Jaarboek 2010 - Migratie en integratie in Limburg
-
Upload
provincie-limburg -
Category
Documents
-
view
240 -
download
8
description
Transcript of Jaarboek 2010 - Migratie en integratie in Limburg
PROVINCIAAL INTEGRATIECENTRUM LIMBURG
Jaarboek 2010MIGRATIE EN INTEGRATIE IN LIMBURG
· Nederlands primeert in jonge Marokkaanse gezinnen
· De Limburgse islam: extreem of niet?
· 18 actieve religies in Limburg
· Voyageurs integreren, maar krijgen toch geen standplaats
· Limburgs onthaalbureau scoort best in Vlaanderen
4 1. Multiculturele steekkaart van Limburg
4 Negentig jaar Limburgse
migratiegeschiedenis
• Roots! zet jongeren aan het denken over
Limburgse migratiegeschiedenis
• Alice in Wonderland
8 Niet-Belgen in Limburg
• Bevolkingscijfers laten op zich wachten
8 Hoeveel allochtonen zijn er in Limburg
• Cijferkorf minderheden
11 Vluchtelingen en asielzoekers
• Psycho-educatie voor vluchtelingen,
door vluchtelingen
• Ares uit Afghanistan plakt gezicht
op Limburgse vluchtelingen
• Asielcentrum De Bark blijft open,
zeker tot eind 2011
• Fonto Nova : een nieuwe thuis voor
gevluchte buitenlandse jongeren
18 Nieuwe immigranten
• Wie kan naar België reizen? Wie mag in
België wonen en werken?
19 Huwelijksmigratie
21 Arbeidsmigratie
• Limburgse fruitpluk erg in trek bij
seizoensarbeiders
23 Mensen zonder wettig verblijf
25 Voyageurs
• “Vroeger hingen we meer aan elkander”
29 Roma
31 2. Onderwijs
• Vrije toegang of schoolbevolking sturen?
• Veel allochtone ouders denken negatief
over het CLB
• Thuistaal
• Taalkaart wijst weg om spelenderwijs
Nederlands te leren
37 3. Werken
41 4. Samenleven in diversiteit
41 Sociale cohesie
• Het nieuwe subsidiereglement sociale
cohesie
• Saenhoeve campagnebeeld
Allemaal Limburgers
• Kunst voor meer sociale cohesie in
Winterslag
48 Het multireligieuze Limburg
• Moslims en niet-moslims kijken anders
53 Transculturele psychiatrie,
multiculturele zorg
• Interculturaliseren
55 Nederlands leren
• Sociaal Tolken als schakel tussen
hulpverlening en anderstaligen
56 Discriminatie en racisme
• “Niet elke melding mondt uit in
een discriminatieklacht”
58 Inburgering
InhoudColofon
Samenstelling en redactie
Bart Daemen, Dirk Janssen, Ann Kuijpers en
Marina Quintens
Een uitgave van
Provinciaal Integratiecentrum
Iessa Kalaai, afdelingshoofd
Universiteitslaan 3
B-3500 Hasselt
Vormgeving
Vaes Grafische Producties BVBA
Fotografie
Denis Atez
Paul Delaet
Marina Quintens
Robin Reynders
RIMO
Villa Basta
Stad Genk
Dreamstime
Isopix
Verantwoordelijke uitgever
Tom Van Thienen,
bestuursdirecteur Directie Mens
Wettelijk depotnummer
D/2010/5857/85
De deputatie
Herman Reynders, gouverneur-voorzitter;
Mark Vandeput, Sylvain Sleypen, Frank Smeets,
Walter Creemers, Gilbert Van Baelen, Erika
Thijs, leden;
Renata Camps, provinciegriffier
Het provinciebestuur blijft geloven in een divers en kleurrijk Limburg.
Niet op een naïeve manier door blind te vertrouwen op de multiculturele
samenleving, maar op een doordachte, duurzame en onderbouwde wijze.
Vertrekpunt is ons Jaarboek Migratie en Integratie Limburg. Ook dit
jaar zetten we de voornaamste actuele feiten en cijfers over migratie en
integratie in Limburg op een rijtje. We houden in het Limburgse inte-
gratiegebeuren de vinger aan de pols en kunnen zo snel inspelen op
actuele ontwikkelingen.
Hoewel in het Jaarboek een uitgebreid gamma aan cijfers gepresen-
teerd wordt, blijven we op onze honger zitten. Vaak bevatten officiële
gegevensbronnen immers enkel informatie op basis van nationaliteit.
Doordat in Limburg veel personen van allochtone origine de laatste
decennia Belg geworden zijn, schieten deze cijfers meer en meer
tekort om de diversiteit in onze provincie te schetsen.
Extra pijnlijk is dat dit jaar zelfs de cijfers over het aantal niet-Belgen
in Limburg niet actueel zijn. Door een lang aanslepend conflict tussen
de privacycommissie en ADSEI - onze dataleverancier op vlak van
bevolkingsstatistieken - was het niet mogelijk om ons tijdig nieuwe
bevolkingsstatistieken aan te leveren.
Maar ook andere, nochtans zeer relevante, statistieken sijpelen maar spo-
radisch door. Zo blijft het wachten op officiële statistieken op basis van
herkomst en blijft het behelpen met intussen sterk verouderde gegevens.
Op andere essentiële levensdomeinen tasten we volledig in het duister.
Zo blijft onderwijs een blinde vlek. Gegevens over herkomst, van groot
belang als we het onderwijsbeleid willen ondersteunen, hebben we niet.
Hetzelfde geldt voor gegevens over de vroegere GOK-indicatoren. Op 16
februari nodigde de Limburgse Integratieraad minister van Onderwijs
Pascal Smet uit om zijn onderwijsbeleid uit de doeken te doen. Ook het
gebrek aan relevante onderwijsgegevens werd hier aangekaart. Minister
Pascal Smet beloofde om binnen het departement Onderwijs een ken-
niscentrum op te starten dat cijfers over gelijke onderwijskansen zal
beheren en ook verspreiden. Tot op heden echter zonder resultaat.
Gelukkig zijn er ook goede voorbeelden. Zo stelt de VDAB op haar web-
site een heleboel statistieken over het aantal werkzoekenden beschik-
baar, netjes opgesplitst naar nationaliteit, maar ook naar origine.
Voor het Provinciaal Integratiecentrum blijft het een uitdaging én een
aandachtspunt om in de toekomst toegang te krijgen tot de meest
relevante gegevens en cijfermateriaal. En deze vervolgens beschikbaar
te stellen voor een breed publiek. Enkel zo kunnen we een beleid voe-
ren dat gestoeld is op de werkelijke situatie. Daarom een oproep naar
de bevoegde overheidsdiensten voor meer openheid en samenwerking
op vlak van cijfermateriaal.
Veel leesplezier!
Erika Thijs
gedeputeerde van Welzijn en Integratie
Tasten in het duister
Negentig jaar LimburgsemigratiegeschiedenisJaren ‘20 en ‘30: steenkoolnijverheid als katalysator
In de jaren ‘20 komt de Limburgse steenkoolnijverheid tot ontwikke-
ling. Buitenlandse arbeiders zijn nodig, voor hun specifieke ervaring
én omwille van het tekort aan arbeidskrachten. Het aandeel vreemde
arbeiders stijgt tot 30% eind jaren ‘20. De voornaamste herkomstlan-
den zijn Polen, Tsjecho-Slowakije en Italië. Zo vestigen zich voor de
tweede wereldoorlog zo’n 7 à 8.000 Polen in Limburg.
In de jaren ‘30 vervangt de overheid de buitenlandse mijnwerkers syste-
matisch door Belgische. Ook zijn er gedwongen repatriëringen van bui-
tenlandse mijnwerkers die het voortouw namen bij stakingen. Het aan-
deel buitenlandse mijnwerkers bedraagt eind jaren ‘30 nog zo’n 20%.
Vanaf ‘45: kolenslag trekt Italianen aan
Na de oorlog kondigt de kolenslag zich aan. Steenkool is de energie-
bron om de wederopbouw te doen slagen. Vanaf 1947 komt er een
massale immigratie uit Italië op gang. Italië krijgt steenkool in ruil
voor mijnwerkers. Dit duurt tot de mijnramp van Marcinelle in 1956,
waar vele Italiaanse mijnwerkers het leven lieten. De individuele
migratie blijft doorgaan tot begin jaren ‘70.
Vanaf 1956: Grieken, Spanjaarden, Portugezen, Turken en
Marokkanen
Na de mijnramp van Marcinelle vinden de Italianen de Belgische mij-
nen te onveilig. Griekenland, Spanje en Portugal worden de nieuwe
herkomstlanden. In 1965 telt Limburg ongeveer 4.000 Grieken en iets
meer Spanjaarden. Sindsdien is dit aantal gedaald. Waarschijnlijk
migreerden velen terug naar het eigen land dat zich sterk ontwikkelde
in de jaren ‘70 en ‘80.
Het systeem van gastarbeiders draait volop in de jaren ‘60. Fedechar,
de patroonsorganisatie van de mijnen verlegt het werkterrein naar
Turkije en Marokko. Ook voor andere sectoren dan de mijnindustrie
wordt gerekruteerd in het buitenland. Daarnaast is er ‘vrije’ arbeids-
migratie: buitenlanders komen op eigen initiatief als toerist, zoeken
werk en brengen dan de papieren in orde.
Vanaf de tweede helft van de jaren ‘60 stijgt het aantal Turken in
Limburg. Dit is een gevolg van de aanhoudende immigratie: tot de
migratiestop van 1974 als arbeidskrachten, later via gezinshereniging,
huwelijksmigratie en natuurlijke aangroei. Vanaf het begin van de
jaren ‘90 daalt het aantal personen met de Turkse nationaliteit omdat
zij steeds meer de Belgische nationaliteit aannemen. De Marokkaanse
gemeenschap is in Limburg drie keer kleiner dan de Turkse.
1965: Provinciale Onthaaldienst voor Gastarbeiders
De oprichting van de Provinciale Onthaaldienst voor Gastarbeiders,
de voorloper van het huidige Provinciaal Integratiecentrum, gebeurt in
1965. De oprichting is mede het gevolg van een Europese aanbeveling
die de lidstaten aanspoort om sociale hulp te bieden aan migrerende
arbeiders.
De eerste activiteiten van de Provinciale Onthaaldienst voor
Gastarbeiders pikken in op de directe gevolgen van migratie: TBC-
opsporing, regels voor logementshuizen, zwangerschapsconsulta-
ties, ... In de jaren ‘70 is de Provinciale Onthaaldienst pionier in
onderwijsprojecten voor migrantenkinderen: onderwijs in eigen taal
en cultuur, voor Nederlands als tweede taal en voor intercultureel
onderwijs.
Jaren ‘70 en ‘80: economische crisis leidt tot migratiestop
Vanaf 1973 kent België een economische crisis. In 1974 komt een
migratiestop voor laaggeschoolden. Migratie via gezinshereniging
blijft wel mogelijk. Kinderen en vrouwen immigreren ook. Dit maakt
ook gezinsvorming mogelijk. Marokkaanse en Turkse jongeren die
hier opgroeien, trouwen met partners uit het herkomstland, die daar-
na naar België migreren. De migratiestop komt pas onder druk te
staan op het einde van de jaren ‘90, wanneer werkgevers aandringen
om meer arbeidsmigranten naar België te halen.
In 1981 komt de eerste racismewet in België tot stand. De wet is
streng, maar in de praktijk moeilijk toepasbaar. Aanpassingen in
2002 en 2007 moeten discriminatie makkelijker te bewijzen maken.
De allochtone bevolking blijft groeien door geboorte en door
gezinsvorming. De wet Gol (1984) bemoeilijkt gezinsvorming,
maar doordat de partners in België de Belgische nationaliteit ver-
werven, is er een uitweg.
Jaarboek Migratie en integratie Limburg 20104
1. Multiculturele steekkaart van Limburg
Jaren ‘90: toename asielzoekers en komst van nieuwe gemeen-
schappen
Na de val van de Berlijnse muur in 1989 begint het aantal asielzoekers te
stijgen, om eind jaren ‘90 tot een hoogtepunt te komen. Een kentering
komt er pas in 2001, wanneer asielzoekers geen financiële hulp meer
krijgen en nieuwe asielaanvragen sneller worden afgewerkt. Een nieuw
fenomeen in de jaren ‘90 zijn de immigrerende Nederlanders, vooral in
de grensgemeenten. Goedkope bouwgronden, goedkope woningen en
fiscale voordelen zijn drijfveren om naar Limburg te komen.
Migratie en integratie worden op de politieke agenda geplaatst door
het succes van het Vlaams Blok op de ‘zwarte zondagen’ van 1988 en
1991. Vanaf dan komen er structurele maatregelen om de integratie te
bevorderen:
• oprichting van het Koninklijk Commissariaat voor het integratie-
beleid (1988);
• het onderwijsvoorrangsbeleid geeft scholen met migrantenkinde-
ren extra middelen (1991);
• het non-discriminatiebeleid in het onderwijs wil migrantenkinde-
ren spreiden (1994);
• wijzigingen in de nationaliteitswetgeving maken de derde genera-
tie automatisch Belg en geeft de tweede generatie een versoepelde
procedure (1992);
• uitbouw van een integratiesector met het Vlaams Minderheden-
centrum, provinciale integratiecentra en lokale integratiediensten
in 10 Limburgse gemeenten (1998);
• Vlaams Opvangbeleid voor mensen zonder wettig verblijf (1998).
De migratie in de jaren ‘90 leidt ook tot nieuwe gemeenschappen. Een
gemeenschap ontstaat als er voldoende samenhang is tussen de leden
en deze zich identificeren als leden van de groep. De Sikh-gemeenschap
in Sint-Truiden voldoet zeker aan de definitie. Hun aantal is niet zo
groot, maar ze zijn lokaal geconcentreerd, organiseren zich rond hun
eigen religie en hebben een eigen economische niche in de fruitsector
en in nachtwinkels. Ook de Ahmadiyya-moslims verenigen zich op
basis van religie. Hun aanhang bestaat vooral uit vluchtelingen en asiel-
zoekers uit Pakistan. In Limburg vinden we de Ahmadiyya’s in
Beringen, Hasselt en Sint-Truiden. Bij andere groepen asielzoekers,
zoals asielzoekers uit Oost-Europa, lijkt de onderlinge samenhang min-
der sterk en zij handhaven ook minder sterke banden met landgenoten.
Roots! zet jongeren aan het denken overLimburgse migratiegeschiedenis
Erol en Saeed spelen de hoofdrol in Roots!, een lesmethodiek van
het Provinciaal Integratiecentrum. Samen met Villa Basta maakten
Erol en Saeed een kort filmpje over zichzelf. Roots! daagt jongeren
uit hetzelfde te doen.
Digital storytelling is een andere manier van presenteren, pakken-
der en dynamischer dan PowerPoint. Leerlingen vertellen hun eigen
verhaal in een filmpje: digitaal vertellen dus. Voor leraren is een
digitaal verhaal een korte, pakkende instap. Voor leerlingen is het
een mogelijkheid om met woord, muziek en beeld een presentatie te
geven van lesthema.
Jongeren ontdekken hun roots door zelf aan de slag te gaan met nieu-
we media. Of leerkrachten gebruiken de filmpjes als voorzet voor een
klasgesprek over diversiteit en de multiculturele samenleving.
Saeed (19) ontvluchtte enkele jaren
geleden samen met zijn moeder
Eritrea. Hij maakte er twee oorlogen
mee. Nu woont hij in Tongeren en
volgt hij het zevende jaar Logistiek.
Erol (20) groeide op in de Genkse wijk Sledderlo.
Als hij buiten Genk komt, voelt hij zich niet
thuis. Erol’s vader kwam als twintiger uit Turkije
naar Limburg om in de mijn te werken.
Vanaf 2000: focus op inburgering
De Vlaamse Gemeenschap zet vanaf 2000 proefprojecten op voor het
onthaal van nieuwkomers. Ze krijgen Nederlandse taalles, trajectbe-
geleiding en maatschappelijke oriëntatie om zo snel mogelijk hun
weg te vinden in de Vlaamse samenleving. Onthaal heet nu inburge-
ring en er komt meer aandacht voor de plichten van de nieuwkomers.
Dit leidt ook tot nieuwe structuren. In 2005 gaat het Onthaalbureau
Limburg van start. Het nieuwe ‘Huis van het Nederlands’ helpt taal-
leerders zoeken naar de geschikte taalles.
Actuele ontwikkelingen
Na de eerste grote regularisatiegolf in 2000, is ook in 2010 dit thema
actueel. Zo komt er eind 2009 een tijdelijke regularisatiecampagne
met soepelere criteria om een verblijfsvergunning te krijgen.
Basisvoorwaarde is een duurzame lokale verankering in België.
Daarbij let men op sociale banden, kennis van één van de landstalen,
werkverleden en werkbereidheid. Personen die minstens vijf jaar in
België wonen, komen in aanmerking. Een korter verblijf kan ook,
maar dan zijn de voorwoorden strenger. Om in te schatten hoe groot
de impact van de regularisatiecampagne is, is het volgens de Dienst
Vreemdelingenzaken nog te vroeg. Vast staat dat ook in Limburg heel
wat mensen zonder wettig verblijf hopen geregulariseerd te worden.
Deze soepelere regels voor regularisatie zouden gekoppeld worden
aan een verstrenging van een aantal regels over asiel en migratie. Zo
bereikte de vorige regering een akkoord over een striktere nationali-
teitswetgeving, strengere regels voor gezinshereniging en wou men
schijnhuwelijken strenger aanpakken. Door crisis binnen de regering
en de nieuwe verkiezingen werden bovenstaande intenties echter niet
vertaald in wetteksten. Het is afwachten welke elementen de nieuwe
regering opnieuw zal oppikken.
Jaarboek Migratie en integratie Limburg 20106
‘Ayla in Wonderland’ is de titel van het originele en persoonlijke eind-
werk van Derya Akgure uit Beringen. Met dit eindwerk sloot de 22-
jarige studente met succes haar masterstudies af in de beeldende
kunst aan de Provinciale Hogeschool Limburg.
Bruidschat
Derya vertelt : “In 1964 verliet mijn moeder haar geboorteland Turkije,
haar vertrouwde wereld. Als jong meisje kwam ze, net als Alice, terecht
in een nieuwe vreemde wereld. Nieuwsgierig ontdekt ze de nieuwe
omgeving, ze zoekt haar weg en vindt samen met haar broer en ouders
een nieuwe thuis in Limburg, ver van Turkije. Het gezin past zich aan,
blijft trouw aan bepaalde tradities en neemt nieuwe gewoontes over. Er
ontstaat een persoonlijke mix van culturen waarbij het gezin zich goed
voelt. Dit gevoel van mix heb ik op een creatieve manier uitgedrukt in het
aanleggen van mijn bruidschat. Het is een typisch Turks gebruik, maar
ik - een Turks meisje van de derde generatie - heb het gekruid met
Limburgse elementen. Mijn bruidschat ‘Ayla in Wonderland’ is boven-
dien zeer persoonlijk, want binnenkort ga ik zelf trouwen met een jon-
gen uit Houthalen. De vele handwerken van mijn bruidschat zijn origi-
nele creaties van een Vlaams-Turkse mix.”
Tapijten
“Mijn bruidschat bestaat uit heel verscheiden handwerken. Het meest
opvallend zijn de geweven tapijten. In dit tapijt is een zwart-wit foto
van mama van nu verweven met een foto van mama toen ze jong was.
Je ziet haar evolutie in identiteit en uitstraling. Mijn mama van nu is
een moderne en gelukkige Limburgse vrouw die fier is op haar gezin.
De weeftechniek is typisch Turks en vind je ook terug in het oude tapijt
van mijn oma. Eigenlijk bestaan mijn tapijten uit drie lagen. Je kan dus
op drie manieren naar dit tapijt kijken: ofwel zie je mijn jonge mama,
Ayla in Wonderland - de wonderlijke avonturen van een Turkse familie in Limburg
“Je kan op drie verschillende manieren
naar dit tapijt kijken.”
7
ofwel mijn oudere mama, of een abstracte vrouwenfiguur. In het grote
tapijt in kleur is een foto van mijn mama en een foto van haar beste
Vlaamse vriendin met elkaar verweven. Dit is een mix van culturen
ontstaan door een hechte vriendschap. Door het weven krijg je deze
twee vriendinnen niet meer los van elkaar. Een mooi symbool.”
Oost en West
“De haakwerken heeft mijn mama gemaakt samen met haar zus. Het
door mij ontworpen patroon is een mix van Turkse en Vlaamse patro-
nen en ook de boodschap die je erop leest is gemengd. De spreuk Oost
west, thuis best bestaat in het Turks en het Vlaams. Op mijn handwerk
lees je: Dogu bati, thuis best. Maar er zit nog een andere verwijzing in:
Dogu staat voor mijn herkomstland Turkije en Bati staat voor België,
het land waar ik me thuis voel. In het begrip Oost West zit ook een link
naar het vele op en af reizen tussen Turkije en België, zeker voor Turken
van de eerste en tweede generatie. Een hoofddoek heb ik ook gemaakt:
hierop staan foto’s van mijnwerkershuizen naast elkaar afgeprint die
verwijzen naar de weg tussen mijn woning in Beringen en die van mijn
verloofde in Houthalen. Liefde heeft ons samengebracht. Deze inge-
beelde weg staat ook symbool voor de ondergrondse verbondenheid
tussen de mijnen in Zolder en die in Beringen. De mijn zorgde voor ster-
ke vriendschappen tussen mijnwerkers en hun gezinnen.”
Culturele mix
“Om mijn eindwerk inhoudelijk voor te bereiden heb ik interviews
afgenomen met Belgische en Turkse mensen. Ik stel vast dat culturen
veel van elkaar overnemen op allerlei terreinen: taal, eetgewoontes,
feesten... Zo is er een Turkse oude vrouw uit de buurt die aangeeft dat
haar lievelingseten broccoli is. Deze groente leerde ze kennen van de
Italianen uit haar straat. In vele Turkse gezinnen wordt er een mixtaaltje
gesproken: We beginnen in het Nederlands en gaan spontaan over naar
het Turks of andersom. Het is net alsof wij van post veranderen, zoals
een TV. Dit gebeurt onbewust. Mijn oudste zus vertaalt soms letterlijk
Nederlandse uitdrukkingen naar het Turks. Bijvoorbeeld: ik laat niet
met mijn voeten spelen. Als je dit letterlijk vertaalt naar het Turks heeft
dit geen betekenis, maar het is wel grappig. Sommige woorden hebben
in het Turks ook meer expressie en kracht. Voor het Suikerfeest maken
we zelf Turkse gebakjes die we aanvullen met eclairs van de bakker om
de hoek. We kiezen gewoon voor een lekkere mix van desserts. En ook
een typisch Turkse kebab lusten we het liefst met Vlaamse mayonaise en
frietjes erbij. We kiezen gewoon het beste uit twee culturen. En dit weer-
spiegelt zich ook in mijn bruidschat.”
Diploma
Derya is fier op haar diploma beeldende kunst en dankbaar dat ze van
haar ouders de kans kreeg om verder te studeren. Ze legt uit dat ze één
van de weinige Turkse jongeren is die een kunststudie volgde: “In mijn
klas was ik het enige Turkse meisje. Ook mijn mama vond het in het
begin raar dat ik kunstschool wilde doen.” Haar mama vult aan “Ik
vond een kunstopleiding iets voor rare hippies met dreadlocks en
zeker niets voor mijn dochter. Maar toen ik ze bezig zag met haar stu-
dies kreeg ik steeds meer bewondering. Eigenlijk was ze als kleuter al
creatief in haar tekeningen en later op de lagere school schreef ze
mooie gedichten. En hoe ze de voorbije maanden enthousiast werkte
aan haar eindwerk de bruidschat, was voor mij ontroerend. Nu ben ik
zo trots op mijn dochter. En ik ben er zeker van dat ze een goede job
kan vinden die haar gelukkig maakt. Mijn man en ik hebben altijd
hard gewerkt. Ikzelf ben in het fabriek gaan werken, hoewel dit onge-
bruikelijk was voor een Turkse vrouw. Maar ik ben blij dat mijn doch-
ters hebben verder gestudeerd en het beter zullen hebben.” “Vele
Turkse jongeren uit mijn omgeving kijken naar mij op,” zegt Derya.
“Ze zeggen dat ze zoals mij willen worden en een diploma behalen.
Zeker de kunstschool kennen ze niet goed. Ik vind het een fijn idee dat
ik de weg vrij heb gemaakt.”
Koeien melken
Hoe ziet Derya zichzelf: als een Turkse of als een Belgische vrouw? Ze
denkt even na en antwoordt : “België is mijn thuis, hier wil ik mijn toe-
komst opbouwen, trouwen en een goede job vinden. Natuurlijk voel ik
een speciale band met de geboortestreek van mijn ouders, de streek
aan de Zwarte Zee. Mijn tante woont er in een afgelegen huisje in een
klein dorpje. Als ik haar bezoek leef ik mij volledig in: Ik sta vroeg op,
ga de koe melken, ga samen met mijn tante naar de markt. Dan voel ik
me heel ontspannen.”
Tentoonstelling
Het kunstwerk ‘Ayla in Wonderland’ van Derya Akgure werd in de
maand november tentoongesteld in Turijn. Dit in het kader van het
project ‘Torino-Antwerpen heen en terug’, waaraan tien Belgische en
tien Italiaanse kunstenaars deelnemen. Daarna kan je haar bruidschat
bewonderen op een tentoonstelling in Antwerpen, dit in de ‘Red Fish
Factory’ van 17 t.e.m. 22 december.
van een Turkse familie in Limburg
De spreuk ‘Oost west, thuis best’ bestaat in het Turks en
het Vlaams.
Niet-Belgen in LimburgOp 1 januari 2008 telt Limburg 71.820 personen met een andere nati-
onaliteit. Op een totaal van 826.690 Limburgers, is dit 8,7%. Meer dan
één op 12 Limburgers is een niet-Belg.
Opnieuw in de lift
In de jaren ‘70 stijgt het aantal niet-Belgen in Limburg. In 1981 telt
Limburg ongeveer 73.000 personen met een andere nationaliteit dan de
Belgische, ongeveer 10% van het totaal aantal inwoners. Sindsdien daalt
het aandeel niet-Belgen. Niet omdat de migratie naar Limburg opdroogt,
maar door de vele migranten die de Belgische nationaliteit aannemen.
Sinds 2002 stijgt het aandeel niet-Belgen in Limburg opnieuw.
Meer dan de helft Nederlanders
Meer dan de helft (55,4%) van deze vreemdelingen heeft de
Nederlandse nationaliteit. Op de tweede plaats komen de Italianen
met 15,9%. Ook Spanje (2,3%) en Griekenland (1,4%) scoren als ex-
migratielanden relatief hoog.
Personen met een nationaliteit van de voormalige EU-migratielanden
(Italië, Spanje, Griekenland en Portugal) maken 20,0% van het totaal
aantal niet-Belgen in Limburg uit.
Turkije (6,8%) en Marokko (2,8%), landen uit de tweede migratiegolf in
de jaren ‘60, zijn samen goed voor bijna 10% van het aantal niet-Belgen.
Nederlanders wonen vooral in Noord-Limburg en de Maasstreek. Niet
toevallig de twee regio’s die grenzen aan Nederland. Italianen, Turken
en Marokkanen zijn hoofdzakelijk gevestigd in en rond de voormalige
mijngemeenten, die in het midden van de provincie een as van oost
naar west vormen. Personen van ex-Oostbloklanden en lage-inko-
menslanden wonen vooral in het zuidwesten van onze provincie.
Hoeveel allochtonen zijn erin Limburg?Geen eenvoudig te beantwoorden vraag. Er bestaan officiële statistie-
ken op basis van nationaliteit. Slechts sporadisch verschijnen er cijfers
op basis van herkomst.
18% van de Limburgers van vreemde herkomst
Op 1 januari 2004 telt Limburg 144.650 personen van vreemde her-
komst. Dit is de som van het aantal personen met een andere dan de
Belgische nationaliteit, het aantal personen die de Belgische nationa-
liteit hebben aangenomen en de nog thuiswonende personen die Belg
zijn bij geboorte, maar waarvan de moeder bij haar geboorte een
vreemde nationaliteit had. Net 18,0% van de Limburgse bevolking
heeft hiermee niet-Belgische roots. Dit blijkt uit een analyse van de
Studiedienst van de Vlaamse Regering op het rijksregister. Recentere
cijfers zijn niet beschikbaar.
Meer dan één op drie personen van vreemde herkomst (34,8%) is van
West-Europese herkomst (Nederland, Frankrijk, Duitsland,
Luxemburg of het Verenigd Koninkrijk), goed voor 50.300 personen.
Bijna een vierde heeft als herkomst één van de landen van de eerste
migratiegolf (Italië, Spanje, Griekenland en Portugal) of is van Ierse,
Jaarboek Migratie en integratie Limburg 20108
Top 10 niet-Belgen in Limburg (01.01.2008)
nationaliteit aantal %
Nederland 39 778 55,4%
Italië 11 386 15,9%
Turkije 4 873 6,8%
Marokko 1 992 2,8%
Duitsland 1 823 2,5%
Spanje 1 622 2,3%
Polen 1 102 1,5%
Griekenland 1 032 1,4%
India 639 0,9%
Verenigd Koninkrijk 574 0,8%
overige 6 999 9,7%
totaal niet-Belgen 71 820
Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische informatie, Dienst Demografie
Verwerking: provincie Limburg – Directie Mens – Steunpunt Sociale Planning
0
100 000
200 000
300 000
400 000
500 000
600 000
700 000
800 000
900 000 aantal inwoners aandeel vreemdelingen
7,5
8,0
8,5
9,0
9,5
10,0
10,5
11,0
11,5
12,0
aantal Belgen
aandeel vreemdelingen
71 73 75 77 79 81 83 85 87 89 91 93 95 97 99 01 03 05 07 08
aantal niet-Belgen
Evolutie samenstelling Limburgse bevolking (1971-2008)
Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische informatie, Dienst Demografie
Verwerking: provincie Limburg – Directie Mens – Steunpunt Sociale Planning
Deense, Zweedse, Finse of Oostenrijkse origine. Samen met de 4%
personen die als herkomstland één van de tien nieuwe EU-lidstaten
hebben, betekent dit dat bijna 63% van het totaal aantal personen van
vreemde herkomst uit een EU-land komt. Hiernaast telt Limburg
33.188 personen van Turkse herkomst en 9.681 personen van
Marokkaanse herkomst.
Nationaliteitswijzigingen vertekenen cijfers
De afgelopen decennia verwerft een grote groep allochtonen de
Belgische nationaliteit. Alleen al de laatste 20 jaar kregen in Limburg
meer dan 50.000 niet-Belgen de Belgische nationaliteit. Het aantal
nationaliteitswijzigingen in Limburg piekt in 1985, 1992 en in 2000.
Telkens nemen meer dan 5.000 allochtonen de Belgische nationaliteit
aan. Elk van deze drie pieken zijn scharniermomenten in de nationa-
liteitswetgeving.
In 1985 maken aanpassingen in de nationaliteitswetgeving het
gemakkelijker voor de derde generatie migranten om Belg te worden.
Vooral de Limburgse Italianen maken hiervan gebruik. In 1992 volgt
een gemakkelijkere procedure voor de tweede generatie. Deze heeft
vooral succes bij de Turkse en Marokkaanse jongeren. In 2000 komt er
de snel-Belgwet, vooral interessant voor de eerstegeneratiemigranten.
9
Nederland 55,4%
Italië 15,9%
Turkije 6,8%
overige EU 4,8%
Griekenland 1,4%
Spanje 2,3%
Duitsland 2,5%
Marokko 2,8%
overige landen 8,1%
N=71.820
Niet-Belgen in Limburg naar nationaliteit (01.01.2008)
Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische informatie, Dienst Demografie
Verwerking: provincie Limburg - Directie Mens – Steunpunt Sociale Planning
Personen van vreemde herkomst in de provincie Limburg (01.01.2004)
aantal %
West-Europese herkomst 50 300 34,8%
andere EU-15 34 926 24,1%
nieuwe’ EU-lidstaten 5 833 4,0%
Marokko 9 681 6,7%
Turkije 33 188 22,9%
andere herkomst 10 722 7,4%
totaal vreemde herkomst 144 650
Bron: Rijksregister (bewerking Studiedienst Vlaamse Regering)
Verwerking: provincie Limburg - Directie Mens – Steunpunt Sociale Planning
0
1.000
2.000
3.000
4.000
5.000
6.000
71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 00 01 02 03 04 05 06
761
582
761
753
538
788
735
794
630
867
680
808
772
812
5.37
5
614
491
510
727
693
834
5.38
2
2.00
1
3.37
4
2.69
7
2.69
0
2.39
3
2.36
6
1.91
8
5.62
0
4.54
3
2.92
1
2.46
0
2.27
0
2.28
7
2.23
0
07
1.76
5
Aantal nationaliteitsveranderingen in de provincie Limburg (1971-2007)
Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische informatie, Dienst Demografie - Verwerking: provincie Limburg - Directie Mens – Steunpunt Sociale Planning
Dit zorgt ervoor dat heel wat oudere Turken en Marokkanen Belg wor-
den. Deze nationaliteitsveranderingen maken dat de cijfers over het
aantal vreemdelingen een steeds minder correct beeld geven van de
etnische of culturele verscheidenheid in de provincie. Bestaande sta-
tistieken met het aantal niet-Belgen in Limburg schieten tekort en
kunnen de etnische diversiteit niet langer vatten.
1.462 nieuwe Belgen in 2009
In 2009 kiezen 1.462 Limburgse niet-Belgen ervoor om de Belgische
nationaliteit aan te nemen. Vooral Turken (327) en Marokkanen (170)
maken gebruik van de mogelijkheden om Belg te worden. Italianen
(135) en Nederlanders (142), toch de twee grootste groepen niet-
Belgen in Limburg, maken relatief weinig gebruik van de procedures
om de Belgische nationaliteit te verwerven. Als EU-onderdanen heb-
ben ze er minder voordelen bij. Ook speelt mee dat voor onder meer
Italianen en Nederlanders een dubbele nationaliteit met België niet
kan. Dubbele nationaliteiten kunnen wel voor Turken en
Marokkanen. Zij moeten de eigen nationaliteit niet opgeven en zetten
dus gemakkelijker de stap om Belg te worden.
De meeste vreemdelingen (873) worden Belg door één van de verschil-
lende procedures van de nationaliteitsverklaring. De nationaliteitsver-
klaring na zeven jaar verblijf spant de kroon en zorgt voor 640 nieuwe
Belgen in 2009. De nationaliteitskeuze na huwelijk met een Belg is goed
voor 404 nieuwe Belgen. Een laatste procedure om Belg te worden is de
naturalisatie. In 2009 maken 169 niet-Belgen hiervan gebruik.
Sinds 2000 daalt het aantal vreemdelingen dat kiest om Belg te wor-
den. Na het succes van de snel-Belgwet in dat jaar ebt het effect van de
wetswijziging langzaam weg.
Jaarboek Migratie en integratie Limburg 201010Bevolkingscijfers laten op zich wachten
Jaarlijks publiceert het Provinciaal Integratiecentrum statistieken over
de niet-Belgische Limburgse bevolking. Dit jaar konden de statistie-
ken over het aantal en de nationaliteit van de niet-Belgen in Limburg,
buiten onze wil om, niet geactualiseerd worden. De meest recente
officiële bevolkingscijfers dateren intussen al van 01.01.2008.
Oorzaak van de vertraging is een conflict tussen de ADSEI
(Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie - het voor-
malige Nationaal Instituut voor Statistiek), die ons de bevolkingssta-
tistieken aanlevert, en de Privacycommissie. Internationale statisti-
sche verplichtingen zorgden ervoor dat de gegevensstroom tussen
ADSEI en het Rijksregister opnieuw bekeken moest worden. Na
advies van de Privacycommissie kon pas eind januari gestart worden
met het ontwikkelen van een nieuwe ICT-oplossing. Onvoorziene en
relatief zware ICT-ontwikkelingen bleken echter noodzakelijk waar-
door de cijfers op zich laten wachten.
De bevolkingscijfers van 2009 worden volgens de laatste berichten
ten vroegste begin 2011 verwacht. Van zodra er recentere bevol-
kingsgegevens beschikbaar zijn, zullen we hierover berichten op
onze website.
Cijferkorf minderheden
Hoeveel niet-Belgen wonen er in je gemeente? Hoeveel vluchtelin-
gen en asielzoekers? In de cijferkorf minderheden brengt het
Steunpunt Sociale Planning de aanwezigheid en de positie van
minderheden in Limburg en de 44 Limburgse gemeenten in kaart.
Inhoudelijk worden de gegevens gebundeld in negen rubrieken: de
niet-Belgische bevolking en de loop van de bevolking, de leeftijds-
opbouw van de niet-Belgen, de verschillende nationaliteiten, de
buitenlandse inwijkingen, nationaliteitsveranderingen, vluchtelin-
gen en asielzoekers, maatschappelijke kwetsbaarheid en het voor-
zieningenaanbod.
Alle cijfers zijn beschikbaar in drie vormen. Absolute cijfers van
elke gemeente, van de vijf Limburgse streken, van Limburg en waar
mogelijk ook van Vlaanderen en België, worden gepresenteerd in
basisdatafiches. In de indicatorfiches vind je per indicator de cij-
fers van elke gemeente, van de vijf Limburgse streken, van Limburg
en waar mogelijk voor Vlaanderen en België. De indicatorfiches
maken het mogelijk om de gemeentelijke score op een bepaalde
indicator te vergelijken met andere gemeenten, met de regio of met
Limburg. Deze scores worden ook visueel voorgesteld op kaart. De
gemeentelijke fiches brengen alle beschikbare gegevens per
gemeente samen.
Meer info? www.limburg.be/cijferkorfminderheden,
[email protected] of 011 23 72 43.
Vroegere nationaliteit nieuwe Belgen (loop 2009)
Marokko 11,6%
Overige Eu-landen 10,5%
Overige Europeselanden 11,4%
Turkije 22,4%
Nederland 9,7%
Amerika 2,5%
Overige Afrikaanselanden 5,4%
Oceanië 0,1%
Azië 17,1%
Onbekend 0,1%
Italië 9,2%
Bron: bevraging van het Provinciaal Integratiecentrum bij de Limburgse gemeenten
Verwerking: provincie Limburg - Directie Mens - Steunpunt Sociale Planning
Vluchtelingen en asielzoekersDe asielprocedure
Elke vreemdeling die in België aankomt, kan asiel aanvragen. De fede-
rale overheid onderzoekt deze aanvraag in verschillende stappen.
De Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) beperkt zich tot drie onderzoe-
ken: de dienst kijkt na of er niet in een ander land van de EU een aan-
vraag is gebeurd, of er sprake is van een dubbele aanvraag en of de
asielzoeker geen bedreiging vormt voor de openbare orde.
Het Commisariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en Staatslozen
(CGVS) kent asiel toe of weigert dit. Deze beslissingen zijn aanvecht-
baar bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RVV).
Wanneer een asielzoeker erkend wordt als vluchteling, kan hij in
België blijven. Als de aanvraag wordt afgewezen, moet de asielzoeker
het grondgebied verlaten. Sommigen keren vrijwillig terug naar hun
land van herkomst. Anderen worden gedwongen gerepatrieerd of kie-
zen voor een leven in de illegaliteit.
De asielzoeker krijgt sinds oktober 2006 naast de erkenning als vluchte-
ling nog een andere optie: de subsidiaire bescherming. Personen die het
vluchtelingenstatuut niet kregen en ook niet op een andere basis van
een verblijfsvergunning genieten (bijvoorbeeld om humanitaire of
medische redenen) krijgen dit statuut als ze bij terugkeer een groot risi-
co lopen (doodstraf, executie, folteringen, grote risico’s in geval van
gewapend conflict). De subsidiaire beschermingsstatus is in principe
geldig voor één jaar, maar kan verlengd worden zolang de redenen
waarom het statuut werd toegekend nog aanwezig zijn. Na vijf jaar kan
het tijdelijk verblijf omgezet worden in een permanent verblijf, als het in
tussentijd niet ingetrokken is. De asielinstanties toetsen dus aan twee
beschermingsstatuten: dat van erkende vluchteling in het kader van de
Conventie van Genève en dat van de subsidiaire bescherming.
Aantal asielaanvragen in België stijgt met 40,3%
In de loop van 2009 waren 17.186 asielaanvragen in België, wat neer-
komt op 22.785 personen. Het aantal asielaanvragen zit opnieuw in
de lift. Ten opzichte van 2008 steeg het aantal asielaanvragen met
40,3%. Net zoals in 2008 is deze stijging het gevolg van het toene-
mend aantal meervoudige aanvragen. Zo zou één op vier personen die
in 2009 asiel aanvroeg, al eerder een asielaanvraag hebben ingediend
in België. Daarnaast steeg het laatste kwartaal van 2009 ook het aan-
tal eerste asielaanvragen fors.
Volgens het CGVS is in sommige gevallen een meervoudige aanvraag
gerechtvaardigd, bijvoorbeeld wanneer nieuwe elementen worden
aangehaald. In de meeste gevallen blijkt echter dat de bijkomende
asielaanvraag enkel wordt ingediend met het oog op het bekomen van
tijdelijke opvang in België.
De asielzoekers waren voornamelijk afkomstig van Afghanistan
(9,7%), Rusland (9,3%) en Kosovo (9%). Irak (8,1%) en Armenië
(6,4%) vervolledigen de top vijf.
Ondanks de stijging is het aantal asielaanvragen in 2009 een stuk lager
dan in 2000. Het jaar 2000 was met 42.691 aanvragen een recordjaar.
112.
449
3.05
6
2.04
8
3.69
6
5.38
7
7.64
4
5.97
6
4.51
0
8.18
8
12.9
45
15.4
44
17.6
75
26.7
17
14.3
40
11.4
09
12.4
03
11.6
68
21.9
65
35.7
78
42.6
91
24.5
49
18.8
05
16.9
40
15.3
57
15.9
57
11.5
87
11.1
15
12.2
52
17.1
86
0
5.000
10.000
15.000
20.000
25.000
30.000
35.000
40.000
45.000
1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009
Evolutie van het aantal asielaanvragen (1981-2009)
Bron: Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken - Dienst Vreemdelingenzaken - Verwerking: provincie Limburg - Directie Mens - Steunpunt Sociale Planning
Aantal asielzoekers in Limburg op zelfde niveau als in 2009
Op 1 januari 2010 telt onze provincie 2.272 asielzoekers. Dit is het aan-
tal ingeschreven in het wachtregister van de Limburgse gemeenten.
Een meerderheid (62,9%) van het aantal asielzoekers zijn mannen.
Gemeenten met groot aandeel asielzoekers op hun grondgebied zijn
Sint-Truiden (533), Lanaken (223), Overpelt (79) en sinds dit jaar ook
Heusden-Zolder (201). Niet toevallig de gemeenten met een opvang-
centrum op hun grondgebied. Daarnaast scoren ook Hasselt, Genk en
Tongeren hoog met respectievelijk 159, 91 en 82 asielzoekers in hun
gemeente.
Ongeveer één op zes asielzoekers in Limburg is afkomstig van Servië-
Montenegro (inclusief ex-Joegoslavië en Kosovo). Met 382 komen ze op
de eerste plaats. Rusland komt met 346 asielzoekers op de tweede
plaats. De Aziatische conflictgebieden Afghanistan, Armenië, Irak en
Iran vullen het rijtje aan. Congo en Guinee zijn de enige Afrikaanse lan-
den in de top 10.
Bijna 40% (37,2%) van alle asielzoekers in Limburg is afkomstig uit
een Europees land, met Servië-Montenegro (ex-Joegoslavië + Kosovo)
en Rusland als koplopers. Daarnaast is 42,9% afkomstig uit Azië,
vooral uit Afghanistan, Armenië, Irak en Iran. Iets minder dan één op
vijf asielzoekers is van Afrika, met Congo als voornaamste herkomst-
land gevolgd door Guinee.
Van 1998 tot 2002 stijgt het aantal asielzoekers in Limburg. Vanaf
2003 tot 2009 is er een daling. Het aantal asielzoekers in 2010 blijft op
ongeveer hetzelfde niveau als in 2009.
Opvang voor asielzoekers en mensen zonder wettig verblijf
overvol
Asielzoekers hebben tijdens hun procedure enkel recht op materiële
hulp. Ze krijgen huisvesting, voedsel, kleding, medische, maatschap-
pelijke en psychologische begeleiding en beperkt zakgeld. Deze hulp
krijgen ze in een opvangstructuur.
Het opvangnetwerk in Limburg heeft een capaciteit van 1.699 plaat-
sen. Opvang is mogelijk in opvangcentra (852 plaatsen) of in lokale
opvanginitiatieven van OCMW’s (847 plaatsen). In Limburg is er één
federaal opvancentrum in Sint-Truiden met plaats voor 450 personen.
Daarnaast zijn er drie opvangcentra van het Rode Kruis: Ter Dennen in
Lanaken met 218 plaatsen, Valkenhof in Overpelt met 94 plaatsen en
sinds eind 2009 ook de Bark in Heusden-Zolder met 94 plaatsen. Eind
augustus 2010 verbleven in totaal ongeveer 1.633 personen in het
Limburgse opvangnetwerk. De bezettingsgraad bedroeg toen 96%.
Het opvangnetwerk voor vluchtelingen en asielzoekers zit overvol. Al
sinds meer dan een jaar is er een tekort aan opvangplaatsen. Dit tekort
is onder meer het gevolg van het stijgend aantal asielaanvragen.
Om dit opvangtekort op te vangen werden er extra plaatsten gecreëerd
in bestaande opvangstructuren en asielzoekers werden ondergebracht
in noodopvang en hotels. Ook kwamen er nieuwe opvangplaatsen bij:
in individuele woningen (via de OCMW’s) of door de opening van
nieuwe opvangcentra. Om het tekort aan opvangplaatsen op te van-
gen, zouden eind dit jaar 50 extra tijdelijke plaatsen komen in het
opvangcentrum van Sint-Truiden.
Jaarboek Migratie en integratie Limburg 201012
Top 10 asielzoekers in Limburg (01.01.2010)
herkomstland continent aantal %
Servië en Montenegro (ex-Joegoslavië) Europa 382 16,8%
Rusland Europa 346 15,2%
Afghanistan Azië 209 9,2%
Armenië Azië 158 7,0%
Irak Azië 88 3,9%
Iran Azië 75 3,3%
India Azië 66 2,9%
Turkije Europa 60 2,6%
Congo Afrika 59 2,6%
Guinee Afrika 58 2,6%
Syrië Azië 57 2,5%
overige landen 714 31,4%
totaal Limburg 2 272
Bron: bevraging van het Provinciaal Integratiecentrum bij de Limburgse gemeenten
Verwerking: provincie Limburg - Directie Mens - Steunpunt Sociale Planning
Evolutie van het aantal asielzoekers in Limburg (1998-2010)
Bron: bevraging van het Provinciaal Integratiecentrum bij de Limburgse gemeenten (asielzoekers op wachtregister)
Verwerking: provincie Limburg - Directie Mens - Steunpunt Sociale Planning
0
500
1.000
1.500
2.000
2.500
3.000
3.500
4.000
4.500
5.000
1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
vrouwen
mannen
773 879
1.540
2.4172.724
2.240 2.219 2.185 2.0081.716 1.630411
494
994
1.663
1.741
1.548 1.517 1.4971.335
1.1881.068
2009
1.402
833
2010
1.428
844
Door het stijgend aantal asielzoekers besliste het kernkabinet eind
oktober om nog eens 2.000 extra opvangplaatsen te voorzien.
Asielzoekers zullen niet langer ondergebracht worden in hotels, maar
op militaire sites. In Limburg gaat het om een 550-tal plaatsen in de
kazerne van Helchteren. Het wordt een transitcentrum waar asielzoe-
kers vanaf december 2010 maximaal een tiental weken zullen verblijven
in afwachting van verdere doorverwijzing. Het Rode Kruis neemt de
organisatie en de begeleiding van de asielzoekers voor haar rekening.
De opvang in kazernes is tijdelijk en zou maximum voor één jaar zijn.
Erkend als vluchteling
Asielzoekers die met succes de asielprocedure doorlopen, worden
erkend als vluchteling. Het Commissariaat-generaal voor de
Vluchtelingen en Staatslozen erkende in 2009 1.889 personen.
Daarnaast kwamen 418 personen in aanmerking voor de subsidiaire
bescherming.
Ongeveer één op vier beslissingen die het CGVS in 2009 nam, was
positief: 21% werd erkend als vluchteling en 5% werd de subsidiaire
beschermingsstatus toegekend.
Bijna 15% van de erkende vluchtelingen in 2009 waren afkomstig van
Irak. De tweede grootste groep zijn afkomstig van Guinee. Rusland
(waarschijnlijk vooral etnische Tsjetjenen) vervolledigen de top drie.
Bijna 65% van de dossiers waarin subsidiaire bescherming werd toe-
gekend, handelden over personen afkomstig uit Irak.
Voogden waken over niet-begeleide minderjarigen
In 2009 vangt België 1.074 niet-begeleide buitenlandse minderjarigen
op. Dit zijn jongeren die in België aankomen zonder ouders. De
belangrijkste landen van herkomst zijn Afghanistan (31% van alle
niet-begeleide minderjarigen), Guinea (15%) en Marokko (9%).
Sinds mei 2004 stelt de federale overheid voor elke niet-begeleide bui-
tenlandse minderjarige (van buiten de EU) een voogd aan. Deze behar-
tigt de belangen van de minderjarige. Zo helpt de voogd de minderja-
rige bij de asielprocedure. Hij of zij volgt op dat de minderjarige naar
school gaat en passende psychologische en medische bijstand krijgt.
En dit is nodig. Want ruim de helft van deze kinderen en jongeren
heeft ernstige symptomen van angst, depressie en posttraumatische
stress. Hun vluchtervaringen, het gegeven dat ze deze ervaringen zon-
der ouders moeten doormaken en hun onzekere verblijfssituatie beïn-
vloeden hun emotioneel welzijn.
Voogden staan niet in voor materiële opvang. Er zijn bijzondere
opvangplaatsen in de bestaande structuur. Indien de jongere asiel aan-
vraagt (754 in 2009), brengt Fedasil hem of haar onder in een opvang-
centrum. In Limburg zijn er 60 plaatsen voor niet-begeleide minderja-
rigen in het opvangcentrum in Sint-Truiden, 28 in Lanaken en drie in
het lokaal opvanginitiatief van Alken.
Naast de groep niet-begeleide minderjarigen die asiel aanvragen, is er een
groep minderjarigen die geen asiel aanvragen. Zij mogen blijven totdat ze
meerderjarig worden en hopen dan geregulariseerd te worden. Deze jon-
geren kunnen terecht in een van de instellingen van de Bijzondere
Jeugdzorg. Sinds juni 2009 is er opvangmogelijkheid voor een vijftiental
niet-begeleide minderjarigen in opvangtehuis Fonto Nova te Genk.
Ares uit Afghanistan plakt gezicht opLimburgse vluchtelingen
Al voor het vierde jaar op rij voeren het Limburgs Platform
Vluchtelingen en het Provinciaal Integratiecentrum een sensibilise-
ringscampagne rond Wereldvluchtelingendag. Gezicht van de cam-
pagne van 2010 is Ares, een jongen van 17 uit Genk.
“In augustus 2008 werd de oorlog in Afghanistan, die al 25 jaar bezig
was, zeer hevig. Onze winkel, ons huis, alles werd kapot gebombar-
deerd. We moesten vluchten, er zat niks anders op,” zo vertelt Ares.
Door een mensensmokkelaar is hij met zijn ouders weggeraakt, maar
tijdens de vlucht raakten zijn twee jongere broers vermist.
Ares kwam met zijn ouders terecht in Ter Dennen, een opvangcen-
trum voor asielzoekers in Lanaken. “Ik ging naar de onthaalklas in
Maasmechelen. Na zeven maanden kregen we een positief ant-
woord op onze asielaanvraag en verhuisden we naar een apparte-
ment in Genk,” zo vervolgt Ares zijn verhaal.
Ondertussen vond het Internationale Rode Kruis de twee broers van
Ares terug en werd zijn familie in de zomer van 2010 herenigd. Ares
volgt nu het vijfde jaar Wetenschappen aan het college van Genk en
wil later ingenieur worden.
Met de campagne willen de organisatoren de Limburgse vluchtelin-
gen op een positieve manier in de kijker zetten. “Vluchtelingen leve-
ren een grote bijdrage aan de Limburgse samenleving,” zegt Linda
Delva van het Limburgs
Platform Vluchtelingen.
“Velen studeren en tim-
meren hard aan hun
Nederlands, zoals Ares
doet. Ze doen er alles aan
om hier in Limburg werk
te vinden en een toe-
komst uit te bouwen.”
13
Jaarboek Migratie en integratie Limburg 201014
Hulp bieden bij psychische problemen van vluchtelingen is niet van-
zelfsprekend. Personeel, financiële middelen en gepaste methodie-
ken ontbreken vaak. Het project Mind-Spring uit Nederland biedt een
antwoord. Het Provinciaal Integratiecentrum Limburg, Odice Oost-
Vlaanderen en vzw Intercultureel Netwerk uit stad Gent introduceren
Mind-Spring in 2010 in Vlaanderen. Opvangcentrum Ter Dennen in
Lanaken bijt in oktober de spits af met een begeleidingsgroep voor
Russischtalige vrouwen.
Mind-Spring schakelt vluchtelingen zelf in om psycho-educatie en
ondersteuning te bieden in hun eigen taal. Erkende vluchtelingen met
een medische of sociale zorgopleiding of met werkervaring krijgen
een training. Dan begeleiden ze samen met professionele co-begelei-
ders uit de geestelijke gezondheidszorg en het algemeen welzijnswerk
groepen vluchtelingen om hun psychosociaal welzijn te verbeteren.
Normale reactie op abnormale situatie
Inge Van Ranst woont als medewerker van Opvangcentrum Ter
Dennen de Mind-Springsessies bij. Zes Armeense en Tsjetsjeense
dames nemen deel. “Er wordt direct met de deur in huis gevallen. Als
de deelneemsters hun klachten benoemen, benadrukt de trainster
dadelijk dat dit normale reacties zijn op een abnormale situatie, name-
lijk hun vlucht. We spreken in Mind-Spring dus niet over trauma’s,
maar over normale reacties.”
“Klachten die het vaakst voorkomen zijn angst, agressie, stress, ijsberen
en hoofdpijnen. Ook apathie wordt vaak genoemd. Terwijl ze vroeger
energie over hadden, laten ze zich nu hangen. Ook zeggen ze vaker te
huilen, terwijl ze daar vroeger veel meer voor nodig hadden. Daardoor
worden bijvoorbeeld partnerruzies onmiddellijk beladen. En als er iets
is met de kinderen, worden ze ook sneller van hun stuk gebracht.”
Eigen taal
Mind-Spring verloopt in de taal van de vluchtelingen, in Ter Dennen
voor deze eerste reeks dus in het Russisch. Marina Bokuchava is er
trainster. Ook is er een ervaren medewerker van het Centrum voor
Geestelijke Gezondheid (CGG) aanwezig. Zij bewaakt de groepsdyna-
miek en het individuele welzijn. Ze luistert vooral, maar moet soms
ook dingen verduidelijken.
Inge Van Ranst: “Mind-Spring geeft een meerwaarde omdat de trainer
iemand is uit hún cultuur en hún land. Er is ook wel een tolk aanwezig,
maar die tolkt nu andersom, enkel bedoeld voor de medewerker van het
CGG. Dat maakt dat de sessies ook veel efficiënter kunnen verlopen.
Het zorgt ook voor een betere sfeer en vooral voor meer openheid. De
deelneemsters gaven bijvoorbeeld al tijdens de eerste sessie aan dat ze
een bepaalde relaxatieoefening liever liggend op matjes deden dan op
een stoel. Dat bewijst toch dat ze zich op hun gemak voelen.”
Puzzelen
De sessies zijn zo opgebouwd dat ze eerst over het verleden en dan
over het heden en de toekomst gaan. Inge Van Ranst: “In de laatste van
de zes sessies leren de deelnemers over wie ze echt zijn. Wie ben ik en
wie wil ik worden? Ze moeten zichzelf opnieuw een persoonlijkheid
bij elkaar puzzelen. Want door hun vlucht is hen veel ontnomen van
wie ze zijn. De asielprocedure slorpt je zo op dat je voor het grootste
gedeelte asielzoeker bent. Om tot dit besef te komen, werken we met
taartdiagrammen. Welk deel van jezelf is bijvoorbeeld moeder, partner
of asielzoeker? Door hun vlucht is dit helemaal door elkaar geschud.”
“Een voorbeeld: normaal kookt de vrouw voor haar gezin. Maar in het
opvangcentrum wordt hun dit voor een stuk ontnomen. In Ter
Dennen is er wel de mogelijkheid om zelf te koken, maar het is
natuurlijk niet zoals thuis. Zo krijg je een soort waardeverlies. Voor
mannen geldt hetzelfde rond geld binnenbrengen. Mind-Spring leert
hen om in te zien dat ze ook andere rollen kunnen opnemen, dat hun
persoonlijkheid meer inhoudt dan wat ze denken.”
“We drukken er daarbij vooral op dat ze nu maar in een fase zitten. Want
uiteindelijk krijgt 70 % van de mensen hier een negatieve beslissing op
hun asielaanvraag. Hun plan B moet ook klaar zijn. Je kan dus niet enkel
praten over het leven hier. Ze moeten hun eigen krachten kennen om
hun leven in de toekomst - waar dan ook - opnieuw op te bouwen.”
Doorverwijzen
Baanbrekend voor het vluchtelingenwerk is dat Mind-Spring een
externe partner betrekt, namelijk het CGG. Hannelore Grubben, cen-
trumverantwoordelijke Ter Dennen: “Door Mind-Spring leert het
CGG omgaan met ons doelpubliek en komt er een grotere openheid
naar vluchtelingen. Goed voor toekomstige doorverwijzingen, want
vroeger waren ze niet zo geneigd om op onze hulpvragen in te gaan.
Mind-Spring maakt veel los bij de deelnemers, dus we moeten hen
ook kunnen doorverwijzen als het nodig is.”
Mind-Springreeksen gaan in 2010 ook nog van start in de regio Genk
in samenwerking met verschillende lokale opvanginitiatieven, in de
regio Beringen met opvangcentrum De Bark in Heusden-Zolder en
andere lokale opvanginitiatieven uit de buurt, met het opvangcentrum
van Bevingen en lokale opvanginitiatieven uit die regio.
Psycho-educatie voor vluchtelingen, door vluchtelingen
Een bark: ook nog nooit van dat woord gehoord? Een bark is een een-
voudig zeilschip, een driemaster, dus zeker geen luxeschip. Omdat
het voormalige ontmoetingscentrum van Heusden-Zolder nu asiel-
zoekers opvangt, symboliseert het de eenvoudige bootjes waarmee zij
uit hun land vluchtten richting Europa. Onlangs besloot de overheid
om het opvangcentrum langer open te houden dan gepland. Het
Rode Kruis Vlaanderen hoopt zo het nijpende tekort aan opvang-
plaatsen een beetje weg te werken.
Negentig opvangplaatsen
Ludo Vanluyd, centrummanager, vertelt enthousiast over het centrum
en zijn bewoners: “Officieel hebben we 90 opvangplaatsen, maar het
voorbije jaar verbleven er constant 92 à 94 asielzoekers. Hier verblijven
families en alleenstaande meerderjarige mannen of vrouwen. De
alleenstaande minderjarige vreemdelingen vangen wij hier niet op.”
Gevraagd naar het profiel van de bewoners antwoordt Ludo dat de leef-
tijd schommelt tussen 10 maanden en 79 jaar. “De bewoners komen uit
verschillende uithoeken: Armenië, Afghanistan, Bangladesh, China,
Congo, Eritrea, Georgië, Guinea, India, Irak, Iran, Kosovo, Servië, Sri
Lanka, Turkije enz.” .Het opvangcentrum staat ook open voor mensen
met een handicap. “Momenteel verblijven er twee rolstoelpatiënten. Zij
slapen in een enigszins aangepaste kamer en douche.”
De voorbije tien maanden vertrokken er 147 bewoners. De totale teller
van mensen die onderdak kregen ,staat nu op 239. Ludo vertelt dat na
vier maanden verblijf de meesten een aanvraag indienen om te verhui-
zen naar een Lokaal opvanginitiatief, kortweg LOI. Dit is een meer
individuele vorm van opvang. Na 5 à 7 maanden is het dan zover: ze
trekken de deur achter zich dicht hier en gaan naar een kleine woonst
die hen werd toegewezen ergens in België.
Neutraal
“In het afgelopen jaar kregen negen mensen goed nieuws in de bus:
zij mochten blijven. Wel maak ik een kanttekening. Sommige van die
negen dossiers bekijkt de overheid volgend jaar terug. Is de situatie na
vijf jaren in het thuisland niet veranderd, dan mogen ook zij perma-
nent hier blijven. Deze vluchtelingen worden extra begeleid door een
peter of een meter. Dit zijn vrijwilligers die de vluchteling wegwijs
maken bij het zoeken van een woonst, het OCMW contacteert, en de
administratie regelt. Het merendeel van de bewoners krijgt echter een
bevel om het grondgebied te verlaten. “
Cruciale begrippen voor het Rode Kruis zijn neutraliteit en onpartij-
digheid. Daarom beperken de medewerkers van het opvangcentrum
zich tot informeren en opvangen. Zij beoordelen nooit de asielaan-
vraag. Dit wordt aan de asielzoekers uitgelegd en de meesten begrij-
pen en accepteren deze positie. ”
Nederlands leren
“Onze taak? In de eerste plaats drie kleine woordjes,” lacht Ludo,
“Bed, bad en brood”. Maar we doen meer. We proberen bewoners te
betrekken bij het dagelijkse leven hier en dat buiten de muren van het
opvangcentrum. Iedereen moedigen we aan om de handen uit de
mouwen te steken. Niet alleen de eigen kamer houden ze schoon,
maar er zijn ook klusjes in het opvangcentrum zelf: afwassen, eten uit-
scheppen, poetsen van gangen en toiletten. Hiervoor krijgen ze dan
een kleine vergoeding”.
“De kinderen hebben leerplicht en gaan dus naar school,” zegt Ludo
“De jongsten gaan naar basisschool De Luchtballon, de ouderen naar
een onthaalklas voor anderstaligen in de middelbare school). “.Nadat
we de kinderen inschrijven,brengen we het schoolsysteem voor de
ouders in kaart. Wij verwachten immers dat zij zelf zorgen dat hun
kind mee is op school, maar kunnen natuurlijk altijd rekenen op de
hulp van de collega’s De ouders zijn opvallend alert en vinden het
belangrijk dat hun kinderen naar school kunnen.”
“Ook de volwassenen leren graag bij. Zo is er een groep die
Nederlandse taallessen volgt bij de officiële vormingsinstellingen.Ze
hopen dat dit positief zou kunnen zijn in functie van hun eventueel
toekomstig regularisatiedossier. Enkele andere asielzoekers volgen
een opleiding voor klusjesman bij het centrum voor volwassenenon-
derwijs van Heusden. Ze brengen hun kennis in de praktijk in ons cen-
trum: verven, tegelen, klinkers leggen,…Anderen volgen een cursus
informatica en internet om op die manier contacten te leggen met het
thuisland.”
Contact met de buurt
“In het begin stond de buurt negatief tegenover de komst van het
opvangcentrum. Vooral de angst voor het onbekende speelde hierin
een grote rol. Na een inwerk en aanpassingsperiode bleven er slechts
enkele ergernissen over: het zwerfvuil , maar ook de spelende kinde-
ren op straat vond de buurt onaangenaam en gevaarlijk. Daarom heb-
ben we het terrein duidelijk afgebakend zodat de kinderen veilig kun-
nen spelen. Bovendien houden we maandelijks samen met bewoners
een ‘clean sweap’. Zo ruimen we het zwerfvuil op in de omgeving.”
“Verder staan er activiteiten voor asielzoekers én buurtbewoners op de
agenda. Bijvoorbeeld. zumbalessen en djembélessen. De djembéles-
sen,gesubsidieerd door het provinciebestuur om de sociale cohesie
aan te zwengelen, hebben veel succes en binnenkort volgt er een
optreden. Ook de vrijwilligers doen hun duit in het zakje. Zij vormen
een contact met de buitenwereld en bieden tal van activiteiten aan de
bewoners. Ze geven danslessen, organiseren het zomerklasje of een
uitstap. Op een jaar werd er een stevig netwerk rond het opvangcen-
trum gesponnen. Deze mensen die we op de hoogte houden via een
nieuwsbrief, vormen samen met de medewerkers stevige fundamen-
ten van een centrum dan 24 op 24 u draait
15Opvangcentrum De Bark blijft langer open
Fonto Nova : een nieuwe thuis voor gevluchte buitenlandse jongeren
De Oever, een organisatie binnen Bijzondere Jeugdzorg Limburg,
heeft een ambulant en (semi)residentieel aanbod voor kinderen, jon-
geren en hun omgeving waarbij de opvoedingssituatie problematisch
is. Daarnaast speelt de organisatie ook in op nieuwe hulpvragen en
maatschappelijke tendensen. Enkele jaren geleden kreeg De Oever
steeds meer vragen naar residentiële opvang voor niet-begeleide bui-
tenlandse minderjarigen. Zowat tegelijkertijd kreeg De Oever een
pand in de Stalenstraat in Genk. Eind juni was dit huis mooi gereno-
veerd en klaar voor haar nieuwe bestemming: Fonto Nova, de eerste
Limburgse voorziening binnen de Bijzondere Jeugdzorg met een spe-
cifiek hulpverleningsaanbod voor niet-begeleide buitenlandse min-
derjarigen. Fonto Nova is een nieuwe thuis voor vijftien jongeren die
zonder begeleiding van ouders of voogd naar ons land zijn gevlucht.
Gelegen in een multi-culturele omgeving, is het een ideale thuishaven
om bruggen te slaan met de samenleving.
Nieuwe bron
Ronny Vandael, teamverantwoordelijke van Fonto Nova, legt uit: “De
naam Fonto Nova hebben we zelf gekozen. Fonto Nova komt uit het
Esperanto en betekent letterlijk ‘nieuwe bron’. De anders klinkende
naam verwijst op de eerste plaats naar de herkomst van onze doelgroep:
jongeren afkomstig uit ‘verre landen’. Tegelijk staat de naam symbool
voor de nieuwe groeikansen die we onze jongeren willen geven, om zich
te ontwikkelen tot betrouwbare en zelfstandige personen.”
Jongens
“In Fonto Nova is er plaats voor vijftien jongeren tussen 12 en 18 jaar.
Op dit moment zijn het bijna allemaal jongens, uitgezonderd één
meisje. De groep van niet-begeleide buitenlandse minderjarigen die
jaarlijks instromen in België, telt ook veel meer jongens dan meisjes.
Vanaf de start van Fonto Nova zijn er slechts twee meisjes opgenomen.
Ons eerste meisje is na drie maanden kunnen doorstromen naar een
andere leefgroep van Bijzondere Jeugdzorg, met enkel Vlaamse jonge-
ren. Ook voor het meisje dat nu nog bij ons verblijft proberen we een
andere oplossing te zoeken. Onze jongeren komen uit landen van bui-
ten de Europese Economische ruimte en zijn niet begeleid door (één
van) hun ouders of door een wettelijke voogd. Qua herkomst is de
groep zeer divers. In het begin waren de Afghanen in de meerderheid
maar nu hebben we een mix van nationaliteiten: Afghaans, Irakees,
Ghanees, Nigeriaans, Congolees, Marokkaans, Mongools en
Armeens. Dit betekent dat ze onderling veel oefenen in het
Nederlands, wat een groot voordeel is bij het leren van onze taal. Wij
vragen ook uitdrukkelijk dat ze aan tafel en tijdens gezamenlijke sport
- en andere activiteiten Nederlands spreken. Onze jongeren slagen erin
om in korte tijd zich verstaan te kunnen maken in het Nederlands.”
Intake
“Elke jongere heeft een voogd, die hem werd toegewezen toen hij zich
aanmeldde in België. Er zijn twee soorten voogden: de professionelen
werken in dienstverband van organisaties als Caritas International of
Rode Kruis Vlaanderen. De vrijwillige voogden, die in de meerderheid
zijn, hebben een korte opleiding gevolgd. Het toewijzen aan een
voogd gebeurt door de dienst Voogdij in Brussel. Voor de jongere zelf
is de voogd een belangrijke steunpilaar en dé contactpersoon naar de
overheid.“Na de toewijzing van een jongere aan Fonto Nova, wordt de
intakeprocedure opgestart. Het intakegesprek met elke jongere indi-
vidueel, is hierbij heel belangrijk. Bij dit gesprek nodigen we ook de
voogd, de consulent van het comité Bijzondere Jeugdzorg en een tolk
uit. Dit om er zeker van te zijn dat de jongere alles goed begrijpt en vra-
gen kan stellen. Een belangrijke vraag tijdens het intakegesprek is de
vraag of de jongere bij ons wil verblijven. Hij moet het zien zitten om
samen te leven in een groep van vijftien jongeren met diverse her-
komst. Verder wordt gesproken over de hulpvragen, verwachtingen
van de jongere en de bereidheid om over zijn problemen te praten. De
infobrochure met het huishoudelijk reglement wordt ook verduide-
lijkt. Zo weet de jongere welke regels en afspraken er gelden binnen
Fonto Nova. De meeste intakegesprekken leiden tot een opname. Een
niet-opname moet schriftelijk worden gemotiveerd.”
Handtekening
De begeleiding van Fonto Nova is erop gericht de jongeren te stimule-
ren om hun eigen krachten te benutten en verder te groeien in hun
zelfstandigheid. We vertrekken steeds vanuit zijn hulpvraag en ver-
wachten een actieve houding van de jongere. De jongere draagt zelf alle
verantwoordelijkheid. Zo is hij zelf verantwoordelijk om zich te hou-
den aan de afspraken en voorwaarden over zijn juridische procedure.
Ook in andere domeinen van de begeleiding wordt appèl gedaan op de
verantwoordelijkheid van de jongere. Enkele voorbeelden van doelen
binnen de hulpverlening kunnen zijn: ”ik wil in juni 2011 doorstromen
naar het gewone onderwijs of ik wil huiswerkbegeleiding”. De doelen
worden in de ik-vorm geformuleerd. De evolutieverslagen worden ook
telkens besproken met én mede ondertekend door de jongere zelf.“
Contact met de buren
“Het Comité Bijzondere Jeugdzorg of de Sociale Dienst van de
Jeugdrechtbank, is onze verwijzer. Zij verwachten dat we de jongeren
een goede opvang en begeleiding geven, zodat ze gelijke kansen heb-
ben, zoals hun Vlaamse leeftijdsgenoten. Zo moedigen wij de jonge-
ren aan om inzet te tonen bij het leren van het Nederlands op school,
om een goede beroepskeuze te maken en om de Vlaamse waarden en
normen te respecteren. In huis leren ze lotgenoten kennen en zoeken
ze steun bij elkaar. Buitenshuis leren ze Vlaamse jongeren kennen op
school en tijdens vrije tijd. Meestal gaan de jongeren eerst naar een
onthaalklas. Als ze vlot Nederlands spreken, stimuleren we hen om
over te schakelen naar een gewone klas. Hun schoolcarrière volgen we
van zeer nabij. Wanneer een jongere bijvoorbeeld vaak te laat op
school aankomt, wijzen we op zijn doel – bijv. “ik wil dit jaar slagen op
school” - en bespreken we wat het te laat komen betekent - wil hij zijn
Jaarboek Migratie en integratie Limburg 201016
doel niet meer bereiken? Door deze aanpak herpakt de jongere zich
meestal. We werken ook aan goede contacten met onze buren. De
Turkse bakker trakteert regelmatig op lekkere koekjes en de choco-
mousse van de Vlaamse buurvrouw valt bij iedereen in de smaak. Onze
jongeren vallen helemaal niet op in deze buurt met zoveel nationalitei-
ten. De jongeren zeggen een goed gevoel te hebben in onze buurt”.
Kamertraining
“In Fonto Nova leven er op dit moment negen jongeren in de leefgroep
en in de kamertraining wonen zes jongeren. In de leefgroep brengen
de jongeren veel tijd samen door: samen eten, tv kijken, sporten. Elke
jongere draagt zijn steentje bij in de huishoudelijke taken. Ze hebben
ook inspraak om groepsuitstappen te kiezen: bv samen gaan zwem-
men of bowlen. We hebben ook een grote tuin met mogelijkheden tot
spel- en sportactiviteiten: voetballen, basketten en tafeltennis.
Dankzij de steun van het streekfonds “Hart voor Limburg”, hebben we
duurzaam sportmateriaal aangekocht. Natuurlijk brengt samenleven
soms ook heel wat discussie mee, net zoals in elk gezin met opgroei-
ende pubers. Vanaf 16 à 17 jaar kunnen de jongeren doorstromen naar
de kamertraining, een apart gedeelte binnen hetzelfde gebouw. Bij
kamertraining wonen de jongeren apart op een eigen kamer: ze koken
hun eigen potje en beheren hun eigen geld. Douchen en kleding was-
sen, doen ze in een gemeenschappelijke ruimte. In begeleidingsge-
sprekken biedt de individueel begeleider ondersteuning: hoe gaat het
op school?, hoe verloopt de netwerkontwikkeling? De kamertraining
bereidt jongeren voor op een zelfstandig leven als ze 18 jaar zijn. En
dat is voor de ene al makkelijker dan voor de andere. Wie wettelijke
verblijfspapieren heeft of geniet van subsidiaire bescherming – omdat
hij afkomstig is uit een erkend oorlogsgebied - staat sterker. Hij heeft
recht op legaal verblijf in België, verdere scholing of een job. Een jon-
gere zonder deze papieren heeft het veel moeilijker. We informeren
hem over de mogelijkheden: een terugkeer naar het herkomstland of
over het harde leven in de illegaliteit en hoe hierin overleven?. Geen
makkelijke keuze!“
Ruhullah aan het woord
“Twee jaar geleden ben ik alleen zonder mijn ouders uit Afghanistan
naar België gevlucht. Ik deed een aanvraag als asielzoeker en woonde
gedurende meer dan een jaar in het asielcentrum Ter Dennen in
Lanaken. In juli kreeg ik een erkenning als vluchteling. Maar omdat ik
17 ben, mocht ik nog niet alleen gaan wonen. Het Comité Bijzondere
Jeugdzorg verwees me door naar Fonto Nova. Ik woon hier drie maan-
den: een maand in de leefgroep en twee maanden in kamertraining.
Dit betekent dat ik een eigen kamer heb en mijn eigen eten mag
koken. Dit doe ik graag, want ik hou van koken. Daarom volg ik een
opleiding kok in het deeltijds onderwijs. Met dit diploma wil ik graag
werk vinden in de horeca en zelf instaan voor mijn kosten. De begelei-
ders van Fonto Nova steunen mij hierbij. Op mijn eigen kamer kan ik
mijn vrienden ontvangen. Die komen uit diverse landen van de wereld.
Ik voel me thuis tussen de jongeren en we hebben goede contacten
met elkaar. Ik mag ook mijn eigen budget beheren. Per maand krijg ik
280 euro leefgeld en 42 euro zakgeld. Mijn uitgaven moet ik bijhouden
in een kasboek en zo leer ik omgaan met geld. Ik leer ook vooruitden-
ken en mijn uitgaven plannen. Dat is een goede voorbereiding op het
echte leven wanneer ik alleen woon. Wat ik wel minder goed vind is
het feit dat je twee weken vooraf moet aanvragen om op weekend te
gaan. Zo was er vorige week een Afghaans feest in Antwerpen. Ik wou
er graag naartoe gaan en bij vrienden in Antwerpen blijven slapen.
Maar dat mocht niet, omdat ik het niet heb aangevraagd vooraf - want
mijn voogd moet toestemming geven. Dat vind ik een stomme regel,
maar ja ik moet me aanpassen aan de regels van het huis.”
17
“Op mijn eigen kamer kan ik
vrienden ontvangen.
Die komen uit diverse landen
van de wereld.”
Nederlanders grootste groep nieuwe migranten
In 2007 vestigen 3.437 Nederlanders zich in Limburg. Met bijna
40.000 zijn de Nederlanders de grootste groep niet-Belgen in
Limburg. Het aantal Nederlanders dat zich van over de grens in
Limburg vestigt, stijgt voor het eerst sinds enkele jaren niet verder,
maar stabiliseert zich rond het hoogtepunt van 3.500 Nederlandse
inwijkelingen per jaar. Het aantal Nederlandse migranten dat jaarlijks
naar Limburg komt, is tussen 1989 en 2007 wel meer dan verdubbeld.
Vooral de goedkopere woningen en bouwgronden trekken de
Nederlanders in onze provincie aan, met name in de grensgemeenten
in Noord-Limburg en het Maasland. Lanaken mocht in 2007 het
meeste Nederlandse nieuwkomers verwelkomen (549), maar ook
Lommel (329), Hamont-Achel (246), Riemst (212) en Maasmechelen
(278) waren erg in trek.
Wat ook kan meespelen is de zogenaamde België-route. In Nederland
zijn de regels voor gezinshereniging strenger. Nederlandse allochto-
nen die willen huwen met een partner van buiten de EU, vestigen zich
eerst in België en omzeilen zo de strengere Nederlandse regels.
Netto is de Nederlandse migratie wel een stuk kleiner dan wat de cij-
fers doen uitschijnen. Naast inwijkelingen, zijn er ook uitwijkelingen.
In 2007 waren er 3.437 nieuwkomers, maar trokken er ook 1.586
Nederlanders weg uit Limburg.
Nieuwe immigrantenElk jaar vestigen heel wat immigranten zich vanuit het buitenland in
onze provincie. Bijna de helft hiervan zijn Nederlanders.
Aantal buitenlandse inwijkelingen piekt
In de loop van 2007 vestigen zich 7.100 migranten vanuit het buiten-
land in Limburg. Hiermee bereikt Limburg zijn hoogste peil sinds
1989. Bijna de helft (48,4%) van deze buitenlandse inwijkelingen heeft
de Nederlandse nationaliteit. Ook Belgen die zich vanuit het buiten-
land opnieuw in Limburg vestigen worden onder de buitenlandse
inwijkelingen gerekend. Met 701 komen ze op de tweede plaats. Polen
(591 personen), Turkije (486 personen) en Marokko (270 personen)
vervolledigen de top vijf. In totaal is 86,3% van de buitenlandse inwij-
kelingen afkomstig van een Europees land.
Ook immigranten uit voormalige EU-migratielanden komen nog naar
Limburg. Zo vestigden zich er in de loop van 2007 84 Italianen, 67
Spanjaarden, 44 Portugezen en 30 Grieken. Ook inwoners van één van de
EU-landen vinden traditioneel hun weg naar België. In 2007 vestigen
zich heel wat Duitsers (151), Britten (53), en Fransen (52) in Limburg.
Daarnaast valt vooral de stijging vanuit de nieuwe EU-lidstaten op. Zo steeg
het aantal uit Polen van 241 in 2006 naar 591 in 2007, het aantal Roemenen
van 31 naar 112 en het aantal Bulgaren van 23 naar 81. De stijging van het
aantal buitenlandse inwijkelingen (van 6.375 in 2006 naar 7.100 in 2007)
is dan ook vooral toe te schrijven aan de toename van deze groepen.
India blijft met 74 buitenlandse inwijkelingen in 2006 de koploper van
het Aziatische continent, gevolgd door de vooral vrouwelijke migratie
uit Thailand (61) en de Filippijnen (36).
Jaarboek Migratie en integratie Limburg 201018
Top 10 buitenlandse inwijkingen naar Limburg (loop 2007)
nationaliteit aantal %
Nederland 3 437 48,4%
België 701 9,9%
Polen 591 8,3%
Turkije 486 6,8%
Marokko 270 3,8%
Duitsland 151 2,1%
Roemenië 112 1,6%
Italië 84 1,2%
Bulgarije 81 1,1%
Verenigde Staten van Amerika 79 1,1%
overige landen 1 108 15,6%
totaal Limburg 7 100 100,0%
Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, Dienst Demografie
Verwerking: provincie Limburg - Directie Mens - Steunpunt Sociale Planning
Aantal buitenlandse inwijkingen in Limburg naar nationaliteit (loop
2007)
Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, Dienst Demografie
Verwerking: provincie Limburg – Directie Mens – Steunpunt Sociale Planning
Nederland 48,4%
Turkije 6,8%
Marokko 3,8%
Polen 8,3%
België 9,9%
Roemenië 1,6%
Italië 1,2%
Duitsland 2,1%
Bulgarije 1,1%
Verenigde Staten van Amerika 1,1% overige landen 15,6%
N=7.100
HuwelijksmigratieHuwelijksmigratie is een belangrijk migratiekanaal. Er zijn geen
harde cijfers over omdat de migratiegrondslag als dusdanig niet
gehanteerd wordt in statistieken, maar 85% van de inburgeraars in
Vlaanderen en Brussel behoort tot deze categorie. Het gaat ook niet
alleen over Turkse en Marokkaanse huwelijksmigranten, ook veel
Belgische vrijgezellen gaan op zoek naar een geschikte partner in de
zogenaamde bruiddonorlanden. Welke dat zijn blijkt uit het recente
jaarrapport migratie van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en
voor Racismebestrijding: er zijn drie landen waarvan meer dan tachtig
procent van de migranten naar België van het vrouwelijk geslacht zijn:
Wit-Rusland, de Filippijnen en Thailand.
De cijfers zijn ook ontoereikend om te bepalen hoe het fenomeen evo-
lueert. Wordt er nu meer of minder over de grens getrouwd? De meest
recente cijfers dateren uit 2004 en gingen toen over alle gehuwde kop-
pels in Vlaanderen met minstens één allochtone partner. Hieruit blijkt
dat huwelijksmigratie hoger ligt bij Turken dan bij Marokkanen. Bij
Marokkanen komen dan weer meer gemengde huwelijken voort.
Verder blijkt uit sporadische cijfers afkomstig van een aantal
Limburgse lokale integratiediensten dat huwelijksmigratie in dalende
lijn zou zitten, maar we zijn er nog niet in geslaagd om deze trend met
nieuw en hard cijfermateriaal te onderbouwen.
Huwelijksmigratie is een complex fenomeen. Factoren op allerlei
niveaus spelen een rol en beïnvloeden elkaar. Op een studiedag van het
Limburgse Onthaalbureau samen met het Huis van het Nederlands en
het Provinciaal Integratiecentrum op 15 oktober 2010 werden tijdens
een workshop over huwelijksmigratie al deze factoren op een rij gezet
en becommentarieerd. Dat leverde het volgende resultaat op.
Factoren die huwelijksmigratie bevorderen.
1. Huwelijksmigratie verbreedt de huwelijksmarkt. Allochtone jonge-
ren die hier zijn opgegroeid hoeven zich niet te beperken tot de
potentiële partners hier, ze kunnen ook op zoek in hun land van
herkomst. Uit getuigenissen die het Provinciaal Integratiecentrum
verzamelde op gespreksgroepen met allochtone ouders en jongeren
en ook uit de recente educatieve box ‘Verliefd, verloofd, getrouwd’
over huwelijksmigratie van het Steunpunt Allochtone Meisjes en
Vrouwen (SAMV) blijkt dat partners uit het herkomstland dikwijls
hoger aangeslagen worden dan die van hier. Veel allochtone meisjes
die hier zijn opgegroeid geven de voorkeur aan jongens van ginder
omdat die serieuzer zijn, meer verantwoordelijkheid aankunnen en
19
Evolutie van het aantal buitenlandse inwijkingen uit Nederland
(1989-2007)
1.000
4.000
4.500
1.500
2.000
2.500
3.000
3.500
1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007
Wie kan naar België reizen? Wie mag in België wonen en werken?
EU-onderdanen
Voor onderdanen van de oude EU-landen is het makkelijk: zij kunnen
vrij in en uit België reizen, er vrij werken en (als ze voldoende inkom-
sten hebben) er zich ook vrij vestigen. Onderdanen van de nieuwe EU-
landen uit Oost-Europa kunnen ook vrij in en uit België reizen. Sinds
1 mei 2009 is het voor de onderdanen van nieuwe EU-lidstaten, waar-
onder Polen, bovendien niet langer verplicht om een arbeidskaart te
hebben om in België te kunnen werken. Voor Bulgarije en Roemenië,
die sinds 2007 lid zijn van de Europese Unie, geldt deze verplichting
nog. Ook kunnen ze gedetacheerd worden door een bedrijf uit hun
land of als zelfstandige hier aan de slag gaan.
Niet-EU-onderdanen
Om België binnen te komen voor een verblijf van korte duur hebben
niet-EU-onderdanen dikwijls een visum nodig van één van de diploma-
tieke posten van de Schengenlanden. Niet-EU-onderdanen kunnen ook
niet vrij werken in België. Bedrijven hier kunnen uitzonderlijk wel per-
soneel laten overkomen, bijvoorbeeld gespecialiseerde technici. Ook
beroepssporters en artiesten kunnen naar hier komen. Dat moeten ze
op voorhand aanvragen. Niet-EU-ers kunnen ook naar België komen als
hier nauwe familie woont: een echtgenoot of echtgenote, een kind of -
als er sprake is van een ondersteuning en hulp - bejaarde ouders.
Bepaalde nationaliteiten hebben een visum nodig. Niet-EU-ers kunnen
hier ook studeren. Ze moeten dan wel voldoende financiële middelen
hebben om die studies te betalen of van iemand in België ten laste zijn.
Na de studies moeten ze vertrekken. Voor niet-EU-ers geeft ook een
asielaanvraag recht op tijdelijk verblijf, zolang als de procedure loopt.
Wordt de asielaanvraag erkend, dan kunnen ze blijven.
Meer info? www.vmc.be, de website van het Vlaams Minderhedencentrum.
Sociaal-juridische dienstverlening van het Provinciaal Integratiecentrum, pricju-
[email protected] of 011 30 57 13.
Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, Dienst Demografie
Verwerking: provincie Limburg - Directie Mens - Steunpunt Sociale Planning
Marokkanen Turken
Vrouw kiest voor partner uit het herkomstland 51% 67%
Man kiest voor partner uit het herkomstland 43% 65%
Vrouw kiest voor autochtone partner 5% 2%
Man kiest voor autochtone partner 10% 6%
zich meer volwassen gedragen. Jongens die hier zijn opgegroeid
vinden ze te speels, ze hebben te weinig ‘karakter’. Omgekeerd vin-
den allochtone jongens die hier zijn opgegroeid de meisjes van hier
te vrij, te ‘westers’, niet respectvol genoeg, niet ‘bekwaam voor een
huwelijk’. Ook Belgische vrijgezellen die hier geen geschikte part-
ner vinden verbreden hun huwelijksmarkt richting buitenland, met
name de al genoemde bruiddonorlanden.
2. Huwelijksmigratie wordt mogelijk door transnationale contacten.
Des te sterker of des te makkelijker deze contacten zijn, des te rea-
listischer wordt een huwelijk over de grens. Huwelijksmigratie
komt meer voor bij Turken dan Marokkanen, reden hiervoor is dat
Marokkanen minder sterke banden onderhouden met hun her-
komstland. Ook binnen de groepen zijn er verschillen. De
Vlaamse cijfers van hierboven zijn ook beschikbaar per provincie
en daaruit blijkt dat Turken uit provincies waar veel Turken wonen
meer kiezen voor een partner uit Turkije. Waarschijnlijk doen ze
dat omdat Turken die meer geconcentreerd bij elkaar wonen ster-
kere contacten blijven houden met hun herkomstland. In alloch-
tone gezinnen hebben de ouders doorgaans nog altijd redelijk wat
impact op de partnerkeuze. Dit kan huwelijksmigratie bevorderen
omdat ouders meestal nog sterke banden hebben met het
herkomstland. Uit getuigenissen die het Provinciaal Integratie-
centrum verzamelde op gespreksgroepen met allochtone ouders
en jongeren blijkt dat gearrangeerde huwelijken waarbij ouders
het voortouw nemen bij de partnerkeuze nog slechts heel beperkt
voorkomen. Maar allochtone ouders voelen zich nog wel verant-
woordelijk voor het huwelijksgeluk van hun kinderen en dat uit
zich in subtielere vormen van invloed en lichte vormen van druk,
bijvoorbeeld door een ontmoeting met geschikte kandidaten te
organiseren tijdens een reis naar het buitenland en daarbij een
sfeer te creëren die ontvankelijk is voor romantiek.
3. Migratiedruk in landen van herkomst maakt huwelijksmigratie aan-
trekkelijk. Huwelijksmigratie is in vele gevallen de enige legale weg
om te migreren naar Europa, en dat maakt partners uit België extra
aantrekkelijk: behalve een echtgenoot of echtgenote krijgen ze ook
de optie mee om te emigreren. Maar met name hoger opgeleide
Turkse jongeren in Turkije aarzelen steeds meer om van deze optie
gebruik te maken: de economische ontwikkeling gaat dusdanig
hard in Turkije dat er zelfs sprake is van een omgekeerde huwelijks-
migratie, zo werd aangegeven tijdens de workshop.
4. Internationale verdragen garanderen het recht op huwelijksmigratie,
met name artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de
Mens garandeert het recht op gezinsleven. De Europese richtlijn
2003/86 werkt dit specifiek uit inzake het recht op gezinshereniging.
Jaarboek Migratie en integratie Limburg 201020
Uitbundige feestvreugde op een Marokkaanse bruiloft.
Factoren die huwelijksmigratie beperken
1. In huwelijken met een partner uit het buitenland kan er meer
stress optreden. In een vorige editie van dit jaarboek heeft psycho-
loge Sultan Balli dit uitvoerig beschreven, met name hoe rolpatro-
nen onder druk komen te staan en partners uit het buitenland in
een geïsoleerde en afhankelijke positie komen te staan.
Echtscheidingscijfers liggen hoger bij huwelijken met een partner
uit het buitenland. (Echtscheiding bij personen van Turkse en
Marokkaanse herkomst (2009). Steunpunt Gelijkekansenbeleid.)
Dit kan ook veroorzaakt worden doordat de partners minder tijd
en mogelijkheden hebben om elkaar beter te leren kennen voor
het huwelijk. Naarmate in de omgeving van kandidaat-trouwers
meer negatieve ervaringen de ronde doen wordt een migratiehu-
welijk minder aantrekkelijk.
2. Hierbij aansluitend loopt ook de integratie van de huwelijkspart-
ner in de Vlaamse samenleving niet altijd vlot. Dit werd dikwijls
aangehaald in gespreksgroepen met ouders en jongeren. Partners
uit het buitenland vinden moeilijk geschikt werk omdat ze onvol-
doende Nederlands kennen en diploma’s en competenties uit hun
herkomstland niet de verwachte waardering krijgen. Dat zet een
rem op de ambities van een jong gezin, in Vlaanderen is het twee-
verdienersgezin de norm. Een buitenlandse partner wordt minder
aantrekkelijk naarmate in de omgeving van kandidaat-trouwers
zich steeds meer van dit soort moeilijkheden aandienen.
3. Het recht op gezinshereniging is niet absoluut, de Europese richt-
lijn uit 2003 laat landen toe voorwaarden te stellen. In België blijft
dat vooralsnog beperkt: de leeftijdsgrens van de buitenlandse
partner ligt op 21 jaar en de partner hier moet beschikken over een
ziekteverzekering en voldoende huisvesting. Maar deze beperkin-
gen blijven deels dode letter omdat oude bilaterale akkoorden tus-
sen België en Marokko en België en Turkije nog steeds gelden en
hierin is afgesproken dat er geen beperkingen gesteld worden.
Nederland maakt wel ten volle gebruik van de mogelijke beperkin-
gen: er geldt een inkomenseis (de partner in Nederland moet min-
stens 120 procent van het minimumloon verdienen), ook hier ligt
de leeftijdseis op 21 jaar en de Wet Inburgering Buitenland (WIB)
bepaalt dat de buitenlandse partner in zijn of haar herkomstland
eerst moet slagen in een toets gesproken Nederlands en een toets
kennis van de Nederlandse samenleving. Deze beperkingen wor-
den wel deels ondergraven door kandidaat gezinsvormers die (tij-
delijk) naar een ander Europees land verhuizen (in vele gevallen
België) omdat ze daar als EU-onderdaan niet onderworpen zijn
aan deze beperkingen. Dit staat bekend als de ‘Belgiëroute’, maar
die term is misleidend: men verhuist niet naar België omdat hier
soepelere regels in tel zijn. ‘Europaroute’ zou correcter zijn omdat
men, wat dit punt betreft, als EU-burger met een andere nationa-
liteit dan die van het land waar men woont meer rechten heeft dan
de eigen burgers van dat land. De beperkende maatregelen lijken
wel effectief: Nederlandse cijfers laten tussen 2003 en 2007 een
daling zien van het aantal Turkse huwelijksmigranten met 71 pro-
cent en van het aantal Marokkaanse huwelijksmigranten met 76
procent. Maar het effect ebt na een tijd weg, kandidaten passen
zich blijkbaar aan: tussen 2007 en 2008 steeg het aantal Turkse
huwelijksmigranten weer met 43 procent en het aantal
Marokkaanse huwelijksmigranten met 26 procent.
ArbeidsmigratieLimburg kent een lange geschiedenis van arbeidsmigratie. Hoewel er
sinds 1974 een migratiestop van kracht is, komen ook de laatste jaren
arbeidsmigranten vanuit het buitenland in Limburg werken.
Een indicatie van het aantal arbeidsmigranten die als werknemer aan de
slag gaan, krijgen we op basis van het aantal uitgereikte arbeidskaarten.
Daarnaast kunnen onderdanen van de EU-landen hier als zelfstandige
aan de slag of naar hier gedetacheerd worden vanuit hun bedrijf.
De cijfers over het aantal arbeidskaarten geven echter slechts een
beperkt beeld van arbeidsmigratie. Sommige vreemdelingen, zijn net
zoals de Belgen, vrijgesteld van een arbeidskaart. Zij zijn dan niet
opgenomen in de statistieken. De statistieken bevatten bovendien
zowel de aanvragen als de hernieuwingen. Een werknemer kan in één
jaar meerdere arbeidskaarten ontvangen. De cijfergegevens stemmen
dus in geen geval overeen met het aantal effectief naar Limburg gemi-
greerde of in Limburg verblijvende buitenlandse werknemers.
Bovendien moeten onderdanen van de nieuwe EU-lidstaten, waaron-
der Polen, sinds 1 mei 2009 niet langer over een arbeidskaart beschik-
ken om in België te kunnen werken. Voor Roemenië en Bulgarije, die
sinds 2007 lid zijn van de Europese Unie, blijft deze verplichting wel
gelden. Poolse werknemers maken momenteel de hoofdmoot uit van
de arbeidsmigranten in Limburg.
Aantal arbeidskaarten voor Limburg daalt sterk
In de loop van 2009 reikte de Vlaamse Gemeenschap in Limburg 4.031
arbeidskaarten en –vergunningen uit aan vreemde arbeiders. In verge-
lijking met 2008 is dit een meer dan halvering. Het feit dat Polen sinds
1 mei 2009 niet langer een arbeidskaart moeten aanvragen verklaart
deze forse daling.
Vooral het aantal afgeleverde arbeidskaarten B kent een forse daling.
Arbeidskaarten B zijn bedoeld voor echte arbeidsmigranten, werkne-
mers die voor een bepaalde job uit het buitenland naar België komen.
In 2009 worden in Limburg 3.322 arbeidskaarten afgeleverd, onge-
veer een derde van het aantal in 2008.
Bijna 83% van alle arbeidskaarten B gaan in 2009 naar onderdanen
van de nieuwe EU-lidstaten in knelpuntberoepen. Verder reikt de
21
Jaarboek Migratie en integratie Limburg 201022
Vlaamse Gemeenschap arbeidskaarten B uit aan hooggeschoolden
(31), leidinggevenden (8), gedetacheerde hooggeschoolden, leiding-
gevenden of stagiairs (91), au-pairs (22), beroepssporters (19) en nog
aan enkele andere categorieën. Meer dan 35,9% van alle arbeidskaar-
ten B wordt uitgereikt aan Polen. Dit zijn de Polen die tot mei 2009 een
arbeidskaart hebben aangevraagd. Roemenië (25,3) en Bulgarije
(29,8%) vervolledigen de top drie.
In Limburg ontvangen 706 personen een arbeidskaart C. Deze
arbeidskaart is voor wie legaal in België verblijft maar met zo’n kaart
ook recht krijgt om er te werken. Het gaat dan om geregulariseerden,
studenten of slachtoffers van mensenhandel en ontvankelijk verklaar-
de asielzoekers. Tenslotte is er ook nog de arbeidskaart A. Na vier jaar
werken met een arbeidskaart B kan iemand een kaart A krijgen.
Bron: Vlaams Ministerie voor Werk en Sociale Economie
Verwerking: provincie Limburg - Directie Mens - Steunpunt Sociale Planning
0
2.000
4.000
6.000
8.000
10.000
12.000arbeidskaart Aarbeidskaart Barbeidskaart C
2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009
761 1.003 916 822 946 980 706
388459 1.224
3.920
8.039
9.653
3.322
95
4
3
2
1
3
Evolutie van het aantal afgeleverde arbeidskaarten voor Limburg
(2003 - 2009)
De fruitteelt is in Limburg een belangrijke economische activiteit. Maar
ook erg arbeidsintensief en dus goed voor heel wat werkgelegenheid.
De Limburgse fruitpluk is traditioneel erg in trek bij buitenlandse sei-
zoensarbeiders, maar de VDAB probeert ook Belgen warm te maken
voor een job in de fruitpluk. Dit jaar werden er in Limburg zelfs speci-
ale ‘jobdatings’ georganiseerd tussen werkzoekenden en de grote
werkgevers in de Zuid-Limburgse fruitsector. “En met succes!” vertelt
Marlène Reggers van de Fruitcel van de VDAB. Zo was er in het voor-
jaar een jobdating voor zacht fruit en in het najaar nog twee voor hard
fruit. Beide waren erg succesvol. Meer dan 1.100 werkzoekenden kwa-
men zo in contact met potentiële werkgevers uit de fruitsector. Vooral
de samenwerking met Forem, de Waalse tegenhanger van de VDAB,
wierp zijn vruchten af. Ongeveer de helft van alle werkzoekenden
kwam uit Wallonië.
Het aantal Belgen dat in de fruitpluk aan de slag wil gaan, is echter
niet voldoende om tegemoet te komen aan de vraag. Daarom werken
er naast de Belgen ook heel wat buitenlandse seizoensarbeiders in de
fruitpluk. Het aantal Europese seizoensarbeiders zit de laatste jaren in
de lift. In 2006 waren er 3.063 Europese fruitplukkers actief in de
gemeenten van de Limburgse fruitstreek. Drie jaar later steeg dit aan-
tal tot 9.099, een verdrievoudiging. Op cijfers van 2010 is het nog
wachten tot op het eind van het jaar.
Betekent het grote succes van de jobdatings dat er dit jaar minder bui-
tenlandse seizoensarbeiders ingeschakeld werden in de fruitpluk?
Marlène Reggers: “Uit gesprekken met de grootste werkgevers op de
jobdatings schat ik dat de verhouding Belgen/buitenlandse fruitpluk-
kers ongeveer fifty fifty is: de helft van de fruitplukkers komen uit
eigen land, de andere helft seizoensplukkers uit het buitenland”.
Als de werkgevers uit de fruitpluk de keuze hebben, kiezen ze voor de
Belgen. “Wat zeker meespeelt in de voorkeur van de werkgevers voor
Belgische fruitplukkers is dat voor hen geen huisvesting voorzien
moet worden: zij gaan elke dag gewoon naar huis. Voor fruitplukkers
uit het buitenland is dit wel het geval. De normen voor huisvesting zul-
len vanaf volgend jaar trouwens nog verstrengd worden.”
Hoe komen de fruitboeren in contact met buitenlandse seizoensarbei-
ders? “De VDAB beschikt over kanalen om vacatures in het buitenland
bekend te maken, maar in de praktijk wordt hier weinig gebruik van
gemaakt. Vaak bieden potentiële seizoensarbeiders zich spontaan aan
bij de grote fruitboeren. Ook de boeren zelf hebben de laatste jaren
goede connecties in het buitenland opgebouwd. Of ze werken met
tussenpersonen. En er zijn zelfs gespecialiseerde interimbedrijven die
de rekrutering, screening, het vervoer en de huisvesting van de buiten-
landse arbeidskrachten voor hun rekening nemen.”
Het merendeel van de buitenlandse seizoensarbeiders in Limburg komt
uit Polen. Een verklaring voor de sterke aanwezigheid van de nieuwe
EU-landen in de fruitpluk, is dat het inschakelen van seizoensarbeiders
uit Polen de afgelopen jaren erg vergemakkelijkt is. Zo moeten Polen
sinds 1 mei 2009 niet langer over een arbeidskaart beschikken om in
België te kunnen werken. Voor Roemenië en Bulgarije geldt deze ver-
plichting nog tot eind 2011.
Limburgse fruitpluk erg in trek bij seizoensarbeiders
23Mensen zonder wettig verblijfMensen zonder wettig verblijf leven zonder wettige verblijfsdocumen-
ten in België. ‘Illegalen’ of ‘mensen zonder papieren’ zijn andere,
minder correcte benamingen.
In Limburg, uit de statistieken
Hoeveel mensen zonder wettig verblijf in Limburg leven, is door hun
relatieve onzichtbaarheid zeer moeilijk in te schatten. De groep van
mensen zonder wettig verblijf is een zeer diverse groep. Sommigen
verblijven van meet af aan illegaal in België. Ze zijn zonder toestem-
ming het land binnengekomen of met een toeristenvisum dat intussen
verlopen is. Anderen starten daarentegen wel met een legaal verblijf
maar zijn er niet in geslaagd dit te behouden. Ze kiezen voor een leven
in de illegaliteit. Uitgeprocedeerde asielzoekers of gezinsherenigers,
gewezen buitenlandse studenten of au pairs behoren onder meer tot
deze groep.
Meer dan 100.000 onwettig in België
Het aantal personen dat onwettig in België verblijft, wordt geschat op
ruim 100.000 personen. Dit blijkt uit een onderzoek van de Erasmus
Universiteit van Rotterdam in opdracht van de Belgische regering.
Voor deze schatting werd beroep gedaan op politiedata en data uit de
gezondheidszorg die ze combineerden met de resultaten van 120
interviews met irreguliere immigranten in Brussel, Gent en
Antwerpen.
Uit deze gesprekken blijkt dat de economische achterstandspositie
vaak de directe aanleiding is om te migreren. Toch spelen er vaak ook
andere individuele beweegredenen mee. Ongeveer één op vijf van de
geïnterviewden geeft aan naar België te komen om in een korte perio-
de zoveel mogelijk geld te verdienen om dan terug te keren naar het
herkomstland. Daarnaast is er een omvangrijkere groep die een wettig
verblijf nastreven, bijvoorbeeld door huwelijk of regularisatie. Een
laatste groep, ongeveer één op drie van de geïnterviewden, accepteert
het onwettig verblijf in België en is naar hier gekomen om een nieuw
bestaan op te bouwen, legaal of illegaal.
Hulpbronnen voor mensen zonder wettig verblijf
Voor veel mensen zonder wettig verblijf is een sterk sociaal netwerk
essentieel om in tijden van nood op terug te kunnen vallen. Familie en
vrienden komen op de eerste plaats, maar ze doen ook vaak beroep op
het netwerk binnen de eigen etnische gemeenschap, bijvoorbeeld bij
het zoeken naar werk of huisvesting.
Mensen zonder wettig verblijf met een minder sterk sociaal netwerk
kloppen vaker aan bij de verschillende welzijnsvoorzieningen. Vaak
gaat het hier om uitgeprocedeerde asielzoekers. Ook heel wat organi-
saties en vrijwilligers trekken zich het lot aan van mensen zonder wet-
tig verblijf. Hulp aan mensen zonder wettig verblijf is niet strafbaar.
Ook is er geen verplichting mensen zonder wettig verblijf aan te
geven. Een woning verhuren aan iemand zonder wettig verblijf kan,
zolang er geen sprake is van huisjesmelkerij. Mensen zonder wettig
verblijf tewerkstellen, is wel strafbaar. Vanzelfsprekend zijn ook men-
sensmokkel en mensenhandel strafbaar.
Recht op onderwijs en dringende medische hulp
Mensen zonder wettig verblijf hebben geen verblijfsrecht in België.
Hierdoor zijn ze uitgesloten van de arbeidsmarkt en kunnen ze maar
in beperkte mate rekenen op steun van publieke voorzieningen. Toch
garandeert de overheid enkele fundamentele rechten: het recht op
onderwijs voor kinderen van personen zonder wettig verblijf en het
recht op dringende medische hulp.
Elk kind zonder wettig verblijf kan zich in principe vrij inschrijven in een
school. De school is niet verplicht de inschrijving van het kind te melden
aan de autoriteiten en kinderen mogen op school niet opgepakt worden
voor uitzetting. Er zijn weinig gevallen bekend van scholen die een kind
niet willen inschrijven. Wel stellen er zich vaak afgeleide problemen.
Meestal zijn het vooral de extra kosten voor schoolreizen, boeken,
zwemlessen, vervoer, ... die een extra probleem vormen.
Iedere persoon die illegaal op het Belgisch grondgebied verblijft, heeft
het recht op dringende medische hulp. Elk OCMW kan de kosten
onder bepaalde voorwaarden terugvorderen van het Ministerie voor
Maatschappelijke Integratie. In 2009 vragen in Limburg 374 personen
zonder wettig verblijf dringende medische hulp aan. Een jaar eerder
waren er dit nog 327. Hiernaast zijn er 890 aanvragen van kandidaat-
vluchtelingen voor dringende medische hulp. Ook zijn er 155 aanvra-
gen van niet-Belgen die niet in het bevolkingsregister ingeschreven
zijn, maar wel recht hebben op verblijf of tijdelijk verblijf. Deze cijfers
hebben enkel betrekking op het aantal goedgekeurde aanvragen.
Hierdoor kan het aantal aanvragen nog hoger liggen
Huisvesting voor mensen zonder wettig verblijf
Mensen zonder wettig verblijf hebben in principe geen recht op
opvang. Voor hen is het vaak behelpen. Mensen zonder wettig verblijf,
die tijdens hun legaal verblijf een woning hebben, houden meestal zo
lang mogelijk vast aan deze woning. Huur betalen ze door zwartwerk.
In vele gevallen gaat het over woningen in het laagste segment qua
kwaliteit en comfort.
Er zijn uitzonderingen op de regel. Gezinnen met kinderen zonder
wettig verblijf, niet in staat om in het onderhoud van hun kinderen te
voorzien, kunnen op basis van een beslissing van het Arbitragehof
recht hebben op opvang in een opvangcentrum. Het Valkenhof in
Overpelt en het opvangcentrum in Sint-Truiden vangen families zon-
der wettig verblijf op. Ook uitgeprocedeerde asielzoekers met nog een
procedure bij de Raad van State hebben recht op opvang in een
opvangcentrum.
Jaarboek Migratie en integratie Limburg 201024Uitwijzing, vrijwillige terugkeer of regularisatie
De federale overheid wijst mensen zonder wettig verblijf uit.
Daarnaast bestaat ook de mogelijkheid om vrijwillig terug te keren.
Soms worden mensen zonder wettig verblijf ook geregulariseerd.
In 2009 verlaten 8.016 mensen zonder wettig verblijf België, dit is
ongeveer evenveel als in 2008. Ongeveer één op drie (2.659 personen)
doet dit op vrijwillige basis. Hiervoor kan beroep gedaan worden op
IOM, de Internationale Organisatie voor Migratie. De IOM zorgt voor
de organisatie van de terugreis en een beperkte financiële premie. Ook
tekent de organisatie reïntegratieprojecten op maat uit. Deze klein-
schalige, individuele projecten moeten mensen helpen om in hun her-
komstland de draad weer op te nemen (onderwijs, beroepsopleidin-
gen, opzetten kleine ondernemingen, ...).
Regularisatie in Limburg
Eind juli 2009 kwam de federale regering met een instructie die de
wijze waarop mensen zonder wettig verblijf geregulariseerd kunnen
worden, grondig wijzigde. Opvallendste nieuwigheid was de tijdelijke
regularisatiecampagne, waarbij tijdelijk soepele criteria gelden om
een verblijfvergunning te krijgen. Daarnaast blijft ook de bestaande,
vaste procedure bestaan.
• Vaste procedure
Artikel 9bis van de vreemdelingenwet maakt regularisatie moge-
lijk maar er staan geen criteria bij wie daarvoor in aanmerking
komt, het komt aan de minister van Binnenlandse Zaken toe om
daar geval per geval over te beslissen. Enkel in 9ter van die wet
wordt gezegd dat mensen zonder wettig verblijf die ernstig ziek
zijn en daarvoor niet behandeld kunnen worden in hun land, gere-
gulariseerd kunnen worden. De instructie zet voor 9bis een aantal
criteria op rij, sommige daarvan bestonden al, maar worden nu
versoepeld.
Een eerste reeks criteria gaat over langdurige procedures:
• een langdurige asielprocedure van minstens vier jaar, drie jaar
voor gezinnen met schoolgaande kinderen;
• een langdurige procedure volgend op een afgewezen asielaan-
vraag, met name een beroep bij de Raad van State of een regula-
risatieverzoek. Alle procedures samen duren minstens vijf jaar,
voor gezinnen met schoolgaande kinderen is dat vier jaar.
Een tweede reeks gaat over ‘prangende humanitaire situaties’, de
instructie spreekt over situaties waarbij ‘een verwijdering uit
België de schending zou kunnen inhouden van een fundamenteel
recht’. De instructie geeft ook enkele specifieke categorieën zoals
de volgende:
• de ouder van een Belgisch minderjarig kind;
• personen die hier zijn opgegroeid maar later teruggekeerd en
nu terug willen naar België;
• iemand met een Belgisch pensioen;
• families met schoolgaande kinderen met een afgesloten of han-
gende asielaanvraag en die minstens vijf jaar in België hebben
verbleven.
Belangrijke opmerking: de minister kan ook in andere gevallen
een regularisatie toestaan.
• Tijdelijke regularisatiecampagne
De criteria hierboven kan men inroepen zolang ze niet geschrapt
worden. Behalve die zijn er ook criteria die maar voor een bepaal-
de periode gelden. De regularisatieaanvraag daarvoor moet inge-
diend worden tussen 15 september en 15 december.
Basisvoorwaarde is dat men een duurzame lokale verankering in
België heeft. Daarbij let men op sociale banden, kennis van één
van de landstalen en werkverleden en werkbereidheid. Personen
die minstens vijf jaar in België wonen, komen in aanmerking.
Een korter verblijf (van 2,5 jaar) kan ook maar dan wordt de voor-
waarde strenger: men moet dan een contract van een werkgever
kunnen voorleggen die hem of haar voor minstens één jaar aan het
werk wil zetten.
Impact van de regularisatiecampagne in cijfers
In de eerste helft van 2010 (januari - juli) werden in België onge-
veer 16.353 personen geregulariseerd. Dit is nu al meer als in heel
2009 (14.830 regularisaties) en een forse stijging in vergelijking
met 2008, toen dit cijfer met 8.369 regularisaties nog een stuk
lager lag. Dit blijkt onder meer uit het activiteitenrapport 2009 van
Binnenlandse zaken en een aantal parlementaire vragen.
Voor cijfers over het totaal aantal personen die in het kader van de
eenmalige regularisatiecampagne papieren gekregen hebben, is
het volgens de dienst Vreemdelingenzaken te vroeg. Hoewel de
aanvraag tussen 15 september en 15 december ingediend moest
worden bij de gemeente, hebben nog niet alle gemeenten alle dos-
siers doorgegeven aan de dienst vreemdelingenzaken. De
gemeenten moesten immers eerst nog een woonstcontrole doen.
Om zicht te krijgen op de totale impact van de regularisatiecam-
pagne is het dus nog enkele maanden wachten.
Hoeveel dossiers zijn er in het kader van de éénmalige campagne
ingediend vanuit Limburg? Een kleine rondvraag van het
Provinciaal Integratiecentrum bij Limburgse gemeentebesturen
leerde dat er ongeveer 1.200 dossier ingediend zijn in het kader
van de recente regularisatiecampagne. Meeste dossiers zijn
afkomstig van Hasselt, Genk en Sint-Truiden. Bijna één op vier
dossiers handelde over personen met de Indiase nationaliteit,
gevolgd door Marokko, Turkije en ex-Joegoslavië.
Deze cijfers zijn slechts een indicatie, niet alle gemeenten konden
immers antwoorden op onze vragen. Nog een belangrijke nuance:
mensen zonder wettig verblijf die al een dossier hangende had-
den, konden dit actualiseren. Dit kon rechtstreeks via de dienst
vreemdelingenzaken en moest niet via de gemeenten.
25Wat leert de regularisatiecampagne van 2000?
De recente regularisatiecampagne is niet de eerste keer dat mensen
zonder wettig verblijf geregulariseerd kunnen worden. In 2000 wer-
den 32.622 personen zonder wettig verblijf geregulariseerd en kregen
zo de mogelijkheid om een permanent en volwaardig bestaan uit te
bouwen in ons land.
Een studie van het Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck van de
Universiteit Antwerpen ging na hoe de geregulariseerden van 2000 het er
enkele jaren later vanaf brengen. Voor dit onderzoek werden een 100-tal
geregulariseerden uitgebreid geïnterviewd. Hoewel de steekproef volgens
de onderzoekers te klein is om conclusies voor alle geregulariseerden te
trekken, brengen ze toch enkele interessante bevindingen aan het licht.
Zo vond meer dan twee derde van de asielzoekers na de collectieve regu-
larisatiecampagen van 2000 een baan, een klein kwart is werkloos of
leeft van een OCMW-toelage. Na de regularisatie was er een grote
instroom van geregulariseerden bij het OCMW. Voor sommigen was dit
een korte tussenstop, anderen blijven afhankelijk van de overheidssteun.
Wat opvalt is de grote verscheidenheid binnen de groep van geregulari-
seerden. Binnen de trajecten die geregulariseerden afleggen, zijn er suc-
cesverhalen, maar ook minder succesvolle trajecten.
Een eerste succesvolle groep zijn de asielzoekers die al voor 2000 legaal
aan de slag waren en dat na de regularisatiecampagne voortzetten. Ook
de groep van economische vluchtelingen, die hier illegaal waren, in het
zwart werkten en zodra ze geregulariseerd waren officieel aan het werk
gingen, zijn er socio-economisch op vooruit gegaan. De onderzoekers
stellen wel een verschuiving op vlak van tewerkstelling vast: een bijna
totale uitstroom uit de land- en tuinbouwsector, vooral naar de indus-
trie. Respondenten die daarentegen voor hun regularisatie in de horeca
of kuiswerk actief waren, werken daar na hun regularisatie vaak nog
steeds. Opvallend is dat hoogopgeleiden vaak een job uitoefenen die
niet in overeenstemming is met hun kwalificaties: ze kunnen hun diplo-
ma’s niet verzilveren op de arbeidsmarkt.
Een tussengroep vormen de asielzoekers die eerst legaal tewerkge-
steld waren, maar als uitgeprocedeerden niet meer legaal aan de slag
konden gaan. Eénmaal geregulariseerd waren ze eerst een tijdje
afhankelijk van het OCMW, en daarna terug een job vonden.
Onsuccesvol zijn degenen die voor de regularisatie recht hadden op
overheidssteun en hier na de regularisatie op bleven terugvallen. Ten
tweede de groep die voor de regularisatie clandestien aan de slag was,
maar nu afhankelijk is van een uitkering.
Toch geven vrijwel alle geïnterviewden aan dat regularisatie hun
levensstandaard en welbevinden heeft opgekrikt. Er kwam een einde
aan de onzekerheid en de regularisatie bracht rust in heel wat ont-
wrichte levens.
Om de grootte van elk van deze groepen in cijfers te gieten, was de
opzet van het onderzoek te beperkt.
Voyageurs Vlaanderen telt vier groepen met een zogenaamde nomadische cul-
tuur: Voyageurs, Roma, Roms en Manoesjen. In Limburg zijn vooral
de Voyageurs en de Roma aanwezig en aan elk van hen wijden we een
apart hoofdstukje. Maar eerst kort iets over de andere twee.
Roms en Manoesjen zijn al geruime tijd present in West-Europa:
Manoesjen vanaf de late middeleeuwen, Roms kwamen in de negen-
tiende eeuw. Roms en Manoesjen treffen we nauwelijks aan in
Limburg, enkel als ze op doortocht zijn. Met name Roms bezoeken
Limburg regelmatig als ze in het voorjaar en in de zomer rondtrekken,
meestal in groepjes van tien tot twintig caravans. Ze vinden dan voor
een paar dagen een plekje op een groot parkeerterrein of aan de rand
van een industrieterrein. Roms zijn vragende partij voor specifieke
doortrekkersterreinen, plekken die zijn uitgerust voor tijdelijk verblijf
van rondtrekkende groepen. Volgens het Ruimtelijk Structuurplan uit
2003 neemt het Limburgse provinciebestuur het op zich mogelijke
locaties voor woonwagenterreinen te onderzoeken maar dat heeft tot
nu toe geen concrete resultaten opgeleverd.
Zoals gezegd zijn in Limburg de Voyageurs de grootste groep met een
nomadische cultuur. Voyageurs zijn autochtonen, ze stammen af van
rondtrekkende handelaars en ambachtslieden. Ze zien zichzelf duidelijk
als een aparte groep, anders dan de ‘burgers’ of ‘boeren’. Naar schatting
wonen er een duizendtal voyageurs in Limburg, drie tot vierhonderd
gezinnen. Hiervan wonen er ruim tweehonderd gezinnen in een woon-
Huidige erkende standplaatsen voor woonwagenbewoners in
Limburg (2010)
gemeente aantal
As 6
Bilzen 2
Ham 8
Hasselt 26
Genk 46
Maaseik 26
Maasmechelen 28
Sint-Truiden 18
totaal 160
Bron: Provinciaal Integratiecentrum
Verwerking: provincie Limburg - Directie Mens - Steunpunt Sociale Planning
Jaarboek Migratie en integratie Limburg 201026wagen: 160 daarvan op een erkende standplaats op een erkend woonwa-
genterrein, de anderen op een niet erkend woonwagenterrein of als ille-
gale bijstaander op een erkend terrein. Een groot aantal woonwagenbe-
woners woont in een huis, al dan niet noodgedwongen. Maar ook dan
blijven ze, zowel voor zichzelf als voor de groep, echte voyageurs.
Het grootste probleem voor de Voyageurs is het tekort aan erkende
standplaatsen. Op sommige terreinen staan er meer gezinnen dan
officieel toegelaten, andere terreinen zijn volledig illegaal. Er zijn ook
Voyageurs die nu noodgedwongen in een huis wonen en graag terug
naar een woonwagen willen. En er dient zich ook een nieuwe genera-
tie aan die de traditie wil verder zetten.
In eerste instantie is het een opdracht voor de gemeentebesturen om
te zorgen voor standplaatsen, alhoewel recent ook wel wordt nage-
dacht over de oprichting van private woonwagenterreinen. Van hoger-
hand krijgt de gemeente wel een aantal beleidsinstrumenten aange-
reikt om die opdracht daadwerkelijk te realiseren.
· Wonen in een woonwagen is sinds 2001 een erkende woonvorm.
· De inrichting van een woonwagenterrein met de nodige infra-
structuur wordt volledig gesubsidieerd: negentig procent door de
Vlaamse overheid, tien procent door de provincie Limburg.
· Het ruimtelijk structuurplan van de provincie Limburg uit 2003
legt aan een aantal Limburgse gemeenten een taakstelling op voor
nieuwe of bijkomende standplaatsen.
Vooral van die laatste maatregel werd veel verwacht: deze stevige voor-
zet van het provinciebestuur zou veel gemeentebesturen over de streep
trekken. Met name gaat het over acht gemeenten in het kleinstedelijk
gebied en over het regionaal stedelijk gebied Hasselt-Genk.
Zonhoven, Diepenbeek en Hasselt zouden eventueel een taakstelling
voor 48 standplaatsen opgelegd krijgen omdat delen van deze
gemeenten kunnen behoren tot het regionaal stedelijk gebied Hasselt-
Genk. Genk heeft nu al 46 standplaatsen
Wat is de huidige stand van zaken, zeven jaar na opstelling van het
ruimtelijk structuurplan?
· Bilzen en Bree zijn het verst gevorderd, zij hebben een locatie aan-
geduid en vastgelegd en zijn nu bezig met de uitwerking van de
concrete plannen voor de inrichting van het woonwagenterrein.
· Leopoldsburg heeft ook een locatie aangeduid en vastgelegd maar
omdat de uitbouw van het woonwagenterrein samen gebeurt met
de bouw van een reeks sociale woningen moet er nog een master-
plan gemaakt worden.
· Lommel, Neerpelt, Overpelt en Beringen hebben elk een locatie
aangeduid maar die moet nog vastgelegd worden.
· Tongeren heeft momenteel geen locatie aangeduid, dat gebeurt in
met een gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan en de procedure
hiervoor is opnieuw moeten starten.
· Voor het regionaal stedelijk gebied Hasselt-Genk is het nog steeds
wachten op de afbakening hiervan door de Vlaamse overheid.
Los van deze taakstelling zijn er in de provincie andere, positieve ont-
wikkelingen.
· Meeuwen-Gruitrode werkt aan de concrete uitvoering van een ter-
rein voor vier gezinnen.
· Maaseik ontwerpt naast het bestaande woonwagenterrein een
nieuw terrein voor vijftien bijkomende standplaatsen.
· Zonhoven is, los van een mogelijke opdracht binnen het regionaal
stedelijk gebied Hasselt-Genk, van plan het huidige niet erkende
terrein te verbeteren en uit te breiden.
Maar al bij al is en blijft het een magere oogst. Waarom schiet het niet
beter op? We vroegen het aan Carina Deracourt, Anneke Gerard en
Marie Corvers van Ons Leven, de belangenorganisatie van de
Voyageurs. “De provincie staat achter ons, maar de gemeenten komen
hun beloftes niet na. Er zouden in Limburg 150 standplaatsen bijko-
Taakstelling standplaatsen woonwagenbewoners
gemeente aantal
Bilzen 15
Bree 8
Leopoldsburg 8
Beringen 22
Lommel 17
Neerpelt 8
Overpelt 8
Tongeren 17
Hasselt-Genk 48
Bron: Provinciaal Integratiecentrum
Verwerking: provincie Limburg - Directie Mens - Steunpunt Sociale Planning
Sociaal profiel Limburgse Voyageurs (2009)
mannen vrouwen
zelfstandige 12,4% 1,3%
werknemer 35,1% 32,1%
werkloos 17,5% 11,5%
ziekte of invaliditeit 17,5% 24,4%
pensioen 12,4% 11,5%
leefloon 1,0% 1,3%
geen inkomen 4,1% 17,9%
totaal 100,0% 100,0%
Bron: Provinciaal Integratiecentrum
Verwerking: provincie Limburg - Directie Mens - Steunpunt Sociale Planning
27
men maar uiteindelijk zijn er nog maar 17 gerealiseerd. De gemeenten
zouden echt verplicht moeten worden om standplaatsen te realiseren,
nu kunnen ze er nog onderuitkomen, het is niet meer dan een ‘loze’
verplichting. Vanuit de provincie is er wel van alles aan gedaan, maar
de gemeenten volgen niet.”
Ze gaan verder: “Sommige gemeenten doen wel hun best, bijvoor-
beeld Maaseik en Bilzen: zij maken standplaatsen bij. Ook Hasselt
heeft het terrein vernieuwd.” Hoe kunnen de andere gemeenten met
een taakstelling ‘werkelijk’ verplicht worden? De respondenten weten
het niet echt. Boetes zouden kunnen helpen, of andere straffen.
Alleszins moeten er consequenties aan verbonden zijn als ze niet mee-
werken. Pas dan komt er echt schot in de zaak.
Waarom doen gemeentes niet wat ze moeten doen? “Dat is politiek.
De besturen hebben schrik om stemmen te verliezen. ‘Ik moet kijken
naar de bewoners’, zegt de burgemeester ons dan. Maar wij zijn toch
ook bewoners? Zijn wij dan minder belangrijk dan die anderen? Een
geldkwestie is het zeker niet want 90 procent van de kosten wordt
betaald door Vlaanderen en de provincie legt de overige 10 procent bij.
Uiteindelijk kunnen ze er zelfs aan verdienen want wij gaan huur beta-
len voor onze standplaats als we er komen staan.” Waarom zijn er dan
nog zoveel weerstanden tegen nieuwe terreinen? “De bevolking accep-
teert ons meer en meer, maar de gemeente volgt niet. Ook al zijn het
er maar een paar die tegen de komst van een terrein zijn, toch durven
de burgemeesters daar niet tegen in te gaan. Wij verwachten dat een
burgemeester zelf de juiste uitleg geeft en fatsoenlijk zegt hoe het zit.
Nu zegt hij bijvoorbeeld: ‘Ze zijn er nu eenmaal, ik ben er zelf geen
voorstander van dat ze komen, maar ...’ Burgemeesters mogen niet
aan struisvogelpolitiek doen door hun kop in het zand te steken.”
Standplaatsen blijven een knelpunt. Maar anderzijds is het positief dat
de kloof tussen Voyageurs en burgers minder diep lijkt te worden.
Carine Deracourt: “Voyageurs leven nu veel beter samen met burgers
dan vroeger. Vooral de jongeren hebben minder voor-
oordelen. We zien dat bij de vrienden van onze kinde-
ren die hier over de vloer komen. De jeugd heeft daar
geen problemen mee. Onze kinderen groeien op met
burgers, hun meeste vrienden en vriendinnen zijn bur-
gers. Toen wij klein waren bleven we toch meer onder
ons, we trokken ook meer rond. Bij de ouderen zit het
er nog in, voor hen zijn we nog altijd barakkenvolk.
Over tien jaar zullen die vooroordelen eruit zijn.”
Ook op sociaal-economisch vlak begint het profiel van Voyageurs steeds
meer te lijken op dat van andere bevolkingsgroepen. In het verre verle-
den hadden de Voyageurs een eigen economische niche, gekoppeld aan
hun rondtrekkend bestaan, met specifieke beroepen zoals scharensliep
en leurhandel. Later kwam daar de sloop en handel in oud ijzer en twee-
dehands auto’s bij. Maar ook dat behoort steeds meer tot het verleden.
Een survey bij Limburgse volwassen Voyageurs uit 2009 toonde aan dat
nu de werknemers in loondienst het talrijkst zijn, het aantal zelfstandi-
gen bedraagt nog maar één derde daarvan. In 2004 lag de verhouding
nog omgekeerd en waren er dubbel zoveel zelfstandigen als loontrek-
kenden. Heel wat oudere zelfstandige Voyageurs gingen op pensioen,
anderen gaven het zelfstandigen statuut op. De administratieve romp-
slomp, de hoge sociale zekerheidsbijdragen, BTW en allerhande con-
troles doen een aantal Voyageurs terugkrabbelen. De concurrentie van
bepaalde andere bevolkingsgroepen in de handel van tweedehands
voertuigen is ook een belangrijke factor. Deze nieuwe concurrenten zijn
immers handiger met de administratieve rompslomp en krijgen een
betere prijs achteraf door export naar ontwikkelingslanden. De steeds
complexere reglementeringen rond recyclage van materialen speelt
zeker ook een rol. De reactivering van langdurig werklozen in 2007 en
2008 heeft ook vruchten afgeworpen bij de woonwagenbewoners.
Opmerkelijk is het aantal tewerkgestelde vrouwen. Ziekte en invaliditeit
zijn lichtjes gedaald in vergelijking met 2004 maar blijft erg groot.
Noteer tenslotte ook dat slechts een beperkt aantal Voyageurs beroep
doen op het leefloon.
Op vlak van onderwijs blijft echter nog een kloof. De meest recente cij-
fers dateren uit 2006. Toen stelde het Provinciaal Integratiecentrum
vast dat meer dan één op vijf Limburgse Voyageurskinderen in het bui-
tengewoon onderwijs zat. Over het algemeen zit in Vlaanderen maar
één kind op zeventien in het buitengewoon onderwijs.
“Over tien jaar zullen vooroordelen
over woonwagenbewoners eruit zijn.”
Jaarboek Migratie en integratie Limburg 201028“Vroeger hingen we meer aan elkander”
Het levensverhaal van Jean Kuypers, alias Rooie Jean, toont hoe de han-
del en wandel van Voyageurs sinds de Tweede Wereldoorlog is veranderd.
Appelsienenkistje als bed
Jean: “Ik werd geboren in 1946 in Maaseik. Aan de ‘Knienspiep’
(Konijnenpijp, nvdr) langs de weg naar Opitter. Daar stonden toen
woonwagens. Mijn eerste bedje was een appelsienenkistje.”
Zijn vader verdiende toen de kost met de handel in oud ijzer (in de
Ardennen was er in die tijd veel oorlogsmateriaal te vinden), met het
opkopen en opknappen van auto’s en woonwagens en met het slijpen
van messen en scharen. Zijn moeder leurde met ‘kortwaar’: ze ging
van deur tot deur met een mand met elastiek, knopen, zeep, aardap-
pelmesjes, ...
Jean heeft op een heel rij scholen gezeten, in Wallonië en in
Vlaanderen. Hij noemt er een achttal op. “Maar het waren er nog veel
meer. Per schooljaar kon het gebeuren dat ik drie tot vier keer veran-
derde. Ik ben tot mijn veertiende naar school gegaan maar lezen en
schrijven heb ik nooit geleerd. Ik zat altijd op de achterste bank en heb
ook veel slaag gekregen. Nu zou dat een drama zijn, maar toen was dat
poepnormaal. Ik werd ook veel gepest en moest me echt weren.”
Ondanks die belabberde schoolcarrière kent Jean zijn talen: “Behalve
Nederlands spreek ik goed Frans en twee soorten Duits: Hoogduits en
Platduits. En in het Belgische leger heb ik later toch een beetje leren
lezen en schrijven.”
Commerce was kapot
Op zijn veertiende ging Jean ook leuren met kortwaar. “We stonden in
die tijd min of meer stil in La Calamine (Kelmis, in de Oostkantons,
nvdr) en toen heb ik ook gewerkt in verschillende fabrieken in Aken.
En als loopjongen voor aannemers bij de aanleg van de E313. In 1967
moesten we weg uit La Calamine en zijn toen naar Waterschei geko-
men naar het woonwagenterrein op de Horensberg.
Eerst heb ik meegewerkt aan de bouw van de eerste shopping en van
‘72 tot ‘88 ben ik zelfstandige geweest: auto’s kopen en verkopen en
handel in oud ijzer. Op de Horensberg had ik plaats genoeg, ik had het
er vol wrakken liggen. Dat ging toen zo. Ook reed ik van deur tot deur
met mijn messenslijper in de koffer van mijn auto. En in de zomer
trokken we rond met de caravan, door het jaar ging dat niet want dan
moesten de kinderen naar school.”
In ‘88 ben ik gestopt als zelfstandige. “De commerce gelijk wij dat
deden was kapot. Een vaste zaak openen en op klanten wachten? Zo
doen wij dat niet. Wij kunnen niet op één plek blijven, we trekken lie-
ver rond om zelf onze klanten te zoeken, vrij en ongebonden.” Voor
Jean was het moeilijk om terug voor een baas te gaan werken. Toch
moest het: eerst in de bouw, daarna als chauffeur internationaal trans-
port. “Let op, ook al kan ik niet lezen en schrijven, ik ben toch overal
op tijd gekomen en heb altijd mijn weg gevonden. Ik volgde de num-
mers van de autostrades en lette op de eerste letters van de steden
langs mijn route.”
Boerinneke
Jeans eerste vrouw kwam ook uit een Voyageursfamilie. Samen met
haar had hij drie zonen die nu volwassen zijn. “Ze zijn opgegroeid op
de Horensberg en wonen er nog, in een woonwagen. Ze hebben op
minder verschillende scholen gezeten dan mij. Het waren er maar
twee: lager onderwijs in Waterschei en daarna, tot hun zestiende, op
internaat in de Schipperschool in Eisden. “
Zijn huidige partner is geen Voyageur. “‘t Is een boerinneke. Maar
toch een goei. Ze heeft een makkelijk karakter en is gedienstig. Het is
nu aanvaard bij Voyageurs om te trouwen met iemand die zelf geen
Voyageur is. Er zijn er meer die dat doen.” Rooie Jean woont zelf niet
meer in een woonwagen, wel in een huis in Waltwilder in Bilzen.
“Ik verhuis veel, ik kan niet op één plek blijven zitten. In twintig jaar
ben ik zes keer verhuisd. Ik kom nog dikwijls op woonwagenterrei-
nen, in Genk of in Maaseik. Bij dat volk kan ik niet wegblijven.” Hoe
ziet hij de toekomst van de voyageurs? “Niet rooskleurig. Ze zijn niet
meer zoals ze waren. Vroeger hingen ze meer aan elkander. Nu is er
jaloezie en nijd. Er is te veel weelde. De mensen hebben te veel.”
RomaNatuurbetrokken vrije trekkers of verjaagde racismeslachtoffers. Deze
twee beelden duiken vaak op over Roma. Maar geen van beiden klopt.
Wij versus zij
Het Provinciaal Integratiecentrum vroeg in het najaar van 2009 aan de
44 Limburgse OCMW’s en de drie opvangcentra om de Roma in
Limburg in kaart te brengen. Samen telden ze er een 500-tal. Een
onderschatting, zo wordt achteraf geopperd. Want Roma komen er
vaak niet voor uit dat ze Roma zijn. Er zijn geen officiële bronnen,
want Roma is geen nationaliteit.
Hoe definieer je een Roma dan wel? Antropoloog Mauritz Eycken:
“Roma herken je aan hun taal, het Romanes, en hun cultuur. Ze hebben
een enorm identiteitsbesef en zetten zich sterk af tegen niet-Roma, die
zij ‘gadze’ noemen.” Dit ‘wij versus zij’ verhaal illustreert hun dualisti-
sche basisfilosofie, die je ook terugziet in hun houding tegenover de
‘gadze’. Enerzijds mijden Roma de gadze, maar anderzijds gebruiken ze
hun ook om dingen van te krijgen: kledij, voedsel of huisvesting.
Roma kennen een enorme diversiteit tussen de verschillende groepen.
In West-Europa leven onder andere Manusjen, Kalderari en
Rumungri. Ook binnen de groepen zijn er grote verschillen. En elke
groep heeft een eigen dialect. Eycken: “Als je je wil verdiepen in de
Romataal, kies dan voor het Kalderas. Daar raak je hier het verst mee.”
‘Romazigeuners’ is eigenlijk de officiële naam van de VN voor de Roma.
De Roma zelf zijn daar allesbehalve gelukkig mee. Getuige de herhaalde-
lijke oproep van de Hasseltse Gazmend Berisha: “Wij Roma zijn geen
zigeuners. Zigeuner is geen woord dat de Roma zelf gebruiken. Het heeft
een negatieve bijklank. Wij willen daar niets mee te maken hebben.”
Blijvers
Sinds de val van de Berlijnse muur in ‘89 zijn veel Roma uit Oost-
Europa naar West-Europa getrokken. Bijna drie vierde van de Roma
gekend door het OCMW’s zijn ook afkomstig van één van de landen
van ex-Joegoslavië: 25% is afkomstig van Kosovo, 28% van Servië(-
Montenegro), 18% van Joegoslavië en 2% van Bosnië-Herzegovina.
Slowakije is het enige EU-land waarvan een relatief grote groep Roma,
87 personen, in onze provincie verblijft. De uitbreiding van de
Europese Unie met Bulgarije en Roemenië in 2007 heeft tegen de ver-
wachtingen in geen grote migratie van Roma naar Limburg op gang
gebracht. Uit Bulgarije zijn er maar vijf Roma, uit Roemenië acht. Blijft
dit zo? Is de migratie van Roma uit Oost-Europa over haar hoogtepunt
heen? “Geen idee,” zegt Eyken. “Roma trekken over heel Europa, al
sinds 1400. Hun migratiepatroon is compleet onvoorspelbaar.”
Opmerkelijk is dat twee derde van de Roma buiten de asielcentra een
‘zeker’ verblijfsstatuut heeft. Bijna één op drie Roma is erkend als vluch-
teling of geniet van subsidiaire bescherming. Daarnaast heeft 12% nog
een lopende asielaanvraag. 18% van de Roma is geregulariseerd.
Ongeveer 25% heeft een nationaliteit van de EU of heeft de Belgische
nationaliteit aangenomen. Slechts 8% van de gekende Roma heeft geen
wettig verblijf. Als we naar hun statuut kijken, zijn Roma dus blijvers.
Aanklampen
Dit rechtvaardigt de vraag hoe het met hun integratie zit. De sector die
misschien wel het meest in contact komt met Roma is het onderwijs.
Want in de groep Roma zitten opvallend veel
jonge kinderen. Van de door de OCMW’s
gekende Roma was 64% jonger dan 25. Griet
Vereecke, directeur van basisschool ‘De Schuit’
in Schulen doet haar relaas over haar
Romaleerlingen. De koudwatervrees om hun
ouders te benaderen is over, maar toch verloopt
het contact moeilijk. “Via muziek, sport of eten
zijn ze wel te motiveren om naar school te
komen. Aanklampend werken is de beste
methode. Eén keer vragen om naar een ouder-
avond te komen is niet genoeg.”
Vereecke: “Eerst waren we ook onzeker of we
de toestemming van de mannen wel kregen om
29
Enkele Roma landen in Boekarest,
na buitengezet te zijn uit Frankrijk.
Jaarboek Migratie en integratie Limburg 201030met hun vrouw te praten over de kinderen.” Maar Mauritz Eyken is
formeel: “De rol van de Romavrouw mag niet onderschat worden. Zij
bepaalt de opvoeding. Hun systeem is patrilineair. Mannen en vrou-
wen vormen aparte hiërarchische groepen, helemaal los van elkaar.
De plaats in die hiërarchie staat niet vast, die moeten ze dag na dag
opnieuw verdienen.”
Heusden-Zolder is de gemeente met het grootste aantal Roma in
Limburg. OCMW-diensthoofd Koen Clijsters verklaart: “Eind jaren
‘90 stroomden enkele Roma binnen als asielzoeker. Ze werden aan
ons toegewezen door het toenmalige spreidingsplan. Vanaf dan was
het een kwestie van de één die de ander aantrok.” Dit strookt met de
groepsgerichte cultuur van de Roma. Ze leven in grootfamiliair ver-
band. Je zal een Roma zelden alleen aantreffen. Er is ook een sterke en
constante sociale controle door de groep.
Directieve aanpak
Wat zijn de ervaringen met Roma in Heusden-Zolder? Clijsters: “Hun
integratie verloopt moeilijk. Er zijn problemen op verschillende
niveaus. In het onderwijs, in de huisvestingssituatie, op vlak van ver-
keerde bestedingspatronen. We hebben bijvoorbeeld veel Roma in
collectieve schuldbemiddeling. Het is vooral een moeilijk te activeren
groep. Reguliere tewerkstelling is niet vanzelfsprekend. Toch zijn er
enkele Roma tewerkgesteld, bijvoorbeeld via artikel 60. Maar afspra-
ken nakomen blijft moeilijk.” Binnen het OCMW ondervonden ze wel
dat autoriteit werkt. Cijsters: “Een directieve aanpak loont. We eisen
streng dat ze hun afspraken nakomen.”
De mobiele levensstijl van de Roma staat de bereikbaarheid voor de
hulpverlening in de weg. Eenmaal het wantrouwen van de Roma tegen-
over de school of het OCMW weg is, verdwijnen ze soms opeens.
Vereecke: “Daarom ook focussen we in onze school bij Romakinderen
vooral op leren schrijven. Dan kunnen ze dat toch al. Het leren rekenen
laten we achterwege. Maar samenwerking tussen verschillende dien-
sten zou het mogelijk maken de Roma beter op te volgen. Zo weten we
waar ze naartoe verhuizen en naar welke school de kinderen gaan.”
Jan Kellers coördineert het onthaalonderwijs voor anderstalige nieuw-
komers in Sint-Truiden. Romakinderen uit het opvangcentrum van
Bevingen komen vaak in zijn school terecht. “Ik voer een oud-student
van onze school vaak op als rolmodel. Het is een Roma die nu zijn
lerarenopleiding afrondt aan de XIOS Hogeschool. Hij komt vaak bin-
nenwaaien en dan zien de Romakinderen dat het mogelijk is te sla-
gen.” Zijn succesfactor is volgens Kellers de taal. “Hij was al van
kindsaf aan altijd aan het lezen en hij pikte de taal verrassend snel op.”
Voor wat hoort wat
Bemiddeling door Roma zelf kan soms een oplossing bieden voor
problemen. Gazmend Berisha doet dit als vrijwilliger, op informele
manier. Ook het OCMW van Heusden-Zolder heeft er ervaringen mee.
Clijsters: “We hebben wel soms vragen bij de neutraliteit van informe-
le bemiddelaars.” Professionele Romabemiddelaars zijn er voorals-
nog niet in Limburg. Nodig? Het grootste gevaar van professionele
bemiddelaars zou de overbevraging zijn. Het risico op afhaken is ook
groot omdat ze enkel als ‘slechtnieuwsbrengers’ ingeschakeld zouden
worden. “Hun inzetten als inspiratoren voor andere professionals is
een beter idee,” aldus Toon Machiels van VROEM, de Vlaamse
Vereniging voor Voyageurs, Rom, Roma en Manoesjen.
In de basisschool de Tovertuin in Diest hebben ze wel al ervaring met
romabemiddeling. De communicatie met ouders loopt hierdoor erg
goed. De school neemt ook specifieke initiatieven om romakinderen
te integreren in de school. Zo zette ze een netwerk van diensten op
rond Roma. OCMW, politie, het lokaal overlegplatform en de school
bespreken alles wat met Roma te maken heeft. En dit liefst in aanwe-
zigheid van de Roma zelf. Er wordt niks achter hun rug om gedaan.
Ook is er een beloningssysteem met stickers. Komt een kind op tijd,
krijgt het een sticker. Verzamelt het een aantal stickers, dan krijgt het
een klein kadootje. Zelfde werkwijze met gezichtjes in hun school-
agenda. Komt het kind op tijd, krijgt het een groen gezichtje. Te laat is
een rood gezichtje. Zo zien de ouders ook hoe vaak hun kind op tijd
komt. Dat werkt stimulerend.
Vereecke hanteert in haar basisschool ook deze ‘voor wat hoort wat’-
strategie. “We geven ze bijvoorbeeld wel kleding, maar enkel op voor-
waarde dat ze de ganse week naar school komen. Zo beseffen ze ook
dat onze giften een zekere waarde hebben.”
Zelforganisatie
Mauritz Eycken gaf resoluut aan dat het onmogelijk is alle groepen te
kennen en te weten hoe ermee om te gaan. Enige grote raad: aanvaard
de cultuur. “Als je hun cultuur probeert te onderdrukken, zullen ze
zich enkel sterker afzetten. Dit voedt dan het racisme en zo ontstaan
conflicten. Probeer ook niet te betuttelen of hun identiteit te bescher-
men. Want daar zorgen ze zelf wel voor.”
Omgaan met Roma moet in Limburg nog vaak met trial and error
gebeuren. Expertise is niet voldoende voorhanden. “Jammer,” zegt
Toon Machiels. “In Nederland zijn er bijvoorbeeld wel werkbare
methodieken uitgedacht.”
Ook jammer dat een echte zelforganisatie van Roma ontbreekt in
Limburg, volgens Gazmend Berisha. Voorbeeld daarvan is het
Oostenrijkse Romano Centro, een organisatie met eigen onderwijs-
projecten, culturele activiteiten en een eigen tijdschrift in het
Romanes. Berisha doet daarom een oproep voor ondersteuning vanuit
de overheid. Want gebrek aan ervaring was ook bij Romano Centro
oorzaak van een moeilijke beginperiode.
De situatie van Limburgse allochtonen in het onderwijs is allesbehal-
ve rooskleurig. Toch ontbreken de gegevens om de onderwijspresta-
ties van allochtone studenten helder in kaart te brengen. Daarom zit er
niet anders op dan terug te grijpen naar Vlaamse onderzoeken.
Gegevens op basis van nationaliteit schieten tekort
Meer dan de helft van de leerlingen uit lage-inkomenslanden ontwik-
kelt een risicovolle schoolloopbaan. Bij hun autochtone medestuden-
ten schommelt dat aandeel rond de 20%. Maar dit zijn cijfers op basis
van nationaliteit. Een grote meerderheid van de Limburgse leerlingen
met allochtone roots hebben echter de Belgische nationaliteit. Cijfers
op basis van nationaliteit schieten dus tekort om de onderwijspositie
van allochtone leerlingen in Limburg helder in kaart te brengen.
Maar gegevens op basis van herkomst, nochtans van groot belang om
het onderwijsbeleid te ondersteunen, ontbreken. Ook Limburgse cij-
fers over de GOK-indicatoren blijven een goed bewaard geheim.
Onderhandelingen met het departement Onderwijs om deze gegevens
te verkrijgen, leverden tot nu toe niets op. Op 16 februari nodigde de
Limburgse Integratieraad minister van Onderwijs Pascal Smet uit om
zijn onderwijsbeleid uit de doeken te doen. Ook het gebrek aan rele-
vante onderwijsgegevens werd hier aangekaart. Minister Pascal Smet
beloofde om binnen het departement Onderwijs een kenniscentrum
op te starten dat cijfers over gelijke onderwijskansen zal beheren en
ook verspreiden. Tot op heden echter zonder resultaat.
Wat weten we uit Vlaamse onderzoeken?
Bij gebrek aan Limburgse onderwijscijfers, moeten we teruggrijpen
naar onderzoeken op Vlaams niveau. Hoewel deze onderzoeken dus
handelen over heel Vlaanderen en niet specifiek Limburg, leveren ze
toch heel wat interessante informatie op.
Enkele vaststellingen die de voorbije jaren uit Vlaamse onderzoeken naar boven
kwamen:
• Kloof tussen autochtone en allochtone leerlingen blijft groot
Uit het PISA-onderzoek blijkt dat de kloof tussen autochtone en
allochtone leerlingen in Vlaanderen zeer groot blijft, zeker in ver-
gelijking met andere landen. De schoolprestaties van autochtone
leerlingen in Vlaanderen behoren tot de wereldtop, maar hun
allochtone collega’s doen het een stuk slechter. Factoren die de
kloof deels verklaren zijn sociale afkomst van leerlingen, thuistaal
en het onderwijstype. Maar zelfs als de impact van deze drie varia-
belen weg gefilterd wordt, blijft in Vlaanderen de kloof tussen
allochtone en autochtone leerlingen bestaan.
• Allochtonen verlaten secundair onderwijs vaker zonder diploma
De schoolloopbaan van allochtone leerlingen verloopt erg proble-
matisch. Zo start een groot deel van de allochtone scholieren in
het secundair onderwijs met een achterstand, waardoor ze later en
vaker in de B-stroom instromen. Allochtone jongeren volgen in
mindere mate het algemeen onderwijs en doen vaker een jaartje
over in vergelijking met hun autochtone leeftijdsgenoten. In het
beroepsonderwijs zijn allochtone jongens en meisjes dan weer
oververtegenwoordigd.
Dit leidt tot een dramatische uitstroomsituatie. Allochtone jon-
gens verlaten het voltijds secundair onderwijs dubbel zo vaak zon-
der diploma als autochtone jongens. Bij de meisjes is dit drie keer
31
2. Onderwijs
De kinderen van het derde leerjaar
in de Genkse Europaschool leren
over bomen en bossen.
Jaarboek Migratie en integratie Limburg 201032zoveel. Dit alles blijkt uit de studie ‘Wit krijt schrijft beter’.
• Allochtonen stromen minder vaak door naar hoger onderwijs
Allochtonen scholieren vatten minder vaak een hogere opleiding
aan. Ook het studierendement van allochtone eerstejaarsstuden-
ten ligt een pak lager dan dat van de hun autochtone medestuden-
ten. Dit blijkt uit een onderzoek in opdracht van het Vlaams minis-
terie van Onderwijs.
Heeft etnische diversiteit negatieve impact op leerprestaties?
Een grotere etnische diversiteit op school heeft een negatief effect op
de onderwijsprestaties van de leerlingen. Dat stelt de socioloog Jaap
Dronkers op basis van zijn onderzoek. Volgens hem belemmert een
grotere etnische diversiteit de onderwijsprestaties van zowel autoch-
tone als allochtone leerlingen.
Voor zijn onderzoek maakte de Nederlandse socioloog gebruik van
het PISA-onderzoek. Voor het PISA-onderzoek leggen vijftienjarigen
uit verschillende landen een wiskunde-, wetenschaps- en leestest af.
De focus van het onderzoek ligt voornamelijk op het effect op de taal-
vaardigheidsprestaties.
Een grotere etnische diversiteit van scholen - waar veel verschillende
nationaliteiten in een klas zitten - heeft volgens het onderzoek ‘een
stevig negatief gevolg’ voor de leerprestaties van zowel leerlingen met
een migratieachtergrond als van allochtone leerlingen. Het negatief
effect is voor beiden even groot. Wel zitten allochtone leerlingen meer
dan autochtone leerlingen op scholen waar de etnische diversiteit vier-
maal hoger is.
Een andere opvallende vaststelling is dat leerlingen met een islamiti-
sche achtergrond het opvallend slechter doen dan andere migranten-
kinderen.
Een pleidooi voor meer homogene scholen?
Dit onderzoek stelt dus dat er onvoldoende empirische steun is voor
een afgedwongen vergroting van diversiteit op scholen: het zal de
onderwijsprestaties niet verhogen. Niet zozeer het aandeel allochto-
nen op een school doet het niveau dalen, maar de diversiteit, dus het
aantal verschillende nationaliteiten: hoe meer nationaliteiten er in een
klas zitten, hoe slechter alle leerlingen scoren.
Etnisch homogene scholen kunnen onderwijsachterstanden bij immi-
grantenleerlingen beter verkleinen dan etnisch diverse scholen.
Bijvoorbeeld islamitische scholen opheffen enkel met het oog op de
schoolprestaties van de leerlingen is volgens Dronkers dus geen argu-
ment.
Belangrijke kanttekeningen bij het onderzoek
Ides Nicaise van het Hoger Instituut voor de Arbeid (HIVA) in Leuven
heeft twee kanttekeningen bij het onderzoek van Dronkers. Maar eerst
wil hij voor alle duidelijkheid stellen dat met dit onderzoek niet is aan-
getoond dat concentratiescholen slecht zouden presteren. Dronkers
keek niet naar de concentratiegraad van scholen maar wel naar de
diversiteit: het aantal verschillende ‘herkomsten’ dat bij elkaar zit. Met
andere woorden: de omvang van de mix. Wat Dronkers gevonden
heeft is dat kinderen in meer diverse scholen slechter presteren dan
kinderen in meer homogene scholen. Nicaise kan zich voorstellen
waarom dit het geval zou kunnen zijn: diversiteit kan leiden tot meer
communicatieproblemen en grotere verschillen in de startpositie van
kinderen en dat heeft dan weer effect op de leerprestaties.
Zijn eerste kanttekening is dat uit dit onderzoek niet mag geconclu-
deerd worden dat diversiteit op school moet geweerd worden. Nicaise:
“School bereid jongeren voor op de samenleving en die is nu eenmaal
divers. Gesegregeerde scholen waar Vlaamse en allochtone kinderen
apart zitten zijn dan niet de juiste optie. Die scholen zullen dan mis-
schien meer en betere resultaten halen op cognitief vlak , maar ze ver-
liezen wel het zicht op de diversiteit in de samenleving. En ik denk dat
ook diverse scholen met een extra inspanning dezelfde prestaties kun-
nen behalen.”
Nicaise plaatste een tweede kanttekening bij Dronkers verband tussen
de islamitische achtergrond van leerlingen en hun slechtere leerpres-
taties. “Het klopt dat leerlingen met een moslimachtergrond gemid-
deld slechter presteren op school maar ik schrijf dat niet rechtstreeks
toe aan de islam. De oorzaak zit niet in de cultuur of religie zelf. Het
klopt niet dat de islam zelf er toe leidt dat kinderen en hun ouders
minder gericht zouden zijn op de toekomst of minder belang zouden
hechten aan onderwijs. Kun je dat zomaar veralgemenen? En is het
uiteindelijk ook zo? Uit de gegevens van het PISA-onderzoek blijkt bij-
voorbeeld dat allochtone leerlingen meer belangstelling hebben voor
wiskunde en het belang van wiskunde hoger inschatten.”
Nicaise wijst deze deficittheorie af. “Ik denk meer in termen van accul-
turatie waarbij niet de cultuur of religie op zich centraal staat maar wel
de interactie tussen verschillende culturen. Hoe stelt de school zich op
tegenover de andere taal en religie van allochtone kinderen? Is daar
ruimte voor of wijst ze die af ? Ziet ze die als een verrijking en een aan-
winst of als een tekort en verlies? Dit geldt voor beide partijen, ook
ouders hebben een verantwoordelijkheid en moeten open staan voor
wat de school te bieden heeft. Lukt dat niet goed dan heeft dat een
nadelig effect op de leerprestaties. Als jongeren zich geviseerd bij-
voorbeeld voelen omwille van hun religie of taal gaan ze slechter pres-
teren. Voor mij klinkt deze hypothese veel plausibeler, we hopen ze
ook in de toekomst te kunnen onderbouwen met hard wetenschappe-
lijk onderzoek.”
33Vrije toegang of schoolbevolking sturen?
Sinds het begin van de jaren negentig heeft het Vlaams onderwijs aan-
dacht voor de toegang tot scholen en het mee sturen van de samenstel-
ling van de schoolbevolking. Beide elementen worden in hetzelfde
beleidspakket ondergebracht maar bleken toch niet gemakkelijk met
elkaar te verzoenen. Het eerste element wil de toegang van alle kinde-
ren waarborgen en onterechte mechanismen van weigering tot
inschrijving en het doorsturen van leerlingen bannen. Het tweede ele-
ment heeft de intentie om concentratiescholen af te bouwen of de vor-
ming van nieuwe concentratiescholen te vermijden. Om deze laatste
intentie te realiseren konden scholen met name in die beginperiode,
allochtone kinderen doorverwijzen. En dat zorgt voor spanning met
het eerste element, de vrije toegang.
Het begint in 1993 met een afspraak tussen de onderwijsnetten.
Meteen treedt de bovenvermelde spanning aan de oppervlakte.
Enerzijds werden scholen met weinig of geen allochtone kinderen
toegankelijker voor deze kinderen, maar anderzijds hanteerden ande-
re scholen strikte bovengrenzen en stuurden ze, eens dat percentage
bereikt, allochtone kinderen door naar andere scholen. Op zich is dat
natuurlijk ook een vorm van discriminatie. In die eerste fase vormden
beide elementen elk één kant van dezelfde medaille: scholen wilden
wel allochtone kinderen toelaten maar ze wilden ook garanties dat het
er niet te veel werden, anders liepen ze het risico dat Vlaamse ouders
zouden kiezen voor een andere school.
Geleidelijk aan werd deze dubbelzinnigheid er wel uitgehaald. Het
decreet op de gelijke onderwijskansen uit 2002 voerde het inschrij-
vingsrecht in en versterkte zo het aspect van de discriminatiebestrij-
ding. De bovengrenzen voor allochtone kinderen verdwenen maar via
een achterpoortje doken ze toch weer op. Niet etnische herkomst
maar het GOK-criterium thuistaal werd de maatstaf: vanaf een
bepaald aantal leerlingen met thuistaal niet-Nederlands mochten
scholen toch verder deze leerlingen doorverwijzen. Drie jaar later ver-
dween deze doorzichtige maatregel wel uit het decreet.
Sindsdien geldt het principe ‘eerst komt, eerst maalt’, wie zich eerst
aanmeldt op een school wordt eerst ingeschreven. Uitzonderingen
hierop zijn voorrangsregels voor broers en zussen en kinderen die op
dezelfde campus al school liepen. Recent speelt nog een ander criteri-
um een rol: afstand tot de school. Met name is dat in Antwerpen en
Gent het geval, omwille van capaciteitsproblemen wordt daar gewerkt
met een centraal aanmeldingsregister.
Het eerste element, de vrije toegang, staat dus nu voorop. Maar toch
blijft ook het andere element, dat voortbouwt op die oude bovengren-
zen nog altijd aanwezig. Maar het is wel grondig hertekend in verge-
lijking met de jaren negentig.
· In de eerste plaats worden nu alle GOK-criteria meegenomen, niet
alleen thuistaal niet-Nederlands maar ook scholing van de moe-
der, het recht hebben op een schooltoelage, behoren tot de trek-
kende bevolking en opgroeien buiten het gezin. Dit betekent dat
niet enkel allochtone kinderen geviseerd (en gestigmatiseerd)
worden.
· Ten tweede hoeven kinderen (en hun ouders) niet de vernedering
te ondergaan dat ze doorverwezen worden, scholen kunnen nog
enkel tijdens een eerste gedeelte van de inschrijvingsperiode voor-
rang geven aan bepaalde leerlingen.
· Ten derde is het evenwichtiger: scholen kunnen zowel voorrang
geven aan GOK-leerlingen als aan niet- GOK-leerlingen.
· En ten vierde: als dit vertaald wordt in bovengrenzen ligt de lat nu
vrij hoog. Scholen kunnen pas voorrang geven aan niet-GOK-leer-
lingen als ze al tien procent boven het gemiddeld aantal GOK-leer-
lingen in hun gemeente zitten. Als we kijken naar de Limburgse
mijngemeenten dan zien we dat de GOK-gemiddelden schomme-
len tussen 45 en 55 procent. Dat betekent dat daar enkel scholen
met een meerderheid aan GOK-leerlingen voorrang kunnen geven
aan niet-GOK-leerlingen. Scholen die voorrang willen geven aan
GOKleerlingen moeten minstens tien procent onder het gemid-
delde zitten.
In theorie is deze regeling alleszins evenwichtiger maar hoe wordt die
in de praktijk toegepast? Ides Nicaise van het Hoger Instituut voor de
Arbeid in Leuven heeft onderzocht of en hoe scholen gebruik maken
van deze maatregelen. Ten eerste zijn er maar weinig scholen die voor-
rang geven aan GOK-leerlingen: zes op ruim tweehonderd scholen in
Antwerpen. In Limburg zou er geen enkele zijn. Verder vond Nicaise
dat deze ‘scholen van goede wil’, zoals hij ze noemt, er niet in slagen
meer GOK-leerlingen aan te trekken. Ouders weten het niet. Daarom
pleit hij voor een actieve vorm van promotie en rekrutering, bijvoor-
beeld via allochtone verenigingen.
Voorrang geven aan niet-GOK-leerlingen gebeurt wel in aantal
Limburgse scholen. Het exact aantal is vooralsnog niet bekend maar
de indruk overheerst dat ze aangewend wordt door scholen die hun
Vlaamse ouders willen garanderen dat er toch een zeker aantal
Vlaamse kinderen op school zullen blijven. In Antwerpen wordt deze
regeling gebruikt voor het project ‘School in zicht’. Vlaamse ouders
spreken met elkaar af dat ze hun kinderen samen inschrijven in een
buurtschool. Op die manier hebben ze ook de garantie dat hun kind
niet het enige of één van de weinige Vlaamse kinderen zal zijn. Dit
project is met name een succes in buurtscholen in wijken waar recent
ook jonge Vlaamse gezinnen zijn komen wonen.
Jaarboek Migratie en integratie Limburg 201034
Noel Clycq van de Universiteit Antwerpen deed diepte-interviews met
Italiaanse, Belgische en Marokkaanse ouders (Noel Clycq (2009).Van
keukentafel tot ‘God’. Belgische, Italiaanse en Marokkaanse ouders
over identiteit en opvoeding. Antwerpen: Garant) Op 26 oktober pre-
senteerde hij een aantal resultaten uit dit onderzoek op een studiedag
in Hasselt, georganiseerd door School zonder Racisme Limburg en
het Provinciaal Integratiecentrum. Eén van de thema’s was de moeiza-
me verhouding tussen veel allochtone ouders en het CLB. De drie vol-
gende uitspraken illustreren dat.
De eerste is van een Marokkaanse moeder.
“Dat zijn eigenlijk mensen waar ik zo weinig mogelijk contact mee wil
hebben. Hun mening verschilt nogal vaak met de mijne. [...] Op welke
manier? Ik vind persoonlijk dat ze migrantenkinderen te veel over
dezelfde kam scheren. [...] Negatief ja. Ja, hun leergedrag of hun wild
gedrag. Of [zeggen] dat echt iets Marokkaans is. Ik vind ze sturen de
migrantenkinderen veel te snel naar bijzonder onderwijs. Ze hebben
er geen geduld mee. Eens dat ze u gezien hebben, dat ge iets mispeu-
terd hebt, dan richten ze die op die kleine. En dat wordt dan direct
naar CLB en dat is dan een probleemkind. En dat kind krijgt dat mee
en de kans om zich te herpakken is ...”
De volgende komt van een Marokkaanse vader.
“Want ze [het PMS/CLB] zijn soms gekomen: mijnheer, uw kinderen
zijn... moeten een andere richting kiezen. Bijvoorbeeld naar techniek.
Een diploma zo snel mogelijk. Maar ik zei nee. Ik wil dat mijn kinde-
ren nog altijd in de algemene richting zitten, in de moderne. Daardoor
kunnen ze later meer keuzen hebben.ik ben nooit akkoord geweest
met PMS daarover. Omdat ze het verschillende keren geprobeerd heb-
ben, maar ik heb het geweigerd. Een kind kan altijd blijven zitten, als
die een keer blijft zitten, da’s niet erg. Maar een kind dat hard studeert,
waarom zou die veranderen om achteruit te laten gaan. Ah nee hè, dat
aanvaard ik niet. Ze hebben het verschillende keren geprobeerd, PMS.
Ik heb geweigerd.”
Deze komt van een Italiaanse moeder.
“Oh neu, daar [CLB] luister ik niet naar. Dat vind ik dikke zever. Nee,
echt niet. Wij [zij en haar zussen] waren ook niet bekwaam voor
humaniora te doen. Dat heb ik zelfs nog aangehaald toen... want die
zei, uw dochter gaat nooit een Einstein worden. Ik zeg, ja, ieder kind,
elk kind tegen een ander. Ik zeg, tegen mij hebben ze ook gezegd dat
ik nooit de humaniora aan kon, dat ik in de beroeps moest gaan. Ik
zeg, ik heb wel een A1 nu, ik heb wel een heel goeie job. Ik zeg, nie-
mand kan in een glazen bol kijken hè, sowieso niet. [Die zeiden] uw
dochter verstaat heel veel Vlaamse woorden niet want als kind is die
Italiaans opgevoed. Ik zeg, ja maar met de tijd leert die dat.”
Twee deelnemers aan de studiedag waren zelf betrokken bij het CLB
en reageerden op deze uitspraken. Een voormalige CLB-medewerk-
ster bevestigde de moeilijke relatie tussen allochtone ouders en het
CLB, voor haar was het zelfs een reden om een andere job te kiezen.
Een andere deelnemer nuanceerde: “Het is dubbel. Vroeger werd
inderdaad de nadruk gelegd op testresultaten en als men daar aan
blijft vasthouden en focussen dan lukt het niet. Maar het lukt wel als
men een goede communicatie opzet en investeert in bredere netwer-
ken. Dan krijgt men als CLB wel de kans om alles goed uit te leggen.
Ook bijvoorbeeld in een discussie met ouders om hun kind al dan niet
naar het buitengewoon onderwijs te laten gaan.”
Veel allochtone ouders denken negatiefover het CLB
“Vroeger werd de nadruk
gelegd op testresultaten.
Als men daarop blijft
focussen, lukt het niet.”
35
Thuistaal
Inzake thuistaal is er een groot verschil naargelang herkomst: in
Marokkaanse gezinnen wordt veel meer Nederlands gebruikt dan in
Turkse gezinnen. Voor Marokkaanse gezinnen met jonge kinderen
kunnen we over het algemeen stellen dat daar momenteel het
Nederlands overheerst. In de Turkse gezinnen blijft het Turks promi-
nent aanwezig.
Een eerste aanduiding daarvoor vinden we in de enquête uit 2007 bij
450 allochtonen uit Genk en Houthalen door de Universiteit Hasselt,
in opdracht van het Provinciaal Integratiecentrum (Maarten Van
Craen, Kris Vancluysen, Johan Ackaert (2007). Voorbij wij en zij? De
sociaal-culturele afstand tussen autochtonen en allochtonen tegen de
meetlat. Brugge: Vanden Broele.) 61,4% van de respondenten van
Marokkaanse herkomst gaven aan in het dagelijks leven altijd of
meestal het Nederlands te gebruiken, bij de respondenten van Turkse
herkomst is dat 36,8%.
Deze cijfers gaan over alle leeftijdsgroepen en soorten gezinnen.
Specifieke informatie over gezinnen met schoolgaande kinderen vinden
we in het eindwerk van Hatice Hosaf die in 2009 stage liep bij het
Provinciaal Integratiecentrum (Hatice Hosaf (2010), Meertaligheid. Hoe
gaan leerkrachten en Turkse en Marokkaanse ouders ermee om?
Hasselt: Departement Sociaal -Agogisch Werk, XIOS Hogeschool
Limburg.) Zij interviewde tien Marokkaanse en tien Turkse gezinnen
met kinderen in Limburgse basisscholen. In acht van de tien
Marokkaanse gezinnen is Nederlands de voertaal: de ouders spreken
het onderling, ze spreken het met de kinderen en ook de kinderen onder
elkaar spreken Nederlands. In twee gezinnen spreken de ouders onder-
ling de eigen taal en ook met de kinderen is dit de voertaal. Maar opmer-
kelijk is wel dat de kinderen in deze twee gezinnen onderling met elkaar
Nederlands spreken. In beide gezinnen is één van de ouders opgegroeid
in Marokko en via gezinsmigratie naar België gekomen.
De taalsituatie in de Turkse gezinnen vormt hiervan een spiegelbeeld:
in negen van de tien gezinnen is Turks de voertaal van ouders met hun
kinderen en in alle tien de gezinnen spreken de ouders onderling
Turks. Het Nederlands is toch wel aanwezig in deze gezinnen: in zes
van de tien gezinnen spreken broers en zussen Nederlands met elkaar.
Huwelijksmigratie speelt een rol, de twee Marokkaanse gezinnen
waar de eigen taal gebruikt wordt tellen een partner uit het herkomst-
land. Maar dat is maar ten dele een verklaring omdat Hatice Hosaf
vaststelde dat ook Turkse gezinnen waarvan beide partners hier zijn
opgegroeid het Turks blijven gebruiken. Turks is dus robuuster, het
houdt langer stand als minderheidstaal.
De redenen hiervoor werden door Van Craen en zijn collega’s aange-
geven. Turks is een gestandaardiseerde taal: alle Turken spreken en
verstaan het. Turks wordt ook sterk ondersteund door eigen media.
Marokkanen hebben geen gemeenschappelijke taal: er worden drie
soorten Berbers gesproken en het Marokkaans Arabisch wijkt sterk af
van het standaard Arabisch. Er is ook minder ondersteuning van eigen
media, Berberstalige media ontbreken nagenoeg volledig. In de focus-
groepen die voorafgingen aan de eigenlijke enquête werd door sleu-
telfiguren van Marokkaanse herkomst gemeld dat als Marokkanen in
het buitenland elkaar ontmoeten ze op zoek moeten gaan naar een
taal die ze gemeenschappelijk hebben en vaak is dat de taal van het
gastland. Eén deelnemer aan een focusgroep verwoordde het als volgt:
“Ge zult merken dat Turken onder mekaar Turks spreken. Eentalig
Turks. Op straat, thuis, eender waar. Dat hebt ge dus niet bij de
Marokkanen. Marokkanen onder elkaar spreken Nederlands, gebrek-
kig Nederlands, slecht Nederlands, maar Nederlands.”
Hatice vroeg ook naar welke kinderprogramma’s gekeken werd in de
gezinnen. Marokkaanse kinderen keken alleen naar Nederlandstalige
programma’s. Bij de Turkse kinderen kijkt zes op tien vooral naar
Turkse programma’s, twee kijken evenveel naar Turkse als naar
Nederlandstalige programma’s en nog eens twee kijken vooral naar
Nederlandstalige programma’s.
Voor Marokkaanse ouders is het een hele opgave om materiaal in de
eigen taal te vinden voor hun kinderen. Noel Clycq van de Universiteit
Antwerpen deed diepte-interviews met Italiaanse, Belgische en
Marokkaanse ouders (Noel Clycq (2009).Van keukentafel tot ‘God’.
Belgische, Italiaans ene Marokkaanse ouders oever identiteit en
opvoeding. Antwerpen: Garant.) Hij noteerde de volgende uitspraak
van een Marokkaanse vader: “En ik heb dan eens de moeite gedaan
om cdkes te zoeken met die sprookjes op. In Nederland hadden ze
daar werk van gemaakt. En d’er was een boekje uit. ‘De Menseneter’
heette dat, en dan was er een cdke waar dat sprookjes in het Berbers
worden op verteld, met een boekje bij vertaald in het Nederlands.
Maar ja, natuurlijk , op een cdke is dat niet hetzelfde en die kinderen
luisteren daar niet heen, dus ja, dat was ook een mislukte poging
om...”
Uit dit citaat spreekt ook het gevoel van verlies van veel ouders over het
mislukken van de overdracht van de thuistaal naar hun kinderen. Nog
een ander citaat uit het onderzoek van Clycq om dit te illustreren.
“Mijn oudste zoontje, nu zes jaar, de eerste taal die hij sprak was het
Berbers. Maar vanaf het moment dat die naar school is gegaan is dat
omgeswitcht naar het Nederlands. En dan zijn de tweede en de derde
er bijgekomen en die hebben alleen het Nederlands gehoord. Dus die
spreken nu maar een paar woorden Berbers, en dat vind ik wel spijtig.
(...) dus ook voor mijn moeder en schoonmoeder is dat heel lastig. Die
zeggen: we kunnen daar niet veel mee praten. En zij moeten toch wel
een rol vervullen als grootouder, en die willen dat ook maar die kun-
nen er niet mee communiceren eigenlijk.”
Hun leiding kreeg hiervoor een speciale training. Ook Chiro Vlaanderen
is actief bezig met taalstimulering. In het project ‘Taal leef je in je jeugd-
beweging’ namen in 2009 vier Limburgse chirogroepen deel aan een
traject rond taal. Deze groepen vind je ook terug in de Taalkaart.”
De Taalkaart heeft twee doelstellingen. Je vindt er praktische info over loca-
tie, tijdstip en kostprijs, voor iedereen die nood heeft aan een taalinitiatief.
Erwin Marcisz: “Tot nu toe is de Taalkaart vooral nog een instrument voor
professionals. Ouders hebben de weg nog niet gevonden. Daarom willen
we in de toekomst werken aan een bredere bekendmaking.”
Verder wil de Taalkaart een instrument bieden voor initiatiefnemers van
taalprojecten om ideeën op te doen en uitwisseling te bevorderen. In
2011 gaat het Provinciaal Integratiecentrum na wat de kritische succes-
factoren zijn van de taalprojecten. Tijdens een studiedag zullen deze
publiek gemaakt worden en getoetst aan de verschillende initiatieven.
Meer info? www.limburg.be/spelenderwijstaalleren
Jaarboek Migratie en integratie Limburg 201036
Taalkaart wijst weg om spelenderwijsNederlands te leren
Ook buiten de school kan je op heel wat plekken in Limburg spelender-
wijs je Nederlands oefenen. Met de Taalkaart houdt het Provinciaal
Integratiecentrum van al deze initiatieven een up-to-date overzicht.
Scholen, CLB’s of ouders op zoek naar een buitenschoolse mogelijkheid
om aan taal te werken kunnen zo snel een duidelijk antwoord vinden.
“Veel organisaties, bijvoorbeeld integratiediensten of scholen, hebben
wel een zicht op de lokale initiatieven. Maar een helikopterzicht ont-
breekt,” zegt Erwin Marcisz van het Provinciaal Integratiecentrum. De
Taalkaart brengt hierin verandering. De idee ontstond in de schoot van
de Kansenbank, een project waarmee het provinciebestuur wil bijdragen
tot betere onderwijskansen voor maatschappelijk kwetsbare jongeren.
Een 35-tal initiatieven in de vrijetijdssfeer zijn in de Taalkaart opgeno-
men. Het gaat van babbeldoosprojecten tot de lokale speelpleinwerking
met oog voor taal.
“Taalstimulering wordt heel breed opgevat,” zegt Erwin Marcisz. “Zo
nemen bijvoorbeeld sommige speelpleinwerkingen, zoals de
Saenhoeve in Maasmechelen, taalstimulering als expliciete doelstelling
op. Ze organiseren veel spelletjes waarin taal een belangrijke rol speelt.
De taalkaart neemt een 35-tal initiatieven in de vrijetijdssfeer op,
van babbeldoosprojecten tot de lokale speelpleinwerking.
Economische crisis: beterschap in zicht voor Limburg?
Eind vorig jaar stuwde de economische crisis het aantal werkzoeken-
den in Limburg naar een hoogtepunt: eind september 2009 telde
Limburg 28,3% meer werkzoekenden dan een jaar eerder. Sindsdien
lopen de jaarverschillen - waar elke maand vergeleken wordt met een
jaar eerder - terug. Zo telt Limburg eind september 2010 3,6% minder
werkzoekenden dan een jaar eerder.
Niet iedereen profiteert echter in dezelfde mate van deze positieve evolu-
tie. Zo blijft het aantal oudere werkzoekenden hoger dan een jaar eerder.
Ook personen van allochtone herkomst hebben het nog steeds moeilijk
op de arbeidsmarkt: de economische crisis sloeg bij hen niet alleen eer-
der toe, maar ook harder. Zo lag het aantal werkzoekenden van alloch-
tone origine eind december 2009 44,4% hoger dan een jaar eerder, ter-
wijl het totaal aantal werkzoekenden ‘maar’ met 26,6% steeg.
Eind september 2010 ligt het aantal werkzoekenden van allochtone ori-
gine voor het eerst in een jaar tijd lager dan een jaar eerder (-1,7%). Goed
nieuws, al is de daling minder sterk dan de globale daling (-3,6%).
Economische crisis treft allochtonen hard
Als we de evolutie van het aantal niet-werkende werkzoekenden tij-
dens het afgelopen jaar bekijken, stellen we een daling van het aantal
werkzoekenden vast van september tot november 2009. Deze daling is
het sterkst bij de werkzoekenden van Belgische origine. Bij werkzoe-
kenden van Turkse of Marokkaanse herkomst is deze daling een stuk
minder sterk. Wanneer het aantal werkzoekenden eind 2009 terug de
hoogte inschiet, stijgt deze ook sterker bij personen van Turkse en
Marokkaanse herkomst. Vanaf december daalt het aantal niet-wer-
kende werkzoekenden opnieuw. In juli is er opnieuw een stijging. Juli
is traditioneel de maand waarin nieuwe schoolverlaters zich registe-
ren als werkzoekende. Eind september 2010 ligt het aantal werkzoe-
kenden lager dan een jaar eerder: -4,2% voor de werkzoekenden van
Belgische origine, -8,3% voor personen met Turkse of Marokkaanse
roots zelfs -11,1% voor personen met origine van EU-ex-migratieland.
Eind september 2010 telt Limburg 30.863 werkzoekenden. Bijna twee
derde hiervan (65,3%) is van Belgische origine.
Grootste groep werkzoekenden van niet-Belgische origine zijn de
werkzoekenden met Turkse roots (10,4%). Op de tweede en derde
plaats komen de werkzoekenden van Nederlandse (5,4%) en
Italiaanse (4,8%) origine. Werkzoekenden van Italiaanse origine
(4,8%) en Marokkaanse origine (3,7%) vervolledigen de top vijf.
Een aantal herkomstgroepen kent een daling in vergelijking met een
jaar eerder. Zo daalt zowel het aantal werkzoekenden van Turkse (-
7,7%), Italiaanse (-11,6%) als van Marokkaanse (-9,9%) herkomst,
37
3. Werken
NWWZ in Limburg - verschil met jaar eerder
totaal allochtonen
okt-09 +24,7% +38,9%
nov-09 +24,4% +36,7%
dec-09 +26,6% +44,4%
jan-10 +14,6% +19,2%
feb-10 +12,2% +17,8%
mrt-10 +6,2% +11,8%
apr-10 +5,9% +10,9%
mei-10 +4,1% +8,2%
jun-10 -0,8% +1,8%
jul-10 +0,8% +5,6%
aug-10 -0,1% +3,8%
sept-10 -3,6% -1,7%
Bron: VDAB Databeheer en -analyse
Verwerking: provincie Limburg - Steunpunt Sociale Planning
Aantal werkzoekenden in Limburg naar origine (september 2010)
aantal % % verschil t.o.v. 2008
België 20 143 65,3% -4,2%
Turkije 3 216 10,4% -7,7%
Nederland 1 676 5,4% +8,1%
Italie 1 470 4,8% -11,6%
Marokko 1 143 3,7% -9,9%
Rusland 411 1,3% +8,4%
India 264 0,9% +8,2%
Polen 249 0,8% -3,9%
overige 2 291 7,4% +3,7%
totaal 30 863 -3,6%
Bron: VDAB Databeheer en -analyse
Verwerking: provincie Limburg - Directie Mens - Steunpunt Sociale Planning
Jaarboek Migratie en integratie Limburg 201038zelfs sterker dan het aantal van Belgische origine (-4,2%). Het aantal
werkzoekende met Nederlandse, Russische of Indische roots stijgt
daarentegen.
Waarom hebben allochtonen minder kansen op de arbeidsmarkt?
Drie factoren worden vaak aangehaald om te verklaren waarom
allochtonen minder kansen hebben op de arbeidsmarkt. Langs de ene
kant worden vaak tekorten van de allochtone werknemer op vlak van
menselijk kapitaal aangehaald (bijvoorbeeld lagere scholing, beperk-
ter netwerk om geschikte jobs te vinden, …). Langs de andere kant, die
van de werkgevers, spelen mechanismen van onbewuste achterstel-
ling (rekruteringskanalen die allochtone sollicitanten niet bereiken of
selectieprocedures die allochtonen minder kansen geven). Ook
bewuste discriminatie kan meespelen: men wil geen allochtonen net
omdat ze allochtoon zijn.
Speelt discriminatie een rol? In het vorige jaarboek belichtten we reeds
een onderzoek van Universiteit Hasselt bij 227 van de grootste 500
Limburgse werkgevers. Dit onderzoek toonde aan dat 18% van de res-
pondenten aangaf liever geen allochtonen in dienst te nemen. Toch een
belangrijke nuance: het is niet zo dat een meerderheid van de Limburgse
werkgevers discrimineert. Ruim 40% stelde wel expliciet open te staan
voor allochtonen als werknemers. Niet enkel uit idealisme, ook omdat
allochtonen minder kosten of niemand gevonden werd.
In oktober 2010 zorgde het televisiereportage ‘Volt’ voor opschud-
ding: opnames met verborgen camera bij uitzendkantoren toonde aan
dat allochtone kandidaten meer kans lopen geweerd te worden.
Onderzoek uit Nederland gaf dit fenomeen ook een stevige weten-
schappelijk basis (Iris Andriessen, Eline Nievers, Laila Faulk en Jaco
Dagevos (2010). Liever Mark dan Mohammed? Onderzoek naar
arbeidsmarktdiscriminatie van niet-westerse migranten via praktijk-
tests. Den Haag, Sociaal en Cultureel Planbureau). Voor dit onderzoek
werden 1.500 praktijktests opgezet. De kandidaten voor de sollicita-
ties waren identiek (gelijkaardige studies, ervaring en delfde taalvaar-
digheid Nederlands) met slechts één verschil: de ene keer had de sol-
licitant een Nederlandse naam, de andere keer een allochtone naam.
Uit het onderzoek bleek dat ‘Nederlandse’ sollicitanten in meer geval-
len (44%) werden uitgenodigd dan allochtonen (37%), een verschil
van zeven procentpunten. Verder bleek dat allochtone mannen meer
risico liepen op afgewezen te worden dan vrouwen (-9% vs –5%) en
laaggeschoolden meer dan hooggeschoolden (-8% vs –3%). In de
horeca en detailhandel werd meer gediscrimineerd dan in andere sec-
toren. Hetzelfde geldt voor functies waar er contact is met klanten.
Hoe ernstig is nu de gevonden discriminatie? De onderzoekers nuan-
ceren. Langs de ene kant is het verschil ernstig omdat het gevonden
verschil enkel en alleen toe te schrijven was aan het verschil in naam.
Alle andere elementen waren immers identiek. Wel werd 37% van de
allochtone sollicitanten wel uitgenodigd voor de volgende stap in de
procedure. Dit toont aan dat een passend profiel, een sterke
Nederlandse taalvaardigheid en een verzorgde sollicitatiebrief of
beleefd gesprek aan de telefoon er wel toe doen.
Volgens de onderzoekers zijn er verschillende redenen waarom werk-
gevers mogelijks discrimineren. Zij denken dat het werkgevers onze-
ker zijn en risico’s (bijvoorbeeld klanten verliezen) willen vermijden.
Elke selectiebeslissing brengt onzekerheid met zich mee. Voor werk-
gevers is het moeilijker om een inschatting te maken van de kwalitei-
80
85
90
95
100
105
110
115
120Turkije en Marokko
-8,3%-11,1%
-4,2%
EU-ex-migratielanden
Belgische origine
sep-09 okt-09 nov- dec-09 jan-10 feb-10 mrt-10 apr-10 mei-10 jun-10 jul-10 aug-10 sep-1009
Evolutie van het aantal werkzoekenden naar origine in Limburg (september 2009 - september 2010)
Bron: VDAB Databeheer en -analyse
Verwerking: provincie Limburg - Directie Mens - Steunpunt Sociale Planning
ten van een allochtone sollicitant, ze hebben het idee dat zoiets beter
lukt bij iemand uit de eigen groep. Bovendien kan het negatieve imago
waar sommige allochtone groepen mee kampen afstralen op de indi-
viduele sollicitant. Werkgevers zijn volgens deze theorie geen geboren
racisten. Wel hebben ze scenario’s in hun hoofd waardoor allochtone
sollicitanten vaker een risico-etiket opgeplakt krijgen en sneller in het
bakje met afgewezen kandidaten belanden.
Wat kan er gebeuren om allochtonen meer kansen te geven op de
arbeidsmarkt?
Met de eerder genoemde factoren in het achterhoofd kan er gewerkt
worden aan de vraagkant en aan de aanbodkant van de arbeidsmarkt.
Aan de vraagkant gaat het over het verhogen van human capital van de
allochtonen. Dat is vooral een taak voor onderwijs en opleiding en
begeleiding. Factoren aan de aanbodzijde pakken achterstelling en
discriminatie aan en hiervoor heeft de overheid globaal genomen drie
soorten maatregelen: discriminatie strenger aanpakken en straffen;
werkgevers sensibiliseren en overtuigen allochtonen in dienst te
nemen en positieve actie. In ons land zijn deze maatregelen ingebed in
een globaal diversiteitsbeleid: met naast allochtonen ook andere doel-
groepen (50-plussers, arbeidsgehandicapten,…).
Discriminatie strenger aanpakken en straffen
Sinds 1981 bestaat in België de racismewet. Wijzigingen in 2003 en
2007 maakten discriminatie makkelijker bewijsbaar. Zo werden naast
strafrechtelijke procedures ook procedures voor een burgerlijke recht-
bank mogelijk, wat de bewijslast verlichtte. Er volgden enkele spraak-
makende veroordelingen. De wet maakt praktijktests mogelijk maar
vooralsnog wordt er geen uitvoering aan gegeven.
Werkgevers sensibiliseren en overtuigen
Belangrijkste sensibiliseringsactoren zijn de projectontwikkelaars
diversiteit van het ERSV, het Erkend Regionaal Samenwerkings-
verband. In elke provincie is er een ERSV. Het project startte in 1999
specifiek voor allochtonen, in 2005 werd de doelgroep uitgebreid met
andere kansengroepen: arbeidsgehandicapten en vijftigplussers.
Daarnaast is er sindsdien ook aandacht voor specifieke groepen zoals
vrouwen in roldoorbrekende beroepen, holebi’s, kortgeschoolden,
armen en ex-gedetineerden. Momenteel zijn er in Limburg zeven pro-
jectontwikkelaars diversiteit actief.
Hun doel is te komen tot evenredige en volwaardige arbeidsdeelname
van kansengroepen. De achterliggende filosofie is dat kansengroepen
talent hebben dat niet onbenut mag blijven en de projectontwikkelaars
proberen werkgevers te overtuigen dat het waardevolle werkkrachten
zijn. Daarvoor bieden ze werkgevers een reeks praktische instrumenten
aan waarmee ze dit potentieel kunnen bereiken, binnenhalen en binnen
houden. Die instrumenten situeren zich in de professionalisering en
verdieping van het human resource management. Projectontwikkelaar
Ann Geukens: “Een kwalitatief personeelsbeleid is goed voor iedereen
maar voor kansengroepen kan het wel het verschil maken. Door bij-
voorbeeld in de eerste plaats naar de competenties te kijken die relevant
zijn voor de functie én niet naar leeftijd, afkomst of geslacht helpen we
bedrijven en organisaties vastgeroeste denkkaders te doorprikken en
komen kansengroepen in beeld. Onze sterkte is diversiteit te koppelen
aan kwaliteit. We sturen er niet op aan om een onbekwame allochtoon
in dienst te nemen. Daar is niemand mee geholpen.”
Voor elk bedrijf of elke organisatie die instapt wordt een actieplan
diversiteit opgemaakt, de acties die erin komen worden deels gesubsi-
dieerd. Ann Geukens: “Het plan moet voldoende draagvlak hebben
binnen de organisatie of het bedrijf. We willen niet forceren en daar-
om is het belangrijk dat ze meefinancieren en niet de volle pot gesub-
sidieerd krijgen. We willen ook resultaten meten en vragen daarom
streefcijfers op voor instroom (leden kansengroepen die binnenko-
men), doorstroom (leden kansengroepen die een andere functie krij-
gen) en retentie (leden kansengroepen die kunnen blijven en zonder
plan hadden moeten vertrekken). Na afloop volgen we op in welk
mate deze streefcijfers ook behaald werden.”
Sinds de start in 1999 hebben de projectontwikkelaars in totaal al 922
plannen afgesloten met bedrijven en organisaties. Het blijft in stijgen-
de lijn gaan, voor 2010 staat de teller op 139. Limburg het hoogst in
Vlaanderen. Ann Geukens: “Ook op kwalitatief vlak krijgen we goede
punten van Vlaanderen. Het departement werk en sociale economie
roemt onze plannen om hun diepgang, coherentie en duurzaamheid.
We proberen met onze plannen in te spelen op de structuur en de cul-
tuur van de bedrijven en organisaties, het mogen geen losse acties zijn
zonder samenhang.”
Door verschillende kansengroepen samen te nemen in één project is er
het risico dat de groep die maatschappelijk het moeilijkst ligt (in casu
allochtonen) minder aan bod komt, ‘ondergesneeuwd’ geraakt. Uit de
cijfers blijkt echter dat dit niet het geval is. Streefcijfers voor 2009 mik-
ken bijvoorbeeld op 1.794 personen voor instroom, doorstroom en
retentie samen. 34,7% behoort tot de kansengroep allochtonen, 54,5%
tot de vijftigplussers en 10,9% tot arbeidsgehandicapten. Als we alleen
kijken naar instroom, toch vooral van belang voor allochtonen, dan zien
we dat die daar met 49,5% op de eerste plaats staan.
Ann Geukens: “Door kansengroepen breed op te nemen wordt het net
makkelijker. We zetten immers in op goed personeelsbeleid. Door het
open te trekken naar andere kansengroepen komt het minder bedrei-
gend over en zo krijgen we makkelijker toegang tot bedrijven en orga-
nisaties. Het komt zelden voor dat een plan zich richt op enkel één
kansengroep.”
Positieve actie
Doel van positieve actie is kansengroepen een voorsprong te geven om
zo te compenseren voor achterstelling en discriminatie. Positieve actie
ligt maatschappelijk erg gevoelig, het wordt gezien als ‘voortrekken’
of positieve discriminatie en de discussie komt al snel uit bij quota
39
Jaarboek Migratie en integratie Limburg 201040waarbij werkgevers verplicht zouden worden voorkeur te geven aan
bepaalde groepen. Grootste argument pro quota is dat het als paar-
denmiddel kan ingezet worden als andere maatregelen niet blijken te
werken. Maar er zijn ook nogal wat argumenten contra: kunnen we
het ene kwaad met een ander kwaad vergelden? Is er wel draagvlak
voor? Stigmatiseert het niet nog meer allochtonen? Zelfs voorstanders
pleiten er daarom voor quota slechts in uitzonderlijke situaties, voor
een bepaalde periode, goed afgebakend en afgemeten toe te passen.
Positieve actie kan ook in mildere vorm: kansengroepen krijgen een
extra duwtje in de rug zonder dat er ingeboet wordt op kwaliteit en
zonder dat de standaard verlaagd wordt. Voorbeelden daarvan zijn dat
in vacatures allochtone sollicitanten extra aangespoord worden om te
solliciteren of dat selectiecommissies bij gelijke bekwaamheid kiezen
voor de allochtone kandidaat.
Ook Jobkanaal, een initiatief van een aantal werkgeversorganisaties,
kan deels onder positieve actie geklasseerd worden. Jobkanaal spoort
werkgevers aan vacatures open te stellen voor kansengroepen. Dat kan
aanvullend gebeuren, naast andere wervingskanalen en dan hoort deze
maatregel thuis onder sensibilisering. Maar, als de werkgever dit wil,
kan het ook dat Jobkanaal voor een bepaalde periode de vacature exclu-
sief voorbehoudt voor kansengroepen. Dan gaat het over positieve actie.
Allochtonen lopen meer risico op armoede
Een zwakkere positie op de arbeidsmarkt en het ontbreken van een
vast inkomen doen minderheden meer risico lopen op armoede.
Vooral voor personen van Turkse en Marokkaanse herkomst is er een
zeer groot armoederisico.
Zo blijkt uit een analyse van de onderzoeksgroep OASeS dat in België
12,7% van de bevolking onder de armoedegrens leeft. Maar er zijn
grote verschillen tussen de verschillende etnische groepen. Bij de
autochtone Belgen leeft ‘slechts’ 10,2% onder de armoedegrens. Dit
aantal ligt aanzienlijk hoger bij inwoners van Europese herkomst
(15%) of van niet-Europese herkomst (29,9%). Bij de drie traditionele
groepen arbeidsmigranten (Italië, Turkije en Marokko) zijn de cijfers
nog schokkender. 55,6% van de personen van Marokkaanse herkomst
en 58,9% van de personen met Turkse roots bevinden zich onder de
armoedegrens. Personen van Italiaanse herkomst nemen met 21,5%
een middenpositie in tussen de Belgen en de personen van Turkse of
Marokkaanse herkomst. Toch hebben ze nog dubbel zoveel kans als
de Belgen om in armoede te leven.
Maar hoe voelen mensen zelf hun armoede aan? Personen van
Italiaanse, Turkse en Marokkaanse herkomst geven meer aan te kam-
pen met armoede dan de autochtone Belgen. Zo geeft bijna één op drie
personen van Turkse herkomst aan moeilijk tot zeer moeilijk rond te
komen met het beschikbare inkomen. Bij degenen van Marokkaanse
herkomst ligt dit nog een stuk hoger (37,7%). Bij de Belgen ligt dit
percentage drie keer lager. Uit diepte-interviews blijkt wel dat ouderen
en jongeren andere vergelijkingspunten hanteren. De eerste generatie
vergelijkt de huidige situatie met de situatie in het herkomstland ter-
wijl de tweede en derde generatie de huidige samenleving als referen-
tiepunt nemen.
Allochtone ervaringsdeskundige armoede en sociale uitsluiting
Aan het woord is Nebahat, een jonge dame van Turkse herkomst. Als
ervaringsdeskundige in de armoede en sociale uitsluiting werkt ze
onder meer als freelancer voor TAO, een adviesbureau rond armoede.
Ze is een brugfiguur tussen de cliënt en de hulpverlener, als het ware
een vertaler van de situatie van kansarmen -wat ook haar eigen leefwe-
reld was- naar de hulpverlening.
“Turkse mensen gebruiken het woord arm zelden. Het is voor velen
een heel vernederend woord. Je geeft ook niet snel toe naar de buiten-
wereld dat je in armoede leeft. Turken willen, net als autochtonen
‘erbij horen’. Maar armoede is er wel onder allochtonen.”
Wat maakt gekleurde armoede specifiek? Nebahat: “Voor allochtone
kansarmen biedt hun directe omgeving enorm veel steun, veel meer
dan bij Vlamingen. Vooral financieel is het anders. Het is bijvoorbeeld
normaal dat Turken bij hun familie en goede vrienden aankloppen
voor steun. Ze stappen eerder naar elkaar dan naar het OCMW. Ze ken-
nen de hulpverlening vaak ook niet zo goed. Daarom vind ik het posi-
tief dat nieuwkomers nu verplicht naar de inburgeringles moeten. Ze
leren de organisaties hier kennen. Dit vergroot het netwerk waar ze op
kunnen terugvallen.”
Nebahat heeft zelf ook een zware periode gekend. Via een hulpverle-
ningsdienst waar ze mee in contact kwam hoorde ze van de opleiding
tot ervaringsdeskundige. Nebahat: “Dit was als een wereld die voor
mij open ging. Ik wou heel graag studeren, maar door omstandighe-
den was dat niet mogelijk. Door die opleiding kan ik armoede in een
ruimer kader zetten werd ik bewust van wat armoede inhoudt. Dat het
niet alleen om geld draait, maar ook om sociale uitsluiting. Ik reali-
seer me nu ook dat ik niet de enige ben die zo leefde. Vroeger dacht ik
altijd: ‘die Belgen hebben alles’. Maar dat blijkt niet zo te zijn.”
Armoede bespreekbaar maken in de Turkse gemeenschap is nodig,
vindt Nebahat. “Allochtone ervaringsdeskundigen kunnen hierin een
rol spelen. Ze kunnen hen ook toeleiden naar de sociale diensten.”
Ook voldoende erkenning geven voor de cultuur en het geloof, de
islam, is volgens Nebahat belangrijk in het omgaan met allochtone
kansarmen. Een voorbeeld? Nebahat: “Een werknemer die vijf minu-
ten pauze vraagt om te bidden zomaar afschepen en ontslaan, dat kan
niet. Je moet die behoefte erkennen. Dat wil niet zeggen dat je op de
vraag moet ingaan. Maar je kan wel aangeven dat je begrip hebt voor
wat het kan betekenen voor die persoon. De werknemer kan die gebe-
den later nog inhalen. Maar dat moet je als autochtoon dan wel weten,
natuurlijk.
Sociale cohesieHoe groot is de multiculturele kloof in Limburg? Hierop valt geen een-
duidig antwoord te geven. Een aantal signalen duiden op een toene-
mend contact tussen allochtonen en autochtonen. Uit de enquête van
de Universiteit Hasselt, in opdracht van het Provinciaal
Integratiecentrum, bij vijfhonderd personen van Turks en
Marokkaanse herkomst in Genk en Houthalen (Maarten Van Craen,
Kris Vancluysen, Johan Ackaert (2007). Voorbij wij en zij? De sociaal-
culturele afstand tussen autochtonen en allochtonen tegen de meetlat.
Brugge: Vanden Broele) blijkt het volgende.
• Twee derde van de personen van Marokkaanse herkomst en de
helft van de personen van Turkse herkomst hebben minstens
evenveel contact met autochtonen als met mensen uit de eigen
etnische gemeenschap.
• Tachtig procent van de Turkse allochtonen en 85% van de
Marokkaanse allochtonen heeft minstens één Vlaming in haar of
zijn vriendenkring.
Toch zitten in diezelfde enquête ook een aantal bevindingen die de
andere kant op gaan.
• Allochtonen, en dan met name die van Turkse herkomst, hebben
een sterke oriëntatie op de eigen media.
• Allochtonen blijven zich sterk identificeren met het land van her-
komst: meer dan negentig procent van voelt zich in de eerste
plaats Turk of Marokkaan (maar dat sluit dan weer niet uit dat de
helft zich ook sterk tot zeer sterk Limburger voelt)
• De helft van de Marokkanen en 36% van de Turken geven aan het
voorgaande jaar minstens één keer het gevoel gehad te hebben
gediscrimineerd te zijn.
Ook uit andere bronnen blijkt dat de afstand tussen wij en zij nog erg
reëel is.
• Gemengde huwelijken blijven uitzonderlijk.
• In een online enquête uit 2009 door de Genkse jeugddienst zegt de
helft van de jongeren (zowel allochtonen als autochtonen) dat er
sprake is van een kloof tussen de groepen. Gevraagd naar de reden
hiervoor zegt men dat de voorkeur blijft uitgaan naar de eigen
groep en dat men slechte ervaringen had met eerdere contacten.
• Uit een eigen kwalitatief onderzoek blijkt dat moslimresponden-
ten bepaalde ontwikkelingen in de Limburgse islam over het alge-
meen anders beoordelen dan niet-moslimrespondenten
Sociale cohesie (of het gebrek daaraan, sociale afstand) manifesteert
zich op diverse terreinen: de woonomgeving, virtuele contacten op
internet, op school, op de werkplek, ... In deze editie van het jaarboek
gaan we dieper in op de woonomgeving omdat daar recent interessant
materiaal over verscheen: in de eerste plaats een gedegen wetenschap-
pelijk onderzoek uit Nederland over de impact van de woonomgeving
op interetnische contacten en beeldvorming en ten tweede een Vlaamse
studie over pro en contra sociale mix in de sociale huisvesting.
Maakt de buurt verschil?
Voor de studie Maakt de buurt verschil? De relatie tussen de etnische
samenstelling van de buurt interetnisch contact en wederzijdse beeld-
vorming (Mérove Gijsberts, Miranda Vervoort, Esther Havekes en Jaco
Dagevos (2010). Den Haag: Sociaal en cultureel planbureau) werden
bewoners van een reeks wijken die van elkaar verschillen qua bevol-
kingssamenstelling bevraagd, in totaal wel zesduizend personen van
Turkse, Marokkaanse, Surinaamse, Antilliaanse en Nederlandse ori-
gine. Men ging op zoek naar het buurteffect: leidt een divers samen-
gestelde wijk ook tot meer interetnisch contact en positieve beeldvor-
ming over elkaar? Dat buurteffect kan werken via nabijheid: men heeft
sneller contact met iemand die kortbij woont, de ontmoetingskans is
daardoor groter. Concentratie kan, omgekeerd, leiden tot minder con-
tact buiten de eigen gemeenschap omdat de groepsnorm die dit con-
tact in de weg kan staan, dan sterker is. Het buurteffect staat tegen-
over de rol die individuele kenmerken van bewoners spelen. Een
allochtoon die het Nederlands vlot beheerst heeft meer kans op inter-
etnisch contact dan iemand die de taal niet beheerst. Ook opleiding en
tewerkstelling hebben hierop een effect.
Het onderscheid is van groot belang voor het beleid. Als het buurtef-
fect erg speelt betekent dat men vooral moet inzetten op een meer
gemengde samenstelling van buurten. Als de buurt de oorzaak zou
zijn heeft het zin iets te veranderen aan de samenstelling van de buurt.
In dat geval verkleint men het probleem door kwetsbare groepen in
andere buurt en te huisvesten. Ligt het anders, wegen vooral individu-
ele kenmerken van bewoners door, en niet zozeer de samenstelling
van de bevolking van de buurt, dan ligt het in de rede om vooral te
investeren in die mensen: taal, opleiding, werk, ...
Wat heeft men nu gevonden? Er is een duidelijke relatie tussen wonen
in een concentratiebuurt en de mate van interetnisch contact. Voor de
allochtone bewoners in zo’n buurt remt het de mate van interetnisch
41
4. Samenleven
Jaarboek Migratie en integratie Limburg 201042
Van wedstrijd tot speelplein Saenhoeve
Omdat het Provinciaal Integratiecentrum op zoek was naar een nieuw
campagnebeeld voor de actie Allemaal Limburgers, werd een wedstrijd
uitgeschreven. Twintig Limburgse groepen die zichzelf zien als de
meest multiculturele groep van Limburg, stelden zich kandidaat. Deze
vriendengroepen kwamen uit diverse sectoren: sportploegen, kook-
groepjes, socio-culturele verenigingen, multiculturele teams op de
werkvloer, klassen, onderwijsprojecten en speelpleinen.
Uiteindelijk kwam speelplein Saenhoeve als grote winnaar uit de bus.
Het Maasmechelse speelplein is al 40 jaar actief. Tijdens de zomer-
maanden komen er dagelijks 450 kinderen en jongeren tussen 3 en 16
jaar samen om zich uit te leven in spel, knutselen, muziek en theater.
Deze werking draait dankzij de inzet van 100 volwassen vrijwilligers en
80 animatoren. Bovendien blinkt het speelplein uit in diversiteit.
Kinderen hebben een heel diverse herkomst: Vlaamse, Turkse, Griekse,
Marokkaanse herkomst en ook kinderen van asielzoekers. Ook kinde-
ren die bijzondere aandacht nodig hebben zijn welkom. De groep vrij-
willigers is een hecht team waar mannen en vrouwen hun talenten volop
kunnen uitleven: van koken tot klussen, van plezier maken tot luisteren
naar elkaar. De oudste vrijwilliger is bijna 90 en de jongste is 16.
Omdat het een bestaande vriendengroep is die elkaar goed kent, was het
ideaal om dit enthousiasme krachtig in beeld te brengen. De levensgro-
te foto van Saenhoeve is het levende bewijs dat diversiteit werkt.
Tegelijk sluit het campagnebeeld aan bij de missie van het Provinciaal
Integratiecentrum: ‘Wij zijn allemaal Limburgers!’. Bewoners van
deze provincie nemen deel aan dezelfde samenleving: etnische,
levensbeschouwelijke en culturele verschillen vormen geen barrière.
Mensen zijn met elkaar verbonden door een gemeenschappelijke
Limburgse identiteit. Tegen 2020 wil het centrum de wij - zij tegenstel-
lingen overbruggen en ombuigen naar een Limburgs wij-gevoel.
Wie staat er op de foto?
De kinderen: Linde (5 jaar) en
Oussama (13 jaar)
Linde komt al naar Saenhoeve van
toen zij nog maar een baby’tje was.
Het liefst speelt ze in de zandbak.
Haar beste vriendinnen op Saenhoeve
zijn Jade, Ibram en Oulis. Toen hij
negen was leerde Oussama het speel-
plein kennen en hij komt nu al vier of
vijf zomers meedoen. Hij vindt het er
heel plezant. Het leukst vindt hij go-
cartrijden. Hij heeft er veel vrienden gemaakt.
Saenhoeve campagnebeeld Allemaal Limburgers
43De klusjesmannen: Dennis (33
jaar) en Willy (55 jaar)
Zij staan in voor het onderhoud en
voor alles wat mechanisch of elek-
trisch is. Samen met hun team van
een twintigtal klussers werken ze
elk jaar een speciaal project uit.
Bijzonder trots zijn ze op de mon-
stertruck en de toren aan de
ingang van Saenhoeve. De sfeer
onder de werkmannen is uitste-
kend. Daarom gaan ze elk jaar
samen op ‘mannenweekend’. “Maar we krijgen enorm veel terug,”
getuigen Dennis en Willy. “Naast de grote teamspirit geeft het ons
heel veel voldoening om kinderen bezig te zien in hun spel. We geven
ze de kans om plezier te maken.” Maar Willy krijgt wel eens klachten
van zijn vrouw omdat hij de klusjes thuis laat liggen. Hij heeft het te
druk op de Saenhoeve.
De leiding: Laura (16 jaar), Omar (19 jaar) en Ali (17 jaar)
Omar is graag met kinderen
bezig. Als zijn neefjes op
bezoek komen thuis maakt hij
ze altijd aan het lachen. Hij is
blij als hij ziet dat kinderen
plezier maken, dat geeft hem
voldoening. Hij is nu al vier
jaar bij de leiding. Hoe is het
begonnen? Op een zomer zat
hij thuis, hij had niets gepland
en zijn moeder spoorde hem
aan om het eens te proberen
op Saenhoeve. Toen kreeg hij de microbe snel te pakken. En nu is hij
er nog altijd. Ali heeft veel vrije tijd in de zomer. En daarom wil hij zich
als leider inzetten voor het speelplein. Het is voor hem de eerste keer,
maar hij verwacht dat het best zal meevallen. Laura heeft als kind altijd
meegedaan met Saenhoeve. Haar moeder was er kookmoeder en zij
kwam altijd mee. Ook zij start nu deze zomer in de leiding. Ze kijkt er
al naar uit: het is een fijne groep en ze wil er graag bij horen en ravot-
ten. Zes weken lang.
De kookmoeders:Hilde (46 jaar)
en Hülya (32 jaar)
Hilde komt al ongeveer tien jaar
koken, Hülya drie jaar. Voor de
kinderen zijn vidée, spaghetti en
frieten favoriete gerechten. Op
drukke dagen koken ze wel voor
500 personen, leiding en klusjes-
mannen inbegrepen. Dat is hard
werken. In de keuken staan ze met
acht tot tien personen. Er zijn ook een paar kookvaders bij, dat is han-
dig voor het zware werk zoals puree maken of soep mixen. De diversi-
teit in het kookteam zorgt voor veel afwisseling in het menu: iedereen
maakt geregeld een dessert uit eigen keuken. Elke dag koken ze in drie
varianten, zo komt iedereen aan zijn trekken: ‘gewoon’, voor moslims
en een vegetarische versie.
Begeleiding van de leiding: Bart (25 jaar) en Jurrith (20 jaar)
Zij staan in de leiding van de 13+, de
oudste groep op Saenhoeve. Daar letten
ze op of er kandidaten zijn om later in
de leiding te stappen. Als begeleiders
geven ze praktische vorming aan de
nieuwe leiders en leidsters: Welke spe-
len zijn er? Hoe los je problemen op?
Hoe gedraag je je? Volgens Bart is hier-
voor één gouden regel: “Laat je honderd
procent gaan, leef je helemaal in en doe
niet te serieus.” Jurrith: “We laten de
nieuwkomers er rustig inkomen. Eerst
laten we ze meedraaien in de leiding,
daarna krijgen ze meer verantwoorde-
lijkheid. We weten wat ze aankunnen en
wat niet en waar we ze best kunnen
inzetten.” Daarnaast zorgt dit duo ook voor een positieve teamgeest in
de groepsleiding.
De bezielers: Josiane (46 jaar) en Jean (50 jaar)
De bezielers van Saenhoeve zijn Jean en Josiane. Ook in het echte leven
zijn ze een paar. Zopas nog vierden ze hun zilveren huwelijksjubile-
um. Josiane: “Het is fijn om je als paar in te zetten voor Saenhoeve: We
steken er allebei veel energie in en we vullen elkaar goed aan. We
bewaken het pedagogisch project en de visie van het speelplein. Maar
eigenlijk is het een groepswerk. Iedereen neemt zijn rol op en dat
maakt het prachtig. Dat
klinkt als een cliché,
maar het klopt wel: de
verdienste ligt bij de
hele groep.” Jean: “Wij
doen ook niet aan doel-
groepdenken. We zijn
er voor alle kinderen.
En we bereiken die ook,
het is een heel hetero-
gene groep. De behoef-
ten om te ravotten en te
spelen zijn immers
gemeenschappelijk.”
Jaarboek Migratie en integratie Limburg 201044contact, met autochtonen dus, af. Autochtonen in gekleurde wijken
gaan, omgekeerd, juist vaker om met allochtonen. Met name de nabij-
heidshypothese speelt: de ontmoetingskans met autochtonen is voor
allochtonen beperkter in een concentratiebuurt. Voor autochtonen is
de ontmoetingskans met allochtonen in zo’n buurt dan weer groter.
Maar hoe groot is dit buurteffect? Als men dit uitzuivert blijken indivi-
duele kenmerken belangrijker te zijn: werk, opleidingsniveau, beheer-
sing Nederlands, migratiegeneratie (eerste, tweede, derde generatie)
spelen een grotere rol. Volgens de Nederlandse onderzoekers verkla-
ren deze factoren tussen 85 en 90% van de verschillen in interetnisch
contact. Voor interetnische contacten is het dus veel belangrijker dat
men als allochtoon hoger geschoold is, goed Nederlands kent en
opgegroeid is in Nederland dan dat men in een gemengde wijk woont.
Wat beeldvorming betreft speelt het buurteffect nog minder. De
onderzoekers vonden maar één verband: allochtonen die in zwarte
wijken wonen hebben negatievere opvattingen over autochtone
Nederlanders dan diegenen die in gemengde en witte wijken wonen.
De onderzoekers beklemtonen dat dit geringe buurteffect niet bete-
kent dat de problemen in bepaalde buurten gering zijn. Maar die pro-
blemen zijn er dan vooral door de optelsom van de problemen van de
buurtbewoners en in veel mindere mate door processen in de buurt
die het gevolg zijn van het ruimtelijk geconcentreerd wonen van
bepaalde bevolkingsgroepen.
Sociale mix in de sociale huisvesting
Dit beperkt buurteffect (het is er wel, maar individuele kenmerken van
bewoners zijn veel belangrijker) levert een sterk tegenargument in het
debat over sociale mix. Is het niet efficiënter en effectiever vooral tijd
en middelen te steken in maatregelen die er op gericht zijn om indivi-
duele personen rechtsreeks uit de kansarmoede te halen, bijvoorbeeld
via beter onderwijs en meer kansen op de arbeidsmarkt? Voor de
meest kritische pleitbezorgers van deze visie is sociale mixbeleid niet
meer dan het verspreiden (en onzichtbaar maken) van de armoedepro-
blematiek en heeft het zelfs een averechts effect omdat het de kansen
op een sociale woning voor hen die die echt nodig hebben beperkt.
Met name in Vlaanderen is er een groot tekort aan sociale woningen
en moet men zeker oog houden voor deze oorspronkelijke rol van
sociale huisvesting. Dit is ook een aandachtspunt voor Wouter
Bervoets en Maarten Loopmans van de ErasmusHogeschool Brussel
in hun studie uit 2010 Diversiteit en discriminatie in de sociale huis-
vesting: een kritische benadering van ‘sociale mix’ (in opdracht van
het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding.)
De Brusselse onderzoekers keken er de wetenschappelijke literatuur
op na en vonden, behalve een toename van het sociaal contact en een
betere beeldvorming over elkaar, ook een effect voor sociale mobili-
teit: allochtonen in een gemengde wijk vinden sneller werk omdat ze
op die manier beschikken over een breder netwerk. Maar ook hier zijn
individuele kenmerken veruit belangrijker dan wonen in een gemeng-
de wijk of niet.
Maar hiermee zijn nog niet alle argumenten pro sociale mix uit han-
den geslagen. Het is ook van belang op welk niveau men kijkt: op het
niveau van de bewoners (zoals we tot hiertoe gedaan hebben) of op het
niveau van de wijk in zijn geheel. De auteurs van ‘Maakt de buurt ver-
schil?’ hebben een discrepantie vastgesteld tussen onderzoekers
(zoals zijzelf ) en beleidsmakers. Onderzoekers focussen op de gevol-
gen voor individuele personen, beleidsmakers denken op een ander
niveau: dat van de buurt als geheel. De wijk moet leefbaar, veilig en
economisch gezond zijn. Sociale mix zou met name een positief effect
hebben op leefbaarheid en sociale controle. Een actieve middenklasse
bijvoorbeeld zou hier dan het voortouw nemen en andere bewoners
meetrekken in hun bekommernis voor een aantrekkelijke woonomge-
ving. Wetenschappelijk onderzoek heeft dit echter (nog) niet staal-
hard kunnen aantonen. Met name in etnisch gemengde wijken zou
volgens beroemd onderzoek door de Amerikaan Robert Putnam het
tegendeel gebeuren omdat het wantrouwen tussen de bevolkingsgroe-
pen de overhand haalt. Maar dat kan ook een tijdelijk effect zijn en
vooral een gevolg van snelle wijzigingen in de samenstelling van de
bevolking. In stabiele periodes keert het vertrouwen, en daarmee ook
het overbruggend contact, weer terug.
De onderzoekers van de Erasmushogeschool voeren aan dat voor
beleidsverantwoordelijken ook functionalistische argumenten voor
sociale mix gelden: met meer bemiddelde bewoners kunnen gemeente-
besturen meer belastingen binnenhalen (en minder kosten maken voor
sociale uitgaven) en ook sociale huisvestingsmaatschappij krijgen meer
huurinkomsten. Door sociale mix zou bovendien het draagvlak voor
sociale huisvesting kunnen toenemen bij de publieke opinie, een nieuw
sociale woonwijk zou op die manier minder snel als een nimby (‘not in
my backyard’) gepercipieerd worden door omwonenden.
Hoe nu sociale mix realiseren in de praktijk? Dat kan op twee manie-
ren, we halen hier opnieuw informatie uit de studie van de
Erasmushogeschool. De eerste is sturing via patrimonium. Dit is
vooral van belang bij de bouw van nieuwe woningen. Door het wonin-
gaanbod te diversifiëren trekt men een verschillend publiek aan, met
name op vlak van inkomen en gezinssamenstelling. Opties zijn een
mix van private en sociale koop- en huurwoningen, verschillende
woningtypes en kleinschalige bouwprojecten in bestaande kernen.
De tweede manier is dat men stuurt via toewijzing. Voor Vlaanderen
gelden een aantal objectieve regels voor de toewijzing van sociale
woningen: inkomensvoorwaarde (men mag niet te veel verdienen),
eigendomsvoorwaarde (men mag geen woning in bezit hebben), men
moet ingeschreven zijn in het bevolkings- of vreemdelingenregister,
verplichte inburgeraars moeten voldoen aan die plicht en anderstali-
(vervolg zie p. 48)
Sinds februari 2010 heeft het Provinciaal Integratiecentrum een
nieuw subsidiereglement: projectsubsidie sociale cohesie. Dit ver-
vangt het vroegere subsidiereglement voor ‘activiteiten en projecten
van etnisch culturele minderheden’ dat sinds 1994 in voege was.
Ontmoetingen
De evaluatie van het provinciaal subsidiereglement voor ‘activiteiten en
projecten van etnisch culturele minderheden’ toonde aan dat subsidies
vaak gingen naar eenmalige en kortstondige ontmoetingsactiviteiten
met allochtonen. Meestal ging het om een eenrichtingsverkeer: autoch-
tonen maakten op een passieve manier kennis met andere culturen en
religies. Deze open houding is belangrijk, maar het Integratiecentrum
meent dat de tijd rijp is voor een stap verder: activiteiten die de sociale
cohesie bevorderen tussen Limburgers met diverse herkomst.
Sociale cohesie
Deze nieuwe visie wordt ondersteund door nieuwe wetenschappelijke
bevindingen over hoe sociale interactie tussen verschillende bevol-
kingsgroepen verloopt en hoe via overbruggende contacten vertrou-
wen en samenwerking kan groeien. Dit thema stond centraal op een
studiedag over sociale cohesie, georganiseerd door het Provinciaal
Integratiecentrum, Vormingplus Limburg en RIMO Limburg. Op deze
studiedag bleek dat duurzame en intensieve contacten tussen de ver-
schillende bevolkingsgroepen beter werken voor sociale cohesie dan
eenmalige activiteiten gericht op ontmoeting en elkaar leren kennen.
Projectsubsidie sociale cohesie
Op basis van deze gegevens heeft het Provinciaal Integratiecentrum een
nieuw subsidiereglement uitgewerkt: Projectsubsidie sociale cohesie.
Dit reglement focust op langdurige projecten met intense samenwer-
king tussen groepen en personen van diverse herkomst. Hierbij zijn er
duidelijk intense en duurzame contacten tussen Limburgers van diver-
se herkomst. Alle deelnemers aan het project zijn evenwaardig en stre-
ven een gemeenschappelijk doel of belang na. Op die manier leveren
deze projecten een daadwerkelijke bijdrage aan sociale cohesie.
Bijsturing
Om in te spelen op de dynamiek in de samenleving kunnen behalve
verenigingen en organisaties ook individuen die een tijdelijk engage-
ment opnemen subsidies aanvragen. Voorwaarde is wel dat ze er in
slagen mensen rond zich te verzamelen. Door de subsidieaanvraag op
voorhand te bespreken met een medewerker van het Provinciaal
Integratiecentrum kunnen de criteria grondig besproken worden en is
bijsturing mogelijk.
Evaluatie
De subsidie kan maximum 1000 euro bedragen en wordt na de goed-
keuring door de bestendige deputatie onmiddellijk uitbetaald. Na de
uitvoering van het project zal een medewerker van het Provinciaal
Integratiecentrum het project ter plaatse evalueren met de betrokken
partners. Wanneer het project niet of zeer slecht werd uitgevoerd kan
de subsidie teruggevorderd worden.
Goed idee?
Heb je een goed idee dat aan de criteria beantwoord, dan kan je een aan-
vraag voor projectsubsidie sociale cohesie indienen. Meer info over het
reglement en aanvraagformulier: www.limburg.be/integratiecentrum
(bij subsidies). Er zijn drie data om aanvragen in te dienen: 15 februari,
15 juni en 15 oktober. Maar altijd vooraf de aanvraag bespreken met een
medewerker van het Provinciaal Integratiecentrum.
Een mooi voorbeeld
‘De magie van de asure-pap in de verschillende religies’ is de titel van
een project sociale cohesie in Maasmechelen. Aanvrager was de
Vriendenkring van de Turkse gemeenschap Maasland. Voor de uitvoe-
ring van het project werkt deze vereniging nauw samen met: de Turkse
moskee, de imam, de Turkse senioren, De Bolster (seniorencentrum),
de autochtone senioren en het kerkbestuur. Het project brengt dialoog
op gang tussen de islam en het christendom. Als aanknopingspunt
om de dialoog op te starten zijn er de verhalen die gebeurd zijn op de
asure-dag. Deze verhalen zijn herkenbaar voor beide religies: de dag
waarop Adam fouten heeft gemaakt en vergiffenis vraagt; Noa en zijn
schip; verhaal van Mozes die de Israëliërs bevrijdde... De Gelovigen uit
de islam en het christendom ontdekken verschilpunten en gelijkenis-
sen. Dit leidt tot dialoog, maar ook tot wederzijds respect, vertrouwen
en beter begrip van de andere godsdienst. Om dit doel te bereiken
gaan een reeks concrete activiteiten door: bezinning in de moskee met
als afsluiting de zoete asure-pap, ontbijtdag in De Bolster en rondlei-
ding in de Sint-Barbara kerk, inspiratiedag en dialoog over de asure-
dag, afgeven van wenskaarten bij feesten als offerfeest en kerstmis.
Het nieuwe subsidiereglement sociale cohesie van het Provinciaal Integratiecentrum
45
Jaarboek Migratie en integratie Limburg 201046
Grafisch vormgever Niek Kosten zet zijn creativiteit in om het samen-
horigheidsgevoel in de Genkse wijk Winterslag op te krikken.
Visueel identiteitsonderzoek
Niek Kosten studeerde in juni af aan de Provinciale Hogeschool
Limburg als grafisch vormgever met het proefschrift “Winterslag cité.
Visueel identiteitsonderzoek.” Dit proefschrift werd goed onthaald,
hij won er de prijs van de stad Hasselt mee.
Waarom Winterslag? Niek: “Winterslag heeft voor mij altijd al iets
aparts gehad. Omdat het zo afgesloten ligt. Er zijn geen doorgaande
wegen, behalve de Noordlaan dan. Ik woon er zelf niet en heb er ver-
der ook geen speciale band mee. Mijn vader heeft wel in de mijn van
Winterslag gewerkt, maar dat had geen invloed op mijn keuze.”
Voor zijn onderzoek werkt hij met experimenten en projecten waar-
voor hij grafische middelen inzet. “Dat is anders dan een socioloog
die met een vragenlijst aan de slag gaat, die probeert zo objectief
mogelijk te zijn. Wat ik doe blijft toch subjectief en persoonlijk.”
Wat heeft hij dan precies gedaan in Winterslag?
Cité 1, 2 en 4
“Het begon met rond te wandelen in de wijk en foto’s te nemen van de
dingen die mij opvielen. Later heb ik daar een collage van gemaakt en
die geprojecteerd op een stratenplan van de wijk. Er is een groot ver-
schil tussen de eerste cité, het stuk aan de Genkse kant van de spoor-
weg en de tweede en vierde cité aan de andere kant van de spoorweg.
De derde cité is er nooit gekomen. Die spoorweg ligt in een diepe bed-
ding en tussen de twee delen van de wijk is er maar één brug. In de eer-
ste cité zijn de huizen groter, er is meer groen en meer ruimte. In de
tweede en vierde cité staan de huizen meer opeengepakt en ze zijn ook
kleiner. Het verschil moet echter genuanceerd worden, ook in de eer-
ste cité staan er bouwvallige huizen.”
Harde vlag
Niek Kosten ontwierp vervolgens een vlag voor Winterslag cité. “Ik
wilde er meer van maken dan een combinatie van bestaande vlaggen
van de herkomstlanden, de gemeenschappelijke identiteit van de wijk-
bewoners moest de basis zijn. De grote W staat niet alleen voor de W
van Winterslag, maar verwijst ook naar de mijnterril en de op en neer-
gaande lijn maakt het ook dynamisch. Zwart staat voor de steenkool.
en rood voor passie en strijd. Mijn docenten vonden de vlag te hard.
Een aantal bewoners sprak dit tegen, het mocht wel zo zijn. Dat past
ook bij Winterslag, de wijk heeft een harde kant, kijk maar naar de
strijd van de mijnwerkers bij stakingen en bij de sluiting van de mijn.”
Teken de wijk
Voor het derde project stapte Niek Kosten naar bewoners met de vraag
om hun wijk te tekenen. “Een zestigjarige vrouw van Marokkaanse
herkomst tekende alleen haar huis met het pleintje ervoor. Haar leef-
wereld was klein, voor haar gaat de wijk niet verder dan dat. Een bewo-
ner van tweede cité tekende alleen zijn kant van de wijk. De belang-
rijkste herkenningspunten voor hem waren het voetbalplein, de
Turkse moskee, de Marokkaanse moskee en het kerkje aan de
Noordlaan. Hij tekende ook de spoorweg maar niet de eerste cité. Ook
niet de mijn, het huidige C-Mine. Blijkbaar heeft hij het gevoel dat die
dingen er niet meer bijhoren. De derde tekening komt van een bewo-
ner van de eerste cité. Hij tekent wel de hele wijk, inclusief C-Mine,
Syntra, Casa Papa Giovanni,...
Fotografeer je leven
Het vierde project heette foto-etnografie, een methodiek om te weten
te komen hoe de mensen echt leven. Niek: “Ik gaf mensen een came-
ra mee en vroeg ze hun leven in beeld te brengen. Op die manier krijg
je de kans in hun leven binnen te kijken. Ik was speciaal geïnteres-
seerd in jongeren, maar wegens tijdsgebrek heb ik er maar een paar
jongeren kunnen bereiken, te weinig voor echte conclusies. Toch dit:
er waren twee meisjes van negentien bij, één van Marokkaanse en één
van Turkse herkomst. Ze hebben een heel gewoon leven, net als hun
leeftijdsgenoten: ze fotografeerden hun vriendinnen, hun familie
thuis aan tafel, hun kleerkast, ... En daartussen: een gebedsmatje.”
Citétaal
Het vijfde project ging over citétaal. “De citétaal begon als bindmiddel
tussen de wijkbewoners en mijnwerkers van verschillende herkomst,
de taal was nodig om met elkaar te kunnen communiceren. Het is een
bastaardtaal van het Nederlands met Italiaanse, Turkse en Arabische
invloeden. Nu is het vooral een jongerentaal met een eigen spreekstijl
en eigen woordenschat. “Die jongeren kunnen ook gewoon
Kunst voor meer sociale cohesie in Winterslag
47
Nederlands maar als ze bij elkaar zijn of een speciaal effect willen
halen gebruiken ze cités.” Ook autochtone jongeren pikken het op.
Vorig jaar dook het cités zelfs op in een reclame voor Mediamarkt op
de bussen van de Lijn:
“Mi jo, wat een stijle keuze - vies veel”
“Mi jo, wat een sjikke prijzen - vies weinig”
Niek ontwikkelde een eigen alfabet om specifieke klanken uit de cité-
taal beter over te brengen en het unieke karakter van de taal te bena-
drukken:
· een r met een tweede boogje om ze beter te laten rollen
· een s met een haakje eronder om aan te geven dat je ze als sj moet
uitspreken
· een schuine umlaut op klinkers om die te verlengen
· een ruitje boven de w om ze hard uit te spreken
· een tilde op een tweeklank om de zangerige toon te benadrukken.
Het ‘Manifest voor Winterslag cité’, het eindresultaat van het onder-
zoek waarin hij de vijf projecten heeft vervat, werd gedrukt in dit spe-
ciale alfabet.
Manifest
Dit manifest kadert binnen een fictieve burgerbeweging die het sterk
samenhorigheidsgevoel in de mijncité wil doen heropleven. De tekst
is een oproep aan de bewoners om trots te zijn op hun wijk. Een frag-
ment:
Wij zijn van Winterslag, wij
staan met grote fierheid
achter onze cité, onze
nieuwe identiteit leeft hier
al generaties, wij hebben
respect voor onze roots, wij
leven samen met elkaar en
niet naast elkaar, wij zijn het
immaterieel erfgoed van het
mijn-verleden.
Niek: “Je moet het manifest lezen met een knipoog, het is bewust
overdreven. Maar dat maakt het als vormgever en kunstenaar interes-
sant. Maar toch past het ook bij de wijk. Ik wil er een stuk gemeen-
schappelijke geschiedenis mee terugbrengen, het sterke Winterslag-
gevoel van vroeger.”
Werkt het ook?
Kan je hier ook echt iets mee? Dragen deze projecten effectief bij tot
een verhoging van het samenhorigheidsgevoel tussen de wijkbewo-
ners? Kan kunst de wijk redden?
Niek: “Ik werd met open armen ontvangen door de buurtwerkers en
de wijkmanager. Ze waren blij dat er iets met hun wijk gebeurde, ze
willen tenslotte ook dat de bewoners zich goed voelen in de wijk. Maar
het is een stap te ver om dit materiaal direct te gebruiken in de prak-
tijk. Dat is vaak zo met artistieke projecten, kunstenaars gaan op hun
manier aan de slag. Het is de taak van een kunstenaar creatief te zijn
en vrij te denken, niet om in opdracht een concrete toepassing te
maken.”
“Maar het kan wel een aanzet zijn, in de wijk kunnen ze er wel dingen
van gebruiken. Jeugdwerkers kunnen bijvoorbeeld met foto-etnogra-
fie te weten komen wat bij jongeren leeft en dit ook tonen aan de bui-
tenwereld.” Gaat er nog iets gebeuren met de vlag? Niek: “Als het echt
de vlag van de bewoners zou worden, hebben we een krachtig sym-
bool. Een vlaggencultuur is er al, als de nationale voetbalploegen van
de herkomstlanden spelen hangt de eigen vlag overal uit.”
Een zestigjarige vrouw van Marokkaanse herkomst tekent alleen
haar huis met het pleintje ervoor. Voor haar gaat de wijk niet ver-
der dan dat.
Jaarboek Migratie en integratie Limburg 201048gen moeten hun bereidheid tot Nederlands leren aantonen. Veder gel-
den er standaard een aantal voorrangsregels voor bepaalde groepen
(zoals ouderen en personen met een handicap) of kunnen die optio-
neel worden ingeroepen door de plaatselijke sociale verhuurder (zoals
personen die al in de gemeente wonen, huurders van sociale verhuur-
kantoren en OCMW’s,...).
Los van deze Vlaamse regels kunnen huisvestingsmaatschappijen
sinds het Kaderbesluit sociale huur uit 2008 in drie gevallen een afwij-
kend lokaal toewijzingsreglement aanvragen:
• als men bijkomende voorwaarden voor lokale binding wil invoeren
• om rekening te houden met de woonbehoeften van specifieke
doelgroepen zoals bejaarden, daklozen, personen die beroep
doen op beschut wonen,...
• als men het hoofd wil bieden aan de ernstig verstoorde of bedreig-
de leefbaarheid in bepaalde wijken of complexen.
Een eigen toewijzingsreglement dient tot stand te komen in nauw
overleg met alle relevante actoren en de gemeente of het intergemeen-
telijk samenwerkingsverband speelt hierin de trekkersrol. Het moet
ook zorgvuldig gebeuren, voor de derde mogelijkheid is bijvoorbeeld
een gedegen probleemanalyse noodzakelijk en men moet ook kunnen
aantonen dat een wijziging in de samenstelling van de bewoners de
leefbaarheidsproblemen kan verhelpen. Volgens de Erasmushoge-
school kunnen etnische herkomst, religie of nationaliteit niet aan-
vaard worden als criterium omdat ze in strijd zijn met de antiracisme
en antidiscriminatiewet. Criteria die wel in overweging genomen kun-
nen worden zijn arbeidsituatie, inkomen, leeftijd, gezinssamenstel-
ling, woonervaring. In gans Vlaanderen werd tot nu toe slechts één
leefbaarheidsplan aanvaard, dit situeert zich niet in Limburg.
Het multireligieuze Limburg18 religies in Limburg
Traditioneel kent de katholieke kerk in Limburg de meeste aanhan-
gers. De migratie verandert hier niets aan en zorgt zelfs voor nieuwe
aanhangers. Wat de migratie wel deed is het religieuze landschap
enorm diversifiëren. Het Provinciaal Integratiecentrum ging in 2010
op onderzoek naar verschillende religies en levensbeschouwingen
actief in Limburg en kwam er maar liefst 18 op het spoor. Ze werden
gebundeld in de brochure ‘Het multireligieuze Limburg’.
Het Provinciaal Integratiecentrum hield hierbij vooral de aspecten
migratie en integratie in het oog. Migratie is ten dele de bron van reli-
gieuze diversiteit in Limburg. Een aantal religies, zoals bijvoorbeeld
de islam en het sikhisme, zijn meegebracht door migranten.
Integratie is van belang omdat binnen eenzelfde religie gelovigen van
verschillende herkomst actief zijn. De katholieke kerk in Limburg
kent bijvoorbeeld al jaren Poolse en Italiaanse missies.
Een top vijf maken van de religies in Limburg is een moeilijke oefe-
ning. Er bestaat geen centraal register van aanhangers. Vanaf wanneer
kan je bovendien iemand als ‘lid’ van een geloofsgemeenschap
beschouwen? En hoe deel je de verschillende religies dan in? Toch
deed het Provinciaal Integratiecentrum een voorzichtige poging om
een aantal cijfers op een rijtje te zetten.
De cijfers zijn gebaseerd op de interviews van het Integratiecentrum
bij sleutelfiguren van de verschillende religies en op de enquête van
Het Belang van Limburg in 2008.
Tijdens de cem,
een ritueel voor
Alevitische moslims,
bidden mannen, vrouwen
en kinderen samen.
49Hoe extreem is de Limburgse islam?
Er duiken geregeld signalen op dat er binnen de moslimgemeen-
schappen extreme opvattingen leven. Of dat er tendensen zijn tot
afzondering. Maar meestal blijft dat vaag en is het onduidelijk waar-
om dat zo is en wie of wat er mee bedoeld wordt. Het Provinciaal
Integratiecentrum keek op een meer systematische manier naar dit
fenomeen om meer helderheid te krijgen over wat er zich afspeelt.
Het gaat over een kwalitatief onderzoek. In het voorjaar van 2010 von-
den er in totaal 25 gesprekken plaats. De meeste gesprekken waren
individueel, een aantal waren in groep. De respondenten waren sleu-
telfiguren met contacten op lokaal vlak met moslims en hun organisa-
ties: medewerkers van lokale integratiediensten, lokale politici, wel-
zijnswerkers, medewerkers van federaties van allochtone verenigin-
gen, vrijwilligers uit moskeebesturen. De respondenten werd verteld
dat ze anoniem zouden blijven bij de verwerking van de resultaten. De
helft van de respondenten is moslim, de andere helft niet. De respon-
denten waren verspreid over verschillende gemeenten in Limburg.
De bevraging gebeurde aan de hand van een open vragenlijst met de
volgende items:
· Welke contacten hebt u met moslims en islamitische organisaties?
· Zijn er islamitische organisaties, netwerken, activiteiten of stand-
punten die u beoordeelt als negatief voor de integratie?
· Hoe zou u deze benoemen: extremistisch, als segregatie, of nog
anders?
Wat hebben we nu gevonden? We kunnen er twee dingen over zeggen.
Eén betreffende Marokkaanse moslims, het andere betreffende
Turkse moslims.
Marokkaanse islam
Zowel moslimrespondenten als niet-moslimrespondenten zien alle-
bei binnen de Marokkaanse islam een fenomeen opduiken dat nega-
tief kan zijn voor de integratie. Het gaat over jongeren en jongvolwas-
senen die ‘doorschieten’ in de beleving van de islam. Een moslimres-
pondent formuleert het zo: “Er zijn geen echte netwerken, maar wel
zijn er jongeren die het westers samenlevingsmodel afkeuren. Dit zijn
voornamelijk dertigers, met lange baarden en kleden. Er zijn ook
vrouwen bij. Ze willen de islam tot in de puntjes naleven. Dit komt
enkel voor bij jongeren die ‘mislukt’ zijn in de samenleving: ze hebben
geen diploma, geen werk, vaak drugproblemen en een strafblad. Ze
Aantal aanhangers per religie in Limburg
Religie Aantal aanhangers Bron
in Limburg
Katholieken 650.000 Schatting katholieke kerk
110.000 Door de kerk geschat aantal regelmatige kerkgangers
Ietsisten 128.000 Enquête Het Belang van Limburg 2008
Atheïsten 88.000 Enquête Het Belang van Limburg 2008
Soennitische moslims 42.000 Schatting o.b.v. herkomst: de grote meerderheid van Turkse en bijna alle Marokkaanse allochtonen is soenniet.
Agnosten 32.000 Enquête Het Belang van Limburg 2008
Alevitische moslims 10.000 Schatting alevieten: een derde van Turken is aleviet, dus ook zo voor migranten. Dit cijfer wordt betwist door andere moslims.
600 Leden alevitische vereniging
Orthodoxen 6.000 Schatting van Limburgers met Griekse of Oekraïnse herkomst/achtergrond
Evangelisch christenen 5.000 Schatting ARPEE, inclusief enkele honderden Limburgers die kerken buiten Limburg opzoeken (vooral Nederlanders in Nederlandse kerken)
Jehova’s getuigen 3.500 Aanwezigen jaarlijkse bijeenkomst
1.800 Predikers huis aan huis
2.000 Schatting deelnemers wekelijkse vergadering door Jehova’s Getuigen
Sikhs 2.000 Schatting o.b.v herkomst
Sjiieten 700 Schatting door moskee Beringen
Protestanten 500 Schatting door protestantse kerk
Ahmaddiya moslims 400 Schatting o.b.v. herkomst
Vrijmetselaars 360 Telling vrijmetselaars
Boeddhisten 200 Schattingen deelnemers aan meditatiesessies
Zevendedagsadventisten 160 Schatting door kerk Adventisten
Hindoes 120 Schatting Himalayan Society
Mormonen 75 Schatting Mormoonse kerk
Joden 50 Schatting Joods-Israëlisch Consistorie
Nieuw-apostolische christenen 20 Schatting Nieuw-Apostolische kerk
Bahai 10 Schatting door lid van Bahai-gemeenschap
Jaarboek Migratie en integratie Limburg 201050willen zich door die houding witwassen, ze gebruiken het om te pro-
voceren. Bij ‘normale’ jongeren met een job komt dit niet voor. Het uit
zich bijvoorbeeld in het weigeren van mannelijke gynaecologen voor
hun vrouwen. Dit gedrag wordt door de gemeenschap sterk veroor-
deeld. Het zijn ook individuele gevallen. Ze verenigen zich niet, of
toch niet bovengronds.”
Volgens deze respondent is er bij deze individuen sprake van segrega-
tie. “Ze kennen geen tussenweg. Voor hen is dat al snel assimilatie.
Want kritiek geven op de islam mag niet, daarom kunnen ze er geen
andere meningen op nahouden.” Waar komt dit volgens deze respon-
dent vandaan? “Er circuleren vele radicale websites. Ze zijn niet van
hier maar jongeren laten zich er wel door beïnvloeden. De imam heeft
al opgeroepen om er niet meer naar te surfen.”
Ook een andere moslimrespondent is er eerder gerust in, maar ziet
toch ook risico’s. “Bij ons zijn er geen extremisten. Geen organisaties,
geen activiteiten, geen standpunten. Er is wel een groepje jongeren dat
zich strikt houdt aan de voorschriften, bijvoorbeeld rond kleding.
Maar is dit extreem? Ze zijn gewoon heel gelovig en willen zich hou-
den aan de voorschriften. Ze zonderen zich niet af. Er is bijvoorbeeld
een leraar bij. Hij kleedt zich enkel in het weekend islamitisch. Ook
zijn er de Tabligh, huis aan huis predikers, te vergelijken met Jehova’s
Getuigen. Ze zetten mensen ertoe aan strikt volgens de islam te leven.
Dit is eigenlijk niet slecht voor jongeren die anders toch maar rond-
hangen. Ze zijn beter bezig met de islam dan met rondhangen. Toch
kunnen er problemen komen. In onze gemeente zijn er geen proble-
men. Nog niet. Maar de voedingsbodem is er eigenlijk wel. De jeugd-
werkloosheid ligt heel erg hoog. Jongeren hebben soms het gevoel
gediscrimineerd te worden, al is dat niet altijd zo. Het Vlaams Belang
wijst er constant op dat we het land willen inpalmen. Haat zaait haat.”
Een volgende moslimrespondent is er het mee eens dat frustraties jon-
geren kunnen drijven tot wrokgevoelens en haat tegenover de maat-
schappij waarin ze gefaald zijn. Maar ook niet-moslimjongeren met
dezelfde frustraties gaan over tot extreem en radicaal gedrag. “Het
extremisme draagt dan misschien wel een ander kleurtje en een ande-
re geloofsovertuiging maar de bron van deze haat en het gevaar van
deze haat is hetzelfde. Je zou extreme moslimjongeren die zich afzet-
ten tegen de maatschappij en overgaan tot extreem gedrag eigenlijk
kunnen vergelijken met extreemrechtse jongeren die overgaan tot
racistisch gedrag. Beide geven anderen de schuld van hun eigen pro-
blemen en voeden de harten met haat tegenover de ander.”
Welke oplossingen worden gesuggereerd voor dit fenomeen? Hun maat-
schappelijke situatie opkrikken, zegt deze moslimrespondent. “Wat
betreft de individuen die zich afzonderen moet de overheid een oplossing
vinden. Men mag vooral de jongeren niet aan hun lot overlaten. Misschien
is het te laat voor de Marokkaanse gemeenschap, want het gaat er niet
goed mee. Er moet meer steun qua werkgelegenheid komen. De overheid
moet meer kansen bieden, moet persoonlijke begeleiding geven.
De moskee is de plek waar dit gebeurt, een aantal moskees nemen
maatregelen om daar meer controle op te krijgen. “De moskee is van-
daag de dag, in tegenstelling tot vroeger, heel strikt wat betreft de con-
trole over wat er in naam van de moskee gebeurt. De moskee is nu niet
meer altijd open, maar sluit één a twee uur na de gebedstijd. Ook is het
niet meer mogelijk om affiches op te hangen of reclame te maken voor
activiteiten zonder de toestemming van het bestuur.”
Behalve meer toezicht kan de moskee nog meer doen, zoals deze mos-
limrespondent aangeeft: “Een groter draagvlak kan er voor zorgen dat
de gemeenschap beschermd wordt tegen extremistische gedachten.
Limburg heeft dan iets voor op de steden. In Antwerpen zou een man
makkelijk kunnen zeggen: mijn vrouw moet binnen blijven. Hier komt
dat niet voor, omdat moslims zich hier verenigen en daar uit elkaar
leven. En als ze zich verenigen komt er tegenreactie op. Dat bedoel ik
met de dragende groep of kracht. Dat men als groep of als vertrouwens-
persoon mensen binnen de gemeenschap aanspreekt op hun fouten.”
Niet alleen de moskees en eigen verenigingen, maar ook de bredere
samenleving moet het contact proberen vast te houden. Een medewer-
ker van een lokale integratiedienst: “Wat doen? De enige weg om met
extremisme om te gaan is de vinger goed aan de pols te houden. Je kan
niemand uitsluiten van overleg of communicatie. Want ze willen juist
die underdogpositie. Je moet naar punten zoeken waarop je goed kan
samenwerken. Sommige groepen legitimeer je zo, maar dat moet je er
dan maar bijnemen.”
Turkse islam
Het tweede fenomeen speelt binnen de Turkse islam. Hier zijn er sig-
nalen dat een aantal organisaties en netwerken, los van de ‘officiële’
moskeeën, zich apart en gesloten opstellen. Worden genoemd: de
Fetullah Gülen beweging en soefiverenigingen. Die signalen komen
van niet-moslimrespondenten en van moslimrespondenten die zelf
niet betrokken zijn bij deze organisaties.
Een niet-moslimrespondent over de kleinere Turkse islamitische
organisaties: “Ze komen open over, maar we hebben het gevoel dat ze
iets te verbergen hebben, dat er iets niet klopt. Onderhuids gaan ze
hun eigen gang. Ze zijn niet extremistisch maar wel gesloten. Ze hou-
den het voor zichzelf. We kunnen er vraagtekens bij plaatsen.” Maar
dezelfde respondent nuanceert later dit standpunt: “Dingen apart wil-
len doen is nog niet extremistisch. Mensen willen bij elkaar zijn, wil-
len dingen doorgeven, willen veilig zijn.”
Soms worden moslims beschuldigd van dubbele agenda’s. Een niet-
moslimrespondent: “Fetullah Gülen lijkt behoorlijk charmant naar
buiten toe, maar in werkelijkheid hebben ze volgens mij een dubbele
agenda. Ze proberen heel open te zijn, maar er bestaan ontzettend veel
vragen omtrent de financiering van hun projecten en hun achterliggen-
de visie. Ze komen in eerste instantie goed over want ze spreken de taal,
doen actief aan sociale solidariteit en spreken Christenen aan voor dia-
51loog. Maar stiekem weten wij toch niet wat ze denken en willen.”
Een andere moslimrespondent is bezorgd over wat er gebeurt in een
soefivereniging in zijn gemeente. “Jongeren worden uit hun familie
weggetrokken, verdwijnen voor een paar jaar. Ik heb een moeder op
bezoek gehad die ongerust was over haar zoon. Hij zou in Parijs op
een religieuze school zitten. Ze proberen leergierige jongens met
potentie binnen te halen en vast te houden. Jongeren krijgen er inge-
pompt dat ze opgeleid worden tot een echte islamitische leider. De
intentie is wel goed, ze zouden jongeren willen oppakken en recht-
houden die op het slechte pad zijn terechtgekomen.”
Wat is de meest aangewezen strategie om met deze organisatie om te
gaan? Dezelfde respondent: “Er naar toe blijven gaan. Ze blijven uit-
nodigen. Niet uitsluiten. Uit hun kot trekken. Niet polariseren, niet
afschermen van de buitenwereld.” Een respondent die medewerker is
van een lokale integratiedienst sluit daarbij aan: “Meer en betere com-
municatie zodat ze hun ideeën en activiteiten naar buiten kunnen
brengen. De openheid moet wel van twee kanten komen, de gemeen-
te zelf kan ook stukken beter, etnocommunicatie staat hier nog ner-
gens. Er mag ook meer professionalisme komen bij de organisaties,
ook al is het vrijwilligerswerk.”
Wat is de repliek van de soefiverenigingen? “Wij doen de deuren open
maar er komt niemand. Als ik bij het gemeentebestuur kom en ik zeg
dat ik van de Diyanetmoskee kom is er geen probleem. Maar als ik zeg
dat ik van Milli Görus of Tekke ben is de gemeente zelf gesloten. We
hebben 300 leden waarvan de meeste jongeren zijn. In onze gemeente
heb je veel verenigingen die niks doen en toch subsidie krijgen. Wij krij-
gen niets. De houding van de gemeente doet ons pijn. Wij hebben het
gevoel dat we het niet goed kunnen doen. We worden vaak verweten niet
transparant te zijn. Wij leven hier en willen transparanter worden maar
er is niemand die uitlegt hoe we aan transparantie kunnen werken.”
De respondent uit de Fetullah Gülen beweging antwoordt het volgen-
de op de vraag waarom er op sommige plaatsen geen contacten zijn
met de gemeentebesturen: “Hebben die besturen zelf de stap gezet
naar die organisatie en werden ze geweigerd?”
Op de vraag over de financiering zegt de respondent: “Onze verenigin-
gen werken volgens de vzw-wetgeving. Er wordt geld ingezameld via
lidgelden en giften: zekaat, fitre enzovoort. Alle islamitische organi-
saties activeren deze islamitische regels. Verder krijgen de verenigin-
gen subsidies voor bepaalde activiteiten. Alles is open en bloot, er zijn
geen illegale kanalen. Als er een omhaling is in de kerk gaat het om
centen maar in de moskee gaat het minstens om briefjes van vijf euro
en zo zijn er ook zelfstandigen die meer geven.”
Wat heeft dit onderzoek ons geleerd?
Binnen de Marokkaans islam stelt zich het fenomeen dat relatief kleine
aantallen jongeren en jongvolwassenen erg ver (te ver?) kunnen gaan in
de beleving van islam. Dit kan er toe leiden dat ze zich afkeren van de
ruimere gemeenschap. Zowel moslimrespondenten als niet moslimres-
pondenten geven dit aan. Daarbij spelen volgende factoren een rol: de
zwakke sociaal-economische positie van de jongeren, de invloed van
internet en mogelijk ook de activiteiten van bepaalde groeperingen. De
meest aangewezen strategie is dat moskeeverenigingen sterk en vaardig
worden om op een goede manier om te kunnen gaan met deze jongeren
om ze te behoeden voor een te verregaande afzondering.
Binnen de Turkse islam worden een aantal islamitische organisaties en
netwerken, die los staan van de ‘officiële’ moskeeën, geoormerkt als
(te) gesloten en (te) apart maar doorgaans niet als extremistisch. De
meest aangewezen strategie is meer en betere communicatie en samen-
werking met gemeentebesturen en de ruimere samenleving. De organi-
saties en netwerken zelf repliceren dat ze niet alleen verantwoordelijk
zijn voor het gebrek aan communicatie en samenwerking en stellen
bovendien dat ze met te veel argwaan bejegend worden.
Moslims en niet-moslims kijken anders
In het onderzoek van het Provinciaal Integratiecentrum naar extremis-
me en segregatie in de Limburgse islam gaven respondenten ook hun
visie op de ontwikkeling van de islam in Limburg. De helft van de res-
pondenten is moslim, de andere helft niet en er zijn, globaal gezien,
verschillen in de perceptie van een aantal ontwikkelingen rond de
islam tussen de twee. We zetten hier een aantal uitspraken op een rij
om die verschillen te illustreren. Eerst komen de moslimresponden-
ten aan het woord.
Een moslimrespondent vindt dat een maatregel als het hoofddoeken-
verbod in scholen slecht onthaald wordt in de gemeenschap en zo de
integratie belemmert: “Niet omdat we zo gehecht zijn aan hoofddoeken of
boerka’s, boerka’s vind je trouwens in Marokko zelf niet eens. Maar de mensen
denken dat dit maar een eerste stap is in het tegenwerken van hun geloof. Straks
mogen we ook al niet meer slachten met het offerfeest. Dat creëert wantrouwen.”
Een andere moslimrespondent beoordeelt de kwestie als volgt:
“De vraag om een hoofddoek te mogen dragen op school of de vraag naar een
gescheiden zwemuur. Is dat een uiting van extremisme? Volgens mij niet, het is
wel een verscherpte aandacht voor het geloof.”
Volgens deze moslimrespondent schort het eerder aan acceptatie dan
aan integratie.
“Islam is niet anti-integratie. Er is integendeel nood aan acceptatie. De gods-
dienst islam bestaat nu enmaal in dit land. Dat moet men gewoon accepteren.
Oké: dat moslimmeisje draagt een hoofddoek, die moslim drinkt geen alcohol en
die islamitische werknemer bidt vijfmaal per dag. Men moet dat gewoon accep-
teren. Als ik een werknemer heb die rookt, moet ik ook accepteren dat die nu en
dan buiten gaat roken. Als een vegetariër bij mij op bezoek komt moet ik er ook
voor zorgen dat ik hem iets anders kan serveren dan vlees. Als ik alleen vlees ga
serveren gaat dat botsen en dan gaat die persoon niet meer graag terugkomen.”
Jaarboek Migratie en integratie Limburg 201052Deze moslima vindt dat er te veel gelet wordt op uiterlijk of op stijl.
“Ik weiger om op basis van uiterlijke kenmerken of vermoedens, die nergens op
gebaseerd zijn, mensen of groepen als extreem te beschouwen. Er zijn boze tongen.
Maar waarom? Omdat ze een baard laten staan? Of en wit kleed dragen? Vaak
worden mensen als extreem beschouwd die dat absoluut niet zijn. Binnen de
islam wordt bijvoorbeeld aangeraden om je kennis te delen met anderen.
Sommige moslims die dan heel overtuigd en stellig zijn, hebben echter niet de
gespreksvaardigheden om hun boodschap over te brengen. Ze gaan dan vinger-
wijzen waardoor ze extreem overkomen. Ik kan precies hetzelfde zeggen als zij
maar op een andere manier waardoor ik niet extreem overkom. Omdat mensen
zich niet altijd evengoed kunnen uitdrukken, worden er dingen gezegd die hele-
maal niet zo bedoeld zijn.”
Deze moslimrespondent kaatst de vraag over integratie terug.
“Wat is integratie? Ik zeg altijd: eens een man zijn plicht tegenover zijn land doet,
dan is hij geïntegreerd. Een moslim is vanuit islamitisch oogpunt verplicht om de
wetten van het land te respecteren. Volgens de profeet moet een moslim vriendelijk-
heid betrachten tegenover zijn buur en omgeving. En mag hij niet eens slapen met een
volle maag terwijl hij weet dat zijn buur honger heeft. Ook het land waarin een mos-
lim zich bevindt heeft recht op gehoorzaamheid en trouw, aangezien hij als burger
een verbond sluit met dit land. Maar integratie lijkt tegenwoordig het synoniem van
assimilatie. Mag men zijn of haar mening nog openlijk geven over zaken zoals het
hoofddoekenverbod op scholen of het feit dat men niet meer thuis mag slachten op het
offerfeest? Het is niet tegen de wet om je mening te geven. Er is immers recht op vrije
meningsuiting. Dus ook dan ben je nog geïntegreerd. Ben ik geïntegreerd als ik mijn
eigen cultuur en mijn eigen religieuze opvattingen behoud? Moet ik eerst alcohol
drinken en op café gaan om geïntegreerd te zijn? Dit terwijl de overheid toch veel geld
uitgeeft aan bestrijding van alcoholmisbruik.”
Deze moslimrespondent kan tenslotte begrip opbrengen voor de
Vlamingen die moeite hebben met de groeiende zichtbaarheid van de
islam.
“De islam wordt meer zichtbaar op straat, onze visibiliteit neemt toe en dat wordt
niet aanvaard. Pas nu beseffen veel Vlamingen dat ze in een pluralistische samenle-
ving leven. Het gaat te snel. In de Verenigde Staten en Groot -Brittannië hebben ze
daar minder moeite mee. Vlaanderen is altijd wat meer gesloten geweest. Ik snap wel
dat ze daar moeite mee hebben. In Marokko hebben we in de stad Marrakesh hetzelf-
de verhaal, alleen omgekeerd. In Marrakesh wonen nu al zestigduizend Europeanen
en hun aantal groeit. Lokale mensen vragen zich af: wat is hier aan de hand? Die
Europeanen kopen onze huizen en onze riads. Ze nemen onze stad over.”
Dan een aantal uitspraken van niet-moslims. Let wel: het gaat over
sleutelfiguren die actief betrokken zijn bij het lokale integratiegebeu-
ren en dus, dat kunnen we althans verwachten, positief kijken naar de
multiculturele samenleving. Een eerste citaat gaat ook over het hoofd-
doekenverbod maar legt toch een andere nuance.
“Ik spreek me niet uit of de eis om een hoofddoek te mogen dragen op school
terecht is of niet, maar het bemoeilijkt wel de integratie. Alleen al omdat die dis-
cussie zo lang aansleept en iedereen een positie heeft ingenomen waar men niet
meer van afwijkt. Hetzelfde gebeurt met de vraag om aparte zwemtijden voor
vrouwen. Als ergens één keer een religieus standpunt over is ingenomen krijgt het
nog weinig kritiek uit de moslimgemeenschap.”
Deze niet-moslim respondent vindt sommige vragen van moslims
toch moeilijker dan ze lijken.
“Organisaties die zwemuurtjes willen voor vrouwen gaan ook ooit te ver. Ze wil-
len dan ook vrouwelijke redders en de ramen afgeplakt. Dat lijken onschuldige
vragen, maar ze zijn het niet. Want wat is dan de volgende vraag? Op den duur
organiseer je alles apart. Bovendien verplicht je hiermee een grote groep gematig-
den voor wie dit niet hoeft.”
Thema dat bij niet-moslims regelmatig terugkomt is de toenemende
‘islamisering’. Enkele voorbeelden:
“Ik heb het gevoel dat de gemeenschap onder invloed van de moskee precies con-
servatiever wordt. Vooral jongeren worden zich sterker bewust van hun moslim-
identiteit. Ze zijn assertief, soms op het agressieve af. Dat is ook de houding van
de moskeevereniging: wij laten niet met ons sollen. Vroeger waren ze gematigder.
De signalen zijn natuurlijk ook maar fragmentarische en er zijn geen harde cij-
fers of bewijzen, het is aanvoelen, vermoeden dat er meer aan de hand is, dat we
hun gedachtegoed niet echt kennen.”
“Ik merk toch de neiging om islamitische voorschriften en regels als absoluut te
beschouwen. En bepaalde vorm van wij - zij denken. Dat komt van twee kanten,
maar de laatste tijd heb ik de indruk dat het religieuze meer beklemtoond wordt.”
“Religie is een belangrijker gegeven geworden dan twintig jaar geleden. Het is een
identiteit geworden. Allochtonen en autochtonen begrijpen elkaar hier niet. De
almaar seculierder wordende autochtonen botsen met de almaar religieuzer worden-
de allochtonen. Sommige uitingen van religie botsen daarbij op verworvenheden van
de westerse maatschappij. Bijvoorbeeld de positie van de vrouw. Zo stootte ik ooit op
een boekje in de bib van de moskee waar dingen instonden over de positie van de
vrouw waar ik echt van achterover viel. Is dat extremisme? In mijn ogen wel.”
“In de gemeenschap is het steeds meer gaan draaien rond religie. Religie is de rode
draad. Soms stel ik me toch serieuze vragen over hoe de westerse samenleving afge-
schilderd wordt. Je ziet ook steeds meer vrouwen in groepjes met de koran onder de
arm naar de moskee lopen. Vroeger zag je dat nooit. Een ander voorbeeld: het stand-
je van de Marokkaanse moskee op de multiculturele kerstmarkt. Eerst gingen ze
akkoord, later deden ze moeilijk omdat elders op die markt alcohol verkocht werd.”
Andere uitspraken signaleren wantrouwen en afstand.
“Op een iftarviering kwam ik op de boekenstand een aantal rare boeken tegen. Is de bij-
bel Gods woord? met een heel betoog om te bewijzen dat de bijbel en het katholicisme
niet deugen. Ook Een glimp van de binnenkant van de hel is zo’n rare uitgave.”
“Bij de inrichting van de begraafplaats hebben we samen met het
Europlanetarium tot op een honderdste van een graad de precieze richting van
Mekka uitgekiend. Met een gammel kompasje hebben de moslims dat nog eens
nagemeten omdat de uitkomst niet vertrouwd werd.”
De voorbeelden spreken voor zich. Moslims vragen ruimte en accep-
tatie voor hun geloofsbeleving en vinden het niet terecht als ze daar-
voor wantrouwend worden bekeken. Niet-moslims vinden dat mos-
lims steeds meer belang gaan hechten aan religie en zien dat als een
bron van spanning, potentiële conflicten en groeiende afstand tussen
de bevolkingsgroepen.
53Transculturele psychiatrie,multiculturele zorgEen cultuurkloof tussen hulpvrager en hulpverlener is er in de psychi-
atrie meestal. Want cultuur gaat over meer dan je herkomst. Maar bij
allochtonen en vluchtelingen in de psychiatrie is de cultuurkloof meer
uitgesproken. Op 25 februari 2010 organiseerden het Provinciaal
Integratiecentrum en het OPZC Rekem symposium ‘Kleurrijke psychi-
atrie, multiculturele zorg’.
Etnocentrische reflex
Volgens Frank Kortman, hoogleraar transculturele psychiatrie aan de
Radboud Universiteit van Nijmegen, moeten hulpverleners hun visie op
cultuur bijstellen. “Grootste gevaar in de multiculturele zorg is dat je als
hulpverlener bij elk feit de oorzaak gaat zoeken in de andere cultuur. Dat
je cultuur ziet als een verzameling van gedeelde waarden, normen en
gebruiken van groepen mensen. Zo verval je in stereotypen en doet geen
recht meer aan individuen. Jammer genoeg bestaan er veel handleidin-
gen over culturen: ‘Marokkanen zijn zus. Italianen pak je zo aan.’ Dat is
onzin. Elk individu is anders en verdient zorg op maat.”
“Accepteer dat ieders cultuur verschilt, maar oordeel niet. Er moet res-
pect en ruimte zijn voor alle culturen. Communicatie is daarbij het
recept. Als je iets niet weet, vraag het gewoon. Dat stelt iedereen op
prijs. Kijk ik mijn patiënt in de ogen? Geef ik iemand van het andere
geslacht een hand? Zeg: ‘ik heb begrepen dat het bij jullie niet vanzelf-
sprekend is. Stel je het op prijs als ik je een hand geef ?’ Zo maak je dui-
delijk dat je interesse én respect hebt.”
Soms is het moeilijk die etnocentrische reflex te onderdrukken. Je ziet
je eigen normen en waarden toch als beste en andere als afkeurens-
waardig. Wat bijvoorbeeld als een vluchteling uit Nigeria geen vrouw
als begeleider wil? Kortman: “Draai die knop om. Maak duidelijk dat
je wel begrijpt dat het voor hem niet vanzelfsprekend is begeleid te
worden door een vrouw. Maar dat het bij ons anders is. Het is niet
altijd slecht om eerst ‘toe te geven’ en een mannelijke begeleider aan
te stellen. Geleidelijk aan kan je nog aanpassen. Anders schaad je de
relatie al vanaf het begin en speel je de patiënt kwijt. En dat kan niet de
bedoeling zijn.”
Ander voorbeeld waar je de spreekwoordelijke knop best omdraait:
allochtone vrouwen die hun man meebrengen op consultatie.
Kortman: “Denk niet: ‘daar zijn ze weer’. Zeg wel: ‘Ik begrijp dat u
hier bent met uw vrouw. Maar bij ons is het de gewoonte dat ik uw
vrouw alleen onderzoek. Kan dat?’ Misschien is er bij het eerste con-
sult weerstand, maar later niet meer.”
Vertrouwen
Die goede match tussen hulpverlener en patiënt is altijd moeilijk. En
naar mate de culturen verder uit elkaar liggen wordt het extra moeilijk.
Daarom investeer je best in de eerste gesprekken, in de kennismaking.
De ziektegeschiedenis achterhalen bij iemand uit een andere cultuur
vraagt extra tijd. Je moet eerst het vertrouwen winnen. Kortman: “Met
de deur in huis vallen is geen goed idee. Begin over koetjes en kalfjes.
Over de kinderen of het werk. Het toezenden van vragenlijsten als
voorafgaande kennismaking, zoals vaak gebeurt in de geestelijke
gezondheidszorg, is bij allochtonen zeker af te raden.”
Communiceer over alles. Dat is ook het advies van Kortman als een
Belgische patiënt jou als allochtone verpleegkundige weigert. “Praat
het uit. Waarom accepteert hij jou niet? Maakt de weigering misschien
deel uit van de psychose? Is het puur racisme? Of is het foute beeldvor-
ming over de kennis en opleiding van allochtonen? Nieuwsgierigheid
geeft je gesprek een andere wending. Als het echt niet uit te praten is,
leg je erbij neer en verander. Want als je die match niet hebt, lukt de
behandeling toch niet. En dat is het belangrijkste.”
Diagnose
Je diagnose baseer je voor een groot deel op het gedrag en het verhaal
van je patiënt. Maar de manier waarop je je tot een dokter wendt is ook
cultureel bepaald. In onze westerse maatschappij hou je je goed bij een
dokter. Je gaat je symptomen als het ware minimaliseren. Allochtonen
maken het daarentegen heel goed duidelijk dat ze ziek zijn. Ze doen
erg hun best de symptomen te veruiterlijken. In onze ogen heeft dat
iets weg van overdrijven. Dit is iets dat je als hulpverlener moet leren
uit ondervinding.
Ook kennen allochtonen vaak een andere rol toe aan hulpverleners. Ze
stellen een dokter die open communiceert soms niet op prijs. Ze wil-
len geen harde waarheid, maar een verbloemde versie van de feiten.
“Laat je als hulpverlener maar in die rol duwen,” zegt Kortman. “Het
is het resultaat van je behandeling wat telt. Bij zelfbewuste
Nederlanders moet je natuurlijk niet proberen om de waarheid te ver-
zwijgen. Zij verwachten een dokter die open kaart speelt.”
Soms hebben westerse diagnoses geen zin. Op bepaalde psychische
aandoeningen heeft de westerse hulpverlener geen antwoord. Een
bekend voorbeeld hiervan is het koro-syndroom. De lijder vreest dan
dat de externe geslachtsdelen krimpen of zich in het lichaam terug-
trekken. Vaak vreest men dat de aandoening dodelijk is. Dan is
iemand uit de eigen cultuur nodig voor een behandeling.
Kortman: “Een behandeling moet ook acceptabel en begrijpelijk zijn.
Soms moet je creatief zijn. Ethiopiërs zien tabletjes tegen epilepsie niet
als medicijn, omdat ze denken dat het de duivel is die dit veroorzaakt.
Zeg dan bijvoorbeeld dat god de tabletjes sterk aanraadt. Beter je behan-
deling verpakken dan je patiënt verliezen.Lukt dit niet, probeer dan met
een brugfiguur te werken die de behandeling acceptabel maakt.”
Werkgroep
Wat zijn de ervaringen met transculturele psychiatrie in Limburg? Het
Jaarboek Migratie en integratie Limburg 201054OPZC van Rekem richtte in 2002 een werkgroep op rond het thema.
“We werden in ons centrum geconfronteerd met Italiaanse,
Marokkaanse en Turkse patiënten. En we gingen op zoek naar een
manier om hen gelijkwaardige zorg te bieden,” verklaart Maria Pellin,
trekker van de werkgroep en zelf van Italiaanse herkomst. “Op dit
moment is ongeveer vijftien procent van de patiënten in Rekem
allochtoon. In de forensische afdeling, voor mensen die delicten
pleegden, is dit een op vijf. En in de opnameafdeling zijn er zelfs 50
procent allochtonen, vooral Marokkanen.”
“Ik kan uit mijn eigen ervaringen putten om de nood over kennis rond
transculturele zorg te illustreren. Mijn ouders, opgegroeid in een lan-
delijk deel in Italië, begrepen mijn studies en werk eerst niet. Ze kon-
den het woord psychiatrie niet eens uitspreken. In Italië werden men-
sen met psychische problemen door de familie opgevangen. Bij een
crisis kwamen ze in een gewoon ziekenhuis terecht. Psychiatrie was in
hun tijd iets onbekend.”
De werkgroep wil een motor zijn om de organisatie cultuurgevoeliger
te maken en om het personeel te sensibiliseren rond transculturele
zorg. Het Provinciaal Integratiecentrum werd ook betrokken bij de
werkgroep. Maria Pellin: “We proberen vooral ook het personeel te
sensibiliseren om tolken en interculturele bemiddelaars in te schake-
len. Voor sociaal tolken doen we een beroep op de Sociaal
Tolkendienst van het Provinciaal Integratiecentrum. Voor intercultu-
rele bemiddelaars hebben we afspraken met het Ziekenhuis Oost-
Limburg. Maar ze worden nog te weinig structureel gebruikt. Eén
voormiddag om de twee weken met een intercultureel bemiddelaar
werken is te weinig. Eigenlijk zou er constant één bij moeten zitten tij-
dens de therapie.”
Toch blijft transculturele zorg altijd een beetje zoeken. Maria Pellin
geeft tijdens het symposium het voorbeeld van een Italiaanse man op
de ouderenafdeling die zienderogen achteruitging omdat hij enkel
pasta wou eten. Hoe bewaak je die grens? Wat als iedereen moeilijk
gaat doen over het eten? Frank Kortman: “Vraag eerst naar het waar-
om en zoek dan een compromis. Want is die grens wel zo belangrijk?
Probeer niet te denken in termen van ‘regels’ en ‘uitzonderingen’,
maar van zorg op maat. Ga uit van een vaste structuur en geef elk indi-
vidu kans op eigen programma. Want met afwijken van de structuur
win je soms meer dan je verliest. Door het individu boven de structuur
te plaatsen voelt de patiënt zich merkbaar beter.”
Interculturaliseren
Interculturaliseren betekent dat organisaties en instellingen goed
gaan werken voor iedereen. Het is een centraal aandachtspunt voor de
integratiesector, dus ook voor het Provinciaal Integratiecentrum.
Meestal hebben organisaties en instellingen wel een positieve hou-
ding ten aanzien van culturele diversiteit, maar kampen ze met prak-
tische vragen. Soms zijn er ook weerstanden.
Een voorbeeld daarvan hoort men wel eens bij personeelsverantwoor-
delijken die geconfronteerd worden met de vraag aandacht te hebben
voor een divers personeelsbeleid, één van de sleutelelementen van
interculturalisering.” Autochtoon of allochtoon speelt bij onze selec-
tie geen enkele rol, wij letten alleen op kwaliteit.” Klinkt het dan.
Welke argumenten heeft een procesbegeleider in petto om hier op in
te gaan? De site www.interculturaliseren.be van de Vlaamse overheid
geeft de volgende tip.
“Vanzelfsprekend dient er bij de selectie geen concessie te worden gedaan aan de
kwaliteit van een persoon. Daarmee zou de kans op stigmatisering immers ver-
groot worden en dat schaadt zowel de beeldvorming over de doelgroep als het
functioneren van de organisatie. Maar alles draait om de vraag: wat is kwali-
teit? We moeten bij de beoordeling van kwaliteit ook kijken naar de organisatie
in zijn geheel. Met een divers personeel kun je een verbinding leggen met nieuwe
doelgroepen of nieuwe markten. Is de organisatie ook niet gebaat met nieuw
bloed en nieuwe ideeën die zo binnenstromen? Het getuigt ook van kwaliteit als
de personeelsverantwoordelijke zich regelmatig bezint over het eigen selectiepro-
ces: welke criteria hanteren we? In welk opzicht zijn die neutraal? Ben ik bewust
van mijn eigen voorkeuren en culturele bagage? Zien we geen potentieel talent
over het hoofd?”
Het Provinciaal Integratiecentrum hanteert in haar samenwerking met
andere provinciale diensten de volgende interculturaliseringstoets.
1. Beleid. Staat er iets vermeld over allochtonen of andere kansengroe-
pen in beleidsnota’s? Wordt de samenwerking met het Provinciaal
integratiecentrum vermeld in beleidsnota’s?
2. Aanbod. Welke producten of diensten worden gebruikt door (orga-
nisaties van ) allochtonen? Heeft men hierover onderzoek gedaan?
3. Bijzondere voorzieningen. Zijn er bijzondere voorzieningen getrof-
fen om het aanbod beter toegankelijk te maken voor (verenigingen
van ) allochtonen?
4. Samenwerken met andere organisaties. Werkt men samen met
andere organisaties om de inclusieve aanpak te verbeteren?
5. Vorming, bijscholing. Hebben medewerkers van de dienst vorming
of bijscholing gevolgd over het inclusief beleid? Welke vorming?
Wie heeft die gevolgd?
6. Allochtonen als collega. Telt de dienst allochtone medewerkers?
Hoeveel zijn er dat? In welke functie? Spelen zij een rol in de inclu-
sieve aanpak? Op welke manier?
De afgelopen periode zette het Provinciaal Integratiecentrum intercul-
turalseringsprojecten op rond ouderen, mantelzorg, orgaandonatie,
crisisopvang in het algemeen welzijnswerk en geestelijke gezond-
heidszorg (zie het artikel over transculturele psychiatrie).
55Nederlands lerenHet Huis van het Nederlands
Het Huis van het Nederlands helpt anderstalige volwassenen een
geschikte cursus Nederlands te vinden. Het Huis is er voor iedereen
die Nederlands wil leren. Een belangrijke groep zijn de nieuwkomers.
Het Onthaalbureau verwijst hen door naar het Huis van het
Nederlands. Het Huis van het Nederlands heeft een hoofdvestiging in
Hasselt en antennes in alle Limburgse regio’s: Genk, West-Limburg,
Maasland, Noord-Limburg en Zuid-Limburg.
In de loop van 2009 krijgt het Huis van het Nederlands 5.958 taalleer-
ders over de vloer. De taalleerders met de Belgische nationaliteit vor-
men de grootste groep. Personen met de Turkse nationaliteit komen
op de tweede plaats, gevolgd door de Marokkanen en de Indiërs.
Vergeleken met 2008 kwamen er in 2009 iets minder taalleerders bij het
Huis van het Nederlands langs. 2008 was een druk jaar door de grote
toestroom van kandidaat-sociale huurders. De vernieuwde Vlaamse
wooncode legt immers een taalvereiste op, die van nieuwe kandidaat-
huurders van een sociale woning vraagt of ze bereid zijn Nederlands te
leren. Ruim 40% van de intakes in 2008 was in het kader van de woon-
code. In 2009 was deze groep minder omvangrijk (8%).
Een beleidsmaatregel die in 2009 wel impact had op de werking van het
Huis van het Nederlands was de regularisatiecampagne. Deze leidde
vooral in loketten in het zuiden van de provincie tot een extra toestroom.
Meer info? www.limburg.be/huisvanhetnederlands, [email protected]
of 011 30 57 00
Het Huis van het Nederlands kreeg in 2009 5.958 taalleerders
over de vloer.
Jaarboek Migratie en integratie Limburg 201056Discriminatie en racismeDiscriminatiegevoelens en -ervaringen
Dat er ook in Limburg wel degelijk gevoelens van discriminatie leven
blijkt uit het onderzoek ‘Voorbij wij en zij? De sociaal-culturele
afstand tussen autochtonen en allochtonen tegen de meetlat’ (2007).
Voor dit onderzoek ondervraagt de Universiteit Hasselt in opdracht
van het Limburgs provinciebestuur vijfhonderd allochtonen en drie-
honderd autochtonen uit Houthalen-Helchteren en Genk. Eén luik uit
het onderzoek handelt over discriminatie.
De helft van de Marokkaanse allochtonen geeft aan in het jaar vooraf-
gaand aan het interview minstens één keer het gevoel gehad te hebben
gediscrimineerd te worden. Voor de Turkse allochtonen ligt dit cijfer
lager (36%). Ook het percentage dat aangeeft meerdere keren tot zeer
dikwijls het slachtoffer geweest te zijn van discriminatie ligt hoger bij
de Marokkaanse dan bij de Turkse allochtonen (15% versus 10%).
Het meest aangehaalde domein waarop discriminatie wordt ervaren,
is de arbeidsmarkt. Een kleine 6% van de Marokkaanse allochtonen en
een goede 4% van de Turkse allochtonen geven aan in het voorbije jaar
een discriminatie-ervaring meegemaakt te hebben op het werk. 9%
van de werkende allochtonen is onder de indruk van een discrimina-
tie- ervaring op het werk. Een kleine 7% van de werkloze allochtonen
zegt het voorbije jaar benadeeld te zijn bij het zoeken naar een baan.
Andere voorvallen van discriminatie die zowel bij de Turkse als de
Marokkaanse allochtonen sporen nalaten, houden verband met erva-
ringen op school of met de hoofddoek.
Weinig discriminatieklachten
Ruim de helft van de Marokkaanse allochtonen en één op drie Turkse
allochtonen geeft aan het voorbije jaar minstens één keer het gevoel
gehad te hebben gediscrimineerd te zijn. Toch bereiken weinig klach-
ten het Centrum voor Gelijke Kansen en Racismebestrijding. Niet
iedereen die discriminatie en racisme ervaart, zet echter de stap naar
het CGKR. Daarom is het aantal racismeklachten geen goede graad-
meter voor racisme.
Personen die een klacht over discriminatie en racisme willen indienen
kunnen terecht bij het Centrum voor Gelijke Kansen en
Racismebestrijding. Het Centrum probeert tot een oplossing te
komen door te onderhandelen en te bemiddelen. Lukt dit niet, kan een
procedure voor de rechtbank ingeleid worden.
In 2009 ontving het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en
Racismebestrijding 2.888 dossiers naar aanleiding van racisme, dis-
criminatie of andere haatmisdrijven, een derde meer dan in 2008. In
75% van de gevallen was het Centrum bevoegd wat resulteerde in
1.859 nieuwe dossiers. In bijna de helft van de dossiers wordt er gedis-
crimineerd op basis van ras, huidskleur, herkomst of nationale en
etnische afstamming. De meeste klachten hebben te maken met inter-
net (25%) en werkgelegenheid (25%).
Dit alles blijkt uit het jaarverslag van het CGKR.
Sociaal tolken als schakel tussen hulpverlening en anderstaligen
Nederlands leren is belangrijk, maar het leren van deze taal vraagt tijd.
Vaak wordt de hulpverlening geconfronteerd met cliënten die (nog)
geen of onvoldoende Nederlands spreken. Dit kan de gesprekken ern-
stig belemmeren. Een sociaal tolk kan dan uitkomst bieden.
Diensten en voorzieningen die werken met anderstaligen kunnen
beroep doen op de Sociaal Tolkendienst Limburg. De Tolkendienst
stuurt tolken ter plaatse voor hulpverleningsgesprekken of groepstol-
ken. Door het opheffen van de taalbarrière verhoogt de Tolkendienst
de toegankelijkheid van een groot aantal diensten.
De Limburgse Tolkendienst is er voor de hulp- en dienstverleners, niet
voor de cliënt. Alleen hulpverleners kunnen de Tolkendienst contacte-
ren en een tolk bestellen.
Meer dan 2.500 aanvragen in 2010
De Limburgse Tolkendienst werkt met freelance en vrijwillige tolken.
Op dit moment zijn er dat 45 die in totaal 25 talen aanbieden. In 2010
zijn de meest gevraagde talen het Russisch, Turks, Albanees, Arabisch
en het Italiaans.
Sociaal tolken worden opgeleid om neutraal, getrouw en volledig te tol-
ken zodat zowel hulpverlener als cliënt een duidelijke boodschap krijgen.
Dat er heel wat nood is aan sociaal tolken, blijkt uit de cijfers. Van
januari tot augustus 2010 kreeg de Sociaal Tolkendienst een 2.500-tal
aanvragen. Het meest werden er tolken ingeschakeld door de opvang-
centra voor asielzoekers (22,2% van alle aanvragen). Ook openbare
besturen (OCMW’s en gemeentebesturen) doen vaak beroep op de
dienst (19,7%), alsook diensten uit de gezondheidszorg (17,9%) en de
geestelijke gezeondheidszorg (11,1%). Daarnaast zijn ook het onder-
wijs (9,3%) en diensten rond gezin en maatschappelijk welzijn
(17,6%) belangrijke klanten.
Gebruikers tevreden over Sociaal Tolkendienst
Een telefonische enquête bij een 50-tal van de belangrijkste klanten
van de Sociaal Tolkendienst leert dat de gebruikers tevreden zijn over
de werking. In 96% van de gevallen beantwoordt de tolken aan de ver-
wachtingen. Ook over de communicatie met de tolkendienst is men
globaal gezien tevreden.
Knelpunt is dat er een aantal talen ontbreken in het aanbod van de
Tolkendienst. Daarom is de Tolkendienst nog op zoek naar extra tol-
ken voor Dari, Farsi, Pashtu, Arabisch, Berbers, Russisch, Turks,
Albanees, Servisch en Spaans.
Meer info? www.limburg.be/tolkendienst, [email protected]
of 011 30 57 52
57“Niet elke melding mondt uit in een discriminatieklacht”
Sinds 2008 bemant Tanja Croci het dan opgerichte Meldpunt
Discriminatie in Genk. Inwoners van Genk en acht omliggende
gemeenten of personen die in deze gemeenten menen slachtoffer te
zijn van een ongelijke behandeling kunnen dit signaleren aan het
Meldpunt.
Tanja Croci: “De melder kan bij ons terecht om zijn of haar versie van
de feiten te vertellen. Hij of zij beslist dan volledig zelf hoe ver hij wil
gaan. Wil hij enkel zijn verhaal kwijt, zonder verdere stappen, dan is
dat perfect mogelijk. Niet elke melding mondt dus uit in een juridi-
sche klacht.”
Als de melder het wil, kan het Meldpunt initiatief nemen om het dis-
criminerend gedrag te stoppen door bijvoorbeeld een onderhandeling
met de betrokkenen te organiseren. Het Meldpunt hoopt dan vooral
op het sensibiliserend effect van zo’n gesprek. Want voor de juridische
stappen blijft de bevoegdheid steeds bij het Centrum voor gelijkheid
van kansen en racismebestrijding. Indien gewenst brengt het
Meldpunt de partijen ook samen.
“Echte bemiddelingen zijn er in Genk nog niet geweest. Wel zijn er
gevallen geweest waarbij het Meldpunt doorverwees om de juiste
mensen rond de tafel te brengen. Bijvoorbeeld bij het ontslag van een
vakbondslid werden de werkgever en de vakbond samen rond de tafel
gebracht. Maar mensen komen voornamelijk om hun verhaal te doen.
Ze kunnen met hun verhaal nergens terecht. Ze willen tips. Of ze wil-
len weten of het zomaar kan, de behandeling die ze kregen. Niemand
heeft echt revanchegevoelens.”
Juiste situaties
Het Meldpunt is na twee jaar nog een project in kinderschoenen. Toch
sijpelen de meldingen goed binnen. In 2009 waren het er 29 en tot
oktober 2010 al 27. Maandelijks komt dit neer op een drietal meldin-
gen. Waarover gaan die dan meestal? Tanja Croci: “Over heel
Vlaanderen komen er veel meldingen over huisvesting binnen, maar
dit is in Genk niet het geval. Er is nog geen lijn te trekken in onze mel-
dingen, daarvoor is het nog te vroeg. Positief is wel dat de meeste mel-
dingen ‘juiste situaties’ betreffen. Dit wil zeggen dat het situaties zijn
waar het Meldpunt mee verder kan, situaties gebaseerd op een van de
wettelijke discriminatiegronden.”
Deze wettelijke discriminatiegronden zijn onder meer geslacht, leef-
tijd, afkomst, seksuele voorkeur, handicap en gezondheid. De discri-
minatiegrond die het hoogst scoort in Vlaanderen is zogenaamd ras.
Tanja Croci: “Dat is omdat mensen het gewoon zijn om racisme te
kunnen melden, door het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en
Racismebestrijding. Van andere gronden, bijvoorbeeld leeftijd, weet
men dit nog niet. Ook vermogen is nog niet zo gekend als discrimina-
tiegrond. Er is in Genk één melding binnengekomen van iemand die
geweigerd werd op de huurmarkt omdat hij OCMW-cliënt was. Hij
kan de ongelijke behandeling ook bewijzen. Hij wou er niet mee ver-
der. Jammer. Maar dat vraagt ook moed, natuurlijk. Bij elke stap die
we zetten vragen we toestemming van de melder.”
Sensibiliseren
Naast het behandelen van individuele meldingen heeft het Meldpunt
een tweede hoofdopdracht. Die is
preventief. Het Meldpunt geeft info op vraag rond discriminatie en
verzorgt workshops. Tanja Croci: “Het middenveld is in deze opdracht
een belangrijk voor het Meldpunt. We rekenen erop dat zij mensen
naar ons doorverwijzen. In 2011 lanceren we een sensibiliseringscam-
pagne waar we zeker mikken op het middenveld, zodat zij nog beter
hun weg vinden naar het Meldpunt. Maar de campagne richt zich ook
naar het grote publiek. Want discriminatie is voor velen nog een
onduidelijk gegeven.”
Meer info? www.meldpuntdiscriminatiegenk.be,
089 65 42 49.
Ook in Hasselt is er een Meldpunt operationeel sinds 2010: meldpunt.discrimi-
[email protected], 011 23 94 72.
“Mensen komen vooral om hun verhaal te doen.
Niemand heeft echt revanchegevoelens.”
Jaarboek Migratie en integratie Limburg 201058
Tijdens VriendENtaal kunnen anderstaligen
samen met vrijwilligers Nederlands oefenen.
InburgeringSteeds meer nieuwkomers lopen langs bij het Limburgse
Onthaalbureau voor een aangepast inburgeringstraject. Dit is een tra-
ject dat nieuw- of oudkomers op weg helpt in de Vlaamse samenle-
ving. Het traject bevat Nederlandse taallessen, maatschappelijke
oriëntatie, loopbaanoriëntatie en trajectbegeleiding.
En inburgering lijkt te werken! Dit blijkt uit een grootschalig onder-
zoek van HIVA. Op 15 oktober presenteerden de onderzoekers hun
voornaamste bevindingen op de trefdag van het Onthaalbureau, het
Huis van het Nederlands en het Provinciaal Integratiecentrum.
Meer dan 4.000 nieuwkomers in Limburg
Onze provincie telde in 2009 4.065 nieuwkomers uit het buitenland.
In Limburg maken de Nederlanders de grootste groep nieuwkomers
uit. Met 1.529 personen zijn ze goed voor 37,6% van alle nieuwko-
mers. Turken (328 personen) en Marokkanen (273 personen) komen
op de tweede en derde plaats, gevolgd door de 221 Polen die zich het
afgelopen jaar in Limburg vestigden. Nieuwkomers uit Rusland ver-
volledigen de top vijf.
Steeds meer nieuwkomers lopen langs bij het Onthaalbureau
Het Limburgse Onthaalbureau bereikt steeds meer nieuwkomers. Telde
het Onthaalbureau in 2005 nog 1.307 aanmeldingen, dan liep dit aantal
in 2008 al op tot 2.641. Het Onthaalbureau bereikt een steeds groter deel
van de doelgroep. Het netto-bereik steeg van 54,6% in 2005 naar 74,6%
in 2008. “Hiermee scoort het Limburgse Onthaalbureau het beste van
alle Vlaamse Onthaalbureaus”, aldus onderzoeker Peter De Cuyper van
HIVA. Eén van de verklaringen voor dit succes is de unieke samenwer-
king tussen het Onthaalbureau en het Huis van het Nederlands. De
onderzoekers spreken zelfs van ‘een Limburgs model’.
Opvallend is wel dat het bereik van oudkomers in Vlaanderen en
Limburg eerder beperkt is: ongeveer 15% van inburgeraars in Limburg
zijn oudkomers. Sinds 2007 kunnen immers ook oudkomers inpik-
ken op het aanbod van het Onthaalbureau. Peter De Cuyper:
“Momenteel beschikken de doorverwijzers (VDAB, OCMW, ...) niet
over de screeningsinstrumenten om de nood aan inburgering in te
schatten. Dit kan zeker dit lage aantal verklaren.”
Niet alleen het bereik van het onthaalbureau neemt toe, maar ook de par-
ticipatie. Zo stijgt het aandeel van de aangemelde nieuwkomers dat een
contract tekent van 67% naar 76,6%. In Limburg ondertekent drie op vier
(75%) van de aangemelde nieuwkomers een inburgeringscontract.
De uitval blijft echter hoog. Ongeveer 30% van de Limburgse inburge-
raars die een contract ondertekend hebben, haalt dit attest niet. Wel
scoort Limburg beter dan het Vlaamse gemiddelde, waar dit cijfer
hoger ligt (36%). In totaal haalt in Limburg iets meer dan de helft
(55%) van de aangemelde inburgeraars zijn attest. In vergelijking met
Vlaanderen (49,7%) levert Limburg ook hier goed werk. Bekijken we
dit aantal ten opzichte van alle nieuwkomers die instromen in een
gemeente, dan haalt in Limburg 37,7% ervan een attest. Vlaanderen
hinkt met 26,7% ook hier iets achterop.
Kathleen Blockx, coördinator van het Onthaalbureau Limburg vatte de
resultaten krachtig samen: “We zijn goed bezig, maar kunnen en
moeten beter”. Enkele aanbevelingen van de onderzoekers: het bereik
en de participatie verder verhogen, de uitval verminderen en nog meer
op maat werken.
Inburgering ‘werkt’
Het onderzoek van HIVA bevroeg ook de nieuwkomers zelf en ging de
impact van het inburgeringsbeleid na: wat is de meerwaarde van het
afgelegde traject voor de inburgeraars en hun naaste omgeving en of
en hoe draagt dit bij tot verdere inburgering en integratie? Hiervoor
werden nieuwkomers die in 2005 of 2006 een inburgeringstraject
afgelegd hebben enkele jaren later bevraagd.
“In het algemeen zijn de meeste nieuwkomers tevreden over wat ze
geleerd hebben” licht onderzoeker Fernando Pauwels toe. Vooral het
eerste jaar in een vreemd land wordt zo vergemakkelijkt.
Nieuwkomers die een inburgeringstraject doorlopen hebben zijn bij-
voorbeeld beter op de hoogte over hun rechten en plichten in de
samenleving, over hoe te solliciteren, over de werking van de gezond-
heidszorg, ... Inburgeraars beschikken bovendien over meer correcte
informatie dan nieuwkomers die nooit in een inburgeringstraject
0
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
netto-bereik (2008)
74,6%
56,7% 55,9%
43,4%
37,7%
26,7%
contract (2008) attest (2007)
Limburg
Vlaanderen
ingestapt zijn. Inburgeraars starten in onze samenleving dus met een
voorsprong. Nieuwkomers die geen inburgeringstraject gevolgd heb-
ben, leren deze informatie ook, maar meer gefragmenteerd en trager.
Het volgen van een inburgeringscursus verhoogt niet alleen de kennis
over onze maatschappij bij de inburgeraars, maar helpt ze ook sneller
aan een job. Zo leert het onderzoek dat er onder nieuwkomers die een
attest behaalden, meer werkenden (44,2%) zijn dan onder de groepen
nieuwkomers die nooit een inburgeringscursus volgden (28,3%) of
afhaakten (36,8%). Ook het aandeel werkzoekenden onder de groep
inburgeraars is groter. Zij die gestart zijn met een inburgeringstraject
en vooral degenen die een attest behaalden, zijn dus vaker actief op de
arbeidsmarkt (of als werkende of als werkzoekende).
Paradoxaal is dat hoewel niet-starters minder vaak aan het werk zijn,
degenen die wel werken vaker actief zijn in een voltijdse job en vaker
tegen een hoger gemiddeld dagloon.
Op andere vlakken is de impact van het inburgeringstraject eerder
beperkt. Zo is het contact met autochtonen zowel bij de starters als
niet-starters eerder beperkt. Wel heeft het inburgeringstraject op zich
een sociale functie: de contacten die tijdens het traject gelegd worden,
blijken vaak lang mee te gaan. Zo bouwen de inburgeraars een soort
van mini sociaal netwerk uit, weliswaar vooral bestaande uit andere
inburgeraars.
Taalbeheersing is de belangrijkste stap naar inburgering. Hoewel dat
dit besef ook leeft bij de nieuwkomers, stellen de onderzoekers vast
dat bij ongeveer de helft van de inburgeraars enkele jaren na het inbur-
geringstraject de kennis van het Nederlands het overlevingsniveau
niet overstijgt. Wie echt gemotiveerd is, probeert goed Nederlands te
leren. Anderen lijken te stoppen nadat ze het vastgelegde minimum
bereikt hebben. Fernando Pauwels: “Persoonlijke motivatie speelt een
grote rol voor het leren van Nederlands. Ook nieuwkomers die nooit
lessen gevolgd hebben, kunnen een behoorlijk niveau halen. Naast
persoonlijke motivatie, kan ook een job vinden met Nederlandstalige
collega’s een grote impact hebben, net zoals het hebben van kinderen
een grote motivator lijkt te zijn om de taal te leren”.
Afsluiten doet Fernando met een citaat van één van de inburgeraars:
“Het inburgeringstraject duurt lang, misschien wel even lang als het
leven in de nieuwe maatschappij”. Inburgering vindt immers niet
enkel plaats tijden het inburgeringstraject, maar het is een eerste
belangrijke opstap naar verdere integratie en sociale cohesie.
59
Een initiatief van de provincie LimburgUniversiteitslaan 1B-3500 HASSELT
limburg.be/integratiecentrum