Interview Rita van Driel - Grenzeloos actief Magazine, december 2016
Interview Hans van Driel, in Intellectueel Kapitaal, december 2011
-
Upload
tilburg-university -
Category
Education
-
view
1.073 -
download
1
description
Transcript of Interview Hans van Driel, in Intellectueel Kapitaal, december 2011
IK201107
W at is web 3.0? Volgens
Wikipedia is het de der-
de fase in de ontwikke-
ling van het internet.
Daarmee slaat meteen
de verwarring toe. Is het web synoniem met in-
ternet? Ik weet niet beter dan dat met ‘het web’
het World Wide Web (WWW) wordt bedoeld;
sinds begin jaren negentig onderdeel van inter-
net, dat op zijn beurt dateert uit de jaren zestig.
Internet was aanvankelijk ontwikkeld voor het
Amerikaanse ministerie van Defensie; universi-
teiten en overheidsinstellingen in verschillende
westerse landen gingen er in de jaren tachtig ge-
bruik van maken. Met web 1.0, de eerste fase van
het world wide web, kwam internet rond 1995
binnen het bereik van het bedrijfsleven en ver-
volgens het grote publiek. In de beginjaren was
een website niet veel meer dan een uithangbord
van een organisatie. Met functionaliteit als in-
teractiviteit, uploaden van bestanden en video’s
afspelen was de tweede fase van het web bereikt:
web 2.0. Nu staan we aan de vooravond van web
3.0, de derde fase van het web. Of…
“Het web is aan het verdwijnen”, zegt Hans van
Driel, vice-decaan onderwijs en universitair
hoofddocent Media & Cultuur aan de Universi-
teit van Tilburg. “Het World Wide Web is veel
1.0 en een beetje 2.0. Je moet naar het web toe,
het komt niet naar je toe. Het web presenteert,
het web stelt tentoon – en zal als informatiebron
ook zeker blijven bestaan – maar is wel achter-
haald. Het daadwerkelijk samen leven gaan we
doen buiten het web. Maar niet buiten internet!
Web 3.0 is daarom eigenlijk een contradictie. In
mijn beleving kan web 3.0 niet bestaan. Wel in-
ternet 3.0.”
Henk Verbooy
Niks web 3.0, samenleven 3.0!De techniek gaat steeds sneller. We halen haar niet meer in, en kunnen niet meer alles bijhouden. Maar moet dat? vraagt Hans van Driel zich af. De hoofddocent Media & Cultuur van de Universiteit van Tilburg leeft steeds meer 3.0. “Ja, ik mis dingen. So what!”
Internet 3.0 staat voor de verwevenheid van in-
ternet met de maatschappij, met ons leven?
Ja, we kunnen het daarom beter hebben over
samenleven 3.0: netwerken, sociale media, apps,
the internet of things… Het web, als onderdeel
van internet, raakt daarbij op de achtergrond.
Web was tien jaar lang synoniem voor internet.
Het had ook heel veel functies van internet. Nu
krijgt het web steeds meer een etalagefunctie
terwijl heel veel andere functionaliteit wordt
overgenomen door andere digitale media. Ver-
gelijk het maar met e-mail. Dat werd met de
komst van het web, rond 1995, populair bij het
grote publiek. Nu zie je dat de functionaliteit van
e-mail langzamerhand divergeert naar andere
media. Zo gebruik ik in veel gevallen Twitter in
plaats van e-mail, en gebruik ik Yammer voor
de interne communicatie.
Eind november schreef de Volkskrant dat ICT-be-
drijf Atos e-mail in de ban doet: “Negentig pro-
cent van de mailtjes is tijdverlies, aldus de top
van het bedrijf. Atos-werknemers moeten weer
met elkaar leren praten, zodat de e-mail binnen
anderhalf jaar kan worden afgeschaft.”
Verbieden vind ik nou weer echt een 1.0-actie.
Je zult toch binnen een bedrijf moeten voorschrij-
ven via welke kanalen mensen met elkaar com-
municeren?
Waarom? Dat is wel heel 1.0 gedacht. De uni-
versiteit wil intern communiceren via Yammer.
Om dat voor elkaar te krijgen, kun je kiezen uit
een paar strategieën. De 1.0-strategie is dat je
door de automatiseringsafdeling op iedere pc
van de werknemer het icoon van Yammer plaatst
en verbiedt dat iedereen nog communiceert via
FO
TO
GR
AF
IE D
AN
IËL
LE
VA
N D
ER
SC
HA
NS
e-mail. Nou, dat kon je misschien vijftig jaar ge-
leden doen, maar in deze tijd is dat volstrekt ab-
surd. Dus je begint gewoon met Yammer en je
zorgt ervoor dat ook mensen van het bestuur
Yammer gebruiken om mededelingen te doen.
Dat is de manier waar we hier voor gekozen
hebben. Dan merk je dat het een inktvlek wordt,
omdat mensen anders informatie gaan missen.
Dan wordt het vanzelf belangrijk.
Het blijft even dwingend. Als het bestuur zijn me-
dedelingen via Yammer verstuurt, dan heb je –
als je kennis van die mededelingen wilt nemen –
geen andere keus dan ook Yammer te gebruiken.
Het is niet zo dat nooit iets dwingend is. Alles is
dwingend; jouw lichaam dwingt je ook om te
eten en adem te halen. Het gaat mij er om of je
zelf er het belang van inziet iets te doen of te la-
ten.
Dingen ontstaan, en afhankelijk van het belang
– jouw belang − kies je ergens voor. Op deze
universiteit hebben we bijvoorbeeld de digitale
leeromgeving Blackboard. Dat is een verschrik-
king: te Amerikaans, en totaal niet aansluitend
bij de belevingswereld van de studenten. In de
cursus Mediawijsheid hebben we ervoor geko-
zen Blackboard niet meer te gebruiken. We wil-
len alleen nog media gebruiken waarvan stu-
denten in hun normale leven ook gebruikma-
ken: Google Docs, Facebook, Yammer… Black-
board wordt ingeruild voor de persoonlijke
leeromgeving van de student, zodat de leerom-
geving met de student meegroeit en hij er ook
na de universiteit gewoon mee door kan gaan.
Het zijn keuzes die mogelijk worden gemaakt
door de technologie.
Dat is wel wat ongenuanceerd, maar ik kan niet
ontkennen dat de digitalisering het aantal mo-
gelijkheden ernstig heeft uitgebreid. Internet en
digitalisering hebben echt een revolutie teweeg
gebracht.
Ik citeer techniekfilosoof Steven Dorrestijn: “Tech-
niek doet meer dan tegemoetkomen aan bestaan-
de behoeften. Zo gauw wij nieuwe producten of
apparaten gebruiken, veranderen die behoeften.
En veranderen wij zelf.” Is dat niet wat nu gebeurt
met internet? En ook in een heel snel tempo?
Ik heb ooit als gedachte-experiment de ontwik-
keling van de mens in 24 uur gepropt, van mid-
dernacht tot middernacht. Het begint dan met
de eerste mens die rechtop gaat staan, en nu,
vandaag, is het weer middernacht. Het schrift is
ontstaan om acht minuten voor middernacht,
en de digitalisering om één seconde voor mid-
dernacht. Dus ja, het gaat sneller en sneller.
Vooral nieuwe media – fotografie, radio, televi-
sie, computer, internet, et cetera – volgen elkaar
steeds sneller op. Je vraagt je af hoe we dat al-
lemaal hebben kunnen bijhouden. Nou, dat kon-
den en kunnen we omdat we veranderen, me-
de onder invloed van die technologie.
En veranderen we genoeg? Ik heb nou juist de in-
druk dat de kloof tussen wat technisch mogelijk
is en het gebruik dat wij van de technische mo-
gelijkheden maken, steeds groter wordt.
Het ligt er aan op welk abstractieniveau je daar
naar kijkt. Wat ik een mooie metafoor vind is
dat je de 1.0-situatie, dus vóór de digitalisering,
koppelt aan de schriftcultuur. Die situatie ver-
toont ook alle kenmerken van het schrift. Inter-
net is dan veel meer een metafoor voor de 3.0-si-
tuatie. Als je het op dat niveau bekijkt, dan zie je
dat onze blik op de wereld niet meer is dan een
bril waardoor we naar die wereld kijken. En dat
die blik op de wereld radicaal beïnvloed is door
die schriftcultuur: hiërarchisch, vaste relaties,
mechanistisch. Het probleem is die bril, terwijl
er ook een andere bril mogelijk is, namelijk een
bril waarmee we de wereld niet als een hiërar-
chie zien, maar als een associatief vlak. Die ou-
derwetse bril veroorzaakt de kloof tussen ons
en de technologie.
Heel lang werd het geheugen voorgesteld als een
ladekast, een soort Windows Explorer. Met map-
pen waarin je papiertjes – geheugen – opborg.
Dat past helemaal in die schriftcultuur, die
1.0-cultuur. Nu wordt het geheugen gezien als
een netwerk, met allemaal knooppunten, en die
knooppunten onderhouden wisselende relaties.
De metafoor is veranderd, maar de blik, de bril,
is dezelfde.
Dus ja, de techniek gaat steeds sneller en we ha-
len haar niet meer in. Moet dat? In de 1.0-situa-
tie willen we vooral grip houden op alles. Het
gaat om controle. Daarin past dat je alles wilt
bijhouden. De 3.0-situatie is veel meer loslaten,
is steeds meer ‘wat maakt het uit’. De goede
3.0-vraag is dan ook ‘so what?’.
So what? Als ik op zoek ben naar informatie wil
ik zekerheid. Google, bijvoorbeeld, is een prach-
tig medium. Maar als wij nu, ieder achter onze
eigen laptop, dezelfde zoekvraag invoeren, krij-
gen we verschillende resultaten. Google past zich
aan; aan jou, aan mij. Google geeft mij antwoord
en houdt rekening met wat het van mij weet.
Pak een encyclopedie uit de jaren zestig en zoek
het lemma homoseksualiteit op. De beschrijving
van dat lemma is het perspectief van een geleer-
de meneer, namelijk wat hij over homoseksua-
liteit denkt te weten. Wat daar staat, geldt allang
niet meer. Kijk wat tot in de jaren tachtig in de
Van Dale bij ‘volleybal’ stond: “Door twee ploe-
gen van zes spelers gespeeld balspel waarmee
zelfs grote mensen zich wel vermaken, bestaan-
de in het heen en weer slaan van een bal over
een net”. Het idee dat in een 3.0-situatie infor-
matie onbetrouwbaarder is dan in de 1.0-situa-
tie is echt flauwekul.
Is het in een 3.0-situatie dan in ieder geval niet
veel makkelijker om een schijnwerkelijkheid voor
te spiegelen?
Zeker. Wat is daar mis mee?
Ik wil geen schijnwerkelijkheid. Ik wil waarheid.
Maar dat is 1.0. Geef mij maar eens aan wat
waarheid is. Waarheid is afhankelijk van de ge-
meenschap waar je je in bevindt, van de tijd, de
cultuur, van de ander. Waarheid verandert. En
jouw waarheid hoeft niet per se mijn waarheid
te zijn. Er zijn meerdere waarheden. In samen-
leven 3.0 stel je jezelf ook niet de vraag ‘wie ben
ik’, maar ‘wie zijn ik’.
Dezelfde informatie komt allang niet meer bij
alle mensen terecht. In een 1.0-situatie was dat
vaak wel het geval. Iedereen praatte op maan-
dag over Keek op de Week van Van Kooten en De
Bie, om maar een voorbeeld te noemen. Maar
informatie is diverser en gefragmenteerder ge-
worden. Nu zijn er veel meer media en kanalen
waar we uit kunnen kiezen of waar we ons niet
of nauwelijks aan kunnen onttrekken. Daarnaast
heb je vanuit 3.0 ook niet meer de behoefte om
al die informatie overal vandaan te halen. Toen
ik met Twitter begon, meende ik dat ik wat mis-
te als ik niet steeds op mijn timeline keek. Dat
is een ernstige 1.0-gedachte. Naarmate ik zelf
meer 3.0 word, werk ik ook aan mijn eigen ge-
drag. Ik ben mij ervan bewust dat ik dingen mis.
So what?
En de betrouwbaarheid van de informatie…?
Is belangrijk, maar op een andere manier dan
de meeste mensen denken. Het bepalen van de
betrouwbaarheid van individuele bronnen is on-
begonnen werk. De problematiek van betrouw-
baarheid vind ik interessanter dan bijvoorbeeld
betrouwbaarheidsprogramma’s en spelletjes die
door bibliotheken worden ontwikkeld. Die gaan
allemaal uit van de premisse ‘je hebt betrouw-
baar en je hebt onbetrouwbaar’. En ze hebben
lijstjes. Dat is de 1.0-wereld: het is waar of on-
waar, lelijk of mooi, goed of kwaad…
De realiteit is dat ik mijn wereldbeeld heb op-
gebouwd op basis van de bronnen die ik raad-
pleeg. Ik lees een krant, ik lees er geen tien. Ik
ga naar bepaalde – en meestal dezelfde – web-
Mediawijsheid
“Ik erger me behoorlijk aan de dominees in het
mediawijsheidlandschap. Waar ik mediawijsheid
tegenkom, is het bijna altijd het opgeheven vin-
gertje. Het is bijna altijd: ‘Pas op, we moeten be-
schermd worden tegen…’. Ik zeg niet dat er geen
gevaren bestaan. Ik ben wel een vooruitgangs-
optimist, maar ik ben niet blind. In de cursus die
wij nu voorbereiden is bijvoorbeeld privacy wel
een onderdeel, maar privacy is ook een heel be-
trekkelijk onderwerp. Het gaat vooral om moge-
lijkheden, over gebruik, bij onderzoek, bij het de-
len van kennis. Dat is een heel ander perspec-
tief op mediawijsheid dan wat ik elders zie.”
sites. Op televisie kijk ik naar de actualiteiten-
programma’s die mijn voorkeur hebben. Het
gaat er dus meer om hoe je tot meningen en oor-
delen bent gekomen. Daarbij is niet de vraag of
de bronnen die je gebruikt betrouwbaar zijn,
maar welke bronnen dat zijn, wat ze gemeen
hebben; met andere woorden, hoe je tot een be-
paald oordeel bent gekomen. Het is dus veel
meer procesmatig dan dat je a priori oordeelt
over de betrouwbaarheid van bronnen.
Hoe moet een bibliothecaris hiermee omgaan.
Wat moet er veranderen in zijn vak, in zijn ma-
nier van werken?
Ik kan me niet voorstellen dat er over tien jaar
nog een bibliotheek is: geen openbare biblio-
theek, geen universiteitsbibliotheek, geen be-
drijfsbibliotheek. Onze universiteitsbibliotheek
is onlangs nog geüpgraded; ik denk dat er nog
tien boekenkasten staan. En verder zijn er voor-
al werkplekken, wordt het samenwerken bevor-
derd, en omarmen we het seats2meet-principe,
zodat je weet welke kennis – in de zin van know-
ledge – er op een bepaald tijdstip aanwezig is.
De bibliotheek wordt vooral een plek van ver-
binding.
En de bibliothecaris…
Daar is een beter, digitaal alternatief voor. Dus
in de vorm van intelligente software op inter-
net, een agent.
Nu we toch vooruitkijken: Wat er komt na 3.0?
In mijn science fiction-gedachten zijn we dan
24 uur per dag online en is alle apparatuur, ook
de mobiele, verdwenen en geïntegreerd in de
voorwerpen om ons heen. Vlakken bijvoorbeeld,
zoals tafels, zijn tevens touch screens die via
spraakherkenning aangestuurd worden. De vol-
gende stap is dan een chip in onze hersenen,
waardoor ook die geïntegreerde apparatuur ver-
dwijnt.
Als je terugkijkt in de geschiedenis, dan móet
dit het resultaat zijn. Alle media zijn ooit robuust
begonnen, er is altijd gestreefd naar miniaturi-
sering, mobiliteit, combinatie van functionali-
teit en integratie van technologie. De ultieme
stap is dan een chip in onze hersenen.