Impressiemanagement tijdens het selectie-interview: invloed van … · 2014. 12. 19. · positieve...

80
Universiteit Gent Faculteit Psychologie en Pedagogische wetenschappen Academiejaar 2013-2014 Tweede examenperiode Impressiemanagement tijdens het selectie-interview: invloed van machtsafstand Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Psychologie, afstudeerrichting Bedrijfspsychologie en Personeelsbeleid door: Davinia Tahon Promotor: Prof. Dr. Eva Derous

Transcript of Impressiemanagement tijdens het selectie-interview: invloed van … · 2014. 12. 19. · positieve...

  • Universiteit Gent

    Faculteit Psychologie en Pedagogische wetenschappen

    Academiejaar 2013-2014

    Tweede examenperiode

    Impressiemanagement tijdens het selectie-interview:

    invloed van machtsafstand

    Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van

    Master of Science in de Psychologie, afstudeerrichting Bedrijfspsychologie en

    Personeelsbeleid door:

    Davinia Tahon

    Promotor: Prof. Dr. Eva Derous

  • II

  • III

    Dankwoord

    Vooreerst wil ik graag een aantal personen bedanken die mij hebben bijgestaan in het tot

    stand brengen van deze Masterproef. Hun steun, medewerking en wijze raad hebben mij

    erg geholpen in het realiseren van dit eindresultaat.

    In eerst instantie wil ik mijn collega en medestudente Carmen Vanderkerken bedanken,

    die me hielp bij de dataverzameling en doorheen het verdere verloop van de masterproef

    ook steeds voor mij klaar stond.

    Verder gaat een grote mate van mijn dank uit naar de VDAB te Gent. In het bijzonder

    bedank ik Stien Mignauw, sollicitatiecoach bij de VDAB, wiens hulp voor het vinden van

    proefpersonen er grotendeels voor gezorgd heeft dat dit onderzoek uitgevoerd kon

    worden.

    Graag bedank ik ook mijn promotor, professor dr. Eva Derous. Zij gaf me steeds een

    antwoord op mijn vragen en voorzag efficiënte feedback waardoor ik dit project tot een

    goed einde kon brengen.

    Ook wil ik mijn vriend Orthens bedanken voor zijn hulp wanneer ik een probleem

    tegenkwam, in het bijzonder binnen het statistische gedeelte van deze masterproef en

    voor zijn onuitputtelijke inzet om mij steeds verder te motiveren.

    Tot slot bedank ik familie en vrienden, voor hun vertrouwen, steun en luisterend oor en

    voor het nalezen deze masterproef.

  • IV

  • V

    Abstract

    Deze studie onderzocht of het type interviewvraag (situationeel vs. gedragsgericht) en

    cultuur (gepercipieerde machtsafstand) een effect hebben op het soort IM tactieken die

    door sollicitanten gebruikt worden en op de beoordeling van sollicitanten. Er werd

    gebruik gemaakt van een quasi-experimenteel onderzoeksopzet met 110 participanten,

    waarvan 60 met een migratie-achtergrond (MG) en 50 participanten zonder migratie-

    achtergrond (ZMG). Ten eerste, tonen de resultaten aan dat een gedragsgerichte vraag

    meer zelfgericht en defensief IM uitlokt en dat een situationele vraag meer andergericht

    IM uitlokt. Verder werd er ook nagegaan of het gebruik van IM wel degelijk een

    positieve indruk bij de recruiter nalaat en aldus leidt tot positievere beoordelingen. Uit de

    resultaten bleek dat het gebruik van IM een gunstig effect heeft op de

    interviewbeoordeling, hieruit kunnen we afleiden dat sollicitanten er goed aan doen om

    gebruik te maken van IM tactieken tijdens het selectie-interview. Tot slot gingen we na of

    de individuele cultuur (gepercipieerde machtsafstand) van de sollicitanten invloed had op

    IM gebruik, en bekeken we type interviewvraag als mogelijke moderator. We vonden

    geen samenhang tussen de individuele cultuur en IM en daarnaast zagen we ook geen

    interactie-effecten met type vraag. Theoretische en praktische implicaties worden

    besproken.

  • VI

  • VII

    Inhoudstabel

    DANKWOORD .............................................................................................................. III

    ABSTRACT ...................................................................................................................... V

    LITERATUURSTUDIE .................................................................................................... 4

    HET SELECTIE-INTERVIEW ................................................................................................ 4 IMPRESSIEMANAGEMENT EN HET SELECTIE-INTERVIEW ................................................... 6

    Impressiemanagement. ................................................................................................. 6 Impressiemanagement en type vraag. .......................................................................... 9

    Impressiemanagement en interviewbeoordelingen. ................................................... 10 IMPRESSIEMANAGEMENT EN CULTUUR ........................................................................... 12

    Machtsafstand op nationaal niveau. .......................................................................... 13 Machtsafstand op individueel niveau ......................................................................... 14

    Machtsafstand op individueel niveau , Type Vraag en Impressiemanagement. ........ 15 LAND VAN HERKOMST EN HET SELECTIE-INTERVIEW ...................................................... 17

    Individuen met een migratie-achtergrond in België .................................................. 17

    METHODE ...................................................................................................................... 20

    PARTICIPANTEN .............................................................................................................. 20 DESIGN ........................................................................................................................... 21 PROCEDURE .................................................................................................................... 21

    MEETINSTRUMENTEN ..................................................................................................... 24

    ANALYSES ...................................................................................................................... 27

    RESULTATEN ................................................................................................................ 28

    BESPREKING EN CONCLUSIE .................................................................................. 38

    ALGEMENE BEVINDINGEN ............................................................................................... 39

    BEPERKINGEN EN SUGGESTIES VOOR TOEKOMSTIG ONDERZOEK ..................................... 45 STERKTES VAN HET ONDERZOEK ..................................................................................... 48 PRAKTISCHE IMPLICATIES ............................................................................................... 49 CONCLUSIE ..................................................................................................................... 51

    REFERENTIES ............................................................................................................... 52

    APPENDIX ...................................................................................................................... 62

  • VIII

  • 1

    Het doel van deze scriptie is na te gaan of de culturele achtergrond van sollicitanten

    (machtsafstand) en type van interviewvragen die gesteld worden door een recruiter een

    effect hebben op het gebruik van impressiemanagement (IM) tactieken in de job door

    sollicitanten en welke invloed het gebruik van IM heeft op de interviewbeoordeling.

    Verder trachten we te achterhalen of sollicitanten met een migratie-achtergrond (MG)

    vaker gediscrimineerd worden bij personeelsselectie (en het job interview in het

    bijzonder) dan sollicitanten zonder migratie-achtergrond (ZMG).

    Het selectie-interview is tot op heden nog steeds een populaire techniek waarmee job

    kandidaten worden beoordeeld op geschiktheid voor een bepaalde functie. Het is een van

    de meest gebruikte methoden naast het gebruik van CV’s en applicatieformulieren

    (Macan, 2009; Tross & Maurer, 2008).

    Aangezien het job interview een belangrijk medium is waarlangs job kandidaten een

    bepaalde functie trachten te verkrijgen, leidt dit bij veel sollicitanten tot een zekere

    prestatiedruk. Sollicitanten trachten aan de hand van impressiemanagement (IM) een zo

    positief mogelijk beeld van zichzelf over te brengen bij de interviewer. IM wordt

    omschreven als de bewuste of onbewuste pogingen van individuen om het beeld dat

    anderen van hen hebben, in sociale interacties, te controleren (Schlenker, 1980).

    Uit onderzoek blijkt dat deze technieken effectief een invloed hebben op het

    beslissingsproces van de interviewer (Barrick, Shaffer & DeGrassi, 2009). De relatie

    tussen IM en interviewbeoordelingen is al meermaals onderzocht (Lopes & Fletcher,

    2004). Zowel verscheidene verbale als non-verbale IM tactieken hebben een gunstig

    effect op de beoordeling van de kandidaat in het selectie-interview (McFarland et al,

    2005; Peeters & Lievens, 2006). De aangetoonde effectiviteit van IM tactieken kan voor

    sollicitanten een extra motivatie zijn om deze te gebruiken tijdens het selectie-interview.

    Het job interview is een selectie tool dat verschillende vormen kan aannemen.

    Een algemeen onderscheid kan gemaakt worden tussen gestructureerde en

    ongestructureerde interviews. Uit meta-analyses bleek dat gestructureerde interviews een

    hogere validiteit hebben en aldus verkozen worden boven ongestructureerde interviews

    (Huffcutt & Arthur, 1994; Hunter & Hunter, 1984; McDaniel, Whetzel, Schmidt &

    Maurer, 1994; Wiesner & Cronshaw, 1988; Wright, Lichtenfels & Pursell, 1989;

    Conway, Jako & Goodman, 1995; Marchese & Muchinsky, 1993). Tot de gestructureerde

    interviewvormen behoren onder andere het gedragsbeschrijvend interview of ‘Behavior

  • 2

    Description Interview’ (BDI) (Janz, 1982) en het situationeel interview (SI) (Latham,

    Campion et al, 1980). Het verschil tussen beide ligt in het soort vragen die gesteld

    worden aan de sollicitant, situationele vragen en gedragsgerichte vragen. Zoals hierboven

    al aangegeven pogen sollicitanten tijdens het selectie-interview hun beste beentje voor te

    zetten, door onder andere het gebruik van IM. Onderzoek heeft aangetoond dat de

    interview vorm (BDI en SI) een invloed heeft op welke IM tactieken de sollicitant

    hanteert (Peeters & Lievens, 2006). Het soort vragen in het selectie-interview beïnvloedt

    dus de keuze van het type IM.

    Welk soort IM wordt gebruikt, is ook afhankelijk van de cultuur waartoe de

    persoon behoort (Pandey, 1986). Hofstede is één van de pioniers in het onderzoek naar

    crossculturele groepen en organisaties en speelde een belangrijke rol in het ontwikkelen

    van een systematisch model voor het beoordelen en differentiëren van nationale culturen

    en organisatieculturen (Hofstede, 2010). Omwille van bovengenoemde redenen zal bij het

    bespreken van cultuurvariabelen in deze scriptie beroep gedaan worden op Hofstede’s

    cultuurmodel. Hofstede (2001) beschreef vijf cultuurdimensies (nl. collectivisme-

    individualisme, machtsafstand, onzekerheidsvermijding, mannelijkheid-vrouwelijkheid

    en lange- of korte-termijngerichtheid) die vaak gebruikt worden binnen cross-cultureel

    onderzoek. Deze dimensies blijken gerelateerd te zijn aan IM. Zo zal IM vaker

    voorkomen in collectivistische culturen dan in individualistische (Lalwani, Shavitt &

    Johnson, 2006). Naast individualisme-collectivisme is machtsafstand een van de

    belangrijkste culturele dimensies onderliggend aan de verschillen in overtuigingen en

    waarden tussen culturen (Goudbeek, Swerts & Wijst, 2013) In de literatuur is er al

    onderzoek gedaan naar de relatie tussen machtsafstand en IM op maatschappelijk niveau

    in de werkcontext. Zo vonden Drory en Zaidman (2001) dat Israëlische werknemers

    minder IM tactieken gebruikten dan Russische werknemers. De Israëlische maatschappij

    wordt namelijk gekenmerkt door een zeer kleine machtsafstand in tegenstelling tot de

    Russische cultuur die vrij hoog scoort op deze cultuurvariabele (Hofstede, 1980). Maar

    naast verschillen op maatschappelijk niveau bestaat er ook heel wat variatie tussen

    individuen op deze culturele dimensies (Clugston, Howell & Dorfman, 2000; Kirkman &

    Shapiro, 2001). Zo kunnen individuen met eenzelfde culturele achtergrond of binnen

    hetzelfde land toch verschillend scoren op machtsafstand (Savage, 2007). Voorgaand

  • 3

    onderzoek waarin machtsafstand op individueel niveau werd bestudeerd, richtte zich

    voornamelijk op de werkcontext (bijvoorbeeld Farh, Hackett & Liang, 2007)

    Over de relatie tussen individuele machtsafstand oriëntatie en het gebruik van IM is er

    weinig literatuur te vinden, deze studie zal het onderzoek hierover trachten te versterken.

    Verder zal in deze masterproef deze relatie meer exploratief onderzocht worden binnen

    de selectie-context, meer bepaald in het selectie-interview.

    Men moet ook rekening houden met het feit dat sollicitanten MG met een

    Belgische nationaliteit mogelijks oneerlijk beoordeeld worden in het selectie-interview.

    Zo werd etnische discriminatie al meermaals bewezen. Vooral sollicitanten van Turkse en

    Marokkaanse afkomst werden benadeeld bij rekruteringsbeslissingen (VDAB, 2001).

    Anno 2011 had bijna een kwart (24.3%) van de niet-werkende werkzoekenden in

    Vlaanderen een migratie-achtergrond, waaronder bijna de helft (46.4%) van Turkse en

    Marokkaanse afkomst waren (VDAB, 2012) In lijn met deze bevindingen zal hier verder

    onderzocht worden of naast Turkse en Marokkaanse sollicitanten ook sollicitanten MG

    uit andere landen minder goed beoordeeld worden in het job interview.

    In conclusie, het onderzoeksdoel in deze studie is om na te gaan of

    gepercipieerde machtsafstand en type vraag (situationeel/gedragsgericht) een invloed

    hebben op het gebruik van IM alsook om te kijken op welke manier land van herkomst en

    het gebruik van IM (verbaal/non-verbaal) invloed hebben op de interviewbeoordeling.

  • 4

    Literatuurstudie

    Het selectie-interview

    De beslissing om een job kandidaat al dan niet aan te werven kan op basis van

    verschillende selectie technieken, één daarvan is het selectie-interview. In het selectie-

    interview gaat men na of de job kandidaat over de geschikte competenties en

    kwalificaties beschikt noodzakelijk voor de functie. Aan de sollicitant worden een aantal

    functierelevante vragen gesteld. Op basis van de antwoorden die de kandidaat geeft,

    tracht men de toekomstige job prestatie te voorspellen (Mcdaniel, Whetzel, Schmidt, &

    Maurer, 1994). Dunnette en Bass (1963) stellen dat, voor het selecteren van werknemers,

    het job interview wereldwijd de meest gebruikte methode is. Latere studies tonen

    eveneens aan dat het selectie-interview één van de meest populaire tools blijft in

    organisaties om potentiële werknemers te selecteren en aan te werven (Posthuma,

    Morgeson, & Campion, 2002; Macan, 2009). Daarnaast verkiezen jobkandidaten zelf

    deze selectiemethode omdat ze het interview als meer rechtvaardig beschouwen dan

    andere selectieprocedures en ze eveneens ook verwachten dat ze als onderdeel van het

    selectieproces een interview zullen moeten afleggen (Macan, 2009; Hausknecht, Day, &

    Thomas, 2004; Lievens De Corte, & Brysse, 2003). Met betrekking tot de vorm kan een

    algemeen onderscheid gemaakt worden tussen gestructureerde versus ongestructureerde

    interviews. In verschillende studies die dit onderscheid onderzochten, wordt het gebruik

    van gestructureerde interviews sterk onderbouwd. Dit soort format (gestructureerd) zou

    betere psychometrische eigenschappen bevatten (o.a., hogere predictieve validiteit)

    (Arvey & Campion, 1982; Harris,1989; McDaniel, Whetzel, Schmidt, & Maurer, 1994)

    Daarnaast toont onderzoek ook aan dat beoordelingen over de kandidaat, die gemaakt

    worden op basis van een gestructureerd interview, een betere voorspelling vormen voor

    prestatie op de job, dan beoordelingen op basis van ongestructureerde interview (Macan,

    2009).

    De mate van structuur in het interview kan zowel betrekking hebben op de inhoud ervan

    (zoals: dezelfde vragen voor alle sollicitanten, de vragen baseren op job analyse) als op

    het evaluatieproces (zoals: meerdere interviewers gebruiken).

  • 5

    Binnen het gestructureerde interview kan verder nog een opdeling gemaakt

    worden in diverse soorten. Twee vaak besproken gestructureerde interviewtypes in de

    literatuur zijn het situationeel interview (SI) en het gedragsbeschrijvend of het ‘Behavior

    Description Interview’ (BDI).

    In het situationeel interview wordt aan de kandidaat hypothetische situaties

    voorgesteld, waarbij deze moet aangeven hoe hij/zij zich in de gegeven situatie zou

    gedragen (Latham et al., 1980). De bevraagde situaties zijn opgebouwd op basis van een

    kritieke incidenten analyse, en weerspiegelen dus situaties die zich in de functie zouden

    kunnen voordoen. In het situationeel interview focussen de vragen zich op toekomstig

    gedrag. Een voorbeeld van zo’n situationele vraag: ‘Stel dat u een meer ervaren

    werknemer heeft, die de standaard werkprocedures niet volgt en ervan overtuigd is dat

    zijn methode beter is. Zou u zijn methode gebruiken?’ (Delery, Wright, McArthur &

    Anderson, 1994; Robertson, Gratton & Rout, 1990; Stohr-Gillmore, Stohr-Gillmore &

    Kistler, 1990; Walters, Miller & Ree, 1993).

    Bij het gedragsbeschrijvend interview (Janz, 1982) ligt de focus op gedrag

    uitgevoerd in het verleden. In het gedragsbeschrijvend interview wordt aan sollicitanten

    gevraagd hoe ze zich in verleden gedroegen in een bepaalde hypothetische

    functierelevante situatie. Een voorbeeld van zo’n gedragsgerichte vraag: ‘Wat is de meest

    aanzienlijke actie die u in uw vorige job al heeft ondernomen om een medewerker uit de

    nood te helpen?’ (Green, Alter & Carr, 1993; Grove, 1981; Janz, 1982; Motowidlo,

    Carter, Dunnette, Tippins, Werner Burnett & Vaughan, 1992; Orpen, 1985; Pulakos &

    Schmitt, 1995). Men gaat hier uit van de veronderstelling dat gedrag uit het verleden

    waarschijnlijk de beste voorspeller is van gedrag in de toekomst (Pulakos & Schmitt,

    1995).

    Het is niet noodzakelijk zo dat het gedragsbeschrijvend interview enkel

    gedragsgerichte vragen bevat en het situationeel interview enkel situationele vragen.

    Binnen een gestructureerd interview kan men zowel gedragsgerichte als situationele

    vragen stellen (Latham, Pursell, Saari & Campion, 1980).

    In dit onderzoek zal de focus liggen op gestructureerde selectie-interviews, waarbij aan

    de sollicitant beide soorten gestructureerde vragen gesteld zullen worden.

    Zoals eerder vermeld, trachten sollicitanten een zo positief mogelijk beeld na te

    laten tijdens het selectie-interview. Dit doen ze door gebruik te maken van

  • 6

    beïnvloedingsstrategieën, namelijk IM tactieken die gericht zijn naar de interviewers

    (Gilmore & Ferris, 1989; Kacmar, Deleary & Ferris, 1992; Stevens & Kristof, 1995). In

    de volgende paragraaf wordt het concept impressiemanagement nader toegelicht.

    Impressiemanagement en het selectie-interview

    Impressiemanagement

    Impressie management (IM) kan gedefinieerd worden als het geheel van

    inspanningen van een persoon om bij een specifieke persoon of doelpubliek een (veelal

    positief) beeld van zichzelf te creëren (Bozeman & Kacmar, 1997; Schlenker, 1980). Via

    IM tracht de persoon de percepties van anderen, betreffende zijn gedrag, motivatie en

    andere karakteristieken zoals intellgentie en toekomstig potentieel, te beïnvloeden (Lopes

    & Fletcher, 2004). Er wordt verondersteld dat IM een alom vertegenwoordigd kenmerk is

    van vele interpersoonlijke interacties (Tetlock & Manstead, 1985).

    IM is al vaak onderzocht in de context van job interviews (Ellis, West, Ryan, &

    Deshon, 2002; Higgins & Judge, 2004; McFarland, Ryan, & Kirska, 2003; Proost,

    Schreurs, De Witte, & Derous, 2010) en prestatiebeoordelingen (Barsness, Diekmann, &

    Seidel, 2005; Bolino & Tunrley, 2003).

    Het selectie-interview is voor job kandidaten namelijk een situatie waarin ze erg

    gemotiveerd zijn hun best te doen om de gewenste uitkomst te bereiken, namelijk

    aangeworven worden voor de job (Delery & Kacmar, 1998). Tijdens het selectie-

    interview trachten ze een positieve indruk na te laten bij de recruiter door deze te

    beïnvloeden aan de hand van verschillende tactieken, waaronder IM (Gilmore & Ferris,

    1989; Kacmar, Deleary & Ferris, 1992; Stevens & Kristof, 1995). IM gebruik tijdens

    interviews komt zeer vaak voor, zo toonden empirische bevindingen aan dat kandidaten

    één of meer IM tactieken gebruikten tijdens interviews. (o.a Ellis et al, 2002; Stevens &

    Kristoff, 1995)

    Er bestaat een variatie aan IM tactieken die aangewend kunnen worden, die

    eveneens onderscheiden kunnen worden in verbale en non-verbale tactieken. In dit

    onderzoek maken we gebruik van een taxonomie die reeds in voorgaand onderzoek naar

  • 7

    selectie-interviews werd gebruikt (Ellis et al, 2002; Peeters & Lievens, 2006; Stevens &

    Kristof, 1995) (zie Appendix 1).

    Verbaal impressiemanagement. Binnen de verbale IM tactieken kan een

    onderscheid gemaakt worden tussen verschillende vormen. In de literatuur zijn al

    verschillende classificaties voorgesteld. Zo kunnen verbale IM tactieken bijvoorbeeld

    opgesplitst worden in twee grote categorieën namelijk zelfpromotietactieken (‘self-

    enhancement’) en ‘other-enhancement’ tactieken (Kacmar, Derly, & Ferris, 1992;

    Tedeschi & Melburg, 1984). Tedeschi and Melburg (1984) maakten een onderscheid

    tussen enerzijds assertieve tactieken en anderzijds defensieve tactieken.

    In dit onderzoek zullen we ons baseren op de categorisatie die Peeters en

    Lievens (2006) hanteerden in hun onderzoek. Zij maakten binnen de verbale tactieken

    onderscheid tussen defensieve en assertieve tactieken. Defensieve tactieken worden

    gebruikt om het eigen imago te beschermen of te herstellen. Tot defensieve tactieken

    behoren onder andere (a) excuses (‘excuses’), (b) rechtvaardigingen (‘justifications’) en

    (c) verontschuldigingen (‘apologies’) (Ellis et al, 2002). Bij het gebruik van (a) excuses

    beweert de sollicitant dat hij niet verantwoordelijk was voor een negatieve uitkomst of

    gedrag. Bij (b) rechtvaardigingen daarentegen aanvaardt de sollicitant

    verantwoordelijkheid voor een negatieve uitkomst of gebeurtenis maar suggereert dat het

    niet zo erg is als het lijkt. Bij het gebruik van (c) verontschuldigingen aanvaardt de

    sollicitant de verantwoordelijkheid voor een negatieve uitkomst of gebeurtenis en erkent

    ook de negatieve gevolgen van zo’n verantwoordelijkheid.

    In tegenstelling tot defensieve tactieken worden assertieve tactieken gebruikt

    door de sollicitant om op proactieve manier een gunstig beeld van zichzelf te bekomen bij

    de rekruteerder (Tedeschi & Melburg, 1984). Assertieve tactieken kunnen verder

    opgedeeld worden op basis van het subject waarop men focust namelijk zichzelf (zelf-

    georiënteerde tactieken of zelfpromotie) of de rekruteerder (ander-georiënteerde tactieken

    of vleierij).

    Ander-georiënteerde tactieken bestaan uit de subcategorieën (a) ‘other-enhancement’ en

    (b) meningconformiteit (‘opinion confirmity’), en worden gebruikt om sympathie bij de

    interviewer te winnen. Bij (a) ‘other-enhancement’ maakt de sollicitant een gunstige

    evaluatie van de interviewer door hem of de organisatie te complimenteren of flatteren. In

  • 8

    het geval van (b) meningconformiteit beweert de sollicitant bepaalde attitudes of waarden

    te bezitten die in overeenstemming zijn met die van de interviewer.

    Zelf-georiënteerde tactieken zijn tactieken die de sollicitant gebruikt om te tonen

    dat hij de gewenste kwaliteiten voor de job bezit (Kacmar et al, 1992). Deze tactieken

    bestaan eveneens uit verschillende subcategoriëen. Een eerste subcategorie betreft (a)

    zelfpromotie-uitingen (‘self-promotion utterances’), waarbij de sollicitant de interviewer

    ervan tracht te overtuigen dat hij over bepaalde algemene of specifieke vaardigheden

    beschikt. Een tweede subcategorie betreft (b) aansprakelijkheid (‘entitlements’), waarbij

    de sollicitant de verantwoordelijkheid voor een positieve uitkomst of gebeurtenis aan

    zichzelf toeschrijft, ook al is dit onverdiend. De derde subcategorie betreft (c)

    ‘enhancements’, waarbij de sollicitant de waarde van een positieve gebeurtenis waarvoor

    hij zelf verantwoordelijk was uitvergroot. Als laatste is er de subcategorie (d) het

    overwinnen van obstakels (‘overcoming obstacles’), waarbij de sollicitant beweert dat hij

    problemen of barrières, die vooruitgang richting een bepaald doel belemmerde, heeft

    kunnen vermijden of zou kunnen vermijden indien deze zich zouden voordoen.

    Non-verbaal Impressiemanagement. Non-verbale IM tactieken worden ook wel

    gedefinieerd als expressieve gedragingen. Dit type IM omvat alle non-verbale

    gedragingen waarmee de sollicitant bij de interviewer het beeld van zichzelf tracht te

    beïnvloeden. In dit onderzoek onderscheiden we volgende non-verbale IM tactieken:

    oogcontact (‘eye contact’), glimlachen (‘smiling’), bevestigend knikken (‘nodding

    affirmatively’), handbewegingen (zonder naar iets te wijzen) (‘hand gestures’) en

    handbewegingen gericht naar de interviewer (‘hand gestures towards the interviewer’)

    (Schlenker, 1980; Schneider, 1981, Peeters & Lievens, 2006). Non-verbale gedragingen

    zijn meer spontaan, maar toch slagen de meeste volwassenen erin om deze, in de context

    van zelfpresentatie, succesvol te reguleren (DePaulo, 1992).

    Positieve non-verbale gedragingen zoals het maken van oogcontact worden vaak

    gezien als uitingen van zelfzekerheid en competentie (Dipboye, 1992; Imada & Hakel,

    1977). Door het maken van oogcontact wordt de aandacht naar de sollicitant gericht. Men

    kan dit soort non-verbaal gedrag bijgevolg beschouwen als een zelf-georiënteerde

    strategie. Andere non-verbale gedragen zoals glimlachen en bevestigend knikken zijn

  • 9

    meer gefocust op de interviewer en wekken de indruk van enthousiasme, interesse en

    overeenstemming (Dipboye, 1992; Imada & Hakel, 1977).

    Impressiemanagement en type vraag

    In het selectie-interview vindt heel wat sociale interactie plaats. Dit creëert voor

    sollicitanten de ideale situatie om zich zo positief mogelijk voor te stellen en IM tactieken

    te gebruiken (Lievens & Peeters, 2006). Het soort IM tactieken die de sollicitant gebruikt

    is niet louter willekeurig, maar is afhankelijk van het interview format

    (gedragsbeschrijvend versus situationeel) (Ellis et al., 2002). De IM tactiek die wordt

    gebruikt in het selectie-interview hangt af van het soort vraag die wordt gesteld. Een type

    vraag kan het gebruik van IM tactieken meer onderdrukken of faciliteren dan een ander

    type (Ellis et al., 2002). Vorig onderzoek heeft hoofdzakelijk gepeild naar IM in

    gedragsbeschrijvende en situationele interviews, waarbij respectievelijk

    gedragsbeschrijvende en situationele vragen worden gesteld (Ellis et al., 2002;

    McFarland, Ryan, & Kriska, 2003, Stevens & Kristof, 1995). Zo vonden Ellis en

    collega’s (2002) dat vleierij (ander-georiënteerd) vooral gebruikt werd binnen het

    situationeel interview en zelfpromotie (zelf-georiënteerd) binnen het gedragsbeschrijvend

    interview. Soortgelijke resultaten werden gevonden door Peeters en Lievens (2006), zelf-

    georiënteerde en defensieve tactieken werden vooral gebruikt in het gedragsbeschrijvend

    interview, ander-georiënteerde tactieken vooral in het situationeel interview. Deze

    bevindingen bieden ondersteuning voor de ‘Expectancy-value’ theorie (Schlenker, 1980).

    Deze theorie stelt dat job kandidaten een gewenst beeld van zichzelf willen creëren en

    hiervoor gebruik maken van IM tactieken die overeenstemmen met de cues die ze

    opvangen uit de omgeving. Wanneer gevraagd wordt naar gedrag uit het verleden (i.e.

    gedragsbeschrijvend interview), dan zullen sollicitanten eerder zelfpromotietactieken

    gebruiken waarmee ze hun vroegere succesvolle prestaties in het licht zetten. Wanneer de

    vragen gericht zijn op toekomstig gedrag (i.e. situationeel interview), dan kunnen

    kandidaten zich conformeren aan de waarden van de organisatie en deze positief

    evalueren door gebruik te maken van vleierij (‘ingratiation’) tactieken (Ellis et al., 2002).

    Weinig onderzoek heeft zich al gericht op het gebruik van non-verbale IM

    tactieken in het situationeel en gedragsbeschrijvend interview. Maar men veronderstelt

  • 10

    dat er geen verschil is in het soort non-verbale IM tactieken die sollicitanten gebruiken bij

    situationele versus gedragsgerichte vragen (Lievens & Peeters, 2006).

    Op basis van deze bevindingen wordt het volgende verondersteld:

    Hypothese 1a: In het selectie-interview zullen sollicitanten na een situationele vraag meer

    verbaal ander-georiënteerde IM tactieken gebruiken.

    Hypothese 1b: In het selectie-interview zullen sollicitanten na een gedragsgerichte vraag

    meer verbaal zelf-georiënteerde en defensieve IM tactieken gebruiken.

    Impressiemanagement en interviewbeoordelingen

    Zoals aangegeven, trachten sollicitanten om een zo positief mogelijke indruk na

    te laten op de interviewer in het selectie-interview. Dit doen ze mede door het gebruik

    van IM tactieken (Gilmore & Ferris, 1989; Kacmar, Deleary & Ferris, 1992; Stevens &

    Kristof, 1995). Resultaten uit onderzoek naar de relatie tussen impressiemanagement en

    interviewbeoordelingen geven aan dat IM over het algemeen een invloed heeft op

    aanwervingsbeslissingen (Gilmore & Ferris, 1989; Kacmar & Carlson, 1999; Kacmar et

    al., 1992; Stevens & Kristof, 1995). Gilmore en Ferris (1989) vonden verder ook dat er

    een positieve relatie bestaat tussen het gebruik van IM tactieken en de beoordeling van

    het selectie-interview zelf.

    Een aantal onderzoeken focusten op het effect van specifieke verbale IM

    tactieken. Zowel vleierij als zelfpromotie zijn twee verbale IM tactieken die frequent

    gebruikt worden in selectie-interviews (Stevens & Kristoff, 1995).

    Onderzoeksbevindingen geven een positief verband weer tussen deze twee tactieken

    enerzijds, en interviewbeoordelingen (Ellis et al., 2002, Proost et al., 2010) en

    aanwervingsaanbevelingen (Gilmore & Ferris, 1989; Kacmar et al., 1992, Proost et al.,

    2010) anderzijds. Meer algemeen blijken IM tactieken waarbij de sollicitant op zichzelf

    focust (zelf-georiënteerd) meer effectief te zijn in selectie-interviews dan tactieken

    waarbij de sollicitant zijn focus richt op de interviewer (ander-georiënteerd) (Dipboye &

    Wiley, 1977; Kacmar & Carlson, 1999; Tullar, 1989).

  • 11

    Wat betreft non-verbaal IM bestaat er ook evidentie voor de positieve effecten

    ervan op beoordeling (McFarland et al., 2005). Eveneens toont onderzoek op consistente

    wijze aan dat warme non-verbale gedragingen, meer bepaald oogcontact, glimlachen,

    handbewegingen en bevestigend knikken, leiden tot betere interviewbeoordelingen

    (Anderson, 1991; Anderson & Schackleton, 1990; Brunett & Motowidlo, 1998). Warme

    non-verbale gedragingen zoals frequent oogcontact en glimlachen, leiden niet enkel tot

    positieve evaluaties door de interviewer, maar zorgen ook voor meer

    aanwervingsaanbevelingen (Gilmore & Ferris, 1989; Kacmar et al, 1992).

    Met betrekking tot de relatie tussen het type vraag, het soort IM tactiek en de

    effectiviteit ervan op de evaluatie van het selectie-interview, werden volgende resultaten

    in de literatuur gevonden. Sollicitanten kiezen voor de IM tactieken waarvan ze

    verwachten dat die het meeste invloed zullen hebben en hun waarde maximaliseren. Deze

    verwachtingen zijn in overeenstemming met de bevindingen van Peeters en Lievens

    (2006). Zelf-georiënteerde verbale IM tactieken hebben een positieve invloed op de

    evaluaties van de interviewer in gedragsbeschrijvende interviews. Terwijl ander-

    georiënteerde verbale tactieken meer positieve beoordelingen teweegbrengen in

    situationele interviews.

    Non-verbale IM tactieken beïnvloeden enkel de evaluaties van interviewers in

    het situationeel interview. In situationele interviews zijn de antwoorden vaak zodanig

    kort dat interviewers de sollicitant moeten beoordelen op basis van andere

    informatiebronnen zoals non-verbaal gedrag. Het feit dat non-verbale IM tactieken geen

    significante invloed hebben in gedragsgerichte interviews kan verklaard worden door het

    feit dat dit soort interviews voldoende verbale informatie voorziet om de sollicitant te

    beoordelen (Lievens & Peeters, 2006).

    Deze bevindingen in acht genomen, kan worden gesteld dat sollicitanten er baat

    bij hebben om IM tactieken (zowel verbaal als non-verbaal) te gebruiken in het selectie-

    interview. Het gebruik ervan leidt namelijk tot gunstigere beoordelingen door de

    interviewer. Volgende hypothesen worden daarom vooropgesteld:

    Hypothese 2a: Sollicitanten die verbale IM tactieken gebruiken tijdens het selectie-

    interview worden beter beoordeeld dan sollicitanten die dit niet doen.

  • 12

    Hypothese 2b: Sollicitanten die non-verbale IM tactieken gebruiken tijdens het selectie-

    interview worden beter beoordeeld dan sollicitanten die dit niet doen

    Weinig onderzoek heeft zich reeds gefocust op hoe de cultuur een invloed kan hebben op

    het soort IM tactieken die gebruikt worden in het selectie-interview. Het bestuderen van

    IM als een cultureel bepaald fenomeen is erg van belang gezien de toenemende mate van

    globalisatie van organisaties (Drory & Zaidman, 2001) en potentiele discriminatie van

    sollicitanten met een migratie-achtergrond (MG) (VDAB, 2001; Timmerman,

    Vanderwaeren & Crul, 2003; De Beyter & Verhees, 2011).

    Impressiemanagement en cultuur

    Verscheidene wetenschappers suggereren dat cultuur gerelateerd is aan

    impressiemanagement (Giacalone & Beard, 1994). Zo suggereert Pandey (1986) dat de

    keuze van het soort IM tactieken wordt beïnvloed door culturele trekken. De cultuur

    waarin men leeft, biedt een impliciete theorie over hoe men zich moet gedragen in

    verschillende situaties en hoe men het gedrag van anderen in deze situaties moet

    interpreteren (Keesing, 1974). Deze impliciete theorieën over de culturele codes, die men

    aanleert tijdens het socialisatieproces, verschillen van cultuur tot cultuur. Culturele codes

    kunnen vorm geven aan de betrokkenheid in IM gedrag (Drory & Zaidman, 2001)

    Hofstede (1980) definieerde cultuur als ‘het collectief programmeren van de

    geest wat de leden van een groep onderscheidt van een andere groep’. Hij stelde vijf

    dimensies voorop op basis waarvan landen van elkaar onderscheiden kunnen worden.

    Deze cultuurdimensies zijn: machtsafstand, individualisme-collectivisme, mannelijkheid-

    vrouwelijkheid, onzekerheidsvermijding en lange- of korte-termijngerichtheid.

    Verschillende onderzoeken tonen aan dat deze dimensies samenhangen met het

    gebruik van IM. Zo toont onderzoek aan dat collectivisme samenhangt met meer frequent

    gebruik van IM dan individualisme. Collectivisten blijken meer alert te zijn voor sociale

    normen en vertonen attitudes congruent met deze normen (Lalwani et al., 2006). Ook

    vonden Lalwani en collega’s (2006) dat collectivisten hoger scoorden op verschillende

    metingen van IM, in vergelijking met individualisten. Ander onderzoek toont aan dat

    individuen die leven in een samenleving met een grotere machtsafstand, het gebruik van

  • 13

    IM als meer legitiem beschouwen dan individuen in een samenleving met een kleinere

    machtsafstand (Bond, 1991).

    Machtsafstand op nationaal niveau

    Machtsafstand wordt gedefinieerd als de mate waarin minder machtige leden in

    een maatschappij ongelijkheid in macht aanvaarden en dit als normaal beschouwen

    (Hofstede, 2001). In culturen met een grotere machtsafstand is men ervan overtuigd dat

    macht ongelijk moet worden verdeeld en aanvaardt men een systeem dat differentieert en

    verschillen in rang benadrukt (Drory & Zaidman, 2001), in tegenstelling tot culturen met

    een kleinere machtsafstand waar men gelooft dat macht relatief gelijk moet worden

    verdeeld (Oetzel et al., 2001). Hofstede argumenteerde in één van zijn studies dat er

    binnen elke cultuur ongelijkheid bestaat maar niet elke cultuur dit in dezelfde mate

    tolereert(zoals geciteerd in Spencer-Oatey, 1997).

    Met betrekking tot de relatie tussen het gebruik van IM en machtsafstand

    suggerereerden Drory en Zaidman (2001) dat een grotere machtsafstand meer

    samenhangt met het gebruik van vleierij (ander-georiënteerd) en zelfpromotie (zelf-

    georiënteerd) dan kleinere machtsafstand. Zo vonden ze dat Israëlische werknemers, die

    gekenmerkt worden door kleinere machtsafstand op de werkplek, eerder onwillig waren

    om vleierij en zelfpromotie te gebruiken ten opzichte van hun baas. Russische migranten

    daarentegen die gekenmerkt worden door grotere machtsafstand gebruikten deze

    tactieken wel (Drory & Zaidman, 2001). Pandey (1986) suggereerde eveneens dat

    hiërarchische structuren, zoals we deze terugvinden in meer traditionele samenlevingen,

    eveneens gekenmerkt door een groter machtsafstand, het gebruik van vleierij tactieken

    mogelijks faciliteert. Naast vleierij is meningconformiteit ook een ander-georiënteerde

    IM tactiek die meer gebruikt wordt in samenlevingen gekenmerkt door een grotere

    machtsafstand. Deze samenlevingen zijn meer autoritair en benadrukken conformiteit en

    onderdanigheid (Merkin & Ramadan, 2010). Inwoners van landen die hoog scoren op

    machtsafstand proberen zo te handelen dat ze anderen niet benadelen en controversen

    veroorzaken, dit omwille van de behoefte die ze voelen om onenigheden met meerderen

    te minimaliseren en hun meerderen te plezieren (Karande, Rao & Singhapakdi, 2002). In

    samenlevingen met een kleine machtsafstand daarentegen zijn individuen eerder geneigd

    om hun eigen wil na te streven dan de regels en normen te volgen (Wang, 2009)

  • 14

    Aan heel wat landen werd reeds een score toegewezen op de

    machtsafstandsindex, zo heeft België bijvoorbeeld een score van 65, wat vrij hoog is en

    dus aantoont dat België eerder gekenmerkt wordt door een grotere machtsafstand. Israël

    daarentegen heeft slechts een score van 13 en wordt dus gekenmerkt door een kleinere

    machtsafstand (Meeuwesen, van den Brink-Muinen, & Hofstede, 2009; Shao, Rupp,

    Skarlicki, & Jones, 2013). Maar nog niet voor alle landen is een score op de

    machtsafstandsindex bekend, onder andere Afghanistan, Angola, Kosovo, die tevens deel

    uitmaken van deze studie, zijn nog niet mee opgenomen in deze index. Hoewel

    machtsafstand vaak wordt beschouwd op nationaal niveau, varieert het evenwel op

    niveau van de groep, organisatie, samenleving en het individu. Over deze verschillende

    analyseniveaus heen is machtsafstand ook gerelateerd aan verschillende criteria (Daniels

    & Greguras, 2014).

    Omwille van het gegeven dat niet voor alle landen in onze steekproef een score

    op de machtsafstandsindex bekend is en er ook individuele verschillen bestaan in

    machtsafstand, zal in deze studie gekeken worden naar machtsafstand op individueel

    niveau. Om een zicht te krijgen op de individuele machtsafstand oriëntatie wordt er

    gekeken naar de gepercipieerde machtsafstand van de participanten volgens hun score op

    een machtsafstand schaal.

    Machtsafstand op individueel niveau

    Machtsafstand werd hierboven al besproken als nationale cultuurdimensie, maar

    naast analyse op landniveau kunnen we deze dimensie ook bekijken op individueel

    niveau. Het is namelijk zo dat percepties van machtsafstand kunnen verschillen van

    persoon tot persoon ongeacht hun culturele of ethnische achtergrond (Savage, 2007). Een

    persoon kan dus inwoner zijn van een land dat hoog scoort op machtsafstand maar zelf

    eerder laag scoren op machtsafstand en vice versa. Aangezien een interviewsituatie

    betrekking heeft op individueel niveau, is het relevant om de individueel gepercipieerde

    machtstafstand in consideratie te nemen. Op individueel niveau kunnen we machtsafstand

    definiëren als de mate waarin een individu de ongelijke verdeling van macht in

    organisaties en andere instellingen aanvaardt (Farh et al., 2007). Verscheidene

    onderzoekers hebben machtsafstand al op individueel niveau onderzocht. Zo vonden

    Taras, Kirkman, en Steel’s (2010) in hun meta-analyse dat machtsafstand positief

  • 15

    gerelateerd is aan onder andere: vertrouwen, tevredenheid met job en baas, religiositeit en

    conformiteit en negatief gerelateerd is aan onder andere: emotionele uitingen, onethisch

    gedrag en het zoeken naar feedback. Machtsafstand is voornamelijk al bestudeerd binnen

    de werkcontext. Het is dan ook een erg relevante waarde binnen organisaties gegeven het

    feit dat macht in organisaties noodzakelijk oneerlijk wordt verdeeld (Farh et al., 2007) .

    Zo vonden Farh en collega’s (2007) dat ondergeschikten met een hoge machtsafstand

    oriëntatie het bestaan van hiërarchie herkennen en hier meer open voor staan en daarnaast

    ook respect tonen ten opzichte van hun meerdere en deze ook gehoorzamen. Daarentegen

    zijn ondergeschikten met een lage machtsafstand oriëntatie ervan overtuigd dat ze een

    gelijkwaardige status bezitten als hun meerdere en vinden ze het ook niet ongepast om

    het met diens mening oneens te zijn en hun eigen standpunt te verdedigen.

    Op basis van de hierboven besproken bevindingen betreffende de relatie tussen

    machtsafstand als nationale cultuurdimensie en IM en de relatie tussen machtsafstand op

    individueel niveau en verschillende uitkomstvariabelen, worden volgende hypotheses met

    betrekking tot individuele machtsafstand oriëntatie (i.e. gepercipieerde machtsafstand) en

    IM vooropgesteld:

    Hypothese 3a: Gepercipieerde machtsafstand is positief gecorreleerd aan het gebruik van

    verbaal IM.

    Hypothese 3b: Gepercipieerde machtsafstand is positief gecorreleerd aan het gebruik van

    de verbaal zelf-georiënteerde IM tactiek zelfpromotie

    Hypothese 3c: Gepercipieerde machtsafstand is positief gecorreleerd aan het gebruik van

    de verbaal ander-georiënteerde IM tactiek mening conformiteit.

    Machtsafstand op individueel niveau, type vraag en impressiemanagement

    Eerder werd al besproken op welke manier het soort vragen in het selectie-

    interview invloed hebben op het gebruik van IM. Zo vonden Ellis en collega’s (2002) en

    Peeters en Lievens (2006) dat ander-georiënteerde IM tactieken vooral gebruikt werden

    na situationele vragen en zelf-georiënteerde IM tactieken vooral gebruikt werden na

    gedragsgerichte vragen. Situationele vragen geven kandidaten de kans om zich te

    conformeren aan wat binnen de organisatie en dus ook door de interviewer als belangrijk

    wordt geacht (Ellis et al., 2002). Meningconformiteit is een ander-georiënteerde IM

    tactiek die individuen met een hogere score op machtsafstand wellicht meer gebruiken

  • 16

    aangezien ze streven naar zo weinig mogelijk meningsverschillen met hun meerderen

    (Karande, Rao & Singhapakdi, 2002). Situationele vragen in het selectie-interview

    zouden individuen met een hogere score op machtsafstand dus mogelijks nog meer

    kunnen aanzetten tot het gebruik van de ander-georiënteerde IM tactiek

    meningconformiteit.

    Kortom wordt er verondersteld dat individuen die hoger scoren op

    machtsafstand over het algemeen meer IM tactieken gebruiken dan individuen die lager

    scoren op machtsafstand aangezien ze het gebruik van IM als meer legitiem beschouwen

    (Bond, 1991). Maar de relatie tussen de score van het individu op machtsafstand enerzijds

    en het gebruik van verbaal IM, meer specifiek meningconformiteit, wordt verwacht nog

    sterker te zijn na een situationele vraag dan na een gedragsgerichte vraag. In het licht van

    deze veronderstellingen wordt daarom volgende hypothese opgesteld:

    Hypothese 4: Het effect van gepercipieerde machtsafstand op het gebruik van verbale

    IM-tactieken wordt gemodereerd door het type vraag. Na een situationele

    vraag zullen sollicitanten die hoger scoren op machtsafstand meer de

    verbaal ander-georiënteerde tactiek meningconformiteit gebruiken dan na

    een gedragsgerichte vraag, in vergelijking met sollicitanten die lager

    scoren op machtsafstand.

    Het gebruik van verbaal IM tijdens het selectie-interview heeft gunstige effecten op de

    interviewbeoordeling (Gilmore & Ferris, 1989). Men zou dus op basis van bovenstaande

    hypotheses kunnen veronderstellen dat sollicitanten die hoger scoren op machtsafstand en

    aldus meer IM gebruiken, ook beter beoordeeld zullen worden.

    Maar het selectie-interview is erg subjectief en beoordelingen kunnen

    onderhevig zijn aan discriminatie (Arvey, 1979). Heel wat onderzoek heeft zich al

    gefocust op ethnische scoreverschillen in het selectie-interview (De Meijer, Born,

    Terlouw & Molen, 2006). Zo vond Van den Berg (2001) een scoreverschil van .23 SD

    tussen ethnische minderheden en meerderheden, ten gunste van de meerderheidsgroep.

    Aangezien ook ethniciteit een belangrijke rol speelt in interviewbeoordelingen en er

    daarnaast ook een positieve trend is in het aantal mensen met een migratie-achtergrond in

    ons land (VDAB, 2012) zal hier een onderscheid gemaakt worden op basis van land van

    herkomst. Dit onderscheid wordt hieronder verder toegelicht.

  • 17

    Land van herkomst en het selectie-interview

    Individuen met een migratie-achtergrond in België

    In België is er een positieve trend over de jaren heen in het aantal buitenlandse

    nationaliteiten die vertegenwoordigd zijn. Onder andere leden van de niet-West-Europese

    landen: Marokko, Turkije zijn bij ons sterk vertegenwoordigd (Algemene Directie

    Werkgelegenheid en Arbeidsmarkt, 2009). Het aantal personen met een migratie-

    achtergrond (MG) blijft elk jaar stijgen, anno 2012 bestaat de bevolking in België al voor

    een kwart (24.7%) uit inwoners van niet-Belgische afkomst (VDAB, 2012)

    Omwille van het toenemend aantal personen in België die oorspronkelijk uit een

    ander land afkomstig zijn worden de personen in deze studie onderverdeeld op basis van

    land van herkomst. Er zal een onderscheid gemaakt worden tussen de personen die in

    België geboren zijn (individuen zonder migratie-achtergrond/ZMG) en de personen die in

    België wonen of werk zoeken maar uit een ander land afkomstig zijn (individuen met een

    migratie-achtergrond/MG).

    Het selectie-interview en discriminatie. Toenemende marktglobalisatie toont het

    belang aan van kennis over culturele verschillen tussen sollicitanten en hoe deze

    verschillen invloed kunnen hebben binnen het selectieproces. Het selectie-interview is

    relatief subjectief en beslissingen op basis van dit selectietool blijven onderhevig aan bias

    en discriminatie (Hausknecht, Day & Thomas, 2004).

    Discriminatie op de arbeidsmarkt in Vlaanderen werd al onderzocht door de

    VDAB (2001). Bevindingen uit dit onderzoek toonden aan dat Vlaamse werkgevers zich

    veeleer op etnische criteria baseren bij selectiebeslissingen dan op het CV of capaciteiten

    van de sollicitant. Vooral Marokkanen, Turken en Zuid-Europeanen worden

    gediscrimineerd op de arbeidsmarkt (Timmerman et al, 2003). De Beyter en Verhees

    (2011) kwamen in hun onderzoek tevens tot de bevinding dat Marokkaanse sollicitanten,

    in vergelijking met Belgische, minder goede interviewbeoordelingen kregen. Ook het

    beleidsrapport (2012) van de ‘European Migration Network’ (EMN) toont aan dat,

    ondanks de ‘Antiracismewet’ die dateert van 1981, er nog steeds sprake is van racisme en

    discriminatie tijdens de aanwerving, zowel in openlijke (directe) vormen als subtiele

    (indirecte) vormen (VDAB, 2012). Men spreekt van ‘directe’ discriminatie wanneer een

  • 18

    verboden onderscheidscriterium openlijk wordt toegepast. Bij ‘indirecte’ discriminatie

    worden toegelaten of schijnbaar neutrale onderscheidingscriteria toegepast, maar

    verkrijgt men dezelfde of gelijkaardige effecten als bij ‘directe’ discriminatie (Arrijn,

    Feld & Nayer, 1998)

    In deze studie zal onderzocht worden of naast sollicitanten uit Turkije en

    Marokko, ook andere sollicitanten MG minder goed beoordeeld worden in het selectie-

    interview. Dit enerzijds omwille van het groot aantal immigraties van personen met een

    niet-Belgische nationaliteit in België (anno 2011 waren dit er 138.071) (Vanduynslager,

    Wets, Noppe & Doyen, 2013) en anderzijds omdat het interessant kan zijn om breder en

    gevarieerder te kijken en ons niet te beperken tot de twee grote migrantengroepen (i.e.

    Turken en Marokkanen). Op basis van bovenstaande bevindingen wordt het volgende

    verondersteld:

    Hypothese 5: Sollicitanten zonder migratie-achtergrond (ZMG) zullen een betere

    interviewbeoordeling krijgen dan sollicitanten met een migratie-

    achtergrond (MG), wanneer ze beoordeeld worden door een interviewer

    zonder migratie-achtergrond (ZMG).

    Samengevat wordt er in Figuur 1 een overzicht gegeven van alle variabelen en

    hypotheses die in dit onderzoek getoetst worden.

    Figuur 1. Conceptueel model onderliggend aan deze studie.

  • 20

    Methode

    Participanten

    In totaal participeerden 110 personen in deze studie waarvan er 60 tot de

    doelgroep sollicitanten ZMG behoorde en 50 tot de doelgroep sollicitanten MG. Van de

    50 participanten MG vulden er 90% alle vragenlijsten in, de overige 10% vulden de

    vragenlijst die individuele machtsafstand oriëntatie (i.e. gepercipieerde machtsafstand)

    naging niet in, hun gegevens werden bijgevolg niet gebruikt bij het toetsen van de

    hypotheses omtrent deze cultuurdimensie.

    De doelgroep sollicitanten ZMG werd bereikt via mondelinge communicatie en

    Facebook en bestond hoofdzakelijk uit studenten van de Universiteit Gent. Deze groep

    bestond uit 28.3% mannen (n = 17) en 71.7% vrouwen (n = 43) met een gemiddelde

    leeftijd van 22.7 (SD = 1.36) gaande van 20 tot 29 jaar. Van deze groep kon 88.3% (n =

    53) zeer goed Nederlands en de gemiddelde score voor kennis van het Nederlands betrof

    4.94 (SD = 0.16) (berekend op basis van een Likert 5-puntenschaal). De meerderheid van

    deze groep (n = 54) is nog student en 83.4% (n = 50) is reeds in het bezit van een diploma

    hoger onderwijs.

    Het merendeel van de doelgroep sollicitanten MG werden benaderd via de

    Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling (VDAB), waar ze deelnamen aan

    sollicitatietrainingen en als onderdeel daarvan ook een oefeninterview aflegden. Deze

    groep bestond uit 44% mannen (n = 22) en 56% vrouwen (n = 28) met een gemiddelde

    leeftijd van 36 (SD = 9.26) gaande van 21 tot 59 jaar. Van deze groep kon slechts 10%

    zeer goed Nederlands in vergelijking met bijna de helft (46%) die matig tot zeer slecht

    Nederlands konden. De gemiddelde score voor kennis van het Nederlands betrof hier

    3.26 (SD = 0.92) (berekend op basis van een Likert 5-puntenschaal). De meerderheid van

    deze groep (n = 34) is werkloos en slechts 34% (n = 17) genoot hoger onderwijs. Verder

    was deze groep samengesteld uit personen afkomstig uit een range van verschillende

    landen. Van het totale aantal sollicitanten MG behoorde 20% (n = 10) tot de grote

    migrantengroepen Turkije (n = 9) en Marokko (n = 1), de andere 80% (n = 40) was

    afkomstig uit andere landen namelijk: Afghanistan, Angola, Armenië, Benin, Bhutan,

  • 21

    Burundi, China, Ghana, India, Indonesië, Iran, Kosovo, Kroatië, Marokko, Mauritanië,

    Rwanda, Senegal, Slovenië, Slowakije, Soedan, Somalië en Togo (zie Appendix 2).

    Design

    In deze quasi-experimentele studie werd er gebruik gemaakt van een gemengd

    factorieel design met ‘type vraag’ als binnen subject variabele bestaande uit twee niveaus

    (situationele vraag – gedragsgerichte vraag) en met machtsafstand op individueel niveau

    als continue, tussen subject variabele. Type IM (verbaal/non-verbaal) was de afhankelijke

    variabele (zie Hypotheses 1,3 en 4). Daarnaast werd ook het effect van type IM

    (verbaal/non-verbaal) enerzijds en land van herkomst anderzijds op beoordeling nagegaan

    (Hypotheses 2 en 5, respectievelijk).

    Procedure

    In dit onderzoek werd gewerkt met fictieve-interviews waarbij elke participant

    kwam solliciteren voor een fictieve vacature. Alle participanten kregen een aantal dagen

    op voorhand hun fictieve vacature, zodat ze zich al wat op het interview konden

    voorbereiden. Voor al de vacatures werd een fictieve bedrijfsnaam gebruikt zodat

    bepaalde vooringenomenheden ten opzichte van het bedrijf vermeden konden worden. De

    interviews werden afgenomen door semi-professionele interviewers. Dit waren twee

    studenten bedrijfspsychologie en personeelsbeleid met reeds een korte ervaring in

    rekrutering en selectie. De interviews werden eveneens opgenomen met een camera zodat

    de semi-professionele beoordelaars de opnames achteraf konden coderen. De planning

    van de interviews, de interviewsetting en fictieve vacatures waarvoor de participanten

    kwamen solliciteren verschilden licht tussen de groep participanten ZMG en de groep

    participanten MG.

    Interviews met de groep participanten ZMG werden gepland via een online

    planningstool. Deze groep bestond voor een groot deel uit studenten, een kleiner deel

    waren jongeren die reeds afgestudeerd waren en al werkten of naar werk op zoek waren.

    De participanten werden telkens afwisselend geïnterviewd, in het skillslab van de

    Universiteit Gent, door één van de twee semi-professionele interviewers. Voor deze

  • 22

    groep werden in totaal vijf verschillende fictieve vacatures voorzien. Aangezien een groot

    deel van deze groep studenten (en een aantal afgestudeerden) bedrijfspsychologie en

    personeelsbeleid waren, werden er voor hen drie vacatures voorzien die aansloten bij hun

    opleiding namelijk: een vacature voor een recruiter, HR assistant en payroll officer. Deze

    vacatures werden ad random verdeeld onder de participanten. Een ander deel van de

    groep participanten ZMG bestond uit studenten klinische psychologie, voor hen werd een

    vacature voor gezinsbegeleider voorzien. De overige participanten kregen een vrij

    algemene vacature namelijk voor marketing manager.

    Interviews met de groep participanten MG werden afgenomen op het moment

    dat ze het oefeninterview aflegden bij hun deelname aan de sollicitatietraining,

    georganiseerd door de VDAB te Gent. Deze groep bestond dus hoofdzakelijk uit

    personen die deelnamen aan deze trainingen. Participanten binnen deze groep werden

    door twee personen tegelijkertijd geïnterviewd namelijk: afwisselend één van de twee

    semi-professionele interviewers en de verantwoordelijke voor de sollicitatietrainingen

    binnen de VDAB. Voor deze groep werden eveneens vacatures opgesteld die aanleunden

    bij de job interesses van de persoon en/of de opleiding die de persoon genoten had.

    Vacatures voor deze groep waren onder andere: keukenhulp, poetshulp,

    productiearbeider.

    Voordat het interview van start ging, kregen alle participanten eerst een

    toestemmingsformulier om te ondertekenen (zie Appendix 3). In dit formulier werd het

    doel van het onderzoek uitgelegd, er werd gebruik gemaakt van een ‘coverstory’ om

    sociaal wenselijk antwoorden zoveel mogelijk te vermijden. Aan de participanten werd

    namelijk meegedeeld dat ze deelnamen aan een onderzoek naar de invloed van uiterlijke

    kenmerken van de interviewer op interviewprestatie. Ook werd aan alle participanten

    gevraagd om zich zo goed mogelijk in te leven in de situatie en zich voor te bereiden op

    het selectie-interview alsof het een reële sollicitatie was. Verder werd aangegeven dat het

    interview zou worden opgenomen en de vertrouwelijkheid en anonimiteit van de

    gegevens en hun verwerking werd gegarandeerd.

    Er werd gewerkt met gestructureerde interviews omdat deze een hogere

    betrouwbaarheid en predictieve validiteit hebben dan ongestructureerde interviews

    (McDaniet et al., 1994). Voor beide groepen sollicitanten startte elk interview met drie

    algemene vragen namelijk: ‘Stel jezelf eens voor’, ‘Geef eens drie positieve en drie

  • 23

    negatieve punten van jezelf’ en ‘Waarom zouden we voor jou moeten kiezen’.

    Vervolgens werden aan elke participant twee gedragsbeschrijvende en twee situationele

    vragen gesteld. Om de invloed van mogelijke leereffecten op het meetresultaat te

    minimaliseren, werden de situationele en gedragsgerichte vragen ‘gecounterbalanced’.

    Als laatste werd nog een vierde algemene vraag gesteld namelijk: ‘Heeft u nog vragen’.

    Na afloop van het interview werd aan participanten gevraagd nog een korte vragenlijst in

    te vullen die peilde naar hun individuele machtsafstand oriëntatie. Als laatste werden ook

    nog een aantal demografische gegevens van de participant bevraagd, zoals land van

    herkomst, huidige werkstatus, leeftijd (zie Meetinstrumenten). De participanten die

    geïnteresseerd waren in de resultaten van het onderzoek, of achteraf hun eigen filmpje

    nog eens wilden herbekijken, konden hun gegevens achterlaten om achteraf op de hoogte

    te worden gebracht.

    Nadat alle interviews waren afgenomen, werden alle filmpjes beoordeeld op

    algemene interviewprestatie en het gebruik van IM tactieken. Alle opnames werden

    zowel beoordeeld door een semi-professionele en een professionele beoordelaar. De

    semi-professionele beoordelaar is een 2e master student bedrijfspsychologie en

    personeelsbeleid van 24 jaar die reeds drie maanden werkervaring heeft in rekrutering en

    selectie. De professionele beoordelaar is een man van 52 jaar met 28 jaar ervaring in HR

    in internationele bedrijven. Vooraleer het coderen van start ging, werden de beoordelaars

    ingelicht over wat IM is en de verschillende vormen ervan, mede aan de hand van

    duidelijke voorbeelden. Verder kregen ze ook instructies over de wijze waarop ze

    moesten scoren. Alle filmpjes werden door beide beoordelaars zowel gescoord op verbaal

    als non-verbaal IM. Verbale IM tactieken werden gecodeerd door enkel te luisteren naar

    de opnames en niet te kijken naar het beeld. Non-verbale tactieken werden gecodeerd

    door enkel de opnames te bekijken en het geluid af te zetten. Elke participant kreeg van

    beide beoordelaars ook een algemene interviewbeoordeling.

    Achteraf werden al de verbale en non-verbale coderingen van beide beoordelaars per

    participant vergeleken. Wanneer bepaalde coderingen verschillend waren, kwamen de

    beoordelaars tot een consensus over de finale codering, indien nodig werden hiervoor de

    filmpjes van desbetreffende participant opnieuw bekeken.

  • 24

    Meetinstrumenten

    Gepercipieerde machtsafstand. Om de perceptie van machtsafstand bij de

    participanten na te gaan, werd er gebruik gemaakt van 6 items (ontleend aan: Dorfman &

    Howel, 1988) die beoordeeld werden op een Likert 7-puntenschaal (1 = helemaal niet

    akkoord, 7 = helemaal akkoord). Een voorbeelditem is: ‘Managers should make most

    decisions without consulting subordinates’. De betrouwbaarheid (Cronbach’s apha) van

    deze vragenlijst was .79. In deze studie werd een Engelstalige en Nederlandstalige versie

    van de vragenlijst voorzien (zie Appendix 4). Participanten konden zelf kiezen welke

    versie ze invulden. De originele Engelstalige versie van Dorfman en Howell werd door 5

    personen ingevuld, de aangepaste Nederlandstalige versie werd door 100 personen

    ingevuld. Vijf overige participanten vulden deze vragenlijst niet in en hun gegevens

    werden bijgevolg niet gebruikt bij het toetsen van de hypotheses omtrent gepercipieerde

    machtsafstand.

    Demografische gegevens. Aan de kandidaten werd gevraagd om een kleine

    vragenlijst in te vullen waarin een aantal demografische gegevens bevraagd werden (zie

    Appendix 5). Geslacht, opleidingsniveau (hoogste behaalde diploma) en huidige

    werkstatus werden bevraagd aan de hand van vooropgestelde categorieën. Zo kon men bij

    huidige werkstatus bijvoorbeeld ‘werkloos’, ‘werkend’ of ‘student’ aanduiden.

    Taalvaardigheid, meer bepaald kennis van het Nederlands, werd bevraagd op basis van

    drie items (lezen, schrijven, spreken) waarop de participanten zichzelf beoordeelden aan

    de hand van een Likert 5-puntenschaal (1 = zwak, 5 = moedertaal). De betrouwbaarheid

    voor deze schaal is zeer hoog, Cronbach’s alpha is .94. Verder werden ook leeftijd, land

    van herkomst en nationaliteit bevraagd.

    Opleidingsniveau, kennis van het Nederlands (taalvaardigheid) en land van

    herkomst werden in deze studie opgenomen als controlevariabelen.

  • 25

    Land van herkomst. Om na te gaan in welk land de participant geboren is werd

    land van herkomst bevraagd in de demografische vragenlijst, zoals hierboven reeds werd

    aangegeven. Via dummycodering werden er voor deze variabele twee categoriëen

    aangemaakt namelijk: België en niet-België, zodat op die manier een onderscheid

    gemaakt kon worden tussen enerzijds participanten met België als land van herkomst en

    anderzijds partcipanten met een ander land van herkomst (i.e. niet-België).

    Codering van IM tactieken. Het gebruik van verbale en non-verbale IM tactieken

    in het selectie-interview werd geëvalueerd aan de hand van een coderingsformulier

    ontleend aan Peeters die dit ook gebruikte bij het onderzoek van Peeters en Lievens in

    2006 (zie Appendix 6). Op dit formulier zijn de verschillende IM vormen aangegeven

    volgens hun onderverdelingen zoals eerder besproken in de literatuur. Binnen de verbale

    IM tactieken kan men aldus drie subcategorieën onderscheiden, namelijk zelf-

    georiënteerd IM, ander-georiënteerd IM en defensief IM. Verder gingen Peeters en

    Lievens (2006) ook de fysieke aantrekkelijkheid en professionele verschijning van de

    participanten na, deze variabelen werden hier niet beoordeeld wegens niet relevant voor

    dit onderzoek en aldus weggelaten uit het coderingsformulier. Voor een correcte

    beoordeling werd een instructieformulier voorzien alsook een coderingsschema waarbij

    alle tactieken werden gedefinieerd en verduidelijkt aan de hand van voorbeelden.

    Verbaal en non-verbaal IM werden gecodeerd op het aantal keer (frequentie) dat

    elke tactiek gebruikt werd tijdens het hele interview. Voor de verbale IM tactieken werd

    bij de codering verder een onderscheid gemaakt op basis van de verschillende types

    vragen (algemeen, situationeel, gedragsgericht) in het selectie-interview, zodat bij elke

    soort vraag de frequentie kon worden weergegeven. Voor de non-verbale IM tactieken

    werd geen onderscheid gemaakt in type vragen en bekwam men één frequentie voor elke

    non-verbale IM tactiek. Het maken van een onderscheid tussen de verschillende soorten

    vragen was hier moeilijk aangezien men bij het coderen van non-verbaal IM enkel naar

    de opname keek zonder geluid. Er moet worden opgemerkt dat, ten gevolge van de

    codering, de frequenties van non-verbale IM tactieken in het algemeen hoger zullen

    liggen dan de frequenties van verbale IM tactieken. De frequentie van de non-verbale IM

    tactiek ‘glimlachen’ bijvoorbeeld wordt geteld telkens een kandidaat méér glimlacht dan

    net ervoor of de mond eventjes weer in gewone positie heeft gezet en dan weer glimlacht.

  • 26

    Er kan dus verwacht worden dat het gemiddelde van de frequenties voor verbaal IM

    hoger zal liggen dan voor non-verbaal IM. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid voor de

    frequentie van verbaal IM bedroeg ICC(3,2)=.92 en voor non-verbaal IM, ICC(3,2)=.97.1

    Verder werd, zowel voor verbaal als non-verbaal IM, ook een tijdsindicatie

    gemaakt van de totale duur dat de kandidaat gebruik maakte van elke tactiek (verbaal en

    non-verbaal) gedurende het ganse interview. Deze tijdscodering werd gemeten aan de

    hand van een Likert 5-puntenschaal (1 = nooit/zeer kort, 5 = zeer lang). De

    interbeoordelaarsbetrouwbaarheid voor de duur van verbaal IM bedroeg ICC(3,2)=.90 en

    voor non-verbaal IM, ICC(3,2)=.80.2 De Cronbach’s alpha’s voor zelf-georiënteerd IM,

    ander-georiënteerd IM en defensief IM bedragen .57, .23 en .39 respectievelijk. De reden

    waarom interne consistenties hier niet erg hoog liggen kan verklaard worden door het feit

    dat kandidaten ervoor kunnen kiezen om een bepaalde type IM meer of minder te

    gebruiken.

    Algemene beoordeling. De algemene interviewbeoordeling van de kandidaten

    werd gemeten door middel van drie items (ontleend aan: Peeters & Lievens, 2006) die

    beoordeeld werden op een Likert 7-puntenschaal (1 = slecht, 7 = uitstekend). De items

    waren ‘Op basis van het interview, hoe beoordeel je de algemene bekwaamheid van de

    kandidaat’, ‘Hoe beoordeel je deze kandidaat in het algemeen’ en ‘Hoe was de prestatie

    van de kandidaat tijdens het interview’ (zie Appendix 6). De betrouwbaarheid van deze

    schaal in deze studie lag hoog, Cronbach’s alpha was .91. De

    interbeoordelaarsbetrouwbaarheid was eveneens hoog, namelijk ICC=.80.

    1 Voor frequentie van verbaal IM en non-verbaal IM werden geen Cronbach’s alpha’s berekend aangezien

    deze variabelen somscores vormen van variabelen die verschillende concepten meten. Voor frequentie van

    de drie subcategorieën van verbaal IM (zelf-georiënteerd, ander-georiënteerd, defensief) werden eveneens

    geen Cronbach’s alpha’s berekend, deze variabelen vormen namelijk somscores van aantallen, meer

    bepaald het aantal keer een bepaalde IM tactiek werd gebruikt.

    2 Voor duur van verbaal en non-verbaal IM werden, omwille van dezelfde reden als bij frequentie, geen

    Cronbach’s alpha’s berekend. Voor de drie subcategoriëen van verbaal IM werden de Cronbach’s alpha’s

    wel berekend.

  • 27

    Analyses

    Door middel van SPSS V.22 werden in eerste instantie de schaalscores en

    standdaardddeviaties berekend voor de schalen die gebruikt werden in dit onderzoek.

    Eveneens werden ook de Pearson/Spearman correlaties berekend van de schalen die

    gebruikt werden. De hypotheses werden getoetst door gebruik te maken van (Repeated

    measures) ANOVA, (hiërarchische) regressieanalyses en (mixed) ANCOVA. In deze

    analyses werd het verband onderzocht tussen twee afhankelijke variabelen (i.e. IM en

    interviewbeoordeling), vier onafhankelijke variabelen (i.e. type vraag, gepercipieerde

    machtsafstand, land van herkomst en IM), één moderator (i.e. type vraag) en drie

    covariaten (i.e. kennis van het Nederlands, opleiding en land van herkomst).

  • 28

    Resultaten

    Descriptieven

    In Tabel 1 worden de gemiddelden, standaarddeviaties en correlatiecoëfficiënten

    van de onderzochte variabelen weergegeven. De correlaties tussen land van herkomst

    enerzijds en leeftijd (r =.73, p

  • 29

    daarentegen vertoonden geen relatie met gepercipieerde machtsafstand (rzelf-georiënteerd =.15,

    ns; rzander-georiënteerd = .02, ns). De duur van non-verbaal IM vertoonde eveneens geen

    samenhang met gepercipieerde machtsafstand (r =.14, ns).

    Ten slotte zien we tussen de verschillende IM variabelen onderling een sterke

    samenhang. Zo zien we in Tabel 1 een sterke positieve correlatie tussen de frequentie en

    de duur van verbaal IM (r =.86, p < .01) en tussen de frequentie en de duur van non-

    verbaal IM (r =.68, p < .01). Verder zien we voor verbaal IM een positieve samenhang

    tussen de subcategorie zelf-georiënteerd IM enerzijds en ander-georiënteerd IM en

    defensief IM anderzijds, zowel voor frequentie (zelf-georiënteerd en ander-georiënteerd,

    r =. 21, p

  • 30

    Tabel 1.

    De gemiddelden, standdaardeviaties en Spearman/Pearson correlaties tussen de onderzochte variabelen

    M SD 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18

    1 Geslachta - - -

    2 Land van herkomstb - - -.16 -

    3 Opleidingc - - .15 -.45** -

    4 Werkstatusd - - .14 -.76** .38** -

    5 Leeftijd 28.75 9.16 -.16 .73** -.46** -.67** -

    6 Kennis Nederlands 4.18 1.05 .25** -.80** .51** .79** -.73** (.94)

    7 Gepercipieerde

    machtsafstand 14.65 4.90 -.12 .70** -.49** -.65** .68** -.66** (.79)

    8 Beoordeling 4.53 1.28 .07 .01 .18 .06 .13 .10 -.02 (.91)

    9 Verbaal IM (F) 7.48 3.90 -.10 .38** -.12 -.26** .37** -.33** .26** .60** -

    10 Zelf-georiënteerd IM 6.26 3.19 -.12 .36** -.10 -.25** .37** -.32** .26** .61** .95** (.57)

    11 Ander-georiënteerd IM 0.40 0.72 .02 .05 -.04 .03 .03 .04 -.03 .31** .37** .21* (.23)

    12 Defensief IM 0.82 1.08 -.04 .29** -.11 -.23* .21* -.25** .19 .14 .56** .33** .05 (.39)

    13 Verbaal IM (D) 1.41 0.25 -.08 .31** -.03 -.20* .27** -.19* .18 .56** .86** .74** .52** .57** -

    14 Zelf-georiënteerd IM 5.39 1.43 -.06 .29** -.01 -.20* .26** -.18 .15 .63** .80** .80** .36** .29** .87** -

    15 Ander-georiënteerd IM 2.37 0.62 -.08 .07 -.10 .02 .06 .00 .02 .17 .29** .13 .88** .08 .49** .27** -

    16 Defensief IM 3.72 0.92 .00 .28** -.05 -.18 .18 -.22* .20* .15 .55** .34** .06 .93** .59** .28** .06 -

    17 Non-verbaal IM (F) 151.31 49.83 -.01 -.04 .09 .11 -.02 .01 -.09 .39** .42** .33** .41** .26** .51** .42** .38** .26** -

    18 Non-verbaal IM (D) 2.47 0.45 .07 .28** .01 -.21* .27** -.22* .14 .40** .44** .34** .33** .38** .50** .38** .29** .39** .68** -

    Noot. N = 110 voor alle variabelen uitgezonderd voor de variabele gepercipieerde machtsafstand, N = 105

    ** p

  • 31

    Toetsing van de hypotheses

    Hypothese 1

    Hypothese 1 betreft het effect van type vraag op IM. De eerste deelhypothese

    (Hypothese 1a) stelt dat sollicitanten na een situationele vraag meer verbaal ander-

    georiënteerde IM tactieken zullen gebruiken. Daarnaast wordt in de tweede

    deelhypothese (Hypothese 1b) verondersteld dat sollicitanten na een gedragsgerichte

    vraag meer verbaal zelf-georiënteerde en defensieve IM tactieken zullen gebruiken.

    Hypothese 1 werd getoetst aan de hand van 3 repeated measures ANOVA’s. De

    resultaten tonen aan dat ander-georiënteerde IM tactieken meer gebruikt worden na een

    situationele vraag (M =.10, SD =.30) dan na een gedragsgerichte vraag (M =.04, SD

    =.19). F (1, 109) = 4.60, p

  • 32

    als afhankelijke variabele. In Tabel 2 worden de Bèta’s en significantiewaarden van de

    regressieanalyses weergegeven.

    Voor verbaal IM zien we dat het regressiemodel voor duur significant is, F(1,

    108) = 48.79, p

  • 33

    -.002, p =.98). Defensief IM vertoont ook geen significante effecten op beoordeling, niet

    voor duur (ß = -.03, p =.70) en niet voor frequentie (ß = -.06, p =.42).

    Voor non-verbaal IM werd eveneens het effect van de verschillende soorten non-

    verbaal IM op beoordeling nader bekeken door deze als onafhankelijke variabelen op te

    nemen in het regressiemodel. We zien zowel voor frequentie als duur significante

    positieve effecten van handbewegingen (ßduur=.30, p

  • 34

    sterke correlatie met gepercipieerde machtsafstand. Kennis van het Nederlands en land

    van herkomst werden als eerste opgenomen in het hiërarchisch regressiemodel en

    vervolgens werd gepercipieerde machtsafstand toegevoegd. In Tabel 3 worden de Bèta’s

    en significantiewaarden van de regressieanalyses weergegeven.

    De eerste deelhypothese stelt dat gepercipieerde machtsafstand positief

    gecorreleerd is aan het gebruik van verbaal IM. De resultaten van de hiërarchische

    regressieanalyse voor verbaal IM tonen aan dat voor duur het eerste model met kennis

    van het Nederlands en land van herkomst als onafhankelijke variabelen 9.6% van de

    variantie in verbaal IM verklaren. Het tweede model met gepercipieerde machtsafstand,

    kennis van het Nederlands en land van herkomst als onafhankelijke variabelen verklaart

    9.7% van de variantie in verbaal IM. Er is een kleine toename in de verklaarde variantie

    maar deze is niet significant, F (1,101) =.16, p =.69. Voor frequentie vinden we eveneens

    geen significante toename in verklaarde variantie wanneer we het eerste model met enkel

    de controlevariabelen en het tweede model met de controlevariabelen en gepercipieerde

    machtsafstand vergelijken (R²model1= 16.1% vs. R²model2 = 16.2%), F (1,101) =.13, p =.72.

    We stellen dus vast dat gepercipieerde machtsafstand geen significante variantie verklaart

    in verbaal IM na controle voor kennis van het Nederlands en land van herkomst.

    Hypothese 3a wordt bijgevolg niet bevestigd.

    In de tweede en derde deelhypothese wordt er meer specifiek verondersteld dat

    de score van de persoon op machtsafstand positief gecorreleerd is aan het gebruik van de

    zelf-georïenteerde IM tactiek zelfpromotie (‘selfpromoting utterances’) en de ander-

    georiënteerde IM tactiek meningconformiteit (‘opinion conformity’) respectievelijk. De

    resultaten tonen aan dat er geen significante toename is in het gebruik van zelfpromotie

    na het toevoegen van de variabele gepercipieerde machtsafstand, bovenop de

    controlevariabelen kennis van het Nederlands en land van herkomst, dit zien we zowel

    voor duur (R²model 1 = 15.6% vs. R²model 2 = 15.7%, F (1,101) =.04, p =.84) als voor

    frequentie (R²model 1 = 20.1% vs. R²model 2 = 20.1%. F (1,101) =.00, p =.95).

    Gepercipieerde machtsafstand van de persoon blijkt dus geen significante variantie te

    verklaren in het gebruik van de zelf-georiënteerde IM tactiek zelfpromotie na controle

    voor kennis van het Nederlands. Hypothese 3b wordt bijgevolg verworpen. Voor ander-

    georiënteerd IM zien we eveneens voor duur (R²model 1 = 4.5% vs. R²model 2 = 4.7%, F(1,

    101) =.20, p =.66) als voor frequentie (R²model 1 = 5.2% vs. R²model 2 = 5.2%, F(1,101)

  • 35

    =.00, p =.98) geen significante toename in meningconformiteit na toevoeging van de

    variabele gepercipieerde machtsafstand bovenop de controlevariabelen. Ook in dit geval

    verklaart gepercipieerde machtsafstand geen significante variantie in het gebruik van de

    ander-georiënteerde IM tactiek meningconformiteit, na controle voor kennis van het

    Nederlands en land van herkomst. Hypothese 3c wordt eveneens verworpen.

    Geen van de deelhypotheses wordt bevestigd, dus de derde hypothese wordt in zijn

    geheel verworpen.

    Tabel 3.

    De Bèta’s en significantiewaarden van de Hiërarchische Regressieanalyses voor de

    deelhypotheses van Hypothese 3.

    Verbaal IM

    Duur Frequentie

    Model 1 Model 2 Model 1 Model 2

    ß Sig. (p) ß Sig. (p) ß Sig. (p) ß Sig. (p)

    Nederlandsa .11 .49 .10 .56 -.10 .53 -.11 .50

    Land van herkomst -.39 .02 -.42 .02 -.32 .04 -.34 .05

    Machtsafstandb -.05 .69 -.05 .72

    Zelfpromotie

    Duur Frequentie

    Model 1 Model 2 Model 1 Model 2

    ß Sig. (p) ß Sig. (p) ß Sig. (p) ß Sig. (p)

    Nederlandsa .23 .15 .22 .18 -.13 .39 -.13 .39

    Land van herkomst -.56 .001** -.57 .001** -.34 .03* -.34 .04*

    Machtsafstandb -.03 .84 -.01 .95

    Meningconformiteit

    Duur Frequentie

    Model 1 Model 2 Model 1 Model 2

    ß Sig. (p) ß Sig. (p) ß Sig. (p) ß Sig. (p)

    Nederlandsa .28 .10 .29 .09 .33 .05* .33 .06

    Land van herkomst -.36 .03* -.33 .07 -.39 .02* -.39 .03*

    Machtsafstandb .06 .66 .00 .98

    Noot. a = kennis van het Nederlands, b = gepercipieerde machtsafstand, Model 1= enkel

    controlevariabelen; Model 2= controlevariabelen en gepercipieerde machtsafstand

    ** p

  • 36

    Hypothese 4

    Hypothese 4 onderzoekt het potentieel modererend effect van type vraag op de

    relatie tussen gepercipieerde machtsafstand en het gebruik van verbaal IM. Meer bepaald,

    wordt er verondersteld dat na een situationele vraag sollicitanten die hogere scoren op

    gepercipieerde machtsafstand meer de verbaal ander-georiënteerde tactiek

    meningconformiteit zullen gebruiken dan na een gedragsgerichte vraag, in vergelijking

    met sollicitanten die lagere scoren op gepercipieerde machtsafstand. Om deze moderator

    hypothese te onderzoeken werd een mixed ANCOVA uitgevoerd. Hierbij werd type

    vraag opgenomen als binnen subject variabele en gepercipieerde machtsafstand als tussen

    subject variabele. De resultaten tonen aan dat er een een significant hoofdeffect is van

    type vraag op verbaal IM (F (1,103) = 4.30, p

  • 37

    Hypothese 5

    Hypothese 5 stelt dat sollicitanten ZMG (i.e. Belgen) een betere beoordeling

    krijgen dan sollicitanten MG (i.e. niet-Belgen), wanneer ze beoordeeld worden door een

    interviewer ZMG.Voor het toetsen van deze laatste hypothese werd een ANCOVA

    uitgevoerd met land van herkomst als onafhankelijke variabele, beoordeling als

    afhankelijke variabele en opleiding en kennis van het Nederlands als controlevariabelen.

    Voor de operationalisatie van de variabelen opleiding en land van herkomst werden

    nieuwe dummy variabelen aangemaakt. Wanneer we naar de descriptieve statistieken

    kijken zien we dat de gemiddelde beoordeling van de participanten MG (M = 4.55, SD =

    1.44) lichtelijk hoger is dan die van de participanten ZMG (M = 4.52, SD = 1.15), wat

    tegen onze veronderstelling ingaat. Om de significantie van dit verschil na te gaan kijken

    we naar het model waar eveneens de twee controlevariabelen werden opgenomen. We

    zien dat de controlevariabelen scholing en kennis van het Nederlands marginaal

    significante voorspellers zijn van beoordeling, F (1, 106) = 2.82, p

  • 38

    Bespreking en Conclusie

    In deze studie stonden drie onderzoeksdoelen centraal. Het eerste doel bestond

    erin om bevindingen uit eerder onderzoek omtrent het gebruik van IM in het selectie-

    interview te versterken. Meer bepaald, werd onderzocht hoe het type vraag

    (situationeel/gedragsgericht) invloed heeft op verbaal IM. Anderzijds werd nagegaan hoe

    IM (verbaal/non-verbaal) invloed heeft op beoordeling; meer exploratief gingen we

    daarbij dieper in op het effect van specifieke verbale en non-verbale IM tactieken.

    In voorgaande studies werd de relatie tussen machtsafstand op maatschappelijk

    niveau en IM al bestudeerd, hoofdzakelijk binnen de werkcontext (Drory & Zaidman,

    2001). Ook heeft reeds een klein aantal onderzoekers al gekeken naar machtsafstand op

    individueel niveau en hoe dit samenhangt met gedragingen ten opzichte van de

    bovengeschikte op de werkplek (Karande, Rao & Singhapakdi, 2002). Maar over de

    relatie tussen machtsafstand op individueel niveau (gepercipieerde machtsafstand) en het

    gebruik van IM is onderzoek schaars, dit vormt aldus het tweede doel van deze studie.

    Daarnaast werd ook meer exploratief het potentiële interactie-effect van type vraag en

    gepercipieerde machtsafstand op IM onderzocht.

    Het derde doel binnen deze studie was om het onderzoek omtrent ethnische

    discriminatie in het selectie-interview uit te breiden.Verscheidene onderzoekers vonden

    al dat hoofdzakelijk Turken en Marokkanen gediscrimineerd worden in de selectie-

    context (Timmerman et al., 2003, De Beyter & Verhees, 2011). Omwille van de positieve

    trend in immigraties in België onderzochten we of, naast voorgenoemde

    migrantengroepen, ook andere individuen MG benadeeld worden. De groep participanten

    MG bestond namelijk uit 20% Turken en Marokkanen (n = 9 en n = 1, respectievelijk) en

    de andere 80% was afkomstig uit een range van verschillende andere landen. Door de

    steekproef te verdelen in twee groepen, namelijk enerzijds de participanten afkomstig uit

    België en anderzijds de participanten afkomstig uit een ander land, konden we het

    verschil in interviewbeoordeling tussen beide groepen nagaan.

  • 39

    Algemene bevindingen

    De werkgever kan zich baseren op verschillende tools, zoals het CV en de

    sollicitatiebrief bij het zoeken van de geschikte werknemer voor een bepaalde

    openstaande functie. Het selectie-interview blijft tot op vandaag één van de meest

    belangrijke selectiemethodes (Posthuma, Morgeson, & Campion, 2002; Macan, 2009).

    In deze studie beperkten we ons tot gestructureerde interviews, waarin aan alle

    kandidaten twee types vragen gesteld werden namelijk: situationele en gedragsgerichte

    vragen.

    Wat betreft het eerste doel binnen deze studie was een eerste belangrijke

    bevinding dat het type vraag die gesteld werd in het selectie-interview invloed had op het

    soort verbaal IM die werd gebruikt. Situationele en gedragsgerichte vragen blijken elk

    andere soorten verbaal IM uit te lokken. Zo vonden we dat bij het stellen van een

    situationele vraag de kandidaten meer ander-georiënteerde IM tactieken gebruiken en er

    daarentegen na een gedragsgerichte vraag meer zelf-georiënteerd IM en defensief IM

    wordt uitgelokt. Deze bevindingen zijn in overeenstemming met wat Peeters en Lievens

    (2006) eerder aantoonden in hun onderzoek. Ten tweede vonden we dat het gebruik van

    zowel verbaal als non-verbaal IM een gunstige invloed heeft op de beoordeling van de

    kandidaten. Een vernieuwend aspect in huidig onderzoek betreft het feit dat niet enkel

    frequentie van IM in rekening werd gebracht maar tevens werd er ook gekeken naar

    hoelang (duur) IM gebruikt werd gedurende het gehele interview. Resultaten voor verbaal

    IM tonen aan dat zowel het aantal IM tactieken als de totale duur van het gebruik deze

    tactieken leidt tot een positievere beoordeling door de interviewer. Voor non-verbaal IM

    zagen we eveneens dat zowel de frequentie als de duur van het gebruik van deze tactieken

    een gunstige invloed heeft op de beoordeling van de kandidaten. Op basis van deze

    bevindingen kunnen we dus vaststellen dat sollicitanten er goed aan doen om zowel

    gebruik te maken van verbaal IM en non-verbaal IM tijdens het selectie-interview. Meer

    exploratief onderzochten we daarnaast ook hoe specifieke verbale en non-verbale IM

    tactieken zich manifesteerden ten opzichte van de interviewbeoordeling. Voor verbaal IM

    bekeken we de drie subcategoriëen en konden we vaststellen dat enkel zelf-georiënteerd

    IM (duur en frequentie) en ander-georiënteerd IM (frequentie) leiden tot een betere

    beoordeling. Deze resultaten zijn in overeenstemming met vorig onderzoek waarin een

  • 40

    positief verband werd gevonden tussen vleierij (behoort tot de ander-georiënteerde IM

    tactieken) en zelfpromotie (behoort tot de zelf-georiënteerde IM tactieken) enerzijds en

    interviewbeoordelingen anderzijds (Ellis et al., 2002; Proost et al.,2010). Zelf- en ander-

    georiënteerd IM zijn beide assertieve tactieken, de kandidaat probeert hiermee op actieve

    wijze een gunstig beeld van zichzelf te creëren. Via defensief IM daarentegen tracht de

    kandidaat te verhinderen dat een negatieve gebeurtenis aan hem wordt toegeschreven. De

    kandidaat creëert op die manier geen negatief beeld bij de interviewer maar eveneens

    wordt er niet echt op actieve wijze een positief beeld gecreëerd. Bovengenoemde kan een

    verklaring zijn voor het feit dat defensief IM geen effect heeft op beoordeling. Voor

    ander-georiënteerd IM zagen we geen effect van duur. De interviewer gedurende het

    interview voor een langere tijd complimenteren of zich uiten conform diens

    overtuigingen, attitudes, leidt niet tot een slechtere of betere beoordeling dan wanneer

    men dit niet of slechts voor korte tijd doet.

    Voor non-verbaal IM vonden we dat handbewegingen en oogcontact, zowel

    frequentie als duur, leiden tot een betere beoordeling. Een mogelijke verklaring hiervoor

    kan zijn dat handbewegingen de indruk van enthousiasme en motivatie wekken en

    oogcontact wordt beschouwd als uitingen van zelfzekerheid en competentie (Dipboye,

    1992; Imada & Hakel, 1977). Hoewel algemene handbewegingen een positief effect

    hebben, zijn handbewegingen gericht naar de interviewer negatief gelinkt met

    beoordeling. Dit negatieve effect op beoordeling kan mogelijks verklaard worden door

    het feit dat de interviewer de handbewegingen van de sollicitant in zijn richting eerder als

    bedreigend ervaart (Knapp, Hall & Horga