JA! nummer 31

40
JEUGDGEZONDHEIDSZORG ACTUEEL TIJDSCHRIFT VAN DE ARTSEN(VERENIGING) JEUGDGEZONDHEIDSZORG NEDERLAND NUMMER 31 ZOMER 2014 In deze JA!: Een krachtig pleidooi voor koerswijziging Triage De arts die kan demedicaliseren JGZ en Vroeghulp onmisbaar Uithuisplaatsing Interview met arts M&G en ex-tropenarts Liesbeth Meuwissen JGZ op Sint Maarten Keerzijden van sociale media J A !

description

Een krachtig pleidooi voor koerswijziging Triage De arts die kan demedicaliseren JGZ en Vroeghulp onmisbaar Uithuisplaatsing Interview met arts M&G en ex-tropenarts Liesbeth Meuwissen JGZ op Sint Maarten Keerzijden van sociale media

Transcript of JA! nummer 31

Page 1: JA! nummer 31

J E U G D G E Z O N D H E I D S Z O R G A C T U E E L

T I J D S C H R I F T V A N D E A R T S E N ( V E R E N I G I N G )J E U G D G E Z O N D H E I D S Z O R G N E D E R L A N D

N U M M E R 3 1Z O M E R 2 0 1 4

In deze JA!:

Een krachtig pleidooi voor koerswijziging

Triage

De arts die kan demedicaliseren

JGZ en Vroeghulp onmisbaar

Uithuisplaatsing

Interview met arts M&G en ex-tropenarts Liesbeth Meuwissen

JGZ op Sint Maarten

Keerzijden van sociale media

JA!

9377_V01_fc.indd 1 21-05-14 09:00

Page 2: JA! nummer 31

2

Voor de verzorgingvan de anus.

ForestHealthcare

Tijdens de zwangerschap en de bevalling kunnen

de aderen rond de anus extra aandacht gebruiken

omdat ze dan met meer druk te maken hebben

dan gebruikelijk. Curanol zalf in combinatie met

Curanol tabletten zorgen voor een optimaal

resultaat. Curanol zalf houdt de bloedvaten van

buitenaf elastisch. Curanol tabletten (bevatten

vitamine C) zijn van binnenuit gunstig voor

soepele en elastische aderen. www.curanol.nl

GebruikCuranol zalf incombinatie metCuranol tabletten

voor een optimaal resultaat!

Curanol is een product van de makers van Sudocrem

BESCHERMT, VERZACHT EN HELPT

Voor echtebofkontjes

www.sudocrem.nl

De huid van een kleintje is erg gevoelig, die wil je dus goed verzorgen. Door afsluiting van de huid

en/of door een natte luier kunnen baby's schrale, rode billetjes krijgen. Sudocrem verzacht en

helpt de rode en kwetsbare huid. Sudocrem is hypo-allergeen, ruikt lekker en kan meteen vanaf

de geboorte worden gebruikt. Daarom is Sudocrem het meest gebruikte middel bij luieruitslag.

ForestHealthcare

Curanol zalf houdt bloedvaten elastisch.

Curanol tabletten zijn gunstig voorsoepele en elastische aderen.

Vraag gratissamples aan!

NIEUW:

TUBE

Laat alle baby's gratis kennismaken met Sudocrem. Mail je naam (functie en organisatie) en adresgegevens naar [email protected].

9377_V01_fc.indd 2 21-05-14 09:00

Page 3: JA! nummer 31

NIEUWE ONTWIKKELINGEN

Van focus op risico naar normaliseren, een krachtig pleidooi voor koerswijziging 4 Triage: minimale basiszorg als het kan, zorg op maat als het nodig is 9

UIT DE PRAKTIJK

De arts die kan demedicaliseren 11 ONDERZOEK

Samenwerking tussen huisartsen en jeugdartsen in Twente 12

NIEUWE ONTWIKKELINGEN

Jeugdgezondheidszorg en Vroeghulp onmisbaar! 14 ‘Het leven gaat niet alleen maar over roosjes’ 16

ONDERZOEK

De JGZ zit op een schat aan informatie over de jeugd - interview met Liesbeth Meuwissen 18

JGZ - IN HET BUITENLAND

Sint Maarten: niet alleen een onbezorgd tropisch paradijs 22

NIEUWS UIT HET BEDRIJFSLEVEN 26 DR. TWITTER

Wordt de jeugdige homo digitalis mobiles steeds dommer? De keerzijden van sociale media 28

BOEKEN

Ambitie met een grote M 30 COLUMN

Luister: allemaal vogels 33 DE VERWONDERING

Een ander universum 34 BOEKEN

Normale kinderen; ze bestaan nog 35 UIT DE PRAKTIJK

De fysieke omgeving en evidence-based werken 37 VAN HET BESTUUR

AJN - digitaal: JA! 37 Van het Bedrijfsbureau 38

Het sociale domein is in beweging, transitie en transformatie zijn misschien wel de meest gebruikte beleidstermen van 2014. Als jeugdartsen dragen we kritisch en deskundig bij

aan die beweging en kiezen we positie. Deze JA! gaat over bewegen en veranderen: Inge Steinbuch pleit voor meer regie bij professionals en ouders samen, Janine Bezem en collega’s reageren op haar kantteke-ningen bij de triagemethodiek; KAMG-voorzitter Cisca Koning roept de jeugdartsen op zich als arts van het demedicaliseren te laten gelden en minder bescheiden te zijn. We moeten daarvoor zeker onze schat aan gegevens benutten en investeren in samenwerken (Twente; IVH). De JA! blijft oog houden voor de dagelijkse werkelijkheid: de jeugd-gezondheidszorg op Sint Maarten en de beleefde ervaring van ouders van wie de kinderen uit huis geplaatst worden. Anja, dr. Twitter, Vasanthi Iyer en de boekbesprekingen zijn als van-ouds, nieuw is de Verwondering van de huisarts die de jeugdgezond-heidszorg instapt.Uw nieuwe hoofdredacteur heeft haar taak aanvaard met de papie-ren JA! voor ogen. Ondertussen is de AJN de digitale weg ingeslagen, waarmee ook voor de JA! een digitale koers is uitgezet. Uw bijdrage aan het volgende nummer wordt dus mogelijk (ook) digitaal gepu-bliceerd. Veranderen en bewegen dus!

Els Jonker, hoofdredacteur

JA! Jeugdgezondheidszorg Actueel! Ledenbulletin van de Artsen(vereniging) Jeugdgezondheidszorg Nederland (AJN)Verschijnt drie keer per jaar.Website AJN: www.artsenjgz.nl

ISSN: 1873-8346

Kernredactie

Michèle Haagmans (secretaris), Trudy de Jong (voorzitter), Els Jonker (hoofdredacteur), Wike Lijs, Rianne Paalman, Ulco Schuurmans (dr. Twitter) .

Redactieraad

Sigrid Hendriks, Hilly Ligtvoet-Bos, Rosanne van der Lugt (aios), Elle Struijf. Namens het AJN-bestuur: Marleen Johannes

Redactionele ondersteuning

John Luteijs, Den Dungen

Redactieadres

AJNChurchilllaan 113527 GV Utrechtt: 08 54 89 49 80f: 08 54 89 89 88e: [email protected]

Redactionele formule

JA! (Jeugdgezondheidszorg Actueel!) is het tijdschrift van de Artsen(vereniging) Jeugdgezond-heidszorg Nederland (AJN). Het besteedt aandachtaan alle aspecten rondom de beroepsuitoefeningvan de artsen in de Nederlandse jeugdgezondheids-zorg, zoals de uitvoering, politiek (op landelijk,regionaal en lokaal niveau), wetenschappelijke ontwikkelingen, nascholing en verenigingsnieuws.JA! wil de vaak solistisch of in kleine teams werkende artsen jeugdgezondheidszorg een forum bieden om ervaringen en ontwikkelingen met elkaar te delen, discussies op gang te brengen en de gevolgen van maatschappelijke en politieke ontwik-kelingen voor het voetlicht te brengen.

Abonnementen

Secretariaat AJN, dagelijks (bij voorkeur in de ochtend) t: 08 54 89 49 80 ofe: [email protected]

Alle AJN-leden ontvangen JA!. Voor niet-leden zijn de kosten van een abonnement € 25,- per jaar (3 nummers). Een los nummer kost € 10,-.Een verzoek om een abonnement kunt u schriftelijkindienen bij het secretariaat van de AJN, Churchilllaan 11, 3527 GV Utrecht.

Een abonnement gaat in per 1 januari. Als u in de loop van het jaar een abonnement neemt, wordt de abonnementsprijs evenredig met het te ontvangen aantal nummers verrekend.Het abonnement loopt automatisch door tenzij hetvoor 1 november schriftelijk bij het secretariaat vande AJN wordt opgezegd.

Grafische verzorging /aanleveren advertenties

E Media Connecting Business B.V.Postbus 181720 AA Broek op Langedijkt: (0226) 33 16 00e: [email protected] Advertenties vallen buiten de verantwoordelijkheid van de redactie. Dat geldt ook voor de pagina’s ‘Nieuws vanuit het bedrijfsleven.’ Advertenties kun-nen zonder opgaaf van redenen worden geweigerd.

Foto: Communication Department (DCOMM) Sint MaartenDeelnemers aan een training op Sint Maarten verzorgd door het RIVM met deelnemers uit Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba, samen met trainers van het RIVM.

Deze uitgave is mede mogelijk dankzij financiëleondersteuning van Nutricia Nederland B.V.

De 2 laatste ALV’s en AJN-dagen van 2014 vinden plaats op 20 juni en 14 november.

JA! 32 heeft als thema Eigen KrachtDeadline: 27 aug. 2014. Verschijnt nov. 2014

Informatie over de AJN kunt u vinden viawww.artsenjgz.nl

Eigen K

racht

OPROEPEigen Kracht – een kernbegrip in de huidige transitie en transformatie en een belangrijke bron om als jeugdgezondheidszorg aan te boren en te versterken. JA! 32 (verschijnt november 2014) belicht het thema Eigen Kracht van alle kanten: eigen kracht van ouders en kinderen, maar ook die van de jeugdarts, de organisatie, het dorp of de gemeente. Wij zijn op zoek naar succes-verhalen en teleurstellingen, naar mogelijkheden en grenzen, naar inspirerende voorbeelden, naar sfeertekeningen en teleurgestelde verzuchtingen. Boor uw eigen kracht aan, klim in de pen en zend uw bijdrage (50-1200 woorden) in!: [email protected] Deadline: 14 augustus. Wij hopen zoveel inzendingen te ontvangen, dat we voor de keuze komen te staan welke artikelen volledig in de papieren JA! te plaatsen en van welke artikelen alleen de titel, met doorverwijzing naar de website! De redactie

i n h o u dc o l o f o n

R E D A C T I O N E E L e i g e n k r ac h t

9377_V01_fc.indd 3 21-05-14 09:00

Page 4: JA! nummer 31

4 JA! zomer 20144

Van focus op risico naar normaliseren, een krachtig pleidooi voor koerswijziging

Els Jonker

In december 2013 was er op het JGZ-portal van Captise een opmerkelijke

column1 te lezen: Normaliseren in plaats van focus op risico. Dit artikel is

een krachtige oproep aan de jeugdgezondheidszorg om de risicobenade-

ring van kinderen en ouders los te laten. Dit zou een forse koerswijziging

betekenen. JA! wilde meer weten en sprak met een van de auteurs van

de column, jeugdarts Inge Steinbuch.

Auteurs Jacqueline de Vries, jeugd-verpleegkundige, en Inge Steinbuch, jeugdarts, pleiten in hun artikel Norma-liseren in plaats van focus op risico voor een breed JGZ-basisaanbod in combinatie met de vrijheid voor JGZ-professionals om samen met ouders en kinderen te bepalen wat dit kind en dit gezin uit dat pakket nodig heeft: een beperkt aanbod als alles prima gaat en meer zorg en aandacht voor gezinnen waar het wat

Een dergelijke koerswijziging vraagt om een fundamentele afweging van taken en verantwoordelijkheden. Maar het vraagt ook om andere afspraken tussen de JGZ-organisatie en gemeen-ten: van het huidige keuzepakket met losse elementen die een gemeente per stuk wel of niet kan aanschaffen, naar een integraal aanbod met ruimte voor de professionals om te bepalen welke methodiek of preventieve interventie voor dat gezin het meest geschikt is.

Wie is die jeugdarts achter dit pleidooi, welke observaties en ervaringen zijn de aanleiding? En wat vraagt deze insteek van jeugdartsen, wat levert het op?

JA!: Wie is Inge Steinbuch?

Inge: ‘Direct na mijn afstuderen in 1984 ben ik begonnen als consultatiebu-reauarts. Hoewel het heerlijk werk was, wist ik al na korte tijd dat ik niet tot mijn pensioen uitvoerend cb-arts wilde blij-ven. Daarom ben ik in opleiding gegaan tot sociaal geneeskundige, tak jeugd-gezondheidszorg; een van de laatste lichtingen oude stijl. Ondertussen was ik stafarts en medisch adviseur van de Entadministratie geworden. Toen ik in 2000 klaar was met de specialisatie ver-trok mijn manager en werd ik gevraagd hem waar te nemen. Dat werk bleek mij te liggen, ik vond het makkelijker dan het werk van consultatiebureauarts: geen slapeloze nachten meer van de vraag of ik het wel goed gedaan had

met dat kindje…. Onze organisatie was een zelfsturende organisatie met veel verantwoordelijkheden bij de profes-sionals, maar na fusie en reorganisatie waaide er een nieuwe wind met meer top-downbeslissingen en veel minder ruimte voor de professionals. Toen de brancheorganisatie van thuiszorgorga-nisaties op zoek was naar iemand met

JGZ-professionals moeten samen met ouders en kinderen

bepalen wat het kind en gezin uit het

JGZ-basisaanbod nodig heeft.

minder goed gaat, zonder te stigmati-seren. De JGZ deelt daarmee de regie over de contactmomenten met ouders en jeugdigen, waarbij de jeugdverpleeg-kundigen en jeugdartsen met professi-oneel inzicht en deskundigheid ouders en jeugdigen adviseren/begeleiden om optimaal gebruik te maken van wat JGZ te bieden heeft, ook als er sprake is van risicovolle omstandigheden voor een kind. Een forse koerswijziging dus!

Alleen als een kind echt gevaar loopt, overrulen

wij als professionals de ouders, dan nemen

wij de regie.

zowel inhoudelijke als werkgeverserva-ring, heb ik drie maanden bedenktijd gevraagd vanwege de reisafstand. Uit-eindelijk heb ik ‘ja’ gezegd. Dat is een goede beslissing geweest, ik werk er nu acht jaar. Wat ik wel mis, is dat teamge-voel, dat je met elkaar ergens voor gaat. ActiZ is namelijk een brede brancheor-ganisatie. Jeugdgezondheidszorg en preventie vormen maar een heel klein onderdeel. ActiZ-JGZ bestaat uit Jac-queline en Inge, ik ben de enige arts binnen de organisatie.’

JA!: Dat lijkt me ook eenzaam.

Inge: ‘Daarom ben ik heel blij met mijn intervisiegroepen. En het klinkt mis-schien gek, want hoewel ik met heel veel voldoening samenwerk met heel veel disciplines, voelen die groepen een beetje als thuiskomen. Je spreekt dezelfde artsentaal, je herkent dezelfde artsendingen in elkaar.’

N I E U W E O N T W I K K E L I N G E N

9377_V01_fc.indd 4 21-05-14 09:00

Page 5: JA! nummer 31

5 JA! zomer 2014 5

JA!: Jullie column is een pleidooi

van en voor de werkvloer. Hoe

houden jullie, hoe houd jij daar

voeling mee?

Inge: ‘Behalve de intervisiegroepen, leggen we ons oor te luisteren bij ondermeer ledenbijeenkomsten met managers, bij JGZ-bestuurders en we gaan zeer regelmatig op werkbezoek. Voor Jacqueline zijn de vergaderingen van de V&VN heel belangrijk, net zoals voor mij die van de AJN. We zijn samen altijd op zoek naar het totaalplaatje en daarvoor zijn onze beroepsverenigin-gen onmisbaar. Ik kies er overigens bewust voor om zelf niet actief te zijn in de AJN om te voorkomen dat belan-gen door elkaar lijken te lopen; ik wil iedere schijn van belangenverstrenge-ling vermijden.Onze columns schrijven we overigens op persoonlijke titel, rekening hou-dend met de visie en belangen van ActiZ. Ook wat ik in dit interview vertel, is mijn persoonlijke visie. Zelf kan ik die twee petten makkelijk onderschei-den, voor de buitenwereld is dat soms lastiger. Zeker omdat Jacqueline en ik het jeugdgezondheidszorggezicht van ActiZ zijn.’

JA!: Terug naar jullie column, als

jullie een term als ‘eigen kracht’

gebruiken, staat jullie dan een

concrete invulling voor ogen?

Inge: ‘De essentie is dat we ouders en jeugdigen zien als gesprekspartners

van de JGZ. Alleen als een kind echt gevaar loopt, overrulen wij als professi-onals, dan nemen wij de regie. Ouders en jeugdigen als gesprekspartner, het klinkt zo eenvoudig. Het staat soms op gespannen voet met wat we geleerd hebben en met onze wens boodschap-pen te laten landen. Eigen kracht vraagt ruimte: ruimte voor de visie en ervaring van de ouder/jeug-dige, naast de visie van de professional. En eigen kracht vraagt ruimte en vaar-digheden om samen te kiezen. Dat kan de professional alleen als hij daarvoor

betrouwbare, gelijkwaardige, deskun-dige partner voor ouders en kinderen zijn?’

JA!: Hoe schat je het risico in

bij triage? Triage op basis van

vragenlijsten heeft immers het

risico dat ouders die sociaal

wenselijk invullen, zeker als

ze extra zorg van de JGZ als

stigmatiserend ervaren?

Inge: ‘Het doel dat de JGZ nastreeft is dat jeugdigen volwaardig participeren, op school, in de buurt, en later op het werk en in de maatschappij. We willen dat de JGZ bijdraagt aan het vermogen van jongeren zich aan te passen en een eigen regie te voeren en dat in het licht van fysieke, emotionele en sociale uit-dagingen van het leven: het nieuwe concept van gezondheid.2 Hoe toetsen we of we met triage of een andere werk-wijze dat doel bereiken? Er wordt vooral op proces getoetst en maar weinig op uitkomstmaten, en dat is jammer.

Echte sociale geneeskunde is

sociaal bewogen geneeskunde.

De essentie is dat we ouders en jeugdigen zien

als gesprekspartners van de JGZ.

ruimte krijgt van zijn organisatie en die weer van de opdrachtgever. Eigen kracht en eigen regie betekenen ook dat we meer risico lopen op inci-denten, dat kan niet anders. Samen met gemeenten moeten we ons daarvan bewust zijn en plannen maken hoe er mee om te gaan. Zo kunnen we voor-komen dat we bij een incident opnieuw in de regelreflex schieten en alles dicht-timmeren. Incidenten kunnen ons wel heel veel leren: waar kunnen we onze aanpak verbeteren, hoe kunnen we een

Bij vragenlijsten ligt de regie bij de orga-nisatie en niet bij ouders of jeugdigen, behalve de keuze wel/niet eerlijk invul-len. Een gelijkwaardige verhouding, waarin professionals met ouders en kinderen kunnen samenwerken, moet je verdienen door elkaar te kennen, door de wijze van bejegening en door je visie op het leven. Als JGZ weten we dat je met belonen veel meer bereikt dan met straffen. Ik zie het risicogericht werken als bezig zijn met straffen, terwijl je met een positieve insteek – bevestigen wat goed gaat – ouders en kinderen helpt met reflectie en talentontwikkeling. Het gaat om respect voor hun mening. In die zin zijn onlangs de vragen van het programma Stevig Ouderschap3 ook van negatief naar positief omgezet, wat leidt tot een andere beleving. De eerste reacties zijn veelbelovend!Dit betekent niet dat je het met ouders niet meer over risico’s hebt! Maar je doet het samen met ouders, in gelijk-

Inge Steinbuch

9377_V01_fc.indd 5 21-05-14 09:00

Page 6: JA! nummer 31

6 JA! zomer 20146

waardige wisselwerking. Dan bekijken ouders en professionals de risico’s van-uit het perspectief van dat gezin, dan kunnen ouders zich er in herkennen en dan kun je samen naar oplossingen zoeken.De flexibilisering van de jeugdgezond-heidszorg vindt plaats in de spreek-kamer, tussen ouder, kind en profes-sional. Dat maakt de kans veel groter dat de JGZ als veilig en steunend wordt ervaren en dat ouders wel aankloppen als de nood hoog is.’

JA!: En wat betekent dat voor de

jeugdarts en jeugdverpleeg-

kundige?

Inge: ‘Je moet kunnen loslaten en ver-trouwen hebben in ouders en kinde-ren en tegelijkertijd actie ondernemen als het echt niet goed gaat; dat is een complexe vaardigheid die veel deskun-digheid vraagt. De professional heeft daarvoor ook zijn organisatie nodig.

Zoek daarvoor vooral verbinding met je manager, met je kernpartners. Wees als JGZ weer aanjager, zorg dat je als jeugd-arts in de maatschappij zichtbaar bent. Ja, dat kost vrije tijd als de organisatie dat niet nodig vindt! Heb het lef om uit de standaardwerkwijze en standaard-procedures te stappen als je merkt dat die in de weg zitten. Wees daar open over, zorg dat je het kunt onderbouwen en vertel wat het jou en de ouders en kinderen oplevert. Deel de kennis die je hebt over je wijk en wat je daar in je werk mee doet, wees zichtbaar, ga naar mensen toe in plaats van hen naar jou te laten komen. Jeugdgezondheidszorg als sociaal bewogen gezondheidszorg! De AJN is goed bezig, met de aanslui-ting bij de KNMG zijn we ook veel meer zichtbaar. De individuele jeugdarts is naar mijn smaak nog erg voorzichtig en braaf. Jeugdartsen en verpleegkun-digen zouden zowel op de werkvloer als in de combinatie van AJN en V&VN vooral ook moeten uitstralen dat we het samen doen, dat we een team zijn. Als beroepsgroep moet je de kracht van je eigen discipline kennen en uitdra-gen, maar vooral ook die van de ander weten en respecteren, dan kun je samen optrekken.’

JA!: En waar staan de ouders?

Zijn jou initiatieven bekend waar

de JGZ in co-creatie met ouders

opereert?

Inge: ‘In sommige organisaties zijn er cliëntenraden met een groep ouders, maar mij is geen co-creatie (in ware zin) bekend. Bij de Richtlijnontwik-keling zijn sinds een jaar of twee ouders betrokken en enkele organisa-ties dagen hun professionals wel uit innovatiever te denken, maar nog niet samen met ouders. We zouden inder-daad als public health voor de jeugd onze doelgroep van ouders en kinderen systematisch moeten betrekken bij de ontwikkeling van ons aanbod!’

JA!: Tot slot, als jij droomt over

het ideale plaatje (zonder extra

geld), hoe ziet dat er uit?

Inge: ‘Onze basishouding moet er een zijn van veel meer vertrouwen in elkaar. Managers, artsen, verpleegkundigen, assistentes en samenwerkingspartners moeten uitgaan van elkaars kunnen en met elkaar streven naar hetzelfde

doel: JGZ en ouders werkelijk laten samenwerken voor een optimale ont-wikkeling van kinderen. En in het ide-ale plaatje vindt iedereen dat je de best geoutilleerde professional moet inzet-ten voor preventie. Met elkaar ruimte zoeken door krachten te bundelen, slimmer te organiseren en te flexibili-

Het doel dat de JGZ nastreeft is dat

jeugdigen volwaardig participeren, op school,

in de buurt, en later op het werk en in de

maatschappij.

Nu wordt nogal eens gezegd dat het systeem, de organisatie dat niet toelaat. Als professional, als beroepsgroep zou je moeten opstaan als dat werkelijk zo is, als er zaken zijn in het systeem die het jou onmogelijk maken je werk met ouders en kinderen goed te doen. We moeten het met elkaar hebben over the-ma’s als beroepseer, beroepsspirit, het effect van de productienorm op profes-sionals en wat de transformatie bete-kent voor professionals, of we ons daar wel voldoende bewust van zijn. We zou-den onze beroepseer moeten koesteren, we zouden minder naar de ander (de manager, de wethouder) moeten wij-zen en moeten opstaan tegen een top-downaanpak, tegen een jeugdgezond-heidszorg die wordt ontwikkeld zonder onze doelgroep werkelijk te betrekken.

Eigen kracht en eigen regie betekenen ook dat

we meer risico lopen op incidenten, dat kan

niet anders.

seren door ouders en professionals sa- men. Dat betekent dat de ideale jeugd-arts en jeugdverpleegkundige, samen met gemeenten, scholen, verenigingen enzovoorts bijdragen aan het organi-seren van eigen kracht, van gemeen-schapszin, van dat dorp, die wijk of buurt, van alles wat nodig is om kinde-ren te laten opgroeien (in de zin van tot bloei laten komen) en ouders te steu-nen in hun dagelijks werk van het laten draaien van hun gezin.

Echte sociale geneeskunde is sociaal bewogen geneeskunde.’

Noten

1. Normaliseren in plaats van focus op risico http://jgz.captise.nl/Actueel/Nieuws/Nieuwsdetails/tabid/241/Arti-cleID/778/View/Details/Src/Org/Default.aspx#.UzEuXU2PKmw

QR-code Artikel Steinbuch-De Vries op JGZ-Captise

2. http://www.zonmw.nl/nl/over-zonmw/parels/nieuw-concept-van-gezondheid/

3. http://stevigouderschap.nl/

9377_V01_fc.indd 6 21-05-14 09:01

Page 7: JA! nummer 31

JA! zomer 2014 7

79%

Belangrijke opmerking: Borstvoeding is de meest geschikte voeding voor baby’s. Nutramigen is een product voor speciale medische doeleinden en moet onder medisch toezicht worden gebruikt. Referenties: *Percentage zuigelingen met tolerantie voor koemelk 12 maanden na het starten met de voeding. 1. Berni Canani R et al. J Pediatr. 2013. [Epub ahead of print.] KMA = koemelkallergie; LGG = Lactobacillus rhamnosus GG. ® Handelsmerk van Mead Johnson & Co 2013. © 2013 Mead Johnson & Company, LLC. All Rights Reserved. Trademark and copyright used under license. Dit materiaal is uitsluitend bestemd voor (para)medici. LGG® en het LGG®-logo zijn gedeponeerde handelsmerken van Valio Ltd, Finland.

Mead Johnson NutritionWTC Toren H, 17e verdieping

Zuidplein 142, 1077 XV Amsterdam

Servicenummer: 0800 - 44 55 001

(tijdens kantooruren)www.nutramigen.nl

Tolerantie voor koemelk na 12 maanden1

Sneller* tolerantie opbouwen?Kies Nutramigen LGG®!

Kijk voor meer informatie op: www.nutramigen.nl

Nieuwe

klinische gegevens 1

Intensief hydrolysaat

Rijsthydrolysaat

Vrije aminozuren

Soja

44%

33%

24%

18%

9377_V01_fc.indd 7 21-05-14 09:01

Page 8: JA! nummer 31

Goed ontbijtje. Goed kruipen.

Met een goed ontbijt doe je alles beter. Kruipen bijvoorbeeld… En groeien en lachen. NESTLÉ PyjamaPapje® complete ontbijtpappen bevatten melk en alle belangrijke voedingsstoffen, zoals vitaminen, calcium en ijzer. Ook nog makkelijk te bereiden. Meer info? Kijk op www.nestlebabyvoeding.nl of bel gratis 0800-0230131

Alleen bestemd voor (para) medici

FFA

211A

NESTLÉ PyjamaPapje®. Het lekkere, complete ontbijt.

9377_V01_fc.indd 8 21-05-14 09:01

Page 9: JA! nummer 31

9 JA! zomer 2014 9

N I E U W E O N T W I K K E L I N G E N

Triage: minimale basiszorg als het kan, zorg op maat als het nodig is

Janine Bezem, Carolijn Schuiling, Michèle Haagmans

Ouders worden steeds mondiger en vinden het niet meer vanzelfsprekend dat ze ongevraagd adviezen krijgen. Met een groot deel van de Nederlandse jeugd gaat het gelukkig ook goed. Als publieke gezondheid hebben we samen met ouders de taak om er voor te zor-gen dat het goed blijft gaan met onze jeugd. Daarom hebben wij een aantal jaren geleden differentiatie in de uit-voering van de standaardonderzoeken ingevoerd. Alle kinderen worden nog gezien op de standaardcontactmo-menten door een doktersassistente. Ouders en jongeren ontvangen vooraf een brief met uitleg en de mogelijkheid om vragen en zorgen aan te geven. Alleen de kinderen die na dit eerste onderzoek extra zorg nodig hebben worden uitgenodigd voor een vervolg-onderzoek, samen met hun ouders bij de jeugdarts of jeugdverpleegkundige. Er is sprake van maatwerk: de arts of verpleegkundige kan beoordelen wat er bij een bepaald kind, gezin, of zelfs op een bepaalde school of in een bepaalde wijk nodig is, uiteraard in overleg met ouders, jongere, de school en/of keten-partners. De kunst is om te differen-tiëren, te normaliseren en maximaal gebruik te maken van de eigen kracht van ouders/jongeren met het inzetten van hun eigen netwerk. Ouders van kin-deren voor wie geen vervolgonderzoek nodig is, zijn meestal blij met de beves-tiging dat het inderdaad goed gaat met hun kind en dat ze hiervoor niet bij het onderzoek aanwezig hoefden te zijn. Ouders kunnen overigens altijd bellen of mailen bij vragen over de reden van het vervolgonderzoek. Als uit de vra-genlijst of het verhaal van de jongere blijkt dat de jongere al onder behandeling is, worden ouders niet uitgenodigd indien deze zorg naar tevredenheid verloopt. Soms belt de jeugdarts of -verpleegkun-dige voor verduidelijking en vraagt of er

voldoende ondersteuning is. Zo nodig kan de jeugdarts een schakel zijn tussen school en het (para)medische circuit.Wij weten uit ervaring dat ouders het niet stigmatiserend vinden om opge-roepen te worden op het spreekuur van de jeugdarts of verpleegkundige. Als we de ouders en het kind uitnodigen en zij het gevoel hebben dat het zinvol is en ze geholpen zijn, dan zullen ze dit niet direct als stigmatiserend ervaren. Dit kan wel het geval zijn als we kinderen oproepen waarvan de ouders het zelf niet nodig vinden en het misschien ook niet nodig is vanuit oogpunt van preventie. Omdat al jaren volgens deze werkwijze gewerkt wordt, is het bij ouders en scholen bekend dat sommige kinderen wél opgeroepen worden voor het spreekuur, en andere niet. De aan-wezigheid van de jeugdarts en jeugd-verpleegkundige op school is voor ouders een normale gang van zaken. Er zijn veel verschillende redenen waar-voor een kind wordt uitgenodigd voor het spreekuur. Hierdoor is het voor een ieder legitiem en laagdrempelig om naar het spreekuur te komen. Dit blijkt ook uit het feit dat bij de uitvoering van de triagemethode er significant meer kinderen voor het spreekuur worden aangemeld door ouders, school of derden dan bij de reguliere werkwijze (TNO Effectstudie Triage).Het versterken van empowerment door de JGZ zien we ook terug in het oplos-singsgericht werken en de doorontwik-keling naar meer autonoom werkende professionals. Dit geeft nog meer mogelijkheden voor prioritering om zo onderzoeken met grotere urgentie ook echt op korte termijn te kunnen uitvoe-ren. De ervaring van de artsen en ver-pleegkundigen is dat ouders zich ook beter voorbereiden op het onderzoek als zij weten waarvoor zij bij de arts of verpleegkundige komen. Soms zoeken

zij zelf ook al hulp of pakken zaken zelf op zoals bij overgewicht van hun kinderen. Ouders voelen zich in het algemeen zeer verantwoordelijk voor hun taak hun kinderen zo goed moge-lijk te doen opgroeien! Voor ouders die hierbij meer ondersteuning nodig hebben wordt door de triagewerkwijze meer ruimte gecreëerd, door minder inzet van artsen en verpleegkundigen in de standaardcontactmomenten. Zo nemen we ouders en jeugdigen serieus, behouden ze zelf de regie en behande-len we ouders en jongeren als volwaar-dige participanten met ieders eigen verantwoordelijkheden.Het is belangrijk dat alle kinderen in beeld zijn door middel van een stan-daardonderzoek op vaste contact-momenten. Vandaar uit kan samen met ouders een inschatting gemaakt worden van verdere benodigde zorg. Doordat de jeugdarts en verpleegkun-dige regelmatig op school aanwezig zijn, kunnen zij kinderen snel zien en kunnen zij inspringen op de vragen die op dat moment actueel zijn en zo een belangrijke verbinding vormen tus-sen onderwijs en zorg, en tussen het individu en het collectief. Door triage en de daarmee samenhangende moge-lijkheid tot meer flexibiliteit creëert de JGZ ruimte om te kunnen inspelen op zijn verbindende rol in het sociale domein.

Janine Bezem is afdelingshoofd Jeugdgezond-heidszorg, VGGM (GGD Gelderland Midden).

Carolijn Schuiling is arts Maatschappij en Gezondheid, VGGM.

Michèle Haagmans is jeugdarts KNMG, VGGM.

Noot

1. http://jgz.captise.nl/Actueel/Nieuws/Nieuwsdetails/tabid/241/ArticleID/778/View/Details/Src/Org/Default.aspx#.UsqNuU13umw)

9377_V01_fc.indd 9 21-05-14 09:01

Page 10: JA! nummer 31

JA! zomer 201410

NoppyPlaswekker

Van Lent Systems - www.vanlentsystems.com

Tel: 0412 640 690 - Email: [email protected]

Lentsystems

van

Kindvriendelijk

Gebruiksvriendelijk

Compact

Kan links of rechts

gedragen worden

Bevat 3 verschillende

opklikbare kapjes

Kan met eigen

ondergoed

gebruikt worden

Wordt vergoed bij

de meeste

aanvullende

verzekeringen

Wat voor jeugdarts wordt u?Ligt uw hart bij de jeugdgezondheidszorg? Bent u trotsop uw vak? Volg dan opleiding tot jeugdarts KNMGvan de NSPOH, een complete opleiding voor artsen diewerken in de jeugdgezondheidszorg.

Medische vervolgopleiding Maatschappij & GezondheidProfi el Jeugdgezondheidszorg 0-19 jaarDe opleiding bestaat uit een cursorisch deel en competentie-gericht praktijkonderwijs. Tijdens de opleiding ontmoetu collega’s uit het hele land, uit het eigen en aanpalendeprofi elen zoals forensische geneeskunde en infectieziekte-bestrijding. Docenten komen uit het brede werkterreinvan publieke gezondheid en uit wetenschappelijke kring.De opleiding wordt vormgegeven in samenwerking metde praktijkopleiding. De theorie kunt u daardoor directtoepassen in de praktijk. Bij de NSPOH kunt u rekenen ophoogwaardig en gevarieerd onderwijs.De opleiding start 2x per jaar, in Zwolle (4 september 2014)en Utrecht (16 januari 2015).

Daarom kiest u voor de NSPOH• Flexibel voor parttime artsen• Medisch-inhoudelijk expert in spreekkamer en daarbuiten• Multidisciplinaire netwerken• Cursusdagen eenvoudig in te halen• Evidence based handelen krijgt volop aandacht• Goede coaching vanuit de NSPOH• Didactische training voor uw opleider• Doorstroming naar 2e fase van de medische vervolg -

opleiding Maatschappij & Gezondheid• Goed afgestemd op actualiteiten binnen JGZ• Geaccrediteerde bij- en nascholing JGZ

Interesse? U kunt zich nu inschrijven.Zie www.nspoh.nl voor toelatingseisenen informatie of bel 030 - 810 05 00.

De NSPOH is hét opleidingsinstituut op het snijvlak van maat-schappij, arbeid en gezondheid. Onze onder wijs programma’s slaan een brug tussen beleid, onderzoek en praktijk. De NSPOH werkt samen met AMC – UvA in de Academische Opleidings-werkplaats AMC/NSPOH. Andere samenwerkingspartners zijn o.a. Erasmus MC, VU MC, UMCG, TNO, RIVM, GGD Nederland, Actiz, UWV, Hogeschool Utrecht en arbodiensten.

Kindermishandeling

Advies en Meldpunt

U maakt zich zorgen om een kind...

0900 - 123 123 0

Het AMK is er voor iedereen die met zorgen en vragen

over kindermishandeling rondloopt.

Ook als u twijfelt: ‘Is dit wel kindermishandeling?’

Ook voor advies of overleg: ‘Wat kan ik doen om

dit kind te helpen?’

Ook als u vindt dat het AMK onderzoek moet doen.

www.amk.nl

9377_V01_fc.indd 10 21-05-14 09:01

Page 11: JA! nummer 31

JA! zomer 2014 11

U I T D E P R A K T I J K

De arts die kan demedicaliseren Cisca Koning

Demedicaliseren is het woord van deze tijd. Daarmee wordt op macroniveau aangeduid dat de instroom naar de ver-zekerde zorg zou moeten afnemen en oplossingen gezocht moeten worden in ‘eigen kracht’, waarbij de sociale omgeving gezien wordt als bron waar-uit nog ruimschoots te putten valt. Op microniveau vertaalt zich dat al snel in de gedachte dat er minder dokters aan te pas moeten komen: immers ‘dokters medicaliseren’. Maar juist de sociaalge-neeskundige in de publieke zorg en de jeugdarts in het bijzonder is nou net de professional om te demedicaliseren.

Ik hoef op deze plaats natuurlijk geen uitleg te geven over de competenties die de jeugdarts heeft. Demedicaliseren is daar een heel belangrijke van. Voor-beelden te over van de mogelijkheden (en besparingen!) die kunnen ontstaan door de jeugdarts op het juiste moment in te zetten, naast de huisarts en met een eigen verantwoordelijkheid zoals voor de behandeling van ‘eenvoudige problemen’, die passen bij het nor-maal opgroeien van een kind. Lastig is echter dat de fi nanciering niet mee-werkt: een specifi eke poli gericht op obesitas, alcoholmis- of -gebruik is in het ziekenhuis snel georganiseerd en de kosten worden gedeclareerd bij de zorgverzekering. De JGZ heeft die mogelijkheid niet.

Kansen voor de sociaalgenees-

kundige in de jeugdgezondheids-

zorg.

Langzamerhand wordt zichtbaar dat de aandacht voor preventie groeit. Kijk bijvoorbeeld naar de ‘Agenda voor de Zorg’ waarin de belangrijkste par-tijen van consumenten, patiënten, zorg-aanbieders, zorgverleners, zorgverze-keraars en gezondheidsfondsen zijn vertegenwoordigd. Zij spreken zich uit voor het verleggen van de aandacht van Zorg voor Ziekte naar Gezondheid en Gedrag en naar het functioneren van de

Mens in de Maatschappij, net zoals wij al eerder deden in onze Position Paper. Daarbij ondersteunen zij nadrukkelijk het belang van preventie voor kinderen/jongeren en hun ouders in de wijk.

De Nationale Denktank, bestaande uit 25 juist niet in de gezondheidszorg gepokt en gemazelde studenten of pro-movendi, onderkent dit ook en kwam direct tot een aantal aanbevelingen voor vernieuwende projecten die de moeite van het uitvoeren waard zijn. Zo zijn hun gedachten over een ‘Uit met Oud-korting’ (bezorg ouderen een dagje uit en ontvang korting op je ov), ‘Carte Blanche aanpak jeugdzorg’ (vaste hulpverlener voor multi-probleem-gezinnen in de zwaardere categorie), ‘Samen Sterk Plan’ (structurele samen-werking tussen ouderen en jeugd) en ‘de Zelfwijzer’ (regel zelf je doorverwij-zing) de moeite waard om kennis van te nemen en er mee aan de slag te gaan.

Het Nationaal Preventie Programma wil een impuls geven aan alle partijen in (maar ook buiten) de zorg om geza-menlijk activiteiten te ontwikkelen om te komen tot een integraal zorgaanbod gericht op het bevorderen van gezond-heid. De AJN-pledge haakt daar op in en belooft lokale afspraken voor transmu-rale samenwerking.

Werk voor de sociaalgeneeskundige in de publieke zorg dus. Dat wordt ook door het capaciteitsorgaan onder-kend: voor de toekomst moet het aantal jeugdartsen dat per jaar opgeleid moet worden groeien: namelijk naar 112 tot 144 profi elartsen en 21-22 artsen M&G JGZ in 2015. Dat betekent een toename van het aantal gefi nancierde oplei-dingsplaatsen.

Show, don’t tell!

De gemeente staat voor een grote opdracht met de uitwerking van de decentralisaties, waaronder die van

de jeugdzorg. De nieuwe coalitie moet nog ingewerkt worden. Huisartsen en wijkverpleging hebben zich inmiddels uitgesproken: zij zijn niet het wonder-middel waarop de gemeente zich kan verlaten. Er is behoefte aan een ver-bindende schakel tussen gemeente, de eerstelijnszorg, de sociale sector en de burger.

Dit is het moment voor de jeugdarts om te laten zien

wat we als sociaal-geneeskundige

in onze mars hebben en wat we waard zijn.

Dit is dus het moment voor de jeugdarts om te laten zien wat we als sociaalge-neeskundige in onze mars hebben en wat we waard zijn. Eigen initiatief is van groot belang – wij zullen zelf achter het bureau vandaan moeten komen en de eerste stap moeten zetten naar huis-artsen, ziekenhuis, gemeente en verze-keraar. Maar daarin staat de jeugdarts niet alleen: door samenwerking met de collega’s in de publieke zorg (de artsen in de infectieziektebestrijding, tuber-culosebestrijding, forensische genees-kunde en medische milieukunde, de artsen indicatie & advies, artsen beleid & advies en de vertrouwensartsen) is synergie te bereiken! SUCCES!

Voordracht gehouden tijdens de Missie-Visie-dag AJN op 18 januari 2014.

F. P. (Cisca) Koning-van den Berg van Saparoea, arts M&G

Voorzitter KAMG, [email protected]

9377_V01_fc.indd 11 21-05-14 09:01

Page 12: JA! nummer 31

JA! zomer 201412

O N D E R Z O E K

Samenwerking tussen huisartsen en jeugdartsen in Twente

Simone Kienhuis-Heerink en Riet Haasnoot-Smallegange

De samenwerking tussen huisartsen en jeugdartsen is de laatste tijd in

een stroomversnelling terecht gekomen, ook door veranderingen in de

maatschappij als de transitie jeugdzorg. In dit artikel laten de auteurs

zien hoe de jeugdartsen in Twente die samenwerking vorm geven, met

valkuilen en tips.

Een huisarts die werd geconfron-teerd met de titel arts Maatschappij en Gezondheid (M&G) maakte de opmer-king: ‘Ik vind mijzelf eigenlijk een arts Gezondheid en Maatschappij’. Om de valkuil van concurrentie tussen huis-artsen en jeugdartsen te vermijden is afstemming van taken noodzakelijk. De positie van jeugdartsen is versterkt nu ook zij rechtstreeks naar de tweede-lijns zorg kunnen verwijzen.Ook de transitie Jeugdzorg vraagt om meer samenwerking in de preventieve en eerstelijns zorg voor jeugd. Vanaf januari 2015 worden gemeenten ver-antwoordelijk voor het preventieve en curatieve jeugdbeleid. Gemeenten bereiden zich hier op voor en zoeken contact met huisartsen om de zorg laagdrempelig en dicht bij de jeugdi-gen te organiseren. Wij bevelen aan dat jeugdartsen aanschuiven bij de gesprek-ken tussen huisartsen en gemeenten en bij de gesprekken van de gemeente met JGZ. We streven ernaar dat de jeugdarts positie kiest als verbindende profes-sional tussen het sociale domein en de gezondheidszorg.

Twentse voorbeelden uit het

verleden

In het verleden zijn in Twente een aantal pogingen gedaan om de samenwerking tussen huisartsen en jeugdartsen op gang te brengen. In 2008 is door het Nederlands Huis-artsen Genootschap, de Landelijke Huisartsen Vereniging en de Artsen

Jeugdgezondheidszorg Nederland de handreiking Samenwerking huisarts - jeugdgezondheidszorg uitgebracht Deze handreiking was het uitgangspunt van gesprekken met huisartsen in Twente. Het resultaat was een aantal scholin-gen die georganiseerd werden met de Werkgroep Deskundigheidsbevorde-ring Huisartsen (WDH) en JGZ GGD Twente over de sociale kaart en over kindermishandeling. De huisartsen en

verwijzingen. Ouders, oogarts, orthop-tisten, huisartsen en jeugdartsen waren tevreden over de werkwijze. Toch ein-digde de pilot in 2012 door bezwaren van de zorgverzekeraar.

De Academische Werkplaats Jeugd Twente voerde in 2012 een project uit over samenwerking bij chronisch zieke kinderen. De conclusies waren: huis-artsen, kinderartsen en JGZ hebben weinig kennis van elkaars richtlijnen; huisartsen weten niet goed wat de JGZ voor hen kan betekenen. Slechte bereik-baarheid en vele personele wisselingen bij de JGZ GGD Twente werden ook als knelpunt benoemd.

In 2013 organiseerden de WDH Noord-West Twente en JGZ GGD Twente de scholing ‘Kinderen met een stempel-tje’. Aan de hand van casuïstiek werd voor het voetlicht gebracht wat de huis-arts en de jeugdarts voor elkaar kun-nen betekenen. Opnieuw bleek slechte bereikbaarheid een knelpunt.

Deze activiteiten uit het verleden lever-den wel enige verbetering in de samen-werking op, maar een samenhangende aanpak ontbrak.

Naar een programmatische

aanpak

In het kader van de opleiding tot arts M&G van Simone werd de samenwer-king tussen huisartsen en jeugdartsen gekozen als doorlopend thema in het Individueel Opleidingsplan. Dit thema hebben de auteurs als aios en opleider/stafarts besproken met het manage-ment van de JGZ GGD Twente. Het management erkende het belang van een centrale positie van jeugdartsen bij de positionering van de JGZ. Omdat in

Onbekendheid met de JGZ en slechte

bereikbaarheid zijn belangrijke knelpunten

in de samenwerking tussen huisartsen en

jeugdartsen.

jeugdartsen uit een wijk leerden elkaar kennen en kregen inzicht in elkaars deskundigheid. De Landelijke Eerste-lijns Samenwerkings Afspraken (LESA) stonden hierbij centraal, maar er wer-den geen lokale, concrete samenwer-kingsafspraken gemaakt.

In 2011 startte in de regio Almelo in overleg met huisartsen een pilot ‘Recht-streeks verwijzen voor visus’. Een jeugdarts in opleiding analyseerde de

9377_V01_fc.indd 12 21-05-14 09:01

Page 13: JA! nummer 31

JA! zomer 2014 13

dit proces ook de steun van jeugdartsen en huisartsen onontbeerlijk was, heb-ben wij de mening van huisartsen en jeugdartsen gepeild. Uit die interviews kwamen een aantal behoeften overeen: elkaar kennen en zorgen voor goede bereikbaarheid. Er waren ook verschil-len, bijvoorbeeld in hoe de bereikbaar-heid vorm moet krijgen en in verwach-tingen van elkaar.

JGZ

De auteurs organiseerden in novem-ber 2013 een werkbijeenkomst met het management en jeugdartsen (ook een jeugdarts die als huisarts werkt) om met elkaar doelen en tijdspad vast te stellen. Een van de conclusies was opnieuw dat de jeugdarts onvoldoende bekend is bij huisartsen. Maar ook dat jeugdartsen onvoldoende weten te verwoorden wat zij voor huisartsen kunnen betekenen. We stelden vast dat het initiatief voor verandering vooral bij de JGZ ligt en dat jeugdartsen hiervoor toegerust moeten worden. In de werkbijeenkomst werd ook aan-dacht besteed aan belemmeringen als tijdsinvestering, belangenverschillen en bereikbaarheid. Het management wil jeugdartsen meer zelf prioriteiten laten stellen en meer flexibiliteit geven in de uitvoering van hun werk. Samen met de jeugdartsen formuleerde het management een concreet doel: vóór de zomervakantie 2014 hebben de jeugdartsen zich voorgesteld aan de huisartsen in hun wijk. Daarmee wil-len we bereiken dat:– huisartsen en jeugdartsen in een wijk

elkaar kennen (naam, gezicht, werk-tijden, bereikbaarheid via collegiaal nummer en bereikbaarheidsdienst).

– huisartsen weten wat de JGZ voor hen kan betekenen.

– jeugdartsen zich profileren als ambassadeur van de JGZ in Twente.

– huisartsen en jeugdartsen elkaar informeren en naar elkaar verwijzen.

Gemeenten

Ook de Twentse gemeenten speelden een rol bij de samenwerking. Zij zoch-ten contact met huisartsen in verband met de transitie Jeugdzorg. Tegelijker-tijd betrok het JGZ-management een aantal jeugdartsen en Riet als stafarts bij hun contacten met de gemeenten over de transitie.

In meerdere gemeenten werden pilots opgezet met verschillende rollen van de jeugdartsen. In één gemeente is gekozen voor een centrale rol van de jeugdarts naast de huisarts bij jeugd-GGZ-problematiek. In die gemeente verwijzen doktersassistenten van de huisartsen kinderen met gedrags-problemen en verzuim of ouders met opvoedvragen door naar het spreekuur van de jeugdarts. In een andere pilot maakt de jeugdarts deel uit van het kernteam Centrum Jeugd en Gezin, waar huisartsen en andere professio-nals casuïstiek aanleveren. In een derde gemeente neemt de jeugdarts deel aan het consultteam waar professionals casuïstiek kunnen inbrengen op het gebied van jeugd-GGZ. Ook startten in veel gemeenten sociale wijkteams waarbij de rol van zowel de huisarts en de JGZ nog onduidelijk is.

4. De opleiding tot arts M&G en de aanwezigheid van de Academische Werkplaats worden benut om het thema ‘samenwerking’ gestructu-reerd op te pakken. Daarmee wordt de samenwerking tussen huisartsen en jeugdartsen in Twente onder-zocht, ontwikkeld en begeleid.

Aanbevelingen

1. Huisartsen en jeugdartsen hebben verschillende belangen. Dat is een mogelijke valkuil bij samenwerking. Door gebruik te maken van richtlij-nen van beide beroepsgroepen, kun-nen afspraken gemaakt worden met duidelijkheid over en waardering voor ieders competentie en werkveld.

2. LESA’s moeten door huisartsen en jeugdartsen samen vertaald worden naar de plaatselijke situatie.

3. Om de samenwerking vorm te geven zijn concrete doelen nodig die gedra-gen worden door management en jeugdartsen: a. Vraag je als jeugdarts en JGZ af

wat voor de huisarts van belang is. b. Regel goede bereikbaarheid (een

collegiaal telefoonnummer voor huisartsen).

c. Sluit aan bij casuïstiekbesprekin-gen of scholingen die door de huis-artsen zelf georganiseerd worden.

4. De tijd is rijp om jeugdartsen meer ruimte te geven voor flexibiliteit en eigen prioritering.

5. Huisartsen in Twente verwijzen steeds vaker een kind met gedrags-problemen, verzuim, of opvoedvra-gen naar de jeugdarts. De jeugdarts die rechtstreeks verwijst zorgt dat de huisarts hierover geïnformeerd is.

Simone Kienhuis-Heerink is jeugdarts KNMG bij GGD Twente en in opleiding tot arts M&G.

Riet Haasnoot-Smallegange is arts M&G bij GGD Twente en opleider

De tijd is rijp om jeugdartsen meer

ruimte te geven voor flexibiliteit en eigen

prioritering.

Academische Werkplaats

De Twentse gemeenten laten nu deze pilots in het kader van de transitie Jeugdzorg onderzoeken in de Academi-sche Werkplaats Jeugd in Twente. JGZ is een belangrijke partner in die werk-plaats en zal als zodanig nauw betrok-ken worden. Tegelijk is de werkplaats betrokken bij het wetenschappelijk onderzoek in het kader van de oplei-ding tot arts M&G.

Conclusies:

1. Onbekendheid met de jeugdarts en de JGZ plus de slechte bereikbaarheid van de jeugdarts zijn de belangrijkste knelpunten in de samenwerking tus-sen huisartsen en jeugdartsen.

2. Het management van de JGZ kan de jeugdarts gebruiken om de JGZ een duidelijke positie te geven in het veld.

3. Goede contacten tussen jeugdartsen en huisartsen zijn ook voor gemeen-ten van belang bij de transitie Jeugd-zorg.

Simone Kienhuis (rechts) en Riet Haasnoot

9377_V01_fc.indd 13 21-05-14 11:33

Page 14: JA! nummer 31

14 JA! zomer 201414

N I E U W E O N T W I K K E L I N G E N

Jeugdgezondheidszorg en Vroeghulp onmisbaar!

Susan Osterop

‘Hoe pakken we dat aan?’, vragen veel gemeenten zich af. Wij hebben een gouden tip: laat de samenwerking tus-sen Integrale Vroeghulp en jeugdge-zondheidszorg goed tot bloei komen. Inmiddels hebben het ministerie van VWS, de VNG en MEE Nederland over-eenstemming bereikt over een zorg-vuldige overgang van de cliëntonder-steuning van MEE naar gemeenten per 1 januari 2015. De drie partijen hebben bestuurlijke afspraken gemaakt en één van de afspraken heeft betrekking op

Nederland staat aan de vooravond van een grote stelselwijziging voor de

jeugd. De ambitie is om alle kinderen in Nederland veilig en gezond te la-

ten opgroeien, hun talenten te laten ontwikkelen en mee te laten doen in

de samenleving. Gemeenten zullen van alles moeten organiseren om die

ambitie waar te maken. Zij krijgen immers de regie over de jeugdzorg.

Integrale Vroeghulp. Gemeenten en MEE-organisaties moeten vóór 1 mei 2014 afspraken hebben gemaakt over de coördinatie van de netwerken Inte-grale Vroeghulp. Dit vormt een goede uitgangspositie om de continuïteit van de netwerken Integrale Vroeghulp zoveel mogelijk te borgen.

Wat is Integrale Vroeghulp?

Als ouders zich zorgen maken over de ontwikkeling van hun kind, kunnen ze terecht bij de huisarts, het consultatie-

bureau of het Centrum voor Jeugd en Gezin. Maar soms is dat niet voldoende. Ouders die blijven twijfelen of hun kind zich wel goed ontwikkelt, kunnen hulp zoeken bij een van de 37 netwerken Integrale Vroeghulp. Deze netwerken kunnen per regio van samenstelling licht verschillen en zijn vaak al langer dan vijftien jaar actief en hebben daar-mee ruime ervaring. Ze richten zich op kinderen van 0-7 jaar met (dreigende) ontwikkelingsachterstanden als gevolg van een beperking, gedragsproblemen of een chronische ziekte.

De afgelopen jaren zijn de netwerken geïnnoveerd waardoor actieve ketens1 zijn ontstaan van verschillende organi-saties op het gebied van vroege signa-lering, multidisciplinaire diagnostiek, trajectbegeleiding, preventieve gezins-ondersteuning, samenhangende zorg en onderwijs.

Wie participeren in de netwerken

Integrale Vroeghulp?

Er zijn per regio uiteraard verschillen wie samenwerken in de netwerken Integrale Vroeghulp, maar de Centra voor Jeugd en Gezin, Bureau Jeugd-zorg, MEE, Jeugdgezondheidszorg (JGZ), jeugd GGZ, zorgaanbieders, (kinder)ziekenhuizen, revalidatiecen-tra, kinderdienstencentra (KDC) en onderwijsinstellingen participeren in deze netwerken.

Integrale Vroeghulp is een begrip geworden. Dat is niet voor niets. Deze manier van werken levert voor iedereen veel op. Ouders houden de regie en krij-gen optimale zorg en ondersteuning die is afgestemd op hun situatie. Zorg-verleners weten zich gesteund door collega’s. Ouders2 worden niet meer van het kastje naar de muur gestuurd. En de kinderen waar het over gaat: die

‘Wij waren er vroeg genoeg bij’

Moeder van Christiaan (zeven jaar): ‘Christiaan is nu bijna zeven jaar

oud. Al op heel jonge leeftijd hadden we het gevoel dat hij anders

was. We kregen geen contact met hem, hij was angstig, zijn spraak

ontwikkelde niet en hij had moeite zich te concentreren. Natuurlijk

maak je je als ouders dan ongerust. Via het consultatiebureau zijn we

verwezen naar Integrale Vroeghulp. Daar ging een wereld voor ons

open: mensen die met veel begrip voor onze situatie naar ons luister-

den. Omdat de specialisten elk vanuit hun eigen vakgebied naar ons

kind keken, kon de casemanager van Integrale Vroeghulp de nodige

onderzoeken in gang zetten.

Onze vermoedens werden bevestigd. Christiaan heeft autisme. We

weten nu wat er met hem aan de hand is en kunnen op basis daar-

van verder. Het gaat dus niet enkel om het etiketje. We willen hem

gewoon de beste kansen bieden in het leven. Er vroeg bij zijn, was in

zijn geval heel belangrijk. Nu zijn er nog veel mogelijkheden om zijn

ontwikkeling te stimuleren, ook daar helpt Integrale Vroeghulp bij.

Zij kennen de weg. Wat zo fijn is aan Integrale Vroeghulp, is dat we

niet van het kastje naar de muur werden gestuurd of dat we van de

ene specialist naar de andere moesten. Het team van specialisten

kwam bij elkaar voor Christiaan en daardoor is het traject efficiënt

in gang gezet.’

9377_V01_fc.indd 14 21-05-14 09:01

Page 15: JA! nummer 31

15 JA! zomer 2014 15

Foto: IVH

komen veel beter tot hun recht en krij-gen in een vroeg stadium de hulp en ondersteuning die ze nodig hebben, waarmee duurdere zorg en dus kosten worden bespaard.

JGZ – IVH in de praktijk

Een goed voorbeeld van samenwerking tussen Jeugdgezondheidszorg en Inte-grale Vroeghulp, is Integrale Vroeghulp Friesland, die bestaat uit vijf regio’s. Daar signaleert jeugdarts en coördina-tor Integrale Vroeghulp van regio Leeu-warden-Dokkum Froukje Houtstra dat Integrale Vroeghulp veel bekender is geworden binnen de JGZ, bij de peu-terspeelzalen, in het onderwijs en bij ouders. De kracht van Integrale Vroeg-hulp zit hem in de manier van werken. ‘Aanmeldingen komen vaak via het consultatiebureau binnen, maar ook via peuterspeelzalen of kinderartsen. Daarna bespreken we elk kind met het hele multidisciplinaire team met daarin een kinderarts, iemand van Bureau Jeugdzorg, MEE, een orthopedagoog of psycholoog (bijvoorbeeld werkzaam binnen een jeugd GGZ-instelling), een gedragswetenschapper vanuit Jeugd-hulp en een Consulent Jonge Risicokin-

deren vanuit het onderwijs. We willen dat iedereen vanuit zijn eigen expertise naar een situatie kan kijken. Soms is op het eerste gezicht geen kinderarts nodig, maar die blijkt dan wel te denken in een bepaalde richting waar de andere disciplines niet zo snel op komen. Zo komen er vanuit alle expertises inzich-ten op tafel waardoor er geen blikver-nauwing ontstaat.’Als coördinator houdt Froukje vooral het ondersteuningsproces in de gaten. Spil in de ondersteuning is de casema-nager. Die staat het dichtst bij het gezin en verbindt alle ondersteuningslijntjes met elkaar. ‘We zijn er niet op uit om zo vroeg mogelijk een kind te labelen met een diagnose. Dat kan ondersteunend zijn, maar is niet het uitgangspunt. Het gaat ons er vooral om het kind en de ouders verder te helpen. De casemana-ger ziet van dichtbij wat er in een gezin nodig is, zodat niemand in de knel komt. Van gezinnen horen we terug dat het zo fijn is dat de casemanager alle informatie weer bij elkaar brengt. Die zorgt ervoor dat de ondersteuning van het kind goed verloopt, maar ook dat ze zelf in staat blijven om grip op de situatie te houden.’

Neem deel, deel mee!

De kennis en verdere professionali-sering van IVH is beschikbaar in een kenniscentrum. Deze kennis wordt gedeeld op het digitale platform www.integralevroeghulp.nl. Hier staan ook filmpjes met ervaringen van ouders3 en casuïstiek.4

Gemakkelijk online kennis, praktijk-voorbeelden5 en informatie delen. Plus samenwerken met partners, gemeenten, ouders en professionals, dit kan op de community Integrale Vroeghulp.6 Je kunt hier een eigen sub-community creëren, discussiëren, de laatste Tweets volgen, blogs lezen én schrijven. Als JGZ-professional kun je hier ook aan deelnemen.

Taskforce Integrale Vroeghulp

De taskforce Integrale Vroeghulp bestaat uit de volgende kernpartijen: MEE Nederland (Vereniging voor ondersteuning bij leven met een beper-king), VGN (Vereniging Gehandicap-tenzorg Nederland), BOSK (Vereni-ging van mensen met een lichamelijke handicap) en het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid. Deze tijdelijke task-force ondersteunt de netwerken Inte-grale Vroeghulp en de gemeenten om samen een gouden team voor goede zorg voor jeugd te zijn. En om de net-werken IVH te borgen in het gemeente-lijk jeugdbeleid.

Meer informatie?

Susan Osterop ([email protected] ) is coördi-nator van de landelijke taskforce Integrale Vroeghulp (IVH).

Noten

1. (http://www.integralevroeghulp.nl/professionals/integrale-vroeghulp/de-bouwstenen-in-beeld/)

2. http://www.integralevroeghulp.nl/ouders/ervaringen-ouders/

3. http://www.integralevroeghulp.nl/ouders/ervaringen-ouders/ervaringen-in-beeld/

4. http://www.integralevroeghulp.nl/ouders/ervaringen-ouders/casu%C3%AFstiek/

5. https://integralevroeghulp.pleio.nl/professionals

6. https://integralevroeghulp.pleio.nl/professionals

9377_V01_fc.indd 15 21-05-14 09:01

Page 16: JA! nummer 31

16 JA! zomer 201416

N I E U W E O N T W I K K E L I N G E N

‘Het leven gaat niet alleen maar over roosjes’

Hoe beleven ouders de uithuisplaatsing van hun kind?

Johanna Gröne

Een kind wordt uit huis geplaatst. Voor kinderen, ouders en pleegouders

een ingrijpende gebeurtenis. In Nederland worden relatief veel kinderen

uit huis geplaatst. Johanna Gröne laat in dit artikel zien hoe de tot nu

onderbelichte groep van ouders een uithuisplaatsing beleven.

Wanneer een kind uit huis geplaatst wordt, is dit een ingrijpende gebeurte-nis. De kinderen zien hun ouders nau-welijks meer en moeten wennen aan een nieuwe gezinssituatie met andere gewoonten en regels. De ouders zijn niet langer opvoeder en moeten deze taak overdragen aan de pleegouders. Die moeten op hun beurt een manier vinden om de pleegkinderen in hun gezin te integreren en het contact met de biologische ouders zo goed moge-lijk in te vullen. Want al zijn de eigen ouders – al dan niet tijdelijk – niet meer de opvoeders, ouders zijn en blijven ze. Doordat uithuisplaatsing ingrijpt in een fundamentele relatie, namelijk de ouder-kindrelatie, maakt het de betrok-kenen zeer kwetsbaar. In Nederland worden relatief veel kinderen uit huis geplaatst. Zo ging het in 2010 om zo’n 53.000 kinderen (Clarijs 2012). Ook ten opzichte van ons omringende westerse landen wor-den in Nederland zeer veel kinderen uit huisgeplaatst: 7 keer zoveel als in Frankrijk, 28 keer zoveel als in België, 42 keer zoveel als in Portugal, 84 keer zoveel als in Denemarken, Noorwegen en Finland (Clarijs 2012). Hoewel er veel onderzoek gedaan is naar wat uit-huisplaatsing voor kinderen betekent en de juridische kanten ervan, bleef de beleving van de ouders onderbelicht. Doel van dit onderzoek was daarom het in kaart brengen van de ervaringen van ouders van wie het kind uit huis geplaatst werd.

Onderzoeksmethode

Dit kwalitatieve onderzoek focust op de ingrijpende ervaring in het leven van ouders van wie het kind uit huis geplaatst is. Dit noemt men de ‘geleefde ervaring’. Wanneer het om de beteke-nis of essentie van een geleefde erva-ring voor een persoon of groep gaat, wordt dit fenomenologisch onderzoek genoemd (Patton 2002). Het gaat daar-bij vooral om wat de geleefde ervaring voor de betrokkenen betekent. De ana-lyse van de interviews concentreert zich daarom op de vraag welke thema’s een terugkerende rol spelen in de verha-len van de ouders en in hoeverre deze elkaar overlappen. In samenwerking met een organisa-tie voor jeugd- en opvoedhulp werden ouders benaderd voor interviews over hoe zij de uithuisplaatsing beleefd hebben, welke gevoelens deze erva-ring bij hen opriep en wat het voor hen betekent dat het kind (tijdelijk) door pleegouders wordt opgevoed. Vanwege de vaak moeilijke en complexe omstan-digheden bij uithuisplaatsing bleek het lastig om ouders te vinden die aan de interviews mee wilden en konden wer-ken. Hierdoor zijn uiteindelijk maar twee interviews afgenomen, met een moeder en een ouderpaar. Niettemin leverden deze een grote hoeveelheid informatie op.

Resultaten

Kijkend naar de thema’s die uit de analyse naar voren komen, staat opof-

fering centraal. De ouders zetten zich-zelf bewust op de tweede plaats door hun eigen belangen ondergeschikt te maken aan die van het kind. Met deze opoffering raken de ouders echter ook iets kwijt, het is geen makkelijke opgave. Het gaat gepaard met pijn en verdriet. Deze kerncategorie in hun beleving wordt daarom omgeven door complexe en soms heftige ambivalente gevoelens en denkbeelden.

Moeder: ‘Je probeert eerst een verstan-dige beslissing te nemen uit het oog-punt van de beide kinderen. En die gaan niet altijd bepaald over rozen, moet ik zeggen. [lachje] Da’s vaak heel, ja heel, heel dubbel. Dubbele vragen, dubbele antwoorden, alles.’1 Deze ambivalen-tie is aan de orde, zowel bij het besluit al dan niet tot uithuisplaatsing over te gaan, als tijdens de uithuisplaatsing. Zo speelt voor de ouders hun eigen angst om de kinderen te verliezen een grote rol. Zij kunnen moeilijk overzien wat hun te wachten staat en maken zich daarnaast zorgen over waar hun kinderen terecht zullen komen, en of bijvoorbeeld broertjes bij elkaar kun-nen blijven. Het wordt door de ouders echter ook als heel positief ervaren dat de kinderen in het pleeggezin tot rust komen en deel van een ‘gewoon gezin’ kunnen zijn. De ouders waarderen dat de kinderen op deze manier ook een voorbeeld zien van hoe een familie naar hun idee hoort te zijn. Moeder: ‘Bij ons was alleen maar ruzie eigenlijk. Op een gegeven moment alleen nog maar. En in het pleeggezin was er gewoon weer iedere avond om vijf uur eten op tafel en de warmte van een gezin. Dat was bij ons eigenlijk helemaal weg. En dat heeft ze denk ik

9377_V01_fc.indd 16 21-05-14 09:01

Page 17: JA! nummer 31

17 JA! zomer 2014 17

Johanna Gröne

toch ook wel goed gedaan. Dat ze mee-gemaakt hebben dat het ook anders kan.’ Hoewel de ouders de kansen voor het kind, zoals een stabiele, veilige gezins-situatie, zwaarder vinden wegen dan hun eigen belang, neemt dit niet weg dat er sprake is van ambivalentie, omdat naast deze verstandelijke over-wegingen ook gevoelens van gemis en verlies spelen. Gedurende de uithuisplaatsing kijken ouders eveneens vooral naar wat hun kinderen nodig hebben, maar kampen zij met de beperkte invloed die zij nog kunnen uitoefenen. Zij willen betrok-ken blijven en tegelijkertijd de kinde-ren ruimte geven om te aarden in hun nieuwe omgeving. Als de kinderen zich in het pleeggezin op hun gemak voelen, wordt het voor de ouders ook makke-lijker om de situatie te accepteren. Ver-der helpt het als ouders het idee hebben dat de pleegouders ongeveer dezelfde opvattingen over opvoeden hebben. Desondanks kunnen gemakkelijk con-flicten ontstaan waarbij de ouder zich te kort gedaan voelt in zijn rol. Dit hoeven geen grote kwesties te zijn, vaker gaat het over kleine dingen zoals bijvoor-beeld het uiterlijk. Moeder: ‘Natuurlijk, je bent het niet

altijd eens met de dingen die gebeuren. Ik bedoel, M. had heel mooi, erg lang haar, krullend haar voordat hij daar naar toe ging en ik had wel gezegd tegen hen van hij moet wel naar de kapper toe, maar ja toen die terugkwam was die helemaal gekortwiekt en dat was natuurlijk niet de bedoeling. Ik dacht meer aan alleen de puntjes en zo. Dus ja. Dat zijn natuurlijk wel dingen dat je dan denkt van ja, pff, zonde, weet je wel, had het even overlegd of zo.’ Voor de ouders is het dus lastig om een balans te vinden tussen enerzijds de kinderen loslaten en de opvoeding overdragen aan de pleegouders en anderzijds grip te houden op wat er met de kinderen gebeurt. Dit leidt tot spanningen die de uithuisplaatsing, die toch al gepaard gaat met veel emoties, kan bemoeilijken.

Conclusie

Uit dit onderzoek komt naar voren dat ouders van wie het kind uit huis geplaatst wordt met veel ambivalente gevoelens worstelen. Ondanks hun eigen gemis, verdriet en hun beper-kingen, streven zij naar het beste voor hun kinderen en stellen hun behoeftes voorop, zelfs als ouders hiervoor hun eigen belangen moeten opgeven. In de

praktijk wordt echter vooral uitgegaan van condities en competenties waar-aan ouders moeten (gaan) voldoen. Meer erkenning voor de bereidheid van ouders zich op te offeren en voor de emotionele prijs daarvan zou hun steun kunnen bieden. De uitkomsten zijn slechts beperkt generaliseerbaar vanwege de zeer klei-ne omvang van de onderzoeksgroep en het feit dat met ouders gesproken is die vrijwillig voor uithuisplaatsing kozen of coöperatief waren. Daarnaast was de uithuisplaatsing kort geleden, vanuit de gedachte dat ouders zich deze ervaring dan nog goed kunnen herinne-ren en er zo min mogelijk vertekening optreedt door het verstrijken van tijd. Uit de gesprekken kwam naar voren dat de situatie voor ouders moeilijker wordt naarmate de uithuisplaatsing langer duurt. Het is de vraag hoe ouders uithuisplaatsing beleven wanneer hun kind al jaren in een pleeggezin leeft en er geen hoop meer is op terugkeer. Verder onderzoek naar de beleving van ouders is dan ook noodzakelijk, voor-dat aan de uitkomsten bijvoorbeeld beleidsmaatregelen verbonden kunnen worden.

Johanna Gröne is afgestudeerd in Zorg, Ethiek en Beleid aan de Universiteit Tilburg. Dit onderzoek werd samen met Hans Hebing uit-gevoerd in het kader van het vak ‘Veldverken-ning en veldonderzoek’, onder begeleiding van prof. dr. Anne Goossensen.

Een samenvatting van dit onderzoek is eerder gepubliceerd op Zorgethiek.nu (http://zorge-thiek.nu/het-leven-gaat-niet-alleen-maar-over-roosjes-fenomenologisch-onderzoek-naar-uithuisplaatsing/).

Bronnen

1. Clarijs, R. De dreigende beleidsklucht van de transitie jeugdzorg: De olifant in de kamer van het Nederlandse jeugdbeleid. Jeugdbeleid 2012; 6(3): 145-167.

2. Patton, M.Q. Qualitative Research & Evalu-ation Methods (3de ed.). Thousand Oaks: Sage Publications, 2002.

Noot

1. Citaten uit de interviews zijn geredi-geerd voor betere leesbaarheid.

9377_V01_fc.indd 17 21-05-14 09:01

Page 18: JA! nummer 31

JA! zomer 201418

O N D E R Z O E K

De JGZ zit op een schat aan informatie over de jeugdInterview met dr. Liesbeth Meuwissen, arts M&G, profiel JGZ, epidemioloog en ex-tropenarts

Esther Hafkamp-de Groen

Liesbeth Meuwissen

‘Werken in de tropen geeft een arts een schat aan ervaring, waar de

Nederlandse gezondheidzorg van kan profiteren.’ Dat blijkt wel uit het

interview met dr. Liesbeth Meuwissen, sinds 2009 werkzaam als jeugd-

arts bij GGD Gelderland Midden te Arnhem. Liesbeth was voorheen als

tropenarts werkzaam in de periode van 1993-2004 in zuidelijk en weste-

lijk Afrika en Midden-Amerika.

Kun je iets meer over jezelf

vertellen?

‘In Maastricht heb ik geneeskunde gestudeerd en aansluitend heb ik de opleiding tot tropenarts gevolgd, wat bestaat uit een jaar opleiding in de chi-rurgie, een jaar opleiding gynaecologie en drie maanden tropenopleiding, die onder andere gaat over tropische ziek-ten, epidemiologie en management. Samen met mijn man ben ik vertrok-

ken naar Lesotho, in zuidelijk Afrika. Ik heb daar 3,5 jaar als districtsdokter gewerkt in het St. James Mission Hos-pital, daarna ruim twee jaar in Niger, in westelijk Afrika, als adviseur districts-gezondheidszorg, en nog vijf jaar in Midden-Amerika als onderzoeker.’ Liesbeth benadrukt dat vergeleken met de Nederlandse gezondheidszorg, de curatieve zorg en preventieve zorg in de tropen veel minder gescheiden zijn. Liesbeth: ‘Dat kan best ingewikkeld zijn, omdat het soms verschillende attitudes op hetzelfde moment vraagt. Zo zat je bijvoorbeeld in overleg met dorpshoofden over het aidsprogramma en ondertussen lag er iemand in de ver-loskamer waarvan je moest beslissen of het wel of geen sectio moest worden.’

Welke ervaring heb je nog

meer opgedaan in Afrika wat

mogelijk een leerpunt is voor de

Nederlandse gezondheidszorg?

‘Eén van de belangrijke dingen die ik in Lesotho en Niger heb geleerd, is om de bevolking te betrekken bij het ontwerpen en soms in de organisatie van gezondheidsprogramma’s. Wil je als westerse gezondheidszorgmede-werker iets kunnen bereiken wat duur-zaam is, dan zul je dat samen met de lokale staf en met de bevolking moeten doen. Deze participatieve benadering is in Nederland niet heel gebruikelijk. Ik

denk dat ex-tropenartsen in dit opzicht een verfrissende inbreng kunnen heb-ben in Nederlandse gezondheidspro-gramma’s.’

Hoe ben je in het onderzoek

terecht gekomen?

‘Ik heb altijd interesse gehad om zicht-baar te maken wat het effect is van mijn handelen. In Lesotho schreef ik jaarver-slagen en daarin werd ook het bereik van de vaccinaties, de percentages ondervoeding en het percentage bege-leide bevallingen berekend. Ook werd

Het mooie van de JGZ is dat je zowel individuele

zorg verleent als zorg gericht op de populatie als geheel. Dat spreekt

me aan.door alle verpleegkundigen geturfd wat de ziektes waren van de mensen die ze onderzocht hadden; zo konden we bij-voorbeeld volgen hoe de hiv/aidsepide-mie zich ontwikkelde. In Niger heb ik op basis van rapportages uit de gezond-heidscentra het effect van de invoering van een systeem van medicijnvoorzie-ning op het gebruik van de gezond-heidszorg geëvalueerd. Dat onderzoek resulteerde in mijn eerste publicatie in Health Policy and Planning (2002).’ 1

In Midden-Amerika werkte Liesbeth bij een regionaal onderzoeksinstituut, The Central American Health Institute (ICAS), aan een onderzoeksprogram-

9377_V01_fc.indd 18 21-05-14 09:01

Page 19: JA! nummer 31

JA! zomer 2014 19

ma gericht op de preventie van onge-wenste tienerzwangerschap in Nicara-gua. Op dit onderzoek is ze gepromo-veerd.

geneeskunde aan de Universiteit van Maastricht. Het voucherprogramma bleek een effectieve benadering te zijn om de behoeften te vervullen van tie-nermeiden in Nicaragua, en om het gebruik en de kwaliteit van de zorg én van anticonceptie te doen toenemen.’2,3

In de beginfase van haar onderzoek heeft Liesbeth de master Epidemiolo-gie gevolgd aan de Universiteit van Lon-den. ‘Deze master (een ‘distance lear-ning program’ aan de London School of Hygiene and Tropical Medicine) is een aanrader als je onderzoeker wilt wor-den. Een sterk punt van deze opleiding vind ik dat er ook veel aandacht wordt besteed aan het schrijven van onder-zoeksvoorstellen om fondsen te wer-ven, en aan het schrijven van artikelen om daarna je resultaten gepubliceerd te krijgen. Het ‘distance’-programma kan naast je werk gedaan worden en duurt twee tot vijf jaar, afhankelijk van de hoe-veelheid tijd die je eraan kunt besteden. Het heeft mij erg geholpen om de vaar-digheden te verkrijgen die nodig waren om de data te analyseren en de artikelen te schrijven.’

Wat kunnen jeugdartsen met

de uitkomsten van je promotie-

onderzoek doen?

‘De resultaten van het onderzoek zijn gebruikt om op diverse plaatsen in de wereld nieuwe voucherprogramma’s op te zetten voor groepen die niet bereikt worden door de zorg. Doordat deze groepen zo ‘financieel aantrek-kelijk’ worden voor de zorgverleners, blijken die ineens bereid de organisatie en kwaliteit van hun zorg aan te passen. Die ervaring is niet alleen voor tieners opgedaan, maar ook voor sekswer-kers, lijmsnuivers, zwangere vrouwen met weinig geld en andere groepen die doorgaans weinig aanzien hebben bij de gezondheidswerkers. Wanneer de sociale positie of eigen bijdragen voor de zorgkosten een belemmering vormen voor toegang tot zorg of voor-zieningen voor bepaalde groepen, kan een vouchersysteem mogelijk ook in Nederland verandering brengen.’

De terugkeer in Nederland

‘Toen ik eind 2004 terugkeerde in Nederland heb ik eerst als epide-mioloog gewerkt bij het NIVEL, het Nederlands instituut voor onderzoek

van de gezondheidszorg. Ik heb bij het NIVEL onder andere onderzoek gedaan rondom eerstelijnszorg, kwa-liteit van de huisartsgeneeskunde en benchmarking huisartsenzorg.4,5

Daardoor ben ik weer geïntegreerd in het Nederlandse zorgsysteem. Omdat ik onderzoek vooral leuk vind als het mijn eigen onderzoeksvragen betreft, ben ik in 2009 gaan werken binnen de JGZ. Hierdoor kreeg ik weer meer feeling met de praktijk van de zorg in een veld waarin nog veel te onderzoe-ken is. Het mooie van de JGZ is dat je zowel individuele zorg verleent als zorg gericht op de populatie als geheel. Dat spreekt me aan.’

Eén van de belangrijke dingen die ik in Lesotho

en Niger heb geleerd, is om de bevolking te betrekken bij het ontwerpen en soms

in de organisatie van gezondheids-

programma’s.

Kun je wat meer over je promotie-

onderzoek vertellen?

‘Ik heb in Nicaragua onderzoek gedaan naar het verbeteren van seksuele en reproductieve gezondheidszorg voor jongeren. In Nicaragua was acht pro-cent van de meisjes moeder of zwanger als ze vijftien jaar waren en vijfenveertig procent als ze negentien jaar waren. In Nicaragua startte toen juist een onder-zoek om middels vouchers anticoncep-tie toegankelijk maken. Dit onderzoek werd uitgevoerd onder leiding van de Nederlandse epidemioloog Anneke Gorter die al zestien jaar in Nicaragua werkzaam was. Het was een samen-werkingsverband tussen de Universi-teit van Londen en ICAS. Ik kon daarin meedraaien, en dat gaf mij de ruimte om voor mijn kinderen te zorgen, als zowel inhoudelijk zeer interessant en relevant bezig te zijn.’In het voucherprogramma werden aan ruim 30.000 jongeren van twaalf tot twintig jaar uit arme wijken vouchers uitgedeeld. Hiermee konden ze naar twintig door ICAS gecontracteerde gezondheidscentra voor één à twee consulten voor seksuele voorlichting, anticonceptie, een zwangerschaps-test of zwangerschapscontrole en/of geslachtsziektebehandeling. ‘Ik heb dit programma van alle kanten onder-zocht, in nauwe samenwerking met het ICAS-team, Anneke en mijn promotor André Knottnerus, hoogleraar huisarts-

Het voucherprogramma bleek een effectieve

benadering te zijn om de behoeften te vervullen

van tienermeiden in Nicaragua, en het

gebruik en de kwaliteit van de zorg én van

anticonceptie te doen toenemen.

Waar ben je zelf momenteel mee

bezig?

‘Toen ik bij de JGZ kwam werken viel mij op dat er erg veel geregistreerd werd, maar dat deze informatie niet gebruikt werd voor beleid. Ik heb me ingezet om de waardevolle informatie van de regis-traties te ontsluiten. Op basis hiervan heb ik rapporten geschreven om aller-lei beleidsvragen te beantwoorden, zowel voor onze eigen bedrijfsvoering – inhoud en kwaliteit – als richting gemeenten. Ik was erg benieuwd hoe ze dat bij andere GGD’en deden. Daarom heb ik in het kader van de tweede fase oplei-ding tot arts Maatschappij en Gezond-heid diverse ervaren JGZ-onderzoekers en epidemiologen van verschillende GGD’en geïnterviewd. Het bleek dat er overal veel geregistreerd werd in het

9377_V01_fc.indd 19 21-05-14 11:33

Page 20: JA! nummer 31

JA! zomer 201420

elektronische kinddossier, maar dat de geregistreerde informatie nauwelijks gebruikt werd voor rapportages aan gemeenten. De databestanden werden vaak als te complex beschouwd en de registraties te onbetrouwbaar. Een belangrijke factor hierin is de manier waarop de basisdataset in het digitaal kinddossier is opgezet. Ik heb over deze problematiek een artikel geschreven in Medisch Contact in januari 2013, waarin ook aanbevelingen staan om dit op te lossen.’6

‘De JGZ heeft een unieke positie als het gaat om inzicht in de populatie en dat inzicht is belangrijk voor de toekomst. JGZ-organisaties zijn nu met name

tal zaken ‘telbaar’ moeten zijn, zodat rapportages mogelijk zijn, zowel voor interne doeleinden (kwaliteitsbewa-king en feedback) als naar gemeenten toe. Goed nieuws is dat er onlangs een commissie Basisdataset binnen het NCJ is gevormd. In deze commissie wordt nagedacht hoe we de basisdataset kun-nen aanpassen, zodat het toekomstbe-stendig wordt en onze digitale registra-tie ook geschikt is om informatie over de populatie te verkrijgen.’

Wat is leuk aan het doen van

onderzoek?

‘Het interessante aan onderzoek doen is dat je kunt evalueren wat je doet en of je de bijdrage die je denkt te leveren ook daadwerkelijk levert. Onderzoek maakt zichtbaar wat je doet, het geeft verdie-ping van je werk en door onderzoek ga je het werk beter begrijpen. Je kunt je werkuitvoering en de kwaliteit van je werk verbeteren. Doordat je afstand neemt van de praktische uitvoering en meer beschouwend naar het werk kijkt, krijg je nieuwe inzichten. Het aantrek-kelijke van promotieonderzoek is dat je goed begeleid wordt, je de kans krijgt je echt te verdiepen en je enorm veel kunt leren op een gebied waar je interesse ligt.’

Heb je nog tips voor (aanstaande)

onderzoekers?

‘Uit de digitale kinddossiers is veel zinvolle informatie te halen. Echter, dit zijn altijd ‘vuile data’, omdat regis-tratie niet het primaire doel is van de hulpverlener. Door tijdsdruk, andere prioriteiten tijdens het consult of door slordigheid zitten er soms ‘onbegrij-pelijke’ dingen in. Deze registraties kunnen desondanks bruikbaar zijn, mits er iemand met verstand van de inhoud meekijkt naar de cijfers en deze ook mee kan interpreteren. Soms is er namelijk een ‘vertaalslag’ nodig om de cijfers te kunnen duiden. Deze stappen zijn door onderzoekers of epidemio-logen die ver van de werkvloer staan meestal niet goed te maken. Daarom is het zo belangrijk dat binnen GGD’en JGZ-professionals de samenwerking met de epidemiologen/onderzoekers opzoeken. Zij hebben veel kennis en kunde van onderzoek doen, en samen kun je prachtige dingen halen uit de digitale dossiers, zonder dat je zelf

eerst epidemioloog hoeft te worden. De JGZ zit op een schat aan informatie over de jeugd!’

Als we beter zicht krijgen op de gezondheid van de hele populatie en op de factoren die daarop van

invloed zijn, kunnen jeugdartsen hun rol als sociaal geneeskundige

beter spelen, én een essentiële bijdrage

leveren aan goed beleid voor de jeugd.

gericht op de individuele zorg voor het kind en besteden over het algemeen weinig aandacht aan output op het gebied van de hele populatie.Als we beter zicht krijgen op de ge-zondheid van de hele populatie en op de factoren die daarop van invloed zijn, kunnen jeugdartsen hun rol als soci-aal geneeskundige beter spelen én een essentiële bijdrage leveren aan goed beleid voor de jeugd. Dit is niet eenvou-dig. Om hiertoe te komen is het essen-tieel dat we kritisch kijken naar onze registratie en afspreken wat we altijd en op welke manier we dat registreren, zodat de registratie betrouwbaarder en vollediger wordt en meerdere doelen kan dienen. Registratie ten behoeve van de individuele zorg is natuurlijk essen-tieel, maar daarnaast zouden een aan-

Het is essentieel dat we kritisch kijken naar onze registratie en

afspreken wat we altijd en op welke manier we dat registreren, zodat de registratie betrouwbaarder en vollediger wordt en

meerdere doelen kan dienen.

Referenties

1. Meuwissen LEMM (2002), Problems of cost recovery implementation in district health care: A case study from Niger, Health Policy and Planning, 2002, 17(3): 304-313.

2. Meuwissen LE, Gorter AC, Knottnerus AJ (2006). Impact of accessible sexual and reproductive health care on poor and underserved adolescents in Mana-gua, Nicaragua: a quasi-experimental intervention study. J Adolesc Health 2006; 38(1):56.

3, Meuwissen LE (2006). Improving sexual and reproductive health care for poor and underserved girls Impact of a voucher program on access and quality of primary care in Nica-ragua, proefschrift 20-09-2006.

4. Meuwissen LE, Bakker de DH (2009). CQ-index huisartsenzorg: om de ervaringen van patiënten te meten en praktijken te kunnen vergelijken. Neder-lands Tijdschrift voor Geneeskunde. 2009 Okt 53 (43) 2087-2093.

5. Meuwissen LE, Voorham A.J.J, Schouten G.M., Bakker de DH (2010). Hoe te komen tot een populatiegerichte huis-artsenzorg? Tijdschrift voor gezondheids-wetenschappen 2010 88 (7) , 381-387. Meuwissen.

6. Meuwissen LE (2013), E-dossier jgz leidt nog niet tot inzicht, Druk op de knop geeft informatie zonder betekenis. Medisch Contact 2013 (2), 80-82 http://medischcontact.artsennet.nl/archief-6/tijdschriftartikel/126333/edossier-jgz-leidt-nog-niet-tot-inzicht.htm.

9377_V01_fc.indd 20 21-05-14 09:01

Page 21: JA! nummer 31

Belangrijke mededeling: Borstvoeding is de meest geschikte

voeding voor baby’s. Kabrita is een merk van Hyproca Nutrition B.V.

1 Park, Y.W. 2006. Goat milk – Chemistry and Nutrition. Chapter in: Handbook of milk of non-bovine mammals. Y.W. Park and G.F.W. Haenlein, Blackwell Publishing.

2 Bar-Yoseph, F. et al. 2013. Review of sn-2 palmitate oil implications for infant health. Prostaglandins, Leukotrienes and essential fatty acids 89, 139-143.

Nieuw inNederland

Eindelijk... Geitenmelk!

De eerste moderne babyvoeding op basis vanlicht verteerbare geitenmelkGeitenmelk staat bekend om een aantal natuurlijke voordelen, waaronder lichte verteerbaarheid1. Kabrita

babyvoeding combineert de natuurlijke voordelen van geitenmelk met een moderne formulering die

voldoet aan de laatste inzichten voor gezonde voeding. Kabrita babyvoedingen zijn o.a. verrijkt met DHA, AA,

Prebiotische vezels en de unieke DigestX vetblend, waarvan uit onderzoek blijkt dat het bijdraagt aan een

optimale energie opname2. Kabrita is de eerste babyvoeding op basis van geitenmelk die volledig voldoet aan de

Europese richtlijn 2006/141/EG.

Kijk voor meer informatie op www.kabritaonline.nl of neem contact op via 088 -11 63 661 of [email protected]

9377_V01_fc.indd 21 21-05-14 09:01

Page 22: JA! nummer 31

JA! zomer 201422

J E U G D G E Z O N D H E I D S Z O R G - I N H E T B U I T E N L A N D

Josien van Wijk

Sint Maarten: niet alleen een onbezorgd tropisch paradijs

Jeugdgezondheidszorg op Sint Maarten

Josien van Wijk

Sinds september 2012 werkt Josien van Wijk als jeugdarts op Sint Maar-

ten. Zij solliciteerde op een advertentie van BKV Artsen Intermediair,

waarmee haar overstap in gang werd gezet. Voor de artikelenreeks

‘Jeugdgezondheidszorg in het buitenland’ heeft de JA!-redactie aan

Josien gevraagd over haar ervaringen met de jeugdgezondheidszorg op

Sint Maarten te vertellen. Het zijn twee artikelen geworden. In dit num-

mer leest u in het eerste gedeelte vooral feiten over Sint Maarten; in het

tweede gedeelte vertelt Josien over haar werkvelden. In het volgende

JA!-nummer gaat Josien op enkele onderwerpen dieper in.

Sint Maarten1,2

Sint Maarten is één van de Bovenwindse Eilanden. Saba en Sint Eustatius liggen op steenworp afstand. Sinds 10 oktober 2010 is het een autonoom land binnen het Koninkrijk der Nederlanden. Sint Maarten deelt het eiland met het Franse Saint Martin. De bewoners kunnen zich vrij over beide delen van het eiland

bewegen. Het (kleinere) Nederlandse deel van het eiland heeft een opper-vlakte van 34 km2. In het Nederlandse deel wonen ongeveer 50.000 inwoners, waarvan een deel niet is geregistreerd (illegaal). Sint Maarten kent een mul-ticulturele bevolkingssamenstelling: zeventig procent van de inwoners van Sint Maarten is elders geboren en het eiland kent 118 nationaliteiten (volks-telling 2011). Het aantal immigranten groeit nog steeds. Kinderen en jonge-ren maken 28 procent van de bevol-king uit. Engels is de taal die het meest gesproken wordt (voertaal) op Sint Maarten, gevolgd door Nederlands en Spaans. Het eiland is een belangrijke toeristenbestemming; dagelijks meren meerdere cruiseschepen aan. Toerisme is dan ook de voornaamste economi-sche bron van inkomsten.

Kwetsbaar

De levensomstandigheden zijn gemid-deld te vergelijken met die in Nederland en de VS, aldus Unicef. Er is wel rela-tief veel armoede op het eiland, vooral onder de geëmigreerde Dominicanen. De werkloosheid is de laatste jaren gestegen (tot ongeveer twaalf procent); onder jongeren is de werkloosheid hoog (29 procent). Doordat het eiland ook nauwelijks een jeugd- en jongeren-beleid kent, emigreren veel jongeren

(met als gevolg een braindrain). Het eiland kent problemen rondom drugs en criminaliteit van jongeren, waardoor mensen zich niet veilig voelen. Vrou-wen en kinderen/jongeren zitten in een kwetsbaardere situatie dan mannen. Dat blijkt alleen al uit het feit dat vrou-wen twee keer vaker juridische, finan-ciële en medische hulp aanvragen. Er zijn veel echtscheidingen en eenouder-gezinnen.

Gezondheidszorg op Sint Maarten

Van de totale begroting van Sint Maar-ten maakt de gezondheidszorg volgens het rapport van Unicef tien procent uit (ongeveer 42 miljoen Antilliaanse gul-dens = € 18,5 miljoen), wat in verge-lijking met andere landen relatief veel is. Het geld wordt vooral besteed aan curatieve zorg; elf procent gaat naar preventie. De gezondheidszorg wordt door 89% van de bevolking als goed of zeer goed beoordeeld. De kindersterfte is laag (7,6 per 1000 levendgeborenen) en de levensver-wachting ligt bij 79 jaar. Op Sint Maar-ten zijn vaccinaties voor iedereen kos-teloos, ook voor niet-geregistreerde inwoners. Voor de overige medische zorg moet men zich verzekeren. Twaalf procent van de bevolking heeft geen ziektekostenverzekering.

Gezondheidsproblemen op Sint

Maarten

We zien veel overgewicht en obesitas veroorzaakt door leefstijl en eetge-woonten. Unicef maakt zich hier zor-gen over, ook vanwege de gevolgen voor het zorgstelsel in de toekomst. Kinderen en jongeren hebben ook veel psychosociale problemen zoals slechte woonsituaties, ouders die veel van huis zijn waardoor de kinderen alleen

9377_V01_fc.indd 22 21-05-14 09:01

Page 23: JA! nummer 31

JA! zomer 2014 23

thuis zijn en kinderen die opgroeien in armoede. Sint Maarten kent het hoogste aantal HIV-gevallen van de Nederlandse Antil-len (664 gevallen tussen 1985 en 2010). Onder jongeren komt HIV overigens nauwelijks voor. Statistische informatie ontbreekt voor een belangrijk deel, waardoor maat-regelen op het gebied van gezondheid lastig te monitoren zijn.

Tienerzwangerschappen

Een probleem dat extra opvalt, is het relatief hoge aantal tienerzwanger-schappen: Unicef beschrijft dat bij negen procent van de zwangerschap-pen de moeder onder de twintig jaar was (ter vergelijking: in heel Neder-land in 2012: 0,45 procent). De belang-rijkste redenen die hiervoor genoemd worden, zijn de slechte communicatie over seksualiteit en zwangerschap tus-sen ouders en kinderen en de seksuele voorlichting op school die niet aansluit bij de belevingswereld van de jonge-ren. Veel meisjes staan er alleen voor als ze zwanger zijn; de vaders raken uit beeld. Deze gang van zaken komt al generaties lang op Sint Maarten voor. De nieuwe Staatsregeling geeft kinde-ren sinds kort wel recht om te weten wie hun vader is en recht op zijn financiële steun.

Consultatiebureau

De jeugdgezondheidszorg valt onder het ministerie van Volksgezondheid, Sociale Ontwikkeling en Arbeid en is naast de sectie Algemene Jeugdge-zondheidszorg één van de secties van de afdeling Collectieve Preventie. Sint Maarten heeft een Baby Wellness Clinic (consultatiebureau) voor de kin- deren van nul tot bijna vier jaar en een afdeling schoolgezondheidszorg (SGZ) voor de kinderen van vier tot zeventien jaar. Op de Baby Clinic wer-ken twee verpleegkundigen en een assistente vijf dagen per week. Zelf werk ik daar vier dagen per week. Na de geboorte komen de ouders met hun pasgeborene naar het consultatiebu-reau. Sommige mensen komen al bin-nen een week en anderen pas na twee tot drie maanden. Dat komt omdat er niet gewerkt wordt met een oproepsys-teem. De mensen komen dus wanneer het hen uitkomt. Het ziekenhuis geeft

wel de folder mee van het consulta-tiebureau. Op het consultatiebureau worden de kinderen gewogen, geme-ten en lichamelijk onderzocht. Ouders krijgen gezondheidsadviezen over bij-voorbeeld voeding en verzorging van de baby. Sinds ik in oktober 2013 in samenwerking met de GGD Den Haag en Jong Florence de Van Wiechentrai-ning heb verzorgd, kunnen nu ook de verpleegkundigen het Van Wiechenon-derzoek uitvoeren. Er werd nog geen visusonderzoek gedaan op het consul-tatiebureau, maar sinds kort voer ik ook de APK-visustest voor de driejarigen uit. Helaas hebben we op dit moment nog geen hielprik of neonatale gehoor-screening voor de pasgeborenen. De minister van VWS heeft eind 2013 besloten om de hielprik te introduce-ren op Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES-eilanden): vanaf 2015 hopen we pasgeborenen op Sint Maarten met de hielprik te kunnen onderzoeken. Wat betreft de neonatale gehoorscreening ben ik op dit moment bezig met een verkenning van de mogelijkheden. Het eiland beschikt echter (nog) niet over mogelijkheden voor aanvullende diag-nostiek en verdere begeleiding mocht een kind met een verminderd gehoor worden opgespoord.

Schoolgezondheidszorg

Op de afdeling SGZ werken vier ver-pleegkundigen en twee assistentes. Er

zijn 24 basisscholen op het eiland en zes middelbare scholen. De kinderen zijn vanaf vier jaar leerplichtig, maar de meeste scholen nemen gedurende het lopende schooljaar geen nieuwe leerlingen aan, waardoor veel kinde-ren ruim na hun vierde verjaardag op school starten. Een aantal scholen heeft wel een ‘early stimulation’-groep voor kinderen vanaf drie jaar, een peu-terspeelzaal met een extra programma. Dit is te vergelijken met de Nederlandse voorschool. Verder is er een flink aantal crèches op het eiland. De lessen zijn over het algemeen van 7.30 uur tot ongeveer 12.30 uur. ’s Mid-dags is er geen school, sommige scho-len hebben wel een naschoolse opvang, net als sommige crèches.

Vaccinatieprogramma

Voor kinderen van vier jaar en ouder is het vaccinatieprogramma een school-gebonden programma. Op basis van de leerlingenlijsten van de scholen wordt nagegaan of de kinderen vaccinaties nodig hebben. De ouders van deze kin-deren ontvangen een toestemmings-formulier. Als ouders dit formulier getekend hebben, gaan de verpleeg-kundigen naar de scholen om daar de vaccinaties te geven. Ouders kunnen ook op kantoor komen om hun kind te laten vaccineren door de verpleeg-kundigen. Zij kunnen daar bovendien terecht voor vragen over vaccinaties,

Cruiseschepen in de haven van Philipsburg, Sint Maarten

9377_V01_fc.indd 23 21-05-14 09:01

Page 24: JA! nummer 31

JA! zomer 201424

voeding en eventueel over opvoeding, voor wegen/meten of de visustest.Het vaccinatieprogramma vertoont overeenkomsten met het Nederlandse schema. Wij gebruiken op dit moment echter een DKTP-Hib-vaccin en een aparte hepatitis B-vaccinatie. De BMR wordt op de leeftijd van één en vier jaar gegeven. In 2013 hebben we de pneu-mokokkenvaccinatie ingevoerd voor kinderen onder de leeftijd van twee jaar en de HPV-vaccinatie voor meisjes van negen en tien jaar. De meeste van onze vaccins kopen we in via het PAHO-RF (Pan American Health Organization Revolving Fund). Zij onderhandelen met leveranciers om zo de laagst moge-lijke prijs voor vaccins te verkrijgen.

Screening

Kinderen van vijf en tien jaar krijgen een screening aangeboden, waarbij een gezondheidsvragenlijst doorgeno-men wordt met vragen over voeding, beweging, slapen, zindelijkheid, tan-denpoetsen, tandartsbezoek en recente ziektes. De kinderen worden gewogen en gemeten en er wordt een visustest gedaan. Helaas lukt het vanwege capa-citeitsproblemen niet om alle vijf- en tienjarigen te zien. Voor de kinderen van de middelbare scholen is er op dit moment geen programma. Om gemiste vaccinaties in te halen kunnen kinderen en ouders wel bij ons terecht. Naast de contactmomenten kunnen de verpleegkundigen op verzoek van school ook gezondheidsvoorlichting geven over bijvoorbeeld hygiëne, voe-ding of seksualiteit.

Mondgezondheidszorg

Binnen de afdeling jeugdgezondheids-zorg werkt ook een TGVO-medewerker (tandheelkundige gezondheidsvoor-lichting en opvoeding). Zij geeft voor-lichting over mondgezondheidszorg op scholen, crèches en naschoolse opvang. De afgelopen drie jaar was er een mobiele tandheelkundekliniek actief, waar de tandarts samen met de TGVO-medewerker de gebitten van de schoolkinderen van de zeven open-bare basisscholen onderzocht, fluori-debehandelingen gaf en sealant voor de eerste blijvende kiezen. Dit project wordt op dit moment geëvalueerd en kan hopelijk in de toekomst voortge-zet worden voor alle basisscholen. De

meeste ouders gaan hier namelijk niet met hun kinderen naar de tandarts en het aantal kinderen met cariës is dan ook groot.

Mogelijkheden tot verwijzing

Er zijn ongeveer 22 huisartsen actief op het eiland. In het ziekenhuis werken op dit moment twee kinderartsen en een aantal andere specialisten. Voor meer gespecialiseerde zorg worden volwas-senen en kinderen veelal verwezen naar Curaçao of Colombia.

Voogdijraad

Er is een voogdijraad die zich bezig houdt met onder andere de voogdij van kinderen, bijvoorbeeld bij minderjarige ouders. Zij houdt zich ook bezig met het onderzoek naar kindermishandeling.

Mijn werk als jeugdarts

Naast jeugdarts ben ik ook waarne-mend hoofd van de sectie jeugdge- zondheidszorg. In de veertig uur dat ik werk, houd ik me dus niet alleen met de uitvoering van het werk bezig, maar ook met beleids- en management-taken zoals het aansturen van mede-werkers en het maken en uitvoeren van plannen voor de ontwikkeling van de jeugdgezondheidszorg. Er is geen gestructureerde ondersteuning vanuit Nederland, maar gelukkig kan ik bij oud-collega’s terecht met vragen. De GGD Den Haag heeft een project uit-gevoerd voor de ondersteuning van de

Deelnemers aan een training verzorgd door het RIVM met deelnemers uit Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba, samen met trainers van het RIVM

jeugdgezondheidszorg op de ‘BES’-eilanden. Hierdoor is het ook mogelijk geweest om de Van Wiechentraining te organiseren. Het voorlichtingsma-teriaal dat we gebruiken maken we zelf, waarbij we wel naar Nederland en omringende eilanden kijken als voorbeeld. We gebruiken een papieren dossier dat we zelf hebben ontwikkeld, naar voorbeeld van de dossiers van Nederland, Curaçao en Aruba. Voor de toekomst hoop ik dat we de jeugdgezondheidszorg hier verder kunnen uitbouwen met bijvoorbeeld een of meerdere contactmomenten in het voortgezet onderwijs, gebruik van de SDQ-vragenlijsten en de introductie van de hielprik en (neonatale) gehoor-screening. En mijn grote wens is dat er meer opvoedingsondersteuning voor ouders beschikbaar komt. In de volgende JA! ga ik wat dieper in op enkele specifieke problemen waar JGZ-Sint Maarten mee te maken heeft. Ondertussen kunt u mijn belevenissen volgen via http://jeugdartssintmaarten.wordpress.com.

Noten

1. Veel feiteninformatie stamt uit het Unicef-rapport uit 2013: United Nations Children’s Fund (UNICEF)

2. United Nations Children’s Fund (UNI-CEF) (2013) : De situatie van kinderen en jongeren op Sint Maarten – Hoofdbevin-dingen en aanbevelingen (12 pag.).

9377_V01_fc.indd 24 21-05-14 09:01

Page 25: JA! nummer 31

JA! zomer 2014 25

Medela deelt graag haar expertise over borstvoeding

WHO-codeDe scholingen van Medela zijn conform de WHO-code. Dat wil zeggen, tegen een kleine bijdrage geven we u alleen praktische en wetenschappelijke informatie over borstvoeding.

Medela ondersteunt al meer dan 50 jaar moeders en deskundigen op het gebied van

borstvoeding. Wij hechten veel waarde aan wetenschappelijk onderzoek en werken

nauw samen met de Universiteit van West-Australië waar het meest vooruitstrevende

borstvoedingsonderzoek wordt verricht.

Op dit onderzoek baseert Medela haar innovaties. De unieke 2-Fase borstkolven bijvoorbeeld, die het zuiggedrag van een baby precies nabootsen. Ook leerden wij uit onderzoek de vele voordelen van het dubbel afkolven.

Als specialist op het gebied van borstvoeding deelt Medela graag haar kennis en de meest recente onderzoeksresultaten. We bieden daarom verschillende scholingen en trainingen aan om u van onze kennis te laten profi teren.

Medela wil graag uw partner zijn bij het geven van praktische informatie over borstvoeding. Neem daarom vrijblijvend contact met ons op voor meer informatie of maak direct een afspraak: [email protected] of bel 073-690 40 40.

Kijk voor meer informatie op www.medela.nl of volg Medela Benelux op

9377_V01_fc.indd 25 21-05-14 09:01

Page 26: JA! nummer 31

N I E U W S U I T H E T B E D R I J F S L E V E N

JA! zomer 201426

In deze nieuwe rubriek brengt het bedrijfsleven de nieuwe ontwikkelingen onder de aandacht!

De geboorte van een baby zorgt vaak voor veel

gelukkige momenten. Daarnaast zijn er ook mo-

menten van onzekerheid en stress bij het jonge

gezin. Wanneer baby’s last hebben van darm-

krampjes gaat dit vaak gepaard met huilen.

Probiotica, ook wel ‘natuurlijke culturen’ genoemd, zijn veilige, ‘goede bacteriën’ die vaak gebruikt worden in voedingsmiddelen en dranken bij het ondersteunen van een goede spijsvertering.

Het probioticum Lactobacillus reuteri (DSM 17938) of L. reuteri is een stam die van nature aanwezig is in de menselijke darmmicrobiota en in moedermelk. Veel onderzoeken van de afgelopen 20 jaar tonen de veilig-heid en voordelen van probiotica aan, waaronder L. reu-teri.1,2,3.4,5,6

De bacteriën die verantwoordelijk zijn voor de vorming van gas, in het bijzonder E. coli, komen vaker voor in de darmfl ora van kinderen die last hebben van kolieken. Uit een onderzoek is gebleken dat de stam L. reuteri zorgt voor een betere darmmicrobiota en een signifi cante afname van de hoeveelheid E. coli-bacteriën die verant-woordelijk zijn voor de vorming van gas bij kinderen met kolieken.2

Bovendien heeft een recente studie met ongeveer 600 baby's (gepubliceerd in het Journal of the American Medical Association Pediatrics) aangetoond dat L. reu-teri constipatie en het huilen als gevolg van kolieken vermindert.6

Nestlé gebruikt probiotica, waaronder L. reuteri, in veel van haar babyvoedingsproducten om de gezondheid van het spijsverteringskanaal van baby’s te ondersteunen.

Ook Nestlé Groeie Start Standaard bevat het probioti-cum L. reuteri en kan helpen bij de ondersteuning van een goede spijsvertering van baby’s.

Hulp bij de ondersteuning van espijsvertering van baby’s

Nestlé heeft al ruim 145 jaar ervaring in

babyvoeding.

9377_V01_fc.indd 26 21-05-14 09:01

Page 27: JA! nummer 31

JA! zomer 2014 27

n een gezonde

R E F E R E N T I E S :

1. Savino F, Pelle E, Palumeri E, Oggero R, Miniero

R. Lactobacillus reuteri (American Type Culture

Collection Strain 55730) versus simethicone in

the treatment of infantile colic: a prospective

randomized study. Pediatrics. 2007;119(1):

e124- 30.

2. Savino F, Cordisco L, Tarasco V, Palumeri E,

Calabrese R, Oggeror, Roos S, Matteuzzi D, et

al. Lactobacillus reuteri DSM 17938 in infan-

tile colic: a randomized, double-blind, placebo

controlled trial. Pediatrics 2010; 126:e526-33.

3. Szajewska H, Gyrczuk E, Horvath A. Lactobacil-

lus reuteri DSM 17938 for the management of

infantile colic in breastfed infants: a randomi-

zed, double-blind, placebo-controlled trial. J

Pediatr. 2013 Feb;162(2):257-62. doi: 10.1016/j.

jpeds.2012.08.004. Epub 2012 Sep 14.

4. Bruyas-Bertholon V, Lachaux A, Dubois JP,

Fourneret O, Letrilliart L., Which treatments for

infantile colics? Presse Med 2012; 41: e404-10.

5. Indrio F, DiMauro A, Riezzo G, Civardi E, Intini C,

Corvaglia L, Ballardini E, Bisceglia M, Cinquetti

M, Brazzoduro E, Del Vecchio A, Tafuri S, Fran-

cavilla R. Prophylactic use of a probiotic in the

prevention of colic, regurgitation, and functional

constipation: a randomized clinical trial. JAMA

Pediatrics. 2014.

6.Sung V, Collett S, de Gooyer T, Hiscock H, Tang

M, Wake M. Probiotics to prevent or treat exces-

sive infant crying. Systematic review and meta-

analysis. JAMA Pediatr. Doi:10.1001/jamapedia-

trics.2013.2572 [Epub ahead of print].

Nestlé heeft al ruim 145 jaar ervaring in babyvoeding. In 1867 ontwikkelde de apotheker Henri Nestlé de eerste zuigelingenvoeding voor een baby waarvan de moeder geen borstvoeding kon geven.

Tegenwoordig doen meer dan 220 onderzoekers onder-zoek naar de samenstelling van zuigelingenvoeding in één van de Nestlé Research Centra wereldwijd. Nestlé zuigelingenvoeding wordt geproduceerd in gespeciali-seerde fabrieken, onder andere in Nunspeet.

Borstvoeding is de meest geschikte voeding voor zuigelingen.

www.nestlebabyvoeding.nl

Alleen bestemd voor (para)medici LWB004

9377_V01_fc.indd 27 21-05-14 09:01

Page 28: JA! nummer 31

28 JA! zomer 201428

D R . T W I T T E R

Maken sociale media ons asociaal?

Wordt de jeugdige homo digitalis mDe keerzijden van social media

Het hogere kader van Apple, Google en Yahoo uit Silicon Valley plaatst

hun kinderen op Waldorf-privéscholen zonder computers. Zij willen daar-

mee remming van de ontluikende creativiteit voorkomen, aldus de New

York Times van 23 oktober 2011. Is het geven van een iPad aan kleuters

een vorm van kindermishandeling, zoals geheugenonderzoeker en psy-

choloog Manfred Spitzer beweert? En kun je mensen van onder de dertig

nog wel vertrouwen bij hun oordeel- en begripsvorming, wat professor

Mark Bauer van de Engelse Emory Universiteit zich afvraagt? Zij halen

immers veel informatie klakkeloos op via Google, YouTube en social me-

dia. Of die allemaal zo betrouwbaar zijn? Niet dus. Dr. Twitter schetst de

keerzijden van de social media.

Na de hype over alle voordelen van social media komt er nu ook een tegen-beweging op gang. Remt het snel toe-nemend gebruik van sociale media niet de creativiteit en objectieve oordeels-vorming van de mens? En zijn jeugdi-gen daarbij niet extra kwetsbaar? Moe-ten wij dan wel een Steve Jobs-school met iPad-onderwijs willen?

Gevolgen voor geheugen

De eerder genoemde Manfred Spitzer (directeur van de psychiatrische uni-versiteitskliniek in het Duitse Ulm) sprak in juni 2013 in ons land van digi-

tale dementie. Volgens hem zou er een waarschuwing dienen te komen op computers: 'Niet geschikt voor de ont-wikkelende hersenen van jonge kinde-ren.' Het belangrijkste argument van deze Duitse onderzoeker is dat je com-puters en social media pas aan jeugdi-gen moet verstrekken als zij er aan toe zijn. Eerst de jeugdige hersenen crea-tief prikkelen en leren hoe je informatie verzamelt en opslaat en dan pas de han-dige multimediale hulpmiddelen aan-bieden. Spitzer zegt dat je het geheugen eerst dient te trainen hoe informatie te selecteren en op te slaan. Als je het geheugen te weinig gebruikt, zal het ook minder goed functioneren. En hoe meer kennis je in het hoofd hebt zitten des te gemakkelijker is het om nieuwe kennis te vergaren. Kortom: ‘use it or lose it’. Minder kennis tussen de oor-tjes maar zo veel mogelijk online en via Twitter valt vanuit deze optiek niet aan te bevelen. Andere problemen die volgens deze Duitse geheugenonder-zoeker uit het veelvuldig gebruik van social media kunnen voorvloeien zijn het slecht kunnen lezen en schrijven en het verlies van fysieke sociale contac-ten. Alles uiteraard met mate. Beperk het gebruik en de schadelijkheid neemt zienderogen af (zie verder het artikel in de Volkskrant van 21-6-2013 en het boek Digitale Dementie van Manfred Spitzer).

Dokter Twitter

Waarom iemand bezoeken als je kan skypen of mailen?

Inmiddels wordt Manfred Spitzer al de 'anti-Ipad-psychiater' genoemd en regent het kritische tegengeluiden op Internet.

Sander Duivenstein en Jaap Bloemen (Sogeti) brachten onlangs het extra hoofdstuk 'The Dark Side of Social Media' voor hun eerdere publicatie The App Effect uit. Ook in dit hoofdstuk wor-den er duidelijk vraagtekens gezet bij het gebruik van social media. De publi-catie noemt tien 'jet-black consequen-ces' (gitzwarte consequenties) voor de Homo Digitalis Mobiles:

1. Maken social media ons dom?

Als je transformeert tot een levende webbrowser waarschijnlijk wel. Dan dreigen een minder kritische beoor-deling van de aangeboden informatie en afstomping. Een ander probleem is dat social media er toe neigen emoties sneller te verspreiden dan gefundeerde feiten. Een aantal hoogwaardigheids-bekleders heeft daaraan al de vingers gebrand met voortijdige en niet onder-bouwde Tweets. Nog meer te denken geeft de combina-tie van de ervarings- en belevingseco-nomie met social media en internet. In onze drang naar het steeds weer willen beleven van speciale momenten raken eerdere (normale) ervaringen in de ver-getelheid. De mens behoort niet alleen een toeschouwer te zijn bij een collectie van thrilling events. De opgedane erva-ringen dienen gewaardeerd, vergeleken met eerdere belevingen en ter referentie (levenservaring) opgeslagen te worden!

9377_V01_fc.indd 28 21-05-14 09:01

Page 29: JA! nummer 31

29 JA! zomer 2014 29

s mobiles steeds dommer?2. Maken social media ons

asociaal?

Een populair onderwerp uit de science-fi ctionliteratuur is de mens die de tech-niek en wetenschap boven de sociaal-emotionele waarden stelt. Het gaat nog een stapje verder: 'Wij geven de gereed-schappen vorm en vervolgens gaan deze gereedschappen ons vormen.' Als voorbeeld noemen de auteurs dat het versturen van sms-jes (techniek) het telefoneren doet afnemen. En waarom iemand bezoeken als je kan skypen of mailen? Hier en daar is SMS al syno-niem voor Social Media Syndroom.

3. Zorgen social media voor

tunnelvisies, egotrippen en

verkokeren?

Een deel van het succes van Twitter en profi elsites zoals Facebook komt voort uit het jezelf kunnen profi leren. Uit het zojuist genoemde SMS komt dan de 'ME' (uit Me-dia) sterk naar voren.

kind en nog onrijper het brein, des te kwetsbaarder is het voor een overload aan informatie. Ook stompt een teveel aan informatie het creatief denken af.

5. Kunnen social media het (korte

termijn)geheugen aantasten?

Dit kwam al bij Manfred Spitzer aan de orde. Het kortetermijngeheugen kan tot maximaal zeven nieuwe dingen per verwerkingscyclus naar het perma-nente geheugen aan, meer gaat verlo-ren. Tevens neemt bij een overload de aandacht voor nieuwe gebeurtenissen af. Een aardig voorbeeld dat ons geheu-gen geen hyperlink dient te zijn stond onlangs in Medisch Contact. Een gepensi-oneerd arts bezocht zijn cardioloog van wie de computer op de poli was uitge-vallen. Gevolg: deze cardioloog kon zowel de patiënt met diens ziektebeeld als de gedane onderzoeken en ingezette behandeling niet meer voor de geest halen. Er ontstond een geïrriteerde conversatie met tal van misvattingen. Wat doet de jeugdarts op een zorgteam of CB als het DD JGZ het begeeft?

6. Kunnen social media

manipulatief zijn?

Dit is uitvoerig bekend. De HPV-vac-cinatie werd er door getorpedeerd, de aandelenkoersen en benzineprijzen beïnvloed, tv-programma’s en fi lms gemaakt of afgekraakt en personen de hemel in geprezen of tot de grond toe afgebrand (digitaal pesten, poli-tiek moddergooien en dergelijken). Je kunt de grootste onzin via social media verspreiden. En jeugdigen zijn in dezen goedgelovig en worden geleid door emoties.

7. Is Big Brother watching the

social media?

Pedofi elen die profi elsites van jeugdi-gen afschuimen. School Shooters en andere extremisten die hun daden aan-kondigen op Internet. Mensen van wie de opinie nadelig is voor de overheid of politie. Monitoren en aanpakken via het controleren van social media als een ware Big Brother komt zo bij verschil-

lende regeringen en veiligheidsdien-sten in het vizier. Vanuit deze optiek is het naast opsporing eveneens een idee om de jeugdigen alleen door de overheid geselecteerde welgevallige informatie via social media aan te bieden. Willen wij dat ook? Klokkenluiders hebben in dezen al een boekje open gedaan.

Minder kennis tussen de oortjes maar zo veel mogelijk online en via Twitter valt niet aan

te bevelen.Sociaal en communicatie raken over-vleugeld door het mij- of ik-gevoel. Als het mis gaat stelt de persoon in kwestie zichzelf als egotripper op de voorgrond en begint de informatie voor diens vol-gers te fi lteren. Is dat nog objectief ?

4. Kunnen social media ons

geestelijk ziek maken?

Al vroeg werd de kans op informatie-overload herkend. Teveel informatie doet de grip er op verliezen en leidt tot irritaties of irrationele beslissingen. De term multimediapsychose is inmiddels al opgedoken in blogs. Daarnaast hoor je over stress, verslaving aan multime-dia, multimediadepressie en psycho-somatische klachten. Hoe jonger het

Een probleem is dat social media er toe

neigen emoties sneller te verspreiden dan gefundeerde feiten.

8. Wakkeren sociaal media

terreur aan?

Een goed Nederlands voorbeeld zijn de rellen in het Groningse Haren waarbij een verkeerd geplaatst bericht op Face-book en verspreid via Twitter over een verjaardagsfeestje grote gevolgen had. Dit is inmiddels uitvoerig door media-deskundigen onderzocht. Overigens is deze situatie niet geheel nieuw. Hooli-gans bij voetbal spraken zo onderling al af om te knokken en zogenoemde fl ash mobs zijn populair (een fl ash mob is het snel bij elkaar roepen van mensen via social media voor het uitvoeren van een bepaalde activiteit). En ook deed een Facebookmoord van zich spreken.

9. Voeden social media de

sensatiezucht?

Kommer en kwel, rampspoed en leed-vermaak interesseren de mens. Snelle verspreiding van al of niet gefundeerde berichten via social media voeden deze zucht naar sensatie. Of het nu wel of niet waar is doet er voor tal van ont-vangers (vooral bij jeugdigen) niet zo toe. Als het maar spanning en sensatie oplevert. Deze zucht naar sensatie kan vervelende gevolgen hebben zoals het verzenden van webfi lmpjes over mis-handeling (happy slapping), seksuele exploitatie en snuff movies, geweldda-

9377_V01_fc.indd 29 21-05-14 09:01

Page 30: JA! nummer 31

30 JA! zomer 201430

B O E K E N

dige films waarin mensen daadwerke-lijk worden mishandeld, verkracht, bij een ongeluk worden betrokken of wor-den vermoord om op die manier 'span-

10. Schaden social media de

privacy en creativiteit?

Wat weten providers, profielsites en andere online dataverzamelaars eigen-lijk over ons? Waarschijnlijk veel te veel! Jeugdigen geven gemakkelijk via social media persoonlijke informatie prijs. Het verspreiden van naaktfoto’s en seksfilmpjes buiten de beoogde vriendenkring, fishing en diefstal van identiteit zijn aan de orde van de dag. Social media zijn een bedenkelijk vei-ligheidsrisico voor jeugdigen.Het wereldbeeld gevormd door Google en Facebook kan bij de minder kritische gebruiker de eigen creativiteit doen afnemen. Waarom iets zelf nazoeken, bedenken of vormgeven als het toch al heel gemakkelijk online staat?

Mediawijzer

Dat social media ook een duistere zijde hebben behoeft geen betoog. Net als bij het in de vorige eeuw waarschu-wen voor het lezen van stripverhalen en tv-kijken is nuancering nodig. Het gaat bij jongeren om overdadig en

niet goed voorgestructureerd gebruik. Social media, smartphones, tablets en internet behoren bij onze moderne maatschappij. Aan de opvoeders en onderwijsgevenden de taak om kinde-

Hoe jonger het kind en nog onrijper het brein, des te

kwetsbaarder is het voor een overload aan

informatie. Ook stompt een teveel aan informatie

het creatief denken af.

Aan de opvoeders en onderwijsgevenden de taak om kinderen te

leren verantwoord met media om te gaan.

Dan wordt de jeugdige homo digitalis niet dommer maar juist

social media-slimmer.ren te leren hier verantwoord mee om te gaan. Dan wordt de jeugdige homo digitalis niet dommer maar juist social media-slimmer.

nende' films te maken. Recentelijk werd al door politie, scholen en jeugd en jongerenwerk opgetreden tegen door jongeren gemaakte videoclips in dit genre.

Ambitie met een grote MVoluit leven als medicus, moeder en mijzelf

Trudy de Jong

Voor wie als vrouwelijke arts haar ambitie teveel opzij heeft gezet na de start van een gezin, is dit mogelijk een interessant boek. De schrijfster, zelf gezondheidswetenschapper en coach, beschrijft dat vrouwen eerder de nei-ging hebben dan mannen om hun ambities bij te stellen als dat ten koste gaat van het privéleven. In dit boek probeert zij theorieën en strategieën aan te reiken die kunnen helpen om die ambitie weer te hervinden. Dit kan een bewustwording van onze mind-bugs zijn (ideeën en opvattingen die je in je leven onbewust meekrijgt), maar ook praktische handvatten om werk en privé te combineren. Ook bekende

zaken als de Rationeel Emotieve The-rapie (een manier om grip te krijgen op je gedachten) en de Kernkwadranten (het in kaart brengen van je talenten en valkuilen) komen aan bod.Belangrijk om te weten is dat de ver-schillende strategieën slechts kort wor-den aangestipt, waardoor er te weinig

informatie is om er echt in te duiken. Daarvoor worden dan wel weer filmpjes en boeken genoemd die de geïnteres-seerde lezer verder kunnen helpen. De persoonlijke verhalen gaan over cura-tief werkende vrouwelijke artsen. In hun verhalen spelen de regels van de mannenwereld en de toenemende pro-ductiviteit in de zorg een belangrijke rol. Door het verschil in werelden her-kende ik mezelf niet in de persoonlijke verhalen.

Maleene de Ridder: Ambitie met een grote M. Nieuwegein,

Uitgeverij Réunion, 208 pag.

ISBN: 978 90 79263 158, Ð 17,50

9377_V01_fc.indd 30 21-05-14 09:01

Page 31: JA! nummer 31

JA! zomer 2014 31

Livit Orthopedie is de partner van alle Nederlandse Kenniscentra voor Schedelvormafwijkingen. Samen metde behandelend arts zorgen de orthopedisch adviseurs van Livit voor de beste diagnostiek en behandeling.Er wordt met helmtherapie gestart bij kinderen met een ODDI van 108 of meer. De therapie omvat éénbehandeling met een duidelijk stappenplan. Het kindje krijgt één helm aangemeten die tussentijds wordt aangepast aan de groei van het hoofdje. Livit hanteert een vast tarief voor de hele behandeling, ongeachthet aantal consults.

Wilt u meer weten over het behandeltraject, onze werkwijze of vergoedingen en regelgeving? Neem dan contact met ons op! Dit kan via onze website redressiehelm.nl of door een e-mail te sturen naar [email protected].

Gepatenteerdegroeilagen

Unieke3D scan

100%maatwerk

Uniekeprintsnaarkeuze

Één helm,één behandeling,

één prijs

Regelmatigecontroles Vergoeding

vanuit aanvullendeverzekeringbij enkele

zorgverzekeraars

Livit redressiehelm

Wij begrijpen wat u beweegt

9377_V01_fc.indd 31 21-05-14 09:01

Page 32: JA! nummer 31

JA! zomer 201432

Diarree is een alledaags, maar onhandig probleem, dat het liefst zo snel mogelijk opgelost moet worden omdat het u behoorlijk kan belemmeren in uw dagelijkse bezigheden.

Wat is diarree?Diarree is dunne, waterige ontlasting, die het gevolg is van een acute infectie van de darmwand. Diarree wordt veroorzaakt door bijvoorbeeld een virus, bacterie of parasiet, die zich nestelt in de darmwand.Soms kan diarree gepaard gaan met misselijkheid, overgeven en soms zelfs met koorts. Als afweerreactie van het lichaam worden de darmbewegingen verhoogd om de indringers te verwijderen uit de darmwand en het lichaam. Door de infectie kunnen vocht en voedingsstoffen lastig via de darmwand in het lichaam worden opgenomen. Het teveel aan vocht blijft dus in de darmen aanwezig en veroorzaakt zo dunne, waterige ontlasting ofwel diarree, met kans op uitdroging.Bij diarree verliest het lichaam veel vocht. De darmwand kan namelijk niet meer voldoende vocht opnemen waardoor de vochthuishouding van het lichaam wordt verstoord. Zorg dus dat u méér drinkt dan gebruikelijk om uitdroging te voorkomen.Vooral baby’s, jonge kinderen en ouderen kunnen snel uitdrogen.

Behandeling van diarreeHet is bij de behandeling van diarree van groot belang dat de veroorzaker van de acute diarree zoals een bacterie, virus of een parasiet zo snel mogelijk het lichaam verlaat, zodat de oorzaak zich niet juist in de darmen kan gaan nestelen. Het wordt daarom ontraden om middelen te gebruiken die diarree 'remmen', ofwel diarreeremmers.1

Unieke behandelmethodeEr is een middel verkrijgbaar dat een andere aanpak heeft bij de behandeling van diarree, namelijk Tasectan. Dit middel heeft een dubbele werking bij diarree, want het bedwingt niet alleen effectief de diarree maar het pakt tegelijkertijd de oorzaak aan.

Tasectan vormt een dunne laag die het darmslijmvlies beschermt waardoor ongewenste indringers zich niet in de darmwand kunnen nestelen. Tasectan bindt zich bovendien aan de veroorzaker van de infectie (bacterie, virus of parasiet), isoleert de oorzaak en voert deze via de ontlasting af. Tasectan herstelt de vochtbalans in de darmen en bedwingt dus effectief de diarree.

De voordelen van Tasectan op een rij

werkzame stof

Referenties1. Richtlijnen Maag Lever Darm Stichting en de Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen 2. Durbán Reguera F, López-Argüeta Alvarez S, Lopez Montes J, Redondo Viciana F, Reyes Castillo A, Esteban Carretero J. Prospective observational study on adults with acute diarrhoea treated with gelatin tannate. 3. Durbán Reguera F, López-Argüeta Alvarez S, Lopez Montes J, Redondo Viciana F, Reyes Castillo A, Esteban Carretero J. Prospective observational study on infants and children with acute diarrhoea treated with gelatin tannate. 4. Frasca G, Cardile V, Alonso MA, Fernandes V, Di Fulvio M, Bonina F. Gelatin tannate reduces the proinflammatory effects of lipopolysaccharide in human intestinal epithelial cells. Clinical and Experimental Gastoenterology 2012;5:61-67.5. De Servi B, Moreira da Silva R, Meloni M. New insights into the mechanism of gelatine tannate for acute diarrhoea. Part 2: antibacterial activity. Presented at the 33rd Congress of thye Francophone Association of Paediatric Gastroenterology, Hepatology and Nutrition, March 2012, Nantes (France).6. Esteban Carretero J, Durbán Reguera F, López-Argüeta Álvarez S, López Montes J. A comparative analysis of response to ORS (oral rehydration solution) vs. ORS + gelatin tannate in two cohorts of pediatric patients with acute diarrhea. Rev Esp Enferm Dig (Madrid) 2009; vol. 101. n.° 1:41-48.7. Loredana Guzganu I. Severe diarrhea in a 4-month old baby girl with acute gastroenteritis: a case report and review of the literature. Case Reports in Gastrointestinal Medicine 2012, article ID 920375.

DIARREE? PAK HET GOED AAN!

9377_V01_fc.indd 32 21-05-14 09:01

Page 33: JA! nummer 31

JA! zomer 2014 33

Ben je door je studie, opleiding en voortdurende nascholingen geheel bij de tijd wat betreft ziektebeelden en bijbehorende symptomen? Pas als je zelf ziek bent of het van nabij mee-maakt kom je erachter wat dat in de praktijk betekent: moe-heid, spierzwakte, geheugen-problemen of gehoorverlies. Dan maak je aan den lijve mee wat het betekent ziek of gehan-dicapt te zijn, wat zo’n klein woordje als moeheid verbergt.

Zijn we er ons als jeugdarts voldoende van bewust dat wij verstand hebben van ziekte-beelden, maar de zieke of haar ouders expert is over wat die ziekte in het dagelijks leven betekent? Vragen wij alleen hoe het gaat met het gene-zingsproces en de ziektepara-meters, of vragen we ook hoe het dagelijks leven met ziekte er uitziet?Wij registreren zwanger-schapsduur, het geboorte-gewicht en de apgarscore. We volgen de ontwikkeling

Luister: allemaal vogelsintensief als er sprake was van ernstige vroeggeboorte. Maar we vragen vaak niet, en al hele-maal niet systematisch, hoe een ouder het opgroeiend kind beleeft als alles goed lijkt te gaan: ervaart de ouder het kind nog steeds als superkwets-baar, heeft de ouder nog steeds die vlammende angst het kind te verliezen? Of heeft het kind in de beleving van de ouder die kwetsbaarheid achter zich gelaten? Ouders vertellen het niet als je er niet expliciet naar vraagt!

Bekijk zoiets eenvoudigs als gehoorverlies. Dan moet ik denken aan dat meiske wat bij het kleuterpgo onverwacht slecht hoorde. Door haar ouders en leerkracht was ze als dromerig getypeerd. Uiteindelijk kreeg ze buisjes en toen zij na de behandeling het ziekenhuis uit liep, pakte ze haar moeder bij de hand: ‘Mam, luister: allemaal vogels’! Moeder had tranen in de ogen toen ze het me vertelde!

ZonMw heeft een nieuw gezondheidsconcept gelan-ceerd: gezondheid is het vermogen van mensen zich aan te passen en een eigen regie te voeren, in het licht van fysieke, emotionele en sociale uitdagin-gen van het leven. Misschien gaat dat nieuwe concept ook jeugdartsen helpen om met ouders en kinderen te spreken over wat ziekte in het dagelijks leven betekent. Misschien dat het vragenlijsten gaat veran-deren. Vooralsnog is het vooral belangrijk dat we vragen naar hoe kinderen en hun ouders eerdere ziekte en behandelin-gen beleefd hebben en hoe het dagelijks leven met ziekte en zorg eruit ziet. Dan pas hoor je van de angst om een kleu-ter bij klasgenootjes te laten spelen, van een dagelijks leven dat heel klein is geworden door vermoeidheidsklachten of armoede, dan hoor je over de vogels. Hoeven we geluk-kig toch niet alle ziekten zelf meegemaakt te hebben!Anja

Medeauteur Leontine ten Hoopen van een artikel over TSC in de vorige JA! schreef ons eind maart: ‘In de recent verschenen JA! Jeugdgezondheidszorg Actueel! staan twee artikelen over tubereuze sclerose. Het artikel ‘Druk gedrag bij Tubereuze Sclerose Complex’ is deels van mijn hand. Omdat de ontwikkelingen in de wereld van tubereuze sclerose heel snel gaan, is een deel van de tekst bij verschijning al

Aanvullingen op artikelen over TSC (verschenen in de JA!30)

weer enigszins achterhaald. Met name de diagnostische criteria waarvan een tabel is opgenomen en de illustratie van de huisartsenbrochure zijn inmiddels ver-nieuwd en aangepast. Graag wil ik deze, mede namens de Stichting Tubereuze Sclerosís Nederland (STSN), onder uw aandacht brengen, omdat de jeugdgezondheidszorg zeker met deze kinderen in de dagelijkse prak-

tijk te maken heeft. Tevens wil ik u wijzen op een primeur, namelijk de uitgave van het nieuwe boekje Wat is TSC?. Informa-tie hierover is te verkrijgen bij de STSN (www.stsn.nl/)

Richtlijnen en huisartsenbrochure kunt uw downloaden via de AJN-site: http://ajn.artsennet.nl/Artikel/JA-30-maart-2014.htm

C O L U M N

9377_V01_fc.indd 33 21-05-14 09:01

Page 34: JA! nummer 31

JA! zomer 201434

D E V E R W O N D E R I N G

Een ander universum Agaath Cornel-Muysken

Door toeval kwam ik ruim twee jaar geleden als huisarts in de jeugd-

gezondheidszorg terecht. Op zoek naar informatie over schoolverzuim

stuitte ik op een advertentie voor een jeugdarts en gedreven door

nieuwsgierigheid en de behoefte aan een nieuwe uitdaging reageerde ik.

Ik werd aangenomen en met enig ontzag in de nieuwe organisatie ontvan-

gen. Al gauw merkte ik dat mijn collega’s de verwachting hadden dat ik,

als huisarts, toch enigszins de wijsheid in pacht had. Niets bleek echter

minder waar.

Het ontbreken van een hulpvraag van ouders en kinderen die mijn spreekuur bezochten, de complexe problematiek, de overweldigende, maar even ondoor-zichtige veelheid aan hulpverlenende instanties naar wie ik zou kunnen ver-wijzen, en de onzekerheid of ouders zouden terugkeren als de hulp die ik had voorgesteld faalde, maakte dat ik mij al snel realiseerde dat de com-petenties van een huisarts zeker niet afdoende waren voor een jeugdarts. Waar een half uur per consult mij aan-

vankelijk een grote luxe leek – na de tien minuten, die ik gewend was –, bleek dat ik daar lang niet genoeg aan had. Regel-matig moest ik gevoelige thema’s als opvoeding, ontwikkelingsachterstand of het vermoeden van kinderpsychiatri-sche aandoeningen aan de orde stellen. Zo nu en dan kwam een gezin niet opdagen. Waar ik daar aanvankelijk opgelucht over was, omdat het tijd bood om de vele administratie overdag af te werken, kwam ik er achter dat dit alleen maar meer werk met zich mee-

bracht. Veel van de ouders waren met een reden niet gekomen en het kostte vervolgens de nodige moeite om ze te overtuigen van het belang van een con-sult, alvorens hen alsnog te zien.Daarnaast was de groep schoolkin-deren die onder mijn verantwoorde-lijkheid viel vele malen groter dan de populatie van de huisartsenpraktijk waar ik vandaan kwam. Het digitaal dossier bood nog geen mogelijkheden om ‘zorgenkinderen’ goed in beeld te houden, dus mijn bureau raakte al snel bezaaid met briefjes en schriftjes met aantekeningen.Maar tegenover deze beginnerspro-blemen stonden ook de kleine succes-sen: gezinnen die dankbaar waren na een geslaagde opvoedondersteuning, de overplaatsing naar een passendere vorm van onderwijs, goede begelei-ding na het stellen van een psychiatri-sche diagnose of een normaliserend gesprek. En dan waren er kinderen waarbij een jarenlange situatie van kin-dermishandeling werd doorbroken.In de tussentijd werkte ik door als huisarts en probeerde ik iets van mijn enthousiasme voor de jeugdgezond-heidszorg op collega-huisartsen over te brengen, onder andere door het orga-niseren van gezamenlijke nascholings-bijeenkomsten.‘Het lijkt of er naast mijn bekende we-reld nog een ander universum bestaat’, verzuchtte een collega-huisarts. En zo is het inderdaad voor veel huisartsen en andere professionals in de zorg: ze hebben geen idee van de activiteiten en mogelijkheden van de JGZ. Dat ze niet meer contact zoeken met de jeugdarts komt meestal voort uit onbekendheid met het vak. Aan ons dus de schone taak om de huisartsen en andere pro-fessionals in ons werkgebied beter te informeren en de samenwerking te intensiveren.

Agaath Cornel-Muysken, jeugdarts en huis-arts. Twitter: @AgaathC

Agaath Cornel-Muysken

9377_V01_fc.indd 34 21-05-14 09:01

Page 35: JA! nummer 31

35 JA! zomer 2014 35 JA! zomer 2014 35

B O E K E N

De auteurs willen met dit boek, geschre-ven voor zowel ouders, leerkrachten, hulpverleners als beleidsmakers, op-roepen tot een maatschappelijk debat over overdiagnosticering. De auteurs werk(t)en als docent, psychomotorisch therapeut, NLP-practitioner, coördina-tor Dyslexie en Remedial Teaching, en kinder- en jeugdpsycholoog. Hoewel kinderen niet anders zijn dan vijftig jaar geleden, krijgen ze steeds vaker etiketten opgeplakt. Dit gebeurt volgens de auteurs ook steeds meer zonder dat aan alle diagnostische crite-ria is voldaan of zonder consultatie van gespecialiseerde hulpverlening. Het probleem van overetikettering wordt beschreven vanuit verschillende invalshoeken. De maatschappij is ver-anderd. Gezinnen zijn kleiner en kin-deren leren minder van elkaar. Daar-naast projecteren ouders hun hoop en verwachtingen maar op één of twee kin-deren, en accepteren misschien minder snel dat deze niet perfect zijn. Ouders en kinderen hebben meer (keuze)vrijheid, maar ook minder houvast. Kinderen krijgen minder structuur en grenzen. In de consumptiemaatschap-pij lijkt er ook sprake van het consume-ren van hulp. Er is druk om optimaal te presteren. Maar scores boven en onder het gemiddelde zijn normaal, daarom is er sprake van een gemiddelde!

De drang om een kind een bepaalde stoornis ‘op te leggen’ komt meestal voort uit de wens het kind het zo goed mogelijk te laten doen. Ouders en leer-krachten vinden dat het kind recht heeft op bepaalde maatregelen. Voor extra maatregelen zijn echter ‘bewijzen’ nodig, zodat ouders op zoek moeten gaan naar een stoornis bij hun kind. Om een beschrijvende diagnose te krij-gen, moet een kind aan een aantal crite-ria voldoen. De problemen moeten aan-

Normale kinderen; ze bestaan nog

Michèle Haagmans

getoond zijn met betrouwbare tests, er mag geen andere oorzaak zijn, het kind moet efficiënt onderwijs gehad hebben en er moet sprake zijn van hardnekkig-heid. Lang niet altijd is dit het geval. Bij het aantonen van hardnekkigheid is het probleem bijvoorbeeld dat het kind een voldoende lange periode hulp gehad moet hebben, maar deze hulp wordt pas vergoed als er een diagnose is.

Volgens de auteurs zou het beter zijn als de knelpunten in het leerproces goed in beeld worden gebracht en het kind aan de hand daarvan begeleid wordt. Een diagnose zou niet nodig moeten zijn, ieder kind in het basisonderwijs heeft recht op zorg op maat.

Je moet je ook afvragen of het kind er wel beter van wordt als het een ‘stoor-nis’ heeft: je ontneemt het de kans om ‘normaal’ te zijn, en misschien ook wel de kans om datgene te leren waar het moeilijkheden mee heeft. Mensen kunnen bevooroordeeld zijn doordat ze weten wat je stoornis is, en wat bete-kent dat voor je kansen op de arbeids-markt? Er is geen test om te kijken of het kind na een aantal jaren nog voldoet aan de criteria voor diagnose.Voor de kinderen met echte hardnek-

kige leerstoornissen is overetikettering van zo veel meer kinderen met lichtere problemen ook niet gunstig. Wat bete-kent ondersteuning van deze kinderen nog als iedereen voor dezelfde maatre-gelen in aanmerking komt? Een belangrijk iets om over na te den-ken vond ik: ieder kind dat buiten-schoolse therapie nodig heeft, is een kind dat moet overwerken, en dat week in, week uit.

De auteurs geven aan dat in plaats van het opstellen van verklaringen, het eer-lijker is om voor ieder kind te inventa-riseren wat de behoeften zijn en welke aanpak er nodig is. Een goede diagnose is beschrijvend en handelingsgericht. Er moet meer gekeken worden naar de sterke kant van kinderen.

Hier is bij uitstek een taak voor de JGZ: normaliseren en adviseren waar dat kan, en de kinderen voor wie meer zorg noodzakelijk is, verwijzen naar de juiste hulpverlener.

Wendy Peerlings, Sam Geuens en

Jeroen Pasveer (2013): Normale kinderen – ze bestaan nog. Houten,

LannooCampus, 200 pag. Ð 19,99

EAN 9789401412438

9377_V01_fc.indd 35 21-05-14 09:01

Page 36: JA! nummer 31

JA! zomer 201436

Wanneer 3 oktober 2014 van 09.00 - 17.30 uur

Waar Corpus, Leiden

Voor wie Jeugdartsen en -verpleegkundigen

(Kinder)diëtisten

Gewichtsconsulenten

Praktijkondersteuners en –verpleegkundigen

Accreditatie Accreditatie wordt aangevraagd voor jeugdartsen

en –verpleegkundigen, (kinder)diëtisten en

praktijkondersteuners en –verpleegkundigen

Kosten Dit congres wordt u volledig aangeboden door het

FrieslandCampina Institute Nederland

Aanmelden Aanmelden voor het congres kan via

www.frieslandcampinainstitute.nl/nl/congres

Vragen? E [email protected]

T 0317 711 646

Kinderen eten minder basisvoedingsmiddelen en meer

‘extraatjes’. Wat zijn hiervan de gevolgen op de gezondheid

later in het leven? Wanneer begint de ontwikkeling

van eetgedrag? En hoe kan de gezondheidszorg nog

effectiever bijdragen aan een gezonder voedingspatroon

van kinderen? Tijdens het congres wordt ingegaan op

de factoren die van belang zijn voor de ontwikkeling van

goede eet- en leefgewoonten bij kinderen voor gezondheid

later in het leven. Ook is er aandacht voor de nieuwe

JGZ-richtlijn Voeding en eetgedrag.

Presentaties van onder andere:

• Prof. Dr. Ir. Kees de Graaf over de ontwikkeling van

smaakvoorkeur en eetgedrag bij 0-4 jarigen.

• Dr. Edith van den Hooven over de rol van voeding bij

botopbouw in kinderleeftijd.

• Ir. Brenda Glas over de rol van de kinderdiëtist bij de

ontwikkeling van een gezonder voedingspatroon bij

kinderen.

Praat tijdens het congres mee over:

• De rol van o.a. JOGG en het Diabetesfonds in

voorlichting over een gezonde leefstijl ter preventie

van chronische ziekten.

• Wat kan de gezondheidszorg doen om nog meer bij te

dragen aan het gezond laten opgroeien van kinderen.

En wat is de rol van de jeugdzorg hierin?

Voor het volledige programma en aanmelding:

www.frieslandcampinainstitute.nl/nl/congres

Congres ‘Jong geleerd is oud gedaan’

Congres ‘Jong geleerd is oud gedaan’Het belang van de ontwikkeling van goede eet- en leefgewoonten

3 oktober 2014 - Corpus te Leiden

9377_V01_fc.indd 36 21-05-14 09:01

Page 37: JA! nummer 31

JA! zomer 2014 37

V A N H E T B E S T U U R

U I T D E P R A K T I J K

De workshops sociale media wor-den nog steeds enthousiast bezocht. Steeds meer commissies, besturen en leden gebruiken de nieuwe media om met elkaar in contact te komen. Ver-gaderingen met lange reistijden zijn vervangen door vergaderingen met een

AJN – digitaal: JA!Een digitale weg is ingeslagen. De koers is uitgezet. De AJN houdt koers.

kopje thee of koffie, ieder op zijn eigen bank. U kunt vanaf diezelfde bank uw eigen gegevens bij de AJN aanpassen. E-captain biedt actuele gegevens over u en uw collega’s. De AJN-website wordt op dit moment geheel vernieuwd. Hij krijgt een

nieuwe look en wordt aangepast aan het apparaat waarop je de site bezoekt. Overzichtelijker, gebruikersvriendelij-ker, moderner. Het jaarverslag krijgt een nieuw digitaal jasje. Een jasje met een vertrouwde voering die print- baar is.

De fysieke omgeving en evidence-based werken

Vasanthi Iyer

De fysieke omgeving van de jeugdarts is aan verandering onderhevig. Van CJG's waar menig jeugdarts spreekuur draait, gaan we naar een situatie waarbij we nog dichter bij de burger moeten gaan werken. Dit alles heeft tot doel om een efficiënt en effectief gezondheidsbeleid uit te voeren waar de jeugdarts in mee-beweegt. Geen punt, want 'adapteren' (nieuwe definitie van gezondheid)1 kunnen we als de beste. Aan de hand van twee voorbeelden leg ik een ver-band tussen hoe we goede dingen doen (gezondheidswinst) en hoe we dingen goed doen (evidence-based werken). Ik begin met de vaccinatiegraad en hygi-ene. Tijdens mijn opleiding tot basisarts in de tropen leerde ik intramusculaire injecties geven als stappenplan: handen wassen, spuiten en naalden uitkoken (Public Health was arm), huid ontsmet-ten en injecteren. Dat het anders kon, bleek toen ik in Nederland mijn eerste Hepatitis B-vaccinatie kreeg. De arts/apotheker vroeg mij om mijn mouw op te stropen en ik werd geïnjecteerd zon-der dat er ontsmet werd (schande!). Jaren ontsmette ik zelf trouw de jonge armen en benen met 'chloorhexidinedoekjes',

totdat de RVP-richtlijn aangaf dat het niet meer hoefde. Veranderen dus, maar hoe is het elders? Het handelen op basis van evidence is afhankelijk van de omge-ving en kan verschillen; ontsmetten is bij de JGZ misschien niet meer nodig, het AMC te Amsterdam blijft het wel ver-plichten. In een tertiair ziekenhuis met ernstig en soms bijzonder zieke mensen zijn patiënten immers extra kwetsbaar voor infecties. Hygiëne en evidence-based werken zijn afhankelijk van de omgeving. Gelukkig werken we op maat en is de vaccinatiegraad hoog. Het tweede voorbeeld gaat over visusscreening. We hebben een mooie richtlijn die aangeeft hoeveel meter af-stand je moet aanhouden om een goede meting af te nemen. En o wee als het minder is dan vijf meter of als je slecht licht hebt. In de setting van het consulta-tiebureau is het prachtig geregeld. Voet-jes geplakt op vijf meter van de visuskaart en spotverlichting om iedere laars, kerk of Landoltring in beeld te krijgen. Het was toch weer anders toen ik op scholen kwam en het moest doen met een kaart op het aanrecht en een kind dat op de schooltafel moest zitten om de afstand

en hoogte te kunnen optimaliseren. Met een meetlint checkte ik uiteraard de afstand, of het licht voldoende was betwijfelde ik soms, mijn eigen zicht was de referentie. Het gaat tenslotte om het doel, goed kunnen zien, en bij een onvoldoende score wordt een onderzoek op indicatie uitgevoerd, op school. Je adapteert, want je wilt dichtbij de burger werken, het kind.De JGZ (lees: jeugdarts) vind ik erg flexi-bel. Ook al wordt er met taken geschoven en moet er overal met koffers vol spul-len worden gesjouwd om onderzoeken te doen: we stropen onze mouwen op en vaccineren conform richtlijnen zeer efficiënt in sporthallen; we 'adapteren' om ons vak overal uit te oefenen. We doen hele goede dingen (we hebben een gezonde jeugd) maar misschien moeten we iets meer aandacht schenken aan waar en hoe we de goede dingen goed doen! Adapteren kent grenzen.

Vasanthi Iyer,arts M&G en werkzaam bij TNO

Noot

1. http://www.zonmw.nl/nl/over-zonmw/parels/nieuw-concept-van-gezondheid/

Marleen Johannes, bestuurslid AJN

9377_V01_fc.indd 37 21-05-14 09:01

Page 38: JA! nummer 31

38 JA! zomer 201438

V A N H E T B E S T U U R

Waar leidt de weg ons heen?

Het wordt een mooie reis met nieuwe mogelijkheden die we willen laten samenvloeien met de papieren media die we nu gebruiken.De JA! en de website zullen met elkaar verbonden worden. We willen discus-sies naar aanleiding van berichten op de website en in de JA!. Leden komen zo nog meer met elkaar in contact. We kunnen elkaar versterken en van elkaar leren. Kennis met elkaar delen. De erva-ring van anderen direct meenemen in de praktijk die u morgen weer tegen-komt. Lees een artikel in de JA! en praat erover met collega’s via de AJN-website of Facebook. Het is leuk en efficiënt als u direct op een digitaal artikel kunt rea-geren, gepubliceerd op de website. De informatie uit de JA! kunnen we beter benutten. Door zoektermen te gebrui-ken wordt kennis beter beschikbaar gemaakt. De hele tekst kan doorzocht worden, of er kunnen tags (labels) aan gehangen worden. Daarmee wordt de inhoud van de JA! ook vindbaar via zoek-

machines op internet. Door themados-siers aan te leggen kunnen we informa-tie groeperen, waardoor alle informatie over een onderwerp bij elkaar staat en beter te vinden is. Makkelijk toeganke-lijk op elk moment en op iedere plaats die voor u het handigste is.Dit zijn de eerste stappen naar een JA!-digitaal, of 2.0, zo u wilt. Op uw compu-ter, tablet, smartphone of Google Glass lezen waar u maar wilt en meteen uw ideeën en gedachten delen. En mocht u iets over een onderwerp of mening zoe-ken, de inhoud is ‘full tekst’ doorzoek-baar. Hebt u een vraag, een thema, een dilemma waar u verder mee moet? De digitale JA! kan het podium zijn, of de arena, of kan het naslagwerk worden. Het zou mooi zijn als we meer artike-len op de website kunnen publiceren. Daarmee kunnen we ook meer partners bereiken. En op die manier aan meer mensen laten zien waar jeugdartsen zich mee bezig houden. Interessante artikelen publiceren voor een groter publiek. En met de publicatie van het

artikel is het niet afgelopen, met reac-ties en aanvullingen schrijft het artikel zich door, met elkaar. Via social media als blogs, Twitter en Facebook worden kennis en informatie dynamischer.

Verbinden en u laten zien

Het werk van de jeugdartsen, de kwa-liteit waarmee we het werk uitvoeren delen met anderen. Laten zien waar we voor staan en waar we ons op vele niveaus mee bezig houden. Zorgen dat er niet vragend wordt gekeken als we het over de preventieve zorg hebben die de jeugdartsen leveren. Onze taken lij-ken zo vanzelfsprekend, maar waarom weten anderen dan vaak niet wat we doen? Nieuwe middelen van communi-catie kunnen we gebruiken om aan de bekendheid van de jeugdarts te werken. Profilering is en blijft belangrijk. Daar past ook het meereizen op de digitale snelweg bij.

De digitale weg zien wij als een avon-tuur in de goede richting.

Nieuws van het Bedrijfsbureau Yvonne de Vette

Smoelenboek in plaats van

vademecum

Met ingang van dit jaar verspreidt de AJN voor het eerst geen vademecum meer aan de leden. Het vorig jaar inge-voerde systeem E-captain voorziet in deze functie door-de-leden-voor-leden-module in Mijn Captain. De mogelijkhe-den zijn recent uitgebreid waardoor we iedereen oproepen om een mooie foto te uploaden in Mijn Captain zodat uw collega-jeugdartsen weten welk gezicht bij welke naam hoort. Op die manier krijgen we een mooi gevuld Smoelen-boek. U kunt dit document ook printen mocht u toch een papieren exemplaar op uw bureau willen hebben.

Uitbreiding van de dienstverlening

Met ingang van 1 april heeft het Bedrijfs-bureau de ledenadministratie en secre- tariële ondersteuning van de Neder-

landse Vereniging Artsen Beleid Management Onderzoek (NVAG) overgenomen. Nog twee andere ver-enigingen binnen de Koepel Artsen Maatschappij en Gezondheid (KAMG) hebben aangegeven interesse te heb-ben taken bij het AJN-Bedrijfsbureau onder te willen brengen. De uitbreiding van de dienstverlening aan de KAMG en NVAG hebben we nog kunnen opvan-gen met uitbreiding van de huidige contracten. Mochten er in de toekomst nog meer verenigingen komen dan zul-len we het Bedrijfsbureau moeten gaan uitbreiden.

Alleen automatische incasso voor

wetenschappelijke dagen

Met de invoering van SEPA1, is het nu ook mogelijk om een doorlopende machtiging af te geven voor alleen de wetenschappelijke dagen. Dit voor-

komt iedere keer de rompslomp van het tekenen van de eenmalige machtiging en opsturen. De aanmelding via Mijn captain gaat daardoor nog eenvou-diger. Als u deze machtiging afgeeft zullen wij alleen de wetenschappelijke dagen via automatische incasso innen; u blijft dan gewoon de factuur voor de jaarlijkse contributie ontvangen.

Bewijs van lidmaatschap

Voor het aanvragen van de AGB-code wordt in veel gevallen gevraagd naar een bewijs van lidmaatschap van de beroepsvereniging. Met ingang van 2014 is het mogelijk om na betaling van de contributie dit bewijs van lidmaat-schap zelf via Mijn Captain op te halen.

Noot

1. http://nl.wikipedia.org/wiki/Single_Euro_Payments_Area

9377_V01_fc.indd 38 21-05-14 09:01

Page 39: JA! nummer 31

JA! zomer 2014 39

www.infacol.nl

lucht op!Darmkrampjes?

Infacol: bij vastzittende lucht,buik- en darmkrampjes.

Baby’s krijgen tijdens hun voeding lucht binnen, die vast kan gaan zitten en zo buik- en darmkrampjes veroorzaakt. Gelukkig is dat tijdelijk en bovendien

eenvoudig te verhelpen. Infacol is een gecertificeerd medischhulpmiddel waarvan de veiligheid en doeltreffendheid bepaald zijn

onder richtlijn 93/42/EEC betreffende Medische Hulpmiddelen.Infacol kan vanaf de geboorte én voor onbepaalde tijd worden gebruikt.

Het voedingspatroon van de baby hoeft niet te worden aangepast en ook speciale dieetvoeding is niet nodig.Infacol wordt gegeven vóór elke voeding.

Het is ook geschikt om bij borstvoeding te gebruiken. Infacol heeft alleen effect op het bevrijden van vastzittende lucht, zonder het natuurlijke

ontwikkelingsproces van de darmen te beïnvloeden.

Geschiktom vanaf degeboorte tegebruiken!

Infacol is een medisch hulpmiddel. Lees voor gebruik de gebruiksaanwijzing.KOAG 2977-1212-2283.

Infacol is een product van de makers van Sudocrem

ForestHealthcare

Diarree?Tasectan met dubbele werkingeffectief tegen diarree* én pakt de oorzaak aan

www.tasectan.nl

Tasectan laat je niet zitten!®

ForestHealthcare

Tasectan is een product van de makers van Sudocrem.Tasectan is een medisch hulpmiddel. Lees voor gebruik de gebruiksaanwijzing.

*binnen 12 uur ** bij gebruik volgens de gebruiksaanwijzing

vermindert buikkrampen en overmatige ontlasting

geen bijwerkingen en contra-indicaties**

zeer veilig; geschikt voor kinderen vanaf 0 jaar

geen onnodige hulpstoffen, alleen werkzame stof

geen effect op de darmen

herstelt de vochtbalans door oorzaak uit de darmen af te voeren

9377_V01_fc.indd 39 21-05-14 09:01

Page 40: JA! nummer 31

JA! zomer 201440

9377_V01_fc.indd 40 21-05-14 09:01