Hoofdstuk 1: Introductie - Erasmus University …€¦ · Web view“While the IASB has no ambition...
Transcript of Hoofdstuk 1: Introductie - Erasmus University …€¦ · Web view“While the IASB has no ambition...
Bachelor scriptie Accounting.
Het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren door
beursgenoteerde ondernemingen in Nederland.
Sjoerd Kromdijk
Studentnummer: 360586
Begeleider: Dhr. R.H.R.M. Aernoudts
Economie & Bedrijfseconomie
Vakgebied Financial Accounting
Datum: 26 juli 2015
Abstract
In dit onderzoek is het gebruik van alternatieve indicatoren in de jaarrekeningen
van ondernemingen genoteerd aan de AEX onderzocht. Alternatieve indicatoren
zijn de indicatoren die niet voldoen aan de standaarden van de General Accepted
Accounting Principles (GAAP). Voor deze indicatoren bestaat nog geen wet en
regelgeving wat het voor ondernemingen mogelijk maakt om de indicatoren te
gebruiken om een beter beeld weer te geven van de financiële situatie van de
onderneming. Het doel van dit onderzoek is het bepalen van de invloed van de
alternatieve indicatoren en vaststellen of een wet en regelgeving nodig is voor
deze indicatoren. De probleemstelling is welke Nederlandse beursgenoteerde
bedrijven gebruik maken van de alternatieve indicatoren en vanuit de resultaten
is gekeken naar de motieven van het gebruik. Allereerst is bepaald hoe de
regelgevende instanties tegenover dit onderwerp staan en vervolgens is met
behulp van het analyse programma Nvivo onderzocht welke bedrijven gebruik
maken van de indicatoren. Uit deze resultaten is gebleken dat instanties als het
AFM en het IASB niet negatief tegenover de alternatieve indicatoren staan maar
vooral voorzichtig zijn met betrekking tot het misbruik ervan. Uit de resultaten
van Nvivo is gebleken dat bijna alle ondernemingen gebruik maken van
alternatieve indicatoren in de jaarrekening. De helft van de ondernemingen
maakt zelf melding van dit gebruik en de andere helft vermeld de alternatieve
indicatoren alsof het normale indicatoren zijn. Vanuit deze resultaten zijn de
motieven voor het gebruik onderzocht. In de jaarrekeningen zijn slechts
standaard motieven te vinden. Wel is aan de hand van de theorie betreffende
institutioneel isomorfisme een mogelijk motief gevonden, namelijk overname
gedrag. Concluderend valt te zeggen dat door het ontbreken van de wet en
regelgeving veel onduidelijkheid bestaat in de motieven van het gebruik, terwijl
wel duidelijk is geworden dat het zeer relevant is, aangezien vrijwel alle
ondernemingen de alternatieve indicatoren gebruiken. Een wet en regelgeving
zou in dit geval een hoop verduidelijken.
Sleutelwoorden: Non-GAAP, alternatieve indicatoren, jaarrekening, autonome
groei, Nederland, beursgenoteerd, netto schuldpositie, onderliggend resultaat,
isomorfisme
2
Contents
Hoofdstuk 1: Introductie................................................................................................. 41.1 Inleiding.................................................................................................................................. 41.2 Probleemstelling & Deelvragen......................................................................................51.3 Doelstelling en structuur.................................................................................................. 61.4 Relevantie voor de praktijk en het vakgebied...........................................................71.5 Methode van onderzoek.................................................................................................... 7
Hoofdstuk 2: Theoretisch kader................................................................................... 82.1 Inleiding.................................................................................................................................. 82.2 Financiële prestatie-indicatoren volgens GAAP........................................................82.3 Alternatieve indicatoren.................................................................................................102.4 Institutioneel isomorfisme............................................................................................ 132.5 Conclusie.............................................................................................................................. 14
Hoofdstuk 3: Alternatieve indicatoren en regelgevende instanties..............153.1 Inleiding............................................................................................................................... 153.2 Nederland: RJ & AFM........................................................................................................ 163.3 Internationaal, IASB & IFRS...........................................................................................183.4 Conclusie.............................................................................................................................. 20
Hoofdstuk 4: Het gebruik van alternatieve indicatoren....................................224.1 Inleiding............................................................................................................................... 224.2 Welke bedrijven?...............................................................................................................24
4.2.1 De winst-en-verliesrekening.................................................................................................244.2.2 Anders..............................................................................................................................................25
4.3 Trend..................................................................................................................................... 294.4 Conclusie.............................................................................................................................. 33
Hoofdstuk 5: Motieven & Verband............................................................................345.1 Inleiding............................................................................................................................... 345.2 Motieven............................................................................................................................... 355.3 Verband................................................................................................................................ 375.5 Conclusie.............................................................................................................................. 39
Hoofdstuk 6: Samenvatting & Conclusie.................................................................416.1 Samenvatting...................................................................................................................... 416.2 Conclusie en aanbeveling............................................................................................... 43
Bibliografie....................................................................................................................... 45
Bijlage................................................................................................................................. 46
Appendix............................................................................................................................ 58
3
Hoofdstuk 1: Introductie
1.1 Inleiding
Het belangrijkste doel van een jaarrekening is een betrouwbaar beeld geven van
de op dat moment financiële situatie van een onderneming (EY, 2014). Een
belangrijk onderdeel van de financiële situatie is de ‘performance’ van een
onderneming. Voor het begrip performance zijn meerdere interpretaties
mogelijk en hiervoor bestaat dan ook geen specifieke definitie. In het Nederlands
komt het begrip ‘prestatie’ het dichtst in de buurt (Brouwer, 2007). Om de
performance van een onderneming te bepalen wordt vooral gekeken naar
zogenaamde prestatie-indicatoren. Hierin is een onderscheid te maken tussen de
prestatie-indicatoren voorgeschreven door de General Accepted Accounting
Principles (GAAP) en de overige indicatoren. Deze overige indicatoren worden
ook wel aangeduid als alternatieve financiële prestatie-indicatoren.1
Deze prestatie-indicatoren zijn vooral te vinden in de winst-en-verliesrekening
en de toelichting (Knoops & Backhijs, 2011). Ook in persberichten waarmee
kwartaal- en halfjaarcijfers naar buiten worden gebracht, wordt gebruik gemaakt
van deze indicatoren.
De alternatieve indicator is een veelbesproken onderwerp. Dit omdat er (nog)
geen specifieke eisen bestaan waar deze indicatoren aan moeten voldoen. Dit
maakt het volgens Marseille & Vergoossen voor ondernemers mogelijk om
bedragen of bewerkingen van bedragen te verantwoorden die afwijken van de
wet- en regelgeving (Marseille & Vergoossen, 2005). Het vermelden van de
indicatoren kan dus voordelig zijn voor de gebruiker, mits de onderneming de
informatie getrouw weergeeft. Anderzijds is de kans aanwezig dat bedrijven
misbruik maken van het ontbreken van een wet- en regelgeving en met behulp
van deze indicatoren een vertekend beeld geven voor de gebruiker. Daarom is
het van belang dat eerst gekeken wordt naar welke bedrijven daadwerkelijk
gebruik maken van de alternatieve indicatoren. Vervolgens wordt hier dieper op
ingegaan door te kijken naar de motieven en trends in het gebruik van de
alternatieve indicatoren.
1 In het vervolg aangeduid als alternatieve indicatoren.
4
1.2 Probleemstelling & Deelvragen.
Om het onderzoek specifieker te maken worden in deze scriptie alleen de 24
grootste beursgenoteerde bedrijven in Nederland onderzocht op het gebruik van
de alternatieve indicatoren in de verslaggeving. De grootste beursgenoteerde
bedrijven in Nederland staan genoteerd aan de AEX.
De onderzoeksvraag luidt daarom:
Welke AEX beursgenoteerde bedrijven maken gebruik van alternatieve financiële
prestatie-indicatoren?
Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden wordt gebruik gemaakt van de
volgende deelvragen:
1. Wat zijn (alternatieve) financiële prestatie-indicatoren?
2. Wat zijn de standpunten van regelgevende instanties ten opzichte van
alternatieve financiële prestatie-indicatoren?
Nadat onderzocht is welke bedrijven daadwerkelijk gebruik maken van de
alternatieve indicatoren worden de volgende deelvragen beantwoord:
3. Bestaat een trend in het gebruik van alternatieve financiële prestatie-
indicatoren over de afgelopen jaren?
4. Is er een verband tussen het gebruik van alternatieve financiële prestatie-
indicatoren en de ‘Institutional Isomorphism theory’ van Dimaggio &
Powell?
Bij de vragen 1 en 2 wordt aan de hand van de huidige wet- en regelgeving en de
visie van de regelgevende instanties bepaald wat de alternatieve indicatoren
precies zijn en hoe met de alternatieve indicatoren wordt omgegaan door de
regelgevende instanties. Voor vragen 3 en 4 is het van belang dat eerst bepaald is
welke bedrijven gebruik maken van de alternatieve indicatoren. Vervolgens
5
worden vergelijkingen gemaakt tussen de gebruikte indicatoren van bedrijven in
2014 en de voorgaande jaren. Voor vraag 4 moet eerst worden onderzocht wat
de motieven zijn voor het gebruik van de alternatieve indicatoren. Bij vraag 4
wordt een verband gelegd tussen het gebruik van de alternatieve indicatoren en
de theorie van het institutioneel isomorfisme van Dimaggio & Powell. (DiMaggio
& Powell, 1983)
1.3 Doelstelling en structuur.
De doelstelling van het onderzoek is om de invloed van de alternatieve financiële
prestatie-indicatoren weer te geven. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd
of er meer aandacht aan moet worden besteedt door de regelgevende instanties.
Een aanbeveling of deze alternatieve indicatoren alternatief moeten blijven of
dat ze op moeten worden genomen in de regelgeving volgt als conclusie.
In de eerste hoofdstukken wordt het theoretisch kader vastgesteld. Allereerst de
definities van de begrippen, vervolgens het institutioneel isomorfisme en de
huidige situaties van de alternatieve indicatoren met betrekking tot de
regelgeving en regelgevende instanties. In de daaropvolgende hoofdstukken
wordt de praktijk onderzocht. Aan de hand van jaarrekeningen zal blijken of de
alternatieve indicatoren daadwerkelijk gebruikt worden door de aan de AEX
genoteerde bedrijven. Vervolgens wordt dieper ingegaan op het gebruik van de
alternatieve indicatoren door te kijken of een trend bestaat in het gebruik over
de laatste jaren en wordt het gebruik bekeken aan de hand van het institutioneel
isomorfisme van Dimaggio & Powel (DiMaggio & Powell, 1983). Als laatste volgt
de conclusie.
1.4 Relevantie voor de praktijk en het vakgebied
Zoals in de introductie is vermeld, is het doel van de externe verslaggeving een
zo transparant en betrouwbaar mogelijk beeld te geven van de onderneming. Om
dit te reguleren zijn regels en standaarden opgesteld door bijvoorbeeld de IASB
met als doel het ontwikkelen van één set internationaal geaccepteerde
verslaggevingsregels (IASB, 2015). Toch zijn deze regelgevingen niet perfect,
waardoor de nodige discussie aanwezig is betreffende de verwerking van
verscheidene onderwerpen. In dit geval zijn dat de prestatie-indicatoren. Een
aantal zijn verplicht volgens de General Accepted Accounting Principles (GAAP).
6
Hierbuiten bestaan echter talloze niet verplichte prestatie-indicatoren, die mits
de juiste verwerking, van belang kunnen zijn.
Om het doel van de IASB te bereiken moeten deze alternatieve financiële
prestatie-indicatoren ook in beschouwing worden genomen. Door de invloed van
deze indicatoren aan het licht te brengen wordt duidelijk of hier meer aandacht
aan besteed moet worden en op welke manier.
1.5 Methode van onderzoek
Het onderzoek is theoretisch met een empirisch deel op basis van de data uit de
verslaggeving. De beschrijving van de bestaande literatuur over dit onderwerp
geeft het kader voor het onderzoek. Uit de resultaten van het onderzoek en het
antwoord op de onderzoeksvraag volgt de conclusie.
7
Hoofdstuk 2: Theoretisch kader
2.1 Inleiding
Zoals beschreven in hoofdstuk 1 wordt voor het bepalen van de ‘performance’
van een bedrijf vooral gekeken naar prestatie-indicatoren. De GAAP schrijft een
aantal prestatie-indicatoren voor die terug te vinden moeten zijn in de
jaarrekening. Doordat prestaties van een bedrijf vooral vermeld staan in de
winst-en-verliesrekening zijn de GAAP indicatoren hier ook te vinden.
Naast de door GAAP voorgeschreven indicatoren bestaat nog een groep
alternatieve prestatie-indicatoren. Deze prestatie-indicatoren kunnen op zichzelf
staande indicatoren zijn maar kunnen ook afgeleid zijn van verplichte
indicatoren. Dit zijn belangrijke verschillen die moeten worden meegenomen in
het onderzoek.
Verder wordt in dit hoofdstuk de theorie van het institutioneel isomorfisme
verklaard. De theorie van Dimaggio en Powell richt zich op het overnamegedrag
van ondernemingen. In dit onderzoek wordt een verband gezocht tussen de
alternatieve indicatoren, de motieven voor het gebruik en de theorie.
In dit hoofdstuk wordt allereerst gekeken naar de door GAAP voorgeschreven
indicatoren, vervolgens naar de alternatieve indicatoren en als laatste komt het
institutioneel isomorfisme aan bod.
2.2 Financiële prestatie-indicatoren volgens GAAP
De prestaties van een bedrijf worden vooral afgeleid uit de winst en
verliesrekening. Hierin verwerkt een onderneming alle baten en lasten als winst
of verlies tenzij IFRS anders voorschrijft (Böhmer, Hoogendoorn, & Kruit, 2014).
Voor de presentatie van de resultaten in de winst-en-verliesrekening wordt
gekeken naar IAS 1. Deze kent een grote mate van vrijheid voor het opstellen en
de presentatie van de winst en verliesrekening en maakt geen gebruik van
voorgeschreven modellen. Wel zijn voorschriften opgenomen met betrekking tot
het ‘Statement of Profit or Loss and other Comprehensive Income’ en het
onderscheid tussen het ‘Income Statement’ en ‘Statement of other
Comprehensive Income’.
8
Een aantal posten dienen te worden opgenomen in de winst-en-verliesrekening
of de toelichting, dit zijn voorgeschreven prestatie-indicatoren en worden
beschreven in IAS 1.82 & 1.83 (Böhmer et al., 2014):
- opbrengsten
- financieringslasten
- resultaat uit deelnemingen en joint ventures die volgens de ‘equity
method’ worden gewaardeerd
- belastinglast
Tevens moet volgens IAS 33 de winst per aandeel apart vermeld worden in of
het ‘Income Statement’ of in het ‘Statement of other Comprehensive income’.
Hetzelfde geldt voor de winst uit beëindigde activiteiten, al mag dit ook in de
toelichting vermeld worden. (Knoops & Backhijs, 2011).
Verder kunnen volgens IAS 1.97 additionele posten worden opgenomen als
deze materieel zijn voor het inzicht. Voorbeelden van deze posten zijn:
- waardeverminderingen
- reorganisatievoorzieningen
- afstotingen van materiële vaste activa en deelnemingen
(Böhmer et al., 2014)
In tegenstelling tot IFRS bestaan onder de RJ weldegelijk modellen voor het
opstellen van de winst-en-verliesrekening. Ondernemingen die gebruik
maken van de Nederlandse wet- en regelgeving moeten zich houden aan het
Besluit modellen jaarrekening (BMJ). In totaal bestaan 4 modellen, waarvan 2
voor de categoriale kosten splitsing en 2 voor de functionele kostensplitsing.
Onder de RJ worden de baten en lasten in de winst- en verliesrekening
namelijk uitgesplitst op twee verschillende manieren.
Categoriale kostensplitsing.
Onder categoriale kostensplitsing worden baten en lasten uitgesplitst op
basis van hun aard. Voorbeelden hiervan zijn de posten afschrijvingen, lonen
en salarissen en overige bedrijfskosten.
9
Functionele kostensplitsing
Onder functionele kostensplitsing worden baten en lasten uitgesplitst op
basis van hun functie. In dit model worden kosten (met inbegrip van
afschrijvingen, waardeverminderingen en overige indirecte kosten)
gegroepeerd en toegerekend aan één van de volgende drie bedrijfsfuncties:
- handels- /productiefunctie, weergegeven door de kostprijs van de omzet;
- verkoopfunctie, weergegeven door de verkoopkosten;
- algemene beheersfunctie; weergegeven door de algemene beheerskosten.
(Böhmer et al., 2014)
Een specifieke definitie van het begrip alternatieve indicator komt uit het
onderzoek van Marseille en Vergoossen (Marseille & Vergoossen, 2005): ‘een
maatstaf die inzicht beoogt te geven in de financiële prestatie van een
onderneming’.
2.3 Alternatieve indicatoren.
De definitie voor een alternatieve indicator komt in dit deel aan bod. Marseille en
Vergoossen (Marseille & Vergoossen, 2005) beschrijven het als: ‘een financiële
prestatie-indicator die niet voldoet aan een (winst)begrip dat overeenkomt met
GAAP’. In de Amerikaanse regelgeving wordt het volgende vermeld over de
alternatieve indicatoren:
‘A non-Gaap financial measure is a numerical measure of a company’s historical
or future financial performance, financial position or cashflows that:
- excludes amounts, or is subject to adjustments that have the effect of
excluding amounts, that are included in the most directly comparable
measure calculated and presented in accordance with GAAP in the
statement of income balance sheet or statement of cashflows of the issuer;
or
- includes amounts, or is subject to adjustments that have the effect of
including amounts that are excluded from the most directly comparable
measure so calculated and presented’ (SEC rule section 401(B) ->
sarbanes-Oxley act)
Kort samengevat houdt bovenstaande definitie in dat de alternatieve indicatoren
anders zijn samengesteld dan de indicatoren die volgens GAAP zijn
10
samengesteld, waardoor posten buiten beschouwing zijn gebleven of juist zijn
opgenomen (Marseille & Vergoossen, 2005).
Waar de GAAP prestatie-indicatoren vooral te vinden zijn in de winst- en
verliesrekening is dit voor de alternatieve indicatoren niet het geval. Deze staan
slechts zelden in één van de primaire overzichten2 binnen de jaarrekening, zo
blijkt uit onderzoek van Hooghiemstra en van der Tas (Backhuijs, Blommaert,
Bosman, & Camfferman). In dit onderzoek werden 37 jaarverslagen over 2003
onderzocht van ondernemingen met een beursnotering aan de AEX en AMX. In
het onderzoek kwamen ze in totaal 842 keer een alternatieve prestatie-indicator
tegen. Deze stond 1 keer in de balans, 65 keer in de winst-en-verliesrekening en
12 keer in het kasstroomoverzicht. De overige vermeldingen zijn gevonden
buiten de primaire overzichten.
Zoals eerder behandeld is in IAS 1 veel vrijheid met betrekking tot het
presenteren van resultaten in de winst-en-verliesrekening. Zo geeft IAS 1.85 aan
dat een onderneming regels mag toevoegen, kopjes en tussentellingen mag
hanteren als dat van belang is voor het begrijpen van financiële prestaties van de
onderneming (Böhmer et al., 2014). Deze kopjes en tussentellingen zijn afgeleide
alternatieve indicatoren en zijn meestal voor intern gebruik binnen een
onderneming zoals het beoordelen van de verschillende segmenten (Knoops &
Backhijs, 2011).
Uit een onderzoek naar deze tussentellingen in de primaire overzichten door
Backhuijs & Knoops blijkt dat de meest voorkomende tussentellingen als volgt
zijn (Knoops & Backhijs):
- Gross profit;
- Operating profit before interest and taxes;
- Operating profit before taxes.
Deze zijn echter al ‘ingeburgerd’, zo wordt ook vermeld in het artikel van
Marseille & Vergoossen (Marseille & Vergoossen, 2005) .
Voorbeelden van gevonden indicatoren uit de winst- en verliesrekening staan
gegeven in tabel 13. Deze ‘winstbegrippen’ staan vermeld samen met de ratio van
hoe vaak ze voorkomen. Tevens is gekeken naar de aansluiting van de
2 Primaire overzichten: De balans, de winst-en-verliesrekening en het kasstroomoverzicht.3 Voor tabellen en bijlages zie de bijlage.
11
alternatieve indicatoren met GAAP-indicatoren, dit is weergegeven in tabel 2.
Volledige aansluiting houdt in dat het afgeleiden zijn van GAAP-indicatoren
terwijl geen aansluiting aangeeft dat het op zichzelf staande alternatieve
indicatoren zijn. Opvallend in tabel 2 is het grote aantal verschillende
winstbegrippen. Hieruit blijkt dat de resultaten van bedrijven op diverse
manieren worden weergegeven binnen alleen de winst- en verliesrekening,
terwijl de meeste alternatieve indicatoren worden gepresenteerd in de
toelichting. In het geval van de winstbegrippen is de meerderheid volledig
aangesloten aan GAAP-indicatoren doordat het afgeleiden zijn hiervan. Uit alle
gegevens valt te concluderen dat de groep alternatieve indicatoren zeer groot is
en dat de motieven van het gebruik en de toelichting belangrijk zijn in de
presentatie.
Tevens is door de Autoriteit Financiële Markten (AFM) gekeken naar het gebruik
van de alternatieve indicatoren. De voor beleggers belangrijkste alternatieve
indicatoren vermeld in persberichten, zijn volgens het onderzoek: autonome
groei, netto schuldpositie en onderliggend resultaat. Deze worden vooral
gebruikt door AEX en AMX fondsen. (AFM, 2014)
De verschillen tussen de indicatoren aan de hand van GAAP en de alternatieve
indicatoren behoeft weinig verdere uitleg. Het enige verschil is namelijk of GAAP
wel of niet gevolgd wordt bij het samenstellen van de financiële prestatie-
indicator.
2.4 Institutioneel isomorfisme
Voor het vervolg van het onderzoek wordt de theorie van het institutioneel
isomorfisme behandeld. Deze theorie uit 1989 van Dimaggio & Powell beschrijft
hoe ondernemingen op elkaar gaan lijken, zelfs als dit niet de bedoeling is.
Isomorfisme wordt als volgt beschreven;
‘Constraining process that forces one unit in a population to resemble other units
that face the same set of environmental conditions’ (DiMaggio & Powell, 1983).
Isomorfisme is dus een vorm van niet vrijwillig overname gedrag en speelt een
rol in het moderne bedrijfsleven.
12
Het institutionele aspect van de theorie slaat op de ondernemingen die niet
alleen concurreren om klanten en grondstoffen, maar ook voor politieke macht
en legitimiteit. Tevens wordt gezegd dat de theorie van het institutioneel
isomorfisme handig is voor het begrijpen van de politieke aspecten binnen het
moderne bedrijfsleven (DiMaggio & Powell, 1983).
Binnen de theorie bestaan 3 ‘mechanismes’ waardoor isomorfisme plaatsvindt.
1. ‘Coercive’ isomorfisme; in andere woorden dwang. Dit komt voort uit
zowel formele als informele druk uitgeoefend door andere organisaties
waar de onderneming afhankelijk van is en door culturele verwachtingen
in de maatschappij waarin de onderneming werkzaam is. Dit kunnen
regelgevingen zijn of pressiemaatregelen van niet gouvernementele
organisaties.
2. ‘Mimetic’ isomorfisme; in andere woorden nabootsend. Deze vorm komt
voort uit onzekerheid. Wanneer organisatorische technologie niet
begrepen wordt, wanneer doelen niet duidelijk zijn of wanneer de
omgeving onzekerheid brengt kunnen ondernemingen zich spiegelen aan
andere ondernemingen. Ook door zaken als overgenomen werknemers
van andere ondernemingen of consultancy en accountantsbureaus
worden dingen overgenomen.
3. Normatief isomorfisme; Deze vorm komt voort uit professionalisering.
Professionalisering wordt in de theorie als volgt beschreven: ‘the
collective struggle of members of an occupation to define the conditions and
methods of their work, to control “the production of producers”, and to
establish a cognitive base and legitimation for their occupational
autonomy’. Binnen de professionalisering wordt onderscheid gemaakt
tussen twee oorzaken van isomorfisme. De eerste heeft betrekking op het
onderwijs op universiteiten. Voor professionalisering spelen
universiteiten een grote rol en hebben veel invloed op de studenten. De
tweede oorzaak is de groei en uitwerking van professionele netwerken
tussen ondernemingen waar nieuwe modellen zich snel verspreiden
(DiMaggio & Powell, 1983).
13
2.5 Conclusie
De indicatoren volgens GAAP zijn voorgeschreven posten die volgens de wet- en
regelgeving vermeld moeten worden in de jaarrekening van een bedrijf.
Aangezien het hier gaat over financiële prestatie-indicatoren en de prestaties te
vinden zijn in de winst-en-verliesrekening, zijn de GAAP indicatoren ook te
vinden in de winst-en-verliesrekening. De winst- en verliesrekening heeft onder
IFRS geen voorgeschreven modellen.
Wel wordt verplicht dat de volgende posten aanwezig zijn:
- opbrengsten
- financieringslasten
- resultaat uit deelnemingen en joint ventures die volgens de ‘equity
method’ worden gewaardeerd
- belastinglast
- winst per aandeel
De RJ heeft in tegenstelling tot IFRS wel voorgeschreven modellen en maakt
gebruik van twee soorten uitsplitsingen van de baten en lasten in de winst- en
verliesrekening; de functionele en de categoriale kostensplitsing.
De alternatieve indicatoren zijn simpelweg alle indicatoren die niet voldoen aan
de richtlijnen van GAAP. Dit kunnen afgeleide of zichzelf staande posten zijn. Veel
voorkomend zijn tussentellingen en tussenkopjes die niet verplicht zijn volgens
GAAP. Deze alternatieve indicatoren zijn vooral te vinden in de toelichting in
plaats van de winst- en verliesrekening.
Bij de theorie van het institutionele isomorfisme gaat het om kopieergedrag van
ondernemingen. Dit gedrag heeft 3 soorten oorzaken namelijk ‘coercive’,
‘mimetic’ en normatief. Anders gezegd gebeurt het dwangmatig, door
onzekerheid of door professionalisering.
14
Hoofdstuk 3: Alternatieve indicatoren en regelgevende instanties
3.1 Inleiding
In hoofdstuk 3 wordt gekeken naar de regelgevende instanties en wat de
standpunten zijn met betrekking tot de alternatieve indicatoren. Het is uit
voorgaande hoofdstukken al gebleken dat een wet- en regelgeving voor de
alternatieve indicatoren ontbreekt. Het is namelijk maar de vraag of instanties
zoals de RJ of de IASB enig nut zien in het gebruik van de alternatieve
indicatoren. Wanneer dit niet het geval is, is vermelding van de indicatoren
volgens de regelgevende instanties onnodig. Dit wil niet zeggen dat bedrijven
geen nut zien in het gebruik van de alternatieve indicatoren. Zolang ook geen
regelgeving bestaat met betrekking tot het verbieden van de alternatieve
indicatoren mogen bedrijven ze nog steeds vermelden. Het gebruik door
bedrijven zou wel kunnen leiden tot onjuiste weergaven van de werkelijke
situatie, maar kan ook zorgen voor een beter beeld voor de gebruiker.
Allereerst wordt ingegaan op de Nederlandse situatie. De regelgevende instantie
in Nederland is de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) en het toezichthoudende
orgaan is de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Vervolgens wordt op Europees
niveau gekeken. Het Europese regelgevende orgaan is de IASB ( International
Accounting Standards Board) die standaarden ontwikkeld voor de International
Financial Reporting Standards (IFRS). Beide instanties vallen onder de IFRS
Foundation, wat het overkoepelende orgaan is.
Deze instanties zullen eerst nadere toelichting krijgen voordat gekeken wordt
naar de standpunten met betrekking tot de alternatieve indicatoren.
3.2 Nederland: RJ & AFM
Het regelgevende orgaan in Nederland is de RJ. De RJ beschrijft zichzelf als volgt:
‘De Stichting voor de Jaarverslaggeving heeft als doel de kwaliteit van de externe
verslaggeving van organisaties en bedrijven in Nederland te bevorderen. Dit
wordt gerealiseerd door het publiceren van ‘Richtlijnen voor de
jaarverslaggeving’ en RJ-Uitingen. Daarnaast brengt de RJ gevraagd en
ongevraagd advies uit aan de overheid en andere regelgevende instanties, zoals
de IASB en EFRAG (European Financial Reporting Advisory Group). Het
15
uitvoerend orgaan van de stichting is de Raad voor de Jaarverslaggeving.’ 4(RJ,
2015)
Zoals uit het citaat blijkt heeft de RJ naast de regelgevende, ook een advies en
toezichthoudende functie. Vooral op grote schaal, zoals bij de overheid of
internationale instanties. Het toezichthoudend orgaan voor de Nederlandse
financiële markt is namelijk de AFM. De AFM is een onafhankelijke
toezichthouder voor de financiële markten in Nederland met als doel het
vergroten van het vertrouwen van consumenten, bedrijven en de overheid in de
financiële markten. De taak van de AFM is toezicht houden op het gedrag van
deelnemers aan de financiële markten. Dit gebeurt aan de hand van de Wet op
het financieel toezicht (Wft). Relevant voor dit onderzoek is de connectie met de
accountantsorganisaties en financiële verslaggeving. De AFM houdt tevens
toezicht op:
- de naleving van de kwaliteitseisen door de accountants(organisaties)
- de naleving van voorschriften en standaarden door beursgenoteerde
ondernemingen
De AFM doet dit aan de hand van de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta)
en de Wet toezicht financiële verslaggeving (Wtfv) (AFM, 2015)
Nu duidelijk is wat de RJ en de AFM doen, wordt gekeken naar de standpunten en
regelgeving met betrekking tot de alternatieve indicatoren. Allereerst de RJ.
Zoals in Hoofdstuk 2 is beschreven moeten ondernemingen die rapporteren op
basis van de Nederlandse wet- en regelgeving zich houden aan het Besluit
modellen jaarrekening (BMJ). Binnen deze modellen zijn bepaalde posten en de
volgorde specifiek voorgeschreven. Tussentellingen en uitsplitsingen zijn wel
toegestaan, maar veel andere alternatieve indicatoren worden volgens de
voorschriften van het BMJ niet toegestaan.
Maar dit is slechts de winst- en verliesrekening. Hiernaast zijn nog voldoende
mogelijkheden om resultaten te rapporteren met als meest voorkomende
plaatsen de toelichting bij de jaarrekening, of in het jaarverslag. (Brouwer, 2013)
4 Voor een overzichtelijk beeld van de organisatie zie tabel 3.
16
De AFM is voornamelijk een toezichthoudend orgaan en heeft dus niet de
bevoegdheid om regels op te stellen met betrekking tot de alternatieve
indicatoren. Wel geeft de AFM advies aan de betrokken ministeries en heeft het
de bevoegdheid om maatregelen op te leggen wanneer de wet- en regelgeving
niet wordt nageleefd. Voor de AFM is het belangrijk dat de financiële markten
optimaal functioneren. In het geval van de financiële verslaggeving is het dus
belangrijk dat de wet- en regelgeving correct wordt nageleefd zodat de gebruiker
een getrouwe weergave krijgt van de financiële situatie. (AFM, 2015)Aangezien
de wet- en regelgeving ontbreekt voor de alternatieve indicatoren is het ook voor
de AFM een belangrijk onderwerp. Daarom heeft het in 2014 een onderzoek
gedaan naar het gebruik in persberichten met als doel de kwaliteit van de
financiële verslaggeving te stimuleren.
Wat vooral van belang is voor de AFM met betrekking tot de alternatieve
indicatoren is wat de motieven zijn voor het gebruik. De alternatieve indicatoren
kunnen extra informatie toevoegen voor de gebruiker maar de mogelijkheid
bestaat ook dat ze gebruikt worden om een vertekend beeld te geven van de
financiële situatie en zo de gebruiker te misleiden. Wanneer dit gebeurt, moet de
AFM ingrijpen. Uit het eerder genoemde onderzoek blijkt dat het gebruik van de
indicatoren toeneemt, maar de consistentie afneemt (AFM, 2014). Dit lijkt aan te
geven dat men de indicatoren gebruikt om een vertekend beeld te geven.
3.3 Internationaal, IASB & IFRS
Door de globalisering en de verschillen van verslaggeving in landen was het voor
de vergelijkbaarheid van de verslaggeving van belang dat ook internationale
wet- en regelgeving zou komen. Hierdoor is de IFRS Foundation ontstaan. De
IFRS foundation heeft als doel om ‘International Financial Reporting Standards
(IFRS)’ te ontwikkelen die zorgen voor transparantie, berekenbaarheid en
efficiëntie op financiële markten over de hele wereld. De IFRS is dus de
internationale wet- en regelgeving (IASB, 2015). Deze is van toepassing voor alle
beursgenoteerde bedrijven. De IASB is het orgaan dat deze standaarden bedenkt
en ontwikkelt.
In vergelijking met de Nederlandse regelgeving is IFRS minder strikt, zo blijkt uit
de voorschriften over de indeling van de winst-en-verliesrekening. Zoals in
17
Hoofdstuk 2 beschreven is, schrijft IAS 1 slechts een beperkt aantal op te nemen
posten voor en geeft daarnaast aan dat extra regels, kopjes en tussentellingen
moeten worden opgenomen, als dat relevant is voor het begrijpen van de
prestaties van de onderneming.(Brouwer, 2013)
Ook buiten de winst-en-verliesrekening is de IFRS minder strikt en wordt het
gebruik van alternatieve indicatoren gestimuleerd, mits het van toegevoegde
waarde is voor het vergroten van de duidelijke weergave. Zo wordt in IFRS 8:
operationele segmenten voorgeschreven dat een onderneming in haar
segmentinformatie de resultaatmaatstaf rapporteert die het management intern
gebruikt voor het beoordelen van prestaties en het nemen van beslissingen. Dit
kan een alternatieve indicator zijn. Voor het directieverslag wordt hetzelfde
voorgeschreven. (Brouwer, 2013)
Het standpunt van de IASB komt het best naar voor uit een recente speech van
voorzitter Hans Hoogervorst. Hierin wordt beschreven dat nog steeds veel
klachten bestaan over de complexiteit van de externe verslaggeving en de
financiële gegevens die langer en ingewikkelder worden. Om dit te verhelpen is
de IASB in 2013 een project gestart genaamd ‘Disclosure Initiative’. Dit is een 10
stappen plan dat samenstellers helpt om nuttige informatie voor de gebruiker te
selecteren en de financiële verslaggeving begrijpelijker te maken. (Hoogervorst,
2015)
Door het initiatief hebben wijzigingen in IAS 1 plaatsgevonden5. De belangrijkste
wijzigingen voor het onderzoek zijn de wijzigingen betreffende materialiteit6 en
het overzicht van de financiële positie. Over materialiteit wordt vermeld dat het
toegepast dient te worden in alle delen van de jaarrekening. Verder mag nuttige
informatie niet ten koste gaan van aggregatie of het geven van niet-materiële
informatie. (Deloitte, 2014) Deze wijzigingen komen overeen met het standpunt
van IFRS met betrekking tot de indicatoren, namelijk dat wanneer sprake is van
nuttige informatie het niet achterwege gelaten mag worden of worden
verdoezeld onder niet nuttige informatie.
5 Voor alle wijzigingen zie bijlage (tabel 4.1 & 4.2)6 Materialiteit: ‘Het gaat om de vraag of het weglaten van informatie of het onjuist weergeven van informatie de economische beslissingen die gebruikers op basis van de jaarrekening nemen, zou kunnen beïnvloeden.’ (Backhuijs et al., 2004)
18
Verder van belang uit het stuk van dhr. Hoogervorst is dat de alternatieve
indicatoren ook complexiteit met zich meebrengen, maar dit wil niet zeggen dat
de IASB tegen het gebruik van de indicatoren is. Dhr. Hoogervorst zegt het
volgende:
“While the IASB has no ambition to stamp out the use of non-GAAP measures, we do
think that investors would benefit from greater discipline in their presentation in
the financial statements. That is why the IASB is currently looking at such measures
as part of our Disclosure Initiative.” (Hoogervorst, 2015)
De IASB is op het moment dus bezig met mogelijkheden bedenken en bekijken
hoe misbruik van de alternatieve indicatoren kan worden uitgesloten, aangezien
de voordelen van het gebruik weldegelijk bestaan. Op dit moment is het vooral
van belang dat de IFRS regelgeving de basis moet zijn en dat deze niet
overschaduwd moeten worden door de alternatieve indicatoren.
3.4 Conclusie
In dit hoofdstuk is gekeken naar de belangrijkste regelgevende instanties voor de
Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen en wat de standpunten zijn ten
opzichte van de alternatieve indicatoren. Allereerst is de Nederlandse situatie
behandeld met als belangrijkste organen de Raad voor de jaarverslaggeving (RJ)
en de Autoriteit Financiële Markten (AFM). De RJ is vooral het regelgevende
orgaan en stelt richtlijnen op voor de jaarverslaggeving. De AFM is het
toezichthoudende orgaan met als doel een optimale werking van de financiële
markten.
De RJ heeft als regelgeving voor de winst-en-verliesrekening het Besluit
Modellen Jaarrekening (BMJ). Dit zijn modellen waarin staat hoe de winst-en-
verliesrekening gepresenteerd moet worden. Tussentellingen en uitsplitsingen
zijn wel toegestaan, maar ruimte voor andere alternatieve indicatoren is er niet.
De mogelijkheid om gebruik te maken van de alternatieve indicatoren zit dan
ook vooral in de toelichting en het jaarverslag.
Voor de AFM is het belangrijk welk motief gehandhaafd wordt voor het
gebruiken van alternatieve indicatoren. De financiële markt moet optimaal
19
werken en dit houdt in dat ook de financiële verslaggeving correct moet zijn.
Wanneer alternatieve indicatoren gebruikt worden voor het geven van een
vertekend beeld moet de AFM ingrijpen.
Na de Nederlandse situatie is gekeken naar de internationale instanties. De
International Financial Reporting Standards (IFRS) is de set van regels en
standaarden die internationaal gelden voor beursgenoteerde bedrijven.
De International Accounting Standards Board (IASB) is het orgaan dat de regels
en standaarden bedenkt en opstelt.
In vergelijking met de Nederlandse regelgeving is IFRS minder strikt, zo blijkt uit
de voorschriften over de indeling van de winst-en-verliesrekening. Zoals in
hoofdstuk 2 is beschreven, schrijft IAS 1 slechts een beperkt aantal op te nemen
posten voor en geeft daarnaast aan dat extra regels, kopjes en tussentellingen
moeten worden opgenomen als dat relevant is voor het begrijpen van de
prestaties van de onderneming.
De huidige visie van de IASB is dat de voordelen van de alternatieve indicatoren
zeker worden gezien, maar ze zijn vooral voorzichtig. Op dit moment is een
belangrijk punt voor de IASB dat misbruik van de alternatieve indicatoren
voorkomen moet worden en dat de IFRS standaarden als belangrijkste prestatie
indicatoren gebruikt moeten worden.
20
Hoofdstuk 4: Het gebruik van alternatieve indicatoren7
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt onderzoek gedaan naar ondernemingen genoteerd aan de
AEX die gebruik maken van alternatieve indicatoren. Dit wordt onderzocht aan
de hand van de jaarrekeningen van de desbetreffende ondernemingen. Deze
ondernemingen staan in tabel 5 samen met de werkzaamheden van het bedrijf
en de sector waar het bedrijf werkzaam is.
Aan de hand van het analyse programma Nvivo wordt bepaald welke
ondernemingen gebruik maken van alternatieve indicatoren. Eerst wordt
vastgesteld in welke jaarrekeningen de Non-GAAP indicatoren specifiek vermeld
worden door de ondernemingen zelf. Vervolgens wordt bepaald welke
ondernemingen de alternatieve indicatoren wel gebruiken maar niet expliciet
vermelden als Non-GAAP indicator.
Aangezien een alternatieve indicator in dit onderzoek bijna alles kan zijn wat een
financiële indicatie geeft van de situatie van een onderneming en niet is
voorgeschreven door de GAAP, zijn de belangrijkste indicatoren vastgesteld. Dit
omdat het onderzoek tijdsgebonden is en om het overzichtelijk te houden.
Het houdt in dat eerst wordt bekeken welke alternatieve indicatoren worden
gegeven door ondernemingen zelf en vervolgens wordt buiten deze indicatoren
gezocht naar de indicatoren die bepaald zijn. Voor de bepaalde alternatieve
indicatoren wordt eerst naar de winst-en-verliesrekening gekeken. Hierin staan
een aantal posten vast en zijn de alternatieve indicatoren dan ook vooral
afgeleiden hiervan. Voor een overzicht van de winst-en-verliesrekening staat in
tabel 6 een voorbeeld. In dit voorbeeld staan alle posten die vereist zijn zonder
alternatieve indicatoren. Naast de winst en verliesrekening wordt gekeken naar
de toelichting en het jaarverslag. Voor de gegevens uit de toelichting en het
jaarverslag wordt teruggekoppeld naar een eerder onderzoek van de AFM en zijn
de belangrijkste indicatoren de bevindingen uit dat onderzoek. Hierin is gekeken
7 Voor het onderzoek zijn jaarrekeningen gebruikt van verschillende ondernemingen. Aangezien dit aantal te veel is om te vermelden in de bronvermelding staat een tabel in de appendix die beschrijft welke jaarrekeningen gebruikt zijn voor dit onderzoek.
21
naar wat voor beleggers belangrijke indicatoren zijn; Autonome groei, netto
schuld en onderliggend Resultaat8 (AFM, 2014).
Wanneer duidelijk is welke bedrijven de alternatieve indicatoren gebruiken,
wordt onderzocht hoe de consistentie is van de toepassing van de alternatieve
indicatoren. Aan de hand van de jaarrekeningen van de afgelopen 5 jaar wordt
bepaald of er sprake is van een trend in het gebruik van de alternatieve
indicatoren.
4.2 Welke bedrijven?
OndernemingAegonAholdDelta LloydGemaltoHeinekenINGPhilipsShellTNTUnileverVopakWolters Kluwer Via het analyseprogramma Nvivo is een zoekopdracht uitgevoerd naar het
begrip Non-GAAP. Als uitkomst geeft het programma aan in welke
jaarrekeningen het begrip terugkomt en in welke hoeveelheid. Een verdere
analyse van deze begrippen in de jaarrekeningen geeft aan dat de volgende
ondernemingen een specifieke vermelding maken van het gebruik van
alternatieve indicatoren. Bij deze vermelding geven een aantal ondernemingen
aan dat het gaat om Non-GAAP indicatoren die de volgens IFRS voorgeschreven
indicatoren niet vervangen maar alleen zorgen voor een duidelijker beeld van de
financiële situatie. In de tabel hierboven staan de ondernemingen gegeven die de
alternatieve indicatoren zelf benoemen.
Volgens deze tabel vermelden 12 van de in totaal 24 ondernemingen het gebruik
van alternatieve indicatoren. Welke indicatoren dit zijn is weergegeven in tabel
7. Hieruit blijkt dat de meest voorkomende alternatieve indicatoren bij deze
ondernemingen overeenkomen met de vastgestelde indicatoren netto 8 Onderliggend resultaat is in dit geval een aangepast inkomen. Denk hierbij aan een indicator als aangepast EBIT.
22
schuldpositie en onderliggend resultaat. De autonome groei is niet aangewezen
als Non-GAAP indicator volgens de ondernemingen zelf, dit wil echter niet
zeggen dat deze niet vermeld wordt. Belangrijk in deze paragraaf is dat
onderzocht is welke bedrijven zelf de Non-Gaap indicatoren aangeven. Als een
bedrijf bijvoorbeeld wel EBIT gebruikt, maar niet apart vermeld dat het een Non-
Gaap indicator is, wordt deze in dit deel niet meegenomen.
4.2.1 De winst-en-verliesrekening
Nu wordt in plaats van wat de ondernemingen zelf aanmerken als alternatieve
indicator zelf bepaald wat een alternatieve indicator is en bij welke
ondernemingen deze te vinden zijn. Allereest binnen de winst-en-
verliesrekening. Zoals in de inleiding van dit hoofdstuk vermeld, staat een
voorbeeld van een winst-en-verliesrekening zonder alternatieve indicatoren
gegeven in de bijlage (Tabel 6). Door dit voorbeeld te vergelijken met de winst-
en-verliesrekeningen van de te onderzoeken ondernemingen is zichtbaar welke
alternatieve indicatoren zijn toegevoegd en door welke bedrijven.
Op de ‘ingeburgerde’ indicatoren als EBIT of operating profit na zijn twee
indicatoren gevonden waarvan meerdere malen gebruik is gemaakt. Dit is de
‘diluted’ winst per aandeel en het dividend per aandeel. De gewone winst per
aandeel is verplicht onder IFRS maar het dividend per aandeel en de ‘diluted’
versie zijn niet verplicht. De ondernemingen die gebruik maken van deze
alternatieve indicatoren staan gegeven in tabel 8 en 9. Vooral de ‘diluted’ winst
per aandeel wordt regelmatig gebruikt. 19 van de 24 ondernemingen vermelden
deze vorm van winst per aandeel. Diluted winst per aandeel wil zeggen de winst
per aandeel wanneer extra aandelen zijn uitgegeven en het
eigendomspercentage van de aandeelhouders kleiner wordt. Dit kan ook het
geval zijn wanneer opties op aandelen worden benut (Investopedia, 2015). Dit
geeft ook gelijk aan dat zoveel ondernemingen het vermelden. Voor de gebruiker
van de jaarrekening, waar aandeelhouders ook onder vallen, is deze informatie
zeer nuttig. Het dividend per aandeel wordt slechts door 11 van de 24
ondernemingen vermeld. Een aannemelijke oorzaak van het niet vermelden kan
zijn dat het dividend per aandeel tegenvalt en de onderneming geen slecht beeld
van de financiële situatie wil geven.
23
Verder geeft nog een enkele onderneming de ‘core’ winst per aandeel weer, dit
zijn de winsten per aandeel die voortkomen uit de normale bedrijfsvoering en
niet uit bijvoorbeeld overnames.
4.2.2 Anders
Autonome groei.
In dit onderdeel wordt de gehele jaarrekening in beschouwing genomen en
wordt gezocht naar welke ondernemingen de eerder genoemde vastgestelde
indicatoren gebruiken in hun jaarverslaggeving.
Allereerst de autonome groei. Autonome groei is de groei die door het bedrijf
zelfstandig wordt behaald. Dit is dus de groei verminderd met de groei door
overnames. Voor gebruikers geeft dit, mits betrouwbaar weergegeven, een goed
beeld van de status van een onderneming op dat moment. De autonome groei in
dit onderzoek is een door de onderneming gegeven groei, of de autonome omzet
groei.
In elke jaarrekening komt de groei aan bod. Vooral in het gedeelte waar de
strategie en doelstelling voor de toekomst wordt toegelicht. Ook bij toelichtingen
van delen van de jaarrekening komt het naar voren en dan vooral wanneer het
positief is. De autonome groei, wat gebruikers laat zien hoeveel een bedrijf op
eigen kracht gegroeid is, wordt lang niet altijd vermeld. Een oorzaak hiervan kan
zijn dat geen of te weinig groei heeft plaatsgevonden. Dit blijkt ook uit de
resultaten in tabel 10. Slechts 6 ondernemingen vermelden expliciet de
autonome groei. Deze ligt tussen 1 en 4 procent waar de doelstelling gemiddeld
3% groei is. Deze groei wordt in de helft van de gevallen behandeld in het
voorwoord door de CEO. Hierin geeft de CEO een korte samenvatting van het
financiële jaar van de onderneming. Andere plaatsen waar de autonome groei is
vermeld zijn de toelichting op de strategie, de toelichting op de omzet (autonome
groei van de omzet) en in het rapport van het bestuur wat in feite hetzelfde is als
het voorwoord door de CEO.
Netto schuldpositie.
Een andere alternatieve indicator die gebruikers nuttig vinden, is de netto
schuldpositie. Vooral wanneer de economie tegenzit is het van belang voor de
24
gebruikers dat ondernemingen transparant zijn over de netto schuld (AFM,
2014). De netto schuld is de rentedragende schulden (zowel kort als langlopend)
minus de liquide middelen.
In tegenstelling tot de autonome groei wordt de netto schuld bij veel
ondernemingen vermeld. 18 van de 24 ondernemingen geven in cijfers de netto
schuld weer, zoals af te lezen is in tabel 11. De bedragen variëren sterk doordat
de omvang van de ondernemingen natuurlijk verschillend is.
De plaats binnen de jaarrekening waar de netto schuld te vinden is heeft wel
gelijkenissen.
7 keer wordt het besproken in de review, ofwel een terugblik op het financiële
jaar. 5 maal komt de netto schuld terug in de toelichting op de post Schulden uit
de Balans en bij Akzo-Nobel wordt het zelfs op de balans zelf vermeld wat
opvallend is. Dit geeft aan dat Akzo-Nobel de netto schuld zo belangrijk vindt om
te vermelden dat het geplaatst wordt in een van de primaire overzichten.
De netto schuld wordt vaak gegeven in combinatie met ratio’s. Deze ratio’s zijn
tevens prestatie indicatoren en worden ook gebruikt voor een beter inzicht in de
financiële situatie. De meest voorkomende netto schuld ratio’s zijn de volgende:
Netto SchuldEbitda
Deze ratio geeft aan in hoeveel jaar de onderneming haar schuld kan aflossen.
Een te hoge ratio wordt dan ook als riskant bestempeld (bedrijfswaardering,
2015).
Netto schuldEigenvermogen
of Netto schuldEigenvermogen+netto schuld
Dit wordt ook wel de ‘gearing’ ratio genoemd en het meet het niveau van de
schuldenlast ten opzichte van het eigen vermogen (plus de netto schuld). De
ratio geeft voor de gebruikers het beheerprofiel van de schulden weer. Bij een
lage ratio kan een onderneming te voorzichtig overkomen en bij een te hoge
ratio te risicovol (Oblis.be, 2015).
Het aantal vermeldingen per ratio staat in de volgende tabel.
Ratio Aantal x vermeldNetto Schuld/ EBITDA 9Netto Schuld/ Eigen vermogen (+ netto 7
25
schuld)
Onderliggend Resultaat9
Tenslotte wordt gekeken naar het onderliggend resultaat. Het onderliggend
resultaat is een aangepaste versie van het daadwerkelijke resultaat. Het wordt
gebruikt voor een volgens de onderneming beter inzicht in het resultaat van de
desbetreffende onderneming. Hoe het resultaat aangepast kan worden is
duidelijk beschreven in de jaarrekening van Aegon. Daar wordt vermeld dat bij
het onderliggend resultaat onderdelen buiten beschouwing worden gelaten die
gerelateerd zijn aan accounting mismatches afhankelijk van de marktvolatiliteit
of gerelateerd zijn aan activiteiten buiten de normale bedrijfsvoering. In het
geval van Aegon, en overeenkomend met andere ondernemingen die het
onderliggend resultaat vermelden, worden de volgende onderdelen buiten
beschouwing gelaten bij het bepalen van het onderliggend resultaat.
Buiten beschouwing bij het onderliggende resultaatOnderdelen gewaarderdeerd tegen fair valueGerealiseerde winsten/verliezen op investeringenImpairmentAandeel in deelnemingenAnder af te dragen inkomenInkomen uit gestopte bedrijfsvoering
De ondernemingen die gebruik maken van het onderliggende resultaat staan
vermeld in de tabel onderaan. 10 van de 24 ondernemingen vermelden een
onderliggend resultaat. Door het weglaten van de bovengenoemde onderdelen
geeft een onderneming als het ware een autonoom resultaat weer. Het resultaat
onafhankelijk van variabele marktfactoren en inkomen buiten de normale
bedrijfsvoering. Bij veel ondernemingen wordt tevens een aparte balans gegeven
waarin het onderliggend resultaat, het gewone resultaat en de bovengenoemde
onderdelen aangegeven staan, waardoor een duidelijk inzicht gegeven is hoe het
9 Voor het onderliggend resultaat wordt tevens gekeken naar het ‘aangepaste resultaat’ waar eenzelfde uitleg bij wordt gegeven als bij de definitie van het onderliggende resultaat.
26
onderliggende resultaat tot stand is gekomen. Dit is handig voor de gebruiker en
tevens valt uit de bedragen af te leiden of de data betrouwbaar is.
Ook opvallend is dat het merendeel van de ondernemingen die het onderliggend
resultaat heeft vermeld dit ook per segment
toelicht. In het onderdeel segmentatie wordt
extra informatie gegeven met betrekking tot het
behaalde resultaat per land of per industrie.
4.3 Trend
Nu de belangrijkste data over 2014 bekend zijn, worden eerdere jaren in
behandeling genomen. Op basis van de resultaten uit de vorige paragraaf wordt
gekeken hoe consistent de toepassing is van de alternatieve indicatoren vanaf
het jaar 2010 en of gesproken kan worden over een trend. De term trend heeft
meerdere definities, maar in dit onderzoek wordt uitgegaan van de volgende:
‘Als een koers zich gedurende een langere tijd in een bepaalde, duidelijke richting
beweegt spreekt men van een trend’ (Encyclo, 2015).
In dit geval is de langere tijd de periode van 2010 tot en met 2014 en zal de
richting het toenemende of juist afnemende gebruik zijn van de alternatieve
indicatoren. Bij het onderzoeken van de trend wordt dezelfde volgorde gebruikt
als eerder zodat eerst gekeken wordt naar de vermelding door de onderneming
27
OndernemingenAegonAholdGemaltoINGKPNOCIRandstadReed ElsevierTNTWolters-Kluwer
zelf, vervolgens de winst en verliesrekening en afsluitend de vastgestelde
indicatoren.
Non-GAAP volgens de onderneming.
De jaren 2010 tot en met 2013 zijn op dezelfde wijze onderzocht als 2014. De
uitkomsten hiervan staan in tabellen 12 en 13. De ondernemingen die de
alternatieve indicatoren specifiek vermeldden in 2014 hebben dat op een paar
uitzonderingen na ook de voorgaande jaren gedaan. 3 ondernemingen (Delta
Lloyd, Shell en Vopak) hebben in 2014 voor het eerst de alternatieve indicatoren
specifiek vermeld. Dit zijn niet erg opvallende resultaten en het geeft aan dat
meer ondernemingen het nut zien van het expliciet vermelden van de
alternatieve indicatoren. Een opvallende uitkomst is van de onderneming KPN,
die alleen in 2010 melding maakte van het gebruik van de alternatieve
indicatoren en in de andere jaren niet. Dit is opvallend aangezien KPN in 2014
wel de netto schuld heeft vermeld zoals blijkt uit tabel 11.
Ook bij de genoemde indicatoren zijn de resultaten niet opvallend en komen
overeen met de ondernemingen. De meest vermelde indicatoren in 2010 tot en
met 2013 zijn dezelfde als in 2014 met stabiele aantallen. Alleen in minder
genoemde indicatoren uit 2014 zijn afwijkingen te vinden. Dit gaat dan over een
onderneming die het ene jaar de indicator wel vermeld en het andere jaar niet.
Hieruit valt te concluderen dat de ondernemingen die non-Gaap indicatoren
specifiek vermelden dit consistent doen en dan vooral de meest voorkomende
indicatoren. Van een echte trend is geen sprake.
De winst-en-verliesrekening.
Binnen de winst-en-verliesrekening wordt gekeken naar de consistentie in het
toepassen van de twee gevonden indicatoren: ‘Diluted’ winst per aandeel en het
dividend per aandeel. De resultaten staan gegeven in tabellen 14 en 15.
Allereest de ‘diluted’ winst per aandeel. Één onderneming is toegevoegd aan de
lijst, TNT, die alleen in 2010 deze indicator vermeldde. Alle ondernemingen die
28
in 2014 de diluted winst per aandeel vermeldden, hebben dit ook in 2013, 2012
en 2011 gedaan. In 2010 hebben slechts 2 van deze ondernemingen deze
indicator niet vermeld. Deze resultaten geven aan dat het gebruik van de Diluted
winst per aandeel consistent is en dat geen sprake is van een grote stijging of
daling in het gebruik. Dit betekent dat van een trend geen sprake is.
Het aantal bedrijven die het dividend per aandeel vermelden is gestegen met 3
ondernemingen. Dit zijn TNT (2010), Boskalis (2010) en Aegon (2011 & 2012).
In 2010 hebben 7 ondernemingen het dividend per aandeel genoemd, in 2011
waren dit 9 ondernemingen, in 2012 is het aantal gestegen naar 11 en in 2013 is
dit aantal gelijk gebleven. Wanneer gekeken wordt naar het merendeel van de
bedrijven in de tabel zou geconcludeerd kunnen worden dat in de jaren 2010 tot
2014 een lichte trend heeft plaatsgevonden, maar doordat het aantal in 2014
gelijk is aan het aantal uit 2012 en 2013 is er uiteindelijk geen sprake van een
daadwerkelijke trend.
Autonome groei.
De resultaten met betrekking tot de autonome groei staan gegeven in tabel 16. In
de tabel staan normale percentages, percentages met een sterretje, minnetjes en
x’en. De normale percentages zijn de cijfers van de autonome (omzet)groei die
een onderneming vermeld in de jaarrekening. Bij slechts 2 ondernemingen
wordt deze over de gehele periode consistent vermeld.
De percentages met een sterretje gaat over de autonome groei van de sales van
een onderneming. Dit zijn wat hogere percentages, maar slechts 1 onderneming
vermeld deze in plaats van een autonome (omzet)groei.
De minnetjes geven aan dat geen autonome groei vermeld is gerelateerd aan het
resultaat en de x’en geven aan dat de onderneming wel de autonome groei
weergeeft in de jaarrekening, maar niet voor het gehele bedrijf. Dit is
bijvoorbeeld de autonome groei voor een sector binnen een onderneming.
Dat in de tabel verschillende soorten zijn onderscheiden van de weergave van de
autonome groei zegt veel over de consistentie van de toepassing. Slechts een
paar bedrijven zijn consistent wat opmerkelijk is aangezien deze bedrijven ook
negatieve groeiresultaten weergeven. Dit zou een aanleiding kunnen zijn om de
29
autonome groei dan juist achterwege te laten. Van een trend is daardoor ook
geen sprake.
Netto schuldpositie.
De netto schuld werd in 2014 al door het merendeel van de ondernemingen
vermeld in de jaarrekening en dat is in de andere jaren hetzelfde gebleven. Alle
ondernemingen die de netto schuld vermeldde in 2014 hebben dit ook in 2010
tot en met 2013 gedaan10. De toepassing is dus zeer consistent en doordat het
dezelfde ondernemingen zijn is geen sprake van een trend.
Wat betreft de ratio’s zijn de resultaten als volgt.
Ratio 2010 2011 2012 2013 Aantal x vermeld 2014Netto Schuld/ EBITDA 9 8 8 9 9Netto Schuld/ Eigen vermogen (+ netto schuld) 8 7 7 7 7
Ook hier is de toepassing consistent te noemen en zijn de bedrijven die de ratio’s
gebruiken overeenkomend door de jaren heen.
Onderliggend resultaat
Bij het onderliggend resultaat geen verrassende uitkomsten. De resultaten staan
in tabel 18 en in vergelijking met 2014 zijn geen ondernemingen toegevoegd.
Één onderneming heeft voor 2014 geen onderliggend resultaat vermeld en één
onderneming heeft voor 2012 geen onderliggend resultaat vermeld. Buiten deze
twee ondernemingen is het gebruik van de indicator onderliggend resultaat
consistent. Doordat in 2012 en in 2014 één onderneming meer gebruik maakte
van deze indicator is de toepassing dus toegenomen. Dit zou een minuscule trend
kunnen zijn, maar waarschijnlijk is dit geen significante toename.
10 De term onbekend in de tabel geeft aan dat de jaarrekening van het desbetreffende jaar en onderneming niet gevonden is.
30
4.4 Conclusie
Uit alle resultaten is de belangrijkste conclusie dat 23 van de 24 behandelde
ondernemingen gebruik maken van alternatieve prestatie indicatoren. Dit geeft
aan dat het een veelbesproken onderwerp is met een reden.
Het vermelden van de indicatoren gebeurt niet overal op dezelfde manier en ook
binnen dit onderzoek is onderscheid gemaakt. Eerst is onderzocht welke
bedrijven zelf al aangeven of ze gebruik maken van de Non-GAAP indicatoren. De
helft van de ondernemingen geeft zelf al aan gebruik te maken van de
alternatieve indicatoren. Bij deze vermelding geven de ondernemingen aan dat
het gaat om Non-GAAP indicatoren die de volgens IFRS voorgeschreven
indicatoren niet vervangen maar alleen zorgen voor een duidelijker beeld van de
financiële situatie. Vervolgens is gekeken naar de afgelopen jaren en hieruit blijkt
dat het vermelden van het gebruik van alternatieve indicatoren consistent wordt
toegepast, maar van een trend in het vermelden is geen sprake.
Nadat gekeken is welke ondernemingen het zelf vermelden, is onderzocht binnen
de winst-en-verliesrekening welke alternatieve indicatoren vermeld worden. Uit
een vergelijking tussen tabel 6 en de winst-en-verliesrekening van de
ondernemingen kwamen twee indicatoren naar voor: ‘Diluted’ winst per aandeel
en het dividend per aandeel. De ‘diluted’ winst per aandeel kwam in 19 van de 24
ondernemingen terug, terwijl het dividend per aandeel door 11 ondernemingen
vermeld wordt. In het geval van de ‘diluted’ winst per aandeel is de toepassing
consistent maar geen sprake van een trend. In de jaren 2010 tot en met 2013 is
bij het dividend per aandeel wel een lichte stijging geweest, maar doordat in
2014 het aantal gelijk is gebleven is van een trend geen sprake.
Buiten de winst-en-verliesrekening is gekozen voor vastgestelde indicatoren.
Deze indicatoren zijn volgens eerder onderzoek het meest nuttig voor de
gebruiker (AFM, 2014). De vastgestelde indicatoren zijn de Autonome groei, de
netto schuldpositie en het onderliggende resultaat.
De Autonome groei is de groei van een onderneming die zelfstandig wordt
behaald. Deze indicator wordt door slechts 6 ondernemingen vermeld en heeft
de afgelopen jaren ook geen consistente vermelding gekregen door de
ondernemingen. De oorzaak hiervan kan zijn dat ondernemingen geen negatieve
signalen willen afgeven. Opvallend in het onderzoek naar de trend is dat de
31
ondernemingen die de indicatoren wel consistent vermelden, ook negatieve
groeicijfers vermelden.
De netto schuldpositie wordt in tegenstelling tot de autonome groei vaak
vermeld. De netto schuld is alle rentedragende schulden minus de liquide
middelen. 18 van de 24 ondernemingen plaatsen de netto schuld in de
jaarrekening. De netto schuld wordt regelmatig samen vermeld met ratio’s als
netto schuld gedeeld door het eigen vermogen of EBITDA. Deze ratio’s geven de
solvabiliteit weer van een onderneming. Het vermelden van zowel de netto
schuld als de ratio’s gebeurt zeer consistent en ook hier is geen sprake van een
trend.
Het onderliggend resultaat is een aangepaste versie van het resultaat. Meestal is
de aanpassing zo dat het resultaat onafhankelijk is van variabele marktfactoren
en inkomen buiten de normale bedrijfsvoering, waardoor het voor gebruikers
makkelijk te zien is hoe de onderneming zelf presteert. 10 ondernemingen
vermelden deze indicator en dit is een lichte stijging ten opzichte van 2011.
32
Hoofdstuk 5: Motieven & Verband
5.1 Inleiding
In het vorige hoofdstuk is gebleken dat bijna alle ondernemingen alternatieve
indicatoren vermelden in de jaarrekening. Dit is niet verplicht volgens de wet en
regelgeving waardoor andere motieven een rol spelen. In dit hoofdstuk wordt
onderzocht of de ondernemingen motieven geven voor het gebruik van
alternatieve indicatoren en wat deze motieven zijn. Buiten de redeneringen van
de ondernemingen kunnen nog meer theorieën een rol spelen. In hoofdstuk 2 is
de theorie van het institutioneel isomorfisme van Dimaggio & Powell (DiMaggio
& Powell, 1983) besproken en in dit hoofdstuk wordt onderzocht of deze theorie
toepasbaar is op het gebruik van alternatieve indicatoren en vooral de motieven
van alternatieve indicatoren.
Allereerst wordt gekeken naar andere onderzoeken om te kijken wat veel
voorkomende motieven zijn voor het vermelden van de alternatieve indicatoren
Vervolgens worden de jaarrekeningen van de ondernemingen onderzocht op
motieven of toelichtingen bij het vermelden van de alternatieve indicatoren.
Vervolgens wordt het Institutioneel isomorfisme toegepast op de
ondernemingen in dit onderzoek. Op deze manier wordt onderzocht of een
verband bestaat tussen de theorie en het vermelden van de alternatieve
indicatoren. De ondernemingen worden onderverdeeld in verschillende groepen
om zo een verband te vinden tussen de motieven van ondernemingen en de
theorie.
5.2 Motieven
Aangezien niet alle ondernemingen zelf vermelden dat gebruik gemaakt wordt
van alternatieve indicatoren in de jaarrekening geven ook niet alle
ondernemingen motieven hiervoor. De ondernemingen die behandeld worden
33
zijn de ondernemingen die zelf aangeven dat ze gebruik maken van alternatieve
indicatoren. In hoofdstuk 4 is aangetoond dat het in 2014 gaat om 12 bedrijven.
Bij deze 12 bedrijven wordt onderzocht welke motieven vermeld staan in de
jaarrekening met betrekking tot het gebruik van de alternatieve indicatoren.
Voordat dit gebeurt wordt eerst gekeken naar andere onderzoeken en welke
motieven bekend zijn met betrekking tot het vermelden van alternatieve
indicatoren.
In voorgaande onderzoeken wordt onderscheid gemaakt tussen twee doelen van
de alternatieve indicatoren. Namelijk het geven van extra informatie en het
opportunistisch weergeven van de resultaten. Uit onderzoek uit 2013 blijkt dat
een verband bestaat tussen voorspellingen van analisten en het vermelden van
alternatieve indicatoren. De conclusie is dat de vrijheid voor managers in het
vermelden van alternatieve indicatoren gebruikt wordt om te voldoen aan de
verwachtingen van de analisten (Doyle, Jennings, & Soliman, 2013). Uit een
eerder onderzoek uit 2005 was al gebleken dat managers alternatieve
indicatoren opportunistisch weergeven door kosten aan te passen waardoor
resultaten beter voor de dag komen (Bowen, Davis, & Matsumoto, 2005).
Ook met betrekking tot transitorische posten is onderzoek gedaan naar de
achterliggende motieven van managers voor het vermelden van alternatieve
indicatoren. In het geval van transitorische posten zijn alternatieve indicatoren
namelijk informatiever dan de GAAP indicatoren. In dit geval is het vermelden
vooral bedoeld om te informeren, desondanks vermeldt een significant deel van
de ondernemingen alternatieve indicatoren wanneer het beeld voor de gebruiker
positief beïnvloed wordt (Curtis, McVay, & Whipple, 2013). Een ander artikel zet
verschillende motieven, zowel informatief als opportunistisch, tegenover elkaar.
Samengevat geven ze de volgende motivaties;
Informatief:
- Doordat de alternatieve indicatoren vaak aanpassingen zijn van normale
indicatoren bestaat een hoge overlapping tussen de twee en geven ze
extra informatie.
- In sommige gevallen (zoals transitorische posten) zijn alternatieve
indicatoren relevanter voor een goede weergave dan normale
34
indicatoren. Ook met betrekking tot voorspellingen is dit het geval
(Young, 2014).
Opportunistisch:
- Alternatieve indicatoren worden vaak gebruikt wanneer de normale
indicatoren negatieve resultaten weergeven, zoals een negatieve groei.
Een alternatieve vorm van de groei zou dan een positief resultaat kunnen
weergeven (Young, 2014)
De voorgaande onderzoeken hebben mogelijke motieven gegeven, nu wordt
gekeken of de ondernemingen zelf een motivatie vermelden. In tabel 19 staan de
ondernemingen met hun gegeven motivatie en of toelichting bij de vermelding
van de alternatieve indicatoren. Wat opvalt is de oppervlakkigheid van de
toelichtingen. Het zijn standaard teksten zonder diepere inhoud en bij een aantal
bedrijven ontbreekt een motivatie. Als uitgegaan wordt van deze verklaringen
kan geconcludeerd worden dat de motivatie vooral bedoeld is om een beter
inzicht te geven in de performance van de onderneming. Dit is logisch, want geen
enkele onderneming gaat vermelden dat de alternatieve indicatoren gebruikt
worden om beter voor de dag te komen. Dit is ook lastig te achterhalen. Wel kan
sprake zijn van overname gedrag. Bijvoorbeeld in het geval van Aegon waar in de
toelichting staat dat vergelijkbare ondernemingen gelijksoortige alternatieve
indicatoren vermelden.
5.3 Verband
In dit onderdeel wordt het verband onderzocht tussen de alternatieve
indicatoren, de motieven en het institutioneel isomorfisme. Per vorm van
isomorfisme zal bekeken worden of een overeenkomst bestaat tussen de
resultaten en het isomorfisme.
Coercive isomorfisme
35
Het zogenaamde dwang isomorfisme ontstaat door wet en regelgevingen of
andere soorten van druk die uitgeoefend worden op de ondernemingen. In dit
geval gaat het onderzoek over alternatieve indicatoren en is een wet en
regelgeving juist wat ontbreekt. Een externe druk die uitgeoefend wordt is dat
alternatieve indicatoren een steeds grotere rol gaan spelen. In hoofdstuk 4 is al
aangetoond dat vrijwel iedere onderneming gebruikt maakt van de alternatieve
indicatoren, maar dat slechts de helft het specifiek vermeld. De vermelding is de
afgelopen jaren wel toegenomen al was dat minimaal. De verwachting is dat in de
toekomst nog meer gericht gekeken gaat worden naar de alternatieve
indicatoren en mocht een wet of regelgeving ontstaan, zal dit een vorm coercive
isomorfmise opleveren.
Mimetic isomorfisme
Deze vorm komt voort uit onzekerheid en is toepasselijk bij dit onderzoek. Ook
nu wordt weer gewezen op de ontbrekende wet en regelgeving, wat leidt tot
onzekerheid. In dit geval zouden volgens de theorie ondernemingen zichzelf
spiegelen aan andere ondernemingen. Het duidelijkste bewijs dat dit gebeurt is
de motivatie van Aegon, die beschrijft dat in de jaarrekeningen van
concurrerende bedrijven soortgelijke alternatieve indicatoren gebruikt worden.
Tevens wordt beschreven in de theorie dat het nabootsende gedrag veroorzaakt
kan worden door consultancy of accountancybureaus. Dit zou in dit geval
betekenen dat ondernemingen met dezelfde accountants dezelfde motieven
gebruiken voor de alternatieve indicatoren. In de volgende tabel staan de
accountantsbureaus die gebruikt zijn door de ondernemingen.
PWC EY KPMGAhold Delta Lloyd HeinekenGemalto ING PhilipsShell UnileverTNT Wolter KluwerAegonVopak
36
Door de gegevens uit deze tabel vervolgens te combineren met tabel 19 blijkt dat
onder PWC en EY geen verbanden te vinden zijn tussen de motivaties van de
ondernemingen. Onder KPMG is een klein verband te vinden, doordat de
motivatie vrij standaard is en neerkomt op het vergroten van de begrijpelijkheid.
Duidelijke verbanden zijn in het geval van de accountantsbureaus niet aan te
wijzen.
Normatief isomorfisme
Het normatieve isomorfisme komt dus voor door professionalisering. De theorie
geeft hier twee vormen van: door opleiding en door de netwerken. In dit
onderzoek speelt de eerste vorm geen rol, maar de professionele netwerken
kunnen zeker invloed hebben. Hier kunnen de professionele netwerken
aangeduid worden als de sectoren waarin de ondernemingen werkzaam zijn. In
tabel 5 staan alle ondernemingen gegeven met bijbehorende sector en in de tabel
hieronder zijn de ondernemingen die alternatieve indicatoren zelf specifiek
aangeven nogmaals verdeeld per sector.
Detailhandel/vervoer Financiële Dienstverlening Energie/elektriciteit Bouw/industrieAhold Delta Lloyd Gemalto VopakHeineken ING PhilipsTNT Aegon ShellUnileverWolters Kluwer
Bij het vergelijken van de twee tabellen vallen gelijk wat zaken op. Namelijk dat
alle ondernemingen binnen de sectoren Financiële Dienstverlening en
Energie/Elektriciteit: de alternatieve indicatoren zelf aangeven in de
jaarrekening. In het geval van Detailhandel/Vervoer ontbreekt slechts 1
onderneming. Dit geeft aan dat ondernemingen binnen deze sectoren het belang
zien van het vermelden van alternatieve indicatoren, of zoals de theorie van
institutioneel isomorfisme zegt overname gedrag vertonen binnen de
37
professionele netwerken. Ook hier geeft de motivatie van Aegon aan dat de
theorie in dit geval toepasbaar is.
In het geval van de Bouw/Industrie sector, dus alleen de onderneming Vopak, is
2014 het eerste jaar dat de alternatieve indicatoren specifiek vermeld worden. In
de toekomst moet blijken of andere ondernemingen in die sector dit over gaan
nemen.
5.5 Conclusie
In dit hoofdstuk is een verband tussen de alternatieve indicatoren, de motieven
en het institutioneel isomorfisme onderzocht. Allereerst is gekeken naar eerdere
onderzoeken en welke motieven daar genoemd worden voor het gebruik van
alternatieve indicatoren. Hieruit blijkt dat twee soorten motieven een rol spelen,
namelijk informatieve motieven en opportunistische motieven. De informatieve
motieven zijn bedoeld om te informeren en de opportunistische motieven om
een beter beeld te geven dan werkelijk van de onderneming. De voorgaande
onderzoeken gingen dan ook veel dieper in op dit onderwerp, want uit de
jaarrekeningen van de ondernemingen bleken de motieven oppervlakkig,
standaard en in sommige gevallen ontbrak de motivatie. Een andere
achterliggende gedachte voor het vermelden is overname gedrag. In dit
onderzoek was het wel mogelijk om dit te onderzoeken en voor dit overname
gedrag is het institutioneel isomorfisme gebruikt.
De theorie van het institutioneel isomorfisme is in hoofdstuk 2 reeds verklaard.
In dit hoofdstuk is voor elke vorm van isomorfisme bekeken of het toepasbaar is
op de situatie. In het geval van coercive is dit niet zo, aangezien het knelpunt van
de alternatieve indicatoren is dat een wet-en regelgeving ontbreekt. In het geval
van mimetic en normatief isomorfisme is wel een verband gevonden. Mimetic
komt voort uit onzekerheid die in dit geval ontstaat door het ontbreken van een
wet-en regelgeving. Onzekerheid is een reden waarom ondernemingen zich gaan
spiegelen aan andere ondernemingen, zoals in het geval van Aegon. Onder
mimetic vallen ook oorzaken als isomorfisme door het gebruik van eenzelfde
accountantsbureau, maar dit verband was niet vast te stellen aan de hand van de
data. Normatief isomorfisme komt voort uit professionalisering en in dit geval
door professionalisering via netwerken van de onderneming. Voor de netwerken
38
is gekeken naar de sectoren waarin de ondernemingen werkzaam zijn en uit de
resultaten bleek dat binnen bepaalde sectoren of vrijwel alle ondernemingen de
alternatieve indicatoren vermelden, of dat slechts een enkele onderneming deze
vermelding maakt. Het verband dat ondernemingen binnen een sector de
vermelding maken, duidt op normatief isomorfisme.
Hoofdstuk 6: Samenvatting & Conclusie
6.1 Samenvatting
Om de performance van een onderneming te bepalen wordt gekeken naar de
financiële prestatie indicatoren. Binnen de prestatie indicatoren bestaat een
onderscheid tussen de indicatoren voorgeschreven door de General Accepted
Accounting Principles (GAAP) en de overige indicatoren. De overige indicatoren
worden ook wel aangeduid als alternatieve financiële indicatoren en het is in
tegenstelling tot bij de GAAP indicatoren niet verplicht deze op te nemen in de
jaarrekening. Voor de alternatieve indicatoren ontbreekt een wet en regelgeving,
waardoor het vermelden van deze indicatoren ook kan leiden tot een vertekend
beeld in plaats van de gebruiker extra te informeren. In dit onderzoek wordt
bekeken welke Nederlandse beursgenoteerde bedrijven maken van de
alternatieve indicatoren. Tevens wordt onderzocht of hier een trend in is te
vinden en wat de motieven hiervoor zijn.
De GAAP indicatoren zijn dus indicatoren voorgeschreven door de wet en
regelgeving. In Nederland is dat Raad van de Jaarverslaggeving. De RJ maakt
gebruik van modellen voor de winst-en-verliesrekening waarin exact vermeld
staat wat opgenomen moet worden in winst-en-verliesrekening. Voor
beursgenoteerde bedrijven moet ook gekeken worden naar IFRS. Onder IFRS
bestaan alleen een aantal vaste posten die vermeld moeten worden. Van een
alternatieve indicator is sprake wanneer het niet voldoet aan de gestelde eisen
van RJ of IFRS. Alternatieve indicatoren zijn voor een groot deel ook afgeleiden
van GAAP indicatoren en zijn vooral te vinden in de winst-en-verliesrekening.
39
Daarnaast wordt gebruik gemaakt van op zichzelf staande alternatieve
indicatoren, deze zijn vooral te vinden in de toelichting.
Naast de RJ en IFRS zijn nog twee regelgevende instanties van belang voor
Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen. In Nederland is dit de AFM, een
toezichthoudend orgaan met als doel dat de financiële markten optimaal
functioneren. De AFM heeft in het geval van de alternatieve indicatoren de taak
om misbruik tegen te gaan. De andere instantie is het IASB, het orgaan wat de
IFRS standaarden ontwikkeld. De IASB ziet de voordelen van de alternatieve
indicatoren, maar is vooral voorzichtig ten opzichte van eventueel misbruik.
Van alle Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen is slechts een enkele
onderneming die geen gebruik maakt van alternatieve indicatoren in de
jaarrekening. Binnen het onderzoek is onderscheid gemaakt tussen
ondernemingen die zelf het gebruik vermelden en ondernemingen die dit niet
doen. De helft van de ondernemingen vermeldt het zelf, maar hierin is geen trend
te ontdekken. Bij de ondernemingen die het niet zelf vermelden is gekeken naar
de winst-en-verliesrekening en vastgestelde indicatoren op basis van eerder
onderzoek. Binnen de winst en verliesrekening kwamen twee indicatoren naar
voor: Diluted winst per aandeel en het dividend per aandeel. De vastgestelde
indicatoren zijn:
Autonome groei; door 25% van de ondernemingen vermeldt, maar dit
gebeurde niet consistent de afgelopen jaren. Dit is de groei die door
ondernemingen zelfstandig wordt behaald, dus exclusief acquisities.
Netto Schuldpositie; door 75% van de ondernemingen consistent
vermeldt. Dit zijn alle rentedragende schulden minus de liquide middelen.
Onderliggend resultaat; ongeveer 50% van de ondernemingen vermeld
een aanpassing op het behaalde resultaat. Dit is een lichte stijging ten
opzichte van eerdere jaren.
De motieven van de ondernemingen voor het vermelden van de alternatieve
indicatoren zijn standaard en oppervlakkig. Hier valt geen duidelijke conclusie
uit te trekken. Uit eerdere onderzoeken kwam een onderscheid tussen twee
soorten motieven, namelijk informerende en opportunistische. Deze
onderzoeken zijn veel dieper ingegaan op de motieven waar dit onderzoek zich
vooral heeft geconcentreerd op het gebruik. Wel is gekeken naar een ander
40
mogelijk motief voor het vermelden van de alternatieve indicatoren. Dit is
namelijk het overname gedrag aan de hand van het institutioneel isomorfisme.
Samengevat gaat het bij de theorie van het institutionele isomorfisme om
kopieergedrag van ondernemingen. Dit gedrag heeft 3 soorten oorzaken
namelijk ‘coercive’, ‘mimetic’ en normatief. Anders gezegd gebeurt het
dwangmatig, door onzekerheid of door professionalisering.
Voor elke vorm van isomorfisme is bekeken of het toepasbaar is op dit
onderzoek. In het geval van coercive is dit niet zo, aangezien het lastige van de
alternatieve indicatoren zit in het feit dat wet en regelgeving ontbreekt. In het
geval van mimetic en normatief isomorfisme kan wel een verband worden
gevonden. Mimetic komt voort uit onzekerheid die in dit geval ontstaat door het
ontbreken van een wet en regelgeving. Dit is een reden waarom ondernemingen
zich gaan spiegelen aan andere ondernemingen. Normatief isomorfisme komt
voort uit professionalisering en in dit geval door professionalisering via
netwerken van de onderneming. Voor de netwerken is gekeken naar de sectoren
waarin de ondernemingen werkzaam zijn en uit de resultaten is gebleken dat
binnen bepaalde sectoren of vrijwel alle ondernemingen de alternatieve
indicatoren vermelden, of dat slechts een enkele onderneming deze vermelding
maakt. Het verband dat ondernemingen binnen een sector de vermelding maken,
duidt op normatief isomorfisme.
6.2 Conclusie en aanbeveling
Concluderend is dat de alternatieve indicatoren bij vrijwel alle ondernemingen
een rol spelen en het onderwerp relevant is in deze tijd. Dat terwijl duidelijkheid
binnen de wet-en-regelgeving aangaande dit onderwerp ontbreekt. Doordat deze
ontbreekt bestaat ook onduidelijkheid over de motieven van het gebruik. De
ondernemingen zelf vermelden geen of een standaard motief wat de
transparantie niet ten goede komt. Het echte motief is vanuit de jaarrekening
niet af te lezen en hiervoor moet een onderzoek dieper ingaan op die kwestie.
Wel is een mogelijk motief gevonden aan de hand van het institutioneel
isomorfisme. Ondernemingen vertonen (in dit geval door onzekerheid en
professionele netwerken) overname gedrag met betrekking tot het vermelden
van de alternatieve indicator. Hierin ontbreekt het in het onderzoek aan diepte
41
wat betreft de motieven, dit is iets waar in de toekomst meer aandacht aan
besteed kan worden.
De aanbeveling na dit onderzoek is dat weldegelijk een wet en regelgeving
ontwikkeld moet worden omtrent de alternatieve indicatoren. Dit omdat het
gebruik hoog is maar niet altijd om de juiste redenen. Met de wet en regelgeving
kan dit gereguleerd worden en zorgen voor extra informatie voor de gebruikers.
Ook zou het de vergelijkbaarheid tussen ondernemingen vergroten wanneer
standaarden worden vastgesteld over de alternatieve indicatoren. Op dit
moment worden indicatoren als aangepast inkomen bewerkt op verschillende
manieren terwijl het voor de vergelijkbaarheid en transparantie een stuk beter is
wanneer het op gelijke wijze gebeurt.
Voor verder onderzoek is het vooral belangrijk dat de motieven worden
onderzocht en dat gekeken wordt naar de mogelijke invloed van het invoeren
van een wet en regelgeving betreffende de alternatieve indicatoren.
42
BibliografieAFM. (2014). Alternatieve financiële prestatie-indicatoren: Toezicht | Kwaliteit
Accountantscontrole & Verslaggeving. Retrieved from Amsterdam: AFM. (2015). De Autoriteit Financiële Markten. Retrieved from
http://www.afm.nl/nl-nl/over-afmBackhuijs, J. B., Blommaert, J. B. B. R. G. B. J. M. J., Bosman, R. G., & Camfferman, C.
(2004). Het jaar 2003 verslagen: onderzoek jaarverslaggeving Nederlandse ondernemingen: Kluwer.
Bowen, R. M., Davis, A. K., & Matsumoto, D. A. (2005). Emphasis on Pro Forma versus GAAP Earnings in Quarterly Press Releases: Determinants, SEC Intervention, and Market Reactions. The Accounting Review, 80(4), 1011-1038. doi:10.2308/accr.2005.80.4.1011
Brouwer, A. (2007). EXTERNE VERSLAGGEVING - Rapportage over prestaties in de Europesche Unie: Babylonische spraakverwarring? Maandblad voor accountancy en bedrijfseconomie : MAB, 81(6), 259-268.
Brouwer, A. (2013). Alternatieve winstbegrippen: zegen of zonde? Spotlight(3), 3.
Böhmer, S., Hoogendoorn, M. N., & Kruit, R. (2014). Handboek jaarrekening 2014: Kluwer.
Curtis, A. B., McVay, S. E., & Whipple, B. C. (2013). The disclosure of non-GAAP earnings information in the presence of transitory gains. The Accounting Review, 89(3), 933-958.
Deloitte. (2014). IFRS Informatiebrief. (25), 16. DiMaggio, P. J., & Powell, W. W. (1983). The Iron Cage Revisited: Institutional
Isomorphism and Collective Rationality in Organizational Fields. American Sociological Review, 48(2), 147-160. doi:10.2307/2095101
Doyle, J. T., Jennings, J. N., & Soliman, M. T. (2013). Do managers define non-GAAP earnings to meet or beat analyst forecasts? Journal of Accounting and Economics, 56(1), 40-56. doi:http://dx.doi.org/10.1016/j.jacceco.2013.03.002
Hoogervorst, H. (2015). Mind the Gap [Press release]IASB. (2015). About the IFRS Foundation and the IASB. Retrieved from
http://www.ifrs.org/About-us/Pages/IFRS-Foundation-and-IASB.aspxKnoops, C., & Backhijs, J. (2011). Keuzes en alternatieven in de presentaties van
de primaire overzichten onder IFRS. Maandblad voor accountancy en bedrijfseconomie: MAB, 85(12), 589-609.
Marseille, E., & Vergoossen, R. (2005). Het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren in persberichten. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie, 79(5), 196-205.
43
RJ. (2015). Raad voor de Jaarverslaggeving. Retrieved from http://www.rjnet.nl/
Young, S. (2014). The drivers, consequences and policy implications of non-GAAP earnings reporting. Accounting and Business Research, 44(4), 444-465. doi:10.1080/00014788.2014.900952
Bijlage
Tabel 1
44
Tabel 2.
45
Tabel 3
46
Bijlage 4.1
Bijlage 4.2
Tabel 5
Onderneming Werkzaamheden Sector1. Aalberts Industriële componenten Industrie/Bouw
47
2. Aegon Verzekeringen Financiële dienstverlening3. Ahold Detailhandel Detailhandel/vervoer4. Air France - KLM Luchtvaart Luchtvaart5. Akzo Nobel Speciale chemicaliën Industrie/Bouw6. ArcelorMittal Staal Industrie/Bouw7. ASML Halfgeleiders Industrie/Bouw8. Boskalis Baggermaatschappij Industrie/Bouw9. Delta Lloyd Financiële Dienstverlening Financiële dienstverlening10. DSM Chemicaliën Industrie/Bouw11. Gemalto Electronica Electronica/Energie12. Heineken Drank Detailhandel/vervoer13. ING Financiële Dienstverlening Financiële dienstverlening14. KPN Telecommunicatie Telecommunicatie15. OCI Meststoffen en Bouw Industrie/Bouw16. Philips Electronica Electronica/Energie17. Randstad Uitzendonderneming Uitzendonderneming18. Reed Elsevier Uitgeverij Detailhandel/vervoer19. Royal Dutch Shell Energie Electronica/Energie20. TNT Express Vervoer van documenten Detailhandel/vervoer21. Unibail-Rodamco Vastgoed Vastgoed22. Unilever Voedingsmiddelen Detailhandel/vervoer23. Vopak opslag chemische producten Industrie/Bouw24. Wolters Kluwer Uitgeverij Detailhandel/vervoer
Tabel 6
Opzet winst-en-verliesrekening.
Omzet x
Kostenpost Materiaal xKostenpost Personeelskosten xKostenpost Afschrijvingen xKostenpost Amortisatie xKostenpost Anders xTotale operationele kosten x
Operationele Winst x
Kostenpost interest xKostenpost Valuta omrekenresultaat xKostenpost Derivaten xKostenpost Pensioenen xTotale Financieringskosten x
48
Tabel 7
Non-Gaap indicator algemeen aantal x vermeldAdjusted income 6Free cash flows 3Net debt 3Comparable sales (growth) 2Gross rent 1Liquidity 1Net lease adjusted debt/EBITDAR 1Net sales local currency 1Total shareholder returns 1Operational result after tax- and non controlling interest 1EBIT (underlying) 2EBIT before exceptional items 1Net operating capital 1EBITA 1(Net) capital investment 1Underlying sales growth 1Underlying volume growth 1Core operating profit 1Core earnings per share 1Non-GAAP indicator bedrijfsspecifiek aantal x vermeldCorporate center costs 1Identical sales excl. Gasoline net sales 1Identical sales excl VAT tobacco sales 1Net consumer sales online 1
Opzet winst-en-verliesrekening.
Omzet x
Kostenpost Materiaal xKostenpost Personeelskosten xKostenpost Afschrijvingen xKostenpost Amortisatie xKostenpost Anders xTotale operationele kosten x
Operationele Winst x
Kostenpost interest xKostenpost Valuta omrekenresultaat xKostenpost Derivaten xKostenpost Pensioenen xTotale Financieringskosten x
49
Tabel 8
Alternatieve indicator BedrijfWinst per aandeel - Diluted Aalberts
AegonAholdAkzo NobelArcelorMittalBoskalisDelta LloydGemaltoHeineken
INGKPNOCIPhilipsRandstadReed ElsevierShellUnibail-RodamcoUnileverWolters Kluwer
Tabel 9
Alternatieve indicator BedrijfDividend per aandeel Aalberts
AholdAkzo NobelDelta LloydGemalto
50
HeinekenKPNPhilipsReed ElsevierUnibail-RodamcoWolters Kluwer
Tabel 10
Onderneming Percentage PlaatsAalberts 3,0% Inleiding CEOAkzo Nobel 1,0% Toelichting StrategieDSM 3,0% Inleiding CEOHeineken 3,3% Inleiding CEORandstad 3,9% Toelichting OmzetWolters Kluwer 2,0% Rapport van bestuur
Tabel 11
Onderneming Netto schuld PlaatsAkzo-Nobel € 1,606 BalansAir France - KLM € 5.410,000 Toelichting - doelstellingenAalberts € 690,000 Toelichting - KapitaalmanagementBoskalis € 2,753 Toelichting - KapitaalmanagementING € 1.500,000 Toelichting - KapitaalmanagementPhilips € 4,104 Toelichting - Non-GAAP informatieAhold € 1.311,000 Toelichting - reviewHeineken € 11,076 Toelichting - reviewOCI € 4.194,100 Toelichting - reviewRandstad € 422,000 Toelichting - reviewReed Elsevier € 3,550 Toelichting - reviewUnilever € 9,900 Toelichting - reviewVopak € 2,266 Toelichting - reviewArcelorMittal € 15,157 Toelichting - SchuldenDSM € 2,420 Toelichting - SchuldenKPN € 7.331,000 Toelichting - SchuldenShell € 23,933 Toelichting - SchuldenWolters Kluwer € 1,897 Toelichting - Schulden
Tabel 12
Onderneming 2010 2011 2012 2013 2014Ahold Ja Ja Ja Ja JaDelta Lloyd Nee Nee Nee Nee JaGemalto Ja Ja Ja Ja JaHeineken Ja Ja Ja Ja JaING Ja Ja Ja Ja JaPhilips Ja Ja Ja Ja Ja
51
Shell Nee Nee Nee Nee JaTNT Ja Ja Ja Ja JaUnilever Ja Ja Ja Ja JaAegon Ja Ja Ja Ja JaVopak Nee Nee Nee Nee JaKPN Ja Nee Nee Nee NeeWolters Kluwer Ja Ja Ja Ja Ja
Tabel 13
Non-Gaap indicator algemeen 2010 2011 2012 2013 2014Adjusted/underlying income 4 6 6 6 6Free cash flows 3 3 3 3 3Net debt 2 3 3 2 3Comparable sales (growth) 0 1 1 1 2Gross rent 0 0 1 1 1liquidity 0 1 1 0 1Net lease adjusted debt/EBITDAR 0 1 1 0 1Net sales local currency 0 0 0 0 1Total shareholder returns 0 0 0 1 1Operational result after tax- and non controlling interest 0 0 0 0 1EBIT (underlying) 3 2 2 2 2EBIT before exceptional items 1 1 1 1 1Net operating capital 1 1 1 1 1EBITA 2 1 2 1 1(Net) capital investment 0 0 0 0 1Underlying sales growth 2 2 2 2 1Underlying volume growth 1 1 1 1 1
52
Core operating profit 0 0 1 1 1Core earnings per share 0 0 1 1 1Non-GAAP indicator bedrijfsspecifiek 2010 2011 2012 2013 2014Corporate center costs 0 1 1 1 1Identical sales excl. Gasoline net sales 0 1 1 1 1Identical sales excl VAT tobacco sales 0 0 0 1 1Net consumer sales online 0 0 0 0 1
Tabel 14
Alternatieve indicator Bedrijf 2010 2011 2012 2013Winst per aandeel - Diluted Aalberts - + + -
Aegon + + + +Ahold + + + +Akzo Nobel + + + +ArcelorMittal + + + +Boskalis + + + +Delta Lloyd - - + +Gemalto + + + +Heineken + + + +ING + + + +KPN + + + +OCI + + + +Philips + + + +Randstad - + + +Reed Elsevier + + + +Shell + + + +Unibail-Rodamco + + + +Unilever + + + +Wolters Kluwer + + + +TNT express + - - -
Tabel 15
Alternatieve indicator Bedrijf 2010 2011 2012 2013 2014Dividend per aandeel Aalberts - + + - +
Ahold - + + + +
53
Akzo Nobel + + + + +Delta Lloyd - - + + +Gemalto - - + + +Heineken + + + + +KPN + + + + +Philips + + + + +Reed Elsevier + + + + +Unibail-Rodamco - - - + +Wolters Kluwer - + + + +Aegon - + + - -Boskalis + - - - -TNT + - - - -
Tabel 16
Onderneming 2010 2011 2012 2013Percentage 2014
Aalberts 12,0% 8,6% 12,0% X 3,0%Akzo Nobel - - - - 1,0%DSM 19*% 12*% x X 3,0%Heineken -2,2% X 3,9% -0,9% 3,3%Randstad 11,8% 9,0% -2,5% -1,5% 3,9%Wolters Kluwer 0,3% 0,7% 0,7% 0,7% 1,9%Unilever 4,1% 6,5% 6,9% - -Reed Elsevier 2,0% - - - -
Tabel 17
Onderneming 2010 2011 2012 2013Netto schuld 2014
Akzo-Nobel € 936,0 € 1.895,0 € 2.298,0 € 1.529,0 € 1.606,0Air France - KLM € 5.900,0 Onbekend € 5.970,0 € 5.350,0 € 5.410,0Aalberts € 593,3 € 605,6 € 541,6 € 480,0 € 690,0Boskalis € 2.716,0 € 2.926,0 € 2.973,0 € 2.798,0 € 2.753,0ING € 8.462,0 € 7.919,0 € 7.100,0 € 4.910,0 € 1.492,0Philips € 1.175,0 € 713,0 € 700,0 € 1.436,0 € 2.231,0Ahold € 737,0 € 1.088,0 € 1.360,0 € 942,0- € 1.311,0Heineken € 8.099,0 € 8.355,0 € 12.311,0 € 10.868,0 € 11.076,0OCI Onbekend Onbekend Onbekend € 3.800,0 € 4.194,1Randstad € 899,3 € 1.302,6 € 1.095,7 € 761,0 € 422,0Reed Elsevier $ 3.455,0 $ 3.433,0 $ 3.127,0 € 3.700,0 € 3.550,0Unilever € 6.668,0 € 8.781,0 € 7.355,0 € 8.456,0 € 9.900,0
54
Vopak € 1.476,4 € 1.643,7 € 1.819,1 € 1.954,5 € 2.266,0ArcelorMittal $ 19.700,0 $ 22.500,0 $ 21.800,0 $ 16.100,0 $ 15.157,0DSM € 108,0- € 318,0 € 1.668,0 € 2.420,0 € 2.420,0KPN € 11.800,0 € 11.728,0 € 12.033,0 € 9.783,0 € 7.331,0Shell € 34.381,0 € 25.883,0 € 19.204,0 € 34.866,0 € 23.933,0Wolters Kluwer € 2.035,0 € 2.168,0 € 2.086,0 € 1.988,0 € 1.897,0
Tabel 18
Ondernemingen (2014) 2010 2011 2012 2013Aegon + + + +Ahold + + + +ING + + + +KPN - - + +OCI Onbekend Onbekend - -Randstad + + + +Reed Elsevier + + + +Gemalto + + + +TNT + + + +Wolters-Kluwer + + + +
Tabel 19
Onderneming Algemene motivatie en/of toelichting
AholdBeter begrijpen van operationele en financiële performance, geen vervanging maar toevoeging op GAAP indicatoren
GemaltoVoor intern gebruik; evaluatie en het nemen van operationele beslissingen, voorspellen, vergoeding managers.
Heineken Uitleggen van de performance van Heineken.ING Geen motivatiePhilips Vergroten begrijpelijkheid van sales performance.Shell Geen motivatieTNT Geen motivatieUnilever Geen vervanging, moet apart gezien worden van GAAP indicatoren
AegonGeen standaard voor de indicatoren, vergelijkbare ondernemingen presenteren gelijksoortige non-IFRS indicatoren.
Wolters Kluwer Interne performance maatstaven voor onderliggend resultaat.
55
Vopak Proportionele consolidatie op basis van economische zeggenschap.
Delta LloydResultaat minder beïnvloed door marktvolatiliteit, betere inzage in Delta Lloyds operationele performance trends.
Appendix
Lijst van gebruikte jaarrekeningen per onderneming.Onderneming JaarrekeningenAalberts 2010 t/m 2014Aegon 2010 t/m 2014Ahold 2010 t/m 2014
Air France - KLM2010, 2012, 2013 & 2014
Akzo Nobel 2010 t/m 2014ArcelorMittal 2010 t/m 2014ASML 2010 t/m 2014Boskalis 2010 t/m 2014Delta Lloyd 2010 t/m 2014DSM 2010 t/m 2014Gemalto 2010 t/m 2014Heineken 2010 t/m 2014ING 2010 t/m 2014KPN 2010 t/m 2014OCI 2013 & 2014Philips 2010 t/m 2014Randstad 2010 t/m 2014Reed Elsevier 2010 t/m 2014Royal Dutch Shell 2010 t/m 2014TNT Express 2010 t/m 2014Unibail-Rodamco 2010 t/m 2014
56
Unilever 2010 t/m 2014Vopak 2010 t/m 2014Wolters Kluwer 2010 t/m 2014
57