Hoeveel procent van de vrouwen ontwikkelt huidproblemen na gebruik van een verkeerde crème?
Ik heb er voor u de volgende zes trends en ontwikkelingen ......Daarbij moet men scherper aan de...
Transcript of Ik heb er voor u de volgende zes trends en ontwikkelingen ......Daarbij moet men scherper aan de...
1
Ik ben algemeen econoom en ben 25 jaar beleidsonderzoeker geweest bij diverse
onderzoeksbureaus. Sinds 2007 ben ik mij bij het Nicis Institute/Platform31 gaan
bezighouden met de opgaven van steden en gemeenten. Ik wordt regelmatig
gevraagd door Nederlandse steden en gemeenten om hun beleid- en
beleidsprioriteiten te beoordelen in het licht van actuele trends en ontwikkelingen. In
dat kader verzorg ik regelmatig presentaties voor ambtenaren, strategen,
managementteams, Colleges en Gemeenteraden over de trends en
beleidsuitdagingen waarvoor hun stad en gemeente staan. In april komen wij – ter
voorbereiding van de gemeenteraadsverkiezingen voor lokale
verkiezingsprogramma’s, overdrachtsdossiers en Collegeonderhandelingen – wéér
met een trendstudie. Net zoals in 2013. Uit deze trendstudie die in de maak is, haal ik
het eerste plaatje: de verwachte groei van de beroepsbevolking 2017-2040 in de G32
en de kennissteden: zwart bolletje: groei; rode ster: daling van meer dan 20%; gele
driehoek met punt naar beneden: daling van 10-20% en oranje vierkantje: daling van
0-10%.
2
Ik heb er voor u de volgende zes trends en ontwikkelingen uitgelicht.
Daarbij is in toenemende mate de samenhang en de verbinding tussen
beleidsterreinen van belang.
½½Ten eerste: de demografische trends en ontwikkelingen.
Met een sterk wijzigende bevolkings- en huishoudsamenstelling: ontgroening,
dubbele vergrijzing, wonen en zorg combineren in wijken, sterke groei van het aantal
eenpersoonshuishoudens met een grote variatie van jong en oud, klein en groot,
eenvoudig en luxe. Nu zijn er in vele huishoudens 1,5 à 2 inkomen. Met de grote
3
toename van het aantal eenpersoonshuishoudens worden dat steeds meer
huishoudens met maar één inkomen. Dat maakt de betaalbaarheid van de huidige
voorraad een nog belangrijker aspect in de toekomst. Bij deze ontwikkelingen en
trends moet je zien aan te sluiten. En het daarbij aansluiten gaat veel te langzaam.
Via de nieuwbouw verandert gemiddeld één procent van de woningvoorraad. Dat is
veel te langzaam. Dus is het verbeteren en transformeren van de bestaande
woningvoorraad is veel belangrijker dan welke nieuwbouw wanneer en hoe dan ook.
Daarbij moet men scherper aan de wind zeilen, men kan zich minder verkeerde
keuzes permitteren. De mensen kiezen steeds meer hun ideale woon- en
leefomgeving. Van daaruit kijkt men welke banen bereikbaar zijn. Met de
toenemende koopkracht, de kleinere huishoudens, de krimpende beroepsbevolking
zal deze tendens nog sterker toenemen naar verwachting.
En het gaat niet met elke regio, stad en gemeente goed. Het PBL schetst de
verschillen in voorspoed en tegenspoed in ‘De verdeelde triomf’. En de grote
veranderingen die plaatsvinden betekenen niet alleen dat een bedrijf ten onder kan
gaan. Maar ook een regio, stad en gemeente kan in belang en betekenis inboeten.
Leiden was ruim honderd jaar geleden een belangrijke stad en Eindhoven was een
onbeduidend dorp. En kijk nu eens naar de rangorde. En wat is er van de belangrijke
stad Hoorn in de Gouden Eeuw geworden? In de VOC-tijd was Middelburg de derde
stad van Nederland; nu staat zij wat betreft inwonertal op nummer 85. Kortom: het
kan verkeren en goed beleid doet er toe.
Wie de goede woonmilieus en leefomgevingen heeft, heeft de arbeidsmarkt. “Werkt
volgt wonen”. Er zijn en komen hogere eisen aan de kwaliteit van woonmilieus en
van de leefomgeving. De kwaliteit en variatie woon- en leefomgevingen is dus van
strategisch belang. Zo gaat het trekken van hoger opgeleiden alleen maar met meer
gevarieerde woon- en leefmilieus.
4
De tweede trend: de economische trends en ontwikkelingen
Een grote verandering van de economische structuur: overheid, detailhandel en
financiële sector (-/- 80.000) worden kleiner. Het kabinet is er zelfs tijdelijk in
geslaagd om de sterke, exponentiele groei in de zorg in de afgelopen vijftien/twintig
jaar (het koekoeksjong dat alle andere overheidsuitgaven dreigde te verdringen) te
stoppen. Volgens het CPB is vanaf 2018 weer sterke groei mogelijk (tweemaal hoger
groei dan de economie; dus vrees dat koekoeksjong terugkeert) omdat de tijdelijke
maatregelen aflopen. En de technologische ontwikkelingen en de demografie hun
invloed blijven uitoefenen op de zorgvraag.
Maar verder vooral groei in persoonlijke dienstverlening (mogelijkheden voor veel
lager opgeleiden), cultuur, recreatie, toerisme, horeca, ambacht, kleinschalige
industrie en nieuwe vorm van zorg.
De verwachting is dat de economie een zandlopereconomie wordt. Men relatief veel
hoger en lager opgeleiden en krimp in het middensegment.
Een andere trend in blurring en functiemenging. En dat is voor u van belang om over
na te denken en het beleid en de (verouderde) regels daarbij aan te passen. Blurring
is de verwevenheid van functies omdat een boekhandel ook kinderopvang doet, een
kapsalon ook een theesalon is of wil zijn, en een restaurant d ook alcohol en
streekproducten wil verkopen. En ook zien wij steeds meer functiemenging: de
menging van wonen, werken en recreëren. Sommige gemeenten (bijvoorbeeld
Almere passen hun beleid hierop aan). Deze menging is ook van belang om onder
ogen te zien omdat reeds 45% van de stedelijke bedrijvigheid in een woonwijken
plaatsvindt.
In alle nationale en internationale economische literatuur gaat het over het realiseren
van agglomeratievoordelen en het verminderen van de agglomeratienadelen. Het is
het streven naar massa en dichtheid en minimaal het lenen van functies van de
buren omdat dat jaar in jaar voor 2-5 procent meer welvaart zorgt. Daarbij is voor
elke stad van belang om zeker de andere verklaring voor agglomeratievoordelen niet
te vergeten: naast massa en dichtheid een goed opgeleide beroepsbevolking.
Daarnaast is een belangrijke structurele trend met grote impact de daling van de
beroepsbevolking. En met dat plaatje begon ik. Kunnen wij de dalende
beroepsbevolking in voldoende mate compenseren met productiviteitsverbeteringen
of minder deeltijdarbeid of gaat onze welvaart hierdoor aangetast worden?
5
Als derde trend de sociaal-culturele trends en ontwikkelingen
En bij deze trend sta ik wat langer stil omdat wij ons in het beleid hier onvoldoende
rekenschap van geven, maar ons mede door de onvrede en het zich afzetten tegen
de deskundigen, de gevestigde orde, de politiek en de bestuurders in toenemende
mate beseffen dat wij een antwoord moeten vinden. En misschien kun je zelfs wel
zeggen dat na de Brexit en het kiezen van Trump de paniek pas echt is uitgebroken
bij de politieke elite.
Wij zien in de steden een toenemende fragmentatie, segmentering en uitsortering. In
toenemende mate langs lijnen van opleiding. Groepen horen er niet meer bij, doen
niet meer mee en hebben onvoldoende eigen kracht, een eigen netwerk en
vaardigheden om het beleidsideaal van burgerparticipatie, die een terugtredende en
goedkopere overheid mogelijk maakt, waar te kunnen maken. Vanuit het dominante
individualisme is dat bovendien je eigen schuld. Op deze wijze worden bepaalde
groepen verder in hun onmacht en onbekwaamheid gedrukt.
De verschillen zien wij ook in de grafiek aan de linkerkant. De Nederlandse bevolking
kan – op velerlei kenmerken – verdeeld worden in zes groepen: de gevestigde
bovenlaag, de jongere kansrijken, de werkende middengroep, de comfortabel
gepensioneerden, de onzekere werkenden en het precariaat (SCP, Verschillen in
Nederland). De grootte van de bolletjes geeft de omvang van de groep en het
segment in onze samenleving aan. En de afstand tussen de bolletjes heeft het
verschil aan in de mate waarin elk segment beschikt over economisch, sociaal,
cultureel en persoonskapitaal. Van veel totaalkapitaal (bovenaan) tot weinig totaal
kapitaal (onderaan). En de verschillen tussen de gevestigde bovenlaag en de
onzekere werkenden en het precariaat is groot.
6
En wat mij misschien nog wel het meeste zorgen baart, is dat iedereen en iedere
groep zijn eigen waarheid en feiten heeft. Margalith Kleijwegt die voor de minister
van Onderwijs in een aantal vmbo, mbo en hbo scholen met leerlingen en
leerkrachten heeft gesproken, laat in 2 werelden, 2 werkelijkheden zien dat allerlei
groepen (leerlingen) eigen werkelijkheden, eigen waarheden en eigen feiten hebben.
Dit wordt versterkt door de werking van de sociale media Facebook en Google). Vele
ouderen en jongeren halen hun “nieuws” uit Facebook en zoeken hun informatie via
Google (66% van de volwassen Amerikanen halen hun nieuws ook uit Facebook en
40% van de jongeren halen hun nieuws uitsluitend uit Facebook). En door de “likes”
en de algoritmen achter de zoekmachines en het presenteren van de informatie is
dat vooral “nieuws” en vals nieuws dat het eigen gelijk bevestigd. Facebook als
echoput van het eigen gelijk. Wij zien in het Verenigd Koninkrijk rond de Brexit (een
expert is ook maar een mening) en de verkiezingen in de Verenigde Staten
(factcheckers maken overuren en al hun werk doet er ook niet meer toe) hoe
ingewikkeld dat wordt.
In toenemende mate is er bovendien sprake van een tweedeling op de arbeidsmarkt
tussen degenen die zich kunnen aanpassen en meekunnen met de nieuwe
ontwikkelingen en gevraagde vaardigheden en zij die dat niet kunnen (door gebrek
aan capaciteiten voor de moderne samenleving, onvoldoende sociale vaardigheden,
laaggeletterdheid). Het werkgelegenheidsaandeel van beroepen met routinematige
taken neemt af. Dit treft in toenemende mate ook het middensegment van de
arbeidsmarkt. De economie wordt in toenemende mate gekenmerkt door een
zandlopermodel. Er is sprake van baanpolarisatie met een geleidelijk krimpend
middensegment. Daarbij hoeven er, gezien de ontwikkelingen in de afgelopen
decennia en de prognoses voor de komende jaren, geen angstvisioenen te zijn dat
een groeiende groep laagopgeleiden kansloos aan de zijlijn komt te staan. De
werkgelegenheid voor autochtone laagopgeleiden neemt in de afgelopen decennia
met ongeveer hetzelfde tempo toe als de totale werkgelegenheid. En voor de
toekomst zijn er vele baanopeningen voor laagopgeleiden in de groeisectoren
persoonlijke dienstverlening, horeca en recreatie.
Naast de baanpolarisatie is er een toenemende fragmentatie en segmentatie door
het onderwijs (meritocratie). Een meritocratie die wrede kanten heeft omdat mensen
die niet mee kunnen komen in deze complexe en veeleisende samenleving (door
werkloosheid, ziekte, sociale en psychische beperkingen, of ten gevolge van de hoge
eisen die worden gesteld) denken dat dit door eigen toedoen komt, en zich daardoor
als minderwaardig gaan ervaren. Een segmentatie en fragmentatie die zich
bovendien dreigt te versterken omdat hoogopgeleide, goed verdienende ouders
(“curling ouders”) de vaardigheden en financiële mogelijkheden hebben om elke
hobbel in de opvoeding en opleiding van hun kinderen te effenen (sport, theater,
bijlessen, tutors, druk op docenten uitoefenen). Mogelijkheden en vaardigheden die
laagopgeleide en minder-verdienende ouders niet, of veel minder, hebben. Daarmee
scheurt de grote middengroep in de samenleving langs de lijn tussen hoger en lager
opgeleiden. Deskundigen stellen zich allerlei vragen wat dat gaat betekenen voor het
draagvlak van publieke voorzieningen, de verzorgingsstad, de sociale cohesie en de
stabiliteit in de samenleving
7
Ook zien wij sociaal-cultureel een veranderend gedrag en een andere geografische
opschaling tussen de verschillende groepen. Dat mensen in de gezinsfase nog
steeds naar huis buiten de stad in de regio zoeken, bestaat nog steeds. Maar dit
fenomeen wordt wel geringer. Daarnaast zien wij dat jongeren, hoger opgeleiden,
kenniswerkers en power couples zich niet meer oriënteren op het stadsgewest maar
op de kernen van de grote steden. Zij wonen, werken en recreëren tussen het
stadhart van de ene grote stad en de andere grote stad.
Daarom is het zaak om deze beleidsterreinen beter aan elkaar te verbinden en de
sociale uitgaven ook zo toekomstgericht mogelijk in te zetten. Te veel geld gaat in
uitkeringen zitten en draagt niet bij aan de transities.
Vernieuwingen en innovaties zijn noodzakelijk (brede sociale wijkteams inclusief
schuldhulpverlening en Werk en Inkomen, populatiebekostiging, pilots VWS,
tenderen van vernieuwingen et cetera).
We staan aan het begin van een tijdperk waarin de aard van het werk veranderd en
hoop banen verdwijnen en misschien ook wel niet meer terugkomen. Het
doemscenario waarbij steeds meer mensen een beroep moeten doen op sociale
voorzieningen ligt op de loer, waarbij het vermogen van gemeenten om te investeren
in vernieuwing afneemt. Belangrijk is om de veerkracht van inwoners te versterken.
Flexibiliteit, veranderkracht, ondernemerschap en voortdurende bij- en omscholing
zijn hierbij sleutelwoorden. Een veel betere integratie van de arbeidsmarkten en van
de arbeidsmarktinformatie is daarbij een relatief simpele eerste stap. Werk en
Inkomen moet veel beter geïntegreerd worden met de economische opgave en veel
beter met arbeidsmarkt en onderwijs. Zo zorgen wij er voor dat het leeuwendeel van
de overheidsuitgaven (nationaal en lokaal) die gaan zitten in de sociale zekerheid,
zorg, beheer, behoud, veiligheid en op de winkel passen ook een functie hebben
voor de toekomst. Nu besteden wij slechts een klein deel van de uitgaven voor onze
toekomst (onderwijs, infrastructuur, milieu en economisch zaken).
8
Cok Vrooman laat in zijn recente oratie Meedoen in onzekerheid, verwachtingen over
participatie en protectie zien dat bij 23 procent van de Nederlandse bevolking sprake
is van een grote mate van maatschappelijk ongenoegen. De sterke maatschappelijke
ontevredenheid concentreert zich vooral bij het autochtone ‘precariaat’ en bij ‘de
autochtone onzekere werkenden’, en in mindere mate bij ‘de comfortabel
gepensioneerden’ en ‘de werkzame middengroep’. Opvallend is dat de allochtonen in
het ‘precariaat’ en onder ‘de onzekere werkenden’ niet ontevreden zijn.
Mogelijkerwijs waarderen zij vanuit hun familieverleden de solidariteit van de
verzorgingsstaat en –stad nog en hebben zij een ander perspectief op de teruggang
in inkomenszekerheid en werkzekerheid dan de autochtonen. Voor laagopgeleiden
zijn de arbeidsmarktvooruitzichten tot 2025 volgens het SCP en CPB niet gunstig. Als
er geen nieuw beleid komt, groeit hun achterstand. Zij belanden vaker in een
kwetsbare baan, werkloosheid en armoede nemen toe. Als de neergaande lijn in de
inkomens- en werkzekerheid van de afgelopen 35 jaar doorzet, krijgen het
‘precariaat’ en ‘de onzekere werkenden’ het nog zwaarder te verduren. Met alle
gevolgen van dien voor de sociale opdeling en het maatschappelijk ongenoegen. Rijk
en gemeenten moeten de verhouding tussen inkomenszekerheid, werkzekerheid en
maatschappelijke participatie opnieuw doordenken en optimaliseren.”
En misschien wijst de hoogleraar Evelien Tonkens wel de weg hoe wij met veel meer
maatwerk, intelligentie en empathie rekening kunnen houden met de verschillende
groepen in de samenleving en hun kenmerken en behoeften. En het zijn juist de
gemeenten die hier invulling aan kunnen geven. Het overheidsbeleid richt zich
volgens Tonkens vooral op de ‘lastige burgers’ en ‘de enthousiast betrokken
burgers’. Er zijn volgens haar echter drie andere groepen die zich vaak niet gehoord
en gezien voelen: ‘de diffuus mondigen’, ‘de verlatenen’ en ‘de gekrenkten’. Gezien
de karakteristieken van deze drie groepen in de samenleving moet de overheid met
een specifieke aanpak laten blijken dat ook zij erbij horen, gehoord en gezien
worden. De overheid zou zich als oudste en wijste kunnen gedragen en eventueel
kunnen opvoeden in democratie (voor de ‘diffuus mondigen’), kan vooral
betrouwbaar zijn en de nabijheid en verbinding organiseren (voor ‘de verlatenen’) en
erkent en zorgt er voor dat zij meetellen en meedoen (voor ‘de gekrenkten’).
Ook Monique Kremer wijst is haar recente oratie “Een verbindende verzorgingsstaat”
op het belang van ongelijke-diversiteit (een veel beter woord dan het te positief
klinkende ‘superdiversiteit’ volgens haar) en hoe “het verbinden” als overheid veel
belangrijker wordt om hier goed op in te spelen. In tijden van diversiteit en
ongelijkheid gaat het niet alleen over meer of minder overheid maar juist ook over
een overheid die weet “te verbinden” en écht weet aan te sluiten bij de grote
verschillen tussen de inwoners.
9
De vierde trend zijn de trends en ontwikkelingen op het gebied van duurzaamheid
De stapsgewijze transformatie naar een meer duurzame samenleving van de
afgelopen decennia ondergaat een versnelling en beperkt zich allang niet meer tot
een aanpassing aan klimaatveranderingen. De versnelling treedt op omdat steeds
meer grote bedrijven een meer duurzame bedrijfsvoering als cruciaal voor hun
toekomst zien, omdat duizenden jonge bedrijven ontstaan met duurzame
productieprocessen, producten en diensten, en omdat vele burgers als onderdeel
van de energieke samenleving hun leven en leefomgeving veel duurzamer willen
inrichten. Verder moeten er de komende decennia ingrijpende wijzigingen in ons
wonen, werken, verplaatsen en recreëren doorgevoerd worden om de Parijse
afspraken over de maximale temperatuurstijging uit te voeren (zie grafiek links boven
met de blokjes voor de doelen voor de CO2 en CO2 equivalenten reductie .
En duurzaamheid beperkt zich daarbij allang niet tot klimaat, energie of economie.
De transitie naar duurzame groei heeft óók betrekking op het nastreven van welvaart
in de meest brede zin van het woord (naast BBP ook welzijn, gezondheid, kwaliteit
van leven, geluk, inclusiviteit), het investeren in onderwijs en permanent leren
(duurzame inzetbaarheid), op het beter verbinden van stromen in de economie
(circulaire economie), slimmere steden en mobiliteit (smart cities, smart mobility,
smart government en governance), het verminderen van de onevenwichtigheden in
onze samenleving door een betere spreiding van consumptie over de levensloop, het
verdergaand hervormen van de woningmarkt, een beter belastingsysteem en door
een arbeidsmarkt die meer inclusief en in balans is (zie het lezenswaardige advies
van de Stuurgroep Duurzame Groei).
En zeker veel meer inspanningen nodig voor klimaatadaptatie. Water beter
vasthouden. Riolen, wegen, leidingen, huizen, gebouwen, cultureel erfgoed
klimaatbestendiger maken. Minder gebouwen/wijken aangesloten op gasnet. Sterker,
10
groter en slimmer elektriciteitsnet. Het verduurzamen van de mobiliteit, elektrisch
vervoer massaal mogelijk maken en bevorderen, meer fietspaden, e-bike routes,
brede trottoirs (mede vanwege de vergrijzing), ‘walkable city’ en autovrije straten. Dit
kan ook allemaal grote winst op leveren in de kwaliteit van de leefomgeving en de
mensen komen in toenemende mate op deze kwaliteit af en kiezen op grond van de
kwaliteit van de woon- en leefomgeving hun woonplaats (en kijken vandaaruit welke
banen bereikbaar zijn).
Daarbij is groene groei een wenkend perspectief. In de Blauwe Economie schetst
Gunter Paulli dat in tien jaar tijd, 100 innovaties en 100 miljoen nieuwe banen
mogelijk zijn.
Radicale doorbraken zijn daarbij niet onmogelijk. Groter opslag energie door middel
van nanomaterialen. Energieleverende nanocoatings op muren, daken en wegen.
Herprogrammeerbare bouwmaterialen. Of stel een exponentiële versnelling in de
technologie van zonnecellen en de opslag van elektrische capaciteit. Bijvoorbeeld
iedere 1½ - 2 jaar een versnelling zoals de Wet van Moore in de capaciteit van
microprocessoren. Dan nu 1% van de energie uit zonnecellen, maar vervolgens 2%,
4%, 8%, 16%, 32%, 64% en 128%. In acht stappen, in twee decennia, dan een
enorme transitie met ruimtelijke consequenties.
Als vijfde trend: de technologische trends en ontwikkelingen
Over de hele wereld wordt hard gewerkt aan de technologische transities op het
gebied van ICT, robotica, zelfrijdende auto’s, kunstmatige intelligentie, big data,
cloud computing, Internet of Things, duurzame energie, life sciences,
milieutechnologie, nanotechnologie, biotechnologie, bio-based economie, circulaire
economie en agrobusiness. Sommigen spreken over een technologietransitie naar
het tweede machinetijdperk dat drie fundamentele kenmerken heeft. Alles gaat
11
sneller, alles kan gedigitaliseerd worden en er ontstaan nieuwe onverwachte en
onvoorspelbare combinaties.
Deze nieuwe fase van digitalisering en automatisering breekt aan door snellere
rekenkracht, verbeterde sensoren, big data, en ‘uitvoer’-technologie waarmee van
alles tot stand gebracht kan worden (zoals 3D-printers en de ‘echte robots’). Er vindt
een kruisbestuiving plaats tussen big data, cloud computing, internetplatformen,
robotica en kunstmatige intelligentie. Met de term ‘robots’ worden niet alleen fysieke
robots bedoeld, maar ook technologieën als softbots, kunstmatige intelligentie,
sensornetwerken en data analyses. Internet wordt daardoor als het ware uitgebreid
met zintuigen (sensoren) en handen en voeten (actuatoren), en dankzij machineleren
en kunstmatige intelligentie wordt het internet ook ‘slim’. Robotica zal de
standaardtaken in industrie en menselijk dienstverlening overnemen en het
dagelijkse leven vergemakkelijken. In de komende jaren verlaten ze de fabriekshal
en zullen ze deelnemen aan het sociale leven. Hierbij kan gedacht worden aan
thuisrobots, zorgrobots, autorobots, politierobots en militaire robots. Deze
technologische ontwikkelingen zijn van belang omdat zij in de nabije of verre
toekomst de producten en diensten in vele sectoren zullen veranderen. Deze
technologische ontwikkelingen zijn exponentieel, digitaal en combinatorisch. Voor
Nederland is vooral van belang om kennis beter te gebruiken, om flexibiliteit,
aanpassingsvermogen, weerbaarheid en dat maakt onderwijs in al zijn vormen
(vooral permanente educatie) cruciaal.
De technologische ontwikkelingen zullen naar verwachting grote effecten hebben.
Deels positief, deels negatief en hoe en wat kunnen we nog niet weten. Ook lijkt er
sprake te zijn van een versnelling. De acceptatie stoomschip vergde een eeuw, de
brede toepassing van elektriciteit decennia, internet één decenium en Apple en
Facebook veroorzaakte een revolutie in minder dan vijf jaar tijd en is de Iphone markt
in slechts enkele jaren tijd verzadigd.
Je hebt technologieoptimisten die redeneren dat als de Wet van Moore zich zou
hebben voorgedaan in de ontwikkeling van straalvliegtuigen dan zou je nu op een
theelepel brandstof naar Jupiter kunnen vliegen. Daar staan de
technologiepessimisten tegenover: “wij droomden van vliegende auto’s maar in
plaats daarvan kregen wij 140 tekens van Twitter”. Dit schetst dat de gevolgen en
effecten niet of nauwelijks vallen te voorspellen. Maar dat je de mogelijke
ontwikkelingen en kansen niet in de wielen moet rijden maar systemen, regelgeving,
instituties doen dat juist vaak wel.
De opmars van de elektrische auto’s is voor de kwaliteit van de woon- en
leegomgeving is onze regio’s, steden en gemeenten zeer beloftevol. En de opmars
zou relatief snel kunnen gebeuren. Weer een voorbeeld van een mogelijk radicale en
denkbare doorbraak. De accu van de elektrische auto kost en kostte 400 – 500 dollar
per Kw-uur. Dit jaar of volgend jaar komt GM Chevy Bolt op de markt waarbij de accu
145 dollar per kw-uur kost. En de deskundigen in de auto-industrie zeggen dat bij
100 dollar per kw-uur de elektrische auto concurrerend kan zijn met alle benzine en
diesel aangedreven auto’s ZONDER enige vorm van subsidie.
12
En als laatste zesde trend: de bestuurlijke trends en ontwikkelingen
Wij hebben het al gehad over het belang om beter, met meer empathie, met meer
maatwerkcommunicatie, met meer specifiek beleid en meer outreachend de diverse
gefragmenteerde groepen in de samenleving te benaderen. De hoogleraar
burgerschapskunde Evelien Tonkens betoogt dat wij in het beleid de aandacht niet
alleen moeten richten op de ‘lastige burgers’ en ‘de enthousiast betrokken burgers’,
maar ook – en dat doen wij veel te weinig – op ‘de diffuus mondigen’ (overheid
gedraagt zich als oudste en wijste, opvoeding in democratie), ‘de verlatenen’
(betrouwbaarheid van de overheid, nabijheid bijv. wijkagent, verbinding) en ‘de
gekrenkten’ (erkenning: laten meetellen en meedoen).
Het ‘loslaten’ en ‘ruimte geven’ noopt de overheid tot het opnieuw definiëren van
verantwoordelijkheden, rollen, spelregels én het vraagt een enorme cultuuromslag
van overheid en samenleving. De overheid moet durven los te laten en de burger
moet durven om weer meer eigen verantwoordelijkheid te nemen. Tegelijkertijd moet
de overheid ook ‘optreden’. Om groepen te beschermen, de solidariteit te
organiseren, om externe effecten te minimaliseren, om NIMBY te voorkomen, nieuwe
toetreders mogelijk te maken. De overheid moet zeker drie rollen goed weten te
spelen: haar klassieke rol (kaders stellen, spelregels vaststellen), new public
management (decentralisatie, deregulering, privatisering) en new public governance
(netwerksturing, burgers als gelijkwaardige partners).
Daarbij zijn er zeker inspirerende vormen van ‘loslaten’ die aan het denken zetten.
Eén daarvan is de ingreep van de Nederlandse verkeersplanoloog Hans
Monderman, die tot zijn overlijden in januari 2008 waarschijnlijk de bekendste
verkeerskundige ter wereld was. Hij zette een decennialang gevolgde aanpak
radicaal overboord. Hij kreeg het verzoek om iets te doen aan het Laweiplein, een
kruispunt in Drachten. Het verkeersaanbod was behoorlijk hoog, twintigduizend
auto’s per dag plus een massa fietsers en voetgangers en opstoppingen begonnen
13
een probleem te worden, ook omdat de stoplichten erg traag waren. Monderman zag
al snel dat een snelle doorstroming niet de hoogste prioriteit had. “Het Laweiplein is
het hart van Drachten. Het moest een plek voor mensen zijn, maar het was een
afzichtelijk oord, vol borden, zebra’s, pijlen en hekken”. Het kruispunt vervangen door
een rotonde was maar een halve oplossing. “Voor het verkeer is een rotonde
geweldig”, zei Monderman. “Maar is een stad zijn ze de pest voor de kwaliteit van de
ruimte. Rotondes zijn rond en in de meeste steden staan de straten haaks op elkaar.
Dat wringt”. Wat hij wilde bereiken was een traditioneel dorpsplein dat toevallig ook
het verkeer afwikkelde. Na veel gepuzzel ging het nieuwe Laweiplein in november
2003 open. Over de hele wereld sloeg het in als een bom. Als je het voor het eerst
ziet, valt meteen op hoe open en licht de ruimte oogt. En dan krijg je door waarom.
Géén borden, géén stoplichten, géén zebra’s, géén verhoogde trottoirs, niets van de
lelijke rotzooi die wij normaal zijn gaan vinden. Er komen gewoon vier wegen uit op
een kleine cirkel middenin een groot plein. Niet de wegen zijn bepalend, maar de
trottoirs en een serie fonteinen, die hoger gaan spuiten naarmate het
verkeersaanbod groter is. Als je wat langer kijkt, valt op hoe vloeiend het allemaal
gaat. Het verkeer komt nooit echt vast te staan. “Soms moet een auto even
inhouden”, zegt Monderman. “Dan denk je: hij stopt, maar nee, hij kan langzaam
weer verder. Je ziet iedereen nadenken. Het resultaat is een organische, vloeiende
samenwerking”. De feiten geven hem gelijk. “Het systeem werkt!” meldt de gemeente
Smallingerland in januari 2008. Er vinden vrijwel geen ongelukken meer plaats, en
geen ongelukken met letsel, de wachttijd is met bijna de helft teruggebracht en, ook
belangrijk de sociale waardering voor het plein is toegenomen. Na de herinrichting
kost het veertig procent minder tijd om het plein over te steken, terwijl het verkeer
drukker is geworden. De tijdwinst van bussen is zelfs vijftig procent. Al het verkeer
stroomt behoorlijk door, ook in de spits, al gaat het dan langzaam. Monderman geeft
de mensen weer volledig de eigen verantwoordelijkheid terug zonder instructies en
hulpmiddelen (zoals verkeerslichten, borden en lijnen). Als mensen niet weten wat ze
moeten doen, gaan ze daar mee om zoals iedereen omgaat met een situatie die hij
niet kent, of het nou een feestje is of je eerste schooldag op school: je leert door naar
anderen te kijken, en daarna pak je het omzichtig aan. De verantwoordelijkheid op
het kruispunt was weer bij de gebruikers gelegd en die reageerden daarop door
onderling beter te communiceren. Het resultaat was dat het systeem veiliger werd,
ook al bleken de meeste gebruikers het juist minder veilig te vinden. Om zijn ideeën
werd Monderman in 2006 uitgeroepen tot Innovator van het Jaar (zie: Tom
Vanderbilt, Traffic; Waarom wij rijden zoals wij rijden (en wat dat over ons zegt),
Amsterdam, 2008).
De nieuwe vormen van burgerparticipatie en burgerinitiatieven en de nieuwe rol van
de overheid (participerende of meewerkende overheid) vraagt om nieuwe
vaardigheden van politiek, bestuur en beleid. Er is nieuwe kennis en er zijn nieuwe
vaardigheden nodig om te zoeken naar de juiste balans tussen eigen en gedeelde
verantwoordelijkheid, tussen private en publieke sturingsmechanismen en tussen
private en publieke belangen. Het economische, sociale, ruimtelijke en
technologische trends vragen om ruimte, experimenten en het mogen mislukken.
Daarbij zullen de uitkomsten niet altijd in lijn zijn met de vooraf bepaalde
doelstellingen van het bestuur en de gedroomde toekomst. Tegelijkertijd dient met
14
voldoende tempo op de trends en ontwikkelingen ingespeeld worden, blijven checks
and balances belangrijk en blijft doelmatigheid een belangrijke randvoorwaarde.
Enkele denklijnen en zoekrichtingen kunnen daarbij vanuit de literatuur wel
aangegeven worden. De sleutel tot sturing in de samenleving ligt niet meer bij het
uitbreiden van de bureaucratie of een toename van het aantal publieke of
verzelfstandigde diensten. Complexiteit is niet meer te beheersen met structuur. De
burger en de markt zullen het initiatief moeten nemen, de ruimte moeten claimen, het
zelfbestuur als complement van zelforganisatie moeten afdwingen en invulling geven
aan hogere vormen van participatie (meebeslissen, meefinancieren, mee-uitvoeren
en mee-evalueren). De nieuwe vormen van burgerparticipatie en burgerinitiatieven
en de nieuwe rol van de overheid (participerende of meewerkende overheid) vraagt
om nieuwe vaardigheden van politiek, bestuur en beleid. Er is nieuwe kennis en er
zijn nieuwe vaardigheden nodig om te zoeken naar de juiste balans tussen eigen en
gedeelde verantwoordelijkheid, tussen private en publieke sturingsmechanismen en
tussen private en publieke belangen. Hierbij hoort dat het beleid en het bestuur
onwelgevallige uitkomsten leert accepteren; maar wel voor ‘check’ en ‘balances’
zorgt en vooraf duidelijk maakt dat het publieke belang vaak niet hetzelfde is als het
private belang.
Het “nieuwe” bestuur en de “nieuwe” ambtenaar kunnen in hun leer- en zoekproces
ook nieuwe instrumenten inzetten als collaborative governance, wiki governance, het
gebruiken van geïnformeerde burgers voor de oplossingen, G1000, crowdsourcing,
de inzet van collaborative editing software, kennispeilingen, dotgov competities voor
goede oplossingen, IENS-achtige cijfertoekenningen, Mutual Gains Approach, de
Charette en participatieve budgettering. Sommige van deze instrumenten hebben het
voordeel dat ze lichtvoetig zijn – mensen hoeven niet avond aan avond te
vergaderen – en leveren tegelijkertijd krachtige resultaten op (Frank Hendriks,
‘Stadsbestuur met veerkracht: goede argumenten voor meer experimenten’, in:
Bestuurskunde, jrg. 21, nr. 1, 2012, blz. 47-53).
Uit sociaalpsychologisch onderzoek blijkt daarbij keer op keer dat zeggenschap en
(h)erkenning cruciaal zijn voor het subjectief welbevinden van mensen. En hier kan
de gemeente veel meer op inzetten. Daarbij is het wel van groot belang om van te
voren de spelregels goed te bepalen. Het College en de Raad stellen van te voren de
spelregels vast (inclusief de kraakheldere communicatie dat het publieke belang niet
per definitie en niet altijd hetzelfde is als het private belang) en accepteren dan de
uitkomsten (primaat). Of de uitkomsten worden onderworpen aan het eindoordeel en
de eindbeslissing van de Raad (ultimaat). Beide vormen tegelijkertijd kan niet en dit
door elkaar laten lopen (wat vaak gebeurt) frustreert elke nieuwe vorm van
burgerparticipatie. In Zeist kan men zien hoe de gemeente deze nieuwe vormen
zorgvuldig uitprobeert.
Het oog blijven houden op de publieke belangen is en blijft een cruciale rol van de
overheid. Immers de zelforganisatie van burgers gaat gepaard met uitsluiting,
ongelijkheid en inperking van de solidariteit. De burger kan wel dingen overnemen,
maar zal dat op een andere manier doen dan de wijze waarop de overheid dat tot nu
toe heeft gedaan. Als burgers zaken onderling regelen zonder consequenties voor
anderen dan is het een privaat probleem en heeft de overheid daar niets mee te
15
maken. De burger is daarbij niet gebonden aan bestuursrecht, gelijkheid en
rechtvaardigheid. Echter als er negatieve consequenties zijn voor anderen dan is er
sprake van een publiek probleem. Negatieve consequenties die publieke aandacht
behoeven zijn uitsluiting, discriminatie, ontbreken van solidariteit en externe effecten.
Zonder rol van de overheid wordt het probleem tussen rijk en arm, gezond en ziek,
have’s en have’s not, insluiting en uitsluiting en tussen insiders en outsiders niet
opgelost. Bovendien gedijen burgerinitiatieven niet bij een terugtredende overheid,
maar behoeven een activerende, verbindende en uitnodigende overheid.
De spelregels en randvoorwaarden die de overheid moet vastleggen en bewaken
liggen – samengevat - op het vlak van tegengaan van ongeoorloofde uitsluiting,
voorkomen van eigenrichting, willekeur en het nastreven van enkel en alleen private
belangen, het bewaken van een equal playing field, mogelijk maken van nieuwe
toetreders, zorgen voor check and balances, doelmatigheid en effectiviteit,
beslechten van geschillen, behoud van kwaliteit van voorzieningen en het afzwakken
van externe effecten.