Jaarverslag Milieu- coördinator 2011 · Er werd een Milieu-effectrapport voor de verdieping en...
Transcript of Jaarverslag Milieu- coördinator 2011 · Er werd een Milieu-effectrapport voor de verdieping en...
Jaarverslag Milieu-coördinator
2011
Samenvatting
Onderhavig rapport geeft een overzicht van de manier waarop in 2011 invulling werd gege-
ven aan de taken van de milieucoördinator. Dit wordt gecombineerd met een rapportering
over de voortgang van de implementatie van de thematische milieuvisies.
Andere rapporteringen, zoals de duurzaamheidsrapportering voor de haven, de integrale
jaarrapportering, de rapportering omtrent de KPI´s, de rapportering in het kader van het ha-
venmilieuoverleg en de integrale milieujaarverslaggeving (IMJV), waarin eveneens, telkens
op een andere manier en vanuit een ander perspectief in min of meerdere mate over milieu-
aangelegenheden gerapporteerd wordt, zijn in min of meerdere mate complementair aan
onderhavig rapport.
Vooreerst werden in 2011 enkele projectmatige resultaten geboekt.
Havenbreed kan hierbij volgende vermeld worden:
Havenrechten voor zeevaart en voor binnenvaart werden gedifferentieerd in functie
van milieuperformantie van schepen.
Een projectoproep voor vernieuwing van havengebonden werktuigen, werd succesvol
afgesloten met 11 projectvoorstellen waaruit een selectie zal worden gemaakt van
projecten die zullen ondersteund worden.
De afronding van een studie, rond de manier waarop de hemelwaterverordening in
het havengebied op een zinvolle manier kan worden geïmplementeerd, waarin onder
meer werd besloten dat de dokken kunnen gebruikt worden als gemeenschappelijke
buffervoorziening en waarin werd aangetoond dat infiltratie van regenwater in grote
delen van de haven niet kritisch is. De resultaten van de studie worden op heden ge-
bruikt in de vergunningverlening op de rechteroever.
Omtrent de realisatie van, door GHA gefinancierde, energieaudits bij een vijftiental
havengebruikers, werd in december 2011 gerapporteerd.
Bedrijfsintern betreft het onder meer:
De ombouw van de hoofdmotoren van de T20 sleepboten van CCR I tot CCR II.
De opstart van een proefproject met een gecombineerde roet- en stoffilter op de
hulpmotoren van één van de sleepboten.
De aankoop van een milieuperformante mobiele kraan.
De realisatie van een vijftal waterzuiveringsinstallaties aan eigen dienstgebouwen.
De opzet van een systeem voor energieprestatiebeheer van eigen dienstgebouwen
De realisatie van een energieperformant datacenter.
Een aantal projecten kwamen in 2011 uit de startblokken, maar vergen nog verdere inspan-
ningen om tot effectieve realisatie te komen. Het gaat onder meer over:
Een reeks projecten met als doel het bunkeren van LNG tegen 2015 te kunnen aan-
bieden in de haven.
Een vernieuwde aanpak van oliecalamiteiten, waar in 2011 de krijtlijnen werden uit-
gezet met het oog op versterking van de dienstverlening bij oliecalamiteiten en met
het oog op betere implementatie van het vervuiler-betaalt-beginsel.
Afvang en opslag van de CO2 die in de haven geproduceerd wordt, waar van start
werd gegaan met een visienota rond het thema.
Het creëren van betere kwaliteitsgaranties van geleverde bunkerbrandstoffen in Ant-
werpen, via een nieuwe regeling rond bunkerprocedures en via staalnames en analy-
ses van bunkerbrandstoffen.
De realisatie van een klimaatneutraal duurzaam bedrijventerrein (Logistiek Park
Schijns), waar, met de gunning van een conceptstudie, een belangrijke stap voor-
waarts werd gezet.
Conformering aan de vigerende wetgeving van inzamelfaciliteiten voor afval van de
binnenvaart aan de Lillobrug en aan de Kallosluis.
Het realiseren van een aantal structuuringrepen aan oeververstevigingen, waardoor
ecologische meerwaarde kan gecreëerd worden in functie van het behalen van een
Goed Ecologisch Potentieel, waarbij in 2011 een stabiliteitsstudie werd uitgevoerd en
een demonstratieproject werd ontworpen en aanbesteed (ter hoogte van het nieuw te
bouwen afvalpark aan de Lillobrug).
Scheepsherstelling, waar interviews plaatsvonden met een 20-tal spelers in de haven
en waar een workshop voor en met de sector werd georganiseerd, die op heel wat be-
langstelling kon rekenen. In het verlengde daarvan werden, onder meer samen met
VOKA en Agoria, stappen ondernomen ter initiatie van een traject tot modernisering
en versterking van de milieuperformantie van de sector.
Het opstarten van een MIP-gesubsidieerd project rond recyclage van filterkoeken uit
AMORAS, waarin zal worden onderzocht hoe de productie van filterkoeken uit AMO-
RAS kan worden afgestemd op de noden van baksteenproducent Wienerberger, be-
toncentrale De Rycke en granulatenproducent Argex, in functie van effectieve recy-
clage.
De uitvoering van vermogenmetingen op sleepboten, waarbij, op basis van de resul-
taten daarvan, werd geadviseerd om de mogelijkheden tot hybridisering van nieuw-
bouwsleepboten te onderzoeken.
Verder werd vooruitgang geboekt in relatie tot de implementatie van de instrumenten die in
het kader van de algemene milieubeleidsvisie als te realiseren werden vooropgesteld:
Bestuurlijke inbedding:
Via formele samenwerkingsovereenkomsten en via informele vormen van samen-
werking, zoals gestructureerd overleg met diverse overheidsinstanties, met de private
sector, met de academische wereld en met het maatschappelijk middenveld, werd er
ook in 2011 toegezien op een doelmatige (bestuurlijke) inbedding van het milieube-
leid van het GHA. Nieuw in 2011 was onder meer een structureel overleg met OVAM
inzake afvalbeleid en met de dienst MER over de aanpak van de vele Milieu-
Effectrapportageverplichtingen waaraan GHA dient te voldoen.
Kennisopbouw:
In 2011 werd de kennis omtrent de milieutoestand in en rond de haven, verder ver-
sterkt. Een screening van de onderwaterbodem werd afgerond. Een rapport omtrent
de waterkwaliteit in de dokken werd opgemaakt, een carbon footprint van de activi-
teiten van het Havenbedrijf en van de activiteiten in het havengebied, werden voorge-
steld, een luchtkwaliteitskaart en een gemodelleerde geluidsbelastingskaart werden
opgemaakt. Ook kon een studie omtrent diffuse stofemissies worden gefinaliseerd,
die een genuanceerd beeld schetst omtrent de bronnen van diffuus fijn stof in de ha-
ven. Tevens werd de monitoring van de natuurwaarden in en rond de haven verder
gezet. De informatie die aldus gegenereerd werd, werd gebruikt in het eerste duur-
zaamheidsrapport van de haven, droeg voor elk van de milieuthema´s bij tot een be-
tere focus en zal in de toekomst nuttig zijn bij de verdere ontwikkeling van milieube-
leid in en rond de Antwerpse haven.
Dienstverlening
o Bij gebrek aan een GRUP, konden in 2011 geen spectaculaire resultaten wor-
den voorgelegd inzake natuurontwikkeling in functie van verdere havenont-
wikkeling.
o Om meer rechtszekerheid te bieden aan concessionarissen t.a.v. de wetge-
ving inzake soortenbescherming, werd in 2011 verder gebouwd aan een soor-
tenbeschermingsplan. Dit kon in 2011 nog niet worden afgerond.
o Inzake afvalbeheer kon de binnenvaart ook in 2011 beroep doen op de inza-
melfacitiliteiten die in Antwerpen worden aangeboden (3 vaste afgiftepunten
en de mogelijkheid tot ophaling op het water). Met de inwerkingtreding van
het CCR-verdrag, kon GHA in 2011 voor het eerst een deel van de gemaakte
onkosten recupereren. Tevens kon de binnenvaart ook in 2011 een beroep
doen op een klachtenmeldpunt met betrekking tot vaste ladingresten (waar
zij melding kunnen maken van bv. terminaloperatoren die in gebreke blijven
i.v.m. de implementatie van het luik rond ladingresten van het CCR-verdrag).
o Teneinde mogelijke knelpunten in vergunningenprocedures in een zo vroeg
mogelijk stadium te detecteren met het oog op mogelijke oplossingen, wer-
den ook in 2011 adviezen gegeven op onder meer concessies, MER´s, VR´s,
milieuvergunningsaanvragen en stedenbouwkundige vergunningsaanvragen.
In 2011 ging bijzondere aandacht naar waterhuishoudings- en afvalwateras-
pecten, naar luchtemissies (voornamelijk stof), natuur en externe veiligheid.
Twee dossiers waar bijzondere aandacht werd aan besteed waren de milieu-
vergunningsaanvraag voor een steenkoolcentrale en de milieuvergunnings-
aanvraag voor een scheepswerf. Tevens werd in 2011 werk gemaakt van de
verdere uitdieping van de werking van het uniek vergunningenloket (met on-
der meer heel wat aandacht naar vooroverleg en begeleiding van exploitan-
ten bij vergunningverlening).
In 2011 werd ook verder invulling gegeven aan aspecten van bedrijfsinterne milieuzorg:
Bij de voornaamste diensten, werden bedrijfsinterne milieu-audits uitgevoerd. De au-
dits gaven telkens aanleiding tot een aantal concrete actiepunten op de werkvloer.
Tevens werd een conformiteitstoets doorgevoerd ten aanzien van de vigerende wet-
geving, waaruit eveneens een aantal concrete acties voortvloeiden (aanpassingen
van milieuvergunningen, aanleveren van documenten, ...).
Voor het eerst werden alle belangrijke aankopen die GHA doet, gescreend in functie
van milieudoelstellingen. In 2011 konden, voor een tiental concrete aankopen, nutti-
ge adviezen worden verstrekt.
Er werden in 2011 (aanpassingen aan bestaande) milieuvergunningen aangevraagd
voor het nieuwe datacenter aan de Thorntonroad, voor het bestaande Havenhuis,
voor het nieuwe havenhuis, voor de zoutopslag in de Panamaloods aan de Siberia-
straat en voor de dienst Droge Infrastructuur aan de Loodglansstraat. Tevens werden
de nodige stappen ondernomen om de regularisatie en overdracht van de milieuver-
gunnings- en meldingsdossiers en van OP/EV aan INFRAX te faciliteren.
Er werd een studie afgerond omtrent de milieuvergunningsplicht van zeehavens.
Er werd een Milieu-effectrapport voor de verdieping en bodembescherming aan de
Noordzeeterminal afgerond en goedgekeurd. Een ontheffingsdossier voor het natuur-
inrichtingsproject Prosperpolder Zuid werd klaargemaakt maar kon nog niet worden
ingediend bij gebrek aan een GRUP. Een opdracht, voor het opmaken van een MER-
ontheffingsdossier (annex waterhuishoudingsstudie) voor de tweede fase van het Op-
stalvalleigebied, werd gegund. Tenslotte werd de aanbestedingsprocedure voor het
MER Verrebroekdok fase 3 opgestart.
In verband met beheersing van bodemverontreiniging werden volgende stappen ge-
zet:
o Bij wijze van vastlegging van de nulsituatie, werden er vrijwillige bodemon-
derzoeken uitgevoerd op de ex-Opelparking (Ordamstraat), op de werfinrich-
tingszone van het nieuw datacenter en op de werfinrichtingszone herprofile-
ring Rostockweg.
o Bodemonderzoeken en op saneringsprojecten van derden op gronden van
GHA, werd formeel geadviseerd t.a.v. OVAM. Een aantal concessionarissen
houden GHA ook zelf op de hoogte van de voortgang van hun dossiers, ande-
ren doen dat niet.
o In een vijftal gevallen ondernam het GHA zelf initiatieven tot onderzoek en/of
sanering, hoewel het niet aansprakelijk is voor de bodemverontreiniging.
o Een bodemonderzoek op de terreinen van het Algemeen Werkhuis Noord,
wees uit dat sanering noodzakelijk zal zijn. Onderzoeken op de terreinen van
OP/BG en ex-OP/EV leidden dan weer tot de conclusie dat geen verdere stap-
pen noodzakelijk zijn.
o Een bodemsaneringsproject in eigen beheer aan de Limastraat, kon worden
afgerond in 2011, een ander saneringsproject aan de Oosterweelsesteenweg
kon worden opgestart. En de sanering, gefinancierd door het GHA, bij ASR
kon worden afgerond, doch daar werd tijdens de sanering bijkomende veront-
reiniging ontdekt die opnieuw aanleiding gaf tot bijkomend onderzoek (waar
in 2011 door ASR geen gevolg werd aan gegeven).
Er kan gesteld worden dat, zolang de gronden van het GHA gegeerd zijn en
gemakkelijk in concessie kunnen worden gegeven, er geen belangrijke finan-
ciële consequenties verbonden zijn voor het GHA aan de problematiek van
bodemverontreiniging en de bodemverontreinigingsproblematiek beheers-
baar lijkt.
Grondverzet werd milieukundig en milieu-administratief mogelijk gemaakt voor 9 in-
frastructuurprojecten.
De nodige milieutechnische ondersteuning werd geboden, zodat de uitvoering van de
bedrijfsinterne baggerwerken op milieuconforme wijze konden gebeuren. Tevens
werd ook in 2011 werk gemaakt van de invulling van de milieuvergunningsvoor-
waarden waar het GHA aan onderworpen is. Met betrekking tot AMORAS en met be-
trekking tot belangrijke baggerwerken, werden een reeks adviezen gegeven die wel-
iswaar niet altijd gevolgd werden.
Rond de opbouw van een gestructureerd milieuzorgsysteem, waarin alles wat het
GHA onderneemt inzake bedrijfsinterne milieuzorg, werd in 2011 geen noemens-
waardige vooruitgang geboekt. Wel werd het GHA in 2011 voor het eerst gelauwerd
met het VOKA-milieucharter.
Tot slot blijkt uit het overzicht, omtrent de voortgang van de implementatie van de themati-
sche milieubeleidsvisie, dat omtrent de meeste acties vooruitgang werd geboekt, maar dat
heel wat acties verdere stappen vergen in functie van voltooiing.
De totale directe kosten, verbonden aan de milieuwerking van het Havenbedrijf, bedroegen
in 2011 5,25 miljoen euro, waarvan iets minder dan de helft personeelskosten zijn en iets
meer dan de helft kosten voor diensten aan derden.
In 2011 konden tevens een aantal directe inkomsten worden gegenereerd: zo werd er in
2011 ca. 0,53 miljoen terugbetaald voor de inzameling van het afval van de binnenvaart en
leverde de werking rond watercaptatievergunningen een netto-inkomst van 1,29 miljoen
euro op.
8 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
INHOUDSOPGAVE
SAMENVATTING 3
1. INLEIDING 12
1.1. IDENTIFICATIE 12
1.2. IDENTIFICATIE MILIEUCOÖRDINATOR 12
1.3. KADERING VAN HET JAARVERSLAG
MILIEUCOÖRDINATOR 12
1.3.1. Wetgevende contexttaken van de milieucoördinator 12
1.3.2. Gegevens over de Milieudienst 13
1.3.3. Andere GHA-diensten betrokken bij milieubeleid en de
implementatie daarvan 13
1.3.4. Algemene milieuvisie 14
1.3.5. Thematische visies 15
1.3.6. Havenmilieuoverleg 15
1.3.7. Milieuoverleg Havenbesturen 15
1.3.8. Duurzaamheidsrapportering 16
1.3.9. Integraal Milieu Jaarverslag (IMJV) 16
2. MILIEUVRIENDELIJK PRODUCEREN EN
MILIEURELEVANTE INVESTERINGEN 17
2.1. BESTUURLIJKE SAMENWERKING EN
PARTICIPATIE, KENNISOPBOUW EN
ONTWIKKELING REGELGEVING 17
2.1.1. Onderwaterbodem 17
2.1.2. Energie en klimaat 19
2.1.3. Water 21
2.1.4. Lucht 25
2.1.5. Hinder (geluid) 40
2.1.6. Natuur en Ruimte 41
2.1.7. Bodem 43
2.1.8. Afval 43
9 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
2.2. REALISATIE VAN SPECIFIEKE MILIEU- EN
NATUURPROJECTEN 47
2.2.1. Afval 47
2.2.2. Energie en klimaat 48
2.2.3. Water 49
2.2.4. Natuur 51
2.2.5. Onderwaterbodem 59
2.2.6. Scheepsherstelling 59
2.3. ADVIESVERLENING MILIEUVRIENDELIJK
AANKOOPBELEID 60
2.3.1. Verankering adviesbevoegdheid milieucoördinator op het
gebied van milieurelevante investeringen 60
2.3.2. Bestekken 61
2.3.3. Bijzondere aankopen 62
3. CONFORMITEITSANALYSE 64
3.1. VERGUNNINGSTOESTAND 64
3.1.1. Vergunningstoestand Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen 64
3.1.2. Screening milieuvergunningen aan nieuwe wetgeving 66
3.1.3. Aangevraagde milieuvergunningen 2010-2011 67
3.1.4. VLAREM-rubriek 48 68
3.1.5. Uitwerking havenreglementering 68
3.1.6. Ondersteuning aan derden bij opmaak van
milieuvergunningsaanvragen en MER’s voor
(haven)infrastructuurprojecten 68
3.1.7. Adviesverlening over vergunningstrajecten van derden
(inclusief bodemsaneringsprojecten) 70
3.1.8. Vergunningverlening watercaptatie 73
3.2. BEDRIJFSINTERNE MILIEUZORG 74
3.2.1. Audits van eigen activiteiten 74
3.2.2. Deelname aan het Milieucharter VOKA 76
3.2.3. Intern milieuzorgsysteem verbeteren 78
3.2.4. Adviesverlening bij overdrachten/wijzigingen van concessies 78
3.2.5. Adviesverlening achterlandbeleid 79
3.3. BODEM 79
3.3.1. Inleiding 79
10 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
3.3.2. Oriënterende en beschrijvende bodemonderzoeken 80
3.3.3. Calamiteit 84
3.3.4. Bodemsanering 86
3.3.5. Technische verslagen 87
3.3.6. Kostenoverzicht (effectief betaald dit jaar) 88
3.4. ONDERWATERBODEM 88
3.4.1. AMORAS 88
3.4.2. Opvolging specifieke milieuvergunningsvoorwaarden eigen
vergunningen 89
3.4.3. Milieutechnische ondersteuning bij infrastructuur- en
baggerprojecten 91
3.5. INSPECTIEBEZOEKEN MILIEUTOEZICHT 93
4. MEETREGISTRATIE 94
4.1. EMISSIEMETINGEN 94
4.1.1. CO2-emissies ten gevolge van energieverbruik 94
4.2. IMMISSIEMETINGEN 95
4.2.1. Lucht - Fijn Stof: uitbating van bijkomende meetposten voor
fijn stof in het Antwerps havengebied 95
4.2.2. Water - Fysicochemisch 95
4.2.3. Water - Biologisch 98
4.2.4. Captatie oppervlaktewater 98
4.2.5. Drinkwaterverbruik gebouwen en binnenvaart 99
4.2.6. Afval binnenscheepvaart 99
4.2.7. Afval van de zeevaart 101
4.2.8. Onderwaterbodem: toestand en trendmeting - MIS 102
5. AFVALSTOFFENREGISTRATIE 104
6. COMMUNICATIE 107
6.1. INTERN 107
6.2. EXTERN 108
7. STAND VAN ZAKEN IMPLEMENTATIE
ACTIEPROGRAMMA 2010-2011 110
11 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
8. LIJST GEBRUIKTE AFKORTINGEN 127
12 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
1. INLEIDING
1.1. IDENTIFICATIE
Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen
Entrepotkaai 1
2000 Antwerpen
1.2. IDENTIFICATIE MILIEUCOÖRDINATOR
Ir. Kris De Craene werd op 06/10/2008 aangesteld door het Directiecomité van het Ge-
meentelijk Havenbedrijf Antwerpen als interne milieucoördinator.
1.3. KADERING VAN HET JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR
1.3.1. Wetgevende contexttaken van de milieucoördinator
De functie van milieucoördinator werd ingevoerd door het Decreet Bedrijfsinterne Milieuzorg
(d.d. 19/04/1995). Nadere bepalingen betreffende de milieucoördinator zijn opgenomen in
afdeling 4.1.9.1 van VLAREM II.
De taken van de milieucoördinator, zoals omschreven in VLAREM II (artikel 4.1.9.1.3), om-
vatten:
bij te dragen tot de ontwikkeling, de invoering, de toepassing en de evaluatie van mi-
lieuvriendelijke productiemethoden en producten (in onderhavig document: hoofd-
stuk 2: MILIEUVRIENDELIJK PRODUCEREN EN MILIEURELEVANTE INVESTERINGEN);
te waken over de naleving van de milieuwetgeving door, meer bepaald, op regelma-
tige tijdstippen controle uit te oefenen op de werkplaatsen, de zuiveringstechnische
werken en de afvalstromen. Hij rapporteert de vastgestelde tekortkomingen aan de
bedrijfsleiding en doet voorstellen om deze te verhelpen (in onderhavig document:
hoofdstuk 3: CONFORMITEITSANALYSE);
te waken over, of in te staan voor de uitvoering van de voorgeschreven emissie- en
immissiemetingen en de registratie van de resultaten ervan (in onderhavig docu-
ment: hoofdstuk 3: CONFORMITEITSANALYSE);
te waken over het bijhouden van het afvalstoffenregister en de naleving van de mel-
dingsplicht (bedoeld in het VLAREA) (in onderhavig document: hoofdstuk 4: MEETRE-
GISTRATIE);
voorstellen te doen en bij te dragen tot de interne en externe communicatie in ver-
band met de gevolgen voor mens en milieu van de inrichting, haar producten, haar
afvalstoffen en de voorzieningen en maatregelen om deze gevolgen te beperken (in
onderhavig document: hoofdstuk 5: AFVALSTOFFENREGISTRATIE);
13 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
advies te verlenen over elke voorgenomen investering die vanuit milieuoogpunt rele-
vant kan zijn. Zijn advies wordt tijdig (schriftelijk) ingewonnen en het wordt voorge-
legd aan het orgaan dat de beslissing neemt. Op zijn verzoek wordt hij gehoord (in
onderhavig document: hoofdstuk 2: MILIEUVRIENDELIJK PRODUCEREN EN MILIEU-
RELEVANTE INVESTERINGEN);
jaarlijks (voor 1 april) een verslag opmaken over de wijze waarop hij zijn opdracht
heeft vervuld. Dit verslag bevat onder meer een overzicht van de door hem uitge-
brachte adviezen en het gevolg dat eraan werd gegeven. Het wordt voorgelegd aan
de bedrijfsleiding, de ondernemingsraad en het Comité voor Preventie en Bescher-
ming op het Werk of, bij ontstentenis van deze organen, aan de vakbondsafvaardi-
ging. Het verslag wordt ten minste gedurende vijf kalenderjaren, volgend op het ka-
lenderjaar waarop de gegevens betrekking hebben, ter inzage gehouden van de afde-
ling milieuvergunningen, alsook van de toezichthoudende overheid (in onderhavig
document).
1.3.2. Gegevens over de Milieudienst
De dienst 'Ruimtelijke Ordening en Milieu' (sigel INFR/RO&M) met als diensthoofd (mana-
ger) Kris De Craene bestaat op 31/12/2011 uit:
9,4 (Sr.) technisch managers/consulenten milieu (Joris Vanderhallen, Luc Van Espen,
Laura Verlaeckt, Johan Hoeben, Karen Callebaut, Tessa Major, Guido Van Meel, Eric
de Deckere, Peter Van den dries en Agnes Heylen)
10,8 technisch assistenten (Johan Van Cleemput, Ellen Van Goylen, Mireille Van Bel-
lingen, Ellen Bertels, Vincent Van Dyck, Patrick Proost, Sven Heyndrickx, Tim Verhoe-
ven, An Van Gorp, Wim Van Steelandt en Koen De Lange)
1,8 administratief medewerkers (Viviane Schools en An Meulemans)
2,8 afvalparkwachters (Erik Cloots, Rudi Hoendervangers en François Van Dooren)
0,5 toezichter natuur (Herman Adriaenssens)
en wordt verder ondersteund met 1 'liaison officier' die vanuit de Universiteit Antwerpen vol-
tijds wordt tewerkgesteld in het Havenbedrijf (Els Van Duyse).
1.3.3. Andere GHA-diensten betrokken bij milieubeleid en de implementatie
daarvan
Binnen het Havenbedrijf worden een aantal belangrijke, milieugerelateerde taken ook opge-
nomen door andere diensten dan de Milieudienst.
Er kan worden verwezen naar:
de Havenkapiteindienst (HKD): In de tweede helft van 2011 is tussen HKD en
INFR/RO&M volgende taakverdeling afgesproken en bekrachtigd door het Directie-
comité op 19/09/2011 in functie van de handhaving met betrekking tot luchtemis-
sies:
1. Uitwerken van havenreglementering voor havenactiviteiten met milieu-impact die
momenteel niet geregeld zijn en waarvoor we het uitwerken van reglementering
niet aan derden willen overlaten. De regels en richtlijnen worden bij voorkeur uit-
14 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
gewerkt in samenspraak met de andere havenbesturen en zullen telkens moeten
worden afgetoetst met de betrokken actoren. In samenspraak met de andere ha-
venbesturen, zal worden voorgesteld voor welke van deze activiteiten we effectief
zelf regels wensen uit te werken en voor welke we dit willen overlaten aan ande-
ren. Vervolgens zullen de regels zelf moeten worden uitgewerkt.
2. Uitschrijven van procedures met betrekking tot het verlenen van toelatingen door
de havenkapitein. Realiseren van werkinstrumenten, waarmee dit op een vlotte,
efficiënte en transparante manier kan gebeuren, zodat het ook naar derden toe
duidelijk is wat waar wordt toegestaan door de havenkapitein (bv. webapplicatie).
Implementeren van deze toelatingsprocedures.
3. Bepalen van prioriteiten in toezicht (inspectieprogramma), uitvoeren van toezicht
door HKD en rapporteren over dit toezicht.
4. Op punt stellen van de regelgeving zodat de havenkapiteins en de havenbesturen
hun taken op een rechtszekere manier kunnen uitvoeren. Hiertoe zal er, vanuit de
vier havenbesturen, een vraag tot verduidelijking worden gesteld bij de studie die
Prof. E. Van Hooijdonck terzake maakte in opdracht van het Havenbedrijf Antwer-
pen, aan Prof. Van Hooijdonck zelf, of aanvullend aan een derde partij indien dit
wenselijk mocht blijken.
de dienst Patrimonium (PATR) (voor energiegerelateerde zaken havenbreed) met een
aparte rapportering ter zake door Patrimonium;
de dienst Elektriciteitsvoorziening (S/EV) (voor rationeel energiegebruik);
het bedrijf Bruggen en Sluizen (INFR/BS) dat onder meer tot taak heeft om samen
met andere bedrijfsinterne diensten de energie-efficiëntie bedrijfsintern te verbete-
ren.
Bijkomend kan vermeld worden dat milieuzorg integraal deel uitmaakt van de dagelijkse
werking van de meeste diensten.
Tot slot zijn er ook een aantal horizontale diensten die de milieuwerking van het Havenbedrijf
ondersteunen met raad en daad (de juridische dienst (C/JD) en de dienst beleidsontwikke-
ling (C/BO)).
Intern overleg vindt enerzijds projectmatig plaats, waarbij rond een aantal grote, vooral infra-
structuurprojecten, de milieudiensten in een vroeg stadium betrokken worden en vindt an-
derzijds thematisch plaats, waarbij, rond een aantal specifieke thema´s, periodiek intern
overleg georganiseerd wordt. Verder in dit rapport wordt, waar dit relevant is, aangegeven
waar en op welke manier er overleg plaatsvindt. Bijkomend hierbij worden er jaarlijks mili-
euaudits georganiseerd in de verschillende diensten van het Havenbedrijf. De resultaten
hiervan worden toegelicht en besproken op het vakbondsoverleg.
1.3.4. Algemene milieuvisie
Deze werd in 2007 als volgt geformuleerd en geldt nog steeds als basis voor het actueel ge-
voerde beleid.
Het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen heeft als beheerder van de Antwerpse haven de
taak de ontwikkelingsmogelijkheden, van de haven als economische poort voor Vlaanderen,
te stimuleren en te vrijwaren. Hierbij wordt gestreefd naar het niet verder doen toenemen
van de milieu-impact en zelfs naar een vermindering er van. Deze ambitie waarmaken, in
15 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
een context die rekening houdt met een duurzaam milieu- en omgevingsbeleid, vergt keuzes
waarvoor het Havenbedrijf, in deze visienota, de basisprincipes wenst vast te leggen:
1. Milieu-inspanningen moeten in een “redelijke” verhouding staan tot de milieubaten
die ze opleveren.
2. Wanneer milieu-inspanningen verder gaan dan wat de EU oplegt, mag dit niet leiden
tot een verstoring van de concurrentie met de naburige Europese havens uit de
range.
3. Binnen de haven wordt gestreefd naar het gebruik van nieuwe en best beschikbare
technieken.
4. De al beperkte milieugebruiksruimte die de haven vandaag nog is toegemeten, mag
niet verder in het gedrang worden gebracht door nieuwe initiatieven in de omgeving
van het havengebied.
5. Met het oog op de responsabilisering van de havengebruikers, wordt zo veel mogelijk
het vervuiler-betaalt-beginsel gehanteerd.
De zorg voor het milieu moet evolueren van een potentiële hinderpaal voor economische
expansie, naar een troef die een competitief voordeel oplevert t.a.v. de andere havens in de
range. Dat is het streefdoel van het Havenbedrijf. De milieudoelen in deze visie hebben zowel
betrekking op het havengebied en de (infrastructurele) ontwikkeling ervan als op de bedrijfs-
voering van het Havenbedrijf zelf (bedrijfsinterne milieuzorg).
Het Havenbedrijf wil op een proactieve, verantwoordelijke en kritische manier omgaan met
de milieu-uitdagingen, zonder daarbij (eigen) milieuproblemen af te wentelen op andere de-
len van de samenleving. Op deze wijze wil het Havenbedrijf een bijdrage leveren aan het
maatschappelijk streven naar een duurzamere samenleving, met bijzondere aandacht voor
de omwonenden en haar werknemers.
1.3.5. Thematische visies
In 2008 werden de principes van de algemene milieubeleidsvisie, thematisch verder gecon-
cretiseerd in Thematische Milieuvisies die de Raad van Bestuur van het Gemeentelijk Ha-
venbedrijf Antwerpen goedkeurde (21/10/2008). Deze visies vormen de leidraad voor de
milieuzorg tot 2013 en de verdere toekomst. In de eerste jaarhelft werden de targets geac-
tualiseerd en werd gedefinieerd op welke acties uit de visies, er prioritair zal worden gefocust
voor werkjaar 2010-2011 (targets 2010-2011). In hoofdstuk 7 wordt de stand van zaken ten
aanzien van deze targets geschetst.
1.3.6. Havenmilieuoverleg
Maandelijks vindt er een milieuoverleg plaats tussen het Havenbedrijf en de havengemeen-
schap, met als doel de implementatie van de milieubeleidsvisies van het Havenbedrijf te
ondersteunen en te begeleiden.
1.3.7. Milieuoverleg Havenbesturen
Sinds begin 2010 is er, met de havenbesturen van Zeebrugge, Gent en Oostende, een
maandelijks milieuoverleg opgestart. In eerste instantie wordt het overleg gefocust op het
16 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
thema van VLAREM-rubriek 48 (in het kader van milieuvergunningen – cfr. Infra), maar
gaandeweg kwamen ook meer en meer andere milieuthema´s aan bod.
1.3.8. Duurzaamheidsrapportering
In 2011 werd het eerste duurzaamheidsverslag van de haven van Antwerpen gepubliceerd.
De initiatiefnemers zijn het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen en de Maatschappij Lin-
kerscheldeoever als publieke actoren en Alfaport Antwerpen als private koepelorganisatie.
Het duurzaamheidsverslag van de haven van Antwerpen, toont, aan de hand van een reeks
indicatoren, hoe de Antwerpse haven in zijn geheel scoort op vlak van people, planet en pro-
fit. Het duurzaamheidsrapport is een rapport dat complementair is aan onderhavig rapport.
1.3.9. Integraal Milieu Jaarverslag (IMJV)
Het integraal Milieujaarverslag is een verslag waarin sommige bedrijven moeten rapporteren
over luchtemissies, energiegegevens, wateremissies, grondwaterstatistieken en/of afvalpro-
ductie. In 2011 diende het Havenbedrijf het luik afvalstoffenproductie van het IMJV in omdat
het werd geselecteerd in de statistische steekproef die de Vlaamse overheid terzake organi-
seert. De overige delen van het IMJV dienen door het Havenbedrijf niet te worden ingevuld
omdat de drempelwaarden, vanaf wanneer dergelijke rapportering verplicht is, niet gehaald
worden.
17 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
2. MILIEUVRIENDELIJK PRODUCEREN EN MILIEURELEVANTE INVESTERINGEN
De taak van de milieucoördinator, zoals omschreven in VLAREM II (artikel 4.1.9.1.3), omvat
onder andere het bijdragen tot de ontwikkeling, de invoering, de toepassing en de evaluatie
van milieuvriendelijke productiemethodes en producten.
Om te komen tot een meer milieuvriendelijke werkwijze, heeft het Havenbedrijf een aantal
initiatieven genomen op volgende domeinen:
het GHA heeft verder ingezet op bestuurlijke samenwerking en participatie, op ken-
nisopbouw en op bijdragen tot ontwikkeling van regelgeving (paragraaf 2.1: BE-
STUURLIJKE SAMENWERKING EN PARTICIPATIE, KENNISOPBOUW EN ONTWIKKE-
LING REGELGEVING);
het GHA heeft gewerkt aan de realisatie van enkele specifieke natuur- en milieupro-
jecten (paragraaf 2.2: REALISATIE VAN SPECIFIEKE MILIEU- EN NATUURPROJECTEN);
het GHA heeft verdere initiatieven genomen ter versterking van het aankoopbeleid
(paragraaf 2.3: ADVIESVERLENING MILIEUVRIENDELIJK AANKOOPBELEID).
2.1. BESTUURLIJKE SAMENWERKING EN PARTICIPATIE, KENNISOPBOUW EN ONTWIKKELING REGELGEVING
Hieronder volgt een overzicht, van de nieuwe en bestaande acties, die in 2011 nieuw werden
opgestart of verder doorliepen, dit per thema.
2.1.1. Onderwaterbodem
2.1.1.1. Bestuurlijke samenwerking en participatie
CIW–BRS
GHA neemt als expert deel aan de besprekingen van de Commissie Bagger- en Ruimings-
specie van de Coördinatiecommissie Integraal Waterbeleid van het Vlaams Gewest (CIW-
BRS). Het Havenbedrijf heeft via CIW-BRS advies gegeven omtrent herbruiknormen voor
baggerspecie, die deels weerhouden werden in de Vlaamse ontwerpuitvoeringsbesluiten die
momenteel voorliggen. Tevens kon het Havenbedrijf de discussie volgen omtrent normen
voor stortplaatsen voor baggerspecie (relevant met name voor AMORAS). Het Havenbedrijf
heeft gepleit voor een aanpassing van de norm TDS voor stortplaatsen voor baggerspecie.
CIW nam dit op en gaf dit mee aan de administratie bevoegd voor aanpassing van VLAREM.
Tot slot werden er in 2011, in het kader van de werkzaamheden van deze commissie, stap-
pen ondernomen rond risicobeoordeling van de onderwaterbodem en de financiering daar-
van, doch buiten het havengebied. Het Havenbedrijf is hier dan ook niet in tussengekomen.
DGE+-platform/SedNet
Enerzijds is GHA lid van SedNet, the European Sediment Network, die onderwaterbodemge-
bruikers, zoals havens, en wetenschappers verenigt teneinde de Europese regelgeving inzake
18 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
onderwaterbodem te kunnen begeleiden en sturen. Vanuit haar lidmaatschap kon het Ha-
venbedrijf twee presentaties brengen op het internationale SedNet-congres in april 2011,
waarin de aanpak, zoals die in Antwerpen gebeurt, kon worden uitgedragen.
VOBAH-overleg
Op dit gestructureerde overleg tussen vertegenwoordigers van het Havenbedrijf en de afde-
ling Maritieme Toegang van de Vlaamse Overheid, worden maandelijks de belangrijke on-
derwaterbodemdossiers van de beide diensten besproken. Omtrent het project AMORAS en
omtrent de geplande baggerwerken op rechter- en linkeroever, konden op dit overleg opera-
tionele afspraken gemaakt worden, doch kon geen impact worden gerealiseerd op strategi-
sche keuzes.. Het Havenbedrijf stelt via dit forum haar kennis en informatie in alle openheid
ter beschikking van aMT. De vaststelling blijft evenwel dat met het milieu-advies van het
Havenbedrijf niet altijd werd rekening gehouden in belangrijke dossiers (zie verder hoofdstuk
3.4.3.).
2.1.1.2. Ontwikkeling regelgeving
In de voorlopig laatste versie van het VLAREMA1 is gedeeltelijk rekening gehouden met be-
kommernissen die GHA via CIW-BRS inbracht. Zo is de in brakke omgeving onbetrouwbare
norm voor EOX, als herbruiknorm niet meer weerhouden. In de voorlopige versie is met een
aantal bekommernissen van CIW-BRS (en ook GHA) geen rekening gehouden. Zo blijft bag-
gerspecie steeds afval. De nuance dat enkel verontreinigde specie, afval is, is niet weerhou-
den. Ook blijven tijdrovende kolomproeven nodig in plaats van snelle schudproeven (om uit-
looggedrag na te gaan). Verder wordt geoordeeld dat OCP (= organochloorpesticiden) nood-
zakelijk te analyseren blijven, ook in bevaarbare waterlopen.
Tevens kwam men, in het kader van een studie rond milieuvergunningsplicht in havens, uit-
gevoerd door Publius-ERM in opdracht van 4 Vlaamse havens, tot de bevinding dat bagger-
werken een milieurelevante activiteit is die door milieuvergunningsplicht zouden kunnen
gevat worden, maar dat op heden niet is. De resultaten van het studiewerk werden bezorgd
aan de afdeling Milieuvergunningen van de Vlaamse overheid.
Het is ook in dit kader dat in 2011 een Code Van Goede Praktijk is uitgetekend; die moet
toelaten de baggerwerken vanuit milieuhygiënisch oogpunt te vrijwaren. Deze Code wordt
intern al toegepast bij eigen de baggerwerken (OP/BG, INFR/RN, INFR/NI). In de nabije toe-
komst zal kennisopbouw, onder andere met betrekking tot het aspect risicobeoordeling en
met betrekking tot de verschillende baggertechnieken, moeten leiden tot verdere verfijning
van de Code van Goede Praktijk.
2.1.1.3. Kennisopbouw
Binnen het kader van de raamovereenkomst tussen de Universiteit Antwerpen en het Ge-
meentelijk Havenbedrijf Antwerpen, loopt sinds 2010 een onderzoek in verband met de im-
pact van een verontreinigde onderwaterbodem op de biologische kwaliteitsindicatoren, die
gebruikt worden voor de beoordeling van het ecologische potentieel van het dokwater. Met
betrekking tot onderwaterbodem zullen de resultaten van dit onderzoek bijdragen tot het
inschatten van:
1 VLAREMA is het uitvoeringsbesluit van het MAterialendecreet, dat op zijn beurt het vroegere afval-
stoffendecreet vervangt. Het VLAREMA werd in 2011 nog niet goedgekeurd.
19 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
1. de invloed van omwoelen of verstoren van de onderwaterbodem op de biologische
beschikbaarheid van de, in de waterbodem aanwezige, verontreiniging;
2. de risico's van een verontreinigde onderwaterbodem voor ecologie, grondwater en
mens.
Uit de eerste tussentijdse resultaten, die eind 2011 ter beschikking kwamen, komen geen
elementen naar voor die tot dringende verwijdering van vervuilde onderwaterbodem zouden
leiden. Het verder onderzoek zal hopelijk elementen opleveren die nuttig zijn bij het vastleg-
gen van beheersstrategieën voor de onderwaterbodem in het Antwerpse dokkencomplex.
Resultaten worden verwacht in 2013.
Bovenstaand onderzoek is complementair aan het onderzoek dat het GHA uitvoert naar de
impact van havenactiviteiten op de resuspensie en verspreidingsgedrag van slib. In de eerste
helft van 2011 werd een monitoring uitgevoerd van een waterinjectie waarbij de invloed op
het zwevend stofgehalte en op de waterkwaliteit werd nagegaan. Uit de oefeningen die in
2011 werden afgerond, konden nog geen definitieve conclusies worden getrokken. Er is
nood aan verdere kennisopbouw in functie van de verdere verfijning en uiteindelijke formali-
sering van de hierboven vermeld Code van Goede Praktijk. De scope van dit verder onder-
zoek werd gedefinieerd en de uitvoering ervan werd gepland.
In 2011 werden, in functie van beheersing van mogelijke toekomstige onderwaterbodem-
verontreiniging, ook, voor het eerst in concessieovereenkomsten, bepalingen opgenomen
met betrekking tot de onderwaterbodem (gezamenlijk vastleggen van nulsituaties). Deze
zullen in de loop van 2012 moeten worden ingevuld. Hieromtrent werden, in het kader van
de werkgroep Havenmilieuoverleg, afspraken gemaakt.
2.1.2. Energie en klimaat
2.1.2.1. Bestuurlijke samenwerking en participatie
De Stad Antwerpen heeft in december 2010 een klimaatplan afgewerkt (actie kade-
rend in het 'Convenant of Mayors' dat ondertekend werd door Antwerpen). De acties
van het Havenbedrijf op gebied van klimaat, werden mee geïntegreerd in dit kli-
maatplan. In 2011 werd door de Stad Antwerpen een impactstudie uitbesteed, om
de haalbaarheid van de emissie reductiedoelstellingen te toetsen. Het Havenbedrijf
bracht, in het kader van deze studie, haar kennis en haar informatie in via het exper-
tenoverleg inzake Industrie & Energieproductie en inzake Stedelijke Diensten, geor-
ganiseerd in het kader van deze impactstudie.
Het Havenbedrijf bracht in 2011 een toelichting op het energieplatform van de Stad
Antwerpen. Dit platform brengt dochters van de stad (wonen, onderwijs en haven)
samen en heeft tot doel kennis uit te wisselen en samenwerkingsverbanden op te
zetten rond duurzaam bouwen. Dit energieplatform leidde in 2011 niet tot concrete
resultaten die relevant zijn voor de haven of voor het Havenbedrijf.
2.1.2.2. Ontwikkeling regelgeving
In 2000 legde Europa haar rol vast in een programma over de bestrijding van de klimaatver-
andering (EPK). Om het EPK uit te voeren, nam de Europese Commissie een aantal wetge-
vende initiatieven, die in belangrijke mate de lijnen trekken van het klimaatbeleid in Vlaan-
20 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
deren. Zowel de Europese regelgeving als het Vlaamse beleid ter zake, worden opgevolgd
door de afdeling Milieu.
Enkele belangrijke ontwikkelingen in 2011:
Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23/04/2009, be-
treffende de milieuveilige geologische opslag van kooldioxide, werd omgezet in
Vlaamse wetgeving door het Besluit van de Vlaamse Regering van 15/06/2011 tot
uitvoering van het decreet van 8/05/2009 betreffende de diepe ondergrond en tot
wijziging van diverse besluiten
Maart 2011: communicatie door de Europese Commissie van de routekaart naar een
concurrerende koolstofarme economie in 2050
2.1.2.3. Kennisopbouw
Carbon footprint voor het Havenbedrijf en het volledige havengebied:
In mei 2011 is de carbon footprint voor het Havenbedrijf en het havengebied afgerond. De
resultaten kunnen (zeer beknopt) als volgt samengevat worden:
Twee parameters uit de carbon footprintstudie, werden als indicatoren opgenomen in het
duurzaamheidsverslag. Het betreft het havenbrede energieverbruik en de CO2-eq emissies.
Daarnaast werden de totale broeikasgasemissies van het Havenbedrijf begroot op ca. 39
kton CO2-eq (referentiejaar 2008). De werking van de bedrijfsvloot en kranen van het Haven-
bedrijf zorgt voor de grootste bijdrage (60%) aan de totale CO2-eq emissies van het Havenbe-
drijf.
Er werd beslist om de carbon footprint van de logistieke keten verder in kaart te brengen in
nauw overleg met de afdeling Strategie en Ontwikkeling van het Havenbedrijf. De uitwerking
op macroschaal, vanuit commercieel oogpunt, werd door de afdeling Strategie en Ontwikke-
ling uitbesteed en resulteerde eind 2011 in een ontwerp eindrapport2. De afdeling Milieu is
gestart met een sterkte/zwakte-analyse van de emissiefactoren die in verschillende be-
staande studies en tools ter zake gehanteerd worden.
De eindresultaten van de carbon footprintstudie, werden in het najaar toegelicht aan het
Directiecomité, waarbij een vervolgtraject werd vastgelegd. Het betreft:
de uitwerking van 2 scenario’s (20/20/203 en klimaatneutraal voor scope 1 en 2) en
desgevallend een tussenliggend scenario van klimaatdoelstellingen en –acties voor
het Havenbedrijf
een meer gedetailleerde vergelijking met de carbon footprint van het Havenbedrijf
van Rotterdam, met specifieke aandacht voor de carbon footprint van infrastructuur-
werken
het havenbreed stimuleren van CO2-reductie-acties, de periodieke actualisatie van de
carbon footprint, de uitwerking van een CCS-roadmap en het, op geregelde tijdstip-
pen, organiseren van een CO2 Stakeholder Overleg
2 Economic Geographical Positioning of Antwerp - Positioning Towards the Hinterland (NEA, 2011) 3 20% emissiereductie, 20% hernieuwbare energiebronnen, 20% vermindering in energieverbruik
door energie efficiëntie
21 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
Visievorming rond CO2-beheer in de haven
In overleg met CCUS-experten van VITO, de Belgische Geologische Dienst en de administratie
Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid werd de nota “Naar een CO2-neutrale
industrie in Vlaanderen - de rol van Carbon Capture Utilisation and Storage” opgemaakt. De
nota zal als basis fungeren om een momentum te creëren bij beleidsmakers en de Antwerp-
se havengemeenschap. Op korte termijn (2012-2013) betreft het de indiening van een
NER300-subsidiedossier, ter implementatie van een CC(U)S-demonstratieproject in de haven
van Antwerpen. In 2011 werden hiertoe, op basis van verkennende gesprekken, industriële
partners geselecteerd. Op lange termijn betreft het de aftoetsing van mogelijkheden tot op-
schaling van CCUS, met de focus op het creëren van toegevoegde waarde in de haven van
Antwerpen. De expertise van de havengemeenschap zal hiertoe vanaf 2012 op interactieve
wijze worden ingezet, onder de vorm van ad hoc werkgroepen.
Op vraag van de administratie Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid, gaf
het Havenbedrijf de aanzet tot opstellen van de TWOL-fiche “Opstellen van een beleidskader
en identificatie van beleidsinstrumenten voor het faciliteren van de implementatie van CCS-
projecten in Vlaanderen”. TWOL-projecten kunnen uitmonden in voorstellen tot wijziging van
bestaande wetgeving of tot introductie van nieuwe wetgeving, of in het uitvaardigen van
richtlijnen of andere bindende instructies.
Energieprestatiebeheer bestaande gebouwen
In juni 2011 werd een systeem voor energieprestatiebeheer voor bestaande gebouwen, ge-
trokken door de afdeling Bruggen en Sluizen, op punt gesteld. Op basis van dit systeem zal
het voortaan mogelijk worden om te rapporteren over de energieprestaties van het gebou-
wenpatrimonium van GHA. Dit zal gebeuren in een separate rapportering door voornoemde
afdeling. Tevens werd in 2011 door dezelfde afdeling een opdracht gegund om een evaluatie
te doen van de belangrijkste bestaande gebouwen. De kennis die uit deze evaluatie zal vol-
gen, zal moeten toelaten om verdere maatregelen te nemen.
2.1.3. Water
2.1.3.1. Bestuurlijke samenwerking en participatie
Het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen is betrokken in alle wateroverlegstructuren voort-
vloeiend uit het decreet Integraal Waterbeleid: polders, deelbekken/waterschapsniveau,
bekkenniveau en CIW-werkgroepen. Het Havenbedrijf participeert in de vergaderingen. In de
meeste van die overlegstructuren is het Havenbedrijf geen formeel lid.
Havenoverleg CIW
Dit is het overleg tussen de vier Vlaamse havens en MOW, gefaciliteerd door de cel Havens
en Integraal Waterbeleid, met betrekking tot discussies die op CIW-niveau gevoerd worden.
Het overleg vindt plaats vóór een plenaire CIW-zitting. Zo kunnen de daar geagendeerde
stukken besproken worden en eventuele opmerkingen en/of aandachtspunten vanuit de
havenbedrijven, via het Departement MOW, waar nodig, meegenomen worden vooraleer de
definitieve goedkeuring door de CIW plaatsvindt.
De volgende punten zijn op de vergaderingen in 2011 onder meer aan bod gekomen:
De vertaling van de nieuwe milieukwaliteitsnormen naar lozingsnormen voor bedrij-
ven en wat dit betekent in de havendokken. In hoeverre is de draagkracht van de ha-
vendokken voldoende bekend voor een goede gedifferentieerde aanpak? Dit punt
wordt verder opgevolgd en overlegd met de VMM op basis van een input vanuit de
22 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
havenbedrijven. Ten behoeve van deze input werden, via de werkgroep Havenmilieu-
overleg, door GHA een aantal voorstellen tot plan van aanpak geformuleerd, waar-
omtrent tot op heden geen consensus kon worden bereikt. Een werkgroep terzake
wordt voorbereid.
Het verschil tussen het Vlaamse Decreet Integraal waterbeheer en de Europese Ka-
derrichtlijn Water, waar GHA eerder al een brief over schreef, wordt erkend en heeft
geresulteerd in een aanpassing van art. 27 en art. 53 zoals gevraagd.
o Bij art 27. 'in het bekkenbestuur zetelen minstens...' werd toegevoegd ‘11°
een vertegenwoordiger van elk havenbedrijf wiens ambtsgebied geheel of
gedeeltelijk deel uitmaakt van het bekken’.
o Art. 56 werd gewijzigd zodat het DIW niet meer strenger is dan art 4.7 van de
KRLW waarin toegelaten wordt dat de toestand van een waterlichaam ach-
teruitgaat wegens een nieuw project/nieuwe activiteit van groot maatschap-
pelijk belang, mits voldaan wordt aan bepaalde voorwaarden (een van de
toegelaten afwijkingen van het standstill principe). Dit artikel brengt de moge-
lijkheden om af te wijken van het standstill principe in lijn met de Kaderricht-
lijn Water.
Overleg met VMM
Er vond voorbereidend overleg met VMM plaats over het afstemmen van meetinspanningen
van beide instellingen en de opmaak van een aanvullende emissie-inventaris door het Ha-
venbedrijf. Deze inzichten zijn geïntegreerd in de nieuwe bestekken K2275: Opmaak van
factsheets voor niet-geleide havenspecifieke emissies naar oppervlaktewater in het Ant-
werpse havengebied en K2291: Analyse van de fysicochemische en chemische waterkwali-
teit in het havengebied (zie hoofdstuk 4).
2.1.3.2. Ontwikkeling Regelgeving
Nieuwe Milieukwaliteitsnormen
Op 21/01/2011 trad de aanpassing van VLAREM, die leidt tot nieuwe milieukwaliteitsnor-
men voor oppervlaktewater, grondwater en (zoete) onderwaterbodem, in werking.
Deze nieuwe MKN kunnen gevolgen hebben voor de milieuvergunningen van bedrijven in de
Antwerpse haven (onder meer het deel bijzondere lozingsvoorwaarden). In 2011 werd een
gezamenlijke toelichtende communicatie hierover verspreid door Alfaport Antwerpen en
GHA.
Vaststelling Stroomgebiedbeheerplan (SGBP)
De vaststelling van de SGBP gebeurde op 8/10/2010 door de Vlaamse Regering en werd op
11/01/2011 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.
2.1.3.3. Kennisopbouw
Monitoring
Op basis van de resultaten van de monitoring van de fysicochemische waterkwaliteit van de
havendokken in de periode 2008–2010, werd in 2011 een nieuw bestek, K2291, voor de
monitoring gelanceerd. De monitoring in het kader van dit bestek, is van start gegaan in april
2011. De belangrijkste resultaten en conclusies van de monitoring in de periode 2008–2010
zijn te vinden in paragraaf 4.2.2.
23 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
Inventarisatie van emissies
De studie K2275, “opstellen van factsheets voor niet-geleide havenspecifieke emissies naar
oppervlaktewater in het Antwerpse havengebied”, is opgestart in de tweede helft van 2011.
De nadruk van deze studie ligt op emissiebronnen die specifiek zijn voor de haven en zo-
doende niet of onvoldoende nauwkeurig berekend worden door de VMM en op die parame-
ters die geëmitteerd worden door verschillende punt- en diffuse bronnen en een probleem
vormen in het oppervlaktewater en/of de waterbodem van de havendokken. Gezien de VMM
al veel expertise heeft opgebouwd en gegevens heeft verzameld in het kader van haar emis-
sie-inventarisatie, treedt de VMM bij de studie op als technisch raadgever.
Daarnaast volgt de Milieudienst van het Havenbedrijf ook de evolutie van het LIFE+-project
WEISS van VMM en VITO mee op, als lid van de advisory board. WEISS heeft tot doel om
software te ontwikkelen voor een emissie-inventaris en zal in de toekomst dan ook gebruikt
worden door de VMM voor haar eigen emissie-inventaris. Deze software zou mogelijk ook
interessant kunnen zijn voor het Havenbedrijf, zeker als de gegevens van VMM zo toeganke-
lijker worden voor het Havenbedrijf.
Kennisopbouw in functie van toepassing Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening He-
melwater
Een andere studie betreft de toepassing van de Gewestelijke Stedenbouwkundige Verorde-
ning Hemelwater in het havengebied op rechteroever. Deze werd uitgevoerd door studiebu-
reau IMDC in samenwerking met het labo Grondwatermodellering (GROMO) van de Universi-
teit Gent en is eind 2011 afgerond.
De studieopdracht was opgebouwd uit drie delen, namelijk
een actualisatie van de watertoetskaart 'infiltratiegevoelige bodems'
een antwoord geven op de vraag of infiltratie van (zoet en niet-verontreinigd) hemel-
water een meerwaarde heeft voor het watersysteem (en het milieu in het algemeen)
een antwoord geven op de vraag of buffering en/of vertraagde afvoer van (zoet en
niet-verontreinigd) hemelwater een meerwaarde voor het watersysteem (en het mili-
eu in het algemeen) betekent.
Voor zowel infiltratie als buffering werd er ook gekeken naar mogelijke
(rand)voorwaarden/omstandigheden waaronder dit zou kunnen gebeuren.
Uit de studie met betrekking tot de infiltratie blijkt dat de zoetwaterreserves gevormd door
infiltratie van hemelwater in de opgehoogde terreinen een buffer vormen tegen het instro-
men van brakwater vanuit de dokken. Anderzijds reikt ter hoogte van het Schelde-Rijnkanaal
de invloed van infiltratie vanuit de dokken niet ver. De zoute (brakke) kwel wordt hier opge-
vangen in grachten en afgevoerd. Zeespiegelrijzing (over 100 jaar) heeft geen beduidende
invloed op dit systeem. Ondanks verminderde infiltratie bij de verwachte toename van ver-
harding tegen 2030 wordt het lopende verzoetingsproces nauwelijks verstoord, zelfs wan-
neer rekening gehouden wordt met de zeespiegelrijzing. Bij zeespiegelrijzing met sterk ver-
minderde infiltratie breidt de verzilting door infiltratie vanuit de schorren uit, waarbij plaatse-
lijk, brakwater tot de dokken doordringt. In de opgespoten terreinen ten oosten van de dok-
ken blijft het grondwater zoet, en is er geen doorslag van brakwater naar de polders. Ter
hoogte van het Schelde-Rijnkanaal neemt de infiltratie van brakwater toe.
Uit voorzorgsprincipe wordt voorgesteld om geen ontheffing toe te staan van de verplichting
tot infiltratie bij de toepassing van het hemelwaterbesluit in het Antwerps Havengebied op
rechteroever, zelfs niet gebiedsgericht. Wel wordt voorgesteld om de aanvragers van steden-
bouwkundige vergunningen nadrukkelijk te wijzen op de mogelijke risico’s voor verspreiding
24 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
van bodemverontreiniging door infiltratie, en de plicht om op basis daarvan een afwijking te
vragen volgens de procedure beschreven in §4. Omwille van de sterke verontreinigingsgraad
van sommige terreinen in het havengebied, betekent het toestaan van dergelijke afwijkingen
de facto een vermindering van infiltratie. De studie wijst uit dat dergelijke vermindering niet
leidt tot significante wijziging van de heersende grondwaterstromingsprocessen en grondwa-
terkwaliteit.
Op basis van de deelstudie waarin de buffering werd bekeken kan geconcludeerd worden dat
buffering en vertraagde afvoer van hemelwater afkomstig van de haventerreinen gelegen
binnen de delegatiezone/studiegebied, in de geest van de GSV hemelwater zijnde het beper-
ken van wateroverlast en beveiliging van gebouwen, installaties en hun omgeving, en in het
licht van de resultaten zoals beschreven in de uitgevoerde studie kan gerealiseerd worden
door het inschakelen van de dokken als gemeenschappelijke buffervoorziening voor die ter-
reinen die naar de dokken afwateren. Op basis van deze deelstudie zou dus conform artikel
9 van de Hemelwaterverordening een gemotiveerde vraag tot afwijking van de bindende en
verordenende bepalingen van artikel 6 van dezelfde verordening door de bouwheer kunnen
gesteld worden wegens de bijzondere plaatselijke omstandigheden. Deze uitspraak doet
evenwel geen afbreuk aan de andere bindende en verordenende bepalingen van de GSV he-
melwater (artikel 4 betreffende hergebruik, artikel 5 betreffende infiltratie, artikel 8 betref-
fende gescheiden riolering).
De verschillende partijen in vergunningverlening werden betrokken bij de studie en hebben
zich akkoord verklaard met de resultaten van de studie. Op heden is de implementatie van
de resultaten van de studie daarop gebaseerd.
Het is de bedoeling om nadien een analoge oefening te doen voor het havengebied op lin-
keroever, zodat er op termijn een duidelijke visie bestaat over het gehele havengebied over
hoe best met hemelwater dient omgegaan te worden (hergebruik, infiltratie, buffering en
gescheiden riolering), al dan niet in relatie tot de studie van aMT rond het opbouwen van een
oppervlakte- en grondwatermodel voor het linkeroevergebied.
Kennisopbouw toekomstige waterhuishouding Rode Weel
Deze studie, die handelt over de toekomstige waterhuishouding van het ruimere gebied dat
momenteel nog afwatert via het Verlegd Schijn en het pompstation Rode Weel, kadert in de
beslissing van de Vlaamse Regering van 15/05/2009, betreffende de nieuwe waterhuishou-
ding voor het deelbekken Benedenschijn. De studie ging formeel van start op 14/07/2010
en is afgerond in de tweede helft van 2011.
Deze studie startte met het uitgangspunt dat het pompgemaal aan de Rode Weel diende te
wijzigen. Sinds de start van de studie is echter zowel het inzicht over de waterbeheersing van
de VMM (buiten het havengebied) als de inzichten in de waarde van de aanwezige infrastruc-
tuur en de waterstromen binnen de haven gewijzigd.
Enerzijds leverde nader onderzoek van het gemaal zelf op dat dit gemaal relatief eenvoudig
kan aangepast worden aan de noden van het systeem en aan de functionaliteit van een
pompgemaal van de 21ste eeuw.
Anderzijds leverden discussies met de stakeholders in het gebied, de VMM-lopende studies
en het kader van de aanpassingen van de ring rond Antwerpen nieuwe inzichten en scena-
rio’s op over de afwatering van de waterlopen in het gebied. De expliciete noodzaak voor de
bouw van nieuwe pompstations aan Delwaide- en Churchilldok kwam ter discussie, door on-
der meer de goede toestand van het gemaal aan de Rode Weel, maar ook de mogelijkheid
om bestaande grachten aan te passen.
25 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
De essentie is dat de scenario’s die deze studie oplevert dienen vergeleken te worden en
eventueel aangevuld en/of aangepast met de scenario’s van andere actoren rondom het
gebied om tot één gedragen visie te komen om het waterbeheer zowel nu als in de toekomst
mogelijk te maken voor alle actoren in en rond de haven van Antwerpen.
Een grondige renovatie van het gemaal van de Rode Weel samen met nog één bijkomend
pompstation kan zeker de aanleg/verbreding van al dan niet bestaande grachten het beheer
van de afwatering van de waterlopen op een duurzame wijze verzekeren.
Wetenschappelijk onderzoek in functie van vaarwegbeheer
Ten behoeve van meer fundamentele kennisopbouw in functie van vaarwegbeheer, subsidi-
eert het Havenbedrijf twee onderzoeksprojecten betreffen de relatie tussen vaarwegbeheer
en de morfologie van het Schelde-estuarium en gingen van start op 1/01/2010:
In één doctoraat wordt onderzoek gedaan naar de hydrodynamische effecten van de
morfologische veranderingen in het Schelde-estuarium. Het hydrodynamische model
van het Schelde-estuarium, dat in 2010 werd ontwikkeld (in Telemac-software), werd
verder verfijnd in de eerste helft van 2011. De eerste case studie werd gemodelleerd.
In het tweede doctoraat worden de processen bestudeerd die aan de basis liggen van
de verandering in de oppervlakte van slik- en schorgebieden in het Schelde-
estuarium. Verdergaand op de testexperimenten van 2010, worden in 2011 experi-
menten uitgevoerd op de Scheldeoevers aan Rilland en Groot Buitenschoor met als
doel de overleving en klonale uitgroei van begroeiing te relateren aan diverse para-
meters (bv. golven voortkomend uit scheepvaart).
Het Havenbedrijf participeert tevens in het Europese TIDE-project dat 01/01/2010 officieel
van start ging. Het project wordt gecofinancierd door het Europese INTERREG IV B North Sea
Region programma. De hoofdpartner is het havenbedrijf van Hamburg. Dit project beoogt
een faciliterend kader te vormen voor acties in het domein van het morfologische beheer van
estuaria zoals het Schelde-estuarium. Kennisopbouw hieromtrent is nuttig, gezien de her-
haaldelijke Scheldeverdiepingen en de eraan gekoppelde MER´s en passende beoordelin-
gen. Er wordt een concrete leidraad ontwikkeld voor het beheer van estuaria waarbij de drie
dimensies van duurzaamheid (ecologie, economie en maatschappij) in rekening worden ge-
bracht. De manier om dit doel te bereiken, is de uitwisseling van kennis en ervaringen tussen
de projectpartners en de interestuariene evaluatie hiervan. In 2011 werd een interestuariene
analyse uitgevoerd van de beschikbare gegevens met betrekking tot het estuariene systeem,
met betrekking tot specifieke ingrepen in de estuaria en met betrekking tot de organisatie
van beleid en bestuur, met als doel te komen tot nieuwe inzichten en identificatie van best
practices. Tevens werden beleidsmakers die betrokken zijn in de discussies rondom de ver-
dieping van de Schelde geïnformeerd omtrent de voortgang van het project, waardoor het
projectteam ook haar activiteiten nog beter kon afstemmen op de beleidsnoden.
2.1.4. Lucht
2.1.4.1. Uitvoering actieplan Fijn Stof en NOx
Op 21/05/2008 werd de Europese Richtlijn inzake Luchtkwaliteit (2008/50/EC) definitief
goedgekeurd. Daarin werden een aantal maximumwaarden voor fijn stof (PM10 en PM2,5)
in de omgevingslucht vastgelegd, waaraan de lidstaten moeten voldoen.
Op 02/12/2008 heeft Hilde Crevits, toenmalig Vlaams Minister van Leefmilieu, het “Actie-
plan Fijn Stof en NO2 in de Antwerpse haven en de stad Antwerpen” uitgevaardigd. Dit plan is
26 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
uitgewerkt door het dept. LNE in samenwerking met het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwer-
pen en stad Antwerpen. Het hoofdobjectief van het actieplan is een reductie van de emissies
en immissies van fijn stof en NO2, zodanig dat de Europese grenswaarden (vastgelegd in de
Richtlijn luchtkwaliteit 2008/50/EC) in de Antwerpse agglomeratie in de nabije toekomst
niet meer overschreden zullen worden.
Dit Actieplan maakte deel uit van de "Aanvraag om uitstel van voldoening aan de luchtkwali-
teitsnormen voor PM10" die de Belgische overheid heeft ingediend bij de Europese Commis-
sie. Die oordeelde echter op 02/07/2009 dat dit Actieplan onvoldoende aantoonde dat de
normen na de uitstelperiode (20/06/2011) wél zouden gehaald worden, en wees deze uit-
stelaanvraag daarom af.
Sindsdien is een inbreukprocedure opgestart, die uitgemond is in een besluit om België voor
het Europees Hof van Justitie te dagen op 06/04/2011. Tot op heden (15/02/2012) is die
dagvaarding evenwel nog niet effectief betekend. Het blijft dus zaak om het Actieplan (en
bijkomende maatregelen) zo snel en zo grondig als mogelijk uit te voeren, om alsnog een
veroordeling door het Hof af te wenden.
Intussen (namelijk sinds 01/01/2010) is ook de luchtkwaliteitsnorm voor NO2 verstrengd
(naar 40µg/m³) en wordt die jaargemiddelde norm (onder andere) in het havengebied, meer
bepaald in de zone Luchtbal, overschreden. Daarom heeft de afdeling Lucht van het Depar-
tement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE), in opdracht van Joke Schauvliege, Vlaams Mi-
nister van Leefmilieu, een "Aanvraag om uitstel van voldoening aan de luchtkwaliteitsnor-
men voor NO2" opgemaakt. De richtlijn voorziet voor EU-lidstaten immers de mogelijkheid
om, voor de grenswaarden van NO2, uitstel van inwerkingtreding aan te vragen wanneer in
een bepaalde zone geen overeenstemming met de grenswaarden voor stikstofdioxide kan
worden bereikt op het tijdstip van inwerkingtreding (01/01/2010). De lidstaat mag dan dit
tijdstip, voor die specifieke zone, met ten hoogste vijf jaar uitstellen, mits voor die zone een
luchtkwaliteitsplan wordt opgesteld, dat aantoont hoe overeenstemming met de grenswaar-
den vóór het nieuwe uiterste tijdstip (2015) kunnen worden bereikt. Met het oog op de (bete-
re) onderbouwing van die uitstelaanvraag, heeft Minister Schauvliege per brief aan (onder
andere) het GHA gevraagd om “een overzicht te bezorgen van alle bijkomende luchtkwali-
teitsmaatregelen die het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen of andere lokale actoren
binnen de havenregio plannen uit te voeren vóór 2015”. Dat overzicht is per brief verzonden
op 09/08/2011.
De ontwerp-uitstelaanvraag is door de Vlaamse Overheid ingediend bij de Europese Commis-
sie op 30/09/2011. Een openbaar onderzoek omtrent dit ontwerp werd georganiseerd in de
maand november 2011. In haar inspraakreactie pleitte het GHA voor de uitbreiding van de
toepassing van ESI in andere Vlaamse havens, voor het optimaal benutten (d.w.z. voorname-
lijk voor de binnenvaart en voor frequent aanlopende zeeschepen) van walstroom, en voor de
invoering van NOx Emission Control Area (NECA) voor de scheepvaart. Het GHA pleit voor
maatregelen die de luchtemissies van de scheepvaart verminderen, zolang deze worden toe-
gepast op Europees niveau, zodat ze niet leiden tot een verstoring van de concurrentiepositie
van individuele havens.
Bijgaand overzicht geeft de stand van zaken weer van de uitvoering van het Actieplan Fijn
stof en NOx (voor wat betreft de actiepunten voor GHA) van het Actieplan op 15/02/2012.
Actie 3: PM Monitoring:
De monitoring is lopende via een Samenwerkingsovereenkomst tussen: Gemeente-
lijk Havenbedrijf Antwerpen – VMM (Vlaamse Milieu Maatschappij) – gemeente Beve-
ren Hierover rapporteert VMM: de rapportering over 2010 is opgeleverd in oktober
27 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
2011. Daaruit, en uit de resultaten van voorgaande jaren, kwam een trend tot verbe-
tering van de luchtkwaliteit in de Antwerpse haven naar voren. In 2011 werd deze da-
lende trend opnieuw omgebogen naar een significante stijging van het aantal over-
schrijdingsdagen: (volgens nog niet gevalideerde meetresultaten) registreerden 7 van
de 8 VMM-meetposten in de Haven, meer overschrijdingen van de dagnorm dan het
toegestane aantal van 35, met een maximum aantal overschrijdingsdagen van 68 (in
Zwijndrecht). Ook de jaargemiddelde concentratie is met 1 à 2 µg/m³ toegenomen
tot (maximaal) 34 µg/m³. Daarmee wordt wel de norm van 40µg/m³ voor de jaar-
gemiddelde concentratie nog steeds ruimschoots gerespecteerd. De verslechtering
van de situatie was grotendeels het gevolg van de ongunstige meteo-
omstandigheden in 2011: het uitzonderlijk droge weer met overheersende oosten-
winden in het voorjaar, en de uitzonderlijk droge en warme herfst (september-
november).
De meetpost Luchtbal kent, samen met die aan de Polderdijkweg een overschrijding
van de, sinds 01/01/2010 geldende, gemiddelde jaarnorm voor NO2.
Actie 6: AIS – Live-tracking (voor berekening scheepsemissies):
Deze actie is afgehandeld sinds uit een gedetailleerde vergelijking tussen de
scheepsemissieberekening, op basis van de in april 2009 uitgevoerde AIS-tracking en
EMMOSS4 (of eerder de achterliggende scheepspositiedatabank APICS), een zéér
goede overeenstemming gebleken is tussen beide detectiesystemen op het vlak van
brandstoffenverbruik en CO2-emissies en dat de afwijkingen tussen beide, betreffen-
de de emissie van polluenten, konden verklaard worden.
Actie 6bis: Berekening scheepsemissies op basis van APICS (met integratie van AIS)
en Sea-Web:
Gegeven de resultaten van Actie 6 en gegeven dat APICS2 naar verwachting in 2012
live gaat, wordt er momenteel gewerkt aan een nieuwe methode voor de berekening
van scheepsemissies, waarmee dan (twee-)jaarlijks gegevens zullen worden gege-
neerd over scheepsemissies.
De (vernieuwde) scheepspositiedatabank van het GHA, APICS 2 maakt zowel gebruik
van scheepspositiegegevens (automatische en via satelliettransmissie gegenereer-
de), als van bijkomende gegevens uit manuele registratie (o.a. vanuit Loodswezen op
de Schelde, verkeersleiding in de sluizen, dokmeester aan de kaai). Op die manier is
de scheepspositiedatabank APICS 2 vollediger en accurater, en dus beter geschikt
als databank van scheepsposities. Er werd dan ook voorgesteld om gebruik te maken
van APICS 2 in een nieuwe oefening van scheepsemissieberekening.
Aansluitend hierbij werd vervolgens een voorstel uitgewerkt voor het uitwerken van
een rekenmodel voor scheepsemissies naar de lucht, naar analogie met wat in 2004-
2005 gebeurde in opdracht van de FOD Wetenschapsbeleid (MOPSEA-project). In dit
rekenmodel kunnen de scheepsposities uit de APICS-databank gekoppeld worden
aan de technische gegevens van schepen uit de GHA-databank Sea-Web en een set
van emissiefactoren. Met dat model kunnen jaarlijks de emissies van de zeeschepen
4 EMMOSS = Emissie-MOdellering voor Spoor en Scheepvaart: een door Transport & Mobility Leuven
uitgevoerde opdracht van VMM (2007), waarin o.a. de emissies van de zeescheepvaart naar Antwerpen
begroot zijn.
28 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
in de haven van Antwerpen berekend worden en toegewezen aan geografisch afge-
bakende zones.
Actie 7: Opstellen van een emissie-inventaris voor het havengebied:
Omtrent de emissies in het havengebied werd gerapporteerd in het kader van het
duurzaamheidsverslag voor de Antwerpse Haven. Uit de emissie-inventaris en de
luchtkwaliteitskaarten “2010” (dit wil zeggen de combinatie van emissie-inventaris
2009 met meteo 2010) voor de parameters PM10, SOx en NOx die VMM halfweg
2011 heeft ingediend, bleek, net zoals uit het VMM-rapport Immissiemetingen 2010
(actie 3), dat een trend tot verbetering van de luchtkwaliteit, in de Antwerpse haven,
te constateren valt.
Actie 9: Opstart kennispunt ‘haven & luchtkwaliteit’:
Dit kennispunt is de facto opgericht onder de vorm van de Werkgroep Kennisopbouw,
die één van de 6 werkgroepen is die het Actieplan Fijn Stof & NOx concreet uitvoering
geeft. Deze werkgroep komt op regelmatige basis bijeen met vertegenwoordigers van
overheid en van havengebruikers. Het is deze werkgroep die ook in 2011 alle initia-
tieven met betrekking tot kennisopbouw aanstuurde.
Actie 9 bis: Bijkomende kennisopbouw:
Er bestonden nogal wat vragen en onzekerheden over de aannames die gebeurd zijn
in 2006 door middel van de zogenaamd Hotspotstudie “Onderzoek naar de bronnen
van PM10 in de haven van Antwerpen” (Sleeuwaert et al., VITO, maart 2007). Om
hierin meer inzicht te krijgen, heeft het GHA bijkomend studiewerk laten uitvoeren
om het aandeel van diffuse emissies in de lokale fijn stofconcentraties correcter in te
schatten. Het GHA heeft deze studie volledig zelf gefinancierd, maar het ganse pro-
jectproces (uitschrijven bestek, onderhandelingsprocedure, opvolgen studie en eind-
beoordeling) verliep in nauw overleg met LNE, dienst Lucht en met de Droge Bulk-
sector. De opdracht werd gegund aan VITO op 15/11/2010.
Na een literatuurstudie en een analyse van historische meetresultaten van VMM-
meetposten in de rechteroeverhaven, heeft VITO zich toegelegd op het uitvoeren van
bijkomende metingen, door middel van (eenvoudigere) meetposten die in de buurt
van de VMM-meetposten werden opgesteld. Op basis van de verkregen gegevens uit
deze metingen en uit de analyse van historische meetresultaten werden emissies (zo
nauwkeurig mogelijk) toegewezen van aan bronnen.
Het eindrapport van deze studie werd opgeleverd einde juli 2011. Na een schriftelijke
commentaarronde tijdens de zomerperiode, werd dit op 29/09/2011 besproken in
de stuurgroep, die voor de gelegenheid uitgebreid was met een vertegenwoordiger
van BASF. Volgens de VITO-studie zijn immers nogal wat diffuse emissies afkomstig
van BASF en dus was het nuttig dat een vertegenwoordiger hierbij duiding zou kun-
nen geven.
De belangrijkste bevindingen kunnen als volgt samengevat worden:
o De emissies (zowel gekende als onbekende) van de haven dalen doorheen de
onderzochte periode, bovenop het effect van de economische cycli.
o De immissies (= gemeten luchtconcentraties) dalen ook, maar minder een-
duidig.
o Luchtbal is nog het enige station in de haven waar tot nog toe te veel over-
schrijdingen van de PM10-dagnorm werden vastgesteld. Deze overschrijdingen
doen zich relatief vaak voor bij westenwind. Zij komen bovenop de overschrij-
29 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
dingen die zich in heel Vlaanderen voordoen tijdens smogperiodes en die
meestal eerder geassocieerd worden met oostenwind.
o Voor 2010 lag het aantal overschrijdingsdagen in meetpost Luchtbal lager
dan 35 en werden de normen voor de fijn stof concentraties in de hele Ant-
werpse haven gerespecteerd.
o De situatie in 2011 zal opnieuw slechter zijn dan deze in 2010: zie hoofdstuk
“Analyse van historische meetresultaten in de VMM-meetposten”.
De andere meetstations binnen Vlaanderen rapporteren echter ook al een
hoog aantal overschrijdingen zodat waarschijnlijk gesteld mag worden dat
deze hoge waardes vooral door de achtergrond veroorzaakt worden.
o “Nieuwe” bronnen komen in beeld: opwaaiend wegenstof, zwevend stof tus-
sen opslaghallen, piekemissies scheepvaart aan Lillobrug (??), emissies uit
de zone waar de grootindustrie zich bevindt (?), enz.
De resultaten van de studieopdracht werden op 14/11/2011 voorgelegd aan het Di-
rectiecomité. Dit mondde uit in een opdracht voor volgende vervolgacties:
1. Communicatie-initiatief:
Te organiseren samen met een presentatie van de resultaten uit andere stu-
dies/acties, namelijk:
• Technische Fiches met stofbestrijdingsmaatregelen (die voortgevloeid zijn uit de
zogenaamde BBT-studie van VITO over Op- en Overslagactiviteiten)
• Voorstel voor VLAREM–aanpassing met betrekking tot Emissies uit Op- en Over-
slag (LNE)
• Concreet genomen maatregelen door Op- en Overslagbedrijven (Sea-Invest,
Manuport, Boortmalt)
2. Actie op terrein:
• Gerichter/frequenter reinigen van verkeerswegen in haven; hierover is reeds
overleg met INFR/DI lopende over een goede aanpak.
• Asfalteren van kasseiwegen met veel bulktransport, zodanig dat die wegen min-
der morsverliezen genereren en bovendien makkelijker reinigbaar zijn, als die
morsverliezen zich toch voordoen.
3. Onderzoek naar grote aandelen diffuse emissies vanuit de zone ten westen van
Kanaaldok B1, ter hoogte van de Lillobrug:
Mogelijke bronnen zouden kunnen zijn:
• Pieken in scheepsemissies ten gevolge van versnellen/vertragen ter hoogte
van de “flessenhals” die gevormd wordt door de Lillobrug? Dit zal onderzocht
worden door de Hogere Zeevaartschool in het kader van het zogenaamde TE-
TRA-project (voor zover hiervoor projectsubsidies kunnen verkregen worden);
• Droge Bulkemissies vanuit de Grootindustrie? Hierover zal overleg met de be-
treffende bedrijven uit de Grootindustrie opgestart worden.
Na 2 jaar volgt een evaluatie van acties & onderzoeken. Eventueel zal van daar
uit nieuw onderzoek opgestart worden.
30 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
Actie 10: Modal splitdoelstellingen integreren in het concessiebeleid:
In 2011 werden geen modal split doelstellingen in concessies geïntegreerd en wer-
den geen stappen gezet die kunnen leiden tot meer integratie van modal split doel-
stellingen in concessiebeleid.
Actie 12: Versterkte controle door GHA van zwavelgehalte van (zee-) scheepsbrand-
stof:
Als gevolg van de problematiek rond de kwaliteit van de gebunkerde scheepsbrand-
stoffen (voornamelijk overschrijding van het toegelaten zwavelgehalte, zeker sinds de
verstrenging van 1,5% naar 1,0% in SECA-zones), werd een uniforme regeling uitge-
werkt voor een officiële erkenning van bunkerbedrijven, en dit via Informatienota nr.
63 van de Havenkapiteindienst van het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen.
De krachtlijnen van deze regeling/procedure zijn:
1. Gebruik van een bunkerchecklist
2. Voorwaarden inzake schepen (voorlegging van certificaten aan HKD, …)
3. Voorafgaandelijke elektronische notificatie aan douane en GHA, met de bedoe-
ling om spills beter te monitoren maar ook om de overheid (GHA en andere) in de
mogelijkheid te stellen om het bunkeren te volgen
4. Mogelijkheid om de kwaliteit van de bunkers te verifiëren door een gekwalifi-
ceerd labo
5. Aan boord hebben van oliespill bestrijdingsmateriaal
Ten behoeve van de elektronische notificatie zal een webpagina uitgewerkt worden,
zodat de aanmelding via het internet kan verlopen. Voorlopig wordt de melding ge-
daan per e-mail aan de afdeling Goederen en Milieu van HKD. De melding laat toe
om de activiteiten te monitoren. Bovendien zijn een groot aantal spills gekoppeld aan
deze bunkerbedrijven.
De kwaliteit van de geleverde bunkers wordt aan boord van het zeeschip (dus niet tij-
dens de bunkering) gecontroleerd door de dienst Havenstaatcontrole van de FOD
Mobiliteit. Aansluitend kan ook de kwaliteit van de brandstof in het bunkerschip ge-
controleerd worden, want dan sluit men het risico uit dat deze gecontamineerd is
door hoogzwavelige restanten in de brandstoftank van het zeeschip. Aan boord van
het bunkerschip kan de kwaliteit gecontroleerd worden door een erkend labo in op-
dracht en voor rekening van het Havenbedrijf. Een bestek voor de aanstelling van
dergelijk erkend labo werd opgemaakt en uitgeschreven. De toewijzing van de op-
dracht vond plaats begin 2012.
Actie 13: Opname van walstroomvoorzieningen in de definities van het Vlaamse Ha-
vendecreet:
Na een aanvankelijk negatief antwoord van de Vlaamse Overheid op de vraag of wal-
stroomvoorzieningen zouden kunnen beschouwd worden als basisuitrustings-
infrastructuur van havens, en ze bijgevolg door de Vlaamse Overheid zouden kunnen
gefinancierd worden, is dit punt in augustus 2010 door het GHA opnieuw op de agen-
da gezet van het Havenoverleg (tussen Vlaamse havens en overheid). De Vlaamse
overheid heeft ermee ingestemd dit punt opnieuw in overweging te nemen, indien de
havenautoriteiten “nieuwe elementen” kunnen aandragen, die pleiten voor een op-
name van walstroomvoorzieningen in de lijst van basisuitrustingsinfrastructuur van
havens.
31 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
Naar aanleiding van een beslissing van de Europese Raad waarin Duitsland wordt
toegestaan de taxen op elektriciteit geleverd aan schepen te verlagen, wordt een
dergelijke verlaging in Vlaanderen ook opnieuw in overweging genomen.
Actie 14: Gedifferentieerde aanmeerrechten:
Dit is in feite een vervolgactie op Actie 17-18 (Environmental Shipping Index). Het Di-
rectiecomité respectievelijk de Raad van Bestuur heeft op 09/05/2011 respectieve-
lijk 07/06/2011 (punt nr. 111751) haar fiat gegeven voor daadwerkelijke implemen-
tatie van ESI in Antwerpen. De krachtlijnen van de regeling luiden als volgt:
o Alle zeeschepen met een ESI-score groter dan 31 krijgen een korting van 10%
op het tonnenmaatrecht, en dit met ingang vanaf 01/04/2011;
o De 25 best scorende schepen krijgen in ieder geval de korting van 10%;
o De toepassing van dit systeem wordt gegarandeerd voor 3 jaar; nadien kan
een bijsturing gebeuren.
Acties 17-18: Environmental Shipping Index (ESI):
Dit instrument, voor de beoordeling van de milieuperformantie van zeeschepen, is
uitgewerkt, althans voor het milieuthema “Lucht”. De performantie van een schip in-
zake emissies van SOx en NOx zijn opgenomen in de ESI-formule, alsook een bonus
voor het beschikken over een SEEMP (Ship Energy Efficiency Management Plan) en
een OPS-installatie.
Sinds de lente van 2011 is een via internet toegankelijke databank actief waarop de
scheepseigenaars de karakteristieken van hun schepen kunnen inbrengen en regi-
streren. Op datum van 01/01/2012 waren al 578 schepen geregistreerd. Momenteel
worden in 13 havens kortingen toegekend op basis van het ESI-systeem.
Er wordt in twee internationale subwerkgroepen van de ESI werkgroep verder ge-
werkt, enerzijds aan de inhoudelijke optimalisatie van de ESI en anderzijds aan de
kwaliteitsborging van de ESI. GHA is in beide werkgroepen actief aanwezig.
Actie 19: Differentiatie van haventarieven voor binnenvaart:
Het Directiecomité besliste in 2011 om, in het kader van milieuvriendelijke maatre-
gelen en als éénmalige maatregel voor 2012, een reductie van 7% op de havenrech-
ten voor aanlopen in 2012 toe te kennen aan binnenschepen die uitgerust zijn met
CCR II-gecertificeerde motoren of uitgerust zijn met CCR III-motoren. De reductie op
de CCR II-motoren is van toepassing tot de publicatie van CCR III-certificering.
Actie 20: Versterkte controle door GHA van zwavelgehalte van (zee-) scheepsbrand-
stof:
Zie actie 12.
Actie 21: Directe financiële ondersteuning door het GHA van private investeringen in
walstroomvoorzieningen en optreden van het GHA als infrastructuurbeheerder die in-
staat voor de bouw van walstroomvoorzieningen in het havengebied:
Het onderzoek heeft geleerd dat elke investering van geval tot geval moet beoordeeld
worden. Momenteel worden bij (ver)nieuwbouwprojecten van kaaien wél al wachtbui-
zen voorzien die de latere inbouw van walstroominfrastructuur moeten vergemakke-
lijken.
Sinds het walstroomproject voor IMT/ICL zijn geen nieuwe aanvragen meer binnenge-
lopen. Wellicht heeft dit deels te maken met de recente aandacht voor LNG als
brandstofalternatief voor mariene dieselolie. Anderzijds werd in de tweede helft van
32 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
2011 een delegatie van een leverancier van walstroom installaties ontvangen op di-
verse terminals in de haven. Tot concrete projectvoorstellen heeft dit evenwel nog
niet geleid.
Actie 22: Betaalbare walstroomaansluitingen voor binnenvaart:
In afwachting van de invoering van een performant en betaalbaar betaalsysteem,
wordt sinds 1/02/2011 walstroom gratis aangeboden aan het wachtdok voor lich-
ters, en dit voor een periode van anderhalf jaar (tot 1/07/2012). Tegelijk werd een
generatorverbod ingevoerd. Sindsdien is het elektriciteitsverbruik gestegen.
0
2000
4000
6000
8000
10000
12000
walstroomverbruik K75 in 2011 (kWh)
Momenteel wordt gewerkt aan de implementatie van een flexibel en gebruiksvriende-
lijk betaalsysteem voor walstroom, dat bij voorkeur gecombineerd wordt met een be-
taalsysteem voor drinkwater en afval (KGA).
Actie 23: Eigen activiteiten auditeren en maatregelen treffen met betrekking tot
sleepboten en baggertuigen:
Voor 2011 kunnen volgende acties gerapporteerd worden:
Vermogenmetingen (met het oog op eventuele hybridisering). Op basis van de
bevindingen uit de vermogenmetingen, (waaruit onder andere blijkt dat de
hoofdmotoren gedurende driekwart van hun actieve tijd niet meer dan 30%
van het motorvermogen benutten), werd geadviseerd om de mogelijkheden
tot hybridisering van de toekomstige sleepboten verder te onderzoeken.
Daardoor zou ruwweg 30% brandstof en minstens evenveel emissies kunnen
bespaard worden.
Pilootproject voor end-of-pipe-zuivering van emissies van hulpmotoren van
sleepboten door middel van (gecombineerde) roetfilter & de-NOx: op
33 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
07/11/2011 werd beslist dat Werkhuizen Stevens zijn systeem (een SCRT5)
in een proefproject zal realiseren op sleepboot T20. Het is de bedoeling dat
dit gebeurt tijdens het groot onderhoud daarop (december 2011–april 2012).
Aansluitend zullen emissiemetingen uitgevoerd worden om na te gaan of de
beloofde emissiewaarden effectief gehaald worden.
Er is gebleken dat de ombouw van de hoofdmotoren van bepaalde sleepboot-
types (nl. T10 & T20) van CCR I- naar CCR II-conformiteit (inzake polluente-
missies) een bijzonder milieukostenefficiënte maatregel is. Het onderhands
contract voor de ombouw is intussen uitgeschreven en toegekend aan de le-
verancier van de hoofdmotoren, de firma ABC uit Gent. De werken zullen uit-
gevoerd worden tijdens het groot onderhoud op sleepboottypes T10 & T20
tussen december 2011 en april 2012.
De haalbaarheidsstudie ter verduurzaming van de verduurzaming van de drijf-
vuilophaalboot Condor, waarbij het installeren en testen van innovatieve, mi-
lieuvriendelijke aandrijftechnieken centraal staat, werd in 2011 afgerond
(door Stevens Werkhuizen) en leidde tot volgende beslissing:
o vervanging van de (intussen) defecte dieselmotor van de Condor door
een nieuwe diesel CCR II.
o op de nieuwe Peilboot: het meest gunstige voorstel, voortkomend uit
een wedstrijdaanbesteding waarin milieuperformantie een significant
gunningscriterium is
o op de nieuwe Inspectieboot: een hybride-aandrijving
Actie 24: Ecovaren:
Deze actie omvat een bedrijfsintern en een bedrijfsextern aspect.
1. Met betrekking tot het bedrijfsinterne aspect (ecovaren met sleep- en bagger-
tuigen) werden in 2011 verschillende concrete fuel management systemen
van concrete leveranciers met elkaar vergeleken. Deze moeten informatie
aanleveren op basis waarvan men energiezuiniger kan gaan varen, minder
brandstof kan gaan verbruiken en dus minder uitstoot te realiseren. Er werd
uiteindelijk voorgesteld om een concreet fuel management systeem te reali-
seren op één van de in aanbouw zijnde T40–tuigen.
2. In verband met het bedrijfsextern aspect, kijkt de sector momenteel uit naar
de opzet van een subsidieprogramma door de Vlaamse Overheid, waarmee
onder andere het inbouwen van een zogenaamde tempomaat kan gestimu-
leerd worden (zie ook actie 19).
Actie 25: Reductie van de tijd die (zee-)schepen in de haven doorbrengen:
Voor de binnenvaart wordt een gelijkaardige rendementsverbetering nagestreefd via
BTS (zie actie 26) en via het gebruik van AIS voor de Binnenvaart. Wat betreft de tra-
jectcontrole door middel van AIS voor de binnenvaart, heeft, tussen april en decem-
ber 2011, een pilootproject gelopen, in voorbereiding op een verplichte toepassing
van dit traceringsinstrument sinds 01/01/2012. Binnenschepen die toen al gebruik
maakten van AIS, kregen voorrang aan de sluizen. Bij een volledige implementatie
5 SCRT = Selectieve Catalytische Reductie (voor NOx-reductie), in combinatie met een Continuous
Regeneration Trap (voor afvang van fijn stof)
34 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
van het systeem zal dit leiden tot een efficiëntere sluisplanning met minder wachttij-
den. Dit zal op zijn beurt leiden tot minder energieverbruik en een lagere uitstoot,
omdat binnenschepen dan hun vaarsnelheid gaan aanpassen volgens de vooropge-
stelde planning voor versassing.
Verder is de verblijfstijd van schepen onder meer gerelateerd aan de productiviteit
van de terminals. Sinds de vorige rapportage is hierover geen nieuw cijfermateriaal
meer beschikbaar gekomen. Over de reductie van de tijd die (zee-)schepen in de ha-
ven doorbrengen (op weg naar en van hun aanmeerplaats), zijn recentelijk enkele ac-
ties opgezet die bijdragen tot de reductie van het tijdsverlies dat kan optreden door-
dat een kaai nog bezet is bij aankomst van het schip, of doordat er een groot tijdsver-
loop is tussen aanmeren en de start van lossen en laden. Dit vermijdt wachttijden
doordat de kaai nog bezet is, door middel van communicatie tussen terminaloperator
en zeeschip; indien de kaai effectief nog voor een tijdje bezet is, kan het aanlopend
schip trager beginnen varen, waardoor het brandstof bespaart.
Rond factoren, die minstens even determinerend zijn voor de verblijftijd van een
schip, zoals het aantal ploegen en shifts die besteed worden aan het laden en lossen
van een schip zijn op dit ogenblik geen gegevens beschikbaar.
Actie 26: Barge Traffic System (BTS):
Het Barge Traffic System is één van de modules van het Antwerp Port Community
System dat in de eerste helft van 2011 is opgestart door een samenwerking van het
Antwerps Havenbedrijf en Alfaport Antwerpen: www.portofantwerp.com/apcs
Sinds 15/09/2010 is de website van het vernieuwd project (BTS2) actief. De bedoe-
ling van dit project bestaat erin om de uitwisseling van informatie met ketenrolspe-
lers beter te organiseren, waardoor planning en bijsturing van operationele activitei-
ten kan geoptimaliseerd worden.
Het aantal en de volgorde van de aan te lopen terminals, blijkt immers moeilijk te
plannen door de individuele rolspelers in de keten, die geen zicht hebben over het
geheel. Door dit project te kaderen in een overkoepelend Antwerp Port Community
System kan de informatie-uitwisseling verrijkt worden met input van andere actoren:
havenautoriteiten en waterwegbeheerders (voor sluis-, brug- of trajectplanning), rede-
rijen en scheepvaartagenten (voor planning van de maritieme vaart). Dit alles leidt tot
de reductie van wacht- en verblijftijden, en dus tot minder emissies.
Deze actie kan als afgehandeld beschouwd worden.
Actie 27: Gebruik van laagzwavelige brandstof door schepen in eigendom van het
GHA:
Actie uitgevoerd: sinds 01/01/2010 wordt, door alle vaartuigen (en olie-
stookinstallaties) van het GHA, brandstof gebruikt met een zwavelgehalte van 10
ppm (=0,001%).
Actie 37: Klimaatneutrale bedrijvenzones binnen de haven:
Momenteel is een praktische toepassing in voorbereiding met name de inrichting van
Logistiek Park Schijns. De realisatie van het park is gepland tegen halfweg 2016.
Eind 2011 werd de studie omtrent de duurzame inrichting van het Logistiek Park
Schijns (LPS) aanbesteed. Het doel is de ontwikkeling van het Logistiek Park Schijns
te koppelen aan zeer duidelijke ambities betreffende economische valorisatie en
duurzaamheid. In dit kader wordt een geïntegreerde aanpak nagestreefd op het ge-
bied van waterhuishouding, klimaatneutraliteit, beeldkwaliteit, ruimteproductiviteit
35 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
en ecologie, waarbij getracht wordt om van de realisatie van dit logistiek park een
voorbeeld te maken voor andere bedrijvenzones binnen het havengebied, waar verge-
lijkbare uitdagingen zich stellen. De studie zal resulteren in een conceptueel inrich-
tingsplan, dat de visie toont voor de toekomstige ontwikkeling van het LPS en omge-
ving, alsook hoe het beheerd moet worden om de lange termijn doelstellingen voor
het gebied te realiseren. De uitkomst van deze studieopdracht zou moeten toelaten
om aan toekomstige concessionarissen een voldoende concreet kader aan te bieden
over de duurzame inrichting van het Logistiek Park Schijns.
Actie 43: Maatregelen ter bestrijding van diffuse emissies ter hoogte van voor- én
achterkaaien met kortstondige opslag:
Het ontwerp van de VLAREM-aanpassing is al tot 5 maal toe (31/03/2010,
05/05/2010, 12/05/2010, 10/02/2011, 23/06/2011) besproken tussen de (be-
roepsfederaties van) bedrijven met activiteiten die diffuse emissies kunnen genere-
ren (op- en overslag, cement, metallurgie, enz …), LNE en andere betrokken actoren
(onder andere GHA). Een voorstel ligt momenteel voor op kabinetsniveau.
Intussen worden door individuele bedrijven in de haven maatregelen genomen en ini-
tiatieven genomen die leiden tot de reductie van diffuus fijn stof.
Actie 44: Handhaving met betrekking tot luchtemissies (door HKD):
Er werden in 2011 afspraken gemaakt i.v.m. de milieuwerking van HKD (cfr. Par.
1.3.3.).
Actie 47: Retrofit of vervanging van dieselmotoren bij havengebonden werktuigen:
In september 2011 lanceerde het Havenbedrijf het Subsidieprogramma Havenge-
bonden Werktuigen. In het kader van dit programma geeft het Havenbedrijf een sub-
sidie aan bedrijven die initiatieven ontwikkelen om de uitstoot van havenwerktuigen
naar de lucht toe te verminderen. Het totale subsidiebudget hiervoor bedraagt
400.000 euro. De meest innovatieve projectvoorstellen met de hoogste milieuwinst
per geïnvesteerde euro, kunnen rekenen op een financiële tegemoetkoming.
Op 30/09/2011 werd meer duiding gegeven tijdens een infosessie in het Havenhuis,
die op meer dan 40 belangstellenden kon rekenen. De deelnemers vertegenwoordig-
den verschillende sectoren zoals de logistieke sector, de chemie, consultants, produ-
centen van havenwerktuigen, de overheid, … Naar aanleiding van deze infosessie
werd een overlegplatform opgericht, om vraag en aanbod met elkaar in contact te
brengen en zo het indienen van projecten te stimuleren.
De indieningstermijn voor projectvoorstellen werd afgesloten op 30/12/2011. Er
werden 13 projectvoorstellen ingediend, die een brede waaier van toepassingen be-
strijken.
Actie 49: Eigen activiteiten auditeren en maatregelen treffen met betrekking tot vlot-
en walkranen:
Bij de aankoop van een nieuwe mobiele walkraan, werd een significante brandstof-
besparing en emissiereductie gerealiseerd. Met het energierecuperatiesysteem dat
werd aangekocht, kan een besparing van ongeveer 25% worden gerealiseerd, wat
voldoende groot is om de meerkost van dit systeem (€ 119.000) in minder dan 6 jaar
terug te verdienen. Daarom keurde het DC het gunningsvoorstel voor de 100 tons-
kraan met energierecuperatie probleemloos goed, en kon de bestelling geplaatst
worden.
36 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
Actie 65: Eigen activiteiten auditeren en maatregelen treffen met betrekking tot
dienstauto's en -fietsen:
Actie uitgevoerd met betrekking tot de leasing van dienstfietsen.
Met betrekking tot de leasing van dienstauto’s wordt nagegaan welke meer milieu-
vriendelijke bestaande en/of nieuwe technieken (bv. aandrijving door middel van
elektrische of aardgasmotor) er op de markt zijn. Na de succesvolle testperiode met
een Opel Combo met CNG-motor (Compressed Natural Gas), en na de indienststelling
van een CNG-tankstation voor havengebruikers in de Vosseschijnstraat, wordt ge-
streefd naar de introductie van enkele bestelwagens op CNG bij de operationele
diensten. Tot nog toe is dat niet gelukt, omdat de goedkoopste automerken nog geen
CNG-variante in de aanbieding hebben.
Actie 66: Opmaak van een bedrijfsvervoersplan:
Het plan is opgemaakt en een subsidieaanvraagdossier ter zake is goedgekeurd door
het Pendelfonds; de actiepunten worden nu ten uitvoer gebracht onder leiding van de
aangestelde mobiliteitscoördinator. Voor de tenuitvoerlegging van het bij het Pendel-
fonds ingediende dossier, werd een werkgroep ter zake opgericht. Die heeft volgende
doelstellingen:
o Analyse van de initiatieven en acties ter verbetering van de bedrijfsmobiliteit
zoals voorgesteld in het Pendelfondsdossier (en in het bedrijfsvervoerplan);
o Kaderen van de verschillende initiatieven binnen drie vooropgestelde doelen
waarvan er twee op korte termijn gerealiseerd dienen te worden:
Alternatieve vervoersmodi stimuleren (korte termijn)
Toegankelijkheid ver gelegen locaties optimaliseren (korte termijn)
Mobiliteitsbegeleiding verhuis nieuwe Havenhuis (lange termijn)
o De werkgroep heeft als finaliteit de oplevering van een onderhandeld mobili-
teitsdocument als onderdeel van het arbeidsreglement.
Ter uitvoering van de doelstelling ‘Alternatieve vervoersmodi stimuleren’, operatio-
neel initiatief A.2: ‘Bedrijfsfietsen woon-werkverkeer’, wil het GHA het fietsgebruik
stimuleren (zie DC-punt 111725 op 23/05/2011) door een degelijke fiets ter be-
schikking stellen voor werknemers, die meer dan 50% van de werkdagen met de
fiets naar het werk komen. In DC-punt 114141 op 12/12/2011 werd hogergenoem-
de principebeslissing tot uitvoering gebracht. Het Directiecomité hechtte op dat
ogenblik zijn goedkeuring aan het principe om bedrijfsfietsen zelf aan te kopen en
om het beheer van deze fietsen uit te besteden aan een beheerscontractant. Vanuit
de voortrekkersrol van het GHA op sociaal vlak, werd daarbij besloten om het be-
heerscontract uit te besteden onder de voorwaarde dat de opdrachtnemer een bedrijf
is dat aan sociale inschakelingseconomie doet. Verder gaf het Directiecomité de op-
dracht aan C/AO om een oproep tot kandidaten uit te schrijven, en dit zowel voor de
aankoop van de fietsen, als voor het beheerscontract, en aan P om, in samenspraak
met de Mobiliteitscoördinator (C/S&O) en de Milieucoördinator (INFR/RO&M), het af-
gewerkte bestek, samen met de selectie van kandidaten, ter goedkeuring voor te
leggen. Tot slot gaf het Directiecomité de opdracht aan C/IDPB om een opleiding te
organiseren ter preventie van fietsongevallen aan alle regelmatige fietsers.
37 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
Actie 67: Invoering Lage Emissiezone(LEZ) in havengebied Antwerpen:
Om de haalbaarheid en randvoorwaarden van invoering van een LEZ te onderzoeken,
heeft C/S&O dergelijk onderzoek uitbesteed aan een consortium van PWC (voor de
organisatorische en economische aspecten) en Arcadis (voor de doorrekening van de
haalbare scenario's naar resulterende luchtkwaliteit). De studie werd in 2011 afge-
rond.
Uit het onderzoek naar de organisatorische en economische aspecten van dergelijke
maatregel is gebleken dat enkel een scenario haalbaar (= betaalbaar voor de sector
en niet te sterk concurrentieverstorend voor de Antwerpse haven) is waarbij een ver-
bod tot betreding van de LEZ voor vrachtwagens met niet-conforme motor op niet al
te bruuske manier wordt ingevoerd. Dit betekent: EURO IV als minimumnorm vanaf
2015, en EURO V vanaf 2020. Bovendien moet het systeem opgehangen worden aan
het Vlaamse systeem voor kilometerheffing (vanaf 01/01/2013), om de kosten voor
organisatie en handhaving binnen de perken te houden. Onder deze voorwaarden
heeft de invoering van een LEZ een licht batige balans tussen de maatschappelijke
kosten enerzijds en gezondheidsbaten anderzijds, en bedraagt de kostenefficiëntie €
3,2/kg VE voor de invoering van een LEZ over het ganse havengebied, en € 3,6/kg VE
voor de invoering op containerterminals alleen.
De doorrekening naar Luchtkwaliteit door Arcadis is ook gebeurd en besproken met
de stuurgroep op 13/07/2011. Daaruit is gebleken dat de invoering van een LEZ on-
der de hogergenoemde randvoorwaarden in 2015 leidt tot een emissiereductie van
zo'n 50 ton NOx/jaar, ten opzichte van het Business-As-Usual-scenario, indien enkel
doorgevoerd op containerterminals, en van iets meer dan 100 ton NOx/jaar bij de in-
voering over het ganse Havengebied. In 2020 zal de 2de trap van de haalbare LEZ-
scenario's leiden tot een emissiereductie van een kleine 200 ton NOx/jaar, ten op-
zichte van het BAU-scenario (dat op zich een autonome evolutie kent van 3,000 naar
2,555 ton NOx/jaar voor het Havengebied), indien enkel doorgevoerd op container-
terminals, en van een goede 250 ton NOx/jaar bij invoering over het ganse Havenge-
bied.
Het effect op de emissie van PM10, bedraagt slechts enkele tonnen (ten opzichte van
een basisemissie van 169 ton/jaar voor het Havengebied), zowel bij invoering op de
containerterminals alleen, als in het ganse Havengebied.
De impact op de luchtkwaliteit van deze emissiereductie laat zich voornamelijk voe-
len in de omgeving van de grote (snel)wegen. Hij loopt op tot 0,1 à 2,0 µg/m³ (ten
opzichte van een luchtkwaliteitsnorm van 40µg/m³) bij invoering over het ganse Ha-
vengebied in 2015, en tot 0,2 à 3,0 µg/m³ in 2020.
De haalbare scenario’s en hun effect op de luchtkwaliteit in het Havengebied zijn be-
sproken met de werkgroep Vervoer te Land (waarvan wegtransportorganisaties
FEBETRA en TLV deel uitmaken), op 26/08/2011. Hun opmerkingen werden ver-
werkt in de conclusies. Alvorens deze ter kennisgeving/goedkeuring voor te leggen
aan het Directiecomité diende een vervolgtraject voor praktische implementatie op-
gestart te worden. Aangezien een LEZ in de haven noodzakelijkerwijs dient opgehan-
gen te worden aan het Vlaamse systeem van de kilometerheffing, is deze praktische
uitwerking uitgemond in 3 brieven:
Aan Minister Crevits (Mobiliteit & Openbare Werken), voor de praktische kop-
peling aan dit kilometerheffingssysteem;
38 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
Aan Minister Schauvliege (Leefmilieu), voor mededeling van de (positieve) mi-
lieu-effecten van zulke LEZ (en voor definitieve opname in de Uitstelaanvraag
ten behoeve van de NOx-normen)
Aan Staatssecretaris Wathelet (Mobiliteit), voor de aanpassing van de ver-
keerswetgeving, wat o.a. de creatie van de betreffende verkeersborden in-
houdt.
Op 13/02/2012 (DC-punt 120161) heeft het Directiecomité dan zijn goedkeuring ge-
hecht aan het principe om de invoering van de Lage Emissiezone Havengebied Antwer-
pen vast te koppelen aan de invoering van de vrachtwagen-kilometerheffing en deze te
initiëren van zodra de kilometerheffing van start gaat, mits er naar gestreefd wordt om
positieve incentives in te bouwen voor de vrachtwagens met de hoogste Euronorm. Ver-
der kreeg INFR/RO&M de opdracht om hogergenoemde brieven uit te sturen. Tot slot gaf
het Directiecomité de opdracht aan C/S&O, C/BO en INFR/RO&M om, in afwachting van
de invoering van de LEZ, de dialoog met de wegvervoersector en met alle betrokkenen in
de logistieke keten te onderhouden.
Actie 68: Sensibiliseren en informeren omtrent het milieuaspect bij aankoop van nieuwe
voertuigen en energiezuinig rijgedrag:
Deze actie is uitgevoerd, door middel van de organisatie van een cursus Ecodriving voor
vrijwillige veelrijders en door middel van het informeren en adviseren van F/BVT over mi-
lieuvriendelijke(r) wagens bij samenstelling van de Wagenkorven 2009, 2010 en 2011;
ook hier is continue verbetering mogelijk en wenselijk:
o met betrekking tot Ecodriving: een uitbreiding van de cursus naar de ganse
groep van GHA-veelrijders;
o met betrekking tot de Wagenkorfsamenstelling: zie actie 65.
Actie 69: Stimulering van een meer efficiënte logistieke planning voor vrachtverkeer:
Deze actie wordt al continu uitgevoerd door privébedrijven (zoals TriVizor) en de Provinci-
ale Ontwikkelingsmaatschappij.
Recentelijk is ook het Antwerp Port Community System opgestart (zie ook actie 26). Dit
centraal platform voor elektronische communicatie staat niet alleen ten dienste van de
scheepvaart, maar ook van het weg- en spoorwegverkeer.
Concrete impact van gedane acties voor 2011 is niet beschikbaar.
Actie 71: Bij de spooroperatoren pleiten voor diverse maatregelen die de emissies nog
kunnen verminderen:
Sinds enige tijd gebruiken de spooroperatoren ultra laagzwavelige brandstof (10ppm),
waar momenteel, voor dergelijke machines, 1.000ppm (0,1%) nog de norm is.
Verder faciliteert het GHA bij de NMBS het optimaliseren van het zogenaamd Last Mile-
transport. Dit is een vorm van spoorgewijs natransport, waarbij een trein, na aankomst in
de Main Hub, uit elkaar gerafeld wordt, zodat iedere wagon bij zijn specifieke bestemme-
ling kan gebracht worden. Vroeger vergde dit vaak nogal wat tijd (omdat hier telkens een
locomotief voor moet ingezet worden), met als gevolg dat niet alleen de vrachtwagen ge-
kozen werd voor het natransport van deze goederen, maar zelfs voor het ganse traject.
Wat betreft verdere technologische maatregelen kan bij de spooroperatoren gepleit wor-
den voor een versnelde invoering van een en ander; een geschikt forum hiervoor is het
zogenaamd Spoorcafé, dat op regelmatige basis actoren uit die branche samenbrengt en
39 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
waarbij telkens een uiteenzetting wordt gegeven over een actueel onderwerp. “Verscho-
ning van diesellocomotieven” zou zo een onderwerp kunnen zijn.
Extra maatregel: Haalbaarheidsstudie LNG:
Mede als gevolg van een evoluerend beleid rond luchtemissies vanuit de scheepvaart,
treedt LNG (Liquefied Natural Gas) steeds meer op de voorgrond als alternatieve brand-
stof. Schepen die op LNG varen, verlagen, in vergelijking met gewone scheepsbrandstof,
hun NOx-emissies met 85-90% en hun emissies van SOx en fijn stof met bijna 100%.
Hiernaast levert dit een significante reductie, circa 20% rekening houdend met de me-
thane slip, van de CO2-uitstoot op. Gelet op de mogelijke emissierechtenhandel voor de
scheepvaart in de toekomst, kan dit een belangrijke troef zijn.
Het Havenbedrijf ondernam in 2010 en 2011 meerdere stappen om zich voor te berei-
den op deze evolutie:
1. CNSS (Clean North Sea Shipping):
Het GHA participeert in het INTERREG-project: Clean North Sea Shipping. Het project
omvat 3 inhoudelijke pijlers:
het bestuderen van de mogelijkheden van het gebruik van LNG als brandstof
en van walstroom (juridisch kader, veiligheidsaspecten, logistieke aspecten);
de impact van scheepsemissies op de luchtkwaliteit via de uitbouw van een
model voor de Noordzee. Een dergelijk model zou toelaten om de impact van
bepaalde maatregelen te kwantificeren;
beleidsaanbevelingen op grond van informatie die wordt aangerekend uit de
vorige onderzoeksprojecten.
2. Ook op Vlaams niveau werd een gelijkaardig onderzoeksproject geïnitieerd. De part-
ners zijn: het GHA, het Vlaams Gewest (MOW), de havens van Gent en Zeebrugge en
Fluxys LNG. Deze studie omvat 4 grote luiken: het marktonderzoek, het risico- en vei-
ligheidsonderzoek, het in kaart brengen van het juridisch kader en de logistieke or-
ganisatie. Deze studie, gegund aan DNV (Det Norkse Veritas), zal afgerond zijn tegen
midden mei 2012. Met de resultaten van deze studie zal het GHA onder andere be-
schikken over een beslissingstool omtrent de mogelijke logistieke ketens van LNG in
en naar de Antwerpse haven (inclusief een raming van de kosten van de verschillen-
de ketens). Het zal ook duiding geven over de heersende regelgeving (internationaal
en nationaal) over LNG en het gebruik van LNG als alternatieve brandstof. Hiernaast
zullen de resultaten ook kunnen gebruikt worden om een eerste inschatting te ma-
ken van de criteria te hanteren bij de selectie potentiële opslaglocaties van LNG in
het Antwerpse havengebied.
3. Op de zitting van 19/12/2012 ging het Directiecomité akkoord met de volgende
doelstelling omtrent LNG: tegen 2015 moet het GHA de potentiële vraag van reders
om LNG in plaats van HFO en/of MGO te bunkeren, kunnen beantwoorden en facilite-
ren. Om deze doelstelling te halen, zijn er binnen het GHA, onder leiding van
INFR/RO&M een aantal werkgroepen opgestart, meebepaald:
Conceptstudie & -ontwikkeling
Nautische & veiligheidsaspecten van LNG in de haven
Juridische aspecten
Business development en financiële haalbaarheid
40 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
Locatie-analyse en –selectie
Regelgeving en subsidiemogelijkheden
Uit deze verschillende werkgroepen zouden op korte termijn antwoorden moeten komen op
een aantal vragen, van reders en het GHA zelf, omtrent LNG. Dit zou moeten leiden tot een
(of een aantal) zeer concrete projecten die LNG als alternatieve brandstof mogelijk maken.
2.1.4.2. VOS Binnenscheepvaart
Binnenschepen die een vloeibare lading vervoerd hebben, worden, ingeval men van lading
wisselt, geconfronteerd met achterblijvende dampen. Dit kan tot gevolg hebben dat een
nieuwe belading geweigerd wordt, tenzij men “gasvrij” is. Omdat het vrij ontluchten in de
natuur in Vlaanderen verboden is en omdat de overheid geen locaties heeft aangeduid waar
de vluchtige organische stoffen mogen geloosd worden, dient de zoektocht naar een oplos-
sing zich aan.
Inmiddels bestaan er technische middelen om die dampen te verwijderen, namelijk door
gebruik te maken van cryogene technieken of door absorptie op actief kool. De kostprijs is
echter nog aan de forse kant, bij gebrek aan intensief gebruik van dergelijke installaties.
Deze extrakost zit niet verrekend in de vervoerprijs, zodat er behoefte is aan een beter juri-
disch kader.
Tijdens een druk bijgewoonde workshop in het Havenhuis op 21/06/2011, werden de tech-
nische oplossingen uitgebreid toegelicht evenals het juridisch kader. Het Havenbedrijf pleit
voor een opname in het “Scheepsafvalstoffenverdrag” naar analogie met droge en natte
ladingresten. Dit verdrag geeft ook op een transparante manier aan, welke partij welke kos-
ten voor zijn rekening moet nemen. Parallel dient te worden nagegaan of, en op welke ma-
nier, intussen een oplossing kan gerealiseerd en aangeboden worden (2011-2012).
2.1.5. Hinder (geluid)
2.1.5.1. Regelgeving
Met betrekking tot geluid is door het Europese Parlement en de Raad op 25/06/2002 een
Richtlijn (2002/49/EG) uitgevaardigd, waarin wordt bepaald dat de geluidsniveaus voor be-
langrijke wegen, spoorwegen, luchthavens en agglomeraties (van >250.000 inwoners) met
hun aangrenzende industriegebieden in kaart moeten gebracht worden volgens gemeen-
schappelijke methoden. Verder is bepaald dat, op basis daarvan, geluidsactieplannen moe-
ten worden opgemaakt voor de meest belaste situaties, waarbij de limieten door de lidstaten
zelf worden bepaald en dat het publiek moet worden voorgelicht over de toestand ter zake.
Aangezien de haven van Antwerpen het “aangrenzende industriegebied” is van de Antwerpse
agglomeratie, dient ook voor het Antwerps havengebied een geluidsbelastingskaart te wor-
den opgemaakt.
2.1.5.2. Bestuurlijke samenwerking en participatie
De wettelijke verantwoordelijkheid voor het opstellen van een geluidsbelastingskaart voor de
agglomeratie Antwerpen en haar aangrenzend industriegebied ligt bij het Stadsbestuur van
Antwerpen.
41 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
Het GHA heeft evenwel gekozen om de opmaak van dergelijke geluidsbelastingskaart voor
het havengebied (zowel de situatie op linkeroever als op rechteroever), uiteraard in onderlin-
ge afstemming met de Stad, in eigen beheer uit te voeren, omdat dit inhoudelijk een toege-
voegde waarde kan betekenen:
Als insteek in een milieuzoneringstool, door de mogelijkheid te voorzien om, in een
volgende fase, doorrekeningen te kunnen doen van havenontwikkelingsscenario´s
met betrekking tot geluid, zodat van hieruit, bv. in het kader van concessieverlening
of in het kader van milieuvergunningverlening, inhoudelijk toegevoegde waarde kan
geleverd worden.
De informatie kan ook voor bedrijven nuttig zijn, bv. om de bestaande geluidskwali-
teit van de omgeving van die bedrijven in beeld te brengen.
Als instrument om te komen tot maatregelen om geluidsoverlast naar de havenom-
geving toe op gerichte manier aan te pakken.
2.1.5.3. Onderzoek
De gegevensinzameling heeft als doel om geluidsvermogens per oppervlakte-eenheid te ver-
krijgen zodat de impact op woongebieden, die gemiddeld 2 à 3 km verwijderd liggen van de
bron, op een betrouwbare manier kan ingeschat worden. Het is dus niet de bedoeling om de
geluidsemissie van individuele bedrijven in kaart te brengen, maar enkel om het effect van
het havengeluid als geheel naar de omgeving te begroten.
Een eerste kaart werd opgemaakt en werd besproken op de werkgroep Concessies en in de
Stuurgroep rond de opmaak van die kaart, waarna ze (op 04/07/2011) voorgelegd is aan
het Directiecomité.
Daaruit zijn 2 belangrijke vervolgacties voortgevloeid, namelijk het uitvoeren van validerende
geluidsmetingen, en het opzetten van een communicatie-initiatief.
Alvorens over te kunnen gaan tot geluidsmetingen, moeten een aantal wetenschappelijk
verantwoorde en maatschappelijk gedragen meetlocaties geselecteerd worden. Op basis van
een lokalisatiestudie van mogelijke meetpunten, die in 2011 werd uitgevoerd door AIB Vin-
çotte) en op basis van insteek uit het burenoverleg van BASF werd uiteindelijk een voorstel
gedaan om in 13 concrete meetlocaties validatiemetingen te doen. Hiermee werd een be-
stek opgemaakt worden voor het daadwerkelijk uitvoeren van deze metingen door een VLA-
REL-erkende geluidsdeskundige. Momenteel ondergaat dit bestek een laatste controle door
de afdeling Overheidsopdrachten. De aanbestedingsdatum is voorlopig vastgelegd op
05/03/2012.
2.1.6. Natuur en Ruimte
2.1.6.1. Bestuurlijke Samenwerking
Het Strategisch Plan voor de haven van Antwerpen, het plan-MER en de Afbakenings-GRUP
zullen in belangrijke mate het kader vormen waarbinnen de haven, binnen de planhorizon
2030, ruimtelijk zal kunnen ontwikkelen. Inmiddels is de plan-MER goedgekeurd en vond in
het kader van het proces van de opmaak van het Afbakenings-GRUP de plenaire vergadering
plaats.
Tot 2012 loopt er met Natuurpunt het samenwerkingsverband “Antwerpse Haven Natuurlij-
ker”. In 2011 werd in het kader daarvan vooral intensief verder gewerkt aan de opmaak van
42 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
een Soortenbeschermingsprogramma voor het zeehavengebied Antwerpen, een prioritaire
actie van de thematische milieuvisie Natuur.
2.1.6.2. Regelgeving
De Vlaamse regering heeft definitieve goedkeuring verleend aan het Soortenbeschermings-
besluit. Dit besluit, dat op 1/09/2009 van kracht werd, geeft concrete uitvoering aan de Eu-
ropese regelgeving op het gebied van de bescherming van soorten. Het Soortenbescher-
mingsbesluit biedt ook het beleidskader voor een gebiedsgerichte aanpak van de bescher-
ming van havenspecifieke soorten onder de vorm van een Soortenbeschermingsprogramma.
Dit Soortenbeschermingsprogramma wordt opgemaakt in het kader van de samenwerkings-
overeenkomst met Natuurpunt en onder begeleiding van een stuurgroep bestaande uit leden
van het Agentschap voor Natuur en Bos, het Instituut voor Natuurbehoud, de Maatschappij
LSO, VOKA en Alfaport.
In opdracht van het GHA werd, door de UA, een studie uitgevoerd waarbij getracht werd
kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen vast te stellen voor de Ecologische Infrastructuur
binnen het havengebied. De studie dient tevens ter onderbouwing van de beslissing die door
de Vlaamse overheid nog moet genomen worden over de bijdrage die van het havengebied
Antwerpen mag verwacht worden op het gebied van de bescherming van de fauna en flora
binnen het havengebied. Tevens reikt de studie het kader voor de wijze waarop het netwerk
van ecologische infrastructuur zal worden ingericht. Ten gevolge van de goedkeuring van het
Soortenbeschermingsbesluit en het besluit tot vastlegging van de Gewestelijke Instandhou-
dingsdoelstellingen en mede omdat de doelstellingen uit het UA-rapport de basis en uit-
gangspunten vormen voor de opmaak van het Soortenbeschermingsprogramma voor het
havengebied, wordt het onderzoeksrapport van de UA en haar aanbevelingen over de EI-
doelstellingen aan een “second opinion” onderworpen. Het eindrapport van deze “second
opinion” bevindt zich in een finale versie die op de stuurgroepvergadering rond het SBP Ha-
ven begin 2012 zal opgeleverd worden.
2.1.6.3. Paralia
Sinds november 2010 is fase V van Paralia van start gegaan. Fase V van Paralia zal lopen tot
juni 2013 en zal de focus leggen op volgende onderwerpen: Instandhoudingsdoelstellingen,
‘working with nature’ (building with nature), Ecosysteemdiensten en Strategische planning.
Het werkprogramma van Paralia V voorziet 2 seminaries per jaar waarin bovenvermelde
onderwerpen zullen besproken worden. De seminaries zijn zo georganiseerd dat in het eerste
seminarie de ‘interactieve dialoog’ centraal staat, terwijl in het tweede seminarie eerder de
‘kennis- en ervaringsuitwisseling’ centraal staat.
Op 2/12/2010 vond de eerste partner meeting en het eerste seminarie plaats in Brussel.
Naast een kennismakingronde van de verschillende partners, vond er een informeel gesprek
plaats met de Europees DG Environment François Kremer. De Europese Commissie moedigt
het project Paralia V aan en meldt dat het onderwerp ‘instandhoudingsdoelstellingen’ even-
eens binnen Europa behandeld wordt en dat onder leiding van een Europese expertengroep
begaan met het beheer van de Natura 2000-sites.
Op 15 en 16/03/2011 vond een tweede seminarie plaats in de haven van Constantza
(Roemenië). Het seminarie omvatte een bezoek aan de haven en verschillende presentaties
aangaande de Nederlandse en Roemeense ervaringen met de definiëring van instandhou-
dingsdoelstellingen in het kader van Natura 2000.
43 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
Op 15 en 16/11/2011 vond respectievelijk de tweede partner meeting en een volgend se-
minarie plaats in Brussel. Het centrale thema binnen deze meetings betrof de uitwisseling
van ervaringen tussen de verschillende genodigden en partners over de wijze waarop na-
tuur/natuurontwikkeling geïntegreerd kan worden binnen strategische planningsprocessen.
2.1.7. Bodem
2.1.7.1. Kennisopbouw
Een samenwerkingsovereenkomst tussen GHA en OVAM werd goedgekeurd door de RvB op
31/08/2010. In het kader van de overeenkomst werden alvast volgende onderwerpen naar
voor geschoven waarrond gezamenlijk zal worden gewerkt:
uitwisselen van bodemgerelateerde informatie tussen GHA en OVAM
toezien op de naleving van de periodieke onderzoeksplicht
stimuleren van grondtransport per (binnen-)schip.
Het Havenbedrijf screende een steekproef van bedrijven waarover OVAM geen informatie
heeft, met het oog op het controleren van de naleving van een eventuele periodieke onder-
zoeksplicht. Indien er wordt vastgesteld dat een bedrijf mogelijk zijn onderzoeksplicht niet is
nagekomen, zal het GHA dit bedrijf contacteren om de vermoedens te verifiëren en, bij be-
vestiging, vragen om de verplichting alsnog na te komen. Vooralsnog werden geen bedrijven
geïdentificeerd.
OVAM bezorgde het Havenbedrijf gegevens over de beschikbare informatie in de databank
van de OVAM. INFR/RO&M kan nu, via Geoport, raadplegen welke rapporten voor een be-
paald terrein beschikbaar zijn en deze ad hoc of systematisch opvragen bij de OVAM, volgens
de afspraken in de overeenkomst.
2.1.8. Afval
2.1.8.1. Bestuurlijke samenwerking
Met het oog op de uitwisseling van relevante informatie werd in augustus 2010 tussen de
OVAM en het GHA een samenwerkingsovereenkomst opgesteld. De focus lag aanvankelijk
vooral op de bodemproblematiek, maar in december 2010 werd de samenwerkingsovereen-
komst opengetrokken naar de afvalstoffenwetgeving.
Niettegenstaande er voor bepaalde afvalthema’s al specifiek overleg tussen de dossierbe-
heerders van het GHA en de OVAM werd georganiseerd, werd het nuttig geacht om periodiek
lopende initiatieven in globaliteit tegen het licht te houden, waar nodig bij te sturen of nieu-
we initiatieven te ontplooien. De bedoeling is niet om in de plaats te treden van lopende en
goed functionerende overlegstructuren.
Daarom werd, naar analogie met de afspraken in de samenwerkingsovereenkomst, een Be-
geleidingscomité Afval OVAM-GHA opgericht dat minstens halfjaarlijks bijeenkomt. Op
13/12/2011 vond het eerste overleg plaats. Thema’s die werden besproken zijn binnenvaart
(implementatie CDNI, selectieve inzameling), zeevaart, tweedehandsgoederen, sluikstorten
en zwerfvuil, GISTI, materialenbeleid, verpakkingsafval en eco-efficiëntie.
44 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
2.1.8.2. Ontwikkeling regelgeving
Eind 2008 trad een nieuwe Europese kaderrichtlijn rond het beheer van afvalstoffen in wer-
king. Een van de nieuwe concepten is het begrip ‘einde afval’6. De richtlijn bepaalt de rand-
voorwaarden voor het vastleggen van einde afvalcriteria. Op 24/06/2011 werd het nieuwe
materialendecreet, dat het afvalstoffendecreet vervangt, definitief goedgekeurd door de
Vlaamse Regering. Aan het uitvoeringsbesluit (VLAMAB – Vlaams Materialenbesluit) wordt
nog verder gewerkt. Het VLAMAB zal het huidige VLAREA vervangen.
Afval binnenvaart
Op 01/11/2009 werd het SAV van kracht. Het verdrag bestaat uit drie delen: oliehoudend
scheepsbedrijfsafval, ladingrestanten en overig scheepsbedrijfsafval (huishoudelijk afval,
klein gevaarlijk afval, grof vuil, slops en slibs).
Het Havenbedrijf is, via een werkgroep voorgezeten door de OVAM, betrokken bij de imple-
mentering van het Scheepsafvalstoffenverdrag in Vlaanderen. Ook in de gemengde werk-
groep die op federaal niveau de implementatie begeleidt, is het Havenbedrijf vertegenwoor-
digd. Het verdrag bepaalt dat de lidstaten moeten voorzien in een voldoende dicht net van
afvalinzamelplaatsen. Het Havenbedrijf engageert zich, om in het havengebied van Antwer-
pen, de nodige faciliteiten te voorzien.
Naast de inzameling van oliehoudend afval is er een nieuwe reglementering rond de verwij-
dering van ladingresten. Nu worden ladingresten soms op een illegale manier in het water
gebracht. De nieuwe regelgeving voorziet in erkende inrichtingen voor het verwijderen van
droge en natte ladingresten. De loscertificaten moeten 6 maanden aan boord van het bin-
nenschip bewaard worden. De kosten van reiniging zijn ten laste van de ladingseigenaar.
Daarnaast is er een regeling uitgewerkt voor het “overig bedrijfsafval” zoals zuiveringsslib,
KGA, afvalwater van de woonruimten en keuken, enz. Het is het eerste allesomvattend ver-
drag betreffende afval van de binnenvaart.
De inzameling en verwijdering van het oliehoudend afval, wordt gefinancierd via een toeslag
op de bunkerprijs (€ 7,5/ton brandstof). Dit deel is op 01/01/2011 in werking getreden.
Droge ladingrestanten moeten verwijderd worden op kosten van de ladingsontvanger. Natte
ladingsresten (spoelwater) worden verwijderd voor rekening van de ladingseigenaar. Overig
scheepsbedrijfsafval mag via een directe of indirecte bijdrage aangerekend worden, huisvuil
moet inbegrepen zijn in de haven- of liggelden.
De belangrijkste knelpunten van het verdrag zijn de praktische implementatie van de rege-
ling rond ladingrestanten en het toestaan van bepaalde lozingen in het oppervlaktewater, dat
een versoepeling is van de huidige Vlaamse regelgeving (totaal lozingsverbod). Specifiek voor
de passagiersschepen is er nog een probleem met sanitair afvalwater.
Het GHA heeft, in overleg met de andere haven- en waterloopbeheerders, een Vlaams afval-
stoffenbeheersplan voor de binnenvaart ingediend bij de Vlaamse Regering. Na advies door
de OVAM, de VMM en het ITB, werd het plan goedgekeurd door de Vlaamse minister van
Leefmilieu, Natuur en Cultuur. Dit plan regelt de implementatie van de bepalingen van het
SAV in Vlaanderen.
6 Dit betekent dat de lidstaten, in hun afvalstoffenwetgeving, criteria kunnen opnemen om te b e-
palen onder welke voorwaarden een afvalstof het statuut afval verliest en een secundaire grond-
stof of recyclageproduct wordt.
45 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
CCR-verdrag Losverklaringen
Artikel 6.03 uit het CCR-verdrag bepaalt de administratieve verplichtingen rond het lossen
van ladingen uit binnenvaartschepen naar een terminal en het verwijderen van restladingen.
Dit is in een “losverklaring” geformuleerd, die tot 6 maanden na lossen van de lading dient te
worden bijgehouden door de schipper. Hoewel het verdrag al in voege is getreden in Vlaande-
ren, ontbreekt nog het Koninklijk Uitvoeringsbesluit om op te treden tegen overtreders op dit
verdrag (enkel de bevoegde handhavers zoals bv. de Havenkapiteindienst van GHA kunnen
hiervoor verbaliseren wanneer het KB eveneens in voege is getreden).
Door het ontbreken van het Koninklijk Besluit heeft (nog) niet iedereen zich in regel gesteld
betreffende de losverklaringen. Doorgaans weigeren een (beperkt) aantal terminaloperato-
ren om de losverklaring te ondertekenen. Om de binnenvaartschippers hier niet in het onge-
wisse te laten, is er voor hen de mogelijkheid om dit te melden aan het GHA.
Het GHA informeert dan, bij de terminaloperator, naar de knelpunten en bevestigt via een
formele brief naar de schipper dat GHA akte heeft genomen van de melding van de schipper
dat hij/zij een onvolledige losverklaring heeft.
Specifiek voor 2011 zijn er 48 klachten en/of meldingen binnengekomen op het e-
mailadres “[email protected]”, wat een gemiddelde van 4,0 klachten per
maand oplevert. Een duidelijke dalende trend is waarneembaar: de periode januari
’11 t.e.m. april ’11 leverde een gemiddelde op van 8 klachten per maand. de periode
mei ’11 t.e.m. december ’11 leverde een gemiddelde op van 1,9 klachten per
maand.
De oorzaken hiervan zijn divers:
de betrokken actoren beseffen (onder informele invloed van de betrokken havenbe-
sturen) dat de administratieve aangelegenheden van het CCR-verdrag dienen te wor-
den voldaan; momenteel is er nauwelijks een proactieve controle door de scheep-
vaartpolitie in België (wel in Duitsland en Nederland).
Zodoende wordt dit door actoren van kleinere grootteorde vermoedelijk nauwelijks opge-
volgd (wegens onbekende materie).
46 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
Het aantal klachten over problemen binnen het Antwerps havengebied bedraagt in totaal 58
(voor 2011: 24 klachten).
Buiten het Antwerps havengebied waren er 42 (voor 2011: 24 klachten).
Manier van klacht indienen (over 2010–2011):
Klachtindiener % Aantal
Schippers 79 79
Havenbedrijf Rott'dam 19 19
Kantoor Binnenvaart 1 1
Vzw ITB 1 1
SOM 100 100
TOTAAL – aard van de
goederen
Aard v/d goederen Aantal Procentueel 2010 2011
Stukgoed 29 29% 20 9
Vloeibare bulk 24 24% 17 7
Vaste bulk 40 40% 10 30
Onbekend 7 7% 5 2
SOM 100 52 48
Wel wordt er opgemerkt dat er wordt verwacht dat de huidige trend van meldingen zal stij-
gen indien de bevoegdheid om te verbaliseren wettelijk is geregeld.
In onderstaande tabel vindt u het aantal klachten en/of meldingen per type lading (zowel
voor binnen als buiten het Antwerpse havengebied) dat wordt vervoerd.
Aard van het goed Binnen Antwerps
Havengebied
Buiten Antwerps
havengebied
Totaal
Stukgoed 28 1 29
Vloeibare bulk 14 10 24
Vaste bulk 16 24 40
Onbekend 0 7 7
Totaal 58 42 100
47 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
Sinds 2011 is het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen formeel het nationaal contactpunt
betreffende klachten van het CCR-verdrag (met als voornamelijk Aandachtspunt: losverkla-
ringen). Op de website van het havenbedrijf Gent wordt er recentelijk dan ook verwezen naar
dit e-mailadres: [email protected].
Afval zeevaart
Het VLAREA stelt dat de afvalbeheersplannen, voor ontvangst en verwerking van scheepsaf-
val, geldig zijn voor een termijn van maximaal drie jaar. Het huidige plan loopt af op
30/06/2012. De voorbereidingen van het nieuwe plan werden in 2011 opgestart.
In het voorjaar van 2011 werd er bij het European Maritime Safety Agency (EMSA) een ver-
gadering belegd om de problematiek van de ladingsresten te bekijken. In het kader van de
MARPOL-conventie moeten chemicaliëntankers de spoelwaters van de meest toxische pro-
ducten afgeven vooraleer hun reis verder te zetten.
In de praktijk is de handhaving van deze praktijk problematisch door de techniciteit van de
wetgeving.
Voor wat betreft de ladingsresten van de droge bulk producten, stelt men sporadisch vast dat
zeeschepen waarschijnlijk hun scheepsruimen spoelen op zee. Omdat annex 5 van hetzelfde
MARPOL-verdrag hier niet erg duidelijk in is, zal die annex verder geamendeerd worden of
aanleiding geven tot een nieuwe annex.
Op het gebied van gasvormige residuen, stelt men vast dat er voor de zeevaart momenteel
geen afdwingbare wetgeving is. Men heeft het enkel over “guidelines voor vluchtige organi-
sche stoffen”.
Eind 2011 werd, door de Europese Commissie, een expertenwerkgroep opgericht om de bu-
siness rules uit te werken voor de implementatie van de afvalmelding in SafeSeaNet (in het
kader van de uitvoering van Richtlijn 2010/65/EU). Het GHA is in deze werkgroep vertegen-
woordigd.
2.2. REALISATIE VAN SPECIFIEKE MILIEU- EN NATUURPROJECTEN
2.2.1. Afval
2.2.1.1. Binnenscheepvaart
De binnenscheepvaart heeft de mogelijkheid om zich in de Antwerpse haven op verantwoor-
de wijze te ontdoen van haar afval. Het Havenbedrijf zamelt het afval van de binnenvaart in,
enerzijds als dienstverlening aan de binnenscheepvaart, anderzijds om te voorkomen dat het
afval illegaal zou gestort worden. Momenteel zijn er 2 bemande afvalparken voor de binnen-
vaart beschikbaar: K75 en K1103.
Het afvalpark aan K75 is volledig conform de wetgeving aangelegd met de nodige voorzie-
ningen om op een veilige en milieuverantwoorde manier afval te ontvangen en tijdelijk op te
slaan.
Met besluit nr. 092565 keurde het Directiecomité de herinrichting van het afvalpark aan
kaai 1103 goed.
48 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
Een derde afvalpark zal worden ingericht ter hoogte van de Lillobrug in Kanaaldok B2, het
Directiecomité keurde met besluit nr. 111912 het bestek en de procedure voor de aanleg
goed. De werken voor de bouw van dit afvalpark werden eind 2011 gegund.
De haven van Antwerpen zal dan over 3 volledig uitgeruste afvalparken voor de binnenvaart
beschikken en over een inzameling van vloeibaar afval per schip en hiermee een degelijke
service kunnen leveren aan de binnenvaart.
2.2.1.2. Bedrijfsintern afval
Eind 2010 heeft de Stadsreinigingsdienst van de stad Antwerpen, de ophalingen van kan-
toorafval dat afkomstig is van de diensten van het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen
stopgezet. In 2011 is er een bestek uitgeschreven voor het ophalen en verwerken van kan-
toorafval (huishoudelijk restafval, papier & karton en PMD) door een erkend afvalophaler.
2.2.1.3. Bedrijventerreinmanagement Luithagen
In januari 2011 kende het Agentschap Ondernemen (Ministerie van de Vlaamse Gemeen-
schap) een subsidie van € 175.032 toe aan het GHA, voor de uitvoering van het project Duur-
zaam Bedrijventerrein Luithagen. Een eerste doelstelling op korte termijn is een samenwer-
king te realiseren tussen de bedrijven in Luithagen op gebied van afvalbeheer. Op middel-
lange termijn moet dit leiden tot een formele samenwerkingsstructuur waarvan het bestuur
de taken van parkmanagement waarneemt en initiatieven neemt tot verduurzaming. In een
latere fase, nadat het gezamenlijk afvalbeheer goed functioneert, worden andere stappen
genomen naar een duurzaam bedrijventerrein. Mogelijke acties zijn samenwerking rond an-
dere thema's (aankoop energie, hernieuwbare energiebronnen, energie-efficiëntie), sociale
voorzieningen, technische installaties (waterzuivering), communicatie, … evenals het opzet-
ten van een formele samenwerkingsstructuur.
2.2.2. Energie en klimaat
Energieaudits bij concessionarissen:
In december 2011 was het activiteitenverslag beschikbaar van de energieaudits die werden
uitgevoerd bij de concessionarissen (15 bedrijven). Algemeen kan gesteld worden dat vooral
gedragsmaatregelen een aanzienlijk en onmiddellijk besparingspotentieel opleveren. Inves-
teringsmaatregelen zijn omwille van de lage energie-intensiteit van de onderzochte bedrijven
financieel veelal niet interessant.
De besparingsmaatregelen, geïdentificeerd in de 15 energieaudits, werden ingedeeld vol-
gens hun terugverdientijd. Dit leidde tot volgende conclusie:
Terugverdientijd Besparingspotentieel Investering
(Euro)
Aardgas/stookolie
(GJ)
Elektriciteit
(MWh)
Euro/jaar
< 2 jaar 5.971 1.265 239.631 140.422
2 jaar – 5 jaar 4.219 948 197.418 650.223
> 5 jaar 2.550 485 111.952 1.177.329
49 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
Algemeen kan gesteld worden dat een gemiddelde besparing van 23% in aardgas/stookolie
en 5% in elektriciteit kan gerealiseerd worden.
Extrapolatie van de bekomen cijfers naar de volledige haven is niet aangewezen:
bedrijven die zich aangemeld hebben voor een audit zijn sterker geïnteresseerd in
deze materie, in vergelijking met deze die niet gereageerd hebben. Dit geeft een ze-
kere bias.
de belangrijkste energieverbruiker in de haven is slechts gescand, en het potentieel
van de intensieve installaties is niet mee onderzocht. Dit impliceert een onderschat-
ting van het potentieel.
een aantal potentiëlen zijn zeer moeilijk te kwantificeren, zodat zij niet doorgerekend
werden. Dit impliceert een onderschatting van het potentieel.
Naar uitvoering is de beperking van de tijdshorizon (TVT > 2 jaar) voor het terugverdienen van
investeringen een knelpunt. De mogelijkheden tot prefinanciering van onder meer deze
maatregelen worden onderzocht in het kader van een op te richten energiefonds.
Het activiteitenverslag bevat tevens een benaderende inventaris van de havengebonden
werktuigen, aanwezig bij de betrokken bedrijven en hun verbruiken.
In overleg met ABAS-KVBG werd een lijst opgesteld met bijkomende kandidaten voor een
dergelijke energie audit. Deze lijst zal als basis gebruikt worden om een vervolgtraject voor te
stellen (eerste helft 2012).
2.2.3. Water
Aanpak sanitair afvalwater in het Havenbedrijf
Een aantal dienstgebouwen waren anno 2009 nog niet uitgerust met een IBA. Sinds 2009 is
er bijgevolg gestart met de systematische zuivering van het afvalwater afkomstig van de
gebouwen van het Havenbedrijf. Onderstaande 14 bedrijfsgebouwen zijn al voorzien van een
waterzuivering (IBA).
GD nummer Omschrijving gebouw
GD066 VAN CAUWELAERTSLUIS: INFR/NI – bureel, magazijn en werkplaats
GD200 ZANDVLIETSLUIS: Blok A
GD209 SLEEPDIENST: K602: Werkhuis
GD220 ZANDVLIETSLUIS: Blok C
GD223 ZANDVLIETSLUIS: Blok B
GD256 VAN CAUWELAERTSLUIS: Centraal Dienstgebouw
GD258 ZANDVLIETSLUIS: Blok D
GD298 INFR/DI: Dienstgebouw ter hoogte van kaai 102
50 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
GD415 GIP LO: Sint-Antoniusweg
GD419 Afvalpark: Kaai 75
GD210 OP/SL en HKD: Kaai 602
GD255 INFR/BS/N: Boudewijnweg
GD445 2de datacenter
GD087 OP/K
Hieronder het voorstel van verdere planning voor de installatie van IBA’s aan de dienstge-
bouwen van het GHA.
GD nummer omschrijving gebouw planning van
plaatsing IBA
GD075 BRUGGEN: NOORDKASTEELBRUGGEN: bedieningsge-
bouw & HS Post 250
????
GD095 OP/BG: Boterhamvaartweg 2012
GD145 BOUDEWIJNSLUIS: bedieningsgebouw Deur 3 en 4 &
HS Post 62
2013
GD300 BRUGGEN: Dienstgebouw ter hoogte van OOSTER-
WEELBRUG
2013
GD434 Afvalpark Lillobrug Najaar 2012
GD455 Afvalpark Linker Oever K 1103 Voorjaar 2013
Aanpak sanitair afvalwater- havengebied
In de eerste helft van 2011 werd bij de VMM verder uitklaring gezocht in verband met de
regelgeving ter zake. Vervolgens werd, in samenspraak met Alfaport, een informatieve bro-
chure voor bedrijven opgemaakt die op 15 mei 2012 zal worden gepresenteerd op een
workshop ten behoeve van de havengebruikers.
Maatregelen structuurkwaliteit
Er werd eveneens gezocht naar maatregelen om de structuurkwaliteit van de dokken te ver-
beteren. Door een verbetering van de oeverstructuur wordt immers meer leefgebied gecre-
eerd voor verschillende organismen wat zorgt voor een verbetering van de ecologische wa-
terkwaliteit van de dokken. Drie mogelijke maatregelen kwamen naar voren:
De aanleg van experimentele structuren ter hoogte van het aan te leggen afvalpark
nabij de vispaaiplaats. De werken daarvoor werden, samen met die van de aanleg
van het afvalpark, gegund eind 2011
De heraanleg van enkele taluds (schuine oevers) in het Kanaaldok B2 op een natuur-
vriendelijke wijze. Hiertoe werd in 2011 een stabiliteitsstudie afgerond.
51 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
De aanleg van een natuurvriendelijke oever/vispaaiplaats op het uiteinde van het
Doeldok. Hiertoe werden in 2011 geen concrete stappen ondernomen.
Calamiteitenbeheersing (in functie van oliemorsingen)
INFR/RO&M werkt samen met HKD, COO, HDK/SVM en OP/BG aan een calamiteitenplan
voor olieverontreiniging op het water. Dit plan bestaat uit 3 luiken: het juridisch kader, een
strategisch en een operationeel gedeelte. Het plan zal ook naadloos aansluiten op de plan-
nen van onder andere de stad Antwerpen en gemeente Beveren, alsook op de provinciale
plannen van Antwerpen en Oost-Vlaanderen.
Op 15/03/2000 werd door het IMO het “Protocol betreffende de voorbereiding op de bestrij-
ding van en de samenwerking bij de voorvallen van verontreiniging door schadelijke stoffen”
(HNS-protocol) goedgekeurd.
Thans loopt de parlementaire en gewestelijke goedkeuringsprocedure hierover.
Artikel 3 van het OPRC-verdrag legt aan zeehavens de verplichting op om te beschikken over
een noodplan tegen olieverontreiniging of soortgelijke regelingen.
Naast deze (toekomstige) wettelijke verplichting, wenst het Havenbedrijf de behandeling van
oliemorsingen, in de haven van Antwerpen, te professionaliseren en zo efficiënt mogelijk aan
te pakken.
Op 10/10/2011 werd op het Directiecomité een beslissing genomen die de krijtlijnen vast-
legt voor de aanpak van oliecalamiteiten in de toekomst:
- Instelling van een professionele wachtdienst
- Opmaak van een oliecalamiteitenplan (met onder meer graduele invoering van een
totaal verbod op gebruik van dispersanten)
- Lancering van een bestek voor interventiediensten bij oliemorsingen
- Afspraken rond staalname en analyse bij oliemorsingen
- Afspraken rond terugvorderen van kosten van veroorzakers.
2.2.4. Natuur
In het linker- en rechterscheldeoevergebied liggen Europese Speciale Beschermingszones
(SBZ's), in het bijzonder:
vogelrichtlijngebieden (SBZ-V): “Polders en Schorren van de Beneden-Schelde” en “De
Kuifeend en Blokkersdijk”
habitatrichtlijngebieden (SBZ-H): “Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse
grens tot Gent”
habitatrichtlijngebieden (SBZ-H): "Historische Fortengordels van Antwerpen als
vleermuizenhabitat"
De Europese Vogelrichtlijn (VRL) en Habitatrichtlijn (HRL) waarvan de basis van de omzetting
in de Vlaamse natuurregelgeving opgenomen is in het decreet voor Natuurbehoud, gebiedt
de Lidstaten, voor deze voorgenoemde gebieden, beschermingsmaatregelen te voorzien.
Voor deze SBZ's dienen, conform de Europese richtlijnen, een gunstige staat van instand-
houding gegarandeerd te worden voor de tot doel gestelde soorten en habitats; met andere
52 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
woorden de ecologische integriteit van de beschermingszone dient te allen tijde gevrijwaard
te blijven.
In navolging van artikel 36 ter, §3 van het decreet voor Natuurbehoud, dient elke vergun-
ningsplichtige activiteit, plan of programma dat een betekenisvolle aantasting van de natuur-
lijke kenmerken van de aanwezige SBZ's of voor de aanwezige beschermde soorten, kan
veroorzaken, onderworpen te worden aan een passende beoordeling wat betreft de beteke-
nisvolle effecten voor de SBZ.
Indien een vergunningsplichtige activiteit, plan of programma onderworpen is aan de ver-
plichting tot milieueffectrapportage, in overeenstemming met de wetgeving in uitvoering van
de MER-richtlijn, geschiedt de passende beoordeling in het kader van de milieueffectrappor-
tage.
Gezien het Antwerps havengebied gedeeltelijk in en naast enkele SBZ's gelegen is, zal, naast
het waken over de naleving van de Vlaamse milieuregelgeving, ook moeten toegezien wor-
den dat de Vlaamse natuurregelgeving gerespecteerd wordt binnen haar (haven)gebied.
De voortgang die werd geboekt in 2011, in het kader van diverse natuurprojecten, kan als
volgt worden samengevat:
Overzicht projecten
natuurcompensatie
Status
Vlakte van Zwijndrecht
Herinrichtingswerken De herinrichtingswerken voor de Vlakte van Zwijndrecht kaderen
binnen de natuurcompensatie verplichting van het Deurganckdok,
i.h.b. de plicht tot het ter beschikking stellen van 200ha geschikt
broedgebied voor strand- en plasbroeders.
De eerste fase van de herinrichtingswerken voor de Vlakte van
Zwijndrecht, met name het verwijderen van alle vegetatie, werd
uitgevoerd in de eerste helft van 2010.
Medio 2011 werd de tweede fase van de herinrichtingswerken met
name het afplaggen van een zone en het uitgraven van een ring-
gracht, beëindigd. Uit de eerste monitoringresultaten blijkt dat het
gebied een kolonie visdieven heeft gehuisvest, kleine plevier en
kievit. De kluut werd echter niet waargenomen omdat het gebied
tijdens het broedseizoen te droog was.
In het najaar van 2011 werden de eerste beheerwerken in het
gebied uitgevoerd opdat het gebied in optimale condities zou zijn
tegen het broedseizoen van 2012.
Opstalvalleigebied
Fase 1 Tussen het Havenbedrijf, het Vlaams Gewest en Natuurpunt werd
een beheersovereenkomst afgesloten met betrekking tot het be-
heer van het Opstalvalleigebied fase 1. In het kader van deze over-
eenkomst heeft Natuurpunt een kijkwand geplaatst ter hoogte van
de meest westelijke plas in het gebied. De kijkwand werd officieel
ingehuldigd op 17/06/2011. Dankzij de kijkwand kunnen de vele
53 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
Overzicht projecten
natuurcompensatie
Status
vogelliefhebbers de aanwezige water- en rietvogels zonder versto-
ring bekijken.
Fase 2 Ter voorbereiding van de inrichting van fase 2 van het Opstalvallei-
gebied, werd het gehele gebied topografisch opgemeten.
Na overleg met de MER-dienst werd besloten dat de opmaak van
een MER-ontheffingsdossier voor het project wenselijk is. Voor de
opmaak van deze MER-ontheffing (alsook de opmaak van een
grondwatermodel) werd het bestek B9910 opgemaakt.
Bestek B9910 werd gegund aan het studiebureau Antea met als
aanvangsdatum 2/12/2011. De opdracht zal gedurende één jaar
lopen waarbij de eerste 6 maanden voorzien zijn voor het verzame-
len van grond- en oppervlaktewaterstanden, 3 maanden voor de
opbouw van een grondwatermodel en scenario-analyse en 3
maanden voor de opmaak van het MER-ontheffingsdossier.
Rietveld Kallo
Inrichtingswerken Op de bufferdijk parallel aan de Karperreedgracht na, zijn alle na-
tuurinrichtingswerken in het Rietveld Kallo uitgevoerd.
De bufferdijk zal met grond, afkomstig van de werken aan de Lief-
kenshoekspoorverbinding, verder afgewerkt worden.
Prosperpolder Zuid
Opmaak inrichtings-
plan, ontheffingsdossier
MER (2007)
Naar aanleiding van het bijkomende onderzoek naar de water-
huishouding van Prosperpolder Zuid en de relatie met de omge-
ving, werd een nieuwe versie van concept-inrichtingsplan (versie F)
opgemaakt door Arcadis. Versie F van het inrichtingsplan is binnen
een ruime groep van betrokkenen besproken en goedgekeurd.
Eind 2011 is het concept-inrichtingsplan gefinaliseerd als ook alle
bijbehorende rapporten. Het MER-ontheffingsdossier is eveneens
opgemaakt en klaar om ingediend te worden.
Het grootste verschil tussen het ontwerp E en F betreft de aanwe-
zigheid van een in- en uitlaatconstructie in versie F om het gebied
van voldoende water te kunnen voorzien. Met de in- en uitlaatcon-
structie wordt het mogelijk extern (Schelde)water in het gebied te
laten (het gebied wordt een oppervlaktewatergevoed systeem) en
kunnen vergaande grondwerken vermeden worden. Dit maakt dat
het voorliggende inrichtingsplan een stuk goedkoper wordt dan
een inrichting gebaseerd op een grondwatergevoed systeem (dat
diepe afgraving vereiste).
Tevens kan, uit het bijkomende onderzoek, worden besloten dat
een grondige herschikking van de natuurgebieden in het noordelijk
54 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
Overzicht projecten
natuurcompensatie
Status
gebied van de linkeroever in deze fase niet meer aangewezen is
(behalve voor de zone Muggenhoek, die zowel voor natuur als
landbouw beter zou verwisseld worden met de, in het ontwerp-
Afbakenings-GRUP aangeduide, zone weidegebied aan de Grote
Geule.
Een bijkomende studie zal moeten aanbesteed worden om ener-
zijds het concept-inrichtingsplan om te vormen tot een
(bouw)technisch ontwerp, anderzijds voor de engineering van de in-
en uitlaatconstructie dat Prosperpolder-Zuid van voldoende water
moet voorzien. Binnen de bijkomende opdracht dient ook de
bouwvergunningsaanvraag voorbereid te worden. Er zal voor deze
bijkomende opdracht een nieuw bestek opgemaakt worden.
Naar aanleiding van een overleg met de dienst MER heef deze
gemeld dat het indienen van de MER-ontheffing niet wenselijk is
voor de principiële goedkeuring van het Afbakenings-GRUP. De
dienst MER gaat nog na wanneer, binnen de goedkeurings-
procedure van het Afbakenings-GRUP, de MER-ontheffing het best
kan ingediend worden.
Grote Geule
Voorbereidende fase
Voor de Grote Geule werden 2 modelleringstudies uitgevoerd: een
oppervlaktewater- en een grondwatermodelleringsstudie (respec-
tievelijk beëindigd in 2008 en 2010).
Er werden nog geen volgende stappen ondernomen ter voorberei-
ding van de natuurinrichting van Grote Geule.
Doelpolder Midden/Noord
Samenwerkingsover-
eenkomst GHA en W&Z
Op 28/09/2009 en 6/10/2009 keurden respectievelijk het Direc-
tiecomité en de Raad van Bestuur de samenwerkingsovereen-
komst Doelpolder Noord/ Midden tussen het Havenbedrijf en W&Z
goed. De overeenkomst legt zowel de praktische als de financiële
afspraken vast betreffende de voorbereidende fase voor de in-
richting van Doelpolder Noord/Midden als natuurcompensatiege-
bied.
Voorbereidende fase
inrichtingswerken
Op 6/04/2011 werd de opdracht ‘Inrichtingsstudie en technisch
ontwerp GGG Doelpolder Noord en Midden’ aan het studiebureau
Arcadis gegund. De opdracht omvat 11 deelopdrachten die ver-
spreid over 1 à 2 jaar dienen uitgevoerd te worden. Op 1/06/2011
werd aan Arcadis het aanvangsbevel gegeven voor de deelop-
drachten 1 (topografische opmetingen) en 2 (geotechnisch onder-
zoek).
55 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
Overzicht projecten eco-
logische infrastructuur
Status
Plan gierzwaluw
Plaatsing van nestkast-
jes in nieuwe magazij-
nen
Geen vorderingen te melden
Zwartkopmeeuwenbroedplaats A12/R2
Beheer en monitoring
broedvogels en water-
peilen
(+ waterpeil in de s'
Hertogendijksebeek)
De broedplaats heeft bijna haar tweede broedseizoen achter de
rug. Er werden in eerste instantie geen broedgevallen van zwart-
kopmeeuw geteld. De broedeilanden werden wel door allerlei an-
dere watervogels gebruikt. De juiste soorten met hun aantallen zijn
nog niet door het INBO meegedeeld.
Sinds de inrichting van de meeuwenbroedplaats, wordt op regel-
matige tijdstippen (ca. 2-wekelijks) het waterpeil in de afwate-
ringsgracht en in de s' Hertogendijksebeek opgemeten. De ge-
maakte peilafspraken werden opgevolgd. Er is een positieve ver-
standhouding tussen natuur en landbouw met betrekking tot de
waterhuishouding binnen de Zwartkopmeeuwenbroedplaats.
In juli 2011 werden maaiwerken uitgevoerd op de ringdijken ter
bestrijding van de distelgroei.
Plan moeraswespenorchis en wit bosvogeltje
Aanvraag tot ontheffing
voor de verplanting van
moeraswespenorchis
In februari 2011 werd door Natuurpunt voor de derde maal een
ontheffing aangevraagd voor het uitgraven met wortelstok van
moeraswespenorchissen.
Het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) verleende de ontheffing
voor een periode van maart 2011 tot maart 2012.
Met de verkregen ontheffing zullen zoveel mogelijk moeraswes-
penorchissen uit de restzone ter hoogte van de Luithagen uitge-
graven worden en verplant naar alternatieve zones waar ze duur-
zaam in stand kunnen gehouden worden.
Monitoring
In het kader van de bepaling van de gunstige staat van instandhouding van Europese Specia-
le Beschermingszones, worden zowel op de linker- als op de rechterscheldeoever monito-
ringscampagnes uitgevoerd. De monitoring op de linkerscheldeoever (LSO) loopt al van 2003
en wordt uitgevoerd door het INBO, i.o.v. het Agentschap voor Natuur en Bos, in het kader
van het op 8/12/2006 goedgekeurde ontwerpprotocol “voor het realiseren van natuuront-
wikkeling in het linkerscheldeoevergebied – Monitoring, Beheerscommissie & opvangrege-
ling”. In overeenstemming met het protocol stelt INBO jaarlijks een rapport op, dat als bijlage
bij het jaarrapport van de Beheerscommissie wordt gevoegd.
56 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
De monitoring op de rechterscheldeoever (RSO) startte op 1/01/2009 in opdracht van het
Agentschap voor Natuur en Bos. De monitoring op de RSO heeft tot doel het bewaken van de
Instandhoudingsdoelstellingen voor het vogelrichtlijngebied Kuifeend en de soorten die val-
len onder de bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage I van de Vogelrichtlijn. De monitoring
wordt eveneens uitgevoerd door het INBO.
In de hierna volgende 2 paragrafen worden de monitoringsresultaten samengevat van het
jaar 2010.
2.2.4.1. Linkerscheldeoever
De monitoringsresultaten van 2010 voor de LSO samengevat (bron: rapport “Monitoring van
het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van
20/02/2002: resultaten van het achtste jaar: Bijlage 9.7 bij het achtste jaarverslag van de
Beheerscommissie Natuur Linkerscheldeoever”, opgemaakt door het INBO, 2011):
Toetsing aan de compensatiedoelstellingen voor het Deurganckdok
Habitattype ‘plas en oever’ (P&O)
Voor dit habitattype voorziet de compensatiematrix de realisatie van 35ha in Drijdijck
en “het tijdelijk en permanent beheer van waterplassen gelegen in de zone ‘Putten
Plas’ en overige waterplassen in Z2-gebied”, zijnde de Verrebroekse plassen.
Voor ‘Plas en oever’ zijn er enkel oppervlaktedoelstellingen opgenomen. Gezien de
realisatie van Drijdijck en de aanwezigheid van de Verrebroekse plassen kan gesteld
worden dat voor dit habitattype de compensaties zoals voorzien in het Nooddecreet
op dit moment zijn voldaan.
Habitattype ‘riet en water’ (R&W)
Voor dit habitattype voorziet de compensatiematrix 10ha in de Steenlandpolder en
17,8ha in de Zoetwaterkreek (25ha totale streefoppervlakte). Er moet vermeld wor-
den dat dit habitattype ook in andere gebieden van het compensatienetwerk aanwe-
zig is. Door de werken van de Liefkenshoekspoortunnel verdween een deel van het
riet in de zuidelijke Steenlandpolder. De Steenlandpolder komt daarmee terug bene-
den de compensatiedoelstelling. Om deze verliezen op te vangen werd het Rietveld
Kallo ingericht, maar daar moet riethabitat nog ontwikkelen.
Er werden voor 8 soorten vogels van ‘Riet en Water’ doelstellingen met betrekking tot
het aantal broedparen opgesteld. Er kan gesteld worden dat, voor een aantal soorten,
vordering is gemaakt door de rietontwikkeling op Steenlandpolder en rietuitbreiding
op de Verrebroekse plassen. Vooral dank zij de sterke toename van riet in de Verre-
broekse plassen haalden 5 van de 8 doelsoorten in 2010 de compensatiedoelstel-
ling. De bruine kiekendief, waterral en sprinkhaanzanger haalden de doelstelling niet.
Habitattype ‘weidevogelgebied’ (W)
Voor dit habitattype voorziet de compensatiematrix in de realisatie van 71ha in Doel-
polder Noord, 52ha in Putten West en 150ha in KBR.
Er werden voor 4 soorten vogels van weidevogelgebieddoelstellingen met betrekking
tot het aantal broedparen opgesteld. Door hun sterke toename in Doelpolder Noord
en Putten West haalden in 2010 alle 4 de soorten de compensatiedoelstelling.
Habitattype ‘strand en plas’ (S&P)
Voor dit habitattype voorziet de compensatiematrix 200ha: 74ha op het gedempt
deel Doeldok, 77ha op de opgespoten MIDA en 53ha op de Vlakte van Zwijndrecht. In
57 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
2010 werd de oppervlaktedoelstelling binnen de aangeduide gebieden niet gehaald.
Om hieraan te verhelpen wordt sinds 2005, binnen het kader van de Beheerscom-
missie, jaarlijks overlegd om op de werfzones van het Deurganckdok en Putten plas,
gebieden tijdens het broedseizoen verstoringsvrij te houden, zodat jaarlijks minstens
200ha ‘Strand en plas’ habitat beschikbaar is. Voor 2010 kan hierdoor gesteld wor-
den dat de oppervlaktecompensatie voor dit habitattype werd gerealiseerd.
Er werden voor 6 soorten vogels van ‘Strand en plas’-doelstellingen met betrekking
tot het aantal broedparen opgesteld. In 2010 werden voor 5 van de 6 soorten de
compensatiedoelstelling gehaald. Enkel voor de kluut was dit niet het geval.
Afstand tot het behalen van de IHD's voor de doelsoorten - Deurganckdok (2010)
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Bla
uw
bors
t
Bru
ine k
iekendie
f
Bosrietz
anger
Kle
ine K
ara
kie
t
Rie
tgors
Rie
tzanger
Sprinkhaanzanger
Wate
rral
Zw
art
kopm
eeuw
Kokm
eeuw
Klu
ut
Vis
die
f
Str
andple
vie
r
Kle
ine P
levie
r
Ture
luur
Gru
tto
Schole
kste
r
Kie
vit
Riet & Water Strand & plas Weidevogels
Figuur 1. Toetsing compensatiedoelstelling Deurganckdok 2010
Toetsing aan de instandhoudingsdoelstellingen voor de gehele linkerscheldeoever
Vogels van ‘plas en oever’
Er zijn instandhoudingsdoelstellingen voor 6 soorten binnen de gemeenschap van
watervogels gedefinieerd. De oeverzwaluw haalde in 2010 de IHD ruimschoots. De
bergeend, krakeend, slobeend en knobbelzwaan haalden de IHD niet. Indien we ech-
ter enkel de aantallen in rekening brengen van de gebieden die in het MMHA van het
plan-MER aangeduid werden als natuurkerngebieden, haalt geen enkele soort van
deze groep de IHD. Het behalen van deze doelstellingen voor sommige soorten is dus
te danken aan broedgevallen in gebieden die op langere termijn geen natuurgebied
meer zullen zijn en die in de toekomst zullen verdwijnen.
Vogels van ‘riet en water’
Er zijn instandhoudingsdoelstellingen voor 4 soorten binnen deze gemeenschap ge-
definieerd. Enkel voor het baardmannetje werden de IHD gehaald. De bruine kieken-
dief blijft het verst verwijderd van de IHD. Indien we echter enkel de aantallen in re-
kening brengen van de gebieden die in het MMHA van het plan-MER aangeduid wer-
den als natuurkerngebieden, haalt enkel het baardmannetje de IHD binnen de MMHA
gebieden.
Vogels van ‘weidevogelgebied’
Er zijn instandhoudingsdoelstellingen voor 3 soorten binnen deze gemeenschap ge-
definieerd. Voornamelijk door de sterke toename in Doelpolder Noord en Putten
West halen deze soorten de IHD voor LSO. Indien we echter enkel de aantallen in re-
kening brengen van de gebieden die in het MMHA van het plan-MER aangeduid wer-
den als natuurkerngebieden, haalt scholekster de IHD niet meer.
58 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
Vogels van ‘strand en plas’
Er zijn instandhoudingsdoelstellingen voor 8 soorten binnen deze gemeenschap ge-
definieerd. De koloniebroeders zwartkopmeeuw, kokmeeuw en visdief haalden in
2010 de IHD. De kluut haalde de IHD niet. De kleine plevier kende op LSO een stij-
ging over het verloop van de monitoringsperiode, maar haalt ook de IHD nog niet. De
strandplevier blijft nog ver beneden de IHD. Indien we echter enkel de aantallen in
rekening brengen van de gebieden die in het MMHA van het plan-MER aangeduid
werden als natuurkerngebieden, haalt enkel zwartkopmeeuw de IHD binnen de
MMHA gebieden.
Afstand tot het behalen van de IHD's voor de doelsoorten - Linkerscheldeoever (2010)
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Bla
uw
bors
t
Bru
ine
kie
kendie
f
Rie
tzanger
Baard
mannetje
Zw
art
kopm
eeuw
Kokm
eeuw
Klu
ut
Vis
die
f
Str
andple
vie
r
Kle
ine P
levie
r
Ste
ltklu
ut
Bontb
ekple
vie
r
Ture
luur
Gru
tto
Schole
kste
r
Knobbelz
waan
Berg
eend
Kra
keend
Slo
beend
Kuifeend
Oeverz
walu
w
Riet & Water Strand & plas Weidevogels Plas & Oever
Figuur 2. Toetsing instandhoudingdoelstellingen LSO 2010
2.2.4.2. Rechterscheldeoever
De monitoring op de rechterscheldeoever (RSO) heeft tot doel het bewaken van de instand-
houdingsdoelstellingen voor het vogelrichtlijngebied Kuifeend en de soorten die vallen onder
de bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage I van de Vogelrichtlijn. De monitoring wordt
eveneens uitgevoerd door het INBO.
De monitoringsresultaten van 2010 voor de RSO samengevat (bron: rapport “Monitoring na-
tuur havengebied en omgeving Antwerpen Rechteroever”, opgemaakt door het INBO, 2011):
Afstand tot het behalen van de IHD's voor de doelsoorten - Linkerscheldeoever
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Bla
uw
bors
t
Bru
ine k
iekendie
f
Bosrietz
anger
Kle
ine K
ara
kie
t
Rie
tgors
Rie
tzanger
Sprinkhaanzanger
Wate
rral
Baard
mannetje
Zw
artkopm
eeuw
Kokm
eeuw
Klu
ut
Vis
die
f
Strandple
vie
r
Kle
ine P
levie
r
Ste
ltklu
ut
Bontb
ekple
vie
r
Ture
luur
Gru
tto
Schole
kste
r
Kie
vit
Knobbelz
waan
Berg
eend
Kra
keend
Slo
beend
Kuifeend
Oeverz
walu
w
Riet & Water Strand & plas Weidevogels Plas & Oever
59 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
Toetsing aan de Instandhoudingsdoelstellingen voor het vogelrichtlijngebied 'Kuifeend'
Het rapport toetst enkel de aantallen territoria in de cluster Rangeerstation Antwerpen Noord
aan de instandhoudingsdoelstellingen. Voor deze cluster zijn ook historische gegevens be-
schikbaar. Hierdoor kan een vergelijk worden gemaakt over meerdere jaren. Er zijn instand-
houdingsdoelstellingen opgesteld voor 7 vogelsoorten, in het bijzonder voor de bruine kie-
kendief (2-4), de rietzanger (87-109), de blauwborst (77-103), de roerdomp (2), de krakeend
(25-35), de kuifeend (85-119) en de bergeend (25-40). De rietzanger en de bruine kiekendief
halen de instandhoudingsdoelstellingen. De krakeend haalt ze gemiddeld ook, maar de vari-
atie van jaar tot jaar is groter dan de vork van de instandhoudingsdoelstellingen. De 4 overi-
ge vogelsoorten halen de instandhoudingsdoelstellingen niet.
Het is niet verwonderlijk dat de instandhoudingsdoelstellingen op dit moment nog niet ge-
haald worden voor alle soorten. Bij het opstellen van de instandhoudingsdoelstellingen is er
namelijk rekening gehouden met de inrichting van het Opstalvalleigebied. Tot op heden is
slechts een eerste fase van het Opstalvalleigebied ingericht als natuurgebied.
Toetsing aan de compensatiedoelstellingen voor het AMORAS-project
Fase 1 van het Opstalvalleigebied geldt als een natuurcompensatie voor het AMORAS-
project. In het kader van de monitoring op RSO wordt er ook een toetsing gedaan aan de
compensatiedoelstellingen voor het AMORAS-project. Er werden voor 10 vogelsoorten (5
soorten van 'Plas en oever' en 5 soorten van 'Riet en water') compensatiedoelstellingen voor
broedvogels gedefinieerd.
In 2009 werden de compensatiedoelstellingen slechts voor drie soorten gehaald. In 2010
waren dit er vijf: dodaars en blauwborst haalden de doelstelling nu ook. Dit geeft aan dat het
gebied Opstalvalleigebied fase 1 verder evolueert.
2.2.5. Onderwaterbodem
Aansluitend bij de inwerkingtreding van AMORAS op 1/04/2011 is het MIP2–project
“VAMORAS” van start gegaan. Het doel van dit project is om te komen tot het gebruik van de
geproduceerde filterkoeken in de productie van kleigranulaten, bakstenen, beton en voor de
onderfundering van wegen. De afdeling Maritieme Toegang (aMT) van de Vlaamse overheid
is projectleider, terwijl het GHA de projectcoördinatie voor zich neemt. De andere project-
partners zijn de bedrijven Wienerberger, De Rycke en Argex en de onderzoeksinstellingen het
VITO, het Opzoekingscentrum voor de Wegenbouw (OCW) en het Wetenschappelijk en Tech-
nisch Centrum voor het Bouwbedrijf (WTCB). Het succes van dit project kan zorgen voor een
langere levensduur van AMORAS (minder filterkoeken dienen gestort) en voor een verminde-
ring in het gebruik van primaire grondstoffen door de bedrijven.
In 2011 werden filterkoeken geproduceerd in AMORAS geanalyseerd. De samenstelling werd
getoetst aan het verwachtingspatroon van de respectievelijke potentiële gebruikers. Aan
deze laatsten werden tevens reeds filterkoeken geleverd, die gebruikt werden voor het uit-
voeren van testen in productie. De resultaten van deze testen zullen begin 2012 bekend zijn,
waarna zal blijken of en welke maatregelen er nodig zijn tot optimalisatie van de filterkoe-
ken in functie van hergebruik. Al dan niet na optimalisatie zullen vervolgens full scale-testen
worden uitgevoerd.
2.2.6. Scheepsherstelling
In 2011 werd een veertigtal gesprekken afgerond met de spelers in de scheepsherstellings-
sector in Antwerpen. Dit resulteerde in een nota met sterktes en zwaktes.
60 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
In 2010 werd een twintigtal gesprekken (aangevuld met een vijftiental bezoeken) gevoerd
met de spelers in de scheepsherstellingssector in Antwerpen. Hoewel er met niet alle 37
scheepsherstellers een gesprek kon worden gevoerd (of ter plaatse werden bezocht), kon
toch een algemeen beeld worden geschetst van de scheepsherstellingssector in het Ant-
werps havengebied.
Via een samenwerking met OVAM in het voorjaar van 2011, werden er eco-efficiëntiescans
uitgevoerd bij geïnteresseerde bedrijven uit de scheepsherstellingssector. Het resultaat van
deze scans op een tiental bedrijven uit de sector, werd toegelicht op de workshop daterend
25/10/2011.
De workshop leidde onder meer tot contacten tussen Agoria, Voka, Vito en het Havenbedrijf
en tot een begin van verdere samenwerking rond de scheepsherstellingsector, waarbij ver-
kenningen gedaan worden naar de mogelijkheden om de sector op milieuverantwoorde wijze
te vernieuwen en nieuw leven in te blazen.
2.3. ADVIESVERLENING MILIEUVRIENDELIJK AANKOOPBELEID
2.3.1. Verankering adviesbevoegdheid milieucoördinator op het gebied van
milieurelevante investeringen
Op 07/02/2011 hechtte het Directiecomité haar goedkeuring aan een beslissing waarbij de
adviesbevoegdheid van de milieucoördinator wordt verankerd. Sindsdien worden bestellin-
gen en aankopen systematisch geadviseerd door de Milieudienst.
Dat deze verankering van onze adviesbevoegdheid stilaan leidt tot een mentaliteitswijziging
bij de aankopende diensten, althans wat betreft de eerder “kleine” aankopen en aannemin-
gen, mag blijken uit volgende concrete voorbeelden:
Omschakeling naar meer milieuvriendelijke (en iets minder witte) papiersoorten voor
printen, enveloppen en kantoormateriaal;
Omschakeling naar meer milieuvriendelijke producten voor de schoonmaak van onze
dienstgebouwen;
Overschakeling naar digitale aanlevering van de bundels voor het Directiecomité,
door het ter beschikking stellen van I-Pads aan de DC-leden;
Overschakeling naar een digitale manier van werken en archiveren in het kader van
het Overstagproject, waarmee de tijdelijke verhuis van de Technische Diensten vanuit
K63 naar een veel compactere werkomgeving in de Hofstraat, werd mogelijk ge-
maakt.
Deze verhuis naar een veel compactere werkomgeving zorgde overigens voor een
significante daling van de ecologische voetafdruk van de Technische Dienst in zijn
geheel: verminderde oppervlakte-inname (letterlijk), verminderd energieverbruik,
verminderde behoefte aan woon-werkverplaatsingen per auto (wegens verhuis naar
het centrum van Antwerpen, dat beter ontsloten wordt met openbaar vervoer), enz.
61 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
2.3.2. Bestekken
Het merendeel, van de 141 in 2011 voor advies voorgelegde bestekken, zijn typebestekken
in verband met averijen. Ondertussen werden terugkerende adviezen alvast opgenomen in
die typebestekken.
Voor infrastructuurwerken betreffen adviezen voornamelijk het verplichten van de afvoer van
afbraakmaterialen naar erkende afvalverwerkers en het opvragen van de bijbehorende certi-
ficaten, idem dito voor grondverzet, de uitvoeringswijze van straal- en schilderwerken of het
hebben te maken met standaardbepalingen bij het plaatsen van peilbuizen tijdens infra-
structuurwerken. Sinds april 2011 wordt er ook aandacht besteed aan de uit te voeren bag-
gerwerken bij werken aan kaaimuren of het plaatsen van bodembescherming in de dokken
(9 bestekken van INFR/NI of INFR/RN). Zo wordt er door INFR/RO&M advies gegeven of
sweepen al dan niet aangewezen is in bepaalde dokzones in de haven.
Op de overige bestekken werden geregeld specifieke adviezen en voorstellen geformuleerd:
het vergelijken van de milieukost bij de aankoop van nieuwe bestelwagens en
vrachtwagens;
het opnemen van het craddle-to-craddle-principe in het bestek voor het leveren,
plaatsen en uitbaten van straatmeubilair in de Antwerpse haven;
extra isolatie en een milieuvriendelijk alternatief voor roofing bij dakwerken aan de
Kallosluis;
de opname van strenge milieucriteria in functie van de gebruikt producten in het be-
stek voor de schoonmaak van onze dienstgebouwen;
verplichting tot het leveren met schepen waarvan de motoren voldoen aan de CCR II-
emissienormen in de bestekken voor het leveren van drinkwater, afvalophaling voor
de binnenvaart en het leveren van brandstof;
milieuvoorwaarden voor de aankoop van printpapier;
maatregelen ter stofbestrijding bij het vegen van greppels en fietspaden;
maatregelen om oliecalamiteiten tegen te gaan bij afbraakwerken aan een steiger;
emissievoorwaarden voor een georganiseerde busvervoerdienst in de haven van
Antwerpen voor zeelieden.
duurzaamheidscriteria bij de aankoop van zonnepanelen
Over het algemeen worden deze milieuadviezen overgenomen in het bestek door de verschil-
lende diensten, voor zover deze adviezen stroken met de technische haalbaarheid en ze de
vooropgestelde timing niet beïnvloeden.
Sinds het in voege treden van onze adviesbevoegdheid (DC-punt 110342 d.d. 7/02/2011),
worden er meer bestekken voorgelegd aan INFR/RO&M. Bovendien worden ze vaak ook
overgemaakt in een vroeger stadium waardoor onze advisering niet voor vertragingen kan
leiden. In sommige gevallen worden bestekken zeer laattijdig aangeleverd, waardoor het
geven van een zinnig advies bemoeilijkt wordt.
62 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
2.3.2.1. Aankopen
Advies milieuvriendelijke verfsystemen en (onderhouds-)producten
Alle nieuwe verven en gevaarlijke producten worden gescreend door de Milieudienst alvorens
deze producten worden aangekocht. De screening van deze producten vergt goede informa-
tie over de beoogde toepassing en de technische noodzaken van het aangekochte product.
Het is dan ook niet eenvoudig een voldoende goed alternatief te vinden voor sommige mili-
euvervuilende stoffen, vermits de kwaliteit van het product op de eerste plaats komt.
Van de 122 producten die in 2011 werden geadviseerd, werden er slechts 2 verven negatief
geadviseerd. Het eerste ging om een vloeistofdichte coating voor OP/SL. C/IDPB heeft hierin
de definitieve knoop doorgehakt, daar INFR/DI deze werken moet uitvoeren voor alle dienst-
gebouwen en een minder gevaarlijk alternatief gebruikt. Een tweede om een lasprimer,
waarbij toch werd toegestaan dat het product gebruikt werd. Er werd geen milieuvriendelijker
of veiliger alternatief gevonden.
De werkwijze van advisering op aankopen werd in 2011 geoptimaliseerd: het advies is in een
standaardformaat ontworpen zodat er ineens informatie meegegeven wordt over de gevaren,
de voorwaarden voor opslag en de bijbehorende VLAREM-rubrieken. Dit advies wordt digitaal
gekoppeld aan het voorraadartikel in Maximo en de bijbehorende VLAREM-rubrieken wor-
den, op voorstel van INFR/RO&M, door F/MAG ingegeven in een zoekveld. Met de tijd zou dit
de VLAREM-indeling, bij een actualisatie van onze milieuvergunningen, moeten vereenvoudi-
gen. F/MAG heeft als enige dienst machtiging om bijlagen aan de voorraadartikelen te kop-
pelen in Maximo.
2.3.3. Bijzondere aankopen
2.3.3.1. Bedrijfsvoertuigen
Leasing van milieuvriendelijke bedrijfsvoertuigen
In 2011 vonden kleine aanpassingen plaats van de wagenkorf in functie van betere CO2-
emissies. Verder dienen nieuwe bedrijfswagens standaard te voldoen aan de emissienorm
Euro 5.
Leasing van 50 dienstfietsen
Het bestaande leasecontract werd verlengd in 2011.
Aankoop bedrijfsvoertuigen
In 2011 werden 6 bedrijfsvoertuigen (bestelwagens) aangekocht via 3 bestekken (K2307,
K2316 en K2341) en 1 vrachtwagen voor OP/BG (B9906). In het gunningscriterium milieu
(20% of 15%) werd opgenomen dat niet alleen rekening gehouden wordt met lage CO2-
uitstoot, maar ook met lage polluentenuitstoot (voornamelijk fijn stof en stikstofoxiden). De
meeste punten worden toegekend aan het voertuig met de laagste emissiereductiekost,
meer bepaald het bedrag in Euro’s dat nodig is om de, door de uitstoot veroorzaakte, kli-
maat-, respectievelijk gezondheidsschade te remediëren. Hierbij wordt volgende weging toe-
gepast:
CO2: € 20/ton
SO2: € 31/kg
NOx: € 14/kg
PM: € 180/kg
63 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
Het voornaamste resultaat was dat alle leveranciers hun meest milieuvriendelijke variant
voorstelden. Zo waren de vrachtwagens voor OP/BG allemaal EEV-voertuigen (de eigenlijke
euro V +), met de bijbehorende lagere emissies.
Bij de inschrijvingen werd, indien mogelijk, een CNG-variant opgevraagd. Uiteindelijk heeft
een dergelijke variant het tot nog toe niet gehaald, omdat de goedkoopste merken geen
CNG-variant in de aanbieding bleken te hebben. Voor de duurdere merken bleek de CNG-
variant competitief.
Voor 1 bestelwagen werd afgeweken van deze werkwijze en werd standaard opgelegd om
een CNG-versie aan te kopen. Dat is dan ook gebeurd volgens K2341.
2.3.3.2. Vaartuigenontwerpstudie met het oog op de aankoop van een nieuwe
sleephopperzuiger
Er zijn geen vorderingen in dit dossier. De Milieudienst adviseerde eerder om toegevoegde
waarde te creëren door te gaan voor een specifiek tuig aangepast aan de omgevingsfactoren
en de Antwerpse haven (fijn stof- en NOx-hotspot, verontreinigde onderwaterbodem), anders
dan wat op de traditionele markt ter zake aangeboden wordt.
2.3.3.3. Duurzaam bouwen
In 2011 werd de Milieudienst betrokken bij de verdere uitwerking van de volgende projecten:
Nieuw Havenhuis
De nodige bepalingen werden opgenomen in het bestek, met als doel ervoor te zor-
gen dat het uiteindelijke ontwerp een BREEAM-score “Very good” kan halen. Intensief
overleg tussen de bedrijfsintern betrokken diensten, het ontwerpteam en de toekom-
stige aannemer, blijft nodig om voor de nodige garanties te zorgen dat dit effectief
ook zal lukken (er is geen overschot om de score “Very good” te halen).
ACC
Hoewel de bouw van het nieuwe ACC niet volledig onder de verantwoordelijkheid valt
van het Havenbedrijf, werden voorstellen gedaan om ook hier duurzaamheid mee te
integreren in het concept. Ook hier werd beslist om voor een BREEAM-score “Very
good” te gaan.
Thornton Road
In 2011 werd het datacenter Thornton Road gerealiseerd met een adiabatische koe-
ling, dit is een bijzonder energie-efficiënt systeem om de door het serverpark gegene-
reerde warmte, af te voeren. Het systeem is 7- tot 10-maal energiezuiniger dan een
conventioneel systeem. Ook het kantoorgedeelte werd energie-efficiënt gebouwd
(K28, E65). Het Havenbedrijf maakt deel van een groep rond een Europees project
(IRCOW) dat gaat over gerecycleerde bouwmaterialen. Binnen dat project werd aan-
geboden om een concrete toepassing te realiseren. Hier werd nog geen invulling aan
gegeven.
64 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
3. CONFORMITEITSANALYSE
De taak van de milieucoördinator, zoals omschreven in VLAREM II (artikel 4.1.9.1.3) omvat
onder andere waken over de naleving van de milieuwetgeving door, meer bepaald op regel-
matige tijdstippen, controle uit te oefenen op de werkplaatsen, de zuiveringstechnische wer-
ken en de afvalstromen. De milieucoördinator rapporteert de vastgestelde tekortkomingen
aan de bedrijfsleiding en doet voorstellen om deze te verhelpen.
3.1. VERGUNNINGSTOESTAND
3.1.1. Vergunningstoestand Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen
Het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen beschikt momenteel over 38 milieuvergunde in-
richtingen en diverse gemelde klasse 3-inrichtingen.
Overzicht van deze vergunningen in onderstaande tabel:
OVERZICHT LOPENDE MILIEUVERGUNNINGEN
Omschrijving Voornaamste
rubrieken
Kl Mico Verval-
datum
Voornaamste bijzonde-
re voorwaarden
Dokken
Churchilldok –
onderwatercel
2.3.7.b 2 - 29/03/15 Aanvaardingscriteria
Monitoringscriteria
Rapportage
Criteria voor afdek
Stappenplan opmaken
Delwaidedok –
onderwatercel
2.3.7.b 2 - 10/07/12 Aanvaardingscriteria
Monitoringscriteria
Criteria voor afdek
Deurganckdok 48.2, 18.1.2 1 B 25/04/22
Havenbedrijf RO 48.2 1 B 29/08/22 opvolgen kwaliteit op-
pervlaktewater
Havenbedrijf LO 48.2 1 B 29/04/20 opvolgen kwaliteit op-
pervlaktewater
Graandok - dempen 60.2 1 - 31/07/18
65 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
Bruggen en sluizen
Boudewijn- en Van
Cauwelaertsluis
Diverse 1 - 03/01/28
Zandvliet- en Berend-
rechtsluis
Diverse 1 - 16/03/26
Kallosluis Diverse 2 - 02/09/13
Royerssluis Diverse 2 - 20/12/21
Lillobrug 31.1 2 - 2/03/26
Londenbrug 31.1 2 - 4/10/21
Noordkasteelbrug 31.1 2 - 1/02/21
Oosterweel- en
Wilmarsdonkbrug
31.1 2 - 1/08/22
Siberiabrug 31.1 2 - 12/04/21
Bedrijven/gebouwen
Dienstgebouw Kaai 63 Diverse 3 -
Grensinspectiepost LO Diverse 2 - 28/08/26
Havenhuis klasse 3 mel-
ding
3 - 04/08/31
Infrastructuur kaai 102 Diverse 2 - 10/02/20
Vrachtwagencentrum 15.1.2 2 - 30/03/20
Baggerdienst Diverse 1 - 25/11/13
Dienstgebouw EV – kaai
142
Diverse 2 - 21/10/13
Dienstgebouw EV – kaai
206
klasse 3 mel-
ding
3 -
Hoogspanningspost 130 12.2.2 2 - 28/06/13
Hoogspanningspost 145 12.2.2 2 - 28/06/13
Hoogspanningspost 314 12.2.2 2 - 28/06/13
66 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
Hoogspanningspost 315 12.2.2 2 - 28/06/13
Hoogspanningspost 316 12.2.2 2 - 28/06/13
Hoogspanningspost 317 12.2.2 2 - 28/06/13
Hoogspanningspost 75 12.2.2 2 - 21/04/21
Kraandienst kaai 321 Diverse 2 - 17/10/22
Sleepdienst Diverse 2 - 13/03/28
Vlotkranendienst Diverse 2 - 2/09/13
Algemeen Werkhuis
Noord
42.2 1 B 12/10/20
Dienstgebouw Bruggen
en Sluizen Zuid
Diverse 2 - 8/10/18
Datacenter Thornton
Road
12.1.2 2 – 28/07/31
Noordkasteelpark 2.2.1 1 29/10/29 camerabewaking
Lillopark 2.2.1 1 09/12/30 camerabewaking
Compensaties
Meeuwenbroedplaats 18.1.2 1 B 7/08/27
Andere
Loswal Zandvliet 2.3.7.a 1 B 20/04/12 aangepaste aanvaar-
dingscriteria
Lozingsvergunning
Moerstraat
3.1.3 1 B 25/06/12
3.1.2. Screening milieuvergunningen aan nieuwe wetgeving
Naar aanleiding van de gewijzigde milieuregelgeving inzake milieukwaliteitsnormen voor
oppervlaktewater werden in 2011 ook de eigen lozingsvergunningen van het GHA gescreend
op de mogelijk vereiste aanpassingen. Uit deze screening bleek dat geen aanpassing van de
eigen vergunningen vereist is.
67 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
3.1.3. Aangevraagde milieuvergunningen 2010-2011
Recent werden volgende milieuvergunningsdossiers opgemaakt voor nieuwe inrichtingen en
voor inrichtingen waarvan de milieuvergunning komt te vervallen.
Er werd een actualisatie van de vergunning voor het Havenhuis (Entrepotkaai) inge-
diend. Om deze vergunning mogelijk te maken werd tevens een afwijking van de gel-
dende sectorale voorwaarden voor de gasblusinstallatie gevraagd aan de Minister
van Leefmilieu. Deze afwijking op de sectorale voorwaarden werd toegestaan op
30/06/2011; de milieuvergunning werd verleend op 04/08/2011.
Voor het datacenter Thornton Road werd, na een eerdere melding klasse 3 om de
werken reeds te kunnen opstarten, in 2011 een milieuvergunningsaanvraag klasse 2
ingediend. De vergunning werd verleend op 28/07/2011.
In het kader van de overdracht van het middenspanningsnet aan IVEG, werd een in-
ventarisatie uitgevoerd van alle vergunde of aangemelde transformatorstations in
het havengebied. Uit deze inventarisatie is gebleken dat een aantal vergunningen
en/of meldingen nog steeds op naam van de stad Antwerpen, afdeling Havenbedrijf
staan in plaats van het GHA. De overdracht in een eerste fase van de vergunnings-
plichtige transformatoren (klasse 2) naar het GHA, werd gerealiseerd op
31/05/2011, waarna de melding van overdracht aan IVEG kan worden gerealiseerd.
In een tweede fase heeft de stedelijke milieuadministratie gevraagd om alle over te
dragen meldingsplichtige transformatoren (klasse 3), opnieuw aan te melden op
naam van IVEG, omdat de milieureglementering strikt genomen niet voorziet in de
mogelijkheid tot overdracht van klasse 3-inrichtingen. Het betreft een 80-tal dossiers,
waarvan er momenteel 33 werden ingediend (met overeenkomstige stopzetting van
52 aktenamebesluiten op naam van GHA of stad Antwerpen, afdeling Havenbedrijf).
De behandeling van deze transformatordossiers, blijkt zeer tijdrovend omdat vaak
essentiële informatie ontbreekt, zoals beschikkingsrechten of de stedenbouwkundige
vergunningen. Een pertinente vaststelling daarbij is dat het GHA blijkbaar niet over
een volledige inventaris beschikt van alle bouwvergunningen die er voor haar gebou-
wen en/of installaties werden afgeleverd. De afhandeling van de resterende trans-
formatordossiers is gepland voor de eerste helft van 2012.
In de tweede helft van 2012 zal een actie worden opgezet om de overige vergunnin-
gen (andere dan transformatorposten) op naam van stad Antwerpen, afdeling Ha-
venbedrijf formeel over te dragen aan het GHA of de stopzetting van beëindigde ex-
ploitaties formeel aan te melden bij de vergunningverlenende overheid.
Voor de geplande exploitatie van het nieuwe Havenhuis, werd een milieuvergunnings-
aanvraag klasse 2 ingediend op 02/12/2011. De beslissing over de vergunnings-
aanvraag is nog hangende. De vergunning voor de voorafgaande proefboring van
aannemer Energie Verbeke, werd door het GHA overgenomen en vervolgens formeel
stopgezet, nadat bleek dat de proefboring geen onderdeel zal uitmaken van het defi-
nitieve BEO-veld (boorgat-energie-opslag) voor de verwarming van het nieuwe Haven-
huis.
Naar aanleiding van de grote behoefte aan strooizout in de winter 2010-2011 werd
de Panamaloods (Siberiastraat) in gebruik genomen voor de opslag van een bijko-
mende reserve aan strooizout. De milieuvergunningsaanvraag klasse 2 voor deze op-
slag werd ingediend op 09/11/2011. De beslissing over de vergunningsaanvraag is
nog hangende.
68 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
Door de ingebruikneming van de Panamaloods, kon de zoutopslag bij de Dienst Dro-
ge Infrastructuur op de Loodglansstraat - K102 (lichtjes) worden verminderd. Daar-
naast werd een terrein aan de overzijde van de Loodglansstraat, bijkomend in ge-
bruik genomen voor de opslag van bouwmaterialen. Voor deze aanpassingen werd
een milieuvergunningsaanvraag klasse 2 ingediend op 16/12/2011. De beslissing
over de vergunningsaanvraag is nog hangende. INFR/DI werd er evenwel op gewezen
dat de te verkrijgen milieuvergunning geschorst blijft zolang de vereiste stedenbouw-
kundige vergunning voor de terreinuitbreiding niet wordt aangevraagd en verkregen.
Alle dossiers met betrekking tot onderwaterbodem zijn opgenomen in het desbetreffende
hoofdstuk.
3.1.4. VLAREM-rubriek 48
Betreffende de steeds aanhoudende discussie naar de vergunningsplicht van haveninstalla-
ties, waar de wetgeving op dit moment onduidelijk is en waar er een zeer duidelijke relatie is
met de milieuvergunning waarover het Havenbedrijf ter zake beschikt voor de dokken, werd
in 2010 door de 4 Vlaamse zeehavens een gezamenlijke studie opgestart, die wordt uitge-
voerd door Publius/ERM. In deze studie wordt geconcludeerd dat de milieuvergunningsplicht
voor zowel zeehandelshavens als haveninstallaties mag worden opgeheven, maar dat een
aantal activiteiten met relevante milieuaspecten in het havengebied een verdere regulering
vergen. Zo wordt er gepleit voor de invoering van een milieuvergunningsplicht (of een andere
doeltreffende milieuregelgeving) voor (onderhouds-) baggerwerken en voor het uitwerken van
havenreglementering inzake sommige activiteiten op de wateroppervlakte of de voorkaaien,
waarvoor een milieuvergunningsplicht niet haalbaar wordt geacht. De resultaten van het
eindrapport werden op 22/11/2011 toegelicht in een overleg met de gezamenlijke haven-
gemeenschappen van de 4 zeehavens en op 15/12/2011 besproken met de Vlaamse over-
heid (LNE, Afdeling Milieuvergunningen). Hieruit is gebleken dat er voorlopig geen consensus
is met de beide partijen (Afdeling Milieuvergunningen noch de havengemeenschappen) over
de manier waarop de milieuvergunningsplicht voor de dokken verder kan worden ingevuld
dan wel geschrapt. Inmiddels besliste de Vlaamse Regering evenwel op 23/12/ 2011 om de
milieuvergunningsplicht voor haveninstallaties te schrappen, waardoor alvast een deel van
de onduidelijkheid uit de weg werd geruimd (en bovendien de hervergunning van onze slui-
zen niet langer MER-plichtig is). De gesprekken met zowel de Vlaamse overheid als de geza-
menlijke havengemeenschappen zullen in 2012 worden verdergezet.
3.1.5. Uitwerking havenreglementering
Er traden in 2011 twee milieurelevante havenreglementeringen in werking:
o Haveninformatienota nr. 63, die bepalingen en procedures omvat met be-
trekking tot het bunkeren in de haven.
o Reglement op de tweedehandsvoertuigen.
3.1.6. Ondersteuning aan derden bij opmaak van milieuvergunningsaanvragen
en MER’s voor (haven)infrastructuurprojecten
Het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen biedt ondersteuning bij de samenstelling van mi-
lieuvergunningsaanvraagdossiers voor haveninfrastructuur door derden. Met het oog daarop
69 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
wordt er jaarlijks een overleg met de Dienst MER en desgevallend vergunningverleners geor-
ganiseerd, waarbij de projectaanpak en de timing van deze MER-plichtige dossier wordt afge-
toetst. Doordat Vlaanderen (België) door het Europese Hof van Justitie veroordeeld werd we-
gens een gebrekkige omzetting van de Europese MER-richtlijn, is sinds september 2011 een
ruimere MER-toetsing van verschillende projecten vereist (ministeriële omzendbrief
LNE/2011/1 van 22/07/2011). Het periodieke overleg met de Dienst MER heeft tot doel om
verrassingen in het te doorlopen MER-traject of bij de MER-screening door de vergunningver-
lenende overheid te vermijden.
De stand van zaken omtrent de dossiers met betrekking tot natuurinrichtingsprojecten (Op-
stalvalleigebied - fase 2, Doelpolder Noord/Midden, Prosperpolder Zuid en Grote Geule) en
onderwaterbodem zijn opgenomen onder de desbetreffende hoofdstukken. In 2011 werd
daarnaast rond de volgende infrastructuurdossiers gewerkt:
MER Noordzeeterminal
Het project “verdieping en aanleg van een bodembescherming ter hoogte van de Noordzee-
terminal”, valt onder rubriek 10h uit bijlage II van het MER-besluit: “werken betreffende ka-
nalisering, met inbegrip van de vergroting of verdieping van de vaargeul en ter beperking van
overstromingen, met inbegrip van de aanleg van sluizen, stuwen, dijken, overstromingsge-
bieden en wachtbekkens, die gelegen zijn in of een aanzienlijke invloed kunnen hebben op
een bijzonder beschermd gebied.”
Het Havenbedrijf begeleidde dit MER deels tegelijk lopend met een hydraulische, sedimento-
logische en morfologische studie voor dit project.
De MER is conform verklaard in het voorjaar van 2011. Kort hierna is door INFR/RN de
bouwvergunningsaanvraag ingediend. Ook de analyseresultaten van het te baggeren materi-
aal zijn bekend sinds het voorjaar van 2011. Het slibrijk materiaal mag teruggestort worden
op de vergunde platen in de Zeeschelde mits een kleine administratieve procedure ('kleine
verandering'). Het zandrijk materiaal kan herbruikt worden.
MER Verrebroekdok – fase3
Het project voor de voltooiing van het Verrebroekdok (fase 3) valt onder bijlage I, 12 ‘zee-
handelshavens, met het land verbonden en buiten havens gelegen pieren voor lossen en
laden (met uitzondering van pieren voor veerboten) die schepen van meer dan 1.350 ton
kunnen ontvangen’ van het MER-besluit. Omdat, bij de voltooiing van het Verrebroekdok, het
tijdelijke natuurcompensatiegebied Verrebroekse Plassen zal verdwijnen, is dit project ge-
koppeld aan de natuurinrichting van Prosperpolder Zuid waarvoor eveneens een MER-
ontheffing werd opgesteld (zie hoofdstuk natuur). Met de Dienst MER werden de nodige af-
spraken gemaakt over de manier waarop de positieve effecten inzake natuur van het project
Prosperpolder Zuid, zullen worden ingebracht in het MER Verrebroekdok – fase 3, zodat het
cumulatief effect op zijn minst als neutraal kan worden beoordeeld in het kader van de in-
standhoudingsdoelstellingen. Voor het opmaken van dit MER werd in 2011 een bestek opge-
steld, waarvoor momenteel de offertevraag met bekendmaking lopende is.
MER-screening dempen Noordelijk Insteekdok
Voor het te dempen Noordelijk Insteekdok werd, op advies van de vergunningverlenende
overheid, in 2012 gestart met de opmaak van een bestek voor een MER-ontheffing. Inmid-
dels werd door het Directiecomité beslist om dit project voorlopig on hold te zetten.
Andere
Daarnaast werden reeds de eerste voorbereidingen getroffen om de MER-projecten voor het
Logistiek Park Schijns en het windturbineproject Waaslandhaven te begeleiden.
70 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
3.1.7. Adviesverlening over vergunningstrajecten van derden (inclusief
bodemsaneringsprojecten)
Vanuit haar rol als gebiedsbeheerder van het havengebied, wordt het Havenbedrijf bij ver-
schillende vergunningsprocedures betrokken en om advies gevraagd. Daarvoor werkt de
Milieudienst samen met de andere diensten binnen het Havenbedrijf en onderhoudt ze goe-
de contacten met vergunningverlenende en adviserende instanties. In haar adviezen brengt
het Havenbedrijf haar kennis over de haven in tijdens het vergunningsproces. Op deze ma-
nier draagt ze bij tot een geharmoniseerde vergunningverlening in het hele havengebied en
tot het behalen van milieudoelstellingen in het havengebied. Voor deze taak wordt er geput
uit de gebiedsgerichte informatie die door kennisopbouw bij de Milieudienst, maar bij andere
diensten binnen het Havenbedrijf, werd verworven. Steeds vaker wordt het Havenbedrijf
voorafgaand of tijdens de procedure door initiatiefnemers gecontacteerd om dergelijke in-
formatie te verkrijgen. Het Havenbedrijf streeft er telkens naar om bedrijven in een zo vroeg
mogelijk stadium te begeleiden in het vergunningsproces en de potentiële knelpunten te
detecteren met het oog op een te bereiken oplossing. In functie daarvan gebeurt er, in de
adviezen van de Milieudienst op nieuwe concessies of wijzigingen van bestaande concessies,
reeds een eerste screening.
Het aantal behandelde dossiers in 2011 wordt weergegeven in de onderstaande tabel (aan-
tal met nummer 2011).
Procedure Aantal RO Aantal LO
Concessie overdrachten 23
MER 10 4
OVR 3 1
wateradviezen 4 21
Milieuvergunningen KL 1 69 16
Milieuvergunningen KL 2 26
Stedenbouwkundige vergunningen 156 36
Bodemsaneringsprojecten 8 2
Beperkte bodemsaneringsprojecten 2 1
Procesbegeleiding en vergunningsaanvragen
Sinds augustus 2008 wordt de Milieudienst systematisch betrokken bij de dossierbespreking
van de stedelijke milieuadministratie ter voorbereiding van alle collegebeslissingen voor het
havengebied op de rechteroever. Op de linkeroever werd nog geen dergelijk resultaat bereikt,
ondanks gesprekken met de gemeentelijke vergunningsadministraties. Het gegeven dat het
Havenbedrijf slechts tot aan een welbepaalde fase toegang heeft in de vergunningsprocedu-
res, vormt tot op heden een belemmering voor de rol die zij in deze procedures kan spelen.
Op 22/07/2011 en 23/12/2011 keurde de Vlaamse Regering respectievelijk de startnota
en conceptnota goed, met betrekking tot de invoering van de omgevingsvergunning, die de
stedenbouwkundige en de milieuvergunning zal vervangen. Het Havenbedrijf onderzoekt
71 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
momenteel welke rol zij kan spelen binnen deze nieuwe, geïntegreerde vergunningsprocedu-
re.
In functie van de milieuproblematieken binnen het havengebied, wordt momenteel, binnen
de procesbegeleiding van vergunningsdossiers, voornamelijk aandacht besteed aan water-
huishouding en afvalwateraspecten, luchtemissies (voornamelijk stof), natuur en externe
veiligheid.
Inzake waterhuishouding en afvalwateraspecten, wordt aandacht besteed aan een correcte,
maar zinvolle toepassing van de gewestelijke hemelwaterverordening, ligging van lozings-
punten en impact van afvalwaterlozingen op het watersysteem. Daarbij moet nog vaak wor-
den vastgesteld dat exploitanten niet bewust zijn van de wettelijke verplichting tot het plaat-
sen van een individuele behandelingsinstallatie voor de lozing van huishoudelijk afvalwater
in het havengebied en de hierover verspreide informatie bijgevolg zijn doelgroep nog onvol-
ledig heeft bereikt.
Inzake de fijn stofproblematiek in het Antwerpse havengebied, worden exploitanten onder
meer aangespoord om over te schakelen van ad hoc-maatregelen op het moment dat de
stofverspreiding reeds heeft plaatsgevonden naar een structurele aanpak van de stofemis-
sies aan de hand van een stofbestrijdingsplan.
Inzake natuuraspecten worden effecten naar instandhoudingsdoelstellingen of beschermde
soorten meegenomen om in een zo vroeg mogelijk stadium oplossingen te zoeken. Daarbij
wordt er soms beroep gedaan op de samenwerking met Natuurpunt in het kader van de sa-
menwerking ‘Haven Natuurlijk’, bijvoorbeeld voor de compensatie van rugstreeppadden op
concessieterreinen in de backbone structuur zoals voorzien in de Achtergrondnota Natuur.
Voor de windturbineontwikkeling op rechteroever werd in 2011, samen met de betrokken
partijen, gestart met het zoeken naar een structurele aanpak.
Inzake externe veiligheid wordt zoveel mogelijk geprobeerd om inplantingen te vermijden die
aanleiding kunnen geven tot latere conflictsituaties. Opmerkelijk daarbij is de tendens om
publieksevenementen (proberen) te organiseren in of aan de rand van het havengebied om-
wille van de beschikbare ruimte en de afwezigheid van bewoning (die hinder zou kunnen
ondervinden van het evenement). In het Ruimtelijke Veiligheidsrapport (RVR) dat in opdracht
van de Vlaamse overheid werd opgesteld voor het afbakenings-GRUP van het Antwerpse
havengebied, wordt er nochtans voor gewaarschuwd dat de aanwezigheid van grote popula-
ties in de nabijheid van Seveso-installaties in het kader van recreatie of evenementen, een
ontoelaatbare impact kan hebben op het groepsrisico van dergelijke installaties. Dit kan als
effect hebben dat het aantal slachtoffers gevoelig kan verhogen wanneer er een calamiteit
zou optreden of omgekeerd dat de industriële of commerciële activiteiten van havengebrui-
kers zouden worden ingeperkt op het moment dat de veiligheidsrisico’s in het kader van een
veiligheidsrapportage worden herrekend.
Dossiers waaraan in 2011 bijzonder veel aandacht werd besteed, betroffen: twee windturbi-
neprojecten, de hervergunning van de scheepswerf, een hernieuwing van een lozingsvergun-
ning, een hervergunning van een tankenparkproject en het ontwikkelingsproject voor het
Logistiek Park Waaslandhaven. Het Havenbedrijf stelde in verband met de hervergunning
van een scheepswerf zelf een (niet schorsend) beroep in tegen een hervergunningsproject
met ontoereikende vergunningsvoorwaarden, waarover tot op heden nog geen uitspraak in
beroep werd ontvangen. Daarnaast nam het Havenbedrijf kennis van de uitspraak van de
Vlaamse minister van leefmilieu, over de exploitatie van een steenkolencentrale in het ha-
vengebied, waarbij werd nagegaan in welke mate aan de argumentatie van de weigerings-
72 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
beslissing precedentswaarde kan worden ontleend voor toekomstige ontwikkelingsprojecten
in het havengebied.
Adviezen op bodemsaneringsprojecten
Het Havenbedrijf krijgt, als eigenaar van de gronden, een vraag om advies van de OVAM bij
elk bodemsaneringsproject dat, ter conform verklaring, wordt ingediend. De adviestermijn
bedraagt 14 dagen. Verder vraagt de Stad Antwerpen advies aan het Havenbedrijf wanneer
zij zelf om advies gevraagd wordt door de OVAM, het gaat hier dan om milieuvergunnings-
plichtige activiteiten. De conformverklaring van het bodemsaneringsproject geldt immers als
milieuvergunning voor eventueel vergunningsplichtige activiteiten die deel uitmaken van de
sanering, bijvoorbeeld het lozen van afvalwater.
Het Havenbedrijf ontving in 2011 van de volgende concessionarissen adviesvragen met hun
bodemsaneringsplannen:
BSP Antwerp Process Company nv., Beliweg 22 (12/12/2011).
2e gefaseerd BSP – deelsanering Zuid - Vopak Terminal ACS, Haven 503, Schel-
delaan 410 (27/06/2011). Voorziene start: 01/05/2012.
2de gefaseerd BSP Herbosch-Kiere, Sint-Jansweg 7, Haven 1558 te Kallo
(17/05/2010). Op 24/11/2010 werd het GHA uitgenodigd voor de startvergadering
van de pilootproef. Op 10/01/2011 werd er gestart met de saneringswerken welke 2
jaar zullen duren en daarna 5 jaar periodieke monitoring.
BSP Brandweerkazerne Lillo, Scheldelaan (01/03/2010). Voorziene start: voor
01/02/2011. Er werd ons medegedeeld dat men binnenkort zal starten met de sa-
neringswerken.
BSP Trucks Center Antwerp nv, Schomhoeveweg 5, Antwerpen (07/04/2010). Op
09/08/2011 werd het GHA uitgenodigd voor de startvergadering. Op 15/08/2011
werd er gestart met de saneringswerken welke hebben geduurd tot 28/10/2011
daarna 1 jaar (2x) monitoring.
BSP Oiltanking Stolthaven Antwerp nv, Steiger 625 – Analine, Scheldelaan 450
(20/05/2011) – calamiteit 04/08/2009. Voorziene start: 01/01/2012.
1e gefaseerd BSP Noord Natie Terminals Tankenpark D, Blauwe weg 44 Antwerpen
(26/04/2010). Voorziene start: 01/08/2011.
BSP Antwerp Bulk Terminal, Muisbroeklaan 508-514 Antwerpen (23/06/2010).
Voorziene start: 01/06/2011.
BSP Oiltanking Stolthaven Antwerpen, Scheldelaan 450 Antwerpen (12/07/2010).
Voorziene start: 01/03/2011.
BSP Antwerp Gas Terminal, Land Van Waaslandlaan 3, Beveren-Waas
(16/06/2010).
Dit betreft een aangepast BSP na opmerkingen van GHA en OVAM op het eerste BSP,
waarin enkel een monitoring maar geen actieve aanpak van een nieuwe bodemver-
ontreiniging werd voorgesteld. In het nieuwe voorstel wordt de verontreiniging maxi-
maal uitgegraven, voor zover de aanwezige leidinginfrastructur het toelaat.
Op 08/02/2011 werd het Havenbedrijf uitgenodigd voor de startvergadering.
In mei 2011 werd het Havenbedrijf gecontacteerd om te melden dat de ontgraving
stopgezet werd gezien de technische onmogelijkheid en dat men ging overgaan tot
73 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
monitoring van de aanwezige verontreiniging. Het Havenbedrijf heeft een akkoord
van stopzetting van de actieve sanering ondertekend, onder de voorwaarden dat, bij
beëindiging van de concessie en/of afbraak van de constructies, actief gesaneerd
wordt met als saneringsdoel de richtwaarden voor de bodemkwaliteit. Verder dat het
Havenbedrijf van de saneringsplichtige een kopie van tussentijdse rapportages wenst
te ontvangen.
De standaardvoorwaarden voor het Havenbedrijf zijn dat het Havenbedrijf wordt uitgenodigd
op de startvergadering en de kans krijgt de werken van nabij op te volgen en dat het Haven-
bedrijf een kopie krijgt van het eindevaluatieverslag. Er wordt ook gevraagd het Havenbedrijf
op de hoogte te houden van de start- en einddatum van de saneringswerken. Verder wordt
vooral aandacht geschonken aan mogelijke hinder of schade op het openbaar domein en op
aanliggende concessieterreinen.
In het nieuwe Bodemdecreet wordt de mogelijkheid gegeven om een beperkt bodemsane-
ringsproject in te dienen voor werken die maximaal 180 dagen duren. De OVAM heeft voor
de conformverklaring slechts 30 dagen i.p.v. 90 dagen in de normale procedure. Een voor-
waarde is wel het schriftelijk akkoord van de eigenaar van de grond.
In 2011 werd er aan het Havenbedrijf 3 toelatingen gevraagd voor een beperkt bodemsane-
ringsproject:
Beperkt BSP ADPO, Steenlandlaan 3 te 9310 Kallo (23/12/2011). Goedkeuring:
24/01/2012. Voorziene start: 01/02/2002.
Gefaseerd beperkt BSP Vopak Terminal Eurotank nv, Industrieweg 16 – Haven 399
(03/11/2010). Voorziene start: 01/01/2012.
Beperkt BSP Container Center Antwerpen, Noorderlaan 600 (22/08/2011): Goed-
keuring: 08/11/2011.
Uniek loket haven
Sinds 2010 behandelt het Uniek Loket Haven (een samenwerking tussen INFR/DI/SV en
INFR/RO&M) zowel de stedenbouwkundige vergunningsdossiers als de milieuvergunnings-
dossiers klasse 2 en 3 binnen een vastgelegde delegatiezone (circa het volledige rechteroe-
vergebied ten noorden van het Eilandje) namens het stadsbestuur. De uitbouw van het uniek
loket vergemakkelijkt de mogelijkheid om in een vroeg stadium al met de exploitanten in
(voor)overleg te treden en hen te begeleiden in de vergunningsprocedures. In 2011 werden
65 milieudossiers (en 31 stopzettingen van vergunningen) behandeld op het Uniek Loket
Haven. Vermits de werkzaamheden op het Uniek Loket Haven worden uitgevoerd onder de
bevoegdheid van de gemachtigde ambtenaren van de Stad Antwerpen, gebeurt de rapporte-
ring hierover niet in het verslag van de bedrijfsinterne milieucoördinator, maar in een afzon-
derlijk verslag aan de Stad en het Havenbedrijf.
3.1.8. Vergunningverlening watercaptatie
Als waterbeheerder voor de dokken is het Havenbedrijf, volgens het decreet van
21/12/1990, de bevoegde instantie voor het verlenen van watercaptatievergunningen, de
controle op deze vergunningen en de inning van de watercaptatievergoedingen (waarbij 80%
van de geïnde bedragen worden doorgestort aan N.V. Waterwegen & Zeekanaal van het
Vlaams Gewest).
74 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
In 2011 werden er 3 watervangvergunningen (voor meer dan 500m³/jaar of bluswatercapta-
tie) verleend en kennis genomen van 2 meldingen van watervang (tot maximum
500m³/jaar).
Er werd tevens een traject opgestart om de vergunningverlening en controle van watercapta-
ties verder te optimaliseren, dat in 2012 zal worden afgerond. Hiervoor werden er gesprek-
ken aangeknoopt met de andere waterbeheerders NV Waterwegen & Zeekanaal en NV De
Scheepvaart om praktijkervaringen uit te wisselen en af te stemmen.
3.2. BEDRIJFSINTERNE MILIEUZORG
De milieucoördinator waakt er over dat de voorwaarden, die opgelegd werden aan het Ha-
venbedrijf, worden nageleefd. Volgende initiatieven werden hiertoe ontplooid.
3.2.1. Audits van eigen activiteiten
De auditrondgangen werden ook in 2011 gezamenlijk uitgevoerd met iemand van IDPB,
INFR/RO&M, INFR/DI, de bedrijfsarts en iemand van de verzekering in functie van werkon-
gevallen.
In 2011 werden volgende rondgangen uitgevoerd:
Droge Infrastructuur 22 maart
Natte Infrastructuur: Zandvlietsluis 23 maart
Natte Infrastructuur: Van Cauwelaertsluis 25 maart
Natte Infrastructuur: Kallosluis 23 juni
Bruggen en Sluizen Noord: Zandvlietsluis 9 maart
Bruggen en Sluizen Noord: Van Cauwelaertsluis 18 maart
Bruggen en Sluizen Noord: Kallosluis 9 maart
Bruggen en Sluizen Zuid 20 april en 9 mei
S/TC 25 mei
Kraandienst (K321) en Vlotkraandienst (K55) 8 en 14 juni
Milieuparkjes 6 april
S/AWN 11 en 23 mei
Baggerbedrijf (K128) 17 en 22 juni
HKD 25 augustus, 2 ,9 en 16
september
75 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
Sleepbedrijf (K602) 16 en 19 september
Havenhuis 21 september
MAS en K100 7 oktober
Uit deze rondgangen worden actiepunten opgesteld die worden voorgesteld/toegelicht op
een overleg met de verschillende diensten. Na afstemming met de betrokken diensten, wor-
den de acties ingevoerd als melding in het Maximo-systeem. Sinds kort worden er nabespre-
kingen met de verschillende bedrijven georganiseerd waarbij de actiepunten toegewezen
worden, alvorens ze in Maximo als een melding in te brengen. Op deze manier is het duidelij-
ker wie welke taken op zich gaat nemen, alsook of het haalbare acties zijn. Een nadeel blijft
dat er soms heel wat tijd overgaat tussen de rondgang en de nabespreking met gevolg dat
uitvoering van sommige acties vertraging oploopt.
Wanneer de verschillende actielijsten per bedrijf met elkaar vergeleken worden, kunnen er
een aantal steeds terugkerende acties gedefinieerd worden. De voornaamste terugkerende
acties betreffen:
het niet correct opslaan van producten (niet op lekbakken, geen etiket, geen MSDS
aanwezig, geen gescheiden opslag)
het niet correct opslaan van gassen (gasflessen niet vastgemaakt, afstandsregels
worden niet gerespecteerd)
het niet correct sorteren van afval (zowel restafval, groenafval, PMD als ijzerafval,
chemisch afval, houtafval, …)
In de actielijsten worden ook acties opgenomen rond energie, zowel naar energieverbruik,
als naar bewust omgaan met energie. Rond energieverbruik wordt er aandacht gevraagd
voor de elektrische vuurtjes die al te vaak als bijkomende verwarming overal worden ge-
plaatst. Ze vormen een weinig energiezuinige vorm van verwarming. Er dient, in samenwer-
king met de technisch manager energie (INFR/BS/Z), naar een bedrijfsbrede duurzame op-
lossing gezocht te worden.
Een tweede punt rond energieverbruik betreft perslucht, in het bijzonder het energieverlies
ten gevolge van persluchtlekken. Tijdens de rondgangen werden op verschillende plaatsen
persluchtlekken vastgesteld. Met behulp van communicatie is het energieverlies in beeld
gebracht en zijn voorstellen geformuleerd om dit energieverlies te minimaliseren.
In het kader van bewust omgaan met energie, wordt er aandacht gevraagd voor het doven
van de lichten bij het verlaten van de ruimte, geen airco of verwarming aan te laten bij ge-
opende ramen en deuren, geen voorwerpen, kledingstukken of handdoeken op verwar-
mingselementen te hangen.
Naast het opmaken van een actielijst per bedrijfsrondgang wordt ook de bestaande milieu-
vergunning per bedrijf getoetst op vlak van conformiteit tussen de huidige situatie en de be-
staande milieuvergunning en wordt er gerapporteerd over het energie- en waterverbruik en
het geproduceerde afval. De conformiteitsaudit heeft in de eerste helft van 2011 geleid tot
een opsomming van vergunningen die dienen aangepast te worden. Het betreft de aanpas-
sing van de milieuvergunningen van het sluizencomplex Zandvliet- en Berendrechtsluis, van
het sluizencomplex Van Cauwelaert- en Boudewijnsluis, van de Kraandienst K55, van het
76 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
sluizencomplex Kallosluis en de aanpassing van de milieuvergunning van het baggerbedrijf
K128. Het nodige wordt gedaan om een en ander in orde te brengen.
Als onderdeel van de conformiteitsaudit, wordt de aanwezigheid van de wettelijk verplichte
documenten per bedrijf gecontroleerd. Onder deze wettelijke documenten vallen de onder-
houdsattesten van airco’s, de emissiemetingen van stookinstallaties, de keuringen van
stookolietanks en de (M)SDS-fiches (veiligheidsfiches) van gevaarlijke producten. Deze do-
cumenten zijn verspreid over het Havenbedrijf terug te vinden, afhankelijk van welke dienst
instaat voor de organisatie van de keuringen of de inkoop van de producten. Normaal gezien
moeten deze documenten aanwezig zijn op de verschillende vergunde locaties, maar uit de
audit blijkt dat dit momenteel meestal niet het geval is.
Op dit moment bevinden de wettelijke documenten zich op de volgende locaties:
Aircoattesten en emissiemetingen stookinstallaties zijn terug te vinden bij
INFR/BS/Z. 1 maal per jaar worden deze overgemaakt aan INFR/RO&M waarna ze
verder verdeeld worden naar de locaties.
Keuringsattesten van stookolietanks zijn terug te vinden bij INFR/DI/G, een kopie
van deze attesten wordt overgemaakt aan INFR/RO&M die dan de attesten verder
verdeelt.
(M)SDS-fiches worden verzameld door F/MAG. Deze documenten kunnen gekoppeld
worden aan het respectievelijke magazijnartikel in Maximo, waardoor ze door alle
bedrijven raadpleegbaar zijn. Het grote knelpunt hierbij is dat deze manueel ingege-
ven moeten worden en dit bijna 2 jaar na opstart van het Maximo-systeem nog
steeds niet op punt staat. Van de meeste producten is nog geen fiche terug te vinden
in het systeem.
In praktijk verdeelt INFR/RO&M op dit moment de kopijen van de documenten naar de ver-
schillende bedrijven, zodat ze ook ter plaatse beschikbaar zijn. Dit is niet altijd even eenvou-
dig vermits er bijvoorbeeld op de sluiscomplexen verschillende gebouwen staan en verschil-
lende diensten onafhankelijk van elkaar werken. De kopijen gaan vaak verloren.
In de toekomst zou het nieuw documentbeheerssysteem een oplossing moeten bieden
waardoor het eenvoudiger wordt om (alle) documenten te delen met de belanghebbenden.
3.2.2. Deelname aan het Milieucharter VOKA
Op 26/03/2010 ondertekende het Havenbedrijf de intentieverklaring voor de deelname aan
het Milieucharter, cyclus 2010–2011. Het Milieucharter is een initiatief van VOKA Kempen
en VOKA Mechelen, om bedrijven te ondersteunen naar een meer milieuvriendelijke werkwij-
ze. Door in te tekenen voor dit Milieucharter krijgt het GHA de mogelijkheid een milieucertifi-
caat te behalen voor het huidige Havenhuis en de technische dienst op K63.
Om het certificaat te behalen moet het GHA voldoen aan enkele voorwaarden.
Zo worden het Havenhuis en K63 gescreend naar milieuconformiteit. Met andere woorden er
wordt nagegaan in hoeverre de 2 locaties voldoen aan de huidige milieuwetgeving. Opmer-
kingen die na deze screening aan het licht komen, moeten binnen de cyclus van een jaar
opgelost worden.
Een andere voorwaarde is het tot een goed einde brengen van minstens 3 vooropgestelde
acties tijdens de jaarcyclus. Het bedrijf mag zelf actiepunten voorstellen maar ze moeten
77 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
verder gaan dan de wettelijke (milieu)verplichtingen van het bedrijf. De actiepunten worden
door een evaluatiecommissie goedgekeurd en na het cyclusjaar geëvalueerd.
Op 1/06/2011 vond de officiële uitreiking plaats van het Milieuchartercertificaat voor de
cyclus 2010–2011. Het Havenbedrijf mag zich nu een jaar lang tonen als een bedrijf dat de
daad bij het woord voegt als het gaat over het verbeteren van haar milieusituatie.
Het Havenbedrijf realiseerde onder begeleiding van INFR/RO&M tijdens de cyclus 2010–
2011 6 van de 9 opgegeven actiepunten. Deze waren:
1. Verbeteren van communicatie over afvalbeheer voor de binnenvaart
2. Verhinderen van bodemverontreiniging door niet onderzoeksplichtige activiteiten
3. Verminderen van luchtemissies door overschakelen naar zwavelarme brandstof voor
onze kraan-, sleep-, en baggeroperaties en voor de verwarming van gebouwen
4. Verbeteren van het bestaande interne milieuzorgsysteem, uitvoeren van een GAP-
analyse als eerste stap naar een certificeerbaar milieuzorgsysteem
5. Verbeteren van het aankoopbeleid: bestaande procedures evalueren
6. Verminderen van de ecologische voetafdruk door leasing van meer milieuvriendelijke
en beter op de verplaatsingsbehoefte afgestemde dienstwagens, leasing van dienst-
fietsen, …
Op 6/04/2011 onderschreef het Havenbedrijf voor de 2de maal het Milieucharter van de
provincie Antwerpen. In de cyclus 2011–2012 verbindt het Havenbedrijf er zich toe om con-
crete vooruitgang na te streven in de realisatie van volgende actiepunten:
1. De ecologische voetafdruk verminderen via beperking van de impact van sleepvaren
2. De communicatie verbeteren vanuit Siberiastraat 20 door middel van het project:
“Duurzaamheidverslag 2010-2011”
3. Risicobeheersing en noodprocedures versterken aan de hand van het project: “Olieca-
lamiteitenplan”
4. Het energieverbruik verminderen door middel van het project: “Energieboekhouding”
5. De kwaliteit van de directe leefomgeving verbeteren door een nieuw afvalcontainer-
park voor de binnenvaart
6. De emissies van de scheepvaart verminderen door middel van het project: “Wal-
stroomkasten voor de binnenvaart”
7. De kwaliteit van de directe leefomgeving verbeteren aan de hand van het project
“Environmental Shipping Index”
8. Het aankoopbeleid uitbreiden met milieuvriendelijke producten door middel van het
project: “Raamcontract schoonmaakmiddelen”
9. Het documentenbeheer van GHA verbeteren via Alfresco
10. De integratie van milieu in de uitbouw van het beheer en het beleid door de verbete-
ring van het intern zorgsysteem
78 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
3.2.3. Intern milieuzorgsysteem verbeteren
Tijdens de cyclus 2010–2011 van het Milieucharter, werd er een GAP-analyse uitgevoerd.
Door het uitvoeren van deze GAP-analyse, met als referentie de ISO 14001-norm, kreeg het
Havenbedrijf een goed zicht op de elementen van het milieumanagementssysteem dat het
al heeft en welke elementen eventueel verbeterd kunnen worden en welke nog ontbreken.
Binnen de cyclus 2011–2012 van het charter, is gekozen om 2 acties te realiseren in het
kader van het verbeteren van het intern zorgsysteem. Meer bepaald zal er voor het bedrijf
AWN (Algemeen Werkhuis Noord) een milieu-impactanalyse uitgevoerd worden, gevolgd
door de opmaak van een milieuzorgprogramma. In dit programma wordt er een plan van
aanpak voorgesteld welke moet leiden tot het verbeteren van de milieuprestaties binnen het
bedrijf AWN.
De 2de actie in het verbeteren van het intern zorgsysteem, betreft het optimaliseren van de
lopende milieuaudits door de opmaak van een milieuauditplan, een milieuauditprogramma
en een procedure voor de opvolging van de waargenomen aandachtspunten.
3.2.4. Adviesverlening bij overdrachten/wijzigingen van concessies
Het Bodemdecreet definieert het aangaan of beëindigen van een concessie, op een grond of
het overdragen van een concessierecht, als een overdracht, die moet voldoen aan de voor-
waarden gesteld in het decreet.
Dat wil zeggen dat bij elke overdracht de overdrager een bodemattest moet aanvragen bij de
OVAM. Indien het om een risicoperceel7 gaat, moet de overdrager eerst een oriënterend bo-
demonderzoek laten uitvoeren. Indien hieruit een noodzaak tot verdere maatregelen blijkt,
kan de overdracht pas plaatsvinden indien ofwel het beschrijvend bodemonderzoek aantoont
dat er geen saneringsnoodzaak is, ofwel een bodemsaneringsproject is conform verklaard,
een eenzijdige verbintenis tot saneren is ondertekend en een financiële borg is gesteld voor
de uitvoering van de sanering.
Bij elke overdracht wordt gecontroleerd of het al dan niet om een risicoperceel gaat en wordt
geadviseerd over de verplichtingen die de overdrager krachtens het Bodemdecreet heeft.
Ook de al gekende informatie met betrekking tot de bodemkwaliteit van het betrokken per-
ceel, wordt nagekeken en geëvalueerd. Een grote hulp om dit op een efficiënte manier te
doen, zou een rechtstreekse toegang zijn tot de databank van de verleende milieuvergunnin-
gen. Met de uitbouw van een datalaag milieuvergunningen in het GIS, wordt geprobeerd
hiervoor een oplossing te bieden. Indien nodig wordt een plaatsbezoek gebracht aan het over
te dragen terrein om ter plaatse de toestand te verifiëren en eventueel niet vergunde risico-
activiteiten op te sporen.
De verplichtingen van concessionarissen bij stopzetten en overdragen van concessies, wor-
den opgevolgd zodat de belangen van het Havenbedrijf, als eigenaar van de gronden, maxi-
maal gevrijwaard blijven.
Sinds 2011 worden ook milieuaspecten, andere dan bodem, betrokken bij de advisering van
concessiedossiers. Deze advisering op milieuaspecten zit nog in een opbouwfase. Door mili-
7 Een risicoperceel is een perceel waarop activiteiten plaatsvinden of plaatsvonden of inrichtingen
gevestigd zijn of waren die bodemverontreiniging kunnen veroorzaken. De lijst van zogenaamde
risicoactiviteiten en -inrichtingen is opgenomen in bijlage 1 van het VLAREBO.
79 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
euaspecten meer mee te nemen bij concessieverlening, kunnen wellicht heel wat discussies
en problemen met vergunningsverleners en andere stakeholders worden vermeden (zie §
3.1.6.).
De Milieudienst wordt voor de meeste overdrachten/wijzigingen van concessies om advies
gevraagd vooraleer een beslissing wordt voorgelegd aan de Raad van Bestuur. Voor een aan-
tal concessies gebeurde dat niet (onder meer Mexico Natie – 5de Havendok).
3.2.5. Adviesverlening achterlandbeleid
GHA heeft een raamcontract voor het uitvoeren van milieuaudits (´due diligence´) op de
terreinen waarin het participatie overweegt. In 2011 werden geen dergelijke audits uitge-
voerd.
Waar initiatieven, die genomen werden in het kader van achterlandbeleid, zelf positieve mi-
lieueffecten genereren, heeft de Milieudienst er op gewezen dat ook bij de inrichting en uit-
bating van achterlandterminals, opportuniteiten kunnen worden gezocht tot duurzame in-
richting en exploitatie van deze terreinen. Het debat hieromtrent werd nog niet gevoerd.
3.3. BODEM
3.3.1. Inleiding
Havenbreed
Het Havenbedrijf is eigenaar van een groot deel van de terreinen binnen het havengebied.
Daarom wordt, in het kader van de decretale bevoegdheden, nauw toegezien op de correcte
toepassing van het bodemsaneringsdecreet bij de overdracht van percelen en in het bijzon-
der de risicogronden, teneinde de ontwaarding van de onroerende activa zoveel mogelijk te
voorkomen. Bij het beëindigen, aangaan of overdragen van concessies wordt, via gegevens
uit de milieuvergunningendatabank, historische gegevens en terreinbezoeken, nagegaan of
op een terrein al dan niet een oriënterend bodemonderzoek moet gebeuren voor overdracht.
Sinds op 1/06/2008 het nieuwe decreet, betreffende de bodemsanering en bodembe-
scherming (‘Bodemdecreet’), en het uitvoeringsbesluit Vlaams reglement betreffende de
bodemsanering en de bodembescherming (‘VLAREBO’) van kracht werden, loopt het Haven-
bedrijf meer risico op saneringsplicht. De exoneratievoorwaarden voor de saneringsplicht zijn
versoepeld voor exploitanten en gebruikers en strenger gemaakt voor eigenaars. Bovendien
gaat de saneringsplicht naar de eigenaar, indien de exploitant of gebruiker aan de exonera-
tievoorwaarden voldoet, waar vroeger de OVAM ambtshalve optrad.
Bedrijfsintern
Naast de bodemonderzoeken, die moeten gebeuren in de correcte naleving van de wettelijke
overdracht van risicoterreinen, kijkt de Milieudienst ook toe op de periodieke onderzoeks-
plicht voor bepaalde activiteiten en installaties geëxploiteerd door het Gemeentelijk Haven-
bedrijf Antwerpen.
De verschillende infrastructuurdiensten en elektriciteitsvoorziening worden, in het kader van
de wetgeving, geadviseerd over het gebruik van uitgegraven bodem en over de toepassings-
mogelijkheden van grond die vrijkomt bij infrastructuurprojecten, leidingwerken en natuur-
compensaties. De Milieuafdeling organiseert de opmaak van de verplichte technische ver-
slagen, die de milieuhygiënische kwaliteit van de uit te graven bodem beschrijven.
80 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
3.3.2. Oriënterende en beschrijvende bodemonderzoeken
3.3.2.1. Vrijwillige bodemonderzoeken
OBBO Verlegde Schijns
Om de terreinen van de voor- en de hoofdgracht van de Verlegde Schijns in te kunnen richten
als zone voor logistieke bedrijven (Logistiek Park Schijns), dienen beide grachten te worden
gedempt. Een bodemonderzoek werd uitgevoerd om de kwaliteit van het, in de grachten
aanwezige, slib te bepalen en de mogelijkheid te onderzoeken om het slib ter plaatse te la-
ten. Dit bodemonderzoek werd vrijwillig uitgevoerd door het GHA om enerzijds juridische
duidelijkheid te scheppen over de correcte uitvoering van de demping en anderzijds om de
nulsituatie van de bodemkwaliteit vast te leggen ten opzichte van de toekomstige conces-
siehouders. Uit het OBO bleek dat het slib niet voldeed aan de bodemsaneringsnormen. Er
werd dan een beschrijvend bodemonderzoek opgemaakt dat concludeert dat een huidig eco-
logisch risico niet kan worden uitgesloten en dat er een sanering noodzakelijk is. Een risico-
analyse toont aan dat het dempen van de grachten een mogelijke saneringstechniek is die
het risico wegneemt.
Het bodemsaneringsproject (BSP) is op 23/07/2008 ingediend bij de OVAM en conform ver-
klaard op 27/10/2008. Het BSP bepaalt dat de te verkiezen sanering bestaat in het dempen
van de grachten onder begeleiding van een bodemsaneringsdeskundige. Na de demping
moet de kwaliteit van het grondwater gedurende 6 maanden gemonitord worden. De uitvoe-
ring van de werken is afhankelijk van de uitvoering van het project Logistiek Park Schijns en
de herinrichting van de afwatering van het aangesloten gebied. De conform verklaring legt
op dat de saneringswerken moeten starten voor 25/10/2013.
In het BSP worden de kosten voor de geselecteerde variant (het dempen) geraamd op €
195.200, dit is exclusief de kosten voor het eigenlijke dempen en omvat enkel de milieu-
kundige begeleiding, staalname, analyse, rapportering, nazorg, e.d.
Om deze termijn te verschuiven in de tijd dienen we, vóór het verstrijken van de termijn, een
verzoek tot verlenging aan de OVAM te verzenden, anders is er een nieuw bodemsanerings-
project nodig.
OBO Ordamstraat (ex-Opelparking)
Volgens de beschikbare informatie is het nieuwe kadastraal perceel (gesplitst na de aankoop
van een deel van het perceel van GM) géén risicoperceel en is er dus geen bodemonderzoek
noodzakelijk voor de overdracht. Hoewel er officieel geen risico-activiteiten hebben plaatsge-
vonden, is het, gezien de historiek van het terrein en om latere discussies te vermijden, aan-
gewezen de nulsituatie van het terrein vast te leggen middels een bodemonderzoek én dit
onderzoek bij de concessieovereenkomst te voegen of er ondubbelzinnig naar te verwijzen.
2 van de 3 concessiepercelen konden reeds oriënterend onderzocht worden en deze onder-
zoeken werden conform verklaard door de OVAM. De kostprijs van 1 van deze bodemonder-
zoeken werd reeds doorgerekend aan de concessionaris.
IBO Werfinrichtingszone bouw datacenter
New Holland Tractor stelt een deel van hun terrein ter beschikking ten behoeve van de wer-
ken aan het datacenter. Er werd een indicatief bodemonderzoek uitgevoerd ter vastlegging
van de nulsituatie vóór de ingebruikneming van het terrein door de aannemer. Er werd geen
verontreiniging vastgesteld. Bij teruggave van het terrein zal er opnieuw een bodemonder-
zoek uitgevoerd worden om te controleren of er verontreiniging is veroorzaakt.
81 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
IBO Werfinrichtingszone herprofileren van de Rostockweg
Sea-Invest heeft een deel van hun concessieterrein in bruikleen gegeven aan de aannemer
van INFR/DI/WG als toekomstige werfzone voor de wegenwerken aan de Rostockweg. Een
deelterrein aan de Thornton Road en aan de Rostockweg werd vrijwillig oriënterend onder-
zocht. Conclusies voor beide terreinen: “geen duidelijke aanwijzing dat de verhoogde concen-
traties een ernstige bedreiging vormen voor mens of milieu. Bijgevolg moet er geen beschrij-
vend bodemonderzoek uitgevoerd worden”. De conclusies van deze bodemonderzoeken zul-
len als nulsituatie beschouwd worden. Na beëindiging van de concessie zal een dergelijk
onderzoek herhaald worden en vergeleken met deze nulsituatie.
3.3.2.2. GHA is onderzoeksplichtige en aansprakelijke
PBO Algemeen Werkhuis Noord
Voor het AWN geldt een periodieke bodemonderzoeksplicht (categorie A: om de 20 jaar). In
2002 werd een eerste periodiek oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd.
Uit dit onderzoek bleek een “ernstige aanwijzing op ernstige bedreiging” als gevolg van een
aangetroffen historische bodemverontreiniging met minerale olie. In een schrijven van
31/10/2005 werd het OBO door de OVAM conform verklaard en beslist dat een beschrijvend
bodemonderzoek noodzakelijk is. Tevens stelde de OVAM een aantal bijkomende onder-
zoeksverrichtingen voor, die dienen opgenomen te worden in het beschrijvend bodemonder-
zoek.
De OVAM heeft het Havenbedrijf tot op heden echter niet aangemaand tot het uitvoeren van
een BBO. Voor een historische verontreiniging is er geen automatische saneringsplicht, de
verplichting ontstaat pas na aanmaning door de OVAM.
Om toch een zicht te krijgen op de omvang van de verontreiniging en de eventuele noodzaak
om te saneren, werd opdracht gegeven aan ESHER bvba een BBO uit te voeren op het terrein
van AWN. Dit bodemonderzoek werd uitgevoerd met als conclusies:
er is een verontreiniging met zware metalen en poly-aromatische koolwaterstoffen
aanwezig in de toplaag, die echter, volgens de risicobeoordeling, geen risico inhoudt
en bijgevolg geen aanleiding geeft tot bodemsanering.
er is een verontreiniging met minerale olie aanwezig tussen droogdokken 6 en 8. De
verontreinigingsvlek heeft een volume van ongeveer 60.000m³ en is verticaal afge-
perkt op 7,5m-mv. Volgens de saneringsdeskundige zou dit kunnen te maken hebben
met de werking van de droogdokken en de invloed daarvan op de grondwaterstand.
Er is een bodemsanering noodzakelijk voor deze verontreiniging.
Het BBO werd op 23/12/2011 ingediend bij de OVAM. Na indiening heeft de OVAM 60 da-
gen tijd om het onderzoek al dan niet conform te verklaren. Vervolgens zal OVAM aanmanen
een bodemsaneringsproject (BSP) op te maken. OVAM kan een termijn opleggen waarbinnen
het BSP moet worden ingediend.
In het BBO wordt de saneringsnoodzaak omschreven als urgent, omwille van de omvang van
de verontreiniging. Het BBO werd ingediend bij de OVAM, samen met het rapport van het
OBBO ICC (zie verder). INFR/RO&M stelt voor om in het BSP te argumenteren dat de sane-
ring best wordt uitgevoerd bij stopzetting van de huidige activiteiten en ontmanteling van het
terrein.
82 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
PBO actualisatie baggerbedrijf
Het GHA heeft de vraag gekregen van de OVAM om het periodiek onderzoek te actualiseren
en aan te vullen. Uit dit onderzoek blijkt dat er verhoogde gehaltes van PAK’s en zware meta-
len voorkomen in het grondwater en in de bodem maar dat deze geen aanleiding geven tot
verder onderzoek. De verontreiniging is waarschijnlijk in grote mate gelinkt aan ophoging
met puinhoudende grond.
PBO actualisatie elektriciteitsvoorziening
Naar aanleiding van de overdracht van het distributienet op rechteroever aan INFRAX, dient
het GHA een oriënterend bodemonderzoek te doen op het terrein aan K206 omdat het een
risicoterrein is.
Aangezien er in 2006 al een periodiek bodemonderzoek uitgevoerd werd, volstond een actu-
alisatie. Hieruit bleek dat er geen verder onderzoek noodzakelijk is.
3.3.2.3. GHA is onderzoeksplichtige maar niet aansprakelijk
Eilandje
Alle verplichtingen inzake bodemonderzoek en –sanering werden nagekomen door het GHA
en de overdracht werd gefinaliseerd.
OBO Grimaldi
Het GHA wenst een onroerend goed aan te kopen van Grimaldi Belgium nv, gelegen in de
Haïfastraat. Voorafgaand werd een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd om accuraat op
de hoogte te zijn van de bodemproblematiek. Uit dit onderzoek is gebleken dat er geen ver-
der onderzoek noodzakelijk is.
OBBO Benzineweg/Naftaweg/Petroleumkaai
Het terrein aan de Benzineweg/Naftaweg/Petroleumkaai (PIZ) ligt al jaren braak. Over een
deel van het terrein loopt er een procedure bij de Raad van State over de saneringsplicht8.
Naar aanleiding van interesse van een naburig bedrijf om het terrein in concessie te nemen,
werd de opmaak van een oriënterend en beschrijvend bodemonderzoek opgestart. Het oriën-
terend en beschrijvend bodemonderzoek werd afgerond en ingediend bij de OVAM. Er wer-
den verontreinigingen aangetroffen van minerale olie, zware metalen, PAK’s en VOCl. Op
16/11/2009 werd het onderzoeksrapport conform verklaard; bodemsanering is noodzake-
lijk.
Een BSP werd opgemaakt. De geselecteerde saneringstechniek bestaat in een uitgraving van
de kernen van de 4 verontreinigde zones. Er zal in eerste instantie geen actieve grondwater-
sanering worden opgestart, deze is als back-up voorzien voor het geval uit de monitoring zou
blijken dat er toch verspreiding van de (rest)verontreiniging optreedt. De saneringskost wordt
geraamd op ca. € 1.000.000.
De OVAM heeft het BSP op 23/12/2011 conform verklaard mits uitbreiding van de uitgra-
vingscontour. Er wordt nu een bestek opgemaakt. De opdracht heeft tot doel het opmaken
van de technische bepalingen voor het bestek en de milieukundige begeleiding en nazorg
van de saneringswerken.
8 Er is een betwisting tussen het Havenbedrijf en de voormalige concessionaris over de sanerings-
plicht. In eerste instantie heeft de OVAM het GHA aangewezen als saneringsplichtige. Het GHA
heeft hiertegen beroep aangetekend bij de minister en gelijk gekregen. De vorige concessionaris
vecht deze beslissing aan bij de Raad van State.
83 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
OBO SKB Siberiastraat (in faling)
Het Havenbedrijf heeft een bodemonderzoek laten uitvoeren naast de concessie van SKB nv
in faling. Het gaat hier over een gedeelte dat niet in concessie was gegeven maar wel ge-
bruikt werd door SKB nv.
Uit het OBO is een verhoogd EOX-gehalte in de bodem en een verhoogd gehalte aan PAK's in
het grondwater gebleken. Verder onderzoek moet uitmaken of er sprake is van een duidelij-
ke aanwijzing van een ernstige bodemverontreiniging en een BBO noodzakelijk is.
Op het concessieterrein zelf heeft het GHA eveneens een OBO laten uitvoeren omdat de cu-
ratele niet over de nodige fondsen beschikte. Er wordt een overschrijding van de bodemsane-
ringsnorm voor zink in het vaste deel van de aarde en voor kwik in het grondwater vastge-
steld. Er is echter geen duidelijke aanwijzing van een ernstige bedreiging voor mens en mili-
eu en bijgevolg is geen beschrijvend bodemonderzoek noodzakelijk. Het rapport werd op
15/09/2011 conform verklaard door de OVAM.
OBO ICC Droogdokkenweg (in faling)
Bvba Industrial Coating & Constructions had een concessie aan de Droogdokkenweg vanaf
01/09/2002 waar zij risicoactiviteiten (4.3.2 inrichting voor aanbrengen van bedekkings-
middelen) uitvoerde. In 2007 werd het bedrijf failliet verklaard. Hier dient, voor overdracht,
een OBO te gebeuren. Op het aangrenzende terrein werden 2 ondergrondse (lekkende) op-
slagtanks uitgegraven waarbij verontreiniging waar te nemen was. Na het OBO volgde nog
het beschrijvend bodemonderzoek.
De verontreiniging met minerale olie is afgeperkt en wordt als historisch beschouwd (ou-
derdomstest geeft >20 jaar aan). Ontgraven van de calamiteit met minerale olie binnen het
OBO, is geen optie gezien de infiltratie van de verontreiniging (aangetroffen op een diepte
van 580 cm-mv), de omvang van de contouren en de terugsaneerwaarde van 300 mg/kg.
Op het risicoterrein wordt, na fase 3 van het BBO, het gehalte aan zware metalen bevestigd
en gelinkt aan het puingehalte, kolengruis en sinters in de bodem. De uitloogbaarheid wordt
getest met schudtest en bij verhoogde uitloogbaarheid herhaald met de kolomtest.
Een verhoogd gehalte aan PAK's in het vaste deel van de aarde is ook gemeten.
De grondwaterstroming wordt gemeten om een eventuele link te leggen tussen de verschil-
lende zones van minerale olieverontreiniging aan de droogdokken.
Er wordt ook nog een drijflaagrecuperatietest uitgevoerd vanwege de aanwezigheid van
12cm drijflaag aan minerale olie.
Gezien de noodzakelijkheid tot de opmaak van een BSP, is het noodzakelijk om een grond-
waterkarakterisatie, een lozingspakket, een soil care analyse van VITO en korrelgrootteverde-
ling te bepalen. Op basis van de grondwaterkarakterisatie is er te besluiten dat we te maken
hebben met nitraatreducerende tot sulfaatreducerende omstandigheden.
Het rapport werd overgemaakt aan de OVAM samen met het rapport van het BBO van AWN
aangezien de verontreinigingen, die in beide rapporten worden aangetroffen, elkaar overlap-
pen.
OBO CTR (in faling)
De firma Container Repair bvba (CTR) werd failliet verklaard. Op de bedrijfsterreinen in de
Bellestraat en Moerstraat werd er een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd voor over-
dracht. Deze onderzoeken werden conform verklaard door de OVAM. Bij overdracht dient de
inhoud van de bodemattesten kenbaar gemaakt te worden aan de overnemer. Er is in deze
attesten sprake van een te saneren bodemverontreiniging. Dat is een grondwaterverontreini-
84 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
ging die ontstaan is op een naburig perceel en zich heeft uitgestrekt tot op het betrokken
perceel. De concessionaris van het bronperceel (ABT) is hiervoor saneringsplichtig. ABT werd
door de OVAM aangemaand en is aan het saneren. Ondanks herhaaldelijke vraag wordt het
GHA door ABT niet op de hoogte gehouden van het verloop.
3.3.3. Calamiteit
3.3.3.1. Eigenaar grond (GHA) saneringsplichtig
Schouwkensstraat (broomcalamiteit)
Op 4/03/2004 kantelde, in de Schouwkensstraat in de zone Luithagen, een tankwagen ge-
laden met broom (Br2). Ongeveer 6.000 liter van de toxische en sterk corrosieve vloeistof
kwam in de riolering en de bodem terecht. De brandweer en de civiele bescherming deden
de eerste interventies in het kader van de rampenbestrijding.
De OVAM heeft zich akkoord verklaard met het tussentijds rapport van de bodemsanerings-
werken. Vóór midden 2012 moet er een laatste monitoringsronde plaatsvinden en moet het
volgende tussentijds rapport alsook het eindevaluatierapport naar de OVAM verzonden wor-
den.
De kosten (€ 790.842,72) werden verhaald op de aansprakelijke voor de verontreiniging.
BBO Lillo – Scheldelaan/Scheldedijk – Galgenschoor
De OVAM heeft op 18/12/2009 de melding ontvangen van het Departement Leefmilieu,
Natuur en Energie, afdeling Milieu-inspectie, Buitendienst Antwerpen over een mogelijke
bodemverontreiniging ter hoogte van de dijk opwaarts van het Fort Van Lillo. De aanleiding
voor het ontstaan van de verontreiniging is niet gekend. OVAM is van mening dat er een
nieuwe bodemverontreiniging voorkomt. Bij nieuwe bodemverontreiniging moet, conform
artikel 9 van het Bodemdecreet, onverwijld overgegaan worden tot een beschrijvend bodem-
onderzoek.
Het GHA werd door de OVAM, als eigenaar van de grond, aangemaand dit onderzoek uit te
voeren naar aanleiding van de vaststelling van deze mogelijk nieuwe verontreiniging.
De conclusie van het beschrijvend bodemonderzoek van de erkende bodemsaneringsdes-
kundige, is dat de verontreiniging afkomstig is van het lek in de NATO-pijpleiding, vastgesteld
in 1997 en dat deze zich via het grondwater verspreid heeft.
Defensie is door de OVAM aangemaand tot het uitvoeren van een aanvullend beschrijvend
bodemonderzoek, in te dienen voor 01/05/2011. Defensie heeft hiervoor uitstel gevraagd
tot 01/09/2011. Tot op heden is er, voor zover bekend, geen aanvullend BBO conform ver-
klaard door de OVAM.
3.3.3.2. Exploitant saneringsplichtig
GHA werd in kennis gesteld van volgende schadegevallen.
Aquafin nv Er werd melding gemaakt van een schadegeval met ijzerchloride op het concessieterrein aan
de Letlandstraat en op het aanpalend terrein. Het betreft een schadegeval dat ontstond op
25/08/2010 ter hoogte van de Siberiastraat Zn te Antwerpen. De sanering is gestart op
27/01/2011 en het eindevaluatieverslag werd door de OVAM conform verklaard op
11/04/2011.
85 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
ATPC, olie in kabelgoot
Tijdens het graven van een sleuf voor herstelwerken aan ondergrondse nutsleidingen van
OP/EV op het terrein van ATPC werd puur olieproduct waargenomen. Om te onderzoek of de
olie de elektriciteitskabels hadden aangetast, werden er stalen van de drijflaag en van de
specie genomen en geanalyseerd. Het analyserapport werd overgemaakt aan OP/EV. Tot op
heden is hierin nog geen uitspraak gedaan.
Kaaimuur 213
Op 10/03/2011 werd een verontreiniging met diesel veroorzaakt, door het onvoorzichtig
verplaatsen van een bovengrondse mobiele dieseltank van 1.500 liter. Uit de verontreinigde
zone is dezelfde dag, in aanwezigheid van een erkende bodemsaneringsdeskundige, 52,94
ton afgegraven en afgevoerd naar een grondverwerkingscentrum. Bijkomend werden er 9
controlestalen genomen en onderzocht. Hieruit bleek dat de verontreiniging voldoende is
afgegraven. Op 13/04/2011 liet OVAM weten dat er voldoende maatregelen werden geno-
men ten aanzien van het schadegeval.
Aangetast beton kaaimuur 508-510
Tijdens het opbreken van beton in het kader van de renovatie van kaaimuur 508-510 (Sea
Tank Terminal), werd een geel agressief product waargenomen. Naar aanleiding van deze
vaststelling werd een staal genomen en geanalyseerd. Er werd een overschrijding van de
VLAREA-normen voor cadmium en zink vastgesteld. Verder werd er een hoge waarde aan
zwavel geanalyseerd. Een duidelijke uitspraak over de aard van de onbekende stof(fen) kon
op basis van de uitgevoerde analyses echter nog niet geformuleerd worden.
Antwerp for Storage
Bij de uitvoering van een pilootproef voor een bodemsanering waarbij natriumpermanganaat
in het grondwater werd geïnjecteerd (in situ chemische oxidatie) is een deel van het product
via de riolering in het oppervlaktewater terechtgekomen. De riolering werd leeggepompt. Uit
staalname van het oppervlaktewater bleek de verdunning dermate dat er geen verdere
maatregelen nodig werden geacht.
Solvic nv
Naar aanleiding van een lek in een bovengrondse tank met NaOH op 20/06/2011, is een
bodemverontreiniging ontstaan op het concessieterrein.
Vesta Terminal Antwerp nv
Mogelijke bodemverontreiniging naar aanleiding van het vloeibaar worden van de coating
van een ondergrondse leiding op 10/08/2011.
ExxonMobil Petroleum & Chemicals bvba
Op 25/09/2011 is een bodemverontreiniging ontstaan door een lek in een bovengrondse
dieseltank.
PSA Antwerp
Op 02/09/2011 ontving het GHA een melding van de ontvangst van het onderzoeksrapport
naar aanleiding van een schadegeval op 15/11/2010, waarbij mogelijk bodemverontreini-
ging ontstond door een lekkende afvalcontainer en een omgevallen olievat. Uit het rapport
blijkt dat er geen bodemverontreiniging is ontstaan en er geen verdere maatregelen noodza-
kelijk zijn.
86 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
3.3.4. Bodemsanering
Limastraat (ex-Transpedo)
Het Havenbedrijf heeft een dading gesloten met de ex-concessionaris van een terrein aanpa-
lend aan het Montevideomagazijn, dat zal verkocht worden in het kader van de herontwikke-
ling van het Eilandje. Het Havenbedrijf heeft de verplichting om te saneren overgenomen van
de voormalige concessiehouder teneinde het dossier sneller te kunnen afronden.
De sanering werd uitgevoerd en de verontreiniging werd volledig verwijderd tot op het niveau
van de terugsaneerwaarde (5.000 mg/kgDS).
Er werd een tussentijdse (jaarlijkse) rapportering overgemaakt aan de OVAM. De nazorg om-
vat een 4-maandelijkse staalname van het grondwater. De OVAM ging einde 2010 akkoord
met het tussentijds rapport mits:
een nieuw tussentijds rapport met omschrijving van de grondwatermonitoring.
een nieuwe peilbuis te plaatsen ter hoogte van de voormalige drijflaag om met ze-
kerheid te kunnen besluiten dat er geen drijflaag aanwezig is op de locatie.
duidelijke plannen die aangeven dat er ontgraven is tot onder de terugsaneerwaarde.
een eindevaluatierapport ter afronding van het project.
Het tweede tussentijdse rapport en het eindevaluatierapport van het bodemsaneringsproject,
werden overgemaakt en conform verklaard door de OVAM. Hiermee is de bodemsanering en
de monitoring volledig afgerond.
Afvalopslag Oosterweelsteenweg
In een depot aan de Oosterweelsteenweg werd in het verleden gevaarlijk sluikafval opgesla-
gen in afwachting van de afvoer naar een verwerker. Naar aanleiding van een geplande
overdracht (concessieverlening) werd een OBO uitgevoerd. Een BBO was noodzakelijk.
Het BBO komt tot de conclusie dat de opmaak van een BSP noodzakelijk is omwille van een
humaan risico als gevolg van een monochloorbenzeenverontreiniging in het grondwater.
Het BSP werd op 04/06/2009 aan de OVAM verstuurd ter goedkeuring. Het BSP is conform
verklaard op 28/08/2009.
De bodemsanering zal uitgevoerd worden door een combinatie van persluchtinjectie onder
het grondwater en het onttrekken van bodemlucht en grondwater. Drie bodemsaneerders
dienden een offerte in, elk met een variant.
Eén van de voorgestelde varianten was persluchtinjectie en bodemluchtextractie met behulp
van een horizontale drain.
Belangrijk voordeel: bij de opstelling met enkel persluchtinjectie en bodemluchtextractie is er
geen waterzuivering noodzakelijk, wat de kosten sterk verlaagt.
Een mogelijk nadeel: langere saneringsduur, maar door de lagere exploitatiekosten verwach-
ten we toch een lagere totale kost.
Er werd een labotest uitgevoerd om na te gaan of het alternatieve voorstel van in situ sane-
ren met persluchtinjectie (PLI) en bodemluchtextractie (BLE) een haalbare optie is. Uit deze
test en uit advies van VITO is gebleken dat dit een haalbare techniek is.
87 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
De startvergadering van de saneringswerken vond plaats op 07/06/2011. De werken zijn
gestart op 29/08/2011. De grondwatersanering is opgestart op 27/09/2011 en zal 18
maanden duren.
Antwerp Ship Repair
In de concessieovereenkomst met Antwerp Ship Repair (ASR) werd overeen gekomen dat
het Havenbedrijf voor maximaal € 750.000 zou bijdragen aan de kosten voor de sanering
van de bodemverontreiniging (Enkel de ‘landbodem’, de verontreiniging van de waterbodem
wordt apart behandeld). De sanering werd uitgevoerd in de eerste helft van 2010. Alle in het
BSP voorziene werken, werden uitgevoerd en de saneringsdoelstellingen gehaald. Wel werd
er, tijdens de sanering, een verontreiniging vastgesteld die niet was opgenomen in het BBO
of BSP. De bodemsaneringsdeskundige heeft in zijn tussentijds verslag aan de OVAM gear-
gumenteerd dat er geen verdere maatregelen noodzakelijk zijn, de OVAM heeft echter op
10/05/2011 bijkomend onderzoek gevraagd. In 2011 is hieraan geen verder gevolg gege-
ven.
3.3.5. Technische verslagen
Rostockweg, Kragenweg, Stralsundweg, Göteborgweg, Heizegemweg en de op- en afritten
van Noorderlaan.
In het kader van de heraanleg van deze straten, is er in januari 2011 een technisch verslag
opgemaakt voor een uit te graven volume van 38.500m³ grond. 28.000m³ is niet verontrei-
nigd en kan overal vrij hergebruikt worden. De overige 10.500m³ grond kan enkel ter plaatse
hergebruikt worden. De overtollige grond dient afgevoerd te worden voor verwerking.
Krommenhoekbundel
Ten behoeve van de verlenging van een doodlopend spoor aan de Krommenhoekbundel te
Beveren is er in maart 2011 een technisch verslag opgemaakt voor een uit te graven volume
van 8.500m³. De volledige grondpartij kan vrij hergebruikt worden in en buiten de werkzone.
Nieuw Havenhuis
In het kader van 60.700m³ grondverzet voor de aanleg van een ondergrondse parking, on-
dergrondse tanken en een ondergrondse zone voor verzameling van afval aan het nieuwe
Havenhuis, werd er in april 2011 een technisch verslag opgemaakt. 35.450m³ grond is niet
verontreinigd en kan vrij in en buiten de werkzone hergebruikt worden. In de bovenste an-
derhalve meter puinhoudende grond werden verhoogde waarden van lood, zink en PAK’s
waargenomen. Hierdoor kan deze 25.250m³ grond enkel hergebruikt worden in bouwkundi-
ge toepassingen.
Zwarte Weg
In het kader van de heraanleg van de Zwarte Weg en het vernieuwen van de riolering, werd
er in december 2011 een technisch verslag opgemaakt. De volledige partij uitgegraven
grond (17.000m³) kan vrij hergebruikt worden in en buiten de werkzone.
Servicekade Lillopark Kanaaldok B2
Ten behoeve van het bouwen van een nieuw afvalpark is er een technisch verlag opgemaakt
voor het uit te graven volume van 1.350m³. De grond boven de oeverlijn (350m³) kan binnen
en buiten de werkzone vrij hergebruikt worden. De grond onder de oeverlijn (1.000m³) bevat
verhoogde concentraties aan PAK’s en minerale olie. Hierdoor kan deze 1.000m³ grond en-
kel in een bouwkundige toepassingen hergebruikt worden.
88 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
Goordijk
Op 30/09/2011 werd op het terrein Goordijk, ter hoogte van de Noorderlaan, vastgesteld dat
als ophogingsmateriaal zowel bodem als zeefzand werd aangevoerd. Uit de analyseresulta-
ten bleek dat het zeefzand niet aan de voorwaarden voor vrij hergebruik als bodem voldeed.
De aanvoer en ophoging zijn bijgevolg stilgelegd.
Ontsluitingsweg Noordelijk Insteekdok
Voor de aanleg van een spoorzate, fietspad en ontsluitingsweg, ter hoogte van het Noordelijk
Insteekdok, is er in oktober 2011 een technisch verslag opgemaakt. De volledige partij uit-
gegraven grond (21.000m³) kan vrij hergebruikt worden in en buiten de werkzone.
Prosperpolder
Ten behoeve van de inrichting van het natuurgebied Prosperpolder voor strand- en plasbroe-
ders, werd in november 2011 een technisch verslag opgemaakt. De volledige partij uitgegra-
ven grond (270.000m³) kan vrij hergebruikt worden in en buiten de werkzone.
Ro-Ro terminal
Voor de bouw van een nieuwe kaaimuur aan het Verrebroekdok werd in september 2011
een technisch verslag opgemaakt. De volledige partij uitgegraven grond (75.000m³) kan vrij
hergebruikt worden in en buiten de werkzone.
3.3.6. Kostenoverzicht (effectief betaald dit jaar)
Opmaak technische verslagen: € 8.861
Bodemonderzoeken: € 81.242
Bodemsaneringen: € 105.627
3.4. ONDERWATERBODEM
Hieronder wordt een overzicht gegeven op welke wijze in 2011 invulling werd gegeven aan
diverse milieuvergunningsvoorwaarden met betrekking tot onderwaterbodemprojecten.
3.4.1. AMORAS
AMORAS is officieel van start gegaan op 1/10/2011. De milieuvergunning voor AMORAS
wordt gehouden door de Vlaamse Overheid.
Ondanks het feit dat in 2011 aMT een aantal aanpassingen bij haar milieuvergunning ver-
kreeg, kan, binnen het huidige vergunde kader, AMORAS, gedurende de eerste 5 exploitatie-
jaren geen meer-verontreinigde specie aanvaarden. De bekommernis van het Havenbedrijf
is, dat hierdoor mogelijk de timing van grote projecten (zie SI, VOPAK) in het gedrang zouden
kunnen komen.
Het Havenbedrijf schuift daarom 2 milieuhygiënische oplossingen naar voor. Ten eerste het
afvoeren van de verontreinigde specie naar een (buitenlandse) vergunde inrichting. Uit de
eerste financiële analyses blijkt trouwens dat deze oplossing ook financieel aanvaardbaar is.
Hierop doorgaan is wellicht de enige manier om met aMT en SEA tot afspraken te komen
omtrent AMORAS zonder dat het prijskaartje uit de hand loopt. De tweede oplossing is het
versneld inrichten van een zone voor meer-verontreinigde specie op AMORAS. De aannemer
was in 2011 volop bezig een voorstel uit te werken m.b.t. het versneld inrichten van een zone
89 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
voor meer-verontreinigde specie. Hij ziet een versnelde inrichting (voor de berging van veront-
reinigde specie) haalbaar binnen ten vroegste 3 kalenderjaren.
Daarnaast is in 2011 verder werk gemaakt van het protocol als onderdeel van de in opmaak
zijnde CVGP (zie ook 2.1.1.2. en 3.4.3.). In grote lijnen komt het erop neer dat het Havenbe-
drijf de in situ staalnames voor zijn rekening neemt en dat alle andere staalnames (indikvij-
vers, filterkoek, water en grondwater) onder de verantwoordelijkheid vallen van aMT.
Het Havenbedrijf dringt erop aan om de in situ staalnames in eigen beheer te houden. De
voornaamste drijfveer hiervoor is het onder controle houden van het operationele baggerge-
beuren zodat het Havenbedrijf de debatten met betrekking tot AMORAS met kennis van za-
ken kan voeren.
De voorgestelde procedure in het protocol is verplicht vanuit VLAREM (AMORAS is een ver-
gunde stortplaats) maar bevat ook veel staalnames in functie van kennisopbouw. De voorge-
stelde procedure is zeer intensief. Het is de bedoeling om na één werkjaar te evalueren of
een vereenvoudiging van de procedure niet alleen mogelijk maar zelfs opportuun zou zijn.
Belangrijk te melden, is dat het protocol niet enkel in relatie staat tot het storten in AMORAS
maar ook tot het storten in alle vergunde installaties (bv. de onderwatercel van het Chur-
chilldok), vandaar de verwijzing naar hoofdstuk 3.4.3. Het protocol bevat op dit ogenblik
werkafspraken op operationeel niveau, die niet formeel door de respectievelijke organisaties
bekrachtigd werden.
Einde 2011 zijn de eerste resultaten van de filterkoeken gecommuniceerd aan de Milieu-
Inspectie en deze blijken grotendeels te voldoen aan de acceptatievoorwaarden. De bottle-
neckparameters zijn Cd en minerale olie. Door de toezichthoudende overheid en aMT is af-
gesproken dat het eerste halfjaar de kwaliteit van de filterkoeken nauwgezet wordt opge-
volgd; mogelijke verdere acties zullen hierna volgen. Het Havenbedrijf heeft steeds aange-
drongen dat deze opvolging net zoals alle andere monitoringsactiviteiten steeds nauwgezet
gebeurt teneinde eventuele verspreiding van verontreiniging naar de omgeving te vermijden.
Deze bezorgdheid vloeit voort uit het feit dat het Havenbedrijf zowel eigenaar is van de stort-
plaats als van een aantal omliggende terreinen.
Tot slot heeft het Havenbedrijf in 2011 aangedrongen op het feit dat er werk wordt gemaakt
van een geautomatiseerde opname van de analyseresultaten van filterkoeken in een data-
bank. Op dit moment worden enkel de in situ gegevens, op initiatief van het Havenbedrijf,
geautomatiseerd opgenomen in een databank. Ook de nummering van de filterkoeken dient
nog te worden bijgesteld zodat tracering mogelijk is. Op dit moment krijgt enkel de in situ
specie een duidelijk traceerbare codering.
3.4.2. Opvolging specifieke milieuvergunningsvoorwaarden eigen
vergunningen
Loswallen benoorden Zandvlietsluis
Op en rond de loswal voor baggerspecie ten noorden van de Zandvlietsluis wordt de kwaliteit
van het grondwater halfjaarlijks en het percolaatwater afkomstig van voormalige loswal 1B1
maandelijks opgevolgd. In 2010 werd er ook een 3-jaarlijkse decretale milieuaudit uitge-
voerd, de vorige dateerde van 2007. Deze werd samen met het jaarverslag, eind maart 2011
gerapporteerd aan de vergunningverlenende overheden.
Uit de resultaten van 2011 en vroeger blijkt dat de aanwezigheid van de stortplaats geen
waarneembare invloed heeft op haar omgeving.
90 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
In 2010 en voorjaar 2011 werd een deel verdiepingsspecie van de werken aan Evonik/
Oiltanking tijdelijk op de loswal 1A gestockeerd. Het is de bedoeling om dit materiaal te her-
gebruiken bij het afdekken van de stortplaats of in andere infrastructuurwerken. Gelet op het
feit dat hiervoor een gebruikcertificaat beschikbaar is, is deze situatie wettelijk conform.
Tijdens het hydraulisch bergen van de verdiepingsspecie, werd de kwaliteit van het over-
stortwater opgevolgd. Het transportwater voldeed aan de milieuvergunningsvoorwaarden.
Loswal 1B2 is een stortvak dat niet meer in gebruik is en dient met andere woorden afge-
werkt te worden. De afwerking van een stortplaats voor baggerspecie, maakt immers deel
uit van de sectorale voorwaarden van de milieuvergunning en vergt vooraf de goedkeuring
van de toezichthoudende overheid.
Omdat de geplande werken zowel in timing als in uitvoering afwijken van wat VLAREM voor-
schrijft, werd in mei 2011 een afwijkingsaanvraag ingediend bij de Minister, bevoegd voor
Leefmilieu. Na haar akkoord einde december 2011, kan een afwerkings- en sluitingsplan
worden voorgelegd aan de toezichthoudende overheid. Pas nadien kan ook de effectieve
uitvoering van start gaan.
Op relatief korte termijn zal ook de afdek van loswal 1A dienen bekeken te worden. De hui-
dige milieuvergunning vervalt immers medio 2012 en een hernieuwing wordt niet aange-
vraagd.
Delwaidedok – onderwatercel
Ook ter opvolging van de vergunningsvoorwaarden voor de onderwatercel in het Delwaide-
dok, worden metingen uitgevoerd naar de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater.
Uit de resultaten van 2011 en vroeger bleek de aanwezigheid van de onderwatercel geen
waarneembare invloed op haar omgeving, zowel grond- als oppervlaktewater, te hebben.
In juni 2011 zijn werken gestart ter onderhoud van de theoretische diepte in het Delwaide-
dok. Door nautische bewegingen van diepliggende scheepvaart is immers de theoretische
diepte op een aantal cruciale plaatsen boven -12.58m TAW komen te liggen.
Deze werken hebben evenwel tot gevolg dat de aanwezige eindafdek, een bijzonder voor-
waarde uit de milieuvergunning, van deze onderwatercel verdween.
Op 9/11/2011 ontving het Havenbedrijf een formeel akkoord van de vergunningverlenende
overheid om de aanbreng van de eindafdek opnieuw aan te brengen en af te ronden tegen
10/07/2012. Hieraan gekoppeld de rapportering van de werken en een voorstel voor na-
zorgplan tegen 31/07/2012.
Churchilldok - onderwatercellen
Onderwatercel 2 is sinds medio 2011 volgestort en zal, conform de vergunningsvoorwaarde,
afgedekt worden na indikking van de aanwezige specie. De deadline voor deze eindafdek is
gelijk voor alle 3 de onderwatercellen in het Churchilldok, zijnde 29/03/2015.
Voor de opvolging van de vergunningsvoorwaarden voor de bestaande onderwatercel 3 in het
Churchilldok, worden metingen uitgevoerd naar de kwaliteit van het grondwater (halfjaar-
lijks) en het oppervlaktewater (3-maandelijks).
Uit de resultaten van 2011 en vroeger bleek de aanwezigheid van de onderwatercellen geen
waarneembare invloed op haar omgeving, zowel grond- als oppervlaktewater, te hebben.
Daarnaast wordt ook de kwaliteit van de teruggeklepte baggerspecie in de gebruikte onder-
watercel 3 3-maandelijks gemeten en getoetst aan de aanvaardingscriteria uit de vergun-
ning. Hierbij wordt bevestigd dat de teruggeklepte specie voldoet aan de geldende accepta-
tievoorwaarden.
91 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
3.4.3. Milieutechnische ondersteuning bij infrastructuur- en baggerprojecten
Kanaaldok B2 - kaaimuur Evonik/Oiltanking
Ter hoogte van de concessies van Evonik en Oiltanking wordt een bestaand talud omge-
vormd tot een kaaimuurconstructie.
De infrastructuurspecie die hierbij vrijkomt, werd voorlopig geborgen in Loswal 1A (zie ook
3.4.2). Het overige deel van het materiaal wordt aangewend voor inrichting van de Zandwin-
ningsput.
Geplande verdieping Kanaaldok, kaai 510, Hansadok en Leopolddok (ten behoeve van SEA-
Invest)
In de vaargeul van het Kanaaldok, tegenover kaai 510, zijn baggerwerken in uitvoering ten
behoeve van de geplande activiteiten aan de steiger in aanbouw. De respectievelijke bagger-
zones BZ0130 en BZ0131 mogen teruggeklept worden in de onderwatercel van AMORAS,
maar de in situ kwaliteit voldoet niet aan de voorwaarden voor aanvaarding op de Zandwin-
ningsput (AMORAS). Eind 2011 zijn de baggerwerken toch, weliswaar gedeeltelijk, van start
gegaan.
Ook in het Leopolddok en de vaargeul hiernaartoe, werden in 2011 baggerwerken uitge-
voerd. Deze werken zijn gestart in augustus 2011. GHA/INFR/RO&M heeft meermaals ge-
wezen op het feit dat de gekozen oplossing (het bergen van verontreinigde specie in niet
vergunde onderwatercellen) onaanvaardbaar is vanuit milieuhygiënisch oogpunt. Bovendien
is de gekozen oplossing rechtsonzeker en volgens eerste inschattingen ook financieel niet
voordelig. De werken zijn ondertussen afgerond.
Te allen tijde moet worden vermeden dat een gelijkaardige keuze zal worden gemaakt bij
andere gelijkaardige baggerwerken (zie VOPAK/ATPC).
Gepland verdiepingsbaggerwerk ten behoeve van VOPAK/ATPC
Zoals verwacht bevestigen de analyseresultaten dat het te baggeren materiaal, ten behoeve
van het project VOPAK, verontreinigd is.
Gelet op het feit dat AMORAS, zoals nu geconcipieerd, de eerste 5 exploitatiejaren geen
meer verontreinigde specie kan aanvaarden en gelet op het feit dat ook het versneld inrich-
ten van een zone op AMORAS, voor meer verontreinigde specie de strikte timing van VOP-
AK/APTC niet kan respecteren, lijkt de enige oplossing erin te bestaan om de verontreinigde
specie eigendom te maken van de aannemer die dan in binnen- of buitenland beroep doet
op erkende verwerkingscentra. De aannemer zou dan eveneens verantwoordelijk worden
gesteld voor het verkrijgen van de eventueel noodzakelijke vergunningen voor grensover-
schrijdend vervoer van specie (afval).
Gelet op de vaststelling dat deze zone binnen het Havengebied wellicht behoort tot de meest
verontreinigde, zal er in 2012, door een erkend bodemsaneringsdeskundige, een risicobe-
oordeling worden uitgevoerd die de mogelijke risico’s in kaart brengt zowel van de bagger-
werken op zich, als van de vaststelling dat er zo goed als zeker verontreiniging ingedrongen
is in zones die om nautische reden niet moeten gebaggerd worden.
De resultaten hiervan evenals de voorstellen van beheers- en monitoringsmaatregelen, zullen
worden onderworpen aan een kosten-baten analyses (kostprijs versus milieuwinst) en kun-
nen dan eventueel worden opgenomen in het bestek van uitvoering van deze werken.
92 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
Geplande verdiepingsbaggerwerken ten behoeve van BASF
In kader van de verdiepingsbaggerwerken in kanaaldok B3 in functie van BASF, zal een groot
volume (circa 1,25 milj. m³) vrijkomen. Op basis van drukproeven werd vastgesteld dat het
grootste deel van het vrij te komen volume onderhoudsbaggerspecie zal zijn en geen zand.
Ter voorbereiding van deze baggerwerken heeft INFR/RO&M de kwaliteit van de waterbo-
dem, in twee stappen, in kaart gebracht. De resultaten, zowel van de oppervlakte- als van de
dieptebeoordeling zijn positief. Alle specie voldoet aan de voorwaarden van OWC Chur-
chilldok en gemiddeld aan de voorwaarden van OWC AMORAS. Bij toetsing van de gemiddel-
de kwaliteit aan de voorwaarden voor de berging van filterkoeken op de Zandwinningsput,
blijkt één parameter, namelijk cadmium, voor een beperkte overschrijding te zorgen.
Bouw kaaimuur ter hoogte van het gedempte Graandok
Einde 2010 en begin 2011 werd door INFR/RO&M de kwaliteit van de waterbodem nage-
gaan ter hoogte van de nieuw te bouwen kaaimuur aan het Graandok. Het was de opzet om
de kwaliteit na te gaan tot -11m TAW en lokaal tot -13m TAW. Dit betekent dat er tot maxi-
maal 8m materiaal diende beoordeeld te worden in functie van de geplande baggerwerken.
De klassieke staalnametechniek met van-veen voldoet met andere woorden niet om zulk
een pakket specie te beoordelen, vandaar staalname met behulp van Vibrocore.
Het resultaat stelt dat de bovenste laag specie minstens tot -10m TAW voldoet aan de voor-
waarden voor terugkleppen in OWC Churchilldok. De diepere lagen blijken niet alleen visueel
duidelijk te onderscheiden, maar kwalitatief slechter materiaal, dat niet voldoet aan de
voorwaarden voor terugkleppen. Deze laag is helaas niet terug te vinden op eenzelfde TAW-
niveau, maar wel af te lijnen op basis van de beschikbare resultaten. Deze resultaten werden
integraal overgenomen in het bestek van INFR/RN. Het materiaal dat niet voldoet aan de
voorwaarden van de OWC CHD, zal dan ook door de aannemer extern verwerkt worden.
Baggerwerken in en achter Kallosluis
Zowel in als achter de Kallosluis werd de kwaliteit van de waterbodem in kaart gebracht. De
baggerwerken in de Kallosluis werden al uitgevoerd in het voorjaar van 2011. Dit materiaal
werd teruggeklept op de vergunde bergingslocatie in de Schelde.
Voor de baggerwerken achter de Kallosluis (Waaslandkanaal), zal aMT haar bestaande te-
rugklepvergunning in de Schelde wijzigen, zodat het materiaal dat vrijkomt uit de permanen-
te baggerzone Waaslandkanaal eveneens kan geborgen worden op de Schelde. Bijkomend
bekijkt aMT of de nog beschikbare capaciteit (onderwatercellen) op LO opnieuw vergund
kunnen worden om het grootste deel van de specie uit het Waaslandkanaal hier te kunnen
bergen. Deze beide opties bieden samen een lange termijnoplossing voor de nautische pro-
blemen aldaar voor zover de onderwaterbodemkwaliteit onder controle blijft.
In de nabije toekomst gaat bijzondere aandacht uit naar de bijkomende baggervolumes die
zullen worden gecreëerd naar aanleiding van de in gebruikneming van de 2de sluis op linker-
oever. Een en ander zal vervat zitten in de hernieuwing/uitbreiding van de bestaande terug-
klepvergunning van aMT in de Schelde.
Opvolging bestaande en nieuwe onderhoudsbaggerwerken
Via deelname aan de maandelijkse bedrijfsinterne baggerproductievergaderingen volgt de
milieucoördinator de uitvoering van de bestaande, maar vooral de planning van nieuwe on-
derhoudsbaggerwerken (van OP/BG) op. De toekomstige baggerwerken worden opgetekend
in baggerzones, waarbij de bepaling van de bergingslocatie een belangrijk aspect is. Bij elke
nieuwe baggerzone wordt voor een in situ beoordeling van de te baggeren specie gezorgd,
die getoetst wordt aan de aanvaardingscriteria van de verschillende bergingslocaties.
93 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
Nu de derde Scheldeverdieping een feit is, dient er werk gemaakt te worden van het gestruc-
tureerd (her)diepen van de havendokken op de rechteroever. Er is aan OP/BG gevraagd om
in dit kader een werkgroep op te richten (zie 2.1.1.3.). Een aantal van deze baggerprojecten
worden uiteindelijk uitgevoerd door het Vlaamse Gewest. De milieuhygiënische voorbereiding
gebeurt veelal vanuit het Havenbedrijf.
In 2010 werden opvallend meer staalnames uitgevoerd en stalen geanalyseerd dan vorige
jaren (zie onderstaande tabel). Deze trend wordt verder gezet in 2011.
Aantal stalen in functie van baggerwerken
2009 20
2010 94
2011 94
Belangrijk te vermelden is, dat de staalnames tot begin 2011 gebeurden door een eigen tuig
van OP/BG waarop staalnameapparatuur is aangebracht. Sindsdien wordt voor oppervlakte-
beoordeling van de specie, opnieuw gebruik gemaakt van een staalnameschip van DAB
Vloot. De staalnames met Vibrocores kunnen (voorlopig) niet in eigen beheer, noch met het
staalnameschip van DAB Vloot worden uitgevoerd. Verder worden alle voorstellen van staal-
names en de resultaten achteraf overgemaakt aan aMT.
Tot slot zullen alle analyseresultaten in de loop van 2012 opgenomen worden in de Haven-
wijzer (GIS-toepassing), zie ook 4.2.8.
3.5. INSPECTIEBEZOEKEN MILIEUTOEZICHT
In 2011 ontving het Havenbedrijf geen inspectiebezoeken van de gewestelijke (Afdeling Mili-
eu-inspectie) of lokale (stedelijke milieuwacht) toezichthouders.
94 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
4. MEETREGISTRATIE
De taak van de milieucoördinator, zoals omschreven in VLAREM II (artikel 4.1.9.1.3) omvat
onder andere waken over, of instaan voor de uitvoering van de voorgeschreven emissie- en
immissiemetingen en de registratie van de resultaten ervan. In dit hoofdstuk wordt een over-
zicht gegeven van de metingen die door het Havenbedrijf worden uitgevoerd, inclusief diege-
ne die niet rechtstreeks vast hangen aan milieuvergunningsvoorwaarden.
4.1. EMISSIEMETINGEN
4.1.1. CO2-emissies ten gevolge van energieverbruik
Onderstaande grafiek toont de CO2-emissies voor het Havenbedrijf, zoals berekend in de
VITO-studie over carbon foot printing. Deze CO2-emissies werden berekend op basis van de
energieverbruiken in de verschillende afdelingen. Uit de grafiek blijkt dat de absolute CO2-
emissies in de periode 2000-2008 licht gestegen zijn. Deze stijging is voornamelijk te wijten
aan de wal- en vlotkranen.
Vanaf 01/01/2011 verbruikt het Havenbedrijf enkel nog groene stroom. De grafiek toont de
impact van deze groene stroomcontracten op de totale CO2-balans van het Havenbedrijf. Met
een vermindering van de jaarlijkse CO2-emissies met ca. 7.000 ton of een procentuele ver-
mindering van 18%, kunnen we spreken van een relevante impact.
95 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
4.2. IMMISSIEMETINGEN
4.2.1. Lucht - Fijn Stof: uitbating van bijkomende meetposten voor fijn stof in
het Antwerps havengebied
Leidraad en bijdrage betrokken partijen
De metingen gingen van start in juli 2008. De gevalideerde meetresultaten over 2010 wer-
den in oktober 2011 door de VMM gerapporteerd in een derde interpretatierapport. Het rap-
port over meetjaar 2011 is in voorbereiding (de niet-gevalideerde resultaten zijn online op
www.vmm.be terug te vinden). Over de resultaten en trends wordt gerapporteerd in punt
2.1.4.1 van dit jaarverslag, meer bepaald onder de Actie 3: PM-monitoring.
Door de omschakeling van 2 van de bijkomende meetposten van PM2,5 naar PM10, konden
we een (beter) beeld bekomen van de PM10–situatie in het Linkeroeverhavengebied en dien-
den de (hoge) waarden, die voorheen enkel modelmatig te simuleren waren, spijtig genoeg,
bevestigd te worden.
4.2.2. Water - Fysicochemisch
Om meer inzicht te verkrijgen in de toestand van het oppervlaktewater van de havendokken,
werd in de periode 2008–2010 een uitgebreide fysicochemische monitoring uitgevoerd door
het Havenbedrijf, zowel op rechteroever als op linkeroever. Op basis van deze resultaten en
andere overwegingen werd, vanaf april 2011, een aangepaste monitoring opgestart (para-
meters: zware metalen, PAK’s, basisfysicochemie, detergenten, AOX).
Volgende 2 tabellen tonen de parameters waarvoor overschrijdingen van de huidige milieu-
kwaliteitsnormen (MKN) voor de havendokken werden vastgesteld (gegevens over 2011 zijn
nog niet beschikbaar).
Tabel: aantal jaren dat de milieukwaliteitsnorm werd overschreden per meetpunt per parameter in de
periode 2008–2010.
Linkeroe-
ver
Rechteroever
Meetpunt 1 2 3 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
Biochemisch zuurstofver-
bruik in mgO2/l (BZV5_20)
1 1 2 - 1 - - - - - - - - -
Chemisch zuurstofverbruik
in mgO2/l
2 1 3 - - 1 1 1 1 1 1 1 1 1
Opgeloste zuurstof (mg
O2/l)
- - - - - - - - - - - - - -
Zuurstofverzadiging (%) 3 3 3 - 1 - - - - - - - - 1
Totaal ammonium in mg N/l - - 3 - - - - - - 1 - - - -
Nitriet in mg N/l - - - - - - - - - - - - - -
Totaal stikstof in mg N/l 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3
Totaal fosfor in mg P/l 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3
96 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
Linkeroe-
ver
Rechteroever
Zwevende stoffen in mg/l 1 - - 2 - - - - - - - - 1 -
Temperatuur in °C 2 1 1 - - - - - - - - - - -
-: geen overschrijding
Tabel: Aantal overschrijdingen van de norm per staalnamepunt en per parameter in de periode 2008 -
2010 (jaarlijkse zomer en wintermeting).
Linkeroever Rechteroever
L1 L2 L3 R1 R2 R3 R4 R5 R6 R7 R8 R9 R
10
R
11
Pesticiden
Alachloor 1 1 1 1 1 1 1 1
Diuron 1 1 1 1
Hexachloor-
cyclohexaan 1
∑ (endrin, isodrin,
dieldrin, aldrin) 2
Poly - Aromatische Koolwaterstoffen
Acenafteen 1
Benzo-
(b)fluorantheen +
Ben-
zo(k)fluorantheen 1 1 1
Benzo-
(g,h,i)peryleen +
Indeno(1,2,3-
cd)pyreen 1 2
Pyreen 1 1
Metalen (opgeloste metalen werden enkel bepaald in augustus 2010)
Barium (opgelost) 1 1
Borium (opgelost)* 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
Chroom (opgelost) 1
Kwik (opgelost) 1 1 1 1 1 1
Overige parameters
Adsorpbeerbare
organische halo-
geenverbindingen 2 3 4 2 2 4 3 3 2 3 4 3 5 5
97 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
Linkeroever Rechteroever
(AOX)
Anionische deter-
genten 2 2 1 1 1 2 1 1 2 1 2 3
Niet-ionische en
kationische deter-
genten 1 1
*Deze overschrijdingen kunnen te wijten zijn aan de brakheid van het dokwater. Zeewater bevat im-
mers veel hogere concentraties boor dan zoet water.
De belangrijkste conclusies die uit de toetsing van de resultaten aan de MKN getrokken kun-
nen worden, zijn de volgende:
1. De MKN voor de meeste stoffen werden niet overschreden of de concentraties van de
stoffen liggen onder de detectielimiet9 (+- 1 op 3 parameters) waardoor voorlopig
geen uitspraak kan gedaan worden over de al dan niet overschrijding van de MKN
voor deze parameters.
2. Enkele MKN werden slechts eenmalig op één of enkele punten overschreden en wij-
zen zodoende niet op een systematisch probleem. De detectielimiet voor enkele van
deze parameters lag echter boven de MKN (namelijk anionische detergenten, Ben-
zo(b)fluorantheen + Benzo(k) fluorantheen en Benzo(g, h, i)peryleen + Indeno(1,2,3-
cd)pyreen) zodat deze stoffen mogelijk toch een groter probleem kunnen vormen dan
gedetecteerd in deze monitoring. Dit zal door de monitoring in het kader van de
nieuwe opdracht K2291 nader onderzocht worden.
3. Zowel op linkeroever als op rechteroever worden in 2008-2010 overal de MKN voor
totale fosfor- en totale stikstof overschreden. Hoge fosfor- en stikstofconcentraties
leiden tot eutrofiëring van het oppervlaktewater wat vervolgens kan leiden tot een
verstoorde zuurstofhuishouding. Op rechteroever zijn er geen aanwijzingen dat er ook
effectief een slechte zuurstofhuishouding is. Op linkeroever is er echter wel een dui-
delijk probleem met de zuurstofhuishouding en worden de MKN voor zuurstof dan
ook nooit behaald. Dit is waarschijnlijk eerder te wijten aan water van landbouwge-
bied dat ter hoogte van het Verrebroekdok in de dokken terechtkomt, dan de emis-
sies door het havengebeuren zelf.
4. De MKN voor adsorbeerbare organische halogeniden (AOX) wordt regelmatig over-
schreden. Verder onderzoek is hier noodzakelijk.
5. Het is niet steeds duidelijk of de overschrijdingen (deels) te wijten zijn aan de toevoer
vanuit naburige waterlopen of (deels) veroorzaakt zijn door emissies in het havenge-
bied zelf. Voor de pesticiden diuron en alachloor bv. ligt de bron waarschijnlijk wel
buiten het havengebied. Ook de overschrijdingen van de MKN voor stikstof en fosfor
(en op linkeroever ook zuurstof) zijn deels te wijten aan de aanvoer van nutriëntenrijk
water uit naburige waterlopen (vooral op linkeroever geldt dit).
9 Concentratie tot waar de analytische methode een concentratie op betrouwbare wijze kan bepa-
len.
98 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
4.2.3. Water - Biologisch
De Europese Kaderrichtlijn Water stelt dat, naast een goede fysicochemische waterkwaliteit,
ook een goede biologische of ecologische waterkwaliteit moet behaald worden tegen 2015.
Wat dit concreet betekent voor onze kunstmatige havendokken (zowel naar doelstellingen
als naar te nemen acties/maatregelen) werd, door middel van een studieopdracht, eind
2008 bepaald. De bedoeling is deze inspanning 6-jaarlijks te herhalen, omdat deze biolo-
gische doelstelling en eraan gekoppelde maatregelen en acties, 6-jaarlijks als onderdeel van
de stroomgebiedbeheersplannen dienen geactualiseerd te worden.
In 2011 werd, na de vismonitoring in oktober 2010 (die op haar beurt complementair was
aan deze in 2008), geen nieuwe vismonitoring uitgevoerd.
4.2.4. Captatie oppervlaktewater
In 2011 is er 712.987.046m³ dokwater gecapteerd en 595.337.554m³ teruggestort.
99 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
4.2.5. Drinkwaterverbruik gebouwen en binnenvaart
4.2.6. Afval binnenscheepvaart
Het Havenbedrijf registreert permanent de ingezamelde afvalstoffen, afkomstig van de bin-
nenscheepvaart. Op elektronische wijze wordt er een jaaroverzicht bijgehouden van de inge-
zamelde afvalstoffen. Het jaaroverzicht is op het volgende gebaseerd en wordt, samen met
de verwerkingsattesten, zorgvuldig geklasseerd.
Een lijst van uitgevoerde inzamelingen met vermelding van datum, naam van het
schip, FD-nummer10, Europanummer, naam van de eigenaar, type schip, ligplaats,
tijdstip van de inzameling en hoeveelheid bilgewater en/of olie;
Bij iedere inname van afval op het water, vult de opdrachthouder een afvalafgifte-
formulier en een afgiftebon in. Beide documenten worden opgesteld in drievoud en
ondertekend door de ophaler en door de schipper. Eén exemplaar wordt overhandigd
aan de schipper, één exemplaar wordt door de opdrachthouder overgemaakt aan het
GHA;
Een lijst met vermelding van de hoeveelheid afvalstoffen (gevaarlijke en niet-
gevaarlijke afvalstoffen) per inzamellocatie (of afvalpark);
Het uitgebouwde afvalpark aan kaai 75 is voorzien van een aangepaste afvalstoffen-
databank. Hierin worden de afvalafgiftes en –ophalingen geregistreerd. De databank
is in 2011 geïmplementeerd op het Kallopark (afvalpark K1103).
10 FD-nummer: Nummer Financiële Dienst: een nummer dat het Havenbedrijf geeft aan elke bin-
nenschipper.
100 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
Onderstaande grafieken geven een overzicht van de ingezamelde afvalstoffen afkomstig van
de binnenscheepvaart.
101 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
4.2.7. Afval van de zeevaart
In uitvoering van EU-Richtlijn 2000/59 heeft het Havenbedrijf een online systeem geconcipi-
eerd waarbij elk zeeschip het afval aanmeldt dat het aan boord heeft, met inbegrip van de
hoeveelheid dat ze wil afgeven. De informatie wordt online door de afvalinzamelaar vervolle-
digd met de effectief door het schip afgegeven volumes, en de informatie wordt gedeeld met
de afdeling Havenstaatcontrole van de FOD Mobiliteit.
Sinds de invoering van het systeem, waarbij elk zeeschip een bijdrage moet betalen voor de
beschikbaarheid en het gebruik van de havenontvangstinstallaties, is de ingezamelde hoe-
veelheid verveelvoudigd. In de haven van Antwerpen wordt bv. meer scheepsgerelateerd
oliehoudend afval ingezameld dan in Rotterdam, terwijl het aantal aanlopende zeeschepen
slechts de helft bedraagt.
Voor de eerste helft van 2011 werden volgende cijfers gerapporteerd:
oliehoudend afval (Marpol annex I): 63.326m³
chemicaliën (Marpol annex II): 4366m³
sanitair afvalwater (Marpol annex IV): 375m³
scheepsvuilnis (Marpol annex V): 6341m³
Onderstaande grafieken geven aan waar Antwerpen zich bevindt in vergelijking met de ha-
vens van Rotterdam, Bremen en Hamburg.
0
10000
20000
30000
40000
50000
60000
70000
80000
2005 2006 2007 2008 2009 2010
Antwerp Hamburg Bremen Rotterdam
Ingezamelde hoeveelheden (in m³) scheepsgerelateerd oliehoudend afval (sludge, bilges en
afvalolie).
102 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
0
5000
10000
15000
20000
25000
30000
35000
40000
2005 2006 2007 2008 2009 2010
Antwerp Hamburg Bremen Rotterdam
Ingezamelde hoeveelheden (in m³) scheepsgerelateerd huishoudelijk afval, plastic en voed-
selresten (geen ladinggebonden afval). De stijgende trend voor Rotterdam ten nadele van
Antwerpen, kan (ten dele) worden verklaard doordat de afgifte van dit afval in de haven van
Rotterdam (en Hamburg) inbegrepen is in de havengelden en er bijgevolg voorkeur wordt
gegeven om dit afval af te geven in deze havens voor of nadat Antwerpen wordt aangelopen.
4.2.8. Onderwaterbodem: toestand en trendmeting - MIS
Omdat de laatste toestand en trendmeting van de onderwaterbodem al dateert van
2002/2003, werd in het voorjaar van 2010, een opdracht gegund en staalnames uitgevoerd
(juli 2010) teneinde deze gegevens te updaten. De studie werd definitief afgerond in juli
2011.
De opdracht werd begeleid door een stuurgroep die, naast het Havenbedrijf, ook uit verte-
genwoordigers van VMM en de UA bestaat.
De nieuwe opdracht bestaat enerzijds uit een standaard staalnamecampagne van at random
verspreide monsternamepunten op rechteroever, en een eerste staalnamecampagne op
linkeroever.
Op basis van in situ analyseresultaten blijken de meeste zones niet geschikt te zijn voor her-
gebruik als bouwstof. De 4 stoffen die aanleiding geven tot de meeste overschrijdingen zijn
As in uitloog, Pb in uitloog, Zn in uitloog en minerale olie.
Toetsing aan de herbruiknorm is in dezer relevant omwille van het herbruikpotentieel van
baggerspecie (cfr. MIP-project VAMORAS).
Een tweede deelopdracht omvat een evaluatie van alle bestaande meetresultaten van de
onderwaterbodem tussen 1996 en 2010. Deze metingen werden hoofdzakelijk uitgevoerd in
het kader van baggeropdrachten.
103 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
De belangrijkste conclusie hieruit is dat de concentratie aan minerale olie daalt tot 2004
waarna ze terug stijgt (zie grafiek). Voor de meeste andere parameters is de trend niet een-
duidig.
Minerale olie-gehalte waterbodem 1996-2011
R2 = 0,3713
R2 = 0,4032
0
200
400
600
800
1000
1200
1400
1600
1800
9602
05
9608
08
9702
14
9708
27
9809
10
9905
03
9909
30
0004
20
0009
08
0101
15
0107
09
0201
22
0207
17
0309
18
0312
09
0404
23
0410
20
0502
22
0508
31
0602
23
0608
04
0610
19
0701
17
0712
13
0804
04
0812
15
0906
08
0911
05
1009
09
1010
29
1105
02
Berendrechtsluis Zandvlietsluis Polynoom (Berendrechtsluis) Polynoom (Zandvlietsluis)
Mede omwille van de opvallende trend in concentratie aan minerale olie werd er, gezamen-
lijk door de HKD, COO, HKD/SVM en INFR/RO&M, beslist om een verbod op gebruik van dis-
persanten bij olieverontreinigingen in het GHA in te voeren. De timing hiervan is nog niet
helemaal duidelijk, maar het wordt in ieder geval meegenomen in het oliecalamiteitenplan
en in het bestek voor de respons bij oliecalamiteiten.
In deelopdracht 3 is, aan de hand van een staalnamecampagne, een eerste aanzet gegeven
met betrekking tot de relatie onderwaterbodemkwaliteit versus de respectievelijke havenac-
tiviteiten.
Zo onderschreef de opdrachthouder van de studie, voor de activiteit overslag kolen/raffinage
en scheepswerven, een eerste verband tussen de verhoogde waterbodemkwaliteit en de
activiteit. Vooraleer een effectieve one to one-relatie kan worden vastgelegd, is er verder
onderzoek noodzakelijk (bv. milieuvergunningen van bedrijven, lozingsgegevens van bedrij-
ven, baggergegevens van GHA, …).
Een relationeel verband vastleggen tussen de waterbodemkwaliteit en andere typische ha-
venactiviteiten zoals CT, opslag meststoffen, kaolin, lozing RWZI, … is in dit stadium niet mo-
gelijk. Hiervoor is verder onderzoek nodig.
Alle analyseresultaten uit de eerste en de derde deelopdracht werden opgenomen in een
GIS-proved tabel. In de loop van het voorjaar van 2012 zullen deze waterbodemgegevens
opgenomen worden in de Havenwijzer (een GIS-toepassing) van waaruit de gebruiker een-
voudige bevragingen kan uitvoeren. Het uitvoeren van uitgebreide toetsingen aan de accep-
tatiecriteria zal mogelijk zijn na opmaak van een rekentool. Hiervoor is ondersteuning van
Amaris gevraagd.
Verder blijkt uit de studie dat het ook nuttig en noodzakelijk is dat, case by case, nulsituaties
met betrekking tot de onderwaterbodem, worden vastgelegd. Een Code van Goede Praktijk
dient hiertoe te worden uitgeschreven in de nabije toekomst. Afspraken over de juiste moda-
liteiten (wie doet wat en wat is tegensprekelijk) dienen gemaakt te worden.
104 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
5. AFVALSTOFFENREGISTRATIE
De taak van de milieucoördinator, zoals omschreven in VLAREM II (artikel 4.1.9.1.3), omvat
onder andere het waken over het bijhouden van het afvalstoffenregister en de naleving van
de meldingsplicht (bedoeld in het VLAREA).
Het GHA is een producent van afvalstoffen en is daarom verplicht om bepaalde gegevens van
de afgevoerde afvalstoffen bij te houden in een afvalstoffenregister. Dit afvalstoffenregister
wordt ter beschikking gehouden voor de toezichthoudende ambtenaar en wordt minstens
gedurende 5 jaar bijgehouden.
Het afvalstoffenregister wordt zowel op de verschillende afdelingen van het GHA als centraal
op het Havenbedrijf permanent bijgehouden. De verschillende afvalstromen vallen in te de-
len in twee grote groepen: het gevaarlijk (hoofdzakelijk chemisch) bedrijfsafval en het niet
gevaarlijk bedrijfsafval. De Baggerdienst OP/BG verzorgt het bijhouden van het register van
de geborgen hoeveelheden baggerspecie op enerzijds de loswal ten noorden van de Zand-
vlietsluis, en anderzijds in de onderwatercellen van het Delwaidedok en Churchilldok.
Het Havenbedrijf waakt over de verschillende bestekken die de ophaling en verwerking van
de bedrijfsafvalstoffen, afkomstig van de verschillende diensten, regelen. Zo wordt, bij elke
afvoer van afvalstoffen, de Milieudienst ingelicht. Verder wordt er, na ontvangst van de fac-
tuur, navraag gedaan of de hoeveelheden en de aanleveringen van de afvalstoffen overeen-
stemmen met de factuur. Zo voert de Milieudienst een dubbele controle uit op de afgevoerde
bedrijfsafvalstromen met bijbehorende verwerkingstechnieken.
Sinds 2008 beschikt het GHA over een afvalstoffendatabank die het volledige afvalstoffen-
beheer centraliseert. Deze databanktoepassing geeft een eenduidig overzicht van de ver-
werkte hoeveelheden afvalstoffen en de bijbehorende kosten, uitgesplitst per dienst, aard,
samenstelling, overbrenger, verwerker en verwerkingswijze. De afvalstoffendatabank be-
schikt over een XML-tool die de gegevens voor de jaarlijkse afvalstoffenmelding van het IMJV
in de juiste vorm giet. Verder dienen de verschillende diensten een chronologische afvalstof-
fenboekhouding bij te houden waardoor er een toetsing kan plaatsvinden met de centrale
afvalstoffendatabank van de Milieudienst.
105 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
Onderstaande grafieken geven een overzicht van de geproduceerde, interne bedrijfsafvalstof-
fen:
De toename in 2011 van niet gevaarlijk afval heeft te maken met de stopzetting van de in-
zameling door de stadsdiensten. Tot en met 2010 werd het kantoorafval van de dienstge-
bouwen van het GHA, ingezameld door de stadsdiensten op basis van een forfaitaire kost per
container. De hoeveelheden werden niet geregistreerd. Vanaf 2011 wordt de inzameling
verzorgd door een privéfirma en worden de hoeveelheden, zoals wettelijk vereist, geregi-
streerd. De facturatie gebeurt ook op basis van werkelijk ingezamelde hoeveelheden.
In 2011 heeft het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen 280 ton ijzerschroot afgevoerd. Dit
leverde een opbrengst op van € 79.000.
De grafiek geeft een groot verschil weer in afgevoerde hoeveelheid ijzerschroot ten opzichte
van voorgaande jaren. Dit is te wijten aan opruim- en renovatiewerken die hebben plaatsge-
vonden.
106 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
107 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
6. COMMUNICATIE
De taak van de milieucoördinator, zoals omschreven in VLAREM II (artikel 4.1.9.1.3) omvat
onder andere voorstellen te doen en bij te dragen tot de interne en externe communicatie in
verband met de gevolgen voor mens en milieu van de inrichting, haar producten, haar afval-
stoffen en de voorzieningen en maatregelen om deze gevolgen te beperken.
6.1. INTERN
De milieucoördinator rapporteert aan de directeur Infrastructuur en milieu van het Havenbe-
drijf. Hij is niet altijd betrokken bij beslissingen die in andere departementen van het Haven-
bedrijf genomen worden. Er is een zekere betrokkenheid van de milieucoördinator bij het
gebeuren in andere diensten (bv. deelname aan concessievergaderingen), doch deze kan
zeker nog verder ontwikkelen.
Rapportering over calamiteiten en over beheer van gevaarlijk goed in de haven worden ge-
bracht door de Havenkapiteindienst.
De voornaamste verwezenlijking, qua interne communicatie, situeert zich op het vlak van de
volledige vernieuwing van intranet. Verder werd ook in 2011 uitvoerig gebruik gemaakt van
het bedrijfsintern personeelsblad “Golfslag” om rond milieu te communiceren:
Golfslag 37
o Ook het Havenbedrijf heeft een voetafdruk (carbon foot print)
o Noord Amerikaanse zangvogel teruggevonden (natuur)
Golfslag 38
o Het Havenbedrijf behaalt Milieucertificaat (Milieucharter)
o Adviesbevoegdheid bij investeringen door de Milieudienst en de Interne Pre-
ventiedienst
o LNG brandstof van de toekomst
Golfslag 39
o Nieuwe soorten in onze Haven
o Onderzoek naar vispopulatie in de havendokken
Golfslag 40
o Subsidieprogramma havengebonden werktuigen
o Bijna een kwart miljoen trekvogels geteld over Opstalvallei
Thematisch wordt horizontaal samengewerkt, bv.:
Door de deelname aan maandelijkse bedrijfsinterne baggerproductievergaderingen,
worden milieuaspecten gecommuniceerd aan de betrokkenen bij het baggergebeu-
ren.
108 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
De gehele interne communicatie in verband met het afvalstoffenbeheer wordt geco-
ordineerd door de Milieudienst. De verschillende diensten van het Havenbedrijf, waar
afvalstoffen worden ingezameld, beschikken over een afvalverantwoordelijke. Hier-
door is de interne communicatie tussen de Milieudienst en de andere diensten con-
structief en verloopt de afvalinzameling op een veilige manier conform de vigerende
wetgevingen.
Tweewekelijks overleg met betrekking tot concessieverlening (werkgroep concessie-
en investeringsbeleid), waar, met betrekking tot concessieverlening, milieuaspecten
kunnen ingebracht worden.
6.2. EXTERN
Rond volgende zaken werden, in samenspraak met de dienst Externe Communicatie, persbe-
richten rondgestuurd:
28/01: Havenbedrijf lanceert proefproject walstroom voor binnenvaart
07/02: Havenbedrijf versoepelt toelatingsbeleid voor zonnepanelen in het havenge-
bied
22/02: Antwerpse haven maakt duurzaamheidsverslag op
23/03: Dats 24 opent eerste tankstation met CNG voor vracht- en personenwagens
in Antwerpse haven
12/04: Havensteden onderzoeken maximale inzet van hernieuwbare energie in indu-
striële processen
07/06: Antwerpse haven wordt groener: milieuvriendelijkste schepen krijgen financi-
ele aanmoediging
15/08: subsidie voor schonere havengebonden werktuigen
Wat audiovisuele media betreft, is er tijdens het eerste half jaar van 2011 een uitzending
van Antwerpen@Work geweest
27/03: Antwerpen@Work, opening tankstation Dats 24
In Radar werd ook aandacht besteed aan milieugerelateerde zaken:
Februari
o Proefproject gratis walstroom binnenvaart
Maart
o Haven maakt duurzaamheidsverslag op
o Soepelere toelating zonnepanelen
o Aanvraag financieringsprogramma MIP3
o Evonik Degussa vermijdt 80.000 ton CO² uitstoot
o Nieuwe milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewateren
April
109 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
o Aardgastankpunt in havengebied geopend
Juni
o Gratis workshop dampen binnenvaart
Juli
o Voka-Milieucharter voor milieuzorg
o Workshop ontgassen tankschepen
Augustus
o Subsidies voor schonere havenwerktuigen
September
o Haven werkt aan koolstofarme toekomst
o Korting voor 25 meest schone schepen
o Grootschalige verkeerstelling in en rond haven
o Nieuwe vogelkijkwand Opstalvalleigebied
Oktober
o Haven: grootste on shore windpark van België
o Duurzaam ontwerp nieuw Havenhuis wint prijs
o Primeur voor onderwaterreiniging in havengebied
o Havenbedrijven kunnen nog tot eind dit jaar een energie-audit laten uitvoeren
November
o Intentieverklaring voor biomassacentrale
December
o Antwerpse haven verscherpt strijd illegaal afval
Algemene communicatie naar buiten toe, gebeurde onder meer ook in het kader van diverse
opleidingen, georganiseerd door APEC11. Sommige presentaties waren algemeen, sommige
toegespitst op het baggergebeuren en nog andere waren toegespitst op ecologie.
Tot slot worden, in samenspraak met MPC (de bedrijfsinterne commerciële dienst) stappen
gezet om de website van GHA te moderniseren/actualiseren.
11 APEC: een organisatie die tot doel heeft om kennis met betrekking tot het havengebeuren in de
breedste zin vanuit Vlaanderen te dissemineren.
110 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
7. STAND VAN ZAKEN IMPLEMENTATIE ACTIEPROGRAMMA 2010-2011
111 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
Nr.
Actie
Verantw.
dienst
Stand van zaken
groen = uitgevoerd
geel = in uitvoering
rood = nog uit te voeren Titel Beoogde resultaat
1 Broeikasgasemissie-inventaris/
carbon footprint
opmaak van een eerste versie
van een carbon footprint voor de
haven en voor het Havenbedrijf
tegen 2011
INFR/RO&M Finale resultaten voor luik havengebied en luik Havenbedrijf zijn beschikbaar.
Rond derde luik (logistieke keten) is een voorstel van methodiek uitgeschreven
door VITO.
2 opmaak klimaatplan afstemming bereiken Stad-
Haven bij opmaak klimaatplan
Stad
INFR/RO&M Havenbedrijf heeft input gegeven (modal split, walstroom, ...), Stad Antwerpen
heeft klimaatplan afgewerkt in januari 2011. Maatregelen Havenbedrijf zullen
bijdragen tot klimaatdoelstellingen van de Stad Antwerpen
3 REG bij bedrijven stimuleren
(energieaudits bij bedrijven)
uitvoering van energieaudits bij
minimum 10 bedrijven
INFR/RO&M Energieaudit programma loopt volop. Momenteel hebben 9 bedrijven ingete-
kend, 8 audits zijn opgeleverd. Tussentijds evaluatierapport is beschikbaar.
Interesse andere bedrijven wordt afgetoetst.
4 haalbaarheidsonderzoek CO₂
transportinfrastructuur
De nodige initiatieven nemen
om de haven voor te bereiden
op carbon capture and storage.
INFR/RO&M Uitvoering van voorbereidend studiewerk rond CO₂-afvangpotentieel, rond CO₂-
hergebruik, rond CO₂-transportinfrastructuur en rond CO₂-
opslagmogelijkheden i.f.v. een mogelijk project i.k.v. een volgende oproep voor
NER300.
5 duurzame CO₂- compensatiefond-
sen
opportuniteiten detecteren om
CO₂-rechten te kopen
INFR/RO&M Geen actie tot nu toe (en indien actie volgt zal dit vooral GHA-bedrijfsintern
zijn).
6 walstroom binnenvaart implementatie walstroominfra-
structuur binnenvaart, incl. beta-
lingssysteem
INFR/RO&M,
OP/EV en F
Marktanalyse is gebeurd. Vanaf 1/02/2011 tot 01/07/2012 gratis aan
wachtdok voor lichters. Operationaliseren van betaalsysteem in 2012, in rela-
tie tot globale discussie havenrechten binnenvaart.
7 walstroom zeevaart evaluatie lopend walstroompro-
ject
INFR/RO&M Evaluatie IMT-dossier is gereed. Geen verdere projecten in het vooruitzicht.
Internationale initiatieven en technische evolutie worden gevolgd.
8 ontwikkeling CO₂-neutrale bedrij-
venterreinen
nieuwe bedrijventerreinen wor-
den CO₂-neutraal ontwikkeld
INFR/RO&M,
INFR/DI en
PATR
Concept studie inrichting Logistiek Park Schijns werd opgestart.
112 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
9 voortrekkersrol (eigen gebouwen,
bedrijfsintern vervoer, eigen ope-
raties)
uitwerken aanpak havenbedrijfs-
interne energie-efficiëntie opti-
malisatie + start implementatie
S/BS/Z Bedrijfsinterne energiemanager is aangesteld en kon eerste resultaten voor-
leggen.
BREEAM-evaluatie van nieuw Havenhuis is nog steeds op schema. Groen data-
center werd gerealiseerd. Ombouw T20 sleepboten van CCR I naar CCR II ge-
gund en pilootproject met SCRT op een sleepboot eveneens gegund.
10 innovatieve technologieën die
kunnen leiden tot energiebespa-
rende investeringen
eerste oproep subsidiepro-
gramma havengebonden werk-
tuigen afgerond in 2011
INFR/RO&M Eerste oproep is afgerond eind 2011.
11 elektriciteitsbalans havengebied opmaak elektriciteitsbalans voor
het havengebied.
INFR/RO&M,
OP/EV
Zie punt 1: carbon footprint.
12 kader dat productie en gebruik
van hernieuwbare bronnen stimu-
leert
kader dat productie en gebruik
van hernieuwbare bronnen sti-
muleert
PATR Kwantitatieve doelstellingen energie werden goedgekeurd door het Directie-
comité.
13 smart grids uitvoering van een onderzoeks-
project rond slimme netwerken
in de haven tegen 2013
INFR/RO&M,
PATR
Zie rapportering PATR/NRG.
14 windplan LO pm PATR Zie rapportering PATR/NRG.
15 restwarmte pm PATR Zie rapportering PATR/NRG.
16 Uitvoering van het Actieplan Fijn
Stof en NO² en gerichte acties
voor een daling van de CO²-
uitstoot (vermindering energiebe-
hoefte, bevorderen duurzame en
hernieuwbare energieproductie),
beperking uitstoot
Bekomen van een goede lucht-
kwaliteit (overeenkomstig de
Milieukwaliteitsnormen)
INFR/RO&M,
C/BO, C/S&O,
PATR, HKD,
OP/EV, ...
Actieplan Fijn Stof en NOx in uitvoering: zie punten 17 tot 47 hieronder.
17 Actie 3: PM-monitoring in de Ant-
werpse haven.
jaarlijkse opvolging luchtkwali-
teit
INFR/RO&M meetcampagne fijn stof 2010 werd afgerond met rapportering in oktober
2011; rapportering over meetcampagne FS voor 2011 in opmaak; meetcam-
pagne 2011 is lopende.
113 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
18 Actie 6: GHA zal m.b.v. AIS-live
tracking emissieberekeningen
laten uitvoeren van de zeescheep-
vaart.
uitvoering pilootstudie met AIS
live tracking
INFR/RO&M Actie uitgevoerd. Mogelijks wordt in (nabije) toekomst AIS gebruikt als geauto-
matiseerd middel om (veranderingen van) scheepsposities te traceren, en om
daaruit scheepsemissies te berekenen.
Actie 6 bis: berekening scheeps-
emissies o.b.v. APICS en SEA web
Emissiemodel opstellen voor
scheepsemissies
INFR/RO&M Er werd een plan van aanpak uitgewerkt met VITO voor het opstellen van der-
gelijk emissiemodel.
19 Actie 7: Opstellen van een emis-
sie-inventaris voor het havenge-
bied.
jaarlijks opstellen van een emis-
sie-inventaris in het havenge-
bied
INFR/RO&M Eerste emissie-inventaris is opgemaakt; NOx-SOx-PM10 aangeleverd halverwe-
ge 2011. De gunstige trend die werd geconstateerd, blijkt, uit de eerste gege-
vens van 2011, niet doorgezet te worden. Als de resultaten van 2011 gevali-
deerd zijn, zal er verslag uitgebracht worden.
20 Actie 9: Opstart kennispunt ‘haven
& luchtkwaliteit’ cfr. het Kennis-
centrum lucht voor het Rotter-
damse havengebied.
uitbouw van een kennispunt
haven en luchtkwaliteit, erkend
door betrokken instanties
INFR/RO&M Kennispunt opgestart binnen Werkgroep Kennisopbouw van Actieplan FS &
NOx. Er wordt gestreefd naar jaarlijkse uitwisselingssessie van info tussen
Vlaanderen en Nederland.
21 Opbouwen van kennis om emis-
sies in kaart te brengen
Het verhogen van het kennisni-
veau tot op een peil dat in staat
is om de belangrijkste fenome-
nen inzake luchtemissies en -
immissies te verklaren.
INFR/RO&M Emissie-inventaris werd aangeleverd en luchtkwaliteitskaart voor NO2 en SO2
werd vandaaruit gemodelleerd, aangeleverd en besproken; voor PM10 is rudi-
mentaire kaart aangeleverd, die nog voor verbetering vatbaar is. Nodige acties
hiertoe worden genomen. Vanaf december 2010 zal kennisopbouw groten-
deels geconcentreerd worden rond verfijning van kennis inzake diffuse emis-
sies in Antwerps havengebied. Het eindrapport werd opgeleverd einde juli
2011. Vervolgacties bestaan uit een communicatie-initiatief, acties op het
terrein en onderzoek naar grote aandeel diffuse emissies vanuit zone ten wes-
ten van kanaaldok B1 t.h.v. Lillobrug. Na 2 jaar volgt een evaluatie van acties
& onderzoeken. Eventueel zal van daar uit nieuw onderzoek opgestart worden.
22 Opbouwen van een Milieu Infor-
matie Systeem (MIS)
Een Milieu Informatie Systeem
dat alle relevante informatie
(inzake lucht) bevat en dat op
eenvoudige wijze raadpleegbaar
is.
INFR/RO&M,
INFR/GIS
Kaarten en gegevens zijn beschikbaar en werden gebruikt in diverse rapporte-
ringen (o.m. duurzaamheidsverslag).
114 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
23 Actie 10: Modal split doelstellin-
gen integreren in het concessiebe-
leid.
integratie van modal splitdoel-
stellingen in concessiebeleid
INFR/RO&M,
PATR
Overleg binnen GHA-werkgroep Concessies (met recente vertegenwoordiging
van INFR/RO&M) vormt geschikt forum om tot structurele oplossingen te ko-
men in deze materie.
24 Actie 12: Mogelijkheden nagaan
voor een versterkte controle door
het GHA van het zwavelgehalte
van brandstof gebruikt door zee-
schepen in de haven.
kader scheppen voor controles
brandstofkwaliteit
INFR/RO&M,
HKD
Via akkoord tussen GHA en bunkerbedrijven over erkenningsprocedure voor
bunkerbedrijven wordt ook meldingsplicht ingevoerd voor elke bunkering. Dit
biedt mogelijkheid voor HKD om controles op brandstofkwaliteit uit te voeren.
Bestek werd opgemaakt en aanbesteding voor zwavelanalyses werd gelan-
ceerd, toewijzing opdracht begin 2012.
25 Actie 13: Specifiek onderzoek
naar de mogelijkheid om wal-
stroomvoorzieningen in de defini-
ties van het Vlaamse Havende-
creet op te nemen en de gevolgen
daarvan voor verschillende be-
langhebbenden.
bepleiten dat walstroomvoorzie-
ningen opgenomen worden in
definities Havendecreet
C/BO De Vlaamse overheid heeft ermee ingestemd dit punt opnieuw in overweging te
nemen, indien de havenautoriteiten “nieuwe elementen” kunnen aandragen,
die pleiten voor een opname van walstroomvoorzieningen in de lijst van basis
uitrustingsinfrastructuur van havens.
26 Actie 14: Gedifferentieerde aan-
meerrechten is een instrument om
schepen te stimuleren emissiere-
ducerende of milieuvriendelijke
maatregelen te nemen. GHA
neemt het initiatief voor een stu-
die naar de mogelijkheden van
deze maatregel.
differentiatie havenrechten
o.b.v. ESI
F Actie uitgevoerd. ESI sinds 01/04/2011 geïmplementeerd
27 Actie 17: Het GHA verkent samen
met andere havens in de range de
mogelijkheden om tot een geza-
menlijk instrument te komen
waarmee de milieuperformantie
van zeeschepen kan worden be-
oordeeld.
uitwerking ESI INFR/RO&M Actie uitgevoerd.
115 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
28 Actie 18: Aansluitend op voor-
gaande actie zal het GHA onder-
zoeken hoe de environmental
indexing (voor zeeschepen) verder
kan geconcretiseerd worden.
uitwerking ESI INFR/RO&M Actie uitgevoerd. De SOX-parameter is tevens aangepast om de werkelijkheid
beter te reflecteren en een grotere stimulans voor het gebruik van S-arme
brandstoffen te zijn naar de reders toe.
29 Actie 19: De mogelijkheid tot een
differentiatie van de haventarie-
ven voor die schepen die maatre-
gelen hebben genomen om de
emissies te beperken, is één van
de maatregelen die in het Master-
plan Binnenvaart van het GHA zijn
opgenomen.
differentiatie haventarieven
binnenvaart
INFR/RO&M,
F/HR
Voor 2012 werd als éénmalige maatregel beslist een reductie van 7% op de
havenrechten voor aanlopen in 2012 toe te kennen aan binnenschepen die
uitgerust zijn met CCR II-gecertificeerde motoren of uitgerust zijn met CCR III-
motoren. De reductie op de CCR II-motoren is van toepassing tot de publicatie
van CCR III-certificering.
30 Actie 20: Mogelijkheden nagaan
voor een versterkte controle door
het GHA (i.k.v. de onder rubriek
48.2. aan het GHA verleende mili-
euvergunning) van het zwavelge-
halte van brandstof gebruikt door
zeeschepen in de haven (max. 1,
% toegelaten) en langs de kade
(max. 0,1 % toegelaten) en brand-
stof geleverd door bunkermaat-
schappijen.
kader scheppen voor controles
brandstofkwaliteit schepen
INFR/RO&M Zie actie 12 + een studie rond 48.2. werd gezamenlijk met andere havens
opgestart, waaruit bleek dat rubriek 48.2. hier wellicht niet het meest geschik-
te instrument is.
31 Actie 21: Gelet op de stijgende
vraag naar walstroominfrastruc-
tuur heeft het GHA reeds op
15/01/2008 de beslissing geno-
men om nader onderzoek te doen
naar de mogelijkheden m.b.t. een
directe financiële ondersteuning
door het GHA aan een private
uitklaren rol GHA in uitbouw
walstroominfrastructuur zee-
vaart
INFR/RO&M,
C/BO
Actie uitgevoerd. Resultaat: ieder investeringsvoorstel moet van geval tot geval
worden onderzocht. Momenteel wordt het concept LNG-E (elektriciteit gemaakt
met LNG aan walzijde) nader bekeken en maar concreet uitgewerkt (in sa-
menwerking met een aantal reders).
116 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
investering enerzijds, en het op-
treden van het GHA als infrastruc-
tuurbeheerder die instaat voor de
bouw van walstroomvoorzieningen
in het havengebied, anderzijds.
Actie 22: Verkennende studie naar
het voorzien van betaalbare wal-
stroomaansluitingen voor binnen-
vaart.
implementatie walstroominfra-
structuur binnenvaart (incl. beta-
lingssysteem)
INFR/RO&M,
OP/EV en F/HR
Om tot kostenefficiënt systeem te komen dat ook aanmoedigt tot beperking
van het verbruik, heeft het Directiecomité beslist om het huidige systeem ge-
durende een jaar gratis aan te bieden (vanaf 01/02/2011), zodat er een jaar
extra tijd is om tot een uniform betaalsysteem te komen binnen Vlaanderen en
binnen het havengebied. Momenteel wordt gewerkt aan de implementatie van
een flexibel en gebruiksvriendelijk betaalsysteem voor walstroom, dat bij voor-
keur gecombineerd wordt met een betaalsysteem voor drinkwater en afval
(KGA).
32 Actie 23: Eigen activiteiten auditen
en maatregelen treffen (bv. aan-
koop van milieuvriendelijke sche-
pen, sleepboten en baggertuigen
en retrofit van bestaande sche-
pen.
kostenefficiënte verbetering
milieuperformantie vloot
INFR/RO&M,
OP
Vermogenmeting op de sleepboten is uitgevoerd en gunning van een pilootpro-
ject met nageschakelde emissiereductietechnologie heeft plaatsgevonden en
wordt uitgevoerd voor april 2012, gecombineerd met een nieuw project voor
emissiereductie door ombouw van een aantal sleepboten van CCR I-
conformiteit naar CCR II.
Haalbaarheidsstudie ter verduurzaming van de drijfvuilophaalboot Condor
werd afgerond. Aansluitend werd er beslist om een nieuwe CCR II-motor te
plaatsen in dit vaartuig, milieucriteria in te voegen in het bestek voor de aan-
koop van een nieuwe peilboot en voor een nieuwe inspectieboot te gaan voor
een dieselelektrische aandrijving.
33 Actie 24: Net zoals Eco-driving kan
ook men ook energiezuinig varen
door technische hulpmiddelen,
door een aangepaste snelheid en
door het beter inschatten van de
verkeerssituaties enerzijds en
beter onderhoud anderzijds. De
voordelen van slim vaargedrag en
rationalisatie vaargedrag eigen
vloot en binnenvaart
INFR/RO&M,
OP
Bedrijfsinterne aspect (eco-varen met sleep- en baggertuigen): momenteel
verkenningen van implementatie van fuel management systemen op onze
vaartuigen. De markt voor leveranciers van dergelijke systemen werd verkend;
de implementatie wordt voorzien op de laatste van de reeks in aanbouw zijnde
T40’s. Verder wordt ook gedacht aan de inbouw van een zgn. groene knop. Die
stelt de motor in op het meest brandstofefficiënte toerental voor het varen met
losse boot.
m.b.t. bedrijfsextern aspect heeft Promotie Binnenvaart communicatie-initiatief
117 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
beter onderhoud zullen extra ge-
promoot worden.
ter zake opgezet naar haar leden.
34 Actie 25: Sensibilisatie rond het
verhogen van de operationele
efficiëntie door de tijd die de
schepen in de haven doorbrengen
te reduceren (zeevaart).
verhoging operationele efficiën-
tie zeevaart
C/S&O Het is aangewezen om onderzoek uit te voeren naar andere aspecten dan
kraanproductiviteit van containerterminals die de verblijftijd beïnvloeden, zoals
het tijdsverlies dat kan optreden doordat een kaai nog bezet is bij aankomst
van het schip, of doordat er een groot tijdsverloop is tussen aanmeren en de
start van lossen en laden. Dit zou kunnen opgevangen worden d.m.v. het Virtu-
al Ports Project. Heeft ook met arbeidsvoorwaarden 'havenarbeid' te maken. In
2011 werd een pilootproject AIS afgerond. Volledige implementatie van AIS
biedt perspectieven tot efficiëntere sluisplanning en lagere wachttijden.
Geen concrete acties m.b.t. andere factoren zoals productiviteit terminals,
verblijftijd schepen aan terminals.
35 Actie 26: Betere afstemming tus-
sen terminaloperatoren en bin-
nenvaart d.m.v. de webtoepassing
BTS (Barge Traffic System), dit wil
zeggen: betere planning om
wachttijden aan sluizen/terminals
te beperken.
beter planning om wachttijden
aan sluizen/terminals te beper-
ken
? De website van vernieuwd project (BTS 2) is actief geworden op 15/09/2010.
36 Actie 27: Vervullen van voorbeeld-
functie door het gebruik van laag-
zwavelige brandstof door schepen
in eigendom van het GHA.
aankoop ultralaagzwavelige
brandstof vanaf 01/01/210
S/BS/Z Sinds 01/01/2010 wordt 10 ppm (= 0,001%) S-brandstof gebruikt voor zowel
vaartuigen als voor verwarmingsdoeleinden.
37 Actie 37: Mogelijkheden onder-
zoeken van klimaatneutrale be-
drijvenzones bij (her)inrichting en
uitgifte van bedrijventerreinen
binnen de haven.
nieuwe bedrijventerreinen wor-
den CO₂-neutraal ontwikkeld
INFR Bestek studie gebruik restwarmte Indaver voor gebouwenverwarming op Logis-
tiek Park Schijns (LPS). Eind 2011 werd de studie over de duurzame inrichting
van het Logistiek Park Schijns (LPS) aanbesteed. De uitkomst van deze studie-
opdracht zou moeten toelaten om aan toekomstige concessionarissen een
voldoende concreet kader aan te bieden over de duurzame inrichting van het
Logistiek Park Schijns.
118 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
38 Actie 43: Overzicht maken van de
maatregelen naar diffuse emissies
ter hoogte van voor- én achter-
kaaien met kortstondige opslag en
afstemming met de BREF en de
checklist op- en overslag (VITO) +
aanpassing Havenpolitieverorde-
ning / VLAREM.
Ervoor zorgen dat er een einde
komt aan de discussie en onze-
kerheid die bestaat rond droge
bulk en de (fijn) stofproblema-
tiek. Een verklaring zoeken voor
verbeterde luchtkwaliteit en
duidelijkheid scheppen omtrent
de bijdrage van droge bulk.
INFR/RO&M Ontwerp van VLAREM-aanpassing wordt momenteel door LNE herwerkt en
wordt opnieuw voorgelegd aan en besproken met de sector op 10/02/2011
en 23/06/2011, alvorens het eventueel van kracht te laten worden. Bijko-
mend studiewerk om het aandeel van diffuse- en andere emissies in de lokale
fijn stof concentraties opnieuw in te schatten, is afgerond.
39 Actie 44: Uitgaande van vermelde
BBT-studie en de erop gebaseerde
havenregelgeving gebeurt hand-
having op de voorkaaien door de
Havenkapiteindiensten. Naast
veiligheid zal dus meer aandacht
worden gegeven aan handhaving
m.b.t. luchtemissies (gebruik van
BBT).
uitklaring voorkaairegime HKD,
INFR/RO&M
In de tweede helft van 2011 is tussen HKD en INFR/RO&M een taakverdeling
afgesproken (en bekrachtigd door het Directiecomité dd. 19/09/2011) in func-
tie van de handhaving met betrekking tot luchtemissies. Verder geen bijzonde-
re acties specifiek m.b.t. handhaving t.a.v. fijn stofproblematiek in 2011.
40 Actie 47: Retrofit of vervanging
van dieselmotoren bij havenge-
bonden werktuigen.
eerste oproep subsidiepro-
gramma havengebonden werk-
tuigen afgerond in 2011
INFR/RO&M In september 2011 lanceerde het Havenbedrijf het Subsidieprogramma Ha-
vengebonden Werktuigen. De indieningstermijn voor projectvoorstellen werd
afgesloten op 30/12/2011. Er werden 11 projectvoorstellen ingediend, die
een brede waaier van toepassingen bestrijken.
119 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
41 Actie 49: Eigen activiteiten auditen
en maatregelen treffen (bv. aan-
koop van milieuvriendelijke ma-
chines – mobiele kranen en vlot-
kranen - en retrofit van bestaande
machines), niet enkel met het oog
op de eigen reductie maar ook als
voorbeeld naar het bedrijfsleven
toe en i.k.v. kennisopbouw. Voor
andere havengebonden machines
wordt bekeken of financiële stimu-
li mogelijk zijn.
kostenefficiënte verbetering
milieuperformantie vloot
INFR/RO&M,
OP
Er werd in 2011 een milieu- en energieperformante kraan aangekocht door het
Havenbedrijf.
42 Actie 65: Eigen activiteiten audite-
ren en maatregelen treffen (bv.
leasing/aankoop van milieuvrien-
delijker en beter op de verplaat-
singsbehoeften afgestemd gebruik
van voertuigen, leasing / aankoop
van dienstfietsen voor korte af-
standsverplaatsingen tijdens de
werkuren), niet enkel met het oog
op de eigen reductie maar ook als
voorbeeld naar het bedrijfsleven
toe en i.k.v kennisopbouw.
geleidelijke verbetering milieu-
performantie bedrijfsintern wa-
genpark
F/BVT (en
INFR/RO&M)
Leasing dienstfietsen uitgevoerd. I.v.m. leasing dienstwagens wordt, bij elke
nieuwe samenstelling van de Wagenkorf, nagegaan welke milieuvriendelijker
bestaande en/of nieuwe technieken er op de markt zijn.
43 Actie 66: Opmaak van een be-
drijfsvervoersplan, waarin de
duurzame transportmodi boven-
aan de zgn. Ladder van Lansink
staan t.b.v. het woon–
werkverkeer.
opmaak bedrijfsvervoersplan en
uitvoering daarvan
C/S&O Plan opgemaakt;
Ter uitvoering van doelstelling ‘Alternatieve vervoersmodi stimuleren’, operati-
oneel initiatief A.2: ‘Bedrijfsfietsen woon-werkverkeer’, wil het GHA het fietsge-
bruik stimuleren (zie DC 111725 dd. 23/05/2011) door een degelijke fiets ter
beschikking stellen voor werknemers, die meer dan 50% van de werkdagen
met de fiets naar het werk komen. In DC-punt 114141 dd. 12/12/2011 werd
hogergenoemde principebeslissing tot uitvoering gebracht. Verwacht wordt dat
de aanbestedingsprocedure in het voorjaar van 2012 kan afgerond worden,
120 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
zodat de werknemers, die de intentie uitspreken om minstens 50% van de
werkdagen met de fiets naar het werk te komen, vanaf de zomermaanden een
fonkelnieuwe bedrijfsfiets kan aangeboden worden.
44 Actie 67: Verkenning van de moge-
lijkheid om het gebruik van voer-
tuigen, die niet aan bepaalde
standaarden voldoen, te ontmoe-
digen of te bannen uit het haven-
gebied (environmental zoning).
Deze actie vergt een grondig voor-
bereidend haalbaarheidsonder-
zoek (implementatie en handha-
ving) inclusief afstemming met
gelijkaardige initiatieven in voor-
bereiding in andere havens.
haalbaarheidsstudie LEZ in
2011 afgerond
C/S&O Haalbaarheidsstudie LEZ werd uitgevoerd door PWC – Arcadis. Op
13/02/2012 (DC 120161) heeft het Directiecomité dan zijn goedkeuring ge-
hecht aan het principe om de invoering van de Lage Emissiezone Havengebied
Antwerpen vast te koppelen aan de invoering van de vrachtwagenkilometerhef-
fing en deze te initiëren van zodra de kilometerheffing van start gaat, mits er
naar gestreefd wordt om positieve incentives in te bouwen voor de vrachtwa-
gens met de hoogste Euronorm. Verder kreeg INFR/RO&M de opdracht om
hogergenoemde brieven uit te sturen. Tot slot gaf het Directiecomité de op-
dracht aan C/S&O, C/BO en INFR/RO&M om, in afwachting van de invoering
van de LEZ, de dialoog met de wegvervoersector en met alle betrokkenen in de
logistieke keten te onderhouden.
45 Actie 68: Sensibiliseren en infor-
meren omtrent het milieuaspect
bij aankoop van nieuwe voertuigen
en energiezuinig rijgedrag.
inrichting bedrijfsinterne cursus
ecodriving
INFR/RO&M Actie uitgevoerd, d.m.v. organisatie van cursus Ecodriving voor vrijwillige veel-
rijders en d.m.v. informeren en adviseren van F/BVT omtrent milieuvriendelij-
ke(r) wagens bij samenstelling van Wagenkorven 2009 en 2010.
46 Actie 69: Stimulering van een
meer efficiënte logistieke planning
voor vrachtverkeer (minder leeg
rijden) door te trachten vervoers-
maatschappijen ertoe te bewegen
zo veel mogelijk goederenstromen
te bundelen voor spoor, binnen-
vaart en wegverkeer.
verbetering logistieke planning
vrachtverkeer
C/S&O Deze actie wordt reeds continu uitgevoerd door privébedrijven (zoals TriVizor)
en de Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij.
121 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
47 Actie 71: Bij de spooroperatoren
pleiten voor diverse maatregelen
die de emissies nog kunnen ver-
minderen zoals retrofit van die-
selmotoren en het zo veel als
mogelijk stilleggen van motoren bij
inactiviteit. Tevens bij de spoor-
operatoren en de spoorinfrastruc-
tuurbeheerder pleiten voor het
nemen van emissiereducerende
maatregelen. Gebruik van elektri-
sche locomotieven stimuleren.
verbetering milieuperformantie
spoorvervoer
C/S&O Een recent technologisch initiatief bestaat uit de overschakeling naar ultra-
laagzwavelige brandstof (10ppm), waar momenteel, voor dergelijke machines,
1.000 ppm (0,1%) nog de norm is. Verder faciliteert het GHA bij de NMBS het
optimaliseren van het zgn. Last Miletransport.
48 Coherente aanpak van luchtvervui-
ling (incl. schepen, binnensche-
pen, trucks, laad- en losmateriaal)
Bekomen van een goede lucht-
kwaliteit (overeenkomstig de
Milieukwaliteitsnormen)
INFR/RO&M De uitwerking van het Actieplan FS & NOx zorgt ervoor dat een duidelijk be-
leidskader voor de volgende jaren aanwezig is. De verdere uitwerking op het
terrein wordt stelselmatig gerealiseerd.
49 voortrekkersrol blijven spelen op
afvalgebied door invullen MAR-
POL-conventie en EU-richtlijnen
i.v.m. afgifte van scheepsafval en
voedselafval van zeeschepen en
het CCR-verdrag voor binnenvaart
behoud voortrekkersrol afvalbe-
heer scheepsafval in een snel
evoluerend kader wereldwijd
INFR/RO&M In augustus 2011 werd, d.m.v. het invullen van een questionnaire, input gege-
ven voor de herziening van Richtlijn 2000/59/EC en werd, op vraag van de EC,
deelgenomen aan informeel overleg. Het GHA maakt daarnaast deel uit van de
Belgische delegatie in de EMSA-expertenwerkgroep m.b.t. de implementatie
van de afvalmelding in SafeSeaNet. Nieuw bestek voor inzameling van afval
van de binnenvaart, afgestemd op de bepalingen van het CCR-verdrag, werd
gegund.
Afvalparken voor de binnenvaart worden verder uitgebouwd en georganiseerd
volgens internationale afspraken die worden gemaakt in het kader van het
CCR-verdrag.
50 finaliseren afvalstoffenplan bin-
nenvaart en uitvoering acties daar-
in
finalisering afvalstoffenplan in
2010 en uitvoering daarvan
INFR/RO&M,
F/HR
Afvalstoffenplan voor de binnenvaart voor Vlaanderen is goedgekeurd. GHA
werkt aan de uitbouw van vaste inzamelpunten voor afval van de binnenvaart
voor een veilige en correcte inzameling van alle scheepsafvalstoffen van de
binnenvaart. De inzameling van bilgewater blijft per boot gebeuren. Er werd
meegewerkt aan de opmaak van een convenant (incl. kostenmodel) afvalstof-
fen binnenvaart.
122 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
51 CCR-verdrag: initiatieven nemen
die stimuleren dat onze haven en
onze terminals over de nodige
uitrusting beschikken, zodat ze
aantrekkelijk zijn i.f.v. de verplich-
tingen i.k.v. CCR-verdrag. Enerzijds
zal het GHA zelf instaan voor de
inzameling van oliehoudend afval
(deel A van het verdrag), GA en
huishoudelijk afval. Anderzijds zal
het GHA trachten de betrokken
concessiehouders te stimuleren
om voorzieningen te treffen voor
het aannemen van ladingresten.
performant inzamelsysteem
voor oliehoudend afval, GA en
huishoudelijk afval
geïmplementeerd tegen eind
2011 - voldoende beschikbaar-
heid van ontvangstinrichtingen
in de haven voor overige
scheepsbedrijfsafval van de
binnenvaart
INFR/RO&M Verkennende studie rond het reinigen van binnenschepen (vooral droge lading)
in samenwerking met COO en het organiseren van een workshop.
Afvalpark aan K75 is operationeel. Uitbouw Lillopark en Kallopark is goedge-
keurd dor het Directiecomité.
Afvalparken aan de vispaaiplaats (Lillopark) en aan K1105 (Kallopark) worden
uitgebouwd conform de vigerende wetgeving. Voor het Lillopark zijn de milieu-
en bouwvergunning verkregen en werden de werken gegund, voor het Kallo-
park wordt de aanvraag opgestart. Aanpassing Lillopark moet nog worden op-
gestart.
52 sensibiliseren in het licht van de
de implementatie van het CCR-
verdrag
correcte toepassing van het
CCR-verdrag en verbeteren van
de milieuprestatie en efficiëntie
van het afvalbeheer voor de
binnenvaart in de haven van
Antwerpen
INFR/RO&M Informatieverspreiding via flyers op de afvalparken en bilgeboten.
Verdere aanpassingen zullen gecommuniceerd worden via flyers, brochure,
mailing en/of website.
53 Havenpolitieverordening bijsturen
i.f.v. CCR
correcte vertaling en eventueel
aanvulling van het verdrag in de
politieverordening
HKD,
INFR/RO&M,
C/BO
Er wordt gewerkt aan een algemene actualisatie van de Havenpolitieverorde-
ning, eventueel noodzakelijke aanpassingen i.k.v. verdrag worden meegeno-
men.
54 kennisvergaring inzake de wijze
waarop de zeescheepvaart om-
gaat met voedselresten en droge
ladingresten, met het oog op mo-
gelijke uitbreiding van de dienst-
verlening inzake behandeling
scheepsafval en ladingresten
INFR/RO&M Geen concrete actie tot op heden Met de bevoegde overheden werd een hand-
leiding uitgewerkt die aan de erkende afvalinzamelaars werd overhandigd.
55 evaluatie afvallogistiek zee-
scheepvaart
INFR/RO&M Zowel in het kader van de opmaak van een nieuw afvalbeheersplan zeevaart,
als tijdens het structureel overleg met FEBEM, komt de organisatie van de
123 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
afvallogistiek aan bod.
56 versterking handhaving en toe-
zicht op illegale storting en lozing
van afval: vastleggen van procedu-
res om om te gaan met vaststel-
lingen van sluikstort: interne be-
handeling, gerechtelijke vervol-
ging, schadevergoeding
correcte behandeling van sluik-
storten, sluikstorten ontmoedi-
gen
HKD Procedures zijn afgesproken tussen HKD, INFR/DI, C/JD en INFR/RO&M. Over-
treders worden gedagvaard door Havenkapitein en kosten worden aangere-
kend.
57 vastleggen van een reglement
waaraan de terminals die tweede-
handsvoertuigen behandelen
moeten voldoen: enerzijds accep-
tatiecriteria en anderzijds infra-
structurele voorwaarden
beperken en controleren van de
milieu-impact, waarborgen van
de veiligheid en vermijden van
illegale uitvoer van afval
HKD Een reglement werd goedgekeurd op de Raad van Bestuur.
58 Duurzame aanpak bestaande
bodemverontreiniging.
Intern: duurzaam saneren van
verontreinigingen waarvoor het
GHA-plichtig en/of aansprakelijk
is.
Extern: voor zover mogelijk waken
over correcte uitvoering van de
noodzakelijke saneringen, toepas-
sing van het vervuiler-betaalt-
beginsel.
alle historische verontreiniging
aangepakt tegen 2036
INFR/RO&M Intern: alle periodieke onderzoeken van de exploitatieterreinen van het GHA
zijn uitgevoerd. Waar nodig, is verder onderzoek gebeurd. Periodieke onder-
zoeksplicht wordt opgevolgd, eerstvolgende onderzoeken moeten worden uit-
gevoerd in 2013. Het terrein van AWN moet gesaneerd worden, opmaak BSP is
nog niet opgestart.
Extern: alle concessieoverdrachten worden gescreend op de noodzaak voor
een OBO. Alle BSP's worden nagekeken en INFR/RO&M geeft advies aan Stad
en OVAM.
INFR/RO&M screent welke vrije concessieterreinen die officieel geen risicoter-
rein zijn toch best onderzocht worden om eventuele problemen bij concessie-
verlening te voorkomen.
124 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
59 in kaart brengen van verontreini-
gingssituatie in de haven in sa-
menwerking met OVAM
gebruiksvriendelijk en accuraat
MIS bodem
INFR/RO&M De samenwerkingsovereenkomst met de OVAM is ondertekend door het GHA
en overgemaakt aan de OVAM.
Dankzij de overeenkomst kan GHA in concrete dossiers snel over alle informa-
tie beschikken i.v.m. bodemverontreiniging.
60 voorwaarden opstellen voor activi-
teiten die een risico vormen maar
niet onderzoeksplichtig zijn
voorwaarden opgesteld INFR/RO&M Na inventarisatie van de betrokken activiteiten is gebleken dat deze te divers
zijn om een “standaard bijzondere voorwaarde” op te stellen, ook het opmaken
van limitatieve lijst van activiteiten is niet mogelijk. Daarom zal INFR/RO&M in
zijn bestaande adviesverlening bij elke concessie deze problematiek meene-
men in de afweging en waar nodig voorwaarden op maat voorstellen.
61 vermijden van nieuwe bodemver-
ontreiniging door preventieve
maatregelen
nieuwe bodemverontreiniging
waar mogelijk voorkomen
INFR/RO&M Via de advisering op MVA, MER, concessieverlening, wordt waar mogelijk en
relevant de aandacht gevestigd op mogelijke preventieve maatregelen.
62 nagaan op welke manier kan om-
gegaan worden met restverontrei-
niging
latere gebruikers van het terrein
beschermen door het 'de-
vervuiler-betaalt'-beginsel toe te
passen
INFR/RO&M,
PATR
Na overleg met de concessionarissen is overeengekomen dat er geen generie-
ke regeling zal worden uitgewerkt voor restverontreiniging, maar dat de pro-
blematiek geval per geval wordt meegenomen bij de behandeling van beëindi-
gen, overgedragen of aangaan van concessies
63 ondersteuning van operationele
baggeropdrachten/ stortactivitei-
ten en alle mogelijke acties om
ervoor te zorgen dat baggeractivi-
teiten vanuit milieukundig oogpunt
zoveel mogelijk gevrijwaard wor-
den. De belangrijkste focus ligt
hierbij op het AMORAS-project.
rechtszekere en professionele
ondersteuning van de license to
operate bagger- en stortactivitei-
ten
INFR/RO&M 2010: ondersteuning verleend aan geplande infrastructuurwerken BASF, SI,
Evonik, vullen Graandok, ... In de praktijk betekent dit coördineren van staal-
namecampagnes die meer duidelijkheid moeten geven over verwerkingsmoge-
lijkheden van deze onderhouds- en verdiepingsspecie. Deze info is van groot
belang bij concretiseren van de respectievelijke projecten (uitvoeringsmodali-
teiten, timing, prijszetting, ...). Met deze info is rekening gehouden bij de op-
maak van bestek project SI, Evonik en Graandok. Voldoende info bekend voor
opmaak bestek project BASF.
2011: De geplande diepere staalnamecampagnes in functie van het master-
plan VOPAK, die meer duidelijkheid moeten geven over verwerkingsmogelijk-
heden van deze onderhouds- en verdiepingsspecie, zijn uitgevoerd. Een 3D-
kaart met info over de waterbodemtoestand is dus beschikbaar. Deze info is
van groot belang bij concretiseren van dit project (uitvoeringsmodaliteiten,
125 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
timing, prijszetting, ...).
Sinds medio 2010: alle geplande staalnamecampagnes evenals de analysere-
sultaten overgemaakt aan aMT via een e-room.
2010: milieuvergunning voor OWC CHDOK 3 werd bekomen.
- De verplichte metingen (grondwater, slibkwaliteit, overstortwater, ...) van be-
staande en afgewerkte stortplaatsen worden uitgevoerd en gerapporteerd: on
going.
- 2011: loswal 1B2: afwijkingsaanvraag is aanvaard door de Minister. Op die
manier kan de, via de milieuvergunning verplichte afwerking, gedeeltelijk ge-
combineerd wordenn met het bouwrijp maken van deze loswal.
- Ook voor loswal 1A vervalt de milieuvergunning in april 2012 en dringt zich
een oplossing m.b.t. de via de milieuvergunning verplichte afwerking.
- 2011: milieuvergunning onderwatercel Delwaidedok. Een afwijkingsaanvraag
is verkregen bij de Bestendige Deputatie van de Provincie teneinde de via de
milieuvergunning verplichte afwerking uit te stellen met één kalenderjaar.
- Er wordt milieukundige ondersteuning verleend aan het AMORAS-project. De
milieuvergunning dateert van 2007 en dient dan ook op een aantal punten te
worden geüpdatet. De focus ligt hierbij op het uitwerken van alternatieven
teneinde de verwerking van meer verontreinigde specie mogelijk te maken in
de eerste 5 werkjaren.
Een representatieve staalnamemethodiek in de diepte en voor alle fases van
het project is opgemaakt in 2011 en dus beschikbaar nu dat AMORAS operati-
oneel is (sinds oktober 2011).
64 Opstarten en uitvoering pilootpro-
ject VAMORAS hergebruik met het
oog op certificering van filterkoe-
ken die vrijkomen in het AMORAS-
project als bouwmateriaal om zo
gebruik in bestekken te bevorde-
ren.
kennis opbouwen die certifice-
ring op termijn mogelijk maakt
van filterkoeken die vrijkomen in
AMORAS-project en kader
scheppen dat verhandelen van
filterkoeken mogelijk maakt
INFR/RO&M Het project is officieel van start gegaan op 01/04/2011. Door de vertraagde
opstart van AMORAS (1/10/2011) zit het project nog maar in de beginfase,
namelijk de karakterisering van de chemische en fysische eigenschappen van
de baggerkoeken.
65 - M.I.S. Onderwaterbodem uitbouw Milieu Informatie Sys- INFR/RO&M MIS waterbodem:
126 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
- Sturen van wetenschappelijk en
regelgevend werk rond sedimen-
ten
teem Alle analyseresultaten waterbodem zijn opgenomen in een GIS-proved tabel. In
de loop van het voorjaar van 2012 zullen deze waterbodemgegevens opgeno-
men worden in Geoport, van waaruit de gebruiker eenvoudige bevragingen kan
uitvoeren. Het uitvoeren van uitgebreide toetsingen aan acceptatiecriteria zal
mogelijk zijn na opmaak van een rekentool. Hiervoor is ondersteuning van
Amaris gevraagd.
Toestand- en trendmeting waterbodem is afgerond in juli 2011.
127 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
8. LIJST GEBRUIKTE AFKORTINGEN
ABAS - KVBG
ABO
Algemene Beroepsvereniging voor het Antwerpse Stouwerij- en Havenbe-
drijf – Koninklijk Verbond der Beheerders van Goederenstromen
Ambtelijk Bekken Overleg van het Benedenscheldebekken
ACC Antwerp Coördination Center
AIS Automatic Information System
AMI Afdeling Milieu Inspectie
AMORAS Antwerpse Mechanische Ontwatering, Recyclage en Applicatie van Slib
aMT afdeling Maritieme Toegang (Vlaamse Overheid)
AMV Afdeling MilieuVergunningen
ANB Afdeling Natuur en Bos
AOX Absorbed Organic Chlorides/Bromides/….
APEC Antwerp Port Educational Centre
APICS Antwerp Port Information and Control System
ASSC Antwerp Ship Service Center
AWN Algemeen Werkhuis Noord
BAU-scenario Business As Usual scenario
BBO Beschrijvend BodemOnderzoek
BBT
BEO
Best Beschikbare Technieken
Boorgat-Energie-Opslag
BKG BroeiKasGas
BLE BodemLuchtExtractie
BOC Bijzonder Overleg Comité
BOD Biological Oxiden Demand
BREEAM Building Research Establishment Environmental Assessment Method
BSA BodemSaneringsAttest
BSP BodemSaneringsProject
BTEX Benzeen Tolueen Ethylbenzeen Xyleen
BTS Barge Traffic System
CCR
CCS
Centrale Commissie voor de Rijnvaart
Carbon Capture and Storage
128 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
CCUS Carbon Capture, Utilisation and Storage
Cfr. Conferatur
CIW Coördinatiecommissie Integraal Waterbeleid
CIW-BRS CIW-Bagger- en RuimingsSpecie
CNG Compressed Natural Gas
CNSS Clean North Sea Shipping
C/AO Centrale diensten, Afdeling Overheidsopdrachten
C/BO Centrale dienst/Beleidsontwikkeling
C/IDPB Centrale diensten, Interne Dienst voor Preventie & Bescherming
C/JD
COD
COO
Centrale dienst/Juridische Dienst
Chemical Oxiden Demand
Chief Operations Officer
C/S&O Centrale dienst/Strategie en Ontwikkeling
CT ContainerTrafiek
CVGP Code van Goede Praktijk
DAB Vloot Dienst met Afzonderlijk Bestuur (Vlaamse overheidsdienst)
DAEB Duidelijke Aanwijzing van een Ernstige Bodemverontreiniging
DDT DichloorDifenylTrichloorethaan
DGE + Dutch-German Exchange
DIW Decreet Integraal Waterbeheer
DNAPL Dense No Aqueous Phase Liquid: niet-mobiele afzonderlijke vloeistof
DNV Det Norske Veritas
EEV Enhanced Environmentally friendly Vehicle
EI
E.On
Ecologische Infrastructuur
Leverancier van gas en elektriciteit
EKRW Europese KaderRichtlijn Water
EMMOSS EMissieMOdellering voor Spoor en Scheepvaart
EMSA European Maritime Safety Agency
EPA Environmental Protection Agency
EPK Europees Programma tegen Klimaatverandering
EOX Extraheerbare Organic Chlorides/Bromides/…
ESI Environmental Shipping Index
Europees DG Europees Directoraat Generaal Environment
129 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
Environment
F/BVT Financiële Dienst/Bedrijfsvoertuigen
F/HR Financiële Dienst/Beheer HavenRechten
F/MAG Financiële Dienst, Magazijnbeheer
FEBEM FEderatie van BEdrijven voor Milieubeheer
FeCl3 IJzertrichloride
FOD Federale OverheidsDienst
FP7 7th Framework Programme (7e Europese Kaderprogramma)
GGG Gereduceerd Getijden Gebied
GHA Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen
GIS Geografisch Informatie Systeem
GISTI Gescheiden Inzameling van afval STImuleren
GJ
GROMO
GigaJoule
Labo Grondwatermodellering Universiteit Gent
GRUP Gewestelijk Ruimtelijk UitvoeringsPlan
GSV
HFO
Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening
Heavy Fuel Oil
HG HavenGemeenschap
HKD HavenKapiteinDienst
HKD/SVM HavenKapiteinDienst/ScheepVaartManagement
HNS Hazardous and Noxious Substances
HRL HabitatRichtLijn
HVAC Heating, Ventilation and AirConditioning
IBO Indicatief BodemOnderzoek
IBA Individuele Behandeling voor Afvalwater
IHD
IMDC
InstandHoudingsDoelstelling
International Marine & Dredging Consultants
IMJV Integraal MilieuJaarVerslag
IMO International Maritime Organisation
INBO Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek
INFR/BS/Z Infrastructuurdiensten, Bruggen en Sluizen, Zuid
INFR/DI Infrastructuur/Droge Infrastructuur
INFR/DI/WG Infrastructuur/Droge Infrastructuur/Wegen - en Grondbeheer
130 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
INFR/DI/SV Infrastructuur/Droge Infrastructuur/Stedenbouwkundige Vergunningen
INFR/RN Infrastructuur/Renovatie en Nieuwbouw
INFR/RO&M Infrastructuur/Ruimtelijke Ordening en Milieu
IRCOW Innovative Strategies for High-Grade Material Recovery from Constructian
and Demolition Waste
IPPC Integrated Pollution Prevention and Control
ISG Industry SubGroup
ITB Instituut voor het Transport langs de Binnenwateren vzw
ITOB Individueel Te Optimaliseren Buitengebieden
IVEG Intercommunale Voor EnerGie
IWT Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie
KAH Kunstmatige Afvoer Hemelwater
KBR Kruibeke-Bazel-Rupelmonde
KGA Klein Gevaarlijk Afval
KL KLasse
KRLW KaderRichtLijn Water
KWS Koolwaterstof
LEZ Lage Emissie Zone
LNE Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse Overheid
LNG Liquefied Natural Gas
LO LinkerOever
LPS Logistiek Park Schijns
LSO LinkerScheldeOever
m-mv meter onder maaiveld
MARPOL Marine Pollution
MAS Museum Aan de Stroom
MAXIMO GHA-databank voor beheer van werkorders, urenregistraties en bestelbon-
nen
MEPC Marine Environmental Protection Committee
MER
MGO
MilieuEffectRapportage
Marine Gas Oil
MICO MIlieuCOördinator
MIDA Maritime Industrial Development Area
MIP Milieu- en energietechnologie InnovatiePlatform
131 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
MIS Milieu Informatie Systeem
MKN MilieuKwaliteitsNorm
MLSO Maatschappij LinkerScheldeOever
MMHA Meest Maatschappelijk Haalbaar Alternatief
MOPSEA Multi-Objective, Probabalistic Selection Evolutionary Algorithms (Monito-
ringsprogramma van de luchtvervuiling door schepen)
MOW Departement Mobiliteit en Openbare Werken
MPC Marketing, Promotie en Communicatie
MSDS Material Safety Data Sheet
MWh Mega Watt uur
NECA NOx Emission Control Area = zone waarbinnen NOx-emissies (van scheep-
vaart) moeten beperkt worden
NEN NEderlandse Norm
NER300 New Entrants’ Reserves
NICOLE Network for Industrially Contaminated Land in Europe
NWEP-Havens North-West European Ports
OBO Oriënterend BodemOnderzoek
OBBO Oriënterend en Beschrijvend BodemOnderzoek
OCP OrganoChloorPesticiden
OCW OpzoekingsCentrum voor de Wegenbouw
OP/BG Operationele Bedrijven/Baggerdienst
OP/EV Operationele Bedrijven/ElektriciteitsVoorziening
OPRC Oil Pollution Preparedness, Response and Co-operation
OPRC-HNS
Protocol
Protocol on Preparedness, Response and Co-ordination to Pollution Inci-
dents by Hazardous and Noxious Substances
OPS Operationeel Prioritair Stoffenmodel
OP/SL Operationele Diensten, Sleepbedrijf
OVAM
OVR
Openbare Vlaamse AfvalstoffenMaatschappij
OmgevingsVeiligheidsRapport(age)
OWB OnderWaterBodem
OWC OnderWaterCel
PAK’s PolyAromatische Koolwaterstoffen
PATR/CONC Patrimonium/Concessiebeheer
PBO Periodiek BodemOnderzoek
132 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
PEPT Port Environmental Policy and Technology
PLI PersluchtInjectie
PM 10 Fijn Stof, diameter kleiner dan 10 micrometer
PM 2,5 Fijn Stof, diameter kleiner dan 2,5 micrometer
PSC Port State Control
PUE-factor Power Usage Effectiveness
PV Photo-voltaïsch
REACH Registration, Evaluation, Authorisation and Restriction of Chemicals
RES Renewable Energy Sources
RO
RoRo
RechterOever
Roll - on Roll - off ship
RSO
RVR
RechterScheldeOever
Ruimtelijk VeiligheidsRapport(age)
RWA RegenWeerAfvoer
RWZI RioolWaterZuiveringsInstallatie
SAV ScheepsAfvalstoffenVerdrag (Verdrag inzake de verzameling, afgifte en
inname van afval in de Rijn- en Binnenvaart)
SBP
SBZ
SoortenBeschermingsProgramma
Speciale BeschermingsZone
SBZ-H Speciale BeschermingsZone – Habitatrichtlijngebieden
SBZ-V Speciale BeschermingsZone – Vogelrichtlijngebieden
SCRT combinatie van SCR en CRT, met SCR = Selective Catalytic Reduction =
Selectieve Katalytische Reductie (voor afbraak van NOx-emissies) en CRT
= Continuous Regeneration Trap = Roetfilter met Continuë Regeneratie
(van de opgevangen roetpartikels)
SECA- SOx Emission Control Area
SedNet
SEEMP
European Sediment Network
Ship Energy Efficiency Management Plan
SGBP StroomGeBiedBeheerPlan
S/TC Servicedienst/Telecommunicatie
TAW Tweede Algemene Waterpassing
TBT TriButylTin
TDS Total Dissolved Solids
133 JAARVERSLAG MILIEUCOÖRDINATOR – 2011
TIDE TIdal river DEvelopment
TVT
TWOL
UA
Terugverdientijd
Toegepast Wetenschappelijk Onderzoek Leefmilieu
Universiteit Antwerpen
VAMORAS Valorisatie van Amoras
VE VervuilingsEenheden
VITO Vlaams Instituut voor Technologisch Onderzoek
VLAMAB VLAams MAterialenBesluit
VLAREA Vlaams Reglement op de Afvalverwerking
VLAREBO Vlaams Reglement betreffende de Bodemsanering
VLAREM Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning
VLAREL VLaams REglement inzake Erkenningen met betrekking tot het Leefmilieu
VMM Vlaamse MilieuMaatschappij
VMM-AOW Afdeling Operationeel Waterbeheer van de VMM
VOBAH Verwerken van OnderhoudsBaggerspecie uit het Antwerps Havengebied
VOCl Vluchtige Organische Chloriden
VOKA Vlaamse werkgeversorganisatie, gevormd door Vlaams Economisch Ver-
bond en de Kamer van Koophandel
VOS Vluchtige Organische Stoffen
VRL VogelRichtLijn
W&Z Waterwegen en Zeekanaal
WEISS Water Emissions Inventory Support System
WTCB Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf
Z2-gebied Zeehavengebied type 2
Z/n Zonder (kadastrale) nummer