Jessalinea Nr.9 - maart 2013

36
in dit nummer Revalidatiecampus St.-Ursula 6 | Associatie Hartcentrum Hasselt en Heusden-Zolder 8 | Palliatieve afdeling campus SA 10 | Uitbreiding therapie Parkinsonpatiënten 12 | Universitaire Biobank Limburg 14 | Onderzoekers Jessa Ziekenhuis identificeren nieuw type hartstamcel 16 | Symposium gehoorscreening 20 | Bachelorproef diabeteseducatie 23 | Nieuwe artsen 24 | Cardio 2013 26 | Symposium chemo- en targeted therapy 28 | Verbum 31 | Symposia 35 Medisch informatieblad Jessa Ziekenhuis JESSALINEA nr. 9 maart 2013

description

Artsenblad Jessa Ziekenhuis

Transcript of Jessalinea Nr.9 - maart 2013

Page 1: Jessalinea Nr.9 - maart 2013

in dit nummer

Revalidatiecampus St.-Ursula 6 | Associatie Hartcentrum Hasselt en Heusden-Zolder 8 | Palliatieve afdeling campus SA 10 | Uitbreiding therapie Parkinsonpatiënten 12 | Universitaire Biobank Limburg 14 | Onderzoekers Jessa Ziekenhuis identificeren nieuw type hartstamcel 16 | Symposium gehoorscreening 20 | Bachelorproef diabeteseducatie 23 | Nieuwe artsen 24 | Cardio 2013 26 | Symposium chemo- en targeted therapy 28 | Verbum 31 | Symposia 35

Medisch informatieblad Jessa Ziekenhuis

JESSALINEAnr. 9 maart 2013

Page 2: Jessalinea Nr.9 - maart 2013

JESSALINEA2

Onderzoekers van het Jessa Ziekenhuis zijn erin geslaagd om een nieuw stamceltype te isoleren uit het menselijk hart. Dat opent nieuwe perspectieven voor de toepassing van stamcel-therapie na een hartinfarct. De bevindingen van het onder-zoeksteam zijn gepubliceerd in het internationaal gerenom-meerde tijdschrift Cardiovascular Research. Meer hierover op pagina 16.

Page 3: Jessalinea Nr.9 - maart 2013

JESSALINEA 3

EDITORIAAL

Dat de economische crisis na 7 (of eerder 10) ‘vette’ jaren de gezondheidszorg

treft, blijkt de laatste weken uit de aandacht die verschillende media aan dit

onderwerp besteedden. Verdere besparingen op de honoraria in onder meer de

klinische biologie en radiologie, het on-hold staan van de toekenning van nieuwe

subsidiebeloften door VIPA (Vlaams orgaan dat beslist over de financiering van

infrastructuurwerken in de gezondheidszorg) voor nieuwbouwprojecten en

berichten over de afbouw van het personeelscontingent in verschillende Vlaamse

ziekenhuizen getuigen hiervan.

Hoewel het woord crisis een eerder negatieve connotatie heeft, stamt het woord

etymologisch af van het Griekse werkwoord dat betekent ‘onder-

scheiden, oordelen, beslissen’. In essentie zou je kunnen stellen dat crisissituaties

‘moments of truth’ zijn waarin keuzes dienen gemaakt te worden. Dergelijke keu-

zes hoeven niet altijd negatief te zijn, integendeel. In de geschiedenis is het vaak

zo geweest dat tijden van onzekerheid en problematische situaties een goede

voedingsbodem waren voor creativiteit, innovatie en latere vooruitgang.

Zo ook in de gezondheidszorg. Met de huidige schaarste aan middelen zal het

nodig zijn om een aantal van de huidige paradigma’s te herformuleren. Zoals in

alle sectoren kan alles beter en efficiënter. Een kwalitatieve zorg (doelmatig en

efficiënt) steunt in eerste plaats op een goede interne organisatie bij de lokale

verstrekker (praktijk of ziekenhuis). Kwalitatieve zorg betekent ook dat afspraken

gemaakt worden over de grenzen van de instelling heen zodat dure diagnostische

en therapeutische acta verantwoord uitgebaat kunnen worden. Het is dus tijd dat

instellingen krachten en middelen bundelen zodat we de beschikbare resources

op een oordeelkundige en maatschappelijk verantwoorde manier kunnen en zul-

len inzetten. Dit is de ultieme verantwoordelijkheid van beleidsmakers, elk op zijn

of haar niveau.

Van de overheid mogen we verwachten dat zij een coherent beleid uitstip-

pelt waarbij kwaliteit en betaalbare zorg voor iedereen het uitgangspunt is. De

initiatieven die noodzakelijk zijn om dit beleid om te zetten in concrete resultaten

dienen (waar mogelijk) onderbouwd te zijn door wetenschappelijke evidentie

zonder inmenging van belangengroepen. Het hervormen van het huidige financie-

ringssysteem dient hiervan een essentieel onderdeel te zijn. Maar ook lokaal heb-

ben de actoren in de gezondheidszorg een belangrijke rol te vervullen. Er dient

voldoende leiderschap aanwezig te zijn om zich ten volle te vereenzelvigen met

bovenvermelde doelstellingen. Het is dan en slechts dan dat we zullen groeien

naar een nog meer kwaliteitsvolle zorg. Dit betekent dat samen-werken meer dan

ooit aan de orde is.

Tot slot wil ik de artsen en medewerkers die vermeld worden in het huidige num-

mer speciaal bedanken. Elk heeft op zijn vakgebied

unieke dingen neergezet die voor de dienst en het

ziekenhuis een absolute meerwaarde betekenen.

Ik wens jullie veel leesgenot.

dr. Frank Weekers

Samen – Werken

Page 4: Jessalinea Nr.9 - maart 2013

JESSALINEA4

Sinds kort is er op de ziekenhuiswebsite een

speciaal luik uitgewerkt ‘Kinderen meenemen

op bezoek in het ziekenhuis – een goed idee?’

Een ziekenbezoek met een kind is immers

niet altijd evident. “Toch betrekken ouders

hun kind best op een of andere manier bij een

ziekenhuisopname van een al dan niet ernstig

ziek familielid,” zegt kinderpsychologe Karen

Castermans. “Belangrijk hierbij is wel een

goede begeleiding, zowel vóór, tijdens als na

het bezoek.”

Net omdat ouders of grootouders zich vaak

afvragen hoe ze dit best aanpakken, heeft de

kinderpsychologe heel wat tips op de website

voorzien. Moet ik het slechte nieuws aan mijn

kind vertellen? Wat moet een kind dan weten?

Neem ik mijn kind mee op bezoek? Wanneer

stel ik het bezoek beter uit? Met een ant-

woord op deze en tal van andere vragen wil

het Comité Kindaangepast Ziekenhuis van het

Jessa Ziekenhuis de twijfels rond kinderen op

bezoek in het ziekenhuis bespreekbaar maken.

Het Comité Kindaangepast Ziekenhuis werkt

op tal van vlakken actief aan een aangepast,

kindvriendelijk beleid in het ziekenhuis.

Meer info over kinderen op bezoek: www.

jessazh.be/kinderen > kinderen meenemen op

bezoek in het ziekenhuis?!

Op dinsdag 11 december is dr. Pascal Vranckx,

als cardioloog verbonden aan het Hartcen-

trum Hasselt, gedoctoreerd aan de Erasmus

Universiteit Rotterdam. Hij verdedigde er

overtuigend zijn doctoraal proefschrift ‘Con-

temporary coronary intervention trial conduct. Addressing the 4P’s: Patency,

Perfusion, Performance and Prevention’.

Uit het onderzoek van dr. Vranckx blijkt dat bij toegepast klinisch onderzoek

naar de doeltreffendheid en veiligheid van stents voor de behandeling van

kransslagadervernauwing of afsluiting, de keuze van het juiste meetinstru-

ment cruciaal is. Bovendien kan de meerwaarde van nieuwe stents enkel

worden beoordeeld in de context van het totale zorgpakket voor de patiënt.

Dr. Vranckx lag mee aan de basis van de ontwikkeling van universele con-

sensus eindpuntdefinities voor gebruik in onderzoek naar nieuwe invasieve

en/of medicamenteuze behandelingen voor kransslagadervernauwing of af-

sluiting. In zijn proefschrift plaatst hij deze definities in hun context, wijst op

hun waarde maar tevens ook op mogelijke zwakten.

Prof. Dominique Hansen is verbonden aan het Revalida-

tie- en gezondheidscentrum van het Jessa Ziekenhuis.

In de huidige maatschappij neemt het aantal personen

met overgewicht (obesitas) sterk toe. Deze tendens

heeft op lange termijn ernstige gevolgen: obesitas ver-

hoogt de kans op hart– en vaatziekten, suikerziekte,

orthopedische problemen, bepaalde vormen van kanker,

en verlaagt de levensverwachting (met ±8 jaar). Vandaar

dat personen met obesitas aangeraden worden om te diëten, en meer te bewegen, met

als doel vetmassa te doen dalen. Er blijkt echter nog veel verwarring en discussie te be-

staan over hoe een bewegingsprogramma opgesteld dient te worden voor personen met

obesitas. Het boek van prof. Hansen heeft als doel om zorgverstrekkers toe te lichten hoe

een bewegingsprogramma op te stellen voor personen met obesitas. Het boek start met

de epidemiologie van obesitas, gevolgd door hoe vetmassa te meten en hoe een pre-par-

ticipatiescreening uit te voeren, en wat de effecten zijn van dieet versus fysieke training

op vetmassa. Vervolgens wordt in detail toegelicht hoe het cardiovasculaire, pulmonale,

endocrinologische, neurologische en spierstelsel reageert op inspanning in personen met

obesitas. Men eindigt met te beschrijven hoe personen met obesitas te motiveren om te

blijven bewegen, wat de impact is van verschillende trainingsvormen op vetmassaverlies,

hoe vetten precies gemobiliseerd en verbrand worden, en waarom niet iedereen evenveel

vetmassa zal verliezen ten gevolge van fysieke training. Het boek baseert zich op recente

wetenschappelijke studies/inzichten waarvan een deel uitgevoerd in het Revalidatie-

en Gezondheidscentrum van het Jessa ziekenhuis. Het bestaat uit 16 hoofdstukken. De

meeste hoofdstukken zijn geschreven door internationaal erkende experten.

Kinderen meenemen op bezoeK in het zieKenhuis?

prof. DoMiniquE HAnSEn brEngt boeK over fysieKe training personen met overgewicht uit

CArDioloog dr. pascal vrancKx gedoctoreerd

Page 5: Jessalinea Nr.9 - maart 2013

kORT NIEUWS

JESSALINEA 5

Plastisch chirurg dr. Didier Nolens is onlangs door

de Belgische Vereniging voor Plastische Recon-

structieve en Esthetische Chirurgie aangesteld als

afgevaardigde in drie Europese organen. Concreet

betekent dit dat dr. Nolens zetelt als:

• VertegenwoordigervooronslandindeUnionEuropéendeMédecinsspécialistes.

• MemberoftheExaminationBoardEBOPRAS(EuropeanBoardPlastic,Reconstruc-

tive & Aesthetic Surgery). Dr. Nolens fungeert hier als jurylid tijdens mondelinge

examens die afgenomen worden voor het bekomen van een Europees certificaat.

• MemberoftheAccreditationsubcommitteeEBOPRAS.Dezecommissiehoudtzich

bezig met het opstellen van criteria voor opleiding en visitatie van opleidingscen-

tra die een Europese erkenning wensen.

Dr. Didier Nolens is als plastisch chirurg al tal van jaren actief binnen het Jessa Zieken-

huis. Het is eerder uitzonderlijk dat de benoeming in deze Europese organen te beurt

valt aan een arts die niet aan een universitair ziekenhuis verbonden is.

Binnen de dienst infectieziekten van het Jessa Ziekenhuis worden - naast patiënten

met gecompliceerde infecties, tropische ziekten en HIV - in toenemende mate patiën-

ten met (verdenking op) aandoeningen van de immuniteit gezien. Zo volgen de art-

sen-infectiologen onder meer patiënten met auto-inflammatoire ziekten (HyperIgD

syndroom, FMF, CAPS, TRAPS), met een primaire immuunziekte (XLA, CVID) en pa-

tiënten met inflammatoire vasculitis op. Daarnaast zien zij ook patiënten met koorts

van onbekende oorsprong, waarbij vaak sprake is van een niet-infectieus probleem.

Deze aandoeningen vallen binnen het vakgebied interne geneeskunde, maar strikt

genomen buiten het vakgebied van infectieziekten. Daarom heeft het ziekenhuis de

dienst ‘infectieziekten’ herbenoemd tot ‘dienst infectieziekten en immuniteit’. Door

deze naamsverandering is het voor de verwijzende huisartsen en specialisten dui-

delijker dat analyse en behandeling van patiënten met (verdenking op) een immuni-

teitsprobleem ook behoort tot de competentie en het domein van deze dienst.

Meer info over de dienst infectieziekten en immuniteit:www.jessazh.be/deelweb-

sites/infectieziekten-en-immuniteit.

Dr. DiDiEr nolEnS Door belgische vereniging afgevaardigd in europese organen

DiEnSt ‘infECtiEZiEktEn’ worDt ‘infectiezieKten en immuniteit’

AfDEling neonatologie in EEn nieuw Kleedje

Begin januari verhuisde de afdeling

neonatologie van campus Virga Jesse

naar een nieuwe locatie op dezelfde

campus. De nieuwe afdeling neonatolo-

gie biedt een aantal voordelen. Zo is er

meer ruimte gecreëerd rond de bedjes,

is er een aparte kamer voor het brengen

van slecht nieuws en is de opname-

ruimte aanzienlijk groter. Hoofdvroed-

vrouw Marleen Kosten: “Daarnaast is

comfort een belangrijke spil. We willen

de baby’s rust en regelmaat bieden.

Zeker voor onstabiele baby’s of baby’s

die zich niet goed voelen maakt dat een

groot verschil. Daarom beperken we het

lichtgebruik en dempen we onze stem.

Iedereen fluistert nu spontaan op deze

afdeling.”

Volledig nieuw zijn de twee ouder-kind-

boxen die steeds meer aan populariteit

winnen. “De ouder-kindbox is een

ruime kamer waar de meest onstabiele

baby’s liggen. Hier kan de mama of papa

doorlopend en ongestoord bij de baby

verblijven. Met de verbouwing hebben

we ook het aantal rooming-in kamers

verhoogd van één naar vier. De laatste

nacht dat baby’s in het ziekenhuis

verblijven, kunnen mama’s (vooral die-

genen die borstvoeding geven) daar een

nachtje doorbrengen en zo wennen aan

de grote verandering in hun leven.”

Page 6: Jessalinea Nr.9 - maart 2013

Welk soort revalidanten verblijven op de

revalidatiecampus?

Luc Claes (zorgmanager zorgcluster neuro-loco-

motoriek): "Op onze revalidatiecampus kunnen

revalidanten terecht voor locomotorische en

neurologische revalidatie. De locomotorische

revalidatie richt zich vooral op de revalidatie na

prothesechirurgie en amputaties. De doelgroep

voor de neurologische revalidatie zijn vooral

mensen met niet aangeboren hersenletsels

(NAH). Naast een kwalitatieve neurorevalidatie

specialiseert het revalidatieteam zich in de be-

handeling van comapatiënten, cognitieve reva-

lidatie, arm-handrevalidatie, spasticiteit/Botox,

reconditionering en Parkinson.”

Biedt het voordelen om alle revalidatieaf-

delingen op één campus samen te brengen?

Luc Claes: “Absoluut. Verblijven op een revali-

datieafdeling in een acuut ziekenhuis – zoals

onze revalidatieafdeling die onlangs van cam-

pus Virga Jessa naar hier verhuisde – geeft

voor de revalidant een heel ander gevoel. Op

de revalidatiecampus heerst veel minder een

ziekenhuissfeer. We laten de revalidanten zo-

veel mogelijk actief zijn en bieden hun een

dagvullend revalidatieprogramma aan. Dit is

mogelijk omdat je op één campus infrastruc-

tuur en werkorganisatie volledig kan uitbou-

wen rond de revalidant.”

Dr. Guido Claes (medisch manager zorgcluster):

“Door de schaalvergroting is er een grotere

subspecialisatie zowel binnen het artsenteam

als binnen de paramedische en verpleegkun-

dige equipe mogelijk. Iedereen heeft uiteraard

de algemene kennis onder de knie, maar er is

ruimte om daarnaast verder te specialiseren in

bepaalde aandachtsgebieden.”

Marc Michielsen (hoofdtherapeut): “We zien

dit ook binnen het team van therapeuten.

Onze therapeuten moeten allemaal een all-

round kennis hebben, maar daarnaast kunnen

ze verder specialiseren in een bepaald deel-

domein zoals Parkinsonrevalidatie, cognitieve

revalidatie of arm-handrevalidatie. Gespe-

cialiseerde medewerkers delen hun kennis op

hun beurt met de andere collega’s en geven

hen de nodige adviezen. Door de schaalver-

groting wordt het trouwens ook gemakkelij-

ker om regelmatig in eigen huis opleidingen

te organiseren.”

Dr. Joyce Steenberghs (medisch coördinator):

“Een bijkomend voordeel van de samenvoe-

ging op één locatie is dat we gedwongen

waren om onze volledige werkorganisatie kri-

tisch onder de loep te nemen. Door het beste

van beide campussen bij elkaar te brengen,

kom je tot de beste en meest efficiënte ma-

nier van werken.”

Gaan verwijzers ook een voordeel voelen?

Dr. Joyce Steenberghs: “Met de komst van dr.

Sofie Peeters vanuit campus Virga Jesse zijn

we nu met vier revalidatieartsen. Door een re-

organisatie houden we nu veel meer consul-

taties, zowel algemene als gespecialiseerde

consultaties zoals Parkinsonraadpleging of

schoenenspreekuur. Dit betekent dat verwij-

zers sneller een afspraak voor hun patiën-

ten kunnen vastleggen. Vroeger bedroeg de

wachttijd vaak enkele weken.”

Hoe vangen jullie binnen de therapiezalen

het groter aantal behandelingen op?

Marc Michielsen: “Vooraleer de vierde revali-

datieafdeling naar Herk-de-Stad verhuisde, is

er een tweede therapieblok gebouwd. Daar

werken we volgens een geheel nieuw prin-

cipe. In het reeds bestaande blok heeft iedere

discipline een bepaalde ruimte in gebruik: de

kinesitherapiezaal, ergotherapiezaal, ... In het

nieuwe gedeelte werken we volledig mul-

tidisciplinair naar één doel toe en kijken we

telkens hoe we dat centrale doel op de meest

effectieve en efficiënte manier kunnen berei-

ken. Zo kunnen therapeuten heel gemakkelijk

inspelen en verder bouwen op wat de andere

disciplines doen. De therapeuten hebben van-

uit hun expertise zelf mee gedacht over de

bestemming van de zalen. Ook hier hebben

we gemerkt dat je werking in vraag stellen,

REVALIDATIE

Campus St.-Ursula is volledige revalidatiecampus

JESSALINEA6

Sinds 21 januari 2013 zijn alle revalidatieafdelingen van het Jessa Ziekenhuis ge-

centraliseerd op campus St.-Ursula in Herk-de-Stad. Met ondermeer een bijkomend

therapieblok is de volledige campus nu ingericht als revalidatiecampus. Daarnaast

beschikt campus St.-Ursula over een goed uitgebouwde dienst radiologie en wordt

het aantal raadplegingsactiviteiten systematisch uitgebreid. Zo kunnen patiënten

uit de regio Herk-de-Stad voor steeds meer raadplegingen dicht bij huis terecht.

• 90 rEvAliDAtiEbEDDEn, vErDEElD ovEr 4 AfDElingEn

• ErkEnning voor 5 CoMAbEDDEn

• 4 rEvAliDAtiEArtSEn

• 145 MEDEwErkErS

enKele cijfers:

Page 7: Jessalinea Nr.9 - maart 2013

tot verbeteringen leidt. In de toekomst willen

we trouwens ook ons aanbod aan ambulante

therapie verder uitbreiden. Dit alles kan mede

doordat er drie therapeuten van campus Virga

Jesse mee de overstap naar ons revalidatie-

centrum hebben gemaakt.”

Is het belangrijk dat de campus beschikt

over een dienst radiologie?

Luc Claes: “Het is zeker een pluspunt. Zo kun-

nen we voor onze revalidatiepatiënten heel

wat transporten vermijden. En uiteraard is

het ook aangenaam voor mensen uit de regio

Herk-de-Stad dat ze hier terecht kunnen voor

een radiologieonderzoek.”

De raadplegingsactiviteiten zijn intussen

ook uitgebreid?

Dr. Guido Claes: “De raadplegingsruimten,

wachtzalen en lokalen voor functiemeting

zijn vernieuwd en het aantal raadplegings-

lokalen is uitgebreid. Hiermee hebben we

de komst mogelijk gemaakt voor een aantal

artsen die ook op onze campussen in Hasselt

actief zijn. In de toekomst voorzien we nog

verdere uitbreiding. Voor patiënten uit de re-

gio Herk-de-Stad is het een stuk aangenamer

als ze dicht bij huis terecht kunnen voor een

consultatie. Bovendien is onze campus ge-

makkelijk bereikbaar en beschikken we over

een ruime parking.”

Denken jullie ook aan wetenschappelijk

onderzoek?

Marc Michielsen: “Toch wel, ja. We participe-

ren nu al in een aantal onderzoekstrajecten

op het vlak van revalidatie zoals een docto-

raatsstudie over conditietraining vroeg in de

revalidatie bij neurologische patiënten en

een onderzoek naar de hersenactiviteit tij-

dens het stappen in de Locomat (staprobot)

en de werking van rompmusculatuur tijdens

het stappen in de Locomat. We hebben ook

meegewerkt aan een studie rond de try-out

van een nieuw computergestuurd spel voor

de bovenste ledematen en er loopt nu een

licentiaatsthesis rond spiegeltherapie.

Bovendien hebben we samen met een aan-

tal externe partners de afgelopen twee jaar

het project Weer-werk, een innovatief project

rond arbeidsre-integratie van revalidatiepa-

tiënten, op poten gezet. We wachten nu op de

goedkeuring van het Europees Sociaal Fonds,

om het project nog een jaar verder te kunnen

zetten. Dat jaar is voorzien om het project

klaar te maken voor gebruik binnen andere

revalidatiecentra.”

JESSALINEA 7

Campus St.-Ursula organiseert op 28 september een symposium arm-handre-

validatie voor artsen en kinesitherapeuten. Dit vindt plaats in de Markthal-

len in Herk-de-Stad en omvat ook een bezoek aan de revalidatiecampus. Meer

info hierover volgt. In mei en september organiseert het team telkens een Bo-

bath advanced cursus voor kinesitherapeuten en ergotherapeuten.

Revalidatiearts dr. Sofie Peeters was de verantwoordelijke arts voor de revalida-

tieafdeling op campus Virga Jesse. Met de verhuis van deze afdeling naar Herk-

de-Stad, komt dr. Peeters het team van revalidatieartsen op campus St.-Ursula

versterken. Het team bestaat nu uit 4 revalidatieartsen. Dr. Peeters blijft ook ac-

tief binnen de dienst fysische geneeskunde & revalidatie op campus Virga Jesse.

• Meersubspecialisatie bij artsen en therapeuten mogelijk door schaalvergroting

• Prettiger sfeer voor revalidanten, geen ‘ziekenhuissfeer’

• Meermogelijkhedenomineigenhuisopleidingen te organiseren

• Infrastructuurenwerkorganisatievolledig afgestemd op de revalidant

• Betereenefficiëntere organisatie door het samenbrengen van ‘best of both worlds’

• Hetbelangvan(verder)participeren in wetenschappelijk onderzoek stijgt nog

• Hetaantalrevalidatieconsultaties is uitgebreid en de wachttijden zijn verkort

coming soon...

bijKomende revalidatiearts

voordelen van de centralisatie in een notendop

Luc Claes, dr. Joyce Steenberghs, Marc Michielsen en dr. Guido Claes

Page 8: Jessalinea Nr.9 - maart 2013

Waarom hebben jullie ervoor gekozen om

in één associatie samen te werken?

Dr. Mertens: “Cardiologie is een discipline die

op technologisch vlak de laatste twee decen-

nia zeer sterk en snel geëvolueerd is. In het

Sint-Franciskusziekenhuis hebben we steeds

getracht een optimale kwaliteit te bieden in

basiszorg. De samenwerking met de collegae

in Jessa voor technische onderzoeken en be-

handelingen die in Heusden-Zolder niet be-

schikbaar zijn, verliep altijd zeer correct maar

was niet in een formele samenwerking veran-

kerd. Jonge collegae-cardiologen kiezen boven-

dien de laatste jaren meestal een bijkomende

subspecialisatie. Een groter centrum biedt hen

meer mogelijkheden om deze bijkomende be-

kwaming in de praktijk om te zetten. Door de

samenwerking wordt het gemakkelijker om

nieuwe mensen te rekruteren die binnen één

groot team op meerdere campussen actief

kunnen zijn. De samenwerking maakt het voor

ons zo ook mogelijk om te subspecialiseren.

We zullen in Heusden-Zolder vooral algemene

cardiologie blijven aanbieden. Maar de komst

van dr. Mulleners, die in Jessa een bijkomende

opleiding in revalidatie voltooide, en dr. Joris

Schurmans, die zich specialiseerde in de inten-

sieve zorgen en in Jessa een bijkomende oplei-

ding elektrofysiologie voltooide, betekent voor

ons een belangrijke meerwaarde.”

Dr. Dendale: “In Jessa zijn we afhankelijk

van een goede samenwerking met andere

ziekenhuizen voor verwijzingen van zware

pathologie. Naast de ziekenhuizen van Diest,

St.-Truiden en Tongeren en enkele privé

gevestigde cardiologen, was het Sint-Francis-

kusziekenhuis ook voorheen al een zeer be-

langrijke groep verwijzers. De cardiologen van

SFZ doen ook al heel wat jaren hartcathete-

risaties in Hasselt. We vonden het belangrijk

om die jarenlange, uitstekende samenwer-

king te intensifiëren. Ook op persoonlijk vlak

verloopt de samenwerking trouwens bijzon-

der aangenaam. We hopen dat ons centrum

nog kan groeien en we ons gebied van verwij-

zers nog kunnen vergroten.”

Jullie werkten al samen. Wat verandert er

dan nu?

Dr. Mertens: “We werkten inderdaad prima sa-

men, en vanuit Hasselt gebeurde de terugver-

wijzing van patiënten ook heel correct. Maar

we functioneerden wel in twee afzonderlijke,

toch wel concurrentiële teams. Nu kunnen we

onze know-how bundelen binnen één team.

Voor onze patiënten in de regio Heusden-Zol-

der biedt het zeker een meerwaarde dat ze

nu voor meer behandelingen dichter bij huis

terecht kunnen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan

revalidatie of het opvolgen van patiënten met

een ingeplante defibrillator.”

Dr. Dendale: “We proberen de beste oplos-

sing voor de patiënt te zoeken. Ik ben ervan

overtuigd dat patiënten uit Heusden-Zolder

het sterk zullen appreciëren dat hun eigen

arts hen ook binnen Jessa kan opvolgen, in-

dien daar een behandeling nodig is. Voor ons

als artsenteam – en onrechtstreeks dus ook

voor de patiënt - zit de meerwaarde in de ‘tea-

ching’ onder elkaar. Elke woensdag bespreken

we binnen het hartteam moeilijke casussen.

Het is de bedoeling dat ook campus Heusden-

Zolder hierin voortaan – al dan niet via tele-

conferentie – participeert. Cardiologie is een

technische discipline waarbij overleg in team

een belangrijke meerwaarde biedt.”

Is er een taakverdeling binnen de verschil-

lende campussen?

Dr. Dendale: “Op dat vlak verandert er niet

zoveel. Het is niet de bedoeling dat we alle-

maal continu van campus wisselen, maar we

nemen uiteraard wel onze rol in een andere

campus op als dat nodig of nuttig is. Ook tij-

dens verlofperiodes biedt dit mogelijkheden

om elkaar te vervangen. We vragen daarom

allemaal een statuut als ‘toegelaten arts’ in

het andere ziekenhuis aan. Nieuwe collega’s

zullen hun activiteiten wel meer over de bei-

de sites verdelen. Zo zal dr. Joris Schurmans

bijvoorbeeld voor 1/3e binnen elektrofysiolo-

gie Jessa actief zijn en voor 2/3e de kennis

over elektrofysiologie in SFZ versterken en

daarnaast actief zijn op de afdeling intensie-

ve zorgen in SFZ.”

Dr. Mertens: “In Hasselt ligt het accent meer

op de subspecialismen en minder op de

algemene cardiologische interventies. In

Heusden-Zolder is de verhouding 70-80 %

Hartcentra Hasselt en Heusden-Zolder werken samen in één associatie

JESSALINEA8

Het Hartcentrum Hasselt van het Jessa Ziekenhuis en de afdeling car-

diologie van het Sint-Franciskusziekenhuis hebben al 20 jaar een pri-

ma samenwerking. Op 1 januari 2013 kreeg deze een meer formeel

karakter en bundelden de cardiologen hun expertise en jarenlange

ervaring in één associatie. Jessalinea en Intro SFZ spraken met prof.

dr. Paul Dendale (Jessa Ziekenhuis) en dr. Dirk Mertens (Sint-Francis-

kusziekenhuis).

CARDIOLOGIE

campus Virga Jesse

Page 9: Jessalinea Nr.9 - maart 2013

algemene cardiologie en 20-30 % subspe-

cialisaties. Maar door de associatie komen nu

hoog gekwalificeerde artsen de cardiologie in

Heusden versterken.”

Dr. Dendale: “Met de komst van dr. Mulleners

stijgt bijvoorbeeld de kans op een officiële

erkenning voor de revalidatiedienst in Heus-

den-Zolder sterk. Deze dienst is de eerste en

langst opgerichte revalidatiedienst in Limburg

en de erkenning zou meer dan verdiend zijn!

Door de regelgeving van het RIZIV gebeurde

dat tot nu toe nog niet.”

Dr. Mertens: “We willen inderdaad onze facili-

teiten rond cardiale revalidatie verder uitbou-

wen omwille van de vele voordelen voor de

patiënten die dan dicht bij huis kunnen terug-

vallen op een goed, multidisciplinair team.”

Dr. Dendale: “Vanuit Jessa hebben we dan

weer de ambitie om in Limburg een goede

cardiogenetische dienst op te zetten samen

met ons klinisch laboratorium en de UHasselt.

Dr. Pieter Koopman volgt hiervoor momenteel

een bijkomende opleiding in Maastricht en zal

vanaf september ons team voltijds verster-

ken. Net omdat er nog maar weinig geweten

is over de genetische achtergrond van bv. rit-

mestoornissen, is het belangrijk ook hier weer

op een breed netwerk van verwijzers te kun-

nen terugvallen.”

Zijn er ook aandachtpunten binnen de sa-

menwerking?

Dr. Dendale: “Een eerste grote opdracht is de

verschillende manieren van werken op elkaar

afstemmen, processen stroomlijnen en over-

legstructuren uitbouwen.”

Dr. Mertens: “Omdat we met een grote groep

over meerdere campussen werken, is het be-

langrijk om medische protocols en klinische

paden samen verder uit te werken en duide-

lijke afspraken te maken rond bv. medicatie.

Dergelijke afspraken sluiten trouwens perfect

aan bij de wetgeving over zorgprogramma's.”

Dr. Dendale: “Samenwerken betekent ook

van elkaar leren, efficiënter werken, samen

nieuwe apparatuur aankopen. Zo willen we

bijvoorbeeld de efficiëntere opmaak van fac-

turen in SFZ ook in Jessa uitwerken."

Heeft de samenwerking voordelen voor

verwijzende artsen?

Dr. Dendale: “Sinds enkele jaren hebben

we in Hasselt de artsenlijn ingevoerd waar

huisartsen en specialisten elke werkdag van

8 tot 20u terecht kunnen om op zeer korte

termijn een dringende raadpleging voor hun

patiënt te boeken. Het is de bedoeling om dit

systeem in de nabije toekomst uit te breiden

naar de collega’s van campus Heusden-Zolder.

Zo kunnen we over de verschillende locaties

heen kijken bij welke cardioloog de patiënt

het snelst en in de dichtsbijzijnde regio te-

recht kan voor een dringende raadpleging.”

JESSALINEA 9

De nieuwe associatie draagt de naam Hartcentrum Hasselt, met vermelding van de

campus, bijvoorbeeld ‘Hartcentrum Hasselt, campus Heusden-Zolder’.

Het Hartcentrum Hasselt is actief op 6 locaties:

• Campus Virga Jesse

• Campus Salvator

• Het ‘Hollandsch Huys’ aan de Prins Bisschopssingel (vlakbij campus Salvator)

• Campus Heusden-Zolder

• Medisch Centrum Beringen

• Practimed, Medisch Centrum in Tessenderlo

ACtiEf op 6 locaties

campus Virga Jesse

Prof. dr. Paul Dendale (Jessa Ziekenhuis) en dr. Dirk Mertens (Sint-Franciskusziekenhuis)

Hollandsch Huys campus Salvator campus Heusden-Zolder

Page 10: Jessalinea Nr.9 - maart 2013

Net als voorheen beschikt de palliatieve een-

heid op campus Salvator over 7 bedden voor

palliatieve patiënten. Medisch verantwoor-

delijke van de palliatieve eenheid is dr. Marc

Desmet. Samen met dr. Joke Bossers staat hij

in voor de medische zorg van de palliatieve

patiënten.

meer comfortDr. Marc Desmet: “De nieuwe locatie biedt

onze patiënten en hun familie meer comfort.

Zo zijn de kamers gemiddeld ruimer dan op

onze vorige locatie en is er op elke kamer een

zetelbed voorzien zodat familieleden op een

comfortabele manier bij de patiënt kunnen

overnachten. In de gespreksruimte is een ex-

tra zetelbed voorzien. De leefruimte is licht en

ruim en beschikt over een volledig ingerichte

keuken. Voor de kinderen hebben we een

aparte kinderhoek.”

buitenlucht De nieuwe palliatieve afdeling kreeg ook een

buitenterras met tuinmeubels. “Tegen de zo-

mer komt daar nog een luifel. Heel aangenaam

voor onze patiënten en hun familie dat ze daar

wat van de buitenlucht kunnen genieten. Aan

het terras is ook een buitentrap voorzien. Dat

maakt het gemakkelijker om patiënten tijd

met hun huisdier te laten doorbrengen.”

ook korte opnames positief ervarenOngeveer tweederde van de patiënten op de

palliatieve afdeling komt van afdelingen bin-

nen het ziekenhuis. De overige patiënten wor-

den via de huisarts of een ander ziekenhuis

verwezen of ze nemen zelf het initiatief om

een opname aan te vragen. “We zien dat de

gemiddelde verblijfsduur de laatste jaren wat

afneemt en er soms ook heel korte opnames

tussen zitten. Toch geven ook die patiënten

en familie aan dat ze de opname op de pal-

liatieve afdeling nog zinvol vinden en als heel

positief ervaren. We willen dus zeker – in de

mate van het mogelijke – op dergelijke vragen

blijven ingaan.”

verwijzing door huisartsHet aantal verwijzingen van huisartsen naar

de palliatieve eenheid kende de afgelopen ja-

ren een lichte stijging. “Met onze verhuis naar

een nieuwe locatie verandert er voor de huis-

arts niets aan onze werking,” zegt dr. Desmet.

“Huisartsen kunnen me altijd contacteren als

ze iemand willen laten opnemen op de pal-

liatieve afdeling. Ze kunnen dit – in de mate

van het mogelijke – best al een tijdje vóór de

opname doen. Zo kan soms vermeden worden

dat patiënten via de spoedgevallendienst op

onze afdeling terechtkomen. Daar worden ze

uiteraard heel goed opgevangen, maar een

rechtstreekse opname is voor een palliatieve

patiënt toch comfortabeler. Al is het natuurlijk

niet altijd mogelijk om dit zo te plannen.”

141 opnames, 1 000 begeleidingen via pstIn 2012 telde de palliatieve eenheid 141 op-

names. “Daarnaast stond ons palliatief sup-

portteam (PST) in voor ruim 1 000 begeleidin-

gen,” licht dr. Desmet toe. “Zo’n begeleiding

kan variëren van een ambulant contact of een

eenmalig gesprek met de psycholoog of pal-

liatief arts tot iemand 6 weken volgen op de

afdeling of drie weken pijncontrole.”

De artsen palliatieve zorg proberen een da-

gelijkse beschikbaarheid van een supportarts

op beide Hasseltse campussen te voorzien.

“Gezien de concentratie van alle oncologie-

en pneumologieafdelingen op campus Virga

Jesse is de werking van het supportteam daar

nog versterkt. Op campus Salvator willen we

onder meer bijzondere aandacht hebben voor

palliatieve situaties op de afdelingen geria-

trie, maagdarmziekten en neurologie. Naast

de begeleiding van patiënten en hun familie

op verpleegafdelingen, is het palliatief sup-

Palliatieve afdeling Jessa voortaan op campus Salvator

JESSALINEA10

Op zaterdag 8 december 2012 verhuisde de palliatieve afdeling van

het Jessa Ziekenhuis van campus Virga Jesse naar campus Salvator.

De nieuwe unit is ruimer en biedt patiënten en hun familie meer com-

fort. Via het palliatief supportteam blijven de artsen palliatieve zorg

ook sterk actief op campus Virga Jesse. Het Jessa ziekenhuis beschikt

over een palliatief supportteam op iedere campus: Virga Jesse, Salva-

tor en St.-Ursula.

PALLIATIEVE ZORGEN

palliatieve eenheid 2007 2008 2009 2010 2011

opnames 106 126 127 130 137

ligdagen 2 133 2 036 2 147 2 088 2 162

verblijfsduur 20,6 16,7 16,9 16 15

externe verwijzingen 43% 35% 50,4% 38,4% 36,5%

interne verwijzingen 57% 65% 49,5% 61,6% 63,5%

zorgcluster oncologie Jessa 29% 37% 25,1% 29,2% 29,2%

niet-oncologie (pneumologie, gastro-enterologie, ...) 28% 28% 24,4% 32,3% 34,3%

Dr. Marc Desmet: "de nieuwe locatie biedt onze patiënten en hun familie meer comfort."

Page 11: Jessalinea Nr.9 - maart 2013

portteam ook actief in de ambulante zorg. Zo

winnen de afdelingen radiotherapie en ambu-

lante chemotherapie bijvoorbeeld regelmatig

advies in over pijn- en symptoomcontrole,

emotionele opvang, info over thuiszorgdien-

sten en palliatieve thuiszorg. Vragen voor eu-

thanasie of wilsverklaringen komen meestal

bij mij terecht,” besluit dr. Desmet.

kORT NIEUWS

Palliatieve afdeling Jessa voortaan op campus Salvator

JESSALINEA 11

MEER INFO

voor meer info over een opname op de palliatieve eenheid: dr. Marc Desmet, tel. 011 28 93 43, e-mail: [email protected].

palliatieve eenheid 2007 2008 2009 2010 2011

opnames 106 126 127 130 137

ligdagen 2 133 2 036 2 147 2 088 2 162

verblijfsduur 20,6 16,7 16,9 16 15

externe verwijzingen 43% 35% 50,4% 38,4% 36,5%

interne verwijzingen 57% 65% 49,5% 61,6% 63,5%

zorgcluster oncologie Jessa 29% 37% 25,1% 29,2% 29,2%

niet-oncologie (pneumologie, gastro-enterologie, ...) 28% 28% 24,4% 32,3% 34,3%

Dr. Joke Bossers lag vele jaren ge-

leden aan de basis van de uitbouw

van de palliatieve zorg in Limburg

en fungeert ook nu nog als spilfi-

guur in de palliatieve zorg. Daarnaast

combineert zij al tal van jaren een

drukke praktijk als huisarts met haar

activiteiten in het Jessa Ziekenhuis.

Door de verdere uitbouw van haar

huisartspraktijk is deze combinatie

niet langer mogelijk. Dr. Bossers zet

daarom vanaf begin maart haar acti-

viteiten in het palliatief supportteam

van het Jessa Ziekenhuis stop. Het is

nog niet bekend wie haar zal vervan-

gen. Dr. Bossers dankt iedereen met

wie ze binnen het Jessa Ziekenhuis

samenwerkte voor het vertrouwen en

de samenwerking.

dr. bossers stopt activiteiten in pAlliAtiEf SupporttEAM

Vanaf dit academiejaar treden vertegenwoordigers van de Universiteit Hasselt

(UHasselt), ZOL en Jessa Ziekenhuis toe tot de redactieraad van het Tijdschrift

voor Geneeskunde. Prof. dr. Gyselaers, gynaecoloog in het Ziekenhuis Oost

Limburg, neemt de functie van UHasselt-redacteur op zich en prof. dr. Dendale,

cardioloog in het Jessa Ziekenhuis, wordt lid wordt van de Raad van Bestuur.

Beide artsen zijn als docent verbonden aan de faculteit Geneeskunde en

Levenswetenschappen van de UHasselt.

Dit nieuwe werkingskanaal voor UHasselt biedt de mogelijkheid aan Lim-

burgse artsen die willen bijdragen tot de nascholing van hun Vlaamse collegae

- zowel omnipractici als specialisten – om hun boodschap via dit medium te

verspreiden. De laatste jaren is de band sterk aangehaald tussen de klinische

artsen in de Limburgse ziekenhuizen of algemene praktijk en de academici

aan UHasselt, en dit heeft geleid tot een sterke verandering in de Limburgse

geneeskunde, zowel op het vlak van de toepassing van wetenschappelijke

principes in de dagdagelijkse praktijkvoering als op het gebied van medische

opleiding. De samenwerking met de universiteit heeft geleid tot een eigen

identiteit van de Limburgse geneeskunde, en deze identiteit mag en kan

worden getoond en gedeeld met collegae en studenten in het land. De direc-

tieleden van de Universiteit Hasselt en de ziekenhuizen ZOL en Jessa staan

volledig achter deze nieuwe opportuniteit om de geneeskunde en wetenschap

in Limburg nog meer en beter op elkaar af te stemmen. Zij hopen dan ook dat

de Limburgse artsen, studenten en wetenschappers deze mogelijkheid ten

volle zullen aangrijpen om hun kwaliteiten, kennis en didactiek te delen met

hun collegae in Vlaanderen.

een begrip in vlaanderenHet Tijdschrift voor Geneeskunde is reeds decennia lang een begrip in Vlaan-

deren. Met een oplage van ca. 7000 exemplaren is het één van de meest gele-

zen medisch wetenschappelijke periodieken in ons land. Met onderwerpen uit

alle medische disciplines richt het zich vooral tot de omnipracticus, maar onder

de lezers bevinden zich ook vele specialisten, wetenschappers en andere wer-

kers in de gezondheidszorg. Het tijdschrift verschijnt twee maal per maand, en

wordt uitgegeven zowel in geprinte als in elektronische versie.

Het tijdschrift werd in 1945 gesticht door de Nederlandstalige Medische Fa-

culteiten in België en hun Alumni-Verenigingen. Initieel werd het ondersteund

door de professoren van de faculteiten voor geneeskunde van de Gentse en

Leuvense universiteiten en door leden van de Koninklijke Vlaamse Academie

voor Geneeskunde. Later zijn ook de professoren van de Antwerpse en Brus-

selse universiteiten tot de redactieraad toegetreden, evenals praktiserende

artsen uit de algemene en klinische geneeskunde. Onder deze organisatie is

het tijdschrift uitgegroeid tot zijn huidige vorm. Nu treden dus ook vertegen-

woordigers van UHasselt, ZOL en Jessa toe tot de redactieraad.

uHASSElt, Zol En JESSA in redactie tijdschrift voor geneesKunde

Prof. dr. Paul Dendale, cardioloog Jessa Ziekenhuis

Page 12: Jessalinea Nr.9 - maart 2013

Opstaan vanuit een stoel of je omdraaien in je

bed? Het zijn bewegingen die je ‘op automati-

sche piloot’ uitvoert. Voor Parkinsonpatiënten

betekenen ze echter vaak een hele opgave

waarbij ze sterk moeten nadenken over de

volgorde waarin de beweging moet gebeuren.

Om tegemoet te komen aan de noden van

deze patiënten, werkte een multidisciplinair

team van revalidatieartsen, kinesitherapeu-

ten, ergotherapeuten en logopedisten op

campus St.-Ursula enkele jaren geleden een

begeleidingsprogramma uit.

10 sessies“Het oefenprogramma is sterk praktijkgericht,”

vertelt kinesist Maarten Bossuyt. “We leren er

de patiënten strategieën rond bv. bedmobili-

teit, en reiken hen praktische tips aan zodat

ze thuis beter kunnen functioneren. Het gaat

om een intensieve therapie die bestaat uit 10

sessies. In iedere sessie komt een ander as-

pect aan bod.” “We bouwen de sessies vanaf

de basis op,” voegt zijn collega Liselot Thijs er-

aan toe. “Het is belangrijk dat de patiënt het

volledige programma afwerkt.”

aanvullende therapie“Het is niet de bedoeling om de therapie die

deze patiënten in hun thuissituatie krijgen, te

vervangen,” benadrukt revalidatiearts dr. Maai-

ken Vander Plaetse. “We willen net aanvullend

werken en de patiënten, hun familie en hun

therapeuten op weg helpen. Iedere patiënt

krijgt een individuele begeleiding. We starten

telkens met 5 tot 8 patiënten die gelijktijdig

de 10 sessies doorlopen. Zo kunnen ze samen

met lotgenoten naar een doel toe werken. Dat

maakt het vaak wat gemakkelijker.”

met steun van Ku leuvenVooraleer revalidatiecampus St.-Ursula het

begeleidingsprogramma opstartte, gebeurde

er heel wat voorbereidend werk. “We werden

daarbij sterk ondersteund vanuit de KU Leu-

ven, met name door prof. Alice Nieuwboer,

een autoriteit op het vlak van Parkinsonreva-

lidatie,” aldus dr. Vander Plaetse. “Bovendien

hadden we zelf al mensen met ervaring in

huis zoals de kinesisten Lien Billiet, die op dat

ogenblik nog deeltijds in Leuven werkte, en

Maarten Bossuyt, die in Zwitserland ervaring

opdeed met Parkinsonpatiënten. Intussen zijn

er vanuit de KU Leuven plannen om samen

met een aantal centra een Parkinsonnetwerk

uit te bouwen. “Vanuit onze revalidatiecampus

volgt ergotherapeute Sanne Bogaerts dit op.”

doorverwijzingHet therapieaanbod voor Parkinsonpatiënten

in Vlaanderen is vrij beperkt. Centra die er ge-

structureerd rond werken zijn er onder andere

in Leuven, Gent, Oostende, Turnhout, ... en

dus ook Herk-de-Stad. Dr. Vander Plaetse: “De

meeste doorverwijzingen komen van neurolo-

gen. Medicamenteuze behandeling en opvol-

ging door de eigen neuroloog blijft immers de

basisbehandeling van de Parkinsonpatiënt.

Maar ook huisartsen kunnen uiteraard men-

sen doorverwijzen naar onze Parkinsonraad-

pleging. Uniek in ons programma is dat we

de patiënten eerst screenen om een goed

zicht te krijgen op hun niveau van functione-

ren en hun motivatie. Tijdens de Parkinson-

REVALIDATIE

Revalidatiecampus breidt therapie Parkinsonpatiënten uit

JESSALINEA12

Op revalidatiecampus St.-Ursula in Herk-de-Stad loopt sinds enkele

jaren een multidisciplinair en zeer praktijkgericht oefenprogramma

voor Parkinsonpatiënten. Ambulante patiënten vanuit heel Limburg

(en verder) leren hier strategieën aan waarmee ze thuis – samen met

hun thuistherapeut – verder aan de slag kunnen. Het revalidatiecen-

trum wil deze therapie voor Parkinsonpatiënten in de nabije toekomst

aanvullen met een psychosociaal educatieprogramma.

• Multidisciplinaire begeleiding door revalidatieartsen, kinesisten,

ergotherapeuten en logopedisten

• Screening door arts en therapeut om zicht te krijgen op niveau van

functioneren en motivatie van de patiënt

• Individuele begeleiding, samen met lotgenoten

• Het begeleidingsprogramma bestaat niet alleen uit oefeningen,

maar wordt aangevuld met praktische tips en allerhande informatie

die de patiënt nu of later in zijn ziekteproces helpt

• 10 sessies waarbij elke sessie op één aspect toegespitst is

• Het begeleidingsprogramma krijgt op termijn uitbreiding met

een psychosociaal educatieprogramma, waarin ook psychologen

betrokken worden

sterKe punten bEStAAnDE oEfEnprogrAMMA

Page 13: Jessalinea Nr.9 - maart 2013

raadpleging bekijken mijn collega dr. Veronik

Slachmuylders of ikzelf samen met een van

de therapeuten wat de mogelijkheden van

de patiënt zijn en of het Parkinsonprogramma

geschikt is voor deze patiënt. Zowel de ver-

wijzende neuroloog als de huisarts krijgt ach-

teraf een uitgebreid functioneel bilan.”

psychosociaal educatieprogramma“Naast het oefenprogramma organiseren we

ook infosessies voor partners en hun familie.

Deze zijn eerder medisch gericht maar belich-

ten ook aspecten zoals woningaanpassing,

hulpmiddelen e.d.,” vertelt kinesitherapeute

Lien Billiet. “Patiënt en partner krijgen al heel

wat informatie om hen in de ziekte te bege-

leiden, maar we voelen toch de nood aan nog

meer begeleiding. Parkinson is een chronisch

progressieve, sterk stressgebonden ziekte.

Door in te spelen op de psychosociale aspec-

ten die bij deze ziekte komen kijken, verbetert

de kwaliteit van leven zowel bij de patiënt als

bij de partner.”

expertise uit nederlandEn dus ging het multidisciplinaire team op

zoek naar een geschikte basis om een der-

gelijk programma uit te bouwen. Dr. Vander

Plaetse ging de mosterd hiervoor in Neder-

land halen. “Daar bestaan al dergelijke pro-

gramma’s en zijn er ook netwerken voor the-

rapeuten die sterk begaan zijn met de zorg

voor Parkinsonpatiënten.” Uiteindelijk kwam

dr. Vander Plaetse in het Atrium MC Parkstad

terecht en slaagde erin deze experten naar

Herk-de-Stad te halen voor een eendaagse

cursus ‘train de trainers – educatieprogramma

voor Parkinsonpatiënten’ (zie kadertje).

positieve benaderingMaar wat houdt zo’n psychosociaal educa-

tieprogramma eigenlijk in? Maarten Bossuyt:

“Omgaan met angst en depressie, het zien

van de positieve dingen in het dagelijkse

leven, omgaan met de ziekte, belichten wat

nog wel kan, sociale steun krijgen, ... het zijn

allemaal aspecten die in dit programma aan

bod kunnen komen. Het is de bedoeling ook

de psychologen bij dit project te betrekken. Zo

bundelen we hun expertise in psychologische

begeleiding met onze grondige kennis van de

beperkingen – en frustraties - die de ziekte

van Parkinson meebrengen.”

eigen programma ontwikkelenHet multidisciplinair team wil nu verder be-

kijken hoe ze het geleerde naar de praktijk

kunnen vertalen. Liselot Thijs: “In het oor-

spronkelijke programma zitten 7 thema’s, die

wekelijks aan bod komen. Het programma is

er opgesplitst in een patiëntengroep en een

mantelzorggroep. De accenten in beide groe-

pen kunnen anders liggen. Het is ook de be-

doeling dat patiënten ‘huiswerk’ meekrijgen,

punten waaraan ze thuis moeten werken.”

“We gaan nu kijken hoe we hier in huis een

eigen psycho-educatieprogramma kunnen

ontwikkelen, volledig op maat van onze pa-

tiënten,” besluit dr. Vander Plaetse.

JESSALINEA 13

Op 1 februari organiseerde campus St.-Ursula in samenwerking met KU Leuven en

Atrium Medisch Centrum Parkstad een dagopleiding ‘train de trainers – educatiepro-

gramma voor Parkinsonpatiënten. Dit programma - gebaseerd op een programma

opgezet in Europees verband - bestaat uit educatief materiaal voor gebruik tijdens

groepstraining. Het educatieprogramma wil de kwaliteit van leven verhogen, zowel

bij patiënt als partner. Tijdens de cursus leerden de zorgverstrekkers zelfstandig

een educatieprogramma voor Parkinsonpatiënten geven. De docenten waren een

revalidatiearts, een Parkinsonverpleegkundige, een ergotherapeut, een kinesi-

therapeut en een psycholoog van het Atrium MC Parkstad. De deelnemers waren

artsen, kinesitherapeuten en ergotherapeuten vanuit heel Vlaanderen.

grote interesse voor cursus

Het Parkinsonteam vlnr: dr. Veronik Slachmuylders (revalidatiearts), Maarten Bossuyt, Lien Billiet en Liselot Thijs (kinesitherapeuten), Sanne Bogaerts (ergotherapeute) en dr. Maaiken Vander Plaetse (revalidatiearts). Ontbreekt op de foto: Louisette Raymaekers (logopediste).

Page 14: Jessalinea Nr.9 - maart 2013

In een biobank wordt lichaamsmateriaal

(zoals bloed, tumorweefsel of urine,…) van

welbepaalde patiënten en gezonde contro-

les bewaard, samen met demografische en

klinische gegevens over de donor. Het mate-

riaal dient voor wetenschappelijk onderzoek

en draagt bij tot een betere diagnose- en/of

prognosestelling, tot een dieper inzicht in de

ziekteprocessen en tot de ontwikkeling van

efficiëntere therapieën. De bewaring gebeurt

met strikt respect voor de privacy van de do-

nor en volgens de Belgische wetgeving. De

beschikbaarheid van materiaal in een biobank

kan de duur van een wetenschappelijk on-

derzoek drastisch verkorten en de conclusies

versterken. Studies die op gegevens uit een

biobank gebaseerd zijn, kunnen zo sneller een

waardevolle bijdrage leveren aan de gezond-

heidszorg. De Universitaire Biobank Limburg

(UBiLim) is een samenwerking tussen het Zie-

kenhuis Oost-Limburg (ZOL), de Universiteit

Hasselt en het Jessa Ziekenhuis. Deze over-

koepelende biobank werd in 2009 opgericht

om het groeiend translationeel onderzoek,

gebundeld in het Limburg Clinical Research

Program, te ondersteunen. De kernactiviteit

situeert zich in het Jessa Ziekenhuis en wordt

geleid door prof. dr. Jean-Luc Rummens. De

depots van ZOL en UHasselt worden beheerd

door respectievelijk prof. dr. Joris Penders en

prof. dr. Veerle Somers.

Kwaliteitsvol biobanken: nonsens in is nonsens uitNet zoals haar inrichtende partners draagt

UBiLim kwaliteit hoog in het vaandel. De kwa-

liteit van een biobank is afhankelijk van meer-

dere factoren. Enerzijds wordt deze bepaald

door de kwalificaties van het personeel en de

aanwezige faciliteiten. Binnen UBiLim worden

deze gegarandeerd door de inplanting van de

biobankactiviteiten in de ISO-geaccrediteerde

laboratoria. Anderzijds speelt ook de kwali-

teit van de studieprojecten een rol. Een on-

doordachte studieopzet kan ertoe leiden dat

ongepaste populaties worden geïncludeerd,

waardoor de bewaarde stalen niet bruikbaar

zijn voor het correct beantwoorden van de

vooropgestelde onderzoeksvraag. Alterna-

tief kunnen stalen worden verspild omdat de

verkeerde conclusies worden getrokken uit de

behaalde resultaten (zie pagina 15 onderaan).

Om zulke situaties te voorkomen, evalueert

de Wetenschappelijke Raad van UBiLim de

studieprojecten voor ze van start gaan. Last

Universitaire Biobank Limburg wint posterprijs op internationaal biobankcongres

JESSALINEA14

Het onderzoek van de Universitaire Biobank Limburg (UBiLim), voor-

gesteld door dr. Loes Linsen, wetenschappelijk medewerker en bio-

bankmanager van het Jessa Ziekenhuis, werd op de jaarlijkse meeting

van de European, Middle Eastern & African Society for Biopreserva-

tion & Biobanking (Granada, Spanje) bekroond met de posterprijs in de

categorie Biospecimen Research. Tevens werd het werk geselecteerd

voor een mondelinge presentatie. In dit onderzoek werd het effect

van de invriesvorm van witte bloedcellen nagegaan. Hieruit bleek dat

de invriesvorm een drastische impact heeft op de resultaten van de

analyses uitgevoerd op deze cellen. Bovendien kan ze zelfs leiden tot

foutieve bevindingen door introductie van onderzoeks-ongerelateer-

de afwijkingen in de stalen.

Het biobankteam: dr. Loes Linsen, Tine Vanbinst, prof. dr. Jean-Luc Rummens, Caroline Motmans en Merle Meus.

Het belang van staalkwaliteit voor onderzoek

Page 15: Jessalinea Nr.9 - maart 2013

but not least is de staalkwaliteit van elemen-

tair belang. Meerdere veelbelovende biomar-

kers konden niet worden bevestigd in grotere

staalverzamelingen omdat in de initiële ana-

lyse de controle en patiëntenstalen van ver-

schillende kwaliteit bleken te zijn. Als één van

zijn hoofddoelstellingen doet UBiLim daarom

in zijn kernfaciliteit van het Jessa ziekenhuis

onderzoek naar factoren die een effect kun-

nen hebben op deze staalkwaliteit.

de impact van staalkwaliteitDe levensloop van een staal wordt opge-

deeld in een pre-analytische fase, een op-

slag fase en een post-analytische fase. Het

werk waarvoor de posterprijs werd ontvan-

gen, concentreert zich op de pre-analytische

fase. Deze omvat alle omstandigheden en

behandelingen alvorens een staal kan opge-

slagen worden, zoals onder andere de koude

ischemietijd, de verwerkingsprocedure, of de

vorm van bewaring. In dit onderzoek werd

de beste invriesvorm van witte bloedcellen

bepaald, die het grootste bereik aan verdere

downstream toepassingen toelaat. In eerste

instantie werd gefocust op de kwaliteit van

DNA en RNA geëxtraheerd uit witte bloedcel-

len, als buffy coat, celpellet of celsuspensie

ingevroren voor korte en middellange termijn.

Uit de resultaten bleek dat de kwaliteit van

het DNA niet werd beïnvloed door de verschil-

lende invriesvormen of termijnen. De kwali-

teit van het RNA daarentegen was afhankelijk

van de bewaarvorm en –termijn. De resultaten

variëerden van sterk afgebroken of gedegra-

deerd RNA tot RNA van uitstekende kwaliteit.

Hoewel het gedegradeerde RNA kon worden

gebruikt voor expressieanalyses, resulteer-

de het in aberrante hoge expressieniveaus

in vergelijking met eenzelfde hoeveelheid

hoogkwalitatief RNA. Deze resultaten geven

duidelijk aan dat de invriesvorm van een staal

een significante impact heeft op de analyses

uitgevoerd na bewaring van dit staal.

besluitDeze onderzoeksbevindingen werden begin

november 2012 voorgesteld op de jaarlijkse

meeting van de European, Middle Eastern &

African Society for Biopreservation & Bioban-

king in Granada, Spanje. De relevantie van dit

werk wordt onderstreept door de selectie voor

mondelinge toelichting, maar bovenal door de

posterprijs die werd toegekend in de catego-

rie Biospecimen Research. Als kenniscentrum

willen we echter vooral ook de onderzoekers

ervan bewust maken dat de kwaliteit van het

bronmateriaal voor hun studie de uiteinde-

lijke resultaten rechtstreeks zal beïnvloeden

en mogelijk doen afwijken. UBiLim beoogt

daarom het onderzoek naar parameters met

een invloed op de staalkwaliteit verder te

zetten om zo de kwaliteit van translationeel

en klinisch onderzoek te verhogen en dus in-

direct bij te dragen aan de vooruitgang van de

gezondheidszorg.

BIOBANk

JESSALINEA 15

Hij roept “Spring” naar de kikker en de kikker springt een meter ver.

Dan snijdt hij een poot af, roept “Spring” en de kikker springt een halve meter ver.

Dan snijdt hij een andere poot af, roept “Spring” en de kikker springt een kwart

meter ver.

Dan snijdt hij een derde poot af, roept “Spring” en de kikker springt niet. Hij roept

opnieuw “Spring” en de kikker springt nog steeds niet.

“Aha,” zegt de wetenschapper “Ziedaar mijn resultaat!” en hij schrijft zorgvuldig

neer: “Wanneer drie poten verwijderd zijn, wordt een kikker doof.”

bad science: DE wEtEnSCHAppEr DiE kikkErS onDErZoEkt.

De Universitaire Biobank Limburg wordt gesteund door de stichting Limburg Sterk Merk (LSM).

Page 16: Jessalinea Nr.9 - maart 2013

JESSALINEA16

Het onderzoek van het Jessa Ziekenhuis ka-

dert binnen de cluster cardiologie van het

Limburg Clinical Research Program, een initia-

tief van de UHasselt, het Jessa Ziekenhuis en

het Ziekenhuis Oost-Limburg (ZOL), dat mede

gefinancierd wordt vanuit de Stichting Lim-

burg Sterk Merk (LSM).

levenskwaliteitBij een hartinfarct loopt het hart altijd onher-

stelbare schade op. De bloeddoorstroming

in de kransslagader blokkeert, waardoor de

hartspier onvoldoende zuurstof krijgt en het

spierweefsel afsterft. Als gevolg daarvan ver-

mindert de pompfunctie en stijgt de kans op

hartfalen. De huidige behandelingen, zowel

farmacologische therapieën als chirurgische

interventies, verbeteren de overlevingskan-

sen en de levenskwaliteit van de patiënt op

korte termijn, maar kunnen het verloren weef-

sel niet vervangen en dragen dus niet bij tot

functioneel herstel op lange termijn.

Wereldwijd lopen verschillende studies waar-

bij men na een hartinfarct stamcellen in de

hartspier tracht te brengen om zo de groei

van nieuw hartspierweefsel te bevorderen.

Ook in ons ziekenhuis is men al meer dan 10

jaar actief in dit onderzoeksdomein.

Zo werd in 2004-2006 in ons ziekenhuis een

klinische studie uitgevoerd die uitwees dat

het rechtstreeks inspuiten in het hartspier-

weefsel (ook wel intramyocardiale injectie

genoemd) van de mononucleaire celfractie uit

het beenmerg, resulteerde in een verbetering

van de regionale, maar niet van de globale

pompfunctie van het hart (ref. 1). De keuze

voor beenmergstamcellen was destijds ge-

baseerd op talrijke internationale studies die

het potentieel van dat celtype in de cardiale

setting beschreven. Uitgebreider onderzoek

door onze onderzoeksgroep toonde echter

aan dat beenmergstamcellen slechts een be-

perkte capaciteit bezitten om uit te groeien

tot functionele cardiomyocyten en dus niet

in staat zijn om de verhoopte myocardiale

weefselregeneratie te bereiken (ref. 2). Bo-

vendien zijn er steeds meer aanwijzingen dat

getransplanteerde cellen paracriene factoren

(cytokines en groeifactoren) vrijzetten die

het genezingsproces begunstigen o.a. door

het aantrekken van stamcellen. De positieve

effecten die in de eerste klinische studie

werden beschreven (ref. 1) zijn dus niet toe

te schrijven aan veranderingen op celniveau,

doch mogelijk wel aan factoren die werden

afgescheiden door de ingespoten beenmerg-

cellen. Daarnaast heeft het aanwezige litte-

kenweefsel nog steeds een inhiberend effect

op het functioneel herstel.

voorgeprogrammeerdOndertussen werd met de ontdekking van

stamcellen die in het hart zelf aanwezig zijn,

het paradigma van het hart als post-mitotisch

orgaan verworpen in de literatuur. Deze hart-

stamcellen zijn mogelijk beter geschikt voor

cardiaal herstel omdat ze al ‘voorgeprogram-

meerd’ zijn om tot effectief werkende hart-

spiercellen uit te groeien.

Uit internationaal onderzoek is de aanwezig-

heid van twee belangrijke typen van humane

hartstamcellen aangetoond, namelijk c-kit

positieve cellen en CDCs. “Wij hebben de mo-

gelijkheden van die celtypes uitgebreid on-

derzocht. En inderdaad, die hartstamcellen

bezitten een beter myocardiaal differentiatie-

potentieel ten opzichte van beenmergstam-

cellen (ref. 3). Maar de eigenschappen van die

cellen of de isolatietechnieken om die cellen

Onderzoekers Jessa Ziekenhuis identificeren nieuw type hartstamcelOnderzoekers van het Jessa Ziekenhuis zijn erin ge-

slaagd om een nieuw stamceltype te isoleren uit het

menselijk hart. Dat opent nieuwe perspectieven voor

de toepassing van stamceltherapie na een hartinfarct.

De bevindingen van het onderzoeksteam zijn gepubli-

ceerd in het internationaal gerenommeerde tijdschrift

Cardiovascular Research.

Vlnr: prof. dr. Marc Hendrikx, prof. dr. Jean-Luc Rummens, Annick Daniëls, dr. Karen Hensen, Leen Willems, Severina Windmolders, dr. Remco Koninckx, Yanick Fanton en dr. Boris Robic

Page 17: Jessalinea Nr.9 - maart 2013

te bekomen, beperken de toepassingsmoge-

lijkheden om een belangrijke bijdrage te kun-

nen leveren aan het herstel van beschadigd

hartspierweefsel na een hartinfarct,” leggen

prof. dr. Jean-Luc Rummens en prof. dr. Marc

Hendrikx (Jessa, UHasselt) uit. “Het zijn bo-

vendien erg arbeidsintensieve isolatiemetho-

des waarbij we niet altijd een zuivere stam-

celpopulatie bekomen.”

nieuw type hartstamcelHet onderzoeksteam van ons ziekenhuis

zocht en vond een nieuwe manier om stam-

cellen uit het hart te isoleren. “Dat gebeurt

op basis van enzymatische activiteit van de

cellen. Die techniek maakt het makkelijker

om stamcellen te isoleren, op te kweken en

te transplanteren,” aldus dr. Karen Hensen en

dr. Remco Koninckx (Jessa, UHasselt). “Dankzij

de toepassing van de nieuwe techniek heb-

ben we een type hartstamcel geïdentificeerd

dat nog niet beschreven was: de cardiale

atrium stamcel (CASC). De CASCs hebben een

meer uitgesproken myocardiaal differentia-

tiepotentieel dan de reeds beschreven car-

diale stamcellen. Onderzoeken bewijzen dat

er functionele en fenotypische verschillen

zijn en dat het dus wel degelijk om een nieu-

we celpopulatie gaat.” (ref. 4)

grote doorbraakHet nieuwe type stamcel heeft enkele be-

langrijke voordelen in vergelijking met de

eerder bekende types. De CASC laat zich

makkelijker isoleren en is vlot op te kweken

in het laboratorium. Daardoor kan men veilig

en sneller tot grotere hoeveelheden bruikbare

hartstamcellen komen dan in het verleden.

Ook de kwaliteit is beter omdat de celpopula-

tie die men isoleert homogeen is en enkel uit

levende stamcellen bestaat.

DOSSIER

JESSALINEA 17

Onderzoekers Jessa Ziekenhuis identificeren nieuw type hartstamcel

Momenteel wordt in ons ziekenhuis de in vivo differentiatie van en het functio-

neel cardiaal herstel door de CASCs bestudeerd in een minipig infarctmodel, ont-

wikkeld door prof. dr. Marc Hendrikx en dr. Boris Robic van de dienst cardiotho-

racale heelkunde. De anesthesisten dr. Jasperina Dubois en dr. Luc Jamaer zijn

betrokken bij alle chirurgische ingrepen. Dr. Eric Bijnens en verpleegkundige Nic

Heuts van de dienst medische beeldvorming zijn verantwoordelijk voor de beeld-

vormingstechnieken (MRI, Fluoroscopie) en de analyse van de bekomen data die

gebruikt worden om de functionaliteit van het hart te onderzoeken.

Prof. dr. Marc Hendrikx: “We hebben gekozen voor de adulte Göttingen minipig als

proefdiermodel omwille van de hoge graad van overeenkomst tussen het cardio-

vasculair systeem van varkens en mensen. Daardoor worden er meer klinisch re-

levante resultaten bekomen die de extrapolatie van het diermodel naar humane

toepassingen vereenvoudigen.”

Dr. Remco koninckx: “Minipigs zijn uiterst geschikt omdat ze, in vergelijking met

gewone varkens, relatief klein en gemakkelijk hanteerbaar zijn voor verzorging en

functionele analyses. Daarnaast neemt bij deze varkens de hartmassa niet meer

toe, wat post-operatieve analyse vereenvoudigt en betrouwbaarder maakt.”

De resultaten zijn alvast veelbelovend. Het hartspierweefsel herstelt zich goed

bij de minipigs, de hartspier trekt nadien beter samen en de varkensharten func-

tioneren bijna net zo goed als vóór het infarct.

het minipig model

“De bevindingen van het Hasseltse onderzoek worden

gepubliceerd in het tijdschrift Cardiovascular Research

(ref. 4). Dat is een sterke garantie voor de kwaliteit van

het onderzoek”, zegt topcardioloog Pedro Brugada,

verbonden aan het UZ Brussel. “Een team van experts

stelt echt wel strenge eisen aan zo'n publicatie. Minder

dan 20 procent van alle voorgestelde artikels wordt

gepubliceerd. Deze doorbraak is dus fantastisch voor

Hasselt. Het had nog geen internationale faam, maar

nu staat het bij de wereldtop. Wereldwijd zoekt men al

jaren naar stamcellen die zich kunnen nestelen in het

hart. Dit is een belangrijke stap in de goede richting.”

reactie vAn prof. Dr. pEDro brugADA in HEt niEuwSblAD

Page 18: Jessalinea Nr.9 - maart 2013

JESSALINEA18

Uit laboratoriumonderzoek en onderzoek met

proefdieren, uitgevoerd in het Jessa Zieken-

huis en aan de UHasselt, blijkt intussen dat

de stamcellen effectief kunnen uitgroeien tot

functionele hartspiercellen. Die bevindingen

zijn gepubliceerd in het tijdschrift Cardiovas-

cular Research (ref. 4). Voor dit onderzoek

werd samengewerkt met de KU Leuven en de

‘University of Health Sciences’ van Kaunas,

Litouwen. “We hopen dat we op termijn die

stamcellen kunnen injecteren bij patiënten

na een hartinfarct en zo hun beschadigd hart

herstellen,” aldus prof. dr. Jean-Luc Rummens.

methodiek“CASCs vertonen een hoge aldehydedehy-

drogenase (ALDH) activiteit. Die eigenschap

wenden we aan om de cellen te isoleren uit

de weefselfragmenten. Het Aldefluor reagens,

een niet-toxisch substraat voor ALDH, diffun-

deert doorheen de membraan van de cellen en

wordt vervolgens door ALDH omgezet in een

fluorescent reactieproduct dat we flowcyto-

metrisch meten. Het voordeel is dat enkel leef-

bare cellen met voldoende stamcelcapaciteit

geïsoleerd worden en dat er geen antigen-an-

tilichaam binding vereist is, waardoor we mo-

gelijke invloeden op de genexpressie van de

cellen uitsluiten,” licht dr. Karen Hensen toe.

volgende stapProf. dr. Marc Hendrikx en dr. Remco Koninckx:

“Zowel bij mensen als dieren is het nieuwe

type hartstamcel aanwezig. Toen we dat

ontdekten, hebben we in het laboratorium

experimentele hematologie zowel de CASCs

van dieren als die van mensen proberen op te

kweken. Met succes: we zijn nu in staat om

een klinisch relevant celaantal te verkrijgen

zonder verlies van de stamceleigenschappen.

Vervolgens zijn we er in geslaagd om die cel-

len terug te plaatsen bij proefdieren die een

infarct hadden doorgemaakt. Momenteel is al-

les klaar om die proefdierstudie verder uit te

breiden.” Als dit pre-klinisch onderzoek gun-

stig evolueert, volgen de testen bij de mens.

“Wij hopen dat CASCs ook bij de mens terug

hartspierweefsel aanmaken. Bij alle infarcten

gaat er immers hartspierweefsel verloren; de

stamceltherapie is dus breed toepasbaar.”

Het volledige onderzoeksteam telt vier stafle-

den (arts-specialisten en post-doctorandi) van

het Jessa Ziekenhuis en de UHasselt, één we-

tenschappelijk assistent en vier doctoraats-

studenten.

doctoraatsstudente severina windmolders vervoegde het team

in 2009. Na het behalen van haar IWT-

beurs startte zij haar PhD (doctoraatspro-

ject). De eerste twee jaar bestudeerde

zij het groeipotentieel, de differentiatie-

mogelijkheden en de verouderingspro-

cessen van de cardiale stamcellen. De

resultaten waren positief: de stamcellen

kunnen veelvuldig opgekweekt worden

zonder hun stamceleigenschappen en

differentiatiecapaciteit naar cardiomyo-

cyten te verliezen. Verder werkte ze met

de rest van het team mee aan de opstart

van de minipig-studie.

Sinds 2011 focust Severina zich meer

REFERENTIES

1. Hendrikx M, Hensen K, Clijsters C, Jongen H, Koninckx R, Bijnens E, Ingels M, Jacobs A, Geukens R, Dendale P, Vijgen J, Dilling D, Steels P, Mees U,

Rummens JL.. Restoration of regional contractile function through stem cell transfer by direct intramyocardial injection; results from

a randomised controlled clinical trial. Circulation, 2006, 114 (1suppl): 101-107

2. Koninckx R, Hensen K, Daniëls A, Moreels M, Lambrichts I, Jongen H, Clijsters C, Mees U, Steels P, Hendrikx M, Rummens JL. Human bone marrow

stem cells co-cultured with neonatal rat cardiomyocytes display limited cardiomyogenic plasticity. Cytotherapy. 2009 22:1-15.

3. Koninckx R, Daniëls A, Windmolders S, Carlotti F, Mees U, Steels P, Rummens JL, Hendrikx M, Hensen K. Mesenchymal Stem cells or cardiac

progenitors for cardiac repair? A comparative study. Cell Mol Life Sci. 2011 Jun;68(12):2141-56.

4. Koninckx R, Daniëls A, Windmolders S, Mees U, Macianskiene R, Mubagwa K, Steels P, Jamaer L, Dubois J, Robic B, Hendrikx M, Rummens JL,

Hensen K. The cardiac atrial appendage stem cell: a new and promising candidate for myocardial repair. Cardiovasc Res. 2013 Mar 1;

97(3):413-23.

"De nieuwe internationale doorbraak in het stamcelonderzoek is ook een stevige opsteker voor het Limburg

Clinical Research Program (LCRP), het ambitieuze onderzoeksprogramma dat met steun van LSM door de UHas-

selt, het Jessa Ziekenhuis en het Ziekenhuis Oost-Limburg wordt uitgebouwd om het medisch wetenschappe-

lijk onderzoek in Limburg gevoelig te versterken. In totaal wordt er ingezet op zes medische clusters: cardiolo-

gie, oncologie, infectieziekten, anesthesie (met link naar neuro), fertiliteit en obesitas. Vandaag zijn er al bijna

20 doctoraatsstudenten actief in dit onderzoeksprogramma. Vanuit het LCRP werd recent een Mobile Health

Unit opgestart (telemonitoring) en er wordt intensief samengewerkt met de Limburgse biobank (UbiLim). Het

LCRP werd nauwelijks drie jaar geleden gestart maar bewijst nu al haar toegevoegde waarde voor het medisch

onderzoek in Limburg, getuige daarvan deze toppublicatie van het Jessa team. Die snelle successen zijn een

gevolg van het verder bouwen op stevige fundamenten die de afgelopen jaren werden gelegd in Jessa en ZOL.

Zij hebben immers reeds jarenlang hoogstaand onderzoek uitgebouwd in specifieke disciplines.”

reactie van prof. dr. piet stinissen, uhasselt

Aan deze doorbraak gingen vele jaren onder-

zoek vooraf. Vier doctoraatsstudenten uit de

onderzoeksgroep lichten hun bijdrage aan het

onderzoek toe en blikken vooruit naar de toe-

komst van hartstamceltherapie. Ze zoeken elk

vanuit hun eigen achtergrond naar oplossin-

gen voor de knelpunten die er momenteel nog

zijn om zo het totaalproces te optimaliseren.

Page 19: Jessalinea Nr.9 - maart 2013

JESSALINEA 19

DOSSIER

op de paracriene effecten van mesenchy-

male stamcellen afkomstig uit het beenmerg.

Die stamcellen zetten namelijk stoffen vrij

die een gunstige invloed uitoefenen op het

cardiaal weefsel na een hartinfarct. De ma-

nier waarop dat gebeurt, is echter nog niet

gekend. Een mogelijke hypothese is dat die

factoren (ook wel eens het geconditioneerd

medium genoemd) in staat zijn de residente

cardiale stamcellen, aanwezig in het hart, te

mobiliseren naar de plaats van schade. Se-

verina heeft daarom een 3D-collageen assay

in het lab geïmplementeerd waarbij ze cardi-

ale weefselfragmenten in een collageen gel

brengt en blootstelt aan het geconditioneerd

medium. De resultaten van deze assays tonen

aan dat mesenchymale stamcellen effectief

factoren vrijzetten die migratie/mobilisatie

van cardiale stamcellen kunnen teweegbren-

gen. Severina tracht nu de specifieke facto-

ren die in dat migratieproces een belangrijke

rol spelen te identificeren en de moleculaire

mechanismen die erachter schuilen te ontra-

felen. Een wetenschappelijk artikel met meer

informatie hieromtrent zit in de pipeline.

doctoraatsstudente yanick fan-ton studeerde in juni 2012 af als Master in

de Biomedische Wetenschappen en wijdde

haar thesis aan de angiogene of bloedvat-

vormende eigenschappen van verschillende

stamcelpopulaties uit de tand. Bijgevolg

spitst zij zich binnen de onderzoeksgroep toe

op het potentieel van de CASCs om na een

hartaanval revascularisatie (bloedvatherstel)

teweeg te brengen in het infarctgebied. Het

hartspierweefsel is sterk doorbloed, herstel

van de bloedtoevoer is dus een belangrijk as-

pect voor het functioneel herstel van het hart.

Yanick gaat dan ook na of we de CASCs kun-

nen omvormen tot endotheelcellen en gladde

spiercellen, de hoofdceltypes aanwezig in een

bloedvat. Dat zou bijdragen aan de verdere ka-

rakterisatie van de CASCs, want als de CASCs

alle celtypes van het hart kunnen vormen,

wijst dat op het multipotente karakter van die

stamcellen. Yanick zal de vorming van bloed-

vaten staven in het minipig model, waarbij

men na een infarct CASCs inspuit.

Als tweede punt onderzoekt Yanick hoe we

de stamcellen kunnen wapenen tegen de on-

gunstige omgeving in een hart na een infarct.

Wanneer men stamcellen transplanteert ko-

men deze normaliter in de borderzone terecht,

het gebied tussen het dood infarctweefsel en

de gezonde hartspiercellen.

Dat gebied is echter zuurstofarm en er zijn bij-

na geen voedingsstoffen aanwezig, wat een

negatief effect heeft op de overleving, de in-

corporatie en de differentiatie van de stamcel-

len. Met dit deel van het onderzoek hopen we

de efficiëntiegraad van de therapie aanzienlijk

te verhogen. Voor dit onderzoeksproject be-

haalde Yanick een mandaat via het Bijzonder

Onderzoeksfonds van de Universiteit Hasselt.

Nadat doctoraatsstudente leen willems met succes haar doctoraatsproject

verdedigde voor het IWT, vervoegde zij in ja-

nuari 2013 het onderzoeksteam. Leen spitst

zich onder andere toe op het fibrotisch proces

na een infarct waarbij het verloren hartspier-

weefsel vervangen wordt door dens-niet-

contractiel littekenweefsel. Dat resulteert in

een verlies van hartfunctie, de inhibitie van

myocardiaal herstel en de ontwikkeling van

hartfalen. Met dit deel van het onderzoek wil

Leen nagaan hoe we dat proces van litteken-

vorming kunnen onderdrukken.

Daarnaast gaat zij dieper in op de paracriene

mechanismen die reeds gedeeltelijk zijn

blootgelegd door Severina. Hierbij zal Leen

onderzoeken of het geconditioneerd medium

van beenmerg mesenchymale stamcellen

het microRNA expressiepatroon in de CASCs

verandert en op welke processen dit een ef-

fect heeft. MicroRNA's zijn een vorm van

niet-coderend RNA dat de eiwitexpressie van

specifieke genen beïnvloedt. Via activatie

van specifieke processen zou het zo de CASCs

kunnen beschermen tegen ischemie of de cel-

len mobiliseren naar de plaats van het infarct.

Tot slot gaat Leen na welke mechanismen een

rol spelen bij de proliferatie, zelfvernieuwing

en differentiatie van de CASCs. Hierbij zal ze

onderzoeken of het evenwicht tussen deze

processen zodanig gestimuleerd en geregeld

kan worden dat het lokaal herstelmechanisme

van het hart in staat is tot voldoende weefsel-

herstel. Indien we daarin slagen, zou het pro-

ces van celisolatie, proliferatie in het labora-

torium en transplantatie misschien vermeden

kunnen worden.

dr. boris robic vatte zijn doctoraat in au-

gustus 2012 aan. Hij werkte drie jaar lang als

hartchirurg in het universiteitsziekenhuis in

zijn thuisland Slovenië. Prof. dr. Marc Hendrickx

nodigde hem uit om als chirurgisch assistent

het onderzoeksteam te versterken. Dr. Boris

Robic is vooral betrokken bij het minipig model,

waarbij hij instaat voor de chirurgische ingre-

pen en via de EKG de ritmestoornissen bij mi-

nipigs met getransplanteerde CASCs opvolgt.

Een andere belangrijke spil en vaste waarde

in het onderzoek is wetenschappelijk assistent annick daniëls. Zij speelt

een centrale rol in de onderzoeksgroep. Ze

helpt en denkt mee over de invalshoeken van

de verschillende experimenten, vult de ont-

brekende stukken aan en heeft zich gespe-

cialiseerd in het op punt stellen van moeilijke

technieken, zoals de southern- en western

blotting. Daarnaast staat Annick in voor alles

wat vooraf gaat aan het labellen van cellen,

zorgt ze voor de validaties van de toestellen

en allerhande experimenten.

Severina Windmoldersdoctoraatsstudente

Yanick Fantondoctoraatsstudente

Leen Willemsdoctoraatsstudente

dr. Boris Robic Annick Daniëlswetenschappelijk assistent

Page 20: Jessalinea Nr.9 - maart 2013

JESSALINEA20

In de Westerse landen wordt de prevalentie

van een aangeboren tweezijdig gehoorver-

lies van 35-40 dB HL of meer geschat rond

1 à 2 per duizend levende pasgeborenen.

Dit cijfer is tien maal belangrijker binnen de

populatie van pasgeborenen die verblijven

in neonatologische intensieve zorgen (NICU).

Dit betekent dat er per jaar in België tussen

100 en 120 kinderen met gehoorstoornissen

geboren worden, waarvan tussen 60 en 80 in

Vlaanderen, afhankelijk van het geboortecij-

fer van datzelfde jaar.

vroegtijdige aanpak belangrijkEen vroegtijdige identificatie van de pas-

geborenen met deze gehoorstoornissen is

uitermate belangrijk omdat een vroegtijdige

aanpak in belangrijke mate bijdraagt tot de

verbetering van de ontwikkeling van deze

slechthorende pasgeborenen. Dit heeft voor

een zeer groot deel te maken met de plastici-

teit van de hersenen op auditieve (en andere)

prikkels. Deze plasticiteit wordt optimaal be-

nut dankzij vroegtijdige en optimale prikke-

aanpak, opvang en resultaten bij verwijzing van pasgeborenen met aangeboren gehoorstoornissen

Symposium Universele gehoorscreening van neonati in Limburg: state of the art

In april 2012 organiseerde de dienst NkO voor kind & Gezin het sym-

posium ‘Universele gehoorscreening van neonati in Limburg: state of

the art’. In de vorige edities kon u al enkele (verkorte) voordrachten

uit dit symposium lezen. Vandaag brengt dr. Sebastien Janssens de

Varebeke u het slotartikel uit deze reeks.

dr. Sebastien Janssens de Varebeke, NKO-arts

Figuur 1

19

98

- 2

01

1

12

/12

/19

98

12

/12

/19

99

12

/12

/20

00

12

/12

/20

01

12

/12

/20

02

12

/12

/20

03

12

/12

/20

04

12

/12

/20

05

12

/12

/20

06

12

/12

/20

07

12

/12

/20

08

12

/12

/20

09

12

/12

/20

10

12

/12

/20

11

12

/12

/20

12

0

2

4

6

8

10

12

0,55

12

1,9

00,875

1,51,35

00,45

3

1,7

0,10,4

12

1,7

0,10,4

2

1,5

0,20,5

4,2

3

00,5

2,8

1,6

0,50,3

2,21,625

00,2

2,1

0,7

00,2

3

1,15

0

1

3,5

2

0,1

1

3,3

2

0

1

3,9

2,05

00,7

3,3

1,675

00,425

4,3

1,8

00,6

3,1

1

0

wachttijd eerste contact met dienst orl NA VERWIJZING DOOR KIND & GEZIN (WEKEN)

wac

htti

jd (w

eken

)

Legende:

percentiel 1hoogstelaagstepercentiel 3

mediaan = 1,1 week

Page 21: Jessalinea Nr.9 - maart 2013

ling (gebruik van hulpmiddelen zoals hoortoe-

stellen, implantaten, revalidatie,..). Hierdoor

kunnen de centrale auditieve banen zich ten

volle ontplooien en ontwikkelen. Deze plasti-

citeit neemt evenwel snel af, waardoor een

laattijdige revalidatie gepaard gaat met blij-

vende gevolgen en tekortkomingen. Daarom

streeft men naar een detectie vòòr de leeftijd

van 3 maanden en behandeling vòòr de leef-

tijd van 6 maanden.

Gehoorverlies betekent niet alleen minder

gehoorsignalen opvangen. De impact ervan

op sociaal-emotioneel vlak, op leermogelijk-

heden, op gebied van zelfontplooiing en inte-

gratie binnen onze maatschappij is eveneens

aanzienlijk.

De behaalde voordelen dankzij vroegtijdige

detectie en vroegtijdige begeleiding beper-

ken zich dan ook niet louter op auditief vlak.

screeningZodra een pasgeborene tot twee maal toe

een screeningsonderzoek door Kind & Gezin

personeel niet succesvol heeft doorstaan,

wordt deze naar een referentiecentrum voor

diagnostiek voor gehoorstoornissen verwe-

zen, zoals ons centrum op campus Virga Jesse.

Op jaarbasis test Kind & Gezin in heel Vlaan-

deren zo’n 63.000 pasgeborenen, met een

dekking van ongeveer 94% dat met zo’n 3%

is aangevuld door gehooronderzoek op NICU

afdelingen. De actuele refer ratio bedraagt

7 promille: met name worden er 7 per duizend

gescreende pasgeborenen effectief doorver-

wezen naar refereercentra (Erwin Van ker-

schaever, Kind & Gezin Jaarrapport Algo-

screening in Vlaanderen 2009,2010,2011).

diagnoseWanneer Kind en Gezin een kind verwijst we-

gens faling van de ALGO-screening wordt er

aandacht besteed om het kind zo snel moge-

lijk te kunnen zien. Doorgaans is dit binnen de

week (mediaan 1.1 week) (figuur 1). De pas-

geborenen worden tijdens hun (natuurlijke)

slaap onderzocht met gebruik van diverse

objectieve gehooronderzoeken, en daarnaast

gebeurt er ook een grondig klinisch onder-

zoek en micro-otoscopisch nazicht. Dit vraagt

veel geduld, vakkennis en aangepaste infra-

structuur.

In geval van bevestiging van aangeboren ge-

hoorverlies wordt er gekeken naar mogelijke

geassocieerde afwijkingen, wordt aandacht

besteed aan opvolging en gezocht naar de

oorzaak van het verlies. Soms kan het gebeu-

ren dat er aanvullende onderzoeken onder

narcose moeten gebeuren, maar dit blijft toch

vrij beperkt.

Elke slechthorende pasgeborene en zijn/haar

familie worden in contact gebracht met het

thuisbegeleidingsteam van KIDS (Koninklijk

Instituut voor Doven en Spraakgestoorden).

Er wordt een behandelingsplan en opvolging

verzekerd.

Jaar na jaar slagen we er in onze dienst steeds

beter in om bij de meeste verwijzingen snel-

ler een duidelijk antwoord te formuleren over

betrouwbare gehoordrempels (Figuur 2): de

diagnose over het gehoor werd van 1998

tot 2012 gemiddeld gesteld op 2,15 maan-

den leeftijd, doch de laatste jaren gebeurt dit

vaker al tijdens het eerste bezoek op onze

dienst (cf. figuur 2).

SyMPOSIUM

JESSALINEA 21

Figuur 2

19

98

- 2

01

2

0,0

1,0

2,0

3,0

4,0

5,0

6,0

7,0

8,0

9,0

10,0

1,7

8,8

3,3

1,0

leeftijd pasgeborene biJ bEpAling betrouwbaar gehoorstatus (MAAnDEn)

leef

tijd

(maa

nden

)

Legende:

percentiel 1hoogstelaagstepercentiel 3

mediaan = 2,15 maanden

Page 22: Jessalinea Nr.9 - maart 2013

JESSALINEA22

SyMPOSIUM

behandeling Afhankelijk van de gehoordrempels worden

pasgeborenen behandeld met hoortoestellen

en/of cochleaire implantatie, waarbij elk van

deze behandelingsvormen hun eigen indica-

tiegebied, leeftijd en werkwijze kennen. Bij

de keuze van de behandeling worden naast

gehoordrempels ook andere factoren in reke-

ning gebracht.

nauwe opvolgingBinnen de groep slechthorende kinderen kun-

nen er op latere leeftijd ook andere problemen

opkomen, zoals autisme, leerstoornissen, ge-

dragstoornissen, enz. Bovendien kunnen er

ook geassocieerde aandoeningen opduiken.

Grondige pediatrische en pedagogische na-

zichten/opvolgingen zijn daarom primordiaal

voor deze groep kinderen.

Van alle doorverwezen pasgeborenen naar

ons refereercentrum vertonen er uiteinde-

lijk ongeveer 33% (een derde) een blijvend

gehoorprobleem. De overigen hebben een

normaal gehoor of een tijdelijke gehoorver-

mindering door middenooreffusie (OME) of

slijmoortjes (figuur 3).

Van de groep met een permanent (blijvend)

gehoorverlies vertoont de meerderheid een

tweezijdige slechthorendheid (figuur 4).

De groep met unilateraal gehoorverlies moet

echter ook heel strikt opgevolgd worden aan-

gezien ruim 13% van onze doorverwezen

kindjes met blijvend gehoorverlies (dus on-

geveer een vierde van de unilaterale gehoor-

stoornissen) met de tijd zijn geëvolueerd naar

een bilaterale (tweezijdige) doofheid (figuur

5). Vooral CMV-gemedieerde gehoorstoor-

nissen (82%) en kinderen met het Pendred

syndromen (75%) als oorzaak van de gehoor-

stoornis lopen dit risico het meeste op. Deze

vaststellingen zijn het bewijs dat een strikte

en permanente follow-up belangrijk is.

Figuur 3 Figuur 4 Figuur 5

REFER 67 % ≠ permanent gehoorverlies

REFER 33 % = permanent gehoorverlies

bilateraal 62 % unilateraal 38 %

bilateraal 51 % éénzijdig stabiel 36 % oorspronkelijke unilaterale 13 %

doofheid die is overgegaan naar bilaterale doofheid

vErHouDing permanent gehoorverlies En refer

vErDEling één- en tweezijdige permanente slechthorendheid

EvolutiE vAn éénzijdige doofheid

67%33% 62% 51%38%

36%

13%

Page 23: Jessalinea Nr.9 - maart 2013

JESSALINEA 23

NIEUWS

Studente Evelien Vos mocht op het 15e

diabetessymposium de Novo Nordisk prijs in

ontvangst nemen. Deze prijs wordt uitgereikt

aan laatstejaarsstudenten gezondheidszorg

die een bachelorproef over diabetes maak-

ten. Daarnaast koos een professionele jury

haar als één van de 12 laureaten van de grote

Bachelor Award 2012. Het gaat om de beste

afstudeerwerken uit de grote groep van meer

dan 19 000 afgestudeerde professionele ba-

chelors van het academiejaar 2011-2012.

Diëtiste Astrid Vanoppen was promotor van

de bachelorproef. “In de kinderdiabetescon-

ventie - waar we kinderen en adolescenten

met Diabetes Mellitus type 1 begeleiden

onder leiding van prof. dr. Guy Massa - is het

gebruik van educatief materiaal heel belang-

rijk bij het geven van voedingsadvies en (her)

educatie over voeding.”

nood aan compact educatief materiaal“Er is een groot aanbod aan (soms door onszelf

ontwikkelde) educatieve materialen voor kin-

deren en adolescenten met diabetes type 1,

maar de bestaande educatiematerialen ver-

ouderen snel, onder meer doordat weten-

schappelijk onderzoek regelmatig tot nieuwe

inzichten en ontwikkelingen leidt. Het aanbod

aan voedingsmiddelen wordt ook steeds gro-

ter en sommige educatiematerialen zijn niet

aangepast aan de moderne technologieën die

jongeren gebruiken. Omdat we individuele

educatie én educatie in groep geven, en dit

zowel in het ziekenhuis als tijdens oudercon-

tacten, activiteiten, school- en huisbezoeken,

is er nood aan compact, gebruiksvriendelijk

educatief materiaal dat aangepast is aan de

nieuwste inzichten.”

‘lodje’ leren over diabetesStudente Evelien Vos actualiseerde en digi-

taliseerde daarom voor haar bachelorproef

al het bestaande materiaal en ontwikkelde

met behulp van Astrid Vanoppen een cd-rom,

‘Lodje’ leren over diabetes. Die bevat 10 in-

teractieve ‘educatiefjes’ die los van elkaar

gebruikt kunnen worden: gezonde voeding,

diabetes en voeding, koolhydraten, vetten,

glycemische index, zoetstoffen, hypoglyce-

mie, etiketten lezen, beweging en alcohol. De

thema’s zijn meestal opgebouwd vanuit een

inleidende vraag die peilt naar kennis, met

daarna het educatief gedeelte en enkele leu-

ke oefeningen. Sterren geven de drie moei-

lijkheidsgraden aan. Astrid Vanoppen: “We

hebben de ‘educatiefjes’ en het gebruik van

een cd-rom bij het geven van educatie laten

evalueren door de doelgroep. De reacties wa-

ren positief: ‘plezierig en leerrijk’. De cd-rom

is voor ons een uitstekend hulpmiddel om op

een ludieke, interactieve manier voedings-

educatie te geven aan kinderen en jongeren

met diabetes. Dit project kadert mooi in onze

blijvende opdracht om de zorg voor onze pa-

tiëntjes en hun familie te optimaliseren.”

Studente behaalt prijzen met bachelorproef over diabeteseducatieStudente Evelien Vos viel onlangs twee keer in de prijzen

met haar bachelorproef ‘Educatie bij kinderen en adolescen-

ten met diabetes mellitus type 1 - Ontwikkeling van een cd-

rom’. Deze cd-rom is een uitstekend hulpmiddel om op een

ludieke, interactieve manier voedingseducatie te geven aan

kinderen en jongeren met diabetes. Astrid Vanoppen, diëtis-

te op de afdeling kinder- en jeugdgeneeskunde van het Jessa

Ziekenhuis, lanceerde het idee van de cd-rom en was tevens

promotor van de bachelorproef.

Evelien Vos, studente, en Astrid Vanoppen, diëtiste Jessa Ziekenhuis en promotor van de bachelorproef

Page 24: Jessalinea Nr.9 - maart 2013

Dr. Wendy Werckx stu-

deerde geneeskunde

aan de Universiteit van

Hasselt en de Vrije Uni-

versiteit van Brussel. Ze

behaalde haar diploma

van arts met grote onder-

scheiding in 2004. Gedurende haar opleiding

pediatrie werkte zij in Brussel (UZ Brussel en

Sint Pieter Ziekenhuis) en in het Zeepreven-

torium in De Haan. Na haar opleiding specia-

liseerde ze zich verder in de kinderneurologie

in het UZ Brussel en in het Revalidatiecen-

trum Inkendaal. In 2009 en 2011 voltooide

ze de EPNS (European Pediatric Neurology

Society) kinderneurologie cursussen. In 2011

promoveerde dr. Werckx als kinderneurologe.

Sinds januari 2012 is ze werkzaam op de

dienst pediatrie van het Jessa Ziekenhuis,

campus Virga Jesse. Daarnaast blijft ze als

consulent verbonden met het UZ Brussel en is

ze actief lid van de Belgische Vereniging van

Kinderneurologie.

Sinds 1 januari 2012 is de

dienst Anesthesiologie

versterkt door dr. Björn

Stessel. Hij studeerde

geneeskunde aan de KU

Leuven en behaalde zijn

diploma van arts in 2004.

Na een kort intermezzo

binnen de huisartsgeneeskunde vatte hij zijn

specialisatie aan binnen de Anesthesiologie

in 2005. Zijn specialisatiejaren doorliep hij in

het Academisch Ziekenhuis Maastricht en het

Catharina Ziekenhuis Eindhoven. Tijdens het

laatste deel van zijn opleiding tot Anesthesio-

loog verdiepte hij zich met name in de cardio-

anesthesie. Na het behalen van zijn diploma

Anesthesiologie in 2010, genoot hij nog een

bijkomende specialisatie binnen de Inten-

sieve Geneeskunde, die hij afrondde in 2011.

Zijn werkzaamheden binnen het Jessa zie-

kenhuis combineert hij met een doctoraats-

studie, die wordt gecoördineerd vanuit het

Academisch Ziekenhuis Maastricht. Tevens

zal hij zich toeleggen op de verdere uitbrei-

ding van de wetenschappelijke activiteiten

van de maatschap Anesthesiologie in het

Jessa Ziekenhuis.

Dr. kathleen Boosten

studeerde geneeskunde

aan het Limburgs Uni-

versitair Centrum en de

KU Leuven. Nadien spe-

cialiseerde zij zich in de

oogheelkunde aan de

KU Leuven en promo-

veerde als oftalmologe in 2010. Vervolgens

bekwaamde zij zich verder in cataractopera-

ties en refractieve heelkunde tijdens een fel-

lowship in het Universitair Oogziekenhuis van

Maastricht.

Sinds maart 2012 is zij werkzaam in de

oogartsenpraktijk te Alken samen met haar

collega’s dr. Jacobs, dr. Mangelschots en dr.

Raymaekers, en deeltijds werkzaam in de oog-

kliniek van het Jessa Ziekenhuis. Daarnaast is

zij werkzaam als consulente medische retina

(netvliesproblematiek) aan de KU Leuven. Zij

zal zich naast de algemene oogheelkunde in

het bijzonder toeleggen op cataract heelkun-

de, medische retina en refractieve heelkunde.

Dr. Elke Munters stu-

deerde in 2003 af aan de

KU Leuven en behaalde in

datzelfde jaar het brevet

acute geneeskunde. Na-

dien deed zij een aantal

jaren stage anesthesie.

Zij doctoreert momenteel

aan de universiteit Hasselt.

Sinds 14 juni 2012 werkt dr. Elke Munters,

arts brevet acute geneeskunde, als vast staf-

lid op de dienst spoedgevallen van het Jessa

Ziekenhuis.

Dr. Johan Orye studeerde

geneeskunde aan de KU

Leuven en behaalde zijn

diploma van arts in 2002.

Vervolgens behaalde hij

er tevens zijn diploma

tandarts in 2005. Tij-

dens zijn specialisatie tot mond-, kaak- en

aangezichtschirurg werkte hij in Genk (ZOL),

Antwerpen (Middelheim), Arnhem (Rijnstate

ziekenhuis) en het UZ Leuven. Tijdens deze

opleiding ontwikkelde hij een specifieke in-

teresse in oncologische en reconstructieve

hoofd-halschirurgie. Daartoe volgde hij na

zijn opleiding een gespecialiseerd fellowship

in het CHU Amiens, onder leiding van prof. B.

Devauchelle.

Sinds 1 september 2012 is dr. Orye werkzaam

als MKA-chirurg in het Jessa ziekenhuis en in

de groepspraktijk van dr. Lenssen, dr. De Troy-

er, dr. Jacobs en dr. Henquet (Toekomststraat

2, Hasselt). Hij zal zich naast de algemene

mond-, kaak- en aangezichtschirurgie meer

specifiek toeleggen op speekselklierchirurgie

en oncologische en reconstructieve chirurgie

van hoofd- halsgebied.

Dr. An Liesenborgs stu-

deerde geneeskunde aan

de KU Leuven waar ze in

1999 met grootste on-

derscheiding haar diplo-

ma van arts behaalde. In

2005 promoveerde ze als

cardioloog. Tevens behaalde ze in 2011 haar

master of science in het management en het

beleid van de gezondheidszorg met zieken-

huismanagement als afstudeerrichting.

Dr. Liesenborgs ontwikkelde een bijzondere

interesse in acute pathologie en behaalde in

het kader hiervan het getuigschrift invasieve

cardiologie, theorie intensieve zorgen en het

brevet acute geneeskunde. Ten slotte is zij

sinds 2012 bijkomend erkend als specialist in

de urgentiegeneeskunde.

Dr. An Liesenborgs werkt sinds september

2012 in het Jessa ziekenhuis als urgentiearts.

NIEUWS

Nieuwe artsen

JESSALINEA24

In 2012 en begin 2013 kwamen een tiental nieuwe artsen ons

artsenkorps versterken. We stellen hen graag even kort voor.

Page 25: Jessalinea Nr.9 - maart 2013

Dr. Shabnam Golmarvi

studeerde geneeskunde

aan de VUB en studeerde

af in 2003. In het eerste

jaar van haar opleiding

interne geneeskunde

werkte ze in het Do-

doensziekenhuis in Mechelen, waarna ze

haar specialisatie afwerkte in het UZ Brus-

sel. Aansluitend specialiseerde ze zich daar in

de nefrologie. Na haar opleiding startte ze in

Nederland haar carrière als nefrologe in o.a.

het Atrium MC Parkstad in Heerlen. Na een

aantal jaren werkzaam te zijn in de nefrologie

besloot ze over te gaan tot een carrièrewen-

ding in een omgeving met meer acute patho-

logieën.

Sinds september 2012 is ze werkzaam in het

Jessa Ziekenhuis op de dienst spoedgevallen

als urgentiearts waar ze samen met haar col-

lega's instaat voor de dagelijkse werking van

de dienst.

Dr. Sylvia Hermans stu-

deerde geneeskunde aan

het Limburgs Universitair

Centrum en de KU Leuven

waar zij in 2006 als arts

afstudeerde. Zij speciali-

seerde zich in de neuro-

logie en werkte als arts-

specialist in opleiding in het UZ Gasthuisberg

in Leuven en het Ziekenhuis Oost Limburg in

Genk.

In het kader van een verdere subspecialisatie

in de klinische neurofysiologie en neuromus-

culaire aandoeningen en een aanvullende

opleiding slaapgeneeskunde was zij één jaar

werkzaam als fellow in het UZ Gasthuisberg.

Dr. Sylvia Hermans werkt in het Jessa Zieken-

huis als neuroloog sinds 1 december 2012 in

associatie met dr. Willems, dr. De Klippel, dr.

Soors en dr. Dhollander. Naast de algemene

neurologie zal zij zich vooral toeleggen op

neuromusculaire aandoeningen alsook slaap-

stoornissen.

Dr. Vincent Schreurs

volgde zijn studies ge-

neeskunde aan het LUC

te Hasselt en vervolgens

aan de KU Leuven waar

hij afstudeerde als arts

in 2007. Tijdens zijn op-

leiding ‘Volwassenen-Psychiatrie’ werkte hij

als assistent in het UPC Leuven (campussen

Gasthuisberg en Kortenberg), in het PC Zieke-

ren in St.-Truiden en in het Academisch zie-

kenhuis van Maastricht. Daarnaast deed hij

bijkomende stages in Neurologie en Kinder-

en jeugdpsychiatrie in respectievelijk het ZOL

Genk en het OPZ Geel. Op dit ogenblik volgt

hij nog een bijkomende post-universitaire

opleiding in psychotherapie in UPC Leuven,

campus Kortenberg.

In januari 2013 is dr. Schreurs gestart als psy-

chiater in het Jessa Ziekenhuis, waar hij ver-

antwoordelijk is voor de liaison-werking psy-

chiatrie op campussen Salvator en St.-Ursula

en voor de werking van het dagziekenhuis

psychiatrie op campus Virga Jesse. Poliklini-

sche raadpleging psychiatrie start hij in het

Sint-Franciskusziekenhuis in Heusden-Zolder.

kORT NIEUWS

JESSALINEA 25

Het project ‘Activity on wheels’ van onze

afdeling kinder- en jeugdgeneeskunde

is in de prijzen gevallen bij de wedstrijd

Colour your hospital. De Belfius Founda-

tion riep voor deze wedstrijd ziekenhuis-

teams op om projecten in te dienen die

gericht zijn op het welzijn van gehospi-

taliseerde patiënten. Een onafhankelijke

jury van 12 zorgverleners koos uit 162

ingediende projecten 24 laureaten, on-

der wie onze kinderafdeling. De afdeling

wint een budget van 7 500 euro om het

project ‘Activity on wheels’ te realiseren.

Orthopedagoge Leen Coremans en

hoofdverpleegkundige Veerle Lynen

leggen kort uit wat ze willen realiseren.

“Onze afdeling beschikt over een ruime

en goed uitgeruste speelzaal. Maar som-

mige kinderen kunnen door ziekte of

een aandoening niet naar de speelzaal.

Ook voor baby's en kinderen met een

ernstige handicap willen we een uit-

gebreider activiteitenaanbod op maat.

Daarom willen we een systeem uitbou-

wen van mobiele activiteitenmodules

die naar de kamer gerold kunnen worden

nadat ze - op maat - gevuld zijn. Ook

met het oog op de uitbreiding van het

kinderdagziekenhuis zal dit zeker een

meerwaarde zijn. Een module voor kin-

deren in het dagziekenhuis kan bijvoor-

beeld bestaan uit speelgoedvakken met

materiaal tegen verveling zoals sticker-

boeken, kleurplaten, digitale spelen,

speelgoed bouwmateriaal, I-pad,... Het is

de bedoeling dat we de kinderen een ge-

varieerd aanbod geven dat hen afleidt,

activeert, rust brengt en ontspant. Zo

wordt de ziekenhuiskamer een veilige,

ontspannende en genezende ruimte.” De

kinderafdeling hoopt het project tegen

de zomer van 2013 te realiseren.

Kinderafdeling laureaat ‘Colour your HoSpitAl’-wEDStriJD

Page 26: Jessalinea Nr.9 - maart 2013

JESSALINEA26

De 5e versie van de Europese richtlijnen voor

cardiovasculaire preventie werd in juli gepu-

bliceerd in de European Heart Journal en is

beschikbaar op de website van de Europese

vereniging voor cardiologie (www.escardio.

org, in de guidelines & surveys sectie). De

voornaamste nieuwigheden in deze editie

worden hieronder verder toegelicht.

Cardiovasculaire preventie blijft nodig gezien

cardiovasculaire ziekten wereldwijd de be-

langrijkste doodsoorzaak blijven. Het is een

ziekte die zowel mannen als vrouwen treft,

alleen treden de symptomen bij vrouwen

gemiddeld 10 jaar later op dan bij mannen.

Preventie is efficiënt en er is nog steeds veel

ruimte voor verbetering, ook in secundaire

preventie.

score-kaartenPatiënten worden afhankelijk van hun on-

derliggende aandoeningen onderverdeeld in

very high risk, high risk, moderate risk of low

risk groepen. Voor de patiënten in primaire

preventie wordt er gebruik gemaakt van de

Score-kaarten die een inschatting van het

10-jaars risico op cardiovasculaire mortaliteit

geven. Om de kans op een niet fataal cardio-

vasculair event te kennen, moet het cijfer met

3 vermenigvuldigd worden. Voor patiënten

in de moderate risk groep zijn er aangepaste

kaarten waarbij rekening gehouden wordt

met de waarde van HDL-cholesterol. Verder

zijn er kaarten die een inschatting geven van

het relatieve risico, in vergelijking met leef-

tijdsgenoten en er wordt nu ook gebruik ge-

maakt van het concept risico leeftijd. Dit om

patiënten met een laag absoluut risico beter

te kunnen motiveren om de noodzakelijke le-

vensstijlveranderingen door te voeren.

rookstop en fysieke activiteitIn het kader van cardiovasculaire preven-

tie is rookstop natuurlijk van groot belang.

Het Score-risico is bij rokers ongeveer 2 x zo

groot als bij niet-rokers en ook passief roken

verhoogt de kans op cardiovasculaire aandoe-

ningen met 30%. Fysieke activiteit is zowel in

primaire als in secundaire preventie belangrijk

en vermindert de kans op een (nieuw) cardio-

vasculair event. Het gaat dan om een matig

intense activiteit, 3 tot 5 maal per week ge-

durende minimaal 30 minuten.

Cardio 2013Op zaterdag 1 december 2012 organiseerde het Hartcentrum Hasselt het symposium Cardio

2013. Zo’n 350 artsen woonden dit symposium bij in de nieuwe faculteit Rechten van de UHas-

selt (lees: Oude Gevangenis). Zowel qua opkomst als reacties was het symposium een succes. In

Jessalinea lichten we graag kort enkele onderwerpen uit het symposium toe.

Nieuwe guidelines voor preventie van cardiovasculaire aandoeningen

dr. Johan Vaescardiologie - cardiale revalidatie

streefcijfers

Bloeddruk <140/90 mmHg

Cholesterol

Secundaire preventie en very high risk < 70 mg/dl of > 50% reductie

High risk < 100 mg/dl

Moderate risk en gewone populatie < 115 mg/dl

Hemoglobine A1c bij diabetes < 7.0% (< 53 mmol/mol)

WOMEN MEN

NON-SMOkER SMOkER AGE NON-SMOkER SMOkER

180 4 5 6 6 7 9 9 11 12 14

65

8 9 10 12 14 15 17 20 23 26

160 3 3 4 4 5 6 6 7 8 10 5 6 7 8 10 10 12 14 16 18

140 2 2 2 3 3 4 4 5 6 7 4 4 5 6 7 7 8 9 11 13

120 1 1 2 2 2 3 3 3 4 4 2 3 3 4 5 5 5 6 8 9

180 3 3 3 4 4 5 5 6 7 8

60

5 6 7 8 9 10 11 13 15 18

160 2 2 2 2 3 3 4 4 5 5 3 4 5 5 6 7 8 9 11 13

140 1 1 1 2 2 2 2 3 3 4 2 3 3 4 4 5 5 6 7 9

120 1 1 1 1 1 1 2 2 2 3 2 2 2 3 3 3 4 4 5 6

180 1 1 2 2 2 3 3 3 4 4

55

3 4 4 5 6 6 7 8 10 12

160 1 1 1 1 1 2 2 2 3 3 2 2 3 3 4 4 5 6 7 8

140 1 1 1 1 1 1 1 1 2 2 1 2 2 2 3 3 3 4 5 6

120 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 2 2 2 3 3 4

180 1 1 1 1 1 1 1 2 2 2

50

2 2 3 3 4 4 4 5 6 7

160 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 2 2 2 3 3 4 5

140 0 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 2 2 2 3 3

120 0 0 0 0 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 2 2

180 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0

40

0 1 1 1 1 1 1 1 2 2

160 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1

140 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 1 1 1

120 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 1

4 5 6 7 8 4 5 6 7 8 4 5 6 7 8 4 5 6 7 8

Total cholesterol (mmol/L)

Syst

olic

blo

od p

ress

ure

l (m

mH

G)

10 year risK of fatal cvd in low riSk rEgionS of EuropE

SCORE 15% and over 10% - 14% 5% - 9% 3% - 4% 2% 1% < 1%

bron: European Heart Journal 2012:33;1635-1701 European Journal of Preventive Cardiology 2012;19 : 4 : 585-667

©2

01

2 E

SC

150 200 250 300mg/dl

Page 27: Jessalinea Nr.9 - maart 2013

Plotse dood blijft een extreem zeldzaam fe-

nomeen met een incidentie van 1-2/100000/

jaar, en wordt vooral gezien bij duursporters,

maar ook bij de grote groep van jonge voetbal-

lertjes. Etiologie is bijna steeds een elektro-

anatomisch cardiaal substraat dat aanleiding

geeft tot een fatale ventrikelaritmie. Boven

de leeftijd van 35 jaar betreft het meestal

ischemisch hartlijden, onder de 35 jaar co-

ronaire anomalieën, channelopathieën (lang

QT, Brugada,…), en vooral cardiomyopathieën

(meestal aritmogene rechter ventrikel cardio-

myopathie of hypertrofe cardiomyopathie).

screeningsprotocolDoordat plotse dood zo zeldzaam is, hebben

alle onderzoeken een lage positief predictie-

ve waarde, maar het is mogelijk om met een

aantal eenvoudige tests (aangepaste vragen-

lijst met aandacht voor familiale anamnese,

klinisch onderzoek en ECG) een behoorlijk

sensitief screeningsprotocol te ontwikkelen

(ongeveer 90%) (zie fig). De Vlaamse Over-

heid heeft erg recent een screeningsprotocol

voorgesteld, uitgewerkt door de Vereniging

van Sport- en Keuringsartsen in samenwer-

king met Vlaamse cardiologen, met klinische

screening vanaf 6 jaar, aangevuld met een

ECG om de vier jaar vanaf de leeftijd van 14

jaar.

pro en contraDergelijke screening is zeker nuttig, maar he-

laas nooit sluitend. ECG’s bij sporters zijn soms

erg moeilijk te interpreteren, en belangrijk te

noteren is ook een groep van ongeveer 8%

vals positieven, die ten onrechte het sporten

zullen ontzegd worden! Een systematische

screening zal ook een niet te onderschatten

socio-economische impact hebben. Het laat-

ste woord over systematische sportscreening

is nog niet gezegd en vele debatten met pro’s

en contra’s zijn nog te verwachten!

Atleten met een bewezen verhoogd risico

op plotse dood vermijden best intensief te

sporten, en in bepaalde instanties kan een

implanteerbare defibrillator aangewezen zijn

ter preventie van fatale aritmieën.

De dienst elektrofysiologie van het Jessa Zie-

kenhuis is steeds beschikbaar voor verwijzin-

gen, hulp of advies wat betreft deze delicate

materie.

SyMPOSIUM

JESSALINEA 27

Plotse dood bij sporters, en vooral bij jonge sportertjes, is de laatste

jaren echt een ‘hot topic’. Mede door de uitgebreide verslaggeving in

de media is de maatschappelijke impact van deze problematiek bij-

zonder groot, en vaak erg emotioneel gekleurd. Meer en meer stem-

men gaan op om een duidelijk screeningsprotocol in te voeren, maar

de uitwerking hiervan staat nog niet op punt.

Sportscreening: nuttig? nodig? overbodig?

dr. Pieter Koopmancardiologie

streefcijfers aangepastDe streefcijfers voor bloeddruk, LDL-cho-

lesterol en Hemoglobine A1c (bij diabetes-

patiënten) werden in de nieuwe guidelines

aangepast. Er wordt nu gestreefd naar een

bloeddruk van minder dan 140/90 mmHg.

Vaak zal een combinatietherapie nodig zijn

en 15 tot 20% van de patiënten hebben nood

aan triple therapie. Ook bij 80-plussers zijn

antihypertensiva efficiënt in de preventie van

cardiovasculaire aandoeningen. Wat betreft

cholesterol blijft LDL-cholesterol het voor-

naamste doel, het streefcijfer in secundaire

preventie werd verlaagd naar 70 mg/dl of,

zo niet haalbaar, een 50% reductie. Statines

blijven de eerste keuze therapie, zo nodig te

combineren met ezetimibe of een fibraat. Bij

diabetespatiënten wordt er gestreefd naar

een hemoglobine A1c van minder dan 7% (53

mmol/mol). Voldoende aandacht voor controle

van lipiden en bloeddruk blijft bij diabetespa-

tiënten (die behoren tot de high of de very

high risk groep) ook aangewezen.

Nieuwe guidelines voor preventie van cardiovasculaire aandoeningen

management according to established protocols

family and personal history, physical examination, 12-lead ECG

negative findings

eligible for competition

no evidence of cardiovascular

diseasefurther examinations (echo, stress test, 24-h Holter, cardiac MRI, angio/EMB, EPS)

positive findings

diagnosis of cardiovascular

disease

young competitive athletes

WOMEN MEN

NON-SMOkER SMOkER AGE NON-SMOkER SMOkER

180 4 5 6 6 7 9 9 11 12 14

65

8 9 10 12 14 15 17 20 23 26

160 3 3 4 4 5 6 6 7 8 10 5 6 7 8 10 10 12 14 16 18

140 2 2 2 3 3 4 4 5 6 7 4 4 5 6 7 7 8 9 11 13

120 1 1 2 2 2 3 3 3 4 4 2 3 3 4 5 5 5 6 8 9

180 3 3 3 4 4 5 5 6 7 8

60

5 6 7 8 9 10 11 13 15 18

160 2 2 2 2 3 3 4 4 5 5 3 4 5 5 6 7 8 9 11 13

140 1 1 1 2 2 2 2 3 3 4 2 3 3 4 4 5 5 6 7 9

120 1 1 1 1 1 1 2 2 2 3 2 2 2 3 3 3 4 4 5 6

180 1 1 2 2 2 3 3 3 4 4

55

3 4 4 5 6 6 7 8 10 12

160 1 1 1 1 1 2 2 2 3 3 2 2 3 3 4 4 5 6 7 8

140 1 1 1 1 1 1 1 1 2 2 1 2 2 2 3 3 3 4 5 6

120 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 2 2 2 3 3 4

180 1 1 1 1 1 1 1 2 2 2

50

2 2 3 3 4 4 4 5 6 7

160 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 2 2 2 3 3 4 5

140 0 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 2 2 2 3 3

120 0 0 0 0 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 2 2

180 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0

40

0 1 1 1 1 1 1 1 2 2

160 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1

140 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 1 1 1

120 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 1

4 5 6 7 8 4 5 6 7 8 4 5 6 7 8 4 5 6 7 8

Page 28: Jessalinea Nr.9 - maart 2013

JESSALINEA28

Dr. Daisy Luyten: “Targeted therapy of doel-

gerichte therapie slaat op een groep van nieu-

were medicijnen, die specifiek inwerken op

eiwitten vooral aanwezig op tumorcellen en

in mindere mate op gezonde lichaamscellen.

Die eiwitten stimuleren de celgroei, maar de

medicatie blokkeert dit proces. Hierdoor remt

vooral de groei van tumorcellen af. Het aantal

indicaties voor targeted therapy is de jong-

ste jaren flink toegenomen. En dat is goed

nieuws, want het betekent dat we over meer

therapeutische opties beschikken in de strijd

tegen kanker.” Sommige doelgerichte behan-

delingen worden in pilvorm gegeven, andere

via regelmatige infusen. Zij kunnen alleen

of in combinatie met chemotherapie worden

gebruikt. Ook combinatie met bestraling is

mogelijk. Vooral niertumoren, maar ook darm-,

borst-, hoofdhals- en longtumoren worden

met dit soort medicijnen behandeld.

niet vrij van nevenwerkingenDr. Luyten: “Therapieën zijn er o.m. op basis

van Tyrosinekinase-inhibitoren, MTOR-inhi-

bitoren en monoclonale antistoffen. Hoewel

ze heel gericht de tumor aanvallen en door-

gaans minder schadelijk zijn voor normale

lichaamscellen, zijn ook deze behandelingen

niet vrij van nevenwerkingen. Ze verschillen

sterk van medicijn tot medicijn en van pa-

tiënt tot patiënt. Patiënteducatie, preventie

en het herkennen en prompt behandelen van

de nevenwerkingen, helpen om te komen tot

de optimale therapieduur en –dosis. Dit is ui-

termate belangrijk, want het volhouden van

de therapie is essentieel om het effect van

de behandeling te maximaliseren. De huisarts

speelt hierin een grote rol”, aldus dr. Luyten.

“De patiënt onder therapie houden, is essenti-

eel. Zelfs dosisreducties ondermijnen signifi-

cant het effect van de behandeling.”

nevenwerkingen opsporenHuidtoxiciteit (acneïforme rash, huiddroogte/

fissuren, paronychia, handvoetreactie…), maar

ook GI-symptomen, stomatitis, arteriële hy-

pertensie, cardiale symptomen, allergische

reacties en vermoeidheid zijn enkele van de

meest voorkomende nevenwerkingen van

targeted therapy.

Dr. Luyten: “We onderscheiden verschillende

graden: van graad 1 (mild) tot graad 5 (fataal).

Het is vooral de graad 3-4 toxiciteit die opge-

spoord en behandeld wordt. De mildere vorm

(graad 1-2 toxiciteit) wordt vaak over het

hoofd gezien, hoewel ze de levenskwaliteit

van de patiënt sterk beïnvloedt. Anamnese

door de huisarts en controle elke 2, 4 of 6 we-

ken, dragen bij tot een vroegtijdig opsporen

van de eerste toxische signalen.”

tot slotDr. Luyten: “Het laatste decennium is het

spectrum van antikankerbehandelingen uit-

gebreid met succesvolle targeted therapies,

waarvoor het aantal indicaties systematisch

toeneemt. Dit confronteert ons met een heel

nieuw arsenaal aan nevenwerkingen. Starten

met targeted therapy leidt vaak tot behande-

ling met veel medicamenten om niet alleen

de kanker maar ook de nevenwerkingen te

bestrijden. Onze oncocoaches, speciaal op-

geleide verpleegkundigen, staan alvast klaar

om vragen van patiënten te beantwoorden en

advies te geven over de mogelijke nevenwer-

kingen en preventieve maatregelen.”

Chemo- en targeted therapyOp 17 november 2012 organiseerde het Limburgs Oncologisch Centrum een regionaal sympo-

sium over ‘Chemo- en targeted Therapy: van voorschrift tot toediening’. Dr. Daisy Luyten, me-

disch oncoloog in het Jessa Ziekenhuis, belichtte er de aandachtspunten voor huisartsen op vlak

van targeted therapie.

Recht op doel in de strijd tegen kanker

dr. Daisy Luyten,medische oncologie

1. GI-symptomen

2. Cutane nevenwerkingen, huidklachten

3. Stomatitis

4. Arteriële hypertensie

5. Cardiale symptomen

6. Myelosuppressie

(neutropenie, trombopenie)

7. Hypothyroidie

8. Vermoeidheid

9. Pulmonale toxiciteit

10. Hypercholesterolemie

11. Hyperglycemie

12. Allergische reacties/infusiereacties

13. Niertoxiciteit

voor start van de behandeling: - risk/benefit ratio inschatten

- stabiliseren van comorbiditeiten

- concomittante medicatie

- educatie patiënt

na start van de behandeling: - intensieve follow-up, vooral de eerste weken

- snelle behandeling van nevenwerkingen

wat Kan de huisarts doen voor HEt DEtECtErEn En MiniMAliSErEn vAn nEvEnwErkingEn?

meest voorKomende nevenwerKingen tArgEtED tHErApy:

Page 29: Jessalinea Nr.9 - maart 2013

JESSALINEA 29

1. gastro-intestinale SyMptoMEn

Diarree, misselijkheid/braken, buik-

krampen en opgeblazen gevoel kunnen

op ieder moment van de behandeling

voorkomen. Een medicamenteuze be-

handeling om de symptomen, meestal

in graad 1 of 2, te bestrijden, is aangera-

den.

advies aan de patiënt bij diarree:

vermijden/beperken van vetrijke maal-

tijden, alcohol, cafeïnehoudende dran-

ken, vezelrijke voeding

vermijden/beperken van gasvormende

voeding en koolzuurhoudende dranken

vermijden van sterke kruiden die de

darmslijmvliezen irriteren

vermijden van sorbitol (snoepgoed,

kauwgom)

niet drinken bij of binnen het uur na de

maaltijd

daarbuiten voldoende drinken

lichte voeding (kip, vis, rijst, aardappe-

len, bananen, wit brood…)

geraspte appels (pectines…)

advies bij misselijkheid/braken:

kleine maaltijden

calorierijk/eiwitrijk voedsel

regelmatig kleine hoeveelheden drinken

droog voedsel eten (granen, toast)

vermijden van sterke kruiden, sterke

geuren, drinken tijdens het eten

2. stomatis

Erytheem, atrofie en ulceratie van de

orale mucosa ontstaan meestal na 1 à

2 weken behandeling. Ze resulteren in

pijn en verminderde voedsel- en vocht-

inname. Vaak zijn er geen zichtbare let-

sels.

advies aan de patiënt:

De patiënt stimuleren tot een goede

mondzorg is noodzakelijk. Tandprothese

verwijderen of aanpassen, atraumatisch

poetsen en orale decontaminatie via

mondspoelingen brengen al veel soelaas.

Voeding aanpassen, voldoende drinken en

het verwijderen van risicofactoren (roken,

alcohol, sommige tandpasta’s) zijn even-

eens aangewezen.

3. arteriele hypertensie

30% van alle targeted therapies leiden

tot arteriële hypertensie. In de helft van

de gevallen gaat het om bestaande hy-

pertensie die verergert.

advies aan de patiënt:

Bloeddrukcontrole voor de start van de tar-

geted therapy en wekelijkse bloeddrukcon-

trole de eerste 6 weken, eventueel dage-

lijks, zijn aangewezen. Er wordt best gestart

met een calciumantagonist, maar daarnaast

is ook vaak een ACE-remmer nodig.

4. cardiale SyMptoMEn

Voorzichtigheid is vooral geboden bij

patiënten met symptomatische hartin-

sufficiëntie, antecedenten van hyper-

tensie en bewezen coronair lijden.

advies aan de patiënt:

Zorgvuldig cardiaal onderzoek voor en tij-

dens de therapie is een must. Bij ernstige

cardiale symptomen is het soms nodig om

de therapie te onderbreken. In de meeste

gevallen is cardiale comedicatie nodig. Na

stabilisatie kan de therapie hernomen wor-

den. Helaas zijn andere targeted therapies

vaak geen alternatief. Wees in ieder geval

bedacht op corfalen in geval van evolutie-

ve dyspnoe.

5. beenmergsuppressie

Net zoals chemotherapie, kunnen som-

mige targeted therapies myelosuppres-

sie veroorzaken. Wees bedacht op trom-

bopenie in geval van bloedingstekenen

en op neutropenie in geval van koorts;

een controle van complet en formule in

deze omstandigheden is aangewezen.

welKe nevenwerKingen En wAt kAn DE huisarts DoEn?

Binnen de targeted therapy veroorzaken de

EGFR-inhibitoren de belangrijkste cutane

neveneffecten. De epidermal growth factor

receptor (EGFR) komt veel tot expressie in de

huid, o.a. in de basale keratinocyten en in de

haarfollikel, waardoor er een zeer uniek en

karakteristiek spectrum van cutane nevenef-

fecten ontstaat. Enkele EGFR-inhibitoren zijn

Cetuximab, Erlotinib, Panitumumab.

Aanpak cutane reacties bij targeted therapy

dr. An Timmermans, dermatologie

Dr. An Timmermans, dermatoloog in het Jessa Ziekenhuis, gaf op het

recente symposium over chemo- en targeted therapy een presentatie

over de aanpak van cutane reacties bij targeted therapy. Ze bundelde

voor u de voornaamste inzichten uit haar presentatie.

SyMPOSIUM

Page 30: Jessalinea Nr.9 - maart 2013

JESSALINEA30

SyMPOSIUM

KliniekPatiënten die beginnen met de inname van

een EGFR-inhibitor ontwikkelen binnen de 2

weken na start reeds de eerste cutane letsels.

Typisch ontstaat er eerst een acneïforme

eruptie in de seborreuze zones. Dit zijn de zo-

nes waar veel talgklieren aanwezig zijn, zoals

het gelaat (vooral voorhoofd, neus, wangen),

scalp, schouders en thorax. De eruptie bestaat

uit folliculair gebonden papels en pustels. Het

grote verschil met een klassieke acne is het

ontbreken van meeëters of comedonen.

De huid van de patiënten wordt tijdens de

behandeling van een EGFR-inhibitor gelei-

delijk aan droger. Dit kan leiden tot eczeem

met zelfs kloven op handen en voeten. De uit-

droging van de huid ontstaat ongeveer 1 à 2

maand(en) na start van de behandeling.

Sommige patiënten ontwikkelen na enkele

maanden een paronychium (nagelwalont-

steking). Dit begint meestal ter hoogte van

de halluces en lijkt zeer erg op een ingegroei-

de teennagel.

Minder frequent zien we bij langdurige the-

rapie typische veranderingen van de haren.

Patiënten krijgen lange, gekrulde wimpers

(trichomegalie) of stugge wenkbrauwen.

behandelingBijna 80% van alle patiënten die behandeld

worden met een EGFR-inhibitor hebben deze

cutane nevenwerkingen in mindere of meer-

dere mate. Het is belangrijk om de patiënt

vóór de start van de behandeling in te lich-

ten over deze huidafwijkingen en nuttige ad-

viezen mee te geven (zie kader 1). Dit zal de

therapietrouw alleen maar ten goede komen.

Een milde acneïforme eruptie kan lokaal

behandeld worden met een metronidazole-

crème. Klassieke anti-acnebehandelingen zijn

niet aan te raden omdat deze vaak te agres-

sief zijn omwille van het uitdrogend effect.

Lokale retinoïden moeten zeker gemeden

worden. Bij uitgebreide reacties kan een oraal

tetracycline geassocieerd worden (zie kader

2). Gezien de acneïforme eruptie op zichtbare

plaatsen voorkomt, is het des te belangrijker

dit goed te behandelen. De behandeling is ze-

ker niet louter cosmetisch, maar draagt ook bij

tot het zelfvertrouwen en de levenskwaliteit

van de patiënt.

Droge huid of xerosis wordt best preventief

aangepakt. Dit kan door reeds vóór de start

van de EGFR-inhibitor de patiënt te adviseren

om bad- of doucheolie te gebruiken in com-

binatie met een goed emolliërende crème. Bij

het optreden van eczeemletsels of kloven

kan dan een aangepaste behandeling opge-

start worden op basis van een lokaal steroïd,

ureum of salicylzuur.

Hoewel een nagelwalontsteking zeer erg

lijkt op een ingegroeide teennagel, wordt

dit best anders benaderd, dus zeker niet chi-

rurgisch! De patiënt neemt bij voorkeur da-

gelijks een voetbadje en brengt vervolgens

een pasta aan met een antisepticum, een

antimycoticum en een steroïd. Indien er zich

een pyogeen granuloom ontwikkelt, kan dit

aangestipt worden met zilvernitraat.

- wassen met lauw water en een milde zeep of douche- of badolie

- hydraterende crèmes aanbrengen op de ledematen, niet op gelaat en thorax

- zon zoveel mogelijk mijden om hyperpigmentatie te voorkomen

- comfortabele schoenen dragen

- make-up ter camouflage mag, bij voorkeur hypo-allergeen

nuttige adviezen voor DE pAtiEnt vóór start van de behandeling met een efgr-inhibitor

grAAD 1: mild

Papels en pustels <10% BSA, al of niet subjectieve last van jeuk of branderigheid

behandeling: alleen lokale therapie

metronidazole 2x/dag

geen klassieke acnebehandeling!

grAAD 2: matig

Papels en pustels 10-30% BSA, al of niet subjectieve last van jeuk of branderigheid,

psychosociale impact, gehinderd in de dagelijkse activiteiten

behandeling: Lokaal metronidazole 2x/dag

Oraal tetracycline (bv. minocyline 100mg/dag)

grAAD 3: ernstig

Papels en pustels >30% BSA, al of niet subjectieve last van jeuk of branderigheid,

psychosociale impact, gelimiteerde self-care, geassocieerd met lokale surinfectie

behandeling: Lokaal: fysiologische kompressen

metronidazole tot 5x/dag

oraal tetracycline in hogere dosis (bv. minocycline 200mg/dag)

eventueel dosisaanpassing of onderbreking van EGFR-inhibitor

behandeling acneiforme eruptie

Page 31: Jessalinea Nr.9 - maart 2013

JESSALINEA 31

Verbum

Publicatiesgepubliceerd in Cardiovascular research 2013 Jan 20.

THE CARDIAC ATRIAL APPENDAGE STEM CELL:

A NEW AND PROMISING CANDIDATE FOR MyO-

CARDIAL REPAIR.

Koninckx R, Daniëls A, Windmolders S, Mees U,

Macianskiene R, Mubagwa K, Steels P, Jamaer L,

Dubois J, Robic B, Hendrikx M, Rummens JL, Hen-

sen K.

Source: laboratory of Experimental Hematology, Jessa Hospital,

3500 Hasselt, belgium.

Abstract

AIMS: Considerable shortcomings in the treat-

ment of myocardial infarction (MI) still exist and

therefore mortality remains high. Cardiac stem

cell (CSC) therapy is a promising approach for

myocardial repair. However, identification and

isolation of candidate CSCs is mainly based on

the presence or absence of certain cell surface

markers, which suffers from some drawbacks. In

order to find a more specific and reliable identi-

fication and isolation method, we investigated

whether CSCs can be isolated based on the high

expression of aldehyde dehydrogenase (ALDH).

Methods and results: An ALDH(+) stem cell po-

pulation, the cardiac atrial appendage stem cells

(CASCs), was isolated from human atrial appen-

dages. CASCs possess a unique phenotype that

is clearly different from c-kit(+) CSCs but that

seems more related to the recently described

cardiac colony-forming-unit fibroblasts. Based

on immunophenotype and in vitro differentiation

studies, we suggest that CASCs are an intrinsic

stem cell population and are not mobilized from

bone marrow or peripheral blood. Indeed, they

possess a clonogenicity of 16% and express

pluripotency-associated genes. Furthermore,

compared with cardiosphere-derived cells, CASCs

possess an enhanced cardiac differentiation ca-

pacity. Indeed, differentiated cells express the

most important cardiac-specific genes, produce

troponin T proteins, and have an electrophysiolo-

gical behaviour similar to that of adult cardiomyo-

cytes (CMs). Transplanting CASCs in the minipig

MI model resulted in extensive cardiomyogenic

differentiation without teratoma formation.

Conclusion: We have identified a new human CSC

population able to differentiate into functional

CMs. This opens interesting perspectives for cell

therapy in patients with ischaemic heart disease.

gepubliceerd in Journal of thrombosis and Haemostasis, 2013 Jan

EFFECTS OF PRE-HOSPITAL CLOPIDOGREL AD-

MINISTRATION ON EARLy AND LATE RESIDUAL

PLATELET REACTIVITy IN ST-SEGMENT ELEVA-

TION MyOCARDIAL INFARCTION PATIENTS UN-

DERGOING PRIMARy INTERVENTION.

Biscaglia S, Tebaldi M, Vranckx P, Campo G, Val-

gimigli M.

Source: Cardiovascular institute, Azienda ospedaliera universita-

ria S.Anna, ferrara, italy Department of Cardiac intensive Care and

interventional Cardiology, Hartcentrum, Hasselt, belgium Cardio-

vascular research Centre, Salvatore Maugeri foundation, irCCS

ferrara (fE), ferrara, italy.

gepubliceerd in Eurointervention. 2013 Jan 22

A RANDOMISED STUDy OF DABIGATRAN IN

ELECTIVE PERCUTANEOUS CORONARy IN-

TERVENTION IN STABLE CORONARy ARTERy

DISEASE PATIENTS.

Vranckx P, Verheugt FW, de Maat MP, Ulmans VA,

Regar E, Smits P, Ten Berg JM, Lindeboom W, Jo-

nes RL, Friedman J, Reilly P, Leebeek FW.

Source: Department of Cardiac intensive Care & interventional

Cardiology, Hartcentrum, Hasselt, belgium.

Abstract

Aims: Patients receiving long-term anticoagulant

treatment with dabigatran may need to undergo

a percutaneous coronary intervention (PCI). We

studied markers of coagulation activation during

elective PCI in patients using dabigatran in order

to investigate whether coagulation activation

upon balloon inflation and stenting is suppressed

by dabigatran without additional heparin treat-

ment.

Methods and results: This phase IIa, explora-

tory, multicentre, randomised, open-label study

included 50 stable patients having an elective

PCI. Patients on standard dual antiplatelet the-

rapy (DAPT) were randomised (2:2:1) to either

pre-procedural dabigatran 110 mg BID (n=19)

or 150 mg BID (n=21), as compared to standard

intraprocedural unfractionated heparin (UFH)

(n=10). Following PCI, a significant increase in

the levels of prothrombin fragment 1+2 (F1+2)

in the combined dabigatran group was observed

compared to the level just before the start of PCI

(159.1 [1.4] pmol/l; geometric mean [gSD]). Le-

vels at 0.5, 1.0, 1.5 and 2 hrs after the start of PCI

ranged from 193.5 (1.4) to 270.6 pmol/l (1.7); (p-

value for paired analysis=0.015, 0.022, 0.2342,

0.0379, respectively). Also, thrombin-antithrom-

bin (TAT) complexes were increased significantly

in the combined dabigatran group compared to

pre-PCI levels (4.2 [2.2] ug/l). Levels ranged from

5.2 (2.5) to 8.5 (2.3) (p=0.0497, 0.0343, 0.005

and 0.1628, respectively). In contrast, in the

control group of patients treated with UFH, no in-

crease was observed in F1+2 and TAT complexes

during PCI. Five out of 40 (12.5%) patients re-

quired bail-out anticoagulation in the dabigatran

group, of whom four experienced a procedural

myocardial infarction (MI), versus one out of 10 in

the UFH group, who had a stent thrombosis wit-

hout MI prior to the study-PCI. One minor access-

site bleeding occurred in the dabigatran group.

Conclusions: Dabigatran treatment (110 mg or

150 mg BID) may not provide sufficient antico-

agulation during PCI. ClinicalTrials.gov Identifier:

NCT00818753 EudraCT. No: 2007-007536-25.

publisher: nova publishers, series: public Health in the 21st Cen-

tury (2013 - January

ExERCISE THERAPy IN ADULT INDIVIDUALS

WITH OBESITy

Editors: Dominique Hansen (Hasselt University,

Faculty of Medicine, Jessa Hospital, Dept. Car-

diology & Cardiovascular Rehabilitation, Hasselt,

Belgium)

Book Description: This book provides up-to-date

evidence-based information on why and how to

implement exercise intervention in the treatment

of obesity. It starts with a description of the epi-

demiology of obesity, how to execute preparti-

cipation screening in the obese, and the impact

of caloric intake restriction vs exercise training

in obese subjects. Next, a detailed description

of exercise physiology in obesity is provided, fol-

lowed by motivation techniques, the impact of

training modalities on adipose tissue mass loss,

and an exploration of factors related to the he-

terogeneity of adipose tissue mass loss in the

obese when following exercise interventions. In

final, the impact of emerging concepts in current

exercise prescription for the obese, such as exer-

cise in fasting condition, is covered. This book is

dedicated to healthcare professionals and resear-

chers dealing with obesity patients participating

in exercise interventions. Moreover, this book

could be a support to anyone with great interest

for exercise physiology and exercise therapy in

Page 32: Jessalinea Nr.9 - maart 2013

JESSALINEA32

obesity. (Imprint: Nova Biomedical)

ISBN: 978-1-62257-811-5

gepubliceerd in tijdschrift voor geneeskunde 2012;68:1054-

1058

JICHTARTRITIS: BEHANDELINGSSTRATEGIEEN

IN 2012

J. Lenaerts, R. Westhovens

Jichtartritis blijft de meest voorkomende oorzaak

van artritis in België. De laatste tien jaar heeft

men enerzijds de bestaande medicijnen zoals

colchicine, corticosteroïden, niet-steroïde anti-

inflammatoire geneesmiddelen (NSAID’s) en allo-

purinol beter leren gebruiken en bestaat er naast

allopurinol nu een nieuwe xanthine-oxidaserem-

mer, namelijk febuxostat. Anderzijds heeft een

dieper inzicht in de fysiopathologie van jichtar-

tritis het therapeutische arsenaal gevoelig uit-

gebreid. Hierdoor kan men stellen dat, mits een

goede therapietrouw, jichtartritis een te genezen

reumatische aandoening is. Volledige remissie

blijft het streefdoel en dit door een verlaging van

het serumurinezuur onder de saturatiedrempel

van 6 mg/dl. De bestaande aanbevelingen voor

jichtartritis en de richtlijnen om urinezuurverla-

gende medicatie in te stellen worden besproken.

Een goede educatie van de patiënt met aandacht

voor een niet-farmacologische behandeling blijft

echter ook belangrijk. Bij elke patiënt met jicht-

artritis is het aangewezen om te screenen naar

cardiovasculaire en renale comorbiditeit. Er be-

staan op dit ogenblik onvoldoende argumenten

om patiënten met asymptomatische hyperuri-

kemie te behandelen met urinezuurverlagende

medicijnen.

Poster presentationbelgisch Congres reumatologie brussel sept 2012 (poster 53)

SC TREATMENT IN RA PATIENTS : RESULTS

FROM THE BE-RAISE STUDy

Bert Vander Cruyssen², Jan Lenaerts2, Herman

Mielants³, René Westhovens4, Patrick Durez5 and

Dirk Elewaut³ on behalf of the Be-Raise study

group.

(1) Department of rheumatology, Sint Jozef Hospital bornem,

olv Hospital Aalst, belgium, (2) Department of rheumatology,

reuma-instituut Hasselt, leuven university Hospital, belgium, (3)

Department of rheumatology, ghent university Hospital, belgi-

um, (4) Department of rheumatology, leuven university Hospital,

belgium, (5) Department of rheumatology, université Catholique

de louvain uCl, belgium

Introduction: The Belgian Be-raise survey aimed

to explore how patients experience their current

treatment with biologicals and correlate this with

the treating physician’s opinion.

Methods: This is a nationwide cross-sectional

survey in which all Belgian rheumatologists were

invited to participate. Each rheumatologist could

include 10 RA patients treated with a biological

for at least 6 months.

Results: Questionnaires were available from

257 SC treated patients coming from 37 centers

and 67 rheumatologists. 37% of patients were

treated with Etanercept, 55% with Adalimumab,

2% with certolizumab, 6% with golimumab. The

mean DAS-28-3-CRP was 2.5, mean DAS28-3-

ESR was 2.7.

Focussing on patients under SC therapy, 68 %

administrated their therapy themselves, 7% was

given by the partner, 18% by a nurse , 4% by phy-

sician, 3% by another family member.

Patients did not inject themselves for the fol-

lowing reasons: fear (58%), problems with their

hands (37%), other physical problems (4%).

Delay of therapy did not happen very often. It

mostly happened just because the therapy was

forgotten of because of planned journey.

Conclusions: SC administration anti-TNF treatment

is an important treatment option for RA patients,

which can be easily done by self –injection. A re-

lative lower percentage of self-injection compa-

red to other SC therapy (insulin, heparin) could be

explained by hand problems.

Poster presentationpresented as oral poster presentation on the American Con-

gress rheumatology (ACr poster 779) Arthritis rheumatism

2012;64:Suppl,abstract 779.

CHANGES IN ACTIVE INFLAMMATORy LESIONS

ASSESSED By MAGNETIC RESONANCE IMA-

GING: RESULTS OF THE INFLIxIMAB AS FIRST

LINE THERAPy IN PATIENTS WITH EARLy AC-

TIVE AxIAL SPONDyLOARTHRITIS TRIAL

J Sieper, J Lenaerts, J Wollenhaupt, VI Mazurov, L

Myasoutova, S Park, Y Song, R Yao, D Chitkara,

N Vastesaeger on Behalf of All INFAST Investi-

gators

Background: Few studies have evaluated chan-

ges in active inflammation of spine and sacroiliac

(SI) joints by MRI during long-term treatment for

axial SpA.

Objectives: To determine whether combination

infliximab (IFX)+NSAID therapy is superior to

NSAID monotherapy for achieving improvement

in inflammatory lesions in patients with early, ac-

tive axial SpA and to measure changes in lesions

during follow-up with either NPX or no treatment.

Methods: Part I of the INFAST study was a dou-

ble-blind, randomized controlled trial of IFX in

biologic-naïve patients 18–48 years of age with

early, active axial SpA. Patients were randomized

(2:1) to receive 28 weeks of treatment with ei-

ther IV IFX 5 mg/kg (weeks 0, 2, 6, 12, 18, and

24)+NPX 1000 mg/d or IV PBO+NPX 1000 mg/d.

In Part II of INFAST, patients who had achieved

ASAS partial remission at week 28 continued in

Part II with no IFX treatment and were randomi-

zed (1:1 ratio) to continue on NPX or to stop NPX

until week 52. The primary study outcomes were

ASAS partial remission at week 28 and week 52.

MRIs of spine and SI joints at baseline, week 28,

and week 52 were used to assess active, inflam-

matory lesions. Group differences were analyzed

descriptively or using Fisher exact tests.

Results: At baseline, mean BASDAI scores (on

a 100 mm VAS) were 64.4 (SD=15.37) mm

and 63.0 (SD=15.43) mm in the IFX+NPX and

PBO+NPX arms. At week 28, mean BASDAI sco-

res were 7.1 (SD=6.63) mm in the NPX group and

6.2 (SD=6.99) mm in the no-treatment group. At

week 28, ASAS partial remission was achieved

by more patients treated with IFX+NPX (61.9%)

than PBO+NPX (35.3%), P=0.0021. At week 52,

similar percentages of patients in the NPX and

no-treatment groups maintained partial remis-

sion (47.5 vs 40%). A change from presence

at baseline to complete absence of lesions at

week 28 occurred more often with IFX+NPX

than PBO+NPX for the SI joint (21.9% vs 3.9%,

P=0.0043) and spine plus SI joints (16.2% vs 0%,

P=0.0016), but not spine alone (29.5% vs 15.7%,

P=0.0764). In Part II, no treatment group diffe-

rences were observed. In descriptive analyses

up to week 28, Berlin MRI spine scores improved

only in the IFX+NPX group; SI scores improved

in both groups (Table 1). In Part II, scores were

stable or worsened in both the NPX and no-treat-

ment groups (Table 2).

The safety profile was consistent with that of

other anti-TNF biologics.

Conclusions: Patients with early, active axial

SpA who were treated with IFX+NPX had grea-

ter MRI improvement than patients treated with

NPX alone. During follow-up, no differences were

observed in MRI measures for patients who re-

ceived NPX vs no-treatment.

2012 EulAr Annual European Congress of rheumatology, berlin,

germany, June 6-9, 2012

Ann rheum Dis 2012;71(Suppl3):247

DOUBLE-BLIND, PLACEBO-CONTROLLED, 28-

WEEk TRIAL OF EFFICACy AND SAFETy OF

INFLIxIMAB PLUS NAPROxEN VS NAPROxEN

ALONE IN PATIENTS WITH EARLy, ACTIVE

AxIAL SPONDyLOARTHRITIS TREATED WITH

A SUBMAxIMAL DOSE OF NSAIDS: RESULTS OF

INFAST PART I

Page 33: Jessalinea Nr.9 - maart 2013

JESSALINEA 33

J Sieper, J Lenaerts, J Wollenhaupt, VI Mazurov, L

Myasoutova, S Park, Y Song, R Yao, D Chitkara,

N Vastesaeger on Behalf of All INFAST Investi-

gators

Abstract

Background: Efficacy of anti-tumor necrosis fac-

tor (TNF) therapy in patients with axial spondy-

loarthritis (SpA) has been tested only in patients

who are refractory to nonsteroidal anti-inflamma-

tory drugs (NSAID) therapy.

Objectives: To determine whether combina-

tion infliximab (IFX)+NSAID therapy is superior

to NSAID monotherapy for reaching clinical and

magnetic resonance imaging (MRI) remission in

patients with early, active axial SpA who were

naïve to NSAIDs or had a submaximal dose of

NSAIDs.

Methods: INFAST was a double-blind, rando-

mized controlled trial of IFX in biologic-naïve

patients 18–48 years of age with early, active

axial SpA (Assessment in Ankylosing Spondy-

litis [ASAS] criteria, disease duration ≤3 years

with chronic back pain and active inflammatory

lesions of the sacroiliac [SI] joints on MRI). Pa-

tients naïve to NSAIDs or treated with a sub-

maximal dose of NSAIDs were randomized (2:1)

to receive 28 weeks of treatment with either

intravenous (IV) IFX 5 mg/kg (weeks 0, 2, 6, 12,

18, and 24)+naproxen (NPX) 1,000 mg/d or IV

placebo (PBO)+NPX 1,000 mg/d. The primary

endpoint was the proportion of subjects meeting

ASAS partial remission criteria at week 28. ASAS-

20 and ASAS-40 responses were also assessed.

Treatment group differences were analyzed

using Fisher exact tests. MRI lesions of spine and

sacroiliac (SI) joints were also evaluated.

Results: In preliminary results, 106 patients were

randomized to IFX+NPX and 52 to PBO+NPX.

At baseline, mean Bath Ankylosing Spondyli-

tis Disease Activity Index (BASDAI) scores (100

mm visual analogue scale [VAS]) were 64.4

(SD=15.37) mm and 63.0 (SD=15.43) mm and

human leukocyte antigen (HLA)-B27–positive

statuses were 82.1% and 90.4% in the IFX+NPX

and PBO+NPX groups, respectively. At week 28,

ASAS partial remission, ASAS-40, and complete

absence of MRI lesions (spine+SI joints [MRI re-

mission] and SI joints alone) were achieved by

significantly greater percentages of patients in

the IFX+NPX group than in the PBO+NPX group

Serious adverse events were reported in 5 (4.8%)

patients in the IFX+NPX group (possibly related

to study medication in 3 [2.9%] patients) and 3

(5.8%) patients in the PBO+NPX group (possibly

related in 2 [3.8%] patients). No deaths occurred.

Conclusions: 62% of patients with early, ac-

tive axial SpA reached clinical remission with

IFX+NPX vs 35% with NPX alone; clear supe-

riority of combination therapy over NPX mono-

therapy was also evident for ASAS-40, but not

ASAS-20, response. MRI remission was achieved

with combination treatment but not NPX alone.

The safety profile was consistent with that of

other anti-TNF biologics.

2012 EulAr Annual European Congress of rheumatology berlin,

germany, June 6–9, 2012

Ann rheum Dis 2012;71(suppl3):248

A RANDOMIZED, OPEN-LABEL STUDy TO Ex-

PLORE WHETHER PARTIAL REMISSION CAN BE

MAINTAINED WITH NAPROxEN OR NO TREAT-

MENT IN PATIENTS WITH EARLy, ACTIVE AxIAL

SPONDyLOARTHRITIS:

PRELIMINARy RESULTS OF INFAST PART II

J Sieper, J Lenaerts, J Wollenhaupt, VI Mazurov, L

Myasoutova, S Park, Y Song, R Yao, D Chitkara,N

Vastesaeger on Behalf of All INFAST Investiga-

tors

Abstract

Background: In patients with axial spondy-

loarthritis (SpA) who have achieved partial re-

mission, it is unclear whether continuous treat-

ment with nonsteroidal anti-inflammatory drugs

(NSAIDs) is superior to stopping treatment.

Objectives: To investigate whether continued

treatment with naproxen (NPX) was superior to

discontinuing all treatment in order to maintain

disease control for 6 months in early, active axial

SpA patients who were in partial remission af-

ter 28 weeks of therapy with either infliximab

(IFX)+NPX or placebo+NPX.

Methods: Part I of INFAST was a double-blind,

randomized controlled trial of IFX in biologic-

naïve patients 18–48 years of age with early,

active axial SpA. Patients were randomized (2:1)

to receive 28 weeks of treatment with either

intravenous (IV) IFX 5 mg/kg (weeks 0, 2, 6, 12,

18, and 24)+NPX 1000 mg/d or IV placebo+NPX

1000 mg/d. In Part II of INFAST, patients who had

achieved Assessment in Ankylosing Spondylitis

(ASAS) partial remission at week 28 continued in

Part II of the study with no IFX treatment. These

patients were randomized in a 1:1 ratio to con-

tinue on NPX or to stop NPX until week 52. Pa-

tients from the 2 treatment arms in Part I were

equally balanced over the 2 groups in Part II. The

outcome explored was the proportion of subjects

who maintained ASAS partial remission at week

52; detection of a treatment group difference in

this small sample size would require large diffe-

rences (>40%) for statistical significance. Treat-

ment group differences were analyzed using Fis-

her exact tests. MRIs of spine and sacroiliac (SI)

joints at baseline (week 28) and week 52 were

used to assess inflammation. Patients with flares

(BASDAI ≥30 mm [on a 100 mm VAS] during 2

consecutive visits within 1–3 weeks) had a final

MRI and were discontinued.

Results: In preliminary results, 41 patients were

randomized to NPX and 41 to no treatment in

Part II of INFAST. Mean Bath Ankylosing Spon-

dylitis Disease Activity Index (BASDAI) scores at

the start of follow-up were 7.1 (SD=6.63) mm

and 6.2 (SD=6.99) mm in the NPX and no-treat-

ment groups, respectively. At week 52, similar

numbers of patients in the NPX group (19/40,

47.5%) and the no-treatment group (16/40,

40.0%) met the ASAS partial remission criteria,

P=0.6525. Complete absence of lesions on MRI

was achieved by similar numbers of patients in

the NPX and no-treatment groups for combined

spine and SI lesions (2.5% vs 2.5%), SI lesions

alone (7.5% vs 10.0%), and spine lesions alone

(50.0% vs 40.0%), all P>0.5. Few flares were

experienced by patients during follow-up treat-

ment (NPX, 1/40, 2.5% vs no treatment, 3/40,

7.5%; P=0.6153). During the follow-up period,

1 serious adverse event was reported in the no-

treatment group. No deaths occurred.

Conclusions: ASAS partial remission was main-

tained at week 52 by 47.5% of patients who

stayed on NPX therapy and 40.0% of patients in

whom all treatment (IFX and NPX) was stopped.

gepubliceerd in bioprESErvAtion AnD biobAnking, volume

10, number 2, 2012, 204;

voorgesteld op iSbEr 2012 Annual Meeting & Exhibits, westin

bayshore Hotel, vancouver, british Columbia, Canada, May 15-18,

2012

STORAGE FORM OF PERIPHERAL BLOOD COM-

PONENTS DETERMINES QUALITy OF ExTRAC-

TED DNA AND RNA

L. Linsen1,2, M. Meus1, JL. Rummens1,2

(1) laboratory of Experimental Hematology, Jessa Hospital, Has-

selt, belgium; (2) university biobank limburg, Hasselt, belgium

Background: Post-storage quality of distributed

blood component samples and their derivatives

is affected by various pre-analytical as well as

storage factors. The precise nature and impact

of these factors has not been studied in detail.

As a result, blood components are stored in many

different ways to meet all researchers’ needs.

However, hospital integrated biobanks often

only have limited volumes of blood available for

storage. In search of the most versatile procedure

for storage of blood components, we studied the

effect of storage form on the quality of DNA and

RNA extracted from frozen buffy coat (BC), red

blood cell lysed white blood cell (WBC) pellets

Page 34: Jessalinea Nr.9 - maart 2013

JESSALINEA34

and WBC suspensions.

Methods: Peripheral blood of healthy volunteers

was fractionated into BC, WBC pellets and/or WBC

suspensions. These were snap-frozen in LN2 and

stored at -80°C for 6 weeks. Subsequently, DNA

and RNA was extracted and the yield, integrity

and real-time PCR performance was analysed.

Results: DNA yield per 1000 WBC tends to be

higher when extracted from BC compared to WBC

pellets or suspension, but purity, integrity and

PCR performance are comparable between the

3 storage forms. In contrast, although RNA yield

per 1000 WBC is comparable, RNA integrity and

PCR performance is severely affected when sto-

red as WBC suspension. Surprisingly, storage of

cells as BC does not appear to affect RNA quality.

Conclusions: Qualitative DNA and RNA can be

obtained from short-term stored BCs. Studies to

evaluate the application of long-term BC storage

as valid RNA source are ongoing.

gepubliceerd in bioprESErvAtion AnD biobAnking, volume

10, number 5, 2012, A31; voorgesteld op Joint Conference of the

European, Middle Eastern & African Society for biopreservation

& biobanking (ESbb) and the Spanish national biobank network

granada, Spain, november 7–9, 2012

STORAGE FORM OF PERIPHERAL BLOOD COM-

PONENTS DETERMINES QUALITy OF ExTRAC-

TED DNA AND RNA

L. Linsen1,2, M. Meus1, T. Vanbinst1, J.L. Rum-

mens1,2

(1) laboratory of Experimental Hematology, Jessa Hospital, Has-

selt, belgium, (2) university biobank limburg, Hasselt, belgium

Background: Hospital integrated biobanks often

only obtain limited volumes of blood for storage

and subsequent research. Additionally, various

pre-analytical as well as storage factors affect

the post-storage quality of blood samples and

their derivatives. Therefore, we are searching

for the optimal storage type of white blood

cells (WBC) which allows the broadest range of

downstream molecular applications. To this end,

we assessed the quality of DNA and RNA ex-

tracted after short and middle-term storage of

frozen buffy coat (BC) erythrocyte lysed white

blood cell (WBC) pellets and WBC suspensions.

Methods: Peripheral blood of healthy volunteers

was fractionated into BC, WBC pellets and/or WBC

suspensions (n¼20). These were snap-frozen in

LN2 and stored at -80°C for 2 months or 2 years.

Subsequently, DNA and RNA was extracted and

their yield, integrity and real-time PCR perfor-

mance was analyzed.

Results: DNA yield, purity, integrity and PCR per-

formance were not affected upon short or mid-

dle-term storage in different WBC storage types.

In contrast, RNA integrity and PCR performance

were already severely affected in short-term sto-

red WBC suspensions, although comparable RNA

yields were obtained between storage types.

Moreover, middle-term storage of BC also resul-

ted in degraded RNA compared to WBC pellets,

which still yielded high quality RNA after 2 years

of storage.

Conclusions: Qualitative DNA and RNA can be

obtained from short-term stored BCs. However,

storage of WBC as pellets is superior to storage

as BC when demanding RNA applications are

envisioned. Studies to validate the pellet as an

optimal long-term WBC storage type are ongoing.

Wetenschappelijke publicaties ge-realiseerd vanuit de afdeling kin-der- en Jeugdgeneeskunde 2012Delange K, Quintelier S, Vanoppen A, Van Win-

ckel M, Alliet Ph, et al. vegetarische voeding.

informatiebrochure voor hulpverleners in

de gezondheidszorg. VVK voedingscel. 2012.

Herwerkte versie.

Alliet Ph, Hauser B, Vanoppen A, Van Winckel M,

Vandenplas Y, et al. richtlijnen over borstvoe-

ding en kunstvoeding voor zuigelingen van 0

tot 12 maanden. VVK voedingscel. 2012. Her-

werkte versie.

Degreef E, Mahachie J, Hoffman I, Smets F, Van-

biervliet S, Scaillon M, Hauser B, Paquot I, Alliet

P et al. factors determining therapeutic stra-

gegy at diagnosis and evolution of disease

severity in a cohort of pediatric patients with

crohn’s disease. Acta Gastroenterol Belg 2012;

75: E03.

Degreef E, Hoffman I, Dhaens G, Vanbiervliet S,

Smets F, Scaillon M, Dewit O, Peeters H, Paquot I,

Alliet P et al. Safety and cost of infliximab for

the treatment of belgian pediatric patients

with crohn’s disease. Acta Gastroenterol Belg

2012; 75: E10.

Gysemans W, Van Geet C, Janssens E, Alliet Ph.

thrombosis as extra-intestinal complication

of Inflammatory Bowel Disease (IBD) in child-

ren. Tijdschr Belg Kinderarts 2012; 14: 35.

Kuppens M, Raes M. habit cough. Tijdschr Belg

Kinderarts 2012; 14: 88.

Alliet Ph, Uyttendaele M, Devreker T, Muyshondt

L, Bontems P, Vandenplas Y. under-nutrition in

hospitalized belgian children. Tijdschr Belg

Kinderarts 2012; 14: 34.

Deneyer M, De Meirleir L, De Schepper J, Alliet

Ph, Vandenplas Y. verplichting van de neona-

tale opsporing van aangeboren metabole en

endocriene ziekten. Tijdschr Belg Kinderarts

2012; 14: 47.

Coolen C, Alliet Ph. coeliac disease: a 20 year

single-centre experience. Tijdschr Belg Kinder-

arts 2012; 14: 34.

Alliet Ph, Verellen G, Vandenplas Y, Van Geet C en

het college pediatrie. de toekomst van de zie-

kenhuispediatrie in belgië.Tijdschr Geneesk

2012; 68: 263-269.

Vijgen S, Alliet Ph, Gillis Ph, Mewis A. seropre-

valence of celiac disease in belgian children

and adolescents. Acta Gastroenterol Bel 2012;

75: 325-330.

De Swert L, Gadisseur R, Sjölander S, Raes M,

Leus J, Van Hoeyveld E. secondary soy allergy

in children with birch pollen allergy may cuse

both chronic and acute symptoms. Pediatr Al-

lergy Immunol 2012; 23: 117-123.

Braeckman T, Van Herck K, Meyer N, Pirçon JY,

Soriano-Gabarro M, Heylen E, Zeller M, Azou

M, De Koster J, Maernoudt AS, Raes M, et al.

effectiveness of rotavirus vaccination in

prevention of hospital admissions for rota-

virus gastroenteritis among young children

in belgium: case-control study. BMJ 202; 345:

e4752 doi: 10.1136/bmj.e4752.

Kuppens M, Raes M. platte rust na verrichten

van lumbaal punctie? Tijdschr Belg Kinderarts

2012; 14:11.

Borgers H, Meyts I, De Boeck K, Raes M, Sauer K,

Proesmans M, Moens L, Jeurissen A, Flamaing J,

Peetermans W, Verhaegen J, Bossuyt X. fold-

increase in antibody titer upon vaccination

with pneumococcal unconjugated polysac-

charide vaccine. Clin Immunol 2012; 145: 136-

138.

Raes M. vaccinatie tegen varicella bij kinde-

ren. VaxInfo 2012; 63: 1-4.

Raes M. bofvaccinatie en allergie. Vaxinfo

2012; 63: 10.

De Schutter I, Tuerlinckx, Vergison A, Raes M,

Page 35: Jessalinea Nr.9 - maart 2013

JESSALINEA 35

Smet J, Smeesters P, Verhaegan J, Mascart F, Sur-

mont F, Malfroot A. pneumococcal etiology and

serotype distribution in hospitalized child-

ren with community-acquired pneumonia in

belgium. evaluation by culture, rt-pcr and

serotype-specific-IgG&IgA serology. Abstract

Poster No 39. 8th International Symposium on

Pneumococci and Pneumoccal Diseases – ISPPD.

Iguaçu Falls (Brazil) – 2012; March 11-15.

Strens D, Raes M, Standaert B. fourth year post-

rotavirus vaccination in belgium: decrease of

rotavirus-positive stool samples in hospita-

lized children. Poster presentation. No 39508.

15th Annual European Congress – ISPOR. Berlin

(Germany) 2012; November 5th.

Alliet Ph, Uyttendaele M, Devreker T, Muyshondt

L, Bontems P, Vandenplas Y. undernutrition in

hospitalized belgian children. Espghan update

2012. Abstract booklet 2012; 93: PO-N-197.

Naulaers G, Alliet Ph, Bochner A, Degomme P,

Denayer E, Dhondt K, François G, Marchand J,

Ravet F, Van Reempts P. huidige stand van

zaken betreffende cardiorespiratoire thuis-

monitoring in het kader van preventie van

wiegendood. Tijdschr Belg Kinderarts 2012; 14:

17-23.

Alliet Ph. coeliakie: onbekend is onbemind.

Tijdschrift Vlaamse Coeliakievereniging 2012; 2:

13-15.

Besouw MT, Van Dyck M, Francois I, Van Hoy-

weghen E, Levtchenko EN. detailed studies of

growth hormone secretion in cystinosis pa-

tients. Pediatr Nephrol. 2012 Nov;27(11):2123-

2127

Gies I, Thomas M, Tenoutasse S, De Waele K,

Lebrethon MC, Beckers D, Francois I, Maes M,

Rooman R, de Beaufort C, Massa G, De Schepper J.

insulin sensitivity modulates the growth

response during the first year of high-dose

growth hormone treatment in short prepu-

bertal children born small for gestational

age. Horm Res Paediatr. 2012;78(1):24-30.

Werckx W, Hasaerts D, Jansen A, Cloet E, De Maes-

schalk D, Van Boxlaer E, Eggers N, Verrycken K, De

Meirleir L. intercultural differences in compli-

ance to developmental follow-up programs

after preterm birth. DMCN. 2012; 54 (suppl 3)

Werckx W, Hasaerts D, Jansen A, Dereu I, Royeae-

rd E, Van Der Velde K, Van Den Eynde E, Schelpe L,

De Meirleir L. scholastic achievements in pre-

term born children. european academy for

childhood disability. DMCN. 2012; 54 (suppl 3)

Doggen K, Debacker N, Beckers D, Casteels K,

Coeckelberghs M, Dooms L, Dorchy H, Lebrethon

M, Logghe K, Maes M, Massa G, Mouraux T, Room-

an R, Thiry-Counson G, Van Aken S, Vanbesien J,

Van Casteren V. care delivery and outcomes

among belgian children and adolescents

with type 1 diabetes. Eur J Pediatr. 2012

Nov;171(11):1679-1685.

Van Camp JK, Zegers D, Verhulst SL, Van Hooren-

beeck K, Massa G, Verrijken A, Desager KN, Van

Gaal LF, Van Hul W, Beckers S. mutation analysis

of wnt10b in obese children, adolescents

and adults. Endocrine. 2012 Oct 27. [Epub

ahead of print]

Zegers D, Beckers S, de Freitas F, Jennes K, Van

Camp JK, Mertens IL, Van Hoorenbeeck K, Rooman

RP, Desager KN, Massa G, Van Gaal LF, Van Hul

W. Identification of mutations in the NUCB2/

nesfatin gene in children with severe obesi-

ty. Mol Genet Metab. 2012 Dec;107(4):729-734

Zegers D, Beckers S, Hendrickx R, Van Camp JK,

Van Hoorenbeeck K, Desager KN, Massa G, Van

Gaal LF, Van Hul W. prevalence of rare mc3r

variants in obese cases and lean controls.

endocrine. 2012 Dec 24. [Epub ahead of print]

Raes M, hoofdredacteur. astma bij Kinderen/

l’asthme chez les enfants - 3de editie.

Alliet Ph, Verellen G, Van Geet C en college pedi-

atrie. visie van het college pediatrie op het

laatste voorstel van de werkgroep van de

nrzv voor herziening van het zorgprogram-

ma pediatrie. Tijdschr Belg Kinderarts 2012; 14:

37-41.

Alliet Ph. samenvatting verslagen vergade-

ring stuurgroep academie pediatrie (juni-de-

cember 2012). Tijdschr Belg Kinderarts 2012;

14: 55-59.

symposia 2013

leven na KanKer Datum: zaterdag 20 april 2013

Locatie: Centrum Duurzaam Bouwen, Heusden-ZolderOrganisatie: LOC (Limburgs Oncologisch Centrum)

ethische clicKDatum: zaterdag 27 april 2013

Locatie: aula campus Salvator, Jessa Ziekenhuis Hasselt

arm- En handrevalidatieDatum: zaterdag 28 september 2013

Locatie: cc De Markthallen, Herk-de-Stad

life surgery urologieDatum: zaterdag 23 november 2013

Locatie: aula campus Salvator, Jessa Ziekenhuis Hasselt

Page 36: Jessalinea Nr.9 - maart 2013

Verantwoordelijke uitgever: vzw Jessa Ziekenhuis, Salvatorstraat 20, 3500 Hasselt

Eindredactie: dienst communicatie Jessa Ziekenhuis, Salvatorstraat 20, 3500 Hasselt tel. 011 30 82 21, [email protected]

JESSAlinea nr 9 - MAArt 2013