I RIJKSINSTITUUT VOOR VOLKSGEZONDHEID EN MILIEU ... · assortiment van beschikbare middelen. Die...
Transcript of I RIJKSINSTITUUT VOOR VOLKSGEZONDHEID EN MILIEU ... · assortiment van beschikbare middelen. Die...
.. lf'll Wtilill onderzoek in dienst
I 7 van mens en milieu RIJKSINSTITUUT VOOR VOLKSGEZONDHEID EN MILIEU
INFECTIEZIFKTEN BULLETIN
INHOUD
ntlblotlca realat ntl In A.J. de Neelirtf, W. wocrn Pek, NI.G.A. Hendri•. AG.NI. Sulllrtf, C. Hol, E.E.J. LlftW'HC. P.L. Petic, L.J.NI . Scrbbe, AJ.A. wocrn Grierltuysen, M.IC.E.. Noltlmcrns-Poulasen
I 8 7 Deel I : I nleldlna 192 D I 11 : Gram-neaatleve b cterl n
195 R fer at • Effect van macrolide consumptie op ery
thromycine resistentie bij croep A streptokokken
196 Kort nieuws • Gezondheidsklachten in verband met
recreatie In oppervlaktewater In de zomer van 1996
• Aantal tuberculosepatienten eerste kwartaal 1997
200 Berichten LCI/IGZ/RIVM • Risico op HIV en hepatitis hoog onder
jonce intraveneuze druggebruikers in Zu d-Limburg
200 Aanlcondlaina • Practica levensmiddelenmicrobiologie • Assuring the M erablolog cal Safety of
Food • Minimal processing voor optimale houd
baarheid
202 Reaistratie-oyerzichten we ken 33-36 • IGZ 4-weken overzicht • Laboratorium Surveillance
I nfectîezîekten • Virologische Laboratoria
STAATSTOEZICHT OP DE VOLKSGEZONDHEID Inspectie voor de Gezondheidszorg
Hoofdredactie Dr. M.J.W. Sprenger, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu ([email protected])
Mw. AA. Warris-Versteegen, Inspectie voor de Gezond
heidszorg U [email protected])
Redactie Dr. J.F.P. Schellekens, namens het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
U [email protected]) J.E. van Steenbergen, arts, namens de Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziekten [email protected])
Dr. M. Peeters, namens de Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie (NVMM) W. Schop, namens de Vereniging voor sociaal ver
pleegkundigen J.W. Mouton, namens de Vereniging voor Infectieziekten A. Bosman, arts, namens de GGD's ([email protected])
Redactiesecretarissen Mw. drs. L.M. Wijgergangs, Dr. W. Goettsch Centrum voor Infectieziekten Epidemiologie, RIVM e-mail: [email protected]
Redactiesecretariaat Mw. R.M.O.M. Seidell-Wouters, Centrum voor Infectie
ziekten Epidemiologie (RIVM)
Postbus 1, 3720 BA Bilthoven tel: 030- 274 36 79 fax: 030 - 2 74 44 09
Het Infectieziekten Bulletin op Internet h ttp:/ fwww.isis .rivm.nl/inf_bulfhome_ bul.h tml
ISSN-nummer: 0925-liiX
Layout: Studio RIVM
Ontwerp: Petra Esveld
Productie: Drukkerij Rink en van Setten
jaargang 8 1997 nummer 9 INFECTIEZIEKTEM BULLETIN
Inzending van kopij Het Infectieziekten Bulletin ontvangt graag kopij
uit de kring van zijn lezers . Auteurs worden verzocht rekening te houden met de volgende richtlijnen:
Artikelen dienen beknopt, helder en ter zake te zijn en geschreven volgens de voorkeurspelling. Houd
de titel bondig en vermijd te lange zinnen. Bij literatuurverwijzingen wordt gebruik gemaakt van nummering in de tekst. De literatuurlijst wordt toege
voegd aan het eind van het manuscript en bevat volgens het Vancouver-systeem voor elke verwijzing achtereenvolgens: nummer, namen en voorletters, de volledige titel van het artikel , de naam van het tijdschrift (volgens officiële afkorting), het jaartal, het
jaargangnummer (bij tijdschriften die niet doorgenummerd zijn het desbetreffende tijdschriftnumrner) en de eerste en laatste bladzijde van het artikel. Bij meer dan zes auteurs volgt na de derde 'et al.'. 1 Bij
boeken dient tevens de plaats van uitgifte, de uitgever en indien van toepassing de (eind)redactie, vermeld te worden. 2
Oorspronkelijk onderzoek dient bij voorkeur te worden gestructureerd in de paragrafen inleiding, methoden, resultaten en beschouwing. Geef een Ne
derlandse en Engelse samenvatting. Bij een case-report dient men zich zoveel mogelijk te beperken tot relevante informatie. Het artikel dient inzicht te geven in de aanleiding van een actie, de aanpak, en wie erbij waren betrokken. Het moet duidelijk zijn in welk kader het beschreven praktijkgeval moet worden
~t· plaatst en wat de relevantie ervan is. Ik n·dactie kan een manuscript ter beoordeling
voorleggen aan externe adviseurs. Graag een diskette met de tekst meezenden onder vermelding van het gebruikte tekstverwerkings-programma.
Uitgebreide richtlijnen zijn op het redactiesecretariaat verkrijgbaar. Tevens is het secretariaat graag beschikbaar voor meer informatie en advies.
Literatuurvoorbeelden
1) Rümke HC, Oostvogel PM, Veer M van der, Steenis G van, Loon
AM van . Poliomyelitis in Nederland, 1979-1991 : immuniteit en
blootstelling. Ned Tijdschr Geneeskd 1993; 137: 1380-6.
2) Hattum j van, Gast GC de. Virale hepatitis. In: Furth R, Geus A
de, Hoepelman AIM, Meer ]WM van der, Verhoefj, red. Leerboek
infectieziekten. Houten: Bohn StafJeu Van Loghum bv, 1992:269-
273.
INFECTIEZIEKTEN BUllETIN jaargang 8 1997 nummer 9 ---------------------------
Antibiotica resistentie in Nederland. Deel 1: Inleiding
A.). de Neeling 1, W. van Pelt2, M.G.R. Hendrix1, A.G.M. Buiting4, C. Ho/5, E.E.j. Ligtvoet6, P.L. Petit7, L.j.M. Sabbe8,
A.j.A. van Griethuysen 9 , M.K.E. Nohlmans-Paulssen 10
Abstract
The increase of antibiotic resistance among a number of dinically important bacteria is a matter of great concern. Figures on resistance in the Netherlands are presented here in three parts. The data have been collected from eight different laboratories, representing a bout 30% of the Dutch population. This first part describes the antibiotics that are frequently used in the Netherlands and the pathogens being examined
Inleiding
De conditie (afWeer) van de patiënt is de belangrijkste factor voor de genezing van een infectieziekte. Géén behandeling of behandeling met een inadequaat antibioticum resulteert daarom vaak toch in genezing. Naarmate de conditie van de patiënt slechter is, zullen bacteriën eerder hun pathogene vermogen uiten. Bacteriën die de mens altijd bij zich draagt, zoals coagulase-negatieve stafYlokokken, kunnen dan verantwoordelijk zijn voor klinische verschijnselen, zoals koorts, en leiden tot een verdere verslechtering in de toestand van de patiënt. Echter, in veel gevallen, zoals bij otitis media acuta bij oudere kinderen is be-
1) Laboratorium voor Infectieziektenonderzoek (LIO),
RIVM, Bilthoven
2) Centrum voor Infectieziektenepidemiologie (CIE),
RIVM, Bilthoven
3) Streeklaboratorium Enschede
4) Streeklaboratorium Tilburg
5) Streeklaboratorium Leeuwarden
6) Streeklaboratorium Haarlem
7) Streeklaboratorium Rotterdam
8) Streeklaboratorium Goes
9) Streeklaboratorium Nijmegen
10) Streeklaboratorium Arnhem
in the medical laboratories. The antibiotics are devided in eight groups based on their molecular structure. The numbers of isolates and material type are discussed in order to give some background information on the bacterial flora. The second part deals with Gram-negative bacteria (lnf Bult 8 (9): 192-195), the third part presents data on the resistance among Gram-positive bacteria. lnf Bull 8 (9): 187-191
handeling met antibiotica onnodig en zelfs ongewenst met het oog op de te verwachten resistentieontwikkeling.1
Indien de arts besluit tot behandeling met een antibioticum, moet hij een keuze maken uit een groot assortiment van beschikbare middelen. Die keuze hangt af van de gevoeligheid van het betrokken micro-organisme en van de farmacokinetiek en de bijwerkingen van het antibioticum. Bij infecties in de huisartsenpraktijk wordt om praktische redenen maar in zeer beperkte mate gekweekt, voornamelijk bij recidieven. Sampers en Sturm2 onderzochten het voorschrijfgedrag van huisartsen in Roermond. Slechts in 3,5% van het aantal keren dat deze huisartsen een antibioticum voorschreven, namen zij ook een bacterie-kweek af. In het ziekenhuis worden vaker bacteriën gekweekt, maar de kweek geeft pas na enkele dagen informatie over de soort bacterie die bij de infectie betrokken is en over het resistentiepatroon. Zowel in het ziekenhuis als bij de huisarts moet daarom in eerste instantie 'blind' worden behandeld, zonder gedetailleerde kennis van het micro-organisme en zijn gevoeligheid. Van belang zijn dan kennis van de te verwachten bacteriën op grond van de locatie van de infectie en de klinische verschijnselen en kennis van hun gevoeligheidspa troon.
t88
Het inventariseren van de resultaten van gevoelig· heidsbepalingen in medisch-microbiologische laboratoria is een eenvoudige manier om meer kennis over
aard en gevoeligheid van pathogene micro-organismen te verzamelen. De meeste laboratoria leggen deze resultaten vast in een automatiseringssysteem voor de rapportage aan hun inzenders. De data kunnen uit de
laboratorium-computer worden 'afgetapt' en gebruikt om de aantallen geïsoleerde bacteriën en hun resistentie tegen antibiotica in de tijd te vervolgen. In 1989
is het RNM gestart met de verzameling van de resultaten van alle resistentie-bepalingen uit vijf streeklaboratoria.3 In 1990 werd het aantal laboratoria uitge
breid tot zeven en in 1994 via ISIS (Infectieziekten Surveillance Informatie Systeem) tot acht. Naar schatting bestrijken deze laboratoria circa 30% van de Neder
landse bevolking (figuur 1). Alleen al in 1996 zijn in dit project de gegevens van ca. 100.000 isolaten verzameld. Hier wordt een overzicht gegeven van enkele re
sultaten van dit project en wordt een vergelijking gemaakt met de resultaten van ander onderzoek.
Jaargang 8 1997 nummer 9 INFECTIEZIEKTEN BULLETIN
Indeling van antibiotica
Antibiotica kunnen worden ingedeeld in een be
perkt aantal hoofdgroepen die qua moleculaire struc
tuur verwant zijn (zie tabel1) .4 De grootste hoofdgroep omvat de beta-lactam antibiotica waartoe de penicilli· nes, de cefalosporines en de carbapenems behoren. Zij
grijpen aan op de bacteriële celwand. Bekende penicillines zijn amoxicilline (dat oraal en parenteraal wordt toegediend) en piperacilline (alleen parenteraal). Deze
penicillines worden afgebroken door veel beta-lactamasen, enzymen die kunnen worden geproduceerd door de meeste bacterie-soorten. Daarom worden de penicillines vaak toegediend met een beta-lactamase remmer, zoals davulaanzuur (met amoxicilline) of ta· zobactam (met piperacilline). Methicilline, oxacilline
en flucloxacilline zijn penicillines die alleen tegen Gram-positieve bacteriën werken en stabiel zijn tegen het door 80% van de Staphylococcus aureus geproduceerde beta-lactamase. Cefaloporines van de tweede gene
ratie (o.a. cefuroxim en cefamandol) zijn stabiel voor
Tabel 1 .Indeling van antibiotica in een aantal hoofdgroepen (volgens moleculaire structuur).
Hoofdgroep Voorbeelden Aangrijpingspunt Gebruik
Beta-Jactam antibiotica Penicillines Celwand Cefalosporines Carbapenems
Aminoglycosiden Gentamicine Eiwitsynthese Uitsluitend in ziekenhuis
Tetracyclines Tetracycline Doxycycline Eiwitsynthese Veel door huisartsen
Macrolid en Erythromycine Clarithromycine Eiwitsynthese Veel door huisartsrn
Glycopeptiden Vancomycine Teicoplanine Celwand Uitsluitend in ziekenhuis
Remmers foliumzuur synthese Sulfamethoxazol Synthese foliumzuur Veel door huisartsen
Trimethoprim Cotrimoxazol
Quinolonen Pipemidinezuur DNA replicatie Ciprofloxacine
Rest Nitrofurantoïne
Fusidinezuur
Chloramphenicol Eiwitsynthese
Rifampicine RNA-transcriptie
INFECTIEZIElTEN BULLETIN jaargang 8 1997 nummer 9 --------------------------
Figuur 1. Verzorgingsgebieden van de deelnemende laboratoria.
de meest voorkomende beta-lactamasen van S. aureus, Escheridtia coli en Klebsiella. Cefalosporines van de derde generatie (bijv. ceftazidim, cefotaxim en ceftriaxon) hebben een grotere activiteit ten opzichte van de Gram-negatieve bacteriën. De carbapenems (imipenem en meropenem) hebben een zeer breed spectrum van activiteit en zijn ook nog stabiel tegen de meeste zogenaamde chromosomale beta-lactamasen van Enterobacter en Pseudomonas aeruginosa.
Een tweede belangrijke hoofdgroep vormen de aminoglycosiden (o.a. gentamidne, tobramycine en amikacine), die een breed werkingsspectrum hebben en aangrijpen op de eiwitsynthese. De aminoglycosiden moeten parenteraal worden toegediend en zijn tamelijk toxisch. Ze kunnen schade aan gehoor, evenwichtsorgaan en nieren veroorzaken. Zij worden om die reden alleen in het ziekenhuis gebruikt onder voortdurende bewaking.
Een derde hoofdgroep vormen de tetracyclines (tetracycline, doxycycline en minocycline), die meestal oraal worden toegediend en daarom frequent in de huisartspraktijk worden toegepast, met name bij luchtweg-infecties. Zij grijpen aan op de eiwitsynthese en hebben een breed werkingsspectrum.
Een vierde hoofdgroep, de macroliden (erythromycine, clarithromycine, azithromycine) grijpen eveneens aan op de eiwitsynthese en zijn vooral werkzaam tegen Gram-positieve bacteriën, zoals S. aureus, pneumokokken en intracellulair voorkomende micro-organismen (Legionella, Chlamydia, Mycobacteria). Omdat ze oraal kunnen worden toegediend, worden ze veel
gebruikt in de huisartspraktijk Een vijfde hoofdgroep, de glycopeptiden, zijn de
laatste tijd vaak in het nieuws. Tot de glycopeptiden behoren de intraveneus toegediende vancomycine en teicoplanine en het in veevoer toegepaste avoparcine. Deze antibiotica grijpen aan op de celwandvorming en zijn alleen actief tegen Gram-positieve bacteriën. Zij worden uitsluitend in het ziekenhuis gebruikt.
Een zesde hoofdgroep zijn de remmers van de foliumzuursynthese. Hiertoe behoren sulfamethoxazol, trimethoprim en cotrimoxazol (een combinatie van sulfamethoxazol en trimethoprim). Trimethoprim wordt vaak toegepast bij urineweginfecties, met name door de huisarts.
Een zevende hoofdgroep vormen de quinolonen (het inmiddels verouderde nalidixinezuur, pipemidinezuur, norfloxacine en ciprofloxacine), die aangrijpen op de DNA-replicatie. De farmaceutische industrie is er de laatste jaren in geslaagd binnen deze groep steeds werkzamere verbindingen te synthetiseren. Sommige, zoals pipemidinezuur en norfloxacine, worden alleen toegepast bij urineweginfecties, andere (zoals ciprofloxacine) ook wel tegen darm- en luchtweg pathogenen, al zijn ze tegen streptokokken in het algemeen en pneumokokken in het bijzonder, minder werkzaam dan de penicillines.
De achtste groep bevat een aantal antimicrobiële middelen die niet in één van de genoemde groepen thuis horen, zoals het bij urineweginfecties vaak toegepaste nitrofurantoïne, de lokaal bij stafYlokokken infecties gebruikte antibiotica fusidinezuur en mupirocine, het incidenteel toegediende chloramphenicol, het aan de macroliden verwante clindamycine en het rifampicine, dat vooral werkzaam is tegen Gram-positieve bacteriën.
Een maat voor de gevoeligheid van een bacterie voor een bepaald antibiotiCum is de MRC, de minimum remmende concentratie. Dit is de laagste concentratie van het antibioticum die de groei van de betreffende bacterie remt. Nationale standaardisatiecommissies, in ons land de Commissie Richtlijnen Gevoeligheidsbepalingen (CRG), stellen voor ieder antibioticum breekpunten vast, ook wel kritische MRC's genoemd. Bacteriestammen met een MRC hoger dan het breekpunt worden als resistent beschouwd.
Resistentie is dus niet een absoluut begrip. Indien van resistentie wordt gesproken, moet altijd het breekpunt worden vermeld waarbij de resistentie is bepaald. Ook de methode van gevoeligheidsbepaling speelt een belangrijke rol. Het oordeel van de standaardisatiecommissies over wat gevoelig is en wat resistent, hangt in de praktijk vooral af van de bereikte concentraties in de verschillende lichaamscomparti-
189
190
menten. De bereikte concentraties hangen weerafvan de wijze van toediening: hogere concentraties na intraveneuze dan na orale toediening. Bij veel antibioti
ca zijn de urine-concentraties veel hoger dan de concentraties in het bloedplasma, waarmee de meeste weefsels in evenwicht zijn.
In de praktijk stellen de commissies daarom vaak
verschillende breekpunten vast. Het lage S-breekpunt (S = susceptible) is geldig voor orale toediening, lage intraveneuze dosering of ook wel voor slecht bereikba
re compartimenten zoals de liquor. Het hogere Ibreekpunt (I = intermediate) is relevant voor intraveneuze toediening. Tot voor kort was er ook nog een U-breekpunt, bestemd voor lagere urineweg-infecties . Onlangs heeft de bovengenoemde commissie besloten het U-breekpunt af te schaffen en is het I-breekpunt
ook geldig verklaard voor de urine.5
Verschillen tussen laboratoria in het gehanteerde breekpunt kunnen een groot effect hebben op het gevonden resistentiepercentage, met name als veel
stammen van een bacteriesoort een MRC hebben tussen de gekozen breekpunten in. Sommige laboratoria hanteren het S-breekpunt uit voorzichtigheid ook als resistentiebreekpunt voor een intraveneus toegediend antibioticum. Het is duidelijk dat dan hogere resisten
tiepercentages worden gevonden dan bij gebruik van het I-breekpunt. Dit leidt tot verschillen in resistentie tussen de laboratoria die slechts veroorzaakt worden door een verschil in de gehanteerde breekpunten en die niets te maken hebben met werkelijke verschillen in resistentie tussen regio's .
Vóórkomen van bacteriën in klinische materialen
Alvorens de resistentie van de individuele soorten
bacteriën te beschrijven is het nuttig in grote lijnen de bacterie-flora in kaart te brengen die bij diverse ontstekingsprocessen wordt aangetroffen (tabel 2). Immers, niet alleen de mate van resistentie bij een bepaalde soort bacterie maar ook de frequentie van die soort in de diverse lichaamscompartimenten bepalen
de kans van slagen van antibiotische therapie. Escherichia coli is de meest voorkomende bacterie in
alle klinische materialen tezamen. Dit illustreert de belangrijke rol die de darmflora speelt bij infecties el
ders in het lichaam. De stafYlokokken vertegenwoordigen de huidflora als bron van besmetting. De ente
rakokken volgen in aantal na E. coli en S. aureus. Enterakokken zijn Gram-positieve darmbacteriën die in het algemeen worden beschouwd als minder patho
geen. Het zijn commensalen die bij immuun-gecompromitteerde patiënten pathogene betekenis kunnen
Jaargang 8 1997 nummer 9 INFECTIEZIElTEN BULLETIN
hebben. De diepere lichaamscompartimenten (urine,
pus, luchtwegen, bloed en liquor) worden in verschillende mate vanuit de darm en de huid geïnfecteerd,
afhankelijk van de bereikbaarheid en de ecologische omstandigheden.
De dominante soorten in de urinemonsters zijn vooral darmbewoners (E. coli, enterokokken, Proteus mi
rabilis, Klebsiella soorten) en in lagere aantallen de stafYlokokken. Van de huid en uit pus (bijv. bij operatiewonden) wordt voornamelijk S. aureus geïsoleerd, ge
volgd door E. coli, Pseudomonas aeruginosa en enterokokken. In monsters uit de luchtwegen domineren enkele soorten die voorkomen op de natuurlijke flora van de
slijmvliezen: Haemophilus injluenzae en Streptococcus pneumoniae. Pseudomonas aeruginosa is betrokken bij chronische infecties van de luchtwegen, maar is ook
een algemene soort bij diverse infecties in intensivecare afdelingen.6 Bij infecties van het bloed treden coagulase-negatieve stafYlokokken op de voorgrond. Deze bacteriën zijn vaak gehecht aan catheters, hartkleppen en andere kunststof-voorwerpen die via de huid in de bloedbaan worden aangebracht? Ook S. aureus wordt vaak in bloed aangetroffen. De frequente aanwezigheid van E. coli in het bloed wijst op de urinewegen enjof de darm als porte d'entrée. Gram-negatieven uit de luchtwegen infecteren het bloed veel minder vaak danS. pneumoniae.
Nu in grote lijnen de bacteriën zijn beschreven
zoals zij in geïnfecteerd materiaal voorkomen, wordt in de volgende twee afleveringen de resistentie van de belangrijkste soorten besproken.
Literatuur
1) Nederlands Huisartsen Genootschap. NHG-Standaard M 09. Oti
tis media acuta. Utrecht, November 1992.
2) Sampers GHMA, Sturm AW Antimicrobie1e middelen in de eer
ste lijn: onderzoek bij alle huisartsen in een middelgrote stad.
Ned Tijdschr Geneeskd 1988; 132: 676-80.
3) De Neeling, A], Hemmes ]H, Van Klingeren B. Resistentie tegen
antibiotica bij routine isolaten van bacteriën in zeven streekla
boratotia. RIVM rapport nr. 253601001. RIVM, Bilthoven, 1993.
4) Lambert HP, O'Grady FW Antibiotic and Chemotherapy. 6th ed.
Churchill Livingstone, 1992.
5) Commissie Richtlijnen Gevoeligheidsbepalingen. Ned Tijdschr
Med Mie 1996; 4: 104-6.
6) jarvis WR, Martone \o\]'. Predominant pathogens in hospita! in
fections.] Ant Chemother 1992; 29 Suppl A: 19-24.
7) Rupp ME, Archer GL. Coagulase-negative staphylococci: patho
gens associated with medica! progress. Clinical Infectious Disea
ses 1994; 19: 23145.
Jaargang 8 1997 nummer 9 --------------------------
Tabel 2 . Aantal isolaten van elke soort per klinisch materiaal in acht Nederlandse streeklaboratoria in 1996. Van 672 isolaten was het materiaal type niet bekend.
Materiaal Spedes Totaal Urine Luchtw. Huid Pus Gesl.org. Bloed Faeces Liquor
Totaal 100005 42683 22853 13839 11652 4908 3532 342 196 Escherichia coli 26414 20503 1186 1267 1639 1022 639 152 6 Staphy!ococcus aureus 14449 1239 2679 5108 4335 619 442 18 9 Enteracoccus spp. 9473 6755 193 958 796 605 132 34 0 Haemophilus influenzae 6633 6 5816 522 199 55 27 0 8 Proteus mirabilis 5640 3880 422 632 507 128 67 4 0 Streptococcus pneumoniae 5012 8 3781 580 186 19 395 0 43 Pseudomonas aeruginosa 4866 1714 1382 937 678 51 83 21 0 Coagulase neg. stafylokokken 4691 1177 115 884 1117 37 1316 16 29 Streptococcus agalactiae 4460 1345 388 525 381 1766 44 8 3 Klebsiella pneumoniae 3630 2360 547 247 232 105 112 26 1 Branhamella catarrhalis 3295 1 3025 228 37 0 4 0 0 Streptococcus pyogenes 2415 69 794 669 499 318 55 7 4 Enterobacter cloacae 2164 796 571 388 328 23 46 11 1 Klebsiella oxytoca 2069 1058 409 259 222 46 59 15 1 Morganella morganii 1015 510 166 159 141 22 14 3 0 Haemophilus punm•F 803 2 670 58 39 30 4 0 0 Citrobacter freundii 778 412 132 100 90 12 10 22 0 Acinetobacter calcoaceticus 541 256 101 112 37 24 10 1 0 Enterobacter aerogenes 500 216 145 55 51 15 16 2 0 Proteus vulgaris 436 215 54 71 85 3 7 1 0 Serratia marceseens 345 64 163 64 37 5 11 1 0 Neisseria meningitidis 240 1 106 2 0 1 39 0 91 Providencia rettgeri 75 52 5 9 9 0 0 0 0 Providencia stuartii 61 44 3 5 7 2 0 0 0
Gepubliceerd in:
Emerging Infectious Diseases 1997; volume 3, number 3 (http:ffwww.cdc.govfncidodfEID)
Rapid lncrease in the Prevalenee of Metronidazole-Resistant Helicobacter pylori in the Netherlands
E.J. van der Wouden, A.A. van Zwet, J.C. Thijs, et al.
Abstract
The prevalenee of primary metronidazole resistance of Helicobacter pylori was studied in one Dutch hospital from 1993 to 1996 and in two additional Dutch hospitals in 1993 and 1996. All cultures of antral biopsy sp~cimens yielding H. pylori in the study period were evaluated, except those from patients who had received anti-H. pylori treatment; 1,037 H. pylori strains, all from different patients were induded. Metronidazole resistance was determined by disk diffusion in 1993 and by Epilipsometer-test in 1994 to
1996. Metronidazole resistance increased from 7% (18/245) in 1993 to 32% (161/509) in 1996. More patients with nonulcer dyspepsia and more non-Western European patients were seen in 1996 than in 1993, but age and sex differences were not observed. A comparable increase in metronidazole resistance was observed in both nonulcer dyspepsia patients and peptic ulcer patients, and the prevalenee of metronidazole resistance in Western Europeans increased from 5% in 1993 to 28% in 1996.
191
192
Jaargang 8 1997 nummer 9 INFECTIEZIEKTEN BULLETIN
Antibiotica resistentie in Nederland. Deel 11: Gram-negatieve bacteriën
A.}. de Neeling 1, W. van Pelt2, M.G.R. Hendrix3, A.G.M. Buiting4, C.Ho/5, E.E.}. Ligtvoet6, P.L. Petit 7, L.J.M. Sabbe 8, A.J.A. van
Griethuysen 9, M.K.E. Nohlmans-Paulssen 10
Abstract
The increase of antibiotic resistance among a number of clinically important bacteria is a matter of great concern. Figures on resistance in the Netherlands are presented in three parts. The
data have been collected from eight different laboratories, representing a bout 30% of the Dutch population. The first part described the antibio
tics frequently used in the Netherlands and the
Inleiding
Internationaal bestaat ongerustheid over de toename van resistentie tegen antibiotica bij diverse klinisch belangrijke bacteriën (o.a . Staphylococcus aureus, pneumokokken en enterokokken). Deze berichten zijn vooral gebaseerd op gegevens uit het buitenland. De
resistentie in Nederland wordt in drie publicaties in het Infectieziekten bulletin beschreven. In het eerste deel (ook in dit nummer) werd een kort overzicht gegeven van een aantal belangrijke groepen antibiotica
en de samenstelling van de pathogene flora zoals die in de routine van een laboratorium voor medische microbiologie wordt geïsoleerd uit verschillende typen monsters (bijv. bloed, sputum, urine). In deze tweede publicatie komt de resistentie bij de Gram-negatieve bacteriën aan de orde. Het derde deel (volgend num
mer) behandelt de Gram-positieven.
1) Laboratorium voor Infectieziektenonderzoek (LIO),
RIVM, Bilthoven
2) Centrum voor Infectieziektenepidemiologie (CIE),
RIVM, Bilthoven
3) Streeklaboratorium Enschede
4) Streeklaboratorium Tilburg
5) Streeklaboratorium Leeuwarden
6) Streeklaboratorium Haarlem
7) StTeeklaboratorium Rotterdam
8) Streeklaboratorium Goes
9) Streeklaboratorium Nijmegen
10) Streeklaboratorium Arnhem
pathogens being examined in the medical labo
ratones (lnf Bull 1997; 8(9): 187-191 ). Th is part deals with antibiotic resistance in Gram-negative bacteria (E. coli, H. influenzae, Pseudomonas, Klebsiella, Enterobacter, Proteus) and the third part (next issue) will present figures on the resistance among Gram-positive bacteria. lnf Bull 1997; 8(9): 192-195
E.scherichia coli
Escherichia coli is de soort bacterie die het meest in klinische materialen wordt aangetroffen, vooral in urine monsters. De meest gebruikte antibiotica bij
urineweg infecties met E. coli zijn amoxicilline, al of niet met clavulaanzuur, cotrimoxazol, trimethoprim, nitrofurantoïne of een quinolon (norfloxacine of ci
profloxacine). Met name voor de invasieve infecties zijn de aminoglycosiden (gentamicine, tobramycine, amikacine) en de tweede- en derde-generatie cefalo
sporines van belang. Aan de universiteit van Maastricht is de afgelopen jaren veel onderzoek gedaan naar de gevoeligheid van E. col i in de faeces van gezon
de personen. Daardoor weten we vrij goed welke antibiotica in welke mate werkzaam zijn tegen deze soort zonder dat door voorafgaande antibioticum-behandeling resistente varianten zijn uitgeselecteerd. In tabel 1 worden de resultaten van het Maastrichtse onderzoek in de open populatie van de steden Weert en
Roermond1 vergeleken met de door het RIVM verzamelde gegevens van urine-monsters uit de streeklaboratoria.
Zoals verwacht, zijn de resistentiepercentages bij de isolaten uit de routine monsters veel hoger dan de percentages bij de isolaten uit de faeces van gezonde
personen in de open bevolking. Wel komt de rangorde van de activiteit van de antibiotica in grote lijnen overeen in beide populaties: Amoxicillinfclavul
aanzuur, nitrofurantoïne en ciprofloxacine komen in beide onderzoekingen met de laagste resistentieper-
INFECTIEZIEKTEN BUllETIN Jaargang 8 1997 nummer 9 ---------------------------
Tabel 1. Resistentie bij E. coli in de faeces van gezonde personen in Weert (n=678) en Roermond (n=670) en in urine-monsters, onderzocht in acht Nederlandse streeklaboratoria in 1996
Weert Roermond Streekla bora tori a (n=678) (n=670)
Resistentie- Onderzocht Resistentiepercentage percentage aantal
Amoxicilline 8.4 12.4 34.7 Amoxicillinefclav.zr. 0 0 4.0 Cefuroxim 1.3 Cefotaxim 0.1 (Oxy)tetracycline 17.3 24.6 56.1 Sulfamethoxazol 26.7 37.5 38.9 Trimethoprim 7.5 9.7 27.7 Nitrofurantoïne 0.7 0.6 4.2 Ciprofloxacine 0 0 3.3 Kanamycine 3.5 3.9 Gentamicine 1.1
centages naar voren. Zo nu en dan duiken zeer resistente E. coli stam
men op. Onlangs ontvingen wij van een patiënt in Ne
derland een E. coli die alleen nog gevoelig was voor meropenem en het toxische polymyxine. Een patiënt met een invasieve infectie door een dergelijke stam is nauwelijks meer te behandelen.
Hoemophilus influenzae
Het vóórkomen van beta-lactamase vorming bij Haemophilus influenzae is van belang om het risico te schatten dat een blinde therapie met amoxicilline alleen zal falen. De streeklaboratoria die deelnemen in de RNM resistentie-peiling vonden in 1996 beta-lactamase vorming bij 8.0% van de Haemophilus influenzae. De resistentie van deze soort wordt beschreven in tabel2.
Volgens de gevoeligheids-kriteria in andere landen
Tabel 2. Resistentie bij Haemophilus intluenzae in acht Nederlandse streeklaboratoria in 1996 (S-breekpunt).
Percentage Onderzocht resistentie aantal
Amoxicilline 8.0 6643 Amoxicillinefclav.zr. 1.2 5835 Cefuroxim 2.3 4429 Cotrimoxazol 11.1 5511 Doxycycline 4.1 1494 Ciprofloxacine 0.1 1450
20495 16173 16263 4456 6164 5316
13561 20468
9583
13042
is een significant percentage van Haemophilus influenzae gevoelig voor de macroliden (erythromycine, clarithromycine). Op basis van de lage breekpunten van erythromycine die in ons land zijn vastgesteld, zijn deze antibiotica slechts in geringe mate actief tegen
Haemophilus. In de VS heeft men op klinische gronden veel hogere breekpunten van de macroliden voor Haemophilus vastgesteld, bijv. een S-breekpunt voor clari
thromycine van 8 mg/L en een I-breekpunt van 16 mgfU (NCCLS, 1995). In ons land ligt het S-breekpunt
bij 0.5 mgfL en het I-breekpunt bij 2 mgfL .3
Pseudomonas aeruginosa
Pseudomonas aeruginosa is een lastige pathogeen. Resistentie bij primaire isolaten is in ons land niet alarmerend (tabel 3) maar tijdens de therapie kunnen resistente mutanten ontstaan en overleven, waardoor de behandeling faalt. Tabel 3 is gebaseerd op de resisten
tie van één isolaat per patiënt. Daarmee wordt dus het resistentieprobleem bij Pseudomonas in zekere zin onderschat.
Afhankelijk van de gebruikte methode voor gevoeligheids-bepaling kan het percentage Pseudomonas-isolaten met een intermediaire gevoeligheid voor de aminoglycosiden gentamicine en amikacine, sterk verschillen tussen de laboratoria. Laboratoria die een bouillon-verdunningsmetbode (w.o. VITEK machines)
gebruiken, vinden in het algemeen een veel hoger percentage intermediair-gevoelige Pseudomonas dan de laboratoria die de gevoeligheid bepalen op agar. De ver
schillen bij tobramycine zijn minder groot omdat dit aminoglycoside een iets hogere intrinsieke werkzaam-
193
194
Tabel 3. Resistentie bij Pseudomonas aeruginosa in acht Nederlandse streeklaboratoria in 1996 (isolaten buiten de urine; I-breekpunt)
Percentage Onderzocht resistentie aantal
Ceftazidim 4.9 2267 Piperacilline 2.7 188S
Tobramycine 2.8 917 Ciprofloxacine 3.S 2277
heid heeft, waardoor ook isolaten in bouillon als gevoelig worden geclassificeerd.
Klebsiella en Enteraboeter
De bacteriën van de geslachten Enterobacter en Klebsiella zijn vrijwel alle resistent tegen amoxicilline door
de productie van het enzym beta-lactamase (tabel 4). Het enzym beta-lactamase van Enterobacter is in staat de nieuwere cefalosporines af te breken, met name als het in grotere hoeveelheden wordt geproduceerd. Mutanten die grote hoeveelheden van dit beta-lactamase produceren, overleven vaak en vermenigvuldigen zich
tijdens de therapie. Dit is de reden dat sommige laboratoria alle Enterobacter-stammen aanmerken als resistent tegen alle cefalosporines, onafhankelijk van de invitro resistentie. De carbapenems (imipenem en meropenem) zijn dan in het algemeen nog wel werkzaam.
Ook sommige stammen van Klebsiella produceren een beta-lactamase dat de nieuwere cefalosporines, vooral ceftazidim, kan hydrolyseren (zgn. extended spectrum beta-lactamasen). Uit tabel4 blijkt dat deze enzymen in
onze peiling maar weinig voorkwamen (1.9% resistentie tegen het S-breekpunt, 4 mg/L ceftazidim). De beta-
Jaargang 8 1997 nummer 9 INFECTIEZIEKTEN BUllETIN
lactamasen van Klebsiella worden meestal geremd door
clavulaanzuur. Enterobacters zijn vaak gevoelig voor trimethoprim en de quinolonen en er is klinisch on
derzoek gepubliceerd dat de effectieve toepassing van
trimethoprim in combinatie met sulfamethoxazol bij Enterobacter infecties onderbouwt.4
Proteus mirabilis
Proteus mirabilis is een veel voorkomende soort bij chronische urineweg infecties, vooral in het ziekenhuis en bij cathetergebruik. Door de productie van
urease veroorzaakt de bacterie een sterke stijging in de urine pH waardoor fosfaten van twee-waardige kationen kunnen neerslaan in de vorm van nierstenen. De soort heeft een resistentiepatroon dat enigszins af
wijkt van dat van E. coli. Opmerkelijk is de vrijwel volledige resistentie tegen de tetracyclines en het bij urineweg infecties toegepaste nitrofurantoïne. De soort is echter, vaker dan E. coli, gevoelig voor amoxicilline (tabelS).
Tabel 4. Resistentie bij Enterobacter doacae en Klebsiella pneumoniae in acht Nederlandse streeklaboratoria in 1996 (isolaten buiten de urine, behalve trimethoprim; I-breekpunt, behalve ceftazidim en trimethoprim).
Enterobacter cloacae Klebsiel!a pneumoniae Percentage Onderzocht Percentage Onderzocht Resistentie aantal Resistentie aantal
Amoxicil!ine 83.4 787 94.8 4S8 Amoxicillinefclav. zr. 83.6 880 4.6 942 Cefuroxim 26.0 96S 2.4 944 Cefotaxim 1S.2 330 0.0 367 Ceftazidim (S-breekpunt) 11.S 963 1.9 863 Doxycycline 4.8 189 S.3 76 Gentamicine 1.8 882 0.8 714 Trimethoprim (urine) 10.S SOS 16.8 1S37 Ciprofloxacine 1.1 856 0.0 598
INFECTIEZIEKTEN BUllETIN jaargang 8 1997 nummer 9 --------------------------
Tabel 5. Resistentie bij Proteus mirabilis in acht Nederlandse streeklaboratoria in 1996 (isolaten buiten de urine, behalve trimethoprim; I-breekpunt, behalve ceftazidim en trimethoprim)
Percentage Onderzocht resistentie aantal
Amoxicilline 15.0 1492 Amoxicillinejclav. zr. 2.2 1348 Cefuroxim 1.2 1007 Cefotaxim 0.2 541 Ceftazidim (S-breekpunt) 1.3 1087 Gentamicine 0.5 1223 Trimethoprim (urine) 35.6 2672 Ciprofloxacine 0.0 708
Literatuur
1) Iondon N, Nijsten R, Van den Bogaard A, Stobberingh E. Car
riage of antibiotic-resistant Escherichia coli by healthy volun
teers during a 15-week period. Infection 1994; 22: 187·92.
2) NCCLS. Performance Standards for Antimicrobial Susceptibility
Testing: Sixth Informational Supplement. NCCLS document
M100-S6. NCCLS, Wayne, Pennsylvania, 1995.
3) Commissie Richtlijnen Gevoeligheidsbepalingen. Ned Tijdschr
Med Mie 1996; 4: 104-6.
4) Wolf! MA, Young CL, Ramphal R. Antibiotic therapy for entera
baeter meningitis: a retrospective review of 13 episodes and re
view of the !iterature. Clin Inf Dis 1993; 16(6): 772·7.
Effect van macrolide consumptie op erythromycine resistentie bij groep A streptokokken
Hoewel in Nederland de resistentie problematiek dankzij een rationeel en beperkt gebruik van antibiotica (nog) beperkt is, wordt deze problematiek in andere landen steeds ernstiger. Ofschoon het direct verband tussen antibiotica consumptie en resistentie ont· wikkeling altijd gelegd wordt en zeer aannemelijk is, zijn er weinig studies die dit echt aantonen. De meeste studies laten wel een stijging zien van het resistentie percentage na introductie van een antibioticum, maar het omgekeerde, het aantonen van een daling van het resistentie percentage na invoering van landelijk restrictieve maatregelen is nog zeldzaam. In een recent artikel in de New England Joumal of Medicine wordt in een landelijk opgezette studie in Finland melding gemaakt van dit laatste verschijnsetl Dit is van belang, aangezien het aantoont dat het restrictief gebruik van antibiotica zinvol is.
In de begin jaren 90 werd in Finland een verontrustende stijging in het percentage erythromycine resistente groep A streptokokken waargenomen tot bijna 20%.1·2 Omdat dit als een klinisch belangrijk probleem werd gezien, werd besloten om landelijke richtlijnen te verspreiden die tot doel hadden het voorschrijven van macroliden, op dat moment met name erythromycine, zoveel mogelijk te beperken. Dit gebeurde op vrijwillige basis en werd mede ondersteund door de farmaceutische industrie. Om te bestuderen in hoeverre de maatregelen effectief waren, werd de dagelijkse
macrolide consumptie uitgedrukt in gestandaardiseerde dagdoseringen (gdd) per 1000 inwoners. Aan het einde van de jaren 70 bedroeg deze 1 ggd per 1000 inwoners, en was in 1988 bijna 3 ggd. De beperkende maatregelen werden geïmplementeerd aan het einde van 1991 en de gdd daalde tot bijna 1 per 1000 inwoners in 1994. Daarna nam het gebruik weer iets toe wat vooral te wijten valt aan het beschikbaar komen van nieuwe macroliden (clarythromycine, azithromycine). Na het hoge percentage van 19% resistente stammen in 1993 daalde het percentage resistentie tot 8,6% in 1996. Deze verschillen waren statistisch significant. De auteurs concluderen dat een vermindering van het gebruik van macroliden een significante reductie van het percentage erythromycine resistente stammen tot gevolg had en dat het gebruik van res· trictieve maatregelen ten aanzien van het voorschrijven van bepaalde antibiotica hoop biedt als methode om resistentie problemen te bestrijden.
Klinisch is het belang van erythromycine resistentie van groep A streptokokken groot. Hoewel penicilline nog altijd het middel van eerste keuze is alle stammen, zeker in Nederland, zijn in principe gevoelig voor penicilline -is erythromycine, of een ander werkzaam macrolide, het alternatief bij overgevoeligheid voor penicilline. Bij de behandeling van fasciitis necroticans, een zeldzaam maar ernstig ziektebeeld waarvan steeds meer melding wordt gemaakt en even-
195
196
eens veroorzaakt wordt door voornamelijk de groep A streptokok (de 'vleesetende bacterie') 4•5 is daarnaast de behandeling met het lincomycine clindamycine
van belang. De behandeling met alleen penicilline is vaak niet afdoende, waarschijnlijk doordat de streptokokken zich in een andere fYsiologische toestand bevinden waarbij penicilline minder effectief is. Hoewel
clindamycine geen macrolide is, bestaat (althans tot voor kort) er bij de groep A streptokokken een volledige kruisresistentie met erythromycine en andere
macroliden, evenals met de streptograminen B (de zogenaamde MLSb = Macrolide-Lincomycine-Streptogramine resistentie).6 De laatste jaren wordt er echter ook in toenemende mate melding gemaakt van andere types erythromycine resistentie die niet gepaard gaan met clindamycine resistentie?-8 Hoe frequent
deze laatste types in Nederland voorkomen is echter
nog onduidelijk.
De lering van het bovenstaande is dat er een continue (landelijke) surveillance noodzakelijk is om het resistentie percentage voor verschillende antibiotica
te volgen en indien er een stijging wordt waargenomen, hierop maatregelen worden genomen. Het blijkt dan mogelijk om het (resistentie) tij te doen keren.
J.M.
KORT NIEUWS
Jaargang 8 1997 nummer 8 INFECTIEZIEKTEN BULLETIN
1} Seppala H, Klaukka T, Vupio-Varkula ], et al. The effect of chan
ges in the consumption of macrolide antibiotics on erythromy
cin resistance in group A streptococci in Finland. N Eng] Med
1997; 337: 441-6.
2) Seppala H, Nissinen A, ]arvinen H, et al. Resistance to erythro
mycin in group A streptococci. N Eng!] Med 1992; 326: 292-7.
3} Seppala H, Klaukka T, Lehtonen R, et al. Outpatient use of
erythromycin: link to increased erythromycin resistance in
group A streptococci. Clin Infect Dis 1995; 21: 1378-85.
4} VerhoefVerhaghe EAE, Houten A van, ]oore ]CA, Verbrugh HA.
De terugkeer van ernstige infecties door Streptococcus pyogenes.
Ned Tijdschr Geneeskd 1993; 137: 604-6.
5) Verbrugh CA, Hendriks WDH, Ligthart ], Berghout A. Neerotise
rende fasciitis door beta-hemolytische streptokokken groep A.
Ned Tijdschr Geneeskd 1993; 137: 607-9.
6) Leclerq R, Courvalin P Intrinsic and unusual resistance to
macrolide, lincosamide and streptogramin antibiotics in bacte
ria. Antimierob Agents Chemother 1991; 35: 1273-76.
7) Seppala H, Nissinen A, Yu Q, Huovinen P. Th ree different pheno·
types of erythromycin-resistant Streptococcus pyogenes in Fin
land.] Antimierob Chemother 1993; 32:885-91.
8) Sutcliffe ], Tait-Kamradt A, Wondrack L. Streptococcus pneumo
niae and Streptococcus pyogenes resistant to maerolides but
sensitive to clindamycin: a camman resistance pattem media
ted by an efflux system. Antimierob Agents Chemother 1996;
40: 1817-24.
Gezondheidsklachten in verband met recreatie in oppervlaktewater in de zomer van 1996
A.H. Havelaar 1
Summary
A survey among Municipal Health Services and Provinces was conducted on health com
plaints related to recreation in surface waters . In the relatively cold summer of 1996, only few respondents were confronted with such complaints. Skin complaints (15 incidents with approximately 50 patients) and gastro-intestinal
1) Microbiologisch Laboratorium voor Gezondheidsbescherming
(MGB). RIVM Bilthoven .
complaints (4 incidents with only few patients)
were identified, as well as single cases of eye complaints and headache/fever. Five incidents of skin-complaints were attributed to schistosomiasis, which was supported by the presence of
water snails in 1 incident.
jaargang 8 1997 nummer 9 -------------------~~~~
Samenvatting
Door middel van een enquête onder GGD's en Provincies is een inventarisatie gemaakt van gezondheidsklachten in verband met recreatie in oppervlaktewater. In de relatief koude zomer van 1996 werden slechts weinig responderende instanties met dergelijke klachten geconfronteerd. Het betrof met name huidklachten (15 incidenten met ongeveer 50 patiënten) en maag-darmklachten (4 incidenten met enkele patiënten). Eenmalige meldingen waren er van oogklachten en hoofdpijn/koorts. Ingeval van huidklachten was er bij 5 incidenten sprake van het vermoeden van schistosomen-dermatitis, hetgeen eenmaal door aanwezigheid van waterslakken werd ondersteund.
Inleiding
Evenals in de zomers van 1990 tot en met 1995 is in 1996 een enquête gehouden onder GGD's en Provincies om na te gaan of zij zijn geconfronteerd met gezondheidsklachten die in verband konden worden gebracht met recreatie in oppervlaktewater. Tevens werd gevraagd tot welke acties deze klachten aanleiding hadden gegeven. In totaal werden 72 enquête formulieren verzonden (60 naar GGD's en 12 naar Provincies). De respons was hoger dan in voorgaande jaren. Uiteindelijk werden 65 enquêtes terugontvangen (respons 90%). Van de responderende GGD's meld· den er 4 (8%) met klachten enJof vragen geconfronteerd te zijn, van de Provincies waren dit er 5 (42%). Het aantal klachten was lager dan in 1994 en 1995, hetgeen waarschijnlijk een gevolg was van de relatief koude zomer. In slechts één geval waren de klachten aanleiding tot verdere acties.
De via de GGD's en Provincies verkregen informatie was niet geheel complementair, hoewel een aantal gevallen door beide instanties werd gemeld. Gezien de geringe omvang en betekenis van de gemelde incidenten is dit niet verrassend. In de tabel staat een overzicht van de aard van de klachten en hoevaak deze voorkwamen in 1996. In vergelijking met vorige jaren valt op dat zowel de GGD's als de Provincies relatiefveel huidklachten hebben gemeld.
Gezondheidsklachten
Maag-darmklachten
Door één Provincie werden 4 incidenten van maagdarmklachten geregistreerd. Deze meldingen betroffen kleine aantallen patiënten, geïsoleerd in plaats en tijd, en gaven geen aanleiding tot nader onderzoek of
maatregelen. In één geval waren de klachten geassocieerd met zwemmen in water, waarvoor later op grond van overschrijding van de bacteriologische normen een zwemverbod werd afgekondigd.
Huidklachten
Door 4 GGD's en 4 Provincies werden meldingen van huidklachten ontvangen. Het betrof 15 inciden· ten, in totaal waren er ongeveer 50 personen bij betrokken. Bij 5 incidenten werd schistosomen-dermatitis waarschijnlijk geacht, in één geval werd dit vermoeden ondersteund door aanwezigheid van waterslakken. De beheerder besloot tot een grondige reiniging van deze (kunstmatige) plas. In verband met één plas werd tweemaal een incident gemeld, gescheiden door een periode van 2 maanden.
Oorklachten
In de zomer van 1996 werden, in tegenstelling tot 1994 en 1995, geen meldingen van oorklachten ontvangen. Dit ondersteunt de hypothese dat het risico op otitis externa met name geassocieerd is met zwem· water dat warmer is dan 20 oe.
Leptospirose
Er werden door Provincies en GGD's geen gevallen van leptospirose in relatie tot recreatief contact met oppervlaktewater in 1996 gemeld. Bij het referentielaboratorium voor leptospirosen (Dr. R.A. Hartskeerl, Afdeling Biomedisch Onderzoek, Koninklijk Instituut voor de Tropen) waren 3 gevallen bekend, waarbij in· feetie waarschijnlijk was opgelopen via watersportactiviteiten (o.a. zwemmen en sportvissen) in Nederlands oppervlaktewater. Daarnaast waren 3 gevallen bekend waarbij ander contact met oppervlaktewater de mogelijke oorzaak van besmetting was.
Overige
Door één GGD werd een melding ontvangen van oogklachten na zwemmen in oppervlaktewater, éénmaal werden hoofdpijn en koorts daaraan toegeschreven. In geen van deze gevallen werd een dergelijk verband waarschijnlijk geacht.
Beschouwing
De zomer van 1996 was relatief koud, zodat slechts op beperkte schaal in of aan oppervlaktewater werd gerecreëerd. Er werden dan ook weinig gezond· beidskiachten geregistreerd, die hiermee in verband kunnen worden gebracht. Het merendeel van de ge· melde incidenten betrof huidklachten. Gebruikelijkerwijs werd hierbij regelmatig het vermoeden van
197
198
Tabell. Overzichtvan de aard van de klachten.
Aantal GGD Provincie incidenten
Maag-darm 4 1 klachten
Huidklachten 15 4 4 Oorklachten Overigen 2 1
schistosomen-dermatitis uitgesproken. Slechts éénmaal kon dit vermoeden worden gesteund door de aanwezigheid van waterslakken. Het is niet bekend in hoeverre de aanwezigheid van cyanobacteriën een rol speelde bij het ontstaan van huidklachten. In op
dracht van RNM en het Directoraat-Generaal Milieubeheer is een onderzoeksvoorstel opgesteld.1 Momenteel vindt overleg over opzet en financiering plaats, onder andere met DGM (Directoraat Generaal Milieubeheer, VROM), RIZA (Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en AfValwaterbehandeling), STOWA
(Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer) IPO (InterProvinciaal Oveleg), Hoogheemraadschap Rijnland en Bureau AquaSense.
Dit is de zevende maal in successie dat de enquête in deze vorm is gehouden. Op grond van de enquêteresultaten wordt een indruk verkregen van de proble
men die in een zwemseizoen hebben gespeeld. Hoe-
jaargang 8 1997 nummer 9 INFECTIEZIEKTEN BULLETIN
wel niet meer dan het topje van de ijsberg wordt achterhaald, is deze informatie van belang omdat het de enige manier is om deze problematiek op nationaal
niveau te inventariseren. Het RNM heeft het initiatief genomen om op een andere wijze de gegevens te gaan verzamelen. Hiertoe is een nieuw formulier ontwikkeld, dat via de LCI (Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziekten) is aangeboden aan de GGD's. Met dit formulier wordt gestreefd naar een snellere signalering van problemen, en eventuele ondersteuning bij
het opzetten van epidemiologisch onderzoek. De wijze waarop de gegevens over de zomer van 1997 zullen worden verzameld hangt af van de mate van invoering van de nieuwe formulieren.
Literatuur
1) AquaSense (1997). Toxische cyanobacteriën: effecten op aquati
sche ecosystemen en de volksgezondheid. Onderzoeksvoorstel.
Amsterdam. Rapport nr. %.0990.
Dankbetuiging
De auteur is de vele medewerkers van GGD's en Provincies die de gegevens voor dit artikel hebben aangeleverd, erkentelijk voor hun inspanningen.
Aantal Tuberculose patiënten eerste kwartaal 1997
Bron: LTR/KNCV (eerder gepubliceerd in: Tegen de Tuberculose)
aantal
200 ,--------------------------------------------,
180
160 r-----------140~~~~~-~-~-;-~:-~-~~~~~~~~~~=-::.:~j 120 - =----=----.------ .. ------ ----100
80 ---- 1993
60 --1994 - - 1995
40 -1996
20 -- 1997
0 januari februari maart
maand
Figuur 1. Alle geregistreerde actieve tuberculose in Nederland 1993-1997 (januari-maart)
jaargang 8 1997 nummer 9 ---------------------------
Tabel 1. Cumulatieve gegevens over de periode 1 januari 1997 tfm 31 maart 1997, vergeleken met dezelfde periode in 1996
1996/1 1997/I* n % n %
Gerapporteerde patiënten
Totaal 412 354 Pulmonaal 255 62 234 66 Extrapulmonaal 131 32 93 26 Pulmonaal en extrapulmonaal 26 6 27 8
Waarvan Nieuw 351 85 319 90 Eerder tuberculose 61 15 35 10
Nationaliteit Nederland 212 51 168 47 niet-Nederland 200 49 186 53
Nederlanders Man 116 28 102 29 Vrouw 96 23 66 19
niet-Nederlanders Man 127 31 108 31 Vrouw 73 18 78 22
Gerapporteerde (recente) infecties
Totaal 536 374 Tuberculine-omslag 89 17 94 25 Positieve tuberculine-reactie 447 83 280 75
·Voorlopige gegevens; Bron: LTR/KNCV
Tabel 2. Cumulatieve resultaten van de behandeling van tuber-culosepatiënten gerapporteerd in de periode 1 januari 1996 t/m 31 maart 1996, vergeleken met dezelfde periode in 1995
1995/I 1996/I* n % n %
Totaal geëvalueerd 420 412
Genezen/voltooid 327 78 268 65 Afgebroken (zie reden) 34 8 14 3 Elders voortgezet 5 1 9 2 Overleden aan tuberculose 28 7 22 5 Overleden andere oorzaak
dan tuberculose 7 2 7 2 (Nog) niet ingevuld 19 5 92 22
Reden voortijdige beëindiging Bijwerkingen 7 21 5 36 Onttrokken aan behandeling 21 62 9 64 Onbekend 6 18 0 0
·Voorlopige gegevens; Bron: LTR/KNCV
199
200
jaargang 8 1997 nummer 9 INFECTIEZIEKTEN BULLETIN
BERICHTEN LCI I IGZ I RIVM
Risico op HIV en hepatitis hoog onder jonge intraveneuze druggebruikers in Zuid-Limburg
Infecties met HN en hepatitis B en C komen frequent voor bij jonge spuiters en druggebruikers die recent met spuiten begonnen zijn . Dat blijkt uit een onderzoek onder 304 intraveneuze druggebruikers in Heerlen, Brunssum, Kerkrade en Maastricht dat in de
periode oktober-december 1996 is uitgevoerd door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu , de GGD' en Oostelijk en Zuidelijk Zuid-Limburg en het In
stituut voor Verslavingszorg/CAD Limburg. Het onderzoek maakt deel uit van een serie metingen in zes Nederlandse steden. Zuid-Limburg is na Amsterdam en
Rotterdam de regio met de hoogste verspreiding van HN onder druggebruikers. HN en hepatitis B kunnen door zowel vuile spuiten als onveilig seksueel contact overgedragen worden. Hepatitis C wordt niet seksueel overgedragen, maar wel door het gebruik van vuile
spuiten en mogelijk ook door gemeenschappelijk gebruik van spuitattributen zoals watten en lepels.
Van alle deelnemers was 12% besmet met HN. 63%
met hepatitis B en 73 % met hepatitis C. Zelfs onder spuiters jonger dan 25 jaar waren deze percentages reeds 9, 41 en 62%. Dakloze druggebruikers en zij di e vaker in de gevangenis hadden gezeten hadden hoge
re niveaus van risicogedrag en waren vaker besmet met HN. Jonge spuiters hadden drie maal vaker dan ouderen vuile spuiten geleend. Druggebruike rs die vuile spuiten hadden geleend, waren vaak dezelfden die onveilige seksuele contacten hadden gehad. Een kwart van de deelnemers had een vaste , seksuele part
ner die zelfnooit drugs gespoten had. Onveilig gedrag vond vooral plaats met vaste partners.1
AANKONDIGING
Aanbevelingen
Gezien de hoge niveaus van HIV en hepatitis B en C moet de preventie door veilig spuiten en veilig vrijen onverminderd voortgezet worden. Jonge druggebruikers verdienen hierbij een aparte benadering. Druggebruikers dienen erop gewezen te worden dat hepatitis C ook overgedragen kan worden door watten
en lepels. Druggebruikers dienen gevaccineerd te worden tegen hepatitis B.
1) HHC Carsauw, CM van Rozendaal, ]MFA Scheepens, C]PA
Hoebe, WA] Meulders, M jansen, ]W Dorigo-Zetsma, H Houwe
ling. Infecties met HIV; HBV en HCV onder injecterende drugge
bruikers in Heerlen/Maastricht. Rapport nr. 441100 006, sep
tember 1997
Contactpersonen
11. llouweling, arts-epidemioloog, RIVM, projectleider
WA). Meulders, stafmedewerker, Inst. v. Verslavingszorg/
CAD Limburg
M. )an sen, coördinat or algemene gezondheidszorg, GGD
Zuiddijk Zuid-Limburg
CJ.PA Hoebe, arts infectieziekten, GGD Oostelijk Zuid-Limburg
Practica Levensmiddelenmicrobiologie
Van 27 tfm 31 oktober (basispracticum) en 10 tfm
14 november (keuzepracticum) 1997 worden in Wageningen door de stichting EFFI weer practica levensmiddelenmicrobiologie gegeven. Voor mensen met
weinig of geen microbiologische ervaring is er een basispracticum. Hierin wordt aandacht besteed aan de
basistechnieken van het microbiologisch onderzoek van levensmiddelen. De prijs voor het basispracticum bedraagt f 1550,- excl . B1W. In het keuzepracticum kunnen mensen met ervaring, naast enkele vaste on
derwerpen, 3 proeven naar eigen keuze uitvoeren. Hiervoor is een lijst met onderwerpen beschikbaar. De
Jaargang 8 1997 nummer 9 -------------------------
prijs voor het keuzepracticum bedraagt f 1800,
exd.BTW.
Inlichtingen en opgave bij: Stichting EFFI Postbus 553
6700 AN Wageningen Tel. (0317)- 42 2114
Fax. (0317)- 42 18 17
'Assuring the Microbiological Safety of Food'
The graduate school VLAG organiseert de volgende cursus:
'Assuring the Microbiological Safety ofFood'
December 1-5, 1997, Wageningen
Kosten voor deelname aan de cursus zijn f 2500,· (inclusief cursusmateriaal, koffie en thee, lunches en een cursusdiner). Voor PhD studenten geldt een gereduceerd tarief. Het maximaal aantal deelnemers is 30.
Meer informatie bij: Graduate School VLAG Postbus 8129
6700 EV Wageningen Tel. 0317 - 48 51 08
Fax. 0317- 48 33 42
E-mail: [email protected] Internet: http://www.wau.nlfvlagfassur.html
'Minimal processing voor optimale houdbaarheid'
Symposium sectie levensmiddelenmicrobiologie NVVM & Werkgroep Levensmiddelentechnologie NVVL:
'Minimal processing voor optimale houdbaarheid'
Donderdag 23 oktober 1997,
Congrescentrum Reehorst Ede
Naast een uitgebreid inleiding wordt deze dag verder ingegaan op fYsiologische aspecten, diverse technieken (o.a. bioconservering, (gas)verpakken, sous vide, hoge druk), voorbeelden van ketenbeheersing en enkele toepassingen.
De kosten voor deelname, inclusief lunch, bedragen f 80,- voor leden en f 90,· voor niet-leden.
Meer informatie bij:
Ellen Brinkman Stichting EFFI, Wageningen tel. 0317-42 21 14, fax. 0317-42 18 17
201
202
Jaargang 8 1997 nummer 9 INFECTIEZIElTEN BULLETIN
IGZ 4 - weken overzicht
Aantal meldingen per diagnose naar provincie en de (4) grootste gemeenten in Nederland, weken 33 - 36, 1997 Number of notified cases of in(ectious diseases by diagnosis per province and the (4) /argest cities in the Netherlands, weeks 33 - 36, 1997
.., ~ <:: ..,
0 0 .., .., "" <:: .0 B E 0 ~ "" E Q; .., <:: 0 "" .., 0 0 0 .., <:: ..g .;: ::t: 0 .., «l !?:' 1: 1? 0
:~ ~ -E ::t: <:: -E :t 1? ., ~ " ~ V :2 V .,
.0 ., > 31 f:! 0 0 f:! .., <:: t:: > ., 0 ., 0 E ., 0
0 i:i: 13 :5 :z ~ N :z :5 :5 < 0 <r:
Groep A
febris typhoidea ..... .. . .. ... - ... . - .. .. - .... I • • •• - •• .• I •••• I •••• 2 ... . I •••• - ••.. - •••• - •••• - •. • • I • • •• - •••• -lassakoom ea vormen van Afrik. vir. haemorrh. koorts ............... ... . . pest/plaque . . . .. ... .. . ...... - .... - .... - . .. . - .... - .... - . ... - . . .• - .. . . - .. .. - . ... - .... - . ... - . ... - . .. . - . . .. -poliomyelitis ant.acuta .. . ..... - ... . - .... - .... - .. . . - .... - .... - . .. . - .... - .. . . - . . .. - .... - . . . . - . ... - ... . - . ... -rabies ...... ....... ........ - . .. . - ... . - .... - .... - . . . . - .... - .. . . - .. .. - . ... - . . .. - .... - . . . . - .. . . - .... - . ... -
Groep B
anthrax .. ..... ...... ... . . .. - .. .. - . . . . - .... - ... . - . . .. - . . .. - . . .. - .... -botulisme . . .. .. ............ - . ... - . . . . - ... .• .... - . . . . - .. . .•... . • .. ..•....•... . •... . •... . _ . . ..• . .. . _ .. .. • brucelloses .......... . . . . .. . - . .. . - . . . . - . ... - .. . . - . . .. - . . . . - ... . - .... - .... • ... . - . ... - ....• .. .••....•.. . .• cholera . . .. ... . .... ... .. .. . - . . .. - . . .. • . ... • .... - . ... - . .. . • . . .. • .... - ... . - .. . . - .... • .... • . . . . - .... • .... -diphterie .. ........... ... ... - .... - .... - .... - .. . . • ... . - .... •. ...•.... • .... - .... - .. .. •. ...•.... •... . • . ... _ dysenteria bacillaris ... . . . .. .. 3 .. . . - .... I • ••• 2 .. .. 3 .... 2 .... 13 ... 21 .. . 9 .... - .... • . ... I •••• 6 .... 9 .. .. I • ••• 4 febris recurrens . .......... .. • .... - .... • .... - .... - ... . - . .. . • . ... - .. . . • . . . . • .. . . - .. . . - . . . . • ... . • . . . . - . ... • gele koorts/yellow fever ....... - .... - . . .. - .... - ... . - .... - .... • .... - ... . • .... - .. . . - . ... • ... . • . . .. - .... - ... . • hepatitis A .......... .. . .. .. - .... - .. . . I . ... - ... . 2 .... 2 .... 7 .... 30 ... 5 ... . - . ... 2 .... 2 ... . 4 .... 24 ... 2 . ... 2 hepatitis B ................. - .. .. - . . . . I .... - . . . . I .. •• 6 . . . . I . •• . 6 .. .. 3 ... . - . . . . I • ••• - •••. - .... 3 . . . . I •••. -legionella pneumonie . . ... .. .. - .... - . .. . - .. . . - .... 2 .. .. - .... I .... I .. .. - .... - . ... - . . . . - .. . . - . ... - . ... - ... . -lepra ................... . . . - .. . . - . ... - .. . . - .... - .... - • ... - .... • .. . . • .... - .. . . • ... . • ... . • .... - .... • .... -leptospiroses . . ...... . ...... - .. .. I .. . . • .. . . • .... - .... • .. .. • ... . - .... I . .. . - .. .. - . . .. • ... . • . . . . • .. .. • ... . I malaria . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . I •••• - •• • . - •••• - • . .• - ... . - .• .• 2 . . . . 12 ... 3 ... . - . . . . I . .•• 2 . ... - .... 7 . . . . I .. •• -meningococcosis ' .... . ...... I ••• • I •••• - ••.. I •. •• I •••. 3 .... 3 .... 7 .... I •••• - •••. 5 .... 6 .... I ••. • 3 .... • ...• • morbilli . ............. . ..... - . . . . - .. . . - .... - . .. . - . . .. - .... - .... 2 .... I •••• I ..•. - •• •. - •••• - • . .• I .... I • ••• -ornithosis/Psittacosis ... ...... - .... - ... . - .... - . .. . - . . . . - .... - .... - .... - .... I .... - .... I . ... - . . . . - .... - .... -paratyfus B .. ..... .... . . . ... - . . .. - .... - . ... - .. .. - .... • . . . . I .... • .. .. 3 . .. . - . .. . - .... - .... - .... - . .. . - . . . . I pertussis - ... . .... ...... . .. I . . .. - .... 17 ... 35 . .. 13 .. . 6 .... 5 . ... I I . • . 29 ... 5 .... 8 .... I 0 . .. - . . .. 6 .... 13 . .. I Q-koorts/Q-fever ... . ........ - . ... I ... . - .... - .... - .. .. - . . .. - .... - ... . - .... - .... - .... - .... - .... - . . .. - ... . -rubella ... ..... . . ...... . ... - .... - . . .. - .... - .... - ... . - .... - . ... - .... - .... - .. .. - .... - .... - .. . . - ... .•... .• scabies ........... . .. . . .... 3 .... 3 ... . - .... 6 .... - . ... 3 .... - ... . 4 .. .. 22 ... - .. .. 2 ... . I . ... - . ... 3 .... 19 ... I tetanus ....... . . ... . . .... .. - .... - . .. . - .... - .... - .... - .... I •.. • - •• •. I .• • • - •.• • - .••. - •.• . - ..•. - .••• - •••. I trichinosis ....... . . . ...... . . - .... - . ... - .. . . - . . . . - .... - .... - . ... - .... - .... - .. .. - .... - .... - .... - . . .. - .. . . -tuberculosis . .. .. . .... . .... . - .... - . . . . I . .. . I .•.. I •... 6 . ... 3 .... 3 . . .. I 0 ... - . ... 6 .... 2 .... I ...• - ... . - .. • . 5 tularemia ............... . .. - .. . . - . .. . - .... - . ... •. ... - .. . . •.. .. - ... .•....•....•....•....•. .. . •. . .. • .... _ tyfus exanthematicus ... .. .. .. - ... . - •... - ... . - .. . . - .... - .... • .... - ... . - .... - .... - .... • .... - . ... - ... . - .... • voedselvergiftiging/ ...... . . . .. - ... . - . ... • .... - . . .. - . ... • .... 2 .... - . ... 2 ... . - . ... I .... 4 ... . 2 . ... - .... - . ... • -i nfecti e/food borninfections/-poisoning)
Groep C
gonorrhoea . . . . . . . . . . . . . . . . I • • • • I ••.. - •••• 5 . . . . I •••• 4 .... 4 ... . 89 ... 8 .... - .... 6 .... 5 .... 2 .... 78 ... 3 .. . . 4 syfilis. prim./sec ..... . . ... .... - .... - .... I •••. I .... 3 . . .. - .... - .. .. 3 .... 2 .... - .... - .... I •••. - •••• 3 .... I • ••• I syfilis congenita ... .. ..... ... - . . . . - . . . • - . ... - . . .. - .... - ... . - . . .. - .... - . ... - . . . . - . .. . • .. .. - .. .. • .. . . - . ... • parotitis epidemica ........ . .. - . . . . - . . .. - ... . - .. . . - .... - .. . . - .... • .... • . ... - . . .. • .... - .... - . ... - .... • .... -
Per 1 januari 1997 zijn de rubrieken meningitis cerebrospinalis epidemica en meningoccosis sepsis samengevoegd tot één rubriek
meningococcos is.
•• Per 1 januari 1997 zijn de rubrieken typische pertussis en atypische pertussis samengevoegd tot één rubriek pertussis .
jaargang 8 1997 nummer 8 ------------------------------
Aangegeven gevallen van infectieziekten in Nederland per 4 weken, 1997 Notified cases ofinfections diseases in the Netherlands per 4 weeks, 1997
A
week 25-28 totoot
week 29-32 totaal
week 33-36 totoot
cumulatief totaal tlm week 36 1997
cumulatief totooi tlm week 36 1996
febris typhoidea ................ I ............... 4 ........... 6 ............. 21 .............. 2S ........ . !assakoorts ea vormen van Afrik. vir. haemorrh. koorts . . . . . . . . . . . . . . . . . -. . . . . . . . . . . . . . . . ... -.... . . . . . . . . . . · ........ ·. pest/plaque ................... -............... -............... -.............. -................ • ......... . poliomyelitis am:.acuta ............ -. . . . . . . . . . . .. -................ •. . ............. •. . . . . . . . . . . . . . . . ......... . rabies... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ......... - ................ -..... . ........ I . . . . . . . .
B
anthrax .. ······-~··············-·~·······~~·····-··········· botulisme .... . . . . . . ... -. . . . . . . . . . . . ... -. . . . . . . . . . . . . . . ... . . . . ....... ' .. -......... . brucelloses .. . . . . . . . . .... ·. . . . . . . . . . . . . .. · ................ ·. . . . . . . . . . . . . .. ·. . . . . . . . . . . . . . I ......... . cholera ...... . . . . . . . . . . . . . -...... . . . . . . . . . . . ........... -. . ............. -.... . .......... 2 ......... . diphterie ....................... -............... -................ -.. · · · · · · · · .. · · · •. · · · · · · · · · · · · · · · -. · · · · · · · · · · dysenteria bacillaris . . . . . . . . . . 28 . . . . . . . . . . .. 23 . . . ......... SS .............. 260 . . . . . . . . . . . . . 171 ....... . febris recurrens . . . . . . . . -. . . . . . . .... • ................ - ................ -................ -.......... . gele koorts/yellow fever. . . ...... -. . . . . . . . . ... -. . . . . . . . ...... -................ -................ -.......... . hepatitis A ..................... 23 ........... 16 ............ SI .............. 420 ............. 443 ....... . hepatitis B ................... 34 ............ 19 ........... 19 .............. 177 ............. 172 ....... . legionella pneumonie ............. 2 . . . . . . . . . . . . . . 3 . . . . . . . ...... 4 . . . . . . . . . . . . . . 26 .............. 24 ........ . lepra. . . . . . . . . . . . . . . . . . . ... -. . . . . . . . . . . ... -. . . . . .......... I ............... S . . . . . ......... 5 ......... . leptospiroses . . . . . . . . . . . . . . . . I . . . . . . . .... -. . . . ........... 2 ............... 6 ............... 6 ......... . malaria ...................... 18 ............. 20 ............. 21 .............. ISS ............. 196 ....... . meningococcosis . . . . . . . . . . . 4S . . . . . .. 23 . . ........... 29 . . . . . . . . . . ... 388 ............. 3S3 ....... . morbilli. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 4 . . . . . ....... I ............... 4 ............... 18 . . . . . . . . . . . . . 49 . . . . . .. . ornithosis/Psittacosis ............. 2 . . . . . . . . . . .. 3 . . . . . ......... 2 .............. 22 .............. 47 ........ . paratyfus B . . . . . . . . . . . . . . . . . . . -. . . . . . . . . . . . . . . -................ 4 . . . ........... 5 . . . . . . . . . . . . . 7 . . . . . . . . . pertussis. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25 I . . . . . . ..... 138 ............. 140 . . . . . . . . . . .. 2925 ............ 538 ....... . Q-koorts/Q-fever. . . . . . . . . . . . . . -. . . . . . . . . . . . . .. I . . . ........... I ............... 9 . . . . . . . . . . . . . . 11 ........ . rubella . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .... 2 . . . . . . ........ -. . . . . . . ....... -................ 17 .............. 35 . . . . . . . . scabies . . . . . . . . . . . . . . . . . ..... 44 . . . .......... 39 .............. 44 .............. 600 ............. 882 ....... . tetanus... . . . . . . . . . . . ...... I ............... -................ 2 ............... 5 . . . . . . . . . . . . . I ......... . trichinosis ................... -............... • ................ - ................ -............... -. · · · · .... · tuberculosis . . . . . . . . . . . . . . . . ... 31 . . . . . . . . . . . . . 40 . . . . . . . . . . ... 33 .............. 949 ............. 1207 ...... . tularemia . . . .................. -................ -.. . . . . ......... -................ -.......... . .... -.......... . tyfus exanthematicus ............. -................ -................ -................ -................ -.......... . voedselvergiftiging/. . . . . . . . . . . . . . 34 . . . . . . . . . . . . . 18 . . . . . . . . . . . .. 9 . . . . . . . . . . . . . . 216 ............. 50 I . . . . . . . -infectie/foodborn-infections/-poisoning)
c
gonorrhoea . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . I I 3 . . . ......... 70 . . . . . . . . . . . . . . 124 . . . . . . . . . . . . 797 ............. 809 . . . . . . . syfilis. prim./sec ................. 24 .............. 26 .............. 11 .............. 197 ............. 141 ....... . syfilis congenita ................. -................ -................ -................ -................ -......... . parotitis epidemica..... . . ...... 5 . . . . . ......... 2 . . . . . . . . . . ... -...... . . . . . . . . . 30 .............. 26 . . . . . . . .
203
204
Jaargang 8 1997 nummer 9 INFECTIEZIEKTEN BULLETIN
Overzicht van bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg aangegeven gevallen van infectieziekten over de periode I I augustus t/m 7 september 1997 (week 33 - 36 ).
Er werden 6 personen aangegeven wegens febris
typhoïdea. Alle patiënten waren besmet in Azië. Twee patiënten waren niet gevaccineerd.
Bacillaire dysenterie werd gediagnostiseerd bij 55 personen. De infecties werden veroorzaakt door S.sonnei (32), S.flexneri (16) en S.boydii (2). In 5 gevallen
was het Shigella type onbekend. In 43 gevallen liep men de besmetting in het buitenland op, namelijk in Afrika (19), Azië (12), Midden-Amerika (1) en Europa
(11).
Van hepatitis A werden 51 gevallen gemeld. Zesen
twintig personen hadden de besmetting vermoedelijk in het buitenland opgelopen, t.w.: Afrika (17), Europa (5), Azië (3) en Midden- en Zuid-Amerika (1).
Van hepatitis B werden 19 gevallen aangegeven. Vijf patiënten werden mogelijk besmet via sexueel contact, 1 patiënt via intraveneus druggebruik, 1 patiënt bij een medische ingreep in Azië en 1 patiënt tijdens zijn werkzaamheden in de zwakzinnigenzorg. In
11 gevallen is de bron van besmetting niet te achter
halen.
Er werden 4 gevallen van legionellapneumonie gemeld. Alle patiënten werden besmet tijdens hun vakantie in het buitenland, te weten in Frankrijk (1).
Griekenland (1), Italië (1) en de Verenigde Staten (1).
Lepra werd gediagnostiseerd bij 1 patiënt die als missionaris in Indonesië werkzaam was geweest.
Er werden 2 personen met leptospiroses aangege
ven. Eén patiënt is veehouder. De andere patiënt werd vermoedelijk besmet tijdens een jungletocht in Ecuador_
Eenentwintig personen werden aangegeven wegens malaria. De patiënten werden in de volgende gebieden geïnfecteerd: West-Afrika (12 P.falciparum), Oost-Afrika (2 P.falciparum), Centraal-Afrika (3 P.falciparum), Azië (2 P.vivax) en Midden- en Zuid-Amerika
(2 P.vivax).
Het aantal aangegeven patiënten met meningococ
cosis bedraagt 29.
Er werden 4 patiënten met morbilli aangegeven. Twee peuters waren nog niet gevaccineerd.
Ornithosisfpsittacosis werd bij 2 personen gediagnostiseerd. Beide patiënten hadden vermoedelijk contact met vogels gehad.
Er werden 4 patiënten met paratyfus B aangege
ven. Twee patiënten waren in Marokko besmet geraakt en 2 patiënten in Nederland.
Bij 140 personen werd pertussis gediagnostiseerd, waarvan er 19 niet of onvolledig gevaccineerd waren. De reden van het niet vaccineren betrof bij 15 patiënten de leeftijd en bij 2 patiënten was sprake van een medische reden. In 2 gevallen is de reden van het niet
vaccineren onbekend gebleven. Van 1 persoon was de vaccinatiestatus niet bekend.
Er werd 1 persoon met Q-koorts aangegeven. De patiënt is dierenarts.
Van scabies werden 44 gevallen gemeld, waarvan 8 onder asielzoekers. In de overige gevallen ging het om gezins-en solitaire besmettingen.
Tetanus werd gediagnostiseerd bij 2 oudere patiënten. Eén patiënte werd besmet via een verwonding na
een val in de tuin. Van de andere patiënte is de wijze van besmetting niet bekend.
Het in de negende vierwekenperiode van 1997 gediagnostiseerde aantal gevallen van tuberculose dat in dezelfde periode bij de IGZ werd geregistreerd bedraagt 33, waarvan 16 bij Nederlanders en 17 bij buitenlanders.
Wegens voed.selvergiftiging/-infectie werden 9 personen gemeld. Eén van de aangegeven patiënten is
werkzaam in de verzorgende sector. Er deden zich 3 gezinsinfecties voor met in totaal 8 personen.
Van gonorroe werden 124 gevallen gemeld, waar
van 98 geconstateerd bij mannen en 26 bij vrouwen.
Primaire en secundaire syfilis werd vastgesteld bij 7 mannen en 4 vrouwen.
INFECTIEZIEKTEN BUllETIN Jaargang 8 1997 nummer 9 ---------------------------
Notified cases of infectious diseases registered at the lnspectorate for Health Care, I I August - 7 September 1997 (week 33 .. 36). Summary of the main points.
During the past four-weekly period 6 patients have been notified for typhoid fever. All patients had acquired the infection in Asia.
For bacillary dysentecy 55 cases have been notified, caused by S.sonnei (32), S.flexneri (16) and S.boydii (2), while in 5 cases no Shigella type was rnentioned. Fortythree patients had acquired the infection abroad.
Hepatitis A was diagnosed in 51 patients. Twenty-six patients had acquired the infection abroad.
For hepatitis B 19 cases have been reported. Five persons probably had been infected by sexual route, 1 person by intravenous druguse, 1 person by a medica! treatrnent in Asia, and 1 person in his work with rnentally retarded pupils. In 11 cases the souree of the infection could not be established.
Legionnaires disease was diagnosed in 4 patients. All patients contracted the disease abroad.
Leprosy was diagnosed in one patient who had worked as a rnissionacy in Indonesia.
Two persons were reported for leptospirosis. One patient is a stock farmer. The other patient contracted the disease in South Arnerica.
For malaria 21 cases have been reported. The patients had acquired the infection in the following rnalarious areas: West Africa (12 Pl.falciparurn), East Africa (2 Pl.falciparurn), Central Africa (3 Pl.falciparurn), Asia (2
Figuur 1. Aangifte voedselvergiftigingf-infectie, week
1-36 in 1996 naar gemeente, per 100.000 inwoners
Geen aangiften < 2 2 - 5
-5-10 111111 > 10
Pl.vivax), and Middle- and South Arnerica (2 Pl.vivax). Twenty-nine patients were notified for meningococco
sis. Measles was diagnosed in 4 pers ons. Two of thern had
not yet been irnrnunized. For ornithosis 2 patients have been reported. Both pa
tients had probably been in contact with birds. For paratyphoid B fever 4 patients have been reported.
Two patients had been infected abroad. Pertussis was diagnosed in 140 patients, 19 of thern
had notbeen irnrnunized. One case ofQ-fever was reported. The patient is a vete-
rinary surgeon. For scabies 44 persons were reported. Tetanus was diagnosed in 2 elderly persons. Tuberculosis was diagnosed in 33 patients, including
17 persons of foreign origin. Nine patients were reported for suffering frorn food
bome infections. One patient is a health care worker. Three farnily-out
breaks were reported involving 8 persons. For gonorrhoea 124 cases have been reported; 98 dia
gnosed in men and 26 in wornen. Prirnary and secondary syphilis was diagnosed in 7
rnales and 4 fernales.
Figuur 2. Aangifte voedselvergiftigingf-infectie, week
1-36 in 1997 naar gemeente, per 100.000 inwoners
Geen aangiften < 2 2 - 5
-5- 10 111111 > I 0
205
206
Jaargang 8 1997 nummer 9 INFECTIEZIEKTEN BULLETIN
Overzicht registratie Laboratorium Surveillance Infectieziekten
Bacteriële ziekteverwekkers, week 33 - 36, 1997 Boeterial pathogens, weeks 33 - 36, /997
week 25-28 totaal
week 29-32 totaal
week 33-36 totaal
cumulatief totaal tlm week 36 1997
cumulatief totaal tlm week 36 1996
Salmonella .....•••........•. 220 .•.•.......• 261 ....•......• 360 •........... 1590 ..•........ 1881 •••... S. Agona ............ . .. . .. . .... 2 ...... . . . ...... 2 ......... . ..... - ........... . .... 8 ............... 6 ......... . S. Bovismorbificans ...... . . . ..... 2 ............... 5 ............... 2 ....... . ....... 29 .......... . ... 33 ....... . . S. Enteritidis ............ . ....... 120 ............. 133 ............. 190 ............. 699 ............. 803 ....... . S. Hadar ........ . .............. 5 ............... 3 . . . . . . . . . . . . . . . I 0 ...... . .. . .... 34 ........ . . . ... 41 ........ . S. lnfantis .............. . ....... 5 ........ . . . .... 3 ...... • .. . . . ... 8 ..... . . . ....... 37 .......... . ... 34 ........ . S. Livingstone ......... . . . . . . .... I ... . .... . ...... 2 ............... - ...... . ......... 16 ..... . ........ 5 ......... . S. Panama . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . I ........ . ...... - .......... . ..... 2 . . . . . . . . . . . . . . . 12 ... . . . .. . . . ... 8 ......... . S. Paratyphi A ...... . ............ -................ -................ I ....... . ....... 2 ...... . ........ 3 ......... . S. Paratyphi B .............. . .... -....... . . . ...... I .•.. • .• . •...•.• I I .••. . ..•. • .•.. 14 .......... . ... 9 ......... . S. Typhi ......... . .............. I ............... 3 ......... . . . ... 3 ..... . ......... 13 ........ . . . ... 15 ..... . .. . S. Typhimurium ............. . .... 65 .............. 78 .............. 78 .............. 506 .... . .... • ... 704 ....... . S. Virchow ..................... I ........ . .. . ... 4 ......... . ..... I 0 .............. 26 ..... . . . . ..... 25 ........ . Overige Salmonella ......... . .... 17 (13) 1 •••••••••• 27 (21) 1 •• • • • ••••• 45 (33) 1 ••••• • •••• 194 .... . ........ 195 ...... . .
Shigella .•.................. 20 ............. 28 ............. 70 ..•...•...... 251 ............ 193 .•..... Shigella boydii. .................. -................ 2 ............... 3 ............... 24 .............. 14 ........ . Shigella dysenteriae ......... . .... - .......... . ..... 2 .... . .. . ....... 5 ............... 28 .............. 3 ......... . Shigella flexneri ............ . .... 3 ............... I I .............. 23 .............. 67 ........ . ..... 73 ........ . Shigella sonnei .................. 17 ..... . ........ 13 ........ . ..... 39 ......... . .... 130 ............. 100 ....... . Shigella spp2 ••.•.• • ••.•.••..••.. - ...•. • • . .. . .•... - ..... • .. • ....... - ...•.•.•........ 2
Bron: Infectieziekten Surveillance Centrum. Dit overzicht bestaat uit: 1. Aantal meldingen van Salmonella, ingestuurd voor typering naar het laboratorium voor Bacteriologie en Antimicrobiële Middelen van het RIVM door de
streeklaboratoria. Dit betreft in principe alleen de eerste isolaties bij de mens. 2. Aantal meldingen van Shigella. Campylobacter. Legionella en Bordetella door de Streeklaboratoria aan het Infectieziekten Surveillance Centrum (!SC)
vanhet RIVM 3. Aantal meldingen van Haemophilus influenzae , Streptococcus pyogenes en E.co!i door de Streeklaboratoria aan het Infectieziekten Surveillance
Centrum van het RIVM.
Aantal seratypen f species 2 niet nader geïdentificeerd
INFECTIEZIEKTEN BUllETIN Jaargang 8 1997 nummer 9 ------------------------------
Registratie virologische laboratoria
Positieve uitslagen virologische laboratoria, week 33- 36, 1997 Positive results from laborotaria for virology, weeks 33 - 36, 1997
week 25-28 totaal
week 29-32
totaal
week 33-36 toto al
cumulatief totaal t/m week 36 1997
cumulatief totaal tlm week 36 1996
Adenovirus ..................... 60 . . ........... 59 .............. 31 .............. 584 ............. 496 ....... . Bofvirus ....................... I ............... I ............... I ............... 13 .............. 8 ......... . Chlamydia psittaci ............... 5 ............... 4 . . . . ......... 6 ............... 83 . . . . . . . . .... 93 ........ . Chlamydia trachomatis ............ 316 . . . . . . . . .... 344 ............. 344 ............. 2769 ............ 2235 ...... .
Coxiella burnetii. ................ 3 ............... -................ I ............... 15 .............. 26 ........ . Enterovirus ..................... 55 .............. I 0 I ............. I 16 ............. 422 ............. 663 ....... . Hepatitis A-virus ................ 12 .............. 11 .............. 29 .............. 129 ............. 211 ....... . Hepatitis B-virus ................. 72 .............. 58 . . . .......... 81 .............. 589 ............. 466 ....... . Hepatitis C-virus . . . . . . . . . ...... 70 .............. 44 .............. 40 .............. 481 ........................ . Influenza A-virus . . . . . . . ........ -................ -................ -. . . . . . . ........ 370 ............. 344 ....... . Influenza B-virus ................. 4 . . . . . . . . . . .... 4 ............... 3 ............... 129 ............. 150 ....... . Influenza C-virus .............. I .............. -................ I ............... 11 .............. 14 ........ .
Mazelenvirus .................... 7 ............... I ............... -................ 24 .............. 32 ........ . Mycopl. pneumoniae ............. 32 .............. 42 .............. 59 .............. 412 ............. 304 ....... . Parainfluenza . . . . . . . .......... 59 .............. 28 . . . . . . . . ..... 17 .............. 324 ............. 281 ....... . Parvovirus .................... 21 ............. 18 ............. 12 .............. 130 ............. 49 ........ . Rhinovirus . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6 . . . . . . . . . . . . . . 7 ............... 5 ............... 93 .............. 79 ........ . RS-virus ....................... -................ -................ -................ 1203 ............ 1130 ...... . Rotavirus ...................... 42 .............. 24 ............. 13 .............. 505 ............. 1339 ...... . R. conorii . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . I ............... -. . . . . . . . . . . . . . . . I ............... 7 ............... 5 ......... . Rubellavirus .................... I ............... -..... . . . . . . .... -................ 7 ............... 30 ........ .
De weergegeven getallen zijn gebaseerd op de aantallen positieve resultaten zoals gemeld door de leden van de werkgroep Klinische Virologie. Zonder toestemming van de werkgroep mogen deze gegevens niet voor andere doeleinden gebruikt worden. Contactpersoon: L.M. Wijgergangs, RIVM 030- 274 35 51
207