Document

51
Vestigia BV Spoorstraat 5 3811 MN Amersfoort telefoon 033 277 92 00 fax 033 277 92 01 [email protected] Gecontroleerd door drs. W.AM. Hessing d.d. 9 oktober 2009 Geaccordeerd door drs. P.C. de Boer d.d. 19 oktober 2009 Uitbreidingswijk Odijk-West te Odijk, Gemeente Bunnik Een Bureauonderzoek en Onderzoeksvoorstel Rapportnummer: V666 Projectnummer: V09/1638 ISSN: 1573 - 9406 Status en versie: Definitief 2.0 In opdracht van: Gemeente Bunnik Rapportage: E. Eimermann, W.A.M. Hessing, B. Brugman Plaats en Datum: Amersfoort, 20 oktober 2009 Niets uit dit werk mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze dan ook, daaronder mede begrepen gehele of gedeeltelijke bewerking van het werk, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Vestigia BV

description

http://www.nieuwewijkvoorodijk.nl/pdf/091020-vestiga.pdf

Transcript of Document

Vestigia BV

Spoorstraat 5

3811 MN Amersfoort

telefoon 033 277 92 00

fax 033 277 92 01

[email protected]

Gecontroleerd door drs. W.AM. Hessing d.d. 9 oktober 2009

Geaccordeerd door drs. P.C. de Boer d.d. 19 oktober 2009

Uitbreidingswijk Odijk-West te Odijk, Gemeente Bunnik

Een Bureauonderzoek en Onderzoeksvoorstel

Rapportnummer: V666

Projectnummer: V09/1638

ISSN: 1573 - 9406

Status en versie: Definitief 2.0

In opdracht van: Gemeente Bunnik

Rapportage: E. Eimermann, W.A.M. Hessing, B. Brugman

Plaats en Datum: Amersfoort, 20 oktober 2009

Niets uit dit werk mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie

of op welke andere wijze dan ook, daaronder mede begrepen gehele of gedeeltelijke bewerking van het werk,

zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Vestigia BV

V09-1638: Uitbreidingswijk Odijk-West te Odijk, Gemeente Bunnik

VESTIGIA BV Archeologie & Cultuurhistorie 2

Rapportnummer: V666, definitief 2.0, d.d. 20-10-2009

Inhoudsopgave

Samenvatting............................................................................................................................................................3

1 Inleiding ............................................................................................................................................................7

1.1 Algemene gegevens............................................................................................................................................... 7

1.2 Onderzoeksmethode ............................................................................................................................................ 7

1.3 Toegankelijkheid onderzoeksgebied ................................................................................................................ 7

2 Bureauonderzoek en archeologische verwachting................................................................................9

2.1 Bureauonderzoek .................................................................................................................................................. 9

2.1.1 Geologie, geomorfologie en bodemopbouw ......................................................................................... 9

2.1.2 Archeologische en cultuurhistorische waarden..................................................................................11

2.1.3 Verstorende bodemingrepen in het verleden en in de toekomst.................................................17

2.2 Archeologische verwachting..............................................................................................................................18

3 Archeologie als inspiratiebron................................................................................................................. 19

4 Aanbevelingen.............................................................................................................................................. 21

Literatuur .............................................................................................................................................................. 22

Digitale bronnen.................................................................................................................................................. 23

Afbeeldingen en bijlagen .................................................................................................................................... 23

V09-1638: Uitbreidingswijk Odijk-West te Odijk, Gemeente Bunnik

VESTIGIA BV Archeologie & Cultuurhistorie 3

Rapportnummer: V666, definitief 2.0, d.d. 20-10-2009

Samenvatting

In opdracht van de Gemeente Bunnik heeft Vestigia BV Archeologie & Cultuurhistorie een archeologisch

vooronderzoek uitgevoerd op de locatie van de toekomstige uitbreidingswijk Odijk-West te Odijk,

gemeente Bunnik. Het vooronderzoek omvatte een Bureauonderzoek (BO) en een onderzoeksvoorstel

voor een Inventariserend Veldonderzoek (IVO). Het terrein heeft tot op heden een agrarische functie. De

bestemmingsplannen omvatten de realisatie van een uitbreidingswijk en de verlegging van de N229.

Het doel van het archeologisch onderzoek is vast te stellen of er in het plangebied sprake is van

archeologische en/of cultuurhistorische resten die door de bouwwerkzaamheden verstoord dreigen te

worden en, zo ja, wat de waarde daarvan is in termen van beleving, fysieke en inhoudelijke kwaliteit.

Vervolgens wordt op basis hiervan een advies gegeven over een eventueel archeologisch vervolgtraject.

Het onderzoek bestond uit een archeologische en een fysisch-geografische component. Bij het

bureauonderzoek zijn alle bekende archeologische en historische vondsten en vondstcomplexen in de

directe omgeving van de plangebieden geïnventariseerd. Via een literatuurstudie is een reconstructie

gemaakt van de geologie, geomorfologie en bodemopbouw van het plangebied en de directe omgeving. Op

basis van de resultaten van het bureauonderzoek is een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld,

waarop een onderzoeksvoorstel is gedaan en een eerste aanzet is gegeven voor de ‘archeologie als

inspiratiebron’ bij de planvorming van de nieuwbouwprojecten.

Het plangebied ligt volgens de Gemeentelijke Archeologische Waardenkaart van Bunnik in een gebied met

een vooral hoge tot gematigde verwachting op archeologische waarden. Alleen het zuidelijk deel kent een

lage archeologische verwachting. Binnen het plangebied is in ieder geval een drietal archeologische of

cultuurhistorisch waardevolle terreinen aanwezig en ook in de directe omgeving binnen de bebouwde kom

van Odijk zijn enkele terreinen aanwezig. Daarnaast vormt de mogelijke aanwezigheid van één of meerdere

tracés van de Romeinse limesweg een belangrijk speerpunt binnen het Nederlandse en provinciale

archeologiebeleid.

Uitkomsten van het aanbevolen veldonderzoek zullen zeker aanknopingspunten gaan bieden voor een

historische reconstructie en de landschappelijke setting van het plangebied. Deze kunnen een inspiratiebron

vormen voor de nieuwe inrichting van het gebied. In het plangebied liggen namelijk mogelijk de historische

wortels van het huidige Odijk. We doelen daarbij met name op een vroegmiddeleeuwse curtis die

geassocieerd wordt met de latere hofstede Vinkenburgh of Terborch. Aanknopingspunten voor een

gebiedseigen identiteit liggen in het terug laten komen van de natuurlijke ondergrond met de wisselwerking

tussen hogere fossiele riviermeanders, kronkelwaardgeulen en oeverwallen, lagere komgebieden en

restgeulen, het inpassen en accentueren van het patroon van historische wegen, paden, dijken en de

verkavelingstructuur, alsmede het visualiseren van de Romeinse en middeleeuwse nederzettingsterreinen,

die met name in de tekst zijn genoemd.

Geadviseerd wordt om bij het stedenbouwkundig ontwerp rekening te houden met het inpassen en fysiek

beschermen van archeologische en historisch-geografische terreinen en structuren.

In de bijlage heeft Vestigia een onderzoeksvoorstel uitgewerkt ten aanzien van het veldonderzoek. Het

onderzoeksvoorstel komt neer op een omvangrijk verkennend booronderzoek buiten de AMK-terreinen.

Tevens is binnen het onderzoeksvoorstel het plaatsen van enkele proefsleuven uitgewerkt. Eventueel

kunnen binnen enkele zones direct aansluitend op de verkennende boorfase karterende boringen gezet

V09-1638: Uitbreidingswijk Odijk-West te Odijk, Gemeente Bunnik

VESTIGIA BV Archeologie & Cultuurhistorie 4

Rapportnummer: V666, definitief 2.0, d.d. 20-10-2009

worden, vooral in de nabijheid van de AMK-terreinen en in de nabijheid van eerder behaalde

opgravingsresultaten. Het verkennende en mogelijk aansluitende karterende booronderzoek is gericht op

het in kaart brengen van de landschappelijke situatie ten aanzien van oeverwallen, stroomruggen,

restbeddingen en het opsporen van vindplaatsen. Proefsleuven worden aanbevolen op enkele locaties van

het mogelijke tracé van de Romeinse limes/Raaphofse pad, alsmede op enkele locaties waar

vondstmeldingen/waarnemingen of een specifieke tot afwijkende percelering indicaties verschaffen tot de

aanwezigheid van archeologische waarden in de ondergrond. Daarnaast worden proefsleuven geadviseerd

aan de randen van de AMK-terreinen 2.217 en 2.219 ter nadere waardebepaling; met name ter bepaling van

de begrenzing van deze terreinen.

V09-1638: Uitbreidingswijk Odijk-West te Odijk, Gemeente Bunnik

VESTIGIA BV Archeologie & Cultuurhistorie 5

Rapportnummer: V666, definitief 2.0, d.d. 20-10-2009

Projectgegevens

Projectnaam Odijk-West

Opdrachtgever

Adres

Gemeente Bunnik

Singelpark 1

3984 NC Odijk

Postadres:

Postbus 5, 3980 CA Bunnik

Contactpersoon, tel. Drs. P.C. de Boer, tel.: 030- 69 99 562

Uitvoerder

Projectleider

Vestigia BV Archeologie & Cultuurhistorie

Dr. R.M. van Heeringen

Bureauonderzoek: Drs. E. Eimermann (archeologie/landschappelijk)

Drs. W.A.M. Hessing (archeologie/advies)

Drs. B. Brugman (GIS-bewerking)

Bevoegd gezag

Adres

Gemeente Bunnik, Singelpark 1, 3984 NC Odijk

Postadres: Postbus 5, 3980 CA Bunnik

Contactpersoon bevoegd gezag, tel.: Drs. P.C. de Boer, tel.: 030- 69 99 562

Waardenkaart Waardenkaart buitengebied Bunnik (opgesteld door

Vestigia, zie lit.)

Documentatie Vestigia BV Archeologie & Cultuurhistorie

Provincie en gemeenten plangebied Provincie Utrecht, gemeente Bunnik

Locatie/toponiem Odijk, Odijk-West

Kaartbladnummer (topo 1:25.000) 32C

RD-coördinaten van het plangebied Noord: X= ca. 141.731

Zuid: X= ca. 141.188

Noord: Y= 452.678

Zuid: Y= 450.173

CIS-code1 36310

Oppervlakte plangebied Ca. 125 ha.

Huidig grondgebruik Agrarisch

Bodemverstoringen in verleden Percelering, bestaande wegen en enkele boerderijen

Geplande bestemming plangebieden Omlegging N229 en nieuwbouwwijk

Diepte bodemingrepen Onbekend

1 Landelijk onderzoekmeldingsnummer door Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE/Archis) uitgegeven bij aanvang archeologisch

onderzoek.

V09-1638: Uitbreidingswijk Odijk-West te Odijk, Gemeente Bunnik

VESTIGIA BV Archeologie & Cultuurhistorie 6

Rapportnummer: V666, definitief 2.0, d.d. 20-10-2009

V09-1638: Uitbreidingswijk Odijk-West te Odijk, Gemeente Bunnik

VESTIGIA BV Archeologie & Cultuurhistorie 7

Rapportnummer: V666, definitief 2.0, d.d. 20-10-2009

1 Inleiding

1.1 Algemene gegevens

In opdracht van de Gemeente Bunnik heeft Vestigia BV Archeologie & Cultuurhistorie een archeologisch

vooronderzoek uitgevoerd op de locatie van de toekomstige uitbreidingswijk Odijk-West te Odijk,

gemeente Bunnik. Het terrein had tot voor kort een agrarische functie. De bestemmingsplannen omvatten

de realisatie van een uitbreidingswijk en de verlegging van de N229 (afbeelding 1).

Het vooronderzoek omvat een Bureauonderzoek (BO) en een onderzoeksvoorstel voor een

Inventariserend Veldonderzoek (IVO). Het onderzoeksvoorstel behelst een boor- en proefsleuvenplan.

Het doel van het archeologisch vooronderzoek is vast te stellen of er in het plangebied sprake is van

archeologische en/of cultuurhistorische resten die door de bouwwerkzaamheden verstoord dreigen te

worden en, zo ja, wat de waarde daarvan is in termen van beleving, fysieke en inhoudelijke kwaliteit.

Vervolgens wordt op basis hiervan een advies gegeven over een archeologisch vervolgtraject. Het advies

heeft zijn weerslag gekregen in het onderzoeksvoorstel.

Voortvloeiend uit het bureauonderzoek worden enkele archeologische thema’s geformuleerd die mogelijk

gebruikt kunnen worden als inspiratiebron voor stedenbouwkundige concepten.

1.2 Onderzoeksmethode2

Het bureauonderzoek heeft tot doel een reconstructie te maken van de natuurlijke omgeving op basis van

de geologie, geomorfologie en bodemopbouw van het omringende gebied. Uit deze gegevens kan worden

afgeleid welke mogelijkheden het omringende landschap bood voor menselijke bewoning of activiteiten.

Vervolgens wordt vastgesteld of en hoe dit landschap in het verleden door de mens is bewoond en/of

gebruikt. Dit gebeurt op basis van een inventarisatie van historische en cartografische gegevens, van alle

bekende archeologische vondsten en vondstcomplexen (zoals nederzettingen, graven of grafvelden), en

middels het vaststellen van aard, omvang en gaafheid van eventuele archeologische en cultuurhistorische

waarden. Op basis van de resultaten van de literatuurstudie en het bronnenonderzoek wordt ten slotte een

archeologisch verwachtingsmodel opgesteld, waarin de trefkans op archeologische sporen en vondsten

wordt vastgesteld en gemotiveerd. In een onderzoeksvoorstel worden de vervolgstappen uiteengezet. Het

bureauonderzoek kan beschouwd worden als een verdieping op de eerder uitgevoerde inventarisaties in

het kader van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart (Buitengebied) en het A12 Salto-project.3

Zowel de mogelijke loop van de Romeinse limes als de aanwezige AMK-terreinen hebben hierin speciale

aandacht. Het onderzoeksvoorstel is als Bijlage bijgevoegd aan dit rapport.

1.3 Toegankelijkheid onderzoeksgebied

Binnen het plangebied is sprake van een goede toegankelijkheid. Op de bestaande wegen en boerderijen na

zijn er geen beperkingen a.g.v. bebouwing, groenstroken enz. Het is wel van belang dat bij

vervolgonderzoeken betredingstoestemmingen worden afgegeven door de verschillende grondeigenaren.

2 Het onderzoek is uitgevoerd volgens de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA versie 3.1, augustus 2006).3 Van den Berg et al. 2008 (Bunnik Buitengebied); Eimermann et al. 2009 (concept;; Salto A12).

V09-1638: Uitbreidingswijk Odijk-West te Odijk, Gemeente Bunnik

VESTIGIA BV Archeologie & Cultuurhistorie 8

Rapportnummer: V666, definitief 2.0, d.d. 20-10-2009

V09-1638: Uitbreidingswijk Odijk-West te Odijk, Gemeente Bunnik

VESTIGIA BV Archeologie & Cultuurhistorie 9

Rapportnummer: V666, definitief 2.0, d.d. 20-10-2009

2 Bureauonderzoek en archeologische verwachting

2.1 Bureauonderzoek

Het bureauonderzoek stelt zich ten doel de archeologische verwachting nader te definiëren en

concentreert zich op de volgende punten:

- een reconstructie van het landschap van het plangebied en de directe omgeving in het verleden;

- de inventarisatie van archeologische vondsten en complexen (bijvoorbeeld nederzettingen en/of

grafvelden);

- de inventarisatie van historische en cartografische gegevens;

- de relatie tussen menselijke activiteiten en specifieke landschappelijke kenmerken;

- de voorspellingswaarde van deze gegevens met het oog op mogelijke archeologische sporen en/of

vondsten binnen het plangebied;

- de mate van (sub)recente verstoring van de bodem;

- de mate van verstoring door de geplande bodemingrepen;

- het bepalen van de strategie van het booronderzoek en veldverkenning.

Daar deze bureaustudie een verdiepingsslag vormt, is uitgegaan van de beschikbare gegevens van de

voorgaande rapportages betreffende het eerder uitgevoerde MER-onderzoek in het kader van de SALTO

A12, de bureaustudie naar het definitieve tracé van de SALTO A12, de waardenkaart van Bunnik en het

onderzoek naar de limesweg4, alsmede het uitgebreide archeologische onderzoek aan de Singel

West/Schoudermantel.5

2.1.1 Geologie, geomorfologie en bodemopbouw6

Het Kromme Rijngebied wordt gedomineerd door drie stroomruggen, de Houtense, Werkhovense en

Kromme Rijn, waartussen komgebieden en deels fossiele restgeulen en kronkelwaarden zijn ingeklemd.

Berendsen en Stouthamer beschrijven deze in extenso.7

De holocene rivierafzettingen zijn gevormd door de Kromme Rijn en voorlopers. Odijk ligt op de

stroomgordel van de Kromme Rijn. De volgende voorlopers zijn in het Kromme Rijngebied aanwezig (zie

fig. 1 voor een overzichtskaart):

- De Werkhovense stroomrug ligt dicht aan het oppervlak tussen Cothen en Odijk en is 500 tot 1.000 m

breed. Een klein 'staartje’ ligt ten westen van Wijk bij Duurstede ter plaatse van de opgraving De

Horden. Tussen Wijk en Cothen is deze stroomrug doorsneden en afgedekt door de Houtense. De

Werkhovense stroomrug is ontstaan rond 5.660 BP (ca. 4.500 v. Chr.) en heeft rond 3.430 BP (ca.

1.700 v. Chr.) zijn functie als watervoerende rivier verloren. Enkele restgeulen binnen deze stroomrug

zijn nog in het landschap zichtbaar.

- De Houtense stroomrug is actief geweest in de periode 3.795 en 2.560 BP (ca. 2.200 – 700 v. Chr.) en

reikt van Wijk bij Duurstede met een westwaartse bocht richting Houten, tot juist boven Fort Vechten.

De breedte bedraagt circa 1.500 m en overtreft daarmee de andere stroomgordels in het

onderzoeksgebied. Vele restgeulen binnen deze stroomrug zijn nog in het landschap te herkennen. Een

deel is nog in gebruik als afwateringssloot, bijvoorbeeld de Rietsloot en de Oosterlaak.

4 Hessing 2007; Hessing et al. 2006; Eimermann et al. 2009 (concept) en Van den Berg et al. 2008..5 Hessing et al. 2006; Van Zijverden 2007.6 Met name ontleend aan: Hessing et al. 2006 (project Romeinse militaire weg in het Kromme Rijngebied).7 Berendsen 1982 en Berendsen en Stouthamer 2001.

V09-1638: Uitbreidingswijk Odijk-West te Odijk, Gemeente Bunnik

VESTIGIA BV Archeologie & Cultuurhistorie 10

Rapportnummer: V666, definitief 2.0, d.d. 20-10-2009

Odijk

- De Kromme Rijn heeft zich sterk meanderend een loop gevormd door de gelijknamige stroomrug.

Deze stroomgordel dateert van voor de Romeinse tijd ( 3.000 BP; ca. 1.200 v. Chr.), maar kende zijn

meest actieve fase waarschijnlijk rond het begin van onze jaartelling. In de stroomrug zijn naast de

watervoerende loop ook de oeverwallen, kronkelwaardgeulen en enkele oude restgeulen goed

waarneembaar. Vanaf de Vroege IJzertijd verlegde de stroomrug zich in het noordelijke deel van het

Kromme Rijngebied van het westen naar het oosten. Tussen Wijk en Odijk zijn dicht langs de randen

van de Kromme Rijn stroomrug ten gevolge van krachtige post-Romeinse erosie geen bewoningsresten

te verwachten. De meanderende rivier heeft namelijk de gehele bedding van de Kromme Rijn in de

periode van 400 tot 1122 n. Chr. 'omgewerkt’, aldus Berendsen. Volgens Dekker is in het jaar 1122 de

Kromme Rijn bij Wijk bij Duurstede afgedamd, waarmee de rivier feitelijk een restgeul is geworden en

door de geringe stroomsnelheid het meanderproces is stopgezet.8 Ter hoogte van Odijk heeft zich na

de Romeinse tijd een meanderbocht uitgebouwd in oostelijke richting, waardoor die erosie in ieder

geval in een deel van het plangebied beperkt is gebleven. De AMK-terreinen aan de oostzijde van het

onderzoeksgebied liggen op een oudere stroomrug van de Kromme Rijn. Ze dateren vanaf de Midden-

IJzertijd tot in de Middeleeuwen (Merovingische/Karolingische periode).

Fig. 1: Stroomgordels in het Kromme Rijngebied. Rood omlijnd: omgeving plangebied. Kaart ontleend aan Vos 2009,

fig. 1.3, p. 11).

Twee kleine stroomruggen tekenen zich in het noordelijke deel van het Kromme Rijngebied af. In feite zijn

het twee restgeulen van de Kromme Rijn. Direct ten westen van het voormalige castellum Fectio bevindt

zich de Oudwulverbroeker stroomrug die actief was tot circa 1.915 BP (ca. 35 n. Chr.). Op wat grotere

afstand aan de noord- en oostzijde van het castellum ligt de Zeister stroomrug die tot circa 1.655 BP (ca.

295 n. Chr.) deel uitmaakte van het meanderende systeem van de Kromme Rijn. Berendsen acht de kans op

goed geconserveerde Romeinse sporen op de voormalige oeverwallen van de Kromme Rijn het grootst op

8 Dekker 1983.

V09-1638: Uitbreidingswijk Odijk-West te Odijk, Gemeente Bunnik

VESTIGIA BV Archeologie & Cultuurhistorie 11

Rapportnummer: V666, definitief 2.0, d.d. 20-10-2009

deze laatste twee stroomruggen. De inactieve Rijnlopen bleken langzaam te verlanden: de Zeister

stroomrug is actief tot circa 295 n.Chr. maar was in de 14e eeuw nog steeds niet geheel verland.9

Restgeulen kunnen dus nog lang als barrière in het landschap zijn blijven voortbestaan.

De Kromme Rijn stroomrug steekt nu het hoogst uit boven het landschap. In de Romeinse tijd was dat de

Houtense stroomrug en was de Kromme Rijn stroomrug nog volop in ontwikkeling.10 Van de drie

bovengenoemde grotere stroomruggen ligt de Werkhovense tegenwoordig het laagst en werd in het

verleden met name in het zuidelijke deel aantoonbaar regelmatig overstroomd.

Tussen deze stroomruggen bevinden zich vijf grotere komgebieden. Zuidelijk van Fort Vechten en het

voormalige castellum Fectio, tussen de Oudwulverbroeker en de Houtense stroomrug, bevindt zich de

eerste kom. Tussen Odijk en Werkhoven is een brede kom ontstaan in de ruimte tussen de Werkhovense

en Kromme Rijn stroomrug. Een langgerekt komgebied is uitgespaard gebleven tussen de Houtense en

Werkhovende stroomrug, vanaf het (zuid)oosten van Houten tot bijna onder Werkhoven. De vierde kom

ligt tussen de meanders ten zuidoosten van Werkhoven en de vijfde tussen de meanderbochten boven

Cothen. Beide worden ingeklemd door de Werkhovense en Kromme Rijn stroomrug. Bij de aanleg van

wegen zullen de Romeinen de natte kommen zoveel mogelijk gemeden hebben. Van wezenlijk belang voor

de lokalisatie van de limesweg is de reconstructie van de Romeinse loop van de Kromme Rijn die door

actieve verlegging van de Kromme Rijn (nog) niet bekend is.

2.1.2 Archeologische en cultuurhistorische waarden

Cultuurhistorie

Tot het einde van de Vroege Middeleeuwen was de bewoning in het Kromme Rijngebied sterk verbonden

met de drie fossiele stroomruggen. In de late prehistorie ging het om verspreid liggende erven, in de

Romeinse tijd ontstond op de hogere delen van de Werkhovense en Houtense stroomrug waarschijnlijk

een redelijk aaneengesloten cultuurlandschap, met daarin kleine gehuchten tussen akkers, boomgaarden en

hooilanden, verbonden door grotere en kleinere wegen, paden en sloten. Na de Romeinse tijd werden veel

nederzettingen verlaten en nam het totaal aan cultuurlandschap sterk af.

De eerste grootschalige herontginningen, in blokvormige percelen, van de stroomruggen vinden plaats vanaf

de 8e eeuw. In hoeverre hierin zich nog restanten van het Romeinse cultuurlandschap verschuilen is niet

duidelijk. Eveneens is onduidelijk in hoeverre de laatmiddeleeuwse ontginningen voortborduurden op de

ontgonnen percelen uit de Vroege Middeleeuwen. Om de nederzettingen te beschermen tegen het

indringende water zijn in die periode diverse dwarsdijkjes aangelegd. Een voorbeeld hiervan is het

Oostro(u)mdijkje (ten zuiden van het plangebied).

Vanaf de elfde eeuw worden ook de lagere kommen tussen de stroomruggen ontgonnen in een regelmatige

strokenverkaveling. Verschillende ontginningsassen die vanuit de oude kernen van Houten, Werkhoven en

Odijk de komgebieden in lopen zijn nog steeds herkenbaar. Voorbeelden hiervan zijn de Loerikseweg,

Odijkerweg, Koedijk en de Wulfsedijk (allen buiten het plangebied). De weg westelijk van de Kromme Rijn

(ter plaatse van de huidige N229) kan beschouwd worden als ontginningsbasis; de weg die Werkhoven

verbond met Odijk en Odijk met Bunnik. Diverse ontginningswijken zijn aan deze as gelegen, waaronder

Schadewijk (ten zuiden van Odijk). Volgens Dekker is de wijknaam Schadewijk een verwijzing naar een nabij

gelegen hoeve Schadewijk, dat al in 1236 voorkomt; waarschijnlijk genoemd naar de bewoners ‘familie van

Schadewijk’. Het lijkt te gaan om de hoeve Ten Beuge (net ten noorden van het plangebied). Andere wijken

bij Odijk zijn Vinkenburg, het Goor, Atteveld en Strijmaat (zie figuur 2 voor de locaties van de

ontginningswijken rond Odijk).

9 Berendsen 1982.10 Berendsen 1982.

V09-1638: Uitbreidingswijk Odijk-West te Odijk, Gemeente Bunnik

VESTIGIA BV Archeologie & Cultuurhistorie 12

Rapportnummer: V666, definitief 2.0, d.d. 20-10-2009

Fig. 2: Ontginningen van Odijk en Werkhoven met aanduidingen van hofstedes (aanduiding toren), hoeves

(aanduiding rondje) en dorpskernen (aanduiding kerk); Dekker 1983, 224).

De naam Vinkenburg voor de ontginningseenheid is een hypothethische naam, aangezien een middeleeuwse

naam ontbreekt voor de ontginning ten noorden van de Vinkenburgsteeg. Het Goor is volgens Dekker de

laatste ontginning onder Odijk geweest. De ontginning Vinkenburg is ouder dan Het Goor, maar jonger dan

de Bunnikse Hoeven. Als achterkade van de ontginning Vinkenburg fungeerde het Raaphofse pad (dit pad

bestond reeds). Voorbij de Vinkenburgweg (-steeg) maakt de wetering een opvallende knik. Deze knik

wordt toegeschreven aan een bestaande watergang die was gegraven ten behoeve van de ontginning

Vinkenburg. De vroegste vermeldingen van de ontginningen dateren uit de 13e eeuw, maar Dekker plaatst

op basis van de betaling van zogeheten tijnzen (belastingheffing; cijnzen) de ontginningen eerder. Zulke

tijnzen werden bijvoorbeeld betaald aan de heer van Odijk. De ontginningen zijn in Odijk uitgevoerd door

de abdij van Deutz. 11 De heer van Odijk heeft mogelijk gewoond op de hofstede De Vinkenburg. Hier staat

thans een 17e eeuwse boerderij ‘Het Burgje’ (aan de Weteringsedijk 6-8) en er zouden de sporen van een

vroegere gracht liggen, maar definitieve bewijzen ontbreken. De naam zou daarbij niet Vinkenburg, maar

Terborch zijn geweest.12 Om onduidelijkheid te voorkomen, wordt hier de naam Vinkenburg aangehouden.

Op de kadastrale minuutkaarten van 1832 (zie figuur 3) is de percelering en toenmalige bebouwing

aangegeven. Opvallend is met name dat bij de hofstede Vinkenburg de percelering duidelijk afwijkt. Bij de

Vinkenburg heeft de kromming van het perceel met daarop de historische boerderij mogelijk te maken met

de oorspronkelijke loop van de eventuele gracht om de hofstede met voorburcht, hoofdburcht en

mogelijke appelgaarde (boomgaarde) op het langgerekte perceel achter de kromming.

Een afwijking in percelering is eveneens aanwezig bij een perceel ten zuiden van de hoeve Ten Beuge

(slechts het zuidelijk deel van deze kavel valt binnen het plangebied). Hiervoor is geen nadere verklaring

gevonden (zie figuur 3).13 Naast enige losse bebouwing langs wegen komen er in het plangebied geen

bewoningsconcentraties voor en ook lijkt er in het gebied geen sprake te zijn van bewoningslinten.14

11 Dekker 1983, 225-234.12 Olde Meierink et al. 1995, 538.13 Geattendeerd door P. de Boer.14 Zie Dekker 1983.

V09-1638: Uitbreidingswijk Odijk-West te Odijk, Gemeente Bunnik

VESTIGIA BV Archeologie & Cultuurhistorie 13

Rapportnummer: V666, definitief 2.0, d.d. 20-10-2009

Fig. 2: Kadastrale minuutkaarten van 1832 met percelering en bebouwing (www.watwaswaar.nl).

Hofstede Vinkenburg

Hoeve Ten Beuge

Afwijkende percelering t.o.v.

zuidelijk gelegen strokenverkaveling

Vinkenburg

Hoeve Ten Beuge

Bebouwing langs oude ontginningsas

Kromme Rijn

V09-1638: Uitbreidingswijk Odijk-West te Odijk, Gemeente Bunnik

VESTIGIA BV Archeologie & Cultuurhistorie 14

Rapportnummer: V666, definitief 2.0, d.d. 20-10-2009

Het patroon van doorgaande wegen in de Late Middeleeuwen lijkt zich nauwelijks te wijzigen. Vermoed

wordt dat de Achterdijk, het Raaphofsepad en mogelijk ook de Schoudermantel een nog hogere ouderdom

hebben. De verbetering van de Nieuwe Hollandse Waterlinie rond 1870 vormt, met uitzondering van de

spoorlijn Arnhem – Utrecht in 1845, na lange tijd de eerste structurele ingreep in het gebied.

Archeologie

Voor archeologische gegevens is de waardenkaart voor het buitengebied van Bunnik geraadpleegd.15 Deze

geeft aan hoe groot de verwachting is dat in een gebied archeologische waarden worden aangetroffen en is

een detaillering ten opzichte van de landelijke IKAW3 (Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden,

versie 3). Die ‘trefkans’ is gebaseerd op geologische en bodemkundige gegevens, alsmede op archeologische

monumenten en waarnemingen die vermeld staan in het Archeologisch Informatiesysteem (Archis).

Archeologische monumenten zijn terreinen met een (zeer hoge) archeologische waarde, die ofwel fysiek

(wettelijk en juridisch) beschermd worden, ofwel een planologische bescherming hebben. Archeologische

waarnemingen zijn meldingen van archeologische vondsten en/of sporen van bijvoorbeeld nederzettingen,

grafvelden, akkersystemen, heiligdommen, enz., die niet nader onderzocht en gewaardeerd zijn.

Het plangebied ligt grotendeels in een zone die gewaardeerd is met een hoge verwachting voor wat betreft

het aantreffen van archeologische sporen. Een klein gedeelte ligt in een zone met een lage verwachting en is

gelegen in een komgebied. Wel kruisen twee mogelijke tracés van de Romeinse limesweg dit gebied. Binnen

het plangebied liggen enkele terreinen van hoge tot zeer hoge archeologische waarde (AMK-terreinen

zonder wettelijk beschermde status, maar wel aangemerkt in het Structuurplan Utrecht). Het gaat hier om

twee nederzettingsterreinen met bewoning vanaf de Late IJzertijd/Romeinse tijd en daarnaast de mogelijke

locatie van een middeleeuws versterkt huis. Tevens bestaat de mogelijkheid dat de Romeinse limes binnen

het plangebied in de ondergrond aanwezig is. Deze Romeinse militaire weg verbond de castella bij Vechten

(Fectio) en Wijk bij Duurstede/Rijswijk (Levefanum) met elkaar en maakte deel uit van een van de

belangrijkste doorgaande Romeinse wegen van Katwijk tot Mainz in Duitsland. Hieronder wordt iets dieper

ingegaan op de lokalisering van de limesweg en op de beschikbare informatie over de aard van de drie AMK-

terreinen.

Limes uitgelicht

Meestal wordt de Romeinse hoofdweg langs de grens van het Romeinse rijk aangeduid met limesweg. Het

was de handels- en militair-strategische verbindingsroute bij uitstek in het grensgebied. Tegenwoordig

wordt bij het begrip limesweg niet langer aan één weg gedacht, maar eerder aan een conglomeraat van

(verharde) wegen en bijbehorende structuren die mogelijk niet allen tegelijkertijd, maar tevens

opeenvolgend in tijd kunnen zijn. Twee van de mogelijke tracés die in het Kromme Rijngebied zijn

aangewezen, doorsnijden het plangebied. Op afbeelding 4 staan deze mogelijke weglocaties aangegeven. Het

plangebied vormt een goede gelegenheid om de aanwezigheid van de Romeinse weg op de oude

stroomgordel van de Kromme Rijn nu eens met zekerheid vast te stellen. Daarnaast is mogelijk sprake van

een weg die een deel van de loop van de Kromme Rijn kan hebben afgesneden en tevens een verbinding

gevormd kan hebben met een weg die meer in het achterland gelegen kan hebben. Een belangrijk

uitgangspunt bij de voorspelling van de loop van het tracé is de aanwezigheid van bekende Romeinse

nederzettingen en aangetoonde fosfaatvlekken. Fosfaatvlekken kunnen ontstaan als gedurende een lange tijd

achtereen menselijk en dierlijk afval op dezelfde plaats wordt gedeponeerd en zijn een goede indicator

gebleken voor het identificeren van archeologische nederzettingsterreinen. Wanneer Romeinse

nederzettingen en fosfaatvlekken lintvormig zijn en zich min of meer op één lijn bevinden, is de

aanwezigheid van een weg tussen de bewoningskernen waarschijnlijk.

15 Van den Berg et al. 2008.

V09-1638: Uitbreidingswijk Odijk-West te Odijk, Gemeente Bunnik

VESTIGIA BV Archeologie & Cultuurhistorie 15

Rapportnummer: V666, definitief 2.0, d.d. 20-10-2009

De vermoedelijke tracés van de limes in het plangebied komen overeen met Tracé 3 en 4 op afbeelding 4.

Deze tracé-lopen zijn afkomstig uit de eerder genoemde studie over de limesweg in het Kromme Rijngebied

(Hessing, Sueur en Jansen 2006). De optie van Tracé 3 is door RAAP archeologisch adviesbureau

geprojecteerd tegen de westelijke rand van de Kromme Rijn stroomrug. Tot nog toe wordt deze

mogelijkheid nauwelijks ondersteund door het voorkomen van Romeinse nederzettingen of fosfaatvlekken,

al is het mogelijk dat de weg in grote mate door sedimentatie en erosie verdwenen is. In het noordelijk deel

van de route kan afgeweken zijn van deze loop langs de stroomrug en kon gekozen worden voor het

voormalige Raaphofse pad (de optie van Tracé 4). Het Raaphofse pad voert vanuit Odijk in westelijke

richting naar de Achterdijk, alwaar eveneens een weg meer in het achterland gelopen kan hebben en

hiermee op veilige afstand van de nog sterk meanderende Kromme Rijn. Tegenwoordig komt het pad niet

meer voor op de topografische kaarten, maar op het AHN is wel een dijkvormige verhoging waarneembaar.

Het tracé snijdt richting Vechten een aanmerkelijk stuk van de in de Romeinse tijd hier zeer actieve en lastig

te beheersen Kromme Rijn af. Bovendien stelt Dekker (1983), die onderzoek gedaan heeft naar de

middeleeuwse situatie in het Kromme Rijngebied, los van dit argument vast dat het Raaphofse pad van vóór

de middeleeuwse ontginningen moet dateren.16 Het Raaphofse pad wordt om deze twee redenen

verondersteld een van oorsprong Romeinse weg te zijn.

AMK-terreinen

AMK-terrein 2.217, toponiem Schoudermantel/Vinkenburgweg, is een terrein van zeer hoge archeologische

waarde (alleen planologisch beschermd). Het terrein ligt op de stroomrug van de Kromme Rijn, het is niet

gewaardeerd en dient eigenlijk nader onderzocht te worden. Tijdens een fosfaatkartering was het resultaat

op deze locatie negatief. Het terrein is wel aangemerkt als een vindplaats met sporen van bewoning uit de

Late IJzertijd, Romeinse tijd, mogelijk Vroege en Late Middeleeuwen (via ‘Livelink’ in ARCHIS). Als materiaal

is tijdens de veldkartering op dit terrein voornamelijk Romeins aardewerk en laatmiddeleeuws aardewerk

verzameld.

AMK-terrein 2.219 betreft eveneens een terrein van zeer hoge archeologische waarde (eveneens alleen

planologisch beschermd) met sporen vanaf de Late IJzertijd/Romeinse tijd. De vindplaats is gelegen op een

oude stroomrug van de Kromme Rijn. Het terrein is begrensd aan de hand van een veldverkenning uit begin

jaren ’80 van de vorige eeuw en dient eigenlijk ook nog gewaardeerd te worden. Tijdens de veldkartering

werd aardewerk verzameld uit de Romeinse tijd, de Vroege en de Late Middeleeuwen.

AMK-terrein 12.217 met toponiemen Burgweg, Het Burgje en ’t Uilengat betreft de mogelijke locatie van

een versterkt huis (hofstede) en heeft een hoge archeologische waarde. In de kelder van de huidige

boerderij zou een kruisgewelf uit de 13de eeuw aanwezig zijn. Het terrein ligt op de rand van de Houtense

stroomrug. Het is gelegen aan de Burgweg, een onderdeel van de middeleeuwse verbindingsweg Odijk-

Houten, door het ontginningsgebied het Goor tussen de Vlowijkerwetering en de Achterdijk. De hierop

gelegen huidige boerderij stamt uit de 18e eeuw. Het zou hier om de locatie van de hofstede

Terborch/Vinckenburg gaan.17

Net buiten het plangebied, tegen de noordoostelijke rand, ligt een AMK-terrein met vroegmiddeleeuwse

bewoningssporen en mogelijke Romeinse resten (2.214; terrein van hoge waarde). Het terrein is gelegen op

een oude stroomrug van de Kromme Rijn, langs een kronkelwaardgeul. De hoge waarde van dit terrein is

16 Dekker 1983.17 Olde Meierink et al. 1995, 538.

V09-1638: Uitbreidingswijk Odijk-West te Odijk, Gemeente Bunnik

VESTIGIA BV Archeologie & Cultuurhistorie 16

Rapportnummer: V666, definitief 2.0, d.d. 20-10-2009

Vinckenburgweg

gebaseerd op de ligging (landschappelijke context), de directe nabijheid van meerdere vindplaatsen

(archeologische context) en de relatieve zeldzaamheid van vroegmiddeleeuwse nederzettingen.

Overige waarnemingen

Waarnemingen buiten de AMK-terreinen behandelen met name Romeinse en laatmiddeleeuwse

aardewerkvondsten. Waarneming 43.407 gaat bijvoorbeeld in op een veldkartering uit de jaren ‘60 of ‘70

van de vorige eeuw, waarbij Romeins en laatmiddeleeuws materiaal werd verzameld. Waarneming 58.876

betreft de melding van vondsten op de stort bij de aanleg van een leidingsleuf. Gedacht wordt aan het

aansnijden van een geul met hierin Late IJzertijd tot Romeins afvalmateriaal. Verder opvallend is waarneming

58.165 waar een klein en nagenoeg vierkant stenen gebouw wordt vermoed op basis van boringen die

stuitten op funderingsresten met bouw- en woonsporen op de akker. Hierbij wordt verondersteld dat het

gebouw omgracht was en wordt geopperd dat het hier om de mogelijk laatmiddeleeuwse hofstede

Vinckenburg gaat. Het lijkt er echter op dat hier eigenlijk het AMK-terrein 12.217 met toponiem Burgweg

bedoeld wordt en verder zuidelijk is gelegen; mogelijk is de waarneming 58.165 administratief verkeerd

geplaatst. Dit perceel aan de Vinkenburghweg verdient echter wel extra aandacht, aangezien hier aan de

hand van luchtfoto’s ronde grondsporen aanwezig lijken te zijn, die mogelijk als archeologische fenomenen

zijn te interpreteren. Ter illustratie is hieronder afkomstig uit de dissertatie van Vos over de Romeinse

bewoning in het Kromme Rijngebied de betreffende luchtfoto weergegeven.

Fig. 4: Luchtfoto op het perceel aan de Vinckenburgweg van een aantal ronde verkleuringen, naar Vos 2009, 58.

Uitgevoerde onderzoeken

In het zuidelijk deel van het plangebied is een watertransportleiding aangelegd die archeologisch begeleid is

(onderzoeksmelding 10.504) en waarbij aan de hand van een booronderzoek enkele proefsleuven

aanbevolen worden binnen het tracé van de watertransportleiding (onderzoeksmelding 10569). Hier is een

vindplaats gelegen, waarbij zeer veel puin in boringen is aangetroffen. Uit historisch onderzoek komt naar

V09-1638: Uitbreidingswijk Odijk-West te Odijk, Gemeente Bunnik

VESTIGIA BV Archeologie & Cultuurhistorie 17

Rapportnummer: V666, definitief 2.0, d.d. 20-10-2009

voren dat hier de hoeve Schadewijk gelegen kan hebben.18 De Schadewijkerweg is genoemd naar de hoeve

Schadewijk (Ten Beuge), vermeld sinds 1236 in de persoonsnaam Gijsbert van Schadewijk. De familie Van

Schadewijk (later Van Schaik) is van deze hofstede afkomstig.19 Zoals hierboven vermeld, is Ten Beuge net

buiten het plangebied gelegen.

Aan de randen van het plangebied zijn enkele wat grootschaliger archeologische onderzoeken uitgevoerd.

Zo is tegen de oostelijke rand van het plangebied aan de Singel-West is in 2005 een definitieve opgraving

uitgevoerd (onderzoeksmelding 9.234; omvang ca. 0,5 ha). De Late IJzertijd, laat-Romeinse en

Merovingische tijd zijn hier aan de westelijke rand van de meandergordel gevonden (langs een oude

stroomgordel). Vele bewoningssporen en vondsten zijn aangetroffen, waaronder een glasbaar voor het

vervaardigen van typerende La Tène-armbanden, maar geen huisplattegronden. Hier werd tevens een

relatief groot aantal vondsten van paardentuig uit de midden-Romeinse tijd gevonden. Opvallend is met

name ook de vertegenwoordiging van zowel de laat-Romeinse als hieropvolgende Merovingische periode,

waarbij indicaties zijn gevonden voor ijzerproductie. Tegen de zuidelijke kant werd een 8e tot 9e-eeuws

inhumatiegraf gevonden. In de Vroege Middeleeuwen was hier waarschijnlijk sprake van een groter

bewoningsareaal dan reeds is opgegraven.20

Verder naar het zuiden, tegen de oostelijke rand van het plangebied, is op de Kodaklocatie een

proefsleuvenonderzoek uitgevoerd waaruit een negatief selectieadvies is voortgekomen (onderzoeksmelding

21.933). In het booronderzoek bleek wel onder de bouwvoor een vuile laag aanwezig te zijn met houtskool,

puin en geglazuurd roodbakkend aardewerk. In eerste instantie werd hier gedacht aan een cultuurlaag dat in

relatie stond tot het nabij gelegen AMK-terrein met een nederzetting uit de IJzertijd/Romeinse tijd. Uit het

proefsleuvenonderzoek kwam dit echter niet naar voren. Naast een greppelsysteem daterend in de Nieuwe

Tijd werden enkele oudere greppels gevonden die niet nader gedateerd konden worden (mogelijke datering

in de Late IJzertijd/Romeinse tijd).21

Tegen de noordzijde grenzen nog twee uitgevoerde onderzoeken aan het plangebied. De beide

onderzoeken (Onderzoeksmeldingen 10.254 en 10.259) betreffen booronderzoek als onderdeel van de

herinrichting Groenraven-Oost.22 Onderzoeksmelding 10.254 werd ingegeven door de mogelijke

aanwezigheid van kasteel Rumpst alhier. Binnen de studie Groenraven-Oost wordt echter duidelijk gemaakt

dat dit kasteel tegenover Bunnik en noordelijk van de Kromme Rijn gesitueerd moet worden. Wel zijn

enkele boringen gezet waaruit naar voren kwam dat het terrein gedeeltelijk op een oeverwal van de

Kromme Rijn gelegen is en gedeeltelijk in de rivierbedding. Onderzoeksmelding 10.259 behandelt een vijftal

boringen waarin geen archeologische restanten werden gevonden. Wel werd fijn rivierzand opgeboord en is

sprake van een verstoring tot 80 cm beneden het maaiveld.

2.1.3 Verstorende bodemingrepen in het verleden en in de toekomst

De bouwplannen omvatten de aanleg van een geheel nieuwe woonwijk en de verlegging van de N229 om

deze woonwijk. Dit betekent dat de toekomstige verstoringen aanzienlijk zullen zijn en de archeologische

waarden en verwachtingen worden bedreigd. Een specifiek gevaar bij deze bouwwerkzaamheden lopen de

gewaardeerde terreinen. Gezien de overwegend hoge archeologische verwachting en de waarnemingen

buiten de gewaardeerde terreinen is de kans groot dat zich nog meer vindplaatsen in het plangebied

bevinden die bedreigd worden door de nieuwbouwwerkzaamheden.

18 Marinelli en De Boer 1999.19 Dekker 1983, 225,20 Schurmans en Verhelst 2007, 1-2.21 Tump 2009.22 Marinelli 1997.

V09-1638: Uitbreidingswijk Odijk-West te Odijk, Gemeente Bunnik

VESTIGIA BV Archeologie & Cultuurhistorie 18

Rapportnummer: V666, definitief 2.0, d.d. 20-10-2009

2.2 Archeologische verwachting

Naast de AMK-terreinen zijn in de gebieden met een hoge tot gematigde archeologische verwachting ook

nog nieuwe vindplaatsen te verwachten. De vindplaatsen lijken zich vooral te concentreren op de oude

stroomruggen en oeverwallen van het Kromme Rijn-systeem en deels onderliggende Houtense systeem. De

vindplaatsen richten zich op de periode vanaf de IJzertijd tot en met de Late Middeleeuwen. Met betrekking

tot de Late Middeleeuwen is waarschijnlijk een versterkt huis van steen aanwezig, namelijk de hofstede

Terborch/Vinckenburg. Net buiten het plangebied is de middeleeuwse hoeve Ten Beuge/Schadewijk

gelegen. Daarnaast bestaat de kans dat één of mogelijk twee tracés van de limesweg het plangebied

doorkruisen. Langs de limes zijn archeologische structuren te verwachten als nederzettingen, grafvelden,

eventuele wachttorens, tot het oprichten van mijlpalen. Op een luchtfoto lijkt langs de Vinckenburgweg, op

het perceel bij de hofstede Vinckenburg, sprake van grondsporen, in ieder geval van ronde structuren die

zich als ‘cropmarks’ laten herkennen.

De aanwezigheid van Romeinse vindplaatsen in combinatie met een mogelijk wegenpatroon en bijbehorende

randstructuren als grafvelden geeft het gebied een grote onderzoekspotentie.

De hoge archeologische verwachting richt zich op het stelsel van oeverwallen en kreekruggen in de

ondergrond met restgeulen die voor de aanwezigheid van water in de nabije omgeving van nederzettingen

zorgden. Sommige oude stroomruggen en crevassesystemen waren door hun lage ligging slechts gedurende

een relatief korte periode, waarin de bewoning ook nog eens redelijk dun gezaaid was, bewoond. Daarna

zijn ze afgedekt door kleisedimenten of zelfs veengroei en waren ze in het landschap nauwelijks nog

waarneembaar. Door de mindere archeologische zichtbaarheid krijgen deze een lagere verwachting dan de

stroomruggen die sinds de late prehistorie aan de oppervlakte hebben gelegen. Dit neemt echter niet weg

dat, indien bewoning op de lager gelegen stroomruggen en crevassesystemen aantoonbaar is, de

archeologische waarde zeer hoog genoemd mag worden. Een korte bewoningsduur en snelle afdekking

zorgen voor goede conserveringsomstandigheden, waarbij op detailniveau gericht onderzoek gedaan kan

worden.

Een lage archeologische verwachting is bepaald voor de laaggelegen delen van het landschap: de

komgebieden. Deposities of wegen kunnen wel in de komgebieden voorkomen, maar doordat het hier

meestal om toevalstreffers gaat met een geringe vondstenspreiding, is het zeer lastig hiervoor een

archeologische onderzoeksstrategie te formuleren. Plaatsvaste vestiging zal zich niet in de laaggelegen delen

hebben afgespeeld. Het Raaphofse pad loopt door een dergelijk komgebied, zodat hier een smalle strook

van het komgebied een hoge archeologische verwachting geniet.

Daarnaast dient rekening gehouden te worden met middeleeuwse ontginningsassen en daaruit ontstane

percelering. Deze lijkt ook deels door het gebied met een lage archeologische verwachting te lopen, zodat

langs deze mogelijke ontginningsas weldegelijk sprake is van een archeologische verwachting. Bewoning

concentreerde zich namelijk langs een ontginningsas. De vroegmiddeleeuwse ontginning wijkt mogelijk

echter wel af van de laatmiddeleeuwse ontginning, zodat een ontginningsas niet direct een indicatie voor

bewoning uit beide periodes hoeft te geven.

Afwijkende percelering kan een indicatie geven voor middeleeuwse bewoning (zoals bijvoorbeeld een

ontginningsboerderij). Een dergelijk afwijkende percelering lijkt aanwezig op de locaties van de hofstede

Vinckenburg en net buiten het plangebied bij de hoeve Ten Beuge. Nader onderzoek op locaties met een

afwijkende percelering zal meer inzicht kunnen verschaffen in de reden(-en) voor deze afwijking.

V09-1638: Uitbreidingswijk Odijk-West te Odijk, Gemeente Bunnik

VESTIGIA BV Archeologie & Cultuurhistorie 19

Rapportnummer: V666, definitief 2.0, d.d. 20-10-2009

3 Archeologie als inspiratiebron

De nederzettingen en de aanwezigheid van de Romeinse weg bieden bij uitstek mogelijkheden om

archeologische waarden nader te visualiseren in het nieuwbouwplan. Indien bij het onderzoek inderdaad de

Romeinse weg aanwezig is, kan dit in het plan naar voren komen door middel van bijvoorbeeld markering,

op enigerlei wijze, van dit vroegere wegtracé. In Valkenburg (Zuid-Holland) is de Romeinse weg in het

landschap weer zichtbaar gemaakt (zie onder: fig. 3). Langs een weg kunnen naast boerderijen eveneens

fenomenen als funeraire structuren, mogelijke kleine militaire steunpunten of rustplaatsen (stationes; of een

wachttoren: turris), duikers ter regulering van de afwatering van het omringende gebied, tot mijlpalen

aanwezig zijn. Referenties bieden bijvoorbeeld de vele Romeinse overblijfselen en de inpassing van

archeologische fenomenen in de nieuwbouwlocatie van de Leidsche Rijn (Vleuten, De Meern) bij Utrecht, of

de vondst van mijlpalen in de nieuwbouwlocatie van het Wateringse Veld bij Den Haag. Verder is in Houten

een kunstproject uitgevoerd op archeologische terreinen, waarbij door middel van kunstvoorwerpen het

verleden weer zichtbaar is gemaakt langs een archeologische fietsroute (zie hiervoor www.houten.nl, / Over

gemeente Houten / Monumenten en archeologie / TRAP).

Figuur 3: Doorsnede van de Romeinse weg met de aanleg van een nieuwe weg bij Valkenburg (Zuid-Holland; foto

van: http://www.flickr.com/photos/90577356@N00/391482262/ ; JackdeZwart).

Het is mogelijk dat het middeleeuwse Raaphofse pad zijn oorsprong vindt in een Romeinse route, waardoor

deze nog visueel aanwezige hoogte als een mogelijke tijdslijn kan dienen voor de geschiedenis van het

plangebied. Het voormalige Raaphofse pad loopt langs een mogelijk versterkt huis (AMK-terrein 12.217) van

de Vinckenburg (Terborch) en biedt hiermee tevens een verbinding met de laatmiddeleeuwse

ontginningsgeschiedenis. In een belangrijke studie over de middeleeuwse bewoningsgeschiedenis in het

Kromme Rijngebied (Dekker 1983) wordt nader ingegaan op de Vinckenburg. Deze plek is verbonden aan

het geslacht Van Odijk die als de lokale heersers gezien kunnen worden in de Late Middeleeuwen. De

suggestie wordt in deze studie geopperd dat de Vinckenburg mogelijk teruggaat tot een curtis, een

vroegmiddeleeuwse herenboerderij die bij een domein behoorde en waarvanuit dit domein bestuurd werd.

V09-1638: Uitbreidingswijk Odijk-West te Odijk, Gemeente Bunnik

VESTIGIA BV Archeologie & Cultuurhistorie 20

Rapportnummer: V666, definitief 2.0, d.d. 20-10-2009

Het gaat in dat geval om het domein van de abdij van Deutz (gelegen tegenover Keulen). Dit is een

vroegmiddeleeuwse abdij die door de Frankische koning is gesticht. Deze curtis kan een rol gespeeld hebben

bij de ontwikkeling naar het middeleeuwse Odijk. Binnen de rapportage van de opgraving Odijk West-

Schoudermantel wordt geopperd dat men in de Vroege Middeleeuwen de vestiging verplaatste naar het

oude centrum van Odijk. Dit zou best ook het geval kunnen zijn geweest met de Vinckenburg. In de Late

Middeleeuwen, wanneer het geslacht Van Odijk uitsterft, ontwikkelde de Vinckenburg zich dan tot een

versterkte boerderij, een ridderachtige hofstede, en ging het bezit over op leenmannen van de hertog van

Gelre. De hoeve Ten Beuge (Schadewijk) net buiten het plangebied kent eenzelfde lange geschiedenis dat

verbonden is met Odijk. De familie Van Schadewijk (Van Schaik) heeft permanent sinds de 13e eeuw te

Odijk gewoond.23 Deze belangrijke middeleeuwse geschiedenis vindt verder zijn weerslag in de

ontginningsgeschiedenis. Zo blijkt het gebied Goor tot de laatste ontginning te behoren en het gebied

Vinckenburg ouder te zijn, maar weer jonger dan de Bunnikse Hoeve. Het Raaphofsepad speelt hierin een

rol van betekenis, namelijk als de grens van de ontginning van het gebied Vinckenburg. Dit Raaphofsepad

werd ook wel het ‘Utrechtse toepat’ genoemd of in 1630 het ‘Wijkse toepat’.24 Het bisschopsdom Utrecht,

de opgang en neergang van Dorestat en ook het hertogdom Gelre bepaalden voor een belangrijk deel de

vroeg- en laatmiddeleeuwse geschiedenis van het Kromme Rijngebied. De koppeling tussen Wijk bij

Duurstede en hiermee het vroegmiddeleeuwse befaamde Dorestat met het religieuze centrum Utrecht kan

via dit Raaphofsepad benadrukt worden. Kortom, het gebied biedt een goede ingang om de historische

bewoningsgeschiedenis als inspiratiebron te laten dienen.

Aan de oostzijde van het plangebied bevinden zich de vindplaatsen op de oude oeverwal van de Kromme

Rijn en langs restgeulen. De bewoning dateert hier vanaf de IJzertijd en loopt door tot in de Middeleeuwen.

Bij de opgraving Odijk West-Schoudermantel, tegen de oostkant van het plangebied, kwamen reeds

verrassende resultaten naar voren, zoals de productie van glas in de Late IJzertijd (het eerste tastbare

bewijs in Nederland). Tevens blijkt hier ijzerproductie te hebben plaatsgevonden gedurende de laat-

Romeinse of vroegmiddeleeuwse periode. Dit soort vindplaatsen lenen zich als inspiratiebron, waarbij

gedacht kan worden aan het uitlichten van een bepaald ambacht.

De bewoningsgeschiedenis is tot aan de Late Middeleeuwen sterk gebonden aan de beperkingen en

mogelijkheden van het landschap. Deze landschappelijke eenheden kunnen eveneens gebruikt worden ter

inspiratiebron van de uiteindelijke indeling van het nieuwbouwplan. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan

het benadrukken van laagtes. Natte plekken kunnen afgezet woden tegen de locaties waar men ‘droge

voeten’ had, zoals op de oeverwallen en de stroomruggen.

Vanuit archeologische optiek, het behouden van vindplaatsen in de ondergrond, en vanuit het hoge

kostenaspect dat het opgraven van een archeologische vindplaats met zich meebrengt, is het raadzaam de

AMK-terreinen zoveel mogelijk te vrijwaren van nieuwbouwactiviteiten. Door inpassing in het

bestemmingsplan kunnen deze AMK-terrein op landschappelijk gebied benadrukt worden.

Met name de Romeinse periode in de vorm van de militaire aanwezigheid en bewoning in de omgeving biedt

een goede uitgangspositie als inspiratiebron. Als chronologisch hieropvolgende inspiratiebron geeft de

bewoningsgeschiedenis in de Vroege en Late Middeleeuwen met de herontginningen en middeleeuwse

boerenhoeve, ontwikkeling naar een mogelijke curtis tot laatmiddeleeuwse hofstede verbonden met het

dorp Odijk, een interessante blik op dit gebied dat bij de planvorming uitgewerkt zou kunnen worden.

23 Dekker 1983, 225.24 Ibid., 224, 230.

V09-1638: Uitbreidingswijk Odijk-West te Odijk, Gemeente Bunnik

VESTIGIA BV Archeologie & Cultuurhistorie 21

Rapportnummer: V666, definitief 2.0, d.d. 20-10-2009

4 Aanbevelingen

Het plangebied ligt volgens de Waarden- en Beleidskaart van Bunnik in een gebied met een vooral hoge tot

gematigde verwachting op archeologische waarden. Alleen het zuidelijk deel kent een lage archeologische

verwachting. Dit wordt bevestigd door de Archis-waarnemingen en de archeologische monumentenkaart.

Binnen het plangebied is in ieder geval een drietal archeologische of cultuurhistorische terreinen aanwezig

en ook in de directe omgeving binnen de bebouwde kom van Odijk zijn enkele terreinen aanwezig. Op basis

van de resultaten van een nadere analyse van de beschikbare historische en archeologische gegevens heeft

Vestigia een voorstel tot nader onderzoek opgesteld. Dit is als bijlage 3 bij het rapport gevoegd.

Het onderzoeksvoorstel komt neer op een omvangrijk verkennend booronderzoek buiten de AMK-

terreinen. Eventueel kunnen binnen enkele zones direct aansluitend karterende boringen gezet worden,

vooral in de nabijheid van de AMK-terreinen en in de nabijheid van eerdere opgravingslocaties. Het

verkennend en mogelijk aansluitende karterende booronderzoek is gericht op de landschappelijke situatie

ten aanzien van oeverwallen, stroomruggen en restbeddingen. Proefsleuven worden aanbevolen op enkele

locaties van de mogelijke Romeinse wegen/Raaphofse pad, alsmede op enkele locaties waar

vondstmeldingen/waarnemingen indicaties verschaffen tot aanwezigheid van archeologische waarden in de

ondergrond. Daarnaast worden proefsleuven geadviseerd aan de randen van de AMK-terreinen 2.217 en

2.219 ter nadere waardebepaling en begrenzing van deze terreinen. In Bijlage 3 is dit onderzoeksvoorstel

nader uitgewerkt.

Uitkomsten van het aanbevolen veldonderzoek zullen zeker aanknopingspunten gaan bieden voor een

historische reconstructie en inzicht geven in de landschappelijke setting van het plangebied, en als inspiratie

kunnen dienen voor de nieuwe inrichting van het gebied. In het plangebied liggen namelijk mogelijk de

historische wortels van het huidige Odijk.

Geadviseerd wordt om bij het stedenbouwkundig ontwerp enerzijds rekening te houden met het inpassen

en fysiek beschermen van archeologische en historisch-geografische terreinen en structuren, en anderzijds

deze historische elementen optimaal te benutten ten behoeve van het creëren van een gebiedseigen

identiteit. Aanknopingspunten liggen in het terug laten komen van de natuurlijke ondergrond met de

wisselwerking tussen hogere fossiele riviermeanders, kronkelwaardgeulen met oeverwallen en lagere

komgebieden tot restgeulen. Accenten kunnen hierbinnen gelegd worden op het patroon van historische

wegen, paden, dijken en de verkavelingstructuur, alsmede de visualisatie van de Romeinse en middeleeuwse

nederzettingsterreinen. Hiermee kan mogelijk in het plangebied een vrijwel ononderbroken ontwikkeling

vanaf de Late IJzertijd, via de limesproblematiek en de Romeinse bewoning, de vroegmiddeleeuwse

domaniale structuur, naar de laatmiddeleeuwse ontginningen tot en met de ontwikkeling van Odijk in beeld

worden gebracht.

V09-1638: Uitbreidingswijk Odijk-West te Odijk, Gemeente Bunnik

VESTIGIA BV Archeologie & Cultuurhistorie 22

Rapportnummer: V666, definitief 2.0, d.d. 20-10-2009

Literatuur

- Bakker, H. de/J. Schelling, 1989: Systeem van bodemclassificatie voor Nederland. De hogere niveaus,

Wageningen (Staring Centrum).

- Berendsen, H.J.A., 1982: De genese van het landschap in het zuiden van de provincie Utrecht : een

fysisch-geografische studie, proefschrift, Rijksuniversiteit Utrecht.

- Berendsen, H.J.A., 1997: Landschappelijk Nederland, Assen.

- Berendsen, H.J.A. & E. Stouthamer, 2001: Palaeographic development of the Rhine-Meuse delta, the

Netherlands, Assen.

- Berg, J.M., van den/W.A.M. Hessing/K. Klerks, 2008: Toelichting bij de Archeologische waarden- en

beleidskaart voor het buitengebied van Bunnik. Een aanzet tot het ontwikkelen van ruimtelijk

archeologiebeleid, Vestigia-rapport V348, Amersfoort.

- Blijdesteijn, R., 2005: Tastbare tijd. Cultuurhistorische atlas van de provincie Utrecht, Amsterdam.

- Dekker, D.R.C., 1983: Het kromme rijngebied in de middeleeuwen. Een institutioneel-geografische studie,

Zutphen (Stichtse Historische Reeks 9).

- Eimermann, E./W.A.M. Hessing/B. Brugman, 2009 (concept): SALTO A12, “Rijsbruggerwegtraject”,

gemeenten Bunnik en Houten, Vestigia-rapport V665, Amersfoort.

- Groenewoudt, B.J., 1994: Prospectie, waardering en selectie van archeologische vindplaatsen: een

beleidsgerichte verkenning van middelen en mogelijkheden, Amersfoort (Nederlandse Archeologische

Rapporten 17).

- Hessing, W.A.,M., 2007; Aspectrapportage archeologie en cultuurhistorie A12 SALTO, intern Vestigia-

rapport V06-975 t.b.v. Tauw.

- Hessing, W.A.M./C. Sueur/B. Jansen, 2006: Tussen Fectio en Levefanum. Op zoek naar de Romeinse

militaire weg in het Kromme Rijngebied. Een inventariserend vooronderzoek in samenwerking met RAAP

archeologisch adviesbureau, Vestigia rapport V268, Amersfoort.

- Hessing, W.A.M./K. Klerks, 2007: Toelichting op de archeologische en cultuurhistorische beleidskaarten

voor het grondgebied van de gemeente Houten. Inventarisatie, onderbouwing en vertaling naar het

ruimtelijk beleid, Vestigia-rapport V335, Amersfoort.

- Kluit, J., 2007: Bunnik A12, in: D.H. Kok, R.S. Kok, F. Vogelezang (red.), Archeologische Kroniek

Provincie Utrecht 2004-2005, 263.

- Louwe-Kooijmans, L. P./P.W. van den Broeke/H. Fokkens/A. van Gijn, 2005: Nederland in de

prehistorie, Amsterdam.

- Marinelli, M.G., 1997: Provincie Utrecht, herinrichting Groenraven-Oost; karterend en waarderend

archeologisch onderzoek, RAAP-rapport 277.

- Marinelli, M.G./G.H. de Boer, 1999: Waterinfiltratieproject OEDI, deeltrajecten I en II; een Aanvullende

Archeologische Inventarisatie (AAI), RAAP-rapport 449.

- Nederlands Normalisatie Instituut, 1989: Geotechniek: Classificatie van onverharde grondmonsters,

Delft (NEN 5104).

- Olde Meierink, B. et al., 1995: Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht, Matrijs Utrecht.

- Schurmans, M.D.R. & E.M.P. Verhelst, 2007: Oudheden uit Odijk. Bewoningssporen uit de Late IJzertijd,

Romeinse tijd en Merovingische tijd aan de Singel West/Schoudermantel, Zuidnederlandse

Archeologische Rapporten 30.

- Tol, A/Ph. Verhagen/M. Verbruggen, 2006: Leidraad Inventariserend Veldonderzoek, deel karterend

booronderzoek, (uitgave SIKB).

- Tump, M., 2009: Odijk Kodaklocatie. Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven, BAAC

rapport A-07.0125, ‘s-Hertogenbosch.

V09-1638: Uitbreidingswijk Odijk-West te Odijk, Gemeente Bunnik

VESTIGIA BV Archeologie & Cultuurhistorie 23

Rapportnummer: V666, definitief 2.0, d.d. 20-10-2009

- Weerts, H.J.T./P. Cleveringa/J.H.J. Ebbing/F.D. de Lang/W.E. Westerhoff, 2003: De

lithostratigrafische indeling van Nederland – Formaties uit het Tertiair en Kwartair, Utrecht (TNO-

NITG).

- Zijverden, W.K., van, 2007: Fysische Geografie, in: M. Schurmans, E. Verhelst, Oudheden uit Odijk.

Bewoningssporen uit de Late IJzertijd, Romeinse tijd en Merovingische tijd aan de Singel

West/Schoudermantel, 11-22, Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 30, ACVU-HBS,

Amsterdam.

Digitale bronnen

- Archeologisch Informatiesysteem (Archis): http://archis2.archis.nl/archisii/html/index.html.

- Website van het AHN: www.ahn.nl.

- Luchtfoto’s via Google Earth: www.google.nl.

Afbeeldingen en bijlagen

Afbeelding 1: Ligging plangebied

Afbeelding 2: Geomorfogenetische kaart

Afbeelding 3: Archeologische verwachting, AMK-terreinen, waarnemingen en onderzoeken

Afbeelding 4: Limes tracé-opties

Afbeelding 5: Boorplan en proefsleuven

Afbeelding 6: AHN

Bijlage 1: Archeologische periodentabel

Bijlage 2: ARCHIS: AMK-terreinen en onderzoeksmeldingen

Bijlage 3: Onderzoeksvoorstel/Onderzoeksvragen

Afbeeldingen

^

144000

144000

4500

00

4500

00

4520

00

4520

00

±

Odijk West Gemeente Bunnik

AFBEELDING 1Locatie plangebied

0 1.000 m

JULI 2

009/B

B/163

8

LEGENDAPlangebied

Ondergrond: GBKN

^

85

181

195

74

195

142000

142000

144000

144000

4500

00

4500

00

4520

00

4520

00

±

Odijk West Gemeente Bunnik

AFBEELDING 2Geomorfogenetische kaart

0 1.000 m

JULI 2

009/B

B/163

8

Oeverwallen:Oud

JongBron: Berendsen 1982; Berendsen en Stouthamer 2001

Bebouwing

WaterWatervoerende beddingDekzandvlakteCrevasserugKom

Oeverwal op komRestgeul

Geomorfogenetische eenheden:

Oeverwal op bedding (zand binnen 1,2 m)Oeverwal op bedding (top oeverwal binnen 1,0 m)Oeverwal op bedding (top oeverwal binnen 1,5 m)Oeverwal op bedding (top oeverwal binnen 2,0 m)

Vergraven, opgehoogd of opgespoten

LEGENDA

met nummer

^

!

!!

!

!

!

!

!

!

!!!

!

!

!

!!

!!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!!

!

!

!

!

!

!

!

!

1552

58682

48564

59818

58965

5895944542

23751

10511

10375

10372

410406

404105

5888450473

44576

30505

6204

6203

6198

6197

1515

10919

10883

10981

10754

5816543407

26408

26390

10515

10514132581

6196

58882

58876

26391

10980

10918

1079910798

10755

10373

2217

2219 2214

12217

1050410569

2193318339

10254

2311/3193/ 2165

10259

29564

9234/

144000

144000

4500

00

4500

00

4520

00

4520

00

±

Odijk West Gemeente Bunnik

AFBEELDING 3Archeologie

0 1.000 m

JULI 2

009/B

B/163

8

Bron: Archeologische waardenkaart Bunnik (Vestigia), Archis en RCE

LEGENDA

Plangebied

! Waarnemingen met nummer

AMK-terreinen: met nummerTerrein van hoge waardeTerrein van zeer hoge waarde

Onderzoeksmeldingenmet nummer

Hoge waarde, beschermdHoge waardeHoge verwachtingGematigde verwachtingLage verwachtingWater

Archeologische verwachting:

Geen verwachting

^

!!! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! !! !

!!!! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! !

!!!!!!

!!!!!!!!!!!!!!

!!!!!!!!!!

144000

144000

4500

00

4500

00

4520

00

4520

00

±

Odijk West Gemeente Bunnik

AFBEELDING 4Limesroute

0 1.000 m

JULI 2

009/B

B/163

8

LEGENDA

Plangebied

Ideaal route / rechte lijn

Trace 4! ! ! !! Trace 3

Trace 1

Mogelijke routes Limesweg:

Bron: Hessing, Sueur 2004), ondergrond: GBKN

^

!!! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! !!

!!!!!! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! !

!! !

!!!!!!

!!!!!!!!!!!!!!!!

!!!!!!!!!!!!

!

!

!!

!!

!!

!!

!!

!! !

!!

!!

!!

!

!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!

!

!!

!!

!

!

!!

!!

!

!

!

!!

!!

!!

!!

!

!!

!!

!!

!!

!

!!

!!

!!

! !

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!

!!

!!

!!

!

!!

!

! !!

!!

!!

!!

!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!

!!

!!

!!

!!

!!

!

!!

!!

!!

!!

!!

!

!!

!!

!!

!!

!!

!

!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!

!!

!!

!!

!!

!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!

!!

!!

!!

!

!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!!

!

!

!!

!

!!

!

!

!!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!!

!

144000

144000

4500

00

4500

00

4520

00

4520

00

±

Odijk West Gemeente Bunnik

AFBEELDING 5Boorplan

0 1.000 m

OKT 2

009/B

B/163

8Bron: Archeologische waardenkaart Bunnik (Vestigia), Archis, RCE, Hessing/Sueur/Jansen, en GBKN

LEGENDAPlangebied

AMK-terreinen: met nummerTerrein van hoge waardeTerrein van zeer hoge waarde

Hoge waarde, beschermdHoge waardeHoge verwachtingGematigde verwachtingLage verwachtingWater

Archeologische verwachting:

Geen verwachting

Mogelijke routes Limesweg:

Optie 3; ideaal route / rechte lijn! ! ! !! Raaphofse pad; trace 3

Optie 1; trace 4

Proefsleuven! Boorpunten (verkennend)

Odijk West Gemeente Bunnik

AFBEELDING 6AHN

LEGENDA

AU

G 2

009/

BB/1

638

NNNNNNNNN

Grens plangebied

hoog

laaglaag

bron: AHN

Bijlage 1 Overzicht archeologische en geologische perioden

Periode

Van - tot

Vroeg-Paleolithicum Midden-Paleolithicum Laat-Paleolithicum

tot 300.000 voor Chr. 300.000-35.000 voor Chr. 35.000-8800 voor Chr.

Vroeg-Mesolithicum Midden-Mesolithicum Laat-Mesolithicum

88.00-7100 voor Chr. 7100-6450 voor Chr. 6450-4900 voor Chr.

Vroeg-Neolithicum Midden-Neolithicum Laat-Neolithicum

5300-4200 voor Chr. 4200-2850 voor Chr. 2850-2000 voor Chr.

Vroege Bronstijd Midden-Bronstijd Late Bronstijd

2000-1800 voor Chr. 1800-1100 voor Chr. 1100-800 voor Chr.

Vroege IJzertijd Midden-IJzertijd Late IJzertijd

800-500 voor Chr. 500-250 voor Chr. 250-12 voor Chr.

Vroeg-Romeinse Tijd Midden-Romeinse Tijd Laat-Romeinse Tijd

12 voor-70 na Chr. 70-270 na Chr. 270-450 na Chr.

Vroege Middeleeuwen Late Middeleeuwen

450-1050 na Chr. 1050-1500 na Chr.

Nieuwe Tijd A Nieuwe Tijd B Nieuwe Tijd C

1500- 1650 na Chr. 1650-1850 na Chr. 1850-1950 na Chr.

Bijlage 2 ARCHIS: AMK-terreinen en onderzoeksmeldingen

Odijk West - Archeologische Monumenten bron: RACM

Odijk West - Archeologische Monumenten

Waarde

Terrein van hoge archeologische waarde

Toelichting: Een deel is in 1995/1996 bebouwd met het gemeentehuis van Bunnik. Dit is echter niet diep gefundeerd (ca. 60 cm) en beslaat zeker niet het hele terrein.

Mogelijk bevinden zich hier ook resten uit de Romeinse tijd. Het vroeg-middeleeuwse materiaal lijkt zich te beperken tot de 6de-8ste eeuw. Het terrein ligt op de

stroomrug van de Kromme Rijn, langs een kronkelwaardgeul. 1955: Veldkartering A. Bruijn. 1985: Veldkartering, ROB, Kromme Rijnproject 46-6 en -7. De hoge

waarde is gebaseerd op de ligging (landschappelijke context), de directe nabijheid van meerdere vindplaatsen (archeologische context) en de relatieve

zeldzaamheid van vroeg-Middeleeuwse nederzettingen. De verstoring a.g.v. bouwwerkzaamheden heeft wel invloed op de gaafheid gehad. Beheersadvies: geen

verdere bebouwing, geen bodembewerking dieper dan 30 cm.

Monumentnummer

2214

X: 143933

Y: 451878

Toponiem: SINGEL; SCHOUDERMANTEL

Gemeente: Bunnik

Complex id

2997

Complextype

Nederzetting, onbepaald

Begin periode

Middeleeuwen vroeg: 450 - 1050 nC

Eind periode

Middeleeuwen vroeg: 450 - 1050 nC

Waarde

Terrein van zeer hoge archeologische waarde

Toelichting: Bij een fosfaatkartering in 1982 is geen fosfaatvlek aangetroffen. Dit terrein ligt op de stroomrug van de Kromme Rijn. 1955: Veldverkenning A. Bruijn, vindplaats

31. 1977: Veldverkenning ROB, KrommeRijnproject 50-4A, -4B. 1982: Fosfaatkartering R. Steenbeek (R.O.B., 1995-32). Dit terein moet onderzocht worden.

Monumentnummer

2217

X: 143896

Y: 451510

Toponiem: SCHOUDERMANTEL/VINKENBURGWEG

Gemeente: Bunnik

Complex id

2999

Complextype

Nederzetting, onbepaald

Begin periode

IJzertijd laat: 250 - 12 vC

Eind periode

Romeinse tijd: 12 vC - 450 nC

Waarde

Terrein van zeer hoge archeologische waarde

Toelichting: Het is niet zeker of er resten uit de vroege Middeleeuwen aanwezig zijn. Dit terrein ligt op de stroomrug van de Kromme Rijn. 1980: Veldverkenning ROB,

Kromme Rijnproject 50-10. 1981: Veldverkenning ROB, Kromme Rijnproject 50-11. Dit terrein moet onderzocht worden.

Monumentnummer

2219

X: 143705

Y: 451942

Toponiem: SCHOUDERMANTEL

Gemeente: Bunnik

Pagina 1 van 2

Odijk West - Archeologische Monumenten

Complex id

3001

Complextype

Nederzetting, onbepaald

Begin periode

IJzertijd laat: 250 - 12 vC

Eind periode

Middeleeuwen vroeg: 450 - 1050 nC

Waarde

Terrein van hoge archeologische waarde

Toelichting: Mogelijke lokatie van een versterkt huis. In de kelder van de huidige boerderij zou een kruisgewelf aanwezig zijn (mm. A. van Rooijen). Het zou uit de 13de eeuw

dateren. Het terrein ligt op de rand van de Houtense stroomrug. Dit monument betreft de locatie van een versterkt huis. Het is gelegen aan de Burgweg, een

onderdeel van de middeleeuwse verbindingeweg Odijk-Houten, door het ontginningsgebied het Goor tussen de Vlowijkerwetering en de Achterdijk. De huidige

boerderij is 18e eeuws en heeft een ouder stenen tongewelf. Meer info over het versterkt huis: zie Olde Meierink 1995. Het monument is op 12-12-2006

opgewaardeerd van "terrein van archeologische betekenis" naar "terrein van hoge archeologische waarde".

Monumentnummer

12217

X: 143794

Y: 451060

Toponiem: BURGWEG; HET BURGJE, 't Uilengat

Gemeente: Bunnik

Complex id

14223

Complextype

Borg/stins/versterkt huis

Begin periode

Middeleeuwen laat: 1050 - 1500 nC

Eind periode

Nieuwe tijd: 1500 - 1950

Pagina 2 van 2

Odijk west - Onderzoeken en Onderzoeksmeldingen

Odijk west - Onderzoeken en Onderzoeksmeldingen

144037

451732

Peek

Odijk

BunnikXXX

Coordinaten: 144050/451730 Datum einde onderzoek: 24-06-2000 Projectmedewerkers: J. Dijkstra, E. Lohof, H. Siemons, N. Prangsma

Complextypen: nederzetting, graf Datering: IJZ, ROML/VME Diversen: Noodonderzoek

3557

Het onderzoeksgebied is in de IJzertijd en in de Laat-Romeinse tijd / vroege Middeleeuwen in gebruik geweest. Aanbevolen wordt om

een archeologisch vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Tevens wordt aanbevolen om een aantal geselecteerde houtskool- en eventueel

botmonsters te laten dateren, zodat een nauwkeurig beeld kan worden verkregen van de bewoningsduur.

Het onderzoek bestond uit twee AAO's en een DO. Dit onderzoek behoort tevens bij onderzoeksmelding 2311. Literatuur: Lohof, E.,

2000: Archeologisch onderzoek op de locatie Singel/Schoudermantel te Odijk, gemeente Bunnik (plangebieden Peek en Singel West).

ADC rapport 60.

X

Y

ToponiemNaam Onderzoek Plaats

Gemeente

Onderzoekstype

Toelichting Onderzoeksmelding

Onderzoeksnummer

Selectieadvies

Selectiebesluit

Toelichting

Meldingsnummer 2165

Pagina 1 van 10

Odijk west - Onderzoeken en Onderzoeksmeldingen

144037

451732

Peek

Odijk

BunnikXXX

Coordinaten: 144050/451730 Datum einde onderzoek: 24-06-2000 Projectmedewerkers: J. Dijkstra, E. Lohof, H. Siemons, N. Prangsma

Complextypen: nederzetting, graf Datering: IJZ, ROML/VME Diversen: Noodonderzoek

3562

Het onderzoeksgebied is in de IJzertijd en in de Laat-Romeinse tijd / vroege Middeleeuwen in gebruik geweest. Aanbevolen wordt om

een archeologisch vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Tevens wordt aanbevolen om een aantal geselecteerde houtskool- en eventueel

botmonsters te laten dateren, zodat een nauwkeurig beeld kan worden verkregen van de bewoningsduur.

Het onderzoek bestond uit twee AAO's en een DO. Dit onderzoek behoort tevens bij onderzoeksmelding 2311. Literatuur: Lohof, E.,

2000: Archeologisch onderzoek op de locatie Singel/Schoudermantel te Odijk, gemeente Bunnik (plangebieden Peek en Singel West).

ADC rapport 60.

X

Y

ToponiemNaam Onderzoek Plaats

Gemeente

Onderzoekstype

Toelichting Onderzoeksmelding

Onderzoeksnummer

Selectieadvies

Selectiebesluit

Toelichting

Meldingsnummer 2165

Pagina 2 van 10

Odijk west - Onderzoeken en Onderzoeksmeldingen

144037

451731

SINGEL-WEST

Odijk

BunnikXXX

Bouwwerkzaamheden Zie onderzoeksmelding 2165.

X

Y

ToponiemNaam Onderzoek Plaats

Gemeente

Onderzoekstype

Toelichting Onderzoeksmelding

Onderzoeksnummer

Selectieadvies

Selectiebesluit

Toelichting

Meldingsnummer 2311

144039

451730

PeekBUNO

Odijk

BunnikABO

Aanvullende Archeologische Inventarisatie (AAI) in plangebied Peek. Aanleiding zijn de plannen voor woningbouw. Het veldwerk bestond

uit een oppervlaktekartering en een karterend en waarderend booronderzoek. Literatuur: Thanos, C.S.I., 2000: Plangebied Peek te

Odijk; gemeente Bunnik; een Aanvullende Archeologische Inventarisatie (AAI). RAAP-briefrapport 2000-664/MW.

389

RAAP 2000: - Voor vindplaats 1 wordt een Aanvullend Archeologisch Onderzoek (AAO) aanbevolen in de vorm van proefsleuven. -

Voor vindplaats 2 wordt archeologisch toezicht tijdens de bouw- en aanlegwerkzaamheden aanbevolen.

X

Y

ToponiemNaam Onderzoek Plaats

Gemeente

Onderzoekstype

Toelichting Onderzoeksmelding

Onderzoeksnummer

Selectieadvies

Selectiebesluit

Toelichting

Meldingsnummer 3193

Pagina 3 van 10

Odijk west - Onderzoeken en Onderzoeksmeldingen

144037

451732

Odijk Singel West Schoudermantel

Odijk

BunnikOOK

18991

niet van toepassing, zie toelichting

Deze publicatie behandelt de resultaten van een betrekkelijk kleinschalige opgraving in Odijk, uitgevoerd in 2005. Het

onderzoeksterrein ligt op de meandergordel van de Kromme Rijn, in de Romeinse tijd nog net binnen de grens van het Imperium.

Gedurende de Vroege Middeleeuwen vormde zich ter plaatse een kleine doorbraakgeul, die echter snel werd opgevuld. Op het terrein

zijn tal van bewoningssporen aangetroffen, maar zijn geen gebouwplattegronden herkend. De sporen dateren met name in de Late

IJzertijd en de Merovingische periode. Ongetwijfeld is in de directe omgeving ook gewoond in de Romeinse tijd en de Karolingsche

periode, want deze tijdvakken zijn wel door vondsten vertegenwoordigd. De vondsten van aardewerk, metaal, glas, slakken, natuursteen

en bouwmateriaal worden in het rapport uitvoerig besproken. Daarnaast worden de resultaten van onderzoek naar botanische

macroresten en dierlijk botmateriaal gepresenteerd. Vermeldenswaardig vondstmateriaal is een glasbaar voor de productie van La Tene-

armbanden, een ruime hoeveelheid aardewerk uit de Late IJzertijd, laat-Romeinse tijd en Merovingische tijd, metalen mantelspelden uit

dezelfde perioden, verschillende ijzeren werktuigen, alsmede slakken die wijzen op ijzerproductie in de laat-Romeinse tijd of Vroege

Middeleeuwen. Verhelst, E.M.P./M. Schurmans, 2007: Oudheden uit Odijk. Bewoningssporen uit de Late IJzertijd, Romeinse tijd en

Merovingische tijd aan de Singel West/ Schoudermantel, Amsterdam (ZAR 30).

X

Y

ToponiemNaam Onderzoek Plaats

Gemeente

Onderzoekstype

Toelichting Onderzoeksmelding

Onderzoeksnummer

Selectieadvies

Selectiebesluit

Toelichting

Meldingsnummer 9234

Pagina 4 van 10

Odijk west - Onderzoeken en Onderzoeksmeldingen

143665

452203

Onbekend

BunnikABO

De administratieve gegevens van deze onderzoeksmelding en het bijbehorende onderzoek zijn een samenvatting van de gegevens van de

verschillende terreinen die besproken worden in de genoemde RAAP-publicatie. Toelichting Onderzoek: ""; Onderzoekstypen:

"Veldverkenning en booronderzoek"; Literatuur: Marinelli, M.G., Provincie Utrecht. Herinrichting Groenraven-Oost. Karterend en

waarderend archeologisch onderzoek., RAAP-rapport 277, 1997

10254

Nog niet ingevuld

X

Y

ToponiemNaam Onderzoek Plaats

Gemeente

Onderzoekstype

Toelichting Onderzoeksmelding

Onderzoeksnummer

Selectieadvies

Selectiebesluit

Toelichting

Meldingsnummer 10254

143471

452180

Onbekend

BunnikABO

De administratieve gegevens van deze onderzoeksmelding en het bijbehorende onderzoek zijn een samenvatting van de gegevens van de

verschillende terreinen die besproken worden in de genoemde RAAP-publicatie. Toelichting Onderzoek: ""; Onderzoekstypen:

"Veldverkenning en booronderzoek"; Literatuur: Marinelli, M.G., Provincie Utrecht. Herinrichting Groenraven-Oost. Karterend en

waarderend archeologisch onderzoek., RAAP-rapport 277, 1997

10259

Nog niet ingevuld

X

Y

ToponiemNaam Onderzoek Plaats

Gemeente

Onderzoekstype

Toelichting Onderzoeksmelding

Onderzoeksnummer

Selectieadvies

Selectiebesluit

Toelichting

Meldingsnummer 10259

Pagina 5 van 10

Odijk west - Onderzoeken en Onderzoeksmeldingen

149273

451320

Onbekend

Utrechtse HeuvelrugABO

Booronderzoek. Zie ook onderzoeksmeldingsnr. 10503.

Literatuur: Marinelli, M.G. en G.H. de Boer, 1999: Waterinfiltratieproject OEDI,

deeltrajecten I en II; een Aanvullende Archeologische Inventarisatie, RAAP-rapport

449.

10504

RAAP, 1999: Archeologisch toezicht bij aanleg van de watertransport- leiding.

AAO op alle vindplaatsen in dit deeltraject (plan ROB).

X

Y

ToponiemNaam Onderzoek Plaats

Gemeente

Onderzoekstype

Toelichting Onderzoeksmelding

Onderzoeksnummer

Selectieadvies

Selectiebesluit

Toelichting

Meldingsnummer 10504

Pagina 6 van 10

Odijk west - Onderzoeken en Onderzoeksmeldingen

149273

451320

Houten

Utrechtse HeuvelrugABO

Booronderzoek. Zie ook onderzoeksmeldingsnr. 10568.

Literatuur: Marinelli, M.G. en G.H. de Boer, 1999: Waterinfiltratieproject OEDI,

deeltrajecten I en II; een Aanvullende Archeologische Inventarisatie, RAAP-rapport

449.

10569

RAAP, 1999: AAO door middel van enkele proefsleuven bij vindplaats 8; daarnaast archeologisch toezicht bij aanleg van de

watertransportleiding.

De ROB is van plan om bij vindplaats 6 (Schadewijk) een opgravingssleuf ter breedte van de verstoring te graven.

X

Y

ToponiemNaam Onderzoek Plaats

Gemeente

Onderzoekstype

Toelichting Onderzoeksmelding

Onderzoeksnummer

Selectieadvies

Selectiebesluit

Toelichting

Meldingsnummer 10569

Pagina 7 van 10

Odijk west - Onderzoeken en Onderzoeksmeldingen

144212

451284

Kodaklocatie OdijkBUOD

Odijk

BunnikAKA

17212

Op grond van de resultaten van het verkennend booronderzoek wordt aanbe¬volen de aard, datering en omvang van de aangetroffen

cultuurlaag nader te onderzoeken door middel van proefsleuven. Behoud van de archeologische vindplaats is gezien de geringe

diepteligging van de archeologische resten waarschijnlijk niet mogelijk. Aanbevolen wordt het gehele plangebied te onderzoeken door

middel van 2 of 3 proefsleuven. De proefsleuven dienen zowel aangelegd te worden in het deel waar de cultuurlaag is aangetroffen als in

de rest van het plangebied. Hoewel de cultuurlaag hier ontbreekt kan de aanwezigheid van archeologische grond¬sporen niet worden

uitgesloten.

Op de locatie heeft reeds een bureauonderzoek plaatsgevonden. Hieruit is ge¬bleken dat zich binnen het plangebied zeer waarschijnlijk

een vindplaats uit de IJzertijd/Romeinse tijd bevindt. Het veldonderzoek is er dan, naast het in kaart brengen van vindplaatsen, ook met

name op gericht te bepalen in hoeverre de bodemopbouw van het plangebied intact is en archeologisch vervolgonderzoek zinvol. In

overeenstemming met wat verwacht werd op basis van het bureauonderzoek bevindt het plangebied zich in een zone met oever- en

beddingafzettingen van de Kromme Rijn. De bodemopbouw in het plangebied lijkt afgezien van de geroerde bouwvoor intact te zijn. In

de fabriekshal is onder een laag opgebracht zand dezelfde bodemopbouw gevonden als in de rest van het plangebied onder de

bouwvoor. In twee boringen is direct onder de bouwvoor een vuile laag aanwezig met houtskool, puin en geglazuurd roodbakkend

aardewerk. De laag is geïnter¬preteerd als een cultuurlaag. Waarschijnlijk houdt de cultuurlaag verband met het nabij gelegen AMK

terrein waar zich een nederzetting uit de IJzertijd/ Romeinse tijd bevindt. De aangetroffen scherf geglazuurd roodbak¬kend aardewerk

wijst echter op een vindplaats uit de Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd. Mogelijk is deze later in de cultuurlaag terecht gekomen door

ploegen of andere werkzaamheden waarbij de bodem geroerd is. Het kan echter niet worden uitgesloten dat zich binnen het plangebied

ook bewoningssporen uit de Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd bevinden. Op grond van de resultaten van het verkennend

booronderzoek wordt aanbevolen de aard, datering en omvang van de aangetroffen cultuurlaag nader te onderzoeken door middel van

proefsleuven. Behoud van de archeologische vindplaats is gezien de geringe diepteligging van de archeologische resten zeer

waarschijnlijk niet mogelijk.

X

Y

ToponiemNaam Onderzoek Plaats

Gemeente

Onderzoekstype

Toelichting Onderzoeksmelding

Onderzoeksnummer

Selectieadvies

Selectiebesluit

Toelichting

Meldingsnummer 18339

Pagina 8 van 10

Odijk west - Onderzoeken en Onderzoeksmeldingen

144216

451277

Odijk

BunnikAPP

22084

Na de waardering van de archeologische resten kan een selectieadvies worden opgesteld. Op grond van de lage waardering van de

vindplaats binnen het plangebied adviseert BAAC bv dat deze niet behoudenswaardig is. De archeologische resten zouden niet nader

onderzocht hoeven te worden.

Bovenstaand advies vormt een zogenaamd selectieadvies. Dit selectieadvies betekent nog niet dat bodemverstorende activiteiten of

daarop voorbereidende activiteiten al ondernomen kunnen worden. Het selectieadvies dient namelijk eerst beoordeeld te worden door

de bevoegde overheid. De beoordeling zelf wordt het selectiebesluit genoemd.

Tump, M., 2008: Odijk, Kodaklocatie (gemeente Bunnik). Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven. Den Bosch

(BAAC Rapport A-07.0125).

X

Y

ToponiemNaam Onderzoek Plaats

Gemeente

Onderzoekstype

Toelichting Onderzoeksmelding

Onderzoeksnummer

Selectieadvies

Selectiebesluit

Toelichting

Meldingsnummer 21933

Pagina 9 van 10

Odijk west - Onderzoeken en Onderzoeksmeldingen

144077

451650

Odijk

BunnikABO

X

Y

ToponiemNaam Onderzoek Plaats

Gemeente

Onderzoekstype

Toelichting Onderzoeksmelding

Onderzoeksnummer

Selectieadvies

Selectiebesluit

Toelichting

Meldingsnummer 29564

Pagina 10 van 10

Bijlage 3 Onderzoeksvoorstel

1.1 Inleiding

Door middel van veldonderzoek kunnen in de eerste plaats de fysisch-geografische en bodemkundige gegevens

getoetst worden (verkennend booronderzoek). In de tweede plaats wordt bij verkennend onderzoek vastgesteld

in hoeverre de oorspronkelijke bodemopbouw intact is met het oog op de aanwezigheid en de conservering van

archeologische vindplaatsen. In de karterende fase wordt het boorgrid verdicht om de aanwezigheid en

conservering van archeologische vindplaatsen beter in kaart te kunnen brengen. Daarnaast worden monsters

onderzocht op archeologische indicatoren (karterend booronderzoek). Via het aanleggen van proefsleuven kan de

specifieke omvang, mate van conservering en intactheid van de vindplaats nader worden vastgesteld (waarderend

onderzoek). Binnen een karterende fase kan om archeologische of planningtechnische redenen eveneens een

proefsleuvenonderzoek ingericht worden. Indien de archeologische vindplaatsen niet ingepast of behouden kunnen

blijven, dienen deze veiliggesteld te worden middels een opgraving.

Het huidige onderzoeksvoorstel behandelt de verkennende fase met betrekking tot booronderzoek een

karterende fase met betrekking tot de aanleg van proefsleuven en een opzet naar een karterende fase met

betrekking tot booronderzoek volgens een verdichtend grid. In het onderzoeksgebied heeft weinig archeologisch

onderzoek plaatsgevonden, waardoor de focus in het onderzoeksvoorstel vooral ligt in de verkennende

onderzoeksfase met een opstap naar een karterend onderzoek. Op basis van archeologische en planningtechnische

redenen is gekozen voor verschillende onderzoekstechnieken in het onderzoeksgebied, namelijk zowel het

uitvoeren van verkennende boringen als de aanleg van enkele proefsleuven. Beoogd wordt dat hiermee een goede

afweging gemaakt kan worden voor de vervolgfase waarin enerzijds gekozen kan worden tot een nader karterend

of waarderend onderzoek en anderzijds tot het opgraven van het bedreigde deel van de vindplaats.

1.2 Onderzoeksmethode

Ten aanzien van het booronderzoek worden de boorpunten met GPS ingemeten en op een boorpuntenkaart

geplot. NAP-hoogtes worden via AHN verkregen en indien relevant, ter beantwoorden van onderzoeksvragen,

worden de boorpunten met behulp van een waterpasinstrument ingemeten. De opgeboorde grond wordt

handmatig doorzocht op archeologische vondsten. De boorstaten worden beschreven conform de NEN 51041, de

horizontbeschrijving volgens De Bakker/Schelling.2 De boorstaten worden digitaal aangeleverd. Bij het plotten van

de boorpunten en de proefsleuven is zoveel mogelijk rekening gehouden met de bestaande percelering en

aanwezige watergangen. In het veld zal bepaald moeten worden of de boorpunten en proefsleuven gezien de

huidige landschappelijke situatie te zetten/aan te leggen zijn.

In de gebieden met een gematigde tot hoge archeologische verwachting wordt allereerst een verkennend

booronderzoek voorgesteld. In de gebieden met een lage archeologische verwachting wordt eveneens een

onderzoeksstrategie in een verkennende fase voorgesteld, daar zich hier op basis van het AHN hoogteverschillen

bevinden (afbeelding 6) en de ontginningsgeschiedenis voor deze delen met een lage archeologische verwachting

van belang kan zijn. De mogelijke loop van de Romeinse weg kan bijvoorbeeld als voorloper van het Raaphofse pad

door het kortste deel van het komgebied met een lage archeologische verwachting gelopen hebben, waaruit blijkt

dat het komgebied geen geïsoleerd gebied betrof.

1 Nederlands Normalisatie Instituut 1989.2 Bakker/Schelling 1989.

Op verschillende plekken ter hoogte van de mogelijke tracés van de Romeinse weg worden proefsleuven

aanbevolen. Op de delen binnen het onderzoeksgebied die zich zeer dicht in de buurt van een AMK-terrein

bevinden, wordt een verkennend booronderzoek aanbevolen dat bij positieve bevinding direct doorgezet kan

worden naar een karterend booronderzoek.

Met betrekking tot de AMK-terreinen is behoud van gewaardeerde vindplaatsen het nationale beleid. Voorgesteld

wordt om aan de hand van een zo weinig mogelijk destructief proefsleuvenonderzoek de specifieke begrenzingen

van de AMK-terreinen in kaart te kunnen brengen. Proefsleuven met een breedte van 4 m aan vooral de randen

van de AMK-begrenzingen, kunnen inzicht geven in de specifieke omvang van de archeologische vindplaats. De

bouwplannen kunnen dan hierop aangepast worden om de vindplaatsen te kunnen beschermen. Als inpassing niet

of slechts gedeeltelijk mogelijk is, dan dienen deze waarden ex situ behouden te blijven door middel van een

opgraving.

Dit gaat eveneens op voor het perceel aan de Vinckenburghweg, waar op basis van luchtfoto’s mogelijke

grondsporen zichtbaar zijn. Aan de hand van de bevindingen van de proefsleuf kan een vervolgtraject ten aanzien

van dit perceel en eventueel omliggende percelen ingericht worden.

Hieronder worden de verschillende onderzoeksmethoden specifiek toegelicht:

- Verkennend booronderzoek

Bij de verkennende boringen zal in boorraaien om de 50 m worden geboord met een edelmanboor (diameter 7

cm) die onder het grondwaterniveau voortgezet wordt met een guts van 3 cm. De afstanden tussen de boorraaien

betreffen eveneens 50 m. De boorraaien worden dusdanig geplot, zodat op basis van de geologische informatie en

de AHN de raaien haaks op de landschappelijke eenheden gezet worden met de nadruk op oeverwallen en

stroomruggen. Naast het booronderzoek zal, indien de omstandigheden dit toelaten, het perceel visueel worden

geïnspecteerd op vondsten op het maaiveld of in geschoonde slootkanten. In de regel zullen de boringen niet

dieper dan 3 m doorgezet hoeven te worden. Dit heeft het doel vast te stellen of een intact bodemprofiel

aanwezig is, of dat er sprake is van verstoring dan wel erosie. Indien een intact bodemprofiel, een archeologische

laag, of archeologische indicatoren worden aangetroffen, kan een karterend onderzoek meer inzicht verschaffen in

de omvang van de mogelijke vindplaats. Het onderzoek zal zich met name richten op de aanwezigheid van

bodemhorizonten en specifiek zogeheten laklagen. Een laklaag is een zeer sterk ontwikkelde donkere

vegetatiehorizont die glimt vanwege het hoge organische stofgehalte en representeert een voormalig loopniveau.

Het grootste deel van het onderzoeksgebied komt in aanmerking voor een verkennend booronderzoek. Aan de

hand van de verkennende boringen kan bepaald worden op welke locaties binnen deze gebieden een nader

karterend booronderzoek noodzakelijk is. Booronderzoeken die zich binnen 250 m van de AMK-terreinen of

eerdere opgravingsresultaten bevinden, kunnen bij positieve bevinding van zaken direct doorgezet worden naar

een karterend booronderzoek om de specifieke begrenzing te kunnen bepalen. Met name bij het opgravingsterrein

Singel/West/Schoudermantel kan het nuttig zijn een doorstart naar een karterend booronderzoek uit te voeren.

De verkennende boringen die langs de mogelijke ontginningsas zijn gesplaatst, kunnen bij positief bevinden

eveneens doorgezet worden naar een karterend booronderzoek.

Daarnaast wordt aanbevolen in het zuidelijke gebied binnen de zone met een lage archeologische verwachting om

de 100 m een verkennende boring te zetten. Binnen het gebied met een lage archeologische verwachting wordt

eveneens aanbevolen verkennende boringen te plaatsen langs de mogelijke ontginningsas en op het terrein waar de

percelering afwijkt van omliggende percelen. Deze boringen worden in boorraaien om de 50 m gezet.

Dit komt neer op een aantal van 348 verkennende boringen voor de gebieden met een hoge, gematigde en lage

archeologische verwachting (daar waar op basis van AHN een hoogteverschil aanwijsbaar is en daar waar zich een

ontginningsas kan bevinden). Het aantal van 302 boringen bevindt zich in de zone met een hoge archeologische

verwachting. Het aantal van 23 boringen bevindt zich in de zone met een gematigde archeologische verwachting en

eenzelfde aantal van 23 boringen bevindt zich in de zone met een lage archeologische verwachting.

- Karterend booronderzoek

Specifiek gaat het bij de karterende boringen om het toetsen van de verwachting uit het verkennende onderzoek

en het aantonen van de aan- of afwezigheid van vindplaatsen. Karterende boringen worden in een grid van 20 x 25

m gezet met een 12 tot 15 cm boor. Dit is conform de ‘Leidraad inventariserend veldonderzoek: deel karterend

booronderzoek’, uitgegeven door de SIKB, waarbij de focus ligt op het aantreffen van huisplaatsen.3 De

uitgeboorde grond wordt handmatig bekeken (verbrokkelen/versnijden van de grond). De boringen zullen zich met

name richten op vegetatiehorizonten in de vorm van aanwezige laklagen en archeologische indicatoren. Deze zijn

op basis van de top van de oeverwallen meestal rond 1 m beneden het maaiveld te verwachten.4 In de lager

gelegen gebieden zullen aanwezige vegetatiehorizonten zich meestal binnen de 2 m beneden het maaiveld bevinden.

Zoals reeds uitgelegd, zal een karterende fase met name in de buurt van de AMK-terreinen waarschijnlijk

noodzakelijk zijn. De voorafgaande verkennende fase, zoals in dit onderzoeksvoorstel behandeld, kan de specifieke

locaties nader in beeld brengen.

- Proefsleuvenonderzoek

Dit onderzoek richt zich enerzijds op de mogelijke aanwezigheid van één tot meerdere Romeinse wegen in het

onderzoeksgebied en anderzijds op een nadere waardebepaling van de AMK-terreinen met betrekking tot de

omvang van de terreinen. Voor dit onderzoek worden proefsleuven met een breedte van 4 m in plaats van een

minimum van 2 m aanbevolen, daar een goede zichtbaarheid van de grondsporen zeer belangrijk is voor het

zoeken naar lineaire structuren en het bepalen van begrenzingen van nederzettingsterreinen.5 Profielbeschrijving en

bemonstering zal belangrijk zijn bij de bepaling van de aanwezigheid van een dergelijk wegtracé (grondmonsters:

monsters van verhardingsmateriaal (schelp/steen), pollen-/zadenmonsters, mogelijke houtmonsters, analyse

slijpplaten).

Voorgesteld wordt om ter hoogte van de optie van Tracé 4 (zie afbeelding 4) voor de loop van de limesweg op vier

locaties een proefsleuf aan te leggen, namelijk:

- noordelijk van AMK-terrein 2.219; doorgetrokken tot aan de oostelijke grens van het plangebied met een

lengte van 260 m,

- tussen de AMK-terreinen 2.219 en 2.217, ter hoogte van het oostelijk gelegen AMK-terrein 2.214 en op de

hier gelegen archeologische waarnemingen; doorgetrokken tot aan de oostelijke grens van het plangebied met

een lengte van 225 m,

- ten zuiden van AMK-terrein 2.217 bij het komgebied; doorgetrokken tot aan de oostelijke grens van het

plangebied met een lengte van 225 m,

- In het zuidelijk deel van het plangebied; 75 m in lengte.

3 Tol et. al. 2006, 38.4 Van den Berg et al. 2008, 18.5 De regioarcheoloog (P.C. de Boer) heeft de aanbeveling gedaan om de sleuven met een breedte van 4 m aan te leggen ten behoeve van een

betere interpretatie van aan te treffen grondsporen.

Ter hoogte van het tracé van het Raaphofse pad wordt voorgesteld om drie sleuven aan te leggen. Een sleuf wordt

aangelegd bij het komgebied en in de buurt van de kruising met Tracé 4. Deze proefsleuf heeft een lengte van 75

m. De twee andere proefsleuven worden aan de westelijke zijde van het plangebied aangelegd; bij de Vinckenburg

en tegen de westelijke rand. Deze sleuven hebben beide een lengte van 150 m.

Ter bepaling van de aanwezigheid van de Romeinse weg is de zoekmethode met proefsleuven het meest geschikt.

Daarnaast wordt een proefsleuvenonderzoek aan de randen van de AMK-terreinen aanbevolen ter nadere

waardebepaling van deze terreinen, vooral met betrekking tot de werkelijke omvang. Een duidelijke zichtbaarheid

speelt echter een belangrijke rol bij de bepaling van de specifieke omvang, waardoor ook hier wordt gekozen voor

de aanleg van proefsleuven met een breedte van 4 m.6 Een breedte van 4 m in plaats van het aanhouden van een

minimumbreedte van 2 m zorgt wel voor een wat grotere verstoring van het AMK-terrein en kost tevens meer

tijd en geld bij de uitvoering van dit onderzoek. Aangezien echter de begrenzingen van de AMK-terreinen in het

verleden niet duidelijk bepaald zijn (meestal op basis van fosfaatvlekken en veldkartering dat slechts een ruwe

inschatting geeft), verschaft een breedte van 4 m een betere kans van slagen om de werkelijke begrenzing nader in

kaart te kunnen brengen en mogelijk te kunnen verkleinen. In het vervolgtraject levert de aanleg van deze bredere

proefsleuven profijt op, aangezien inpassing van de AMK-terreinen, of een specifieke onderzoeksmethodiek bij

aantasting van de AMK-terreinen beter bepaald kan worden. De sleuven binnen de AMK-terreinen hebben een

lengte van 75 m die voor de helft binnen de AMK-begrenzing vallen en voor de helft erbuiten komen te liggen. Aan

de rand van AMK-terrein 2.219 wordt aanbevolen om drie sleuven te plaatsen. Op de rand van AMK-terrein 2.217

wordt aanbevolen vijf sleuven aan te leggen. Binnen deze fase van het onderzoek worden sporen verder niet

gecoupeerd, of hooguit een enkele voor het verkrijgen van een datering (voor het verzamelen van dateerbaar

vondstmateriaal).

Op het perceel aan de Vinckenburghweg en ter hoogte van waarneming 58.165 wordt eveneens een proefsleuf

geplot van 75 m in lengte met een breedte van 4 m, eventueel in combinatie met een hierop haaks te zetten

proefsleuf. Het proefsleuvenonderzoek richt zich ten eerste op de ‘cropmarks’ en ten tweede op de

waarnemingsnummers 58.165 en 10.514 ten aanzien van laatmiddeleeuwse vondsten in dit gebied. Bij een positief

resultaat behoort uitbreiding van het onderzoek op het perceel tot aangrenzende percelen tot de mogelijkheid. Bij

aanwezigheid van archeologische waarden kan het perceel en/of kunnen aangrenzende percelen mogelijk

uitgespaard blijven in het nieuwbouwplan.

AMK-terrein 12.217 (de Vinckenburgh) is bebouwd met de 18e-eeuwse boerderij en het huidige boerderijcomplex.

Indien dit terrein ontwikkeld gaat worden, verdient het aanbeveling een sleuf aan te leggen buiten de bebouwing

aan de rand van het AMK-terrein ter waardebepaling. Verkennende boringen op het perceel kunnen mogelijk

reeds inzicht verschaffen in de omvang van het AMK-terrein. Het stuiten op puin in de boringen of het aantreffen

van een gracht kunnen belangrijke aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van een hofstede. Bij de aanleg van een

proefsleuf dient tevens gelet te worden op randstructuren als een omgrachting en de aanwezigheid van een

mogelijke voorburcht. Wederom lijkt een 4 m brede proefsleuf het meest geschikt. De specifieke invulling is in dit

stadium van de planfase nog niet aan te geven en is afhankelijk van de uiteindelijke planvorming; in dit geval of het

boerderijcomplex en bijbehorende kavel moet wijken voor nieuwbouw.

6 De regioarcheoloog (P.C. de Boer) heeft de aanbeveling gedaan om een breedte van 4 m aan te houden ten behoeve van een betere

interpretatie van aan te treffen grondsporen en materiaal boven de aanleg van 2 m brede proefsleuven.

1.3 Onderzoeksvragen/-uitgangspunten

Aard en omvang:

- Aard en omvang van de bewoningsresten uit de Late Prehistorie (in relatie tot de bevindingen van Odijk-

West/Schoudermantel)

- Aard en omvang van de Romeinse nederzettingsterreinen

- Aard en omvang middeleeuwse nederzettingsterreinen

- Bij de Romeinse bewoningssporen de vraag of het om militaire dan wel civiele/agrarische bewoning gaat

- Idem aanwijzingen voor steenbouw

- Idem aanwijzingen voor funeraire en/of rituele sporen of structuren

- Speciale aandacht daarbij voor depositie van (organisch) materiaal in restgeulen aan de rand van

nederzettingsterreinen

- Bij aantreffen middeleeuwse bewoningssporen speciale aandacht voor aanwijzingen voor bovenmodale

bewoning (grachten, poortgebouw, voorburcht, tiendschuren, steenbouw/muurwerk, materiële cultuur).

Limes

- Onderzoek naar de Romeinse limesweg en bijbehorende militaire structuren en objecten

- Relatie bewoning en mogelijke Romeinse limesweg tot de Romeinse Rijnoever

- De Romeinse limes in relatie tot het Raaphofsepad

Middeleeuwen

- Continuïteit/discontinuïteit tussen de laatromeinse periode en de vroegmiddeleeuwse bewoning (Odijk-

West/Schoudermantel: 3e/4e eeuw en 6e eeuw aanwezig)

- Ontginningsgeschiedenis in de Vroege en Late Middeleeuwen en de relatie tot een mogelijke curtis gericht op

de Vinckenburgh

- Ontstaansgeschiedenis van Odijk in relatie tot de Vinckenburgh en het geslacht van Odijk

- Raaphofsepad als middeleeuws fenomeen

1.4 Kostenindicatie7

Op basis van de aantallen te zetten boringen en de lengte en breedte van de proefsleuven is de hiervolgende

kostenberekening van toepassing. Ten aanzien van de proefsleuven wordt ervan uitgegaan dat tussen de 200 en

300 m2 per dag kan worden vrijgelegd en gedocumenteerd. Ten aanzien van de proefsleuven komt dit neer op de

volgende kostenberekening:

Het proefsleuvenonderzoek ten aanzien van de Romeinse limes en het Raaphofse pad komt neer op de aanleg van

een zevental sleuven met een breedte van 4 m:

- Een sleuf met een lengte van 260 m; 260 x 4m = 1040 m2: 4 tot 6 werkdagen,

- Een tweetal sleuven met een lengte van 225 m; 450 x 4m = 1800 m2: 6 tot 10 werkdagen,

- Een tweetal sleuven met een lengte van 75 m; 150 x 4m = 600 m2; 2 tot 3 werkdagen,

- Een tweetal sleuven met een lengte van 150 m; 300 x 4 m = 1200 m2; 4 tot 6 werkdagen.

Dit komt neer op 16 tot 25 dagen veldonderzoek.

1 dag veldwerk = 10.000 – 15.000 Euro (inclusief waardering van de te nemen monsters/slijpplaatonderzoek).

7 Aan deze indicatie kunnen geen rechten ontleend worden en geldt puur ter beeldvorming.

Bij meerdere dagen veldonderzoek komt hier ongeveer 5.000 Euro per dag bovenop, indien meteen een doorstart

kan plaatsvinden. Voor dit type onderzoek dient rekening gehouden te worden met een behoorlijke kostenpost die

nadere uitwerking verdient bij het uitzetten van de offertes. De kosten kunnen bij dit soort gespecialiseerd

onderzoek snel oplopen tot boven de 50.000 Euro, zeker indien in de uitwerkingsfase een analyse van de monsters

en archeologische vondsten noodzakelijk is.

Het proefsleuvenonderzoek in en rond de AMK-terreinen:

- 75 x 4m = 300 m2;

een negen tot tiental proefsleuven (bij de Vinckenburgh en het terrein aan de Vinckenburghweg met de

verkleuringen in het gras meegerekend):

3.000 m2 = 10 tot 15 werkdagen.

De kosten voor dit onderzoek liggen voor 1 dag tussen de 5.000 – 10.000 Euro. Bij meerdere dagen

veldonderzoek komt hier ongeveer 5.000 Europer dag bovenop, indien meteen een doorstart kan plaatsvinden.

Een kostenpost tussen de 50.000 en 75.000 Euro kan als indicatie dienen.

Bij de boringen wordt uitgegaan van het zetten van 20 tot 25 verkennende boringen per dag en tussen de 15 en 20

karterende boringen per dag. Een dag veldwerk inclusief uitwerking komt neer op ca. 2.000 Euro. Bij meerdere

dagen veldwerk kunnen de kosten lager uitvallen en zullen het vooral de veldkosten zijn die in rekening gebracht

worden. Uitgaande van 20 boringen per dag, zullen voor de verkennende fase ongeveer 17-19 werkdagen nodig

zijn. Uitgaande van een kostenpost tussen 1.000 en 2.000 Euro per dag inclusief uitwerking, indien een aansluitende

doorstart mogelijk is, komt dit neer op een indicatie tussen 20.000 en 40.000 Euro.

Vestigia BV Archeologie & Cultuurhistorie benadrukt dat geen rechten of plichten aan de bovenstaande berekening

ontleend kan worden en de kostenberekening puur dient als een eerste indicatie.Aangezien het hier om

grootschalig onderzoek gaat, wordt aanbevolen de bovenstaande uitgangspunten te verwerken in één of meerdere

Programma van Eisen (PvE’s) en op basis daarvan een gedetailleerde directieraming van de kosten op te (laten)

stellen vooraf aan het aanvragen van de offertes.