming en

sanctionering van minderjarige delinquenten, met als centraal aandachtspunt de

responsabilisering van de jongere.126

Vooreerst werd gesteld dat het beschermingsmodel dient te worden behouden. Bovendien

moet aan de minderjarigen meer hulp worden verleend om zich in te passen in onze

veeleisende samenleving.127

Het wetsontwerp Onkelinx streefde naar de invoering van nieuwe

maatregelen die ter beschikking werden gesteld voor jeugdmagistraten, namelijk

herstelrechtelijke maatregelen en alternatieven. Deze nieuwe maatregelen die werden

voorzien moesten ervoor zorgen dat het aantal plaatsingen verminderde.128

In het regeerakkoord worden ook verschillende aanpassingen aangekondigd die de figuur van

het slachtoffer een belangrijkere rol toebedelen in het jeugdrecht. Zo zal de jeugdrechter aan

minderjarigen boven de 12 jaar bijkomende maatregelen van herstelrechtelijke aard kunnen

opleggen.129

Om tegemoet te komen aan de roep van de bevolking moest het nieuwe jeugdrecht eveneens

een repressief karakter hebben. Jongeren tussen de 12 en 16 jaar moeten geplaatst kunnen

worden in gesloten instellingen.130

Zoals reeds werd vermeld dienen de jongeren die ouder

zijn dan 14 jaar geplaatst te worden in de instelling te Everberg, indien de maatschappij tegen

deze jongeren moet worden beveiligd.131

De discussie over een nieuw jeugdrecht kwam in een stroomversnelling na de roofmoord op

de 17 jarige Joe Van Holsbeek. De roep naar een strenge aanpak van de jeugdcriminaliteit

klonk alsmaar luider. Desondanks valt de hervorming van Minsiter Onkelinx niet onder de

noemer van het jeugdsanctierecht. Zowel het jeugdsanctiemodel als het herstelmodel zijn in

het wetsontwerp van 2004 niet volledig doorgevoerd. De traditie van het

jeugdbeschermingsrecht bleek te sterk waardoor de pijlers van het beschermingsmodel van

1965 overeind blijven.

125

Federale Regeringsverklaring, Parl. St. Kamer, 2003 B.Z., nr. 20/1, 69. 126

L. ONKELINX, “Ontstaansgeschiedenis, krachtlijnen en beginselen van de nieuwe Jeugdwet” in J. PUT en M. ROM, Het nieuwe Jeugdrecht, Gent, Larcier, 2007, 9. 127

Federale Regeringsverklaring, Parl. St. Kamer, 2003 B.Z., nr. 20/1, 69. 128

Wetsontwerp tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51 1467/016, 5. 129

Federale Regeringsverklaring, Parl. St. Kamer, 2003 B.Z., nr. 20/1, 70. 130

Federale Regeringsverklaring, Parl. St. Kamer, 2003 B.Z., nr. 20/1, 70. 131

Federale Regeringsverklaring, Parl. St. Kamer, 2003 B.Z., nr. 20/1, 70.

Page 38: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

38

Mevrouw Onkelinx verklaarde het volgende : “ het huidige systeem van jeugdbescherming is

een passend antwoord voor de meeste situaties die zich thans voordoen”.132

Na aanpassingen

door de Raad van State werd een voorstel tot hervorming van het jeugdrecht op 29 november

2004 ingediend bij de Kamer.133

Opnieuw bleek dat over belangrijke punten van de hervorming een verschil in opvatting

bestond tussen het Vlaamse en Franstalige landsgedeelte.134

Na diverse amenderingen en een

moeilijke doorgang bij de Senaat, werd het voorstel uiteindelijk goedgekeurd op 4 mei

2006.135

De eerste Wet van 15 mei 2006136

handelt voornamelijk over het herstelrecht. De tweede Wet

van 13 juni 2006137

bevat een reeks aanpassingen aan de strafprocedure voor minderjarigen en

de organisatie van de jeugdrechtbank.

De bespreking van de inhoudt van de wetten van 15 mei 2006 en 13 juni 2006 zal aan bod

komen in Deel II van de masterproef.

De uitgebreide analyse van beide wetten kan men terugvinden in Deel IV van de masterproef.

132

Memorie van toelichting, 22 oktober 2004, 3-4. 133

Wetsontwerp tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, Parl. St. Kamer 2004-05, nr. 51-1467 (later nog opgesplitst: Parl. St. Kamer 2004-05, nr. 51-1951). 134

L. ONKELINX, “Ontstaansgeschiedenis, krachtlijnen en beginselen van de nieuwe Jeugdwet” in J. PUT en M. ROM, Het nieuwe Jeugdrecht, Gent, Larcier, 2007, 10. 135

J. PUT, “Het nieuwe Jeugdrecht: Een terugblik op de toekomst” in J. PUT en M. ROM, Het nieuwe Jeugdrecht, Gent, Larcier, 2007, 6. 136

Wet van 15 mei 2006 tot wijziging van de Wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, BS 2 juni 2006. 137

Wet van 13 juni 2006 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de dit feit veroorzaakte schade, BS 19 juli 2006.

Page 39: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

39

Hoofdstuk 4: Besluit

In de 19e eeuw was er nog geen sprake van een apart strafrechtssysteem dat enkel toepasselijk

was op minderjarige delinquenten. Toch waren er reeds enkele alternatieve regelingen

uitgewerkt, wat erop wees dat er een maatschappelijk besef heerste dat voor minderjarigen

een afzonderlijke regeling noodzakelijk was.

In 1912 deed de eerste kinderbeschermingswet zijn intrede. Jongeren werden voortaan

afzonderlijk berecht via hun eigen beschermingssysteem. Minderjarigen, jonger dan 16 jaar,

die een als misdrijf omschreven feit pleegden of zich predelinquent gedroegen werden

onderworpen aan maatregelen van bewaring, behoeding en opvoeding opgelegd door de

kinderrechter.

In 1965 werd naast de reeds bestaande gerechtelijke bescherming, de sociale bescherming

ingevoerd. De strafrechtelijke minderjarigheidleeftijd werd opgetrokken tot 18 jaar en het

instituut van de uithandengeving werd in het leven geroepen als compromis. De

staatshervormingen van 1980-1985 zorgden voor een doorgedreven splitsing tussen de sociale

en gerechtelijke bescherming. Voortaan is er een strikte bevoegdheidsverdeling tussen de

Gemeenschappen en de federale overheid inzake jeugdrecht.

Gedurende de gehele 20e eeuw bleef men vastklampen aan het beschermingmodel dat in 1912

werd ingevoerd. Vanaf de jaren 80 voelde men wel felle tegenstand tegen het

beschermingsmodel in de samenleving, de rechtsliteratuur en de praktijk. Ondanks alle kritiek

op het beschermingsmodel ontstond geen eensgezindheid omtrent het ene dan wel het andere

model.

Uiteindelijk werd de knoop doorgehakt in de kadernota van Minister van Justitie Onkelinx,

waarin duidelijk werd gekozen voor het behoud van het beschermingsmodel.

Page 40: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

40

Deel II: Het institutioneel kader en actueel maatregelenpakket

van de jeugdbescherming en bijzondere jeugdbijstand

Hoofdstuk 1: De gerechtelijke jeugdbescherming

1.1 De actoren binnen de gerechtelijke jeugdbescherming

1.1.1 De jeugdrechter

De jeugdrechtbank is een afdeling van de rechtbank van eerste aanleg die bestaat uit één of

meerdere kamers naargelang de grootte van het gerechtelijk arrondissement. In elke kamer

zetelt een alleensprekende jeugdrechter. Zijn taak is niet vergelijkbaar met die van andere

magistraten. De jeugdrechter wordt aanzien als een specialist ingewijd in de technische

complexiteit van de onderzoeksmogelijkheden en van opvoedende en medisch-

psychologische maatregelen die, geïnspireerd door de belangen van het kind, een directe en

individualiserende aanpak vereist. De jeugdrechter kan worden gezien als een bemiddelaar die

partijen probeert te verzoenen en de jonge delinquent opnieuw op het juiste pad probeert te

brengen.

De jeugdrechter is belast met twee hoofdtaken binnen de gerechtelijke jeugdbescherming.

Enerzijds heeft hij de bevoegdheid om maatregelen op te leggen aan ouders die niet voldoen

in hun opvoedingsverplichtingen. Anderzijds is de jeugdrechtbank bevoegd voor het opleggen

van maatregelen aan minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit (MOF) hebben

gepleegd.

Op de principiële materiële bevoegdheid van de jeugdrechter zijn twee uitzonderingen.

Enerzijds de procedure van uithandengeving waar de jongere wordt doorverwezen naar de

bevoegde rechtbank voor volwassenen (cf. uithandengeving) . Anderzijds bepaalt artikel 36bis

van de jeugdwet dat de gewone rechtbanken bevoegd zijn voor de vorderingen met betrekking

tot overtredingen van het wegverkeer gepleegd door personen ouder dan 16 jaar en beneden

de 18 jaar.

In principe is een jongere strafrechtelijk onbekwaam tot de leeftijd van 18 jaar. Maar in het

geval van verkeersovertredingen wordt een jongere al vanaf 16 jaar verantwoordelijk gesteld.

Overtredingen van de regels van het wegverkeer worden bestraft door de politierechtbank, net

zoals de misdrijven die daarmee samenhangen zoals o.a. rijden zonder verzekering of zonder

rijbewijs. Ook de verkeersovertredingen met slachtoffers komen voor de politierechtbank.

Een minderjarige die voor de politierechtbank verschijnt, krijgt wel een echte straf opgelegd,

Page 41: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

41

en geen jeugdbeschermingsmaatregel.138

Deze uitzondering werd ingevoerd in 1972 nadat

bleek dat de jeugdrechtbanken overstelpt werden door verkeersmisdrijven van minderjarigen

na het optrekken van de leeftijd van strafrechtelijke minderjarigheid van 16 naar 18 jaar.

De jeugdrechtbank, en niet de politierechtbank, is daarentegen wel bevoegd voor

verkeersdelicten die samengaan met andere misdrijven die door minderjarigen werden

gepleegd, en waarvoor het parket een vordering instelde bij de jeugdrechtbank. Bijvoorbeeld

een verkeersovertreding begaan bij het wegvluchten na een diefstal.139

140

De bevoegdheden van de jeugdrechter zijn grondig gewijzigd door de hervormingen van de

jeugdbeschermingswet in 2006.141

De jeugdrechter had voor de hervorming een ruime

appreciatiebevoegdheid en kon vrij bepalen welke maatregelen hij in elk individueel geval

noodzakelijk achtte. Sinds de hervormingen legt de wetgever een duidelijke hiërarchie vast

met betrekking tot de mogelijk te nemen maatregelen. Naast deze opgelegde hiërarchie legt de

wetgever eveneens criteria vast waarop de rechter zich moet steunen bij het nemen van een

beslissing.142

1.1.2 Het openbaar ministerie

Het openbaar ministerie staat in voor de vordering van de maatregelen van bewaring,

behoeding en opvoeding. Bij de jeugdrechtbank wordt dit ambt uitgeoefend door de

magistraten van het parket die worden aangewezen door de Procureur des Konings.143

Bij elk

Parket van eerste aanleg is er een afdeling gespecialiseerd in jeugdzaken.

Met de jeugdwet van 15 mei 2006 krijgt elke afdeling belast met jeugdzaken binnen het

Parket de ondersteuning van een of meerdere jeugdcriminologen. Deze ondersteunen het

parket inzake drie problematieken: jeugddelinquentie, spijbelen en kindermishandeling. Deze

parketcriminologen kunnen enerzijds ondersteuning bieden bij individuele dossiers,

anderzijds vervullen zij een beleidsmatige opdracht, vooral inzake de ondersteuning van

samenwerkingsverbanden met de scholen en Centra voor Leerlingenbegeleiding inzake

spijbelgedrag, en inzake de aanpak van kindermishandeling.144

138

R. DECLERCQ, , “Bevoegdheid, Algemeen”, in Commentaar strafrecht en strafvordering, Antwerpen, Kluwer, 1998, 10. 139

M. FRANSSENS, J. PUT en J. DEKLERCK, Het beleid van de jeugdmagistraat, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2010, 343. 140

Art. 36bis Jeugdbeschermingswet. 141

K. VANDER STEENE, “De gewijzigde positie van de jeugdrechter” in J. PUT en M. ROM, Het nieuwe Jeugdrecht, Gent, Larcier, 2007, 265. 142

Art. 37, § 1 tweede en derde lid Jeugdwet. 143

Art. 8, eerste lid Jeugdbeschermingswet. 144

M. FRANSSENS, J. PUT en J. DEKLERCK, Het beleid van de jeugdmagistraat, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2010, 153.

Page 42: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

42

De jeugdwet van 2006 heeft aan het parket een autonome afhandelingsbevoegdheid, inzake

als misdrijf omschreven feiten, toegekend. Naast het vorderen van een maatregel voor de

jeugdrechtbank is het parket eveneens bevoegd om de zaak te seponeren na het versturen van

een waarschuwingsbrief145

aan de minderjarige of na de minderjarige te hebben opgeroepen

om hem te wijzen op de risico’s die zijn gedrag inhouden146

. Het parket heeft bovendien de

bevoegdheid een voorstel te doen aan de minderjarigen tot herstelbemiddeling147

of aan de

ouders tot het volgen van een ouderstage. Met de uitbreiding van de bevoegdheid van het

parket in 2006 tracht de wetgever zo snel mogelijk een reactie op het delict te laten volgen.148

Het voordeel van de snelle afhandeling van de als misdrijf omschreven feiten staat in fel

contrast met een belangrijk nadeel, namelijk het respect voor de rechtswaarborgen van

minderjarigen. Een snelle afhandeling op parketniveau verhoogt het risico op miskenning van

het recht op een eerlijk en tegensprekelijk proces waarbij voldoende aandacht wordt besteed

aan de rechten van verdediging.149

1.1.3 De jeugdadvocaten

Minderjarigen die een partij zijn in een geding worden bijgestaan door een advocaat. Een

minderjarige die partij is maar geen advocaat heeft, krijgt er ambtshalve een toegewezen.

Bovendien worden minderjarigen, sedert de nieuwe Wet Juridische Bijstand150

, vermoed

onvermogend te zijn en hebben zij automatisch recht op juridische bijstand. Een aantal balies

hebben een jeugdpermanentie ingericht, die elke werkdag op de rechtbank zelf bereikbaar is

waardoor elke minderjarige vanaf het eerste contact met het parket of de jeugdrechter kan

worden bijgestaan door een advocaat.

Belangrijk is dat de minderjarige tot aan het einde van de opgelegde maatregel en eventueel

zelfs tot aan de meerderjarigheid bijgestaan wordt door één en dezelfde advocaat. Een

jeugdadvocaat verdedigt de minderjarige in alle onafhankelijkheid en staat hem bij. Hij

verleent niet alleen juridische bijstand, hij is de vertolker van de mening van de minderjarige.

145

Art. 45ter, lid 1 Jeugdwet. 146

Art. 45ter, lid 3 Jeugdwet. 147

Art. 45quater Jeugdwet. 148

H. GEUDENS, “reactie op kadernota van minister Onkelinx L. betreffende de hervorming van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming”, TJK 2004/2, 74. 149

E. DUMORTIER en J. CHRISTIAENS, “De hervorming van de Jeugdbescherming; tussen pendel en schijnbeweging?” in R. DEFRANCQ (ed.), Actualisatie Jeugdbescherming-Bijzondere Jeugdbijstand, Gent, Centrum voor de rechten van het Kind, 2005, 16. 150

Wet 23 november 1998 betreffende de Juridische Bijstand, BS 22 december 1998.

Page 43: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

43

1.1.4 De sociale dienst van de Vlaamse Gemeenschap bij de jeugdrechtbank

In de artikelen 40, § 2 en 41 van de Gecoördineerde Decreten151

wordt een sociale dienst van

de Vlaamse Gemeenschap bij de jeugdrechtbank opgericht, worden de taken van die diensten

omschreven en worden de aanwerving en het statuut van de leden van de sociale dienst

geregeld. De sociale diensten van de Vlaamse Gemeenschap bij de jeugdrechtbanken hebben

als opdracht in te staan voor de uitvoering van maatschappelijke onderzoeken ter

voorbereiding van gerechtelijke beslissingen, ook in burgerlijke zaken. In bepaalde gevallen

staan ze in voor de hulpverlening aan minderjarigen en hun ouders. Bovendien houden ze

toezicht op de door de jeugdrechtbank opgelegde maatregelen.

1.2 De maatregelen binnen de gerechtelijke jeugdbescherming

De jeugdrechter moet dwingende maatregelen kunnen opleggen als een conflict moet worden

beslecht, als het ouderlijk gezag moet worden beknot, als moet worden gereageerd op

minderjarige delinquenten of predelinquenten of als de sociale bescherming op een

mislukking uitloopt.

1.2.1 Maatregelen ten aanzien van de ouders

Het zijn in de eerste plaats de ouders die verantwoordelijk worden gesteld voor de opvoeding

en ontwikkeling van hun kind. Enkel wanneer de ouders tekort schieten in hun ouderlijke

verplichtingen zal de jeugdrechter optreden en maatregelen opleggen in het belang van het

kind.

1.2.1.1 Toezicht op de gezinsbijslag of andere sociale uitkeringen152

Het ‘toezicht op de gezinsbijslag en andere sociale uitkeringen’ is een maatregel die de

jeugdrechter kan nemen wanneer én de feitelijke opvoedingsomstandigheden van de

minderjarige kennelijk niet voldoen aan minimale eisen inzake voeding, huisvesting en

hygiëne, én het bedrag van de gezinsbijslag of andere sociale uitkeringen ten behoeve van de

minderjarige niet wordt aangewend in het belang van het kind. Beide voorwaarden moeten

samen aanwezig zijn om deze maatregel te kunnen treffen. De strenge

toepassingsvoorwaarden brengen mee dat deze maatregel weinig frequent wordt toegepast.153

Voor de uitoefening van het toezicht op deze maatregel zijn er twee mogelijkheden. De

sociale dienst van de Vlaamse Gemeenschap bij de jeugdrechter kan worden aangewezen om

de gezinsbijslag te beheren. Ofwel wordt beroep gedaan op een particulier, voogd genoemd,

151

Decreet 7 maart 2008 betreffende de Bijzondere Jeugdbijstand, BS 15 april 2008. 152

Art. 29 Jeugdbeschermingswet. 153

J. PUT en P. SENAEVE, Compendium van het jeugdbeschermingsrecht, Leuven, ACCO, 2001, 6.

Page 44: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

44

om de gezinsbijslag te beheren. De voogd moet op geregelde tijdstippen verantwoording voor

zijn beslissingen afleggen voor de jeugdrechtbank.

Een schrijnend voorbeeld dat in de praktijk vaak wordt aangehaald om deze maatregel te

illustreren: ouders die gokverslaafd zijn en daardoor de kinderbijslag verspelen, zonder te

voldoen in de primaire behoeften van hun kind zoals kleding, voeding en onderdak. Aan deze

ouders zal de kinderbijslag worden ontnomen. Een derde persoon wordt in dit geval

aangesteld om de kinderbijslag aan te wenden in het belang van het kind.

1.2.1.2 Ontzetting uit het ouderlijk gezag154

De zwaarste, meest ingrijpende maatregel die men aan de ouders kan opleggen, is deze van de

ontzetting uit het ouderlijk gezag. De ontzetting uit het ouderlijk gezag is gebonden aan

strenge beperkende voorwaarden. Ze wordt gezien als een slechts in laatste instantie, en enkel

in drie door de wet omschreven situaties, mogelijks te nemen maatregel.

De ontzetting kan aldus worden uitgesproken ten aanzien van vader of moeder die

veroordeeld werd tot een criminele of correctionele straf wegens een feit gepleegd op de

persoon van een van zijn of haar kinderen, of wegens onzedelijke feiten gepleegd door het

kind op de persoon van de ouder, op initiatief van de ouder. Ze kan ook worden uitgesproken

ten aanzien van de vader of moeder die de gezondheid, de veiligheid of de zedelijkheid van

het kind in gevaar brengt door slechte behandeling, misbruik van gezag, kennelijk slecht

gedrag of erge nalatigheid. Een derde situatie waarin de ontzetting kan worden uitgesproken

is deze wanneer de vader of moeder huwt met een persoon die reeds ontzet is uit het ouderlijk

gezag over zijn eigen kinderen.

Uiteraard zal de jeugdrechtbank, wanneer die de volledige of gedeeltelijke ontzetting van het

ouderlijk gezag uitspreekt, een persoon aanwijzen die de rechten van de ouders waaruit zij

zijn ontzet, zal uitoefenen onder toezicht van de jeugdrechtbank. De jeugdrechtbank zal een

provoogd aanstellen. De provoogd is een vervanger van de ouderfiguur die de bewaring en de

opvoeding van de minderjarige op zich neemt en hem de nodige affectiviteit en geborgenheid

bezorgt opdat hij zich op gelukkige wijze en ten volle zou kunnen ontplooien. Indien slechts

één van de ouders wordt ontzet uit het ouderlijk gezag, zal de jeugdrechtbank de andere, niet

ontzette ouder, als provoogd aanwijzen, indien dit niet in strijd is met het belang van de

minderjarige.155

Deze maatregel is louter facultatief, ook al verkeert de ouder in de bij wet voorziene situaties

die mogelijks tot ontzetting kunnen leiden, toch kan de jeugdrechter oordelen dat het niet

opportuun is dat de ontzetting uitgesproken wordt. De ontzetting is niet noodzakelijk

154

Art. 32 Jeugdbeschermingswet. 155

Art. 34 Jeugdbeschermingswet.

Page 45: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

45

definitief aangezien de ontzette ouder kan hersteld worden in het ouderlijk gezag. Het herstel

in het ouderlijk gezag kan door de jeugdrechter enkel worden toegestaan in het belang van de

minderjarige, het feit dat de ontzette ouder ‘zijn leven beterde’ kan op zich nooit volstaan.156

De klassieke bevoegdheden van ouders157

Door zijn mentale en fysieke jeugdigheid, is het aangewezen dat elke minderjarige de nodige

zorg en protectie krijgt van een volwassene. Om deze taak naar behoren uit te voeren hebben

ouders die het ouderlijk gezag over de minderjarige uitoefenen, verschillende bevoegdheden.

Ouders hebben het recht van bewaring, het recht van zorg of dagelijkse opvoeding en het

beslissingsrecht in een aantal belangrijke keuzes inzake de opvoeding. Ouders beschikken ook

over het beheer en het vruchtgenot van de goederen van de minderjarige, met als doel het

vermogen van de minderjarige in stand te houden en te doen opbrengen. De

vertegenwoordigingsbevoegdheid van de ouders stelt hen in staat om in de plaats van de

handelingsonbekwame minderjarige op te treden bij het stellen van rechtshandelingen en het

optreden in rechte. Elke ouder heeft daarenboven recht op persoonlijk contact.

Volledige ontzetting uit het ouderlijk gezag158

De ontzetting uit het ouderlijk gezag kan gedeeltelijk of volledig zijn. De volledige ontzetting

brengt verlies mee van het gezag over de persoon van de minderjarige, het beheer over zijn

goederen, de vertegenwoordigingsbevoegdheid en het ouderlijk vruchtgenot. Bovendien

verliezen de ouders het recht om levensonderhoud te vorderen of bij eventueel vroegtijdig

overlijden van de minderjarige enig recht in zijn nalatenschap te verkrijgen overeenkomstig

artikel 746 BW. De volledige ontzetting brengt ook de onbekwaamheid mee om voogd,

toeziend voogd of pleegvoogd te zijn ten aanzien van andermans kinderen. De ontzetting

brengt daarentegen geen einde aan de ouderlijke plicht tot onderhoud, opvoeding en opleiding

van het kind.

Een volledige ontzetting uit het ouderlijk gezag zal het recht op persoonlijk contact van de

ouder met het kind niet beletten. Dit is één van de enige rechten die de ouder ,die volledig

ontzet is uit zijn ouderlijke macht, nog zal toekomen.

Gedeeltelijke ontzetting uit het ouderlijke gezag159

De gedeeltelijke ontzetting slaat op rechten die de jeugdrechtbank bepaalt, zo bijvoorbeeld het

recht van bewaring en opvoeding. Hier beschikt de jeugdrechter over een grote marge.

156

M. BOUVERNE, M. DE BIE en R. ROOSE, cursus jeugdbescherming en bijzondere jeugdbijstand, UGent, onuitg., 2012, hoofdstuk 7, 21. 157

Art. 371-375bis B.W. 158

Art. 33 Jeugdbeschermingswet. 159

Art. 33, laatste lid Jeugdwet.

Page 46: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

46

1.2.1.3 Ouderstage

Met de nieuwe jeugdwet van 2006 werd de jeugdrechter de mogelijkheid gegeven een nieuwe

maatregel op te leggen ten aanzien van ouders: ‘de ouderstage’160. De ouderstage kan door het

parket worden voorgesteld ingeval de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen zich

duidelijk onverschillig opstellen tegenover het delinquent gedrag van de minderjarige en deze

onverschilligheid bijdraagt tot de problemen van de minderjarige.161

De jeugdrechtbank kan

in dezelfde omstandigheden dergelijke stage opleggen.162

Hoewel de ouderstage op parketniveau een louter voorstel is en op jeugdrechtbankniveau een

sanctie, werden de Gemeenschappen belast met de uitvoering ervan aangezien de maatregel

vooral als doel heeft om hulp en bijstand te verlenen aan de ouders. Een

samenwerkingsakkoord163

betreffende de uitvoering van de ouderstage werd gesloten tussen

de Minister van Justitie en de bevoegde Ministers van de Gemeenschappen.

Ondanks het samenwerkingsakkoord kunnen er enkele verklaringen worden aangehaald voor

de trage opstart van deze nieuwe maatregel; de werving en de selectie van het personeel, het

vorderingsbeleid van de parketten en de problematische invulling van het begrip

‘onverschilligheid’. De rechter moet in elke zaak afzonderlijk gaan vaststellen of een ouder al

dan niet ‘onverschillig’ is. Het gevaar dat dit ruime begrip tot willekeur en ongelijkheid leidt

is vanzelfsprekend.164

Ook het feit dat jeugdrechters effectieve sancties zouden opleggen aan

de ouders lijkt hen te weerhouden. Jeugdrechters lijken eerder geneigd tot samenwerking met

de ouders dan hen te sanctioneren, gelet op het stigmatiserend effect van de ouderstage.165

De Minister van Justitie heeft in juli 2009 het samenwerkingsakkoord betreffende de

ouderstage met de Gemeenschappen opgezegd. Dit houdt in dat het parket of de

jeugdrechtbank theoretisch nog steeds een ouderstage kunnen voorstellen of opleggen, maar

dat de federale overheid geen geld meer ter beschikking stelt aan de Gemeenschappen voor de

uitvoering ervan.166

160

Art. 29bis Jeugdwet. 161

Art. 45bis Jeugdwet. 162

Art. 29bis Jeugdwet. 163

Samenwerkingsakkoord betreffende de ouderstage d.d. 13 december 2006, www.steunpuntjeugdhulp.be/ouderstage 164

A. JASPART en S. VAN PRAET, , “Les parents démissionnaires: Construction et déconstruction d’un concept au flou caractérisé”, JDJ 2009, 35. 165

M. BERGHMANS, “Positie van ouders”, in PUT, J., ROM, M., Het nieuwe jeugdrecht, Gent, Larcier, 2007, 234. 166

F. GAZAN, C. DE CRAIM en E. TRAETS (eds.), Jeugddelinquentie: op zoek naar passende antwoorden, Antwerpen, Maklu, 2010 ,27.

Page 47: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

47

1.2.2 Maatregelen ten aanzien van minderjarigen

Naast de maatregelen ten aanzien van de ouders, is de jeugdrechtbank ook bevoegd om

maatregelen aan de minderjarige op te leggen wegens hun gedragingen. De maatregelen die

bevolen kunnen worden ten aanzien van de delinquente minderjarigen zijn allemaal

maatregelen van bewaring, opvoeding en behoeding.

1.2.2.1 Criteria in aanmerking te nemen door de jeugdrechter bij het opleggen

van een maatregel

De Wet van 15 mei 2006 heeft gezorgd voor een aanzienlijke uitbreiding van de

keuzemogelijkheden in maatregelen voor de jeugdrechter. De jeugdrechter beschikt nu over

een arsenaal aan maatregelen en de mogelijkheid om deze te cumuleren.

De nieuwe jeugdwet duidt eveneens een aantal criteria aan waarmee de jeugdrechter rekening

moet houden bij het opleggen van maatregelen167

:

- de persoonlijkheid en de maturiteitsgraad van de minderjarige;

- leefomstandigheden van de minderjarige;

De leefomgeving van de minderjarige bevat twee componenten: de (materiële)

leefsituatie van de minderjarige thuis (hygiëne, orde,…) en de pedagogische

vaardigheden van de ouders.

- de ernst van de feiten, de omstandigheden waarin zij zijn gepleegd, de schade en de

gevolgen voor het slachtoffer;

- de vroegere maatregelen die ten aanzien van de betrokkene werden genomen, en

diens gedrag gedurende de uitvoering ervan;

- de veiligheid van de minderjarige;

- de openbare veiligheid.

- de mate waarin de behandelingswijzen, de opvoedingsprogramma’s of enige andere

middelen daartoe beschikbaar zijn, en het voordeel dat de betrokkene daaruit zou

kunnen putten.

Tussen bovenstaande criteria bestaat geen hiërarchie waarmee de jeugdrechter rekening dient

te houden. Men kan zich de vraag stellen hoe de jeugdrechter met al deze criteria zal omgaan.

Vaak zal de jeugdrechter bij een eerste beslissing over onvoldoende informatie beschikken

om alle wettelijk vastgestelde criteria aan bod te laten komen.168

167

Art. 37 § 1 Jeugdwet. 168 K. VANDER STEENE, “De gewijzigde positie van de jeugdrechter” in J. PUT en M. ROM, Het nieuwe

Jeugdrecht, Gent, Larcier, 2007, 266.

Page 48: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

48

1.2.2.2 Hiërarchie in de te nemen maatregelen door de jeugdrechter

Vóór de wetten van 2006 bestond er geen gradatie in de onderscheiden maatregelen. Nu

bepaalt de wet de volgorde die de jeugdrechtbank moet respecteren bij het bepalen van de

geschikte maatregel:169

1° het herstelrechtelijk aanbod

2° het geschreven project

3° ambulante maatregelen

4° plaatsing in een open afdeling

5° plaatsing in een gesloten afdeling

1.2.2.3 Motiveringsplicht van de jeugdrechter

Bovenop de beslissingscriteria en de voorkeurregeling geldt een algemene motiveringsplicht

voor de jeugdrechter: hij moet zijn beslissing op grond van de genoemde criteria en de

specifieke omstandigheden motiveren.170

Een bijzondere motiveringsplicht, rekening houdend met de voorkeurregeling, geldt ingeval

de jeugdrechtbank een plaatsingsmaatregel neemt, een combinatie van maatregelen, of een

combinatie van een of meer maatregelen met voorwaarden oplegt, een plaatsing in een

gesloten opvoedingsafdeling van een gemeenschapsinstelling beveelt. 171

1.2.2.4 Voorlopige maatregelen

De jeugdrechter kan voorlopige maatregelen opleggen in de fase van het onderzoek naar de

persoonlijkheid en het milieu van de minderjarige. De voorlopige maatregelen moeten van

een zo kort mogelijke duur zijn en er moeten voldoende aanwijzingen zijn van schuld.172

De mogelijke voorlopige maatregelen zijn: toezicht van de sociale dienst, behoud van de

minderjarige in zijn leefomgeving onder voorwaarden, toevertrouwen van de minderjarige aan

een betrouwbaar persoon, plaatsing in een geschikte inrichting of gemeenschapsinstelling of

plaatsing in een ziekenhuisdienst/jeugdpsychiatrische dienst. In uitzonderlijk ernstige

omstandigheden kan de minderjarige worden geplaatst in het gesloten federaal centrum te

Everberg.

1.2.2.5 Het herstelrechtelijk aanbod

De jeugdrechter moet in eerste instantie een maatregel opleggen die erop gericht is de schade

te herstellen. Jongeren moeten door de schade te vergoeden leren dat zij over de schreef

gingen en hun gedrag moeten aanpassen. Herstelgerichte maatregelen kunnen niet worden

aanzien als echte maatregelen van opvoeding, omdat de jeugdrechter de maatregelen niet kan

opleggen tegen de wil van de partijen.

169

Art. 37 § 2, derde lid Jeugdwet. 170

Art. 37 § 2 quinquies, eerste lid Jeugdwet. 171

Art. 37 § 2 quinquies, tweede lid Jeugdwet. 172

M. BOUVERNE, M. DE BIE en R. ROOSE, cursus jeugdbescherming en bijzondere jeugdbijstand, UGent, onuitg., 2012, hoofdstuk 7, 10.

Page 49: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

49

Voordat een herstelrechtelijke maatregel doorgang kan krijgen moet aan vier voorwaarden

worden voldaan.173

Er moeten ernstige aanwijzingen zijn dat de minderjarige de dader is en

hij mag de betrokkenheid bij de feiten niet ontkennen. Bovendien moet het slachtoffer gekend

zijn en moeten alle betrokken partijen, inclusief het slachtoffer, instemmen met het

herstelrechtelijk aanbod.

De jeugdrechter kan vrij kiezen tussen twee vormen van bemiddeling: herstelbemiddeling174

of herstelgericht groepsoverleg175

. Beide worden verder in de masterproef uitvoerig

besproken. (cf. Deel IV, Hfdst 3)

1.2.2.6 Geschreven project176

De nieuwe wet van 2006 geeft de mogelijkheid aan de minderjarige delinquenten om hun

verantwoordelijkheid op te nemen. Ze krijgen de mogelijkheid een verbintenissenproject

(geschreven project genoemd) voor te leggen aan de jeugdrechter, waarin een aantal

maatregelen van opvoeding worden voorgesteld. (Cf. Deel IV, Hfdst 3)

De minderjarige krijgt uiterlijk op de inleidende terechtzitting de kans om een tekst met

maatregelen aan te bieden. De jeugdrechter kan dit project enkel terzijde schuiven bij

gemotiveerde beslissing. In geval de jeugdrechter akkoord gaat met de voorstellen, moet de

sociale dienst nagaan of de minderjarige zijn verbintenissen nakomt. Wanneer de jongere de

voorwaarden miskent, kan de jeugdrechter op een latere terechtzitting andere maatregelen

opleggen.

1.2.2.7 Ambulante maatregelen

A. Berisping177

Wanneer de jeugdrechter de feiten bewezen acht, kan hij het dossier afsluiten met een

berisping. In de Memorie van Toelichting van het wetsontwerp tot wijziging van de

Jeugdbeschermingswet van 1965 wordt berisping “de uitdrukking van de sociale afkeuring

door een bevoegde overheid” genoemd.178

Van de berisping kan gebruik worden gemaakt indien er geen problemen meer bestaan rond

het gedrag en de sociale context van de minderjarige. Deze maatregel houdt voor de

minderjarige een waarschuwing in geen andere strafbare feiten te plegen.179

173

Art. 37 bis, §1 Jeugdwet. 174

Art. 37 bis, §2 Jeugdwet. 175

Art. 37 bis, §3 Jeugdwet. 176

Art. 37 §2ter Jeugdwet. 177

Art. 37 § 2,1° Jeugdwet. 178

Gedr. St., Kamer, 1991-92, nr. 531/1,15. 179

B. DE SMET, Jeugdbeschermingsrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Intersentie, 2010, 310.

Page 50: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

50

De berisping is niet gekoppeld aan een minimumleeftijd. Het Grondwettelijk Hof aanvaardt

dat de jeugdrechter ook de berisping uitspreekt voor beklaagden jonger dan 12 jaar.180

Berisping is een maatregel die enkel bij vonnis kan worden uitgesproken, na behandeling van

de zaak ten gronde.181

In geval een berisping wordt opgelegd, eindigt het toezicht van de

jeugdrechtbank.182

B. Toezicht van de sociale dienst183

Indien er geen bijkomende voorwaarden worden opgelegd, betekent deze maatregel dat de

sociale dienst van de jeugdrechtbank meer informatie verzamelt over de opvoeding van de

minderjarige, en desnoods nieuwe maatregelen aanbeveelt. De minderjarige blijft bij zijn

ouders wonen.

Voor minderjarigen ouder dan 12 jaar kan de jeugdrechter het toezicht van de sociale dienst

verbinden aan bepaalde voorwaarden.184

De jeugdrechter heeft de keuze tussen één of een

combinatie van voorwaarden, namelijk:185

- Regelmatig naar school gaan.

Met deze maatregel wil men vooral voorkomen dat jongeren verder het verkeerde pad

betreden door regelmatig spijbelgedrag. Jongeren van de straat houden gedurende de

schooluren is een belangrijke preventieve maatregel om delinquent gedrag in de toekomst te

vermijden.

- Een prestatie van opvoedkundige aard verrichten, onder toezicht van een dienst of

persoon erkend door de Vlaamse Gemeenschap. De prestatie hangt af van de leeftijd

en vaardigheden van de minderjarige.

Deze herstelgerichte maatregel is vergelijkbaar met de werkstraf in het strafwetboek. Vaak

blijkt deze maatregel een gunstig effect te hebben op de jongere. De jongere wordt

geconfronteerd met een andere leefwereld, andere waarden en normen binnen een andere

leefgroep dan zijn eigen peergroup.

- Betaalde arbeid verrichten van hoogstens 150 uur met als doel de benadeelde te

vergoeden.

Met deze maatregel wil men de jongere er vooral op wijzen hoeveel schade hij heeft

toegebracht aan het slachtoffer. De jonge delinquent leert op deze manier zijn

verantwoordelijkheid nemen voor zijn eigen daden.

180

GwH 13 maart 2008, arrest 49/2008, www.const-court.be, B.17.2. 181

L. DUPONT en R. VERSTREATEN, Handboek Belgisch Strafrecht, Leuven, Acco, 1988, 409. 182

F. TULKENS en T. MOREAU, , Droit de la jeunesse, Brussel, Larcier, 2000, 641. 183

Art. 37 § 2,2° Jeugdwet. 184

Art. 37bis, §2 Jeugdwet. 185

Art. 37 §2bis Jeugdwet.

Page 51: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

51

- Naleven van pedagogische of medische richtlijnen van een centrum voor

opvoedkundige voorlichting of geestelijke gezondheidszorg.

Jongeren die bijvoorbeeld een drugsprobleem hebben kunnen medisch en psychologisch

worden begeleid door gespecialiseerde instellingen.

- Deelname aan een opleiding over de gevolgen van criminaliteit.

- Deelname aan sportieve, culturele of sociale activiteiten.

Door de jongeren in hun vrije tijd te verplichten aan bepaalde sociale/culturele/sportieve

activiteiten deel te nemen, worden ze geconfronteerd met een andere peergroep die andere

waarden en normen heeft. Op die manier hangt de jongere niet langer rond op de straat maar

worden zijn sociale vaardigheden bijgewerkt.

- Verbod bepaalde personen te contacteren of plaatsen te bezoeken die verband houden

met het misdrijf.

- Naleven van een huisarrest. De duur en tijdstippen worden door de jeugdrechter

bepaald.

Het huisarrest is een voorwaarde die frequent wordt toegepast. Minderjarigen leren zich door

het huisarrest opnieuw schikken naar de regels die thuis worden opgelegd. Zij worden terug

ingepast in de structuur en de normen die door hun ouders worden aangereikt.186

Het huisarrest kan ook worden opgelegd aan minderjarigen die na een plaatsing in een

instelling terug bij hun ouders mogen verblijven.

- Naleven van andere verbodsmaatregelen, vrij bepaald door de jeugdrechter.

Bijvoorbeeld een verbod dancings te betreden.

C. Begeleiding in het gezin, zonder toezicht van de sociale dienst

Alle hiervoor vermelde voorwaarden kunnen ook worden opgelegd als autonome sanctie.187

De minderjarige moet dan de voorwaarden naleven zonder toezicht van de sociale dienst.

Voor de controle op sommige maatregelen staat de lokale politie in. Het gaat daarbij om het

contactverbod, het huisarrest en het verbod bepaalde plaatsen te bezoeken. De jeugdrechter

maakt een afschrift van zijn beschikking over aan de procureur des Konings, die daarop de

politie beveelt controle uit te oefenen en bij miskenning van de voorwaarden de minderjarige

te arresteren.

186

R. DEFRANCQ, S. VAN RUMST en G. DECOCK, “De Jeugdwet heeft de grondwettelijke toets doorstaan”, TJK 2008, nr. 3-4, 243-250. 187

G. DECOCK en J. DE WINTER, “De strafrechtelijke bescherming van minderjarigen: de bescherming nog niet voorbij”, TJK 2001, 12.

Page 52: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

52

1.2.2.8 Plaatsingsmaatregelen

De hiërarchie in de maatregelen maakt duidelijk dat het de bedoeling is van de wetgever om

de begeleiding binnen het gezin te verkiezen boven de plaatsing in een instelling. Bovendien

wordt de plaatsing in een open afdeling verkozen boven de plaatsing in een gesloten

opvoedingsafdeling.188

A. Plaatsing bij een pleegouder of pleeggezin189

De jeugdrechter kan de minderjarige toevertrouwen aan een pleegouder of pleeggezin met het

oog op ‘huisvesting, behandeling, opvoeding, onderrichting of beroepsopleiding’. Het komt

de jeugdrechter toe te oordelen wie als ‘betrouwbaar persoon’ in aanmerking komt. Het kind

kan worden toevertrouwd aan een familielid of aan iemand die zich onder toezicht van de

sociale dienst aanbiedt als pleegouder. De persoon of het gezin waaraan een minderjarige

wordt toevertrouwd, komen noch geheel, noch gedeeltelijk, in de burgerrechtelijke positie van

ouder, voogd of pleegvoogd.190

De pleegouders hebben evenmin een onderhoudsverplichting,

deze blijft bij de ouders berusten.

Plaatsing in een pleeggezin is een tijdelijke maatregel, die slechts geldig is voor één jaar en

enkel kan worden verlengd na een procedure op tegenspraak voor de jeugdrechtbank.191

Bovendien moeten de sociale dienst en de pleeggezinnendienst ernaar streven het contact

tussen het kind en zijn biologische ouders te herstellen, zodat op termijn een terugkeer naar

het oorspronkelijke gezin mogelijk is.192

Om de hereniging voor te bereiden moet aan de

ouders een omgangsrecht worden toegekend, tenminste als het contact met de ouders geen

gevaar oplevert voor het kind.193

B. Plaatsing in een erkende inrichting

Zoals reeds werd vermeld, moet de jeugdrechter bij de keuze van maatregelen de plaatsing

van de minderjarige als laatste optie overwegen. Hij moet trachten de minderjarige zoveel

mogelijk in zijn natuurlijke omgeving te ondersteunen.194

Plaatsing is mogelijk in een privé-instelling of een instelling die door de openbare overheid is

opgericht, op voorwaarde dat zij erkend zijn door de Vlaamse Gemeenschap.195

De maatregel

van plaatsing in een instelling houdt niet in dat de minderjarige dag en nacht in de instelling

moet verblijven. De jeugdrechter kan de minderjarige toevertrouwen aan een dagcentrum.

Deze maatregel houdt in dat de minderjarige ’s avonds bij zijn ouders woont en overdag

188

Parl. St. Kamer, nr. 51-1467/001, 17. 189

Art. 37 §2,7° Jeugdwet. 190

S. BECQ, “Het juridisch statuut van de pleegouders”, RW 1980-81, 2038. 191

Art. 60 §2 Jeugdwet. 192

J. SMETS, Jeugdbeschermingsrecht, Deurne, Kluwer 1996, 348. 193

D. VAN GRUNDERBEECK, Beginselen van personen-en familierecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 520. 194

Art. 37 §2 Jeugdwet. 195

Art. 37 §2,7° Jeugdwet.

Page 53: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

53

begeleid wordt in een open instelling. Begeleiders van deze instelling oefenen dan toezicht uit

op de schoolprestaties, vrije tijdsbesteding en de psychologische ontwikkeling van de

minderjarige.

C. Plaatsing in een gemeenschapinstelling196

De jeugdrechtbank kan de minderjarige plaatsen in een gemeenschapsinstelling voor

jeugdbescherming voor een bepaalde duur. De maximale duur bedraagt 6 maanden, zij het dat

deze termijn bij vonnis kan worden verlengd om ‘uitzonderlijke redenen’ die verband houden

met ‘aanhoudend wangedrag’ of ‘gevaarlijk gedrag’ van de minderjarige.

De minderjarige delinquent kan worden geplaatst in een open of gesloten instelling

afhankelijk van de ernst van het misdrijf alsook de leeftijd van de minderjarige. Naar een

open instelling kunnen enkel jongeren worden gestuurd die ouder zijn dan 12 jaar. De

minimumleeftijd voor de plaatsing in een gesloten instellingen bedraagt 14 jaar. Voor

jongeren tussen de 12 en 14 jaar kan slechts zeer uitzonderlijk een plaatsing in een gesloten

instelling worden opgelegd. Voorwaarde is dat de minderjarige een ‘ernstige aanslag’ heeft

gepleegd op iemands leven of gezondheid en dat zijn gedrag ‘uitzonderlijk gevaarlijk’ is.197

De voorwaarden voor de plaatsing zijn verschillend voor primaire delinquenten of jongeren

die reeds een maatregel ondergingen. Voor minderjarigen die reeds onder toezicht staan van

de jeugdrechter zijn de voorwaarden van plaatsing merkelijk soepeler.

D. Plaatsing in andere instellingen

De nieuwe jeugdwet biedt de jeugdrechter de mogelijkheid om jongeren met specifieke

problemen toe te vertrouwen aan aparte instellingen, waar een intensieve begeleiding wordt

aangeboden. Op deze manier wil men bekomen dat de jongeren niet meer verzeild geraken in

de overbelaste Gemeenschapsinstellingen.

1° Plaatsing in een ziekenhuisdienst198

Wat met deze term wordt bedoeld is tot op heden niet helemaal duidelijk. Het gaat zeker niet

om een afdeling van een ziekenhuis waar diensten van jeugdpsychiatrie of ontwenning zijn

ondergebracht, omdat deze maatregelen reeds afzonderlijk worden geregeld.

2° Residentiële plaatsing in een dienst die gespecialiseerd is in de behandeling van

verslaving.199

De jeugdrechter moet zijn beslissing steunen op een ‘omstandig medisch

verslag’, minder dan één maand voordien opgesteld, waaruit blijkt dat ambulante behandeling

niet volstaat om de fysieke of psychische integriteit van de minderjarige te beschermen.

196

Art. 37 §2,8° Jeugdwet. 197

Art. 37 §2quater Jeugdwet. 198

Art. 37 §2, 9° Jeugdwet. 199

Art. 37 §2,10° Jeugdwet.

Page 54: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

54

3° Voor de plaatsing in een gesloten afdeling van jeugdpsychiatrie moet de jeugdrechter de

procedure van collocatie toepassen zoals omschreven in artikel 43 Jeugdwet.

1.2.2.9 Duur van de maatregelen

Jeugdbeschermingsmaatregelen worden opgelegd voor, een vooraf in de wet vastgelegde,

maximaal bepaalde duur, dit teneinde de rechtswaarborgen ten aanzien van de minderjarigen

te respecteren.

Als algemene regel geldt dat alle maatregelen een einde nemen als de beklaagde de leeftijd

van 18 jaar heeft bereikt.200

Indien een misdrijf werd gepleegd vóór de leeftijd van 18 jaar,

doch de jeugdrechter hiervan slechts kennis verkrijgt na achttienjarige leeftijd van de

delinquent, kon de jeugdrechter tot voor kort slechts twee beslissingen nemen. De

jeugdrechter kon de zaak afsluiten met een berisping of hij kon de, ten tijde van de feiten

minderjarige, nu reeds meerderjarig geworden delinquent uit handen geven. Voor deze

jongeren loont het de moeite om de strafwet te overtreden aangezien systematische

uithandengeving vermeden diende te worden en de zaak vaak werd afgesloten met een

berisping. Om deze onrechtvaardige situatie recht te trekken kwam de wetgever tussen met de

invoering van ‘het verlengd toezicht’.

1.2.2.10 Het verlengd toezicht

De wetgever heeft willen vermijden dat minderjarigen die de leeftijd van meerderjarigheid

naderen op het ogenblik dat zij een als misdrijf omschreven feit plegen, ofwel systematisch uit

handen worden gegeven, ofwel straffeloos blijven. Daarom heeft de wetgever in de

mogelijkheid voorzien om maatregelen uit te spreken die voortlopen na de meerderjarigheid

ook ten aanzien van personen die reeds meerderjarig zijn ten tijde van de beslissing.

De jeugdrechter kan eerdere maatregelen van opvoeding, opgelegd bij beschikking of vonnis

aan een minderjarige, verlengen tot uiterlijk de 20ste

verjaardag van de beklaagde. Daartoe is

een verzoek nodig van de beklaagde zelf of een specifieke vordering van het parket. Indien

het parket de vordering instelt, moet worden aangetoond dat de jongere ‘blijk geeft van

aanhoudend wangedrag of zich gevaarlijk gedraagt’.201

Voor minderjarigen die residentieel

geplaatst werden in een jeugdpsychiatrische dienst duurt de plaatsing tot het einde van de

behandeling.

200

Art. 37 §3, eerste lid Jeugdwet. 201

Art. 37 §3, 1° Jeugdwet.

Page 55: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

55

Overeenkomstig artikel 37 § 3, 2° kan de jeugdrechter maatregelen opleggen tot de jongere de

leeftijd van 20 jaar heeft bereikt wanneer het gaat om personen die na de leeftijd van

zeventien jaar een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd.

Bovenstaande bepaling vertoont echter een lacune: wat met die meerderjarigen die een MOF

pleegden vóór het moment dat zij zeventien jaar waren?202

Hier blijft de jeugdrechter immers

over uiterst gelimiteerde mogelijkheden beschikken. Naast de eerder beschreven mogelijkheid

tot uithandengeving heeft hij slechts twee andere opties:

Als eerste optie, het verlengen van de voorlopige maatregelen zonder uitspraak ten gronde te

doen, wat mogelijk is ingevolge artikel 52 lid 6. Het spreekt voor zich dat dit geen valabele

optie is gelet op het uitzonderlijk karakter van voorlopige maatregelen en het belangrijke

beginsel van het vermoeden van onschuld. Bovendien is bepaald dat de duur van de

voorbereidende rechtspleging beperkt is tot zes maanden.203

Op het overschrijden van deze

termijn werd echter geen sanctie bepaald, waardoor in de praktijk vaak misbruik wordt

gemaakt van de voorlopige maatregelen.

De jeugdrechter heeft als tweede optie, het uitspreken van een berisping. Voor deze maatregel

is immers bepaald dat hij ook van toepassing blijft wanneer de minderjarige dader op het

tijdstip van het vonnis de leeftijd van achttien jaar heeft overschreden. Echter kan een

berisping in bepaalde omstandigheden een te milde of ongepaste maatregel zijn.

Deze situatie is op zijn minst paradoxaal te noemen. Ter verdediging van de betwiste

inconsistentie in de Jeugdwet voert de ministerraad de door de wet van 13 juni 2006

vooropgestelde wijziging van artikel 37 § 3 aan. Deze wijziging zou de ongelijke behandeling

opheffen tussen jongeren die een MOF hebben gepleegd op de leeftijd van zestien jaar dan

wel op de leeftijd van zeventien jaar. Na wijziging van artikel 37 §3 zouden jongeren tussen

de 16 en 23 jaar onder verlengt toezicht kunnen worden gesteld.

Bovendien moet worden opgemerkt dat het vooralsnog onduidelijk is wanneer artikel 7, 7° 204

effectief in werking zal treden. De bepalingen van de wet van 13 januari 2006 zijn in werking

getreden 1 januari 2013. De inwerkingtreding van artikel 7, 7° is echter afhankelijk gemaakt

van het sluiten van een samenwerkingsakkoord tussen de federale staat en de

gemeenschappen. Tot op heden is dit samenwerkingsakkoord onbestaande en uit de

parlementaire voorbereiding blijkt dat niet alle gemeenschappen instemmen met de

verlengingsmogelijkheid.205

202 S. HESPEL, “De jeugdrechter en meerderjarigen”, NJW 2012, afl. 267, 547. 203

Art. 52bis Jeugdwet. 204

Artikel 37 wordt gewijzigd bij art. 7, 7° Wet 13 juni 2006. 205 S.HESPEL, “De jeugdrechter en meerderjarigen”, NJW 2012, afl. 267, 547.

Page 56: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

56

1.2.2.11 Herziening van de maatregelen

Ambtshalve herziening door de jeugdrechter

De jeugdrechter heeft een autonome bevoegdheid en kan ambtshalve maatregelen van

opvoeding intrekken of wijzigen.206

In de praktijk maakt de jeugdrechter van deze

bevoegdheid gebruik na toevoeging van stukken door de sociale dienst of het openbaar

ministerie.

De jeugdrechter is geen strafrechter, maar een opvoedingsrechter, die tracht de

persoonlijkheid en leefsituatie van de minderjarige te verbeteren tot zolang dit nodig is. Indien

blijkt tijdens de procedure dat de opgelegde maatregelen zijn effect hebben bereikt, dan kan

de jeugdrechter de maatregel opheffen of eventueel vervangen door een lichtere maatregel. Zo

kan de jeugdrechter na plaatsing van de minderjarige in een open instelling de minderjarige

opnieuw toevertrouwen aan zijn ouders als uit de verslagen van de sociale dienst blijkt dat de

minderjarige zich goed gedraagt in de leefgroep en de ouders bereid zijn mee te werken aan

het toezicht van de jeugdrechtbank.207

Omgekeerd kan de jeugdrechter ingrijpen wanneer de minderjarige de maatregel van

opvoeding miskent of tegenwerkt. Stel dat de minderjarige zich niet houdt aan een huisarrest,

dan kan de jeugdrechter de minderjarige voor een periode van hoogstens zes maanden

toevertrouwen aan een open of gesloten gemeenschapsinstelling.208

Facultatieve herzieningsprocedure

Elke maatregel ten gronde moet door de jeugdrechter worden onderzocht één jaar na het

definitief worden ervan. Enkel bij de plaatsing in een gemeenschapsinstelling geldt een

kortere termijn van zes maanden.

De jeugdrechter kan, in de voorlopige fase van de rechtspleging, een minderjarige verdacht

van een misdrijf opgesomd in artikel 37 §2 Jeugdwet voor een hernieuwbare periode van

hoogstens 3 maanden toevertrouwen aan een open of gesloten gemeenschapsinstelling.

Op elk moment kan de jeugdrechter ambtshalve de maatregel intrekken of vervangen door een

andere maatregel.209

De wetgever achtte de ambtshalve bevoegdheid tot herziening

onvoldoende om het belang van de minderjarige te beschermen en voerde bij wet van 13 juni

2006 een facultatieve herzieningsprocedure in. Door deze facultatieve herzieningsprocedure

kunnen de minderjarige of zijn ouders via een gemotiveerd verzoekschrift, na een termijn van

1 maand, vragen dat de jeugdrechter een nieuwe beslissing neemt.210

211

206

Art. 60 lid 1 Jeugdwet. 207

B. DE SMET, “Herziening van maatregelen van jeugdbescherming” in Commentaar strafrecht en

strafvordering, Mechelen, Kluwer, 2010, 131. 208

Art. 37 §2 quater en art. 60 Jeugdwet. 209

Art. 60, eerste lid Jeugdwet. 210

Art 60, derde lid Jeugdwet.

Page 57: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

57

1.3 Besluit

De jeugdrechter heeft de bevoegdheid om in te grijpen met dwangmaatregelen indien de

ouders hun opvoedkundige taken niet ten harte nemen. Wanneer jongeren zich delinquent

gedragen, beschikt de jeugdrechter over een lange lijst van mogelijk op te leggen maatregelen,

aangepast aan de individuele noden van de jeugddelinquent.

De ongebreidelde keuzemogelijkheid in allerhande uiteenlopende maatregelen voor de

jeugdrechter heeft zijn voor- en nadelen. Voordeel hiervan is dat de jeugdrechter de maatregel

zal kunnen diversifiëren afhankelijk van de individuele situatie waarin de jongere zich

bevindt. Nadelig is dat het rechtszekerheidsprincipe voor de minderjarige in het gedrang

komt. De jeugdrechter krijgt een ruime discretionaire bevoegdheid toebedeeld wat betreft de

aard van de maatregelen zodat de minderjarige, bij het plegen van de delinquente feiten, niet

precies kan weten welke maatregelen zullen worden opgelegd.212

De jeugdrechter heeft sinds 2006 de bevoegdheid om de finaliteit van het gerechtelijk

optreden te bepalen.213

De jeugdrechter zal bepalen welke wettelijke criteria in acht zullen

worden genomen bij het opleggen van de maatregelen aan delinquente minderjarigen. Bij

deze wettelijke criteria waarop de rechter zich moet steunen bij het nemen van een beslissing

is geen hiërarchie bepaald. Daardoor is het bijna vanzelfsprekend dat de ene rechter met

andere criteria rekening zal houden dan de andere, wat de rechtszekerheid voor de

minderjarige in het gedrang brengt.

Hoofdstuk 2: De bijzondere jeugdbijstand

Zoals hierboven reeds werd vermeld heeft de jeugdbeschermingswet van 1965 gezorgd voor

de invoering van de buitengerechtelijke of sociale hulpverlening, naast de gerechtelijke

jeugdbescherming via de jeugdrechtbank. De vrijwillige hulpverlening is erop gericht om

minderjarigen die zich in een problematische opvoedingssituatie (POS) bevinden, hulp te

verlenen om potentieel delinquent gedrag te voorkomen. De bijzondere jeugdbijstand bestaat

uit een buitengerechtelijk en een gerechtelijk luik en wordt geregeld in het Decreet Bijzondere

Jeugdbijstand214

.

211

M. BOUVERNE, M. DE BIE en R. ROOSE, cursus jeugdbescherming en bijzondere jeugdbijstand, UGent, onuitg., 2012, hoofdstuk 7, 14. 212

Deze rechtsonzekerheid is niet conform art. 40, 2, a IVRK die stelt dat de aard en de duur van de maatregelen in zekere mate voorspelbaar moeten zijn. 213

G. DECOCK, “De nieuwe Wet op de jeugdbescherming: elk wat wils?”, TJK 2006/4, 272. 214

Decreet 7 maart 2008 inzake Bijzondere Jeugdbijstand, BS 15 april 2008.

Page 58: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

58

2.1 De buitengerechtelijke/sociale jeugdbijstand

2.1.1 Verschillen tussen sociale jeugdbijstand en gerechtelijk jeugdbescherming215

Vooreerst is het buitengerechtelijk optreden gericht op hulpverlening aan het gezin en wordt

gekeken naar de betrokken probleemsituatie van het individu in kwestie. Bij het gerechtelijk

optreden vertrekt men vanuit de wet die overtreden werd en zal men proberen de

maatschappelijke norm te handhaven.

Bij de sociale hulpverlening kan nooit worden overgegaan tot dwanguitoefening, de

hulpverlening moet door de betrokken partij vrijwillig worden aanvaard. Het gerechtelijk

optreden daarentegen staat bekend om zijn machtpositie waarbij de maatregelen onder dwang

worden opgelegd, eventueel tegen de wil van de betrokkene in.

Uiteindelijk is ook het evaluatiecriterium verschillend. De buitengerechtelijke bescherming is

pas geslaagd in haar opzet indien de hulpverlening daadwerkelijk haar doel heeft gerealiseerd,

namelijk het individu hulp verschaffen zodat deze zich kan emanciperen uit zijn

probleemsituatie. Het gerechtelijk optreden evalueert het resultaat van de maatregelen aan de

hand van de rechtvaardigheid die bekomen is.

2.1.2 Algemene beginselen binnen de sociale jeugdbijstand216

2.1.2.1 Het subsidiariteitsbeginsel

Het subsidiariteitsbeginsel stelt dat er voorrang moet zijn van de buitengerechtelijke op de

gerechtelijke jeugdbijstand. Aangezien de sociale hulpverlening op vrijwillige basis wordt

verschaft, is het in sommige gevallen, noodzakelijk dat de hulpverlening wordt opgelegd door

de gerechtelijke instanties.

2.1.2.2 Gedifferentieerd hulpaanbod

Het aantal maatregelen die kunnen worden genomen zijn niet bescheiden. Voor elk probleem

probeert men een gepaste maatregel te voorzien met als resultaat een hele waslijst aan

maatregelen.

215

G. DECOCK en P.cVANSTEENKISTE, Naar een jeugdsanctierecht – Principes van het jeugdsanctierecht, Gent, Mys & Breesch, 1995, 148. 216

I. DUPONT en C. VANDER AUWERA, Het nieuwe jeugdrecht van de Vlaamse Gemeenschap, Leuven, Acco, 1988, 144.

Page 59: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

59

2.1.2.3 Verbeteren van de rechtspositie van minderjarigen

Zowel binnen de gerechtelijk jeugdbescherming als in de bijzondere jeugdbijstand wordt

steeds meer aandacht besteed aan de rechtspositie van de minderjarige. Zo moet bijvoorbeeld

een jongere, ouder dan 12 jaar, zijn instemming geven bij de sociale hulpverlening. Een

jongere beneden de 12 jaar daarentegen moet worden gehoord.217

2.1.2.4 Scheiding tussen gerechtelijke en buitengerechtelijke jeugdbijstand

Volgens de rechtsleer werd sinds de staatshervorming van 1980 en 1985 een strikte scheiding

doorgevoerd tussen de gerechtelijk jeugdbescherming die dwangmatig optreedt en de

buitengerechtelijke jeugdbijstand die enkel vrijwillige hulp verleent.

Bij analyse van het bestaande systeem kom ik tot een andere conclusie. Geen enkele MOF-

situatie is volledig gerechtelijk af te handelen en sommige POS komen in het gerechtelijk

systeem terecht.

Bij een MOF-situatie zal de jeugdrechtbank dwingende maatregelen opleggen aan de jongere.

Belangrijke nuancering hierbij is dat de Gemeenschappen ervoor moeten zorgen dat deze

opgelegde maatregelen kunnen worden uitgevoerd aangezien zij instaan voor de organisatie

en erkenning van de voorzieningen die de opgelegde maatregelen uitvoeren. Indien de

jeugdrechter bijvoorbeeld beslist om de jonge delinquent op te sluiten in een gesloten

gemeenschapsinstelling, dan zal het de taak zijn voor de Gemeenschappen om te voorzien in

voldoende plaats in deze gemeenschapsinstellingen, opdat de maatregel zou kunnen worden

uitgevoerd. Een organisatorische afstemming van de gerechtelijke en buitengerechtelijke

jeugdzorg is dus vereist voor de effectieve uitvoering van de dwangmaatregelen die worden

opgelegd door de jeugdrechter. Deze complexe regelgeving werd meermaals onderworpen

aan hevige kritiek. De federale regering heeft echter geen enkel middel om de

Gemeenschappen te dwingen in meer infrastructuur te voorzien. Omgekeerd zijn de

Gemeenschappen volledig afhankelijk van wat jeugdrechters beslissen en is het niet

gemakkelijk daar soepel op in te spelen.

Bij POS is het in eerste instantie, gelet op het subsidiariteitsbeginsel, de taak voor de

buitengerechtelijke hulpverlening in een gepaste begeleiding te voorzien. De hulpverlening

kan daarentegen enkel worden geboden indien de ouders en kinderen deze hulpverlening

vrijwillig aanvaarden. Ook deze ‘vrijwilligheid’ moet worden genuanceerd. Indien de ouders

en/of kinderen de hulpverlening niet vrijwillig aanvaarden kan de zaak worden doorverwezen

naar de bemiddelingscommissie. Indien de bemiddelingscommissie geen gepaste regeling kan

treffen kan zij de zaak, indien ze voldoende ernstig is, doorverwijzen naar het parket. Het is

aan het parket om uit te maken of het noodzakelijk is de zaak door te verwijzen naar de

217

Decreet 7 mei 2004 betreffende de rechtspositie van de minderjarigen in de integrale jeugdhulp, BS 4 oktober 2004, (van kracht, sinds 1 juli 2006).

Page 60: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

60

jeugdrechtbank. Op deze manier vervult de bemiddelingscommissie niet alleen een

bufferfunctie maar ook een sluisfunctie tussen de gerechtelijke en buitengerechtelijke

jeugdbijstand. Men kan stellen dat ‘vrijwilligheid’ in feite een hulpverleningsconstructie is

die, indien zij niet verloopt zoals de hulpverleningsinstanties dit willen, uiteindelijk kan leiden

tot een gerechtelijk dwangmatig optreden.218

Bovendien kan de jeugdrechtbank op haar beurt de sociale bijstandinstanties belasten met een

sociaal onderzoek, alvorens pedagogische maatregelen op te leggen.

De verwevenheid tussen enerzijds de gerechtelijke jeugdbescherming en anderzijds de sociale

jeugdbijstand is hier overduidelijk en de doelstelling van de strikte scheiding tussen beiden is

naar mijn mening niet volbracht.

2.1.3 De actoren binnen de sociale hulpverlening

Bij de invoering van de wet van 1965 werden de Jeugdbeschermingcomités en de Nationale

Raad voor Jeugdbescherming bekleed met de bevoegdheden omtrent de sociale jeugdhulp. De

staatshervorming van 1980 en 1985 zorgde voor de overheveling van de bevoegdheden inzake

sociale jeugdhulp naar de Gemeenschappen. Enerzijds werd de Nationale Raad voor

Jeugdbescherming afgeschaft. Een heroprichting door de gemeenschappen was voorzien,

doch werd nooit uitgevoerd. Anderzijds werden de jeugdbeschermingcomités omgevormd tot

Comités voor Bijzondere Jeugdzorg.

De 3 belangrijkste actoren binnen de bijzondere jeugdbijstand zijn: de Bemiddelingcommissie

voor Bijzondere Jeugdbijstand, het Comité voor Bijzondere Jeugdbijstand en de Sociale

Dienst voor Bijzondere Jeugdbijstand.

2.1.3.1 Het Comité voor Bijzondere Jeugdbijstand 219

Er wordt beroep gedaan op de buitengerechtelijke hulpverlening, meer bepaald op de Comités

voor Bijzondere Jeugdbijstand, wanneer de minderjarige zich in een problematische

opvoedingssituatie bevindt.

In artikel 2, 12° van het Gecoörd. Decr. wordt een definitie gegeven wat moet worden

verstaan onder ‘ een problematische opvoedingssituatie’ ook POS genaamd: “een toestand

waarin de fysieke integriteit, de affectieve, morele, intellectuele of sociale ontplooiingskansen

van minderjarigen in het gedrang komen, door bijzondere gebeurtenissen, door relationele

conflicten, of door de omstandigheden waarin zij leven.”

218 M. BOUVERNE, M. DE BIE en R. ROOSE, cursus jeugdbescherming en bijzondere jeugdbijstand, UGent,

onuitg., 2012, hoofdstuk 7, 22. 219

Art. 12-19 Decreet Bijzondere Jeugdbijstand.

Page 61: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

61

De definitie van POS is zeer ruim omschreven zodat bijna elk probleem in de opvoeding van

het kind, groot of minder groot, onder de definitie kan worden gebracht. Dit wijst op de

enorme vrijheid die geboden wordt aan het Comité Bijzondere Jeugdbijstand om zelf te

bepalen, in elk geval afzonderlijk, of ze te maken hebben met een POS. Wanneer door de

verwijzende instanties wordt beslist dat de feitelijke situatie van een individu niet ernstig

genoeg is en aldus niet voldoet aan de decretale omschrijving van een problematische

opvoedingssituatie, zal de minderjarige geen recht hebben op buitengerechtelijke

jeugdbijstand.

Het ‘bijzondere’ aan de Bijzondere Jeugdbijstand is net het feit dat er enkel hulp zal worden

verleend aan die gezinnen met ernstige complexe problemen indien het gezin niet zelf in staat

wordt geacht het probleem zelfstandig, zonder hulpverlening, op te lossen. Het negatief effect

van deze ‘bijzondere’ jeugdbijstand is dat gezinnen met normale, minder ernstige, problemen

geen recht zullen hebben op hulpverlening zodat vaak kleine problemen escaleren, terwijl ze

vermeden hadden kunnen worden indien ze van in het begin hulpverlening gekregen hadden.

2.1.3.2 De Bemiddelingscommissie voor Bijzondere Jeugdbijstand220

Zoals reeds vermeld vervult de bemiddelingscommissie een bufferfunctie tussen de

buitengerechtelijke en gerechtelijke jeugdbijstand. Haar kerntaak bestaat erin op te treden als

bemiddelingsinstantie, indien de vrijwillige hulpverlening dreigt te blokkeren. De

bemiddelingscommissie moet vrijwillige hulpverlening mogelijk maken door een eigen

techniek, namelijk de bemiddeling. Indien de hulpverleningsinstanties en het gezin niet tot

een minnelijke regeling komen, staat de bemiddelingscommissie voor een keuze. Enerzijds

kan zij de zaak doorverwijzen naar het parket indien zij het nodig acht dat een afdwingbare

pedagogische maatregel wordt genomen. Anderzijds kan de Bemiddelingscommissie

beslissen, wegens de geringe ernst, de zaak uit handen te geven.

2.1.3.3 De Sociale Dienst voor Bijzondere Jeugdbijstand221

In elk bestuurlijk arrondissement wordt een Sociale Dienst voor Bijzondere Jeugdbijstand

opgericht. Het is aan die sociale dienst dat problematische opvoedingssituaties ter kennis

worden gebracht. Deze kennisgeving kan gebeuren door de minderjarige zelf, de ouders of

door deren. De sociale dienst is geen beslissende instantie zoals het Comité Bijzondere

Jeugdbijstand, zij zal enkel zorgen voor de uitvoering van de individuele hulpverlening.

Bovendien dient zij regelmatig verslag uit te brengen aan het Comité Bijzondere

Jeugdbijstand. Samen met de taakstelling inzake individuele hulpverlening heeft de sociale

dienst ook een taakstelling inzake algemene preventie.

220

Art. 26-35 Decreet Bijzondere Jeugdbijstand. 221

Art. 20-24 Decreet Bijzondere Jeugdbijstand.

Page 62: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

62

2.1.4 De hulpverleningsmaatregelen

Het Comité voor Bijzondere Jeugdbijstand heeft een grote keuze aan

hulpverleningsmaatregelen die de minderjarige een gepaste begeleiding moet geven. Hierna

worden enkele belangrijke, doch geen exhaustieve lijst van maatregelen opgesomd:

- Thuisbegeleiding binnen het gezin

Deze begeleiding binnen het gezin is er vooral op gericht om het probleem aan te

pakken binnen de context waarin ze is ontstaan. Het subsidiariteitsbeginsel wijst erop

dat een minder indringende maatregel binnen het gezin de voorkeur krijgt indien zij

hetzelfde resultaat kan bekomen als een groter ingrijpen in het gezin.

- Deelname van de minderjarige, eventueel samen met diegenen die het ouderlijk gezag

over hem uitoefenen of die hem onder hun bewaring hebben, aan een opvoedend

project, georganiseerd door een organisatie die daartoe een overeenkomst heeft

afgesloten met de Vlaamse Minister. Dit is mogelijk voor een niet verlengbare termijn

van hoogstens één jaar.

- Begeleiding van de minderjarige door een erkende semiresidentiële voorziening, vb.

een dagcentrum.

- Zelfstandig wonen onder begeleiding van een erkende voorziening. Dit is enkel

mogelijk voor minderjarigen van minstens 17 jaar die over voldoende inkomen

beschikken.

- De minderjarige toevertrouwen aan een betrouwbaar persoon of gezin, vb. een

pleeggezin.

- Bij uitzondering kunnen minderjarigen worden toevertrouwd aan een erkende

residentiële voorziening.

De buitengerechtelijke bijzondere jeugdbijstand biedt hulpverlening aan kinderen tussen

de 0 en 18 jaar. Jongeren die voor de leeftijd van achttien jaar deelnemen aan een

opvoedend project kunnen, nadat zij de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt, nog

gedurende ten hoogste zes maanden verder aan het project deelnemen.222

Bijstand en hulp

kan worden toegestaan tot de leeftijd van twintig jaar bij volgende

hulpverleningsmaatregelen: op kamer wonen223

, plaatsing bij een betrouwbaar persoon224

,

plaatsing in een open inrichting225

. Tot slot kan de bijstand worden toegestaan tot ten

hoogste eenentwintig jaar bij het begeleid zelfstandig wonen.226

222

Art. 36 §1 Decreet Bijzondere Jeugdbijstand. 223

Art. 36 §2, 1° Decreet Bijzondere Jeugdbijstand. 224

Art. 36 §2, 2° Decreet Bijzondere Jeugdbijstand. 225

Art. 36 §2, 3° Decreet Bijzondere Jeugdbijstand. 226

Art. 36 §2, 4° Decreet Bijzondere Jeugdbijstand.

Page 63: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

63

2.2 De gerechtelijke jeugdbijstand

Het Decreet Bijzondere Jeugdbijstand omvat ook een gerechtelijk luik. Dit luik behandelt

enkel de problematische opvoedingssituatie aangezien de federale wetgever bevoegd blijft

voor de aanpak van jongeren die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd.

De jeugdrechtbank heeft de bevoegdheid toegekend gekregen om in welbepaalde gevallen

kennis te nemen van een problematische opvoedingssituatie. Art 37 van bovenvermeld

decreet bepaalt de voorwaarden die hiervoor cumulatief moeten worden vervuld.

De gewone interventiegrond houdt in dat de jeugdrechtbank, op vraag van het openbaar

ministerie, pedagogische maatregelen oplegt die zij noodzakelijk acht. Gelet op het

subsidiariteitsbeginsel kan deze maatregel enkel worden opgelegd nadat de zaak werd

doorverwezen door de bemiddelingscommissie. Steeds moet eerst naar een gepaste oplossing

worden gezocht binnen de vrijwillige hulpverlening, voordat men overstapt naar de

gerechtelijke hulpverlening.227

De interventiegrond bij hoogdringendheid wordt omschreven in artikel 37,2° van het Decreet

Bijzondere Jeugdbijstand. Deze interventiegrond wordt slechts uitgevoerd indien er geen

vooruitzichten meer zijn op efficiënte vrijwillige hulpverlening en de afdwingbare maatregel

dringend noodzakelijk is gelet op het lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik,

lichamelijke of geestelijke verwaarlozing of nalatige behandeling, mishandeling of

exploitatie, seksueel misbruik van de minderjarige.

De dwangmaatregelen die de jeugdrechtbank kan opleggen staan limitatief opgesomd in

artikel 38 Decreet Bijzondere Jeugdbijstand en zijn grotendeels dezelfde als deze die het

Comité Bijzondere Jeugdbijstand kan opleggen. Van belang is dat tussen deze diverse

maatregelen geen hiërarchie werd ingebouwd door de wetgever. Wel stelde de wetgever dat

de maatregelen een gezinsgerichte werking moeten mogelijk maken en dat de

plaatsingsmaatregel uitdrukkelijk als subsidiair wordt vooropgesteld.

De afdwingbare pedagogische maatregelen zijn gebonden aan een maximumtermijn. Deze is

voor voorlopige maatregelen bepaald op zes maanden voor elke maatregel, en voor

maatregelen ten gronde bepaald per type maatregel.228

Na afloop van deze termijn houdt de

maatregel op te bestaan aangezien eventuele verlenging moet gebeuren op dezelfde wijze als

da aanvankelijke beslissing. De door de jeugdrechtbank opgelegde maatregelen kunnen wel

ten allen tijde worden ingetrokken.229

Concreet betekent dit dat de jeugdrechtbank ambtshalve

227

Art. 37, 2° Decreet Bijzondere Jeugdbijstand. 228

Art. 41, derde lid Decreet Bijzondere Jeugdbijstand. 229

Art. 41 eerste lid Decreet Bijzondere Jeugdbijstand.

Page 64: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

64

een maatregel kan intrekken, maar deze maatregel niet kan vervangen door een andere

maatregel.230

Alle maatregelen eindigen van rechtswege bij het bereiken van de

meerderjarigheid, mogelijke toekenning van hulpverlening na achttien jaar kan dan nog

uitsluitend op vrijwillige basis.231

230

M. BOUVERNE, M. DE BIE en R. ROOSE, cursus jeugdbescherming en bijzondere jeugdbijstand, UGent, onuitg., 2012, hoofdstuk 8, 35. 231

Art. 42 Decreet Bijzondere Jeugdbijstand.

Page 65: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

65

Deel III: Analyse van de verschillende visies op het jeugdrecht:

het beschermingsmodel, het sanctiemodel en het herstelmodel

In België worden voornamelijk 3 jeugdrecht-modellen naar voor geschoven die een oplossing

kunnen bieden voor de aanpak van jeugddelinquentie: het beschermingsmodel, het

sanctiemodel en het herstelmodel. Elk model legt zijn klemtonen op ofwel de jongeren, ofwel

de maatschappij, ofwel het slachtoffer.

Hoofdstuk 1: Het beschermingsmodel

1.1 De hoofdkenmerken

- Uitgangspunt : de dader en zijn persoonlijkheidskenmerken

- Overheidsinterventie : de verzorgingsstaat

- De maatregel : gericht op heropvoeding

- De dader: schuldonbekwame minderjarige

- Het slachtoffer : van secundair belang

- Doelstelling : dader heropvoeden

1.2 De schuldonbekwame minderjarige

De strafrechtelijke verantwoordelijkheid is gestoeld op het principe van de wilsautonomie,

waarbij elk individu verantwoordelijk wordt geacht voor zijn eigen gedrag en bekwaam is om

de keuze voor zijn handelen op een betekenisvolle wijze te maken. 232

Minderjarigen handelen

daarentegen niet autonoom. Enerzijds hebben de ouders het ouderlijk gezag over het kind.

Anderzijds wordt hun handelen en denken ook bijzonder onderhevig aan beïnvloeding door

individuen die reeds in een meer geëvolueerd stadium van hun ontwikkeling zijn

terechtgekomen of met een meer bevestigende persoonlijkheid.

Het algemeen principe van een gebrek aan verantwoordelijkheidszin waardoor de

minderjarige van de toepassing van de strafwet uitgesloten wordt, is de kern van het

jeugdbeschermingsmodel. Het jeugdbeschermingmodel is gebaseerd op de gedachte dat

jongeren die misdrijven plegen niet zelf verantwoordelijk zijn voor hun gedragingen, maar

eerder het slachtoffer zijn van hun omgeving. Crimineel gedrag vindt haar oorsprong in de

tekortkomingen in de opvoeding van de minderjarige.233

232

R. ALLEN, Children and crime (taking responsibility), Londen, IPPR, 1996, 17. 233

E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, Gent, Mys & Breesch, 1994 , 216.

Page 66: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

66

De rechter heeft de taak om maatregelen te nemen die zijn aangepast aan de persoonlijkheid

en de sociale omgeving van de minderjarige. De maatregelen van bewaring, behoeding en

opvoeding moeten volgens deze visie van onbepaalde duur zijn aangezien men niet op

voorhand kan inschatten of en wanneer een maatregel een positief effect heeft op het gedrag

van de minderjarige.

De maatregelen die door de jeugdrechter worden opgelegd zijn volledig afgestemd op de

persoon van de minderjarige. Zo is het bijvoorbeeld perfect mogelijk dat bij het plegen van

eenzelfde delict, de ene minderjarige er onderuit kan geraken met een berisping van de

jeugdrechter omdat hij thuis geen problemen heeft en bereid was een alternatieve maatregel

uit te voeren (vb. bemiddeling), en een andere minderjarige wordt geplaatst in een instelling,

omdat hij thuis onhandelbaar is en de ouders geen vat meer hebben op de opvoeding.

1.3 Kritiek op het jeugdbeschermingsmodel

Het beschermingsmodel in de Wet van 8 april 1965 kwam vrij snel onder vuur te liggen.

Vooral het achterliggende beschermingsidee was een moeilijk punt. Bij sommige

pedagogische onderzoekers groeide de overtuiging dat maar een klein deel van de

jeugdcriminaliteit te wijten was aan omgevingsfactoren. Onderzoekers probeerden aan te

tonen dat grensoverschrijdend gedrag en delicten plegen normaal was voor adolescenten en

dat dit deviant gedrag meestal stopt rond de leeftijd van achttien jaar. De age-crime-curve

werd gebruikt om deze stelling te ondersteunen.234

Het centrale begrip ‘belang van het kind’ werd door de Wet van 8 april 1965 de

interventiegrond voor zowel de gerechtelijke jeugdbescherming als de bijzondere

jeugdbijstand. De centrale vraag die hierbij werd gesteld: wie bepaalt het belang van het

kind?235

Deze grond van interventie is zodanig ruim omschreven dat het gelijkheids- en

rechtszekerheidsbeginsel onder druk kwamen te staan. Hoe objectief oordeelt een

jeugdrechter die vrij elke maatregel kan kiezen in naam van het belang van het kind? De

wetenschappelijke inzichten bepalen wat een goede opvoeding inhoudt in het belang van het

kind. Ouders en kinderen worden niet betrokken bij de omschrijving van het probleem en de

oplossing. Deze kritiek zwol verder aan na de goedkeuring van het IVRK waarin aan de

participatierechten van kinderen een centrale rol wordt toebedeeld.

234

The age-crime-curve van Quetelet (1833). 235

M. BOUVERNE, M. DE BIE en R. ROOSE, cursus jeugdbescherming en bijzondere jeugdbijstand, UGent, onuitg., 2012, Hoofdstuk 3 Het belang van het kind als belangrijkste overweging.

Page 67: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

67

Een belangrijke, vaak te horen, kritiek op het jeugdbeschermingsmodel betreft de lakse, te

lankmoedige houding, ten aanzien van delinquente jongeren. De maatregelen van opvoeding

zijn ontoereikend om criminaliteit bij de harde-kern-jongeren te bestrijden.236

Deze jongeren

zijn niet onder de indruk van de maatregelen die door het beschermingsmodel worden

opgelegd, integendeel, ze maken er eerder misbruik van. Het doel van het beschermingsmodel

is effectieve bescherming bieden aan minderjarigen, maar het kan niet de bedoeling zijn dat

minderjarigen van dit beschermingsstatuut misbruik kunnen maken. Minderjarigen die, als

bijna volwassenen, ernstige feiten plegen kunnen vaak aan bestraffing ontsnappen door goed

met begeleiders van de instelling of gezinshulp mee te werken. De jeugdrechter zou, om deze

situaties te vermijden, sancties moeten kunnen opleggen die proportioneel zijn aan de ernst

van het misdrijf.

De jongeren worden bovendien door de opvoedkundige maatregelen in het

beschermingsmodel niet gewezen op hun verantwoordelijkheid, in tegendeel, de minderjarige

wordt principieel als schuldonbekwaam beschouwd. Volgens het sanctie- en herstelmodel is

het belangrijk de jongeren nog vóór hun 18 jaar te wijzen op hun verantwoordelijkheid en de

gevolgen van hun daden.

Grote kritiek werd geleverd op de visie van ‘de schuldonbekwame minderjarigen’ aangezien

alle minderjarigen op een gelijke manier worden behandeld, zowel deze die een als misdrijf

omschreven feit hebben gepleegd, MOF-situaties, als deze die in een problematische

opvoedingssituatie verkeren, POS. Er is hierbij geen rekening gehouden met het

contaminatiegevaar dat kan ontstaan doordat minderjarigen in problematische

opvoedingssituaties in dezelfde plaatsingslokaliteiten ondergebracht worden als minderjarigen

die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd.237

Volgens het beschermingsmodel

moeten beide categorieën minderjarigen worden beschermd en moet hier geen verschillende

plaatsingsmaatregel worden toegepast aangezien al deze jongeren het slachtoffer zijn van hun

opvoedingssituatie.

Een veel voorkomende kritiek op het beschermingsmodel is dat de slachtoffers van misdrijven

vaak in de kou blijven staan. De procureur des Konings beslist volledig autonoom tot

‘vervolging’ van de minderjarige zonder dat hij hierbij rekening moet houden met de

belangen van het slachtoffer.238

In jeugdzaken betekent een sepot voor het slachtoffer een

onoverkomelijke hindernis. Het slachtoffer kan de vervolging niet op gang brengen door

rechtstreekse dagvaarding of klacht met burgerlijke partijstelling. Het is enkel de procureur

des Konings die een vorderingsrecht kan instelling bij de jeugdrechtbank. Het slachtoffer

236

Y. CARTUYVELS, “Les horizons de la justice des mineurs en Belgique: vers un retour ‘soft’ du penal?”, Déviance et Société 2002/3, 154. 237

H. GEUDENS, Vlaams rapport inzake jeugddelinquentie, december 2003. 238

C. ELIAERTS, Jongeren en Recht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 150.

Page 68: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

68

heeft nog maar één optie om schadevergoeding te verkrijgen: een civielrechtelijke vordering

instellen waarbij zij zelf de bewijslast draagt.

Bovendien moet erop worden gewezen dat voor de meeste jongeren het onderscheid tussen

‘maatregelen van opvoeding’ en ‘sancties’ eerder van academische aard is. Je kan moeilijk

beweren dat een plaatsing in een instelling niet als sanctie wordt ervaren door de

minderjarige. 239

De jongere heeft vaak de indruk dat de maatregel een reactie is op het

misdrijf en niet werd genomen om zijn opvoeding bij te sturen of hem te beschermen tegen

een slechte sociale omgeving. Is het voor sommige jongeren daarom niet beter klare wijn te

schenken en hen een sanctie op te leggen die aangepast is aan de ernst van het misdrijf? 240

Een van de belangrijkste kritieken op het beschermingsmodel betreft het tekort aan

rechtswaarborgen voor minderjarigen. Het beschermingsmodel prefereert een individuele

aanpak van jongeren boven de rechtswaarborgen. Gezien het belang van deze discussie wordt

hier verder in de masterproef uitgebreid op teruggekomen. (cf. Deel IV, Hfdst 4)

Hoofdstuk 2: Het sanctiemodel

2.1 De hoofdkenmerken

- Uitgangspunt : het gepleegde misdrijf

- Overheidsinterventie : een machtsinterventie

- De maatregel : repressief, leed toebrengen

- De dader: schuldbekwame minderjarige

- Het slachtoffer : van secundair belang

- Doelstelling : bescherming van de openbare orde

2.2 De schuldbekwame minderjarige

In de rechtsliteratuur zijn veel voorstanders te vinden van een sanctiemodel toepasselijk op

minderjarige delinquenten. Binnen het sanctiemodel vindt men het noodzakelijk om de

minderjarige tot verantwoordelijkheid op te voeden. De minderjarige moet de

verantwoordelijkheid opnemen voor de gevolgen van zijn daden. Door de minderjarige tot de

leeftijd van 18 jaar beschermingsmaatregelen op te leggen gebeurt dit niet.

239

S. DE BOCK, Geboeid door het leven. Het ongekuiste verhaal van jonge criminelen in Everberg, Leuven, Van Halewyck, 2006, 13. 240

B. DE SMET,” De strafprocedure voor minderjarigen na de wetten van 15 mei 2006 en 13 juni 2006: Jeugdbeschermingsrecht met een vleugje jeugdsanctierecht”, RW 2006-07, nr. 8, 342-418.

Page 69: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

69

Op 18 jarige leeftijd worden zij pas met de realiteit geconfronteerd, wat niet bevorderlijk kan

zijn voor de vorming van de minderjarige gedurende de kinderjaren. Volgens deze visie is

opvoeding geen kwestie van bescherming, wel het bijbrengen van jongeren wat de gevolgen

kunnen zijn van hun gedragingen.

Het sanctiemodel pleit voor een trapsgewijs toenemende strafrechtelijke verantwoordelijkheid

van de minderjarige. In deze visie wordt de minderjarige vermoed strafrechtelijk

schuldbekwaam te zijn vanaf de leeftijd van 12 jaar. Onder de leeftijd van 12 wordt de

invloed van de omgeving overheersend, de sociale en emotionele afhankelijkheid te groot

geacht. Het sanctiemodel stelt dat de jeugdrechter de mogelijkheid moet krijgen effectief

sancties op te leggen aan minderjarigen vanaf 12 jaar, zodat zij worden gewezen op hun

verantwoordelijkheid.

Deze strafrechtelijke schuldbekwaamheid zorgt er eveneens voor dat de rechtswaarborgen

voor minderjarigen minstens evenwaardig zijn als deze die men in de strafprocedure toekent

aan de meerderjarigen. De sancties die de jeugdrechter kan opleggen zijn proportioneel aan de

feiten die door de jongere werden gepleegd.

In tegenstelling tot het beschermingsmodel kiest het sanctiemodel voor een systeem waarvan

het uitgangspunt het door de minderjarige gepleegde feit is, niet de

persoonlijkheidskenmerken van het kind. Het sanctiemodel mag echter niet worden

afgeschilderd als pure repressie. Bij het opleggen van de sancties wordt er rekening mee

gehouden dat de minderjarige nog niet is uitgegroeid en behoefte heeft aan een aparte

begeleiding. Het is noodzakelijk dat de minderjarigen een aparte regeling hebben die verschilt

van de volwassenenregeling aangezien de verantwoordelijkheid van een minderjarige nog niet

volledig kan worden gelijkgesteld aan de verantwoordelijkheid van een volwassene. Maar het

is evenzeer noodzakelijk dat de jeugdrechter in ernstige gevallen van delinquentie, sancties

kan opleggen, zonder de jongeren uit handen te moeten geven. 241

2.3 Verschillen en gelijkenissen tussen het sanctiemodel en het strafmodel

Zowel het sanctie- als het strafmodel hebben als uitgangspunt de ernst van het gepleegde feit.

In beide modellen herinnert de sanctie aan het bestaan van de norm en drukt de negatieve

sociale reactie uit op een bepaalde gedraging.

In het sanctiemodel wordt de bevoegdheid toegekend aan de jeugdrechter in tegenstelling tot

het strafmodel, waar de bevoegdheid toekomt aan de strafgerechten. Bovendien heeft het

sanctiemodel niet enkel als doelstelling, in tegenstelling tot het strafmodel, een leed op te

241

Y. CARTUYVELS, “De grote etappes in het Belgische jeugdrecht: continuïteit, circulariteit of breuk?”, TJK 2001, 142.

Page 70: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

70

leggen aan de dader, met andere woorden zij is niet enkel repressief van aard. De doelstelling

is om via de sancties uiteindelijk de jongere aan te leren wat kan en wat niet kan in onze

maatschappij, hieruit blijkt de pedagogische finaliteit.

Hoofdstuk 3: Het herstelmodel

3.1 De hoofdkenmerken

- Uitgangspunt: de schade

- Overheidsinterventie : responsabiliserende interventie

- De maatregel : gericht op herstel van de schade

- De dader: verantwoordelijke minderjarige

- Het slachtoffer : staat centraal, van primair belang

- Doelstelling : herstel van de schade

3.2 De verantwoordelijke minderjarige

Het herstelmodel is ontstaan als mogelijkheid om de slachtoffers van delicten volwaardig te

betrekken in de afhandeling van een delict, in het begin vooral met betrekking tot

vermogensdelicten. Geleidelijk aan heeft men ingezien dat het herstelrechtelijk model veel

meer mogelijkheden en voordelen bevat. Het herstelrecht heeft een volledig andere

interpretatie van het delict en van de noodzakelijke reactie daarop dan het beschermings- en

sanctiemodel.

In het herstelmodel zal de aandacht uitgaan naar de gebroken sociale band tussen dader en

slachtoffer die moet worden hersteld. Het herstelmodel is de mening toegedaan dat de jongere

moet worden geconfronteerd met de gevolgen van zijn daden, maar hij moet eveneens de kans

krijgen om deze op een constructieve wijze weer goed te maken.242

Deze herstelgerichte

maatregelen zijn meer bevorderlijk voor de heropvoeding en re-integratie van de jongere in de

maatschappij dan een strafsanctie of traditionele beschermingsmaatregel zou opleveren.

242 Y. CARTUYVELS, “De grote etappes in het Belgische jeugdrecht; continuïteit, circulariteit of breuk?”, TJK

2001/4, 153.

Page 71: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

71

In het herstelrecht wordt het begrip ‘schuld’243

vervangen door het begrip

‘verantwoordelijkheid’. Schuld betekent: het gedaan hebben wetende dat de daad niet mocht

gesteld worden, anders hebben kunnen handelen. Verantwoordelijkheid daarentegen is: de

negatieve reactie verbonden met de gevolgen van de daad en kan men opheffen door het

herstel van de schade.

Het herstelrecht houdt niet alleen rekening met het herstel van de schade van het slachtoffer.

Ook de samenleving als geheel is slachtoffer van het delict omdat de openbare orde werd

verstoord, onveiligheidsgevoelens werden aangewakkerd en de heersende normen die de

samenleving organiseren werden geschonden. Maatschappelijk herstel van de schade is een

bijkomende doelstelling binnen het herstelrecht die bijvoorbeeld kan worden opgelost door de

dader diensten te laten uitvoeren ten bate van de gemeenschap.

3.3 De herstelgerichte maatregelen

Het herstelrecht opteert in de eerste plaats voor herstel van de slachtofferschade door een

dader-slachtoffer bemiddeling. Voorbeelden hiervan in de actuele wetgeving zijn:

herstelgerichte bemiddeling244

en herstelgericht groepsoverleg245

. Het resultaat van deze

bemiddeling kan leiden tot het aanbieden van verontschuldigingen, uitvoeren van taken als

compensatie van de schade van het slachtoffer, vergoeden van de schade,… De bemiddeling

is op vrijwillige basis en kan aan geen van beide partijen worden opgelegd. Gedwongen

bemiddeling zou zelden tot een rechtvaardig resultaat leiden. De schade die werd toegebracht

aan de gemeenschap moet bovendien worden hersteld door de dader gemeenschapsdiensten te

laten uitvoeren.

3.4 Kritiek op het herstelrecht

Voorstanders van het beschermingsmodel hebben in de rechtsliteratuur meerdere malen het

herstelrecht bekritiseerd. Minderjarige delinquenten groeien vaak op in kansarme gezinnen en

hebben weinig kunnen profiteren van het schoolaanbod waardoor hun perspectieven op de

arbeidsmarkt niet rooskleurig zijn. Deze jonge delinquenten worden vaak beschouwd als het

slachtoffer van een slecht functionerende maatschappij. Vanuit dit standpunt kan niet worden

geëist dat de jongere zelf zou instaan voor het leed dat zij hebben veroorzaakt.

Kritiek op het herstelrecht wordt gegeven indien een misdrijf werd gepleegd zonder

slachtoffer of zonder schade, bijvoorbeeld de strafbare poging. Het is maatschappelijk niet

wenselijk om deze misdrijven gewoon aan zich te laten voorbijgaan. Ook strafbare pogingen

die bij toeval geen schade hebben veroorzaakt moeten worden bestreden.

243

http://nl.wikipedia.org/wiki/Schuld_(strafrecht) 244

Art. 37bis, §3 Jeugdwet. 245

Art. 37bis, §2 Jeugdwet.

Page 72: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

72

Bovendien durven vele slachtoffers de confrontatie niet aangaan met de dader waardoor de

herstelrechtelijke maatregelen geen doorgang kunnen krijgen.

De aanhangers van het sanctiemodel leveren op het herstel- en beschermingsmodel eenzelfde

kritiek, namelijk dat de herstel- en beschermingsmaatregelen onvoldoende indruk maken op

harde-kern-jongeren die keer op keer zware delicten plegen.246

De jeugdrechter moet niet

enkel een bemiddeling kunnen voorstellen, hij moet ook effectieve sancties kunnen opleggen

in gevallen van zware delinquentie.

Binnen het herstelmodel stellen zich bovendien problemen met betrekking tot de

onbekwaamheid van minderjarigen om juridische handelingen te stellen. Zo kan de

minderjarige in principe niet akkoord gaan met en niet overgaan tot een financiële

tegemoetkoming in het akkoord dat wordt vastgesteld na een bemiddeling zonder dat de

ouders daarmee instemmen.247

Hierbij kan eveneens de vraag worden gesteld of

minderjarigen de nodige bekwaamheid hebben om een aanbod tot herstel te aanvaarden?

Binnen de herstelrechtelijke filosofie moet men dan ook de nodige voorzichtigheid hebben

met betrekking tot de juridische bekwaamheid, het vereiste onderscheidingsvermogen en het

duidelijke engagement van de minderjarige.248

246

Y. CARTUYVELS, “Les horizons de la justice des mineurs en Belgique: vers un retour ‘soft’ du penal?”, Déviance et Société 2002, 154. 247 I. DELENS, I. RAVIER en C. VANDRESSE, “La réforme de la protection de la jeunesse: quelles alternative?” in J.

CHRISTIAENS, Protection de la jeunesse, Formes et réformes, Brussel, Bruylant, 2005, 177. 248

S. BERBUTO en D. VAN DOOSSELAERE, “Les offres restauratrices: approche pratique et questions juridiques” in T. MOREAU en S. BERBUTO, Réforme du droit de la Jeunesse; Questions spéciales, Luik, Anthemis, 2007, 107.

Page 73: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

73

Deel IV: De verschillende strekkingen vervat in het huidige

jeugdrecht

De nieuwe jeugdwet heet voortaan: ‘Wet betreffende de jeugdbescherming, het ten laste

nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel

van de door dit feit veroorzaakte schade’249

. Het nieuwe jeugdrecht wordt omschreven als een

panopliemodel250

met uiteenlopende en concurrerende doelstellingen. Het jeugdrecht heeft

sinds 2006 als basis een beschermingsmodel met onderdelen overgenomen uit het

herstelmodel en het sanctiemodel.

Hoofdstuk 1: Behoud van het beschermingsmodel

Minister Onkelinx heeft uitdrukkelijke gekozen voor het behoud van het beschermingsmodel

bij de modernisering van het jeugdrecht in 2006: “Ongeacht de gevaarsituatie moet het

antwoord van de maatschappij ten aanzien van een persoon die als minderjarige een als

misdrijf omschreven feit heeft gepleegd, opvoedend, preventief, snel en efficiënt zijn. Jongeren

beschermen betekent niet dat er blijk gegeven wordt van zwakheid of laksheid”251

.

Onkelinx steunt op twee essentiële argumenten voor het behoud van dit beschermingsmodel.

Ten eerste stelt zij dat het jeugdbeschermingsrecht werkt, of toch in de meeste gevallen. Ten

tweede stelt de minister dat voor de jongeren waarbij het beschermingsmodel niet werkt, een

uitweg is voorzien. Deze laatste jongeren zijn, volgens de minister, jonge delinquenten die

meermaals recidiveren waarvoor het systeem van uithandengeving een oplossing moet

bieden.252

Dit weinig onderbouwd vertrekpunt werd meermaals bekritiseerd. In België zijn

statistieken over de effectiviteit van de aanpak van jeugdcriminaliteit schaars. Hoe kan de

minister dan stellen dat het beschermingsmodel werkt?

249

Wet van 13 juni 2006 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de dit feit veroorzaakte schade, BS 19 juli 2006. 250

M. BOUVERNE, M. DE BIE en R. ROOSE, cursus jeugdbescherming en bijzondere jeugdbijstand, UGent, onuitg., 2012, hoofdstuk 7, 2. 251

Inleidende uiteenzetting Minister van Justitie, Parl. St. Kamer, nr. 51-1467/012, 4. 252

E. DUMORTIER en J. CHRISTIAENS, “De hervorming van de Jeugdbescherming; tussen pendel en schijnbeweging?” in R. DEFRANCQ (ed.), Actualisatie Jeugdbescherming-Bijzondere Jeugdbijstand, Gent, Centrum voor de rechten van het Kind, 2005, 11-12.

Page 74: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

74

Jeugddelinquentie wordt vandaag de dag door de wet nog steeds gezien als een symptoom van

een achterliggende sociale, opvoedkundige of individuele problematiek. Jongeren die

misdrijven plegen moeten worden beschermd tegen deze externe factoren door

opvoedkundige maatregelen.253

Bij het opleggen van de maatregelen moet de jeugdrechter

rekening houden met de persoonlijkheid en leefomgeving van de minderjarige.254

Minderjarigen mogen niet worden behandeld als meerderjarigen wat betreft hun

verantwoordelijkheid en de op te leggen sancties.255

Er werd een belangrijke wijziging doorgevoerd door de wetten van 2006 doordat een

ondergrens werd ingesteld voor jongeren beneden de 12 jaar die strafbare feiten plegen.

Kinderen die nog geen 12 jaar zijn kunnen enkel worden berispt, onder toezicht van de sociale

dienst worden gesteld of aan educatieve begeleiding worden onderworpen.256

Andere

maatregelen zijn niet meer mogelijk.257

Er is dus een minimumleeftijd om bepaalde

maatregelen te kunnen opleggen en het betreft de leeftijd op het ogenblik van de uitspraak.

Dit in tegenstelling tot de leeftijd van strafrechtelijke verantwoordelijkheid, 18 jaar, waar

gekeken wordt naar de leeftijd op het moment van de feiten.258

De procedure van de uithandengeving blijft, ondanks alle kritiek, behouden. Het artikel 57 bis

Jeugdwet stelt, indien de maatregelen van opvoeding niet meer doeltreffend zijn, dan dient de

jeugdrechter de minderjarige uit handen te geven en door te verwijzen naar een ander

rechtscollege.

Hoofdstuk 2: Een knipoog naar het sanctiemodel

De wetgever is niet blind voor de gebreken van het jeugdbeschermingsrecht. Om tegemoet te

komen aan de roep van de bevolking om jeugdcriminaliteit harder aan te pakken, werd de

bestaande beschermingsconstructie aangevuld en gemoderniseerd met onderdelen van het

sanctiemodel.

253

B. DE SMET,” De strafprocedure voor minderjarigen na de wetten van 15 mei 2006 en 13 juni 2006: Jeugdbeschermingsrecht met een vleugje jeugdsanctierecht”, RW 2006-07, nr. 8, 342-418. 254

Art. 37, §1, 1° Jeugdwet. 255

Art. 3, 4° Jeugdwet. 256

Art. 37 §2bis Jeugdwet. 257

E. DUMORTIER en J. CHRISTIAENS, “De nieuwe wet op de jeugdbescherming. Krijtlijnen van ambigue hervorming”,TJK 2006, 273-275. 258 B. BROUWERS, “Jeugdsanctierecht in Europa: is uithandengeving een evidentie?”, Jura Falconis 2007-2008,

nr.1 , 3.

Page 75: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

75

De jeugdrechter mag, sinds de wetswijziging van 2006, maatregelen opleggen met het oog op

de ‘bescherming van de maatschappij’.259

Bovendien mag de jeugdrechter bij het opleggen

van maatregelen oog hebben voor de ‘ernst van de feiten’ en ‘de openbare veiligheid’.260

Zelfs

het ‘crimineel’ verleden van de minderjarige, zijnde of hij al dan niet eerdere maatregelen

kreeg opgelegd, kan een rol spelen bij de motivering van de maatregel.261

262

De jeugdrechter kan maatregelen zoals plaatsing in een open of gesloten instelling opleggen,

waarbij een maximumduur moet worden bepaald.263

De minderjarige kan dus als sanctie in

een instelling worden geplaatst, gelet op de ernst van het misdrijf. De Everberg-wet van 2002

heeft gezorgd voor de oprichting van een federaal detentiecentrum met als doel voldoende

plaatsingsmogelijkheden voorzien indien een voorlopige plaatsingsmaatregel wordt opgelegd

door de jeugdrechter.

De wetten van 2006 hebben er eveneens voor gezorgd dat de uithandengeving efficiënter

wordt georganiseerd. De procedure van uithandengeving werd hiervoor ontdubbeld. Boven

dien had de wetgever het opzet om het aantal uithandengevingen te verminderen. Wanneer de

minderjarige niet eerder in aanraking kwam met de jeugdrechtbank, is uithandengeving enkel

toegestaan voor bepaalde ernstige misdrijven. 264

De uithandengeving hangt dus niet alleen

meer af van de persoonlijkheid van de minderjarige maar ook van recidive gedrag van de

minderjarige. Deze wijzigingen zullen verder in de masterproef grondig worden besproken.

(cf. Deel IV, Hfdst 5)

Ondanks de vernieuwingen sinds 2006 bevat de nieuwe jeugdwet defacto geen repressievere

aanpak ten aanzien van jeugddelinquenten. Integendeel, plaatsingen worden aan strengere

voorwaarden gekoppeld en de jeugdrechter moet bij voorrang andere minder ingrijpende

maatregelen opleggen. Tegelijkertijd heeft de wetgever wel gekozen voor een versnelling van

de procedure tot uithandengeving. Maar aan de andere kant wordt dit getemperd doordat het

voortaan mogelijk is om jongeren tot hun drieëntwintigste onder toezicht te houden, waardoor

het aantal uithandengevingen zou moeten dalen.

259

Art. 37 §1, 6° Jeugdwet. 260

Art. 37 §1, 3° Jeugdwet. 261

Art. 37 §1, 4° Jeugdwet. 262

E. DUMORTIER en J. CHRISTIAENS, “De hervorming van de Jeugdbescherming; tussen pendel en schijnbeweging?” in R. DEFRANCQ (ed.), Actualisatie Jeugdbescherming-Bijzondere Jeugdbijstand, Gent, Centrum voor de rechten van het Kind, 2005, 25. 263

Art. 37 §2, 7° en 8° Jeugdwet. 264

Art. 57bis, §1 Jeugdwet.

Page 76: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

76

Hoofdstuk 3: Een herstelrechtelijke hervorming

De individualisering in de samenleving kan worden gezien als een verklaring voor de

opkomst van de instrumenten van het herstelgericht groepsoverleg (HERGO) en de

herstelbemiddeling als mogelijke vormen van conflictaanpak. Criminologische studies tonen

aan dat de toename van angst- en onveiligheidsgevoelens meer te maken hebben met een

onvermogen rond communicatie, spanningen en conflictsituaties. De opkomst van de

herstelgerichte maatregelen trachten hieraan tegemoet te komen door middel van dialoog.

Binnen de wetten van 2006 zijn onderdelen overgenomen van het herstelmodel. Met de

implementatie van het herstelrecht in het Belgische jeugdrecht worden vier doelstellingen

nagestreefd. Vooreerst wenst men via de herstelrechtelijke maatregelen het herstel van de

schade van het slachtoffer te garanderen. Ten tweede had de wetgever het doel de

responsabilisering van de jongeren op te trekken. Vervolgens wil men de sociale re-integratie

van de jonge delinquent bekomen. Tot slot wenst men via het herstelrecht een situatie van

sociale vrede tussen de partijen en in relatie met de samenleving te bereiken.265

De wetten van 2006 hebben ervoor gezorgd dat de reeds in de praktijk gegroeide vormen van

alternatieve afhandeling werden gelegaliseerd.266

De jeugdrechter beschikt sinds 2006 over

een groter aantal mogelijk te nemen maatregelen ten aanzien van minderjarige delinquenten.

De finaliteit achter de uitbouw van deze alternatieven was het doen dalen van het aantal

plaatsingen van minderjarige delinquenten.267

De wetgever gaat uit van een voorkeur in de te nemen maatregelen door de jeugdrechter, met

voorkeur voor een herstelrechtelijk aanbod boven andere maatregelen.268

. Bij het opleggen

van maatregelen kan de jeugdrechter eveneens rekening houden met de rechten van de

slachtoffers, de schade en de gevolgen van het misdrijf voor de slachtoffers.269

Dit heeft als

gevolg dat de jeugdrechter zelf kan bepalen hoe doorslaggevend de rol van het slachtoffer zal

zijn, in elke zaak afzonderlijk.

265

. BERBUTO en D. VAN DOOSSELAERE, “Les offres restauratrices: approche pratique et questions juridiques” in T. MOREAU en S. BERBUTO, Réforme du droit de la Jeunesse; Questions spéciales, Luik, Anthemis, 2007, 56. 266 E. DUMORTIER en J. CHRISTIAENS, “De nieuwe Wet op de jeugdbescherming. Krijtlijnen van een ambigue

hervorming”, TJK 2006, afl. 4, 274-275. 267

Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51 1467/016, 5. 268

Art. 37, §1 Jeugdwet. 269

Art. 3, 5°, f Jeugdwet.

Page 77: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

77

3.1 Herstelbemiddeling

Herstelrechtelijke maatregelen werden al gedurende een lange tijd aangemoedigd als reactie

op jeugddelinquentie.270

De wetten van 2006 zorgen voor de verwettelijking van de bestaande

praktijk van zowel de herstelbemiddeling als het herstelgericht groepsoverleg.

Herstelbemiddeling heeft tot doel de minderjarige, de ouders en het slachtoffer de

mogelijkheid te bieden om samen, met de hulp van een onpartijdige bemiddelaar, ondermeer

aan de relationele en materiële gevolgen van een als misdrijf omschreven feit tegemoet te

komen.271

Belangrijk is dat de herstelrechtelijke ‘maatregelen’ niet worden aanzien als, met dwang

opgelegde, maatregelen door de jeugdrechter. Zowel herstelbemiddeling als HERGO kunnen

enkel worden aanzien als een voorstel tot een vrijwillig communicatieproces, waarbij elke

betrokken partij zijn instemming moet geven.272

In tegenstelling tot de procedure bij een HERGO, bestaat er voor bemiddeling geen

eenvormige uitgeschreven procedure.273

Bemiddeling kan plaatsvinden in elke fase van de

gerechtelijke procedure, zowel op het niveau van het parket als op het niveau van de

jeugdrechtbank. Naar voorbeeld van de bemiddeling in strafzaken kan de Procureur des

Konings de minderjarige aanmanen de schade te herstellen, in ruil voor het verval van de

strafvordering.274

Het parket krijgt, zoals reeds besproken, sinds 2006 een autonome

afhandelingbevoegdheid toegekend. De Procureur des Konings heeft de bevoegdheid de

betrokkenen een voorstel te doen van herstelbemiddeling.

Indien de partijen, na een voorstel tot herstelbemiddeling door de jeugdrechter, een akkoord

bereiken dan wordt dit bij het dossier gevoegd en ter goedkeuring voorgelegd aan de

jeugdrechter. De jeugdrechter mag niets wijzigen aan de inhoud van het akkoord. Hij mag

enkel nagaan of de overeenkomst verenigbaar is met de openbare orde.275

Een akkoord

betekent niet dat de jeugdrechter bij een geslaagde bemiddeling het dossier moet afsluiten.

Niets belet de jeugdrechter om het toezicht van de sociale dienst op te leggen als er ondanks

de herstelbemiddeling problemen blijven bestaan rond de opvoeding van de minderjarige.

270

Art. 40, lid 3, b) en lid 4 IVRK; art. 15 Vienna Guidelines; deel II Rec(87)20 on social reactions on juvenile delinquency en art. 7 Rec(2003)20 concerning new ways of dealing with juvenile delinquency and the role of juvenile justice; General Comment nr. 10, §§ 15 en 24. 271

Art. 37bis, §2 Jeugdwet. 272 S. VAN RUMST, “Herstelbemiddeling in de nieuwe Wet op de Jeugdbescherming. De wettelijke verankering

van een praetoriaanse praktijk”, TJK 2006, afl. 4, 291. 273 M. VANDENBROEK en I. VANFRAECHEM, “Bemiddeling en Hergo” in J. PUT en R. ROM, Het nieuwe

Jeugdrecht, Gent, Larcier, 2007, 148-149. 274

Art. 45quater Jeugdwet. 275

Art. 37quater Jeugdwet.

Page 78: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

78

Is een akkoord onmogelijk, dan stelt de bemiddelingsdienst daarvan een bondig verslag op.

De reden van mislukking wordt niet meegedeeld aan de jeugdrechter zonder toestemming van

alle partijen.276

Alle documenten en gesprekken tijdens de bemiddeling zijn vertrouwelijk. Zij

mogen in een latere procedure niet worden gebruikt ten nadele van de minderjarige.277

Het Grondwettelijk Hof heeft bepaald dat de aanwezigheid van de advocaat tijdens het

bemiddelingsproces moet kunnen. Hierover bestond eerst discussie doordat men vreesde dat

de aanwezigheid van een advocaat het overleg tussen dader en slachtoffer in de weg zou

staan. Het Grondwettelijk hof kwam niet tot deze conclusie gelet op de rechten van

verdediging en van de eerlijke behandeling van de zaak.278

3.2 Herstelgericht groepsoverleg

In november 2000 werd, met betrekking tot het herstelgericht groepsoverleg, een pilootproject

gestart in bepaalde gerechtelijke arrondissementen in Vlaanderen279

. De resultaten van dit

pilootproject bleken positief te zijn. In de nieuwe jeugdwet van 2006 werd aan de ontwikkelde

praetoriaanse praktijk een wettelijke basis gegeven.

Het herstelgericht groepsoverleg gaat om een overleg tussen dader en slachtoffer gericht op

herstel van de schade die het gevolg is van een misdrijf. Het overleg geschiedt tussen dader en

slachtoffer en hun achterban. De achterban kan verschillende personen bevatten, zoals

bijvoorbeeld een leerkracht van de jongere of iemand van slachtofferhulp voor het slachtoffer.

Het gaat dus om meer dan de familie, vandaar de keuze voor het begrip ‘groepsoverleg’.

Enkel de jeugdrechter heeft de bevoegdheid om jongeren te verwijzen naar een HERGO.280

Vooreerst wordt er nagegaan of de jongere bereid is tot medewerking aan het overleg. Indien

de jongere niet bereid is tot medewerking, wordt de jeugdrechter hiervan op de hoogte

gebracht en wordt de gewone procedure voor de jeugdrechtbank voortgezet. Indien de jongere

bereid is mee te werken, wordt het slachtoffer gecontacteerd om een datum en plaats vast te

leggen die voor alle partijen geschikt is. De HERGO verloopt onder toezicht van de

moderator. Vooreerst zal het slachtoffer zijn verhaal vertellen, waaruit blijkt welke impact het

delict heeft gehad op het slachtoffer. De jongere geeft daarop zijn versie van de feiten en duidt

de gevolgen aan die de feiten voor hem hebben teweeggebracht. De jonge dader wordt hier

geconfronteerd met de impact van zijn daden. Dit deel van de HERGO blijkt zeer emotioneel

en belangrijk te zijn. Vaak biedt de jonge dader spontaan zijn verontschuldigingen aan,

wanneer hij beseft dat zijn daden concrete personen hebben gekwetst.

276

Art. 37quater, §2 en art. 45quater, §4, lid 1 Jeugdwet. 277

Memorie van toelichting, Parl. St. Kamer 51-1467/001, 45. 278 R. DEFRANCQ, S. VAN RUMST en G. DECOCK, “De Jeugdwet heeft de grondwettelijke toets doorstaan”, noot

bij Grondwettelijk Hof, nr. 50/2008, 13 maart 2008, TJK, 2008, 243. 279

Antwerpen, Tongeren, Leuven, Brussel en Hasselt. 280

Art. 37bis, §3 Jeugdwet.

Page 79: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

79

Nadat iedereen zijn gedachten en gevoelens heeft kunnen uiten, vat de moderator kort samen

wat werd gezegd en welke verwachtingen het slachtoffer heeft. De minderjarige en zijn

ondersteuners zullen vervolgens een voorstel doen aan het slachtoffer om zijn schade te

herstellen. Men tracht tot afspraken te komen die voor alle betrokkenen aanvaardbaar zijn en

die een constructieve oplossing vormen voor de gevolgen van het misdrijf. De afspraken

worden door de moderator neergeschreven in een intentieverklaring, die nadien aan de

jeugdrechter wordt overgemaakt.

De jeugdrechter zal de intentieverklaring homologeren nadat hij onderzocht heeft of deze

intentieverklaring niet in strijd is met de beginselen van openbare orde. De overeenkomst kan

verschillende elementen inhouden; verontschuldigingen aanbieden, werk uitvoeren voor het

slachtoffer, regelmatig school volgen,… De overeenkomst zal een periode bepalen waarin het

herstel moet worden uigevoerd. Na die periode gaat de zaak terug naar de rechter die er

naargelang het al dan niet uitvoeren, een passend gerechtelijk gevolg aan kan geven. De

jeugdrechter komt dus op twee momenten tussen in de procedure van HERGO: hij keurt de

intentieverklaring al dan niet goed en gaat ook na of de uitvoering correct is verlopen.

3.3 Geschreven project

De nieuwe wet van 2006 biedt de mogelijkheid aan de jeugdrechter om te ‘onderhandelen’

met minderjarige delinquenten. Maatregelen worden hier niet van boven opgelegd, maar in

overleg met de minderjarige bepaald. Jongeren worden op die manier aangespoord om meer

verantwoordelijkheid te nemen en aan de maatschappij te tonen dat zij willen breken met

criminaliteit.281

De jongere zal in overleg met zijn advocaat bepalen welke pedagogische maatregelen zullen

worden voorgesteld aan de jeugdrechter. Mogelijke maatregelen zijn oa.: het aanbieden van

verontschuldigingen, herstel van de schade, deelname aan herstelbemiddeling of

herstelgericht groepsoverleg, regelmatig naar school gaan, een leerproject volgen van

hoogstens 45 uur of begeleiding door verschillende gespecialiseerde diensten.282

Uit de

memorie van toelichting blijkt dat de opsomming van maatregelen niet limitatief is.283

De

minderjarige kan dus extra maatregelen toevoegen aan zijn project om de jeugdrechter over de

streep te trekken en aldus een plaatsing in een instelling te vermijden.

281

S. D’HONDT , “De nakende hervorming van het jeugdbeschermingsrecht” in De procesbekwaamheid van minderjarigen, Antwerpen, Intersentia, 2006, 262. 282

Art. 37 §2ter Jeugdwet. 283

Memorie van Toelichting, Parl.St. Kamer; 2004-05, 1467/01, 34.

Page 80: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

80

Er circuleren bedenkingen in de rechtsleer over het eigenhandig geschreven project van een

minderjarige.284

In principe dient dit verbintenissenproject geheel vrijblijvend te zijn. Vaak

zal er dwanguitoefening aanwezig zijn bij het opstellen van een geschreven project. Ouders en

advocaten zullen de jongeren onder druk zetten om een geschreven project voor te leggen aan

de jeugdrechter om geen bijkomende maatregelen opgelegd te krijgen. Op die manier wordt

de essentie van empowerment uitgehold.285

3.4 Besluit

Bij herstelbemiddeling, HERGO en het verbintenissen project heeft men als uiteindelijk doel

het conflict in de handen van de delinquente minderjarige te leggen in plaats van het conflict

uit handen te geven aan een jeugdrechter. De dader betrekken bij een oplossing voor het

gebeuren, namelijk bij het herstellen of vergoeden van de schade, zal hem bewuster doen

stilstaan bij zijn gedrag dan wanneer er louter een geldboete zou worden opgelegd als straf.

De herstelrechtelijke maatregelen zijn gericht op het herstel van de schade van het slachtoffer,

in de ruime betekenis van het woord: niet enkel de financiële schade komt naar voren, maar

ook emotionele gevolgen.286

Ook voor de jongere en zijn ouders kan iets worden hersteld. Het vertrouwen van ouders in

hun kind is vaak geschonden ten gevolge van het misdrijf en de jongere kan daaraan

werken.287

Hoofdstuk 4: Rechtspositie van de minderjarigen

Doordat het klassieke strafrecht niet wordt toegepast op de jonge delinquent verliest zij ook

enkele proceswaarborgen die daarmee samenhangen. De gedachtegang hierbij luidt als volgt:

indien de jeugdrechter zou worden belet het ‘hoogste kwaad’ te doen, met name de

vrijheidsbeperking zonder dat de grondwettelijke rechtswaarborgen gerespecteerd worden,

zou de jeugdrechter eveneens worden weerhouden om het ‘hoogste goed’ te doen, met name

de bescherming van de minderjarige ten volle ter harte nemen en maatregelen opleggen op

maat van de minderjarige.288

284

E. DUMORTIER en J. CHRISTIAENS, “De hervorming van de Jeugdbescherming; tussen pendel en schijnbeweging?” in R. DEFRANCQ (ed.), Actualisatie Jeugdbescherming-Bijzondere Jeugdbijstand, Gent, Centrum voor de rechten van het Kind, 2005, 19. 285

E. DUMORTIER en J. CHRISTIAENS, “De hervorming van de Jeugdbescherming; tussen pendel en schijnbeweging?” in R. DEFRANCQ (ed.), Actualisatie Jeugdbescherming-Bijzondere Jeugdbijstand, Gent, Centrum voor de rechten van het Kind, 2005, 19. 286

Art. 37bis, §2 en §3 Jeugdwet. 287 I. VANFRAECHEM en L. WALGRAEVE, “Herstelgericht groepsoverleg voor jonge delinquenten in Vlaanderen.

Verslag van een actie onderzoek”, Panopticon 2004, afl. 6, 27-46. 288

F. TULKENS en T. MOREAU, Droit de la jeunesse, Brussel, Larcier, 2000, 209.

Page 81: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

81

Het respect voor rechtswaarborgen voor minderjarigen is een fundamentele discussie die

wordt gevoerd tussen aanhangers van het sanctie- en het beschermingsmodel. Moeten

jongeren kunnen genieten van dezelfde rechtswaarborgen die voor volwassenen zijn voorzien,

de principes van gelijkheid, legaliteit en proportionaliteit?

4. 1 Het beschermingsmodel

Een beschermingsmodel ontneemt de minderjarige zowel rechten als plichten. Het

beschermingsmodel van 1965 poneert de strafrechtelijk schuldonbekwaamheid van

minderjarigen als onweerlegbaar vermoeden tot de leeftijd van 16 jaar, aangevuld met een

weerlegbare, strafrechtelijke onverantwoordelijkheid tot 18 jaar. Deze juridische fictie houdt

een neutralisering van het schuldbegrip in en heeft als belangrijk gevolg dat ook een aantal

beginselen van behoorlijke rechtsbedeling en proceswaarborgen op de helling komen te

staan.289

De Raad van State290

had reeds bij de voorbereiding van de wet van 8 april 1965

enkele bedenkingen bij de neutraliteit van een aantal grondwettelijke waarborgen zoals het

legaliteitsbeginsel en het proportionaliteitsbeginsel. Uiteindelijk hoopte men dat het

eigensoortig beschermingsrecht de rechter de noodzakelijke vrijheid zou geven ‘het grootste

goed’ te doen, namelijk de bescherming van de minderjarige ten volle ter harte nemen en een

aangepast antwoord op een individuele situatie mogelijk te maken.

Met de wet van 8 april 1965 werd jeugddelinquentie eigenlijk opgeslorpt door het begrip

‘kind in gevaar’. Deze vage interventiegrond die slechts verwijst naar de eigen bezigheden

van een minderjarige en de omstandigheden waarin hij wordt opgevoed zetten het

legaliteitsbeginsel op de helling. Dit beschermingsmodel kiest ervoor de jeugdrechter een

zeer ruime bevoegdheid toe te kennen. Het is aan de jeugdrechter om in elk geval afzonderlijk

te gaan onderzoeken wat de meest geschikte maatregelen zijn om de jonge delinquent bij te

sturen. Dit kan voordelig zijn, doch heeft een zeer gevaarlijk neveneffect, namelijk de kans op

misbruik en willekeur.

Bovendien volstaat in een beschermingsmodel het bewijs van het materieel bestanddeel van

een misdrijf om een interventie ten aanzien van de minderjarige mogelijk te maken. Het

moreel bestanddeel dat ten aanzien van volwassenen geldt, verdwijnt immers als gevolg van

de neutralisering van het schuldbegrip en wordt vervangen door een vorm van pedagogische

schuld.291

289

G. DECOCK en P. VANSTEENKISTE, Naar een jeugdsanctierecht, Gent, Mys & Breesh, 1995, 40. 290

Advies R.v.St., 10 juli 1957, Gedr.St. Kamer, 1957-1958, nr. 885/1, 42-43. 291

C. ELIAERTS, “De toekomst van het jeugdbeschermingsrecht” in H. CAMMAER, Jeugdrecht : balans en perspectieven, Contactcomité van organisaties voor jeugdzorg, Brussel, 1989, 86.

Page 82: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

82

Het gelijkheidsbeginsel wordt in het beschermingsmodel niet nagestreefd, integendeel,

differentiatie is het uitgangspunt. Het beschermingsmodel legt maatregelen op, gericht op de

persoonlijkheid van de minderjarige delinquent, met als doel de heropvoeding. De

maatregelen zullen steeds worden afgestemd op de individuele situatie van de delinquent.

Binnen het beschermingsmodel is er geen verband tussen de ernst van de misdrijven en de

opgelegde maatregel. Het is de taak van de jeugdrechter om maatregelen op te leggen aan de

hand van de persoonlijkheid en leefomgeving van de jongere. Het klassieke

proportionaliteitsbeginsel vindt in het beschermingsmodel geen enkele weerslag. Opvoeden

proportioneel naar gelang de mogelijkheden van de dader (intellectuele, sociale, culturele,

leeftijdgebonden,..) welke eindigt wanneer het pedagogisch doel is bereikt. Een jongere die

een banaal feit pleegt maar die een zeer gevaarlijke persoonlijkheid heeft kan bijvoorbeeld

worden opgesloten in een gesloten instelling. Daarentegen kan een jongere die zeer ernstige

feiten pleegt en zich daarbuiten voorbeeldig gedraagt door de jeugdrechter worden berispt.

4.2 Het sanctiemodel

Het sanctiemodel staat bekend om haar streven naar het behoud van rechtswaarborgen voor de

minderjarige. Aangezien de sanctie wordt opgelegd aan de hand van de ernst van het

gepleegde feit zal dit volledig wettelijk kunnen worden onderbouwd en zal het

legaliteitsbeginsel worden gerespecteerd. Niet de wenselijkheid van de opvoeding, maar de

constitutieve elementen van een misdrijf, inclusief het moreel element, moeten volgens het

jeugdsanctierecht de interventiegrond uitmaken.

Binnen het sanctiemodel wordt het gelijkheidsbeginsel nagestreefd. Alle jonge delinquenten

die eenzelfde misdrijf plegen zullen eenzelfde maximumstraf kunnen worden opgelegd. Er

wordt voor de minderjarigen een aparte regeling uitgewerkt, die afwijkt van het volwassen

strafrecht, doch die dezelfde rechtswaarborgen garandeert, waaronder het gelijkheidsbeginsel.

Binnen het sanctiemodel wordt het proportionaliteitbeginsel gegarandeerd. Het

proportionaliteitsbeginsel is een belangrijk principe voor de begrenzing van de

overheidsinterventie. De sanctie dient in verhouding te staan tot het gepleegde misdrijf en

dient van bepaalde duur te zijn.

4.3 Het herstelmodel

Binnen het herstelmodel moeten alle slachtoffers, zowel van ernstige als van minder ernstige

misdrijven, recht hebben op herstel van hun materiële, psychologische en relationele schade

die ze hebben ondervonden. Bovendien kan geen enkel slachtoffer of dader a priori worden

uitgesloten van de herstelmaatregelen. Gelijkheid tussen alle slachtoffers en tussen alle

daders wordt binnen het herstelrecht gewaarborgd.

Page 83: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

83

In het herstelmodel streeft men eveneens naar proportionaliteit tussen de schade die werd

geleden en de herstellende maatregel die aan de dader wordt opgelegd. Het

proportionaliteitsbeginsel staat hier met andere woorden veeleer in functie van de schade en

niet in functie van de overtreden norm, het misdrijf.

Bij een dader-slachtofferbemiddeling is de toepassing van het proportionaliteitsbeginsel

relatief makkelijk. Indien dader en slachtoffer tot een vergelijk komen door de bemiddeling

laat dit vermoeden dat zij een aanvoelen van proportionaliteit hebben. Aangezien de

aangerichte schade bespreekbaar is en over de compensatie kan worden onderhandeld,

resulteert het proportionaliteitsbeginsel gewoon in een onderhandelingsgegeven.

De proportionaliteit tussen de door de samenleving geleden schade en de herstelgerichte

maatregel wordt uitgedrukt in het aantal uren gemeenschapsdienst, in verhouding tot de

zwaarte van het misdrijf en haar schade. De toepassing van het proportionaliteitsbeginsel op

de maatschappelijke schade die werd geleden is moeilijk. De sociale reactie op een

delinquente gedraging is zeer verschillend en soms moeilijk voorspelbaar. Welke ‘schade aan

de samenleving’ in acht moet worden genomen en wat de omvang ervan is, is moeilijk te

bepalen.

Ook binnen het herstelrecht zal de opgelegde maatregel wettelijk kunnen worden getoetst aan

de hand van de ernst van de schade. Het legaliteitsbeginsel wordt zodoende gerespecteerd. Er

wordt bijvoorbeeld in de wet vastgelegd hoeveel het maximum aantal uren

gemeenschapsdienst mag bedragen.

4.4 Rechtspositie van de minderjarige na de hervorming van 2006

In het oorspronkelijk systeem van jeugdbescherming had de minderjarige weinig inspraak. De

jeugdrechter werd geacht de maatregelen te nemen in het belang van de minderjarige en kreeg

daarom een ruime bevoegdheid toegekend. De ruime rechterlijke macht is moeilijk te rijmen

met de waarborgen opgenomen in het IVRK. In dit UNO-verdrag wordt de minderjarige

erkend als een volwaardig subject van de procedure, dat via een advocaat moet worden

betrokken bij elke belangrijke beslissing.292

Het was voornamelijk de ‘due proces’ strekking, een strekking binnen het neoclassicisme, die

het gebrek aan procedurele waarborgen aanklaagde. Zo werd bijvoorbeeld aan de kaak gesteld

dat in de procedures ten aanzien van minderjarigen en geestesgestoorden essentiële

procedurele waarborgen over het hoofd werden gezien. Voorbeelden van procesrechten die in

het gedrang kwamen zijn het recht om gehoord te worden, het recht zich te verdedigen, recht

op inzage in het strafdossier en het recht op bijstand van een advocaat.

292

E. VERHELLEN, “Het VN-verdrag inzake de rechten van het kind”, in Kinderrechtengids, Gent, Mys & Breesch, I, 3-24.

Page 84: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

84

Reeds ten gevolge van de Wet van 2 februari 1994 werden aan minderjarigen die onder

toezicht staan van de jeugdrechter een aantal proceswaarborgen toegekend.

Ook in 2006 was één van de doelstellingen van de hervorming het verbeteren van de

rechtspositie van de minderjarige door meer aandacht te besteden aan de rechtswaarborgen

voor minderjarigen.293

4.4.1 Motiveringsplicht van de jeugdrechter

Door het hiërarchisch trappensysteem dat de wetgever heeft geïntroduceerd in de wetten van

2006 wordt de rechtspositie van de minderjarige versterkt.294

Er werd een hiërarchie

ingevoerd tussen de bij voorkeur te nemen maatregelen door de jeugdrechter.

Sinds de hervorming van 2006 wordt de motiveringsplicht van de jeugdrechter verruimd. In

tegenstelling tot het zuivere model van jeugdbescherming, waarbij de persoonlijkheid van de

minderjarige primeerde op de ernst van de feiten, dient de jeugdrechter bij het opleggen van

maatregelen, overeenkomstig het nieuwe artikel 37, § 1, op gelijke wijze rekening te houden

met de volgende factoren: de persoonlijkheid en de maturiteitsgraad van de betrokkene, zijn

leefomgeving, de ernst van de feiten, de omstandigheden waarin zij zijn gepleegd, de schade

en de gevolgen voor het slachtoffer, de vroegere maatregelen die ten aanzien van betrokkene

werden genomen, en diens gedrag gedurende de uitvoering ervan, de veiligheid van de

betrokkene en de openbare veiligheid. Bovenstaande criteria waarmee de jeugdrechtbank

rekening moet houden zijn bovendien allen even doorslaggevend.

Deze algemene motiveringsplicht houdt niet persé een verbetering in van de rechtspositie van

de minderjarige. De rechter behoudt vandaag een ruime discretionaire bevoegdheid,

voornamelijk wat betreft de combinatiemogelijkheden en termijnen van maatregelen. Dit

brengt het legaliteitsbeginsel en subsidiariteitsbeginsel in het gedrang. 295

Naast de algemene motiveringsplicht geldt eveneens een bijzondere motiveringsplicht

wanneer de jeugdrechter een plaatsingsmaatregel beveelt in een gesloten opvoedingsafdeling

van een openbare gemeenschapsinstelling voor jeugdbescherming.296

293

Parl. St. 2004-05, nr. 51-1467/001, 3. 294

A. VANDEKERCKHOVE, Advies namens het Kinderrechtencommissariaat op het Wetsontwerp tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, www.kinderrechten.be, Advies 2004-05/1, 9. 295

A. VANDEKERCKHOVE, Advies namens het Kinderrechtencommissariaat op het Wetsontwerp tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, www.kinderrechten.be, Advies 2004-05/1, 11. 296

H. GEUDENS, “Reactie op kadernota van minister L. ONKELINX betreffende de hervorming van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming”, TJK 2004/2, 76.

Page 85: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

85

4.4.2 Recht op bijstand van een advocaat

Rechtszaken zijn geen kinderspel, dus rijst voor minderjarigen eens te meer de vraag naar het

recht op bijstand van een advocaat. De nieuwe Jeugdwet bevat een aantal nieuwe bepalingen

met betrekking tot de rechtsbijstand voor de minderjarige.297

Voortaan heeft de minderjarige recht op bijstand van een advocaat telkens hij voor de

jeugdrechtbank verschijnt. Heeft de jongere zelf geen advocaat onder de arm genomen, dan

wordt er ambthalve een advocaat aangesteld. Voordien werd enkel voorzien in de bijstand aan

de minderjarige van een advocaat op de terechtzitting. Zo had de minderjarige bijvoorbeeld

geen bijstand van een advocaat tijdens de herzieningsprocedure, wat eveneens als een zeer

essentiële procedure kan worden aanzien. Tot slot bepaalt Art 49, 2e lid Jeugdwet nu ook dat

de minderjarige voor de onderzoeksrechter telkens, en dus ook in spoedeisende gevallen,

recht heeft op bijstand van een advocaat.298

Het recht op bijstand van een advocaat betekent niet dat de minderjarige zich op de

terechtzitting mag laten vertegenwoordigen door een advocaat. De minderjarige, die zich

moet verantwoorden voor een als misdrijf omschreven feit, dient in persoon te verschijnen.299

Maatregelen van de jeugdrechter zijn onder meer toegemeten op de persoonlijkheid en de

familiale context van de minderjarige, en kunnen daarom moeilijk worden opgelegd zonder

aanwezigheid van de minderjarige.

Recht op bijstand van een advocaat betekent niet automatisch dat de jongere kan rekenen op

een advocaat met de vereiste expertise en ervaring in jeugdzaken. In de praktijk zal de ene

advocaat als strafpleiter optreden, de andere bijvoorbeeld in rechtszaken waarin minderjarigen

zijn betrokken. Slechts een minderheid van de advocaten gaat zich specialiseren in

jeugdzaken. Ook in de rechtenopleiding is jeugdrecht vaak een keuzevak.

Om zichzelf een jeugdadvocaat te noemen is het vandaag de dag nog niet noodzakelijk een

gespecialiseerde opleiding te volgen. Art.2 Voorafgaande Titel Jeugdwet bepaalt dat een

specifieke en permanente opleiding inzake jeugdrecht vereist is voor alle actoren. Men zou

kunnen stellen dat ook advocaten onder deze ‘actoren’ gecategoriseerd kunnen worden. De

vraag is echter in welke mate een bepaling, opgenomen in de voorafgaande titel,

verplichtingen kan opleggen.300

Men kan dus besluiten dat, hoewel de term jeugdadvocaat

vandaag steeds meer ingeburgerd raakt, er nog geen algemene wettelijke regeling is die de

inhoud van deze term vastlegt en de opleidingsvereisten ertoe vaststelt.

297

Art. 10 en art. 52ter Jeugdwet. 298

Art. 49, derde lid Jeugdwet. 299

Art. 54 Jeugdwet. 300

E. VAN DER MUSSELE, “De gewijzigde positie van de advocaat” in J. PUT en M. ROM, Het nieuwe jeugdrecht, Gent, Larcier, 2007, 276-277.

Page 86: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

86

Nochtans is de kwaliteit van de bijstand voor jongeren in een juridische procedure

noodzakelijk. De specifieke opdracht voor advocaten die jongeren bijstaan, ligt op het vlak

van de verduidelijking van de context waarin het probleem rijst. Dit vraagt van de advocaat

een bijzondere expertise, die zich niet enkel op juridisch vlak afspeelt. Een advocaat in

jeugdzaken zal vaak ook een pedagogische en psychologische bagage nodig hebben.301

In enkele arrondissementen bestaan er jeugdpermanenties van advocaten. Op deze manier wil

men ervoor zorgen dat jongeren snel en efficiënt bij een advocaat met ervaring in jeugdzaken

terechtkomen. De praktijk van deze jeugdpermanenties ligt trouwens aan de wieg van de

opleiding jeugdrecht, een initiatief van de Vlaamse balies om advocaten in jeugdrecht op te

leiden. Te betreuren is dat niet alle balies de jeugdpermanentie op een gelijke manier hebben

uitgebouwd. Er werden reeds verschillende wetsvoorstellen ingediend waarbij advocaten die

optreden in jeugdzaken een bijzondere opleiding moeten hebben genoten.302

De overheid zou

financieel bijspringen voor zowel de realisatie van de opleidingen als voor de uitbouw van de

jeugdpermanenties. Het is de bedoeling dat via dit wettelijk kader een gelijkwaardig aanbod

wordt uitgebouwd.

4.4.3 Recht op inzage van het dossier

Artikel 55 Jeugdwet bepaalt voortaan dat de minderjarige en zijn advocaat recht hebben op

inzage in het strafdossier voorafgaand aan de kabinetsbespreking. Voordien konden jongeren

het dossier slechts inkijken indien het dossier ter griffie werd neergelegd ten minste drie

dagen voor de terechtzitting. Noch tijdens de herzieningsprocedure, noch tijdens de

voorbereidende rechtspleging konden de minderjarige of zijn raadsman het dossier inkijken,

wat niet bevorderend was voor de rechten van verdediging van de minderjarige.

4.4.4 Recht om gehoord te worden

Artikel 52ter Jeugdwet geeft jongeren die de leeftijd van 12 jaar hebben bereikt een stem. De

advocaat van de minderjarige ouder dan 12 jaar moet samen met zijn cliënt, de minderjarige,

wordt gehoord alvorens de jeugdrechter bij beschikking een voorlopige maatregel oplegt,

verlengt of wijzigt.303

Dit hoorrecht van de minderjarige geldt ook in geval de jeugdrechter

een maatregel oplegt bij vonnis.304

Maatregelen waarbij de minderjarige zonder bijstand van

een advocaat werd gehoord zijn bovendien nietig. Volgens de oude jeugdbeschermingswet

dienden de partijen niet aanwezig te zijn, noch dienden de partijen vooraf opgeroepen of

gehoord te worden, bij het opleggen van voorlopige maatregelen door de jeugdrechter.

301

J. VANDORPE, “De rol van de jeugdadvocaat: een pedagogische benadering”, TJK 2004, nr. 3, 156-158. 302

Kinderrechtencommissariaat, Advies: een sterkere rechtspositie voor minderjarigen; Advies bij het kort Memorandum van het Kinderrechtencommissariaat naar aanleiding van de nieuwe samenstelling van de regering en het Parlement (federale verkiezingen van juni 2007) , www.kinderrechten.be, 2006-2007, volgnr. 8, 10 juni 2007, 12. 303

Art. 52ter Jeugdwet. 304

Art. 60 Jeugdwet.

Page 87: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

87

4.4.5 Voorlopige maatregelen

De jeugdrechtbank kan, in de fase van het onderzoek dat nodig is om de persoonlijkheid van

de minderjarige en het milieu waarin hij vertoeft te kennen, en om uit te maken wat het belang

is van de minderjarige en welke middelen voor zijn opvoeding of behandeling geschikt zijn,

voorlopige maatregelen treffen. De jeugdrechter kan als voorlopige maatregel alle gewone

maatregelen opleggen, behalve de berisping.

Vóór de Wet van 2 februari 1994 werd geen maximale duur voor de voorlopige maatregelen

bepaald. Uit onderzoek midden de jaren ’80 is gebleken dat de gemiddelde duur van de

voorlopige maatregelen één à twee jaar bedroeg.305

Men kon zich bijgevolg afvragen of bij de

behandeling van de zaak ten gronde nog voldaan werd aan de vereiste van de ‘redelijke

termijn’ van artikel 6 E.V.R.M. Nu bepaalt artikel 52bis Jeugdwet dat de voorbereidende fase,

waarin enkel voorlopige maatregelen worden opgelegd, maximaal 6 maanden mag duren,

behoudens enkele uitzonderingen opgesomd in de wet. Op het overschrijden van de termijn

van 6 maanden is nergens in de wet een sanctie voorzien. Betreurenswaardig is dat in de

praktijk de naleving van deze termijn geregeld dode letter blijft.306

De jeugdrechter is voortaan verplicht de voorlopige maatregelen te motiveren en een afschrift

van de beschikking aan de minderjarige te overhandigen.307

Er is bovendien steeds beroep

mogelijk tegen de voorlopige maatregelen die worden opgelegd.308

Hoger beroep tegen een

plaatsing in een gesloten instelling moet behandeld worden binnen een termijn van 15

dagen.309

4.4.6 Periodieke evaluatie

Ingevolge artikel 9 IVRK moet de jeugdrechter ernaar streven de jongeren te begeleiden in

hun natuurlijk milieu. Plaatsing in een instelling of pleeggezin is slechts verantwoord als de

ouders niet in staat zijn het gedrag van de jongere op een positieve manier te beïnvloeden.

Ingeval de minderjarige toch uit zijn natuurlijk milieu wordt onttrokken, moeten het belang

van de minderjarige en de noodzaak van een verdere plaatsing regelmatig worden

geëvalueerd.

305

M. BEUKEN, I. DULIERE en I. RAVIER, “Etude monographique de 5468 jugements”, JDJ 1989, nr. 4-5, 56. 306 G. DECOCK, “Rechtswaarborgen” in G. DECOCK en J. PUT, , Jeugdsanctierecht gewikt en gewogen; Toetsing

van beleid en praktijk aan de principes van het jeugdsanctierecht, Gent, Larcier, 2012, 37. 307

Art. 52ter Jeugdwet. 308

Art. 58 Jeugdwet. 309

Art. 52quater Jeugdwet.

Page 88: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

88

Elke maatregel ten gronde moet door de jeugdrechter worden onderzocht één jaar na het

definitief worden ervan, met uitzondering van de plaatsing in een gemeenschapsinstelling,

hier geldt een wachttijd van zes maanden.310

4.4.7 Besluit

Men kan besluiten dat de rechtswaarborgen van minderjarigen vandaag niet meer te

vergelijken zijn met de rechtswaarborgen van minderjarigen anno 1965, toch is er nog veel

werk aan de winkel. Sommige hervormingen hebben gezorgd voor een vooruitgang in de

rechtspositie van de minderjarige, andere keren werden de vooropgestelde doelstellingen

jammer genoeg niet behaald.

Naar mijn mening zou aan de vraag van het Kinderrechtencommissariaat , om een wettelijk

kader te scheppen voor de opleiding van jeugdadvocaten, in de toekomst tegemoet moeten

worden gekomen aangezien in de basisopleiding Rechtsgeleerdheid onvoldoende kennis

wordt vergaard over het jeugdrecht.

Ook de te ruime discretionaire bevoegdheid van de rechter zorgt nog steeds voor

rechtsonzekerheid bij de minderjarige. Het jeugdrecht heeft nog een lange weg af te leggen

vooraleer de rechtswaarborgen voor minderjarigen volledig kunnen gerespecteerd worden.

Hoofdstuk 5: De uithandengeving

5.1 De oorsprong: Wet van 8 april 1965

De wet van 8 april 1965 zorgde ervoor dat de leeftijd van strafrechtelijke minderjarigheid

werd opgetrokken van 16 jaar naar 18 jaar. De voorstanders die opteerden voor een

strafrechtelijke schuldonbekwaamheid tot 18 jarige leeftijd kregen tegenstanders die de

strafrechtelijke verantwoordelijkheid tot 16 jaar prefereerden. Om een compromis tussen

beiden te kunnen vinden werd de uithandengeving in het leven geroepen.311

De wetgever heeft (naar eigen zeggen312

) rekening willen houden met het gegeven dat het

opleggen van jeugdbeschermingsmaatregelen omwille van vroegtijdige rijpheid van bepaalde

minderjarigen ontoereikend kan zijn, in het bijzonder wanneer het gaat om minderjarigen die

al in een bijzondere asociale gedragslijn zijn vastgeroest.313

Uithandengeving kan kortweg worden omschreven als een achterpoortje voor de

jeugdrechtbank om ‘zware jongens’, 16 of 17 jaar bij het plegen van de als misdrijf

omschreven feiten, naar de strafrechter door te verwijzen indien opvoedende maatregelen

geen gewenste effecten meer zouden bekomen.314

310

Art. 60 Jeugdwet. 311

D. GOISET, “Dessaisissement. Une mesure exceptionelle?”, J.dr.jeun. 2000, alf. 199, 14. 312

Wetsontwerp betreffende de jeugdbescherming, Parl. St. Senaat 1964-65, nr. 153,34. 313

Wetsontwerp betreffende de jeugdbescherming, Parl. St. Kamer 1962-63, nr. 637/1, 24. 314

Art. 57bis, §1, lid 1 en 2 Jeugdwet.

Page 89: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

89

5.2 Algemene voorwaarden voor de toepassing van de uithandengeving315

5.2.1 Plegen van een als misdrijf omschreven feit door een minderjarige van 16 of

17 jaar op het ogenblik van de feiten

Een minderjarige kan slechts uit handen worden gegeven indien hij strafbare feiten heeft

gepleegd tussen de leeftijd van zestien en achttien jaar. Datum van de kennisname door de

rechtbank of datum van het vonnis zijn niet relevant. De uithandengeving kan derhalve nog

worden toegepast ten opzichte van een jeugddelinquent die inmiddels meerderjarig is, wat

betreft strafbare feiten gepleegd tussen de leeftijd van zestien en achttien jaar.316

Wanneer

men hier verder over nadenkt lijkt het absurd om jeugdbeschermende, opvoedende

maatregelen op te leggen aan een volwassene van 21 jaar die in zijn jeugdige jaren een

misdrijf heeft gepleegd. Anderzijds zou het legaliteitsbeginsel en de rechtszekerheid ernstig

geschonden worden moest de volwassene bestraft worden volgens het gemeen strafrecht voor

misdrijven die werden gepleegd tijdens de minderjarigheid. Geen enkele dader weet immers

op voorhand of de misdrijven aan het licht zullen komen voor of na de meerderjarigheid.

5.2.2 Jeugdbeschermingsmaatregelen zijn niet langer doeltreffend

Aan de hand van het voorgelegde dossier moet de jeugdrechter tot het besluit komen dat een

maatregel van bewaring, behoeding en opvoeding niet meer het gewenste heropvoedend

effect zal bekomen bij de jonge delinquent. Deze beslissing van de jeugdrechter moet

gemotiveerd worden in functie van de persoonlijkheid, maturiteitsgraad en de omgeving van

de jongere. Objectieve factoren zoals de frequentie, de aard en/of de zwaarwichtigheid van het

misdrijf mogen enkel in aanmerking worden genomen in zoverre zij kunnen bijdragen tot het

inschatten van de persoonlijkheid van de jeugddelinquent. Het aantal reeds opgelegde

jeugdbeschermingsmaatregelen kan ook een goede indicatie zijn van het onverbeterlijk gedrag

van de jongere in kwestie.317

De standaardprocedure voorziet dat de jongere pas uit handen kan worden gegeven nadat een

maatschappelijk onderzoek is uitgevoerd door een sociale dienst en een medisch-

psychologisch verslag werd neergelegd door een psychiaterdeskundige.318

Deze onderzoeken

hebben als doel een beeld te vormen van de persoonlijkheid en het milieu van de

minderjarige, zodat de jeugdrechter met kennis van zaken kan beslissen of een opvoedkundige

maatregel nog opportuun is. Vaak bevatten deze verslagen een advies inzake al dan niet

315

Art. 57bis, 1§ Jeugdwet. 316

R. VERSTRAETEN, S. DE DECKER en T. VAN HOOGENBEMT, “Jeugdbeschermingsrecht en strafrecht: een problematische relatie” in J. PUT en M. ROM, Het nieuwe jeugdrecht, Gent, Larcier, 2007, 128. 317

P. VAN STEENKISTE en C. ELIAERTS, ” De wet van 2 februari 1994 betreffende jeugdbescherming. De moeizame geboorte van een nieuw jeugdrecht”, RW 1994, 209. 318

Art. 57bis, §2 Jeugdwet.

Page 90: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

90

doorverwijzen van de jongere naar het strafrecht. De jeugdrechter is evenwel niet verplicht

hier gevolg aan te geven, hij beslist volledig autonoom.319

Er zijn drie omstandigheden waar geen maatschappelijk of medisch-psychologisch onderzoek

vereist is. In deze omstandigheden wordt dan ook soms gesproken over ‘de versnelde

uithandengeving’.320

Er is vooreerst geen onderzoek verreist wanneer de jongere zich steevast

onttrekt aan het medisch-psychologisch onderzoek. Ook bij recidive van de misdrijven

bepaald in art 50§2 Jeugdwet kan de uithandengeving plaatsvinden zonder voorafgaand

medisch-psychologisch en maatschappelijk onderzoek. Uiteindelijk kan de uithandengeving

ook geschieden zonder deze twee onderzoeken wanneer het gaat om een jongere die reeds

meerderjarig is op het moment waarop hij wordt vervolgd voor een delict waarop een straf

staat die hoger ligt dan 20 jaar opsluiting in het strafrecht.321

5.2.3 Bijkomende voorwaarden sinds de wetten van 2006

In 2006 werd de regering voor een keuze gesteld: wordt de techniek van de uithandengeving

behouden of afgevoerd? De Vlaamse kant opteerde voor de afschaffing, de Waalse kant wilde

de uithandengeving absoluut behouden. Wallonië trok aan het langste eind waardoor de

uithandengeving nog steeds een feit is, zij het dat er enkele wijzigingen werden aangebracht

door de wetten in 2006.

Sinds 2006 wordt een onderscheid gemaakt tussen de minderjarige die wel, en minderjarigen

die nog geen maatregel of herstelrechtelijk aanbod opgelegd kregen. In het eerste geval zal de

ernst van de feiten geen rol spelen, in het tweede geval wel.

De minderjarige die nog geen maatregel van bewaring, opvoeding en behoeding of een

herstelrechtelijk aanbod kreeg opgelegd, mag slechts uit handen gegeven worden indien hij

vervolgd wordt voor één van volgende ernstige misdrijven322

:

- Aanranding van de eerbaarheid (art. 373 Sw.)

- Verkrachting (art. 375 Sw.)

- Doodslag, moord of vergiftiging met de dood tot gevolg (art. 393-397 Sw.) of poging

(art. 51 Sw.)

- Opzettelijke slagen en verwondingen met blijvende arbeidsongeschiktheid, zware

verminking of verlies van een orgaan tot gevolg (art. 400 Sw.)

319

VERSTRAETEN, R., DE DECKER, S., VAN HOOGENBEMT, T. “De strafrechtelijke gevolgen van de uithandengeving en de behandeling van de zaak door de bijzondere kamers van de jeugdrechtbank en door het Hof van Assisen”, N.C. 2008 ,129. 320

J. SMETS en G. CAPELAERE, “De gerechtelijke jeugdbescherming na de wet van 2 februari 1994”, Panopticon 1995, 274-275. 321

B. DE SMET, Jeugdbeschermingsrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Intersentia, 2007, 286-287. 322

Art. 57bis Jeugdwet.

Page 91: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

91

- Opzettelijke slagen en verwondingen met de dood tot gevolg, zonder het oogmerk te

doden (art. 401 Sw.)

- Foltering of onmenselijke behandeling (art. 417ter-quater Sw.)

- Diefstal met geweld met verzwarende omstandigheden (art. 468-474 Sw.)

- Afpersing met verzwarende omstandigheden (art. 470-474 Sw.)

- Roofmoord (art. 475 Sw.)

Indien de minderjarige reeds voordien een maatregel van bewaring, opvoeding of behoeding

of een herstelrechtelijk aanbod werd opgelegd, kan deze voor elk wanbedrijf of misdaad uit

handen worden gegeven.

5.2.4 Analyse van de vernieuwing sinds de wetten van 2006

Het doel van de hervorming was het aantal uithandengevingen te verminderen. Toch heeft de

wetgever ervoor gezorgd dat de figuur van de uithandengeving werd versterkt. Enerzijds

zullen de jeugdrechters sneller uithanden geven omdat er meer garanties zijn dat de jongeren

niet meer in volwassen gevangenissen terecht komen dankzij de Everbergwet.323

Anderzijds is

de voorgenomen hervorming voor de verlenging van maatregelen tot 23 jaar, die als buffer

zou moeten dienen, nog steeds niet doorgevoerd. Dit is het gevolg van een gebrek aan een

samenwerkingsakkoord over de financiering van de opvang van de jongeren tussen 20 en 23

jaar.324

Wat betreft de voorwaarde dat men reeds het voorwerp moet geweest zijn van een maatregel

van bewaring, opvoeding en behoeding, werd meermaals de bedenking gemaakt of hier wel

echt gemikt wordt op de categorie ‘recidiverende jongeren’. Zo is het mogelijk dat een

minderjarige, die een maatregel opgelegd kreeg in de beschermende zin (POS), zonder dat hij

ooit veroordeeld werd voor een strafbaar feit, wordt uit handen gegeven. Men kan besluiten

dat jongeren sinds de nieuwe wetten van 2006 sneller uit handen kunnen worden gegeven dan

voordien. De jeugdrechter heeft de mogelijkheid om jongeren uit handen te geven zonder

rekening te houden met de ernst van het misdrijf indien reeds voordien voor andere feiten een

beschermingsmaatregel of een herstelrechtelijk aanbod werd gedaan aan de minderjarige. Dit

roept de vraag op of het niet beter was een eerder vonnis, in plaats van een eerdere maatregel,

op te leggen als criterium.325

326

323

H. GEUDENS, “Reactie op kadernota van minister ONKELINX L. betreffende de hervorming van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming”, TJK 2004/2, 77. 324

M. BERGHMANS, “Verantwoordelijkheid” in G. DECOCK en J. PUT, Jeugdsanctierecht gewikt en gewogen; Toetsing van beleid en praktijk aan de principes van het jeugdsanctierecht, Gent, Larcier, 2012, 29. 325

A. NUYTIENS, “Rien ne va plus! Een kritische reflectie op de onverwachte (en ondoordachte) uithandengeving”, TJK 2006, 289. 326

J. CHRISTIAENS, “De hervorming van de Belgische jeugdbescherming: à la recherche du modèle perdu”, Panopticon 2005, afl. 1, 12.

Page 92: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

92

5.3 De procedure

5.3.1 Verzending van de zaak naar het OM

De schuldvraag komt niet aan bod wanneer de jeugdrechter zich uitspreekt over de vordering

tot uithandengeving. Indien de jeugdrechtbank de zaak uit handen geeft, verwijst hij de zaak

naar het openbaar ministerie en wordt het dossier doorverwezen naar de rechtbank die

bevoegd is om zich over de zaak uit te spreken indien de delinquent meerderjarig was.

Eenmaal uit handen gegeven vallen de jongeren altijd onder de bevoegdheid van de gewone

rechter.

5.3.2 Wijzigingen sinds de wetten van 2006

De jeugdwet van 2006 zorgde voor enkele ingrijpende wijzigingen in de procedure tot

uithandengeving.

Vooreerst wenste de wetgever met de aanpassing van de procedure zoveel mogelijk de

grondrechten van de minderjarige, opgenomen in het I.V.R.K., te waarborgen. De procedure

tot uithandengeving werd sterk ingekort zodat de jongere binnen een zo redelijk mogelijke

termijn te weten komt voor welke rechtbank hij moet verschijnen.327

De jeugdrechter dient het

dossier binnen de drie werkdagen, na ontvangst van het laatste verslag, te zenden naar de

Procureur des Konings. In de situaties, waar noch een medisch-psychologisch noch een

maatschappelijk onderzoek werd uitgevoerd, wordt de zaak onverwijld doorgestuurd.

Vervolgens beschikt het openbaar ministerie over een termijn van 30 dagen om de

minderjarige te dagvaarden.328

De wetgever heeft met de hervorming van de uithandengeving geprobeerd tegemoet te komen

aan de kritiek van het Internationaal Comité voor de Rechten van het Kind. Zo is de

levenslange opsluiting van minderjarigen niet meer mogelijk. Opsluiting van 30 jaar is het

maximum dat aan minderjarigen, op het ogenblik van de feiten, kan worden opgelegd.329

Door de nieuwe wet van 2006 wordt er in de procedure van uithandengeving een grotere rol

toebedeeld aan het openbaar ministerie. Onder de oude regeling kon de jeugdrechter op eigen

initiatief beslissen om de minderjarige uit handen te geven, ongeacht de mening van de

parketmagistraat over de opportuniteit van het al dan niet opleggen van maatregelen van

bewaring, opvoeding en behoeding. Sinds de wet van 2006 kan de uithandengeving enkel nog

327

E. DUMORTIER en J. CHRISTIAENS, “De nieuwe wet op de jeugdbescherming. Krijtlijnen van ambigue hervorming”, TJK 2006, 287. 328

Art. 57bis §3 Jeugdwet. 329

M. BOUVERNE, M. DE BIE en R. ROOSE, cursus jeugdbescherming en bijzondere jeugdbijstand, UGent, onuitg., 2012, hoofdstuk 7, 16.

Page 93: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

93

worden uitgesproken wanneer zij expliciet is opgenomen in de dagvaarding van het openbaar

ministerie.

De procedure tot uithandengeving werd met de herziening van de jeugdwet in 2006

ontdubbeld, waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen correctionaliseerbare en niet-

correctionaliseerbare delicten.

Bij correctionaliseerbare delicten zal de minderjarige verwezen worden naar een bijzondere

kamer binnen de jeugdrechtbank, die dan het gewone strafrecht zal toepassen.330

Deze

gespecialiseerde Kamer bestaat uit drie rechters. Twee daarvan moeten de gespecialiseerde

opleiding voor jeugdrechter hebben doorlopen, de derde is een correctionele rechter.

Gaat het om niet-correctionaliseerbare misdaden dan wordt de minderjarige verwezen naar het

Hof van Assisen.331

De strafrechter beoordeelt de schuld en legt een gepaste straf op als de

feiten voldoende bewezen zijn. Zoals bij meerderjarigen is de straf bedoeld als vergelding

voor het leed dat de beklaagde heeft berokkend. 332

Net als in het systeem van vóór 1912, toen

er nog geen afzonderlijk jeugdbeschermingsrecht bestond voor minderjarigen, is de jeugdige

leeftijd van de beschuldigde een strafverminderende verschoningsgrond.

Door de ontdubbeling van de procedure komt de nieuwe jeugdwet in spanning met het

beginsel van onpartijdigheid.333

De jeugdrechter treedt sinds 2006 bij een procedure van

uithandengeving niet enkel op als onderzoeksrechter naar de persoonlijkheid van de

minderjarige. Hij zal eveneens optreden als berechtings- en uitvoeringsrechter. De schending

van het beginsel van onpartijdigheid bevindt zich in het feit dat de schuldwaarschijnlijkheid

van de minderjarige een rol zal spelen bij het nemen van de beslissing.334

De ontdubbeling van de procedure van uithandengeving bleek eveneens een probleem te

stellen wat betreft het verschil in behandeling tussen een minderjarige die ervan verdacht

wordt een correctionaliseerbare misdaad te hebben begaan en een minderjarige die ervan

verdacht wordt een niet-correctionaliseerbare misdaad te hebben gepleegd. Het

Grondwettelijk Hof335

heeft hier een discriminatie vastgesteld. Een minderjarige die voor het

Hof van Assisen moet komen, wordt berecht door magistraten die geen bijzondere opleiding

van jeugdrechter hebben genoten, in tegenstelling tot de jeugdrechters binnen de bijzondere

kamer. Het Grondwettelijk Hof liet de discriminerende bepaling nog toe, tot de wetgever

330

Art. 57bis, §1, lid 1 Jeugdwet. 331

Art. 57bis §1, lid 2 Jeugdwet. 332

B. DE SMETS, “De strafprocedure voor minderjarigen na de wetten van 15 mei 2006 en 13 juni 2006: Jeugdbeschermingsrecht met een vleugje jeugdsanctierecht”, RW 2006-07, nr. 8, 354-357. 333

Artikel 6, lid 1 EVRM en artikel 40, lid 2, iii IVRK. 334

J. PUT en M. ROM, “Toetsing van de nieuwe Jeugdwet aan het internationaalrechtelijk kader”, Panopticon 2007, afl. 6, 57. 335

Grondwettelijk Hof, nr. 49/2008, 13 maart 2008, www.grondwettelijkhof.be.

Page 94: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

94

hiervoor een nieuwe regeling had getroffen. De wetgever heeft ingegrepen in 2009.336

Voortaan zal de minderjarige die moet verschijnen voor het Hof van Assisen berecht worden

door minimaal twee magistraten die de bijzondere opleiding voor jeugdrechter hebben

genoten.337

5.4 Illustratie van de uithandengeving met een voorbeeld: ‘De zaak Joe Van Holsbeeck’338

De moord op Joe Van Holsbeeck vond plaats op 12 april 2006 in Brussel, waarbij een

Belgische scholier op klaarlichte dag tijdens het spitsuur werd vermoord. De moord staat ook

bekend als de mp3-moord.

Joe Van Holsbeeck zat die dag samen met een vriend in het station Brussel-Centraal op de

trein te wachten. Plots werden ze aangesproken door twee jongeren die de weg vroegen. Al

gauw greep een van de daders, Mariusz O., naar de mp3-speler van Joe. Toen Joe zich

verzette, kreeg hij door Adam G. zeven messteken recht in de hartstreek. Hij werd tevergeefs

gereanimeerd.

De twee daders waren op het ogenblik van de feiten minderjarig. Adam G. was 17 jaar en

Mariusz O. 16 jaar. Adam G. is door de jeugdrechtbank uit handen gegeven. Volgens de

jeugdrechter was een opvoedkundige maatregel niet meer nuttig omdat “hij te diep in de

criminaliteit is verzonken en nog steeds de verantwoordelijkheid voor de feiten probeert af te

schuiven op zijn medeplichtige. Er rest nog slechts het wapen van de repressie.”339

Mariusz

O. is niet uit handen gegeven. De jeugdrechtbank was van oordeel dat Mariusz O. nog in

aanmerking komt voor opvoedings- en begeleidingsmaatregelen. Hij zou oprecht berouw

hebben en zijn aandeel in de feiten erkennen.

Deze twee verschillende uitspraken illustreren dat de uithandengeving een individuele

uitzondering is: de persoonlijkheid van de dader en niet de ernst van de feiten is het relevante

criterium om een uithandengeving op te baseren. De jeugdrechtbank heeft hier een juridisch

correcte toepassing van de wet gemaakt. In geval van Mariusz O. staat dit echter in schril

contrast met de reactie van de maatschappij: in de ogen van de families en de pers is de

beslissing om Mariusz O. niet uit handen te geven onbegrijpelijk. Dit is de eeuwige spanning

tussen het recht en de maatschappij.

336 Wet van 31 juli 2009 tot wijziging van artikel 119 van het Gerechtelijk wetboek en van artikel 57bis van de

wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, BS 18 augustus 2009 & Wet van 21 december 2009 tot hervorming van het Hof van Assisen, BS 11 januari 2010. 337

Art. 78 Ger.W. 338

B. BROUWERS, “Jeugdsanctierecht in Europa: is uithandengeving een evidentie?”, Jura Falconis 2007-2008, nr.1 , 10. 339

Y. BARBIEUX, “Mariusz O. niet naar Assisen”, De standaard 2007, www.standaard.be/cnt/OL1D3Q27.

Page 95: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

95

5.5 Het herstelmodel : wat is de positie van het slachtoffer binnen de huidige regelgeving?

De uiteindelijke beslissing tot uithandengeving wordt genomen na een debat ter terechtzitting

in aanwezigheid van de minderjarige en zijn ouders. Eventuele benadeelden hebben vandaag

de dag geen inspraak, zij kunnen enkel door het openbaar ministerie worden opgeroepen, niet

om zich burgerlijke partij te stellen, maar om het debat bij te wonen. Dit laatste verbetert de

positie van het slachtoffer niet en wordt soms als onrechtvaardig aangevoeld. In de

gedachtegang dat de uithandengeving enkel wordt doorgevoerd rekening houdend met de

persoonlijkheid van de dader lijkt het wel logisch dat de slachtoffers volledig uit deze

procedure worden uitgesloten. Bij de uithandengeving wordt enkel rekening gehouden met de

effectiviteit van de jeugdmaatregelen, niet met de gevolgen van de strafbare feiten voor het

slachtoffer.

Hoofdstuk 6: Gemeentelijke administratieve sancties voor minderjarigen

6.1 Inleiding

Eind jaren negentig eisten de lokale besturen meer ruimte op om een eigen veiligheidsbeleid

op maat te ontwikkelen. Vanuit deze vraag ging de federale overheid op zoek naar een

instrument om overlast snel en daadwerkelijk het hoofd te bieden. De wet van 13 mei 1999340

heeft de gemeenten een nieuw handhavinginstrument ter beschikking gesteld, dat buiten het

parket om gaat, namelijk de gemeentelijke administratieve sancties (GAS). Een gemeentelijke

administratieve sanctie is een maatregel met een repressief karakter die door een orgaan van

het actief bestuur wordt opgelegd door middel van een eenzijdige, individuele rechtshandeling

als reactie op een inbreuk op een rechtsnorm of een publiekrechtelijk voorschrift.341

De komst van de gemeentelijke administratieve sancties kan worden beschouwd in het licht

van de huidige maatschappelijke ontwikkelingen, die gekenmerkt worden door een

toenemende individualisering, een grotere toename van intolerantie en meer

onveiligheidsgevoelens. Mensen klagen sneller en wensen dat politie en overheid gevolg

geven aan hun klachten over rondhangende jongeren, overlast en daarmee gepaard gaande

onveiligheidsgevoelens.

De wetgever had als doelstelling met de invoering van de wet in 1999, het parket te ontlasten

zodat ze zich kan concentreren op meer ernstige misdrijven. Een belangrijk en vaak

aangehaald argument ter rechtvaardiging van het systeem van GAS-boetes is dat de

administratieve sancties een effectief instrument tegen de straffeloosheid zou vormen. Het laat

340

Wet van 13 mei 1999 tot invoering van de gemeentelijke administratieve sancties, BS 10 juni 1999. 341

E. DEVROE, Orde van de dag. Criminaliteit en samenleving. Last van overlast, Mechelen, Kluwer, 2003, 39-46.

Page 96: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

96

immers toe om direct en snel een sanctie te laten volgen op gedragingen die niet of pas na

lange tijd bestraft zouden worden.

De gemeenteraad kan straffen of administratieve sancties bepalen voor overtredingen van zijn

reglementen of verordeningen, tenzij voor dezelfde overtredingen door of krachtens een wet,

een decreet of een ordonnantie straffen of administratieve sancties worden bepaald.342

De gemeenteraad kan voorzien in volgende administratieve sancties: administratieve

geldboeten, administratieve schorsing van een door de gemeente afgeleverde vergunning of

toestemming, administratieve intrekking van een door de gemeente afgeleverde vergunning of

toestemming en de tijdelijke of definitieve administratieve sluiting van een inrichting. Na een

bemiddelingsprocedure kan een werkstraf als alternatief worden voorgesteld, dit is echter niet

verplicht. 343

Dat jongeren meer en meer een aparte doelgroep vormen binnen het lokale veiligheidsbeleid

vertaalde zich in 2004 in de wetgeving. De Wet van 7 mei 2004344

en de Wet van 17 juni

2004345

brachten wijzigingen aan in de Wet van 13 mei 1999. Minderjarigen die de volle

leeftijd van 16 jaar hebben bereikt op het ogenblik van de geviseerde feiten werden onder het

toepassingsgebied van de wet gebracht. Voor minderjarigen beneden de leeftijd van 16 jaar op

het moment van de feiten blijft het beschermingsmodel overeind.

Tegelijk met de verlaging van de leeftijdsgrens werd ook de groep personen die overtredingen

kunnen vaststellen uitgebreid. Sedertdien kregen namelijk ook gemeentelijke ambtenaren,

ambtenaren van vervoersmaatschappijen en bewakingsagenten een beperkte bevoegdheid.

Met de wetswijziging van juni 2004 werd het toepassingsgebied verruimd, door bepaalde

gedragingen uit het strafwetboek te depenaliseren of tegelijk strafbaar te stellen met een

administratieve geldboete. Zo maakt de GAS-wetgeving een onderscheid tussen ‘eigen

inbreuken’ en ‘gemengde inbreuken’. De eerste categorie van inbreuken betreffen

verstoringen van de zindelijkheid, gezondheid, veiligheid en openbare rust alsook de openbare

overlast. Dit zijn feiten die enkel via het gemeentelijk politiereglement , met administratieve

sancties bestraft kunnen worden. De tweede categorie betreft gedragingen die formeel in de

strafwet zijn opgenomen, maar waarvoor de wetgever eveneens in de mogelijkheid voorziet

voor lokale overheden om deze feiten met een administratieve sanctie te beboeten. Meer

specifiek gaat het om gedragingen zoals beschadigingen van roerende goederen, nachtlawaai,

beledigingen en diefstal.346

342

Art. 119bis §1 Nieuwe Gemeentewet. 343

Art. 119bis §2 Nieuwe Gemeentewet. 344

Wet van 7 mei 2004 tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming en de nieuwe gemeentewet, BS 18 mei 2004. 345

Wet van 17 juni 2008 tot wijziging van de nieuwe gemeentewet, BS 23 juli 2004. 346

Een exhaustieve lijst van deze gemengde inbreuken is opgenomen in de ministeriële omzendbrief OOP30bis van 24 november 2004.

Page 97: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

97

De procedure verschilt naargelang van het type inbreuk. Bij de ‘eigen’ inbreuken, of feiten

van openbare overlast zoals vastgesteld door de gemeenteraad en beschreven in de

politiecodex, is de sanctionerende ambtenaar onmiddellijk na ontvangst van het proces-

verbaal bevoegd om de mogelijke sancties op te leggen. In geval van de ‘gemengde

inbreuken’ krijgt de strafrechtelijke vervolging prioriteit: de procureur heeft twee maanden de

tijd om tot vervolging over te gaan, indien dit niet gebeurt wordt de lokale sanctionerende

ambtenaar van rechtswege bevoegd om een administratieve sanctie op te leggen. Tegen de

sanctie kan men in beroep gaan bij de politierechtbank, minderjarigen bij de

jeugdrechtbank.347

6.2 Het sanctiemodel: (rechts) waarborgen voor minderjarigen

Aangezien de administratieve sancties van repressieve aard zijn, moet de wetgever voorzien

in rechtswaarborgen, zowel voor volwassenen als voor minderjarigen.

Vooreerst stelt artikel 119 bis, §5 van de Nieuwe gemeentewet dat de administratieve sanctie

proportioneel moet zijn in functie van de zwaarte van de feiten die haar verantwoorden. Dit

staat in groot contrast met de beschermingsmaatregelen die worden opgelegd in het kader van

de jeugdwet waarbij de maatregel hoofdzakelijk is afgestemd op de individuele

persoonlijkheid van de minderjarige.

De wetgever heeft er in 2004 eveneens voor gekozen om de administratieve geldboete voor

minderjarigen, die de volle leeftijd van 16 jaar hebben bereikt, te beperken tot maximum 125

euro, voor meerderjarigen was dit maximaal 250 euro.

Bovendien is de optredende ambtenaar verplicht om kennis te geven aan de stafhouder van de

orde van advocaten van het feit dat een persoon beneden de 18 jaar ervan wordt verdacht een

strafbaar feit te hebben gepleegd dat wordt bestraft met een administratieve geldboete. De

stafhouder of het bureau juridische bijstand gaat vervolgens over tot de toewijzing van een

advocaat zodat de betrokkene wordt verzekerd van juridische bijstand.348

Een GAS is wel

degelijk een straf dus alle aspecten van de rechten van verdediging moeten gelden.

6.3 Het herstelmodel: positie van het slachtoffer

In de procedure van gemeentelijke administratieve afhandeling is geen aandacht besteed aan

de positie van het slachtoffer of de benadeelde. Er is geen regeling voorzien voor burgerlijke

partijstelling in de bestuurlijke procedure. Het slachtoffer heeft bovendien niet het recht om in

beroep te gaan tegen een beslissing over de administratieve geldboete.

347

D. COPS, J. PUT en S. PLEYSIER, “De GAS-wetgeving als instrument voor de aanpak van overlast”, Panopticon 2012, afl. 33, 554. 348

Art. 119bis § 9bis Nieuwe Gemeentewet.

Page 98: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

98

Enkel de bemiddelingsprocedure geeft het slachtoffer de mogelijkheid om betrokken te

worden bij de procedure. Op grond van artikel 119 ter, eerste lid Nieuwe Gemeentewet werd

de facultatieve bemiddelingsprocedure voor volwassenen, voor minderjarigen vanaf 16 jaar

verplicht gesteld. Rekening houdend met de algemene principes die gelden voor elke

bemiddeling, namelijk het vrijwillig karakter, moet deze bepaling worden geïnterpreteerd als

een verplichting tot het aanbod van bemiddeling, aangezien bemiddeling slechts gestart kan

worden indien alle partijen akkoord gaan.

De bemiddeling kan beschouwd worden als een instrument om overlast aan te pakken op een

educatieve wijze, eerder dan vanuit een repressief perspectief dat vaak wordt toegekend aan

de GAS. De bedoelde bemiddeling heeft uitsluitend tot doel de minderjarige dader van de

inbreuk de mogelijkheid te bieden de schade die hij heeft aangebracht, te vergoeden of te

herstellen. De vraag is hoe deze bemiddeling moet worden ingevuld wanneer de minderjarige

een inbreuk pleegde die geen concrete schade heeft veroorzaakt. Verplichting van

bemiddeling is dus niet altijd een meerwaarde, want er is immers niet altijd een slachtoffer.

6.4 Verstrenging van de GAS-wet : repressieve aanpak op jongere leeftijd

Reeds enkele jaren wordt aangedrongen op een aantal grondige aanpassingen van de GAS-

wet. In het parlement zijn er heel wat wetsvoorstellen ingediend die een verstrenging van de

GAS-wet inhouden. Er werd ondermeer voorgesteld om een plaats- en straatverbod349

mogelijk te maken, verlaging van de leeftijd tot twaalf jaar, verdubbeling van de maximale

geldboete, het op gelijk niveau brengen van de boete voor minderjarigen en volwassenen350

,

verlaging van de leeftijd naar veertien jaar voor de toepassing van GAS-boetes351

en het

opleggen van GAS-boetes voor spijbelen352

.

Op 5 oktober 2012 had de ministerraad zich reeds akkoord verklaard met de krachtlijnen van

de voorgestelde hervorming. Het voorontwerp van wet voert het regeerakkoord van 1

december 2011 uit en voorziet in een verhoging van de administratieve boetes en een

verlaging van de leeftijdsgrens voor het opleggen van de administratieve boetes voor

minderjarigen vanaf 14 jaar. Het voorontwerp werd op 17 december 2012 door Minister van

Binnenlandse zaken, Joëlle Milquet353

, ingediend bij de Raad van State voor een

adviesaanvraag. 354

De redenering die achter dit voorontwerp schuilt, is dat daders op een zo

349

S. BRABANTS, “Het straatverbod in de Stad Antwerpen: (g)een doodlopende straat?”, T.Gem. 2010, Afl. 2, 137-174. 350

Wetsvoorstel tot wijziging van de wetgeving betreffende de gemeentelijke administratieve sancties, Parl.St. Senaat 2010-2011, nr.5 1162/1. 351

Wetsvoorstel tot wijziging van de wetgeving met betrekking tot de gemeentelijke administratieve sancties wat de bevoegde ambtenaren en de leeftijdsdrempel betreft, Parl.St. Kamer, 2010-2011, nr. 1488/001 352

Wetsvoorstel tot wijziging van de nieuwe gemeentewet wat de invoering van gemeentelijke administratieve sancties voor spijbelen betreft, Parl.St. Kamer 2010-2011, 53K 1451/001. 353

J. MILQUET, Minister van Binnenlandse zaken en Gelijke Kansen, aangetreden 6 december 2011. 354

Advies R.v.St., 30 januari 2013, nr. 04/2013, Gedr.St. Kamer, 2010-2011, nr. 1488/001, 100.

Page 99: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

99

jong mogelijke leeftijd op eventueel wangedrag moeten kunnen worden aangesproken. Dit

gebeurt door het systeem van de gemeentelijke administratieve sancties uit te breiden en te

moderniseren. Het voorziet onder meer in een verhoging van de maximumboetes en de

mogelijkheid om sancties op te leggen aan minderjarigen vanaf veertien jaar. De boetes

bedragen maximaal 350 € voor meerderjarigen en 175 € voor minderjarigen. Het ontwerp

maakt ook een gemeenschapsdienst van maximaal 15 uur voor minderjarigen en maximaal 30

uur voor meerderjarigen als alternatief voor de boetes mogelijk.

Op donderdag 14 maart 2013 keurde de federale ministerraad, in tweede lezing, het

voorontwerp van de Wet betreffende de Gemeentelijke Administratieve Sancties goed. Deze

tekst werd op 19 maart 2013 ingediend in het federale parlement.355

De Kamercommissie

Binnenlandse Zaken buigt zich dezer dagen over de voorstellen van bevoegd Minister Milquet

om het GAS-systeem uit te breiden.

Ondanks de vele tegenkanting, o.a. door de actiegroep ‘TegenGAS’356

en de ondernomen

actie357

in de Wetstraat van de Vlaamse Jeugdraad, kan het voorstel van Minister Milquet op

brede steun rekenen. Enkel oppositiepartijen Groen en Ecolo schaarden zich achter de

Jeugdraad.

6.5 Kritische analyse van de (strengere) GAS-wet

Naast de reeds aangehaalde argumenten voor de toepassing van de GAS-wet , wordt vaak,

zeker met betrekking tot de argumentatie voor de leeftijdsverlaging, het argument van ‘early

intervention’ naar voor geschoven. Het GAS-systeem levert in deze visie een preventieve

bijdrage aan het voorkomen van latere ernstige delinquentie, waarvan overlastgevend gedrag

een belangrijke voorbode vormt. Gepleegde overlast wordt met andere woorden

geïnterpreteerd als een risicofactor en voorspeller voor toekomstig, ernstiger delinquent

gedrag. Vanuit deze rechtvaardiging is GAS niet langer een doel op zich, namelijk het

bestraffen van een normovertreding, maar wordt het eveneens een instrument die middels de

dreiging van een geldboete, kan helpen om het actuele gedrag te modelleren en het

toekomstige delinquent gedrag te voorkomen.358

Het in beginsel legitiem karakter van een lokaal beleid gericht op de reductie van als overlast

ervaren fenomenen, betekent echter niet dat er geen bedenkingen of bezwaren kunnen worden

geformuleerd bij het huidige beleid zoals dit in de praktijk wordt gevoerd.

355

Parl.St. Kamer, 19 maart 2013, 53K doc.nr.2712/001. 356

PROVOOST, E, “Termont: beleid GAS-boetes niet repressiever geworden”, Het laatste nieuws, 2013, www.hln.be/hln/nl/957/Binnenland/article/detail/1586014/2013/02/25/Termont-Beleid-GAS-boetes-niet-repressiever-geworden.dhtml. 357

PEETERS, S., “Vlaamse Jeugdraad protesteert tegen GAS-boetes”, Het laatste nieuws, 2013, www.hln.be/ hln/nl/ 957/Binnenland/article/detail/1604204/2013/03/27/Vlaamse-Jeugdraad-protesteert-tegen-GAS-boetes.dhtml 358

D. COPS, J. PUT en S. PLEYSIER, “De GAS-wetgeving als instrument voor de aanpak van overlast”, Panopticon 2012, afl. 33, 559.

Page 100: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

100

Het beschermingsmodel stelt dat jongeren tussen 14 en 18 jaar geen kinderen meer zijn, maar

ook nog geen volwassenen. Hun persoonlijkheid ontwikkelt in interactie met de wereld om

hen heen: leeftijdsgenoten, ouders en de brede samenleving. Jongeren dragen nog geen

volwassen verantwoordelijkheden en daardoor krijgen ze de nodige vrijheid en ruimte om te

experimenteren. Net die vrijheid komt meer en meer onder druk te staan, mede door de GAS-

wetgeving. De onverdraagzaamheid ten aanzien van jongeren schijnt te groeien. Kinderen en

jongeren worden in de publieke ruimte alsmaar vaker gezien als bron van overlast.

In de jaren negentig werd aan de gemeenten de bevoegdheid toegekend om alle vormen van

openbare overlast tegen te gaan. Volgens de begeleidende omzendbrief359

omvat het begrip

‘overlast’ het volgende: “betrekking op, voornamelijk individuele, materiële gedragingen die

het harmonieuze verloop van de menselijke activiteiten kunnen verstoren en de levenskwaliteit

van de inwoners van een gemeente, een wijk, een straat kunnen beperken op een manier die

de normale druk van het sociale leven overschrijdt.”360

. Er is reeds meermaals kritiek geuit op

de interventiegrond waarop de lokale besturen zich kunnen beroepen. Critici vinden het

noodzakelijk een meer objectiveerbare definitie van het fenomeen ‘overlast’ vast te stellen.

Volgens deze visie is het concept ‘overlast’ te subjectief aangezien de interpretatie en

evaluatie van bepaalde feiten als overlast sterk verschilt tussen individuen. Overlast is slechts

een subjectief gebeuren gedefinieerd door de burger. Het huidige wettelijke kader zorgt voor

willekeur en rechtsongelijkheid op het terrein. Wat voor de ene persoon als overlast ervaren

wordt, is dat voor de andere niet. Ook tussen de gemeenten onderling en tussen de wijken

binnen eenzelfde gemeente bestaan enorme verschillen. Het is voor de jongere niet duidelijk

wat wel en niet kan en waarom bepaald gedrag in de ene wijk problematisch is maar enkele

straten verderop niet.

Bovendien is de omschrijving van het begrip ‘overlast’ te algemeen en laat dit in principe de

strafbaarstelling toe van een bijzonder breed pallet aan gedragingen en gebeurtenissen die

zich in de publieke ruimte voltrekken. De ruime interpretatieruimte zorgt ervoor dat ook

‘normaal’ jongerengedrag zoals spelen en rondhangen als overlast bestempeld kan worden.

Jongeren krijgen bovendien zelden een stem in het debat. Zij bepalen niet wat overlast is,

noch wat de sancties moeten zijn, de regels worden van bovenaf opgelegd. Dat maakt dat

jongeren makkelijk als dader bestempeld worden. Nochtans maakt de publieke ruimte deel uit

van hun leefwereld en maken zij deel uit van de publieke ruimte. Jongeren hebben dus

uiteraard een mening over het handhaven van de openbare orde. Dat hun stem ontbreekt in het

359

De wetgever heeft geen definitie gegeven van het begrip ‘overlast’ maar wel in de Omz. OOP 30bis 3 januari 2005 aangaande de uitvoering van de wetten van 13 mei 1999 tot invoering van gemeentelijke administratieve sancties, van 7 mei 2004 tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming en de nieuwe gemeentewet en van 17 juni 2004 tot wijziging van de nieuwe gemeentewet, BS 20 januari 2005.

Page 101: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

101

debat is volgens sommige auteurs problematisch.361

Een aanpak waarbij jongeren betrokken

worden bij de definiëring van een probleem vraagt te veel tijd en investering, terwijl de

lokale publieke opinie eerder vraagt om een snelle oplossing en dus verwijdering van

veroorzakers van overlast.

Kritiek wordt uitgebracht op het voorstel om de leeftijd van zestien jaar tot veertien jaar te

laten zakken voor het opleggen van gemeentelijke administratieve sancties. De wetgever heeft

er in 2004 uitdrukkelijk voor gekozen om minderjarigen vanaf zestien jaar bloot te stellen aan

de administratieve sancties, wat overeenstemt met de regels van uithandengeving vanaf

zestien jaar en de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van minderjarigen vanaf zestien jaar

voor verkeersmisdrijven. Nergens, noch in het regeerakkoord, noch in de wetsvoorstellen is

een verantwoording te vinden waarom deze redenering nu niet meer zou gelden.362

Men kan zich afvragen of het wel zin heeft om een minderjarige te sanctioneren door middel

van een GAS-boete waarbij deze niet zelden door de ouders zal worden betaald.

Minderjarigen boven de zestien jaar kunnen reeds een vakantiewerk of weekendwerk

uitoefenen waardoor ze eigen inkomsten verwerven. Indien de ouders hun kinderen

verantwoordelijk willen stellen voor hun daden, moeten zij hun kinderen zelf kunnen laten

opdraaien voor de schade en de daaruit voortvloeiende GAS-boete. Jongeren beneden de

zestien jaar oefenen meestal geen werkzaamheden uit waardoor ze geen eigen inkomsten

verwerven. Zodoende zullen het automatisch de ouders zijn die opdraaien voor de

administratieve geldboetes.

Er werd eveneens kritiek opgeworpen dat geen enkele reden voorhanden is om de

leeftijdsgrens te verlagen indien naar de beschikbare cijfergegevens wordt gekeken. De

gemeentelijke administratieve sancties worden erg weinig opgelegd aan minderjarigen. In de

stad Antwerpen bijvoorbeeld zijn, in de periode 2006-2011, 59 985 GAS-boetes

uitgeschreven waarvan er slechts 1 195 , of ongeveer 2% van het totale aantal, naar

minderjarigen gingen.363

Maar op deze kritische visie wordt alweer kritiek geuit, namelijk dat

dit lage percentage enige duiding vraagt. Het lage percentage van GAS-overtredingen door

jongeren is voornamelijk het gevolg van het feit dat een aantal steden en gemeenten de

gemeentelijke administratieve sancties voor minderjarigen niet toepassen om redenen van

rechtsongelijkheid tussen 17- en 15-jarigen. De stad Mechelen past de GAS-wetgeving

bijvoorbeeld alleen toe op meerderjarigen en heeft een eigen systeem ontwikkeld voor

minderjarigen, ongeacht hun leeftijd.364

361

Advies 12/04 Vlaamse Jeugdraad, 4 april 2012. 362

F. VROMAN, “Jongeren en gemeentelijke administratieve sancties: citius, altius, fortius”, Orde van de Dag 2012, afl. 58, 89. 363

T. DE SUTTER, Gemeentelijke administratieve sancties Balans 1999-2009, Brugge, Die Keure, 2010, 119. 364

NERO-project: Normstelling En Responsabilisering naar aanleiding van Overlast.

Page 102: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

102

In een opniniestuk in De Morgen van 28 januari 2012 stellen criminologen Jenneke

Christiaens en Els Dumortier dat een uitbreiding van de GAS door de leeftijd te verlagen

waarop jongeren een boete kunnen krijgen, zal leiden tot netwidening waardoor steeds meer

kinderen op jongere leeftijd worden gecriminaliseerd en de intolerantie ten aanzien van

jongeren zal toenemen.365

Dat bepaalde gedragingen bestraft worden en vroeger niet, is een

maatschappelijke evolutie. Een evolutie die ook geïnterpreteerd kan worden als een

toenemende vraag om vroegtijdig in te grijpen. De vraag die hierbij gesteld wordt: hoeft

vroegtijdig ingrijpen altijd via sancties te gebeuren? Dat de repressieve GAS-wet van

toepassing is op minderjarigen vanaf zestien jaar zorgt voor een deuk in het

beschermingsmodel dat van toepassing is op hen. De leeftijd van zestien jaar tot veertien jaar

laten zakken, zal nog een grotere deuk in het beschermingsmodel betekenen.

Reeds in 2004 bekritiseerden de aanhangers van een zuiver beschermingsmodel voor

minderjarigen de toepassing van administratieve sancties op minderjarigen. Er bestaat geen

betwisting meer over de strafrechtelijke aard van deze sancties in de zin van artikel 6

E.V.R.M. Zo een repressieve sanctie is niet wenselijk om toe te passen op minderjarigen die

beter geholpen zijn met educatieve maatregelen. Hoe jonger kinderen zijn, des te meer een

pedagogische aanpak door een apart jeugdrechtssysteem vereist is en hoe minder een boete te

verantwoorden is.

365

J. CHRISTIAENS en E. DUMORTIER, “Opiniestuk”, De Morgen 28 januari 2012, 6.

Page 103: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

103

Deel V: Het huidige jeugdrecht VS een jeugdsanctierecht

In dit onderdeel van mijn masterproef probeer ik tot een analyserend besluit te komen waarbij

het huidige jeugdrecht wordt geplaatst tegenover een jeugdsanctierecht. Enerzijds zullen de

voordelen van een jeugdsanctierecht worden uiteengezet. Anderzijds worden de gebreken in

ons huidige jeugdrecht naar voor geschoven.

Is de nieuwe jeugdwet voldoende aangepast aan de huidige maatschappelijk context? Moeten

jongeren tot de leeftijd van 18 jaar strafrechtelijk onverantwoordelijk blijven of zou een

trapsgewijs, toenemende verantwoordelijkheid beter aansluiten bij de maatschappelijke

werkelijkheid? Moet de uithandengeving, als uitzondering op de strafrechtelijke

onverantwoordelijkheid van minderjarigen, worden behouden of afgeschaft? Heeft de nieuwe

jeugdwet gezorgd voor voldoende respect voor de rechtswaarborgen voor minderjarigen?

Hebben repressieve GAS-sancties een efficiënte en effectieve werking? Tot slot, is de

bevoegdheid van de jeugdrechter te ruim omschreven zodat hij zelf een keuze in de

modellendiscussie moet maken?

Hoofdstuk 1: De (on)verantwoordelijke minderjarige

1.1 Huidige regelgeving: de schuldonbekwame minderjarige

“Verantwoordelijkheid opnemen betekent schuld erkennen en bereid zijn tot een

tegenprestatie, wat alleen maar zinvol is als men een klaar onderscheid kan maken tussen

goed en fout.”366

In het strafrecht moeten we een onderscheid maken tussen het moreel en het materieel

element van het misdrijf. De overtreding van de strafwet wordt gezien als het materieel

element van het misdrijf. De schuldvraag is het moreel element. Volgens het adagium ‘nullum

crimen sine culpa’, is de schuld een essentieel element binnen het strafrecht. Geen schuld,

geen straf. Wat de schuldbekwaamheid van minderjarigen binnen het strafrecht betreft, wordt

er verondersteld dat minderjarigen geen voldoende oordeelsvermogen hebben. Samenvattend

kan worden gesteld dat een minderjarige in beginsel niet kan gestraft worden bij afwezigheid

van strafrechtelijk toerekenbare schuld.

Enerzijds heeft de strafrechtelijke verantwoordelijkheid een rechtsbeschermende functie. Het

schuldbegrip begrenst het recht op bestraffing. Wanneer er geen schuld is, kan men dus ook

niet gestraft worden. Anderzijds heeft de strafrechtelijke verantwoordelijkheid een

366

B. DE SMET, Verantwoordelijkheid en recht, Mechelen, Kluwer, 2008, 196.

Page 104: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

104

resocialiserende functie. De strafrechtelijke verantwoordelijkheid wordt gezien als een doel

van de interventie en bestraffing. Om tot een gewenste resocialisatie te komen doet men

beroep op de verantwoordelijkheid van de dader.

Vóór de Wet van 15 mei 1912 werden minderjarigen principieel als strafwaardig beschouwd

indien ze over een ‘oordeel des onderscheids’ beschikten. Dit is een vermogen waarover een

kind beschikt om te bepalen of een bepaalde handeling goed of slecht is. Indien de

minderjarige niet beschikte over een oordeel des onderscheids werd hij vrijgesproken.367

Dit vaag criterium zorgde vaak voor willekeurige, zelfs onjuiste oplossingen.368

Door de Wet van 15 mei 1912 wordt de vraag naar het onderscheidsvermogen van een

minderjarige delinquent niet langer overgelaten aan de appreciatie van de rechter. Met deze

Wet werd voor het eerst een onweerlegbaar vermoeden van strafrechtelijke

onverantwoordelijkheid ingevoerd. Kinderen jonger dan 16 jaar vielen automatisch, ongeacht

of zij al dan niet beschikten over een vermogen des onderscheids, onder de bevoegdheid van

de kinderrechtbank. De kinderrechtbank kon ten aanzien van hen enkel

beschermingsmaatregelen opleggen, geen straffen.

Tijdens de parlementaire voorbereiding369

van de wet van 1912 kwam de vraag of een kind op

een bepaalde leeftijd voldoende bekwaam is om voor zijn daden verantwoordelijk te worden

gesteld, niet aan bod. De vraag of kinderen al dan niet verantwoordelijk zijn, was niet echt

van belang.370 Een afzonderlijk, niet-strafrechtelijk regime, voor minderjarigen tot zestien jaar

was noodzakelijk, niet op basis van de belangen of rechten van het kind, wel om strenger en

efficiënter op te treden tegen jeugddelinquentie in het belang van de samenleving.

Minderjarigen werden aldus strafrechtelijk onverantwoordelijk, niet omdat daartoe klinische

aanwijzingen bestonden, maar als resultante van een doelmatigheidsdenken, namelijk

jeugddelinquentie via een afzonderlijk regime bestrijden om rust en orde in de samenleving te

verkrijgen.371

In 1965 werd ervoor geopteerd de leeftijd van strafrechtelijke meerderjarigheid op te trekken

tot 18 jaar. Om eveneens tegemoet te komen aan de tegenstanders werd , als compromis, de

uithandengeving ingevoerd.

367

Art. 72 Sw. 1867. 368

Y. CARTUYVELS, “De grote etappes in het Belgische jeugdrecht: continuïteit, circulariteit of breuk?”, TJK 2001, 132. 369

Verklaring van Minister van Justitie Carton De Wiart, Hand. Kamer 1911-12, 2 april, Pasin 1912, 318. 370

F. TULKENS en T. MOREAU, Droit de la jeunesse. Aide – Assistance - Protection, Brussel, Larcier, 2000, 102-103. 371

D. BALLET, , “De minderjarige en het strafrecht: een poging tot verheldering van zijn strafrechtelijke positie” in C. ELIAERTS, J. GERLO en E. VERHELLEN, Van jeugdbeschermingsrecht naar jeugdrecht?, Antwerpen, Kluwer, 1990, 157.

Page 105: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

105

De wetten van 2006 hebben geen veranderingen gebracht in de strafrechtelijke

verantwoordelijkheid van de minderjarige zodanig dat, anno 2013, de leeftijd van

strafrechtelijke meerderjarigheid nog steeds ligt op 18 jaar en het instituut van de

uithandengeving stand heeft gehouden.

Het Comité voor de Rechten van het Kind (CRK) vindt dat een hoge minimumleeftijd van

strafrechtelijke verantwoordelijkheid het best tegemoet komt aan de belangen en rechten van

kinderen. Het CRK moedigt daarom staten aan om de leeftijd van strafrechtelijke

verantwoordelijkheid op 18 jaar vast te stellen.372

Tegenstanders van de visie van het CRK

zijn voorstander van een emancipatorische visie op kinderen en jongeren. Deze laatste

verwijten het jeugdbeschermingsrecht onvoldoende met de eigen bekwaamheid en het recht

op autonomie en verantwoordelijkheid van kinderen rekening te houden en pleiten voor de

invoering van een ‘jeugdsanctierecht’, dat vertrekt van de strafrechtelijke

verantwoordelijkheid van kinderen.373

Ook Verhellen en Cappelaere zijn voorstanders van

een principiële schuldbekwaamheid voor minderjarigen. Een jeugdsanctierecht zou volgens

hen kunnen bijdragen tot een individuele verantwoordelijkheid in een verantwoordelijke

samenleving. Het gehele socialisatiesysteem van de maatschappij zou dan volgens hen gericht

zijn op de verantwoordelijke burgers.374

1.2 Kritische analyse: leeftijd van strafrechtelijke meerderjarigheid

Naar mijn mening is de huidige regelgeving, waarbij kinderen slechts strafrechtelijk

verantwoordelijk worden gesteld voor hun (mis)daden vanaf 18jaar (uitzonderlijk vanaf 16

jaar bij uithandengeving) achterhaald.

Het is niet aan te raden om terug te grijpen naar het oude systeem van vóór de

kinderbeschermingswet van 1912 waarbij de rechter soeverein besliste of een kind al dan niet

beschikte over het vereiste onderscheidsvermogen om tot een veroordeling te kunnen komen.

Uiteraard heeft deze regeling een groot voordeel, met name de geïndividualiseerde aanpak

van de rechter in concrete situaties waarin minderjarigen zich bevinden. Daarnaast heeft dit

vage criterium geleid tot willekeur en ongelijkheid.

Men kan beter opteren om in het jeugdrecht een leeftijdsgrens vast te leggen. Het kan niet dat

de rechter telkens opnieuw zou dienen na te gaan of het kind of de jongere wel degelijk

beschikt over het oordeel des onderscheids. Tegenstanders op hun beurt stellen dat

372

E. MIJNARENDS, Richtlijnen voor een verdragsconforme jeugdstrafrechtspleging, ‘gelijkwaardig maar minderjarig’, Leiden, Kluwer Rechtswetenschappelijke publicaties, 1999, 200. 373

G. DE BOCK, “Beschouwingen naar aanleiding van de nieuwe wet op de jeugdbescherming”, RW 1965-66, 232. 374

E. VERHELLEN en G. CAPPELAERE, “Principe 1: de verantwoordelijkheid van het kind” in G. DECOCK en P. VANSTEENKISTE (eds.), Naar een jeugdsanctierecht, Gent, Mys & Breesch, 1995, 38.

Page 106: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

106

leeftijdsgrenzen eveneens willekeurig zijn. Een strakke leeftijdsgrens kent alles of niets toe:

een jongere van 17 jaar en 364 dagen is strafrechtelijk onverantwoordelijk , terwijl een

jongere van 18 jaar strafrechtelijk verantwoordelijk is. Het stellen van dit soort grenzen is

echter noodzakelijk om mensen in groepen te kunnen indelen. Om het even welke

leeftijdsgrens is in se willekeurig, en zal allicht niet aan alle gevallen op dezelfde wijze recht

doen. Dat die leeftijdsgrens enige vorm van willekeur inhoudt, is een prijs die moet betaald

worden voor het voordeel die duidelijke categoriseringen bieden.375

De volgende vraag die moet worden gesteld betreft de minimumleeftijd van strafrechtelijke

verantwoordelijkheid. Art. 40 lid 3 a) IVRK bepaalt dat Staten moeten streven naar “de

vaststelling van een minimumleeftijd onder welke kinderen niet in staat worden geacht een

strafbaar feit te begaan”. De vaststelling van zo een minimumleeftijdsgrens is voor de staten

‘an obligation to fulfil’. Behalve dat hiermee op staten de positieve plicht rust zorg te dragen

voor een minimumleeftijd in het wetboek, is daarmee echter nog niets gesteld over de hoogte

van deze leeftijdsgrens. Dat de minimumleeftijd voor strafrechtelijke verantwoordelijkheid

niet te laag mag zijn en gerelateerd moet zijn aan de emotionele, geestelijke en intellectuele

rijpheid van minderjarigen is vanzelfsprekend aangezien tot een bepaalde leeftijd, de jeugdige

onvoldoende in staat is de gevolgen van zijn daden te overzien, omdat de vormende rol van de

omgeving nog een te grote rol van betekenis speelt.376

Het CRK heeft nog geen poging

gedaan tot het uitdragen van internationale consensus over een minimumleeftijdsgrens, doch

merkt men bij de beoordeling van statenrapportages op dat de leeftijd van tien jaar of jonger

onacceptabel is.377

1.3 Alsnog enige verantwoordelijkheid van de minderjarige in de nieuwe jeugdwet?

Er moet op gewezen worden dat de nieuwe Jeugdwet, veel meer dan voordien, wijst op de

responsabilisering van de minderjarige. De Memorie van Toelichting van de Jeugdwet staat

vol met verwijzingen naar ‘de verantwoordelijkheid van de minderjarige’. De jeugdrechter

heeft de mogelijkheid om maatregelen op te leggen die de verantwoordelijkheid van de

minderjarige moeten aanscherpen.378

De responsabilisering komt voornamelijk tot uiting in de

praktijk door de herstelrechtelijke initiatieven zoals herstelbemiddeling of HERGO. De

jeugddelinquent moet actief deelnemen aan de responsabilisering. De minderjarige dader

moet het slachtoffer voor ogen komen en kan zijn verantwoordelijkheid nog moeilijk

ontlopen. Ook met het verbintenisproject wordt de verantwoordelijkheid van de

jeugddelinquent gestimuleerd.

375

B. BROUWERS, “Jeugdsanctierecht in Europa: is uithandengeving een evidentie?”, Jura Falconis 2007-2008, nr.44, 35. 376

B. BROUWERS, “Jeugdsanctierecht in Europa: is uithandengeving een evidentie?”, Jura Falconis 2007-2008, nr.44, 35. 377

R. HODGKIN en P. NEWELL, Implementation handbook for the Convention on the Rights of the child, New York, UNICEF, 2002, 125-127. 378

Parl. St. Kamer, nr. 51-1467/012, 6.

Page 107: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

107

Op deze manier ontstaan tegenstrijdige doelstellingen binnen de nieuwe Jeugdwet. Enerzijds

worden minderjarigen beschouwd als schuldonbekwaam voor de ‘als misdrijf omschreven

feiten’ die werden gepleegd. Zij kunnen strafrechtelijk niet verantwoordelijk worden gesteld

voor de daden die ze hebben gepleegd. Anderzijds kan de wetgever niet onder de

werkelijkheid uit dat jongeren enkel op een ernstige manier heropgevoed kunnen worden

indien ze verantwoordelijk worden gesteld voor hun daden. We kunnen besluiten dat de

onverantwoordelijke minderjarige steeds meer op zijn verantwoordelijkheden wordt gewezen

in de nieuwe jeugdwet. Dit klinkt paradoxaal.

De vraag moet worden gesteld of ‘verantwoordelijkheid’ noodzakelijkerwijze ‘strafrechtelijke

verantwoordelijkheid’ moet betekenen. Moet er noodzakelijk een keuze worden gemaakt

tussen een van beide met een leeftijdsbepaling om de grenzen af te bakenen? Misschien biedt

een getrapt systeem ons in de huidige stand van zaken, een betere oplossing.

‘Verantwoordelijkheid’ voor de gepleegde feiten vanaf 12 jaar, maar slechts ‘strafrechtelijke

verantwoordelijkheid’ vanaf 18 jaar.379

1.4 Een ‘vernieuwend’ voorstel

Vooreerst wil ik duidelijk stellen dat hetgeen volgt niet kan gezien worden als ‘vernieuwend’

op internationaal niveau. Het voorstel dat hieronder wordt uitgeschreven is reeds in werking

in verschillende ons omringende landen. Dit voorstel toepassen op Belgisch grondgebied zou

daarentegen wel vernieuwend zijn. Nooit eerder werd in België een jeugdwet ingevoerd die

deze visie volgt. Wel werden reeds verschillende wetsvoorstellen uitgewerkt die dicht

aanleunen bij onderstaand voorstel.380

Opgroeien is een gradueel proces waarbij jongeren, naarmate ze ouder worden, meer

verantwoordelijkheid verwerven. Door een vermoeden van schuldonbekwaamheid toe te

passen op jongeren tot 18 jaar, negeert men de toenemende verantwoordelijkheid van

opgroeiende jongeren. De huidige Belgische situatie waarin een jongere enerzijds als

minderjarige strafrechtelijk onverantwoordelijk wordt beschouwd en anderzijds vanaf zijn

meerderjarigheid of uithandengeving volledige strafrechtelijke verantwoordelijkheid draagt, is

vanuit dit perspectief niet langer aanvaardbaar.

Er is in het Belgische jeugdrecht een overgang nodig tussen enerzijds geen strafrechtelijke

verantwoordelijkheid en anderzijds volledige strafrechtelijke verantwoordelijkheid. Op deze

manier zal, naarmate de leeftijd toeneemt eveneens de strafrechtelijke verantwoordelijkheid

geleidelijk aan toenemen.

379

E. VERHELLEN en G. CAPPELAERE, “Principe 1: de verantwoordelijkheid van het kind” in G. DECOCK en P. VANSTEENKISTE (eds.), Naar een jeugdsanctierecht, Gent, Mys & Breesch, 1995, 25-29. 380

Bv. Ontwerp-Maes, Parl. St. Kamer 2001-02, nr. 1964; bijlage bij TJK 2001/4.

Page 108: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

108

De jongere wordt de kans gegeven zijn verantwoordelijkheid voor de gepleegde feiten op te

nemen en het gedane leed goed te maken. De verantwoordelijkheid van de minderjarige is

bovendien een werkelijke erkenning van de positie van slachtoffer.381

Het is voor de

slachtoffers vaak moeilijk te begrijpen dat voor de schade die ze hebben geleden juridisch

gezien niemand verantwoordelijk is. Zeggen dat er geen ‘schuldige’ is, is in hun ogen vaak

hetzelfde als beweren dat er niets gebeurd is.

Indien een jeugdwet zou worden uitgewerkt waarbij rekening wordt gehouden met het

gradueel toenemen van de verantwoordelijkheid van een minderjarige dan zou de wet er

schematisch als volgt kunnen uitzien:

Minderjarigen vanaf geboorte – 12 jaar: schuldonbekwaam

Minderjarigen vanaf 12 – 18 jaar : sanctierechtelijk verantwoordelijk

Vanaf 18 jaar: strafrechtelijk verantwoordelijk

Minderjarigen tot de leeftijd vanaf 12 jaar (naar voorbeeld van Nederland382

) zijn automatisch

strafrechtelijk onverantwoordelijk en kunnen slechts enkele wettelijk bepaalde

beschermingsmaatregelen worden opgelegd door de jeugdrechter.

Jeugdige delinquenten, ouder dan 12 jaar, doch geen 18 jaar op het ogenblik van de feiten,

kunnen eveneens worden onderworpen aan beschermingsmaatregelen opgelegd door de

jeugdrechter. Naast deze beschermingsmaatregelen heeft de jeugdrechter de keuze tussen een

aantal sanctionerende maatregelen die worden opgesomd in de jeugdwet.

Om een beschermingsmaatregel op te leggen is niet vereist dat bovenop het bewijs van het

gepleegd hebben van het strafbare feit, het bewijs geleverd wordt van de verantwoordelijkheid

van het kind. Wanneer de jeugdrechtbank daarentegen een sanctie wenst op te leggen, moet

het bewijs van de sanctierechtelijke verantwoordelijkheid van het kind wel geleverd worden.

Een essentieel verschil met bestraffing van volwassenen is dat de minderjarige niet mag

worden geschaad door de op te leggen sanctie. De sanctie heeft een educatieve doelstelling en

dient de minderjarige delinquent te wijzen op zijn verantwoordelijkheid.

Door een sanctierechtelijke verantwoordelijkheid in te voeren vanaf de leeftijd van 12 jaar is

er wel degelijk sprake van verantwoordelijkheid en blijft het onderscheid ‘volwassene-

minderjarige’ behouden.

381

WALGRAVE, L., “Principe 3: constructief sanctioneren” in DECOCK, G., VANSTEENKISTE, P. (ed.), Naar een jeugdsanctierecht, Gent, Mys & Breesch, 1995, 53. 382

M. ROOD, M. DE BOER, J. DOEK en J. HEESTERS, Jeugdstrafrecht als jeugdbeschermingsrecht?, Zwolle, Tjeenk Willink, 1986, 28-29.

Page 109: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

109

Voor het slagen van het hierboven gemoduleerd jeugdsanctierecht is het noodzakelijk dat

voldoende waarborgen voorzien worden. Aangezien hier wel degelijk sprake is van een

(gedeeltelijke) schuldbekwaamheid en er geen reden is om niet te spreken over ‘misdrijven’,

lijkt het evident dat de rechtsbescherming van het EVRM en het IVRK een volledige en

rechtstreekse toepassing krijgen.

De nadruk in het jeugdrecht moet nog steeds gelegd worden op het verschil tussen

minderjarigen en volwassenen. Juist het ‘nog niet volwassen zijn’ rechtvaardigt een ‘niet-

volledige’ schuldbekwaamheid. Daarom moeten min-achttien-jarigen aan een ‘eigen’ recht

onderhevig blijven en moeten zij ‘anders’ gestraft worden dan volwassenen.383

Pas vanaf 18

jaar zullen misdadigers worden onderworpen aan het klassieke strafrecht en de straffen uit het

strafwetboek.

Het hier voorgestelde systeem stemt meer overeen met de maatschappelijke werkelijkheid dan

het huidige Belgische jeugdrecht dat pretendeert dat jongeren schuldonbekwaam zijn tot hun

18 jaar.

Hoofdstuk 2: De discussie rond de uithandengeving

2.1 Huidige regelgeving: behoud van de uithandengeving

De Belgische wetgever heeft het vermoeden van schuldonbekwaamheid van jongeren

ingesteld om ze buiten het strafrecht om te kunnen aanpakken. Voor sommige jongeren (16

tot 18 jaar) is dit vermoeden echter weerlegbaar. Zij vallen onder bepaalde voorwaarden toch

onder het volwassenenstrafrecht.

De uithandengeving werd in 1965 ingevoerd als uitzondering en als tegengewicht voor het

verhogen van de strafrechtelijke meerderjarigheid tot 18 jaar.384

De wetgever heeft rekening

willen houden met het gegeven dat het opleggen van jeugdbeschermingsmaatregelen omwille

van vroegtijdige rijpheid van bepaalde minderjarigen ontoereikend kan zijn.385

De

uithandengeving werd, volgens Tulkens en Moreau, ingebouwd als compromis omdat het

optrekken van de strafrechtelijke meerderjarigheid zowel voor- als tegenstanders kende.386

De

uithandengeving werd in het leven geroepen vanuit een pragmatische overweging eerder dan

vanuit gesignaleerde noden in de praktijk.387

383

J. CHRISTIAENS, “Een alternatief voor een alternatief? Bedenkingen bij de alternatieve afhandeling van minderjarige daders, vanuit historisch perspectief” in C. ELIAERTS (red.), Constructief sanctioneren van jeugddelinquenten, Brussel, VUBPRESS, 2002, 11-27. 384

D. GOISET, ”Dessaisissement. Une mesure exceptionnelle ?”, J. dr. jeun. 2000, afl. 199, 14. 385

Ontwerp van wet betreffende jeugdbescherming, Parl. St. Senaat 1964-65, nr. 153, 34. 386

F. TULKENS en T. MOREAU, Droit de la jeunesse. Aide – Assistance - Protection, Brussel, Larcier, 2000, 663. 387

A. NUYTIENS, J. CHRISTIAENS en C. ELIAERTS, Ernstige jeugddelinquenten gestraft? Praktijk van de uithandengeving, Gent, Academia Press, 2005, 9-16.

Page 110: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

110

Het Belgische jeugdrecht wordt, in vergelijking met andere landen, gekenmerkt door een

gebrek aan soepele leeftijdsgrenzen en het niet erkennen van enige jeugdrechterlijke

verantwoordelijkheid. Dat leidt er vervolgens toe dat de uithandengeving noodzakelijk is voor

het behoud van het huidige jeugdrechtssysteem aangezien zij een uitweg biedt voor de ‘zware

gevallen’.

De uithandengeving is doorheen de tijd uitgegroeid tot een vaste waarde in diverse

wetsvoorstellen en vertegenwoordigt een grote symboliek. Velen zien in de uithandengeving

een mecenas voor de moeilijkste gevallen binnen de jeugdbescherming. Met de

uithandengeving kunnen die jongeren waar het jeugdbeschermingsrecht geen raad mee weet,

worden doorgesluisd naar het strafrecht. De uithandengeving komt neer op een uitzonderlijke

verlaging van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid tot 16 jaar waarbij de minderjarige

beschouwd wordt als een persoon die strafrechtelijk verantwoordelijk is.388

2.2 Wat is de echte reden voor uithandengeving?

Door de nieuwe jeugdwet van 2006 wordt niet enkel meer rekening gehouden met de

persoonlijkheidskenmerken van de jongere om al dan niet uit handen te geven, ook de ernst

van de feiten zijn vanaf dan een indicator. Vanaf 2006 kan een delinquente jongere, die niet

reeds aan maatregelen door de jeugdrechter werd onderworpen, uit handen worden gegeven

indien hij voldoende ernstige feiten heeft gepleegd.

In theorie spreekt de jeugdrechtbank slechts de uithandengeving uit wanneer hij een maatregel

van bewaring, behoeding of opvoeding niet meer geschikt acht.389

Defacto blijkt uit

verschillende interviews met jeugdrechters dat een samenspel van verschillende elementen de

beslissing tot uithandengeving vorm geeft.390

De praktijk van uithandengeving zal vaak

beïnvloed worden door heel andere redenen dan de persoonlijkheidskenmerken van de jonge

delinquent. Problematisch is dat een grote groep jongeren wordt doorverwezen naar het

strafrecht omwille van het gebrek aan effectieve middelen in het jeugdrecht. Voor sommige

jongeren is de gebrekkige beschikbaarheid en uitvoerbaarheid van de maatregelen

doorslaggevend of ten minste een katalysator. Vooral het gebrek aan plaats in de

jeugdinstellingen oefent een zware druk uit. Het is onaanvaardbaar dat de jeugdrechter niet

enkel in het belang van de minderjarige beslissingen neemt, maar ook in functie van de

beschikbaarheid en uitvoerbaarheid van maatregelen.391

388

N., DE VROEDE, , “De voorlopige maatregelen tot plaatsing van jongeren in een gesloten instelling” in B. DEJEMEPPE en D. MERCKX (ed.), De voorlopige hechtenis, Diegem, Kluwer, 2000, 483-491. 389

Wetsontwerp betreffende de jeugdbescherming, Parl. St. Kamer 1962-63, nr. 637/1, 8. 390

A. NUYTIENS, J. CHRISTIAENS en C. ELIAERTS, Ernstige jeugddelinqueten gestraft? Praktijk van de uithandengeving, Gent, Academia Press, 2005, 322. 391

D. GOISET, ”Dessaisissement. Une mesure exceptionnelle ?”, J. dr. jeun. 2000, afl. 199, 14.

Page 111: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

111

Daarenboven vallen een specifieke groep jongeren quasi systematisch uit de ‘jeugdboot’. Zo

worden jongeren met psychiatrische problemen soms doorverwezen naar de strafrechter bij

gebrek aan middelen. Enigszins contradictoir is dat deze jongere ten gevolge van de

uithandengeving eerst strafrechtelijk verantwoordelijk wordt om vervolgens door de

strafrechter schuldonbekwaam te worden verklaard. Ook minderjarige asielzoekers en

illegalen worden vaak uit handen gegeven omdat geen gepaste oplossing voorhanden is in het

jeugdrecht.392

Dit is een gevolg van het oneigenlijk gebruik van de uithandengeving. Het toont

nog maar eens aan dat er voldoende effectieve middelen voorzien moeten worden binnen het

jeugdrecht.

Bovendien is ook in de penale wereld een gebrekkige opvang te constateren. Als een jongere

uit handen wordt gegeven omdat het jeugdrecht geen doeltreffende oplossing kan bieden,

impliceert dit tegelijkertijd dat het strafrecht een doeltreffendere oplossing kan bieden. Uit

empirisch onderzoek is echter gebleken dat het strafrecht voor uit handen gegeven jongeren

weinig te bieden heeft.393

De reactie binnen het strafrecht is niet echt geschikt en de

strafuitvoering is weinig of niet aangepast aan de specifieke groep jongeren. Men kan dus

stellen dat jongeren niet uit handen worden gegeven omdat de strafrechtelijke straffen beter

geschikt zouden zijn, wel omdat het jeugdrecht tekort schiet.394

2.3 Kritische analyse: afschaffing van de uithandengeving?

Minderjarigen, bij uitzondering, verwijzen naar het strafrecht dat van toepassing is op

volwassenen lijkt geen ideale oplossing. Het strafrecht zou de minderjarige om redenen van

vroegtijdige rijpheid of recidive verantwoordelijk willen houden voor zijn daden. Toch lijkt

het strafrecht niet aangepast om deze minderjarigen op een efficiënte en effectieve manier te

wijzen op hun verantwoordelijkheid.

De vraag moet worden gesteld: wat is de meerwaarde van de uithandengeving in het huidige

Belgische jeugdrecht? Slechts in een zeer beperkt aantal landen bestaat een met onze regeling

vergelijkbaar systeem van uithandengeving.395

Het aantal wetsvoorstellen die reeds werden

ingediend waarbij een afschaffing van de uithandengeving werd vooropgesteld, wijst op het

grote aantal voorstanders om de uithandengeving te vervangen door een effectievere regeling

binnen het jeugdrecht. Bovendien drukt het CRK ook regelmatig zijn bezorgdheid uit over

392

A. NUYTIENS, “Rien ne va plus! Een kritische reflectie op de onverwachte (en ondoordachte?) facelift van de uithandengeving”, TJK 2006, 286. 393

A. NUYTIENS, J. CHRISTIAENS en C. ELIAERTS, Trajecten van uithanden gegeven jongeren in het strafrecht. Ernstige jeugddelinquenten gestraft, deel 2, Gent, Academia Press, 2006, 161-163. 394

K. HANSON, “Over de uithandengeving (nog maar eens)”, TJK 2005, 55. 395

J. PUT, Handboek jeugdbeschermingsrecht, Brugge, Die Keure, 2006 , 476.

Page 112: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

112

bepalingen die ertoe leiden dat kinderen door rechtbanken voor volwassen beoordeeld

worden.396

Aangezien ernstig delinquent gedrag op jonge leeftijd altijd zal blijven bestaan, zou bij de

afschaffing van de uithandengeving een evenwaardig equivalent moeten worden voorzien.

Het standpunt kan moeilijk verdedigd worden dat de uithandengeving afgeschaft dient te

worden, zonder een wijziging van het jeugdrecht voorop te stellen. De uithandengeving zou

via verschillende wegen overbodig gemaakt kunnen worden. Er kan gedacht worden aan de

invoering van een jeugdsanctierecht of een verlaging van de leeftijd van strafrechtelijke

verantwoordelijkheid tot 16 jaar.

Naar mijn mening dient België een afzonderlijk jeugdrecht uit te bouwen waarin geen enkele

jeugdige, tot 18 jaar, door een rechtbank voor volwassen beoordeeld wordt. De

gespecialiseerde jeugdrechter zou alle nodige en wenselijke instrumenten in handen moeten

hebben om aan alle vormen van jeugddelinquentie een afdoend antwoord te bieden. Ik ben

geen voorstander om te opteren voor een jeugdsanctierecht waarbij de jeugdrechter geen

enkele kans wordt geboden om beschermingsmaatregelen op te leggen. De

beschermingsmaatregelen kunnen bepaalde categorieën jongeren effectief helpen. Doch, de

jeugdrechter zou ook tegen harde-kern-jongeren gepaste sancties moeten kunnen opleggen die

een voldoende afschrikwekkend effect hebben. Indien deze visie wordt gevolgd, moet de

jeugdrechter niet enkel de bevoegdheid hebben om beschermingsmaatregelen op te leggen aan

minderjarigen, maar hij moet eveneens sancties kunnen opleggen die vervat zijn in de

jeugdwet. Straffen uit het strafwetboek toepassen op minderjarigen daarentegen hebben geen

pedagogische doelstelling en brengen de minderjarige weinig bij.

Een jeugdsanctierecht pleit ervoor om ook de belangen van de maatschappij aan bod te laten

komen, niet enkel de persoonlijkheid en leefomstandigheden van de minderjarige zoals in een

jeugdbeschermingsrecht het geval is. Een jeugdsanctiemodel voorziet in de mogelijkheid om

rekening te houden met de ernst van het misdrijf, in plaats van de tekorten in de opvoeding.397

Door een minderjarige een sanctie op te leggen die in verband staat met

de ernst van het misdrijf, wil men hun normbesef aanscherpen en hen laten beseffen dat zij

verantwoordelijkheid moeten dragen.398

Uiteraard zullen voor de jongeren, waarop een sanctierecht van toepassing is, de eisen van een

contradictoire procedure, proportionaliteit, subsidiariteit, causaliteit en gelijkheid, moeten

worden vervuld.

396

R. HODGKIN en P. NEWELL, Implementation handbook for the Convention on the Rights of the child, New York, UNICEF, 2002, 601. 397

B. DESMET, “Het wetsontwerp-onkelinx van 14 juli 2005. Kleine stappen in de richting van een jeugdsanctierecht", RW 2005-2006, a. 11, 414. 398

E. DUMORTIER, “De strijd om de jeugddelinquent", Panopticon 2007, 2.

Page 113: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

113

Pleiten voor sanctionerende maatregelen en rechtswaarborgen voor minderjarigen betekent

niet automatisch dat men pleit voor een meer repressieve aanpak van jonge delinquenten.

Cijfermateriaal399

leert ons dat de uithandengeving sneller en vaker dan in het verleden

gevorderd wordt door het parket. Dat minderjarigen hierdoor als volwassenen worden berecht

en streng gestraft kunnen worden, kan moeilijk omschreven worden als een beschermende

aanpak. Een ‘sanctie’ verschilt bovendien van een ‘straf’ door haar noodzakelijk

opvoedkundig en constructieve karakter. Jongeren kunnen namelijk best ook iets leren uit hun

sanctie. Leren wat ze fout hebben gedaan, leren wat de gevolgen zijn voor het slachtoffer en

leren dat ze wel iets tot een goed einde kunnen brengen, namelijk de uitvoering van hun

sanctie. De sanctie is dus als het ware een tussenweg tussen een maatregel en een straf.400

Hoofdstuk 3: Rechtswaarborgen voor minderjarigen

3.1 Huidige regelgeving

In het oorspronkelijk systeem van jeugdbescherming had de minderjarige weinig inspraak. De

jeugdrechter werd geacht de maatregelen te nemen in het belang van de minderjarige en kreeg

daarom een ruime bevoegdheid toegekend.

Reeds ten gevolge van de Wet van 2 februari 1994 werden aan minderjarigen die onder

toezicht staan van de jeugdrechter een aantal proceswaarborgen toegekend.

Ook in 2006 was één van de doelstellingen van de hervorming het verbeteren van de

rechtspositie van de minderjarige door meer aandacht te besteden aan de rechtswaarborgen

voor minderjarigen. Toch kunnen we vandaag geen evenwaardige rechtswaarborgen

terugvinden bij minder- en meerderjarigen.

Onder invloed van de CRK worden kinderen en jongeren meer en meer gezien als subject van

rechten in plaats van een louter object. Zij worden beschouwd als capabele en mondige

burgers die in staat zijn zelf drager en uitvoerder te zijn van hun rechten. Diezelfde evolutie

naar meer respect in de omgang met minderjarigen en een vergrote aandacht voor kinderen-

mensenrechten vinden we ook terug in de inmiddels sterk uitgebreide internationale

instrumenten.401

399

A. NUYTIENS, J. CHRISTIAENS en C. ELIAERTS, Ernstige jeugddelinquenten gestraft? Praktijk van de uithandengeving, Gent, Academia Press, 2005, 169. 400

C. ELIAERTS, Constructief sanctioneren van jeugddelinquenten, Brussel, VUBPRESS, 2002, 257. 401

Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind van 1989, de Minimum-regels van Beijing van 1985, de VN-Resolutie betreffende de bescherming van minderjarigen die van hun vrijheid zijn beroofd van 1991, de Riyadh Guidelines van 1990, het European Charter of the Rights of the Child van 1992 en het E.V.R.M. van 1950.

Page 114: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

114

3.2 Kritische analyse: rechtswaarborgen binnen een sanctiemodel

Er zou een grote vooruitgang in de rechtsbescherming van minderjarigen kunnen worden

gemaakt door de invoering van een ‘sanctiewetboek’ voor minderjarigen. Hierin zouden de

misdrijven worden omschreven met de daaraan gekoppelde maximumsancties. Er zijn vele

voordelen aan zo een sanctiewetboek voor de rechtsbescherming van minderjarigen.

Ten eerste komt dit de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid voor minderjarigen ten goede.

Een tweede pluspunt betreft het respecteren van het proportionaliteitsbeginsel. Een

maximumsanctie naargelang de ernst van het misdrijf zal dan geen loutere theorie meer zijn,

maar een dwingende praktijk.402

De invoering van maximumsancties afhankelijk van de ernst van het misdrijf betekent een

grote stap vooruit wat betreft het subsidiariteitsbeginsel. Het is namelijk erg belangrijk om

wettelijk vast te stellen voor welke misdrijven open of gesloten plaatsingen mogelijk zijn, en

voor welke misdrijven geen plaatsingen kunnen worden opgelegd.

Tenslotte moet een degelijk uitgewerkt subsidiariteitsprincipe ervoor zorgen dat de plaatsing,

niet enkel in theorie maar ook in de praktijk, een ‘ultimum remedium’ wordt. De negatieve

effecten ervan zijn al genoeg beschreven en bewezen. Wanneer een plaatsing echter

onvermijdbaar is, is een constructieve uitvoering een ‘conditio sine qua non’. In het geval van

open plaatsingen, die in het kader van het subsidiariteitsprincipe altijd de voorkeur moeten

krijgen op gesloten plaatsingen, betekent dit dat er vooral voor gezorgd moet worden dat

jongeren terecht komen in die instellingen die hen geografisch in staat stellen het contact met

hun familie en schoolomgeving te behouden. Een plaatsing in een gesloten instelling zou

zeldzaam moeten zijn en voorbehouden aan de plegers van zeer ernstige misdrijven.

Hoe dan ook hebben deze instellingen dringend meer personeel en middelen nodig. Die

moeten het mogelijk maken om de jongeren die er verblijven op zijn minst degelijk onderwijs

te verschaffen, zodat de breuk met de maatschappij, die een gesloten plaatsing

noodzakelijkerwijs met zich meebrengt, niet tornt aan de fundamentele rechten van

minderjarigen, zoals beschreven in het EVRM en het IVRK.

Besluitend kunnen we stellen dat, ondanks de vooruitgang die al geboekt is op het vlak van

rechtsbescherming voor minderjarigen, een versterking van hun rechten, samen met het

legaliseren van verschillende praktijken, belangrijke pijlers blijven bij de hervorming van het

jeugdrecht. Het feit dat het hier gaat om ‘nog niet volwassenen’ rechtvaardigt hun gebrekkige

bescherming niet.

402 E. DUMORTIER, “BAS! en de rechten van jeugddelinquenten” in C. ELIAERTS (red.), Constructief sanctioneren

van jeugddelinquenten, Brussel, VUBPRESS, 2002, 235.

Page 115: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

115

Hoofdstuk 4: De gemeentelijke administratieve sanctie

4.1 Huidige regeling

De wetgever had als doelstelling met de invoering van de wet in 1999403

het parket te

ontlasten en een instrument te voorzien tegen straffeloosheid. De gemeentelijke

administratieve sanctie wordt omschreven als een sanctie die door een orgaan van het actief

bestuur wordt opgelegd door middel van een eenzijdige, individuele rechtshandeling als

reactie op een inbreuk op een rechtsnorm of een publiekrechtelijk voorschrift.404

Een administratief sanctierecht voor minderjarigen kwam pas tot stand door de wetten van 7

mei 2004405

en 17 juni 2004406

. Minderjarigen, ouder dan 16 jaar, kunnen administratieve

sancties worden opgelegd.407

Voor minderjarigen beneden de leeftijd van 16 jaar, op het

moment van de feiten, blijft het beschermingsmodel overeind.

De reeds besproken wetsvoorstellen, ingediend in 2012, stellen voor om de leeftijd van 16 tot

14 jaar te verlagen om het stelsel van de gemeentelijke administratieve sancties te verbeteren

en aan te passen aan de nieuwe realiteit van onze gemeenten.408

4.2 Kritische analyse: sanctioneren of beschermen?

De invoering van administratieve sancties voor minderjarigen in 2004 zorgde voor een breuk

met de principes van het jeugdbeschermingsrecht. De leeftijd van 16 tot 14 jaar verlagen

betekent nog een grotere breuk met het jeugdbeschermingsmodel. Binnen het

jeugdbeschermingsrecht worden jongeren niet ‘bestraft’ wegens het overtreden van de

strafwet omdat zij niet verantwoordelijk zijn voor de gestelde daden.409

Sinds de wetten van

2004 riskeren minderjarigen wél een effectieve sanctie als zij een administratieve inbreuk

begaan.

403

Wet van 13 mei 1999 tot invoering van de gemeentelijke administratieve sancties, BS 10 juni 1999. 404

E. DEVROE, Orde van de dag. Criminaliteit en samenleving. Last van overlast, Mechelen, Kluwer, 2003, 39-

46. 405

Wet van 7 mei 2004 tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming en de nieuwe gemeentewet, BS 18 mei 2004. 406

Wet van 17 juni 2008 tot wijziging van de nieuwe gemeentewet, BS 23 juli 2004. 407

Art. 37bis Jeugdwet. 408

Parl.St. Kamer, 2010-2011, nr. 1488/001, 3. 409

M. BOUVERNE en M. DE BIE, ‘Moeten we de jeugdbescherming niet serieus nemen?’, Panopticon 2006, 4.

Page 116: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

116

Het onderscheid tussen reglement en strafwet is vrij kunstmatig aangezien, krachtens

het nieuwe artikel 119bis Nieuwe Gemeentewet, gemeenten ook administratieve

sancties kunnen verbinden aan bepaalde wanbedrijven, waarvoor in principe het

Openbaar Ministerie bevoegd is. Het is moeilijk te verantwoorden dat een minderjarige

schuldonbekwaam en onverantwoordelijk is als het parket de zaak overneemt, en wel in staat

wordt geacht zijn daden te controleren wanneer voor hetzelfde feit de gemeentelijke

ambtenaar een boete oplegt.

Het Arbitragehof oordeelde evenwel dat een systeem waarin aan jongeren een administratieve

sanctie wordt opgelegd, vatbaar voor hoger beroep bij de jeugdrechtbank, niet in strijd is met

de Grondwet.410

De tussenkomst van een rechter als beroepsinstantie vloeit voort uit artikel 6

EVRM. Volgens het Europees Hof geldt het recht op een eerlijk proces voor een onpartijdige

rechter niet enkel voor verdachten die strafsancties riskeren. Ook personen die een

administratieve inbreuk plegen moeten aanspraak kunnen maken op een proces voor een

rechter, tenminste als de administratieve sanctie een punitief karakter heeft.411

Men kan besluiten dat, binnen het politiek discours, krampachtig wordt vastgehouden aan het

jeugdbeschermingsmodel dat van toepassing is in de Jeugdwet. Maatschappelijk wordt de

roep naar een meer repressieve aanpak van jongeren die voor overlast zorgen, steeds groter.

Om tegemoet te komen aan deze wens van de, steeds minder verdraagzame, samenleving

wordt telkens gesleuteld aan de GAS-wetgeving, zonder dat het beschermingskarakter van de

jeugdwet in het gedrang komt.

De vraag kan worden gesteld of het niet beter was geweest om in 2006 effectieve sancties ter

beschikking te stellen aan de jeugdrechter via de invoering van een jeugdsanctierecht, in

plaats van de discussie aan te gaan over het verlagen van de leeftijd voor het opleggen van

GAS-sancties. De jeugdrechter is tenslotte nog steeds de deskundige ter zake in contact met

minderjarigen. De jeugdrechter zou naast de mogelijkheid om sancties op te leggen, eveneens

de mogelijkheid behouden om beschermingsmaatregelen op te leggen indien de jongere

minder ernstige gedragingen heeft gesteld. De lokale sanctionerende ambtenaar daarentegen

heeft niet de vereiste expertise om met jongeren op een efficiënte manier om te gaan en heeft

enkel de bevoegdheid om jongeren GAS-sancties op te leggen.

410

Arbitragehof 18 januari 2006, nrs. 3278 en 3279, BS 30 januari 2006, www.arbitrage.be. 411

EHRM 21 februari 1984, Ozturk t./Duitsland, Publ. ECHR, A-73; EHRM 24 september 1997, Garyfallou AEBE t./Griekenland, Receuil 1997-V, 1830.

Page 117: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

117

Hoofdstuk 5: Kritische analyse van de positie van de jeugdrechter binnen het

huidige jeugdrecht

5.1 De criteria in acht te nemen door de jeugdrechter bij het opleggen van maatregelen

Vóór de hervormingen in 2006 werd een ruime appreciatiebevoegdheid met betrekking tot

noodzakelijke maatregelen toegekend aan de jeugdrechter. Door de hervormingen van het

jeugdrecht lijkt deze appreciatiebevoegdheid van de jeugdrechter grondig ingeperkt. Enerzijds

heeft de wetgever een duidelijke hiërarchie vastgesteld met betrekking tot de mogelijke

maatregelen.412

Anderzijds heeft de wetgever een aantal criteria ingevoerd waarop de

jeugdrechter zich moet steunen bij het nemen van een beslissing.413

Het invoeren van de criteria waarop een rechter zich moet baseren bij het opleggen van

maatregelen aan minderjarigen zorgt voor een versteviging van de rechtspositie van de

minderjarige. Deze verschillende, uiteenlopende criteria wijzen er ook op dat het huidige

jeugdrecht niet meer uitsluitend is gebaseerd op een beschermingsmodel.

Naar mijn mening staat de jeugdrechter vandaag de dag voor een moeilijke opdracht doordat

de wetgever geen hiërarchie heeft ingevoerd tussen de verschillende wettelijke criteria. Bij het

lezen van de nieuwe jeugdwet valt het op dat de jeugdrechter veel zaken in rekening moet

brengen alvorens een maatregel op te leggen aan een minderjarige. Enerzijds is er een

voorrang ingevoerd voor maatregelen die zorgen voor het herstel van de geleden schade.

Indien men dit leest zou men kunnen denken dat het herstelmodel de bovenhand heeft

gehaald. Niets is minder waar. De jeugdrechter moet bij het opleggen van de maatregelen

rekening houden met bepaalde criteria zoals de persoonlijkheid en leefomgeving van de

dader. Daarnaast moet de jeugdrechter ook rekening houden met de ernst van de feiten, de

schade van het slachtoffer en de gevaren ten aanzien van de samenleving. Deze criteria zijn

evenwaardig en moeten door de jeugdrechter allen in aanmerking worden genomen bij het

opleggen van een maatregel aan de minderjarige. Het gevaar bestaat dus dat alles te veel gaat

afhangen van de opvatting van de jeugdrechter. De jeugdrechter is en blijft tenslotte een mens

met persoonlijke voorkeuren en overtuigingen. De wetgever lijkt op deze manier de

modellendiscussie te verleggen naar de jeugdrechter die de finaliteit van het gerechtelijk

optreden zal bepalen.

In de huidige jeugdwetgeving is bovendien nergens bepaald wanneer en hoe de jeugdrechter

moet overstappen van de, bij voorkeur te nemen, herstelrechtelijke maatregelen naar het

beschermings- of sanctiemodel. Wanneer zijn de gepleegde feiten ernstig genoeg om

herstelrechtelijke maatregelen achterwege te laten? Wanneer is de verdere begeleiding en

bescherming van de minderjarige prioritair op herstel van de schade van het slachtoffer?

412

Art. 37 § 2, derde lid Jeugdwet. 413

Art. 37 §1, tweede en derde lid Jeugdwet.

Page 118: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

118

5.2 Een ‘boodschappenlijst’ aan maatregelen

De hervormingen van de jeugdwet hebben ook gezorgd voor een grotere keuzemogelijkheid

aan allerhande maatregelen voor de jeugdrechter. Reeds vóór de wetten van 2006 ontstonden

allerhande (alternatieve) maatregelen die niet in de jeugdbeschermingswet waren voorzien.

Door de nieuwe jeugdwet werden enkele van deze maatregelen wettelijk verankerd.

De verscheidenheid en grote keuze aan maatregelen voor de rechter is uiteraard voordelig

voor de diversificatie en individualisering van de maatregel op de concrete situatie waarin de

minderjarige zich bevindt. Wanneer eenzelfde ‘als misdrijf omschreven feit’ door twee zeer

verschillende jongeren wordt gepleegd, kan het zijn dat de ene jongere beter geholpen is met

een harde aanpak en de andere jongere met herstelrechtelijke maatregelen.

De ongebreidelde keuzemogelijkheid aan maatregelen zorgt er anderzijds voor dat de

rechtszekerheid van de minderjarige in het gedrang komt.414

De nieuwe wet laat een grote

beoordelingsvrijheid op gebied van aard en duur van de maatregelen toe aan de jeugdrechter.

Daarnaast zijn ook verschillende combinaties van maatregelen mogelijk. Dit zorgt ervoor dat

minderjarigen niet op voorhand kunnen inschatten welke maatregelen of sancties op

inbreuken staan. Op dit vlak is het nieuwe jeugdrecht niet conform het IVRK aangezien dit

stelt dat de aard en de duur van de maatregelen ‘enigszins voorspelbaar moeten zijn’.415

414 E. DUMORTIER en J. CHRISTIAENS, “De nieuwe wet op de jeugdbescherming. Krijtlijnen van ambigue

hervorming”,TJK 2006, 276. 415

Art. 40, 2, a IVRK.

Page 119: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

119

Hoofdstuk 6: Algemeen besluit

De mp3-moord heeft gezorgd voor een versnelde goedkeuring van de nieuwe jeugdwet.

Enerzijds moet men Joe van Holsbeeck ‘dankbaar’ zijn dat er na jarenlange discussies in het

politieke debat en de rechtsliteratuur, een nieuwe jeugdwet tot stand is gekomen. Anderzijds

kan men zich de vraag stellen of de morele paniek in de bevolking niet heeft gezorgd voor een

minder doordachte, versnelde goedkeuring van de nieuwe jeugdwet.

Het is inmiddels duidelijk dat in 2006 werd geopteerd voor een renovatie van de

jeugdbeschermingswet van 1965, in plaats van de uitbouw van een volledig nieuw jeugdrecht.

Toch kan men besluiten dat we vandaag de dag een jeugdrecht hebben uitgebouwd waarbij

elke strekking binnen het jeugdrecht ‘een zeg’ krijgt. Aan de onderbouw van het

beschermingsmodel is door de wetgever nog altijd niet geraakt: de minderjarige blijft

strafrechtelijk schuldonbekwaam. Maar op dat fundament zijn constructies gebouwd van

herstelrecht, sanctierecht, zelfs strafrecht, hier en daar aangevuld met beperkte

rechtswaarborgen.416

Het huidige jeugdrecht heeft geen evenwicht kunnen vinden tussen de rechtsbescherming van

de jongere (beschermingsmodel) en het bestrijden van criminaliteit (sanctiemodel). Het

systeem van uithandengeving legt nog steeds de grenzen van het huidige jeugdrecht vast, ook

al werd vastgesteld in verschillende onderzoeken dat het systeem van uithandengeving weinig

bijbrengt aan de minderjarige. De wetgever had kunnen opteren om de uithandengeving af te

schaffen en te voorzien in een jeugdsanctierecht, bestaande uit maatregelen en sancties die

harde-kern-jongeren effectief zouden afschrikken, doch deze optie werd niet verkozen. Door

de jeugdrechter meer mogelijkheden te geven om een antwoord te bieden op elk delinquent

gedrag, kan de uithandengeving makkelijk overbodig worden gemaakt. Uit de praktijk blijkt

echter dat deze oplossing niet zo gemakkelijk realiseerbaar is. Dus zal de noodzaak blijven

om een uitweg te bieden aan die minderjarige delinquenten waar het nieuwe jeugdrecht geen

antwoord voor heeft.

De wetgever heeft, met de wetten van 2006 ,de modellendiscussie die leefde in het politieke

debat doorgeschoven naar de jeugdrechter die zal oordelen in de concrete situaties.417

Rechters die krampachtig vasthouden aan het beschermingsmodel zullen zich steunen op het

wettelijk criterium van de persoonlijkheid van de minderjarige. Jeugdrechters die eerder

voorstander zijn van een sanctiemodel zullen zich baseren op de ernst van de feiten en het

gevaar van de dader voor de samenleving bij het opleggen van een maatregel aan een

minderjarige. Andere rechters kunnen fervent voorstander zijn van de herstelrechtelijke

maatregelen en zullen daardoor sneller een geslaagde bemiddeling aanvaarden zonder verdere

maatregelen op te leggen.

416

G. DECOCK, Beschermen, straffen, herstellen : twintig jaar nadenken over het sanctioneren van jongeren, Gent, Larcier, 2011 ,1. 417

G. DECOCK, “De nieuwe Wet op de jeugdbescherming: elk wat wils?”, TJK 2006/4, 272.

Page 120: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

120

Het lijkt erop dat de wetgever, door de versnelde goedkeuring van de nieuwe jeugdwet, geen

knopen heeft durven doorhakken en alle strekkingen binnen het jeugdrecht aan bod heeft laten

komen met een keuze voor de jeugdrechter welk model hij zal toepassen. Uiteraard kan deze

grote beoordelingsvrijheid van de jeugdrechter het rechtszekerheid- en gelijkheidsbeginsel

niet ten goede komen.418

Anderzijds zijn er ook voordelen verboden aan de ruime

beoordelingsvrijheid van de jeugdrechter. Indien de samenleving voldoende vertrouwen heeft

in de ervaring, deskundigheid en objectiviteit van de jeugdrechter, dan kan hij, door zijn grote

beoordelingsvrijheid, maatregelen differentiëren naargelang de specifieke individuele situatie

van de minderjarige.

Vanuit het perspectief van de rechtswaarborgen is het panopliemodel problematisch te

noemen. De minderjarige blijft in het nieuwe jeugdrecht onverantwoordelijk en de

jeugdrechter kan op basis van verschillende criteria zijn oordeel vellen, waarvan de ernst van

de feiten slechts één criteria is waardoor het proportionaliteitsbeginsel niet op de voorgrond

treedt. Ook al werd reeds gesleuteld aan de voorlopige maatregelen voor minderjarigen, de

mogelijkheid om ingrijpende voorlopige maatregelen op te leggen aan minderjarigen blijft

behouden. Ondanks de huidige tekortkomingen in verband met het respect voor de

rechtswaarborgen voor minderjarigen, hebben de initiatieven van het

Kinderrechtencommissariaat en de wetten van 1994 en 2006 uiteraard ook voor vooruitgang

gezorgd. Minderjarigen hebben voortaan recht op bijstand van een advocaat, kunnen hun

dossier tijdig inkijken en moeten worden gehoord vanaf de leeftijd van 12 jaar. Enerzijds werd in het huidige jeugdrecht geopteerd voor het behoud van het

beschermingsmodel, anderzijds wordt de GAS-wetgeving steeds meer en op steeds jongere

leeftijd toepasselijk. Het bestraffende effect van de GAS-wet toont aan dat de steeds minder

tolerante samenleving liever opteert voor een repressieve aanpak van deviante jongeren, dan

ze te beschermen door een beschermingssysteem. Door beide wetgevingen, het jeugdrecht

met als basis een beschermende finaliteit en de GAS-wet met een repressieve finaliteit, toe te

passen op minderjarigen, verkrijgen we een weinig samenhangende en coherente regelgeving

die van toepassing is op minderjarige delinquenten.

418 Doch oordeelde het Grondwettelijk Hof in 2008 dat de keuzevrijheid die de jeugdrechter hier bezit

niet strijdig is met het rechtszekerheidsbeginsel, ook al heeft de rechter hier een ruime beoordelingsbevoegdheid: Grondwettelijk Hof 13 maart 2008, nr. 49/2008, BS 14 april 2008.

Page 121: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

121

Bibliografie

Wetgeving

Verklaring van de Rechten van het Kind van 20 november 1959

Bijzondere Wet van 8 augustus 1980 tot Hervorming van de Instellingen, BS 15 augustus 1980

Decreet van 27 juni 1985 inzake Bijzondere Jeugdbijstand, BS 5 juli 1986

Decreet van 7 mei 2004 betreffende de rechtspositie van de minderjarigen in de integrale jeugdhulp, BS 4

oktober 2004

Decreet van 7 maart 2008 betreffende de Bijzondere Jeugdbijstand, BS 15 april 2008

K.B. van 9 oktober 1991 tot oprichting van de Nationale Commissie voor de Hervorming van de wetgeving

inzake Jeugdbescherming, BS 9 november 1991

Ontwerp van wet van 19 maart 1958 op de bescherming van minderjarigen, Parl.St. Kamer 1957-1958, nr. 885-

1

Voorstel tot wet van 22 juni 1960 op de jeugdbescherming, Parl.St. Kamer 1959-1960, nr. 567-1

Wetsvoorstel tot wijziging van de wetgeving betreffende de gemeentelijke administratieve sancties, Parl.St.

Senaat 2010-2011, nr.5 1162/1

Wetsvoorstel tot wijziging van de wetgeving met betrekking tot de gemeentelijke administratieve sancties wat de bevoegde ambtenaren en de leeftijdsdrempel betreft, Parl.St. Kamer 2010-2011, 53K 1488/001

Wetsvoorstel tot wijziging van de nieuwe gemeentewet wat de invoering van gemeentelijke administratieve

sancties voor spijbelen betreft, Parl.St. Kamer 2010-2011, 53K 1451/001

Wetsontwerp betreffende de jeugdbescherming van 13 september 1963, Parl.St. Kamer 1962-1963, nr. 637-1

Wet van 27 november 1891 tot beteugeling van de landloperij en de bedelarij, BS 3 december 1891

Wet van 15 februari 1897 betreffende de beteugeling van de landloperij en bedelarij op het vlak van

bejegening van jeugddelinquenten, BS 21 februari 1897

Wet van 15 mei 1912 betreffende de Kinderbescherming, BS 15 mei 1912 Wet van 19 mei 1914 tot invoering van de leerplicht

Wet 13 mei 1955 houdende goedkeuring van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de

Fundamentele Vrijheden, BS 19 augustus 1955

Wet van 8 april 1965 betreffende de Jeugdbescherming, BS 15 april 1965

Page 122: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

122

Wet 19 januari 1990 tot verlaging van de leeftijd van de burgerrechtelijk meerderjarigheid tot achttien jaar, BS

30 januari 1990

Wet van 2 februari 1994 tot wijziging van de Wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, BS 17

September 1994

Wet 23 november 1998 betreffende de juridische bijstand, BS 22 december 1998

Wet van 13 mei 1999 tot invoering van de gemeentelijke administratieve sancties, BS 10 juni 1999

Wet 1 maart 2002 betreffende de voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit

hebben gepleegd, BS 1 maart 2002

Wet van 15 mei 2006 tot wijziging van de Wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, BS 2 juni

2006

Wet van 13 juni 2006 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als

misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de dit feit veroorzaakte schade, BS 19 juli 2006

Wet van 31 juli 2009 tot wijziging van artikel 119 van het Gerechtelijk wetboek en van artikel 57bis van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, BS 18 augustus 2009 Wet van 21 december 2009 tot hervorming van het Hof van Assisen, BS 11 januari 2010

Rechtspraak

Grondwettelijk Hof 18 januari 2006, nrs. 3278 en 3279, BS 30 januari 2006

Grondwettelijk Hof 13 maart 2008, nr. 49/2008, BS 14 april 2008

EHRM 29 februari 1988, Bouamar, sér. A, nr. 129, J.L.M.B., 1988, 457, noot MARTENS, P., en J.L.M.B., 2000, 14

noot HENRY, P.

EHRM 21 februari 1984, Ozturk t./Duitsland, Publ. ECHR, A-73 EHRM 24 september 1997, Garyfallou AEBE t./Griekenland, Receuil 1997-V, 1830

Rechtsleer

Tijdschriften

BECQ, S., “Het juridisch statuut van de pleegouders”, RW 1980-81, 2038 p.

BEUKEN, M., DULIERE, I. en RAVIER, I., “Etude monographique de 5468 jugements”, JDJ 1989, nr. 4-5, 56 p.

BOUVERNE, M. en DE BIE, M., “Moeten we de jeugdbescherming niet serieus nemen?”, Panopticon 2006, 4 p.

Page 123: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

123

BRABANTS, S., “Het straatverbod in de Stad Antwerpen: (g)een doodlopende straat?”, T.Gem. 2010, afl. 2, 137-

174.

BROUWERS, B., “Jeugdsanctierecht in Europa: is uithandengeving een evidentie?”, Jura Falconis 2007-2008,

nr.44, 3-38.

CHARLES, R., “Les activités des comités de protection de la jeunesse”, Ann.Dr. 1971, 7-24.

CARTUYVELS, Y., “Jeugdrecht in België; Wat is er veranderd?”, De orde van de dag 2000, afl.11, 11 p. CARTUYVELS, Y., “De grote etappes in het Belgische Jeugdrecht: continuïteit, circulariteit of breuk?”, TJK 2001/4, 134 p.

CARTUYVELS, Y., “Les horizons de la justice des mineurs en Belgique: vers un retour ‘soft’ du penal?”, Déviance

et Société 2002, 154 p.

CHRISTIAENS, J., “De jeugddelinquentie en zijn bescherming; een historisch perspectief”, De orde van de dag

2000, afl. 11, 70 p.

CHRISTIAENS, J., “De hervorming van de Belgische jeugdbescherming: à la recherche du modèle perdu”, Panopticon 2005, afl. 1, 12 p.

CHRISTIAENS, J. en DUMORTIER, E., “Wanneer de nood hoog is, is de gevangenis nabij: over de afschaffing van

artikel 53 en de invoering van de jeugdgevangenis”, TJK 2002, afl.2, 53-54.

CHRISTIAENS, J. en DUMORTIER, E., “Opiniestuk”, De Morgen 28 januari 2012, 6 p.

COLLARD, C., “Le tribunal pour enfants. Son passé, son avenir”, Rev.dr.pén.crim. 1924, afl. 8, 674 p.

COPS, D., PUT, J. en PLEYSIER, S., “De GAS-wetgeving als instrument voor de aanpak van overlast”, Panopticon

2012, afl. 33, 554.

DE BOCK, G., “Beschouwingen naar aanleiding van de nieuwe wet op de jeugdbescherming”, RW 1965-66, 232 p.

DE SMET, B., “Verwijzing van minderjarige verdachten naar de bijzondere jeugdkamer”, noot onder Cass. 16

februari 2010, RW 2010-11, 674-677.

DE SMET, B.,” De strafprocedure voor minderjarigen na de wetten van 15 mei 2006 en 13 juni 2006:

Jeugdbeschermingsrecht met een vleugje jeugdsanctierecht”, RW 2006-07, nr. 8, 342-418.

DECLERCQ, R., “L’interprétation des articles 13 à 16 de la loi de 15 mai 1912 relatifs à la compétence du juge des enfants”, Ann. Dr. 1951, afl. 135, 141-149. DECOCK, G. en DE WINTER, J., “De strafrechtelijke bescherming van minderjarigen: de bescherming nog niet voorbij”, TJK 2001, afl. 2, 58-61. DECOCK, G., “De nieuwe Wet op de jeugdbescherming: elk wat wils?”, TJK 2006/4, 272 p. DEFRANCQ, R., VAN RUMST, S. en DECOCK, G., “De Jeugdwet heeft de grondwettelijke toets doorstaan”, TJK 2008, nr. 3-4, 243-250.

Page 124: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

124

DEWEERDT, K. en PUT, J., “Veertig jaar jeugdbeschermingsrecht”, NJW 2004, 826-830.

DUMORTIER, E. en CHRISTIAENS, J., “De nieuwe wet op de jeugdbescherming. Krijtlijnen van ambigue

hervorming”,TJK 2006, 273-275.

GEUDENS, H., “Reactie op kadernota van minister Onkelinx L. betreffende de hervorming van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming”, TJ, 2004/2, 74 p.

GOISET, D., “Dessaisissement. Une mesure exceptionelle?”, J.dr.jeun. 2000, alf. 199, 14 p. HANSON, K., “Over de uithandengeving (nog maar eens)”, TJK 2005, 55 p.

JASPART, A. en VAN PRAET, S., “Les parents démissionnaires: Construction et déconstruction d’un concept au

flou caractérisé”, JDJ 2009, 35 p.

LUNDY, L., “Voice is not enough: conceptualizing article 12 of the United Nations Convention on the Rights of

the Child”, British Educational Research Journal 2007, nr.33, 927-942.

MAES, C., “Nog maar eens: Jeugdbescherming tegen wat zich verschuilt onder nieuwe benamingen”, TJK

2003/2, 61 p.

NUYTIENS, A., “Rien ne va plus! Een kritische reflectie op de onverwachte (en ondoordachte) uithandengeving”, TJK 2006, 289 p.

PUT, J. en ROM, M., “Toetsing van de nieuwe Jeugdwet aan het internationaalrechtelijk kader”, Panopticon 2007, afl. 6, 57 p.

SENAEVE, P., “De gevolgen van de verlaging van de burgerlijke meerderjarigheid voor de

jeugdbeschermingsmaatregelen t.a.v. delinquente jongeren. Een mini-hervorming van de wet op de

jeugdbescherming”, RW 1992-93, 981 p.

SMETS, J. en CAPELAERE, G., “De gerechtelijke jeugdbescherming na de wet van 2 februari 1994” , Panopticon

1995, 274-275.

VAN BRAECKEL, L., “Participatie stimuleert participatie”, Weliswaar 2007, nr.78, 5 p.

VAN HEULE, F., “De nieuwe wet op de jeugdbescherming”, RW 1967, 1635 p.

VANDORPE, J., “De rol van de jeugdadvocaat: een pedagogische benadering”, TJK 2004, nr. 3, 156-158.

VANFRAECHEM, I. en WALGRAEVE, L., “Herstelgericht groepsoverleg voor jonge delinquenten in Vlaanderen.

Verslag van een actie onderzoek”, Panopticon 2004, afl. 6, 27-46.

VAN RUMST, S., “Herstelbemiddeling in de nieuwe Wet op de Jeugdbescherming. De wettelijke verankering

van een praetoriaanse praktijk”, TJK 2006, afl. 4, 291 p.

VAN STEENKISTE, P. en ELIAERTS, C.,”De wet van 2 februari 1994 betreffende jeugdbescherming. De moeizame

geboorte van een nieuw jeugdrecht”, RW 1994, 209 p.

Page 125: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

125

VERSTRAETEN, R., DE DECKER, S. en VAN HOOGENBEMT, T. “De strafrechtelijke gevolgen van de

uithandengeving en de behandeling van de zaak door de bijzondere kamers van de jeugdrechtbank en door het

Hof van Assisen”,N.C. 2008, 129 p.

VROMAN, F., “Jongeren en gemeentelijke administratieve sancties: citius, altius, fortius”, Orde van de Dag

2012, afl. 58, 89 p.

Boeken

ALLEN, R., Children and crime (taking responsibility), Londen, IPPR, 1996, 17 p.

BALLET, D., “De minderjarige en het strafrecht: een poging tot verheldering van zijn strafrechtelijke positie” in C. ELIAERTS, J. GERLO en E. VERHELLEN, Van jeugdbeschermingsrecht naar jeugdrecht?, Antwerpen, Kluwer, 1990, 157 p. BAESELEN, X. en DE FRAENE, D., Vers une réforme fondamenale de la loi de 1965 relative à la protection de la jeunesse, Brussel, CRISP, 2000, 13 p. BERBUTO, S. en VAN DOOSSELAERE, D., “Les offres restauratrices: approche pratique et questions juridiques” in T. MOREAU en S. BERBUTO, Réforme du droit de la Jeunesse; Questions spéciales, Luik, Anthemis, 2007, 107 p. BERGHMANS, M., “Verantwoordelijkheid” in G. DECOCK en J. PUT, Jeugdsanctierecht gewikt en gewogen; Toetsing van beleid en praktijk aan de principes van het jeugdsanctierecht, Gent, Larcier, 2012, 29 p. BERGHMANS, M., “Positie van ouders”, in J. PUT en M. ROM, Het nieuwe jeugdrecht, Gent, Larcier, 2007, 234 p. BOUVERNE, M., DE BIE, M. en ROOSE, R., cursus jeugdbescherming en bijzondere jeugdbijstand, UGent, onuitg., 2012, hoofdstuk 1, 2 p. CHRISTIAENS, J., “Een alternatief voor het alternatief” in C. ELLIAERTS (red), Constructief sanctioneren van jeugddelinquenten, een commentaar bij vijf jaar werking BAS!, Brussel, VUBPress, 2002, 12 p. DECLERCQ, R., “Bevoegdheid, Algemeen”, in Commentaar strafrecht en strafvordering, Antwerpen, Kluwer, 1998, 10 p. DE LANGEN, M., Recht voor jeugdigen. Onderzoek naar rechten en rechtsbeginselen in het Jeugdrecht, Samson,

Alphen aan Rijn, 1973, 116 p.

DELENS, I., RAVIER, I. en VANDRESSE, C., “La réforme de la protection de la jeunesse: quelles alternative?”, in CHRISTIAENS, J., Protection de la jeunesse, Formes et réformes, Brussel, Bruylant, 2005, 177 p. DE SMET, B., Verantwoordelijkheid en recht, Mechelen, Kluwer, 2008, 196 p. DE SMET, B., “Herziening van maatregelen van jeugdbescherming”, in Commentaar strafrecht en

strafvordering, Mechelen, Kluwer, 2010, 131 p.

DE SMET, B., “Administratief sanctierecht voor minderjarigen”, in Commentaar strafrecht en strafvordering, Mechelen, Kluwer, 2011, 1-14.

DEVROE, E., Orde van de dag. Criminaliteit en samenleving. Last van overlast, Mechelen, Kluwer, 2003, 39-46. DE VROEDE, N., “De voorlopige maatregelen tot plaatsing van jongeren in een gesloten instelling” in B. DEJEMEPPE en D. MERCKX (ed.), De voorlopige hechtenis, Diegem, Kluwer, 2000, 483-491.

Page 126: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

126

D’HONDT, S., “De nakende hervorming van het jeugdbeschermingsrecht” in De procesbekwaamheid van minderjarigen, Antwerpen, Intersentia, 2006, 262 p. DUMORTIER, E., De jeugdrechter in twijfel. Onderzoek naar het ontstaan en de praktijk van de kinderrechter, Brussel, VUB, 2006, 85 p. DUMORTIER, E. en CHRISTIAENS, J., “De hervorming van de Jeugdbescherming; tussen pendel en schijnbeweging?” in R. DEFRANCQ (ed.), Actualisatie Jeugdbescherming-Bijzondere Jeugdbijstand, Gent, Centrum voor de rechten van het Kind, 2005, 10 p. DUMORTIER, E., “BAS! en de rechten van jeugddelinquenten” in C. ELIAERTS (red.), Constructief sanctioneren van jeugddelinquenten, Brussel, VUBPRESS, 2002, 235 p. DUPONT, L. en BOUCHET, S., Jeunesse et justice, Brugge, die Keure, 2004, 140 p. DUPONT, L. en VERSTREATEN, R., Handboek Belgisch Strafrecht, Leuven, Acco, 1988, 409 p. DUPONT, I. en VANDER AUWERA, C., Het nieuwe jeugdrecht van de Vlaamse Gemeenschap, Leuven, Acco, 1988, 144 p. DE BOCK, S., Geboeid door het leven. Het ongekuiste verhaal van jonge criminelen in Everberg, Leuven, Van Halewyck, 2006, 13 p. DE BOCK, G., “Enkele knelpunten in de actuele discussie over het jeugd(beschermings)recht” in B. BOUCKAERT, P. HEBBERECHT, D. VANDENBOSSCHE en F. VAN DUN, Liber Amicorum Willy Calewaert; Recht en criminaliteit, Antwerpen, Kluwer, 1984, 125 p. DE SUTTER, T., Gemeentelijke administratieve sancties Balans 1999-2009, Brugge, Die Keure, 2010, 119 p. DECOCK, G. en VANSTEENKISTE, P., Naar een jeugdsanctierecht, Gent, Mys & Breesh, 1995, 40 p. DECOCK, G., Beschermen, straffen, herstellen : twintig jaar nadenken over het sanctioneren van jongeren, Gent, Larcier, 2011 ,1 p. DECOCK, G., “Rechtswaarborgen” in G. DECOCK en J. PUT, Jeugdsanctierecht gewikt en gewogen; Toetsing van beleid en praktijk aan de principes van het jeugdsanctierecht, Gent, Larcier, 2012, 37 p. DE RUYVER, B., De strafrechtelijke politiek gevoerd onder de socialitische Minister van Justitie E. Vandervelden, P. Vermeylen en A. Vranckx, Antwerpen, Kluwer, 1988, 133 p. DE SMET, B., Jeugdbeschermingsrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Intersentie, 2010, 310 p. ELIAERTS, C., GERLO, J. en VERHELLEN, E., Van jeugdbeschermingsrecht naar jeugdrecht: tekstbundel van het internationaal congres van 20 december 1990 aan de Rijksuniversiteit Gent, Antwerpen, Kluwer, 1990, 3 p. ELIAERTS, C., Jongeren en Recht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 150 p. ELIAERTS, C., “De toekomst van het jeugdbeschermingsrecht”, in H. CAMMAER, Jeugdrecht : balans en perspectieven, Contactcomité van organisaties voor jeugdzorg, Brussel, 1989, 86 p. ELIAERTS, C. (red.), Constructief sanctioneren van jeugddelinquenten, Brussel, VUBPRESS, 2002, 257 p. ELIAERTS, C., “Zalven of slaan? Het eeuwige pendelen tussen hulp en straf in de jeugdbescherming” in C. LIS en H. SOLY (eds.), Tussen dader en slachtoffer: Jongeren en criminaliteit in historisch perspectief, Brussel, VUB press, 2001, 371 p.

Page 127: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

127

DECOCK G. en VANSTEENKISTE, P., Herstel of Sanctie; Naar een Jeugdsanctierecht met de integrale rapporten Cornelis en Walgrave, Gent, Mys & Breesch, 1999, 5-49. FRANSSENS, M., PUT, J. en DEKLERCK, J., Het beleid van de jeugdmagistraat, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2010, 343 p. GEUDENS, H., SCHELKENS, W. en WALGRAVE, L., “Op zoek naar een herstelrechtelijk jeugdsanctierecht in België. Een denkoefening” in G. DECOCK en P. VANSTEENKISTE (eds.), Herstel of sanctie. Naar een jeugdsanctierecht, Gent, Mys en Breesch, 1999, 49-101. GAZAN, F., DE CRAIM, C. en TRAETS, E. (eds.), Jeugddelinquentie: op zoek naar passende antwoorden, Antwerpen, Maklu, 2010, 27 p. HODGKIN, R. en NEWELL, P., Implementation handbook for the Convention on the Rights of the child, New York, UNICEF, 2002, 125-127. MIJNARENDS, E., Richtlijnen voor een verdragsconforme jeugdstrafrechtspleging, ‘gelijkwaardig maar minderjarig’, Leiden, Kluwer Rechtswetenschappelijke publicaties, 1999, 200 p. NUYTIENS, A., CHRISTIAENS, J. en ELIAERTS, C., Ernstige jeugddelinqueten gestraft? Praktijk van de uithandengeving, Gent, Academia Press, 2005, 322 p. NUYTIENS, A., CHRISTIAENS, J. en ELIAERTS, C., Trajecten van uithanden gegeven jongeren in het strafrecht. Ernstige jeugddelinquenten gestraft, deel 2, Gent, Academia Press, 2006, 161-163. ONKELINX, L., “Ontstaansgeschiedenis, krachtlijnen en beginselen van de nieuwe Jeugdwet” in J. PUT en M. ROM, Het nieuwe Jeugdrecht, Gent, Larcier, 2007, 9 p. PUT, J., “Het nieuwe Jeugdrecht: Een terugblik op de toekomst” in J. PUT en M. ROM, Het nieuwe Jeugdrecht, Larcier, Gent, 2007, 2 p. ROOD, M.,DE BOER, M., DOEK, J. en HEESTERS, J., Jeugdstrafrecht als jeugdbeschermingsrecht?, Zwolle, Tjeenk Willink, 1986, 28-29. SENAEVE, P., Compendium van het Jeugdbeschermingsrecht, Leuven, Acco, 1998, 19 p. SMETS, J., Algemene Praktische Rechtsverzameling: Jeugdbeschermingsrecht, Deurne, Kluwer, 1996, 17 p. SOMERHAUSEN, C., Les comités de protection de la jeunesse, Brussel, CEDJ, 1976, 38 p. TULKENS, F. en MOREAU, T., Droit de la jeunesse. Aide – Assistance - Protection, Brussel, Larcier, 2000, 663 p. TULKENS, F. en VANDEKERCKHOVE, M., Introduction au droit pénal, Diegem, Kluwer, 1997, 456 p. VAN DER MUSSELE, E., “De gewijzigde positie van de advocaat” in J. PUT en M. ROM, Het nieuwe jeugdrecht, Gent, Larcier, 2007, 276-277. VANDER STEENE, K., “De gewijzigde positie van de jeugdrechter” in J. PUT en M. ROM, Het nieuwe Jeugdrecht, Gent, Larcier, 2007, 265 p. VANDENBROEK, M., VANFRAECHEM, I., “Bemiddeling en Hergo”, in PUT, J., ROM, R., Het nieuwe Jeugdrecht, Gent, Larcier, 2007, 148-149 VANDEMEULEBROECKE, I., VAN CROMBRUGGE, H., JANSSENS, J. en COLPIN, H. (red.), Gezinspedagogiek, Deel 3: opvoedingsondersteuning, Antwerpen, Garant, 2007 ,319 p. VAN DEN WYNGAERT, C., Strafrecht & strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2009, 29 p.

Page 128: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

128

VERHELLEN, E., Conventie van de rechten van het kind, , Leuven, Garant, 1991, 90 p. VERHELLEN, E., Jeugdbeschermingsrecht, Gent, Mys & Breesch, 1996, 40 p. VERHELLEN, E., “Het VN-verdrag inzake de rechten van het kind”, in Kinderrechtengids: Deel 1, Gent, Mys & Breesch, 1994, 3-24. VERHELLEN, E., CAPPELAERE, G., “Principe 1: de verantwoordelijkheid van het kind” in G. DECOCK en P. VANSTEENKISTE (eds.), Naar een jeugdsanctierecht, Gent, Mys & Breesch, 1995, 38 p.

VERSTRAETEN, R., DE DECKER, S. en VAN HOOGENBEMT, T., “Jeugdbeschermingsrecht en strafrecht: een

problematische relatie” in Het nieuwe jeugdrecht, J. PUT en M. ROM (eds.), Gent, Larcier, 2007, 128 p.

VAN GRUNDERBEECK, D., Beginselen van personen-en familierecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 520 p.

Internetsites

www.steunpuntjeugdhulp.be/ouderstage

www.kinderrechten.be

www.grondwettelijkhof.be

http://www.standaard.be/cnt/OL1D3Q27

http://nl.wikipedia.org/wiki/Schuld_(strafrecht)

www.dekamer.be

Overige

PROVOOST, G., De ontstaansgeschiedenis van de wet op de jeugdbescherming, onuitgeg., scriptie neergelegd

tot het behalen van de Graad van Licentiaat in de Criminologische Wetenschappen, Universiteit Gent, 2004-

2005, 35.

DECUYPERE, H., De rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp, onuitgeg., masterproef

neergelegd tot het behalen van de Master in de Rechtsgeleerdheid, Universiteit Gent, 2009-2010, 28.

Federale Regeringsverklaring, Parl. St. Kamer, 2003 B.Z., nr. 20/1, 69.

Advies R.v.St., 10 juli 1957, Gedr.St. Kamer, 1957-1958, nr. 885/1, 42-43.

VANDEKERCKHOVE, A., Advies namens het Kinderrechtencommissariaat op het Wetsontwerp tot wijziging van

de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf

omschreven feit hebben gepleegd, www.kinderrechten.be, Advies 2004-05/1, 9.

Advies 12/04 Vlaamse Jeugdraad 4 april 2012.

Verklaring van Minister van Justitie CARTON DE WIART, Hand. Senaat 1912-13, 13 mei 1912, Pasin. 1912, nr.

252, 317-318.

Page 129: Jeugdsanctierecht · gebracht door opvoedkundige maatregelen of zijn ze een vogel voor de kat en zijn ze voorgoed in de criminaliteit verschanst? Zijn de jongeren slachtoffer van

129

Voorontwerp van Wet van de Minister van Justitie Marc Verwilghen houdende antwoorden op delinquent

gedrag door minderjarigen, Parl. St. Kamer 2001-02, nr. 1964; bijlage bij TJK 2001/4.