In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

69
In ’t Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

Transcript of In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Page 1: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

In ’t

Har

t va

n de

Bou

w

BELEIDSKADER

ENERGIEPRESTATIE

Voorstel voor een beleidskader voor de

energieprestatie van gebouwen

Page 2: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

Ministerie van BZK

Turfmarkt 147

2511 DP Den Haag

Vertegenwoordigd door: De heer G. Roest

De heer F. Brouwers

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V.

Vestiging Utrecht

Postbus 40217

3504 AA Utrecht

T 030 - 241 34 27

[email protected]

www.nieman.nl

Uitgevoerd door: De heer ing. A.F. Kruithof

De heer ir. H.J.J. Valk

Het auteursrecht van dit rapport berust bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en

Koninkrijksrelaties

Referentie: 20150482 / 00.110.409

Status: Eindrapport

Datum: 12 september 2016

Page 3: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Samenvatting

Inleiding

In de kamerbrief van 2 juli 2015, heeft minister Blok aangekondigd een kader te willen ontwikkelen voor

bepalingsmethoden voor de energieprestatie van gebouwen. Dit kader zou de mogelijkheid moeten

scheppen om meerdere bepalingsmethoden voor de energieprestatie van gebouwen, naast elkaar te

gebruiken. Dit wijkt af van wat tot nu toe gebruikelijk is: het rechtstreeks aanwijzen van één

bepalingsmethode via de bouwregelgeving. Dit kader heeft ook een duidelijke functie in het creëren van

een scheiding tussen beleidsmatige zaken en het technisch inhoudelijk detailniveau.

Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) heeft aan Nieman Raadgevende

Ingenieurs BV (Nieman RI) opdracht verleend voor de ontwikkeling van contouren voor een plan van

aanpak ten behoeve van een beleidskader voor methoden ter bepaling van de energieprestatie van

gebouwen. Deze rapportage vormt de afsluiting van deze opdracht.

Beleidskader

In dit rapport wordt een beleidskader gepresenteerd dat aansluit bij de bouwregelgeving. Voorgesteld

wordt het beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen in te delen in een Besluit en Regeling. In

het Besluit staat de hoofdlijn en wordt de koppeling gelegd met het Bouwbesluit 2012 c.q. het BBL. In de

Regeling zijn de beleidsmatig vast te leggen zaken vastgelegd. Daarnaast wordt een voorstel gedaan

voor de Gebruiksprofielen en voor het toetsingskader.

Het beleidskader is opgesteld vanuit de uitgangspunten eenvoud, transparatie en nauwkeurigheid. Het

resultaat vormt een optimum in deze soms tegengestelde aspecten. In de beoogde structuur is sprake

van een modulaire opbouw. De mate van gedetailleerdheid van de bepalingsmethoden, met name het

aantal noodzakelijke parameters, ligt nog niet vast. Wel is vastgelegd dat er zowel een eenvoudige versie

moet zijn als een meer uitgebreide versie moet worden aangeboden wil acceptatie binnen het

beleidskader mogelijk zijn. Facultatief kan een zeer gedetailleerde versie worden ontwikkeld, maar deze

zal niet noodzakelijk deel uitmaken van de publiekrechtelijke bouwregelgeving.

Het beleidskader voor de energieprestatie is uitgewerkt in hoofdstuk 2 en 3 van dit rapport.

Analyse

De opzet en uitwerking van het beleidskader is tot stand gekomen na analyse van de opdracht, de

huidige situatie en de inventarisatie van wensen vanuit beleidsontwikkeling als vanuit de markt. Vanuit

de analyse is een aantal aspecten naar voren gekomen die in het beleidskader zijn verwerkt:

Het beleidskader geeft randvoorwaarden voor de beperking van de complexiteit van

bepalingsmethoden. Dit wordt gemotiveerd vanuit de primaire functie als benchmark en

toetsingsinstrument binnen de bouwregelgeving.

De relatie tussen de met een bepalingsmethode berekende energieprestatie en het werkelijk

energiegebruik heeft veel aandacht gekregen. Er is echter niet voor gekozen om een directe

koppeling te leggen. Belangrijkste argumenten daarvoor zijn de grote invloed van het

Page 4: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 3

gebruikersgedrag op de daadwerkelijke energieprestatie, de beleidsmatige wens om een

uniforme grenswaarde voor het gehele land vast te stellen en de te verwachten hoge complexiteit

van een bepalingsmethode die dat zou vragen.

Bij het formuleren van het beleidskader is aangesloten bij de EPBD, zonder een directe aanwijzing

van de van daaruit ontwikkelde set Europese EPB-normen die eind 2016 gepubliceerd zullen

worden.

Conclusies

Scheiding beleid en methode

Geconcludeerd wordt dat het aanwijzen van een of meer bepalingsmethoden via een beleidskader goed

uitvoerbaar is. In de uitwerking van het beleidskader is hiervoor een principe uitgewerkt, op het niveau

van een Besluit en een Ministeriele Regeling. Ook van de verder benodigde onderliggende zaken als

gebruikersprofielen en een toetsprotocol zijn de contouren uitgewerkt. Ten aanzien van meerdere

bepalingsmethoden geldt wel een aantal voorwaarden die aanzienlijke inhoudelijke en financiële

consequenties voor de rijksoverheid hebben. Ook marktpartijen zullen in dat geval geconfronteerd

worden met meerkosten en in enige mate zal dit ook het geval zijn bij de gemeentelijke overheid.

Meerdere bepalingsmethoden

De veronderstelling bij de ontwikkeling van het beleidskader was dat met verschillende

bepalingsmethoden binnen nauwkeurige grenzen en gelijke berekende uitkomst van de energieprestatie

mogelijk is. Uit het onderzoek is gebleken dat dit uitsluitend te realiseren is door:

een groot aantal randvoorwaarden gedetailleerd vast te leggen; ofwel

de referenties waaraan methoden getoetst worden, te baseren op nauwkeurig gedocumenteerde

praktijksituaties (praktijkreferentie).

Beide benaderingen vragen een aanzienlijke inspanning door of namens de rijksoverheid.

Het vooraf vastleggen van randvoorwaarden beperkt echter de mogelijkheid om principieel verschillende

bepalingsmethoden te ontwikkelen. Daarmee wordt niet voldaan wordt aan het beoogde open karakter en

bovendien ontbreekt dan de prikkel voor marktpartijen om een alternatieve bepalingsmethode te

ontwikkelen. Daarom wordt geconcludeerd dat deze mogelijkheid slechts in theorie bestaat.

Daaruit volgt dat alleen de ontwikkeling van een praktijkreferentie de mogelijkheid schept een open

beleidskader te ontwikkelen. Dit betekent dat van een aanzienlijk aantal gebouwen de gerealiseerde

kwaliteit moet worden vastgesteld en er over een termijn van meerdere jaren meetdata moet worden

verzameld. Deze data moeten vervolgens herleid worden tot referentiedata door de invloed van klimaat

en gebruiksgedrag te filteren.

Page 5: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 4

Eén bepalingsmethode

Als alternatief voor het ontwikkelen van een praktijkreferentie kan gekozen worden voor het aanwijzen of

ontwikkelen van één bepalingsmethode. Het beleidskader kan dan gebruikt worden om de scheidslijn

tussen beleid en rekenmethode te trekken. De markt kan verschillende uitwerkingen ontwikkelen,

bijvoorbeeld in de vorm van software-applicaties.

De vraag of dan gekozen moet worden voor het aanwijzen van een door derden ontwikkelde

bepalingsmethode, al dan niet met steun van de rijksoverheid, of dat de overheid deze methode zelf

moet laten ontwikkelen, is in deze studie niet aan de orde geweest en blijft dus open.

Aanbevelingen

Op basis van dit onderzoek wordt geadviseerd:

Het beleidskader vast te stellen ten einde een duidelijk onderscheid te maken tussen

beleidsmatige aspecten en een bepalingsmethode.

Om de consequenties voor praktijk zo veel mogelijk te bepreken, wordt geadviseerd het

beleidskader gelijktijdig met een beoogde herziening van de prestatie-eisen aan te wijzen.

Bij de invoering van het beleidskader te kiezen voor het aanwijzen van één bepalingsmethode.

Hiermee worden kosten vermeden en wordt tegemoet gekomen aan de breed gedragen voorkeur

van marktpartijen.

Deze bepalingsmethode vooralsnog te baseren op het berekenen van de energieprestatie.

Bovendien wordt geadviseerd na te gaan op welke termijn en tegen welke kosten een praktijkreferentie

op te bouwen is, zodat op termijn een bepalingsmethode kan worden ontwikkeld die zo nauwkeurig

mogelijk aansluit bij het werkelijk te verwachten energiegebruik.

Zwolle, 12 september 2016

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V.

De heer ing. A.F. Kruithof De heer ir. H.J.J. Valk

Page 6: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 5

Inhoudsopgave

Samenvatting 2

1 Toekomst energieprestatie gebouwen 6

1.1 Inleiding 6

1.2 Opdracht 6

1.3 Probleemstelling 7

2 Principe beleidskader 9

2.1 Opzet 9

2.2 Uitwerking 13

3 Borging en toetsing 29

3.1 Principe 29

3.2 Referentiegegevens 29

3.3 Hoofdlijn toetsprotocol 30

4 Probleemanalyse energieprestatie van gebouwen 33

Analyse huidige situatie 334.1

4.2 Beleidsmatige context 36

4.3 Nadere analyse opdracht en invloedsfactoren 39

4.4 Stakeholders 43

4.5 Visualisatie 45

5 Conclusies en aanbevelingen 50

5.1 Conclusies 50

5.2 Aanbevelingen 51

Page 7: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 6

1 Toekomst energieprestatie gebouwen

1.1 Inleiding

In de kamerbrief van 2 juli 2015, kenmerk 2015-0000354951, heeft minister Blok aangekondigd een

kader te willen ontwikkelen voor bepalingsmethoden voor de energieprestatie van gebouwen. Dit kader

zal in de nabije toekomst aangestuurd worden vanuit de bouwregelgeving. Door deze opzet kan er

ruimte ontstaan voor meerdere bepalingsmethoden voor de energieprestatie van gebouwen, die door

diverse marktpartijen naast elkaar op de markt gebracht kunnen worden.

Het toelaten van meerdere bepalingsmethoden wijkt af van wat tot nu toe gebruikelijk is: het

rechtstreeks aanwijzen van één bepalingsmethode via het Bouwbesluit en de Regeling Bouwbesluit. Op

het gebied van de energieprestatie is deze rechtstreekse aansturing nu het geval voor zowel nieuwbouw

als bestaande bouw, door het aanwijzen de EPG (NEN7120) in het bouwbesluit en het via BEG en REG

aansturen van BRL9500 (inclusief ISSO75 respectievelijk ISSO82).

De beslissing om verschillende bepalingsmethoden toe te laten is nog niet genomen. Echter ook indien in

een nadere beleidsmatige afweging wordt besloten om één bepalingsmethode direct of indirect aan te

wijzen, heeft dit kader een functie in het creëren van een duidelijke scheiding tussen zaken die

beleidsmatige aansturing vragen en deelaspecten van een meer technisch inhoudelijk detailniveau.

In dezelfde kamerbrief van 2 juli 2015 zijn de voorlopige eisen voor bijna energieneutrale gebouwen

(BENG) gepubliceerd. Het is de bedoeling om het kader voor de bepalingsmethoden voor de

energieprestatie van gebouwen in werking te laten treden gelijk met de invoering van de BENG-eisen

voor woningen. Deze eisen aan de energieprestatie van gebouwen zijn voor alle bepalingsmethoden

gelijk.

Het beleidsvoornemen om een kader te ontwikkelen, in plaats van het rechtstreeks aanwijzen van een

bepalingsmethode, markeert een trendbreuk in het denken over de energieprestatie van gebouwen. Het

komt tegemoet aan de wens van marktpartijen om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor de wijze

waarop de energieprestatie wordt berekend en zelfs gegarandeerd.

1.2 Opdracht

Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) heeft aan Nieman Raadgevende

Ingenieurs BV (Nieman RI) opdracht verleend voor de ontwikkeling van contouren voor een plan van

aanpak ten behoeve van een beleidskader voor methoden ter bepaling van de energieprestatie van

gebouwen. Deze opdracht heeft het kenmerk 201500114.126.006 en is gedateerd 15 oktober 2015. Dit

rapport betreft het eindrapport van deze opdracht.

Page 8: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 7

1.3 Probleemstelling

1.3.1 Huidige eis aan de energieprestatie

De huidige eisen aan de energieprestatie voor nieuwe gebouwen worden gesteld in afdeling 5.1 van

Bouwbesluit 2012. De eisen bestaan uit een eis aan de energieprestatiecoëfficiënt (EPC), met als

bepalingsmethode NEN7120, Energieprestatie van gebouwen (EPG). Deze eis wordt gecombineerd met

een vangneteis voor de thermische isolatie van zowel gesloten als open delen van de gebouwschil en een

maximum aan de luchtdoorlatendheid van de gebouwschil.

Voor bestaande gebouwen is de bepaling van de energieprestatie, en de weergave daarvan in onder

andere Energiecertificaat en Energielabel, vastgelegd in het Besluit Energieprestatie Gebouwen (BEG) en

de bijbehorende Regeling (REG). Via deze weg wordt voor bestaande woningbouw een vereenvoudigde

versie aangewezen van de EPG: NEN7120 + NV (Nader Voorschrift). Voor alle bestaande gebouwen zijn

tevens een gedetailleerd opnameprotocol en een systeem van kwaliteitsborging vastgesteld, via ISSO-

publicatie 75 (voor utilitaire gebouwen) en ISSO-publicatie 82 (voor woningen) respectievelijk BRL9500.

Bovendien worden in hoofdstuk 5 van Bouwbesluit 2012 minimumeisen gesteld aan de thermische

kwaliteit van de thermische schil van gebouwen, bij zowel nieuwbouw als verbouw, en in Hoofdstuk 6 aan

het rendement van technische bouwsystemen bij wijziging van de installatie. De koppeling van de

Energie-index aan het woningwaarderingsstelsel voor sociale huurwoningen is vastgelegd in het Besluit

Huurprijzen Woonruimte.

Het Europese kader voor de eisen aan de energieprestatie wordt gevormd door de EPBD, Energy

Performance of Buildings Directive.

1.3.2 Reikwijdte opdracht

Gezien de scope van de opdracht wordt de analyse toegespitst op de gewenste situatie bij nieuwe

gebouwen, waar nu gewerkt wordt met de EPC en de bijbehorende bepalingsmethode EPG. Meer

specifiek richt de opdracht zich primair op woningen en woongebouwen, waar het nodig is een

onderscheid te maken met utiliteitsbouw. Of het te ontwikkelen kader in gelijke mate geschikt is voor

utiliteitsbouw wordt naderhand bepaald en maakt geen deel uit van dit onderzoek.

Daarbij wordt bovendien aangetekend dat toekomstige bepalingsmethoden eveneens geschikt moeten

zijn voor de bepaling van de energieprestatie van bestaande gebouwen, die energetisch gezien over het

algemeen veel slechter presteren en waarvan veelal minder gedetailleerde informatie beschikbaar is.

Page 9: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 8

1.3.3 Analyse opdracht

Aan de opdracht voor dit onderzoek worden de volgende randvoorwaarden en doelstellingen ontleend:

Doel van het kader is de mogelijkheid te scheppen om parallel verschillende

bepalingsmethoden voor de energieprestatie te laten functioneren, waardoor er

keuzevrijheid ontstaat voor marktpartijen.

Het realiseren van een scheiding tussen beleidsmatige, publiekrechtelijke keuzes en

privaatrechtelijke keuzes, die bijvoorbeeld in het kader van normering worden gemaakt.

Het ontwikkelen van duidelijke en herkenbare gebruiksprofielen.

Aansluiten bij voor de eindgebruiker relevante en herkenbare grootheden.

Representativiteit van de uitkomsten van een energieprestatieberekening met het in de

praktijk te realiseren energiegebruik.

Het ontwikkelen van een eenduidige methode, die zowel voor nieuwbouw als bestaande

bouw toepasbaar is, in zowel woning- als utiliteitsbouw. Daarbij echter bijzondere

aandacht voor de situatie bij nieuw te bouwen woningen.

Het leveren van een bijdrage aan de beperking van de administratieve lasten voor

burgers en bedrijven.

Het voldoen aan de EPBD.

Gekomen moet worden tot een eenvoudig kader, wat leidt tot een stelsel met transparantie in zowel

verantwoordelijkheden als structuur en een hoge mate van correlatie met het energiegebruik in de

praktijk. Kortom: eenvoud, transparantie en nauwkeurigheid.

1.3.4 Leeswijzer

In dit rapport wordt primair de opzet gepresenteerd van het beleidskader voor de energieprestatie voor

gebouwen, voorafgegaan door een korte toelichting. Dit geheel treft u aan in hoofdstuk 2.

In hoofdstuk 3 volgt het principe voor de methode van borging en toetsing.

In hoofdstuk 4 worden de gemaakte keuzes beargumenteerd en toegelicht aan de hand van een

probleemanalyse en een beschouwing van de beleidsmatige context. Dit toelichtende hoofdstuk wordt

afgesloten met een aantal visualisaties, aan de hand waarvan de beoogde toekomstige situatie eenvoudig

kan worden vergeleken met de huidige context van het bepalen van de energieprestatie van een gebouw.

In hoofdstuk 5 treft u een samenvatting aan met conclusies en aanbevelingen voor besluitvorming en

nadere uitwerking.

Page 10: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 9

2 Principe beleidskader

2.1 Opzet

2.1.1 Structuur voor bepalingsmethoden energieprestatie

Het beleidskader wordt zo opgezet dat het aansluit bij de overige onderdelen van de bouwregelgeving. In

dit rapport wordt een voorstel gedaan voor een indeling van het kader voor de energieprestatie van

gebouwen in een Besluit en Regeling. In het Besluit staat de hoofdlijn en wordt de koppeling gelegd met

het Bouwbesluit 2012 (of de beoogde opvolger, het Besluit Bouwwerken Leefomgeving, BBL). In de

Regeling staan alle beleidsmatig vast te leggen zaken. Daarnaast wordt een voorstel gedaan voor de

Gebruiksprofielen en voor het toetsingskader. Dit geheel is een voorlopige indeling van de rapporteurs. In

overleg met de afdeling Bouwkwaliteit en CZW (constitutionele zaken en wetgeving) van het ministerie

van BZK kan deze indeling nog wijzigen.

2.1.2 Verwerken van randvoorwaarden

Eenvoud

Er wordt een zo eenvoudig en open mogelijke structuur opgezet, zodanig dat het kader zin en betekenis

heeft indien er slechts één bepalingsmethode zou zijn, maar evengoed bij meerdere methoden. Dit wordt

bereikt door uitsluitend de noodzakelijke beleidsmatige uitgangspunten vast te leggen en verder alleen

eisen te stellen aan de kwaliteit van de uitkomsten door deze te koppelen aan een aan de werkelijkheid

ontleende referentie.

Indien gekozen wordt voor het (in)direct aanwijzen van één bepalingsmethode is de koppeling met de

werkelijkheid minder dwingend noodzakelijk en kan volstaan worden met een actualisatie van de

bestaande referenties.

Transparantie

Eenvoud schept transparantie. Maar transparantie levert niet zonder meer ook nauwkeurigheid op. De

hier gezochte transparantie wordt vooral gevonden in de strikte scheiding tussen beleidsmatige keuzes,

die op relatief hoog niveau in de bouwregelgeving worden verankerd, gekoppeld aan kwalitatieve eisen

aan de nauwkeurigheid van de uitkomst van energieprestatieberekeningen. Voor het kunnen toelaten van

meerdere bepalingsmethoden, die parallel gebruikt moeten kunnen worden, zou -in tegenstelling tot het

huidige stelsel- zo min mogelijk inhoudelijk vastgelegd moeten worden over de rekenregels. In een

dergelijk kader kunnen zowel traditioneel opgezette gedetailleerde rekenmethoden, als andere

bepalingsmethoden passen. Bovendien schept het de ruimte voor verschillende rekenkundige

benaderingen, mits deze leiden tot een vergelijkbare uitkomst.

Dit uitgangspunt is bij de uitwerking van de opdracht gehanteerd, gezien de mate van eenvoud en

transparantie die het oplevert. Naar het oordeel van de rapporteurs zou een vergelijkbare mate van

eenvoud en transparantie slechts te bereiken zijn via het voorschrijven van maatregelen, omdat dan ook

voor wetgever, bouwprofessional en consument ondubbelzinnig duidelijk is met welke maatregel aan de

Page 11: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 10

eisen kan worden voldaan. Dat zou een serie voorschriften opleveren zoals gebruikelijk uit de periode

voor invoering van het Bouwbesluit en de energieprestatienorm. Hoewel een dergelijk benadering zeker

denkbaar is en mogelijk ook kan passen binnen de voorschriften van de EPBD, valt een dergelijke

oplossing buiten het kader van dit onderzoek. Dit geldt eveneens voor bepalingsmethoden die gebaseerd

zijn op de analyse van werkelijke gebruiksgegevens, omdat een dergelijke methode niet gebruikt kan

worden om bij oplevering te beoordelen of voldaan wordt aan de eisen uit de bouwregelgeving.

Nadeel van de benadering met slechts summiere richtlijnen voor rekenregels, is dat niet uit te sluiten valt

dat bepalingsmethoden zelf een ‘black box’ zijn. De formulestructuur wordt immers niet voorgeschreven.

Indien gekozen wordt voor het aanwijzen van één bepalingsmethode, geldt dit nadeel niet of in veel

mindere mate, omdat er dan eenvoudig invloed en controle kan plaatsvinden op opzet en inhoud van een

dergelijke methode.

Nauwkeurigheid

Bij het voorschrijven van één bepalingsmethode wordt traditioneel nauwkeurigheid bereikt door een

gedetailleerde controle van input, tussenresultaten en output van een energieprestatieberekening. Deze

benadering is nu bekend van bijvoorbeeld de validatie van EPC-software. Dit is alleen zinvol indien niet

alleen de grenswaarde, maar ook de bepalingsmethode nauwkeurig vast ligt. Wat in feite gecontroleerd

wordt is of de voorliggende rekenmethode (software) de vastgelegde bepalingsmethode volgt. Er is op

zichzelf geen zekerheid dat de uitkomst een goede relatie heeft met de werkelijkheid. Dit hangt geheel af

van de gebruikte referentie.

Er is een andere mogelijkheid, die het parallelle gebruik van meerdere bepalingsmethoden mogelijk kan

maken, zonder te vervallen in gedetailleerde randvoorwaarden. Als het werkelijke energiegebruik van

gerealiseerde gebouwen de referentie vormen, dan is de precieze inhoud van een bepalingsmethode in

wezen van ondergeschikt belang. Een methode wordt dan slechts beoordeeld op de mate waarin deze

vooraf het energiegebruik heeft kunnen bepalen, of achteraf kunnen bevestigen. Als een methode dan

slaagt kan deze vervolgens gebruikt worden om van een willekeurig gebouw te beoordelen of voldaan

wordt aan de publiekrechtelijke eisen uit de bouwregelgeving. Deze benadering vereist een set

referentiegebouwen waarvan het (gebouwgebonden) energiegebruik nauwkeurig bekend is, net als de

werkelijke kwaliteit van de bouwschil en de praktijkprestatie van de installatie. Als deze referentie niet

beschikbaar is, blijft vergelijken van verschillende bepalingsmethoden aan de hand van een beperkte set

randvoorwaarden buiten bereik.

2.1.3 Visie op de praktijk

Modulaire structuur

Het kader geeft een aantal richtlijnen die bedoeld zijn om te leiden tot een modulaire structuur van

bepalingsmethoden. Dit houdt verband met het feit dat bij de opzet rekening gehouden wordt met de

beide functies van de energieprestatieberekening:

- Aantonen dat voldaan wordt aan de publiekrechtelijke eisen.

- Het doen van een zo nauwkeurig mogelijke voorspelling van het (gebouwgebonden) energiegebruik in

een specifieke situatie.

Page 12: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 11

Alleen het eerste punt (voldoen aan de regelgeving) is gerelateerd aan de publiekrechtelijke taak van de

overheid. Maar de daarvoor gebruikte bepalingsmethode zal, zoals dat nu ook het geval is, in de praktijk

vooral beoordeeld worden op de relatie met de werkelijkheid. Om die reden is de modulaire structuur van

belang. Dan kan namelijk relatief eenvoudig, bijvoorbeeld in software, locatiegebonden klimaatdata en

persoons- of doelgroepgebonden gebruiksgedrag de voorgeschreven data (zoals standaard

binnentemperaturen, klimaatgegevens en bewonersgedrag) vervangen. Zo kunnen met dezelfde

basisgegevens twee verschillende uitkomsten, voor twee verschillende doeleinden, worden berekend. De

uitwerking van dit secundaire doel kan door de overheid aan de markt worden overgelaten.

Aantal parameters

Verwant hieraan is de vraag naar het aantal parameters dat gebruikt moet worden voor het berekenen

van een energieprestatie. Beleidsmatig bestaat er een grote voorkeur om het aantal parameters zoveel

mogelijk te beperken vanwege begrijpelijkheid, werkbaarheid en beperking van administratieve lasten.

Allen die parameters zouden gebruikt moeten worden die de grootste correlatie hebben met het te

verwachten energiegebruik. Vanuit zowel de industrie als de bouwsector is er de voorkeur voor een zo

nauwkeurig mogelijke bepalingsmethode, wat leidt tot een groot aantal parameters. De verwachting is

dat met een grotere mate van nauwkeurigheid de werkelijkheid beter benaderd kan worden en anderzijds

is men bekend met het voordeel om het onderscheid tussen bouwmethoden, producten en technieken

onderling in concurrentie tot uitdrukking te brengen in het effect op de energieprestatie.

In theorie is dit eenvoudig bij elkaar te brengen door een structuur te bedenken waarin in plaats van een

eenvoudige rekenregel er desgewenst meer nauwkeurig kan worden gerekend, door de berekening als

het ware ‘uit te klappen’. In de beleidsmatig aangestuurde ‘ingeklapte’ versie van de bepalingsmethode

worden dan forfaitaire waarden opgenomen. Deze forfaitaire waarden zullen conservatief moeten zijn, om

onder andere zogenaamd ‘free rider’-gedrag te voorkomen. Daarmee wordt echter de uitkomst van een

forfaitaire berekening eveneens conservatief en wijkt daarmee ook af van de werkelijkheid. Daarmee

wordt het bovendien minder eenvoudig om aannemelijk te maken dat met een berekende

energieprestatie waarde in de praktijk een bijna energieneutraal gebouw is gerealiseerd.

Dit dilemma is te doorbreken door een eenvoudige extra randvoorwaarden te stellen aan het nauwkeurig

rekenen, namelijk dat er op alle aspecten nauwkeurig gerekend moet worden en niet slechts op

onderdelen. Met deze randvoorwaarde wordt het verantwoord om voor de forfaitaire waarden geen

conservatief uitgangspunt te nemen, maar deze representatief te maken. Daarmee komen de uitkomsten

van een eenvoudige berekening met forfaitaire waarden en een nauwkeurige berekening in dezelfde

bandbreedte te liggen. Hoewel het free-rider gedrag daarmee niet wordt uitgesloten, wordt het wel

beperkt. Het lijkt voor de hand te liggen om deze afweging leidend te maken bij de beleidskeuzes die op

basis van dit rapport gemaakt zullen worden.

Deze uitwerking zal echter praktisch gesproken alleen werkbaar zijn, als er gekozen wordt voor één

bepalingsmethode. Dat wordt veroorzaakt door de relatie tussen een bepalingsmethode en de uitkomst

van een berekening; de bepalingsmethode is van invloed op de uitkomst en daarmede ook op de

verhouding tussen de uitkomst van een eenvoudige en een gedetailleerde berekening. Dit leidt er toe dat

Page 13: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 12

ook de relatie tussen een forfaitaire waarde en een berekende of gemeten waarden beïnvloed wordt door

de betreffende bepalingsmethode, wat er weer toe leidt dat bij het toelaten van verschillende methoden

per methode het niveau van de forfaitaire waarden moet worden bepaald. Dat conflicteert met het vooraf

vast leggen van randvoorwaarden in een beleidskader. Daaruit moet geconcludeerd worden dat het

kiezen voor het aanwijzen van één bepalingsmethode een randvoorwaarde is om komen tot een

vergelijkbaar niveau van forfaitaire en nauwkeurige berekeningen.

Page 14: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 13

2.2 Uitwerking

In dit deel van het rapport wordt de opzet van het beleidskader beschreven en beknopt toegelicht in

tabelvorm. In hoofdstuk 4 worden de gemaakte keuzes beargumenteerd en nader toegelicht.

2.2.1 Concept Besluit Bepalingsmethoden Energieprestatie

Concept tekst Besluit Toelichting

Begrippen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Energiebehoefte: de hoeveelheid energie die

nodig is voor het verwarmen en koelen van

woningen en voor het verwarmen, koelen en

verlichten van niet-woongebouwen in kWh per

m2 gebruiksoppervlak per jaar.

b. Energieprestatie: een berekening van het

gebouwgebonden energiegebruik van een nieuw

gerealiseerd of bestaand gebouw.

c. Energieprestatievergoeding (EPV): een door een

verhuurder in rekening te brengen vergoeding

voor een hoge mate van energieneutraliteit,

conform het Besluit energieprestatievergoeding

huur en Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

d. Gebouwgebonden energiegebruik: berekende of

gemeten hoeveelheid energie voor het

functioneren van een gebouw, zoals bedoeld in

de EPBD1 artikel 2 lid 4.

e. Gebruiksgebonden energiegebruik: berekend of

gemeten hoeveelheid energie die door de

gebruiker wordt aangewend en niet valt onder

gebouwgebonden energie.

f. Gebruiksoppervlak van een gebouw: het

vloeroppervlak bepaald volgens artikel 4.5 van

NEN2580.

g. Hernieuwbare energie: energie uit niet-fossiele

a. De energiebehoefte is een indicator

die gaat over het beperken van de

energievraag om in een gebouw een

goed binnenklimaat te houden. Dit

kan bijvoorbeeld door isolatie en slim

gebruik van de warmte en het licht

van de zon. (Definitie en toelichting

ontleend aan RVO)

1 Richtlijn 2010/31/EU van 19 mei 2010, Betreffende de energieprestatie van gebouwen (herschikking)

Page 15: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 14

bron, zoals bedoeld in de EPBD artikel 2 lid 6.

h. Omgevingsenergie: energie uit buitenlucht,

oppervlaktewater, grondwater of bodem.

i. Primaire energie: energie uit hernieuwbare en

niet-hernieuwbare bronnen die geen omzetting

of transformatie heeft ondergaan.

j. Primair fossiel energiegebruik: berekende of

gemeten hoeveelheid energie in kWh per m2

gebruiksoppervlak per jaar die nodig is om de

energiebehoefte in te vullen, zoals bedoeld in de

EPBD artikel 2 lid 4.

k. Referentiejaar: Samenstel van tijdseenheden

waaruit een voor het Nederlandse klimaat

representatieve weergave van klimatologische

kenmerken van een jaar is afgeleid.

l. Totale energiegebruik: som van

gebouwgebonden energie en gebruiksgebonden

energiegebruik

j. Definitie ontleend aan RVO en

EPBD; is nu niet juridisch sluitend

(bijv. positie tapwater en verlichting)

Kader voor bepalingsmethode

1. Voor het bepalen van de energieprestatie van

een gebouw wordt een methode gebruikt die

voldoet aan de eisen en randvoorwaarden

volgens dit besluit.

2. Een bepalingsmethode voor de energieprestatie

van gebouwen behandelt de aspecten conform

bijlage 1 van de EPBD.

3. Een bepalingsmethode voor de energieprestatie

is gebaseerd op een geheel kalenderjaar

(referentiejaar).

Toetsing aan publiekrechtelijk eisen

1. Voor een berekening van de energieprestatie in

het kader van de controle op de

publiekrechtelijke energieprestatie-eisen volgens

afdeling 4.4 van het BBL gelden de volgende

randvoorwaarden:

a. Het referentiejaar is bepaald uit een

analyse van het Nederlandse klimaat

over een periode van ten minste twintig

aaneengesloten jaren, van na 1985.

a. Hieraan wordt o.a. voldaan

bij toepassing van bijlage A uit

NEN5060.

Voor het beoordelen van het

werkelijk energiegebruik mag

in afwijking hiervan gebruik

Page 16: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 15

b. Bepalingsmethoden die worden gebruikt

om aan te tonen dat een gebouw

voldoet aan de publiekrechtelijke eisen

voor de energieprestatie, dienen te

voldoen aan eisen ten aanzien van de

mate van nauwkeurigheid van de

berekende uitkomsten en

herhaalbaarheid van berekeningen.

Hieraan worden bij Ministeriële Regeling

nadere voorwaarden gesteld.

c. Indien een berekening wordt gebaseerd

op kleinere tijdstappen dan een jaar,

wordt de energieprestatie bepaald door

de sommatie van de deelperioden van

een jaar.

d. Voor zover in een bepalingsmethode

sprake is van forfaitair aangenomen

waarden, dienen deze waarden

representatief te zijn voor ten minste

80% van de in de praktijk voor dat doel

toegepaste constructies, technieken of

toestellen.

worden gemaakt van

meteodata die overeen komen

met de werkelijke situatie.

b. algemene verwijzing naar

regeling; daarin wordt een BRL

aangewezen.

c. Het is de bedoeling van het

beleidskader dat het hanteren

van kleinere tijdstappen niet

zonder noodzaak leidt tot meer

invoerparameters voor de

gebruiker van de methode. Dit

is echter geen formele

voorwaarde, omdat een

complexe methode door

marktwerking minder snel

toegepast zal worden.

d. Om free-riders te weren is een

dergelijk uitgangspunt

noodzakelijk. Impliceert dat er

een verschil blijft tussen

forfaitair en nauwkeurig

rekenen en er sprake blijft van

‘kwaliteitsverklaringen’. Bij

forfaitair rekenen wordt de

afwijking van de werkelijkheid

ook groter. Wel is het zo dat de

werkelijkheid gunstiger zal zijn.

NB Indien gekozen wordt voor het

(in)direct aanwijzen van één

bepalingsmethode kan deze

randvoorwaarde worden

herzien. Zie hiervoor o.a.

paragraaf 2.1.3 van dit rapport.

Page 17: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 16

e. Om het risico op oververhitting in

voldoende mate te voorkomen, dient –

ook in gevallen dat er geen

koelingsinstallatie aangebracht wordt-

rekening gehouden te worden met de

energiebehoefte voor koeling door een

fictieve hoeveelheid energie te bepalen

voor het handhaven van een

acceptabele binnentemperatuur in de

zomerperiode.

2. Een berekening van de energieprestatie wordt

niet vereist indien:

a. het totale energiegebruik, inclusief een

forfaitaire hoeveelheid voor

gebruiksgebonden energie, van het

gebouw op jaarbasis < 0 onder

referentiecondities; en

b. de energiebehoefte kleiner is dan de

waarde uit paragraaf 4.155 van het BBL;

en

c. deze energieprestatie aan de gebruiker

wordt gegarandeerd door een derde

partij; of

d. voor woonfuncties: de woning,

wooneenheid of het woongebouw

voldoet aan de randvoorwaarden van de

EPV

e. Oververhitting betreft een reële

risicofactor bij BENG-gebouwen

(m.n. woningen). Om het risico

op oververhitting in voldoende

mate te voorkomen, dient –

ook in gevallen dat er geen

koelingsinstallatie aangebracht

wordt- rekening gehouden te

worden met de energiebehoefte

en voor koeling en een daaraan

toe te rekenen energiegebruik.

Voorwaarden a.), b.) en c. ) gelden

gezamenlijk. Dit betreft extern

geborgde concepten voor

energieneutraal bouwen gebaseerd

op gemeten energiegebruik dan wel

statistische analyse van gerealiseerde

gebouwen. Voorwaarde b.) is daarbij

ten overvloede toegevoegd om zeker

te stellen dat deze concepten voldoen

aan de EPBD; bedoeld is te verwijzen

naar de BENG1-indicator (verwijzing

gebaseerd op het concept van het

BBL van 1 juli 2016)

Voorwaarde d.) geldt zelfstandig,

nadere voorwaarden zijn hierbij niet

nodig omdat deze samenhangen met

de EPV.

Opmerking:

Aanvullend zou ook vrijstelling kunnen worden voor gebouwen die voldoen aan

standaardoplossingen waarvan de energieprestatie eerder is aangetoond en voldoet aan de

bouwregelgeving.

Als alternatief zou vrijstelling kunnen worden verleend voor gebouwen die voorzien zijn van eenof meer specifieke maatregelpakketten.

Page 18: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 17

2.2.2 Concept Regeling Bepalingsmethoden Energieprestatie

Concept tekst Regeling Toelichting

1. Begrippen

In deze Regeling wordt verstaan onder:

a. Conversiefactor: getalswaarde voor de

omzetting van gemeten energiegebruik naar

primaire energie.

b. Luchtdoorlatendheid: de luchtvolumestroom

door infiltratie, bepaald volgens NEN2686.

c. Praktijkrendement: effectiviteit van een

gebouwonderdeel of installatiecomponent

gemeten in een praktijk of een met de praktijk

vergelijkbare situatie.

d. Referentietemperatuur

Hier zijn alleen die begrippen

opgenomen die noodzakelijk zijn voor

het begrip / de definitie van de

randvoorwaarden uit deze Regeling.

Begrippen uit het Besluit zijn niet

herhaald.

De conversiefactor geeft weer wat de

verhouding is van de op een perceel

of in een gebouw gebruikte

hoeveelheid energie en de voor de

opwekking van die energie gebruikte

primaire (fossiele) brandstoffen. De

conversiefactoren worden

beleidsmatig in onderling overleg

door de ministeries van BZK, I&M en

EZ vastgesteld. Aan de hand van de

conversiefactoren en de energiemix

die daaraan ten grondslag ligt, kan

ook de CO2-uitstoot worden bepaald

die afgeleid wordt van de

energieprestatie van een gebouw. De

daarvoor benodigde gegevens kunnen

worden ontleend aan de actuele

versie van het Protocol Monitoring

Hernieuwbare Energie, uitgegeven

door RVO en bepaald door het CBS in

opdracht van het ministerie van EZ.

Bij het schrijven van dit rapport was

de actuele uitgave de Herziening

2015, Publicatienummer: RVO-268-

1501/BR-DUZA.

Rekenkundig gemiddelde van de

Page 19: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 18

e. Restwarmte: warmte die vrijkomt bij een proces

dat niet primair de opwekking van warmte tot

doel heeft

f. Warmtelevering: levering van energie in de

vorm van warmte door een externe partij

luchttemperatuur en de gemiddelde

stralingstemperatuur in een gebouw

2. Beleidsmatig bepaalde factoren

De volgende voorwaarden dienen aangehouden te

worden:

Conversiefactor naar primaire energie:

- Gas (lokale verbranding)

- Elektriciteit (van openbaar

elektriciteitsnet)

- Elektriciteit (duurzaam aan/in/op

een gebouw geproduceerd zonder

inzet van primaire energie; voor

zover direct gebruikt of lokaal

opgeslagen)

- Elektriciteit (duurzaam aan/in/op

gebouw geproduceerd en

teruggeleverd aan het openbare

elektriciteitsnet.

- Biomassa (lokale verbranding)

1,0

2,14

2,14

2,14

1,0

Voorlopige waarden;

- Gas: gebaseerd op verbranding in

een toestel binnen het gebouw of

op het perceel van het gebouw

(geen warmtelevering)

- Gebaseerd op beleidslijn BZK en

EZ verwoord in brief BZK 2016-

0000408900 d.d. 19-07-2016.

- Zelf opgewekte duurzame

elektriciteit die direct of na interne

opslag in het gebouw (‘achter’ de

meter) gebruikt wordt en niet

wordt teruggeleverd aan het net

kent geen netverlies en geen inzet

van primaire energie, maar

voorkomt de inzet van fossiele

energie en wordt daarom gelijk

gewaardeerd.

- Gebaseerd op een beleidslijn BZK

en EZ verwoord in brief BZK

2016-0000408900 d.d. 19-07-

2016.

Alle vormen van biomassa, zonder

nadere specificatie, zoals open

haarden en houtkachels zonder

keuring of kwaliteitsverklaring. De

Page 20: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 19

- Biomassa (lokale verbranding) voor

ketels en kachels die voldoen aan

een minimaal

verbrandingsrendement en

maximale emissie

- Biomassa (lokale verbranding), in

een toestel dat voldoet aan de

voorwaarden in het

Activiteitenbesluit

- Biogas (lokale verbranding)

- Warmtelevering

- Omgevingsenergie

0,5

0

0

0,9

0

waardering van biomassa is

gebaseerd op een beleidslijn van

BZK en EZ verwoord in brief BZK

2016-0000408900 d.d. 19-07-

2016. De kwaliteit van de

biomassa zelf blijft daarbij buiten

beschouwing; dit wordt

gereguleerd via het Ministerie van

I&M.

- Betreft toepassing van biomassa

in specifieke toestellen (o.a.

pelletkachels en –ketels voor de

woningbouw) zoals nu verwoord

in de bijlage bij brief BZK 2016-

0000408900 d.d. 19-07-2016; de

inhoud daarvan dient in deze

Regeling te worden opgenomen of

er naar te worden verwezen.

- Biomassa verbrand in een toestel

dat voldoet aan het

Activiteitenbesluit (zoals verwoord

in de bijlage bij brief BZK 2016-

0000408900 d.d. 19-07-2016)

levert een voldoende waarborg

dat negatieve bij-effecten van de

verbranding van biomassa

afdoende zijn voorkomen.

- Biogas levert bij lokale

verbranding geen negatieve bij-

effecten. De kwaliteit van het

biogas zelf blijft daarbij buiten

beschouwing; dit wordt

gereguleerd via het Ministerie van

I&M.

- Van deze waarde kan worden

afgeweken aan de hand van een

door het BCRG gecontroleerde

verklaring

- Bij omgevingsenergie wordt geen

Page 21: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 20

primaire energie omgezet.

Rendement voor fictieve koeling 1,2 In rekening te brengen

opwekkingsrendement voor koeling in

geval er geen koelvoorzieningen in

het gebouw worden aangebracht. Dit

rendement is gebaseerd op

rendement (COP) van een mobiele

airco-unit (2,5) gedeeld door het

opwekkingsrendement van het

elektriciteitsnet (2,14), afgerond op

één decimaal.

Praktijkrendement:

- Bij toestellen, apparaten of voorzieningen op,

aan of in het gebouw die een (deel van) het

gebouwgebonden energiegebruik bepalen, dient

het praktijkrendement in rekening te worden

gebracht.

- Indien van een component geen

praktijkrendement bekend is, dient het in test-

of laboratoriumsituaties bepaalde rendement of

In specificaties van toestellen of

voorzieningen genoemde

rendementen zijn veelal gebaseerd op

genormeerde testresultaten onder

laboratoriumomstandigheden die

gedeclareerd zijn in het kader van

bijvoorbeeld CE-markering of een

DOP (declaration of performance).

Laboratoriumtesten vinden plaats

onder gecontroleerde optimale

omstandigheden.

In de praktijk zijn er bij realisatie en

exploitatie altijd andere (veelal

minder ideale) situaties, is er sprake

van natuurlijke veroudering en zijn er

verstorende factoren. Om deze in

rekening te brengen dient bij het

bepalen van een energieprestatie te

worden gerekend met

praktijkrendementen.

Praktijkrendementen kunnen

gevonden worden uit monitoring van

gerealiseerde projecten of door een

rekenkundige aanvulling op

genormeerde testresultaten.

Beoordeling en/of validatie van

praktijkrendementen dient plaats te

vinden door een onafhankelijke

instantie, waaronder in elk geval

wordt verstaan het BCRG.

Page 22: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 21

genormeerde rendement te worden gecorrigeerd

met een factor 0,75.

Bezetting en gebruik

- Voor niet-woonfuncties wordt uitgegaan van ten

minste 80% van de bezetting tijdens de

gebruikstijd zoals door de aanvrager van de

omgevingsvergunning in die vergunning is

aangegeven.

- Voor woonfunctie is het aantal personen

gerelateerd aan de grootte van de woning of

wooneenheid:

o Uitgangspunt is een bezetting van 3

personen

o Bij woningen of wooneenheden < 40 m2

wordt uitgegaan van een bezetting van 1

persoon

Hier is 80% aangegeven omdat de

omgevingsvergunning wordt

aangevraagd voor het maximale

gebruik. In de praktijk zal dit lager

zijn.

Voor woonfuncties is een bewuste

keuze gemaakt voor ‘hele’ personen.

Door bij kleinere woningen uit te

gaan van 1 persoon wordt de

gemiddelde bezetting benaderd zoals

deze wordt bepaald door het CBS.

(gemiddeld 2,3 pers/won).

NB Het bepalen van het

energiegebruik aan de hand van dit

getal is met name relevant voor

tapwater.

3. Randvoorwaarden voor bepalingsmethoden Toelichting

De onderstaande randvoorwaarden zijn van toepassing

voor acceptatie van een bepalingsmethode voor de

publiekrechtelijke bepaling van de energieprestatie van

gebouwen.

Indien en voor zover een bepalingsmethode is

gebaseerd op de actuele versie van Europese normen,

vallend onder EN-ISO 52000-1, wordt geacht dat aan

deze randvoorwaarden wordt voldaan.

Met deze formulering wordt enerzijds

alle ruimte gegeven voor een eigen

bepalingsmethode en worden

anderzijds de CEN-normen volledig

geaccepteerd, zonder deze verplicht

voor te schrijven.

EN-ISO 52000-1 is de ‘overarching

standard’ de overkoepelende norm

voor alle in het kader van de EPBD

door CEN ontwikkelde (nieuwe

versies van) bepalingsmethoden voor

aspecten van de energieprestatie van

gebouwen.

- De effectieve warmtecapaciteit van het gebouw

wordt in rekening gebracht met een maximum

van 500 kJ/m2K tenzij er sprake is van de

toepassing van phase changing materials of een

andere vorm van thermische opslag gerelateerd

aan de gebouwmassa

Hier ontbreekt in het huidige stelsel

een norm. Ontbreken van een

grenswaarde kan leiden tot

onrealistische uitkomsten met risico’s

op oververhitting. Er is onvoldoende

zekerheid dat dit bij een toets op de

Page 23: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 22

rekenmethode naar boven komt,

daarom gekozen voor een specifieke

grens met een open uitzondering in

verband met mogelijke innovaties.

- Er dient rekening gehouden te worden met een

benuttingsfactor voor warmtewinst en

koudebehoefte

Niet alle opgewekte of ingevangen

energie levert een bijdrage aan de

energieprestatie. De mate waarin dit

het geval is wordt uitgedrukt in een

benuttingsfactor. De hoogte van deze

factor is afhankelijk van de inrichting

van de bepalingsmethode, onder

andere de gebruikte tijdstappen. Er

wordt alleen vereist dat er een

benuttingsfactor in rekening wordt

gebracht. De onderbouwing hiervan

wordt beoordeeld in het

toetsingsprotocol (zie paragraaf 3.3

van dit rapport).

- Het energietransport ten gevolge

luchtstromingen wordt bepaald uit de

gesommeerde luchtstroom door de gebouwschil,

door openingen, door ventilatie en voor open

verbrandingstoestellen, waarbij:

o De luchtvolumestroom door infiltratie is

gebaseerd op een luchtdoorlatendheid

bij 10Pa drukverschil (qv;10) van ten

minste 0,8 dm3/s.m2 tenzij wordt

aangetoond dat een gunstiger waarde

wordt gerealiseerd.

o De luchtvolumestroom ten gevolge van

spui-ventilatie wordt genegeerd, tenzij

en voor zover deze benut wordt voor het

beperken van de energievraag voor

koeling.

o De luchtvolumestroom door ventilatie is

forfaitair ten minste gelijk aan 50% van

de capaciteit conform paragraaf 4.3.6

van het BBL, gedurende aanwezigheid

van personen conform het van

Warmteverlies door (ventilatie)lucht

bevat een perverse prikkel: hoe

minder luchtuitwisseling, hoe lager

het energiegebruik, maar hoe

slechter de binnenluchtkwaliteit.

Daarom worden randvoorwaarden

gesteld aan de minimaal in rekening

te brengen luchthoeveelheden.

Dit is een vereenvoudiging ten

opzichte van NEN7120 / NEN8088-1;

aantonen kan bijvoorbeeld (bij

voorkeur) met een blowerdoortest.

Deze wordt echter niet verplicht

voorgeschreven in het kader.

Forfaitair wordt een veel grovere

benadering gehanteerd dan tot nu toe

gebruikelijk. Daarmee wordt dit (in

samenhang met de volgende

bepaling) een trigger voor

Page 24: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 23

toepassing zijnde gebruiksprofiel uit

deze Regeling, en gelijk aan 10% van

deze capaciteit, gedurende de

tijdsperiode dat er volgens dat

gebruiksprofiel geen personen aanwezig

zijn.

o Reductie van het energieverlies door

ventilatie is slechts geoorloofd indien en

voor zover wordt aangetoond dat bij

aanwezigheid conform het

gebruikersprofiel er in >95% van de tijd

een CO2-percentage <1200 ppm in de

binnenlucht aanwezig is.

o De verbrandingsluchtvolumestroom voor

open verbrandingstoestellen is gelijk aan

100% van de voor deze toestellen

benodigde capaciteit gedurende

perioden met warmtevraag; indien er

voor dit toestel specifiek een afsluitbare

toevoervoorziening aanwezig is, mag

deze volumestroom met 50% worden

gereduceerd.

o De luchtvolumestroom voor gesloten

verbrandingstoestellen wordt genegeerd.

nauwkeurig rekenen, zonder dit

verplicht voor te schrijven.

Grenswaarde nog actualiseren aan de

hand van de uitkomst van de

modernisering van de ventilatie-

eisen.

Is in feite een stok-achter-de-deur bij

toepassing van open

verbrandingstoestellen als

hoofdverwarming of bron voor

tapwater.

4. Nauwkeurigheid van bepalingsmethoden

Bepalingsmethoden die worden gebruikt om aan te

tonen dat een gebouw voldoet aan de publiekrechtelijke

eisen voor de energieprestatie, zijn daartoe beoordeeld

aan de hand van BRLxxxx.

Bij de beoordeling van de uitkomsten uit deze toetsing:

o zijn 5% lagere waarden toegestaan

o zijn 10% hogere waarden toegestaan

(ongunstiger, aan de veilige kant).

Deze BRL dient in de verdere

uitwerking nog nader ontwikkeld te

worden. Inhoud hangt sterk af van de

vraag of er voor een open kader

wordt gekozen of er (in)direct een

enkele bepalingsmethode wordt

aangestuurd.

Lagere waarden zijn gunstiger,

mogelijk (te) optimistisch en kunnen

leiden tot een te laag maatregelen-

pakket. Hogere waarden zijn

ongunstiger, daardoor aan de veilige

kant. Deze voorwaarde kan komen te

vervallen indien een enkele

bepalingsmethode (in)direct wordt

aangewezen.

5. Mate van gedetailleerdheid

Page 25: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 24

Als bepalingsmethode voor de energieprestatie van

gebouwen komen uitsluitende methoden in aanmerking

die verschillende niveaus van gedetailleerdheid kennen.

De energieprestatie van gebouwen moet binnen de

methode kunnen worden bepaald aan de hand van de

volgende aggregatieniveaus:

- een eenvoudig niveau, gekenmerkt door

maximaal 25 (invoer-)parameters;

- een uitgebreid niveau, gekenmerkt door

maximaal 150 (invoer-)parameters.

Daarnaast kan aanvullend een gedetailleerd

berekeningsniveau worden aangeboden.

Door verschillende aggregatieniveaus

(niveaus van samenvatting van

deeluitkomsten) te omschrijven,

wordt vastgelegd dat de methode

‘ingeklapt’ moet kunnen worden.

Het eenvoudige niveau is bedoeld

voor een beoordeling op hoofdlijnen,

aan de hand van een beperkt aantal

parameters die herkenbaar zijn voor

individuele burgers en voor niet-

specialisten.

Het uitgebreide niveau is bedoeld

voor professionele partijen, maar

wordt beperkt in de mate van

gedetailleerdheid. Dit is bedoeld om

met een zekere mate van

nauwkeurigheid te kunnen rekenen in

die situaties dat niet alle specificaties

bekend zijn. Dit kan zowel in

bestaande gebouwen zijn, maar ook

in een eerste ontwerpfase van een

nieuw te realiseren gebouw. Daarbij

wordt ook rekening gehouden met de

mate van detailniveau dat aanwezig

in een woningcartotheek van een

professioneel gebouwbeheerder of

wat ontleend kan worden aan een

BIM-model of wat in de praktijk kan

worden vastgesteld in een uitgebreide

visuele opname van een gebouw.

Het aantal parameters wordt niet

beïnvloed door de formulering van de

eisen in een eengetalswaarde (zoals

bij de EPC) of in meerdere specifieke

indicatoren (zoals bij de

voorgenomen BENG-eisen); beide

kunnen in principe ontleend worden

aan een zelfde set parameters.

Het exacte aantal parameters is in dit

voorstel opgenomen ter indicatie.

De methode moet zodanig zijn opgebouwd dat een

berekening in zijn geheel op hetzelfde aggregatieniveau

Op onderdelen gedetailleerd rekenen

is niet toegestaan. Hierdoor is het

Page 26: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 25

wordt uitgewerkt. mogelijk om forfaitaire waarden die

voor de vereenvoudigde

aggregatieniveaus noodzakelijk zijn,

een representatief karakter te geven.

Dit heeft tot gevolg dat de orde van

grootte van de verschillende niveaus

in dezelfde bandbreedte kan komen

te liggen en de hoogte van de

grenswaarde onafhankelijk kan zijn

van de mate van gedetailleerdheid.

Page 27: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 26

2.2.3 Gebruikersprofielen

In de gebruiksprofielen worden de zaken vastgelegd, die bepalend zijn voor de uitkomst van een

energieprestatieberekening, maar gerelateerd zijn aan het gebruik van het gebouw en het gedrag van

een gebruiker. Denk daarbij aan aanwezigheid, ingestelde temperatuur, interne warmtelast door de

aanwezigheid van personen en gebruik van warmte-afgevende apparatuur en dergelijke. Deze gegevens

moeten worden vastgelegd om een objectieve vergelijking tussen verschillende gebouwen mogelijk te

maken en behoeve van toetsing aan de publiekrechtelijke regelgeving.

In dit rapport is alleen een gebruiksprofiel voor woningbouw uitgewerkt. Voor gebruiksprofielen voor niet-

woongebouwen worden enkele richtlijnen gegeven.

2.2.4 Gebruiksprofiel woningbouw

Gebruiksprofiel woningbouw Toelichting

Algemeen

- Voor het bepalen van

energieprestatiegrootheden die bedoeld zijn om

na te gaan of aan te tonen dat aan de

bouwregelgeving en/of andere publiekrechtelijke

beleidsdoelstellingen wordt voldaan, wordt

gebruik gemaakt van een gebruikersprofiel dat

ontleend is aan onderstaande uitgangspunten.

- Een bepalingsmethode is zodanig ingericht, dat

de (invoer-)parameters van het gebruiksprofiel

eenvoudig en transparant te wijzigen zijn door

de gebruiker van de methode, ten behoeve van

projectmatige of individuele

maatwerkberekeningen

De te hanteren tijdstappen bepalen

grotendeels het detailniveau waarop

het gebruiksprofiel moet worden

uitgewerkt: als gemiddelde jaarlijkse

waarde (maandmethode) of als een

waarde die per periode verschilt

(uurlijkse bepalingsmethode). Dit

wordt open gelaten in het

beleidskader.

Gebruiksprofiel woonfuncties

- Referentietemperatuur in verblijfsruimten bij

stoken = 20 oC

Referentietemperatuur in verblijfsruimten bij

koelen = 24 oC

Page 28: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 27

Referentietemperatuur in overige ruimten bij

stoken = 15 oC

Referentietemperatuur in overige ruimten bij

koelen = niet van toepassing

De referentietemperatuur mag gedurende een

deel van het referentiejaar worden aangepast, in

relatie met de thermische kwaliteit van het

gebouw, zodat er rekening kan worden

gehouden met:

o Nachtverlaging, gedurende maximaal 8

uur per etmaal

o een verschil in temperatuur in de woning

tussen bijvoorbeeld woonkamer /

slaapkamer / zolder

o het effect van spuien op de

ruimtetemperatuur, mits en voor zover

hiervoor specifieke voorzieningen

aanwezig zijn

- De interne warmtelast:

o is voor woonfuncties gelijk aan 4 W/m2;

of

o is voor woonfuncties gemiddeld gelijk

aan 4 W/m2, waarbij deze waarde

gedifferentieerd wordt per tijdsinterval,

mits de verdeling gebaseerd is op een

realistische situatie.

- De tapwaterbehoefte is gelijk aan 40 l/pp/dag

bij een temperatuurverschil van 50K

(uittredetemperatuur bij warmwater toestel)

- De tijdsduur dat rekening gehouden dient te

worden met de aanwezigheid van personen in

woningen is:

o in ten minste 80% van de tijd is

minimaal één persoon aanwezig en

wordt de referentietemperatuur

aangehouden;

o de aanwezigheid mag gedifferentieerd

worden per tijdsinterval, onder de

voorwaarde dat de verdeling gebaseerd

is op een realistische situatie en dat de

bezetting per saldo 80% van het jaar

bedraagt.

Het aantal aanwezige personen is

vastgelegd onder het punt

‘Beleidsmatige factoren’ in de

Regeling

NB: er wordt vanuit gegaan dat de

woning gedurende een groot deel van

de tijd op temperatuur gehouden

wordt en geventileerd wordt. Dit is

een conservatieve aanname.

Discussie: moet nog een uitzondering

gemaakt worden voor situaties met

aanwezigheidsdetectie

Page 29: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 28

2.2.5 Gebruiksprofielen utiliteitsbouw

Het uitwerken van gebruiksprofielen voor niet-woonfuncties komt aan de orde wanneer de aanpak

volgens het beleidskader ook van toepassing wordt verklaard op de utiliteitsbouw.

Dan zijn de volgende zaken van belang:

Aan te houden aantal personen. Deze wordt afgeleid uit de aanvraag voor de

Omgevingsvergunning, dan wel de overeenkomstige melding aan het bevoegd gezag.

De aan te houden aanwezigheid en het aanwezigheidspatroon. Deze is sterk bepalend voor de

energieprestatie, zowel in berekening als in werkelijkheid. Voor de toetsing aan publiekrechtelijke

regelgeving is het noodzakelijk een bezettingspatroon vast te leggen. Nader onderzoek moet

uitwijzen welk gebruikspatroon passend is voor een (groep van) gebruiksfuncties.

Referentietemperaturen voor perioden met warmtevraag en met koelbehoefte, gerelateerd aan

de aanwezigheid.

Een referentieverlichtingsniveau, gerelateerd aan aanwezigheid en beschikbaar zijn van daglicht.

Afhankelijk van de gebruiksfunctie: een tapwaterhoeveelheid, gerelateerd aan oppervlak en/of

gebruik van het gebouw.’

Ook voor de utiliteitsbouw zal gelden dat de waarden en getallen die gebruikt worden voor de

benchmark aan de bouwregelgeving eenvoudig, bijvoorbeeld via software, vervangen moeten kunnen

worden voor aan het specifieke gebouw en het specifieke gebruik.

Page 30: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 29

3 Borging en toetsing

3.1 Principe

In dit hoofdstuk wordt de hoofdlijn geschetst van een methode van borgen en toetsen van onderling

verschillende bepalingsmethoden. Voor de beoordeling van bepalingsmethoden zijn referentiegegevens

vereist. Dit betreft gecontroleerde berekeningen of praktijkwaarden die zijn gecorrigeerd voor gebruik en

klimaat. Uitgangspunt is de beschikbaarheid van referentiegegevens die zijn ontleend aan de

werkelijkheid, waaraan de bepalingsmethoden gespiegeld kunnen worden. Deze gegevens zijn

momenteel nog niet beschikbaar en kunnen maar voor een beperkt deel uit openbare data worden

herleid. Een eerste uitwerking hiervan is beschreven in 3.2. Opbouw van een dergelijk referentiebestand

zal een aanzienlijke inspanning vragen en vraagt bovendien enkele jaren tijd. Daarom wordt in het

voorstel van 3.3 ook een overgangsperiode omschreven.

Zodra de politieke beslissing is genomen om het beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

volledig in te voeren, en daarmee onderling verschillende methodes in principe toe te laten, kan met de

benodigde dataverzameling worden gestart en kan de procedure voor borging en toetsing nader worden

uitgewerkt.

Indien besloten wordt om de invoering van het kader te beperken tot de scheiding tussen beleid en

bepalingsmethode in combinatie met het aanwijzen van één bepalingsmethode, volstaat een methode die

vergelijkbaar is met de methode voor het beoordelen van software volgens BRL9501. Daarbij wordt een

rekenmethode, of voor het toepassen van een methode bedoelde software, beoordeeld op conformiteit

met een vastgestelde referentie die is gebaseerd op een eerdere normatieve bepalingsmethode.

Momenteel zijn dat referentiegebouwen waarvan de EPC is berekend met NEN7120. Deze zijn niet geijkt

op de werkelijkheid. Een toetsing aan een dergelijke referentie volstaat echter voor het uitwerken van het

principe van de scheiding van beleid en bepalingsmethode.

3.2 Referentiegegevens

Het gebruik van referentieberekeningen is niet wezenlijk anders dan nu gebruikelijk bij het beoordelen

van energieprestatiebepalingsmethoden volgens BRL9501. Het principiële nadeel hiervan is echter dat er

geen toetsing is aan het werkelijk energiegebruik, maar in feite gecontroleerd wordt of een

bepalingsmethode rekent conform een eerder vastgestelde methode. De waarde van de uitkomst wordt

daarmee in hoge mate bepaald door de kwaliteit van de referentie.

Het lijkt daarom aantrekkelijk en voor de hand liggend om bepalingsmethoden (ook) te toetsen aan de

hand van praktijkreferenties: recent gerealiseerde gebouwen waarvan het energiegebruik van een aantal

jaren kan worden bijgehouden of opgevraagd. Daarbij gelden echter twee belangrijke randvoorwaarden:

1. Bij het bepalen van het energiegebruik moet ook in de praktijk een voldoende onderscheid

gemaakt kunnen worden tussen gebouwgebonden en gebruikersgebonden energiegebruik. Het

corrigeren van het gemeten energieverbruik met een referentie voor gebouwgebruik is voor dit

doel niet nauwkeurig genoeg. Dit zal in de praktijk neerkomen op het plaatsen van

Page 31: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 30

tussenmeters in combinatie met het nauwkeurig scheiden van elektriciteitsgebruik op het niveau

van elektragroepen. Dit is in bestaande gebouwen in het algemeen niet zonder

installatietechnische ingrepen te realiseren.

2. De bouwkundige en installatietechnische kwaliteit van het gebouw moet nauwkeurig bekend

zijn. Het moet zeker zijn dat de in de berekening opgenomen (of op te nemen)

gebouwkenmerken zoals de gebouwschil, installaties en relevante uitrusting daadwerkelijk

aanwezig is en bekend moet zijn wat de praktijkprestatie van deze componenten is. Een

afwijking van de werkelijkheid mag namelijk niet leiden tot diskwalificatie van een

bepalingsmethode

Deze voorwaarden leiden tot de conclusie dat een dergelijk praktijkreferentie momenteel niet beschikbaar

is. Het lijkt echter goed mogelijk deze binnen een termijn van 2 á 3 jaar op te bouwen. Als uitgangspunt

kan dan de database van RVO worden genomen met recent gerealiseerde energiezuinige projecten,

omdat hiervan relevante gegevens deels al voor handen zijn, zodat hierop kan worden voortgebouwd.

3.3 Hoofdlijn toetsprotocol

Hoofdlijn protocol Toelichting

Bij het aanbieden van een bepalingsmethode voor

beoordeling dient een achtergrondrapport worden

overlegd waarin de methode wordt toegelicht en waarin

onderbouwd wordt op welke wijze wordt voldaan aan

het Besluit Bepalingsmethoden Energieprestatie en de

Regeling Bepalingsmethoden Energieprestatie

Nader moet nog bepaald worden

welke instantie de inhoudelijke

controle gaat uitvoeren. Denkbaar is

een koppeling met de instantie die de

instrumenten gaat beoordelen in het

kader van de Wet kwaliteitsborging

voor het bouwen.

Controle uitgangspunten in achtergronddocument en

uitgeschreven rekenregels, c.q. de software.

Deze controle is alleen mogelijk

indien het een rekenmodel betreft.

Daarbij wordt gecontroleerd of

voldaan wordt aan de

randvoorwaarden volgens het

beleidskader en wordt de

onderbouwing van de interne

aannames in een berekening

inhoudelijk beoordeeld. Een

voorbeeld hiervan is de onderbouwing

van de benuttingsfactoren voor

warmtewinst en koudebehoefte, die

bijvoorbeeld kan worden onderbouwd

met een dynamisch rekenmodel, of

ontleend kan zijn aan een Europees

normblad.

Bij sterk afwijkende methoden (bijv.

op basis van data-analyse) moet nog

Page 32: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 31

een alternatief worden uitgewerkt in

een volgende ontwikkelingsfase.

Invoer gegevens

- Een bepalingsmethode is voorzien van een user-

interface die als output de BENG-indicatoren

heeft.

- In de methoden is sprake van verschillende

aggregatieniveaus hiervan worden de

eenvoudige en de uitgebreide versie beoordeeld.

Een eventueel gedetailleerd niveau blijft voor de

toetsing aan het beleidskader buiten

beschouwing.

- Bovenstaande is niet van toepassing bij het

uitsluitend beoordelen van een rekenkern; de op

die rekenkern gebaseerde bepalingsmethoden

moeten vervolgens zelfstandig worden

beoordeeld.

Hiermee wordt impliciet aangeduid

dat een methode alleen in

samenhang met zijn user-interface

(software / app / …) beoordeeld kan

worden.

De niveaus ‘eenvoudig’ en ‘uitgebreid’

zijn beschreven onder punt 5. van de

Regeling. Van een ‘uitklapbaar’ model

worden de twee ingeklapte versies

beoordeeld

- Controle van de uitkomsten aan de hand van

controle berekeningen van:

- Set praktijk-referentiegebouwen:

o waarvan de geometrie en de

bouwkundige, bouwfysische en

installatietechnische kwaliteit

nauwkeurig vast ligt;

o waarvan het energiegebruik gemiddeld

over minimaal twee jaar bekend is

(gecorrigeerd volgens de

graaddagenmethode en naar het

standaard gebruiksprofiel);

o waarvan dit gebruik teruggerekend is

naar de BENG-indicatoren.

- In aanvulling daarop set fictieve

referentiegebouwen:

o waarvan de geometrie en de

bouwkundige, bouwfysische en

installatietechnische kwaliteit

nauwkeurig vast ligt;

o waarvan de energieprestatie volgens de

BENG-indicatoren is bepaald conform de

in de Nederlandse normalisatie

Analoog aan BRL9501

De praktijkreferentie (gebaseerd om

metingen) gaat op termijn de fictieve

(berekende) referentie vervangen. In

eerste instantie zullen het nog vooral

berekende referentiegebouwen zijn.

Geleidelijk komt meer meetdata

beschikbaar en kan uit data-analyse /

data-mining de gewenste

praktijkreferentie worden vastgesteld.

In een ideale situatie zijn

referentiegebouwen alleen

noodzakelijk voor niche-categorieën

(utiliteits-)gebouwen.

Voor de CEN-standaarden kan ook

worden gelezen, de van de CEN-

standaarden afgeleide Nederlandse

Page 33: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 32

omgezette CEN-standaarden. bepalingsmethode. Daarmee wordt in

algemene zin verwezen naar een

opvolger van NEN7120 in enigerlei

vorm.

Page 34: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 33

4 Probleemanalyse energieprestatie van gebouwen

Analyse huidige situatie4.1

De huidige eisen aan de energieprestatie in Bouwbesluit 2012 bestaan uit een eis aan de

energieprestatiecoëfficiënt (EPC), met als bepalingsmethode NEN7120, Energieprestatie van gebouwen

(EPG). Voor bestaande gebouwen is de bepaling van de energieprestatie, en de weergave daarvan in o.a.

Energiecertificaat en Energielabel, vastgelegd in het Besluit Energieprestatie Gebouwen (BEG) en de

bijbehorende Regeling (REG).

Het Europese kader voor de eisen aan de energieprestatie wordt gevormd door de EPBD, Energy

Performance of Buildings Directive.

4.1.1 Complexiteit

De huidige bepalingsmethode worden door bouwprofessionals als complex en ondoorzichtig ervaren.

Hoewel de EPG ooit ontwikkeld is als benchmark, heeft deze in de praktijk al snel de rol gekregen van

ontwerptool. Daarnaast wordt de EPG gebruikt om het energiegebruik van gebouwen onderling te

vergelijken dan wel om voorspellingen te doen van het energiegebruik van een specifiek gebouw. Mede

om die redenen bestaat er een druk vanuit aanbieders van bouw- en installatieproducten om de eigen

techniek of specificaties terug te laten komen in de bepalingsmethode. De bepalingsmethode neemt als

gevolg daarvan in complexiteit toe.

Een soortgelijke ontwikkeling is te zien bij de rekenmethode zelf. Door de beschikbaarheid van betere

hardware, de introductie van nieuwe duurzame energietechnieken, aanvullende rekenregels via CEN-

normen en de wens van de gebruikers van de rekenmethode om precies te kunnen rekenen, groeit het

aantal formules en factoren.

De beleidsmatige wens tot aanscherping van de grenswaarde, op weg naar energieneutraliteit, vormt de

derde oorzaak van de toegenomen complexiteit. Door de scherpere eisen hebben steeds meer zaken een

substantiële invloed op de uitkomsten, ook zaken die eerder wegvielen tegen grotere energieposten. Al

deze factoren hebben er toe geleid dat de nu gehanteerde bepalingsmethoden een haast autonome groei

in complexiteit hebben gekend.

Bijkomend nadeel van deze complexiteit is dat het gevraagde detailniveau zo groot is dat het niet

eenvoudig is om in een vroege ontwerpfase (schetsontwerp, voorlopig ontwerp) een voorlopige EPC-

berekening te maken. Dit geldt zeker voor niet-standaard gebouwen, waaronder alle gestapelde

woningbouw. Ook sluit het gevraagde detailniveau onvoldoende aan bij niet aan bij wat er in een BIM-

model beschikbaar is. Dit blijkt een belemmering om de stap te maken naar het automatische genereren

van een energieprestatieberekening uit een BIM-model.

Page 35: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 34

4.1.2 Gelijkwaardigheid

De eisen in het bouwbesluit zijn geformuleerd als functionele eis en vervolgens uitgewerkt in een

prestatie-eis met een daarvoor aangewezen bepalingsmethode. Er bestaat altijd de ruimte om aan te

tonen dat op een gelijkwaardige wijze aan de functionele eis wordt voldaan; dit

gelijkwaardigheidsbeginsel is verwoord in artikel 1.3 van Bouwbesluit 2012. In de praktijk is dit voor de

energieprestatie een dode letter. De aangewezen methoden, zowel voor nieuwbouw als bestaande bouw,

zijn complex en de uitgangspunten waarop gelijkwaardigheid gebaseerd kan worden, zijn niet helder

omschreven. Bovendien is de prestatie-eis die in de bouwregelgeving genoemd wordt gekoppeld aan een

indicator, EPC respectievelijk EI, die is gerelateerd aan de aangewezen bepalingsmethode. Dit maakt het

voor opdrachtgevers voor nieuwbouw, of eigenaren van bestaande gebouwen en hun adviseurs in de

praktijk onmogelijk om een alternatieve bepalingsmethode te hanteren. Methoden die in de praktijk

gehanteerd worden, zoals de PHPP voor passief bouwen of simulatiemodellen voor complexe projecten,

krijgen zo geen rol bij de aanvraag van een Omgevingsvergunning of het afmelden van een Energielabel.

4.1.3 Relatie met praktijk

De functionele eis aan de energieprestatie van gebouwen in het Bouwbesluit dient primair een

beleidsmatig doel: het voorkomen dat nieuwe gebouwen een te lage energetische kwaliteit hebben. Het is

een effectieve manier voor de rijksoverheid om langjarig invloed te hebben op de energiebehoefte van de

gebouwde omgeving, want nooit is de invloed zo groot als bij nieuwbouw, hoogwaardige renovatie en

transformatie. Het is vanuit dat oogpunt niet meer dan logisch dat de huidige methode het kenmerk heeft

van een benchmark. Juist in de ééngetalswaarde, zowel EPC als EI, wordt de koppeling met het

werkelijke energiegebruik van het gebouw los gelaten. Dat wordt nog versterkt door de in de

bepalingsmethode verborgen gedragscomponenten, het standaard klimaatjaar en een aantal andere

beleidsmatig vastgestelde forfaitaire waarden. Hoewel hiermee impliciet de koppeling van de werkelijk

energieprestatie losgelaten is, wordt de effectiviteit van het beleid wel beoordeeld op de daadwerkelijke

daling van het energiegebruik in de gebouwde omgeving. Nu de grenswaarde het niveau van (bijna)

energieneutraliteit nadert, geldt dit nog duidelijker.

4.1.4 Beleidsaspecten en introductie BENG

De ééngetalswaarde van EPC en EI hebben beleidsmatig de schijn van eenvoud. In werkelijkheid is, mede

door de geconstateerde afstand tussen theorie en praktijk, het inmiddels eerder een belemmering

geworden voor effectieve beleidsmatige aansturing. De keuze voor de nieuwe BENG-grootheden (kWh/m2

en % hernieuwbare energie) vormen wat dat betreft naar verwachting al een flinke verbetering. Wat nog

achterblijft is de scheiding tussen beleidsmatige keuzes en de fysisch gebaseerde rekenmethoden. In de

huidige bepalingsmethoden zijn deze sterk met elkaar verweven. Het ligt daarom voor de hand om alle

beleidsmatige keuzes separaat vast te stellen en aan te sturen. Om de besluitvorming hierover niet te

veel te belemmeren, is het van belang dat de omvang van deze set keuzes beperkt blijft. Dat is zowel

van belang bij de eerste vaststelling als bij het periodiek herzien hiervan.

Page 36: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 35

4.1.5 Herijking

Relevant voor het praktische gebruik van het kader als beleidsinstrument, is de wijze waarop herijking

kan plaatsvinden. Zelfs indien politiek zou worden besloten dat er na 2020 geen verdere aanscherping

van de energieprestatie-eis meer plaats vindt, dan nog zal het instrument en het niveau regelmatig

moeten worden herijkt, om te zien of deze nog voldoet. Deze periodieke herijking is ook vastgelegd in de

EPBD.

4.1.6 Consument

Bij de discussie over de energieprestatie is er steeds meer aandacht voor de consument, de

eindgebruiker van het gebouw. Maar feitelijk zijn er twee typen consumenten van een bepalingsmethode

van de energieprestatie: de gebruikers van de bepalingsmethode, veelal professionals uit de bouwkolom,

en de al genoemde eindgebruikers. Waarbij aangetekend moet worden dat er dan ook nog een

onderscheid gemaakt kan worden in de min of meer abstracte en anonieme eindgebruiker in de vorm van

gebruikersprofielen en de werkelijke bewoner van een bepaald adres, of gebruiker van een specifiek

pand. Ook de professionele gebruikers zijn er in vele soorten en maten, met elk hun eigen eisen en

wensen ten aanzien van de (on)mogelijkheden van een rekenmethode voor de energieprestatie. In de

huidige bepalingsmethode is de rol van deze gebruikers ondergeschikt, mede door de beperkte

vertegenwoordiging in de betrokken normcommissies.

Het nieuw te ontwikkelen kader dient tegemoet te komen aan de eisen en wensen van zowel de

beroepsgroep als de daadwerkelijke gebouwgebruikers. In relatie met de consument is ook de

inhoudelijke betekenis van de grootheid kWh/m2 van belang. Daar waar de beleidsmatige eis zich richt op

de primaire energie (dus inclusief net- en opwekkingsverliezen) is de consument vooral gebaat bij een

uitkomst die correleert met de stand op de energiemeter.

4.1.7 Gebruiksprofielen

In de huidige methodiek voor het bepalen van de energieprestatie zitten aannames over gebruik van het

gebouw en het gedrag en gewenste comfortniveau van de gebruiker volledig verweven in de

formulestructuur. De keuzes en aannames die er aan ten grondslag liggen zijn op zijn best verwoord in

toelichtende teksten, maar grotendeels ook niet herleidbaar. De conclusie moet zijn dat gebruiksprofielen

in de huidige bepalingsmethoden niet transparant zijn. Het is daardoor ook niet mogelijk om de invloed

van afwijkingen van het standaardgebruik inzichtelijk te krijgen.

Daarmee ontbreekt de mogelijkheid voor de consument om te beoordelen of het energieconcept van een

woning of gebouw aansluit bij zijn gedrag. Ook de aanbieder van een gebouw heeft geen mogelijkheid

om de consument hierover op een eenvoudige, transparante en eenduidige manier voor te lichten. Voor

beleidsmatige doelen blijft het echter nodig om een normatief gedrag en normatieve randvoorwaarden

vast te leggen. Dan zijn verschillende gebouwen met een zelfde functie op een objectieve manier te

vergelijken.

Page 37: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 36

Het toepassingsgebied van de methodiek wordt dus breder; het bepalen van de energieprestatie onder

standaard condities en het kunnen bepalen van het werkelijke energiegebruik onder specifieke condities.

4.1.8 Innovatie

De EPC, of eigenlijk de stapsgewijze aanscherping daarvan, is een motor geweest voor innovatie in de

bouw- en installatiesector. Daarover zijn voor- en tegenstanders het wel eens. Het heeft wel geleid tot

‘punten jagen’ en soms is de relatie tussen de geclaimde winst en de werkelijke energieprestatie op zijn

best lastig aan te tonen. Toch is dit wel een kwaliteit die aandacht verdient, omdat de innovatie-impuls

die ervan uitging het bedrijfsleven ook qua export in een gunstige positie heeft gebracht. Inmiddels is

echter haast een omgekeerde situatie ontstaan. Door de complexiteit van de bepalingsmethode wordt

deze inmiddels vaker als belemmering gezien bij de introductie van innovatieve constructies en

technieken.

Hoewel de bouw- en installatiesector bekend staan als traditioneel en conservatief zijn er wel degelijk

ontwikkelingen te signaleren die van invloed kunnen zijn op de randvoorwaarden voor een nieuwe

bepalingsmethode voor de energieprestatie van gebouwen. Enkele hiervan noemen we hier omdat die

een directe relatie hebben met de ontwikkeling van het beleidskader.

BIM; de toename van het gebruik van bouw informatie modellen leidt tot een steeds verdere

integratie van ontwerp en rekenwerk. Te verwachten is dat bouwfysisch en constructief

rekenwerk binnen afzienbare tijd rechtstreeks gegenereerd zal worden vanuit een ontwerpmodel.

Dit zal dan een sterke invloed hebben op het berekenen van de energieprestatie. In een

ontwikkeld model zal dit snel en nauwkeurig kunnen plaatsvinden parallel aan het detailniveau

van het ontwerp.

Monitoring en garantie; met de uitrol van de slimme meter, de beschikbaarheid van apps en de

real-time feed-back van apparaat-status ontstaan steeds meer mogelijkheden om het

energiegebruik in de praktijk te monitoren. Deze ontwikkeling wordt ook ingezet om garantie te

bieden op de energieprestatie, zoals vereist is in verband met de EPV en zogenaamde nul-op-de-

meter-concepten (NOM). Hoewel op dit vlak nog de nodige nadere uitwerking nodig is, ook in

relatie met privacy, lijkt dit een zeer kansrijke ontwikkeling.

4.2 Beleidsmatige context

4.2.1 Herziening bouwregelgeving

Momenteel lopen er parallel twee grote stelselherzieningen in de bouwregelgeving. Het ministerie van

I&M is verantwoordelijk voor de Omgevingswet en als uitwerking werkt het ministerie van BZK als

trekker aan het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (BBL) wat de opvolger van Bouwbesluit 2012 gaat

worden. De eis en bepalingsmethode voor de energieprestatie zal in het BBL worden opgenomen.

Daarnaast loopt de introductie van de wet Kwaliteitsborging voor het bouwen. Met name de introductie

van deze kwaliteitsborging en daarmee samenhangend het ‘as built’, dus bij oplevering, beoordelen van

Page 38: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 37

nieuw gerealiseerde of verbeterde gebouwen heeft een grote invloed op de manier waarop omgegaan zal

worden met de eis voor de energieprestatie.

In de huidige situatie vindt deze toetsing voorafgaand aan de daadwerkelijke bouw plaats bij de aanvraag

van een Omgevingsvergunning voor het bouwen. Uit onderzoek, onder andere in opdracht van de

voormalige VROM-inspectie, is bekend dat er een aanzienlijke discrepantie bestaat tussen gerealiseerde

gebouwen en wat bij de bouwaanvraag beoogd is. Zowel de gebouwschil als installaties hebben in de

praktijk niet altijd de kwaliteit die ten grondslag lag aan de berekende energieprestatie. De oorzaken en

mogelijke oplossingen zijn divers en het voert in het kader van dit onderzoek te ver om hier uitgebreid

op in te gaan.

De in de praktijk geconstateerde discrepantie tussen de berekende energieprestatie en het werkelijke

energiegebruik is voor een substantieel deel terug te voeren op dit kwaliteitsverschil tussen ontwerp en

gerealiseerd gebouw. Met het stelsel van kwaliteitsborging en het ‘as built’ beoordelen wordt op dit vlak

een majeure systeemwijziging doorgevoerd waarvan de gerechtvaardigde verwachting is dat de

aansluiting tussen een gerealiseerd maatregelpakket en een de in een berekening opgenomen

maatregelen sterk zal verbeteren. Aan de andere kant zullen gebouwontwikkelaars en ontwerpers de

behoefte houden aan een rekenmethode waarmee vooraf een nauwkeurige voorspelling kan worden

gedaan van de energieprestatie.

De uitwerking van de kwaliteitsborging voor het bouwen heeft een sterke overeenkomst met de gewenste

ontwikkeling van de eisen op het gebied van de energieprestatie. Bij de kwaliteitsborging wordt naar

verwachting gekozen voor een open stelsel van instrumenten waarvan de toelaatbaarheid door of

namens de overheid wordt getoetst. Dit strookt geheel met de gedachte achter het kader voor de

energieprestatie.

4.2.2 Energieprestatievergoeding

Begin 2016 is de wettelijke basis gelegd voor de energieprestatievergoeding (EPV) door een wijziging van

het Burgerlijk Wetboek en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte. De bijbehorende AMvB is inmiddels

ook in voorhang aan het parlement aangeboden en naar verwachting wordt de EPV daarmee nog dit jaar

effectief. Voor de EPV vormt de bepalingsmethode voor de energieprestatie één van de uitgangspunten.

Bij de uitwerking van het kader is het daarom van belang ook met eventuele consequenties voor de EPV

rekening te houden.

Een vergelijkbare situatie geldt voor de verruiming van het hypothecair krediet voor zeer energiezuinige

woningen, die in de huidige opzet op de EPC is gebaseerd. Dit betreft echter een privaatrechtelijke

regeling die geen rechtsreeks verband houdt met de publiekrechtelijke (bouw)regelgeving.

4.2.3 Europese context

Het Europese kader voor de eisen aan de energieprestatie voor gebouwen wordt gevormd door de EPBD,

Energy Performance of Buildings Directive; in de huidige versie is dat Richtlijn 2010/31/EU van 19 mei

2010, bekend onder de naam ‘recast EPBD’ of ‘herziening EPBD’. De herziene EPBD bevat bepalingen

Page 39: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 38

over minimumeisen aan nieuwbouw en ingrijpende renovatie van gebouwen, keuring van installaties, het

proces naar bijna energieneutrale gebouwen (BENG, of nearly zero energy buildings, nZEB) en het

energielabel voor gebouwen.

De eisen voor nieuwbouw zijn in Nederland geïmplementeerd in Bouwbesluit 2012 (o.a. EPC-eis,

minimale eisen thermische isolatie), voor bestaande bouw deels via Bouwbesluit 2012 en deels via de

BEG en REG.

In de definitie van bijna energieneutrale gebouwen (BENG) is vastgelegd dat de zeer lage hoeveelheid

energie die nodig is, in zeer aanzienlijke mate afkomstig is uit hernieuwbare bronnen en dient tevens

energie te worden gebruikt die ter plaatse of dichtbij uit hernieuwbare bronnen wordt geproduceerd. Ten

aanzien van de BENG-eisen wordt in de EPBD onder meer vastgelegd dat het primaire (fossiel)

energiegebruik moet worden uitgedrukt in kWh/m2 per jaar (artikel 9, lid 3.a). Bovendien is in de EPBD

vastgelegd (artikel 4, lid 1) dat er aparte minimum-eisen worden gesteld ten aanzien van de

energieprestatie-eisen voor tot de bouwschil behorende onderdelen van een gebouw. Voor de

Nederlandse situatie is dit inmiddels vertaald in een voorlopige prestatie-eis die is opgebouwd uit drie

BENG-indicatoren voor respectievelijk energiebehoefte, primair fossiel energiegebruik en aandeel

hernieuwbare energie.

Daarnaast spelen uit de Europese context voor het energiebeleid in de gebouwde omgeving de Energie-

efficiency Richtlijn (EED) en de Richtlijn Ecodesign een rol op de achtergrond. Voor de energieprestatie

van gebouwen zijn deze echter niet van directe betekenis voor de gebouwgebonden voorschriften uit de

bouwregelgeving en blijven daarom in dit rapport verder buiten beschouwing.

In Bijlage 1 van de EPBD zijn de voorwaarden gegeven waaraan een bepalingsmethode voor de

energieprestatie van gebouwen moet voldoen. Deze bestaat uit een uitgebreide niet-limitatieve lijst van

in aanmerking te nemen aspecten en een verwijzing naar Europese normen. Overigens kan ook altijd aan

het feitelijke jaarlijkse gebruik worden genomen. Dit is echter bij oplevering van een nieuw gebouw niet

bekend. Voor toetsing aan de bouwregelgeving zal dus een (of meer) rekenmethode(s) beschikbaar

moeten zijn, waarvan aangetoond kan worden dat deze voldoen aan Bijlage 1 van de EPBD. In de

voorwaarden in paragraaf 2.2.2 wordt dit in lid 3 expliciet als mogelijkheid gegeven.

Bij de opzet van het beleidskader is echter een open structuur het uitgangspunt geweest. Daarmee

ontstaat de mogelijkheid dat een bepalingsmethode voldoet aan de randvoorwaarden in de Regeling,

maar niet aan de letter van Bijlage 1 van de EPBD. De beoordeling van deze methode gebeurt echter aan

de hand van referentiegegevens die gebaseerd zijn op ofwel een rekenmethode die voldoet aan Bijlage 1,

ofwel aan een aan de praktijk, zijnde het werkelijk jaarlijks energiegebruik, ontleende referentie. Indien

een methode binnen nauwe grenzen aan deze referentie voldoet valt daaruit dus af te leiden dat deze

impliciet voldoet aan de randvoorwaarden van Bijlage 1 van de EPBD.

Indien er alsnog voor wordt gekozen om één bepalingsmethode aan te wijzen, ligt het voor de hand deze

rechtstreeks te laten voldoen aan Bijlage 1 van de EPBD.

Page 40: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 39

4.3 Nadere analyse opdracht en invloedsfactoren

In paragraaf 1.3.3 zijn randvoorwaarden geformuleerd voor de opdracht. Gekomen moet worden tot een

eenvoudig kader, wat leidt tot een stelsel met transparantie in zowel verantwoordelijkheden als structuur

en een hoge mate van nauwkeurigheid en correlatie met de praktijk.

4.3.1 Eenvoud, transparantie en nauwkeurigheid

Het is relevant nader in te gaan op het spanningsveld tussen eenvoud, transparantie en nauwkeurigheid,

in relatie met de randvoorwaarden die in de uitvraag worden gesteld aan het kader. De gevraagde mate

van nauwkeurigheid wringt namelijk met de randvoorwaarde van eenvoud en transparantie.

De werkelijkheid is complex en dynamisch. Alle inspanningen om deze weer te geven in eenvoudige

verbanden, afhankelijkheden en resultaten kennen per definitie een mate van onnauwkeurigheid. Het is

van belang dit verband te realiseren bij het uitwerken van het kader.

De invloed van de werkelijk optredende klimaat en het individuele gedrag ten opzichte van het

referentieklimaat en het gebruiksprofiel is op zichzelf eenvoudig uit te leggen. Het kwantificeren van de

invloed van het gebruik is echter zeer complex. Daarbij komt dat de relatie met het werkelijke

energiegebruik gecompliceerd wordt door de scheiding in gebouwgebonden energie en gebruiksenergie.

In werkelijkheid zijn deze verweven. Een voorbeeld is het gebruik van elektrische apparaten, die de

interne warmteproductie beïnvloedt en daarmee de energiebehoefte voor verwarming of koeling. Een

tweede voorbeeld is de effectiviteit van de inzet van zonwering of ventilatie bij het voorkomen van hoge

binnentemperaturen die leiden tot een koelvraag.

Bij de uitwerking van het kader wordt als uitgangspunt genomen dat hieraan tegemoet gekomen kan

worden door in het kader een onderscheid te maken tussen de inhoudelijke toets van de

bepalingsmethoden, bij de toelatingstoets, en de input- en output die beoordeeld moet worden bij het

gebruik van die methode voor concrete projecten. Dat laatste is sterk bepalend voor de door

professionele gebruikers ervaren eenvoud.

Ten aanzien van de relatie met het werkelijke energiegebruik geldt bovendien dat daarbij de

gerealiseerde bouwkwaliteit een bepalende parameter is. Er mag niet zonder meer worden aangenomen

dat een gerealiseerd gebouw de bouw- en installatietechnische kwaliteit heeft die gelijk is als wat bij het

berekende energiegebruik is aangenomen. Er zijn verschillende onderzoeken beschikbaar die het

tegendeel onderbouwen. Met dit aspect moet terdege rekening worden gehouden bij het toetsen van

berekende uitkomsten aan praktijkgegevens. In hoofdstuk drie is hiermee rekening gehouden bij het

voorstel voor het toetsingsprotocol.

4.3.2 Benchmark en nauwkeurigheid

Uitgangspunt voor de bouwregelgeving is dat deze landelijk uniform is. Er wordt geen onderscheid

gemaakt op basis van lokale omstandigheden. Met het naderen van energieneutraliteit in de wettelijke

Page 41: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 40

eis, worden de klimaatverschillen tussen de diverse delen van het land echter relevant, indien de ambitie

is om een verband te leggen tussen de uitkomst van de berekening volgens de voorgeschreven

bepalingsmethode en het werkelijk te verwachten energiegebruik. Om een indruk te geven, uit de

adviespraktijk is bekend dat het verschil in warmtebehoefte van een identieke woning tussen Vlissingen

en Groningen ca. 5 kWh/m2 bedraagt, berekend met de PHPP (passiefhuis rekenpakket). Dit is 20% van

de beoogde BENG-eis aan de energiebehoefte voor verwarming en koeling en daarmee een niet te

verwaarlozen factor. Ook de productie van hernieuwbare energie door middel van PV-cellen wordt mede

bepaald door lokale omstandigheden. Niet alleen door verschillen in zonne-uren over het jaar, maar ook

door lokale omstandigheden als beschaduwing vanaf de omgeving. Beschaduwing blijft in de

bouwregelgeving buiten beschouwing, vanwege het principe van spiegelsymmetrie uit het Bouwbesluit.

Dit impliceert dat het hanteren van een landelijk uniforme maatstaf per definitie leidt tot een verschil met

de werkelijkheid. Alleen op statistisch niveau kan een verband worden gelegd tussen berekende en

werkelijke energieprestatie, waarbij nader onderzocht zou moeten worden in hoeverre een correctie voor

de relatie tussen lokaal klimaat en omvang van bouwproductie moet worden meegewogen.

4.3.3 Alternatieve bepalingsmethoden

Een leidende gedachte achter het beleidskader is het uitgangspunt dat er in de bouwregelgeving niet

meer rechtsreeks verwezen wordt naar een bepalingsmethode, maar dat slechts de randvoorwaarden

voor dergelijke bepalingsmethoden worden vastgelegd. Daarmee wordt de ruimte geschapen om met

meerdere, onderling verschillende, methoden de gevraagde indicatoren te kunnen berekenen. De

veronderstelling daarbij is dat het mogelijk moet zijn om met die verschillende methoden tot een zelfde

uitkomst te komen, binnen een nauwe bandbreedte.

Ook nu al worden door marktpartijen verschillende rekenmethoden gehanteerd om de energieprestatie

van gebouwen te berekenen, naast de EPG. Meest bekende daarvan zijn de PHPP, voor passief bouwen,

en dynamische simulatiepakketten zoals TRNSYS, die door ingenieursbureaus wordt gebruikt voor

research of voor complexe gebouwen. Daarnaast zijn er partijen die eigen rekenmethoden in gebruik

hebben en zijn er specifieke bepalingsmethoden voor deelonderwerpen, zoals PV-Sol voor de opbrengst

van PV-installaties.

Momenteel bestaat het aanbod voor bepalingsmethoden voor de energieprestatie van gebouwen uit:

Rekenprogramma’s voor bepaling van de EPC, gebaseerd op NEN7120 (o.a. Uniec, E-norm, Vabi,

Bink, Twee Snoeken).

Rekenprogramma’s voor bepaling van de EI en/of het Energielabel, gebaseerd op NEN7120 (o.a.

Vabi, Uniec, E-norm).

Dynamische simulatieprogramma’s, vooral gebruikt door gespecialiseerde bureaus ten behoeve

van complexe (utilitaire) gebouwen en voor onderzoekswerk (o.a. TRNSYS, VABI-Elements).

De PHPP, in diverse varianten, ontwikkeld door een Duits instituut, ten behoeve van berekening

van Passief Bouwen-projecten. Recent is een hiervan afgeleide variant op de markt gebracht, de

nZEB-tool, specifiek bedoeld voor BENG-berekeningen voor de Nederlandse markt.

Page 42: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 41

Diverse zelf ontwikkelde programma’s in gebruik bij ontwikkelaars of adviseurs, o.a. ten behoeve

van het afgeven van garanties in het kader van NOM-projecten (nul op de meter).

Verschillende methode, gelijke uitkomst?

De veronderstelling achter het principe van het beleidskader is dat, mits de randvoorwaarden duidelijk

zijn, het mogelijk moet zijn om met verschillende bepalingsmethoden tot een zelfde uitkomst te komen,

binnen een bandbreedte van enkele procenten. Bovendien wordt door deskundigen verwacht dat dit

eenvoudiger zal zijn bij (bijna) energieneutrale gebouwen.

De huidige praktijk wijst uit dat dit (met de huidige bepalingsmethoden) niet het geval is. Recent is in

opdracht van de vereniging de Stroomversnelling door EnergGo een vergelijking gemaakt tussen de

uitkomsten van de EPG, TRNSYS en PHPP. De onderlinge spreiding bedroeg circa 25% van de uitkomst,

waarbij de EPG een middenpositie innam.

Een mogelijke verklaring van deze spreiding is het gebrek aan betrouwbare praktijkreferenties. Alle

referenties die gebruikt worden zijn ofwel gebaseerd op eerdere modelberekeningen, ofwel gebaseerd op

statische gemiddelden. Dit geldt ook voor de referenties die momenteel gebruikt worden bij

aanscherpingsstudies voor de hoogte van de energieprestatie-eis. De relatie daarvan met het werkelijk

gebruik is beperkt. Hierop wordt elders in dit rapport op diverse plaatsen ingegaan. Belangrijke nadeel

van de statische gemiddelden is, naast de gedragscomponent en de lokale klimaatverschillen, dat de

kwaliteit van de gebouwen waarin een bepaald gebruik is gemeten niet bekend is. Dit betreft zowel de

kwaliteit van de gebouwschil als de daarin opgenomen installatiecomponenten. Dergelijke data zijn

daarmee onvoldoende betrouwbaar om als referentie te dienen voor nauwkeurige bepalingsmethoden, of

om bepalingsmethoden onderling te vergelijken.

Oplossingsrichtingen

Er zijn twee oplossingsrichtingen om uit dit dilemma te komen:

1. het nauwkeurig vastleggen van randvoorwaarden;

2. het nauwkeurig meten van praktijkprestaties en daarmee een betrouwbare, op de praktijk

gebaseerd referentie-databestand op te bouwen.

De eerste oplossing heeft als consequentie dat het beleidskader het karakter krijgt van een norm, door

het grote aantal randvoorwaarden dat vastgelegd moet worden. Dit druist in tegen het principe van

eenvoud en transparantie en zou van de rijksoverheid om een hoge mate van inhoudelijke deskundigheid

vragen. Bovendien maakt dit het mogelijke onderscheid tussen verschillende bepalingsmethoden zeer

klein, waarmee een belangrijke prikkel om een bepalingsmethode te ontwikkelen komt te vervallen.

De tweede oplossing heeft als consequentie dat een meetprogramma moet worden opgezet, omdat de

gevraagde gegevens niet rechtstreeks uit bekende data (meter-opnames) herleid kan worden. Dit zou

betekenen dat van een aanzienlijk aantal gebouwen de gerealiseerde kwaliteit moet worden vastgesteld

(inspectie, inregeling en controlemetingen) er over een termijn van ten minste 2 á 3 jaar meetdata moet

worden verzameld via tussenmeters die een onderscheid maken tussen gebouw- en gebruiksgebonden

Page 43: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 42

energiegebruik. Denkbaar is dat dit onder de auspiciën van RVO door marktpartijen wordt gedaan.

Voordeel is dat bij een groeiend aantal projecten, met name recent gerealiseerde projecten met een hoge

energie-ambitie, dergelijke data wordt verzameld om prestatiegaranties te kunnen bieden. Onderzocht

kan worden in welke mate hierop kan worden aangesloten. Hoewel ook deze methode een omvangrijke

investering vraagt, sluit deze wel aan bij de gekozen uitgangspunten van beleid. Daarom is deze

methode uitgangspunt geworden bij de verdere uitwerking van het in hoofdstuk 3 beschreven

beleidskader.

4.3.4 Gedragscomponent

Dat gedrag van gebouwgebruikers een grote invloed heeft op het werkelijk energiegebruik is bekend.

Onderzoeken wijzen op een factor 5 tot 10 verschil in het energieverbruik van huishoudens van

vergelijkbare grootte. Ook tussen huishoudens in vergelijkbare woningen worden dergelijk verschillen

genoemd. Een deel van deze verschillen is direct verklaarbaar uit een ander comfortniveau (hogere

ruimtetemperatuur in de winter, meer actieve koeling in de zomer), uit aanwezigheid, woninggrootte,

huishoudengrootte, verschillen bezit en gebruik van apparatuur en verschillen in douchepatroon.

Onderzoek van onder andere het Nibud heeft aangetoond dat er ook relevante relaties te leggen zijn met

het inkomens- en opleidingsniveau van bewoners. Een deel van deze factoren heeft invloed op het

gebruiksgebonden deel, maar zaken als ruimtetemperatuur en tapwatergebruik wordt gerekend tot het

gebouwgebonden gebruik, terwijl de gedragscomponent onmiskenbaar is.

Ook fysisch is de scheiding tussen gebouw- en gebruiksgebonden energievraag een kunstmatige. Er is

sprake van een wederzijdse beïnvloeding: in een huishouden met een intensief gebruik van apparatuur is

de interne warmtelast hoger, en daarmee de verwarmingsvraag significant lager. De introductie van

energiezuinige verlichting heeft beleidsmatig geleid tot het verlagen van de in rekening te brengen

interne warmtelast, en daarmee wordt de energievraag voor verwarming groter (en die voor koeling

kleiner); maar de onstuimige groei van opladers en transformatoren heeft tegelijkertijd een omgekeerd

effect, wat in de rekenmethoden niet meegewogen wordt. Deze samenhang wordt genegeerd met de

beleidsmatige scheiding van gebouwgebonden gebruik (waaraan eisen worden gesteld) en het

huishoudelijk gebruik (dat vrij wordt gelaten).

Complicerende factor is bovendien dat er in groeiende mate sprake is van elektriciteit als energiedrager

voor het gebouwgebonden gebruik. In het recente verleden was er een meer eenduidige relatie tussen

gebouwgebonden gebruik en gasconsumptie enerzijds en gebruiksgebonden energiegebruik en

elektriciteitsvraag anderzijds, doordat het overgrote deel van de woningen (en bedrijfsgebouwen) met

gas werden verwarmd en van tapwater voorzien. Met groei van het aantal all-electric woningen valt dit

onderscheid weg.

Ook deze zaken pleiten voor de beoordeling van een benchmark, aan de hand van vastgelegde

randvoorwaarden omtrent gedrag en gebruik, die een gemiddelde vormen van de werkelijkheid. Opnieuw

zaken die er toe leiden dat de relatie tussen een berekend energiegebruik en het werkelijke (individuele)

energiegebruik lastig te leggen is, of in elk geval niet eenduidig met een rekenkundig vergelijkbare

benadering als een benchmark is vast te stelen.

Page 44: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 43

4.4 Stakeholders

De wettelijke eis aan de energieprestatie van gebouwen is een belangrijke parameter bij het ontwerp van

een nieuw gebouw. De daarvoor aangewezen bepalingsmethode is daarom voor veel partijen in de

bouwkolom relevant. Bij de ontwikkeling van het beleidskader is daarom op twee momenten input

gezocht van stakeholders: in de analysefase is met een aantal betrokkenen een op een gesproken en

voor de afronding van het eindrapport is de hoofdlijn gepresenteerd en bediscussieerd in een

klankbordsessie die door het ministerie van BZK en RVO is georganiseerd in het kader van de

voorgenomen BENG-eisen (bijna energieneutrale gebouwen).

4.4.1 Interviews analysefase

Aan het begin van het onderzoek is bij elf (vertegenwoordigers van) partijen door middel van interviews

een eerste reactie gevraagd op het beleidsvoornemen, zoals dit was verwoord in de beleidsbrief van juli

2015. Bovendien is gevraagd naar voor die betrokken partij relevante randvoorwaarden voor een nieuwe

bepalingsmethode aan de hand van de ervaringen met de EPG. In bijlage 2 is een uitgebreide

samenvatting van deze interviews opgenomen.

Enkele zaken komen uit de gesprekken naar voren. Bij de verdere uitwerking van het beleidskader zijn

deze zaken door de rapporteurs en de begeleidende projectgroep meegewogen.

Er is veel waardering en steun voor het loskoppelen van beleid en bepalingsmethode.

Partijen uiten twijfel over het principe van een open kader met meerdere bepalingsmethoden,

met uitzondering van één partij die direct belanghebbend is vanwege een eigen rekenmethode.

Men voorziet grote praktische bezwaren en hoge kosten voor bedrijven.

Op basis van een of meer van de bezwaren wordt door veel partijen gepleit voor één

bepalingsmethode of rekenkern, ontwikkeld onder auspiciën van de overheid dan wel gefinancierd

door de overheid.

De consequentie van de BENG-eisen wordt nog niet door iedereen doorzien, namelijk het feit dat

er een aparte eis gaat gelden voor het gebouwontwerp en de gebouwschil (energiebehoefte). Wie

dat inziet, geeft aan dat daarmee aan belangrijke bezwaren tegen de EPC tegemoetgekomen

wordt.

Er wordt gewezen op het belang van de samenhang tussen de methodiek van nieuw gebouwde

en bestaande gebouwen. In principe zou de energieprestatie van beiden op een gelijke manier

moeten worden bepaald.

4.4.2 Klankbordsessie

De hoofdlijnen van dit onderzoek en de daaruit voortkomende hoofdlijn is gepresenteerd en besproken

tijdens de klankbordsessie BENG/EP op 27 juni 2016, georganiseerd door het ministerie van BZK en RVO.

Van deze bijeenkomst is door RVO een verslag gemaakt, waarvan de passages die betrekking hebben op

het beleidskader integraal en ongewijzigd zijn overgenomen in bijlage 2.

Page 45: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 44

Na de presentatie van de hoofdlijn van het onderzoek is door de aanwezigen een aantal vragen gesteld

en reacties gegeven. Daaruit kwam naar voren dat een groot deel van de aanwezigen een voorkeur heeft

voor één, door of namens de overheid aangewezen bepalingsmethode. Echter ook het verzamelen van

praktijkreferenties ondervond steun. De aanwezigen drongen daarnaast aan op duidelijkheid over de te

volgen beleidslijn op korte termijn.

Page 46: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 45

4.5 Visualisatie

Het verschil tussen de huidige situatie ten aanzien van de bepalingsmethode voor de energieprestatie, op

basis van de EPG en de gewenste situatie met het beoogde beleidskader kan eenvoudig in een aantal

beelden geïllustreerd worden.

4.5.1 Huidige situatie

In figuur 1 is de formele huidige situatie ten aanzien van de bepaling van de energieprestatie van nieuwe

gebouwen weergegeven. In het bouwbesluit wordt de functionele eis gesteld, de grenswaarde vastgelegd

en de bepalingsmethode aangewezen. In die bepalingsmethode, NEN7120, is een groot aantal zaken

opgenomen. De rekenregels zijn afgeleid van fysische wetmatigheden, gecombineerd met correcties en

normatieve input uit onderliggende normen en naar het oordeel van de normcommissie noodzakelijke

correcties. De onderliggende normen betreffen zowel Nederlandse tweedelijns normen als internationaal

aanvaarde bepalingsmethoden op deelaspecten. Daarnaast zijn er aannames ten aanzien van het gebruik

van het gebouw gedaan, die een zeker gebruiksprofiel representeren, hoewel dat niet expliciet is

opgenomen. Daarnaast zijn er, in afstemming met BZK, een aantal beleidsmatige factoren verwerkt,

zoals de conversiefactoren voor primaire energie. Al deze factoren, gecombineerd met de EPC-formule,

waarin ook nog eens beleidsmatige factoren een rol spelen, leiden bij toepassing op een specifiek project

tot de berekende uitkomst, de ééngetalswaarde van de EPC.

De scheiding tussen onderdelen van de bepalingsmethode is echter niet zo strikt als uit figuur 1 zou

blijken. In werkelijkheid zitten zaken verknoopt in formules en is van beleidsmatige factoren niet helder

vastgelegd of deze tot het domein van de overheid, of tot die van de normcommissie behoren. De

werkelijke verwevenheid van alle invloedsfactoren wordt beter weergegeven in figuur 2.

Figuur 1. Huidige situatie bepaling energieprestatie gebouwen; theorie

Page 47: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 46

Een dergelijke verwevenheid is verre van transparant. Het maakt ook een scheiding in

verantwoordelijkheden onmogelijk tussen de wetgevende, kaderstellende en publiekrechtelijke rol van de

overheid enerzijds en de privaatrechtelijke, vakinhoudelijke invulling van een normorganisatie anderzijds.

4.5.2 Gewenste situatie

De gewenste situatie is die waarbij er een duidelijke scheiding is tussen beleid en bepalingsmethode.

Deze wordt gevormd door het te ontwikkelen beleidskader, waarin een aantal inhoudelijke aspecten die

van belang zijn voor de publiekrechtelijke toetsing en aansturing, rechtstreeks worden vastgelegd. Dit

kader behoort tot het domein van de rijksoverheid. Als het kader voldoende afgebakend en volledig is, is

het niet meer noodzakelijk om de rekenmethode zelf voor te schrijven. Alle rekenmethoden die voldoen

aan de randvoorwaarden van het kader zouden namelijk tot een vergelijkbare uitkomst van de

energieprestatie van een gebouw moeten kunnen komen.

Gekoppeld aan de BENG-indicatoren ontstaat dan het principe dat is weergegeven in figuur 3. Daarbij is

ook rekening gehouden met de vertaling van de uitkomst van de BENG-indicatoren naar het werkelijke

energiegebruik, waarbij in het midden wordt gelaten of dit van een specifieke eindgebruiker is of een

gemiddelde waarde weergeeft.

Figuur 2. Verwevenheid factoren in huidige bepalingsmethode energieprestatiegebouwen

Page 48: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 47

Het is van belang te beseffen dat de uitkomsten van de BENG-indicatoren, hoewel gegeven in kWh/m2

slechts een indirecte relatie hebben met de meterstand op de elektriciteitsmeter in een gebouw. Dit is het

gevolg van de volgende zaken:

De volgens de bepalingsmethode berekende energieprestatie betreft uitsluitend het

gebouwgebonden energiegebruik, zoals gedefinieerd in de EPBD; het werkelijk gebruik betreft het

totaal van gebouw- en gebruiksgebonden energiegebruik.

De BENG-indicatoren zijn voor de energiebehoefte kWh/m2_th (thermisch vermogen) en voor het

primaire fossiel energiegebruik kWh/m2_primair (primaire energie) en niet het

elektriciteitsgebruik ‘op de meter’.

De invloed van de werkelijk optredende klimaat en het individuele gedrag ten opzichte van het

referentieklimaat en het gebruiksprofiel.

Vanzelfsprekend speelt het tweede punt nog duidelijker als in een gebouw meerdere energiedragers

aanwezig zijn; naast elektriciteit kan dat ook warmte zijn of gas, die worden bemeterd in respectievelijk

GJ en m3.

Figuur 3. Gewenste situatie inclusief BENG-eisen en relatie met eindgebruiker

Page 49: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 48

Beschouwd vanuit een concreet project, of een specifieke bepalingsmethode ontstaat dan de situatie van

figuur 4. In een bepalingsmethode is een aantal grootheden en waarden rechtstreeks overgenomen uit

het beleidskader. Bovendien is de methode eerder al door een onafhankelijke partij getoetst aan de

randvoorwaarden uit het kader aan de hand van een vastgelegde procedure voor borging en toetsing.

In de bepalingsmethode kunnen vervolgens aannames worden gedaan en keuzes worden gemaakt.

Hoewel deze zijn aangeduid als ‘normatief’ betekent die niet vanzelfsprekend dat deze aannames en

keuzes gemaakt moeten zijn door een normcommissie; er wordt uitsluitend bedoeld dat deze keuzes

binnen de methode zelf als vast uitgangspunt worden gehanteerd. Daarnaast is er de modellering van

fysische relaties; ook daarvoor kunnen per bepalingsmethode eigen keuzes worden gemaakt,

bijvoorbeeld ten aanzien van de tijdstap waarmee de berekeningen worden uitgevoerd.

4.5.3 Eén of meerdere bepalingsmethoden

Bij het ontwikkelen van het beleidskader is het een uitgangspunt geweest dat het in principe mogelijk

moet zijn om met verschillende bepalingsmethoden aan te tonen dat aan de grenswaarden in de

bouwregelgeving wordt voldaan. Deze bepalingsmethoden kunnen onderling ook sterk verschillen. Om dit

mogelijk te maken is de methode van de praktijkreferentie gekozen als model (zie 3.2 en 3.3).

Het is echter ook nog steeds mogelijk om te kiezen voor één uniforme bepalingsmethode, met behoud

van een groot aantal uitgangspunten van het kader zoals de scheiding tussen beleid en rekenmethode.

In dat geval kan het kader verder worden vereenvoudigd, omdat dan in principe de bestaande methode,

BRL 9501/ EDR, aangepast kan worden. Daardoor ontstaat dan de situatie van figuur 5.

Figuur 4. Nieuwe situatie goedgekeurde bepalingsmethoden

Page 50: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 49

Het verschil tussen een beleidskader voor meerdere methoden of voor één methode wordt weergegeven

in figuur 6.

Figuur 5. Nieuwe situatie aangewezen bepalingsmethode

Figuur 6. Verschil één of meer bepalingsmethoden voor beleidskader

Page 51: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 50

5 Conclusies en aanbevelingen

Dit rapport geeft de contouren voor een beleidskader voor methoden ter bepaling van de energieprestatie

van gebouwen, op basis van een verkenning van de mogelijkheden voor een praktische uitwerking.

Een bepalingsmethode voor de energieprestatie blijft noodzakelijk voor de overheid om bij oplevering de

energieprestatie te kunnen toetsen, ondanks de ontwikkeling van meetmethoden waarmee gebruikers

direct inzicht krijgen in hun energiegebruik, bijvoorbeeld via slimme meters en internetapplicaties.

Daarnaast blijft de behoefte bestaan om op een objectieve, van het gebruik onafhankelijke methode de

energieprestatie van bestaande gebouwen vast te stellen. Bouwende en ontwikkelende partijen houden

de behoefte aan een bepalingsmethode voor de energieprestatie omdat alleen zo vooraf inzicht kan

worden verkregen in de invloed van ontwerpbeslissingen en bouwkwaliteit op de energieprestatie. Dit

geldt voor zowel nieuwbouw als voor renovatie en transformatie.

Het beoogde beleidskader heeft een aantal doelen, in hoofdlijn betreft het:

Scheiding tussen beleidsmatige aspecten en de bepalingsmethode zelf.

Beperken van de complexiteit van methoden en verbeteren van de representativiteit van de

uitkomsten voor het werkelijk gebruik.

Open structuur, waarbij de mogelijkheid ontstaat dat verschillende bepalingsmethoden naast

elkaar gebruikt kunnen worden.

De conclusies en aanbevelingen op basis van dit onderzoek zijn als volgt.

5.1 Conclusies

Scheiding beleid en methode

Een scheiding tussen beleidsmatige aspecten en de bepalingsmethode zelf is goed uitvoerbaar. In de

uitwerking van het beleidskader in dit rapport is hiervoor een principe uitgewerkt, deels op het niveau

van een Besluit, deels op het niveau van een Ministeriele Regeling. Ook van de verder benodigde

onderliggende zaken als gebruikersprofielen en een toetsprotocol zijn de contouren uitgewerkt.

Geconcludeerd wordt verder dat het aanwijzen van een of meer bepalingsmethoden via een beleidskader

goed uitvoerbaar is. Ten aanzien van meerdere bepalingsmethoden geldt wel een aantal voorwaarden die

aanzienlijke inhoudelijke en financiële consequenties hebben voor zowel de (rijks-)overheid als

marktpartijen.

Meerdere bepalingsmethoden

Het aanwijzen, dan wel laten kwalificeren, van meerdere bepalingsmethoden op basis van verschillende

rekenkernen is alleen mogelijk indien ofwel:

een groot aantal randvoorwaarden gedetailleerd wordt vastgelegd door of namens de

rijksoverheid; ofwel

de referenties waaraan methoden getoetst worden, gebaseerd zijn op nauwkeurig

gedocumenteerde praktijksituaties.

Het vooraf vastleggen beperkt echter de mogelijkheid om principieel verschillende bepalingsmethoden te

ontwikkelen. Aangezien daarmee niet voldaan wordt aan het beoogde open karakter van het beleidskader

Page 52: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 / 00.110.409 - 12 september 2016 E I N D R A P P O R T Pagina 51

en bovendien de prikkel om een alternatieve bepalingsmethode te ontwikkelen ontbreekt, wordt

geconcludeerd dat deze mogelijkheid slechts in theorie bestaat.

Daaruit volgt dat alleen de ontwikkeling van een praktijkreferentie de mogelijkheid schept een open

beleidskader te ontwikkelen. Dit betekent dat van een aanzienlijk aantal gebouwen de gerealiseerde

kwaliteit moet worden vastgesteld (inspectie, inregeling en controlemetingen) en er over een termijn van

ten minste 2 á 3 jaar meetdata moet worden verzameld via tussenmeters, om onderscheid maken tussen

gebouw- en gebruiksgebonden energiegebruik. Deze data moeten vervolgens herleid worden tot

referentiedata door de invloed van het klimaat en het gebruiksgedrag te filteren.

Gebruik van meerdere bepalingsmethoden zal in de praktijk ook hogere kosten met zich meebrengen

voor marktpartijen, zowel bij projecten als bij aanbieders van bouwmaterialen, -componenten en

gebouwinstallaties. In enige mate zullen ook meerkosten ervaren worden door de gemeentelijke overheid

in haar rol als bevoegd gezag bij bouw- en verbouwprojecten.

Eén bepalingsmethode

Indien gekozen wordt voor het aanwijzen of ontwikkelen van één bepalingsmethode blijft het

beleidskader een passende methode om de scheidslijn tussen beleidsmatige aspecten en rekenmethode

te trekken. Op basis van een dergelijke methode kunnen door de markt verschillende uitwerkingen

worden ontwikkeld, bijvoorbeeld in de vorm van software-applicaties. Voor de kwalificatie hiervan kan

aangesloten worden bij de huidige werkwijze voor de controle van de EPG-software.

De vraag of dan gekozen moet worden voor het aanwijzen van een door derden ontwikkelde

bepalingsmethode, al dan niet met steun van de rijksoverheid, of dat de overheid deze methode zelf

moet laten ontwikkelen, is in deze studie niet aan de orde geweest en blijft dus open.

5.2 Aanbevelingen

Op basis van dit onderzoek wordt geadviseerd:

Het beleidskader verder te ontwikkelen en in te voeren ten einde een duidelijke onderscheid te

maken tussen beleidsmatige aspecten en een eigenlijke bepalingsmethode.

Om de consequenties voor de bouwsector en voor beheerders van bestaande gebouwen zo veel

mogelijk te bepreken, wordt geadviseerd het beleidskader gelijktijdig met een beoogde

herziening van de prestatie-eisen in te voeren. In de praktijk zal dit neerkomen op invoering

gelijktijdig met de BENG-eisen.

Bij de invoering van het beleidskader te kiezen voor het aanwijzen van één bepalingsmethode,

om de kosten die gepaard gaan met de randvoorwaarden voor meerdere methoden te vermijden

en tegemoet te komen aan de breed gedragen voorkeur van marktpartijen.

Deze bepalingsmethode vooralsnog te baseren op het berekenen van de energieprestatie.

Bovendien wordt geadviseerd na te gaan op welke termijn en tegen welke kosten een praktijkreferentie

op te bouwen is, zodat op termijn een bepalingsmethode kan worden ontwikkeld die zo nauwkeurig

mogelijk aansluit bij het werkelijk te verwachten energiegebruik.

Page 53: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 – 12 september 2016

Bijlage 1

Risico-analyse

Page 54: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 – 12 september 2016

Bijlage 1 Risico-analyse

B1.1 Achtergrond

Het nieuwe opzet voor een wettelijke eis aan de energieprestatie van gebouwen via het beleidskader

wijkt af van wat tot nu toe gebruikelijk is: het rechtstreeks aanwijzen van een bepalingsmethode via het

Bouwbesluit en de Regeling Bouwbesluit. Deze beleidswijziging houdt een aantal risico’s in, die al tijdens

de ontwikkeling van het kader kunnen optreden. De volgende risico’s worden onderscheiden:

vertraging;

ontbreken aanbod;

ontbreken draagvlak;

beleidswijziging.

Deze risico’s worden kort toegelicht, gevolgd door een terugvalscenario met voorstellen voor aanpassing

van de werkwijze, de beleidskeuzes of het implementatietraject.

B1.2 Risico’s

Vertraging

De ambitie is hoog, de oplossingsrichting is nieuw en planning is krap. Daarmee is op hoofdlijnen

geschetst waarom het risico op vertraging aanzienlijk is. Alle andere risico’s leiden elk tot vertraging,

maar vertraging is ook een risico in zichzelf.

Het interne risico (dat wil zeggen in de voortgang van het onderzoek door Nieman en de

projectgroep) kan beperkt worden door een voldoende projectmanagement, goede onderlinge

informatievoorziening en strikt aanhouden van overgekomen deadlines. De projectovereenkomst

biedt voldoende formele waarborgen; een terugvalscenario uitsluitend op grond van vertraging op

projectgroepniveau wordt daarom niet uitgewerkt.

Externe vertraging, anders dan wat onder de volgende punten wordt uitgewerkt, wordt niet

voorzien.

Vertraging ten gevolge van overmacht wordt niet uitgewerkt.

Ontbreken van aanbod

Doel van het beleidskader is om ruimte te bieden aan alternatieve bepalingsmethoden voor de

energieprestatie. De impliciete veronderstelling daarbij is dat er door marktpartijen verschillende

methoden zijn, of dat deze ontwikkeld worden. Als er in traject van wetvoorbereiding signalen komen dat

dit niet het geval is, of als dat wat ontwikkeld wordt de toets der kritiek niet kan doorstaan, dan kan het

beeld ontstaan dat doorontwikkeling van het kader zinloos zou zijn. Een bijzondere situatie zou zich voor

doen indien er geen enkele bepalingsmethode beschikbaar zou komen. Om dit risico te beperken, of tijdig

te kunnen handelen, zal direct vanaf de eerste versies van het beleidskader een quick scan worden

toegevoegd, om na te gaan of beschikbare methoden (of methoden die in ontwikkeling zijn) binnen het

kader toepasbaar zouden zijn. Aanbevolen wordt om tijdig een marktverkenning te laten uitvoeren welke

partijen een bepalingsmethode op de markt willen brengen voor de inwerkingstredingdatum.

Page 55: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 – 12 september 2016

Een bijzondere vorm van het ontbreken van aanbod, is wanneer bepalingsmethoden slechts bedoeld of

geschikt zijn voor een deel van de markt. Een voorbeeld is een methode die uitsluitend geschikt is voor

nieuwbouw. Dit aspect komt bij de ontwikkeling van het kader nader aan de orde.

Onafhankelijk van het aanbod zullen belangrijke delen van het kader hun waarde behouden, ten behoeve

van ontvlechting van beleid en bepalingsmethode. Dit wordt in het terugvalscenario uitgewerkt.

Consequentie van het ontbreken van aanbod is dat experimenteren met het kader in 2017, anders dan

een toets van de huidige bepalingsmethode aan het kader, dan niet mogelijk zal zijn.

Draagvlak

Diverse stakeholders vragen om vereenvoudiging van de bepalingsmethode voor de energieprestatie;

andere partijen bepleiten alternatieven. Het is onder meer vanuit deze signalen dat besloten is tot

ontwikkeling van het kader. Er bestaat echter ook draagvlak voor het traditioneel uitwerken van één

uniforme rekenmethode, vergelijkbaar met de huidige situatie. Niet uit te sluiten valt dat deze mening

post vat in belangrijke adviesorganen of, naar aanleiding van de beleidsbrief, in de Tweede Kamer. Het

terugvalscenario is dan vergelijkbaar met die bij het voorgaande punt. Echter de mogelijkheid om dit

sentiment te beïnvloeden ligt deels besloten in de opdracht tot ontwikkeling van het kader en de

draagvlakverwerving die er deel van uitmaakt.

Beleidswijziging

De ontwikkeling van een open beleidskader voor bepalingsmethoden voor de energieprestatie van

gebouwen is gebaseerd op een duidelijke beleidsmatige visie op de toekomst van de bouwregelgeving en

de rol van de overheid ten opzichte van de sector als geheel. Een beleidswijziging op dit vlak kan

consequenties hebben voor deze aanpak. Het valt echter te verwachten dat hierover pas meer

duidelijkheid komt na publicatie van het concept-beleidskader en dus na afronding van deze opdracht.

B1.3 Terugvalscenario’s

Doelstelling

Doelstelling van een terugval-scenario is het zoveel mogelijk alsnog realiseren van de

beleidsdoelstellingen die ten grondslag liggen aan de keuze voor de ontwikkeling van het beleidskade.

Terugvalscenario’s

Een aantal terugvalscenario’s is direct af te leiden uit de deelresultaten van de opdracht voor het

beleidskader. De scheiding publiek / privaat (ofwel beleid / markt) kan ook worden gerealiseerd als

slechts één bepalingsmethode wordt aangewezen. Binnen dit onderzoek worden daarvoor de nodige

handvatten ontwikkeld. Dat zelfde geldt voor de gebruikersprofielen. Deze deeluitkomsten kunnen in elk

geval gedeeld worden met de markt, meer precies met potentiële ontwikkelaars van bepalingsmethoden.

Page 56: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 – 12 september 2016

Er zijn daarnaast de volgende terugvalscenarios’s denkbaar:

1. Als het zich laat aanzien dat er slechts één bepalingsmethode wordt ontwikkeld die voldoet aan de

uitgangspunten, kan overwogen worden deze alsnog rechtstreeks aan te wijzen via de Regeling

Bouwbesluit (of de opvolger daarvan). De achterliggende beleidsdoelen worden dan alsnog

gerealiseerd, behoudens de gewenste diversiteit in bepalingsmethoden. Een alternatief is deze

methode wel toe te laten via het Kader, omdat dan de mogelijkheid voor de toekomst open wordt

gehouden om meerdere methoden toe te laten.

2. Als de implementatie van het beleidskader vertraging oploopt, kan tijdelijk gekozen worden voor

het rechtstreeks aanwijzen van één of meer bepalingsmethoden via de Regeling Bouwbesluit. Het

is afhankelijk van de inhoudelijke kwaliteit van die bepalingsmethoden of alle beleidsdoelen dan

gerealiseerd kunnen worden.

3. Wanneer de bepalingsmethoden nog niet gereed zijn ten tijde van het noodzakelijk moment van

aanwijzing (31-12-2018), kan voorlopig gebruik worden gemaakt van een transitietool die in

opdracht van RVO is ontwikkeld om deelresultaten uit NEN7120 (EPG) te transformeren tot de

BENG-eisen. Deze wordt momenteel gebruikt om bestaande projecten te ijken op de BENG-eisen

en de markt er de komende jaren mee te laten oefenen. Dit komt dan neer op het tijdelijk

verlengen van de aanwijzing van de EPG terwijl toch conform de concept wijziging van BB2012 de

BENG-eisen geïmplementeerd worden.

4. De meest bijzondere situatie doet zich voor als het zich laat aanzien dat er geen enkele

bepalingsmethode wordt ontwikkeld. Het ultieme terugvalscenario is dan een opdracht tot

ontwikkeling van een bepalingsmethode door BZK. Door het stellen van eisen als opdrachtgever

kan verzekerd worden dat de meeste beleidsdoelen gerealiseerd worden, behoudens de gewenste

diversiteit in bepalingsmethoden. Omdat deze opdracht dan pas in een laat moment zal worden

uitgegeven, is een combinatie met scenario 3) dan waarschijnlijk noodzakelijk.

5. Om te voorkomen dat scenario 3) of 4) zich voordoet, kan gekozen worden voor het mede-

faciliteren van een bepalingsmethode. In dat geval wordt zeker gesteld dat scenario’s 1) en 2)

uitvoerbaar zijn.

Page 57: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 – 12 september 2016

Bijlage 2

Verslag marktconsultatie

Page 58: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 – 12 september 2016

Bijlage 2 Verslag marktconsultatie

B2.1 Inleiding

Gedurende de ontwikkeling van het beleidskader voor de bepaling van de energieprestatie van gebouwen

is op twee momenten input gezocht van stakeholders uit de praktijk.

Aan het begin van het proces is bij een elftal partijen door middel van interviews een eerste

reactie gevraagd op het beleidsvoornemen, zoals dit was verwoord in de beleidsbrief van juli

2015. Bovendien is gevraagd naar voor die betrokken partij relevante randvoorwaarden voor een

nieuwe bepalingsmethode aan de hand van de ervaringen met de EPG.

Nadat het concept van het beleidskader, zoals verwoord in hoofdstuk 2 en 3 namens de

opdrachtgever is vastgesteld door de begeleidende projectgroep, is de hoofdlijn van het

beleidskader voorgelegd aan stakeholders tijdens de klankbordsessie BENG/EP op 27 juni 2016.

Van beide onderdelen is een verslag opgenomen in deze bijlage. In het geval van de interviews betreft dit

een samenvatting; de door de geïnterviewde geautoriseerde verslagen zijn ter inzage beschikbaar. Van

de klankbordsessie is alleen het deel wat betrekking heeft op het beleidskader energieprestatie

opgenomen.

B2.2 Samenvatting interviews

In het kader van dit onderzoek zijn, hoofdzakelijk in de periode oktober – december 2015, gesprekken

gevoerd met de volgende stakeholders:

J. Berben / Builddesk (materiedeskundige)

I. Kuijpers / DGMR (materiedeskundige / softwareleverancier)

M. Spiekman / TNO (onderzoek / lijn met CEN-EPBD)

C.P. Goossen – C. Rose / BouwNext - D.N.A. in de bouw (alternatieve bepalingsmethode)

N. Nelis / VACpunt Wonen (woonconsumenten)

M. Mooij – E. van Noort / DGBC (private bepalingsmethoden duurzaamheid)

P. v. Luijk / IBK – SBK (betrokken bij kwaliteitsborging)

R. Franken (Aedes) / Y. Pelser (Ymere) (corporaties)

C. Bouwens (Neprom)– J. de Vries (BPD) (ontwikkelaars)

A. Boerstra / BBA (adviseurs binnenklimaat)

A. Pastoors / beleidsmedewerker BNA (branchevereniging architecten) (januari 2016)

Uit deze gesprekken komt het volgende beeld naar voren:

Het beleidsvoornemen voor de ontwikkeling van het kader is bekend bij partijen die betrokken

zijn bij normalisatie, maar daar buiten nauwelijks. Bijvoorbeeld bij de branchevereniging van

architecten was zowel het beleidsvoornemen over te gaan tot BENG-indicatoren als opvolger van

de EPC en het voornemen te komen tot het beleidskader in het geheel nog niet bekend. Naar

aanleiding van het gesprek is actie ondernomen om hieraan meer bekendheid te geven onder

architecten.

Page 59: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 – 12 september 2016

Er is veel waardering en steun voor het loskoppelen van beleid en bepalingsmethode. Er zijn

suggesties gedaan over ‘wat hoort waar’; dat levert zinvolle input voor de nadere uitwerking.

Partijen uiten twijfel over het principe van een open kader met meerdere bepalingsmethoden,

met uitzondering van één partij die direct belanghebbend is vanwege de rekenmethode die zij

ontwikkelen (nZEB-tool). Het komt naar voren dat men deze beleidswijziging zich moeilijk voor

kan stellen.

De consequentie van de BENG-eisen wordt nog niet door iedereen doorzien, namelijk het feit dat

er een aparte eis gaat gelden voor het gebouwontwerp en de gebouwschil (energiebehoefte). Wie

dat inziet, geeft aan dat daarmee aan belangrijke bezwaren tegen de EPC tegemoetgekomen

wordt.

Er worden mogelijke knelpunten genoemd bij het parallel bestaan van meerdere

bepalingsmethoden; genoemde zaken:

Een bepalingsmethode is medebepalend voor de hoogte van een grenswaarde.

De koppeling met de praktijk is pas achteraf te maken. Er zijn vragen hoe dit bij oplevering kan

worden aangetoond.

De validatie van bepalingsmethode in combinatie met een koppeling met werkelijke

energieprestatie wordt als een uitdaging gezien. Door de verwevenheid met bewonersgedrag

wordt twijfel geuit of een koppeling met de werkelijkheid modelmatig wel in voldoende mate

mogelijk is.

Verwacht wordt dat er en zodanige spreiding van uitkomsten tussen verschillende

bepalingsmethoden zal ontstaan, dat daarmee alle uitkomsten ongeloofwaardig worden.

Marktpartijen vrezen gedwongen te worden in alle methoden te participeren / investeren.

Op basis van een of meer van de bezwaren wordt door veel partijen gepleit voor één

bepalingsmethode of rekenkern. Deze zou dan ter beschikking gesteld moeten worden en/of

onder auspiciën van de overheid ontwikkeld moeten worden en/of gefinancierd door de overheid

en/of aangewezen worden.

De pleitbezorgers van één rekenkern koppelen dit aan de opmerking dat de software / user-

interface voldoende differentiatie geeft, zoals de huidige variantie in EPC-software bewijst.

Er wordt gewezen op het belang van de samenhang tussen de methodiek van nieuw gebouwde en

bestaande gebouwen. In principe zou de energieprestatie van beiden op een gelijke manier

moeten worden bepaald.

VACpuntWonen wijst erop dat de BENG-eisen, hoewel een verbetering t.o.v. de EPC, geen

meerwaarde heeft voor de bewoner. Het zijn namelijk geen kWh zoals op de elektriciteitsmeter.

Aedes voorziet dat de aanpassingen van de bepalingsmethode van energieprestatie voor zowel

nieuwbouw als bestaande bouw grote impact heeft voor de corporatiesector. Als dat zo is, zijn zij

geen voorstander van een nieuw systeem. Een verbetering van de aansluiting tussen nieuwbouw

en bestaande bouw wordt wel waardevol gevonden.

Page 60: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 – 12 september 2016

B2.3 Verslag klankbordsessie

Omschrijving Klankbordsessie BENG/EP

Vergaderdatum en –tijd 27 juni 2016

Studie beleidskader Energieprestatie (Harm Valk)

De huidige bepalingsmethode is de NEN7120. Deze methode is zeer complex, bevat veel beleid, wordt

door weinig mensen begrepen en veel van de experts gaan nu met pensioen.

Het idee is nu om een beleidskader voor bepalingsmethoden voor de energieprestatie te ontwerpen

waarbinnen nieuwe bepalingsmethodes kunnen worden ontwikkeld (door de markt). Het beleid komt dan

in de regelgeving, de methoden zelf zijn beleidsvrij). Er worden meerdere bepalingsmethoden toepasbaar

die door marktpartijen kunnen worden ontwikkeld. De methoden moeten een procedure voor borging en

toetsing doorlopen om als toegestane methode te worden erkend. De anti-sjoemel controle zit in deze

procedure.

Deze eisen aan deze methoden zijn dat ze een betere aansluiting met de praktijk hebben doordat ze het

werkelijke energiegebruik benaderen, transparant en eenvoudig toepasbaar zijn. Deze eisen blijken op

gespannen voet met elkaar te staan. In de studie zijn diverse dilemma’s en knelpunten in kaart gebracht.

De conclusie lijkt te zijn dat als meerdere bepalingsmethoden binnen een kader worden toegestaan, er

een referentiedatabase nodig is waarin factoren (zoals locatie, klimaat, gedrag) die van invloed zijn op

het werkelijke energiegebruik in kaart worden gebracht, zodat verschillende methoden getoetst kunnen

worden aan het werkelijk energiegebruik.

Zonder een dergelijke database kun je verschillende methoden niet objectief toetsen en is het alternatief

dat er één rekenmethode ontwikkeld wordt, die alleen geschikt is om een theoretische energieprestatie

van een gebouw te toetsen aan een wettelijke eis.

Gerben2: De studie geeft inzicht in het krachtenveld. Het blijkt moeilijk om los te komen van de huidige

systematiek. Het bouwen van een gebruiksgegevensdatabase die op 1 januari 2021 gebruiksklaar is, is

zeer ambitieus maar mogelijk.

Het beslispunt is nu of we op de huidige manier doorgaan of dat we toestemming krijgen van de huidige

minister om te investeren. De behoefte aan duidelijkheid en eenvoud bij de toetsing en toepassing van

beleid is belangrijker dan een zeer nauwkeurige berekening.

2Bedoeld is dhr. Gerben Roest van het ministerie van BZK

Page 61: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 – 12 september 2016

Vragen en opmerkingen n.a.v. de studie beleidskader

Een dergelijk beleidskader is een noodzakelijke voorwaarde voor het toestaan van verschillende

methodes.

De methoden zullen ook innovatieve opties moeten kunnen meenemen.

Gelijkwaardigheidsbeginsel is een randvoorwaarde om te blijven innoveren.

De werkelijkheid als referentie is de ideale situatie. Geef één methode die goed is, de rest is

tijdverspilling.

Kan NEN dit tijdspad wel aan? NEN werkt traag; de bouw is ook traag.

Zet een groep experts bij elkaar zodat er snel een methode komt: NEN 2170 versie 2.0.

Stuur z.s.m. de bureaus het land in om de gegevens te verzamelen. Er is grote behoefte aan

werkelijkheid, want nu rekenen we met cijfers die niets betekenen.

CEN standards: het implementeren van de CEN-standards gaat niet om het maken van de

tabellen met Nederlandse uitgangspunten (de zogenaamde Annex A) maar om principes; het

blijkt dat de set van CEN standards die nu voorligt nog geen samenhangend systeem is.

Mooi systeem.

V: BZK is nu bezig met het kader. Wat is de vervolgstap? Het Ministerie van BZK moet een besluit nemen

hoe verder.

Page 62: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. Voorstel voor een beleidskader voor de energieprestatie van gebouwen

20150482 – 12 september 2016

Bijlage 3

Analyse ruimteverwarming

Page 63: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

KADER: RUIMTEVERWARMING

Aan : Ministerie van BZK

Referentie : 20150482

Behandeld door : Vestiging Zwolle / De heer ing. A.F. Kruithof

Datum : 4 januari 2016

Betreft : Kader toekomst energieprestatie; bepaling energiegebruik

ruimteverwarming

Inleiding

De bepalingsmethodiek voor het energiegebruik voor ruimteverwarming is uitgewerkt in deze

notitie. Diverse uitgangspunten die benodigd zijn in de bepalingsmethodiek, die zijn

gecategoriseerd:

Beleidsmatige uitgangspunten

Onderdeel van het gebruikersprofiel

Normatieve keuzes

(bouw)fysica

De arcering komt op diverse plaatsen in de notitie terug.

Stappen

De bepaling van het energiegebruik voor verwarming is opgesplitst in twee stappen:

1. Bepalen warmtebehoefte

2. Bepalen efficiëntie installatie

Door de uitkomst van deze stappen te combineren kan het energiegebruik voor ruimteverwarming

worden bepaald.

Seizoenmethode / maandmethode / uurlijkse methode

De berekeningsmethodiek moet het jaarlijkse energiegebruik bepalen. Het jaarlijkse energiegebruik

wordt bepaald door de som van het energiegebruik van het totaal aantal tijdsstapjes waarin de

berekening in is opgesplitst.

In de EPBD is aangegeven dat de methodologie voor het berekenen van de energieprestatie niet

enkel gebaseerd mag zijn op het seizoen waarin verwarming nodig is. Een verdere opsplitsing van

het jaar is niet voorgeschreven. Of en hoe de seizoenen (verder) opgesplitst moeten worden kan

een beleidskeuze zijn. Bij een verdere opsplitsing van het jaar kan bijvoorbeeld worden gedacht

aan een berekening met een maandmethode of een uurlijkse methode. Een keuze hierin is relevant

omdat die keuze voor een belangrijk deel bepaald welke uitgangspunten in het kader geformuleerd

moet worden. Denk bijvoorbeeld aan de meteorologische uitgangspunten die gebruikt moet worden

Page 64: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

NIEMAN GROEP B.V.

In ’t

Har

t va

n de

Bou

w

20150482 / … - 4 januari 2016 Pagina 2

maar ook de bepaling van de benuttingsfactor (aandeel van de warmtewinst dat nuttig wordt

gebruikt) is hier ook sterk van afhankelijk.

Bepalen warmtebehoefte

De warmtebehoefte wordt bepaald door de balans tussen de warmtewinst en het warmteverlies. De

warmtewinst en het warmteverlies zijn in de volgende figuur weergegeven. Dit is een

momentopname (wintersituatie); de netto warmtebehoefte gedurende een jaar moet worden

bepaald.

Bepaling warmtewinst

Bij de bepaling van de warmtewinst kan rekening worden gehouden met een aantal zaken:

Warmtewinst als gevolg van zoninstraling

Warmtewinst als gevolg van apparatuur (inclusief verlichting)

Warmtewinst als gevolg van personen

De bepalingsmethode (zoninstraling) en uitgangspunten (apparatuur en personen) zijn zaken die in

het kader vastgelegd moeten worden. Hierbij moet worden gedacht aan de volgende aspecten:

Zoninstraling: zonintensiteit gedifferentieerd per:

- Oriëntatie (per vier / acht / 360 oriëntaties / …)

- Hellingshoek (horizontaal – verticaal / per graad hellingshoek / …)

- Tijdseenheid (seizoen / maand / dag / uur / …)

De mate van zoninstraling wordt naast de hiervoor genoemde aspecten bepaald door het

gebouwontwerp. In de praktijk vindt er zoninstraling plaats via transparante constructies

(ramen) maar ook (in mindere mate) via niet-transparante constructies (wanden / daken

e.d.). De rekenresultaten worden beïnvloed door de mate dat de zoninstraling meegenomen

wordt; dit kan als beleidsmatige keuze worden gezien.

Interne warmtelast apparatuur (inclusief verlichting):

Page 65: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

NIEMAN GROEP B.V.

In ’t

Har

t va

n de

Bou

w

20150482 / … - 4 januari 2016 Pagina 3

- Apparatuur: de hoeveelheid geïnstalleerd vermogen van installaties is

gebruikersafhankelijk. Per gebruiksfunctie zal deze verschillen. Dat geldt ook voor de

gebruiksduur van de installaties. Ook hier geldt weer dat de tijdsstapjes (maandag / uur /

…) waarmee gerekend wordt relevant is. Voorbeeld: een wasmachine draait niet 24 uur per

dag, dat betekent dat de interne warmtelast hiervan bij een uurlijkse berekening anders

kan worden opgegeven dan bij bijvoorbeeld een maandelijkse berekening.

- Verlichting: het energiegebruik voor verlichting (vrijwel 100% interne warmtelast) is erg

gebruikersafhankelijk en lastig te voorspellen. Hiervoor kan per gebruiksfunctie een waarde

voor worden voorgesteld voor zowel het verlichtingsvermogen als voor de duur dat de

verlichting aan staat. Er kan er echter ook voor worden gekozen om dit gebruikerskenmerk

op te geven.

Warmtelast als gevolg van personen

- Aantal personen: de hoeveelheid aanwezige personen, en wanneer die aanwezig zijn moet

worden gedefinieerd. De hoeveelheid warmte die door een persoon wordt afgegeven is

afhankelijk van onder andere leeftijd, gezondheid en activiteit (metabolisme). Net als bij de

verlichting kan hiervoor een waarde voor worden gesteld maar er kan ook voor gekozen

worden om door een gebruiker een waarde in te laten voeren.

Bepaling warmteverlies

Bij de bepaling van het warmteverlies kan rekening worden gehouden met een aantal zaken:

Warmteverlies als gevolg van transmissie

Warmteverlies als gevolg van luchtstromingen (ventilatie / infiltratie / …)

Voor de bepaling van deze twee aspecten moet in het kader een aantal zaken worden vastgesteld:

Warmteverlies als gevolg van transmissie

Het warmteverlies in het stookseizoen vindt plaats via constructies en via lineaire of

puntvormige thermische bruggen (koudebruggen). In de EPBD (bijlage 1) is aangegeven dat

koudebruggen meegenomen moet worden in de bepaling van de thermische kwaliteiten van

een gebouw. Voor de bepaling van de warmteoverdracht door transmissie [W/K] kan worden

aangesloten bij de NEN 1068:2012 die op Europese normen is gebaseerd, dit zou echter

betekenen dat er duidelijk richting wordt gegeven aan de bepalingsmethodiek. Dit is een

beleidsmatige keuze.

Op het moment dat de NEN 1068 niet wordt aangestuurd dan moet in het kader stil worden

gestaan bij de randvoorwaarden die dan aan de bepaling van de warmteoverdracht door

transmissie gesteld moeten worden.

Naast de warmteoverdracht door transmissie is het temperatuurverschil tussen binnen en

buiten relevant. Dit zijn normatieve waardes die vastgesteld moeten worden die afhankelijk

Page 66: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

NIEMAN GROEP B.V.

In ’t

Har

t va

n de

Bou

w

20150482 / … - 4 januari 2016 Pagina 4

van de tijdsstapjes moeten worden vastgesteld (per maand / seizoen / uur / …). In de praktijk

is de binnentemperatuur in een gebouw niet overal gelijk; dat heeft invloed op het

warmteverlies. Bij het vaststellen van de gewenste binnentemperatuur kan dus rekening

worden gehouden met een binnentemperatuur die variabel is: als gevolg van zaken als ‘nacht-

of weekendverlaging’ maar ook omdat een slaapkamer van een woning over het algemeen

minder warm is dan in de woonkamer. Generieke uitgangspunten zijn hiervoor te formuleren

maar dat leidt tot een beperking van de vrijheid voor het ontwikkelen van een

bepalingsmethode. Dit is een beleidsmatige keuze.

Warmteverlies als gevolg van luchtstromingen

Op het moment dat er (tijdens het stookseizoen) koude lucht in een gebouw in komt dan

wordt die lucht opgewarmd. Dat kost energie; hoeveel is afhankelijk van de hoeveelheid lucht

dat het gebouw binnen komt en het temperatuurverschil tussen binnen en de lucht die het

gebouw binnen treedt.

Bij het temperatuurverschil is hiervoor al stilgestaan bij de bepaling van het warmteverlies als

gevolg van transmissie.

De hoeveelheid lucht die wordt opgewarmd wordt bepaald door verschillende debieten, in de

NEN 8088-1 is de bepaling van dat debiet beschreven voor de EPC-berekening. Er kan ervoor

worden gekozen worden om deze norm aan te sturen. Dan geldt, net als voor de NEN 1068

(bepalen warmteoverdracht door transmissie), dat dit duidelijk richting geeft aan de

bepalingsmethodiek. Dit is een beleidsmatige keuze.

Als de NEN 8088-1 niet wordt aangestuurd dat betekent dat voor het kader dat een groot

aantal aspecten gedefinieerd moet worden, een greep daaruit:

- Beleidsmatige uitgangspunten: minimale ventilatie (volgens bouwregelgeving?) of

werkelijke ventilatiedebiet. Rendement van warmteterugwinning: praktijkrendement of

rendement op basis van een voorgeschreven meetmethodiek.

- Onderdeel van het gebruikersprofiel: aantal personen, tijdsfractie (tijdsduur dat iemand

aanwezig is en op welk moment).

- Normatieve keuzes: efficiëntie van (sturing van) ventilatiesystemen.

- (bouw)fysica: waarderen voorverwarmen ventilatielucht als gevolg van bijvoorbeeld een

serre. Windsnelheid / winddruk. Invloed van infiltratie.

Page 67: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

NIEMAN GROEP B.V.

In ’t

Har

t va

n de

Bou

w

20150482 / … - 4 januari 2016 Pagina 5

Warmtebehoefte

Op het moment dat de tijdseenheden waarmee gerekend wordt voldoende klein zijn kan de

warmtebehoefte als volgt worden berekend:

� � � � � � � � ℎ � � � � � = � � � � � � � � � � � � � − � � � � � � � � � � �

Bij grotere tijdseenheden (> een uur) moet worden beoordeeld of de warmtewinst ook

daadwerkelijk nuttig is. Hiervoor moet dan een benuttingsfactor voor worden geïntroduceerd:

� � � � � � � � ℎ � � � � � = � � � � � � � � � � � � � − (� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � )

Bepalen efficiëntie installatie

Het bepalen van de efficiëntie van de installatie kan in drie delen worden opgeknipt:

Bepalen rendement opwekking warmte (installatie)

Bepalen rendement distributie warmte van de opwekker naar de warmteafgifte

Bepalen rendement warmteafgifte

Rendement opwekking warmte (installatie)

Het opwekkingsrendement van een verwarmingsinstallatie is een productkenmerk dat afhankelijk is

van verschillende project-specifieke kenmerken zoals de warmtebehoefte en de gewenste

temperatuur.

Praktijkrendementen van installaties zijn veelal niet beschikbaar, fabrieksrendementen zijn vaak

wel beschikbaar. De bepalingsmethode voor het vaststellen van het opwekkingsrendement is een

beleidskeuze.

Rendement distributie warmte

De warmte die geproduceerd is door de opwekker moet worden verplaatst naar de plaats in het

gebouw waar de warmte wordt afgegeven. Hierbij kan warmte verloren gaan, bijvoorbeeld op het

moment dat er sprake is van een collectieve warmteopwekker en er leidingen buiten het gebouw

Page 68: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

NIEMAN GROEP B.V.

In ’t

Har

t va

n de

Bou

w

20150482 / … - 4 januari 2016 Pagina 6

zijn gelegen, maar ook op het moment dat er binnen de woning warmte wordt afgegeven op een

plaats waar die niet nuttig gebruikt wordt.

Duidelijk moet zijn welke warmteverliezen meegenomen moeten worden in de beoordeling. Dit is

een beleidsmatige keuze. De wijze waarop de warmteverliezen bepaald worden kan op

verschillende manieren plaats vinden; dit kan normatief worden vastgelegd maar kan ook open

worden gelaten zodat het een fysische uitwerking in de bepalingsmethode wordt.

De efficiëntie van de verwarmingsinstallatie kan verbeterd worden door de toepassing van

bijvoorbeeld een zonnecollector. Net als bij het rendement van de opwekker geldt hierbij dat de

opbrengst van een zonnecollector veelal onder vastgestelde omstandigheden is bepaald. De

praktijkomstandigheden kunnen hiervan afwijken wat invloed heeft op de waardeering. De wijze

waarop het effect van een zonnecollector wordt bepaald kan op verschillende manieren plaats

vinden; dit kan normatief worden vastgelegd maar kan ook open worden gelaten zodat het een

fysische uitwerking in de bepalingsmethode wordt.

Rendement afgifte warmte

De warmte die door het distributiesysteem wordt geleverd wordt door warmteafgiftelichamen

(bijvoorbeeld een radiator, convector of betonkernactivering) afgegeven. Niet alle warmte die door

het distributiesysteem wordt geleverd wordt ook nuttig afgegeven. Dat kan bijvoorbeeld als gevolg

van een direct warmteverlies naar de buitenlucht / aangrenzende (onverwarmde) ruimten of omdat

de warmteafgifte niet goed is afgestemd op de warmtebehoefte.

Dit zijn aspecten die invloed hebben op het energiegebruik voor ruimteverwarming maar tegelijk

erg lastig te kwantificeren zijn. Als de invloed hiervan per bepalingsmethode wordt bepaald, en dus

niet in het kader wordt geregeld, dan leidt dat tot verschillende methodieken en dus ook tot een

verschil in waardering van het afgifterendement. Dit is een beleidsmatige keuze.

Energiegebruik voor ruimteverwarming

Het energiegebruik voor ruimteverwarming wordt bepaald door de combinatie van de

warmtebehoefte en het rendement van de installatie. Dit kan grotendeels in de

bepalingsmethodieken worden uitgewerkt.

Zwolle, 4 januari 2016

Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V.

De heer ing. A.F. Kruithof

Page 69: In 't Hart van de Bouw BELEIDSKADER ENERGIEPRESTATIE

Ò·»³¿² ο¿¼¹»ª»²¼» ײ¹»²·»«®­ ÞòÊò

Ê»­¬·¹·²¹ ˬ®»½¸¬

߬±±³©»¹ ìðð

б­¬¾«­ ìðîïé

íëðì ßß Ë¬®»½¸¬

Ì ðíðóîìï íì îé

Ê»­¬·¹·²¹ Æ©±´´»

Ü®ò Ê¿² Ô±±µ»®»² ó

Ý¿³°¿¹²»©»¹ ïê

б­¬¾«­ ìðïìé

èððì ÜÝ Æ©±´´»

Ì ðíèóìêé ðð íð