Inhoudsopgave en eerste hoofdstuk

22
Ë 1 Bloedsomloop Ë 2 Kamers en boezems Ë 3 Hartkleppen Ë 4 Kransslagaders Ë 5 Prikkelgeleidingssysteem Ë 6 Ë 7 Alcohol Ë 8 Beweging Ë 9 Depressie Ë 10 Diabetes Ë 11 Drugs (cocaïne) Ë 12 Erfelijke aanleg Ë 13 Hoge bloeddruk Ë 14 Geslacht (mannelijk) Ë 15 ldl-cholesterol Ë 16 Leeftijd Ë 17 Luchtvervuiling (fijnstof) Ë 18 Overgewicht Ë 19 Roken Ë 20 Stress Ë 21 Voeding Ë 22 Ë 23 Afwijkend hartritme Ë 24 Etalagebenen (claudicatio) Ë 25 Hartgeruis Ë 26 Huidverkleuring Ë 27 Kortademigheid Ë 28 Pijn op de borst (angina pectoris) Ë 29 Verlies van bewustzijn (syncope) Ë 30 Vochtophoping (oedeem) Ë 31 Ë 32 Bloeddrukmeting Ë 33 Bloedonderzoek Ë 34 Calciumscore Ë 35 ecg (hartfilmpje) Ë 36 Elektrofysiologisch onderzoek Ë 37 Gesprek en lichamelijk onderzoek Ë 38 Hartkatheterisatie (coronair angiografie) Ë 39 Inspanningstest (fietstest) Ë40 Ë 41 ct-scan Ë 42 Echo van het hart Ë 43 mri-scan Ë 44 Nucleaire scan Ë 45 Thoraxfoto Ë 46

Transcript of Inhoudsopgave en eerste hoofdstuk

Page 1: Inhoudsopgave en eerste hoofdstuk

Ë 1Bloedsomloop Ë 2Kamers en boezems Ë 3Hartkleppen Ë 4Kransslagaders Ë 5Prikkelgeleidingssysteem Ë 6

Ë 7Alcohol Ë 8Beweging Ë 9Depressie Ë 10Diabetes Ë 11Drugs (cocaïne) Ë 12Erfelijke aanleg Ë 13Hoge bloeddruk Ë 14Geslacht (mannelijk) Ë 15ldl-cholesterol Ë 16Leeftijd Ë 17Luchtvervuiling (fijnstof) Ë 18Overgewicht Ë 19Roken Ë 20Stress Ë 21Voeding Ë 22

Ë 23Afwijkend hartritme Ë 24Etalagebenen (claudicatio) Ë 25Hartgeruis Ë 26Huidverkleuring Ë 27Kortademigheid Ë 28Pijn op de borst (angina pectoris) Ë 29Verlies van bewustzijn (syncope) Ë 30Vochtophoping (oedeem) Ë 31

Ë 32Bloeddrukmeting Ë 33Bloedonderzoek Ë 34Calciumscore Ë 35ecg (hartfilmpje) Ë 36Elektrofysiologisch onderzoek Ë 37Gesprek en lichamelijk onderzoek Ë 38Hartkatheterisatie (coronair angiografie) Ë 39Inspanningstest (fietstest) Ë40

Ë 41ct-scan Ë 42Echo van het hart Ë 43mri-scan Ë 44Nucleaire scan Ë 45Thoraxfoto Ë 46

Page 2: Inhoudsopgave en eerste hoofdstuk

Ë 47Ablatie Ë 48Antiaritmica Ë 49Bloeddrukverlagers Ë 50Bypassoperatie Ë 51Cholesterolverlagers Ë 52Digoxine Ë 53Dotteren Ë 54Harttransplantatie Ë 55icd Ë 56Kunstklep Ë 57Nitraten Ë 58Pacemaker Ë 59Plaspillen Ë 60Reanimatie Ë 61Revalidatie Ë 62Steunhart Ë 63Stollingwerende medicijnen Ë 64

Ë 65Aangeboren hartziekte Ë 66Beroerte Ë 67Cardiomyopathie Ë 68Hartfalen Ë 69Hartinfarct Ë 70Hartritmestoornis Ë 71Klepgebrek Ë 72Longembolie Ë 73Ontstekingen: pericarditis en endocarditis Ë 74Plotse hartdood Ë 75Slagaderziekte (atherosclerose) Ë 76

Ë 77Epidemiologisch onderzoek Ë 78Klinische trial Ë 79Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (nvvc) Ë 80

Page 3: Inhoudsopgave en eerste hoofdstuk

Ë

Het hart is een holle spier die ritmisch krachtig samenknijpt. De functie van het

hart kun je het beste vergelijken met een pomp die het bloed in beweging houdt.

Het bloed moet stromen om zuurstof en andere voedingsstoffen naar de weefsels

en organen te vervoeren en op de terugweg afvalstoffen mee te nemen naar een

plek waar ze worden verwerkt, zoals de nieren. Als de pomp hapert, heeft het hele

lichaam daaronder te lijden. De aanvoer van zuurstof stagneert in een lange file van

langzaam voortbewegend of zelfs stilstaand verkeer, terwijl het hele lichaam

schreeuwt om zuurstof. De file lost alleen op als de pomp weer op gang komt.

Je leeftijd is geen kalenderkwestie – je bent zo oud als je vaten.

Ë

Page 4: Inhoudsopgave en eerste hoofdstuk

Je bent zo oud als je vaten. De conditie van je bloedvaten bepaalt voor een groot deel hoe je je voelt. Heb je soepele en gezonde vaten, dan worden de weefsels en organen in je lichaam goed van bloed voorzien. Zijn je vaten stijf en vernauwd, dan kan dat gevolgen hebben voor het gemak waarmee je je beweegt en het functioneren van je organen. Dat geldt in het bijzon-der voor de kransslagaderen Ë 5. Als de kransslagaderen achteruit gaan, krijgt het hart zelf te weinig bloed en neemt het risico op een hartinfarct toe. Het hart is een pomp die de bloeds-omloop in stand houdt en als de pomp verzwakt, verzwakt het hele systeem. De ziekte die bloedvaten aantast, heet slagaderziekte Ë 76.

Slagaderziekte is een geduldige sluipmoordenaar. Het duurt vaak jaren voordat de gevolgen zichtbaar worden, en dat gebeurt helaas vaak door een hartinfarct Ë 70 of een beroerte Ë 67.De conditie van de bloedvaten is op dat moment vaak flink achteruit gegaan. Daarom is het belangrijk om een infarct te voorkomen in de plaats van de schade te repareren. Dat kan door de risicofactoren voor slagaderziekte zo veel mogelijk te vermijden. De belangrijkste risico-factoren zijn roken Ë 20, hoge bloeddruk Ë 14, ldl-cholesterol Ë 16, overgewicht Ë 19 en di-abetes Ë 11. Hartwijzer beschrijft ook andere risicofactoren Ë 7.

Er zijn steeds betere behandelingen Ë 47 voor hart- en vaatziekten. Nieuwe beeldvormende technieken Ë 41 zoals een mri-scan Ë 44 en een ct-scan Ë 42 maken het hart en de krans-slagaderen zichtbaar. Toch is de toekomst niet aan de technologie, maar aan het voorkomen van deze ziekten. De dokter van de toekomst zal zich steeds meer bezighouden met het af-remmen van slagaderziekte voordat de sluipmoordenaar heeft toegeslagen. Een succesver-haal is bijvoorbeeld het gebruik van cholesterolverlagers Ë 52, die er mede voor gezorgd hebben dat het aantal doden door een hartziekte in de laatste jaren is afgenomen.

Voorkomen van hart- en vaatziekten door goede informatie is de inzet van Hartwijzer. Want preventie heeft de toekomst!

De anatomie van het hart kun je verdelen in vijf onderwerpen: de bloedsomloop, de kamers en boezems, de hartkleppen, de kransslagaders en het prikkelgeleidingssysteem. De bloedsomloop Ë 2 is het buizensysteem waarin het bloed circuleert. De kamers en boe-zems Ë 3 zijn de holle ruimtes in het hart die van elkaar en de bloedsomloop zijn gescheiden door hartkleppen Ë 4. De kransslagaders Ë 5 vormen een klein maar belangrijk onderdeel omdat ze de hartspier zélf van bloed voorzien. Het prikkelgeleidingssysteem Ë 6 zet de hart-spier aan tot samenknijpen met behulp van een elektrische prikkel.

Á

Page 5: Inhoudsopgave en eerste hoofdstuk

A. Longen

B. Slagaders (rood)

C. Aders (blauw)

D. Haarvaten

A. Linkerkamer

B. Rechterkamer

C. Bloed vanuit de longen

D. Bloed naar de longen

E. Bloed vanuit het lichaam

F. Bloed naar het lichaam

G. Aorta

H. Onderste en bovenste holle aders

B

A

B

C

D

A

B

E

F

H

G

H

AC

D

D

D

Ë

Page 6: Inhoudsopgave en eerste hoofdstuk

Ë

Bloed moet voortdurend stromen om zuurstof en voedingsstoffen naar organen en

weefsels te transporteren. Het bloed neemt zuurstof op in de longen, stroomt via

het hart en de slagaders naar de kleinste bloedvaten, de haarvaten, en staat daar

zuurstof af aan het omringende weefsel. Op zijn weg terug neemt het bloed afval-

stoffen mee. Vervolgens stroomt het bloed via de aders weer terug naar het hart en

vandaar naar de longen om opnieuw zuurstof op te nemen. De bloedsomloop, het

onophoudelijk circulerende bloed, houdt het lichaam in leven. De pomp die de

bloedsomloop in beweging houdt, is het hart.

Vanuit de linkerhelft van het hart komt het zuurstofrijke bloed eerst in de grootste slagader, de aorta. De aorta vertakt al snel in kleinere slagaders, die het bloed omhoog voeren richting hersenen en omlaag naar de organen in de buik en verder, tot in de puntjes van de tenen en de vingers. Slagaders, ofwel arteriën, zijn stevige bloedvaten met een gladde binnenwand waarin het bloed snel en makkelijk kan stromen. Het bloed stroomt in de slagaders altijd van het hart af. Meestal bevat een slagader zuurstofrijk bloed. Uitzondering zijn de slagaders die vanuit de rechterhelft van het hart naar de longen leiden, en waar zuurstofarm bloed door stroomt. Slagaders hebben spiercellen in hun wanden waardoor die kunnen samentrekken om de bloedstroom te regelen. Hoe nauwer de slagader, hoe minder bloed er doorheen kan.

De grotere slagaders voeren het zuurstofrijke, lichtrode bloed naar de kleinere slagaders, de arteriolen. Via de arteriolen komt het bloed in de kleinste bloedvaten: de haarvaten. Haarvaten hebben een dunne wand en een microscopisch kleine doorsnede, die maar net iets groter is dan een rode bloedcel. In de haarvaten stroomt het bloed vrij traag, zodat stoffen makkelijk

Á

Page 7: Inhoudsopgave en eerste hoofdstuk

door de dunne vaatwand kunnen worden uitgewisseld. Zuurstof en voedingstoffen worden afgestaan aan het omringende weefsel, afvalstoffen worden opgenomen en meegevoerd.

Na de stofwisseling in de haarvaten stroomt het zuurstofarme, donkerrode bloed via de aders weer terug naar het hart. In de aders is de bloeddruk lager en stroomt het bloed trager. Aders kunnen meer bloed bevatten dan slagaders, doordat de aderwand slapper is en kan uitzetten. Dat is bijvoorbeeld te merken aan de aders op de rug van je hand, die het ene moment uitzet-ten en goed zichtbaar zijn en het andere moment onder de huid verdwijnen. Aan de blauwige kleur van de aders is te zien dat het bloed zuurstofarm is. Het stelsel van aders vormt een belangrijke opslagplaats van bloed. De aders monden bij het hart uit in de bovenste holle ader en de onderste holle ader.

In de oudheid en de middeleeuwen was de bloedsomloop nog niet bekend. Artsen in die tijd dachten dat het bloed werd aangemaakt in hart en lever en dat het vanuit die organen naar alle delen van het lichaam stroomde om te worden verteerd. De eerste die de werking van de bloedsomloop werkelijk begreep, was William Harvey. Deze zeventiende-eeuwse Engelse arts berekende dat het menselijk lichaam volgens de theorie van het bloedverteren honderden liters bloed per dag zou moeten produceren. Harvey concludeerde terecht dat de theorie daarom niet op kon gaan. Hij ontdekte dat het bloed niet verteerd wordt maar circuleert in een gesloten systeem.

Ë

Page 8: Inhoudsopgave en eerste hoofdstuk

A. Linkerkamer (rustfase)

B. Rechterkamer (rustfase)

C. Linkerboezem (knijpt samen)

D. Rechterboezem (knijpt samen)

E. Septum (tussenwand)

F. Atrioventriculaire hartkleppen (open)

G. Aortaklep (dicht)

H. Pulmonaalklep (dicht)

A. Linkerkamer (knijpt samen)

B. Rechterkamer (knijpt samen)

C. Linkerboezem (rustfase)

D. Rechterboezem (rustfase)

E. Septum (tussenwand)

F. Atrioventriculaire hartkleppen (dicht)

G. Aortaklep (open)

H. Pulmonaalklep (open)

AB

C

D

E

H

F

AB

C

E

H

F

G G

D

FF

Á

Page 9: Inhoudsopgave en eerste hoofdstuk

Ë

De holle hartspier bestaat uit een linker- en een rechterhelft die ieder weer zijn

onderverdeeld in een boezem en een kamer, ofwel een atrium en een ventrikel. Het

hart heeft dus vier holtes: de linkerkamer en linkerboezem en de rechterkamer en

rechterboezem. Beide helften zijn gescheiden door een tussenschot van spierweef-

sel, het septum. In de linkerhelft van het hart wordt het zuurstofrijke bloed (rood in

de tekening) verwerkt, in de rechterhelft het zuurstofarme bloed (blauw). Op een

afbeelding van het hart zijn links en rechts omgekeerd, zoals de linkerhelft van je

gezicht op een portretfoto rechts zit. Zowel het zuurstofrijke als het zuurstofarme

bloed komt het hart binnen in de boezems en stroomt langs de atrioventriculaire

hartkleppen Ë 4 naar de kamers. Vervolgens pompen de kamers het bloed langs

een tweede paar hartkleppen naar de grote slagaders. Zo houdt het hart de bloeds-

omloop Ë 2 in beweging.

De linkerkamer heeft de belangrijkste taak: hij pompt het zuurstofrijke bloed tot in de tenen, de vingers en de kruin. De rechterkamer pompt het bloed uitsluitend naar de nabij gelegen longen. De linkerkamer is het werkpaardje en heeft daardoor een dikkere spierwand dan de rechterkamer of de boezems. Als de linkerkamer zijn pompkracht verliest, komt de stroom van zuurstofrijk bloed tot stilstand. Dat mag niet te lang duren. Na reanimatie Ë 61 blijkt de schade aan weefsels en organen meestal beperkt te zijn als het bloed binnen zes minuten weer in beweging is. Duurt het langer, dan kunnen de gevolgen zeer ernstig zijn.

De boezems vormen een reservoir. Ze vangen het bloed op uit het lichaam en de longen. Hun spierwand is minder dik dan de spierwand van de kamers, die belast zijn met het echte pomp-

Ë

Page 10: Inhoudsopgave en eerste hoofdstuk

werk. Als de kamers zich ontspannen en de hartkleppen Ë 4 tussen de boezems en de kamers opengaan, stroomt het bloed vanzelf richting kamers. Door vervolgens samen te trekken, persen de boezems er nog wat extra bloed achteraan. Als de boezems niet actief samentrekken, is het hart bij de meeste mensen toch in staat om de bloedsomloop Ë 2 op gang te houden. Desondanks zijn de boezems erg belangrijk voor de pompfunctie van het hart. Als de boezems normaal functioneren, gaat alles soepeler en werkt de hartspier effectiever.

De ejectiefractie is een percentage dat uitdrukt hoeveel bloed de linker- of de rechterkamer na het samentrekken heeft verlaten. Berekend wordt het verschil tussen de grootste vulling van de kamer in de fase van de ontspanning en de kleinste vulling in de fase van het samen-trekken. Een voorbeeld: in een normaal hart bedraagt de maximale vulling van de linkerkamer onge-veer 120 ml. Na het samentrekken van de kamer is het volume tot ongeveer 30 ml geslonken. In het voorbeeld is de hoeveelheid bloed die de kamer heeft verlaten dus 90 ml (120 – 30 = 90). De ejectiefractie is hier 75 procent, want 90 ml is 75 procent van de grootste vulling van 120 ml. De ejectiefractie is een goede manier om de conditie van het hart in cijfers uit te drukken. Normaal is de ejectiefractie 60 procent of meer, dat wil zeggen dat bij elke samentrekking meer dan de helft van de vulling de kamer verlaat. Een verzwakte hartkamer heeft soms een ejectiefractie van niet meer dan 20 procent, wat natuurlijk ernstige gevolgen heeft voor de effectiviteit van de bloedsomloop Ë 2 en de zuurstofvoorziening van het lichaam. De ejectiefractie wordt gemeten door een echo van het hart Ë 43, een nucleaire scan Ë 45of een mri-scan Ë 44.

Á

Page 11: Inhoudsopgave en eerste hoofdstuk

A. Mitraalklep (gesloten)

B. Tricuspidaalklep (gesloten)

C. Aortaklep (open)

D. Pulmonaalklep (open)

DA

B

C

B

A

C D

A. Mitraalklep (open)

B. Tricuspidaalklep (open)

C. Aortaklep (gesloten)

D. Pulmonaalklep (gesloten)

Ë

Page 12: Inhoudsopgave en eerste hoofdstuk

Ë

Een hart heeft vier kleppen die zorgen dat het bloed in de juiste richting stroomt.

De bloedsomloop Ë 2 is daarvan afhankelijk. Bij een normale bloedsomloop pompt

de linkerhelft van het hart het bloed richting weefsels en organen en de rechter-

helft richting longen. De hartkleppen spelen een belangrijke rol in het proces van

het pompen en de bloedsomloop, maar opmerkelijk genoeg zonder zelf actief te

bewegen. Hartkleppen hebben geen spiercellen en deinen mee in de bloedstroom.

Het hart heeft vier kleppen in twee soorten: de mitraalklep en de tricuspidaalklep

tussen de boezems en kamers en de aortaklep en de pulmonaalklep op de plaats

waar het bloed het hart verlaat.

De hartkleppen (A) hebben zelf geen spierweefsel maar deinen als het ware mee in de stroom die ontstaat

door het samentrekken en ontspannen van de hartspier.

A A

A A

A A

A A

Á

Page 13: Inhoudsopgave en eerste hoofdstuk

Hartkleppen hebben geen spierweefsel en bewegen niet uit zichzelf. Ze openen en sluiten zich door drukverschillen in de bloedstroom, die ontstaan door het afwisselend samentrek-ken en ontspannen van het hart. Als het hart zich samentrekt, wordt de druk hoger en sluit de ene klep terwijl de andere zich opent. Daardoor stroomt het bloed aan de juiste kant het hart uit. Als het hart zich ontspant, wordt de druk lager en kunnen de holtes in het hart zich weer vullen met bloed, dat aan de andere kant binnenstroomt.

De vier hartkleppen zijn de mitraalklep, de tricuspidaalklep, de aortaklep en de pulmonaal-klep. De eerste twee zien er heel anders uit dan de laatste twee. De mitraalklep en de tricuspidaalklep liggen tussen boezem en kamer – ofwel atrium en ventrikel – en worden atrioventriculaire kleppen genoemd, ook wel afgekort tot av-kleppen. De atrioventriculaire kleppen hebben wel wat weg van een parachute. Ze bestaan uit slappe weefselplooien die met draden, de zogenoemde chordae, zijn verankerd in de hartspier. De aorta- en de pulmonaalklep bevinden zich op de plaats waar het bloed het hart verlaat. Ze

worden de halvemaanvormige kleppen genoemd omdat ze bestaan uit drie slippen, de cuspes,die elk de vorm van een halve maan hebben. In gesloten toestand doet de aortaklep op een echo van het hart Ë 43 soms denken aan het logo van Mercedes.

De atrioventriculaire kleppen (hierboven de mitraalklep) hebben een vorm die enigszins doet denken aan een

parachute.

Ë

Page 14: Inhoudsopgave en eerste hoofdstuk

De mitraalklep regelt de bloedstroom tussen boezem en kamer in de linkerhelft van het hart. De mitraalklep heeft twee klepdelen die met draden vastzitten aan twee tandvormige uit-steeksels van de hartspier, de papillaire spieren. De mitraalklep doet qua vorm een beetje aan een bisschopsmijter denken. Vandaar de naam, die verwijst naar mitra, het latijnse woord voor mijter. De tricuspidaalklep ligt in de rechterhelft van het hart tussen boezem en kamer, waar het zuurstofarme bloed richting longen wordt gepompt. De tricuspidaalklep heeft drie klepdelen die door de peesachtige chordae op hun plaats worden gehouden. Deze chordae zijn beves-tigd aan drie uitsteeksels van de hartspier. De naam verwijst naar de drie klepdelen – Latijn: tri-cuspides.

De aortaklep en de pulmonaalklep zijn tweelingbroertjes die kleiner en eenvoudiger van vorm zijn dan de atrioventriculaire kleppen. De locatie van de aortaklep is niet moeilijk te raden. Die zit inderdaad aan de basis van de aorta, waar het zuurstofrijke bloed het hart ver-laat. De pulmonaalklep ligt tussen de rechterkamer en de longslagader, waar het zuurstofarme bloed richting longen gaat (pulmo = long).

Onder een bepaalde hoek doet de aortaklep op een echo van het hart aan een Mercedes-logo denken.

Á

Page 15: Inhoudsopgave en eerste hoofdstuk

Ë

Vreemd genoeg onttrekt de hartspier weinig of geen zuurstof aan het bloed dat

voortdurend door zijn kamers en boezems Ë3 stroomt. De hartspier ontvangt

zelf zuurstofrijk bloed via slagaders die het hart aan de buitenkant als een krans

omvatten, de kransslagaders. Naar corona, het Latijnse woord voor krans, worden

ze ook wel coronaire slagaders genoemd.

Voor zijn onophoudelijke inspanningen heeft de hartspier veel energie nodig.

Raakt een kransslagader afgesloten, dan kan dat in korte tijd ernstige gevolgen

hebben voor het stroomgebied van die kransslagader, dat wil zeggen het deel van

de hartspier dat de slagader van bloed voorziet. Het gevolg van een afgesloten

slagader is een hartinfarct Ë 70. Als de kransslagaders vernauwd zijn, kan dat leiden

tot pijn op de borst Ë 29.

Het bloed in de kransslagaders wordt zichtbaar op de gedetailleerde röntgenfilm

die wordt gemaakt tijdens een hartkatheterisatie Ë 39.

De binnenkant van alle slagaders is bekleed met een laag gladde cellen die endotheel heet. Het is belangrijk dat het endotheel glad is en blijft, omdat vettige stoffen en samengeklonterde bloedcellen zich kunnen hechten aan een ruw oppervlak. Onder het endotheel bevindt zich een laag met spiercellen, de media. De holle ruimte waar het bloed door stroomt is het lu-men. De spiercellen in de slagaderwand kunnen samentrekken of verslappen om de bloeddoor-stroming te regelen. Heeft het hart bij een grote inspanning veel bloed nodig, dan verslappen de spiercellen van de kransslagaders waardoor de wanden uitzetten en er meer bloed wordt aangevoerd. In het omgekeerde geval kan de bloedtoevoer verminderd worden door de spier-cellen samen te knijpen en de doorstroom te verminderen.

Ë

Page 16: Inhoudsopgave en eerste hoofdstuk

De loop van de kransslagaders doet denken aan een boom, die begint met een brede stam en zich vertakt tot kleine twijgjes in zijn kruin. Aan de aorta ontspringen twee kransslagaders. De linkerkransslagader voedt vooral de linkerhelft van het hart, de rechter de rechterhelft en de onderzijde van de linkerhelft. Beide kransslagaders vertakken zich in een groot aantal steeds kleinere slagaders, die uiteindelijk de hartspier induiken en daar uitmonden in haarvaten. In de haarvaten worden zuurstof en afvalstoffen uitgewisseld. De medische term voor een kransslagader is coronair arterie. De twee kransslagaders zijn de Linker Coronair Arterie en de Rechter Coronair Arterie, meestal afgekort tot lca en rca.Maar in feite zijn er drie hoofdtakken, want de linkerkransslagader splitst zich al snel in tweeën. De twee takken heten de lad, een afkorting van Left Anterior Descending (linker voorste dalende) kransslagader, die aan de voorkant van het hart naar beneden loopt, en de Cx kransslagader, afkorting van Circumflex, die een omcirkelende beweging naar achteren maakt. In feite zijn er dus drie hoofdtakken: de rca, de lad en de Cx.

A. lca: Linker Coronair Arterie

B. rca: Rechter Coronair Arterie

C. Hoofdstam lca

D. lad: dalende zijtak lca

E. Cx: omcirkelende zijtak lca

Röntgenopname tijdens een hartkatheterisatie.

De vertakkingen van de linker kransslagader omvatten

het hart als een haarnetje, waardoor de bolle vorm

van het hart zichtbaar wordt.

D. lad: dalende zijtak lca

E. Cx: omcirkelende zijtak lca

D

B

A

CE

E

E

D

Á

Page 17: Inhoudsopgave en eerste hoofdstuk

Vrijwel altijd is het aandeel van de linkerkransslagader met de twee grote afsplitsingen groter dan het aandeel van de rechterkransslagader. Bij de meeste mensen voorziet de linker-kransslagader ongeveer 65 procent van de hartspier van bloed, de rechter ongeveer 35 pro-cent. De loop van de kransslagaders verschilt van mens tot mens. Een cardioloog die een hartka-theterisatie Ë 39 uitvoert, weet daarom niet van tevoren welke route hij moet nemen om bij een afsluiting te komen. De exacte loop van de kransslagaders ziet hij pas op het moment dat hij al lang en breed onderweg is. Overigens is niet alleen de loop van de kransslagaders per-soonsgebonden. Sommige mensen hebben van nature een verbinding tussen de hoofdtakken die de bloedtoevoer in een noodgeval kan overnemen. Zo’n natuurlijke omleiding heet een collateraal. Een collateraal kan ook spontaan ontstaan als de hartspier te maken krijgt met een chronisch zuurstoftekort.

A. Een kransslagader (rood) en een kransader (blauw) met vertakkingen en haarvaten in de hartspier.

B. Doorsnee van een (krans)slagader met endotheel (lichtpaars) en laag met spiercellen (oranjebruin).

C. Dwarsdoorsnede met lumen (rood).

BA C

Ë

Page 18: Inhoudsopgave en eerste hoofdstuk

Het hart heeft ook bloedvaten die het zuurstofarme bloed uit de hartspier wegvoeren. Dit zijn de kransaders. Over de kransaders hoor je zelden iets, omdat ze vrijwel nooit problemen geven. De kransaders komen samen in een hoofdtak, de sinus coronarius of kranssinus, die loopt tussen de linkerkamer en de linkerboezem en uitmondt in de rechterboezem. In de rechterboezem wordt het zuurstofarme bloed naar de longen gepompt om weer zuurstof op te nemen.

Ziektebeelden die voortkomen uit vernauwde of afgesloten kransslagaders zijn pijn op de borst Ë 29 en een hartinfarct Ë 70. Ziekten van de kransslagaders zijn een gevolg van slag-aderziekte Ë 76 en staan hoog op het lijstje van meest voorkomende doodsoorzaken in Nederland.

Bij een ernstig vernauwde of afgesloten kransslagader wordt soms een kleine operatieve ingreep ofwel interventie verricht via hartkatheterisatie Ë 39. Een interventiecardioloog kan met een dun slangetje, een katheter, via de bloedvaten in de kransslagaders komen. Degene die het ondergaat ondervindt weinig overlast. Er wordt alleen een ingang voor het slangetje in de lies, pols of elleboog gemaakt, waarvoor een plaatselijke verdoving volstaat. De techniek van de hartkatheterisatie biedt de cardioloog een scala aan mogelijkheden. Hij kan een contrastvloeistof inspuiten en live op een monitor met een röntgenfilmpje zien waar eventuele vernauwingen of afsluitingen zijn. Een vernauwde kransslagader kan worden opge-rekt door een ballonnetje. Deze ingreep, bekend onder de naam dotteren Ë 54, wordt steeds vaker uitgevoerd. De ontwikkeling staat niet stil, integendeel. Nieuwe behandelmogelijkheden zijn in de in-terventiecardiologie aan de orde van de dag. Het zijn er te veel om hier te kunnen noemen. Soms vertonen de kransslagaders problemen die door dotteren niet te verhelpen zijn, zoals vernauwingen of afsluitingen aan meer dan één kransslagader tegelijk. Dan is een bypassope-ratie Ë 51 soms de beste behandeling. Een bypassoperatie vereist een openhartoperatie en is een zaak van de hartchirurg.

Bij vrijwel alle ziekten van de kransslagaders worden medicijnen voorgeschreven. Dehoofdgroepen zijn de cholesterolverlagers Ë 52, de bloeddrukverlagers Ë 50 en de stolling-werende medicijnen Ë 64.

Á

Page 19: Inhoudsopgave en eerste hoofdstuk

Het prikkelgeleidingssyteem bestaat uit cellen in de hartspier die het vermogen hebben een elektrische prik-

kel snel te geleiden. Deze cellen – in de tekening groen gekleurd – vormen een netwerkje. Weliswaar kan ook

het omringende (vleeskleurige) spierweefsel een elektrische prikkel doorgeven, maar dat gaat minder snel.

Daardoor wordt de prikkel in de meeste gevallen via de groene banen geleid.

A. Sinusknoop (bliksemflitsje)

B. av-knoop

C. Bundel van His

D. Bundeltakken

E. Purkinje-vezels

E

B

A

D

C

E

Ë

Page 20: Inhoudsopgave en eerste hoofdstuk

Ë

Het prikkelgeleidingssysteem is een netwerkje van speciale cellen in de hartspier

die elkaar in een domino-effect een elektrische prikkel doorgeven. Die prikkel sti-

muleert de hartspier om zich samen te trekken. Het prikkelgeleidingssysteem zorgt

ervoor dat het samentrekken in het juiste tempo en in de juiste volgorde gebeurt.

De juiste volgorde wil zeggen: eerst de boezems, dan pas de kamers.

De pompfunctie van het hart is afhankelijk van het prikkelgeleidingssysteem,

want als de hartspier in het juiste tempo en de juiste volgorde samentrekt, pompt

het hart optimaal. Werkt het prikkelgeleidingssysteem niet goed, dan spreek je van

een hartritmestoornis Ë 71. Een hartritmestoornis kan de pompfunctie van het hart

op allerlei manieren verzwakken en in zeldzame gevallen zelfs leiden tot een plotse

hartdood Ë 75. Maar meestal is een afwijkend hartritme Ë 24 vrij onschuldig.

De elektrische prikkel verspreidt zich in een domino-effect razendsnel over de spiercellen van het hart.

De prikkel ontstaat in de sinusknoop boven in de rechterboezem, van waaruit eerst de spiercellen van beide

boezems een impuls krijgen en vervolgens, na een kort oponthoud, de spiercellen van de kamers.

Á

Page 21: Inhoudsopgave en eerste hoofdstuk

De elektrische prikkel begint in een langgerekt groepje cellen in het plafond van de rechter-boezem. Dit is de sinusknoop, de natuurlijke pacemaker van het hart. Niet alleen de cellen in de sinusknoop, maar alle spiercellen in het hart zijn in staat om een stroomstootje te produ-ceren. Als de sinusknoop zou uitvallen, zou het hart niet ophouden te kloppen. Het hart zou wel trager gaan kloppen, omdat de cellen in de sinusknoop het snelst een prikkel af kunnen leveren. De sinusknoop geeft als het ware het tempo aan. Vanuit de sinusknoop verspreidt de elektrische prikkel zich aanvankelijk over de spiercellen van beide boezems en wordt dan even opgehouden in de av-knoop.

Het weefsel tussen boezems en kamers vormt een isolerende laag die de elektrische prikkel op de meeste plaatsen niet geleidt. De prikkel kan alleen zijn weg vinden via een groepje cellen midden in het hart, op de grens van boezem (atrium) en kamer (ventrikel). Dit wordt de atrioventriculaire knoop ofwel de av-knoop genoemd. Een bijzondere eigenschap van de cellen in de av-knoop is dat zij de elektrische prikkel kunnen afremmen. Dat heeft als gevolg dat de kamers net iets later samentrekken dan de boezems, waardoor het bloed in twee stap-pen door het hart gaat. Eerst wordt het vanuit de boezems in de kamers geperst en dan vanuit de kamers het hart uit. Tussen het ontstaan van de elektrische prikkel in de sinusknoop en de reactie van de spiercellen in de kamers zit iets minder dan een kwart seconde. Ongeveer de helft van die tijd komt voor rekening van het oponthoud in de av-knoop.

Voorbij de av-knoop wordt de elektrische prikkel verder geleid via speciaal geleidingsweefsel. De zogenoemde bundel van His leidt de prikkel naar de linker- en rechter bundeltak. De linker bundeltak splitst zich weer in twee zogeheten fascikels. Via speciale Purkinjevezels worden uiteindelijk de spiercellen van de beide kamers aangezet tot samentrekken. De bundel van His en de Purkinjevezels zijn genoemd naar twee negentiende-eeuwse onderzoekers: Wilhelm His en Jan Evangelista Purkinje.

Als het prikkelgeleidingssysteem goed werkt, trekt de hartspier op de juiste manier samen en pompt het hart optimaal. De hartslag is dan regelmatig. Maar het komt ook voor dat het hart een langere periode samentrekt in een onregelmatig ritme. Dan is er sprake van een hartritme-stoornis Ë 71. De oorzaak van een hartritmestoornis is vaak complex en lastig te bepalen. Er zijn onschuldige hartritmestoornissen, zoals een overslag, of levensbedreigende hartrimestoornis-sen zoals kamerfibrilleren. De meest voorkomende hartritmestoornis is boezemfibrilleren.

Ë

Page 22: Inhoudsopgave en eerste hoofdstuk

Het belangrijkste onderzoek voor hartritmestoornissen is het hartfilmpje, ofwel het ecg Ë

35, dat de geleiding van de elektrische prikkel door de hartspier heel nauwkeurig in kaart brengt. Voor een geoefend oog zijn afwijkingen goed te onderscheiden. Ernstige hartritmestoornissen zijn te behandelen met medicijnen, de antiaritmica Ë 49,met hulpmiddelen zoals een pacemaker Ë 59 of een icd Ë 56 of met een kleine operatieve ingreep, een ablatie Ë 48. Een pacemaker is een kastje dat onderhuids wordt aangebracht om het hartritme in de gaten te houden en waar nodig bij te sturen. Een icd wordt onderhuids aangebracht als je een verhoogd risico hebt op een levensbedreigende hartritmestoornis zoals kamerfibrilleren. Een icd bewaakt het hartritme en geeft in geval van nood een stroom-stoot om het hart weer op gang te krijgen. Een ablatie is een relatief nieuwe behandeling. Bij deze operatieve ingreep wordt een hartritmestoornis behandeld door spierweefsel in het hart weg te branden.

Á