I. Introductie - Erasmus University Thesis Repository · Web viewOok op nationaal niveau kan een...
Transcript of I. Introductie - Erasmus University Thesis Repository · Web viewOok op nationaal niveau kan een...
Het effect van een verandering in minimumloon
op zowel werkloosheid als economische groei
Roos Baas
367671
Bachelor scriptie
Dr. Adema
Erasmus Universiteit Rotterdam
Juli 2015
Samenvatting
Er bestaan veel verschillende theorieën over de vraag wat het effect is van de
hoogte van het minimumloon op economische groei. Uit veel onderzoek blijkt dat
een minimumloonverhoging leidt tot hogere werkloosheid. Er bestaan echter
verschillende theorieën die onderbouwen dat een verhoging van het
minimumloon kan leiden tot een hogere economische groei via
aanpassingsmechanismes. Een hoger minimumloon kan bijvoorbeeld zorgen
voor een hogere vraag naar producten zoals auto's, omdat de lagere
sociaaleconomische klasse meer te besteden heeft. In deze paper worden nog
meer mechanismes genoemd.
Deze paper richt zich op de vraag of, ondanks het negatieve effect van hogere
werkloosheid, een minimumloon toch een positief effect kan hebben op
economische groei. Er is zoals verwacht gevonden dat een hoger minimumloon
leidt tot hogere werkloosheid. De aanpassingsmechanismes zijn niet afdoende
om een positief effect op de economische groei te realiseren. Uit dit onderzoek
blijkt dat er een klein doch significant negatief verband bestaat tussen
minimumloonverhogingen en economische groei.
2
Inhoudsopgave
I. Introductie........................................................................................................................................... 4
II. Theoretisch raamwerk en literatuuroverzicht..................................................................7
III. Data................................................................................................................................................... 16
IV. Methodologie................................................................................................................................19
V. Resultaten........................................................................................................................................21
VI. Conclusie........................................................................................................................................ 26
VII. Appendix....................................................................................................................................... 28
VIII. Bibliografie................................................................................................................................. 31
3
I. Introductie
Het debat over minimumlonen laait weer op. In Nederland gaat de discussie over
de verhoging van het jeugdminimumloon. In de VS is het minimumloon ook een
punt van aandacht. In juni 2014 besloot Seattle bijvoorbeeld om haar
minimumloon van 9.47 dollar per uur eerst te verhogen naar 11 dollar per 1
april en vervolgens naar 15 dollar in 2017 (Rogers, 2015). De verhoging van het
minimumloon naar 15 dollar per uur, kan de armoede van 13.6% naar 9.4%
verlagen als de werkloosheid en het aantal gewerkte uren niet veranderen
(Klawitter, Long, & Plotnick, 2014). Tegenstanders van de verhoging van het
minimumloon zijn bang dat de verhoging zal resulteren in een hogere
werkloosheid onder laag opgeleide werknemers. In de Verenigde Staten hebben
veel staten in de jaren 80 hun minimumloon hoger gezet dan het federale
minimumloon. Onderzoek suggereert dat deze verhogingen van het
minimumloon een verhoging van de lange termijn werkloosheid tot gevolg
hebben (Partridge & Partridge, 1999).
Het neoklassieke model over het effect van een verhoging van het minimumloon
is als volgt: bedrijven reageren op de verhoging door de werkgelegenheid te
verlagen en van laagopgeleid naar hoog-opleid werk te substitueren (Frank,
2010). De productiefactor arbeid wordt immers duurder. De groep voor wie de
verhoging van het loon bedoeld was, de lager opgeleiden, draagt dan alsnog de
nadelen van de verhoging (Giuliano, 2013). Uit andere modellen blijkt echter dat
ook laagopgeleide werknemers kunnen profiteren van de hogere minimumlonen.
Een lage vraag naar laagopgeleiden kan namelijk een prikkel geven aan
werknemers om door te leren (Cahuc & Michel, 1996). Door de accumulatie van
menselijk kapitaal en de hogere lonen voor de initieel lager-opgeleiden die nu
doorgeleerd hebben, kan de werkloosheidsgroei tegengegaan worden. Een
andere interessante theorie komt van Nick Hanauer: "When employers stop
thinking about employees as costs to cut, but instead as customers, they see it is in
their self interest to raise the minimum wage. We need to change their concept of
self interest" (Hanauer, z.d.). Hanauer stelt dat werkgevers werknemers moeten
zien als hun eigen klanten in plaats van als kostenposten. Volgens Hanauer moet
4
er meer geld naar de lagere sociaaleconomische klasse, omdat er een bepaald
niveau van inkomen is, waarbij je verzadigd bent. Terwijl huishoudens met
minimumlooninkomens dit extra geld uitgeven aan bijvoorbeeld auto's die ze
anders niet zouden kopen (Aaronson, Agarwal, & French, 2009). Op deze manier
breid je de vraagzijde van de markt uit. Als de vraag stijgt, zal het aanbod zich
daaraan aanpassen en op die manier kan economische groei gestimuleerd
worden.
Er bestaan dus meerdere theorieën over het effect van de verhoging van het
minimumloon. Uit de meeste literatuur blijkt dat de verhoging van het
minimumloon hogere werkloosheid tot gevolg heeft. Uit andere literatuur blijkt
echter dat de verhoging ook positieve effecten kan hebben, zoals een hogere
economische groei. Dit onderzoek zal zich daarom richten op zowel het effect
van een verandering in minimumlonen op werkloosheid als het effect op
economische groei. Het doel is om te onderzoeken of er een positief effect kan
zijn van het verhogen van het minimumloon op economische groei, ondanks de
stijging van de werkloosheid.
Er is eerder dit jaar voor het eerst onderzoek gedaan naar het effect van
minimumlonen op het bruto binnenlands product (BBP), hierbij werd gebruik
gemaakt van een difference-in-difference methode (Sabia, 2015). Dit onderzoek
concludeert dat een stijging van het minimumloon met 10 procent een korte
termijn daling van 1 tot 2 procent van het BBP tot gevolg heeft. Sabia richt zich
echter niet op het effect van werkloosheid, in zijn paper worden verschillende
onderzoeken aangehaald die een negatief effect laten zien van een
minimumloonverhoging op werkloosheid en daarmee neemt hij aan dat het
negatieve effect ook bestaat in zijn onderzoeksperiode en gebied. Het onderzoek
van dit paper onderscheidt zich, door zowel een regressie te draaien op BBP als
werkloosheid.
Dit onderzoek zal zich richten op de Verenigde Staten, omdat de minimumlonen
per staat erg verschillen. Er is veel data beschikbaar over de verschillende staten
5
en de verschillende staten zijn makkelijker te vergelijken met elkaar dan
verschillende landen, omdat er ook een federaal beleid is.
In sectie II worden de relevante theorieën en studies besproken die iets kunnen
zeggen over de richting van het effect van minimumloonveranderingen op BBP
en werkloosheid. De herkomst en de aanpassingen van de data staan beschreven
in sectie III. Sectie IV gaat verder in op de verwerking van de data met behulp
van een fixed-effects panel regressie. De uitkomsten van deze regressie staan in
de sectie resultaten. Tot slot zullen in sectie VI een korte samenvatting, conclusie,
tekortkomingen en mogelijke aanbevelingen voor vervolgonderzoek besproken
worden.
6
II. Theoretisch raamwerk en literatuuroverzicht
Dit onderzoek bestaat uit twee delen, aan de ene kant het onderzoek naar het
effect van een minimumloonverandering op werkloosheid en aan de andere kant
het effect van een minimumloonverandering op economische groei. Hieronder
zal uiteen worden gezet wat de mogelijke effecten van een
minimumloonverandering kunnen zijn op werkloosheid en economische groei.
Dit wordt uitgelegd aan de hand van de vraag en aanbod theorie en het Solow
model.
Minimumloon & werkloosheid
De traditionele theorie voorspelt dat een hoger minimumloon leidt tot hogere
werkloosheid, omdat vraag en aanbod verstoord worden. Hieronder wordt het
standaard neo-klassieke model besproken (Burda & Wyplosz, 2013) (Brown,
1988) (Brown, 1999).
De ratio van het invoeren van minimumlonen is het beschermen van
laagopgeleide werknemers tegen werkgevers met grote marktmacht en het
beschermen tegen uitbuiting van jonge werknemers (Burda & Wyplosz, 2013).
Het stellen van een minimumloon dient alleen deze doelen, als het minimumloon
hoger ligt dan het evenwichtsloon. Het evenwichtsloon is het loon waarvoor het
aanbod van en de vraag naar arbeid gelijk zijn in de markt. Door het instellen van
een minimumloon wat hoger ligt dan het evenwichtsloon, wordt de vraag naar
arbeid verkleind. In Figuur 1 is te zien dat als het loon verschuift van het
evenwichtsloon (w) naar het minimumloon (w), de vraag verschuift van punt A
naar punt B. Het primaire economische effect van het instellen of verhogen van
minimumlonen is het minder aantrekkelijk maken voor werkgevers om
werknemers aan te nemen met een lage marginale productiviteit (Burda &
Wyplosz, 2013). In een neoklassiek evenwichtsmodel met rationele
verwachtingen en volledig flexibele lonen en prijzen, wordt een werknemer
aangenomen als zijn productiviteit hoger is dan zijn loon. Alleen dan heeft de
werknemer toegevoegde waarde voor het bedrijf. Als het minimumloon
verhoogd wordt, moet de werknemer dus een hogere productiviteit hebben wil
7
hij van waarde zijn voor het bedrijf (Hamilton, 1988). Door een
minimumloonsverhoging kan het dus zijn dat laagopgeleide werknemers niet
meer aangenomen worden, omdat ze simpelweg meer kosten dan dat ze
opleveren voor het bedrijf. Uit een meta-analyse blijkt dat laagopgeleiden
inderdaad het grootste aandeel van de stijgende werkloosheid dragen als
minimumlonen verhoogd worden (Neumark & Wascher, 2006).
Niet alleen de vraag naar arbeid daalt, ook het aanbod van arbeid stijgt. Door het
hogere loon wordt het namelijk aantrekkelijker voor werknemers om zich aan te
bieden op de arbeidsmarkt. Ieder mens heeft een bepaald loon waarvoor hij wil
werken, het reserveringsloon, als het aangeboden loon stijgt, zullen er dus meer
mensen bereid zijn om te werken (Hamilton, 1988). Door de daling van de vraag
en de stijging van het aanbod neemt de werkloosheid toe. Dit is in Figuur 1
(Burda & Wyplosz, 2013) het verschil tussen Ls en L.
Figuur 1: vraag en aanbod
(Burda & Wyplosz, 2013)
De grootte van het effect hangt af van de elasticiteit van de vraag naar arbeid. Als
de vraag inelastisch is, neemt het inkomen van laagopgeleiden als groep toe en
als de vraag elastisch is, neemt het inkomen als groep af (Brown, 1988). Dit
model is een versimpelde weergave van de werkelijkheid. Het is belangrijk om in
te zien dat dit model ceteris paribus aanneemt.
Het model neemt alleen het effect van een minimumloon verhoging op
laagopgeleiden mee, maar een verhoging van het minimumloon heeft meer
veranderingen in de markt tot gevolg. Voor werkgevers wordt het aantrekkelijk
8
om te substitueren naar hoger opgeleiden, als deze hoger opgeleiden substituten
zijn voor de nu duurdere lager opgeleiden. Dit kan tot gevolg hebben dat de
werkgelegenheid voor hoger opgeleiden toeneemt (Brown, 1988).
Ander onderzoek waarschuwt voor de mogelijke publicatie bias door dit sterk
aangehangen theoretische model. Uitgevers zullen eerder onderzoeken
publiceren die zich aansluiten bij de bestaande theorie en onderzoekers zullen
empirische specificaties kiezen die leiden tot een significant negatief
werkgelegenheidseffect (Card & Krueger, 1995). Deze onderzoekers hebben een
meta-analyse gedaan naar eerder onderzoek over het effect van minimumlonen
op werkgelegenheid en vonden hierbij een groot effect van publicatie bias.
Er is veel onderzoek gedaan naar het effect van een minimumloonverhoging op
werkloosheid. Onderzoekers zijn nog niet tot consensus gekomen, uit
verschillende onderzoeken blijkt een negatief effect, ook blijkt er uit enkele
onderzoeken dat er geen effect is (Card, 1992) en er zijn onderzoeken die
uitwijzen dat er een positief effect bestaat.
De traditionele kijk is dat een hoger minimumloon zorgt voor hogere
werkloosheid. In 1999 zette Brown onderzoeken op een rijtje naar het effect van
minimumlonen op tienerwerkgelegenheid. Uit 22 studies naar dit effect bleek dat
het verhogen van het minimumloon met 10% een verlaging van
werkgelegenheid voor jongeren van 1 tot 3% met zich mee bracht (Brown,
1999). Uit een meta-analyse blijkt dat de meest betrouwbare onderzoeken een
negatief effect laten zien en dat er weinig overtuigende studies gedaan zijn die
een positief effect laten zien voor de gehele industrie. Studies naar specifieke
industrieën laten wel vaker een positief effect zien. Bovendien laten de studies
die zich toespitsen op het effect op laagopgeleiden een grotere
werkloosheidsgroei zien, dit zijn vaak de mensen die direct te maken hebben
met de minimumloon verandering (Neumark & Wascher, 2006). Uit onderzoek
naar minimumloon verhoging in de Verenigde Staten tijdens de recessie blijkt
dat er een negatief werkgelegenheidseffect bestaat voor de staten die het hardste
werden getroffen door de recessie (Addison, Blackburn, & Cotti, 2013).
Vooral studies naar specifieke industrieën laten een positiever effect zien. Zo
werd er een positief werkgelegenheidseffect gevonden in de fastfood sector bij
9
de verhoging van het federale minimumloon in de Verenigde Staten in 1991
(Katz & Krueger, 1992). Ook in de detailhandel is er geen negatief effect
gevonden op werkloosheid, dit onderzoek voegde specifieke trends voor
geografische factoren toe (Addison, Blackburn, & Cotti, 2009). Dit verschil in
effect tussen industrieën zou kunnen komen door de zogenaamde
aanpassingsmechanismes. Deze werken niet in elke industrie hetzelfde.
Door bepaalde aanpassingsmechanismes kan er gecompenseerd worden voor
het negatieve effect van werkloosheid, waardoor dit effect bijna verwaarloosbaar
wordt (Schmitt, 2013). Werkgevers kunnen bijvoorbeeld het aantal uren per
werknemer verlagen in plaats van werknemers ontslaan. Door het verhogen van
het minimumloon worden de kosten van een werknemer immers niet hoger,
maar de kosten per uur voor het werk wat de werknemer uitvoert worden hoger.
Ook kunnen werkgevers de secundaire arbeidsvoorwaarden minder genereus
maken en minder uitgeven aan trainingen van het personeel om kosten te
drukken. Dit laatste kan wel een negatief effect hebben op de productiviteit.
Andere mogelijkheden zijn het aannemen van hoger opgeleiden of juist het
bevriezen of verlagen van de lonen van hoger opgeleiden om zo geld vrij te
maken voor de hogere lonen aan de lager opgeleiden. Bovendien kan de
werkgever proberen de efficiëntie te verhogen. Tevens voorspelt de efficiënte
loontheorie dat werknemers harder gaan werken doordat hun loon boven het
evenwichtsloon ligt. Bedrijven kunnen de hogere kosten (deels) afwentelen op
consumenten of lagere winsten accepteren. Als een economie in een recessie zit,
kan een minimumloonverhoging de vraag naar goederen verhogen, waardoor
bedrijven meer omzet draaien. Tot slot maakt een hoger minimumloon het
makkelijker voor bedrijven om werknemers te vinden en te behouden, waardoor
de kosten voor rekruteren en inwerken bijvoorbeeld verlaagd worden.
Uit de bestaande literatuur blijkt dus dat er nog geen consensus is over het
precieze effect van een minimumloonverandering op werkloosheid. Dit
onderzoek zal voor zoveel mogelijk variabelen uit het rapport van Schmitt
(2013) controleren, om een zo betrouwbaar mogelijke uitkomst te genereren.
10
Minimumloon & economische groei
De verhoging van het minimumloon kan aan de ene kant een positief effect
hebben op economische groei door het leereffect en hogere koopkracht of een
negatief effect door hogere werkloosheid, hogere prijzen en lagere winsten.
Exogeen groei model
Het neoklassieke Solow model is een exogeen groei model dat de lange-termijn
economische groei probeert uit te leggen (Solow, 1956). Bronnen van groei zijn
kapitaal accumulatie, arbeids- of bevolkingsgroei en technologische
ontwikkelingen (productiviteit). Het model voorspelt dat economische groei op
de lange-termijn gelijk zal zijn aan de groeivoet van de technologische
ontwikkeling. Output is in dit model het reële inkomen, een deel hiervan wordt
geconsumeerd en de rest wordt gespaard of geïnvesteerd. Output wordt
geproduceerd met behulp van arbeid, kapitaal en technologische
ontwikkelingen.
Figuur 2: het Solow model
(Burda & Wyplosz, 2013)
Huishoudens en bedrijven sparen een deel van hun inkomen, dit geld zetten ze
op de bank. Investeerders kunnen dit geld dan lenen van de bank om
investeringen mee te doen. Door de investeringen groeit het aanwezige kapitaal,
maar de hoeveelheid kapitaal neemt ook weer af door afschrijvingen. Machines
die al lang in een fabriek staan worden over tijd bijvoorbeeld minder waard.
11
Kapitaal per effectieve werknemer blijft constant als de investeringen gelijk zijn
aan de afschrijvingen, dit is het geval in punt k* in Figuur 2 (Burda & Wyplosz,
2013). Als de economie zich in punt k1 bevindt, zijn investeringen groter dan
afschrijvingen, waardoor het kapitaal per effectieve werknemer stijgt en punt k*
weer benaderd wordt. Bevindt de economie zich in punt k2, dan gebeurt het
tegenovergestelde. De economie komt dus altijd in zijn lange termijn evenwicht
k* terecht, dit wordt ook wel de steady state genoemd. Als een land meer spaart,
investeert het land ook meer. De steady-state kapitaal per effectieve werknemer
is dan hoger en de output per effectieve werknemer is dan dus ook hoger.
Landen die meer sparen en investeren hebben dus op de lange-termijn een hoger
inkomen per capita (Burda & Wyplosz, 2013). Dit heeft echter geen permanent
effect op de groeivoet. Als er meer gespaard wordt, komt er meer kapitaal vrij,
maar er moet dan ook meer afgeschreven worden. De afschrijvingen blijven
proportioneel met de kapitaalaccumulatie, maar als er meer gespaard wordt
heeft dit een steeds kleiner effect op het reële inkomen. Dit komt door
afnemende meeropbrengsten van investeringen.
De beroepsbevolking groeit, doordat de bevolking met een bepaalde groeivoet
groeit. Als de beroepsbevolking groeit, daalt het kapitaal per effectieve
werknemer en de output per effectieve werknemer.
Technologische groei is een onderdeel van de productiefunctie. Als de
technologische ontwikkelingen groeien, verschuift de productiefunctie omhoog.
De output per effectieve werknemer neemt dan toe. Ook de investeringslijn
verschuift omhoog door technologische ontwikkeling. De kapitaalaccumulatie
heeft even de tijd nodig om zich aan te passen naar het nieuwe steady state
niveau van kapitaal per effectieve werknemer, maar zal langzaam groeien
richting dit punt. Door technologische ontwikkelingen is het dus mogelijk om een
hogere steady state te bereiken.
Economische groei is een heel breed begrip. Het is lastig om vast te stellen dat er
een zuiver effect is van een verandering van het minimumloon op economische
groei. Bij onderzoek naar economische groei is het belangrijk om controle
variabelen toe te voegen. Als je deze niet toevoegt, zit het effect van deze
variabelen in de coëfficiënt van het minimumloon zitten, terwijl deze variabelen
12
op zichzelf een verklarende kracht hebben. Uit het Solow model blijkt dat de
omvang van bevolking een effect heeft op het kapitaal en de output per effectieve
werknemer. Het is daarom belangrijk om de variabele bevolkingsgroei te te
voegen (Barro, 2003). Ook als mensen langer leven heeft dit invloed op de
bevolkingsomvang. Uit onderzoek is gebleken dat publieke uitgaven aan de
gezondheidszorg een significante rol spelen voor levensverwachting. Hoe groter
het aandeel van gezondheidsuitgaven in het BBP zijn, hoe kleiner het effect van
publieke uitgaven aan zorg wordt op levensverwachting (Aísa, Clemente, &
Pueyo, 2014). Om dit effect mee te nemen wordt daarom de ratio van
zorguitgaven als percentage van het BBP gebruikt. Uit het Solow model blijkt
tevens dat het van belang is om investeringen mee te nemen bij een onderzoek
naar economische groei. In dit onderzoek worden investeringen niet
meegenomen wegens een gebrek aan data.
Technologische ontwikkeling bepaalt dus de economische groei volgens het
Solow model. Uit dit model blijkt echter niet waardoor de technologische
ontwikkeling bepaald wordt. Uit de analyse van Barro (2003) blijkt dat er nog
een aantal variabelen van belang zijn bij onderzoek naar economische groei. Als
een overheid meer uitgeeft, spaart ze minder. De uitgaven van de overheid in
percentage van het BBP heeft daarom ook effect op kapitaal en output per
effectieve werknemer. Als de overheid meer investeert stijgt het kapitaal per
effectieve werknemer. Consumptie door de overheid is niet productief in het
Solow model, maar investeringen wel. Het meenemen van deze variabele is dus
van belang (Barro, 2003). De hoeveelheid menselijk kapitaal en de kwaliteit van
het onderwijs vertellen iets over de productiviteit van de arbeiders. Deze
factoren kunnen dus invloed hebben op het niveau van de steady-state en
moeten meegenomen worden in het model (Barro, 2003). Bij een hogere
kwaliteit van onderwijs wordt een hoger niveau van technologische
ontwikkelingen verwacht. Uit onderzoek is gebleken dat er een positieve relatie
bestaat tussen kwaliteit van het onderwijs en het BBP per capita (Faruq &
Taylor, 2011). Het is echter lastig om data te vinden per staat over de kwaliteit
van het onderwijs. De uitgaven aan het onderwijs worden daarom bij gebrek aan
beter als indicatie van de kwaliteit gebruikt.
13
Leer-effect
Aan de ene kant kan een verhoging van het minimumloon werkloosheid tot
gevolg hebben, maar aan de andere kant kan dit een prikkel opleveren voor
laagopgeleiden om door te leren. Als de prijs voor laagopgeleid werk relatief
hoog is door het minimumloon, substitueren bedrijven van laagopgeleide naar
hoogopgeleide werknemers. De vraag naar hoogopgeleide werknemers zal dan
toenemen. Door deze hogere vraag en de hoge werkloosheid onder
laagopgeleiden is het voor laagopgeleiden aantrekkelijk om door te leren (Cahuc
& Michel, 1996). Op de korte termijn zal dit een negatief effect hebben op de
groei, maar op de lange termijn zal het aandeel van hoogopgeleiden hoger zijn.
Dit kan een positief effect hebben op de economie op de lange termijn.
Koopkracht
In de introductie is al genoemd dat het verhogen van inkomens van werknemers
met een relatief laag inkomen een positief effect kan hebben op de economie,
omdat deze werknemers hun geld zullen uitgeven aan producten die ze nodig
hebben in het dagelijkse leven. Uit de permanente inkomens hypothese van
Milton Friedman blijkt echter, dat het effect van een stijging van het inkomen nu
maar relatief klein is op de uitgaven nu. Deze hypothese stelt dat uitgaven vooral
afhangen van het permanente inkomen, het inkomen wat je verwacht over een
langere tijd te verdienen. De verandering van het inkomen nu heeft volgens
Friedman dus een veel kleinere proportionele verandering van de uitgaven nu
als gevolg (Frank, 2010). Uit empirisch onderzoek blijkt echter dat het effect van
de verandering van het loon juist een proportioneel groter effect heeft op de
uitgaven. Als het minimumloon stijgt met 1$, nemen de uitgaven per kwartaal
toe met 800$, terwijl de inkomsten maar stijgen met 300$. Dit komt doordat
deze huishoudens meer gaan lenen (Aaronson, Agarwal, & French, 2009). De
verhoging van het minimumloon in San Francisco van 6.75$ per uur naar 8.50$
per uur, heeft naar schatting tot gevolg dat er 45 miljoen dollar meer uitgegeven
wordt aan eten, kleding, reparaties en persoonlijke services bij winkels en
bedrijven in de buurt (Lantsberg, 2003). De hogere loonkosten voor lokale
bedrijven worden dus enigszins gecompenseerd door de hogere uitgaven. Ook
14
op nationaal niveau kan een verhoging van het federale minimumloon met 1.75$
leiden tot een verhoging van de geaggregeerde uitgaven van huishoudens van 48
miljard dollar in het jaar na de verhoging (Aaronson & French, 2013).
De extra consumptie die ontstaat door de leningen stimuleert de economische
groei, maar te hoge leningen vormen weer een risico voor de gezondheid van de
economie (Cecchetti, Mohanty, & Zampolli, 2011). Bovendien moet men zich
realiseren dat sommige huishoudens hogere inkomsten krijgen door de
verhoging van het minimumloon, maar andere huishoudens een verlaging
doordat de werkloosheid toeneemt.
Prijzen en winsten
Als arbeid duurder wordt passen bedrijven hun strategie aan. Bedrijven kunnen
de hogere kosten afwentelen op de consumenten door het verhogen van de
prijzen of de hogere kosten kunnen drukken op de winsten. Uit een studie in
Groot-Brittannië blijkt dat de winsten van bedrijven significant afnamen als het
minimumloon verhoogd werd (Draca, Machin, & van Reenen, 2008). Deze lagere
winsten hebben geen positief effect op de economische groei, want bedrijven
houden minder over om te investeren. Bedrijven kunnen de hogere kosten ook
afwentelen op consumenten. In de horeca branche wordt dit bijvoorbeeld
gedaan, het kwartaal waarin het minimumloon verhoogd wordt, stijgen de
prijzen in restaurants (Aaronson, 2001; Aaronson, French, & MacDonald, 2007).
Buiten de horeca-branche is er weinig onderzoek gedaan naar prijsstijgingen.
Uit verschillende theorieën en onderzoeken blijkt dat het effect van
minimumloon op economische groei twee kanten op kan gaan. Aan de ene kant
kan een hoger minimumloon zorgen voor een hogere koopkracht van de lagere
sociaaleconomische klasse. Bovendien zou het hogere minimumloon kunnen
stimuleren om door te leren. Aan de andere kant kan een hoger minimumloon
ook hogere werkloosheid, hogere consumentenprijzen en lagere bedrijfswinsten
tot gevolg hebben. Dit kan leiden tot een lagere economische groei. Daarom zal
dit paper onderzoeken of er ondanks de negatieve effecten door een hogere
15
werkloosheid en ondanks de lagere winsten en hogere prijzen toch een positief
effect van hogere minimumlonen kan bestaan op de economische groei.
III. Data
In de Verenigde Staten is sinds 2009 het federale minimumloon 7.25 dollar per
uur. Het merendeel van de staten heeft een minimumloon wat hoger ligt dan de
federale eis en veel staten zijn van plan verhogingen in de toekomst door te
voeren (National Conference of State Legislatures, 2015). Op 1 januari 2015
waren er 29 staten met een minimumloon hoger dan het federale minimumloon
(United States Department of Labor, 2015). Als het federale- en
staatsminimumloon verschillen, heeft een werknemer recht op het hoogste
minimumloon. Daarom zal in de data nooit het staatsminimumloon worden
gebruikt als deze lager ligt dan het federale minimumloon.
Het is belangrijk om een groot aantal jaren te gebruiken. Zoals de tegenstanders
van de verhoging van het minimumloon stellen, kan er een effect zijn op de
werkloosheid. Werkloosheid kan de economische groei verlagen. De verandering
in de werkloosheid is echter een lange termijn proces (Meer & West, 2013). Ook
het positieve effect van de accumulatie van menselijk kapitaal heeft tijd nodig
(Cahuc & Michel, 1996). Daarom wordt een zo lang mogelijke tijdsreeks
genomen, dit is 1976-2013 voor de werkloosheidsregressie en 1969-2008 voor
de economische groei regressie.
Het federale minimumloon is te vinden op de website van the United States
Department of Labor, deze data gaat terug tot 1938 (United Sates Department of
Labor). Ook de minimumlonen per uur per zijn hier te vinden, deze gaan terug
tot 1968 (United States Department of Labor).
Voor het meten van economische groei wordt het reële bruto binnenlands
product (BBP) per capita per staat gebruikt. Data over het nominale BBP wordt
verzameld door het Bureau of Economic Analysis. Het BBP per staat wordt
gemeten door de som te nemen van alle aandelen aan het BBP van alle
industrieën in een staat. De data van 1963-1997 is volgens het Standard
16
Industrial Classification system (SIC) genoteerd en van 1997 tot nu volgens
NAICS standaarden (Bureau of Economic Analysis). De NAICS methode volgt de
maatstaven van het BBP, terwijl de SIC methode de maatstaven van het bruto
binnenlands inkomen (BBI) volgt. In de SIC methode worden onderzoeks- &
ontwikkelingsuitgaven niet meegenomen als kapitaal. Ook de manier waarop de
getallen geschat zijn en waar de data vandaan komt verschilt per methode. Door
het gebruik van period fixed effects, wordt het effect van de nieuwe methode
grotendeels weggenomen. Om uit het nominale BBP het reële BBP te verkrijgen
wordt het nominale BBP gedeeld door de BBP deflator. Het basisjaar van de
deflator is 2009. Het reële BBP wordt vervolgens gedeeld door de populatie per
staat om uit te komen op het reële BBP per capita (The United States Census
Bureau, 2015). De economische groei wordt van het reële BBP per capita afgeleid
door de volgende formule:
economische groei=BBP1−BBP0BBP0
×100%
Het Bureau of Labor Statistics verzamelt informatie over werkloosheid. Hier
staan alle werkloosheidsratio's per staat en per jaar genoteerd van 1976-2014
(Bureau of Labor Statistics, 2015). De totale publieke uitgaven, de uitgaven aan
zorg en de uitgaven aan educatie per staat voor 1968-2008 zijn verzameld door
het United States Census Bureau (The United States Census Bureau, 2015). Deze
bedragen worden gedeeld door het BBP. Hier is ook de data over populatie
grootte te vinden. De data over geboorteratio's voor 1990-2009 is vergaard door
het U.S. Department of Health and Human Services (U.S. Department of Health
and Human Services, 2014). De geboorteratio bestaat uit het aantal levend
geborene per 1000 vrouwen. Data voor inflatie per staat is helaas niet
beschikbaar. De beschrijving van de data staat in (zie Appendix 1). De maximale
economische groei is 33 procent, terwijl de gemiddelde groei maar 2% is. Dit is
een hoge uitschieter. Het verschil tussen de hoogste en laagste ratio van publieke
uitgaven in BBP is ook groot, respectievelijk 0,31 en 0,05.
17
De Verenigde Staten heeft 50 verschillende staten. In het onderzoek zullen de
volgende staten niet mee genomen worden, omdat de data over het
minimumloon niet beschikbaar is: Alabama, Arizona, Florida, Iowa, Louisiana,
Mississippi, Missouri, South Carolina en Tennessee. Er worden dus 41 staten
onderzocht.
De data moet gecontroleerd worden op stationariteit. Een regressie met niet-
stationaire data levert misleidende uitkomsten op en is daardoor niet geschikt
om regressies op te draaien. Om hiervoor te controleren kan de data
getransformeerd worden in een natuurlijk logaritme of het eerste verschil kan
worden genomen. Met de unit root test wordt gecontroleerd voor stationariteit.
Het minimumloon, het reële BBP en de zorg uitgaven als percentage van het BBP
zijn niet-stationair (zie Appendix 2). Het minimumloon en het reële BBP
ondergaan daarom een log transformatie en van de zorguitgaven wordt het
eerste verschil genomen; van elke waarde wordt de waarde van het
voorafgaande jaar afgetrokken.
18
IV. Methodologie
Een fixed-effects panel regressie model lijkt het meest geschikt. De
minimumlonen per staat zijn over de tijdspanne veel veranderd. De fixed-effects
van elke staat moeten in het model worden opgenomen, omdat structurele
verschillen tussen staten anders de uitkomst beïnvloeden. De F-test is een goed
middel om te controleren of het model met fixed effects daadwerkelijk meer
geschikt is dan het model zonder deze fixed effects. De volgende formule wordt
hiervoor gebruikt.
F=SS1SS2
Voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag moeten twee regressies
gedraaid worden. De eerste regressie laat het effect van het minimumloon op
werkloosheid zien. De afhankelijke variabele is de werkloosheidsratio en de
onafhankelijke variabele is het minimumloon. Het minimumloon ondergaat een
log transformatie om deze variabele stationair te maken. Als
robuustheidscontrole worden verschillende specificaties van het model getest.
De vertraagde waardes van het minimumloon worden toegevoegd om te
corrigeren voor een langzame aanpassing aan beleidsveranderingen (Sabia,
2015). In 1979 heeft de tweede oliecrisis plaatsgevonden in de Verenigde Staten,
dit had een groot effect of inflatie en werkloosheid. Halverwege de jaren '80 was
de olieprijs weer hersteld (Graefe, 2013). Daarom wordt er ter controle ook een
regressie geschat voor de jaren 1985-2013. In eerdere onderzoeken werd als
controlevariabele vaak het reële BBP per staat toegevoegd (Baker, Benjaming, &
Stanger, 1999). Deze standaard controle variabele zal ook hier worden
toegevoegd.
De tweede regressie laat het effect zien van het minimumloon op economische
groei. Het minimumloon is wederom de onafhankelijke variabele en
economische groei is de afhankelijke variabele. Het minimumloon ondergaat hier
ook een log transformatie en het minimumloon wordt vervangen voor haar
vertraagde waardes. De oliecrisis had ook een groot effect op de economische
19
groei door de extreem hoge inflatie, ook hier wordt dus een regressie gedraaid
voor de jaren 1985-2008. Uit het theoretisch raamwerk vloeit voort dat de
volgende controle variabelen moeten worden toegevoegd:
- De geboorteratio, omdat dit een effect heeft op populatiegroei wat weer een
negatief effect heeft op de ratio kapitaal per werknemer (Barro, 2003), dit
impliceert een negatief effect van bevolkingsgroei op economische groei.
- De publieke uitgaven aan zorg als percentage van het BBP als indicatie van de
levensverwachting en gezondheid van de bevolking. Ook hier geldt weer dat een
grotere bevolking een negatief effect heeft op de economische groei.
- De publieke uitgaven in procenten van het BBP, een hogere ratio zorgt voor een
lagere output per werknemer en dus voor een lagere groei.
- De publieke uitgaven aan onderwijs als percentage van het BBP, als indicatie
voor de kwaliteit van het onderwijs. De verwachting is dat hogere uitgaven aan
onderwijs een hoger niveau van technologische ontwikkeling tot gevolg heeft. Dit
hogere niveau van ontwikkeling zou dan resulteren in een hoger niveau van de
steady-state en dus een hogere economische groei.
Er moet bovendien gecontroleerd worden op multicollineariteit en
heteroskedasticiteit. Als twee verklarende variabelen in een regressie sterk met
elkaar gecorreleerd zijn is multicollineariteit aan de orde. Dit maakt de
coëfficiënten minder betrouwbaar, omdat het dan niet duidelijk is welk deel van
de coëfficiënt ook daadwerkelijk door die variabele wordt verklaard. Om
hiervoor te controleren wordt een correlatietabel gemaakt voor alle variabelen,
als de correlatie tussen bepaalde variabelen erg hoog is, moet overwogen
worden of een van die variabelen verwijderd moet worden. In Appendix 3 staan
de correlatietabellen. Wat vooral opvalt is de hoge correlatie tussen publieke- en
onderwijsuitgaven.
Heteroskedasticiteit vormt een probleem, omdat de variantie van de
storingstermen dan niet gelijk is. Daardoor hebben de verschillende observaties
een andere mate van onzekerheid. Om te corrigeren voor heteroskedasticiteit
wordt de White diagonale correctie gebruikt. Hierbij corrigeer je voor zowel de
heteroskedasticiteit van de fouttermen tussen de cross-secties als over de tijd.
20
V. Resultaten
In deze sectie worden eerst de basis modellen geschat, vervolgens worden
verschillende specificaties van deze modellen besproken om uiteindelijk op een
zo goed mogelijk model uit te komen.
Minimumloon & werkloosheid
Tabel 1: Output regressie van het effect van minimumloon op werkloosheid
Zonder fixed effects
Met fixed effects
Vertraagde waarde
Reëel BBP 1985-2013
Constante0,064*** 0,007*** 0,037*** 0,285*** 0,354***
(0,002) (0,007) (0,007) (0,000) (-0,000)
Ln_minimumloon-0,003* 0,005
(0,002) (0,005)
Ln_minimumloon(-1) 0,016*** 0,017*** 0,023***
(-0,005) (-0,000) (0,000)
Ln_reëel BBP -0,012*** -0,016***
(0,000) (-0,000)
R-kwadraat 0,003 0,736 0,737 0,742 0,751
*P-waarde <0,10 **P-waarde <0,05 ***P-waarde<0,01(standaardfout)
Uit de F-test blijkt dat het model met fixed effects het meest geschikt is voor de
gebruikte data (zie Appendix 4). Uit de tweede kolom in Tabel 1 blijkt dat de
coëfficiënt van minimumloon een waarde heeft van 0,005. Dit betekent dat als
het minimumloon stijgt met 1%, de werkloosheidsratio toeneemt met 0,00005
procent punt. Deze coëfficiënt is echter niet significant. Uit eerder onderzoek
blijkt dat het effect van een minimumloonverandering enige tijd op zich laat
wachten. Als een vertraagde waarde van het minimumloon wordt vervangen
voor de gewone waarde is de coëfficiënt wel significant (zie Tabel 1 kolom 3). Als
het minimumloon een jaar eerder verhoogd wordt met 1% neemt de
werkloosheidsratio toe met 0,00016 procent punt. Dit effect lijkt klein, maar het
minimumloon wordt vaak met een groot aantal procenten verhoogd. In 2008
werd het federale minimumloon bijvoorbeeld verhoogd van $5,15 naar $5,85. Dit
is een toename van 13,6%. Dit zou dan een toename van de werkloosheidsratio
van 0,002 procent punt een jaar later met zich meebrengen. De toevoeging van
21
het reële BBP verbetert het model nog meer. Het effect van minimumloon wordt
significanter en bovendien heeft het reële BBP een significant effect op de
werkloosheid. Als het reële BBP toeneemt met 1%, neemt de werkloosheidsratio
af met 0,00012 procent punt.
Uit het onderzoek van Partridge & Partridge (1999) blijkt dat er een lange
termijn effect bestaat van een minimumloonverhoging op werkloosheid. Het is
daarom van belang om een zo lang mogelijke tijdsperiode te onderzoeken. Het
kan echter zo zijn dat er in deze lange periode verschillende schokken zitten die
veel invloed hebben gehad op de economie. Hierdoor wordt het effect van het
minimumloon op de economische groei minder zuiver. In 1985 was de Verenigde
Staten weer hersteld van de oliecrisis van 1979, als de periode van 1985 tot
2013 wordt genomen veranderen de resultaten. Het effect van minimumloon
wordt groter en is meer significant. Doordat de periode verkort is, moet er wel
met extra voorzichtigheid overgegaan worden tot conclusies.
Uit de modellen met de vertraagde waardes van minimumloon blijkt dat een
hoger minimumloon leidt tot hogere werkloosheid.
22
Minimumloon & economische groeiHet model met fixed effects is het meest geschikt (zie Appendix A5). Als het
minimumloon verhoogd wordt met 1% neemt de economische groei af met -
0,00024 procent punt (zie Tabel 2 kolom 1).
Tabel 2: Output regressie van het effect van minimumloon op economische groei
Variabele 1 2 3 4 5
Tijdsperiode 1969-2008 1969-2008 1969-2008 1969-2008 1969-2008
Constante0,051** 0,167*** 0,166*** 0,161*** 0,067***
(0,020) (0,022) (0,022) (0,021) (0,025)
Ln_minimumloon-0,024 -0,033** -0,034** -0,044*** -0,028*
(0,016) (0,014) (0,014) (0,013) (0,015)
Publiek -0,928*** -0,898*** -1,402***
(0,150) (0,150) (0,229)
Zorg -7,387*** -6,059*** -8,589***
(2,005) (1,944) (2,215)
Onderwijs(-1) 2,048*** 0,258
(0,415) (0,374)
Publiek (-1) -0,169
(0,177)
Fixed effects? Ja Ja Ja Ja Ja
R-kwadraat 0,295 0,368 0,384 0,422 0,317
*P-waarde <0,10 **P-waarde <0,05 ***P-waarde<0,01(standaardfout)
De coëfficiënt is echter niet significant. Het vervangen het minimumloon voor de
vertraagde waardes van het minimumloon lost dit probleem ook niet op (zie
Appendix 6.2). Wanneer de publieke uitgaven als percentage van het BBP aan
het model wordt toegevoegd, is het effect van minimumloon op economische
groei wel significant (zie Tabel 2 kolom 2). Wanneer de publieke uitgaven
worden verhoogd met 1 procentpunt neemt de economische groei af met
0,00928 procent punt. Niet alleen de totale publieke uitgaven, maar ook de
uitgaven aan zorg als percentage van het BBP heeft een invloed op economische
groei (zie Tabel 2 kolom 3). De zorguitgaven zijn niet stationair, daarom wordt
het eerste verschil gebruikt. De coëfficiënt moet dan geïnterpreteerd worden als
de zorguitgaven/BBP van dit jaar minus de zorguitgaven/BBP van het jaar
ervoor. De coëfficiënt geeft dus het verschil ten opzichte van het vorige jaar aan.
Het toevoegen van onderwijsuitgaven levert geen significante coëfficiënt op (zie
23
Appendix 6.3). Dit zou kunnen komen door de al eerder aangehaalde hoge
correlatie tussen onderwijs en publieke uitgaven (zie Appendix 5). Het probleem
van multicollineariteit kan dan ontstaan. Als zowel onderwijs als publieke
uitgaven worden toegevoegd, is het niet meer duidelijk welk deel van de
coëfficiënt daadwerkelijk de variabele verklaart. Als alleen onderwijsuitgaven
worden toegevoegd aan model 2, is het effect van onderwijsuitgaven wel
significant (zie Appendix 6.4). Als de vertraagde waarde van de
onderwijsuitgaven wordt toegevoegd aan het volledige model levert dit echter
wel een significant effect op (zie Tabel 2 kolom 4). De coëfficiënt moet dan
geïnterpreteerd worden als de gevoeligheid van de afhankelijke variabele, de
economische groei, voor de onafhankelijke variabele, de onderwijsuitgaven van
een jaar geleden. Het model met publieke uitgaven, zorguitgaven en de
vertraagde waarde van onderwijsuitgaven levert het beste model op. Dit model
heeft tevens de hoogste R2 en dus de grootste verklarende kracht.
Uit het Solow model blijkt dat ook de geboorteratio een effect kan hebben op
economische groei. De data over de geboorteratio per staat is alleen beschikbaar
voor de jaren 1990-2008. Model 5 in Appendix 6 is het model met publieke
uitgaven, zorguitgaven en de vertraagde waarde van onderwijsuitgaven over de
tijdsperiode 1990-2008. Dit model kan dan vergeleken worden met model 6,
hetzelfde model, maar dan met toevoeging van de geboorteratio (zie Appendix
6.6). Er moet wederom voorzichtig omgegaan worden met het trekken van
conclusies. De tijdsperiode is hier zelfs nog korter dan bij de regressie van
minimumloon op werkloosheid. Het toevoegen van de geboorteratio levert geen
significant effect op. Het zou echter mogelijk kunnen zijn dat deze ratio wel een
effect heeft als het over een langere tijdsspanne kon worden toegevoegd.
Om te corrigeren voor de ingrijpende gevolgen van de oliecrisis wordt model 7
geschat (zie Appendix 6.7). Ook hier is er weer sprake van een korte tijdsspanne.
Over deze korte tijdsspanne is de coëfficiënt van zorguitgaven niet meer
significant. De andere coëfficiënten zijn nog steeds significant.
Uit de verschillende modellen blijkt dat er een negatief effect van
minimumloonsverhogingen op economische groei bestaat. In bijna alle modellen
is dit negatieve effect significant. Er moet echter met voorzichtigheid
24
geconcludeerd worden. Niet alle controlevariabelen die toegevoegd hadden
moeten worden, konden worden toegevoegd.
Het is ook belangrijk om te bedenken dat er sprake kan zijn van omgekeerde
causaliteit. Het negatieve effect van publieke uitgaven op economische groei kan
veroorzaakt worden door de ontwikkeling van de economische groei. Het kan
zijn dat de publieke uitgaven verhoogd worden als het economisch minder goed
gaat, omdat de staat dan meer uitkeringen moet betalen en minder belastingen
binnen krijgt. Als de vertraagde waarde van publieke uitgaven wordt vervangen
in het model in plaats van de gewone publieke uitgaven, is deze coëfficiënt niet
langer significant (zie Tabel 2 kolom 5). Dit betekent dat het zo zou kunnen zijn
dat er een probleem van omgekeerde causaliteit bestaat. De coëfficiënt van het
minimumloon is in dit model pas significant bij een significantieniveau van 10
procent. Er kan dus niet met zekerheid geconcludeerd worden dat een hoger
minimumloon leidt tot lagere economische groei. Door het toepassen van
verschillende specificaties is het resultaat redelijk robuust. Uit de meeste
modellen blijkt een significant negatief effect van een minimumloonverhoging op
economische groei.
25
VI. Conclusie
Er is nog geen consensus bereikt over het effect van minimumloon. Dit paper
onderzocht daarom of er ondanks de negatieve effecten door een hogere
werkloosheid, lagere winsten en hogere prijzen toch een positief effect van een
hoger minimumloon op economische groei kan bestaan. Uit dit onderzoek blijkt
dat een hoger minimumloon leidt tot hogere werkloosheid in de Verenigde
Staten. Volgens Schmitt (2013) zijn er echter aanpassingsmechanismes
waardoor dit negatieve effect van minimumloon op werkloosheid niet per se
hoeft te betekenen dat er ook een negatief effect bestaat op de economische
groei. Uit dit onderzoek is echter niet gebleken dat deze mechanismes afdoende
functioneren om een positief effect van minimumloon op economische groei te
realiseren. Er is namelijk een klein negatief effect gevonden van een
minimumloonverhoging op economische groei.
Naar het effect van minimumloon op werkloosheid is veel onderzoek gedaan,
naar het effect op economische groei nog niet. Dit onderzoek heeft meerdere
beperkingen. Het zou interessant zijn om vervolg onderzoek naar deze nog maar
weinig onderzochte relatie te doen. In dit onderzoek wordt er allereerst geen
rekening gehouden met spill over effecten (Falk, Fehr, & Zehnder, 2006). Het is
binnen de Verenigde Staten relatief eenvoudig om in een andere staat te gaan
werken of naar een andere staat te verhuizen, je blijft immers binnen hetzelfde
land. Als het minimumloon in een bepaalde staat verhoogd wordt, kan dit
laagopgeleiden aantrekken, waardoor het effect van het minimumloon niet meer
zuiver is. Het arbeidsaanbod neemt namelijk toe. Bovendien worden er veel
controlevariabelen toegevoegd waarvan het bekend is dat deze op landelijk
niveau toegevoegd moeten worden bij onderzoek naar economische groei. Er is
echter weinig literatuur beschikbaar waarin wordt onderbouwd of dezelfde
controlevariabelen op staten niveau gebruikt moeten worden. Ten derde is de
tijdsspanne niet heel lang. Zeker voor de controle variabele geboorteratio zou
het waardevol zijn om deze data over meerdere jaren te verzamelen. Bovendien
zijn niet alle controlevariabelen toegevoegd die voor de hand liggen wegens een
gebrek aan data. Het gemiddelde loon per staat had bijvoorbeeld in de eerste
26
regressie toegevoegd moeten worden. Dit bedrag kan namelijk aanbod en vraag
factoren reflecteren die in het algemeen zorgen voor verschillen in het
loonniveau tussen staten (Addison, Blackburn, & Cotti, 2008). Bovendien konden
niet alle staten in het onderzoek meegenomen worden wegens een gebrek aan
data. Bij de weggelaten staten zaten echter veel van de armste staten van
Verenigde Staten, dit zou de uitkomst kunnen beïnvloeden.
27
VII. Appendix
1. Beschrijving van data
Gemiddelde Mediaan Maximum Minimum Std. Dev.
Ln_minimumloon 1.34288 1.44692 2.23216 0.47000 0.48549
Werkloosheid 0.05952 0.056 0.178 0 0.02052
Economische groei 0.02057 0.02127 0.33621 -1 0.04656
Educatie/BBP 0.03646 0.03515 0.08682 0.01211 0.00980
Geboorteratio 0.14184 0.14 0.216 0.098 0.01892
Publiek/BBP 0.11154 0.10752 0.31105 0.04934 0.02878
D_Zorg/BBP 6.69E-05 6.03E-05 0.00529 -0.00671 0.00074
Ln_reeel BBP 206783 206682 237451 181661 116642
2. Unit root test
Variabele Waarde Stationair?
Minimumloon 4,860 Nee
Ln_minimumloon -4,582 Ja
Economische groei -14,214 Ja
Werkloosheidsratio -8,491 Ja
Educatie/BBP -3,902 Ja
Geboorteratio -8,228 Ja
Publiek/BBP -5,864 Ja
Zorg/BBP -1,549 Nee
D_Zorg/BBP -21,335 Ja
Reëel BBP 5,405 Nee
Ln_Reëel BBP -5,027 Ja
28
3. Correlaties
Ln_minimumloon Reëel BBP Werkloosheid
Ln_minimumloon 1 0,200 -0,048
Reëel BBP 0,200 1 0,145
Werkloosheid -0,048 0,145 1
Publiek EducatieLn_minimumloon
Geboorte D_zorg
Publiek 1,000 0,680 0,177 -0,173 0,070
Educatie 0,680 1,000 0,083 -0,010 0,075
Ln_minimumloon 0,177 0,083 1,000 -0,345 0,000
Geboorte -0,173 -0,010 -0,345 1,000 0,062
D_zorg 0,070 0,075 0,000 0,062 1,000
4. F-test
F=0,6839590,181158
=3,775483
kritieke waarde (1600;1600) = 1,08574580
De kritieke waarde is kleiner dan de F-waarde dus het model met fixed effects is
meer geschikt.
5. F-test
F=2,5952821,831174
=1,417278
Kritieke waarde (1646;1646) = 1,08448884
De kritieke waarde is kleiner dan de F-waarde dus het model met fixed effects is
beter dan het model zonder fixed effects.
29
6. Output regressie minimumloon & economische groei
Variabele 1 2 3 4 5 6 7
Tijdsperiode 1969-2008
1969-2008
1969-2008
1969-2008
1990-2008
1990-2008
1985-2008
Constante0,023*** 0,070** 0,166*** 0,100*** 0,161*** 0,200*** 0,195***
(0,003) (0,034) (0,022) (0,021) (0,033) (0,052) (0,029)
Ln_minimumloon
-0,002 -0,034** -0,018 -0,033** -0,040*** -0,051***
(0,002) (0,013) (0,016) (0,013) (0,039) (0,013)
Ln_minimumloon (-1)
-0,040
(0,028)
Publiek -0,895*** -1,136*** -1,142*** -1,317***
(0,216) (0,297) (0,293) (0,293)
Zorg -7,387*** -3,623** -3,571** -2,900
(2,006) (1,580) (1,573) (2,365)
Onderwijs -0,001 -1,518***
(0,345) (0,230)
Onderwijs(-1) 1,364*** 1,321*** 1,624***
(0,432) (0,441) (0,437)
Geboorte -0,189
(0,253)
Fixed effects? Nee Ja Ja Ja Ja Ja Ja
R-kwadraat 0,000 0,295 0,384 0,328 0,400 0,399 0,339
VIII. Bibliografie
30
Artikelen & BoekenAaronson, D. (2001). Price pass-through and the minimum wage. The review of
economics and statistics , 83 (1), 158-169.
Aaronson, D., & French, E. (2013). How does a federal minimum wage hike affect
aggregate household spending? Chicago Fed Letter, No. 313.
Aaronson, D., Agarwal, S., & French, E. (2009). The spending and debt response
to minimum wage hikes. American Economic Review, 102 (7), 3111-3139.
Aaronson, D., French, E., & MacDonald, J. (2007). The minimum wage, restaurant
prices, and labor market structure. Federal reserve bank of Chicago, Working
Paper No. 2004-21.
Addison, J. T., Blackburn, M. L., & Cotti, C. D. (2013). Minimum wage increases in
a recessionary environment. Labour Economics , 23, 30-39.
Addison, J. T., Blackburn, M. L., & Cotti, C. D. (2008). The effect of minimum wages
on wages and employment: county-level estimates for the United States. The
Institute for the Study of Labor, Discussie Paper No. 3300.
Addison, J., Blackburn, M. L., & Cotti, C. D. (2009). Do minimum wages raise
employment? Evidence from the US retail-trade sector. Labour Economics , 16
(4), 397-408.
Aísa, R., Clemente, J., & Pueyo, F. (2014). The influence of (public) health
expenditure on longevity. International Journal of Public Health , 59 (5), 867-875.
Baker, M., Benjaming, D., & Stanger, S. (1999). The highs and lows of the
minimum wage effect: a time-series corss-section study of the Canadian Law.
Journal of Labor Economics , 17 (2), 318-350.
Barro, R. (2003). Determinants of economic growth in a panel of countries.
Annals of economics and finance , 4, 231-274.
Brown, C. (1988). Minimum wage laws: are they overrated? The journal of
economic perspectives , 2 (3), 133-145.
31
Brown, C. (1999). Minimum wages, employment, and the distribution of income.
In O. Ashenfelter, & D. Card, Handbook of labor economics (1 ed., Vol. 3, pp. 2101-
2163). Elsevier.
Brown, C., Gilroy, C., & Kohen, A. (1982). The effect of minimum wage on
employment and unemployment. Journal of economic literature, 20 (2), 487-528.
Burda, M., & Wyplosz, C. (6de ed.). (2013). Macroeconomics a European text.
Oxford: Oxford university press.
Cahuc, P., & Michel, P. (1996). Minimum wage unemployment and growth.
European economic review, 40 (7), 1463-1482.
Card, D. (1992). Using regional variation in wages to measure the effects of the
federal minimum wage. Industrial and labor relations review, 46 (1), 22-37.
Card, D., & Krueger, A. B. (1995). Time-series minimum-wage studies: a meta-
analysis. The american economic review , 85 (2), 238-243.
Cecchetti, S., Mohanty, M., & Zampolli, F. (2011). The real effects of debt. BIS
Working Paper No. 352.
Draca, M., Machin, S., & van Reenen, J. (2008). Minimum wages and firm
profitability. American Economic Journal: Applied Economics, 3 (1), 129-151.
Falk, A., Fehr, E., & Zehnder, C. (2006). Fairness perceptions and reservation
wage: the behavioral effects of minimum wage laws. Quarterly Journal of
Economics , 121 (4), 1347-1381.
Faruq, H. A., & Taylor, A. C. (2011). Quality of education, economic performance
and institutional environment. International Advances in Economic Research , 17
(2), 224-235.
Frank, R. H. (8ste ed.). (2010). Micro-economics and behavior. China: McGraw-Hill
Irwin.
32
Giuliano, L. (2013). Minimum wage effects on employment, substitution and the
teenage labor supply: evidence form personnel data. Journal of Labor Economics,
31 (1), 155-194.
Hamilton, J. D. (1988). A neoclassical model of unemployment and the business
cycle. Journal of policital economy, 96 (3), 593-617.
Katz, L. F., & Krueger, A. B. (1992). The effect of the minimum wage on the fast-
food industry. Industrial and labor relations review, 46 (1), 6-21.
Klawitter, M. M., Long, M. C., & Plotnick, R. D. (2014). Who would be affected by an
increase in Seatlle's minimum wage? Income Inequality Advisory Committee,
Seattle.
Lantsberg, A. (2003). Assessing the distribution of wage increases and answering
public policy questions regarding a San Fransisco minimum wage. UC Berkeley
Labor Center.
Meer, J., & West, J. (2013). Effects of the minimum wage on employment
dynamics. National bureau of economic research, Working Paper No. 19262.
Neumark, D., & Wascher, W. (2006). Minimum wages and employment: a review
of evidence from the new minimum wage research. National bureau of economic
research, Working Paper No. 12663.
Partridge, M., & Partridge, J. (1999). Do minimum wage hikes raise US long term
unemployment? Evidence using state minimum wage rates. Journal of the
Regional Studies Association , 33 (8), 713-726.
Sabia, J. J. (2015). Minimum wages and gross domestic product. Contemporary
economic policy, doi: 10.1111/coep. 12099.
Schmitt, J. (2013). Why does the minimum wage have no discernible effect on
employment? Washington: Center for economic and policy research.
33
Solow, R. M. (1956). A contribution to the theory of economic growth. The
quarterly journal of economics, 70 (1), 65-94.
WebsitesBureau of Economic Analysis. (zd). Regional Data. Geraadpleegd op 27 maart
2015, van http://www.bea.gov/iTable/iTable.cfm?
reqid=70&step=1&isuri=1&acrdn=1#reqid=70&step=4&isuri=1&7003=200&70
01=1200&7002=1&7090=70
Bureau of Labor Statistics. (2015, 27 maart). Local Area Unemployment Statistics.
Geraadpleegd op 21 april 2015 van http://www.bls.gov/lau/rdscnp16.htm#data
Graefe, L. (2013, 22 november). Oil Shock of 1978-79. Geraadpleegd op 2 juni
2015 van http://www.federalreservehistory.org/Events/DetailView/40
Hanauer, N. (zd). Entrepreneur, venture capitalist, author, civic activist,
philantropist. Geraadpleegd op 27 maart 2015 van www.nick-hanauer.com
National conference of state legislatures. (2015, 2 februari) State minimum wage,
2015 minimum wage by state. Geraadpleegd op 27 maart 2015 van
http://www.ncsl.org/research/labor-and-employment/state-minimum-wage-
chart.aspx
Rogers, K. (2015, 17 maart). How Seattle franchisees are fighting the $15
minimum wage. Geraadgpleegd op 27 maart 2015 van
http://www.cnbc.com/id/102509512
Tax Policy Center. (2015, 12 januari). State and Local General Expenditures.
Geraadpleegd op 12 mei 2015 van
http://www.taxpolicycenter.org/taxfacts/displayafact.cfm?Docid=521
The United States Census Bureau. (2015, 7 april). Geraadpleegd op 22 mei 2015
van http://www2.census.gov/pub/outgoing/govs/special60/
U.S. Department of Health and Human Services. (2014, 27 februari). VitalStats.
Geraadpleegd op 15 mei 2015 van http://www.cdc.gov/nchs/VitalStats.htm
34
United Sates Department of Labor. (zd). Wage and Hour Division. Geraadpleegd
op 27 maart 2015 van http://www.dol.gov/whd/minwage/chart.htm
United States Department of Labor. (sd). Wage and Hour Division. Geraadpleegd
op 27 maart 2015 van http://www.dol.gov/whd/state/stateMinWageHis.htm
United States Department of Labor. (2015, 1 januari). Minimum wage laws in the
States. Geraadpleegd op 27 maart 2015 van
http://www.dol.gov/whd/minwage/america.htm
35