INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

52
INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID RAPPORT 3 - 1972 DE OPNEMING DOOR PLANTEN VAN FLUOR UIT DE GROND een literatuurstudie door J. P. N. L. ROORDA VAN EYSINGA gestationeerd aan het Proefstation voor de Groenten- en Fruitteelt onder Glas te Naaldwijk 1972 Instituut voor Bodemvruchtbaarheid, Oosterweg 92, Haren (Gr, ) Inst, Bodemvruchtbaarheid, Rapp. 3 - 1972

Transcript of INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

Page 1: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID

RAPPORT 3 - 1972

DE OPNEMING DOOR PLANTEN VAN FLUOR UIT DE GROND

een l i t e ra tuurs tud ie

door

J. P. N. L. ROORDA VAN EYSINGA

gestationeerd aan het Proefstation voor de Groenten- en

Fruitteelt onder Glas te Naaldwijk

1972

Instituut voor Bodemvruchtbaarhe id , Oos te rweg 92, Ha ren (Gr, )

Inst , Bodemvruchtbaarhe id , Rapp. 3 - 1972

Page 2: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

RvE 72-1-51 (500)

Verschijnt ook als no. 13 in de Informatiereeks van het Proefstation voor de Groenten- en Fruitteelt onder Glas te Naaldwijk

Page 3: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

SUMMARY t J ^ ' ,i"*'

The uptake by plants of fluorine from the soil; a literature review.

1. Introduction

It was found that triple superphosphate can have an unfavourable in­fluence on fresia, due to its fluorine content. Therefore the literature was studied. There are many references dealing with this element.

2. Occurence of fluorine

2.1 in minerals

The earth's crust contains 270 to 290 ppm F. The most important fluorine-containing minerals are fluorspar and fluorapatite.

2.2 in soil

Fluorine in soils is found in the crystal lattice of minerals, as Calciumfluoride, as apatite, and in the soil solution or adsorbed : as ions or undissociated fluorine compounds. In experiments with lysimeters only a small percentage of the fluorine was leached, except in the case where slags of an electric reduction-furnace were incorporated.

2.2.1 Content of water soluble fluorine in the soil

The water soluble F-content in some Belgian soils ranged from 0.1 to 8 ppm F. In Sweden higher values were found when the soil was extracted in a ratio 1 : 40. In Great Brittain the average content was 0.6 ppm F (extracted with 0.01 M CaCl? in a ratio 1 : 3). A relation with the pH was observed.

2.3 in water

Seawater contains 1 to 1.4 ppm F. In the Netherlands water normally contains less than 0.5 ppm F. Rainwater contains very small amounts, except in industrial areas. Drainage water contained about 0.2 ppm F.

2.4 in fertilisers

Rock phosphate contains on average 3 to A% F. Fertilisers made from rock phosphate contain about 2% F. Bone meal has about 500 ppm F, basic slag about 150 ppm F or less. Nitrogen and potassium fertili­sers contain less than 25 ppm. Lime contains on average about 300 ppm F; furnace slags up to 1% F.

2.5 in various materials : woodpreservatives, glasscleaners,pesticides.

Glasscleaners, some woodpreservatives and a few pesticides contain fluorine.

3. Fluorine determinations

For the widely used (total) fluorine determination according to Millard & Winter the soil was ignited, treated with perchloric acid and the fluorine distilled with steam. Nowadays fluorine is determined with the specific ion electrode.

4. The crop

4.1 Fluorine content in the crop

Under natural circumstances some exotic crops have a high fluorine content (e.g. tea). Most crops seldom contain more than 20 ppm F, mostly even less than 10 ppm F of the dry matter. The distribution of fluorine between aerial and sub-aerial parts of the plant is perhaps an indication of the place of fluorine concentration; in the substrate

Page 4: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

- 2 -

or in the air.

4.2 Uptake of fluorine by roots

By means of experiments with uatercultures, in pots or other containers, and some trials in the field it was proved that fluorine can be taken up by roots. The uptake greatly depends on the pH of the soil. Only in a few cases in trials conducted over a great many years small increased in fluorine content of crops on plots, dressed with super­phosphate, were observed. Fluorine taken up by roots not only gave a higher fluorine content in the plant, but sometimes also symptoms of excess, dwarfing of growth or plant death. The reaction of the crop depends, in addition to the soil pH, on soil type, clay content, content of organic matter, phosphate status of the soil; the form in which fluorine is applied, and of course upon the type of crop itself.

4.3 Symptoms of fluorine poisining

Symptoms of excess of fluorine taken up by roots are identical with the symptoms following HF-fumigation. Symptoms are necrosis, es­pecially of the leaf margins, with monocots of the leaf tips, and some­times chlorosis.

4.4 The susceptibility of crops to atmospheric fluorine

Bulb crops e.g. gladiolus, some fruit crops e.g. apricots and corn among others are susceptible to atmospheric fluorine. Unsusceptible crops are tobacco, coton, chrysanthemum and strawberry. The susceptibility is regulated by the degree of translocation of fluorine within the plant. Unsusceptible crops accumulate fluorine on the surface of the leaves, it can easily washed off.

4.5 Tolerable fluorine content in the crop

For susceptible crops the tolerable fluorine content is 10 to 100 ppm F; for unsusceptible ones 200 to 400 ppm F in the dry matter. Circum­stances, such as climate, nutrient status of the crop are of influence.

4.6 Metabolism and fluorine

Fluorine disturbs important physiological processes in the plant.

5. Control of excess fluorine in the soil

Damage due to air pollution with fluorine can be controlled by lime sprays or dusts and by sprinkler irrigation. Excess of fluorine in soils can be counteracted by liming,pH 6.5 is mentioned as the optimum one.

Page 5: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

INHOUD

1. Inleiding 5

2. Voorkomen van fluor 6

2. 1. In m inera len 6

2. 2. In grond 6

2 .2 , 1. Gehalte aan in water oplosbare fluor in de grond 10

2. 3. In water 11

2 .4 . In meststoffen 11

2. 5. In d iversen 13

2 . 5 . 1 . Houtconserver ingsmiddelen 13

2. 5. 2. Glasreinigingsmiddelen 14

2. 5. 3. Bes t r i jd ingsmiddelen 14

3. F luorbepal ingen 15

4. Gewas 17

4. 1. F luorgehal te in het gewas 17

4. 2. Opneming van fluor door wor te l s 21

4. 3 . Symptomen van fluorvergiftiging 28

4 . 4 . Gevoeligheid van de gewassen voor a tmos ­

fer ische fluor 29

4. 5. Toe laa tbare f luorconcentrat ie in het gewas 32

4. 6. Metabol isme en fluor 33

5. Bestr i jding van, via de grond opgewekt, f luor-

o ve rmaa t 36

6. Samenvatting 38

7. L i te ra tuur 41

Page 6: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

1. INLEIDING

Recent werd door schr i jver aangetoond dat f res ia ongunstig kan

r e age r en op een bemest ing met t r i pe l superfosfaat, doordat het gewas

fluor uit deze mests tof opneemt (Roorda van Eysinga, 1971). Deze e rva ­

ring was reden om de l i t e ra tuur te bes tuderen .

Hanteren wij het t refwoord fluor dan blijkt de l i t e ra tuur zeer om­

vangrijk, B redemann (1956) bi jvoorbeeld, geeft in zijn handboek 1137

l i t e ra tuurverwi jz ingen. Wij hebben ons d aa rom beperkt tot die publika-

ties die handelen over de opneming door het gewas van fluor uit de grond

en die waar in het gehalte aan fluor of de gedragingen van fluor in grond

of gewas worden besproken .

Publ ikat ies die a l leen informatie verschaffen over l uch tveront re i ­

niging met f luorverbindingen - f luorwaterstof i s h ie rb i j vooral van be ­

tekenis - en die over de invloed van fluor op mens en d ier zijn in p r in­

cipe buiten beschouwing gelaten. Over dit l aa ts te onderwerp» waaronder

f luoridering van dr inkwater valt, willen wij h i e r s lechts opmerken dat

een te groot aanbod van fluor bij de mens en de gewervelde d ie ren leidt

tot f luoros is , een aantast ing van tanden en botten, bij e x t r e em hoge doses

tot acute vergiftiging, t e rwi j l een t ekor t aan dit e lement tandbederf

(car ies) in de hand werkt (Nömmik, 1953; Ger icke en Ku rm i e s , 1955;

zie ook Bredemann , 1956).

Het handboek van Sauchelli(1969) geeft in kor t bes tek een v r i j vol le­

dig overz icht van het voorkomen en de ro l van fluor in de na tuur . Over

het gebruik van fluorhoudende fosfaatmeststoffen wordt in dit handboek

opgemerkt dat deze geen duidelijke invloed heeft op het gehalte aan fluor

in het gewas of op het r e su l t aa t van de bemes t ing .

Page 7: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

2. VOORKOMEN VAN FLUOR

2.1. In mineralen

Fluor komt in velerlei verbindingen wijd verbreid in de natuur

voor. Het fluorgehalte van de aardkorst bedraagt 270 à 290 ppm (Robin­

son en Edgington, 1964; Ssuchell:, 1969). Omdat het element een zeer

sterk reactievermogen heeft wordt het in de natuur niet in zuivere vorm

aangetroffen (F? is een zwak groengeel, prikkelend gas).

De belangrijkste mineralen waarin fluor voorkomt zijn:

Vloeispaat of fluoriet CaJP^

Fluorapatiet Ca5(P04)3F of Ca1Q(P04)6F2

Kryoliet Na^AlF,

Verder in veel silicaten, onder meer topaas en in glimmers, o. a.

biotiet en muskoviet. Voor een uitvoerig literatuuroverzicht zij verwe­

zen naar Bredemann (1956).

Landbouwkundig gezien mogen wij (fluor)apatiet de meest belang­

rijke noemen. Apatiet - veelal als Ca. _(PO .),(F, Cl, OH)? weergegeven

- is het belangrijkste bestanddeel van ruw fosfaat, de grondstof bij de

fabricage van superfosfaat en andere fosfaatmeststoffen. Het fluorge­

halte van ruw fosfaat ligt meest tussen 0, 5 en 4, 3% F, hoewel lagere

en hogere gehalten voorkomen (Swaine, 1962).

2. 2. In g rond

Bij het toedienen van fosfaatmeststoffen aan de grond kan wederom

apatiet ontstaan. Van de in totaal aanwezige hoeveelheid fluor in de

grond is echter slechts een deel als apatiet aanwezig (Jahn-Deesbach,

1958), volgens Michael en Blume (1952) slechts 10%. In kalkrijke gron­

den is CaF_ een belangrijk fluordepot, terwijl in slibhoudende gronden

Page 8: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

volgens Jahn-Deesbach (1958) mee r fluor in de g l immer s wordt aange­

troffen. Door Michael en Blume (1952) en door Nömmik (1953) werd

een positief verband gevonden tussen de hoeveelheid afs l ibbaar en het

f luorgehalte van de grond. Ook volgens Robinson en Edgington (1946)

i s de fluor vooral te vinden in het colloïdale deel van de grond. Volgens

deze au teurs bevatten sommige gronden fluor vooral a l s apat iet , andere

mee r fluor in de mica-ach t ige k le i .

In een water ige oplossing met alkalifosfaat + Calciumfluoride of

calciumfosfaat + alkalifluoride vond Kurmies (1953) vorming van f luor-

apatiet en Calciumfluoride.

Rathje (1957a, b) toonde aan dat zuiver f luorapatiet bij aanwezig­

heid van water niet bestendig i s , maa r wordt omgezet in hydroxyl-

apat iet . Bij z ee r lage concentra t ie aan fluor ontstaat een mengse l van

hydroxylapatiet en hydroxylfluorapatiet . Bij hoge concentra t ie wordt

hydroxylapatiet en hydroxylfluorapatiet omgezet in Calciumfluoride

volgens:

3 C a 3 ( P 0 4 ) 2 . C a ( O H ) 2 + 20 F ' = 10 C a F 2 + 6 P 0 4 " " + 2 OH' .

Met deze s tudies toonde schr i jver aan dat toediening van CaF~ aan de

grond geen invloed heeft op de oplosbaarheid van het bodemfosfaat, dat

integendeel bij zware fluorgiften fosfor uit apatiet kan vr i jkomen. Een

gunstig effect van een bemest ing met fluor werd inderdaad in enkele

gevallen waargenomen (Nömmik, 1953; Munk, 1964; Be r t r and , 1970;

zie ook Rathje, 1957b). Volgens Munk (1964) kan toevoeging van natr ium-

fluoride aan fosfaatmeststoffen de werkzaamheid e rvan ve rbe te ren , toe­

voeging van Calciumfluoride had geen effect.

L a r s en en Widdowson (1969) toonden aan dat toevoeging van ka l ium-

fluoride aan superfosfaat de beschikbaarheid van het fosfaat v e rminde r ­

de, ech ter in een landbouwkundig onbelangrijke ma t e . Van het toege­

voegde fluoride werd door deze au teurs s lechts 3, 5 tot 5% teruggevon­

den in het g rondextrac t (1:10 met 0, 01 M CaCl 2 ) . Ga rbe r et a l . (1967)

wijzen e rop dat een eventueel gunstig effect van Calciumfluoride op de

produktie mogelijk een kalkeffect is„

Page 9: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

Door Nömmik (1953) wordt de volgende indeling van fluor in de

grond gegeven:

1. in de v o rm van ionen of ongedissocieerde f luorverbindingen opgelost

in water

2. in de vo rm van ionen, of ongedissoc ieerde f luorverbindingen adso rp -

tief gebonden aan de gronddeel t jes , mees t bodemcolloi'den

3. in de vo rm van ionen a ls cons t ruc t i e -e lementen in het k r i s t a l r oo s ­

t e r van fluorhoudende m ine ra len

4. a l s bes tanddeel van levende o rgan i smen in de grond of in r e s t en

h ie rvan .

De aanwezigheid van adsorptief gebonden fluor kan door Nömmik

niet worden aangetoond. Het v e r sch i l met de in water opgeloste fluor

of f luorverbindingen wordt bovendien niet e s sen t i ee l geacht . De hoeveel ­

heid fluor in o rganische stof i s z ee r ger ing. Over de in de bodem aan­

wezige fluor ve rmeld t Nömmik ve rder :

"Het feit dat f luorwate r stof zuur een tamel i jk zwak zuur is -4 (K, - 7. 10 ), houdt in dat fluor in de bodemoplossing gedeeltel i jk in de

vo rm van f luorionen, gedeelteli jk a ls ongedissocieerde H F - of (HF) -

moleculen voorkomt.

F luo r kan in de bodem ook voorkomen in de vo rm van complexe

verbindingen met F e , Al en Si. De f luorconcentrat ie in de bodemoplos­

sing is echter vr i j laag, wat onder andere blijkt uit de lage f luorconcen»

t r a t i e in het grondwater en de vegeta t ie . De lage f luorconcentra t ie in de

bodemoplossing wordt enerz i jds ve roorzaak t door het feit dat f luorionen

met Ca en Mg slecht op losbare verbindingen vormen en anderz i jds dat

f luorionen onderhevig zijn aan een s t e rke adsorp t ie , aan de oppervlakte

van bodemcolloi'den.

De fluor, die vr i jkomt bij v e r t e r ing of toegediend via mests toffen,

zal op deze wijze in m e e r d e r e of m indere mate worden omgezet in moe i ­

lijk op losbare verbindingen of geadsorbeerd aan bodemcolloi'den. In zu re

grond kan een belangri jke hoeveelheid fluor vermoedel i jk a l s complexe

verbmdingen met F e of Al aanwezig zijn.

Deze twee factoren bepalen a ls r ege l de concentra t ie van fluor in

de bodemoploss ing. "

Page 10: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

In vier publikaties i s de ui tspoeling van fluor beschreven , bes tu­

deerd met behulp van l y s ime t e r s . Maclnt i re et ah (1949) vonden een

s te rke ui tspoeling indien slakken van een e l ec t r i sche fosfaatreduct ie-

oven door de grond werden gewerkt . Dit wordt t oegeschreven aan de

vorming van ca lc iumsi l icaatf luor ide (Specht en Macln t i re , .1961), In het

a lgemeen is echter de uitspoeling van fluor zee r gering (Maclnt ire et

a l . , I949), Bij een fosfaatrijke l ichte k lei werd gedurende v ier j a a r

max imaa l s lechts 0, 6% van de a l s HF toegediende fluor in het d ra inwa-

t e r opgevangen. Op enkele andere l ichte kleigronden spoelde in dezelf­

de tijd 0, 9 tot 4, 6% uit bij oppervlakkige toediening en 5, 7 tot 6, 5% bij

inwerken van 200 pounds F a l s HF per a c r e (1 pound per a c r e = onge­

veer 1 kg per ha), van 800 pounds spoelden 23 à 25% uit. De vast legging

van fluor in deze gronden wordt toegeschreven aan de vorming van ca l -

ciumfluoride, maa r vooral van het nog minder oplosbare a luminium­

si l icaatf luoride A l~(S iF / ) . (Maclntire et a h , 1955a, b) . Op zandige

grond met een laag gehalte aan complex A l - O , werd van de fluor toe­

gediend met 30 inches n ee r s l ag per week met een gehalte van 0, 8 ppm F ,

gemiddeld 45% ui tgespoeld (Specht en Mac ln t i re , 1961).

Aan twee zwak zure , l ichte k leigronden werd in een tijdvak van 6

j a a r tweemaal 200 pounds F per a c r e a ls CaF~ of KF toegediend

(Maclntire et a h , 1955a)„ Gedurende deze per iode van 6 j a a r spoelde

4 à 9% van de toegediende fluor uit . Bij 6 van de 8 c on t ro l e ly s ime te r s

spoelde minder fluor uit dan met het r egenwater werd aangevoerd. Be-

kalking ve rminderde de u i tspoeling.

1 8

Romney et a h (1969) bes tudeerden de sorpt ie van F (halver ings­

tijd 112 minuten) aan k le iminera len . Zij vonden een s t e rke sorpt ie (96, 8

en 98, 4%) bij m ine ra len me t een ger inge in te rne oppervlakte , zoals bij

i l l iet en kaoliniet; en een ge r ingere sorpt ie (3, 2 en 3, 8%) bij m ine ra l en

me t een grote in terne oppervlakte , bijv, montmori l lonie t . Hun r e su l t a ­

ten vonden zij in ove reens temming met de theor ie van Bower en Hatcher

(I967) dat F - s o r p t i e bij lage concent ra t ies vooral opt reedt door u i twis­

seling met de OH-groep van Al(OH), of van bas i sche A l -po lymeren , ge­

adso rbee rd aan de oppervlakte van de m ine ra len en niet door u i twisse ­

ling met OH-groepen uit de k r i s t a l r o o s t e r s .

Page 11: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

10

2 . 2 . 1 . G e h a l t e a a n i n w a t e r o p l o s b a r e f l u o r i n d e g r o n d

Gegevens over het gehalte aan in water oplosbare fluor zijn

s c haa r s . Verloo en Cottenie (1969) onderzochten enkele mons t e r s (30

minuten schudden, inzetverhouding 1:5) van weidegrond in de omgeving

van een groot chemisch bedrijf. Zij vonden gehalten, uiteenlopend van

<0, 1 tot 8, 0 ppm F , waarbi j de hoge waarden aan de aanwezigheid van

het bedrijf werden toegeschreven .

Nömmik (1953) bepaalde het in water oplosbare fluor in een aantal

Zweedse gronden (4 uur schudden, inzetverhouding 1:40). Hij vond ge­

middeld 5, 3 ppm F voor l i ch tere gronden met minder dan 5% lutum en

20, 3 voor zwaarde re , met me e r dan 15% lutum. Het laagst r espect ievel i jk

hoogst gevonden gehalte was 1 en 48 ppm F . Nog hogere gehalten werden

aangetroffen in mons t e r s van boven- en ondergrond van een zure k lei ,

r i jk aan o rganische stof (gyttja). De pH van deze mons t e r s lag tussen

3, 8 en 6, 7; ze waren r i jk aan i jzer en bevatten 35 tot 70 ppm F .

In 98 van 100 g rondmons te rs van landbouwgronden uit Groot-

Br i t tannië , geëx t raheerd in een inzetverhouding 1:3 met een zwakke e lec-

t ro ly t -oploss ing (0, 01 M CaCl- ) , vonden L a r s en en Widdowson (1971)

minder dan 3 ppm F ; 44 mons t e r s lagen zelfs beneden 0, 6 ppm F . De

au teurs vonden een duidelijk verband met de pH van de grond. Gronden

met pH 6 hadden weinig oplosbaar fluor; zuurdere , maa r vooral de me e r

bas i sche gronden bevatten mee r oplosbaar f luor. Over een eventueel ve r ­

band tussen pH en zwaar te van de grond en dus over een verband tussen

s l ibgehalte en f luorgehalte wordt niet gesproken. Een duidelijke pH-in­

vloed - te weten lage oplosbaarheid van fluor bij pH 7 à 8 - vonden au teurs

over igens ook bij natuurl i jke f luorapatiet .

Be r t r and (1970) vond een stijging van 0, 358 ppm in wa rm water

oplosbaar fluor naa r 0, 730, door toediening van 600 g a l s NaF per ha .

De stijging (0, 372 ppm) is g ro te r dan die, uitgaande van 2. 10 kg bouw­

voor, i s te berekenen.

In een potproef waarbi j NaF of CaF~ aan een lemige zandgrond wa­

ren toegediend, vonden Garber et a l . (1967) dat het gehalte aan in water

oplosbaar fluor in de grond s lechts l angzaam t e rugl iep . Na 8 maanden

was de aanvankelijke stijging door toediening van NaF nog niet tot op de

helft teruggeval len; de aanzienlijk ge r ingere verhoging door C a F ? was

na 8 maanden nog constant.

Page 12: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

11

2. 3. I n w a t e r

In tegenstel l ing tot het chloorion, i s fluor niet geconcent reerd

in zeewater , m a a r blijkt het s t e rk door de grond te worden geadsorbeerd .

Zeewater bevat 1 à 1,4 ppm F (Robinson en Edgington, 1946; zie ook

Bredemann , 1956). Omtrent het voorkomen van fluor in water van na tuur­

lijke h e rkoms t is een omvangrijke l i t e ra tuur aanwezig, zie B redemann

(1956). Wij willen volstaan met te wijzen op de publikaties van Stas

(1945) en van Nömmik (1953). Stas (1945) onderzocht het water van Ne­

der landse he rkoms ten . Deze onderzoeks te r vond in wa te r van wa te r l e i ­

dingbedrijven in een enkel geval 0 ,45 ppm F , mees t ech ter l agere gehal­

ten. Ook het water van natuurl i jke h e rkoms t bleek zelden mee r dan 0, 5

ppm F te bevat ten. De hoogste gehalten (0, 8 -1 ,3 ppm F) werden nog aan­

getroffen in Zeeland bij boringen op oms t r e eks 60 m diepte.

Nömmik (1953) vond in Zweden toeneming in f luorgehalten n a a rma t e

de b ron dieper was . Het gemiddelde gehalte van een diepte van 3-5 m

was 0, 36 ppm F , tegenover 1, 02 ppm F op een diepte van 41-50 m . Meer

fluor ging ook gepaard met een hogere pH van het water , mee r to taal

zout, een hoger chlor ide- en sulfaatgehalte. Deze aanri jking werd vooral

gevonden bij bor ingen uit kleilagen afgezet in het Kwar t a i r .

Regenwater werd door Macln t i re et a l . (1949) onderzocht . Ver

van indus t r ië le cen t ra was het gehalte 0-0, 02 ppm F , t e rwi j l in de in­

dus t r ië le cen t ra gemiddelden van 0, 29 en 0, 30 ppm F werden gevonden,

met 1, 23 a ls hoogste waarde . Garber (1967) vond in r egenwate r gehalten

uiteenlopend van 0, 05 tot 7, 96 ppm F .

Grondwater , waaronder d r ie mons t e r s d ra inwater , werd door

Oe lsch lager (1971) onderzocht . Gemiddeld werd 0, 104 ppm F gevonden,

met 0, 034 a ls l aags te en 0, 220 ppm F a ls hoogste waarde .

2 . 4 . I n m e s t s t o f f e n

Ku rmie s (I960) en Swaine (1962) geven een overz icht van het f luor-

gehalte in meststoffen. Tabel I, een l i jst van enkele belangri jke meststof­

fen is g ro tendeels uit deze bronnen overgenomen.

Page 13: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

12

TABEL, I. F luorgeha l te in enkele meststoffen

Meststof F -geha l t e L i t e ra tuur

S t i k s t o f m e s t s t o f f e n

ka lkammonsa lpe te r

ka lkammonsalpe ter

kalkstikstof

zwavelzure ammoniak

F o s f a a t m e s t s t o f f e n

ruw fosfaat

superfosfaat

dubbel super fosfaat

dubb elkalkfo sfaat

14 ppm

10 ppm

580 ppm

3 ppm

3-4 %

ca. 2 %

ca. 2 %

fosforzure voederkalk 300-1.000 ppm

fosforzure voederkalk 1.360 ppm

Thomasmee l 10- 140 ppm

Thomasmee l

guano

beendermee l

b eendermee l

K a l i m e s t s t o f f e n

kalizout 40

kainiet

20- 160 ppm

4. 400 ppm

270- 500 ppm

306- 660 ppm

Ku rmie s , I960

Oe lsch läger , 1971

Ku rmie s , I960

Ku rmie s , I960; Oelschläger 1971

Ku rmie s , I960

Kurmies , I960

Ku rmie s , I960

Nömmik, 1953

Kurmies I960; Oe lsch läger 1971

R i e h m e t . a l . , 1954

Swaine, 1962

Ku rmie s , I960; Swaine, 1962

Kummer & von Polheim, 1956

25 ppm Kurmies , I960

15 ppm Ku rmie s , I960

K a l k m e s t s t o f f e n

ka lkmerge l

dolomietkalk

kalk- en dolomietmergel

k iezelkalk (Hoogoven-kalk

60- 300 ppm Ku rmie s , I960; Swaine, 1962

220 ppm Kurmies , I960

350 ppm Jeffr ies , 1951

3. 900 ppm Kurmies , I960; - 1% Oe lsch läger , 1971

O r g a n i s c h e m e s t s t o f f e n

s t a lmes t 3- 4 ppm Ku rmie s , I960

Page 14: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

13

De hoogste f luorgehalten worden gevonden in de fosfaatmeststoffen,

vooral in die uit ruw fosfaat vervaardigd« Het gehalte in de mests tof i s

afhankelijk van fabricage en u i tgangsmater iaa l en kan dus v a r i ë r en .

De opgaven omtrent het fluor gehalte in T h o m a s m e e l (basic

slag) volgens Swaine (1962) lopen s t e rk ui teen. Volgens de Duitse l i t e r a ­

tuur (zie o . a . Ku rmie s , I960) ligt het gehalte in Thomasmee l laag.

D u b b e l k a l k f o s f a a t wordt als meststof, maa r ook in de vee­

voeder indus t r ie gebruikt . Als veevoeder verhandeld onder de namen

dicalciumfosfaat of fosforzure voederkalk, zal dit produkt weinig fluor

mogen bevatten.

K a l k - e n d o l o m i e t m e r g e l s werden door Jeffr ies (1951)

onderzocht . Van 30 van de 32 mons t e r s uit de Verenigde Staten van Ame­

r ika lag het gehalte t ussen 0 en 0, 103% F , met 0, 035% a ls gemiddelde.

Deze auteur beschri jf t het voorkomen van de verschi l lende f luorhouden-

de m ine ra len in de ka lkro tsen .

Een apar te g roep vormen de meststoffen - in Zwi tser land gebruikt

- waar in b o r a a t f l u o r i d e voorkomt. Deze meststoffen onts taan door

ontsluiting met zwavelzuur of s a lpe te rzuur van een mengse l van ruw fos­

faat, kalizout en borax of boorzuur . Bij deze ontsluiting onts taan bo raa t -

fluoriden, die door de plant a ls B F , - ion kunnen worden opgenomen

(Bovay et a l . , 1969a, b; Bolay et a l . , 1971a, b ; Quinche et a l . , 1971a, b )«

Volgens Quinche et a l . (1971b) zijn deze meststoffen - of een aanta l e r ­

van - weer uit de handel genomen.

2. 5. I n d i v e r s e n

2 . 5 . 1 . H o u t c o n s e r v e r i n g s m i d d e l e n

Verduurzaamd hout wordt in de tuinbouw onder me e r gebruikt a l s

r aaml i j s t en , k is t jes voor opkweek en vei l ingkisten. Onder de middelen

t e r conserver ing van dit hout i s Wolmanzout een begr ip . Volgens Stas

(1945) zijn Wolmanzouten p r epa ra t en met uiteenlopende samens te l l ing ,

waar in o. a. f luorverbindingen voorkomen. Deze onderzoeks te r kon geen

nadelige gevolgen van met Wolmanzout behandeld hout aantonen, indien

het op één van de e e rde r genoemde wijzen werd toegepast . Het thans in

de handel zijnde Superwolmanzout-C - onder druk te impregne ren - b e ­

vat geen fluor. Super wo lmanzout-D, middel waar in hout wordt gedrenkt ,

Page 15: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

14

en enkele andere in de tuinbouw vermoedel i jk weinig gebruikte middelen,

bevatten wel fluor (Anonymus, 1970).

2 . 5 . 2 . G l a s r e i n i g i n g s m i d d e l e n

Aan de tuinbouw worden glas re inigingsmiddelen op ba s i s van f luor-

waters tofzuur te koop aangeboden. De werking van deze stof is zo b ruut

dat aanraking met levende wezens tot d i r ec te schade moet leiden. Dijk­

huizen en Den Boer (1964) vermeldden een dampwerking bij toepass ing

van dit soort middelen tot op 200 m. Over een eventuele werking via de

grond zijn geen gegevens bekend.

2 . 5 . 3 . B e s t r i j d i n g s m i d d e l e n

Bes t r i jd ingsmiddelen worden soms a ls bron van fluor contaminat ie

genoemd. Volgens de Gids voor Ziekten- en Onkruidbestr i jding in de

tuinbouw (Vlasveld, 1971), die een zeer u i tgebreide l i jst van middelen

bevat, zijn e r twee z iektebest r i jd ingsmiddelen en éèn onkru idbes t r i j ­

dingsmiddel , die fluor bevat ten. Het dichlofluanide, verhandeld onder

de naam "Eupareen spuitpoeder 50%" vindt toepassing bij aa rdbeien en

h i e r en daar in de tomatenteel t . Volgens P r i c e (1971) is dochlofluanide

b ru ikbaar a ls fungicide bij de teel t van i r i s .

Voor mee r l i t e ra tuur betreffende fluorhoudende fungiciden, i n sec ­

t iciden, onkruidbes t r i jd ingsmiddelen , inclusief ontblader ingsmiddelen

en g lasre inigingsmiddelen zij verwezen naar Bredemann (1956).

Page 16: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

15

3. FLUORBEPALINGEN

De a lgemeen geaccepteerde f luorbepaling was die volgens Wil lard

en Winter (1933). Volgens deze methode, waarvoor verschi l lende modi­

ficaties zijn beschreven , wordt grond met kalk in een nikkelen of platina

k roes je gegloeid bij 600 - 900 C, waarna na toevoeging van pe rch loor -

zuur met s toom wordt overgedes t i l l ee rd . De opgevangen fluor wordt

me t t hor iumni t raa t en a l izar ine ge t i t r ee rd . De op deze wijze bepaalde

hoeveelheid fluor wordt in de l i t e ra tuur vaak aangeduid met t o t a a l -F .

Hier tegen worden bezwaren aangevoerd (Michael en B lume, 1952), om-

*dat sommige minera len o . a . g l immer s en topaas (Hardin, 1952) niet

zouden worden ontsloten. Inderdaad vond Nömmik (1953) hogere f luor-

gehalten bij gebruik van zwavelzuur (Hardin, 1952), in p laats van pe r -

chloorzuur .

Plantkundig heeft - zoals wordt opgemerkt door B rewer (1966) -

een bepaling van t o t aa l -F weinig zin. Ex t rac t ie van grond met wa te r

werd u i tgevoerd door Nömmik (1953) en Hall (1968), waarna pe rch loor -

zuur werd toegevoegd en met s toom gedes t i l leerd . Door het t e r beschik­

king komen van een ion-specif ieke e lec t rode voor de f luorbepaling zijn

de t echnische mogelijkheden s te rk v e r ru imd .

Verloo en Cottenie (1969) geven een voorschr i f t voor de f luorbepa­

ling in een wa ter f i l t raa t van g rondmons te r s . Reusmann en Westphalen

(I969), Verloo en Cottenie (1970) en Buck en Reusmann (1971) geven

voorschr i f ten voor de f luorbepaling in gewas, Reusmann c. s. v e r a s s en

in een nikkelen k roes j e , Verloo en Cottenie p laa tsen de e lec t rode r ech t ­

s t r eeks in een mengse l van gewas en s a lpe te rzuur . L a r s en en Widdowson

(I97I) gebruikten de ion-specif ieke e lec t rode voor bepaling van fluor in

een zwakke e lec t ro ly t -oploss ing (0, 01 M CaCl~) en voor de bepaling van

i sotopisch u i twisse lbaar en met kuns tha rs u i twisse lbaar f luor. De gehal­

ten aan i sotopisch of met kuns thars u i twisse lbaar fluor, door s ch r i j ve r s

labiel fluor genoemd, waren onderl ing duidelijk g e co r r e l e e rd (r = 0, 86).

Het gehalte aan met kuns thars u i twisse lbaar fluor lag in 100 mons t e r s

van landbouwgronden uit Groot -Br i t t annie gemiddeld bij 20 ppm F (2 m l

grond, 5 ml kuns thars en 100 ml aqua dest . , 16 uur schudden bij 25 C;

Hislop en Cooke, 1968).

Page 17: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

16

Lar sen en Widdowson (1971) vergeleken ook AlCl , en KCl a ls

e lect rolyt in de extractievloeistof. A lC l , gaf in eenzelfde, en ook bij

toenemende, concentra t ie aanzienlijk mee r oplosbaar fluor, v e rge ­

leken met KCl of CaC l ? . Dit afwijkend gedrag van AlCl , wordt toege­

schreven aan de vorming van oplosbare complexverbindingen.

Page 18: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

17

4. GEWAS

4 . 1 . F l u o r g e h a l t e i n g e w a s

De gehalten worden s teeds opgegeven in ppm F op de droge stof.

E r zijn enkele gewassen met een hoog f luorgehalte onder na tuur­

lijke omstandigheden. Een veel genoemde (voor l i t e ra tuur zie Bredemann ,

1956) is gifblaar ( Di chap et alum oymosum Hook), een onkruid uit Zuid-

Afrika met een f luorgehalte van 73 tot 114 ppm F (Z immerman en Hitchcock,

I954/ I957) . Ook Camslia wordt nogal eens genoemd als gewas met hoog

f luorgehalte .

Het gehalte in handelsgewassen ligt no rmaa l tussen 2 en 20 ppm F

(Brewer , 1966; Sauchelli , 1969), volgens Bolay en Bovay (1956b) zelfs

beneden 10 ppm. Thee vormt een ui tzondering met gemiddeld 400 ppm F

(Sauchelli, 1969)« E r i s een groot aantal publukaties waar in het f luorge­

halte van zeer uiteenlopende gewassen, geteeld al dan niet in een omge­

ving met luchtverontreiniging, wordt ve rmeld . Wij willen vols taan met ge ­

gevens van enkele gewassen te ve rmelden in tabel II. De gegevens zijn -

voor zover was na te gaan - v e rzameld onder omstandigheden waarbi j

verontre inigingen met fluor via de lucht of de grond niet zijn opgetreden.

Ga rbe r (1967) en ook andere onderzoekers op het gebied van luchtveront­

reiniging, spreken in dit verband van het natuurl i jke f luorgehalte van niet

bei"nvloede planten.

Ga rbe r (1968) in d i scuss ie met enkele andere au teu r s , s tel t dat elke

verhoging boven het no rmale gehalte (Normalwert) aan luch tveront re in i ­

ging moet worden toegeschreven . Volgens Schneider (1966) is het niet

mogelijk luchtverontreiniging aan te tonen door analyse van plantedelen

op fluor. Schri jver b a see r t zich daarbi j op analyse van b laderen van bo­

men uit Duisburg, waar bomen moeili jk in leven zijn te houden en 11 tot

363 ppm F in de b laderen werd gevonden.

Voor een overzicht van het "natuur l i jke" f luorgehalte van granen

en g r a s s en wordt verwezen naar B redemann (1956), en voor b l aderen en

naalden van bomen onder andere naa r Garber (1967).

Page 19: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

18

TABEL. II. F luorgehal te in enkele gewassen, geteeld zonder duidelijke fluor-contaminatie

Gewas F , ppm (op de droge stof) L i te ra tuur

Boon

peulen

blad

wor te l

Bloemkool

blad

kool

K omko m m e r

blad

vrucht

Kool

blad

ee tbaar deel

Peen blad

wor te l

b lad

•wortel

wor te l

blad

wor te l

Sla

Spinazie

blad

wor te l

Tomaa t vrucht

vrucht

vrucht

<0, 2-4, 8

1,3-4, 1

3, 2-4, 8

19

15

0 , 5 - 0 , 9

2 , 7

1,0

10-21

10,4

1 ,4 -1 ,8

0, 7 -15,4

4 , 1

1-8

0 , 9

3 , 4

7 , 5

0, 2

6 , 7

2 , 2

8 , 4

36, 1-44, 0

1,5

0 , 4 - 11 , 3

11,3

2, 0-2, 3

16

1, 1-28,3

20, 6 -22 ,9

28 ,3

3, 7 -11 , 8

9 , 6

13-19

15-23

49

21

0

0

3 , 5

McClure , 1949

Ger icke en Ku rmie s , 1955

Robinson en Edgington, 1946

Daines et aL , 1952

Daines et aL , 1952

McClure , 1949

Oelsch läger et a l . , 1967a

Oe lsch läger et a l . , 1967b

Stas, 1949

Oelschläger et a l . , 1967a

Oe lsch läger et aL , 1967b

McClure , 1949

Garbe r et aL , 1967

Kurmies , I960

Oe lsch läger et aL , 1967a, b

Robinson en Edgington, 1946

Garbe r et aL , 1967

Garber et aL , 1967

Ga rbe r , 1967

Ga rbe r , 1967

Robinson en Edgington, 1946

Ger icke en Ku rm i e s , 1955

Ger icke en Ku rmie s , 1955

McClure , 1949

Robinson en Edgington, 1946

Ger icke en Ku rmie s , 1955

Stas, 1949

McClure , 1949

Ger icke en Ku rmie s , 1955

Robinson en Edgington, 1946

Garbe r et aL , 1967

Oe lsch läger et aL , 1967a, b

S tas , I945

Stas, I949

Daines et aL , 1952

Daines et aL , 1952

McClure , 1949

Robinson en Edgington, 1946

Oe lsch läger et aL , 1967b

Page 20: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

19

TABEL II, vervolg

Gewas F .ppm (op de droge stof) L i te ra tuur

Tomaat (vervolg)

scheuten

blad

blad

wor te l

b lad

wor te l

(zonder stengel)

b l aad je s halfwas b l a d

oude blad e ren

d ive r se b l aderen

bovenste b laderen

t op

stengel

vrucht

b laadjes

s te len

s tengel

vrucht

Gladiool

b lad

b lad

blad

Aardappel

b lad

knol

(trish) knol

loof

knol

knol

schil van

knol

Mais

b lad

blad

blad

wor te l

de knol

s tengel + b l aderen

kolven

5 ,4

8,4

2-14

22

10-38

10-23

13

10

9

8

8

2

2

0-3, 5

0-6, 0

0 -1 ,7

0

7-10

2-28

1,5

2-10

0, 7-22

1 ,0-3 , 5

0 . 7 - 1 , 1

19-27

4-17

1,4

4, 6-11

3

0, 12 -1 , 12

0, 63-2, 17

0 , 5 -0 , 6

0 , 4 - 11 , 0

7 ,9

8, 0

8

5

2, 2 -6 ,3

0 , 9 - 2 , 4

Robinson en Edgington, 1946

Oelschläger et a l . , 1967a

Daines et a l . , 1952

Daines et a l . , 1952

Brennan et a l . , 1950

Brennan et a l . , 1950

Z immerman en Hitchcock, 1954/57

Z immerman en Hitchcock, 1954/57

Z immerman en Hitchcock, 1954/57

Z immerman en Hitchcock, 1954/57

Z immerman en Hitchcock, 1954/57

Z immerman en Hitchcock, 1954/57

Z immerman en Hitchcock, 1954/57

Pack, 1966

Pack, 1966

Pack, 1966

Pack, 1966

Daines et a l . , 1952

B r ewe r , 1966

McCune et a l . , 1966

Johnson et a l . , 1950

McClure , 1949

Ger icke en Ku rmie s , 1955

Ku rmie s , I960

B r ewe r , 1966

B r ewe r , 1966

Robinson en Edgington, 1946

Garbe r et a l . , 1967

Ga rbe r et a l . , 1967

Nömmik, 1953

Nömmik, 1953

Oelsch läger et a l . , 1967b

McClure , 1949

Robinson en Edgington, 1946

B r ewe r , 1966

Daines et a l . , 1952

Daines et a l . , 1952

Ku rmie s , I960

Ku rmie s , I960

Page 21: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

20

In het a lgemeen bevatten b laderen mee r fluor dan s tengels , en

s tengels me e r dan vruchten of zaden (Robinson en Edgington, 1946;

Z imme rman en Hitchcock, 1954/1957; Ga rbe r et a l . , 1967). Of zoals

Ger icke en Ku rmies (1955) het ui tdrukten: vegetatieve organen bevat ten

mee r fluor dan genera t ieve . Ook bij toediening van fluor werd weinig

fluor in de vruchten gevonden (Z immerman en Hitchcock, 1954/1957;

B r ewe r et a l . , 1957; Bolay et a l . , 1971a).

Een punt van d i scuss ie vormen de wor t e l s . Ga rbe r et a l . , (1967)

vonden wor te l s r i jk aan fluor (37 ppm) ma a r knollen a r m (0, 2-2 ppm F ) .

Ook Nömmik (1953) trof bij een aantal Graminea hoge gehalten in de wor­

tel aan (17-104 ppm F ) . Daines et a l . (1952) vonden bij een aantal gewas­

sen in de wor te l s van controle-planten 5 tot 90 ppm F ; en 5 tot 49 ppm F

in het blad» HF-begass ing had geen duidelijke invloed op het gehalte in

de wor te l s , wél op dat in het blad (110-830 ppm F ) . Toediening van NaF

via de grond gaf een verhoging in het blad (232-857 ppm F) , maa r nog

veel s t e rke r in de wor te l s (429-12. 750 ppm F ) . Deze au teu r s menen dat

de verdel ing van fluor over de plant k a r ak t e r i s t i ek is voor de h e rkoms t

van de fluor: uit de lucht of uit de grond. Ook Brennan et a l . (1950) en

B r ewer et a l . (1959) vonden bij gebruik van voedingsoplossing met toe­

voeging van fluor zeer hoge f luorgehalten in de wor t e l s . Brennan et a l .

(1950) ve ronders te l l en dat fluor, bij gebruik van een voedingsoplossing

met hoog ca lc iumgehal te , a ls C a F - in of op de wor te l s wordt n ee rges l a ­

gen.

Bij gladiool - in het a lgemeen bij monocotylen. - werd mee r fluor

aangetroffen in de top van de b laderen dan in l ager gelegen delen (Z immer ­

man en Hitchcock, 1954/1957; Compton en Remmer t , I960; Compton

1970). Jacobson et al . (1966) vonden bij tomaat en Compton (1970) in het

a lgemeen bij dicotylen, m e e r fluor in de randen dan in het midden van

het blad. Jacobson et a l . (1966) toonden bij b l aderen van Kalanohoë

daigremontiana Hamet et P e r r i e r veel fluor aan in de ep ide rmis , voor­

al aan de bovenzijde van het blad, en weinig in het mesofyl.

Ledbet ter et a l . (I960) vonden bij Sedum speotabile Bo reau ook

veel fluor in de ep ide rmis , maa r deze au teurs onderzochten a l leen na

HF-begas s ing .

Het gehalte in het gewas kan door ve le r le i uitwendige omstandig­

heden worden beïnvloed. Een aantal h ie rvan wordt in de volgende p a r ag r a ­

fen behandeld. Benedict et a l . (1965) vonden bij HF-begass ing van enkele

Page 22: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

21

gewassen, onder mee r romeins la , een lager f luorgehalte in het gewas

indien de

gehouden.

indien de voeding s oplos s ing op 30 C in p laats van op 25 of 20 C werd

Niet geheel passend in deze pa ragraaf - evenmin in de andere -

nochtans belangwekkend zijn de e rvar ingen met radioactief fluor, waa r ­

uit b leek dat door de b laderen uit de lucht opgenomen fluor ook naar de

wor te l s ve rp laa t s t werd (Ledbetter et a l . I960; Romney et a l . 1969).

De Co rmi s (1968) l iet b laderen fluor in oplossing opnemen en consta­

t ee rde dat e r vri jwel geen verplaa ts ing was naar de wor t e l s .

4 . 2 . O p n e m i n g v a n f l u o r d o o r w o r t e l s

De mogelijkheid dat de planten fluor via de wor te l s opnemen wordt

door enkele au teurs s t e rk in twijfel getrokken of geheel afgewezen

(Briedemann en Radeloff, 1933; Stas, 1945; Gis iger , 1966). Soms wordt

aangenomen dat fluor doordringt tot in de wor te ls en daa r wordt opgesla­

gen (Maclnt ire , 1952), soms dat fluor a l leen tot in de endodermis kan

doordringen (Stas, 1949; zie ook Brennan et a l . , 1950). De s tudies van

Macln t i re et a l . (1942) en Munk (1964) onders teunen deze mening.

Macln t i re et a l . (1942) voegden superfosfaat, fosforzure s i l icaat-

kalk (phosphate furnace slag) en CaF_ toe aan de grond in potten en bak­

ken. De gewassen r eagee rden niet . Zelfs 112.000 pounds superfosfaat

(16% P2O1-) per a c r e (1 l b / a c r e = ca. 1 kg /ha) toegevoegd aan een l ichte

klei met pH 7 was niet van invloed op het gewas . Munk (1964) mengde

hydroxylapatiet met C a F 2 of NaF en voegde deze mengse l s toe aan een

zwak zu re , lemige zandgrond in potten. Ook deze auteur vond geen v e r ­

hoging in f luorgehalte van het gewas ( zomergers t ) , wel een duidelijke

invloed op de produktie, m a a r dit was een fosfaateffect.

In de mees t e publikaties wordt het een vanzelfsprekende zaak ge­

acht dat planten beschikbaar fluor via de wor te l s uit de grond opnemen.

De betekenis van deze wijze van opneming wordt veela l wel van onderge­

schikt belang geacht. Ook blijft de mening gehandhaafd, dat via de grond

opgenomen fluor vooral in de wor te l s wordt opgeslagen. (McCune, 1969)

of door de wor te l s niet wordt doorgelaten naar andere plantedelen (De

Co rm i s , 1968). Dit idee wordt onders teund door de zeer hoge f luorgehal-

Page 23: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

22

ten in wor te ls met een weinig verhoogd gehalte in het bovengrondse ge­

was , bij planten waaraan fluor via grond of water cultuur is aangeboden

(zie ook onder 4. 1)»

In een aantal publikaties worden w a t e r c u l t u r e s b e sch reven .

Steiner (1969) v e rk reeg f iuorschade bij f r es ia op watercul tuur bij 1 ppm F

in de oplossing. B rewer et a l . (1959) vonden dat s inaasappelboompjes

binnen 24 uur s lap gingen bij 100 ppm F en g roe i remming vertoonden op

een oplossing met 25 ppm,. De Co rmi s (1968) vond een verhoging in f luor-

gehalte in wor te l en bovengrondse delen van tomaat op watercu l tuur met

10 ppm F a ls KF of NaF, Een duideli jker bewijs nog voor de opneming

van fluor via de wor te ls geven Romney et a l . (1969). Deze au teurs plaat -18 s ten tomaat , boon en luzerne gedurende 2 uur op een oplossing met F .

Het radioactief fluor werd opgenomen en door de plant ve rp laa t s t , voora l

n aa r de b laderen .

Ye-O Cheng et a l . (1968) gebruikten een voedingsoplossing met 95

ppm F a ls NaF of Na-acetaat f luor ide en ve rkregen schade symptomen bij

sojaboon. In de f ract ie van o rganische zuren uit het blad werden c i t r a a t -

fluoride en acetaatf luoride aangetoond.

Quinche et a l . (1971b) ontwikkelden een methode om boraat f luor ide

(tot 0, 1% KBF . ) in meststoffen aan te tonen. Deze methode b e ru s t op het

gedurende 2 weken op watercul tuur p laa tsen van Coleus . Toevoeging

van de te onderzoeken mests tof geeft dan een verhoging van het bo r ium-

en f luorgehalte in het gewas. In e e rde r genomen proeven k regen Collet

et a l . (I969) met 19 ppm F in de oplossing, gegeven a l s KBF ., naas t NaF

en enkele andere fluor zouten, een toeneming in f luorgehalte van het ge­

was en f luorvergif t igingsverschi jnselen bij ab r ikoze- en m i rabe lboomp­

j e s , d ru ives tek en Chenopodium album L .

Volledigheidshalve zij h i e r nog ve rmeld , dat enkele onde rzoeke r s

een verhoging in f luorgehalte in afgesneden plantedelen opwekten door de­

ze te p laa tsen in fiuorhoudend water (Ledbetter et a l . , I960; De Co rm i s ,

I968; Spier ings , 1969b, 1970)* Woltz et a l . (1971) vonden dat de duur van

het vaas leven van gladiolebloemen met 20% ve rminderde per ppm F , aan

het water toegevoegd. Bij 0, 25 ppm F in het water werd r e eds enige scha­

de van blad en b loem gecons ta teerd .

Venkateswarlu et a l . (1965) werkten met stukjes wor te l van g e r s t o£ 1 ft

( Hordeum vulgare L. ) die in een oplossing met Cl of F werden ge­

p laa t s t . F l uo r werd zeer snel opgenomen, het evenwicht werd binnen

Page 24: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

23

enkele minuten be re ik t . De concentrat ie in de worte l bedroeg 0, 3 à 0, 35

van die van de oplossing. Het wel of niet doorleiden van lucht door de op­

lossing had geen invloed op de F -opneming. De desorpt ie daarna in wa­

t e r of zoutenoplossing ve r l iep zeer snel en vr i j volledig, s lechts 0, 3 à

1, 4% van de geadsorbeerde fluor bleef bij desorpt ie in de wor te l a ch te r .

E e rde r hadden Böszörményi en Cesh (1961) de opneming van halogeen-

ionen door wor te l s van win ter ta rwe bes tudeerd . F< J < C l < B r werden in

24 uur in toenemende mate opgenomen. F luor s t imuleerde de accumula­

tie van Cl in de wor te l maa r r emde de totale hoeveelheid opgenomen

chloor.

Een aantal publikaties beschr i jven het gebruik van zand- of grond-

cul tures waarbi j voedingsoplossingen met toenemende hoeveelheden fluor

over de grond werden gegoten. Leone et a l . (1948) ve rkregen bij 10 ppm F

en mee r in de voedingsoplossing, die continu werd gebruikt, schade bij

boekweit en perz ik op zand in 13 dagen; bij tomaat in 48 dagen. Daines et

a l . (1952) vonden bij eenzelfde proefopzet dat 5 tot 50 ppm F en mee r ,

schade gaf bij d iverse gewassen. Hitchcock et a l . (1963) voegden 15 maa l

190 ppm of 370 ppm toe aan grond. Milo so rgum (Sorghum sp. ) ver toonde

geen g roe i remming , wel enkele symptomen; gladiool (Snow P r i nce s s )

g roe i r emming . Haas en B rusca (1955) k regen bij 50 ppm F en me e r g roe i ­

remming en bij 400 ppm in de voedingsoplossing b ladschade bij c i t roen­

boompjes op zand. Mulder en Den Boer (1961) goten êén maa l me t 365

ppm F . Gladiool gaf binnen 5 dagen f luorovermaatverschi jnse len te z ien.

Van deze vijf publikaties geven de e e r s t e d r i e gehalten in gewas. Toene­

ming in f luorgehalte van de oplossing ging s teeds gepaard met een verho­

ging in f luorgehalte van het gewas.

Arnold Bik (1964) gebruikte water met toenemende hoeveelheden

fluor, max imaa l 10 ppm F a ls H^S iF / , bij de teelt van vijf soor ten pot­

planten. E r werd geen z ichtbare r eac t i e van het gewas op de f luorider ing

van het water waargenomen. F luorgehal ten in gewas werden niet bepaald. 18 19

Ledbet ter et a l . (I960) gebruikten oplossingen met 0, 1% Na F en Na F

bij t omaat op gecomposteerde (?) grond (composted soil) . Zij vonden de

radioact ieve fluor terug in de wor te l s en bovengrondse delen.

Brennan et a l . (1950) teelden tomaten op zand en v a r i ee rden de

concentra t ie aan stikstof, fosfaat en ca lc ium van de voedingsoplossing,

bij gelijk f luorgehalte, 50 ppm F a ls NaF . De fluoropneming b leek afhan­

kelijk van de voedingstoestand van de plant.

Page 25: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

24

P r o e v e n i n p o t t e n e n b a k k e n worden door een groot aan­

ta l au teurs beschreven . Maclnt i re et a l . (1947) voegden 1.520 en 3. 040

pounds F per a c re toe a ls koolzure kalk, s i l icaat kalk of CaF_, aan een

zwak zure , l ichte k le i . Enkele veevoedergewassen r eagee rden gunstig

in produktie (kalkeffect). E r werd een aanzienlijke verhoging in f luorge-

hal te in gewas gecons ta teerd .

Maclnt i re et a l . (1951) dienden tot 800 pounds per a c r e a ls HF ,

oppervlakkig toe aan een zwak zure , l ichte k le i . De 100-pounds gift had

vri jwel geen invloed. Gro te re giften gaven een pH-ver laging, g r o e i r em-

ming en een verhoging in fluor gehalte van het gewas. Bekalking was gun­

stig.

Woltz (1964b) voegde 500 tot 4.250 pounds superfosfaat (F-gehal te

niet opgegeven) toe aan een zandgrond met pH 6, 0. De hoogste gift gaf

bij gladiool een hoger f luorgehalte in gewas en mee r f luorschade. Bekal ­

king werkte gunstig.

Zes publikaties geven de f luortoediening op in ppm op de droge

grond, of gegevens waarui t deze doser ing is af te leiden. In het a lge­

meen werd een stijging in f luorgehalte in gewas gevonden bij hogere do­

ser ingen, enkele gegevens volgen h ie ronder .

P r i nce et a l . (1949) vonden tot 100 ppm F a ls NaF toegediend, wei­

nig invloed; 360 ppm F gaf schade bij tomaat op een zandige klei me t

pH 6, 5.

De Cormis (1968) vond een verhoging in f luorgehalte bij t omaat

door toediening van 400 ppm F of mee r a ls NaF of HF aan een mengse l

van grond en veen. De pH van dit mengse l wordt niet ve rmeld . Hurd-

K a r r e r (1950) gaf 50 ppm F a ls HF , NaF en CaF., aan enkele g rondsoor­

ten. De HF-toediening gaf schade aan knolletjes (collard) en boekweit.

Bekalking was gunstig en r emde de f luoropneming. Nömmik (1953) vond

een productieverhoging bij 500 ppm F , a ls NaF toegediend aan een klei

met pH 6, 7; op een l ichte klei gaf 400 tot 800 ppm F a ls NaF een volle­

dige misoogs t . Op zand met pH 7, 2 was 250 ppm F schadelijk, 14. 000

ppm F a l s CaF~ had weinig of geen invloed.

Ger icke en Ku rmie s (1955) dienden 100 ppm F a l s NaF en C a F ?

toe aan zand met pH 5, 8. Beide fluor zouten gaven een verhoging in f luor­

gehalte bij s la en spinazie, maa r niet bij peen. Hansen et a l . (1958)

vonden een verhoging in f luorgehalten bij toediening van 200 tot 1. 600

Page 26: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

25

ppm F a ls NaF of N a ? S i F , aan een v ie r ta l gronden (minimaal 0, 3%

CaCO, en pH 7, 4). Tot en met 400 ppm F was e r geen duidelijke invloed

op de produktie van luzerne en knolletjes ( turnips).

Bovay et a l . (1969a en 1969b) voerden potproeven uit met K B F .

en boraatf luoride-houdende meststoffen. Zij vrinden bij w in ter rogge ,

w i n t e r g e r s t e n chenopodium albumin, een verhoging in bo r ium- , m a a r

vooral in f luorgehalte van het gewas.

Uit de besproken potproeven kunnen we concluderen dat fluor via

de wor te l s uit de grond kan worden opgenomen. De opneming is van een

aantal factoren afhankelijk. Eén van de belangri jke factoren - v e rmoe ­

delijk zelfs de be langr i jks te - is de kalktoestand van de grond. Volgens

vele au teu r s wordt door een bekalking - of bij een hogere pH - minder

fluor opgenomen en het optreden van schade voorkomen. De pH is van

dusdanig grote invloed dat wij ons afvragen of f luorovermaat niet één

van de factoren kan zijn bij het " so i l acidity complex", het ve r sch i jnse l

van een s lechte g roei op zure grond. Behalve de pH van de grond zijn

mogeli jk van invloed het o rganische-s tofgehal te (Hansen et a l . 1958),

de fosfaattoestand (Prince et a l . 1949; Jung, 1953) en het s l ibgehalte .

Ga rbe r et a l . (1967), H u r d - K a r r e r (1950) en P r ince et a l . (1949) vonden

dat l ichte gronden gevoeliger waren dan zware , slibhoudende gronden.

Hansen et a l . (1958) menen dat een s l ibri jke grond mee r fluor kan fixe­

ren en dus een l ager gehalte in gewas geeft, bij een zelfde fluorgift.

Van invloed op de f luoropneming is ook de vorm waar in fluor wordt

toegediend. Hu r d -Ka r r e r (1950) cons ta teerde dat van de r e eks H F - N a F -

C a F 2 de e e r s t e de groots te en de l aa ts te de k leinste verhoging in f luor­

gehalte in gewas ve roorzaak t . Garber et a l . (1967) vonden h i e rmee ove r ­

eenkomstig in de mees t e gevallen minder invloed van C aF - , vergeleken

met NaF . Ger icke en Ku rmies (1955) namen echter geen ve r sch i l in fluor­

opneming waar bij toediening van NaF of CaF2» Hansen et a l . (1958) von­

den mee r invloed van NaF vergeleken met Na^S iF , . Collet et a l . (1969)

vonden een toeneming in f luoropneming bij achtereenvolgens: F ; B F . ~ ;

S i F 6 " .

Aanwezigheid van bo r ium v e r s t e rk t e de f luoropneming ma a r gaf

ook ve rminder ing in giftigheid, minder z ichtbare schade. Versch i l in

opneming bes taa t er ook tussen de gewassen. Ger icke en Ku rmies (1955)

vonden geen stijging in f luorgehalte van peen bij een bepaalde f luordose-

r ing, wel bij s la en spinazie

Page 27: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

26

Jacobson et a l . (1966), die de invloed van fluor via de grond - m a a r

vooral via de lucht - b es tudeerde , noemen katoen een snel le , t omaat een

mat ige , en gladiool een t r age f luor -accumula tor (rapid, modera te and

low F - accumu la to r ) . Behalve de vo rm waar in fluor wordt toegediend is

ook de hoeveelheid van belang. Dit lijkt een vanzelfsprekendheid, m a a r

e r i s in de l i t e ra tuur nog weinig aandacht aan bes teed .

Soms vertoonde de r e la t i e opneming-toegediende dos is een onrege l ­

mat ig ver loop, soms werd bij hogere giften de fluor in v e r s t e rk t e mate

opgenomen (Daines et a l . 1952; Nömmik, 1953). Gezien de ouderdom

van deze publikaties mag een minder be t rouwbare analyse van het gewas

niet a ls b ron voor de waargenomen onregelmat igheden worden u i tgescha­

keld.

Quinche et a l . (1971a) vonden een rechtl i jnig verband tussen de

hoeveelheid toegediend K B F . en het f luor-(en bor ium-)geha l te in gewas .

Specht en Macln t i re (1961) vonden een rechtl i jnig verband t u s sen

de logar i tme van de groeiduur en de l ogar i tme van het f luorgehalte van

g r a s .

Veldproeven, speciaal aangelegd om de werking van f luorhoudende-

meststoffen te bes tuderen , zijn s c h a a r s . In Zwi tser land werden een aan­

ta l veldproeven ui tgevoerd met boraatfluoridehoudende meststoffen

(Bovay et a l . , 1969a, b; Bolay et a l . 1971a, b ; Quinche et a l . , 1971a).

Uit deze proeven bleek dat boraatf luor ide snel wordt opgenomen. Het ge­

was werd r i jker aan bor ium, maa r vooral aan f luor.

De Cormis (1968) beschri jf t s ummie r een veldproef waarbi j HF en

K F , voor en t i jdens de teel t , aan de grond werden toegediend. Een aan­

tal gewassen op dit proefveld geteeld, vertoonde een ger inge stijging in

f luorgehalte onder invloed van genoemde behandelingen.

Veel jar ige proefvelden werden in studie genomen door Ger icke en

Ku rmie s (1955) en Kudzin en Pashova (1970).

Ger icke en Ku rmies (1955) onderzochten d r ie veel jar ige proefvelden:

(a) G e t t i n g e r , E - F é l d . „ Bemest ing, i r ieïgeiriiddeld 280 kg super­

fosfaat per ha per j a a r (= 1 80 kg F per ha in 40 j aa r ) gaf geen verhoging

in f luorgehalte in gewas, afgezien van aa rdappels waarbi j een ger inge

verhoging werd waargenomen.

Page 28: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

27

(b) D a u e r d ü n g u n g s v e r s u c h D a r m s t a d t N r , 7 3 9 . Op

dit proefveld op zure zandgrond t r ad bij haver geen duidelijke verhoging

op in f luorgehalte op met superfosfaatbemeste veldjes (2 80 en 560 kg F

per ha in 40 j a a r ) . Opvallend was dat bij haver de hoogste fosfaatgift

(128 kg P -Or per ha per j a a r ) , in wat voor vo rm ook gegeven, het f luor­

gehalte in gewas ver laagde vergeleken met de l agere fosfaatgift. Bij a a rd ­

appel weerspiegelde de toegediende bemest ing zich in een verhoging in

f luorgehalte in gewas.

(c) D a u e r d ü n g u n g s v e r s u c h W e i h e n s t e p h a n . Op dit 17 à

18 j a a r oude proefveld werd een geringe verhoging in f luorgehalte van

win te r ta rwe en koolzaad gevonden na toediening van in totaal 110 kg F

pe r ha a ls superfosfaat .

Kudzin en Pashova (1970) vonden op een langjarig proefveld op

zwar te aa rde (chernozem) een duideli jke verhoging in f luorgehalte bij

ma i s en su ikerbie t . Op de desbetreffende veldjes was in 35 j a a r in to taal

2, 120 kg P . O r gegeven.

Een punt van bespreking in de l i t e ra tuur is de invloed die a tmosfe­

r i s che fluor, via de grond op het gewas kan uitoefenen (Maclntire et a l .

1949). Om deze v raag te beantwoorden moet bekend zijn hoeveel fluor op

deze wijze op de grond t e rech t komt.

Volgens Oelschläger (1968, 1971) is de aanvoer via de lucht 2, 1 kg F

per j a a r in een industr iegebied; 7, 3 -21 , 9 kg F per ha bij een hoogoven

en in doorsnee 10, 3 kg F per ha bij een a luminiumfabriek.

Maclnt i re et a l . (1951) noemen echter een aanvoer via de lucht van

100 pounds F per ac re pe r j a a r mogelijk (possible); een aanvoer van

400 pounds onwaarschijnli jk ( improbable) en een aanvoer van 800 pounds

F per a c r e per j a a r ondenkbaar (unthinkable). Uitgaande van 100 pounds

F per a c r e per j a a r i s een verhoging in f luorgehalte bes l i s t niet ondenk­

baa r . Over igens is de v raagste l l ing wat academisch , omdat de r ech t ­

s t r eekse invloed van de fluor uit de lucht op het gewas vele malen g ro te r

zal zijn. Van dit l aa ts te geeft McCune (1969) een opmerkel i jk voorbeeld.

Deze auteur ve rmeld t een gehalte van 243 ppm F bij gladiool bij een fa­

br iek , na het s luiten e rvan werd 4 ppm F gevonden.

Page 29: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

28

4 . 3 . S y m p t o m e n v a n f l u o r v e r g if t i g i n g

De symptomen die door vergiftiging met fluor - hetzi j afkomstig

uit de grond hetzi j uit de lucht - worden opgewekt kunnen in twee g roe ­

pen worden verdeeld (Brewer , 1966), te weten:

(a) ch lorose van het b l admoes ;

(b) n e c ro se , vooral van de b ladranden, soms voorafgegaan door

g r i j ze , l icht g roene, wa te r ige plekken, die l a t e r roodbruin of t aankleur ig

worden.

Het opt reden van n ec ro se wordt in vr i jwel a l le publikat ies ve rmeld ,

ch lorose in een b epe rk t e r aanta l . Een u i tvoerige beschr i jv ing van de aan­

tas t ing van naalden en b laderen van onder andere houtige gewassen geeft

Bossavy (1965).

Daines et a l . (1952) merk ten op dat bij n ie t - l i jnvormige b laderen

de in n ec ro se overgaande aantast ing zich van de rand uit naa r de hoofd­

nerf u i tbreidt , of zoals Mulder en Den Boer (1961) opgaven voor pe rz ik-

kruid: de a fs terving gaat soms tussen de ne rven v e rde r . L i jnvormige

b l ade ren ver tonen volgens Daines et a l . (1952) een afwijkend patroon, bij

ma i s b i jvoorbeeld t r eden langwerpige l e s i e s op. Z imme rman en Hitchcock

( I954/I957) spreken bij ma i s van een mozai 'ek-achtig of gevlekt u i ter l i jk

(mosaic o r mot t led appearance) .

Borsdor f (I960) me rk t e op dat zwakke symptomen van f luorschade

bij monocotylen moeil i jk t e ondersche iden zijn van schade door d roogte .

In een aantal publikaties wordt het optreden van een s che rp b eg r en s ­

de zone (ligne de démarca t ion) t u ssen gezond en aange tas t weefsel bena­

drukt (Johnson et a l . , 1950; Bolay en Bovay, 1965b; Spier ings , 1969a).

Bij e rns t ige aantast ing t r eed t v e rde r g roe i r emming op en kan he t

gewas s lapgaan en a fs terven, soms wordt g roe i r emming waargenomen

zonder dat symptomen worden ve rme ld (Hurd -Kar r e r , 1950).

Ook op vruchten kunnen ingezonken, nec ro t i sche delen voorkomen

(Bredemann, 1956; Holte, 1961; Bolay en Bovay, 1965a). Aantast ing van

de vruchten van abr ikoos , perz ik , p ee r , k e r s , druif e t c . worden b e s c h r e ­

ven door Bolay et a l . (1971b) en Bovay en Zuber (1971). P e r z i k kan voor­

al op de vruchtnaad zacht worden, rood ve rk leuren en splijten (Benson,

1959).

Page 30: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

29

Bij tomaat op kwar tszand vertoonden de vruchten mee r neus ro t

bij toevoeging van 10 ppm F of mee r aan de voedingsoplossing (Leone

et al„ , 1948). Pack (1966) k reeg echter minder neusrot bij begass ing

met HF , de vruchten waren ook k le iner (dus minder gevoelig). Het beeld

van de aantast ing kan va r i ë ren . De aantast ing wordt beiiivloed door de

hoeveelheid fluor toegevoerd en de duur van de inwerking.

Woltz (1964a) en Jacobson et a l . (1966) - werkende met gladiool -

menen dat de mate van t r ansp i r a t i e en de plaatsel i jke s tomata i re ac t i ­

viteit belangri jk zijn. Jongere delen zijn gevoeliger (Brennan et a l . ,

1950; Bolay en Bovay, 1965a, b ; Pack, 1966). Ook de voedingstoestand

speelt een ro l (Bolay en Bovay, 1965a, b ; Pack, 1966; MacLean et a l . ,

1969; McCune, 1969).

Volgens Hitchcock et al . (1962) is de k leur van het nec ro t i sche

weefsel bij verschi l lende g ladiolecul t ivars l ichter of donkerder overeen­

komstig de b loemkleur van de betreffende cu l t ivars . Tussen de sympto­

men van f luorschade bij luchtverontreiniging en die bij f luorovermaat

via de grond vinden de mees te au teurs geen verschi l len (Brennan et a l . ,

1950; Daines et a l . , 1952; Mulder en Den Boer , 1961; Jacobson et a l . ,

1966; Ye-O Cheng et a l . , 1968). Bij gladiool vond Woltz (1964a, b) dat

f luoropneming via de grond een ander aantas t ingspatroon geeft, n ame­

lijk mee r nec ro t i sche plekken op de bladschijf en weinig op de b ladrand

(zie ook McCune, 1969).

Door een aantal au teurs werden bruine of afgestorven wor te l s waar­

genomen bij hoge f luordoseringen.

4 . 4 . G e v o e l i g h e i d v a n d e g e w a s s e n v o o r a t m o s f e r i s c h e

f l u o r

Publ ikat ies waar in de gevoeligheid van de verschi l lende gewassen

voor f luorovermaat via de grond wordt besproken zijn s chaa r s , het aan­

tal gewassen dat wordt vergeleken is beperkt . Dit in tegenstel l ing tot de

gegevens over gevoeligheid voor a tmosfe r i sche fluor. Lijsten me t gevoe­

lige en ongevoelige gewassen worden gegeven door Z immerman en

Hitchcock (1954/1957), Borsdorf (I960), Bolay en Bovay (1965b) en

Guderian (1971). Volgens deze l i js ten en ook volgens andere l i t e r a tuu r ­

bronnen (Spierings, 1969a) zijn bol- en knolgewassen bijzonder gevoelig.

Page 31: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

30

Onder de bol- en knolgewassen neemt gladiool een apar te p laa ts in om­

dat veel onderzoekingen met dit gewas zijn u i tgevoerd, niet omdat het

per se gevoeliger i s dan andere . Z immerman en Hitchcock (1954/1957)

geven gladiool inderdaad v ier k ru i s j e s , die de hoogste gevoeligheid aan­

duiden, maa r tulp eveneens . Bovendien is e r groot ve r sch i l in gevoelig­

heid t u s sen de g ladiolecul t ivars (Johnson et a l . , 1950; Hendrix en Hal l ,

1958; Hitchcock et a l . , 1962; Ros s et a l . , 1968).

Guderian (1971) noemt gladiool en knolbegonia a l s mees t gevoelige.

Van de n ie t -bol - en knolgewassen worden a ls gevoelig genoemd: abr ikoos ,

druif, p ru im, volgens Z immerman en Hitchcock (1954/1957) onder ande­

r e nog: ma i s en boekweit; volgens Bolay en Bovay (1965b) nog: Pinus

sylvestris L . e n d e g rassen : Festuoa pratensis Huds. en Daotylis

glomerata L. De l aa ts te wordt ook door Borsdorf (I960) gevoelig ge­

noemd. Voor gevoelige houtige gewassen zij verwezen naar Borsdorf

(I960), Bolay en Bovay (1965b) en Guderian (1971).

Ongevoelig zijn volgens Z immerman en Hitchcock (1954/1957) onder

mee r : katoen, tabak, boon ( Vioia), b l eekse lder i j , augurk, ge ran ium en

aubergine; volgens Bolay en Bovay (1965b) o . a . chrysant en a a rdbe i .

Borsdor f (I960) geeft een r e eks van ongevoelige onkruiden, waaronder

Chrysanthemum vuIgare (L. ) Be rnh . (boerenwormkruid) . Volgens Pack

(1966) is tomaat weinig gevoelig. Guderian (1971) noemt onder andere

afr ikaantjes (Tagetes nana), leeuwenbek (Antirrhinum sp . ), chrysant

( Chrysanthemum indioum) en Rhodondendron oatawbiense ongevoelig.

Het vergel i jken van de gevoeligheid t ussen de verschi l lende gewas­

sen i s over igens een hacheli jke zaak. In feite worden h ierb i j ongelijk­

soort ige dingen vergeleken. Ook het aan te leggen c r i t e r i um is d i scutabel .

Enkele gehanteerde c r i t e r i a zijn: aantal dagen dat verloopt tot schade op­

t reed t ; ma te van schade, bijv. aangetas te oppervlakte; f luorgehalte in ge­

was waarbi j schade optreedt . Adams et a l . (1957) vinden de "exposure

fac tor" een be te r c r i t e r i um dan het toe laa tbaar f luorgehalte (dat in de

volgende paragraaf wordt besproken) . De "exposure factor" is de hoeveel ­

heid fluor in de lucht die op de plant in heeft kunnen werken (de som van

de produkten F -geha l t e lucht x duur van de begass ing per dag) tot op het

moment waarop schade z ichtbaar wordt . Enkele s tudies zijn u i tgevoerd

n aa r het mechan i sme dat de gevoeligheid van de verschi l lende gewassen

bepaal t .

Page 32: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

31

Z immerman en Hitchcock (1954/1957) konden geen verband aanto­

nen met het aantal huidmondjes. Opvallend is wel dat deze au teurs von­

den dat voor HF gevoelige gewassen niet gevoelig waren voor SO? e n

omgekeerd; de voor SO? gevoelige gewassen waren mees t niet gevoelig

voor begass ing met HF ,

Hendrix en Hall (1958) vonden bij g ladiolecul t ivars een verband t u s ­

sen de b loemkleur en bladgrootte enerz i jds en de gevoeligheid voor fluor

anderz i jds . In l a te r onderzoek werd deze r e l a t i e , in het bi jzonder die t u s ­

sen b loemkleur en gevoeligheid opnieuw bevest igd (Ross et aL , 1968).

Hitchcock et a l . (1962) onderzochten 17 g ladiolecul t ivars . Zij von­

den geen verband met de b loemkleur . Wél dat ongevoelige cu l t ivars

mee r fluor opnamen dan gevoelige.

Volgens MacLean et a l . (1969) wordt de gevoeligheid van het gewas

niet a l leen door de concentra t ie en duur van de begassing bepaald, m a a r

ook door de mate en het patroon van f luorabsorpt ie , - ve rp laa t s ing en

-ophoping. Daa rom zal elke externe en in terne factor die één van genoem­

de p rocessen beïnvloedt, ook de gevoeligheid van het gewas beïnvloeden.

Bij tomaat had volgens de au teurs ka l igebrek geen, magnes ium- en kalk-

gebrek wél invloed op de mate van gevoeligheid.

I n te ressan t i s ook de studie van Jacobson et a l . (1966). Volgens

deze au teurs wordt bij sommige planten, bijv. katoen, de fluor zee r op­

pervlakkig geaccumuleerd . F luor , ook indien opgenomen door de wor t e l s ,

kon worden verwijderd door met een wattenpropje, gedrenkt in g lycer ine ,

over het blad te wri jven. De oppervlakkige accumulat ie maakt dat de fluor

geen schade kan doen. De au teurs noemen d r ie factoren, die de gevoelig­

heid bepalen:

(1) de p laa ts van ophoping (location) van fluor (oppervlakkig of in tern) ,

(2) de t ranspor tmogel i jkheid ( translocation) van fluor naar bladtop of

rand,

(3) de mate van ui twissel ing (degree of in terchange) van fluor t ussen ui t­

en inwendige van het blad.

Ook bij tomaten die fluor hadden opgenomen door ze af te snijden en in een

fluor oplos s ing te p laatsen, kon 45% van de to tale hoeveelheid fluor worden

verwijderd door ze in water te dompelen (Ledbetter et a l . , I960).

Page 33: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

32

4 . 5 . T o e l a a t b a r e f l u o r c on c e n t r a t i e i n h e t g e w a s

Een aantal onderzoekers hebben pogingen gedaan vas t te s te l len

hoeveel fluor in het gewas, mees t blad, aanwezig mag zijn, a l ee r schade

op t reedt . Li jsten me t gehalten en toestand van het gewas zijn te vinden

in B r ewe r (1966) en ook Adams et a l . (1957). In t abel III worden a l s

voorbeeld de gegevens van twee gevoelige en twee ongevoelige gewassen

ve rmeld .

TABEL III. React ie van enkele gewassen en bi jbehorend f luorgehalte in gewas (ppm F op de droge stof)

Gewas

Gladiool

Abrikoos

Tomaat

Spinazie

Gezond

15

1-6

10-14

123-291

Grens (gebied)

10

7-10

15-105

420

200-600

Overmaa t

30-50

37-59

105

32-640

58-130

277-2179

207-278

L i t e ra tuur

Mulder en Den

Daines et a l . ,

Adams et a l . ,

Boe r , 1961

1952

1957

Bolay en Bovay, 1965b

B r ewe r , 1966

Adams et a l . ,

Pack, 1966

Daines et a l . ,

Adams et a l . ,

Daines et a l . ,

1957

1952

1957

1952

Bolay en Bovay (1965b) ve rmelden dat gevoelige gewassen schade­

symptomen geven indien het gehalte i e t s boven 100 ppm F ligt, t o l e ran te

gewassen ve rdragen gehalten tot boven 500 ppm F . Daines et a l . (1952)

noemen een aantal gewassen die 200 tot 600 ppm F in het gewas kunnen

hebben zonder schade te l ijden.

Volgens Hansen et a l . (1958) geeft mee r dan 60 ppm F l age re op­

brengs ten bij l uzerne en knolletjes ( turnips); volgens B r ewe r et a l . (1957)

ligt voor druif de g rens naa r schade bij 20 à 30 ppm F in het blad.

Adams et a l . (1957) me rk ten over hun gegevens op dat deze minder

b ru ikbaar zijn om de g renswaarde voor f luorgehalte vas t te s te l len omdat

de begass ingsproeven waren g e s t a r t op een moment dat de b l ade ren r e eds

waren volgroeid. De au teu r s waren ook van mening dat het t oe laa tba re

Page 34: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

33

fluorgehalte geen goede maa t i s om de gevoeligheid van het gewas vas t

te s tel len.

Veel au teurs vinden een posit ieve samenhang tussen f luorgehalte

in gewas en mate van aantast ing (Breiman et a l . , 1950; B r ewer et a l . ,

1957; Compton en Remmer t , I960; Collet et a l . , 1969). Quinche et a l .

( 1971a) vonden een rechtl i jnig verband tussen de mate van aantast ing en

de logar i tme van het f luorgehalte in het gewas.

McCune et a l . (1966) vermeldden dat de voedingstoestand van de

plant van invloed is op het optreden van schade. Zij vonden bij va r ia t i e

in bemest ing ve r sch i l in aantast ing van de gladiool bij gelijk f luorgehalte

in gewas. Volgens MacLean en Schneider (1970) is de ( lucht) temperatuur van

invloed op de toe laa tbare fluor concent ra t ie . De au teurs troffen bij HF -

begass ing van gladiool bij hogere t empera tuu r minder fluor in het gewas

aan, m a a r me e r schade.

Tot slot zij opgemerkt dat e r volgens de studie van Treshow en

Ha rne r (1968) mogelijk sprake is van een opt imaal f luorgehalte . Deze

au teu r s k regen een g roeis t imulans door begassing met zeer lage HF -

concen t ra t i e s . Bij Pinto-boon ( Phaseo lus vulgaris L. va r . Pinto)

hadden de bes t groeiende planten 151-200 ppm F in het blad, tegenover

0-50 ppm F in de controle .

4 . 6 . M e t a b o l i s m e e n f l u o r

De mees t e onderzoekingen gaan uit van de veronders te l l ing dat

fluor s torend werkt op de me e r belangri jke fysiologische functies, zoals

fotosynthese, ademhaling en stofwisseling (Jacobson et a l . , 1966). Woltz

(1964a) vond bij afgesneden g ladiolebladeren een ve rminder ing in ne t to­

fotosynthese, en ook dat de s tomata v e rde r open stonden indien fluor aan

het op te zuigen water was toegevoegd. Bij b laderen van in het donker

geteelde planten van Vigna sinensis werd door toevoeging van fluor

de chlorofylvorming en de fotosynthese geremd (Woltz et a l . , 1971).

Met fluor behandelde b laderen van ma i s gaven veel wa rmte af. Dit zou

ve roorzaakt zijn door een r emming van de werking van het enzym

adenosine t r i fosfatase door fluor (Woltz, 1964a; Woltz et a l . , 1971). Ook

Treshow en Ha rne r (1968) d i s cus s i ë r en over de werking van dit enzym.

Page 35: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

34

Pi le t (1970) vond in wort el stukje s van Lens oulinaris (var .

Vilmorin) op vochtig f i l t ree rpapie r een afneming in RNA-gehal te bij t oe­

voeging van NaF . Dit werd volgens deze auteur ve roorzaak t door een

toeneming in RN-ase ac t ivi te i t .

McCune et a l . (1964) vonden bij HF-begass ing in de b laderen van

Tendergreen-boon (Phaseolus vulgaris L . ) en Milo so rgum (Sorghum

vulgare v a r s Hegar i en Mar t in ' s ) een toeneming in enolase- en k a t a l a se -

act ivi tei t en een afneming in gehalte aan pyruvaat . Ros s et a l . (1968) leid­

den uit hun onderzoek met schijfjes gladioleblad af, dat fluor de werking

van het enzym enolase r em t .

HF-begass ing bleek niet van invloed op de gehalten aan nucleotiden,

die in zuur (bijv. 0, 6 N t r i ch loor -az i jnzuur ) oplosbaar zijn (Pack en

Wilson, 1967; McCune et a l . , 1970).

F luo race taa t , de giftige stof in de Zuidafrikaan s e plant Diohapetalum

aymosum en f luorci t raat werden door Ye-O Cheng et a l . (1968) aangetoond

in b laderen van sojaboon, indien deze met HF werd begas t of geteeld op

voedingsoplossing waaraan NaF of f luoracetaat was toegevoegd.

F luor heeft mogelijk invloed op het c a l c iummetabo l i sme . Dit leidt

Pack (I966) af uit zijn p roefresul ta ten: onder me e r het optreden van k le i ­

n e r e , gedeelteli jk zaadloze tomatevruchten bij HF-begas s ing . De ve rk la ­

r ing voor genoemde invloed zou ca lc iumtëkor t zijri a ls gevolg van de s lech­

te op losbaarheid van C a F - (maximaal 17 ppm CaF~ bij 26 C).

Ledbet ter et a l . (i960) vonden bij begass ing van tomateplanten f luor-

ophopingen in de celwand, ch loroplas ten en op losbare eiwitten. Chang en

Tompson (1965) onderzochten verschi l lende ce londerdelen van s inaasappel ­

b laderen met fluor contaminatie op aanwezigheid van f luor. Van de to tale

hoeveelheid fluor werd 60% in het c e l sap aangetroffen. De celwand en de

ch loroplas ten bevatten mee r fluor dan de in water op losbare eiwitten en

de mi tochondria .

Newman (I960) vond bij me t fluor behandelde b laderen een ve rb rok­

keling (disruption) van de ch loroplas ten . Deze auteur vond uit zijn proef­

resu l t a ten ook aanwijzingen dat de door f luorvergiftiging opgewekte chlo­

r o s e het gevolg i s van een door eiwit b e s che rmde inact iver ing van het

pigment sys teem.

Poovaiah en Wiebe (1969) hebben met HF begas te ge ran ium

( Velargonium zonale Ait) m ic roscop i sch onderzocht . Zij vonden in de

Page 36: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

35

bladstelen - op enige afstand van de necro t i sche delen - tylosen (cel-uit -

stulpingen) in de xyleemvaten en cyl indr ische afzettingen op de zeefpla-

ten. Omdat tylose vooral in oudere b ladste len voorkomt, v e ronde r s t e l ­

len de au teurs dat fluor niet r e ch t s t r e eks van invloed i s maa r een verou­

der ing in de hand werkt .

Mohamed et a l . (1966) onderzochten bij tomaat de invloed van HF -

begass ing op de ch romosomen. Zij namen afwijkingen waar , te weten

f ragmentat ie en b rugvorming en concluderen dat fluor mogelijk een muta­

t ie -verwekkend agens i s . In een l a t e r e studie (Mohamed, 1968) werd dit

bewezen. Met HF begas te tomateplanten, zonder u i ter l i jke symptomen,

gaven afwijkende nakomelingen

Page 37: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

36

5. BESTRIJDING VAN, VIA DE GROND OPGEWEKT, FLUOROVERMAAT

Het is uit het voorgaande duidelijk geworden dat de plant fluor uit

de grond kan opnemen en dat deze fluor de plant schade kan doen. De

v raag is nu, welke maa t rege len kunnen worden genomen om een even­

tuele f luorovermaat te voorkomen of te bes t r i jden .

Bekalking is van grote invloed op de fluor opneming. Volgens B r ewe r

(I966) moet worden bekalkt tot pH 6, 5. Volgens deze auteur kunnen ook,

indien pH-verhoging niet i s gewenst, neu t ra le calciumzouten, bijv. g ips,

worden gebruikt t e r bestr i jding van f luorovermaat .

Naas t bekalking is r u ime doser ing van fosfaat gewenst (Pr ince et

a l . , 1949; zie ook B rewer , 1966).

Het behoeft geen nader betoog dat voor de meststoffen, in het b i j ­

zonder de fosfaatmeststoffen, f luorvri je of f l uo ra rme moeten worden ge­

kozen, indien het gevaar van f luorovermaat wordt gevreesd .

In dit verband is het nuttig de v raag te s tel len of het m i s sch ien mo ­

gelijk is door een juist bemest ingsbele id het effect van een eventuele

luchtverontreiniging met fluor te voorkomen of te verzwakken. Om het

p rob leem anders te s tellen: gelijktijdige f luortoevoer naar de plant vanuit

de grond en vanuit de lucht zal g ro te re schade berokkenen, dan toevoer

a l leen vanuit de lucht. Over dit onderwerp werden in de l i t e ra tuur geen

gegevens gevonden.

De e e rde r genoemde maa t rege len lenen zich vooral tot p revent ieve

bes t r i jd ing. Ook de keuze van minder gevoelige gewassen of cu l t ivars b e ­

hoort tot deze groep van maa t rege len . Op l abora to r iumschaa l b leek het

mogelijk een deel van de in of op de plant aanwezige fluor weg te wassen

(Ledbetter et a l . , I960; Jacobson et a l . , 1966). In analogie h i e rmee zou

beregening a ls curat ieve maa t rege l kunnen worden beproefd.

Bolay en Bovay (1965a, b) namen onder prakt i jkomstandigheden -

zij werkten o. a. met abrikoos - inderdaad waar dat na veel r egen minder

schade optrad. Bij periodiek beregenen van met HF begaste c i t rusboom-

pjes vonden B rewer et al , (1969a) minder fluor in de b l aderen .

Het stuiven of spuiten met kalk wordt aanbevolen om schade door

a tmosfer i sche fluor tegen te gaan (Benson, 1959; B r ewe r , 1966).

Allmendinger et a l . (1950) vonden bij gladiool dat spuiten met kalk effec­

t i ever was dan stuiven. Volgens Daines et a l . (1952) maakt de aanwezig-

Page 38: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

37

heid van kalk op het blad de fluor gemakkeli jker afwasbaar .

Misschien kan het aanbrengen van kalk - a l dan niet gekoppeld

aan een beregening - van dienst zijn bij het bes t r i jden van f luorovermaat

via de grond. Opgemerkt z i j , dat B r ewe r et a l . (1969a) in l a t e r e p roe ­

ven wisse lende r esu l ta ten k regen met de calciumbespuit ingen.

De bemest ings toes tand waar in de plant v e rkee r t i s volgens enige

au teu r s van invloed op de gevoeligheid voor f luorovermaat . Volgens

Daines et a l . (1952) zijn het echter de goed gevoede planten die gevoeli­

ger zijn, volgens McCune (1969) net omgekeerd . Een mogelijke b e s t r i j ­

ding op ba s i s van de voedingstoestand van de plant lijkt dus twijfelachtig.

Page 39: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

38

6, SAMENVATTING

1„ De e rvar ing dat fluor uit t r ipe l superfosfaat een ongunstige in­

vloed kan hebben op het gewas f res ia , was reden de l i t e ra tuur

te bes tuderen , E r i s veel l i t e ra tuur ,

2. 1, De a a rdkor s t bevat 270 à 290 ppm F» De be langr i jks te fluorhou-

dende minera len zijn v loeispaat en f luorapatiet .

2, 2. In de grond komt fluor voor in de k r i s t a l r oo s t e r s van de m ine r a ­

len, a ls Calciumfluoride, a ls apatiet en - in het bodemvocht of ad-

sorptief gebonden - in de vo rm van ionen of oged issoc ieerde f luor-

verbindingen, In l y s imete rproeven spoelden s lechts enkele p r o ­

centen van de toegediende fluor uit, behalve in een geval waarbi j

slakken van een fosfaatreduct ie-oven door de grond waren gewerkt .

2. 2. 1. Het gehalte aan in water oplosbare fluor ( inzetverhouding 1:5) l iep

in enkele Belgische gronden ui teen van 0, 1 tot 8 ppm F„ In Zweden

werden hogere waarden gevonden bij een inzetverhouding van 1:40.

In landbouwgronden uit Groot -Br i t tannië lag het gehalte gemiddeld

bij 0, 6 ppm F (inzetverhouding 1:3 met een zwakke e lec t ro ly top-

lossing), er werd een verband met de pH van de grond gevonden.

2. 3, Zeewater bevat 1 a l , 4 ppm F . Water van natuurl i jke h e rkoms t in

Nederland bevat mees t minder dan 0, 5 ppm F . Regenwater bevat

weinig fluor behalve in indust r ië le cen t ra . Grondwater bevat te ge­

middeld 0, 2 ppm F„

2. 4. Ruw fosfaat bevat gemiddeld 3 à 4% F . Fosfaatmests toffen h ie ru i t

vervaardigd ongeveer 2% F„

Beendermee l bevat rond 500 ppm F , Thomasmee l rond 150 ppm F

of minder . Stikstof- en kalimeststoffen bevat ten doorgaans m inder

dan 25 ppm F . Kalkmeststoffen bevatten gemiddeld ongeveer 300

ppm F ; hoogovenkalk tot 1% F .

2, 5. Glas re inigingsmiddelen, sommige houtconserver ingsmidde len en

enkele z iektebestr i jdingsmiddelen bevatten fluor.

3, Bij de gangbare ( totaal-)fluorbepaling, volgens Wil lard en Winter

(1933) werd grond gegloeid, met pe rch loorzuur behandeld en de

fluor met s toom overgedis t i l l ee rd . Tegenwoordig wordt fluor be ­

paald met de ion-specif ieke e lec t rode .

Page 40: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

39

4. 1. Onder natuurl i jke omstandigheden hebben enkele exotische gewas­

sen een hoog f luorgehalte (or a. thee). De mees t e gewassen bevat­

ten zelden mee r dan 20 ppm F , mees t zelfs minder dan 10 ppm F

op de droge stof,

De verdel ing van fluor over boven- en ondergronds gewas is moge­

lijk een aanwijzing voor de p laats waar de fluor contaminat ie i s

opgetreden: via subs t raa t of via de lucht.

4 . 2. Door middel van proeven me t watercul tuur , potproeven en enkele

veldproeven werd aangetoond dat planten fluor via de wor te l s kun­

nen opnemen. De opneming is vooral afhankelijk van de pH van de

grond.

Op veel jar ige proefvelden werd enkele malen een ger inge stijging

in f luorgehalte bij aardappel gevonden op met superfosfaat b emes t e

veldjes .

Via de wor te l s opgenomen fluor gaf niet a l leen een hoger f luorge­

halte in gewas, soms ook schade symptomen, g roe i r emming of af­

s terven van de plant. De r eac t i e van het gewas i s , behalve van de

pH, onder mee r afhankelijk van de g rondsoor t , s l ibgehal te , gehalte

aan o rganische stof, fosfaattoestand van de grond en de v o rm waa r ­

in fluor wordt toegediend, en u i t e r a a rd van het gewas zelf.

4 . 3 . De symptomen van f luorovermaat via het subs t raa t zijn identiek

aan die optredende bij HF-begas s ing .

De symptomen bes taan uit n e c ro se , vooral langs de b ladrand, bij

monocotylen van de bladtop en soms ch lo rose .

4 . 4 . Voor a tmosfe r i sche fluor zijn gevoelig de bol- en knolgewassen,

o . a . gladiool; ve rschi l lende f ru i tsoor ten , o . a . abr ikoos ; ma i s en

andere . Ongevoelig zijn onder mee r tabak, katoen, chrysant en

aa rdbe i . De gevoeligheid van de gewassen wordt bepaald door de

ve rp laa t sbaa rhe id van de fluor in de plant. Niet gevoelige gewassen

accumuleren fluor zee r oppervlakkig; het kan van de b l aderen wor­

den afgeveegd.

4. 5. Bij gevoelige gewassen ligt het toe laa tbaar f luorgehalte bij 10 à

100 ppm F ; bij ongevoelige bij 200 à 400 ppm F op de droge stof.

De omstandigheden, zoals k l imaat , voedingstoestand van het gewas,

hebben invloed op de gevoeligheid.

4. 6. F luor werkt s torend op de belangri jke fysiologische functies van de

plant.

Page 41: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

40

4„ 7. Schade door f luorverontreiniging van de lucht i s tegen te gaan

door stuiven of bespuiten me t kalk en door beregening. F luo r -

overmaa t via de grond kan worden bes t reden door bekalking; a l s

c r i t e r i um wordt pH 6, 5 genoemd.

Page 42: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

41

7. LITERATUUR

Anonymus, 1970. Lijst van houtver duur zamingsmiddelen voor het v e r ­

duurzamen van geve l t immerwerk dat voorzien zal worden van een

gebruikelijk ve r f sys teem, opgesteld op ba s i s van een daarvoor in­

gestelde enquête. HI-TNO-Meded. 1970, 8 pp.

Adams, D. F . , J .W . Hendr iks and H. G. Applegate, 1957. Rela t ionship

among exposure pe r iods , foliar burn, and f luorine content of p lants

exposed to hydrogen f luoride. J . Agr . Food Chem. 5: 108-116.

Al lmendinger , D. F . , V . L . Mi l ler and F . Johnson, 1950. The control of

fluorine scorch of gladiolus with foliar dusts and s p r ays . P r o c .

Ame r . Soc. Hor t . Sei. 56: 427-432.

Arnold Bik, R. , 1964. Proef met gef luorideerd g ie twater . P roe f s t a .

B loemis t e r i j Ned . , J a a r v e r s l . 1964: 142-144.

Benedict , H . H . , J . M . Ross and R . H . Wade, 1965. Some r e sponses of

vegetation to a tmospher ic f luor ides . J . A i r Pol lut . Contr . A s s . 15:

253-255.

Benson, N .R . , 1959. F luor ide injury or soft su ture and splitting of

peaches . P r o c . Ame r . Soc. Hor t . Sei. 74: 184-198.

Be r t r and , D. , 1970. La fluor peu t - i l ê t r e cons idéré dans c e r t a in s cas

comme un engra is complémenta i re? C .R . Séances Acad. Agr . F r .

25: 151-155.

Bolay, A, et E . Bovay, 1965a. Observat ions sur l es dégâts provoqués

par l e s composés f luorés en Vala is . Agr . Romande, Sér . A, 4:

43-46 .

Bolay, A. et E . Bovay, 1965b. Observat ions sur la sensibi l i té aux gaz

f luorés de quelque e spèces végétales du Vala is . Phytopathol. Z. 53:

289-298.

Bolay, A . , E . Bovay, J „ P . Quinche et R. Zuber , 1971a. Teneu r s en

fluor et en bore des feuil les et des f rui ts d ' a r b r e s f ru i t i e r s et de

v ignes, fumés avec ce r t a ins engra is composés , bor iques f luorés .

Rev. Suisse Viticult . Arbor icu l t . 3: 54 -61 .

Page 43: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

42

Bolay, A . , E . Bovay, G. Neury, J . P . Quinche et R. Zuber , 1971b.

Dégâts c ausés aux ab r i co t s et à d ' au t r e s f rui ts par l es composés

f l uo r é aRev . Suisse Viticult . Arbor icul t . 3: 82-92.

Borsdorf , W. , I960. Be i t räge zur F luor schaden. I. F luorschaden -

Weiserpflanzen in de r Wildflora. Phytopathol. Z . 38: 309-315.

Bossavy, J . , 1965. Les n é c ro s e s dues au f luor. Rev. F o r e s t . F r . 1965:

801-811.

Böszörményi , Z. and E . Cseh, 1961. The uptake of hal ide ions and the i r

r e la t ionship in absorpt ion. Physiol . P lant . 14: 242-252.

Bovay, E . et R. Zuber , 1971. Necrose sur ab r ico ts : e s s a i s de gazage

au moyen d 'acide f luorhydrique. Rev. Suisse Viticult. Arbor icu l t .

3: 78-81 .

Bovay, E . , A. Bolay, R. Zuber , P . Desbaumes , G. Collet, J . P . Quinche,

G. Neury et B . Jacot , 1969a. Influence de c e r t a ins engra is combinés

bor iques sur l ' accumulat ion du fluor dans les végétaux. Rev. Suisse

Viticult. Arbor icul t . 1: 30-33 .

Bovay, E . , A. Bolay, R. Zuber , P . Desbaumes , G. Collet, J . P . Quinche,

G. Neury et B . Jacot , 1969b. Accumulation de fluor dans l es

végétaux sous l ' influence de c e r t a ins engra is combiné bo r iques .

Rech. Agron. Suisse/Schweiz . Landwirt . F o r s ch . 8: 49-64.

Bower, C A . and J . T. Hatcher , 1967. Adsorption of fluoride by soi ls and

m ine r a l s . Soil Sei. 103: 151-154.

Bredemann, G. , 1956. Biochemie und Physiologie des F l uo r s . Akademie-

Verlag, Ber l in , 299 pp.

Bredemann, G. und H. Radeloff, 1933. Zur diagnose von F luo r -Rauch­

schaden. Phytopathol. Z . 5: 195-206.

Brennan, E . G . , I .A . Leone and R .H . Dianes , 1950. F luor ine toxicity in

tomato as modified by a l t e ra t ions in the n i t rogen, ca lc ium, and

phosphorus nutr i t ion of the plant. Plant Physiol . 25: 736-747.

B r ewe r , R . F . , 1966. F luor ine . I n : H . D . Chapman (Editor), Diagnostic

c r i t e r i a for p lants and so i l s . Univ. Calif. , Div. Agr . Sei. 1966,

pp. 180-196.

Page 44: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

43

Brewer , R . F . , R. C. McColloch and F . H . Sutherland, 1957. F luor ide

accumulation in foliage and fruit of wine g rapes growing in the

vicinity of heavy indust ry . P r o c . Amer . Soc. Hor t . Sei. 70:

183-188.

B r ewe r , R . F . , H .D . Chapman, F . H . Sutherland and R. B . McCulloch,

1959. Effect of fluorine additions to subs t ra te on navel o range t r e e s

grown in solution cu l tu res . Soil Sei. 87: 183-188.

B r ewe r , R . F . , H . F . Sutherland and F . B . Guil lemet, 1969a. Application

of ca lc ium sprays for the protect ion of c i t rus f rom a tmospher ic

f luor ides . J . Amer . Soc. Hor t . Sei. 94: 302-304.

B r ewe r , R. F . , F . H . Sutherland and R . O . P e r e z , 1969b. The effects of

s imulated r a in and dew on fluoride accumulat ion by c i t rus foliage.

J . Ame r . Soc. Hor t . Sei. 94: 284-286.

Buck, M. and G. Reusmann, 1971. A new semi-au tomat ic method for

fluoride de terminat ion in plant and a i r s amples . F luor ide Quar t .

Rep . 4: 5 -15.

Chang, C .W. and C R . Thompson, 1965. Subcellular d is t r ibut ion of

f luoride in navel o range l eaves . Int. J . Air Water Pol lut . 9: 685-

691.

Collet, C F . , J . P . Quinche et R. Zuber , 1969. Rôle de la composit ion

chimique des se ls f luorés dans leur pénétrat ion, accumulat ion et

action biologique chez l es végétaux. Rech. Agron. Suisse /Schweiz .

Landwirt . F o r s ch . 8: 65-79.

Compton, O . C , 1970. Plant t i s sue monitoring for f luor ides . Hor t sc ience

5: 244-246.

Compton, O . C and L. F . R emmer t , I960. Effect of a i r - bo rne f luorine

on injury and fluorine content of gladiolus l e aves . P r o c . Ame r .

Soc. Hor t . Sei. 75: 663-675.

Co rmi s , L. de, 1968. Absorption des f luorures en solution et m igra t ion

du fluor chez la t omate . Ann. Phys io l . Vég. (Par i s ) 10: 155-169.

Daines , R . H . , I. Leone and E. Brennan, 1952. The effect of f luorine on

plants as de te rmined by soil nutr i t ion and fumigation s tudies . P r o c .

U .S . Techn. Conf. Air Pol lut . , 1950, pp. 97-105.

Page 45: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

44

Dijkhuizen, T. en W. den Boer , 1964. Onderzoek naar g lasvervui l ing.

Proef s ta . Groente- F ru i t t ee l t Glas , Naaldwijk, J a a r v e r s l . 1964:

60-64.

Ga rbe r , K«, , 1967. Luf tverunre in igung und ih re Wirkungen. Bo rn t r a ege r ,

Ber l in -Nikolas see , 273 pp.

Ga rbe r , K. , 1968. Über den F luorgehal t der Pflanzen. Qual. P lant .

Mat. Veg. 15: 29-36.

Ga rbe r , K. , R. Guderian und H. S t ra tmann, 1967. Untersuchungen über

die Aufnahme von F luor aus dem Boden durch Pflanzen. Qual. P lan t .

Mat. Veg. 14: 223-236.

Ger icke , S. und B . Ku rmies , 1955. F luorgehal t und Fluoraufnahme von

Kulturpflanzen. Phosphor s äure 15: 50-63.

Gis iger , L. , 1966. Über den Gehalt de r Böden an F luor und dessen

Aufnehmbarkeit durch Pflanze und T i e r . Schweiz. Landwirt .

Monatsh. 44: 221-230.

Guderian, R. , 1971. E rgebn i s se aus Begasungsexper imenten zur E rmi t t lung

pf lanzen-schädigender HF-Konzent ra t ionen. VDI-Ber . 164: 33-37.

Haas , A . R . C . a n d J . N . B ru sca , 1955. F luor ine toxicity in c i t r u s . Calif.

Agr . 9 (3): 15-16.

Hal l , R. J . , 1968. Observat ions on the d is t r ibut ion and de terminat ion of

f luorine compounds in biological ma t e r i a l s , including so i l s .

Analyst 93: 461-468.

Hansen, E . D . , H .H . Wiebe and W. Thorne, 1958. Air pollution with

re la t ion to agronomic c rops : VII. F luor ide uptake f rom soi l . Agron.

J . 50: 565-568.

Hardin, L. J . , 1952. Report on the de terminat ion of f luorine content of

so i l s . J . A s s . Offic. Agr . Chem. 35: 621-633.

Hendrix, J .W . a n d H . R . Hall , 1958. The re la t ionship of c e r t a in leaf

c ha r ac t e r i s t i c s and flower color to a tmospher ic f luor ide-sensi t iv i ty

in g ladiolus. P r o c . Amer . Soc. Hort . Sei. 72: 503-510.

His lop, J . and I. J . Cooke, 1968. Anion exchange r e s in a s a means of

a s se s s ing soil phosphate s tatus : a l abora tory technique. Soil Sei .

105: 8 -11.

Page 46: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

45

Hitchcock, A. E . , P .W . Z immerman and R. R. Coe, 1962. Resu l t s of

ten y e a r s ' work (1951-1960) on the effect of f luorides on gladiolus.

Contr ib . Boyce Thompson Inst. P lant R e s . 21: 303-344.

Hitchcock, A .E . ' , P .W. Z immerman and R. R. Coe, 1963. The effects

of f luorides on Milo maize (Sorghum sp. ) . Contr ib . Boyce Thompson

Inst . Plant R e s . 22: 175-206.

Holte, W. , I 96 I . Über F luorschäden an landwirtschaftl ichen und gar ten­

baulichen Gewächsen durch Düngemittelfabriken. B e r . Landesans t .

Bodennutzungsschutz Nordrhein-Westfa len, 1961: 35-42.

Hu r d -Ka r r e r , A . M . , 1950. Comparat ive fluorine uptake by plants in l imed

and unlimed so i l s . Soil Sei. 70: 153-159.

Jacobson, J . S. , L .H . Weinstein, D .C . McCune and A. E . Hitchcock,

I966. The accumulation of f luorine by p lants . J . Air Pol lut . Contr .

A s s . 16: 412-417.

Jahn-Deesbach, W. , 1958. Wei tere Untersuchungen über den Bindungs­

zustand des F luo r s in einigen landwirtschaft l ich wichtigen Böden.

Chem. E rde 19: 308-323.

Jeffr ies , C D . , 1951. Occur rence of f luorine in l imes tones and dolomites .

Soil Sei. 71: 287-289.

Johnson, F . , D . F . Al lmendinger , V . L . Mil ler and C. J . Gould, 1950.

Leaf s corch of gladiolus caused by a tmospher ic fluoric effluents.

Phytopathology 40: 239-246.

Jung, W. , I953. Pflanzenphysiologische Untersuchungen über die Ein­

wirkung von F luor auf Phosphate . Phosphorsäu re 13: 101-116.

Kudzin, Yu K. and V .T . Pashova, 1970. (Fluorine content of soi ls and

plants after prolonged application of f e r t i l i z e r s . ) Pochvovedenie

No. 2: 74-79. Abs t rac t in: Soils F e r t . 33 (1970), Abs t r . no. 3398.

Kummer , H. P . und P . von Polheim, 1956. Über die Qualität von

einwandfrei h e rges t e l l t em inländischem Knochenfuttermehl. Phos ­

phorsäure 16: 298-311.

Ku rmie s , B . , 1953. Über die Bildung von Calciumphosphaten in wäsz r i ge r

Lösung und den Reaktion s ablauf bei der Bildung von Hydroxyl- und

F luorapa t i t . Phosphorsäu re 13: 57-100.

Page 47: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

46

Kurmies , B . , I960. Bes t immung k le iner F luormengen in ve rschiedenen

Substanzen. Phosphor s äu re 20: 329-343.

La r sen , S. and A. E . Widdowson, 1969. The effect of fluoride on the

react iv i ty of f e r t i l izer phosphate in soil . "Phosphorus in

Agr icu l tu re" , Bull . Doc. A s s . Int. F ab r i can t s Superphosphate

Engra i s Composés , 23 (54): 11-16.

La r sen , S. and A. E . Widdowson, 1971. Soil f luorine. J . Soil Sei. 22:

210-221.

Ledbet ter , M. C. , R. Mavrodineanu and A. J . "Weiss, I960. Distr ibut ion

s tudies of radioact ive f luor ine-18 and s table f luorine-19 in tomato

p lants . Contr ib . Boyce Thompson Inst. P lant R e s . 20: 331-348.

Leone, I . A . , E .G . Brennan, R . H . Daines and W. R. Robbins, 1948.

Some effects of f luorine on peach, tomato and buckwheat when

absorbed through the r oo t s . Soil Sei. 66: 259-266.

Macln t i re , W.H. , 1952. Air v e r sus soil as channels for f luorine contami­

nation of vegetation in two Tennessee l oca les . P r o c . U. S. Tech.

Conf„ Air Pollut . , 1950, pp. 53-58.

Macln t i re , W.H. , S.H. Winterberg , J . G. Thompson and B . W. Hatcher ,

1942. F luor ine content of plants fer t i l ized with phosphates and slags

c a r ry ing f luor ides . Ind. Eng. Chem. 34:. 1469-1479.

Maclnt i re , W.H. , S. H. Winterberg , L . B . Clements and H. W. Dunham,

1947. The effects of ca lc ium fluoride incorpora t ions upon plant

growth, f luorine and phosphorus uptake, and soil pH. Soil Sei. 63:

195-207.

Macln t i re , W.H. and Assoc ia t e s , 1949. Effects of f luorine in Tennessee

soils and c rops . Ind. Eng. Chem. 41: 2466-2475.

Macln t i re , W.H. , S.H. Winterberg , L . B . C lements , L . J . Hardin and

L, S. Jones , 1951. Crop and soil r eac t ions to applications of hydro­

fluoric acid. Ind. Eng. Chem. 43: 1800-1803.

Macln t i re , W.H. , W .M. Shaw and B . Robinson, 1955a. Behaviour of

incorpora t ions of po tass ium and calcium f luorides in 6-year l y s ime te r

study. J . Agr . Food. Chem. 3: 772-777.

Page 48: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

47

Macln t i re , W„H. , A. J . S terges and W. M. Shaw, 1955b. Fa te and effects

of hydrofluoric acid added to four Tennessee soils in a f our -year

l y s ime te r study. J . Agr . Food. Chem. 3: 777-782.

MacLean, D. C. , O . F . Rourk, G. Fo lke r t s and R. E. Schneider, 1969.

Influence of m ine ra l nutr i t ion on the sensi t ivi ty of tomato plants to

hydrogen f luoride. Environ. Sei. Technol. 3: 1201-1204.

MacLean, D .S . and R. E . Schneider, 1970. F luor ide phytotoxicity : I ts

a l te ra t ion by t empe r a t u r e , 2nd. Int. Clean Air Congr. , Washington,

D . C . , 1970, 9 pp. Abs t rac t in: Environ. Health 1 (1971) 444,

Abs t r . no. 2571.

McClure , F . J . , 1949. F luor ine in foods. Pub . Health Rep . 64: 1061-

1074,

McCune, D . C . , 1969. The technical significance of a i r quality s t andards :

F luor ine c r i t e r i a for vegetation ref lect the d ivers i ty of plant kingdom.

Environ. Sei. Technol. 3: 720, 727-735.

McCune, D . C . , L. H. Weinstein, J . S. Jacobson and A. E . Hitchcock,

1964. Some effects of a tmospher ic f luoride on plant me tabo l i sm.

J . Air Pol lut . Contr . A s s . 14: 465-468.

McCune, D . C . , A. E . Hitchcock and L. H. Weinstein, 1966. Effect of

m i ne r a l nutr i t ion on the growth and sensi t ivi ty of gladiolus to hydrogen

f luoride. Contr ib . Boyce Thompson Inst . P lant R e s . 23: 295-299.

McCune, D . C . , L. H. Weinstein and J . F . Mancini, 1970. Effects of hydro­

gen f luoride on the ac id-soluble nucleotide me tabo l i sm of p lan ts .

Contr ib . Boyce Thompson Inst . P lant R e s . 24: 213-225.

Michael , G. und B . B lume, 1952. Über den F luorgehal t Thür inger

Bunt s and st e in- und Muschelkalkhöden. Chem. E rde 16: 27-48 .

Mohamed, A .H . , 1968. Cytogenetic effects of hydrogen fluoride t r e a tmen t

on tomato p lants . J . Air Pollut . Contr . A s s . 18: 395-398.

Mohamed, A. H. , J . D . Smith and H. G. Applegate, 1966. Cytological effects

of hydrogen fluoride on tomato ch romosomes Can. J . Genet. Cytol.

8: 575-583.

Mulder , W . J , en W. den Boer , 1961. Beschadiging aan tuinbouwgewassen

door fabr ieksdampen. Meded. D i r . Tuinbouw 24: 95-107.

Munk, H. , 1964. Zur Wirkung des F l uo r s in Phosphatdüngemit teln. Phos ­

phorsaure 24: 96-104.

Page 49: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

48

Newmann, D .W. , I960. A study of the mechan isms(s ) of f luoride-induced

ch lo ros i s . Thes i s , Universi ty of Utah.

Nömmik, H. , 1953. F luor ine in Swedish agr icu l tura l p roducts , soil and

drinking wa te r . Acta Polytech. Scand. 127: 1-121.

Oe lsch läger , W. , 1968. Zur F luoranre ichung des Boden durch F lugstaub

und Düngemittel . Z. P f lanzenernähr . Bodenk. 121: 142-146.

Oe l sch läger , W, , 1971. F luor ide uptake in soil and i t s depletion. F luo ­

r ide Quart . Rep . 4: 80-84.

Oe lsch läger , W. , W. Wöhlbier und K. H. Menke, 1967a. Über F luor -

Gehalte pf lanzlicher, t i e r i s che r und andere Stoffe aus Gebieten ohne

und mit F luor emiss ion . I. Mitteilung: F luor -Geha l t e pflanzlicher

t i e r i s che r und anorganischer Stoffe aus Gebieten ohne F luor ­

emiss ionen. Landwirt . F o r s ch . 20: 199-209.

Oe lsch läger , W. , W. Wöhlbier und K. H. Menke, 1967b. Über F l uo r -

Gehalte pflanzlicher, t i e r i s che r und ande re r Stoffe aus Gebieten

ohne und mi t F luoremiss ionen . II. Mitteilung: F luo r -Geha l t e

menschl icher Nahrungsmit te l aus Gebieten ohne F luo remiss ionen

und von Get ränke. Landwirt . F o r s ch . 20: 285-292.

Pack , M .R . , 1966. Response of tomato fruiting to hydrogen f luoride as

influenced by ca lc ium nutr i t ion. J . Air Pol lut . Contr . A s s . 16:

541-544.

Pack , M .R . and A .M . Wilson, 1967. Influence of "hydrogen f luoride

fumigation on ac id-soluble phosphorus compounds in bean seedl ings .

Environ. Sei. Technol. 1: 1011-1013.

P i le t , P . E . , 1970. RNA-metabol i sm and fluoride action. F luo r ide Quar t .

Rep . 3: 153-159.

Poovaiah, B .W. and H .H . Wiebe, 1969. Tylos is formation in r e sponse

to f luoride fumigation of l eaves . Phytopathology 59: 518-519.

P r i c e , D. , 1971. The effects of 'burning-over 1 and fungicidal spraying on

i r i s flower and bulb production and on the incidence of Ink D i sea se

caused by B ipo la r i s i r i d i s (Oudemans) Dickinson. Exp. Hor t . No.

22: 25-30.

Page 50: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

49

Pr ince , A. L. , F . E . Bea r , E .G . Brennan, I .A . Leone and R. H. Daines ,

I949. F luor ine : Its toxicity to plants and i ts control in so i l s . Soil

Sei. 67: 269-277.

Quinche, J . P . , A. Bolay et R. Zuber , 1971a. L ' absorpt ion r ad iocu la i re

du f luorborate par l ' ab r i co t i e r . Rev. Suisse Viticult. Arbor icul t .

3: 62-70.

Quinche, J . P . , R. Zuber et E . Bovay, 1971b. Un procédé de détection

du f luorborate dans les engra i s . Rev. Suisse Viticult. Arbor icu l t .

3: 71-74.

Rathje, W. , 1957a. Zur Dars te l lung von Hydroxy If luorapat i t . Z . Pf lanzen­

e rnähr . Düng. Bodenk. 77: 148-156.

Rathje, W. , 1957b. Zur Einwirkung von F luo r id ve r sch iedener Konzen­

t ra t ion auf Hydroxylapati t . Z. P f lanzenernähr . Düng. Bodenk. 77:

156-160.

Reusmann, G. und J . Westphalen, 1969. Ein e lektrometr isch.es Verfahren

zur Bes t immung des F luorgehal tes im Pf lanzenmater ia l . Staub-

Reinhalt . Luft 29: 413-415.

R iehm, H. , W. Schul tze-Groszleben und H. Baron, 1954. Die Mik ro -

nährStoffe Bor , Kupfer und Kobalt im Thomasphosphat und ih re

Bedeutung zur Verhütung von Mangelkrankheiten. Phosphor säu re

14: 55-68.

Robinson, W.O. and G. Edgington, 1946. F luor ine in so i l s . Soil Sei.

61: 341-353.

Romney, E . M . , R .A . Wood and P . A. T. Wieland, 1969. Radioact ive

fluorine 18 in soil and p lants . Soil Sei. 108: 419-423.

Roorda van Eysinga, J . P . N . L. , 1971. F luor vergiftiging bij f r es ia door

gebruik van t r ipelsuperfosfaat ; een voorlopige mededel ing. Bedr i j f s ­

ontwikkeling, Ed. Tuinbouw 2 (3): 49 -51 .

Ro s s , C .W . , H.W. Wiebe, G.W. Mil ler and R. L. Hurs t , 1968. R e sp i r a ­

tory pathway, flower color, and leaf a r e a of gladiolus a s f ac tors in

the r e s i s t ance to fluoride injury. Bot. Gaz. 129: 49-52.

Sauchelli , V . , 1969. T r a c e e lements in ag r i cu l tu re . Van Nos t rand/Reinhold ,

New York, 248 pp.

Page 51: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

50

Schneider, W. , 1966. Ist der Nachweis einer F luor Schädigung von

Pflanzen aus Pf lanzenaschenanalysen möglich? Staub-Reinhalt .

Luft 26 (1966) 534-536.

Specht, R . C . , a n d W . H . Macln t i re , 1961. Fixat ion, leaching, and plant

uptake of f luorine f rom additions of ce r ta in f luorides in r e p r e s en ­

tative sandy so i l s . The fluorine p roblem in cer ta in F lo r ida a r e a s .

Soil Sei. 92: 172-176.

Spier ings, F . H . F . G. , 1969a. A special type of leaf injury caused by

hydrogen fluoride fumigation of n a r c i s su s and ne r ine . In : "Air

Pollut ion". P r o c . 1st Eu r . Congr„ Influence Air Pollut . P l an t s

Anim. , 1st, Wageningen, 1968, pp. 87-89.

Spier ings, F . , 1969b. Beschadiging van g ladiole-sni jbloemen door gefluo­

r i dee rd wa te r . Tuinbouwmededelingen 32: 110-114.

Spier ings, F . , 1970. Injury to gladiolus by f luoridated wa te r . F luor ide

Quart . Rep . 3: 66 -71 .

Stas, M. E. , 1945. F luooropspor ing en f luoorvergiftiging. D i s se r t a t i e ,

R i jksunivers i te i t te Groningen, 111 pp.

Stas, M. E. , I949. Ist die F luoraufnahme der Pflanze vom F luorgehal t

des Bodens abhangig? Mitt . Gebiete Lebensmi t t e lun te r s . Hyg. 40:

252-255.

Steiner, A .A . , 1969. Het gebruik van gefluorideerd leidingwater bij p lan-

tenfysiologisch onderzoek. Tuinbouwmededelingen 22: 119.

Swaine, D . J . , 1962. The t r a ce - e l emen t content of f e r t i l i ze r s . Commonw.

Bur . Soils, Tech. Commun. No. 52: 306 pp.

Treshow, M . , and F . M. Ha rne r , 1968. Growth r esponse of Pinto bean

and alfalfa to sublethal f luoride concentra t ions . Can. J . Bot. 46:

1207-1210.

Venkate s war lu, P . , W.D. A rms t rong and L. Singer, 1965. Absorption

of f luoride and chloride by ba r l ey roo ts . P lant Physio l . 40: 255-

261.

Verloo, M. en A. Cottenis , 1969. Het gebruik van de specifieke fluoride

e lec t rode voor de bepaling van fluor in bodemextrac ten . Meded.

Ri jksfac. Landbouwwetensch. Gent 34: 137-152.

Page 52: INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR

51

Verloo, M. en A. Cot tenis , 1970. Bepaling van fluoriden in p lantenmate-

r i aa l met de specifieke fluoride e lec t rode . Meded. Rijksfac. Land-

bouwwetensch. Gent 35: 291-299.

Vlasveld, W . P . N , ( redacteur) , 1971. Gids voor z iekten- en onkruidbe-

stri jding in de tuinbouw. Min is te r ie van Landbouw en V i s s e r i j ,

z. p i . , 274 pp.

Wil lard, H .H . and O . B . Winter , 1933. Volumetr ic method for d e t e rmi ­

nation of f luorine. Ind. Eng. Chem. 5: 7-10.

Woltz, S. S. , 1964a. Trans locat ion and metabolic effects of f luoride in

gladiolus l eaves . P r o c . F l a . State Hor t . Soc. 77: 511-515.

Woltz, S. S. , 1964b. Dist inct ive effects of roots v e r su s leaf acqui red

f luor ides . P r o c . F l a . State Hor t . Soc. 77: 516-517.

Woltz, S .S . , W . E . Wate r s and D . C . Leonard, 1971. Effects of f luorides

on me tabo l i sm and visible injury in cut-flower c rops and c i t r u s .

F luor ide Quart . Rep. 4: 30-36.

Ye-O Cheng, J . , Ming-Ho Yu, G.W. Mil ler and G. W. Welkie, 1968.

F luoro-organ ic acids in soybean exposed to f luoride. Environ. Sei.

Technol. 2: 367-370.

Z immerman , P .W . and A. E . Hitchcock, 1954/1957. Susceptibili ty of

p lants to hydrofluoric acid and sulfur dioxide g a se s . Contr ib . Boyce

Thompson Inst . P lant R e s . 18: 263-279.