Incidentie en risicofactoren van basketballetselals de meeste andere sporten, kent ook basketbal een...

6
Incidentie en risicofactoren van basketballetsel Een overzicht van de literatuur door M. Brand en L.M. Bouter M. Brand is doctoraal studente Gezond- heidsvoorlichting en -opvoeding. L.M. Bouter is universitair hoofddocent, vakgroep Epidemiologie en Gezondheids- zorgonderzoek, Rijksuni- versiteit Lim- burg. Correspondentie-adres: L.M. Bouter, Vakgroep Epidemiologie en Gezondheidszorgonderzoek, Rijksuniver- siteit Limburg, Postbus 616, 6200 MD Maastricht. Inleiding Basketbal is een sporttak die al heel lang bestaat; een variant op deze sport werd namelijk al door Maya's, Azteken en Inka's beoefend (Schneider en Haf- ner, 1985). Sinds 1891 wordt het spel in zijn huidige vorm gespeeld (Schneider en Hafner, 1985). Het aantal beoefe- naars is sindsdien sterk toegenomen. Basketbal is een snelle, sensationele sport, waarbij de spelregels voor man- nen en vrouwen hetzelfde zijn. Licha- melijk contact is in principe verboden, hoewel er met name in Amerika een tendens bestaat om bij mannen licha- melijk contact oogluikend toe te staan (Henry et al., 1982). In Nederland beoe- fenen zo'n 42.000 personen basketbal in competitieverband (NSF, 1990). Zo- als de meeste andere sporten, kent ook basketbal een zeker blessure-risico. Deze negatieve kant van de beoefening van de sport leidt tot sport- en arbeids- verzuim, ziektekosten, en niet te verge- ten ongemak van de individuele sporter. Het is zaak om door preventie- ve maatregelen de frequentie waarmee basketbalblessures optreden te mini- maliseren. Daartoe is een adequaat in- zicht in de incidentie, aard, ernst en lokalisa tie van de blessures een eerste voorwaarde. Voorts dienen de belang- rijkste risicofactoren te worden gelden- tificeerd, en moet worden nagegaan hoe een effectieve preventie het beste kan word en gerealiseerd. Dit artikel geeft een overzicht van wat er in de literatuur bekend is over deze kwestie. De artikelen zijn verzameld door allereerst Medline op CD-ROM (1978 t / m 1989; trefwoorden basketball en injury) te raadplegen. Van de artike- len die op deze wijze werden opge- spoord, zijn vervolgens de referenties bekeken om te zien of er nog andere relevante studies in werden genoemd. Samenvatting Basketbal is een sport waarbij het risico op blessures aanzienlijk is. Uit onderzoek van diverse auteurs blijkt dat zo'n 70% van het letsel aan de onderste extremiteiten gelo- caliseerd is. Vooral verstuikingen aan de knie en de enkel liggen hieraan ten growl- slag. Ook komen blessures aan de vinger en het hoofd veelvuldig voor. De bestaande studies zipn echter onderling moeilijk ver- gelijkbaar omdat de populaties sterk ver- schillen. Verder is het begrip blessure vaak slecht gedefinieerd. Naar de risicofactoren is nog weinig onderzoek gedaan en er be- staat hierover derhalve nog weinig over- eenstemming. Ten aanzien van preventieve maatregelen worden in de li- teratuur enkele aanbevelingen gedaan, va- rierend van gerichte training voor mannen en vrouwen, tot het beschermen van enkel, knie, oog en tanden. Het effect van dergelijke maatregelen is echter nog niet goed onderzocht. Etiologisch onder- zoek naar risicofactoren waarbij gebruik gemaakt wordt van een adequate controle- groep, gevolgd door experimenteel onder- zoek naar het effect van preventieve maatregelen is dan ook noodzakelijk om effectieve reductie van basketbalblessures mogelijk te maken. De indeling van dit artikel is als volgt. Allereerst worden de incidentiecijfers bekeken die de verschillende auteurs rapporteren. Daarna worden de aard, plaats en ernst van het letsel nader be- licht. Vervolgens worden de verschil- lende risicofactoren geinventariseerd, en wordt nagegaan welke aanbevelin- gen voor preventie men in de literatuur formuleert. Het stuk wordt afgesloten met een discussie waarin de 'state-of- the-art' wordt samengevat en waarin wordt aangegeven op welke punten nader onderzoek nog gewenst is. Incidentie Onder incidentie wordt veelal ver- staan: het aantal als zodanig gedefini- eerde blessures dat in een bepaalde periode wordt opgelopen, gedeeld door het aantal deelnemers aan de be- treffende tak van sport in die periode. Precieser geformuleerd is dit de cumu- latieve incidentie, die tevens kan wor- den geinterpreteerd als het (ge- middelde) individuele risico van de sporter in de betreffende periode. Wan- Summary The risk of injuries among basketball play- ers seems to be substantial. The injuries are localized mostly at the lower extremi- ties (70%), mainly due to sprains of the ankle and the knee. Also head and fingers are frequently involved sites of injury. Comparison of the available studies is dif- ficult because of the differences in popula- tions and definitions of injury. In contrast to the often investigated incidence, only very little study is made of the risk factors involved. Various investigators recom- mend preventive measures like modes of protection of ankle, knee, eyes and teeth, and different training programs for man and women. Experimental evidence on the efficacy of these recommendations is mis- sing. Next to adequate etiologic studies on risk factors of basketball injury, preventive experiments are essential in order to make an effective reduction of basketball injuries feasible. neer men echter de cumulatieve inci- dentiecijfers van verschillende studies met elkaar wil vergelijken (tabel 1), wordt dit bemoeilijkt door een aantal factoren. Ten eerste zijn de populaties in de ver- schillende studies onderling niet goed vergelijkbaar. Terwijl sommige onder- zoekers uitsluitend profbasketbalspe- lers opgenomen hebben in hun onderzoekspopulatie (Apple et al., 1982; Henry et al., 1982) registreren an- deren alle basketbalspelers ongeacht het spelniveau (WVC, 1987; Pors, 1989). Daarnaast moet bij vergelijking van Amerikaanse met Europese stu- dies rekening gehouden worden met het feit dat Amerikaans basketbal 'har- der' wordt gespeeld (Henry et al., 1982). Ook de factor geslacht kan als verstorende variabele werken omdat de incidentiecijfers van mannen en vrouwen door enkele auteurs afzon- derlijk gegeven zijn (Apple et al., 1982; Colliander et al., 1986; Zelisko et al., 1982), terwijl tabel 1 tevens incidentie- cijfers geeft waar geen onderscheid is gemaakt naar geslacht (WVC, 1987; Pors, 1989). De onderzochte populaties varièren tevens sterk qua leeftijd. Een tweede probleem zijn verschillen in de definitie van een blessure in de verschillende studies. Moretz (Moretz en Grana, 1978) noteert elk trauma dat Geneeskunde en Sport 23, nr. 4 1990 131

Transcript of Incidentie en risicofactoren van basketballetselals de meeste andere sporten, kent ook basketbal een...

Page 1: Incidentie en risicofactoren van basketballetselals de meeste andere sporten, kent ook basketbal een zeker blessure-risico. Deze negatieve kant van de beoefening van de sport leidt

Incidentie en risicofactoren van basketballetselEen overzicht van de literatuur

door M. Brand en L.M. Bouter

M. Brand is doctoraal studente Gezond-heidsvoorlichting en -opvoeding.L.M. Bouter is universitair hoofddocent,vakgroep Epidemiologie en Gezondheids-zorgonderzoek, Rijksuni- versiteit Lim-burg.Correspondentie-adres:L.M. Bouter, Vakgroep Epidemiologie enGezondheidszorgonderzoek, Rijksuniver-siteit Limburg, Postbus 616, 6200 MDMaastricht.

InleidingBasketbal is een sporttak die al heellang bestaat; een variant op deze sportwerd namelijk al door Maya's, Aztekenen Inka's beoefend (Schneider en Haf-ner, 1985). Sinds 1891 wordt het spel inzijn huidige vorm gespeeld (Schneideren Hafner, 1985). Het aantal beoefe-naars is sindsdien sterk toegenomen.Basketbal is een snelle, sensationelesport, waarbij de spelregels voor man-nen en vrouwen hetzelfde zijn. Licha-melijk contact is in principe verboden,hoewel er met name in Amerika eentendens bestaat om bij mannen licha-melijk contact oogluikend toe te staan(Henry et al., 1982). In Nederland beoe-fenen zo'n 42.000 personen basketbalin competitieverband (NSF, 1990). Zo-als de meeste andere sporten, kent ookbasketbal een zeker blessure-risico.Deze negatieve kant van de beoefeningvan de sport leidt tot sport- en arbeids-verzuim, ziektekosten, en niet te verge-ten ongemak van de individuelesporter. Het is zaak om door preventie-ve maatregelen de frequentie waarmeebasketbalblessures optreden te mini-maliseren. Daartoe is een adequaat in-zicht in de incidentie, aard, ernst enlokalisa tie van de blessures een eerstevoorwaarde. Voorts dienen de belang-rijkste risicofactoren te worden gelden-tificeerd, en moet worden nagegaanhoe een effectieve preventie het bestekan word en gerealiseerd.Dit artikel geeft een overzicht van water in de literatuur bekend is over dezekwestie. De artikelen zijn verzamelddoor allereerst Medline op CD-ROM(1978 t / m 1989; trefwoorden basketballen injury) te raadplegen. Van de artike-len die op deze wijze werden opge-spoord, zijn vervolgens de referentiesbekeken om te zien of er nog andererelevante studies in werden genoemd.

SamenvattingBasketbal is een sport waarbij het risico opblessures aanzienlijk is. Uit onderzoek vandiverse auteurs blijkt dat zo'n 70% van hetletsel aan de onderste extremiteiten gelo-caliseerd is. Vooral verstuikingen aan deknie en de enkel liggen hieraan ten growl-slag. Ook komen blessures aan de vingeren het hoofd veelvuldig voor. De bestaandestudies zipn echter onderling moeilijk ver-gelijkbaar omdat de populaties sterk ver-schillen. Verder is het begrip blessure vaakslecht gedefinieerd. Naar de risicofactorenis nog weinig onderzoek gedaan en er be-staat hierover derhalve nog weinig over-eenstemming. Ten aanzien vanpreventieve maatregelen worden in de li-teratuur enkele aanbevelingen gedaan, va-rierend van gerichte training voormannen en vrouwen, tot het beschermenvan enkel, knie, oog en tanden. Het effectvan dergelijke maatregelen is echter nogniet goed onderzocht. Etiologisch onder-zoek naar risicofactoren waarbij gebruikgemaakt wordt van een adequate controle-groep, gevolgd door experimenteel onder-zoek naar het effect van preventievemaatregelen is dan ook noodzakelijk omeffectieve reductie van basketbalblessuresmogelijk te maken.

De indeling van dit artikel is als volgt.Allereerst worden de incidentiecijfersbekeken die de verschillende auteursrapporteren. Daarna worden de aard,plaats en ernst van het letsel nader be-licht. Vervolgens worden de verschil-lende risicofactoren geinventariseerd,en wordt nagegaan welke aanbevelin-gen voor preventie men in de literatuurformuleert. Het stuk wordt afgeslotenmet een discussie waarin de 'state-of-the-art' wordt samengevat en waarinwordt aangegeven op welke puntennader onderzoek nog gewenst is.

IncidentieOnder incidentie wordt veelal ver-staan: het aantal als zodanig gedefini-eerde blessures dat in een bepaaldeperiode wordt opgelopen, gedeelddoor het aantal deelnemers aan de be-treffende tak van sport in die periode.Precieser geformuleerd is dit de cumu-latieve incidentie, die tevens kan wor-den geinterpreteerd als het (ge-middelde) individuele risico van desporter in de betreffende periode. Wan-

SummaryThe risk of injuries among basketball play-ers seems to be substantial. The injuriesare localized mostly at the lower extremi-ties (70%), mainly due to sprains of theankle and the knee. Also head and fingersare frequently involved sites of injury.Comparison of the available studies is dif-ficult because of the differences in popula-tions and definitions of injury. In contrastto the often investigated incidence, onlyvery little study is made of the risk factorsinvolved. Various investigators recom-mend preventive measures like modes ofprotection of ankle, knee, eyes and teeth,and different training programs for manand women. Experimental evidence on theefficacy of these recommendations is mis-sing. Next to adequate etiologic studies onrisk factors of basketball injury, preventiveexperiments are essential in order to makean effective reduction of basketball injuriesfeasible.

neer men echter de cumulatieve inci-dentiecijfers van verschillende studiesmet elkaar wil vergelijken (tabel 1),wordt dit bemoeilijkt door een aantalfactoren.Ten eerste zijn de populaties in de ver-schillende studies onderling niet goedvergelijkbaar. Terwijl sommige onder-zoekers uitsluitend profbasketbalspe-lers opgenomen hebben in hunonderzoekspopulatie (Apple et al.,1982; Henry et al., 1982) registreren an-deren alle basketbalspelers ongeachthet spelniveau (WVC, 1987; Pors,1989). Daarnaast moet bij vergelijkingvan Amerikaanse met Europese stu-dies rekening gehouden worden methet feit dat Amerikaans basketbal 'har-der' wordt gespeeld (Henry et al.,1982). Ook de factor geslacht kan alsverstorende variabele werken omdatde incidentiecijfers van mannen envrouwen door enkele auteurs afzon-derlijk gegeven zijn (Apple et al., 1982;Colliander et al., 1986; Zelisko et al.,1982), terwijl tabel 1 tevens incidentie-cijfers geeft waar geen onderscheid isgemaakt naar geslacht (WVC, 1987;Pors, 1989). De onderzochte populatiesvarièren tevens sterk qua leeftijd.Een tweede probleem zijn verschillenin de definitie van een blessure in deverschillende studies. Moretz (Moretzen Grana, 1978) noteert elk trauma dat

Geneeskunde en Sport 23, nr. 4 1990 131

Page 2: Incidentie en risicofactoren van basketballetselals de meeste andere sporten, kent ook basketbal een zeker blessure-risico. Deze negatieve kant van de beoefening van de sport leidt

Incidentie en risicofactoren van basketballetsel

Referentie1 Land Periode Incidentie2 N3

1 VS 1971 - 1981 38% 26510 VS 1973 - 1980 115% 76718 VS 1975 - 1977 27% 3218 VS 1975 - 1977 8% 827 VS 2 jaar 239% 13427 VS 2 jaar 230% 138

7 Zweden 1981 - 1982 64% 757 Zweden 1981 - 1982 65% 86

17 Nederland 1984 4%12 Nederland 71 dagen 307% 4620 Nederland 1987 - 1988 17% 1496

8 Nederland 1988 - 1989 49% 4468 Nederland 1988 - 1989 56% 521

De referenties verwijzen naar de nummers van de literatuurlijst.Uitgedrukt als percentage van de spelers per jaar.N is het aantal geregistreerde blessures.Informatie over geslacht van de spelers en niveau van sportbeoefening.

Tabel 1. Cumulatieve incidentiecijfers van basketbalblessures.

Opmerkingen4

m, prof.m, prof.v, amateurm, amateurv, prof.m, prof.v, prof.m, prof.m+v, beidev, prof.m+v, beidev, ervarenm, ervaren

tot verzuim van training en of wedstrij-den leidt als blessure. Dergelijke gege-vens zijn echter moeilijk te vergelijkenmet bijvoorbeeld incidentiecijfers dieworden berekend aan de hand van bijde EHBO van een ziekenhuis behan-delde basketbalspelers (Pors, 1989).Gangbaar is dat in een incidentiecijferalleen nieuwe gevallen van acuut letseltot uiting komt. Echter doordat het be-grip blessure veelal nauwelijks gedefi-nieerd is, is opname van een aantalsurmenageletsels en recidieven van on-volledig hersteld eerder letsel, nietdenkbeeldig. Met name in de onder-zoeken waar registratie geschiedt viade teamarts, die spelers ook voor reci-diverend letsel behandelt, is de kans opopname van andere dan nieuwe acuteletsels groot. Naast het feit dat blessu-res niet eenduidig worden geformu-leerd, verschilt ook de definitie vanernstig letsel aanzienlijk (Colliander etal., 1986; Moretz en Grana, 1978). Depercentages zwaar letsel varieren danook tussen de 4 (Martin et al., 1987) en50% (Moretz en Grana, 1978).Een derde factor die als verstorendevariabele optreedt, is de registratie-duur. Deze loopt uiteen van zeven da-gen in een onderzoek bij de JeugdOlympische Spelen, (Martin et al.,1987), tot een periode van tien jaar in

een studie over een professioneel team.(Apple et al., 1982). Een korte onder-zoeksperiode is nadelig, omdat daar-mee niet duidelijk wordt of deincidentie representatief is voor de po-pulatie over een langer tijdvlak. Bij on-derzoek over een lange periodekunnen echter onzuiverheden in deherinnering van de onderzoekspopu-latie sluipen in verband met de veelalgehanteerde lange terugvraagperio-des. Een andere mogelijkheid voor hetvergelijken is dat veel auteurs de cu-mulatieve incidentie niet per jaar (bij-voorbeeld in 20), maar per seizoenberekenen (Colliander et al., 1986; Fin-telman et al., 1989; Henry et al., 1982;Zelisko et al., 1982). In de betreffendestudies wordt echter niet aangegevenof bijvoorbeeld 'play-off' wedstrijden(nacompetitiewedstrijden met als doelkampioenschap en/of promotie) ookonder het seizoen vallen.Een vierde factor die de vergelijkbaar-heid van de cijfers in tabel 1 bemoei-lijkt, is het verschil in het aantal uren 'atrisk' in de verschillende studies. Eenillustratie hiervan zijn de cumulatieveincidentiecijfers van Fintelman et al.(Fintelman et al., 1989) die in tabel 1gegeven worden. Deze wekken de in-druk dat mannen blessure-gevoeligerzijn dan vrouwen. In deze studie werd

echter tevens het aantal blessures per1000 uur berekend; voor mannen wasdit 8,4 blessures per 1000 uur en bijvrouwen 9,6. Wanneer de incidentiewordt uitgedrukt in 'person-time atrisk', zoals in dit voorbeeld per 1000uur sportbeoefening, spreekt men vanincidentie-dichtheid.Gecorrigeerd voor de expositieduur isde incidentie van basketbalblessuresbij vrouwen dus enigszins hoger danbij mannen. Zelisko et al. (Zelisko,1982) geven aan dat bij gelijke expositiede blessurefrequentie bij vrouwen 1,6maal zo hoog is dan bij mannen. Ken-nelijk ontstaat de ongeveer gelijke cu-mulatieve incidentie die deze auteurvond voor mannen en vrouwen, door-dat vrouwen minder frequent spelen.Voor Nederland werd uit een steek-proef waarin 66.000 personen ge-vraagd werden naar tak van sport ensportletsel, een incidentie-dichtheidvan 4,4 blessures per 1000 uur expositieberekend voor basketbal (betrouw-baarheidsinterval tussen 2,7 en 7,2),waarvan er 2,5 blessures niet-medischbehandeld waren en 2,9 blessures wel(Van Galen en Diederiks, 1990).Door een betrouwbaarheidsinterval teberekenen voor deze cijfers wordt de in-terpretatie van de gegevens nauwkeuri-ger.

132 Geneeskunde en Sport 23. nr. 4 - 1990

Page 3: Incidentie en risicofactoren van basketballetselals de meeste andere sporten, kent ook basketbal een zeker blessure-risico. Deze negatieve kant van de beoefening van de sport leidt

Referentiel 1 2 49747 162 123 184 274

Lokalisatie

hoofd/hals 2 5 1 27 _5 8 10bovenste extremiteiten 28 14 5 12 13 14 19romp 16 8 8 5 0 4 14onderste extremiteiten 54 73 6 54 83 74 57

100 100 100 100 100 100 100

Nummers komen overeen met nummers in de literatuurlijst.Alleen voor mannen.Alleen voor vrouwen.Mannen en vrouwen.

5. Categorie was niet in de registratie opgenomen.

Tabel 2. Locatie van letsels in percentages van het totaal.

Locatie en aard van het letselBij onderzoek naar de lokalisatie van deletsels, ma ken auteurs veelal gebruik vanverschillende indelingen. In tabel 2 kondaarom alleen een globaal overzichtworden gegeven, terwijl in de tekst spe-cifieker ingegaan wordt op de lokalisatievan het letsel zoals weergegeven in deverschillende studies.Uit tabel 2 is of te lezen, dat aan de onder-ste extremiteiten relatief veel letsels voor-komen (Apple et al., 1982; Colliander etal., 1986; Martin et al., 1987; Sommer,1988). De meeste auteurs schrijven ditvooral toe aan blessures aan de enkel(Colliander et al., 1986; IJzerman et al.,1983; Moretz en Grana, 1978; Zelisko etal., 1982) en de knie (Apple et al., 1982;Colliander et al., 1986; IJzerman et al.,1983; Zelisko et al., 1982). IJzerman enSchipper (1983) vinden geen enkelbles-sures en geven hiervoor als verklaringdat de betreffende populatie gebruikmaakte van preventief tapen en van hogebasketbalschoenen. Wel werd in dit on-derzoek een zeer hoog percentage knie-blessures gevonden (43%). In de anderestudies (Apple et al., 1982; Colliander etal., 1986; Fintelman et al., 1989; Moretz enGrana, 1978; Zelisko et al., 1982) werdenvoor de knie percentages tussen de 10 en20% geregistreerd. Verder zijn de rug (0 -16%) (Apple et al., 1982; Colliander et al.,1986; Fintelman et al., 1989; Moretz enGrana, 1978; Zelisko et al., 1982) en devingers (4 -11%) (Apple et al., 1982; Fin-telman et al., 1989; IJzerman et al., 1983;Zelisko et al., 1982) plaatsen waar blessu-res relatief vaak voorkomen. Volgens een

studie bestaat 7% van de basketballet-sels uit tared- en kaakblessures (Sane,1988). Jones (1989) benadrukt het hogeaantal oogblessures bij basketbal invergelijking tot andere sporten. Dezeauteur heeft berekend dat in de VS 25%van alle oogletsels bij sport opgelopenzijn bij basketbal. Hoewel over het per-centage ernstig letsel geen overeen-stemming bestaat, wordt in meerderestudies aangegeven dat knieletsel veel-al een lange periode van afwezigheidtot gevolg heeft (Colliander et al., 1986;Fintelman et al., 1989; Henry et al.,1982).Wanneer men kijkt naar de aard van deblessures bij basketbalspelers, valt op datverstuikingen (sprains) het meeste voor-komen (18 - 45%), gevolgd door verrek-kingen (strains) (20 - 26%) (Apple et al.,1982; Martin et al., 1987; Moretz en Gra-na, 1978) (tabel 3). Blessures aan het bo-venbeen zijn meestal verstuikingen,blessures aan de knie verrekkingen, enblessures aan het onderbeen meestalpeesontstekingen merken Fintelman etal. op (1989).Ten slotte werd nog gekeken of het per-centage van het letsel per locatie nogverschilde voor de verschillende spelers-plaatsen in het veld (tabel 4). Bij het bas-ketbal worden drie spelpositiesonderscheiden: guards (spelverdelers),centers (spelers die zowel aanvallend alsverdedigend in de buurt van de ring spe-len) en forwards (afstands-schutters).Hoofdletsel komt relatief vaker voor bijcenters (10%) en forwards (9%) (Apple etal., 1982; Henry et al., 1982). Rugblessures

nemen bij centers volgens sommige au-teurs (Noble (1982) in Apple et al., 1982)bijna een kwart van het totale aantalblessures voor hun rekening, terwijl bijforwards en guards de percentages on-der de 15% blijven (Noble in Apple etal., 1982; Henry et al., 1982). Deze cijferszijn in tabel 4 niet precies zo terug tevinden omdat de tabel de gemiddeldenvan deze drie studies geeft. Ten aanzienvan de onderste extremiteiten valt opdat voor guards het aandeel relatiefhoog ligt (gemiddeld 45%). Vooral deknie is bij guards een relatief blessure-gevoelige plaats (tussen de 22 en 48%van het totaal aantal letsels) (Noble(1982) in Apple et al., 1982; Henry et al.,1982). Echter ook bij forwards komtknieletsel relatief veel voor (21 - 25%).Blessures bij forwards betreffen verderrelatief vaak de vingers(12%). Apple et al.(1982) vonden dat forwards in vergelij-king tot centers en guards relatief veelpeesontstekingen vertoonden (21% vs.7%). Ten aanzien van de aard van deblessures concludeert deze auteur datguards vergeleken met centers en for-wards een relatief hoog aandeel verstui-kingen hebben; namelijk 36% vergelekenmet 18 en 14% (Apple et a1.,1982).Een aantal auteurs geven informatie overde directe oorzaken van de blessures. Devloer is de directe aanleiding voor 13 tot18% van het letsel (Fintelman et al., 1989;NSF, 1990), de binnenmuur voor 1% vanhet letsel (NSF, 1990); veel hoofd- en nek-letsel wordt veroorzaakt door een val opde vloer (Albright et al., 1985). Schoenenworden de directe oorzaak van 3 tot 10%van het letsel genoemd (Fintelman, et al.,1989; NSF, 1990), en PORS registreerdedat 72% van de traumata veroorzaaktwerden door de zware bal (NSF, 1990).Vooral blessures aan de vingers warenhet gevolg van balcontact (Schneider enHafner, 1985). Zo'n 65% kwam volgensde studie van Fintelman et al. (1989)voort uit fysiek contact met een anderespeler, vooral het neerkomen op een voetvan een tegenstander bleek de directeoorzaak van veel enkelblessures te zijn.Ook de elleboog en de vinger van eendirecte tegenstander vormen een bronvoor letsel (Jones, 1989).

RisicofactorenBovengenoemde directe oorzaken bie-den weinig aanknopingspunten voor

Geneeskunde en Sport 23. nr. 4 - 1990 133

Page 4: Incidentie en risicofactoren van basketballetselals de meeste andere sporten, kent ook basketbal een zeker blessure-risico. Deze negatieve kant van de beoefening van de sport leidt

Referentie1diagnose

1 16 18 27 20

wond 6 4 5kneuzing 7 35 16 26 22ontwrichting 2 _3 _3 3verrekking 25 0 22 26 502verstuiking 31 47 45 18fractuur 5 6 8 3 20overig 30 12 3 20 3

100 100 100 100 100

Nummers komen overeen met nummers in de literatuurlijst.Het totale percentage van verrekking en verstuiking.

3. Categorie was niet in de registratie opgenomen.

Tabel 3. Diagnose van het letsel in percentages van het totaal.

Incidentie en risicofactoren van basketballetsel

preventie. Immers, alle basketbalwordt op een vloer en met een zwarebal gespeeld. Kennelijk zijn er anderefactoren die bepalen wie wel en wieniet geblesseerd zal raken. We sprekendan van risicofactoren. Dit zijn factorendie de kans op blessures verhogen. Omgefundeerd aan te kunnen geven welkevariabelen een invloed hebben op dekans op letsel, is observationeel onder-zoek nodig waarbij gebruik gemaaktwordt van een controlegroep. In geenvan de studies naar basketballetsel isechter onderzoek gedaan met behulpvan een adequate controlegroep. Devermoedens die de auteurs over moge-lijke risicofactoren uiten, dienen der-halve met grote terughoudendheid teworden geInterpreteerd. Achtereen-volgens worden spelersgebonden fac-toren, verwachtingen bij basketbal-spelers, spelregels en overige factorenbehandeld.De meestgenoemde spelersgebonden ri-sicofactor is het geslacht. Vrouwen lopenbij een gelijke expositie aan basketbalmeer blessures op. Er zijn een aantal fac-toren aan te wijzen die wellicht (ten dele)kunnen verklaren waarom een vrouwblessure-gevoeliger is dan een man. Mo-retz en Grana (1978) maken melding vanhet feit dat meisjes relatief vaak in hetbegin van het seizoen blessures krijgen,mogelijk als gevolg van een slechte licha-melijke conditie. Uit een onderzoek komtnaar voren dat vooral het onderscheid inspelniveau tussen mannen en vrouwenhet verschil in de blessurefrequentie op-

levert (Fintelman, et al., 1989). Een re-latief tekort aan kracht wordt tevens alsfactor aangeduid voor het ontstaan vanletsel bij vrouwen (Pors, 1989). Voormannen zou vooral een tekort aan flexi-biliteit van de spieren een risicofactorzijn (Zelisko et al., 1982).Clelland en Fithian (1988) zijn van me-ning dat bij de slamdunken (hierbijwordt de bal met kracht door de ringgeslagen), blessures minder vaak zou-den voorkomen, wanneer spelers de on-overzichtelijke en gevaarlijke spelsitu-aties met een hoog risico op letsel leerdenvermijden. Bouter (1986) brengt naar vo-ren dat de factor roekeloosheid van in-vloed kan zijn op het ontstaan vansportletsel in het algemeen. Voor basket-bal is naar de roekeloosheid-hypotheseechter nog geen onderzoek gedaan.Ook verwachtingen van ouders en trai-ners vormen een mogelijke risicofactorvoor blessures. Jongeren tussen de 8 en16 jaar lopen tijdens trainingen veel meerblessures op dan tijdens wedstrijden.Omdat trainers vaak niet goed inspelenop de lichamelijke capaciteiten van dejeugdspelers, wordt dikwijls te veel vande spelers gevergd (Stanitski, 1989). Ookouders verwachten vaak te veel van hetkind, wat het risico op letsel in de handzou werken (Stanitski, 1989). Specifiekvoor basketbal is naar deze variabelenechter nog geen onderzoek gedaan.Professionele basketbalspelers lopenmeer blessures op tijdens wedstrijden(Apple et al., 1982; Henry et al., 1982).Vooral bij de play-off wedstrijden werd

in verhouding veel letsel geregistreerd(Apple et al., 1982). Aangezien voor debovengenoemde vergelijkingen geencorrecties voor expositieduur voorhan-den zijn, moeten ook deze bevindingenmet grote terughoudendheid wordengeinterpreteerd. Enkele auteurs (Appleet al., 1982; Henry et al., 1982) veron-derstellen een positief verband tusseneen hoge blessure-incidentie en het to-lereren van meer lichamelijk contact,zoals duwen, leunen en vasthouden.Colliander et al. (1986) merken op datde Amerikaanse auteurs in vergelijkingmet hun Zweedse onderzoek veel ho-gere incidentiecijfers vonden. Zij stel-len dat het hardere en professioneleAmerikaanse basketbal oorzaak vandit verschil zou kunnen zijn. Hoeweleen vergelijking tussen spelers die voortraining of wedstrijd een warming-updoen met spelers die dit nalaten, geensignificant verschil gevonden werd(Fintelman et al., 1989), wordt het doenvan warming-up voor wedstrijd of trai-ning doorgaans aanbevolen.Verder werd er onderzoek gedaan naarde invloed van het materiaal van de vloervan een sportzaal op het ontstaan vanletsel aan de onderste extremiteiten. Eenvan de conclusies is dat schoenen metzolen van elastomeer in vergelijking totschoenen met zolen van polyurethaan opeen vuile houten vloer zeer weinig gripgeven (Rheinstein et al., 1978). Dit kanleid en tot meer valpartijen, waaruit letselkan ontstaan. Anderzijds vergroot te veelgrip van de schoenzool het risico op fixa-ties van knie en enkel. Dit is tevens eenmogelijke oorzaak van letsel. Bij welke

Plaats CenterLokalisatie

Forward Guard

hoofd 10 9 4bovensteextremiteiten 16 12 12romp 19 9 11ondersteextremiteiten 32 32 45overig 23 38 28

100 100 100

Tabel 4. Letsels in percentages naarplaats in het vel.

134

Geneeskunde en Sport 23. nr. 4 - 1990

Page 5: Incidentie en risicofactoren van basketballetselals de meeste andere sporten, kent ook basketbal een zeker blessure-risico. Deze negatieve kant van de beoefening van de sport leidt

Basketbal bestaat al heel lang; een variant van deze sport werd al door Maya's,Azteken en lnka's beoefend. Foto: Bram de Hollander / HH

hoeveelheid grip de kans op letsel hetgeringst is, is echter nog niet onder-zocht. Fintelman et al. (1989) vondenechter geen significante verschillen bijhet vergelijken van vloeren van beton,hout en kunststof.

PreventieAangezien adequaat etiologisch onder-zoek vrijwel ontbreekt, kan aan de aan-bevelingen die uit de verschillendestudies naar voren komen, niet teveelgewicht worden toegekend. In hoeverrede aanbevolen maatregelen daadwerke-lijk effectief zullen zijn is nog maar devraag. Het effect van de voorgesteldepreventiemaatregelen dient daarom nognader onderzocht te worden. Een pre-ventieve trial waarin op gerandomiseer-de wijze een deel van de onderzoeks-populatie van de betreffende risicofactorwordt ontdaan, is een goede manier omdit effect te meten. Hoewel van dergelijkonderzoek tot dusver nog geen sprake isgeweest, formuleren sommige auteurstoch zeer nadrukkelijke preventieve ad-viezen. Deze worden dan gebaseerd opcastiistiek of redeneringen die de (biome-chanische) plausibiliteit van een bescher-mende werking betreffen.Hoge basketbalschoenen geven extrasteun aan de enkels en worden gezien alsbescherming tegen letsel (IJzerman et al.,1983), Smith en Reischl (1986) geven inhun artikel aan dat een trainer ten eindeenkelletsel te voorkomen zijn spelersaanwijzingen zou moeten geven overhoe ze moeten neerkomen (de voeten ietsuiteen). Het naar binnen klappen van deenkel zou hierdoor minder vaak voorko-men. Een andere aanbeveling is om inteams bij a lle spelers preventief de enkelste tapen of een enkelbrace te verplichten(Colliander et al., 1986). In de studie vanFintelman et al. (1989) werden echter bijterugvraag naar het gebruik van tape ofenkelbrace geen significante verschillenin blessure-frequenties tussen gebruikersen niet-gebruikers gevonden. Anderenbevelen dit vooral aan voor spelers diereeds eerder enkelverstuikingen hebbengehad (Smith en Reischl, 1986). In eenstudie waarbij basketbalspeelsters ver-plicht waren de enkels te tapen en hogebasketbalschoenen te dragen, werdengeen enkelblessures gevonden (IJzer-man et al., 1983). Apple et al. (1982) mer-ken op, dat het tapen van de enkel

misschien letsel op andere locaties inhet lichaam ten gevolg kan hebben.Bunch et al. (1985) hebben in 1985 meteen daarvoor gefabriceerde kunstvoetonderzocht welke enkelbescherming hetbest het risico op enkelblessures kan on-dervangen. Uit een vergelijking van vijfsoorten enkel-braces, tape en een katoe-nen bandage kwam naar voren dat tapein de eerste 20 minuten de beste werkingheeft. Na die tijd verliest het tape veel vanzijn functie en kan het effect vergeleken

worden met de twee beste enkelbrace-soorten (Bunch et al., 1985). Hoewelknieblessures vaak ernstige blessuresopleveren, merken alleen Colliander etal. (1986) in hun artikel op dat het dra-gen van een knie-brace preventief zoukunnen werken, maar dat verder on-derzoek hiernaar geboden is. Om deincidentie van tandletsel en kaakbreu-ken tegen te gaan, wordt ter preventieaanbevolen een mondbeschermer tedragen. Omdat dit voorwerp echter

Geneeskunde en Sport 23, nr. 4 - 1990 135

Page 6: Incidentie en risicofactoren van basketballetselals de meeste andere sporten, kent ook basketbal een zeker blessure-risico. Deze negatieve kant van de beoefening van de sport leidt

Incidentie en risicofactoren van basketballetsel

door veel spelers als onhandig ervarenwordt, zou het dragen ervan volgenssommigen verplicht gesteld moetenworden (Sane, 1988). Om oogletsel tevoorkomen, zouden sporters volgensanderen een soort bril moeten dragen,waarvan de glazen en het montuur vanpolycarbonaat (een hard soort plastic)waren gemaakt (Jones, 1989). Ookwordt gesuggereerd dat trainingen bijvrouwen meer gericht zouden moetenzijn op krachttraining en bij mannen opflexibiliteits- oefeningen voor de spie-ren (Zelisko et al., 1982).

DiscussieOp grond van de bestaande literatuurkan worden gesteld dat het blessure-risico bij basketbal hoog is. Voor Neder-land werd een cumulatief incidentie-cijfer van 17% berekend op grond van bijde EHBO' s behandelde basketbalspelers(Pors, 1989). Aangezien vooral spelersmet relatief zware letsels naar een EHBOgaan, zal het werkelijke incidentiecijferaanzienlijk hoger liggen. Voor ervarenbasketbalspelers werd een cumulatief in-cidentiecijfer van 53% gevonden (Fintel-man et al., 1989). Voor een a-selectesteekproef uit de basketbalspelers in Ne-derland was de incidentie-dichtheid in1989 4,4 letsels per 1000 uur blootstelling(Van Galen en Diederiks, 1990). Om eengoed inzicht te krijgen zou er verder meerEuropees onderzoek naar incidentie-cij-fers gedaan moeten worden. De meestegegevens zijn nu afkomstig uit de VS.Aangezien het spel daar volgens kennersruwer is, ligt de incidentie van blessuresdaar waarschijnlijk hoger (Colliander etal., 1986).Een ander punt is dat bij onderzoek naarde incidentie dikwijls geen expliciete de-finitie van een blessure wordt gegeven.In de gevallen waarin wel een definitiegegeven was (Apple et al., 1982; Collian-der et al., 1986; Henry et al., 1982) ver-schillen deze onderling nogal van elkaar,waardoor vergelijking van de resultatenmoeilijk blijft. De auteurs beschrijvendoorgaans het voorkomen van de bles-sures, de lokalisatie en de aard van hetletsel. Waar auteurs veronderstellingendoen over risicofactoren die aan het letselten grondslag zouden kunnen liggen, isdaar vaak geen gecontroleerd onderzoeknaar gedaan. Ook de aanbevelingen overpreventie worden gedaan zonder aller-

eerst empirische gegevens te hebbenvergaard over de werkzaamheid ervan(Knipschild en Bouter, 1989). Gezien derelatief hoge incidentie van letsel bijbasketbal bestaat er behoefte aan eenpatient-controle-onderzoek naar de ri-sicofactoren ervan, waarna met behulpvan een preventieve trial het effect vanhet wegnemen van de sterkste risico-factoren of effectiviteit getoetst dienente worden. Met de daaruit voortvloei-ende preventieve maatregelen zou deincidentie van basketballetsel naar ver-wachting gereduceerd kunnen wor-den. n

Literatuur1.Apple, D.F., 0' Toole, J., Annis, C.Professional basketball injuries. Physicianand Sportsmedicine, 1982, 10, 81 - 86.2.Albright, J.P., Gilder, J. van, Khoury el,G., Crowley, E., Foster, D. Recognition andtreatment of injuries, Head and neck injuriesin sports. Principles of sports medicine, 1985,81 - 86.3.Bouter, L.M. Spanningsbehoefte enongevalsrisico bij sportbeoefening.Geneeskunde en Sport, 1986, 6, 205 - 208.4.Bunch, R.P., Bednarski, K., Holland, D.,Macinanti, R. Ankle joint support: Acomparison of reusable lace-on braces withtaping and wrapping. Physician andSportsmedicine, 1985, 13, 59 - 62.5.Chow, A.Y., Goldberg, M.F. Frenkel, M.Evulsion of the optic nerve in associationwith basketball injuries. Annals ofophtalmology, 1984, 16, 57 - 62.6.Clelland mac., S.J., Fithian, D.C.Ipsilateral carpal, metacarpal and anklefractures resulting from an attemptedbasketball slam-dunk. American Journal ofSports Medicine, 1988, 16, 544 - 546.7.Colliander, E., Eriksson, E., Herkel, M.,Skiild, P. Injuries in Swedisch EliteBasketball. Orthopedics, 1986, 9.8.Fintelman, L.F.J., Rijks, G.S.,Hildebrandt, V.H. Sportblessures bij ervarencompetitie-basketbalspelers.NederlandsInstituut voor PraeventieveGezondheidszorg TNO, Leiden 1989.9.Galen, W. van, Diederiks, J.Sportblessures breed uitgemeten. Haarlem,De Vrieseborch, 1990.10.Henry, J.H., Lareau, B., Neigut, D. Theinjury rate in professional basketball.American Journal of Sports Medicine, 1982,10, 16 - 18.11.Hoeberigs, J.H. Spierklachten bijrolstoelbasketballers, verslag van eenenquéte tijdens de Paralympics van 1980 teArnhem. Geneeskunde en Sport, 1985, 18,126 - 129.12.IJzerman, J.C., Schipper, P., Heger, V.Basketball. Geneeskunde en Sport, 1983, 16,66 - 68.

13.Jones, N.P. Eye injury in Sport. SportsMedicine 1989, 7, 163 - 181.14.Knipschild, P.G., Bouter, L.M. Riskfactors for ski injuries: A crash ofepidemiologic methods with emphasis oncomparability in experiments andcase-control studies. Skiing Trauma andSafety, American Society for Testing andMaterials, 1989, 9 - 17.15.Kranenborg, N. Sportbeoefening enblessures. Geneeskunde en Sport, 1980, 13,89- 93.16.Martin, R.K., Yesalis, C.E., Foster, D.,Albright, J.P. Sports injuries at the 1985Junior Olympics, an epidemiologic analysis.American Journal of Sports Medicine, 1987,15, 603 - 608.17.Ministerie van WVC. Sportletsels inNederland. Welzijnsreeks 1987/5.18.Moretz, A., Grana, W.A. High SchoolInjuries. Physician and Sportsmedicine, 1978,6, 92 - 96.19.NSF, mondelinge communicatie, 1990.20.Prive Ongevallen Registratie SysteemPORS, 1987 en 1988. Amsterdam, StichtingConsument en Veiligheid, 1989.21.Rheinstein, D.J., Morehouse, C.A.,Niebel, B.W. Effects on traction of outsolecomposition and hardnesses of basketballshoes and three types of playing surfaces.Medicine and Science in Sports, 1978, 10, 282- 288.22.Sane, J. Comparison of maxillofacial anddental injuries in four contact team sports:American football, bandy, basketball andhandball. American Journal of SportsMedicine, 1988, 16, 647 - 652.23.Schneider, P. Hafner, H. In: Sport,Trauma and Belastung. Bamberg: Basketball,1985, 276 - 283.24.Smith, R.W., Reischl, S.F. Treatment ofankle sprains in young athletes. AmericanJournal of Sports Medicine, 1986, 14, 465 -471.25.Sommer, H.M. Patellar chondropathyand apicitis, and muscle imbalances of thelower extremities in competitive sports.Sports Medicine, 1988, 5, 386 - 394.26.Stanitski, C.L. Common injuries inpreadolescent and adolescent Athletes,Recommendations for prevention. SportsMedicine, 1989, 7, 32 - 41.27.Zelisko, J.A., Noble, H.B., Porter, M. Acomparison of men's and women'sprofessional basketball injuries. AmericanJournal of Sports Medicine, 1982, 10, 297 -299.

136

Geneeskunde en Sport 23, nr. 4 - 1990