Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse...

68

Transcript of Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse...

Page 1: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën
Page 2: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Holland, historisch tijdschrift

Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de His tor ische V e r e n i g i n g H o l l a n d , die voorts de reeks Hol­landse Studiën uitgeeft. De uitgave van Holland k o m t tot s tand mede dankzij financiële steun van de Sik h l i n g Regionale Gesch iedbeoefen ing N o o r d - H o l l a n d en het project Regionale Gesch iedbeoefen ing Z u i d - H o l l a n d . Hollandwordt kosteloos aan de leden toegezonden. V o o r de Hollandse Studiën ge lden spe­ciale l e d e n p r i j z e n / l e d e n k o r t i n g e n .

Redactie

D . E . M . Carasso, M . J . M . D a m e n , G . M . E . D o r r e n , K . G o u d r i a a n , G J . van H a m , I. H e i d e b r i n k , M . K e b l u -sek, E . Kreuwels , S. Langereis , J . Steenhuis, G . Va lk , G . Verhoeven , I. van der Vl i s , A . van der Zee.

Kopi j voor Holland en Hollandse Studiën te zenden aan de redactiesecretaris van H o l l a n d , drs. M . J . M . Da-m e n , H o g e w o e r d 47, 2311 H G L e i d e n , telefoon 071-5122963. D e kopij moet w o r d e n i n g e d i e n d con fo rm de r ich t l i jnen van de redactie. Deze zijn verkri jgbaar bij de redactiesecretaris. Publicat ies ter besprek ing o f a a n k o n d i g i n g i n Holland gaarne zenden aan de boekenredacteur : dr. G . Verhoeven , p / a Gemeente l i jke archiefdienst Delft, O u d e Delft 169, 2611 H B Delft , tel. 015-2602340.

Historische Vereniging Holland

D e His tor i sche V e r e n i g i n g H o l l a n d stelt z i ch ten doe l de belangste l l ing voor e n de beoefen ing van de geschiedenis van N o o r d - en Z u i d - H o l l a n d in het b i jzonder in haar regionale en lokale aspecten te be­vorderen .

Secretariaat: mevr. drs. G . J . A . M . B o l t e n , p / a Ri jksarchief i n N o o r d - H o l l a n d , K l e i n e H o u t w e g 18, 2012 C H H a a r l e m . Ledenadministratie: M . G . Rotteveel , p / a Ri jksarchief i n N o o r d - H o l l a n d , K l e i n e H o u t w e g 18, 2012 C H H a a r l e m , telefoon 023-5172700. Contributie: ƒ 5 0 , - per jaar voor gewone l eden (personen) en bui tengewone l eden ( ins te l l ingen) , n a onlvangsl van een acceptgirokaart te storten op pos tg i ro reken ing nr. 339121 ten name van de His to r i ­sche V e r e n i g i n g H o l l a n d te H a a r l e m . Zij die i n de l o o p van een kalenderjaar l i d worden , ontvangen kos­teloos de i n dat j aa r reeds verschenen n u m m e r s van Holland. Losse nummers: ƒ 7 , 5 0 , dubbe le nummers ƒ 1 5 - , ve rmeerde rd met ƒ 3 , - adminis t ra t iekosten voor een enke l nummer , ƒ 5 , 5 0 voor meerdere n u m m e r s o f voor een d u b b e l nummer . Losse n u m m e r s k u n n e n worden besteld d o o r ove rmak ing van het verschuldigde bedrag op pos tg i ro reken ing nr. 3593767 ten name van de penningmees te r van de His tor ische V e r e n i g i n g H o l l a n d , afd. ve rkoop publicat ies te Haar­l e m , o n d e r v e r m e l d i n g van het gewenste. Ho l l andse S t u d i ë n : de len i n de serie Hollandse Studiën en het Apparaat voor de geschiedenis van Holland k u n n e n op dezelfde wijze w o r d e n besteld als losse n u m m e r s van H o l l a n d . Gegevens over de publicat ies van de V e r e n i g i n g zijn regelmat ig te v inden in de rubr iek 'Verkr i jgbaar via H o l l a n d ' ach te r in het tijd­schrift.

ISSN 0166-2511

© 1999 His tor i sche V e r e n i g i n g H o l l a n d . Niets ui t deze uitgave mag, op welke wijze dan ook, w o r d e n ver­men igvu ld igd e n / o f openbaar gemaakt zonde r voorafgaande schriftelijke toes temming van de redactie.

Page 3: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Holland, historisch tijdschrift

Tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland

Eenendertigste jaargang

Dordrecht 1999

Page 4: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën
Page 5: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Jeroen Blaak

Worstelen om te overleven. De zorg om het bestaan in het Memoriaal van Hermanus Verbeeck (1621-1681)

Hermanus Verbeeck, een Amsterdammer geboren in 1621 en overleden in 1681, was een pro­ductief dichter. Hij schreef verschillende gelegenheidsgedichten, liederen, sonnetten en to­neelstukken. O f iemand ooit van zijn poëzie kennisgenomen heeft, is zeer de vraag. Er is na­melijk nooit iets van i n druk verschenen, we kennen de gedichten alleen maar in de handschriften van Verbeeck. In poët isch opzicht was Hermanus zeker niet uitzonderlijk be­gaafd. Toch zijn de twee boekbanden met zijn handschriften wel van belang, want daarin be­vindt zich namelijk ook het 'Memoriaal ofte mijn levensraijsinghe', het in dichtvorm gegoten levensverhaal van Hermanus Verbeeck. 1 Autobiograf ieën uit de 17e eeuw zijn vrij zeldzaam en egodocumenten van eenvoudige figuren zijn er helemaal weinig. 2 Het Memoriaal van Her­manus Verbeeck is bijzonder omdat het hier gaat om een vroeg voorbeeld van een Neder­landse autobiografie en omdat het geschreven is door iemand van eenvoudige komaf. Het Memoriaal biedt een zeldzame blik op het leven van een gewone man in de 17e eeuw.

Het handelen van historische individuen als Verbeeck krijgt onder historici steeds meer aandacht. De structurele benadering van de geschiedenis, die uitging van het idee dat men­selijk handelen bepaald wordt door de samenleving overkoepelende processen, heeft plaats­gemaakt voor het besef dat individu en structuur elkaar wederzijds be ïnvloeden . Het gaat in de geschiedwetenschap niet meer alleen om het beschrijven van de beperkingen die de maat­schappelijke context een individu oplegt. De aandacht richt zich nu ook op de manier waar­op mensen gebruik maken van de omstandigheden en op de mogelijkheden die de context aan de individuele mens biedt. 3 Vooral in de cultuurgeschiedenis heeft deze theoretische no­tie ingang gevonden. In de sociaal-economische geschiedenis is de individuele benadering minder in zwang. Groepen en structuren voeren bijvoorbeeld nog steeds de boventoon in het recente handboek van De Vries en Van der Woude. 4 Het economisch handelen van individu­en kan echter op steeds meer belangstelling rekenen, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de aandacht voor de rol van ondernemers in de geschiedenis. 5

Het economische leven is een belangrijk thema i n de autobiografie van Verbeeck. Hij schreef voortdurend over de zorgen in zijn bestaan, bijvoorbeeld over de problemen die hij had bij het verwerven van een inkomen. Telkens weer werd hij bezocht door tegenslagen die

1 Hermanus Verbeeck. Memoriaal ajte mijn te-ceusm/jsiaglir. Uitgave verzorgd door Jeroen Blaak (I Iilversum 1998). 2 Rudolf Dekker, '"Dat mijn lieve kinderen weten zouden Egodocumenten in Nederland van de zestiende tot de

negentiende eeuw', Opossum, 'rijdschrift vaar historische ca haushcetenschaj>j>cu ?> (1993) 5-22, aldaar 5-6. 3 Gert Dressel, Historische Antli topologie: eine liinführung (Wenen/Keulen 1996) 63-75. Peter Burke, Hislory and maal

theory (Cambridge 1992) 112. C. I.esger, 'Over het nut van huwelijk, opportunisme en bedrog. Ondernemen en on­dernemerschap tijdens de vroegmoderne tijd in theoretisch perspectief' in: C A . Davids, W. Fritschy en L.A. van der Valk (red.). Kapitaal, ondernemerschap ca beleid. Studies over economie en politiek in Nederland, Europa en Azië van 1500 tot heden. AJscheidsbundel voor prof.dr. P.W. Klein (Amsterdam 1996) 55-75, aldaar 63-64.

4 Jan de Vries en A d van der Woude, Nederland 1500-1815: de eerste ronde van moderne economische groei (Amsterdam 1995).

5 Lesger,'Over het nut', 57.

1

Page 6: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Worstelen om te overleven

zijn broodwinning verstoorden. Niet gezegend met een omvangrijk bezit, kostte het hem re­gelmatig moeite het hoofd boven water te houden. De financiële problemen deden daarnaast de reputatie van Verbeeck geen goed. Door de tegenslag voelde hij zich steeds minder geacht en dat maakte de zorg om het bestaan alleen maar moeilijker.

Door al die rampspoed op te tekenen, heeft Verbeeck ons de kans gegeven dieper door te dringen in het sociaal-economische leven van een gewone man in de 17e eeuw. Welke strate­gieën kon zo iemand volgen in de strijd om te overleven? Welke wegen stonden hem open om een bestaan op te bouwen, hoe speelde hij in op de economische, sociale of politieke om­standigheden en hoe ging hij om met tegenslag? In dit artikel volg ik Verbeeck in zijn strijd om het bestaan. Eerst kijk ik met welke achtergrond en opleiding hij deze strijd aanging. Daarna ga ik in op mogelijke hulptroepen die Verbeeck kon inschakelen. In zijn geval waren dat achtereenvolgens machtige beschermheren, het makelaarsgilde en familieleden. Alvo­rens deze thema's te behandelen, ga ik eerst in op de bron van dit verhaal: het Memoriaal .

Memoriaal ofte mijn levensraijsinghe

Het handschrift van de autobiografie bevindt zich, samengebonden met het andere dichtwerk van Verbeeck, in de Stadsbibliotheek van Haarlem. De verzameling bestaat uit twee boekbanden en draagt de titel 'Poëzy'." Hermanus legde zijn levensverhaal vast in ruim 7000 dichtregels, in to­taal ruim 180 pagina's in het handschrift. Hij schreef het gedicht in alexandrijnen, een metrum dat in de toenmalige dichtkunst in hoog aanzien stond. Het Memoriaal bestaat uit vijf delen en op de titelpagina's die aan de delen vooraf gaan, wordt onder andere de eerste regel uit het ze­vende hoofdstuk van het bijbelboekjob geciteerd: Vita hominis est milita super terram, oftewel: het leven van de mens op aarde is een strijd. Daarnaast sluiten drie van de vijf delen af met Verbeecks lijfspreuk: Meliormors vita, wat zoveel wil zeggen als: liever de dood dan het leven.

Zoals gezegd zijn 17e-eeuwse autobiograf ieën zeldzaam. Eigentijdse voorbeelden zullen Hermanus bij het schrijven van zijn levensverhaal niet voor ogen hebben gestaan. Inspiratie­bronnen die hij expliciet noemde, waren het bijbelboek Job en werk van Augustinus. Diens Belijdenissen, hé t grote voorbeeld voor schrijvers van egodocumenten, noemde Verbeeck niet in het Memoriaal , maar dat hij het werk gelezen had, blijkt uit de Waarschouwinghe' die voorafgaat aan lofzangen op zijn ouders. De grootste invloed onderging Verbeeck echter van het verhaal van Job. U i t het Memoriaal blijkt heel duidelijk dat Verbeeck zich sterk identifi­ceerde met deze bijbelse figuur. Het verhaal van de man die door G o d in ellende gestort wordt, wiens staat eerst geacht, maar later bespot wordt, was Verbeeck als het ware op het lijf geschreven. Ook hem overkwam niets dan ellende en ook zijn naam werd van dag tot dag minder geacht. Althans, zo voelde hij dat. En net als Job beklaagde Verbeeck zich erover bij God. Maar G o d had Zijn eigen plan en stelde Verbeeck op de proef. Hij kastijdde hem, maar wel met een bepaald doel, namelijk om hem gelukkig te maken. Want dat was de grootste ze­kerheid voor Verbeeck: in het hiernamaals zou hij beloond worden voor zijn geduldig door­stane ellende.

Dan troost mij in den Heer, die door Zijn godtlijck weesen aanwijsing doet, door Job zijn lesze door te leesen,

6 Stadsbibliotheek Haarlem, handschrift 187 A4 en A5.

4

Page 7: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

W o r s t e l e n o m te o v e r l e v e n

Yfb. 1. Pag ina ui t het M e m o r i a a l van H e r m a n u s Verbeeck. Stadsbibl iotheek H a a r l e m (overgenomen tit: Memoriaal ofle mijn leven.sraij.sing/ie, zie noo t 1).

3

Page 8: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Worstelen om te overleven

die schrijft met weinig r eên 'het leven van den mensch op aarden is een strijt', dus neem et na Zijn wensch. Mijn troost dan lijden is, waarin ic zal verbeiden, totdat den A l mij daar, als Job, eens zal uijt leiden. '

De lijfspreuk van Hermanus, Melior mors vita, is in dit perspectief een begrijpelijke keus. De grote overeenkomst die Verbeeck tussen zichzelf en Job zag, deed hem ongetwijfeld besluiten zijn leven in de vorm van een klaagzang te beschrijven. Dat betekent dat we niet veel opwek­kende gebeurtenissen hoeven te verwachten. Het Memoriaal is voornamelijk een aaneen­schakeling van rampen: natuurrampen, economische tegenslag, ziekte en minachting door familie. Enerzijds was dit het gevolg van het imiteren van Job, anderzijds is het een afspiege­l ing van Verbeecks levensvisie. De tegenslagen die hem overkwamen, kregen juist door het bij­belboek voor Verbeeck een zinvolle betekenis. Leven en literatuur waren onlosmakelijk met elkaar verbonden, zo merkte hij zelf op in zijn Memoriaal: 'want al mijn leven is, gelijck mijn temaa's woorden / een dagelijksze strijd, en anders ic niet hoorden. ' 8

Daarnaast speelde Verbeecks eergevoel een grote rol bij het schrijven van zijn levensver­haal. Iemands reputatie was in de 17e eeuw van groot belang. De cultuur was er vooral één van schaamte, waarin een persoon gemaakt of gebroken werd door de naam die hij bij ande­ren had. Iemand die bekend stond als oneervol kon het in sociaal opzicht wel vergeten. De eer kon door allerlei factoren beïnvloed worden: seksuele handelingen, de financiële situatie waarin iemand verkeerde, het beroep dat hij uitoefende of het gedrag van familieleden. Openbaarheid was hierbij essentieel. Zolang oneervolle handelingen binnenskamers bleven, was er niets aan de hand. Het had pas gevolgen voor de reputatie wanneer een zaak naar bui­ten toe bekend werd. 9 Het voorkomen van schande en opspraak bepaalde ook het handelen van Verbeeck. Bij al zijn doen en laten was hij er zich voortdurend van bewust niet in opspraak te geraken. Wanneer het financieel wat minder ging probeerde hij dit niet naar buiten toe te laten merken, wat echter niet altijd lukte. Minacht ing viel hem daarom regelmatig ten deel en mede om dit tegen te gaan zou hij weieens zijn Memoriaal geschreven kunnen hebben. In zijn autobiografie laat Hermanus namelijk niet na te benadrukken dat de achteruitgang niet zijn eigen schuld was. Het waren rampen en onvoorziene gebeurtenissen waardoor hij ver­armde. Als persoon was hij dus nog net zo betrouwbaar als voorheen en dit beeld probeerde hij in zijn autobiografie over te brengen.

We weten niet welk publiek Verbeeck hierbij voor ogen stond. Hij schreef niet voor wie het Memoriaal bedoeld was, dus daar kunnen we alleen maar naar gissen. Het zal in de eerste plaats waarschijnlijk met het oog op Verbeecks nageslacht geschreven zijn. De meeste schrij­vers van egodocumenten stelden hun leven voor htm kinderen op schrift.1" De dochters van Verbeeck hebben het verhaal zeker gelezen, want het handschrift was later in bezit van Ver­beecks schoonzoon Simon Schijnvoet." Mogelijk was het Memoriaal daarnaast ook bedoeld

7 V e r b e e c k , Memoriaal, 118-119.

8 I b i d e m , 188.

9 O v e r eer : L o t t e v a n d e P o l , Het A msterdams hoerdom. Prostitutie in /ie zeventiende en achttiende'eeuw ( A m s t e r d a m 199b) 67-

9 8 . H e r m a n R o o d c n b u r g , ' E e r e n o n e e r t en t i jde v a n d e R e p u b l i e k : e e n t u s s e n b a l a n s 1 . Volkskundig hulletin 22 (1996)

129-147. M a n o n v a n d e r H e i j d e n , Huwelijk in Holland. Stedelijke rechlsjiraak en kerkelijke lucht 1550-1700 ( A m s t e r d a m

1998) 253-256. O v e r r e p u t a t i e i n h a n d e l : L e s g c r , ' O v e r h e t n u t ' , 72 .

10 D e k k e r , ' D a t m i j n l i eve k i n d e r e n ' , 19.

11- Een versanieling van veete keuriijkc hoekeu l... / nagel ut en daar Simon Schijnvoet ... ( A m s t e r d a m , H e n d r i k B o s c h 172S) 39

( K o n i n k l i j k e B i b l i o t h e e k C a t a l o g u s 7 4 ) .

4

Page 9: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Worstelen om te overleven

voor overige familieleden of een nog breder publiek, en wilde Verbeeck zijn naam bij hen eveneens zuiveren. Een werk hoefde tenslotte niet gedrukt te worden om een groter publiek te bereiken. Veelal circuleerden geschriften alleen in afschriften, zoals dat bijvoorbeeld het geval was met de autobiografie van Cats. 1 2 O f het Memoriaal ook een breder publiek bereikt heeft en of het Verbeeck gelukt is zijn reputatie te herstellen, weten we niet met zekerheid. Ons gaat het hier nu om de tegenslagen die Verbeeck hinderden. Hoe overleefde hij ze en hoe zorgde hij voor zijn voortbestaan?

Scholing

Hermanus werd in 1621 in Amsterdam geboren als het derde k ind van Wi l l em Verbeeck en Adelberta Keilert. Naast Hermanus liepen er in huize Verbeeck nog drie andere kinderen rond: zijn oudere zus en broer Geertruijt en Pieter, en Hermanus' jongere zus Maria. De ouders Verbeeck waren katholiek en al hun kinderen zijn deze godsdienst trouw gebleven. Va­der Verbeeck was bontwerker en had een winkel annex werkplaats in de Papenbrugsteeg. Vol ­gens Hermanus ging het met de bontwinkel niet zo goed, en had het gezin moeite het hoofd boven water te houden. Over zijn vroege jeugd schrijft hij in zijn Memoriaal:

Mi jn vader door gewoont uijt nodigheit gedreeven, gemeen voor onse dranck was eenigh bier te geven, dat hij tezamen mengt niet door een gierigheit maar dat zijn winste kleijn hem vielle toen ter teijt. 1 3

Ondanks de tegenvallende inkomsten was er voldoende geld om de tweede zoon van het ge­zin een goede opleiding te geven. O p zijn vijfde werd Hermanus, met tegenzin, naar school gestuurd, waar hij begon met leeslessen en later wellicht nog schrijfonderwijs volgde. Deze volgorde was de gebruikelijke gang van zaken in de Republiek. Het elementaire onderwijs be­reikte de meeste kinderen wel, omdat zelfs de armste ouders met hun kroost nog terechtkon-den op de goedkope stadsscholen. Een echte uitzondering was Hermanus wat dit betreft dus niet. Opvallender is dat de familie besloot Hermanus op zijn twaalfde naar de Latijnse school te sturen. Deze redelijk kostbare opleiding was over het algemeen slechts weggelegd voor de zonen van gegoede burgers, die zich daar voorbereidden op de universiteit of toch in ieder geval kennis namen van de klassieke cultuur, iets wat in die dagen hoorde bij een goede op­le id ing . 1 4 Wat de beweegredenen waren van de ouders om Verbeeck hier naartoe te sturen, valt niet te achterhalen. Ze zagen zijn vorderingen in ieder geval met genoegen aan.

Dan 't is alzo gedaan, mijn ouders ick verblij in 't eerste jaar met lust; mijn breijn wert soet ontloocken, want in de plaats van Deuijts, heb ick Latijn gesproocken.

12 Karei Bosteen, 'De autobiografie vanjacob Cats' in: M . Schippers e.a. (red). Ik is anders. Autobiografie in verschillende culturen (Baarn 1991) 89-102, aldaar 94. Over circulatie van handschriften: Harold I.ove, Scnbal pubhcalion m severr teenlh century England (Oxford 1993).

13 Verbeeck, Memoriaal, 47.

14 Marieke van Doorninck en Erika Kuijpers, De geschoolde stad. Onderwijs in Amsterdam in de Gouden Eeuw (Amsterdam

1993) 66.

5

Page 10: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Worstelen om te overleven

A l was 't maar 'deus' Godt, en 'spiritus' een geest, zo kan men sonder faal [zien] dat ick daar ben geweest.1 5

Na een drietal jaren kwam aan Verbeecks klassieke opleiding echter een eind. Dat had vooral te maken met een longontsteking die Hermanus enige tijd aan bed kluisterde. Toen hij et-met aderlaten en siroopdrank weer wat bovenop was, ging hij terug naar school, maar, zo schreef hij, bij de familie was twijfel onstaan of hij met zijn zwakke gestel wel 'mans genoch ten vol ter steudi zoude z i jn . ' I l i Na wat beraadslagen besloot men daarom voor Verbeeck een andere koers uit te stippelen; hij zou bij zijn vader in de leer gaan.

Eigenlijk was Pieter, de eerste zoon van Wil lem Verbeeck, de aangewezen persoon om in zijn vaders voetsporen te treden. Hij was ook wel door zijn vader in het peltiersambacht opge­leid, maar er deed zich een andere mogelijkheid voor. Zijn oom Lucas Keilert dreef handel met Rusland en wilde Pieter in dit vak opleiden. Hij plaatste hem daarom samen met zijn eigen zoon Gosewijn Keilert op zijn kantoor in de havenplaats Archangel. Pieter vertrok dus richting Rusland en Hermanus kwam terecht in de werkplaats van zijn vader. Verbeeck had er bepaald niet veel zin in, maar zoals voor zijn hele opvoeding gold, hij had er niets over te zeg­gen. In de vroegmoderne tijd gingen familiebelangen voor die van het individu en werden kinderen geacht zich naar de wensen van hun ouders te voegen. 1 7

Over het bontwerkersvak vermeldde Hermanus niet veel in zijn Memoriaal . In het alge­meen is bekend dat ambachtslieden naar moderne maatstaven lange dagen maakten. In een leercontract uit 1645 is sprake van een bontwerker die een leerjongen aannam om van 's mor­gens zes tot 's avonds acht uur in zijn winkel te werken. 1 8 Gewerkt werd er met alle soorten bont: lammetjes-, konijnen-, marters- en eekhorentjesbont, maar ook honden- en kattenvel­len werden gebruikt. 1 9 Verbeecks eerste werk was het naaien van een 'buijck', waarschijnlijk een 'grauwerckbuijk', een eekhorentjessoort met een grijs buikje.

Hermanus had de studie overigens nog niet opgegeven. Hij zwoegde overdag in de werkplaats 'en t's avons gingh ter school / bij één , De Radt genaamt, om daar bij hem 't verhool / van pcn-nekonst en noch de reeckenwegh te leeren. ' 2 0 Met het oog op de toekomst was het voor de fa­milie Verbeeck belangrijk dat Hermanus deze kunde onder de knie had. Ook een bontwerker moest tenslotte verstand hebben van geldzaken, wilde hij zijn zaak draaiende houden.

Net als vele andere ambachtslui waren ook de bontwerkers in Amsterdam verenigd in een gilde. Opgericht in 1613 probeerde dit gilde de stedelijke bontmarkt geheel te domineren. 2 1

Iedereen die het peltiersambacht wilde uitoefenen, moest l i d worden van deze beroepsver-

15 V e r b e e c k , Memoriaal, 49 .

16 I b i d e m .

17 R u d o l f D e k k e r , Uit de schaduw in 1 grote licht. Kinderen in egodocumenten van de Gouden Eeuw tot de Romantiek ( A m s t e r ­d a m 1995) , 161-162; L u u c K o o i j m a n s , Vriendschap en de kunst van het overleven in de zeventiende en achttiende eeuw ( A m ­s t e r d a m 1997) 16.

18 D e k n e c h t v e r d i e n d e o v e r i g e n s d e eerste twee j a a r 13 s tuivers p e r d a g , he t l a a t s t e j aa r 14: f . G . v a n D i l l e n , Bronnen tot de geschiedenis van hel bedrijfsleven en hel gildewezen in Amsterdam III ( D e n H a a g 1974) 440 .

19 Z i e b i j v o o r b e e l d d e b o e d e l b e s c h r i j v i n g e n v a n J a n W u s t h o v e n , G e m e e n t e a r c h i e f A m s t e r d a m ( h i e r n a G A A ) , D e s o l a ­

te B o e d e l k a m e r , inv .nr . 360 , f. 146-152v e n H u y b e r t J a n s e n , G A A , N o t a r i e e l A r c h i e f ( h i e r n a N . A . ) , inv .nr . 1066, f.

122) . G e n o e m d i n V a n D i l l e n , Bronnen, 366 , 603 .

20 V e r b e e c k , Memoriaal, 52 .

21 L H . van E e g h e n , Inventaris der archieven van de gilden en van liet brouwerscollege ( A m s t e r d a m 1951) 99 . O v e r g i l d e n i n d e R e p u b l i e k z i e : P i e t L o u r e n s e n J a n L u c a s s e n , ' D e o p r i c h t i n g e n o n t w i k k e l i n g v a n a m b a c h t s g i l d e n i n N e d e r l a n d (13de-19de e e u w ) ' i n : C a t h a r i n a L i s e n H u g o S o l y ( r e d . ) , Werelden van verschil Ambachtsgilden m de lage landen ( B r u s ­sel 1997) 43-77.

(>

Page 11: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Worstelen om te overleven

eniging. Voor de opleiding van bontwerkers waren eveneens regels opgesteld. Hermanus moest een leerperiode van twee jaar doorlopen voor hij l i d van het gilde kon worden. Als zoon van een bontwerker had hij daarbij een bevoorrechte positie. Hij betaalde bijvoorbeeld maar vijf gulden inkomgeld, terwijl niet-meesterkinderen tien gulden moesten voldoen.- 2

Hermanus voldeed aan deze voorwaarde in 1639, maar dit maakte hem nog niet tot zelfstan­dig meester. De eerste paar jaar bracht hij door als knecht.

Waarschijnlijk om zijn vakmanschap te vervolmaken, besloot de familie hem in 1642 naar Frankrijk te sturen. Net als bij broer Pieter was het oom Lucas Keilert die hiervoor zijn han­delscontacten aansprak. Hij plaatste Hermanus bij de bontwerker Garnier in Parijs. Deze had zijn cl ientèle onder de Franse hofadel, tot aan de koning toe. Verbeeck schreef tenminste dat koning Lodewijk XIII een mantel van hermelijnbont droeg, die hij zelf gemaakt had. Ver­beeck beschouwde zijn tijd in Frankrijk achteraf als de gelukkigste van zijn leven. 'Ick wenste menichwerf noijt Vranckrijcq had verlooren' , zo schreef hij later. 2 3 Naast het onderwijs in het peltiersambacht leerde hij er hier nog een derde taal bij: 'dan met er tijt de tongh bequaam-lijck wert gemaackt/ dat die tevoore Deuijts, nu tot et Frans geraackt.' 2 4

In 1644 moest hij echter zijn Parijse meester alweer verlaten, omdat zijn vader ziek te bed lag. Hermanus' hulp werd in de zaak gemist en daarom keerde hij terug naar Amsterdam, waar drie weken na zijn terugkomst zijn vader overleed. Zoals de verwachting was, nam Hermanus het bedrijf van zijn vader over. Daar was een niet onaardig bedrag mee gemoeid, want de tota­le waarde van de nalatenschap bedroeg 6400 gulden. Het is niet bekend waaruit dit bedrag be­stond, maar de werkplaats en de bontvoorraad zullen wel het grootste gedeelte gevormd heb­ben. Uiteraard moest Hermanus de erfenis van zijn vader delen met de andere drie kinderen, maar voorlopig had hij er het feitelijke gebruik van. Broer Pieter maakte nog steeds reizen van en naar Rusland en zus Geertruijt was inmiddels getrouwd met de wijnhandelaar Jan Muller . De jongste van het viertal, Maria , bleef bij haar broer in de Papenbrugsteeg wonen.

De eerste jaren overziend, kan men zeggen dat Verbeeck een stevige basis legde voor zijn latere bestaan. Hij kreeg een goede opleiding en leerde een vak. Opvallend is dat Hermanus in dit alles zelf geen stem had. Zijn hele opvoeding was onderdeel van plannen binnen de fa­milie, waarbij naast, zijn ouders ook zijn oom een grote rol speelde. Pas toen zijn ouders waren overleden en Verbeeck zich als zelfstandig meester gevestigd had, kwamen zijn eigen beslis­singen meer op de voorgrond. E n prompt ging hij een andere richting uit.

Werk en inkomen

Zorg voor het bestaan betekende voor Hermanus in de eerste plaats geld verdienen door te werken. Als bontwerker wilde dat niet zo lukken, zo schreef hij:

Dus ben dan in den staat en winckel voort gebleeven, maar wenste dat ick noijt dit ambacht had gedaan, want 't is met mij zo niet, als 't vader was vergaan.

22 H. N dkerk, Handvesten ofte privilegiën enile orlroyen; mitsgaders willekeuren, costumen, ordonnantiën en handelingen der stad Amsterdam (Amsterdam 1748-1778) 1400.

23 Verbeeck, Memoriaal, 68. 24 Ibidem, 59.

7

Page 12: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Worstelen om te overleven

De goeders waaren oudt, den aftreck niet med allen, zodat nootsaackelijq dees neringh quam te val len. 2 5

De oude spullen die Verbeeck verkocht, vonden dus niet zoveel kopers. Doelde hij hiermee op een oude en versleten voorraad, of op smaakveranderingen bij het publiek? In de textiel­nijverheid was mode tenslotte iets waar men ter dege rekening mee moest houden. Daarnaast was ook de concurrentie in het ambacht toegenomen, waardoor de zaak niet meer zo floreer­de als voorheen. Ook Verbeecks gevoelens over het werk zullen wel meegespeeld hebben. In het Memoriaal liet hij duidelijk merken niet zo geïn teresseerd te zijn in het vak van bontwer­ker en mogelijk kwam hij met deze houding al gauw tot de conclusie dat het bontwerk geen toekomst bood. In 1648 besloot hij dan ook, mede omdat hij door ziekte in zijn werk gehin­derd werd, de winkel te verkopen. Hoeveel hem dat opleverde, is niet bekend, maar hij moet er een redelijk bedrag aan over gehouden hebben, zoals later zal blijken. Verbeeck ging bij zijn zus Geertruijt wonen en hielp zijn broer Pieter met de boekhouding van zijn handelsza­ken. Lang heeft hij dit niet gedaan, want in het huis van Pieter, die in 1647 getrouwd was met Marritje Hendr icx Molenaer, ontmoette hij namelijk een vrouw die zeer zijn aandacht trok.

Mijn herte aan 't koocke quam door 't painsze op de maaght, die vol van eerbaarheit de naam van Clara draaght. Dus dacht in mijn gemoet op haar heer vaders saacken, om door dit huwelijck daar in 't besit te raacken van 's vaders neringh goet, alzo daar was geen zoon en hij te sterven quam, genoot dit voor mijn loon. Want zijn beminde gaa, voltijdigh in haar jaaren, begon den arrebeit op 't hooghste te beswaaren, en haar twee dochters dan verbonden na haar lust in geestelijcke staat, die trachten mee na rust. Zodat et overleij met volle macht van reeden, met bijstant van den A l mijn vrije te besteeden. 2 6

Er is in de gezinsgeschiedenis veel gediscussieerd over emoties in het vroegmoderne gezinsle­ven, bijvoorbeeld over de vraag of liefde wel of niet een rol speelde bij de huwelijkssluiting. Het lijkt erop dat liefde en mater ië le overwegingen niet los van elkaar werden gezien, zoals dat ook bij Verbeeck het geval was. 2 7 Clara Molenaers was een deugdzaam meisje, wel wat jong, maar godvrezend, verstandig en net, én familie van zijn schoonzus. Daarbij bood de zaak van haar vader, die kruidenier was, uitzicht op een redelijk zekere toekomst. Na enige aarzeling stemde Clara in 1648 toe in een huwelijk, dat op 14 april 1649 voor de priester en vier dagen later op het stadhuis van Amsterdam voltrokken werd. 2 8

25 Ibidem, 69. 26 Ibidem, 77. 27 Els Kloek, 'Seksualiteit, huwelijk en gezinsleven tijdens de lange zestiende eeuw, 1450-1650' in: Ton Zwaan (red.),

Familie, huwelijk en gezin in West-Europa. Van Middeleeuwen tol de moderne, tijd (Amsterdam 1993) 107-138; Donald Haks, Huwelijk en gezin in Holland in de 17de en 18de eeuw. Processtukken en moralisten over aspecten van het laat 17de en 18de-eeuw-se gezinsleven (Assen 1982) 108. Zie over dit onderwerp ook het themanummer 'Liefde in Holland' , Holland 30 (1998).

28 Hermanus ging in ondertrouw op 26 maan 1649; GAA, Doop-, Trouw- en Begraafregisters, inv.nr. 680, p. 88.

Page 13: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Worstelen om te overleven

Door het huwelijk met Clara Molenaers schiep Hermanus voor zichzelf nieuwe economische kansen. Daarvoor moest hij wel eerst een som geld op tafel leggen, want de kruidenierszaak viel hem niet automatisch in handen. Clara's moeder, Elisabeth Verduijn, wilde het dan wel wat rus­tiger aandoen, de winkel gaf zij niet helemaal op. Hermanus nam de helft van de winkel van haar over, zij bleef eigenaar van de andere helft. Hermanus nam echter niet zijn intrek in het pand, want voor zichzelf kocht hij een huis bij de Bantammerbrug, een huis dat in 1689 voor 3800 gul­den verkocht werd. 2 9 Het aankoopbedrag zal hiervan niet veel verschild hebben en dus zal Her­manus een aardige som geld aan de verkoop van de bontwinkel overgehouden hebben. In het be­gin leek de investering in de kruidenierswinkel zich redelijk terug te betalen, maar na 1650 ging het langzaam bergafwaarts. Dat kwam volgens Hermanus vooral door de uitbreiding van zijn ge­zin. In 1650 werd zijn dochter Alberta geboren, daarna kwam er elke twee a driejaar steeds een kind bij, waarvan er overigens vijf kort na de geboorte overleden. 3 0

Het was Verbeeck duidelijk dat hij het met de winkel alleen niet zou redden. Hij sprak zijn pennenkunst daarom aan, in de hoop op deze manier geld te verdienen. Het was weer de fa­milie die hem daarbij behulpzaam was. Zwager Jan Mul ler kon Hermanus wel gebruiken bij zijn handelszaken en bood hem daarom in 1654 een plaats aan op zijn kantoor, 'om zijn on-redert boeck te brengen op een pas.' 3 1 Waarschijnlijk verdiende Verbeeck hiermee ongeveer 300 gulden per jaar. Dit is althans het salaris dat hij een aantal jaren later, toen hij opnieuw bij Jan op kantoor kwam, uitbetaald kreeg. Erg veel was dit niet, zeker niet in vergelijking met de inkomens van ambachtslieden. Een inkomen van 300 gulden was gangbaar bij groepen die laag op de maatschappelijke ladder stonden: huispersoneel, zeelieden of textielarbeiders bij­voorbeeld. Een normaal gezin kon in de 17e eeuw van 300 gulden dan ook nauwelijks rond­komen. 3 2 Lang heeft Verbeeck niet bij zijn zwager gewerkt. A l na een paar maanden vond Muller dat hij het wel alleen afkon en moest Hermanus maar naar iets anders uitzien.

De familie had al meermalen geopperd dat Hermanus maar eens in de handel moest gaan en Verbeeck besloot dat nu in 1656 te doen. Hij miste echter nog de juiste vaardigheden voor dit werk. Door zich in het boekhouden te laten bijscholen, hoopte Hermanus voldoende ken­nis op te doen om zo zijn kansen in de richting van de handel te vergroten. Met deze oplei­ding, waarvan hij door ziekte menigmaal een les moest verzuimen, als achtergrond was Ver­beeck er nog niet. Hij besloot zich namelijk niet als koopman te vestigen, maar een gooi te doen naar de positie van makelaar. Dat betekende dat hij als tussenpersoon op de Amster­damse beurs zou komen te werken, waar hij moest bemiddelen tussen kopers en verkopers van bepaalde producten.

De eerste arbeidsjaren van Hermanus laten zien dat hij niet aan een bepaald beroep ge­bonden was. Hij kon rekenen en schrijven en daardoor kon hij voor zijn broer en voor zijn zwager de administratie doen. Ten gevolge van zijn huwelijk kon Hermanus zich als winkelier vestigen. Bijscholing in het boekhouden moest hem klaarstomen voor nieuwe kansen. Bij het vinden van werk was het vervolgens zaak over de juiste contacten te beschikken.

29 GAA, Rechterlijk Archief, inv.nr. 2173: executiekwijtscheldingen, f. 150v. 30 Hermanus en Clara kregen negen kinderen: Alberta (1650-1694), Gerbrandus (geboren en overleden in 1652),

Gcrbrandus (1655-1656), Agatha (1657-?), een niet bij name genoemde zoon (1659-1660), Loduwina (1662-1712), Elisabeth (1664-1733), een niet bij name genoemde zoon, geboren en overleden in 1667 en tenslotte Wilhelmus, ge­boren in 1669 en kort daarna overleden.

31 Verbeeck. Memoriaal, 101. 32 De Vries en Van der Woude, Nederland 1500-1815, 448-451. 200 Gulden wordt door de auteurs aangemerkt als het ab­

solute bestaansminimum.

a

Page 14: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Worstelen om te overleven

Patronage

Het ontbrak Verbeeck aan voldoende geld om echt in de koophandel te gaan. De kruide­nierszaak bracht net genoeg op om van te leven, investeringen kon hij hiervan niet bekosti­gen. In 1657 werd daarom besloten de nering maar op te geven. Verbeeck verkocht de winkel en verloor daarbij volgens eigen zeggen tweederde van het geld dat hij er in het begin inge­stopt had. Ook op eigen inkomsten kon Hermanus niet bouwen. N a zijn opleiding tot boek­houder had zwager Jan weervertrouwen in hem getoond en hem in 1656 een plaats op zijn kantoor aangeboden. Deze keer bleef Verbeeck wat langer in dienst, hoewel pijn aan zijn du im hem menigmaal belette voor Jan te schrijven. In 1657 kon Jan het echter weer alleen af en moest Hermanus vertrekken. De moeder van Clara was de enige die nog ondersteuning bood. O m iets te bereiken moest Verbeeck andere contacten aanspreken.

Wie zoals Verbeeck makelaar wilde worden, had hoge politieke steun nodig. Makelaars wer­den namelijk benoemd door de burgemeesters van Amsterdam. Deze steun zocht Hermanus niet direct, daarvoor was de sociale afstand veel te groot. Hermanus begon op een lager ni­veau, door hulp te zoeken bij een mevrouw Van Breen. Wie deze vrouw was is niet bekend, maar zij was voor Hermanus belangrijk omdat zij banden had met A n n a van Hoorn , de vrouw van burgemeester Cornelis van Vlooswijck. Voordat deze contacten aangesproken konden worden, moest Verbeeck eerst een opengevallen plaats in het makelaarsgilde zien te vinden. Er was namelijk een limiet aan het aantal makelaars gesteld en nieuwe gildenbroeders werden alleen aangenomen wanneer er iemand overleed of zijn plaats afstond. O m een plaats in het gilde te verwerven moest Hermanus hulp van weer andere zijde inroepen.

Ten eerste kwam Verbeeck terecht bij Servasius Verhaghen, een dominicaner pater die werk­te in de staatsie Het Stadhuis van H o o r n . 3 3 Verbeeck was een tijdlang aan deze kerk in de Spuistraat verbonden, want vijf van zijn kinderen staan vermeld in de doopboeken van de staat­sie. 3 4 Servasius lichtte Hermanus in 1657 in over Anthonij Davelaar, een makelaar die van plan was het vak op te geven. Waarschijnlijk was Servasius via familie van Davelaar hiervan op de hoogte geraakt. 3 5 Anthonij Davelaar vroeg wel 100 dukaten aan diegene die zijn plaats wilde in­nemen en dat was voor Hermanus in eerste instantie teveel. De tijd begon echter te dringen voor Verbeeck, want de ambtsperiode van Van Vlooswijck was bijna afgelopen en zonder hem kon Hermanus het helemaal vergeten. Daarom wendde hij zich nu tot zijn familie. Hij had na­melijk nog een neef die makelaar was in de stad, en deze Hendrik Andriesse Keilert kon we­gens ziekte zijn ambt toch niet uitoefenen. Maar ook de neef bracht geen uitkomst. Uiteinde­lijk kwam Verbeeck weer terecht bij Davelaar. Via een brief liet deze weten dat wat hem betreft Verbeeck alsnog zijn plaats mocht innemen, uiteraard tegen het afgesproken bedrag.

N u de toezegging van Davelaar er eenmaal was, moest Hermanus nog de steun van de bur­gemeester verwerven. Daartoe schakelde hij zijn vrouwelijke netwerk weer in . Met de brief van Davelaar ging hij direct naar A n n a van H o o r n en liet hem aan haar lezen. Haar man alleen had evenwel niet voldoende invloed om Verbeeck te helpen. Ook burgemeester Andries de Graaf moest zijn toestemming geven. Anna van Hoorn wist wel hoe zij hem moest aanpakken.

• i.i Mam Momcir», (.eesleiihe maarten I even Imvn hbmtrr/m tnmrf/f«. w i i i , , , , , 7 "'«",-,""<• '-even IU.UI u humslei en weield in .\nmd-.\ederland geduimde rle zi-venlieiuie eeuw (Hil­

versum 1996) 112. 34 Namelijk de kinderen die tussen 1655 en 1664 geboren werden: GAA, DTB inv. nr. 325. p. 48, 81. 122 145 177 De

doop van de andere kinderen is in de DTB-boeken niet teruggevonden. 35 In het makelaarsregister (GAA, Archief van de Gilden en hèt Brouwerscollege (hierna AGB) inv.nr 1071- Opgaaf

van gildenbroeders, f, 127) staan althans een Nieolaes Verhaghe en een Nicolaes Verhaghe de jonge vermeld.

10

Page 15: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Worstelen om te overleven

Dat heeft de vrome vroue van Vlooswijck niet bestaan, zij recht aan een banquet, mij wel ter dienst gedaan en noot de Graaf bij haar en haren man in vreden, ick weet niet hoe het quam, mevrouw haar soete reden die werde zo verrijckt, dat Vlooswijck krijght et woort van Graaf en daarme gaat Verbeeck zijn saacke voort . 3 6

Politiek overleg op hoog niveau was er dus voor nodig om Hermanus tot makelaar te maken. O p 2 februari 1658 deed hij dan toch voor een burgemeester, Vlooswijck natuurlijk, zijn makelaars­eed. 3 ' Het geld dat hij nodig had om l id te worden van het gilde leende hij van zijn familie.

Een erg succesvolle makelaar was Verbeeck niet. In het eerste jaar, 1658, verdiende hij naar eigen zeggen 374 gulden. Niet bepaald een hoog bedrag, en het jaar daarna was dit nog min­der. In 1660 ging het wat het inkomen betreft weer wat beter. Verbeeck kwam volgens zijn boeken toen tot een som van 400 gulden, het hoogste bedrag dat hij ooit met makelen ver­diende. Er viel echter tevens een groot verlies te betreuren in dat jaar.

Mi jn swager Mul ler wert, in eenen korten tijt door krachte van den doot, ter aarde neergeleijt. Het praamde mijn gemoet, niet om et vriendlijck wesen dat van hem heb ontfaan, neen 't was er niet te lesen, maar voorsag dat mijn broer zoveel niet soude doen in Vranckrijck in de wijn, dan G o d kan 't wel v e r h o ê n . 3 8

Makelaars mochten op de beurs maar in één bepaald product handelen en Verbeeck had ge­kozen voor de wijn. Zoals uit het citaat blijkt deed hij dat omdat zwager Mul le r in deze waar handelde. Met de dood van zijn zwager verloor Hermanus dus een van zijn belangrijkste op­drachtgevers. O p zijn broer kon Verbeeck niet meer rekenen omdat deze niet zoveel in wijn handelde en hij het daarbij rustiger aan ging doen. Buiten zijn familie had Hermanus hele­maal weinig contacten: 'mijn broeder doet niet veel, en die ick anders heb / dat is geen vas-tigheijt, niet meer dan vloet en ebb. ' 3 9 Hermanus zou zich beter op het bevrachten van sche­pen kunnen richten, althans deze raad gaf men hem. Zover kwam het echter niet, want de meest constante factor in Verbeecks leven stak weer de kop op, namelijk ziekte. O p 13 okto­ber 1661, zo vermeldde hij, werd hij bevangen door een 'sincking die mij treft te rechte in mijn l o n g . ' 4 0 Deze longziekte zorgde ervoor dat Hermanus het bed moest houden.

Ui t het voorafgaande blijkt dat Verbeeck zich veel moeite getroostte om makelaar te wor­den. Daarbij was de hulp van beschermvrouwen onmisbaar. Ook in de handel waren goede contacten en familienetwerken van levensbelang. Zij zorgden ervoor dat hij werk had en toen de familie grotendeels wegviel, zakte Hermanus' handel in . Hij moest dus weer omzien naar nieuwe mogelijkheden.

36 V e r b e e c k , Memoriaal, 152.

37 D e z e d a t u m staat o o k v e r m e l d als i n k o m d a t u m i n he t r eg i s t e r v a n d e m a k e l a a r s , G A A , A G B , inv .nr . 1071 , f. 64.

38 V e r b e e c k , Memoriaal, 162.

39 I b i d e m , 165.

40 I b i d e m , 168.

1 1

Page 16: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Worstelen om te overleven

Oorlog en ziekte

Hoe ouder Verbeeck werd, hoe meer hij kwakkelde met zijn gezondheid. Een gang naar de beurs zat er meestal niet meer in en daarom besloot hij het in 1664 weer te proberen in de de­tailhandel. In de Haarlemmerstraat opende hij een grutterswinkel. De huur van dit huis was wel wat hoog en lag met 310 gulden eigenlijk boven het budget van Verbeeck. Er moesten heel wat zakken meel en erwten verkocht worden om deze investering terug te verdienen, zo schreef Hermanus, die er zelf niet zo gerust op was. O p aandringen van zijn vrouw en zijn broer besloot hij dit huis toch te huren.

De gruttersnering bracht maar weinig op. Te weinig waarschijnlijk gezien de huur van het huis, want in 1665, dus al na een jaar, vertrokken Clara en Hermanus van de Haarlemmer­straat om zich weer op de Oude Waal te vestigen. De hoge huur is althans de reden die Ver­beeck geeft voor deze verhuizing. De handelsoorlogen die in deze tijd woedden, de tweede Engelse oorlog voorop, zullen ook wel bijgedragen hebben aan de neergang in de handel. Gezondheidsproblemen bepaalden in de jaren daarna het leven van Hermanus, maar in 1670 kwam er aan de rampspoed voorlopig een einde.

E n gaan na joffrou Schudt, een goe en oud bekenden, op haar, naast G o d mijn hoop, haar gunste op mijn wenden. 4 1

Haar man een pachter is, dan wat raackt mijn de saack, als ic door zijnen gunst geniete mijn vermaack. 4 2

Dus zo geseijt, gedaan en 't is zo ver gekomen, dat door haar goedigheijt mijn droefheit is benomen, en door haar man ben ic gekomen in zijn dienst. 4 3

Verbeeck maakte weer gebruik van een vrouwelijke kennis om aan werk te komen. In dit ge­val was het juffrouw Schut, oftewel Wil lemina Emaens. Haar man Steven Schut was de pachter van de belasting die kooplieden op de waag moesten betalen wanneer zij daar producten lie­ten wegen. Hermanus Verbeeck zou voor Schut de financiële administratie gaan voeren, iets waar hij als voormalig boekhouder voldoende ervaring mee had. Vo l goede moed toog hij dan ook richting Dam.

Dus dan met groote vreught mijn intree heb gedaan, in den Waagh op den Dam om daar voor Schudt te staan. Ontfang daar zijn geit van 't wegen der kooplieden, haar koopmanschappe groot, dat dagelijcks geschieden. Zodat verbonde ben van 's morgens tot den dach allangh verstreecken was, dan maackt mijn geen geklach, want 't loon den arbeijt soet, wantjaarlijcks zal genieten driehondert guldens en noch zestien, geen verdrieten 4 4

41 Hopende dal zij, naast Gods hulp, mij zou willen helpen. 42 Als ik door zijn hulp weer wat geluk mag genieten. 43 Verbeeck, Memoriaal, 212. 44 Ibidem, 213.

12

Page 17: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Worstelen om te overleven

Afb. 2. De Amsterdamse Dam omstreeks 1670, met op de voorgrond de waag. Gravure, 9x12 cm, ca. 1670. Gemeentearchief Amsterdam.

Het zat het gezin Verbeeck weer mee: met de 316 gulden ging het inkomen aardig omhoog. In de winter van 1671 was Verbeecks gezondheid evenwel weer spelbreker. Zijn been deed hem toen zoveel pijn dat hij gedwongen was het bed te houden. Wat Hermanus precies aan zijn le­dematen mankeerde is niet bekend. Hij kon er in ieder geval geen gewone schoenen meer door dragen, maar moest speciale muilen laten maken die hem op nogal wat hoongelach kwa­men te staan. Behalve de muilen had zijn ziekte nog een ander rampzalig vervolg. Begin 1672 kreeg hij van Steven Schut te horen dat hij zich niet meer op de waag hoefde te vertonen.

Antwoort met weijnigh reen, als zijn gewoonten was, mijn dienst niet meer van nood, alzo den tijt dit las door 't oorloghs bitse mont, en bij zijn eijge vr ienden 4 5

genochzaam waar gedient en hij was verder sienden. De slechtheit van de tijt, kon 't zeiver neme waar. Daarmede was et uijt en scheijde zo van daar.41'

45 'mijn dienst (...) bitse mont': gezien de tijd, namelijk de oorlog, had hij mij niet meer nodig. 46 Verbeeck, Memoriaal, 224.

13

Page 18: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Worstelen om te overleven

Schut had een aantal duidelijke redenen om Verbeeck te ontslaan. Een langdurig zieke werk­nemer kon hij ten eerste niet gebruiken. Misschien nog wel in goede tijden, maar zoals uit het citaat blijkt zeker niet in oorlogstijd. Het 'rampjaar' was de tweede oorzaak voor Verbeecks ontslag. De buitenlandse invallen legden de handel grotendeels stil, dus veel gewogen werd er op de waag niet. De derde reden die Schut gaf' is een interessante: hij had genoeg hulp van zijn eigen vrienden. Vrienden moet hier gelezen worden in de betekenis van famil ie . 4 7 Schut had bijvoorbeeld een neef voor hem werken en wellicht nog wel andere familieleden. Ver­beeck was in zijn ogen een vreemde, hooguit een vage kennis van zijn vrouw, en kwam daar­door als eerste in aanmerking voor ontslag.

Over werk gaat het na het ontslag door Schut in het Memoriaal niet meer. O f Hermanus nog meer baantjes vervuld heeft, weten we daarom niet. Wel kunnen we concluderen dat zijn arbeidzaam leven er een was van twaalf ambachten, dertien ongelukken. Het werk dat hij deed bracht hem niet altijd een zeker bestaan. Onvoorziene omstandigheden, waarvan ziekte de voornaamste was, bedreigden Verbeeck voortdurend in zijn broodwinning. Hij moest daar­om steeds uitkijken naar nieuwe mogelijkheden. N u bestonden er in de 17e eeuw verschil­lende manieren om de bestaansonzekerheid enigszins te verminderen. 4 8 Hoe maakte Ver­beeck gebruik van deze mogelijkheden?

Vrouwenarbeid

Voor het gezin Verbeeck vormde het salaris van Hermanus slechts een deel van de inkomsten. Clara's werkzaamheden waren minstens zo belangrijk. Als zoveel vrouwen in het 17e-eeuwse Amsterdam ging zij meestal schuil achter haar man . 4 9 Zij was opgegroeid in een kruideniers-gezin en had zich zodoende in dit vak bekwaamd. Sinds haar huwelijk met Hermanus zal ze wel meegeholpen hebben in de winkel. Later, toen Hermanus boekhouder werd, nam zij de kruidenierszaak geheel voor haar rekening. Hoeveel er hier gewonnen werd, vermeldde Ver­beeck niet in zijn Memoriaal . Uit gegevens die bekend zijn van andere winkeliers is het niet gewaagd te veronderstellen dat de inkomsten minimaal het niveau van het salaris van Herma­nus benaderden.

Soms was Clara zelfs de enige kostwinner van het gezin. Eerst als kruidenierster, en nadat de winkel in 1657 was verkocht als naaister. Daarbij werden ook andere leden van het gezin in­geschakeld. Wellicht de dochters en in ieder geval Clara's zus hielpen mee. Zo was het bij­voorbeeld in het jaar 1661. Door ziekte was Verbeeck niet in staat om te werken en daarom probeerde Clara met naaiwerk het gezinsbudget op peil te houden. Wat voor naaiwerk zij pre­cies deed, lichtte Hermanus in het Memoriaal niet toe. Herstelde ze kleding, had een textiel­fabrikant werk bij haar uitbesteed of was ze misschien wol- of l innen naaister en maakte ze zelf kleding? Zeker is dat het loon dat ze daarmee verdiende niet bepaald hoog was. In de Repu­bliek kregen vrouwen vaak nog minder dan de helft van het loon dat mannen met gelijksoor­tig werk verdienden. 5 0

In 1664 opende Hermanus een grutterswinkel, maar feitelijk was het opnieuw de zaak van

47 Kooijmans, Vriendschap, 14. 48 Jacques van Gerwen en Marcovan Leeuwen (red.), Studies overzekerheidsarrangementen. Risico's, risicobestrijdmgen ver­

zekering in Nederland vanaf de Middeleeuwen (Amsterdam 1998). 49 De Vries en Van der Woude, Nederland 1500-1815, 694-695. 50 Zie bijvoorbeeld: Van de Pol, Het Amsterdams hoerdom 112-113.

I 1

Page 19: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Worstelen om te overleven

Clara. Deze rolverdeling had te maken met de huwelijkswetgeving in de 17e eeuw. De vrouw was juridisch gesproken volledig ondergeschikt aan haar man en daarmee in alles hande­lingsonbekwaam. Contracten sluiten of rechtszaken voeren kon zij alleen maar via haar man of een mannelijk famil ie l id . 3 1 Vandaar dat Verbeeck alle zaken regelde, terwijl Clara eigenlijk degene was die de zaak in de Haarlemmerstraat opende. Dat de grutterij, zoals Hermanus schreef, niet zo goed liep, was voor Clara geen reden om de winkel te verlaten. Toen het gezin verhuisde naar de Oude Waal werd de handel daar gewoon voortgezet, in de hoop dat hij daar wel voldoende inkomsten zou opleveren. O f dit inderdaad zo was, daarover doet het Me­moriaal geen uitspraak. Over de grutterij van Clara schreef Verbeeck weinig meer dan dat het slecht ging, hoewel toch blijkbaar weer niet zo slecht dat de nering opgegeven werd. Wanneer het Memoriaal afbreekt, in 1673, heeft Clara nog steeds de zaak onder haar hoede.

Verzekering

Naast het werk van Clara bood ook het makelaarsgilde een belangrijke zekerheid in de zorg om het bestaan. De overlieden van het gilde hadden namelijk besloten: 'Dat men alle zieke ofte impotente gildebroederen, die in 't comptoir hebben doen aendienen dat ze de strate niet gebruijcken, zal uijtdeelen vijftigh stuijvers ter weecke zo lange zij in huijs blijven en lan­ger niet', een bedrag dat later verhoogd werd tot zestig stuivers. 0 2 Zoals veel andere gilden had het makelaarsgilde een uitkeringsfonds voor zieke broeders, de zogenaamde ziekenbos. 5 3

Verbeeck maakte veelvuldig van de ziekenbos gebruik. In 1661 komen we hem tegen in het enig bewaard gebleven kladboekje van de toenmalige gildenknecht. O p 22 oktober tekende de knecht aan dat Hermanus Verbeeck liet weten dat hij ziek was. Wanneer Hermanus weer op straat gezien werd, staat in het kladboekje niet vermeld. Afgaande op het Memoriaal hield de longtering hem lang binnenshuis. O p 24 mei 1664 kon Verbeeck zich eindelijk weer op de beurs vertonen, maar een halfjaar later was het weer mis. In oktober kreeg Verbeeck last van zijn been en op 27 november kwam daar nog een hevige longziekte overheen. Het gilde bracht weer uitkomst, of beter gezegd inkomst. O p 7 oktober 1663 'is Hermanus Verbeeck aen-gebracht eenige gaten in sijn been te hebben en bedient te worden' , zo staat in het klad­boekje te lezen. Verbeeck werd later 'door de knechts uitgesien', maar al op 3 januari 1664 diende hij zich opnieuw als zieke aan. 5 4

Hoewel het kladboekje maar loopt tot 1665, zijn de uitkeringen aan Hermanus nog te vol­gen middels de bewaard gebleven kwitanties. 5 5 Behalve van de jaren 1670 tot 1675 zijn er van­af 1663 elk jaar kwitanties met de handtekening van Verbeeck. Daarbij overheersen de win­termaanden, maar vanaf 1677 lijkt het erop dat hij het hele jaar bediend werd. Hadden de overlieden hiertoe besloten vanwege zijn ouderdom of was hij gewoon het hele jaar ziek? De kwitanties zijn niet volledig bewaard gebleven, dus kan hierover geen uitsluitsel gegeven wor-

51 Donald Haks, 'Continuïteit en verandering in het gezin van de vroeg-moderne tijd' in: Harry Peeters, Lène Dresen-Coenders en Ton Brandenbarg (red.), Vijf eeuwen gezinsleven. I.iejde, huwelijk en opvoeding in Nederland (Nijmegen 1988) 31-56, aldaar 38-39.

52 GAA, A G B inv.nr. 1007: resolutieboek, f. 1. 53 Over gildenbossen: Sandra Bos, 'Uyl liefde lol maleander.' Onderlinge hulpverlening binnen de Noord-Nederlandse gilden in

internationaal perspectief (1570-1820) (Amsterdam 1998). 54 GAA, A G B , inv.nr. 1198: kladopgaaf van zieken. 55 GAA, A G B , inv.nr. 1200: kwitanties voor de wekelijkse uitkeringen.

15

Page 20: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Worstelen om te overleven

den. Een vaste klant van de gildenbos kunnen we Hermanus toch wel noemen. De drie gul­den die hij per week ontving waren niet bepaald een vetpot, maar in tijden van nood toch al­tijd een welkome aanvulling op het budget. De steun van het gilde bood Hermanus een be­langrijke zekerheid, want niet voor niets bleef hij zijn hele leven l id van het makelaarsgilde, ook toen hij ging werken op de waag.

Familie

Naast zijn eigen werk, zijn vrouw en het gilde had Verbeeck nog een andere belangrijke steun in de zorg om zijn bestaan. In tijden van nood, zo is al een paar keer gebleken, kon hij meest­al terugvallen op zijn famil ie . 3 6 In de eerste plaats was er zijn schoonmoeder, Elisabeth Ver-duijn. Van 1656 tot 1659 woonde het gezin Verbeeck bij haar in huis en droeg Elisabeth mede zorg voor de kosten in het huishouden. In 1662 besloot ze Hermanus jaarlijks 100 gulden te geven voor zijn onderhoud. Bij deze ondersteuning waren ook Verbeecks broer Pieter en zijn zus Geertruijt betrokken. Zij gaven hem eenzelfde bedrag en vulden zo het inkomen uit het makelaarsgilde aan tot 452 gulden. Dit was niet de eerste keer dat Verbeeck geld kreeg van zijn familie. Met name zijn broer Pieter was een belangrijke geldschieter. Deze had Hermanus al eens geld geleend, al dacht Verbeeck zelf dat het een gift was, en in 1659 leende Verbeeck opnieuw van hem, dit keer een bedrag van 1000 gulden, tegen een rente vajn 'drie en een half van 't hondert in 't jaer . ' 5 7 Het valt niet te achterhalen waarvoor Hermanus het geld nodig had. Hij had in zijn broer een belangrijke kredietverschaffer, zoals bijvoorbeeld bleek in 1676 toen hij wederom 1000 gulden van Pieter leende. 5 S Behalve de omvang van de bedragen is hier vooral opmerkelijk dat de leningen in het Memoriaal niet worden vermeld. Blijkbaar pas­ten deze leningen niet in het rampscenario van de autobiografie.

Als het op werk aankwam, was de familie ook belangrijk. Verbeeck werkte een paar keer op het kantoor van zijn zwager Mul le r en was boekhouder van zijn broer. Toen hij zich als make­laar in de handel begaf, waren zijn familieleden de belangrijkste handelspartners. Broer Pie­ter, oom Lucas Keilert en zijn zoon, en Verbeecks andere zwager, Jacob van der Meer, dreven voornamelijk handel met Rusland. De twee dochters van oom Lucas trouwden met wijnhan­delaren en in Verbeecks schoonfamilie was er een neef die in deze waar handel dreef. Zwager Mul le r was eveneens wijnhandelaar. Kooplieden waren er derhalve voldoende in de familie, dus daar lag een goede gelegenheid om handel te drijven. Bij de eerste deal die Verbeeck sloot was dan ook een familielid betrokken.

Ickjoeg een haasie op, het eerste van mijn leven, daar kreeg ick van terecht, want heb et aangeschreve. De stuijvers viermaal ses, het eene gaf de man en 't ander Keilert doet, maar heb er noch niet van. Dan't is ter goeder stont in't goede vat gesteecken, al deurt et lange tijt, het blijf in geen gebreecken."'9

56 Over familiesteun zie Kooijmans, Vriendschap. 57 GAA, Schepenkennissen, inv.nr. 50, f. 104. 58 Tegen vier proeent rente: GAA, Schepenkennissen, inv.nr. 55, f. 27v. Verbeeck heeft deze leningen waarschijnlijk

nooit terugbetaald, aangezien ze in 1689 bij de executieverkoop van zijn huis nog genoemd worden. 59 Verbeeck, Memoriaal, 155.

l(i

Page 21: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Worstelen om te overleven

Afb. 3. Kwitantie van de zieken-bos van het makelaarsgilde. Gemeentearchief Amsterdam (overgenomen uit: Memoriaal ofte mijn levensraijsinghe, zie noot 1).

Het zal hier waarschijnlijk om oom Lucas Keilert gaan, maar zeker is dat niet. In ieder geval verdiende Verbeeck met zijn eerste transactie 48 stuivers.

Familiehulp was dus belangrijk, maar de medaille kende wel een keerzijde. De verwanten, en met name broer Pieter, bemoeiden zich constant met Verbeecks doen en laten. Hermanus kon deze bemoeizucht niet altijd waarderen. Over Pieter schreef hij bijvoorbeeld: 'heeft vie-rentwintich jaar genochzaam mijn doen krencken/ door dagelijcks bedil en zijn regeringh f e l . ' 6 0 Het 'dagelijcks bedi l ' was echter noodzakelijk, want de reputatie van de familie hing er­van af. Wanneer een persoon in opspraak raakte, kon dit gevolgen hebben voor de eer van de hele familie. 6 1 Vandaar dat Pieter in 1654 besloot zijn broer Hermanus te helpen.

Zij troosten ons na wensch, mijn broeder seij: mijn broer, schep moet in 't ongeval dat u dus wedervoer. Wij zullen u met lust herstelle, zonder weeten van iemant buijten ons, aij wil u smart vergeeten. Painst dat ge eerst begint, G o d zal u bijstant doen en u vervalle staat zal niemant dan ve rmoên . Wij zullen u zo veel ons machten moogen wercken, in uwe ongeval door ons aanvoering stereken. 6 2

Dat een l id van de familie Verbeeck i n financiële problemen verkeerde, mocht niet naar bui­ten toe bekend raken. De problemen moesten binnenshuis opgelost worden, opdat de repu­tatie van de familie niet in het gedrang kwam. Zonder slag of stoot werden de oplossingen niet gevonden. Volgens het Memoriaal waren familieruzies niet van de lucht. Van echte waar­dering voor zijn verwanten laat Verbeeck maar weinig blijken. Toch waren zij onmisbaar in de zorg om het bestaan.

60 Ibidem, 225. 61 Kooijmans, Vriendschap, 40, 56. 62 Verbeeck, Memoriaal, 102.

17

Page 22: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Worstelen om te overleven

Conclusie

Dat in de tijd waarin Verbeeck leefde het leven van de mens op aarde een strijd was, wordt uit het Memoriaal wel duidelijk. In de 17e eeuw was de bestaansonzekerheid groot: ziekte of eco­nomische tegenslag konden iemand in korte tijd aan de rand van de afgrond brengen. Dat gold zeker voor lagere groepen in de samenleving, waartoe ook Hermanus behoorde. Onver­wachte tegenslagen bepaalden daarom grotendeels iemands levensloop. Door van beroep te veranderen kon men proberen op deze tegenslagen in te spelen. Zo begon Hermanus Ver­beeck aanvankelijk als bontwerker en probeerde hij het later als kruidenier, boekhouder, ma­kelaar en klerk. Maar alleen kon hij het niet bolwerken, het werk van zijn vrouw Clara was minstens zo belangrijk. De onzekerheid van het bestaan kon gedeeltelijk verminderd worden door lidmaatschap van het gilde. Daarnaast boden familie en kennissen verzekering tegen de risico's van het bestaan. Zij steunden financieel, boden in moeilijke tijden onderdak en zorg­den voor werk. Door al deze mogelijkheden te benutten en verschillende s t ra tegieën te com­bineren, slaagde Verbeeck erin zich staande te houden. Daarmee vormde hij geen uitzonde­r ing in de 17e eeuw. Hij vertrouwde echter zijn problemen toe aan papier en dat was wel bijzonder. Dankzij het 'Memoriaal ofte mijn levensraijsinghe' kunnen wij nu meer te weten komen over de bestaanszorgen van een gewone man in de 17e eeuw.

18

Page 23: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Oscar Westers

Van uitspatting naar uitspanning? Veredeling van volksvermaken in Vlaardingen, 1904-1932

In de zomerdagen van 1904 leerde de Zuidhollandse visserijstad Vlaardingen een nieuwe ver­eniging kennen met een merkwaardige naam en een nog merkwaardiger geschiedenis: Flar-dinga, bijgenaamd Vereeniging tot Veredeling van Volksvermaken. De aandacht voor dergelijke ver­enigingen voor volksvermaken is de laatste jaren aanzienlijk geweest; het aantal artikelen hierover is groter dan Leenders onlangs in Holland wilde doen geloven. 1 De volksvermaakver­enigingen deinen mee met de nogal excessieve belangstelling van de laatste twee decennia voor het 19e-eeuwse beschavingsoffensief. Daar zou zelfs tot vervelens toe over geschreven zijn. 2 Tot nu toe is die aandacht voor het beschavingsoffensief, en nog sterker voor de vereni­gingen voor volksvermaken, echter hoofdzakelijk beperkt gebleven tot de 19e eeuw. Ten on­rechte, zo blijkt uit de verwikkelingen rond Flardinga.

Verenigingen voor volksvermaken waren er in allerlei soorten en maten, maar een ding had­den ze gemeen: allemaal wilden ze door hen 'beschaafd' geachte vormen van vrijetijdsbeste­ding ingang doen vinden bij bredere lagen van de bevolking dan in hun tijd gebruikelijk. Zo trachtte men de doelgroep weg te houden van minder beschaafde vermaken als kermis, kaart­spel en kroeg. Die doelgroep werd gezocht onder geschoolde arbeiders, maar het waren vaak lieden uit de middengroepen die zich daadwerkelijk aangesproken voelden. Het begrip 'volk' was nogal rekbaar.

Volgens Helsloot, de voornaamste onderzoeker op dit terrein, leidden de verenigingen na 1900 een gemarginaliseerd bestaan. Daarom heeft hij de 20e eeuw in zijn publicaties bewust bui­ten beschouwing gelaten. Ook de achterban, te vinden onder progressief-liberalen, raakte na 1900 in de verdrukking door de oprukkende verzuiling. Maar de doelstelling van de verenigin­gen bleef onverminderd actueel, niet in de laatste plaats wegens de toenemende vrije tijd. 3

Reden genoeg om de eerste decennia van de 20e eeuw eens stevig onder de loep te nemen. Als zoeklicht kan dienen het verzuilingsonderzoek dat Groot heeft verricht in Naaldwijk. Hij keek ook naar de vermaaksector in de jaren 1850-1930.4 Drie factoren speelden in deze sector op steeds wisselende wijze op elkaar in: het (verzuilende) verenigingsleven, de overheid en de commercie. Groot concludeert dat het verenigingsleven zich in de 20e eeuw staande wist te houden en dat met name de socialistische verenigingen het beschavingsoffensief tot een suc-

1 V g l . J ó s L e e n d e r s , ' V e r e e n i g i n g v o o r V o l k s v e r m a k e n te H o o r n 1870-1896 ' , Holland 29 (1997) 257-273, a l d a a r 257 .

V o o r n a a m s t e t i tels, n i e t d o o r L e e n d e r s g e n o e m d : A . A . R . V e r h e i j e n e n P.J. H u i z i n g a , 1'h'st in Gruno's straten! Gedenk­

boek uitgegeven ter gelegenheid van liet 100-jarig beslaan van de Vereeniging voor Volksvermaken le Groningen ( G r o n i n g e n

1974) ; G e r r i t W i l d e n b e e s t , ' V a n q u a n s e l b i e r n a a r o r a n j e b i t t e r ' , Sociologisch Tijdschrift I'S (1986) 4 9 - 8 2 ; J o h n H e l s l o o t ,

' V e r b ü r g e r l i c h u n g i n d e r P r a x i s . V o r t r a g e u n d A u s s t e l l u n g e n d e r V o l k s b i l d u n g s v e r e i n e i n L e e u w a r d e n u n d M i d d e l ­

b u r g 1864-1900 ' , i n : T. D e k k e r c .a . ( r ed . ) , A usbrciluug biirgerluher Kutlnr in den rsiederlnnden and Nordwesldeulschland

( M u n s t e r 1991) 57-95.

2 H e n k te V e l d e i n NRG-Handelsblad 24-4-1993.

3 H e l s l o o t , ' V e r b ü r g e r l i c h u n g ' , 57-58; T h e o B e c k e r s e n H u g o v a n d e r P o e l , Vrije tijd tussen vorming ca verinaak. Een in­

leiding laf de studie van de vrije lijd ( L e i d e n e n A n t w e r p e n 1 9 9 0 ) ; Z i e o o k : P. d e Rooy , ' B u r g e r s e n a r b e i d e r s ' , 'Fheoreli-

scbe Geschiedenis 2 0 (1993) 49-55 .

4 F r a n s G r o o t , Roomsen, rechlzinnigen en nieuiiilicliters. Verzuiling in een I lal la mi'se jilaltelaudsgeiueeute. Sualdwijk I SlO-l 030

( H i l v e r s u m 1992) 171-190.

19

Page 24: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Van uitspatting naar uitspanning?

Afb. 1. Voor en na de afschaffing: de kermisbestrijding belachelijk gemaakt in De Lantaarn 3 (1887). Universiteitsbibliotheek Amsterdam.

ces maakten: 'Het "volk" voedde zichzelf op. ' Dat zijn interessante constateringen, die echter niet zijn gestoeld op een brede empirische basis. De bronnen in Naaldwijk zijn verre van vol­ledig, de Vlaardingse situatie is beter gedocumenteerd. In dit artikel tracht ik de vraag te be­antwoorden welke rol overheid, verenigingsleven en commercie na 1900 in de dans rond het volksvermaak speelden. Hoe ontwikkelden zich de 19e-eeuw.se idealen over volksveredeling ten aanzien van vrijetijdsbesteding, welke nieuwe groepen 'volksveredelaars' traden aan en hoe gingen zij met de oude boodschap om?

In de maatschappelijke discussie over de veredeling van de volksvermaken stond vervanging van de kermis centraal. Sinds halverwege de 19e eeuw kwam het in een gestaag groeiend aan­tal Nederlandse steden en dorpen tot een kermisverbod. 5 Het gemeentebestuur van Vlaar­dingen werd geregeld (in 1880, 1891 en 1897) bestookt met verzoeken om afschaffing door orthodoxe kerkenraden en verenigingen. Vooralsnog ketsten die steevast af op een vrijzinni­ge raadsmeerderheid, die de kermis het voordeel van de twijfel gaf. Een steeds terugkerend argument was dat de raad niet geloofde in een goed alternatief, in liberale kr ing algemeen be­schouwd als basisvoorwaarde om tot kermisafschaffing over te gaan. 6

Orthodox Vlaardingen ging inmiddels onverdroten voort. De Christelijke Geheelonthouders

5 G.H.Jansen , Een roes van vrijheid. Kermis in Nederland (2e druk; M e p p e l en Amsterdam 1987) 91-92.

i -innam 14 - iu - lBWl ; voor een kort overzicht van de voornaamste kermisopinies onder liberalen,

j ramuun vauuwmg en «cisiciting. '••nes i e>i>/-; ,svo ( A m s t e r d a m 1H9;>) 288-293.

6

20

Page 25: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Van uitspatting naar uitspanning?

Vereeniging en de jongelingsverenigingen Liefde en Vrede en Soli Deo Gloria trachtten tijdens de kermisweek van 1897 met voordrachtsavonden, lezingen en lichtbeelden te tonen dat het ook anders kon . 7 In 1899 werd afschaffing van de kermis een reële optie vanwege het aantreden van een conservatieve meerderheid in de gemeenteraad. Een jaar later kreeg de kermis haar eerste verkorting te verduren. 8 De bevolking werd met pamfletten klaargestoomd voor de af­schaffing: 'Stel u voor, gij kermisganger, dat G o d de Heere u te midden van uw kermisvreugd oproept om voor Zijn rechterstoel te verschijnen, om rekenschap te geven van uw rentmees­terschap. [...] Hoe ontzettend, te sterven op zulk eene plaats, onder zulke omstandigheden! Ui t de gruwelen van de zondedienst te worden weggerukt, om te vallen in de handen van den heiligen, rechtvaardigen en almachtigen G o d ! ' 9

Een afschaffingsverzoek van de kerkenraden en christelijke corporaties vond in de winter van 1904 de meerderheid van de raad achter z i ch . 1 0 Dat gebeurde niet zonder slag of stoot. Zo­wel binnen als buiten de raad bestond verzet. De afschaffing was een jaar eerder al een keer uit­gesteld, nadat de raadsdiscussie hierover tot een volksoploop bij het stadhuis had geleid. 1 1

Fundamenteel verschil

Drie maanden na het verdwijnen van de kermis ontstond Flardinga. De gang van zaken doet den­ken aan de afschaffing van de Amsterdamse kermis in 1871. Ook daar werd zij voorafgegaan door een verkorting van de kermisduur en kwam het uiteindelijk tot een volksoproer. E n ook daar was een van de bijverschijnselen de oprichting van een vereniging voor volksvermaak. 1 2

Ondanks de ogenschijnlijke gelijkenis tussen de Amsterdamse en de Vlaardingse kermis-kwestie was er een fundamenteel verschil. De afschaffing in de hoofdstad kwam tot stand op initiatief van een liberale raadsmeerderheid, met steun van de Vereeniging tot Veredeling van het Volksvermaak. In Vlaardingen was zij het resultaat van een gecombineerd conservatief-christe-lijke krachtsinspanning, waar Flardinga geen rol in had. Flardinga werd enkele maanden na het afschaffingsbesluit opgericht, de Amsterdamse zustervereniging in de maanden eraan voorafgaande. De oprichting van Volksvermaak was een offensieve actie geweest van de A m ­sterdamse liberale burgerij, bij de oprichting van Flardinga ging het om lijfsbehoud.

Dat blijkt vooral uit Flardinga's merkwaardige positie ten opzichte van de kermis. Waar de Amsterdamse zustervereniging gebukt ging onder het j u k van de bijnaam 'anti-kermis-bond ' , 1 3 moest men in Vlaardingen alle zeilen bijzetten tegen de aantijging vanuit het ortho­doxe kamp, dat Flardinga een poging was om de kermis te herstellen. De vereniging had niets met de kermis te maken, werd daarom bij de oprichting met klem gesteld. Zowel voor- als te­genstanders konden l id worden. 1 4

7 Nieuwe Vlaarilingsrhe Courant 19-6 en 23-6-1897. 8 Ibidem, 22-6-1920. 9 Gemeentearchief Vlaardingen (hierna GAV), 12 E 350, Traktaat Kermis van de Vereeniging voor Tra/i/aalvcrs/ne/ding

Vlaardingen (z.p. [Vlaardingen] 1904). 10 GAV. \ 'erslug van hel verhandelde in de ojieutiare vergaderingen van tien gemeenlerutul van Vlaardingen (1 904) 43. 11 Nieuwe Vlaurilingsrhe Courant 20-6 en 22-7-1903. 12 Vgl. Jansen, Roes van vrijheid, 77-81; Zie ook: Betty Dekker, 'De Vereeniging tot Veredeling van het Volksvermaak te

Amsterdam, 1871-1910. Van volksverheffing tot Oranjevereniging', De Negentiende Eeuw 20 (1996) 192-204, aldaar 192-193.

13 Gemeentearchief Amsterdam, U 00.627, Circulaire Vereeniging tot Veredeling van het Volksvermaak 22-5-1871. 14 GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 1, Notulen 9-6-1904.

21

Page 26: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Van uitspatting naar uitspanning?

Het beeld van een bond van kermisbehouders werd gevoed door het lidmaatschap van een aantal prominente kermisvoorstanders. Onder hen bevond zich de directeur van de stoom-zuivelfabriek Hol landia C H . Hummelinck, gemeenteraadslid en vanaf het begin erelid. Hij had tegen de afschaffing van de kermis gestemd, op grond van het aloude bezwaar van onvol­doende alternatieven, zoals de praktijk elders in het land volgens hem wel bewees. 1 5 Een an­dere Flardinga-man van het eerste uur, de politiecommissaris H.P. van Rosmalen, had tijdens de afschaffingsdiscussies tegenover de raad verklaard: 'Ontneemt men nu aan het volk de ker­mis, dan zal men daardoor het misbruiken van sterken drank eerder in de hand werken dan tegengaan.' Van vervangend volksvermaak had hij evenmin een hoge pet op: 'Het zal zijn al­leen een verandering van naam, maar inderdaad hetzelfde bl i jven. ' 1 6

Met gretigheid werd deze laatste opmerking aangehaald door A . C . van Wingerden van de orthodoxe kiesvereniging Nederland en Oranje. Hij zag in Flardinga niets anders dan een po­ging tot bevrediging van 'de zucht naar vermaak'. Daarom raadde hij de vereniging af aan de gereformeerden. Onomwonden schreef Van Wingerden dat er wel degelijk verband bestond tussen Flardinga en de verdwenen kermis: 'Hoogstwaarschijnlijk zou het, indien de kermis niet ware afgeschaft, niet tot oprichting van "Flardinga" gekomen zijn.' Hij achtte dit bewezen door Flardinga-bestuurslid A . Vogel, die zijn lidmaatschap publiekelijk had gemotiveerd met de woorden: 'De Christelijke actie heeft ons volk wat ontnomen, en naar mijn meening te­recht, maar nu ligt het ook op onzen weg iets beters er voor in de plaats te geven. ' 1 7

Vogels woorden suggereren wellicht het tegendeel, maar de oprichting van Flardinga was niet de eerste poging van liberale zijde tot bijsturen van het volksvermaak. Het aloude Vlaarding-se Nutsdepartement (1805) organiseerde sinds halverwege de 19e eeuw volksvoordrachten. Het opleidende element stond daarbij voorop, maar toneelavonden met een aansluitend bal kwa­men ook voor.

Een tweede activiteit waarmee het Nut zich naar het volk toe profileerde, vormden de nij­verheidstentoonstellingen in 1878 en 1889 van 'door het volk' geproduceerde producten. Deze dienden ter bevordering van de huiselijkheid en kunstzin onder jonge ambachtslui. De tentoonstelling van 1889 trok 49 deelnemers en maar liefst vijftienhonderd bezoekers. 1 8 In de­zelfde periode (1880 en 1884) organiseerde het Nut Floralia-tentoonstellingen, 'ter opwek­kingvan zachtere aandoeningen, van huiselijke zin en reinheid van zeden'. De doelgroep werd gezocht onder de 'kinderen des Volks' . Een terugvallende belangstelling - 174 inzenders bij de p r emiè re , 120 bij de herhaling - was aanleiding om deze activiteit te staken. 1 9 Een Nutsinstel-l ing van iets latere datum is de volksbibliotheek. Duidelijk is dat het "VTaardingse Nutsdeparte­ment, evenals de landelijke organisatie, nogal aarzelend stond tegenover het aanpakken van de volksvermaken en deze het liefst beschouwde als onderdeel van het volksonderwijs. 2 0

Een tweede landelijke organisatie met een zetel in Vlaardingen die zich het volksvermaak

15 GAV, Ingekomen stukken hij tien gemeenteraad van Vlaarilingen (1904) 38. 16 GAV, Verslag gemeenteraad (1903) 129-131. 17 Nieuwe Vlaardingsche Courant 16-7 en 20-7-1904. Zie ook 27-6-1924. 18 Ibidem, 24-11-1888, 6-4 en 11-5-1889; GAV, Arch. Nutsdepartement, inv.nr. 71, Verslag tentoonstelling van voorwer­

pen vervaardigd door handwerkslieden 1889. 19 Nieuwe Vlaardingsche Courant 20-3, 27-3 en 11-9-1880 en 13-9-1884; GAV, Arch. Nulsdepartement, inv.nr. 70, Stukken

betreffende Floralia 1884. Over Floralia, zie: John Helsloot, Floraüa in Nederland in hel laatste kwart van de negentiende eeuw (Amsterdam 1990); Over volksvoordrachten: J.J.M. Leenders, 'Ken links-liberale vorm van volksontwikkeling. Verenigingen voor volksvoordrachten', De Negentiende Eeuw 20 (1996) 170-183.

20 Vgl. Helsloot, 'Verbürgerlichung', 61.

22

Page 27: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Van uitspatting naar uitspanning?

Afb. 2. Het bestuur van de vereniging Flardinga poseert. Gemeentearchief Vlaardingen.

aantrok, was de Volksbond tegen Drankmisbruik, de liberale pendant van de hiervoor genoemde Christelijke Geheelonthouders Vereeniging. Onder le iding van voorzitter A . Bagchus (!) trachtte de Volksbond met concerten, toneelavonden en lezingen arbeiders uit de kroeg te houden. Daarbij werd dikwijls samengewerkt met bestaande voordrachts- en toneelgezel­schappen. Verder had de Volksbond een koffiehuis, volksbibliotheek en een zangafdeling.

Ook vanuit het bedrijfsleven werden pogingen gedaan het vermaak van de werklieden te be ïnv loeden . Hollandia (1882) liep daarbij voorop. Met een leesinrichting (1890), toneelver­eniging (1894), muziekvoorstellingen en voor de jeugd gymnastiekoefeningen, kinderfeesten en een speeltuin (1899), hoopte de directie van dit machtige fabriekscomplex haar werkne­mers te disciplineren en te ontspannen, maar ook geestelijke en lichamelijke vakbekwaam­heid bij te brengen. 2 1 De uitbouw van de bedrijfscontrole over de vrijetijdsbesteding van de werknemers ging na de eeuwwisseling onverminderd voort, getuige de komst van een harmo­nie- en gymnastiekvereniging (1903 en 1909).

Wat hier niet onvermeld mag blijven, zijn de nauw aan de overheid gelieerde ad hoc-ieest-commissies, die de feestelijkheden regelden rond de hoogtijdagen van het Oranjehuis, zoals de viering van de zeventigste verjaardag van koning Wil lem III en de inhuldiging en trouwdag-van koningin Wilhelmina. O o k zij organiseerden activiteiten voor 'het volk', zoals volkscon­certen en allegorische optochten. 2 2

21 Nieuwe Vlaardingsche Courant 7-6-1890, 11-7-1894, 23-2-1895, 8-10-1898 cn 13-5-1899. 22 GAV, Arch. Commissie viering Troonsbestijging, inv.nr. 2-3, Notulen; Arch. Commissie viering Huwelijksdag, inv.nr.

1-3, presentielijsten en aantekeningen.

Page 28: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Van uitspatting naar uitspanning?

Het is dit samenspel van organisaties, in combinatie met vrijzinnige overheidsdienders (on­derwijzers, politiemensen, gemeenteontvangers en raadslieden), waaruit Flardinga haar be­stuurders recruteerde. 2 3 Initiatiefnemer was Chr. Geelen, werkmeester bij Hol landia en l id van de Volksbond. De komst van Flardinga werd door de Volksbond openlijk aangemoedigd Drie leden volgden direct Geelens voorbeeld, in de volgende jaren traden er nog eens vier toe. 2 4 Vanuit de Hollandiafabriek kreeg Geelen navolging in het Flardingabestuur van vier mannen: de adjunct-directeur, de opzichter, de gymnastiekleraar en de directeur als erelid.

Het Vlaardingse Nutsdepartement sprak zich niet openlijk uit over de nieuwe vereniging, maar de betrokkenheid van Nutsmensen op individuele titel is evident. Zes van de zestien Flardingabestuurders in het eerste verenigingsjaar waren Nutsmensen. 2 3 Van de getalsmatig veel kleinere feestcommissies in 1898 en 1901 ( inhuldigingen trouwdag Wilhelmina) traden nog eens vier leden vroeger of later toe tot het Flardingabestuur. 2 6

De oprichtingsvergadering werd bijgewoond door '26 heeren uit alle standen en uit alle staatkundige en godsdienstige r ich t ingen ' . 2 7 Enige ideologische inkleur ing was aan deze mooie woorden niet vreemd. Orthodox Vlaardingen ontbrak namelijk, maar zeker sociaal ge­zien kan enige diversiteit binnen het Flardingabestuur niet worden ontkend (tabel 1).

Tabel 1. Beroepen van bestuurders van Flardinga, 1904-1931. bron: GAV, Arch . Flardinga, inv.nr. 1-3, Notulen; Adresboeken Vlaardingen 1910-1930; bevolkingsregister Vlaardineen 1900-1935 (zie ook bijlage 1) 8

Aantal

vrije beroepen jg zonder (gepensioneerden, renteniers) j kooplieden (reders) l r )

ondernemers 2 j ambachtslieden g winkeliers 2 overige zelfstandigen (o.a. tappers, slijters, logementshouders) 0

geëmployee rden (arbeiders, kantoorbedienden) 12 losse arbeiders Q onbekend j

Totaal K O 58

De oververtegenwoordiging van lieden met een vrij beroep valt d,rect in het oog. Prominent aanwez l g waren vooral schoolhoofden, als het ware de 'natuurlijke' leiders van het bescha­vingsoffensief. De grote groep kooplieden en ondernemers, veelal eigenaren van rederijen, is

23 De namen van de bestuursleden konden via de notulenboeken achterhaald worden Van de gewone leden ziin treen namen bekend. Vgl. GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 1-3, Notulen 1904-1931

H w f'u' V ° l k s b ü n d t e S e " Drankmisbruik, inv.nr. 1, Jaarverslag 1904; inv.nr. 17, ledenboek 1899-1904 25 GAV, Arch. Nutsdepartement, inv.nr. 15, Ledenlijsten. 26 GAV, Arch. Commissie viering Troonsbestijging, inv.nr. I, presentielijsten; Arch. Commissie viering Huwelijksdag

inv.nr. 1-3, presentielijsten en aantekeningen. 27 GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 1, Notulen 9-6-1904.

21

Page 29: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Van uitspatting naar uitspanning?

gezien de economische structuur van Vlaardingen met haar industrie en visserij evenmin ver­bazingwekkend. Daarom is misschien het meest opmerkelijk het forse aantal geëmployeer­den. Zij waren merendeels werkzaam als kantoorbedienden, onder andere bij Hollandia .

Activiteiten

Met haar activiteiten borduurde Flardinga grotendeels voort op het werk van oudere zuster­verenigingen. Tijdens de oprichtingsvergadering werd een heel scala aan opties genoemd: muziekuitvoeringen, Floraliatentoonstellingen, volks- en kinderfeesten, Oranjefeesten, paar­denmarktdag en feestelijke Sinterklaas- en kerstavonden. 2 8 Niet al deze plannen werden ge­realiseerd. Zo verviel al in het eerste jaar het idee om een Sinterklaasfeest te organiseren. Oorzaak was een onaangename ervaring tijdens een muziekuitvoering, waarbij 'veel lawaai werd veroorzaakt door opgeschoten jongens en meisjes'. Dit zette het bestuur aan tot voor­zichtigheid, omdat de 'woeste drukte' van de Sint Nicolaasavond 'toch vooreerst niet te be­teugelen is en Flardinga dan allicht den schuld krijgt van buitensporigheden die ze juist had willen voorkomen. ' 2 9

De muziekavonden zelf werden niet geschrapt, maar verplaatst naar de middag om 'min-stichtelijke gedragingen gedurende of na eene muziekuitvoering in het late avonduur' te voorkomen. 3 0 Flardinga schafte voor een habbekrats een eigen muziektent aan, die met toe­stemming van de gemeente werd geplaatst op een exercitieveld aan de Binnensingel, in de volksmond spoedig beter bekend als het Flardingaveld?1 Met de muziekuitvoeringen trok Flar­dinga duizenden bezoekers. Lange tijd leefde de overtuiging dat op deze wijze eenvoudig en goedkoop een goede naam kon worden opgebouwd. 3 2

De opgeschoten jeugd vormde een voortdurende bron van zorg voor Flardinga. Enerzijds werd zij gemeden, zoals uit de voorbeelden hierboven blijkt, anderzijds zocht de vereniging de jeugd toch voortdurend weer op. Zo kwam men op het idee van zaterdagavondbijeenkom­sten voor jongens, 'ten einde ze van de straat te houden' . De belangstellende jeugd kreeg een lezing voorgeschoteld en zong vaderlandslievende liederen. N a afloop van de eerste bijeen­komst verlieten de bezoekers 'kalmer dan zij gekomen waren' de zaal, 'na herhaalde aanma­ning om direct huiswaarts te keren ' . 3 3 De formule deed sterk denken aan de volksvoordrach­ten van het Nut, maar sloeg niet aan. Een andere incidenteel georganiseerde jeugdactiviteit vormden vliegerwedstrijden voor jongens tussen twaalf en veertien jaar, waarbij de deelne­mers onder muzikale begeleiding in optocht door de stad naar het vliegerterrein trokken.

Met de Oranjefeesten, vooral het koninginnefeest op 31 augustus, mikte Flardinga zowel op de jeugd als op volwassenen. Evenals i n andere steden was de Vlaardingse vereniging tot veredeling van volksvermaken na de eeuwwisseling in de eerste plaats een Oranjevereniging. De zaken werden groots aangepakt met ringrijderijen, ballonoplatingen, filmvoorstellingen,

28 Ibidem. 29 Ibidem, 4-10-1904. 30 Ibidem, 11-7-1904. 31 Ibidem, 11-7, 15-7 en 1-8-1904. 32 Idem, inv.nr. 2, Notulen 25-4-1924. 33 Idem, inv.nr. 1, Notulen 15-9-1906: Sitmve Vlaanliiigsrhe Courant 7-11-1906.

25

Page 30: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Van uitspatting naar uitspanning?

H ^ n B ; n n e » k ° ™ t van muzikanten op het veld van Flardinga aan de Binnensingel, koninginnedag 1907. Op de achtergrond de muziektent. Gemeentearchief Vlaardingen.

Afb . 4. Rmgrijderij op het Flardingaveld, koninginnedag 1900. Gemeentearchief Vlaardingen.

26

Page 31: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Van uitspatting naar uitspanning?

vuurwerk, muziek, kinderspelen als blokjesrapen en sprietlopen en 'moderne' sportactivitei­ten, waaronder gymnastiekuitvoeringen en wieier- en voetbalwedstrijden.

De Oranjefeesten waren daarmee de meest serieuze poging om de kermis te doen verge­ten. Maar er werd meer mee beoogd. Flardinga wilde 'trachten de geheele bevolking der stad tot een persoonlijke feestvreugde op te wekken, en één te doen zijn, daar zij maar al te goed weet, hoe vaak er omstandigheden zich voordoen, die afbreuk kunnen brengen aan het ge­voel van saamhorigheid. ' 3 4 Met andere woorden: de Oranjefeesten als bestrijdingsmiddel van de voortschrijdende verzuiling.

Er was voor Flardinga nog een derde reden voor een grootse opzet van de Oranjefeesten. Het verdwijnen van de kermis in combinatie met de ligging van Vlaardingen onder de rook van Rotterdam met haar bioscopen, theaters en danspaleizen, dreigde te leiden tot een ware exodus van vermaakzoekers naar de grote stad. Deze dreiging bracht Flardinga bij haar eerste koninginnedagviering tot de oproep 'medewerking te willen verleenen, dat dit feest op waar­dige wijze wordt gevierd, geen enkele wanklank wordt vernomen en het bewijs zal geleverd worden, dat zoo vaak in twijfel is getrokken, dat de ingezetenen van Vlaardingen ook in eigen plaats feest willen en kunnen vieren.'7'3

De stedelijke trots was in het geding en Flardinga begreep haar missie. Zo zag de vereni­ging zichzelf graag: als vertegenwoordiger van het algemenebelang van de stad. Die oude door-en-door liberale droom was echter een valse voorstelling van zaken. Flardinga stond niet bo­ven de partijen, was niet neutraal, zo was al genoegzaam gebleken tijdens de discussie rond het afschaffen van de kermis. Zij verdedigde de belangen van een politieke stroming, de vrij­zinnigen, en zo mogelijk nog sectarischer, van een belangengroep, de Vlaardingse nering­doenden. Maar deze flirt zou Flardinga niets meer dan een kater opleveren.

De vereniging meende de belangen van de plaatselijke economie het beste te dienen door het organiseren van de meest uiteenlopende tentoonstellingen. Aanvankelijk ging de aan­dacht nog uit naar de eigenlijke doelgroep, de arbeiders, in de vorm van Floralia-, huisvlijt- of nijverheidstentoonstellingen. 3 6 Deze stonden bij de oudere zusterverenigingen al in de 19e eeuw op het programma. 3 7 Maar de geringe belangstelling voor de Floralia 's 3 8 en de tegenval­lende kwaliteit van de inzendingen bij de huisvlijttentoonstellingen, door het bestuur be­schouwd als 'geknutsel ' , 3 9 deden de vereniging uitzien naar andere tentoonstellingsvormen. Hier week Flardinga af van haar voorgangers, met een compleet nieuw scala: winkeletalage-, reclame-, verbruiks- en genotmiddelententoonstellingen. Het belang voor de commercie lag er duimendik bovenop. Met de vak- en reclametentoonstellingen van 1905 en 1909 moest het publiek worden getoond 'tot welke hoogen trap de industrie in Vlaardingen gestegen is'. Het Flardingabestuur voelde aan dat het zich op een hellend vlak begaf. De veredeling van volks­vermaken was met de reclamewedstrijd 'zoo ru im mogelijk opgevat', realiseerde men zich maar al te goed. 4 0

34 GAV, 8 E 72, Feestgids voor de verbruiks-, genotmiddelen- en huisvlijttentoonstelling, 24-28 juni 1924. 35 GAV, 8 E 87, Programma der feestviering van Flardinga op 31 Augustus 1904 [cursivering is vet in originele tekst]. 36 Dit logenstraft de bewering van Eliêns dat nijverheidstentoonstellingen na 1888 in Nederland niet meer voorkwa­

men. Vgl. Titus M. Eliëns, Kunst, nijverheid, kunstnijverheid. De nationale nijverheidstentoonstellingen ah spiegel van de Ne­derlandse kunstnijverheid in de negentiende eeuw (Zutphen 1990) 128.

37 Helsloot, 'Verbürgerlichung', 75-83; Helsloot, Vermaak, 82-83; Dekker, 'De Vereeniging', 195-196; A.E. d'Ailly, Zestig jaren volksvermaak 1871-1931 (Amsterdam 1931) 14-15; Leenders, 'Vereeniging voor Volksvermaken', 262-264.

38 Vgl. GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 2, Notulen 5-10-1923 en inv.nr. 3, Notulen 14-9-1928. 39 Nieuwe Vlaardingsilw Courunt 26-4-1905. 40 GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 12, Jaarverslag 1909.

27

Page 32: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Van uitspatting naar uitspanning?

Naast de industrie werden ook de plaatselijke winkeliers door Flardinga in de watten ge­legd. Het begrip etalagewedstrijd, nota bene gehouden in de Sinterklaastijd, spreekt boekde­len. De Nieuwe Vlaardingsche Courant deed ijverig mee aan de belangenbehartiging door in haar kolommen tientallen mededingende middenstanders met naam en toenaam de hemel in te pri jzen. 4 1 Het steunen van de winkeliers tegen 'Rotterdam', dat in deze jaren nota bene grootscheepse annexatieplannen koesterde, was een hot item. E r bestond een speciale belan­genvereniging, Vlaardingen Vooruit, die de Vlaardingers voortdurend opriep niet buiten de stad inkopen te doen. Zo stond in 1908 op iedere straathoek te lezen:

Het is een deugt van 't kloek gemoet De stadt te steunen, die U voedt 4 2

Deze en andere teksten waren opgesteld door Flardinga-bestuurders, die met Vlaardingen Vooruit sympathiseerden. 4 3 Maar van een warm onthaal door de winkeliers was geen sprake. Zij geloofden niet dat Flardinga met haar vak- en reclametentoonstellingen de stroom vermaaks-zoekers naar Rotterdam kon indammen. 'Gaat zien in het "warenhuis'' en andere zaken in Rot­terdam, gij treft daar uw stadgenooten aan', luidde een veelgehoorde klacht. De Flardin-gafeesten boden geen soelaas, onder meer door de ongunstige ligging van het feestterrein. 4 4

Toch deed Flardinga er alles aan om de winkeliers te paaiem Bij een verbruiks- en genot­middelententoonstelling ter gelegenheid van het vierde lustrum stond de vereniging de me­dedingers toe hun uitgestalde waar tevens te koop aan te bieden. Als extra 'aardigheidje' werd de tentoonstelling gedurende de oude kermis gehouden. 4 5 De kermis- en jaarmarktgeur werd nu wel heel sterk. Toen voorzitter Koster tijdens deze jubileumviering Flardinga in haar ontstaan kenschetste als een 'vergoeding' voor de verloren gegane kermis, 4 0 liet hij zijn toe­hoorders achter met de vraag voor wie die compensatie bedoeld was: voor vermaakszoekers of-voor de Vlaardingse industrie en middenstand. De vereniging roeide echter tegen de stroom in. Een geplande tentoonstelling bij het volgende lustrum in 1929 moest worden afgeblazen bij gebrek aan belangstelling onder de winkeliers. 4 7 Bij die weigerachtigheid speelde onge­twijfeld de conservatieve achtergrond van veel winkeliers mee. In het bestuur van het liberale Flardinga speelden zij geen enkele rol (zie tabel 1).

Toch waren het niet de winkeliers die Flardinga de das omdeden. Die taak werd overgelaten aan de gemeenteraad, waarin het vrijzinnig-liberale element steeds meer plaats moest inrui­men voor behoudende krachten en socialisten. In de voor Flardinga beslissende jaren 1928-1929 was de zetelverdeling als volgt: A R P en SGP 6, C H U 5, SDAP 5, Vrijheidsbond 3 en RKSP 2 zetels. A l in de 19e eeuw was het min of meer een vaststaand gegeven dat liberalen het or­ganiseren van volksvermaken steunden, christelijke partijen deze juist wensten in te perken en katholieken hier tussenin laveerden. 4 8 Aanvankelijk waren de verhoudingen tussen het

41 Nieuwe Vlaardingsche Courant 2-12-1908. 42 Ibidem, 30-5-1908. 43 GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 3, Notulen 5-7-1929. 44 Vgl. Nieuwe Vlaardingsche CourantS-9 en 18-9-1909. 45 Ibidem, 15-1-1924. 46 Ibidem, 27-6-1924. 47 GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 3, Notulen 5-7-1929. 48 Groot, Roomsen, 175.

28

Page 33: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Van uitspatting naar uitspanning?

jonge Flardinga en het gemeentebestuur nog prima geweest. De vereniging gaf toe aan de na­drukkelijke wens van de raad om de zondagsrust in acht te nemen. 4 9 Dankzij haar neutrale presentatie vergaarde ze de sympathie, of in ieder geval het voordeel van de twijfel, van de meerderheid in de raad. Dat betaalde zich uit in een jaarlijks groeiend subsidiebedrag ten bate van de Oranjefeesten. Tijdens het hoogtepunt, begin jaren twintig, bedroeg dat bijna duizend gulden op jaarbasis. Daarna begon de raad de subsidie te verlagen tot er in 1927 niet meer dan tweehonderd gulden resteerde. Als argument voor de kortingen werd voortdurend het lage zedelijk peil van de koninginnefeesten genoemd. Een raadslid kwalificeerde ze als 'veronedelend', een ander sprak van een 'wilde beesten-spel'. ' 0

Met de introductie in 1928 van zweef- en draaimolens op het feestterrein was voor de mees­te gemeenteraadsleden de maat vol. Zij laakten het 'gedeeltelijk weder invoeren van de ker­mis' en trokken het algemene, neutrale karakter van Flardinga in twijfel. De raad besloot tot intrekking van de subsidie, die nadien werd aangewend voor zaterdagmiddagconcerten van gemeentewege. Verder verbood de raad het vuurwerk en andere 'luidruchtige vermaken' op het Flardinga-terrein.'' 1 Het volgende jaar organiseerde Flardinga haar laatste koninginne-feest. Zonder steun van bovenaf was het nu alles of niets. Nooit werden zoveel concessies ge­daan aan de smaak van het grote publiek. Bij de openluchtbioscoop waren 'korte echte lach­films' te zien en er stonden draaimolens, koek-, schiet- en touwtrektenten. Ontstemd over deze gang van zaken verbood de gemeenteraad de zweef- en draaimolens. SGP-raadslid M . den Admirant verwoordde de gevoelens van de christelijke fracties: kermisattracties zijn on­gepast op een dag waarop men ' G o d wil bedanken voor wat hij ons in het Oranjehuis ge­schonken heeft.' Aangezien de SDAP-fractie zich principieel onthield van besprekingen of stemmingen betreffende het koningshuis, troefden de christelijke fracties de liberalen en ka­tholieken af, die en bloc de zijde van Flardinga kozen. Al leen A R P ' e r J . L . Jonker koos vanuit het christelijke kamp de zijde van Flardinga. ' 2 Hadden de socialisten dat ook gedaan, dan was Flardinga wellicht (voorlopig) gered.

Het wegvallen van de kermisattracties als inkomstenbron kwam Flardinga niet te boven. Er volgde een ware leegloop uit het bestuur, die voorzitter Koster deed denken aan 'een zinkend schip, waarbij de ratten het eerst een goed heenkomen zoeken'. De onvermijdelijke liquidatie volgde in oktober 1932. De verklaring van de penningmeester klonk eenvoudig: 'Het voort­bestaan van "Flardinga" is door hooger hand onmogelijk gemaakt; geen festiviteiten meer op ons Flardinga-veld, derhalve geen gelegenheid om onze bezittingen rendabel te maken."' 3

Vanuit het perspectief van een rentmeester een logische verklaring, maar er speelde meer.

Flardinga introduceerde niet zomaar kermisattracties op de laatste augustusdag. Voort­durend teruglopende inkomsten moesten ermee gecompenseerd worden. Naast de ver­minder ing van subsidiegelden werd men ook geconfronteerd met een krimpende achter­ban. Een jaar na de opricht ing telde Flardinga niet minder dan achthonderd leden. Dat aantal zou gestaag afkalven tot minder dan tweehonderd in 1927. 5 4 Bijgevolg werd de ver-

49 GAV, 8 E 63, Statuten en huishoudelijk reglement Flardinga 12-10-1908. 50 GAV, Handelingen van den gemeenteraad van Vlaardingen (1925) 451: Ingekomen stukken gemeenteraad (1925) 284 en

(1927) 296 en 321. 51 GAV, Ingekomen stukken gemeenteraad (1928) 343-384; Handelingen gemeenteraad (1928) 719-720. 52 GAV, Handelingen gemeenteraad ( 1929) 620-630. 53 GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 3, Notulen 18-11-1929 en 11-10-1932. 54 Deze cijfers zijn afkomstig uit: GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 1-3, Notulen; inv.nr. 12, Jaarverslagen; Adresboeken Vlaar­

dingen 1910 e.v.

2!)

Page 34: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Van uitspatting naar uitspanning?

Afb. 5. Ballonoplating op het Flardingaveld, koninginnedag 1907. Gemeentearchief Vlaar­dingen.

eniging in hoge mate afhankelijk van gemeentegelden. De kortingen daarop waren niet di­rect fataal, maar leverden vooral 'moreele schade' op, stelde voorzitter Koster om de moed erin te houden. 5 1 ' Deels mocht dit misschien waar wezen, men werd nu toch in hoge mate afhankelijk van entreegelden, die onder invloed van het onbestendige Nederlandse weer sterk fluctueerden.

Flardinga moest dus op safe spelen. Opgezweept door 'Rotterdam' viel de keuze op het commerc ië le vermaak. M e n voelde zich hiertoe gedwongen door de veranderende smaak van het grote publiek. Een ballonoplating was twintig jaar eerder 'een sensatie-wekkende gebeur­tenis; thans zou het door sommigen als een kinderspel beschouwd worden' , stelde Koster te­leurgesteld vast. De concurrentie zat niet stil, waarschuwde hij. 'Flardinga moet zich aanpas­sen aan de mentaliteit van het volk; daar kan men zich niet tegen verzetten.' Het was de secretaris die deze profetische woorden in daden omzette: de plaatsing van de zweef- en draai­molens op het Flardingaterrein. Er rees intern verzet omdat het veredelende karakter van de festiviteiten nu wel erg op de tocht kwam te staan. De secretaris gaf geen krimp: 'Feest blijft

.55 Nieuwe Vlaardingsche Courant 8-11-1932. 56 Ibidem.

:>>(

Page 35: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Van uitspatting naar uitspanning?

feest en een draai- of zweefmolen is niets minder dan bijvoorbeeld een bioscoop.' Twee jaar eerder had hij al opgemerkt dat de veredelende taak voor Flardinga steeds moeilijker was vol te houden vanwege 'Rotterdam'.-"

Verzuiling

De concurrentie loerde echter ook dichter bij huis. Hie r was het niet de commercie, maar het verzuilde verenigingsleven dat Flardinga in de wielen reed. Van gereformeerde zijde bleven de al genoemde jongelingsverenigingen actief. Bedreigender was de komst van de Christelijke Oranjevereeniging in 1920, die ten strijde trok tegen het 'uiterlijk feestvertoon' dat de Oranje­feesten kenmerkte. Ze wilde stichtelijke lectuur verspreiden en lezingen houden op konink­lijke verjaardagen. Daarmee wenste de vereniging te werken aan de 'geestelijke verheffing van ons volk' en de 'bestrijding van den revolutiegeest'. 5 8 Flardinga vreesde aanvankelijk de con­currentie, maar constateerde 'na een onderzoek' opgelucht dat het zo 'n vaart niet zou lopen, aangezien 'het doel der Christelijke Oranjevereeniging is op dagen als 31 Augustus deze dag met een kerkdienst te beginnen. ' 5 9

Socialisten brachten inmiddels het 'helpt-u-zelven'-ideaal in de praktijk. Zo werd SDAP-voorman J . van Driel op verkiezingspamfletten aan het arbeidersvolk als hun ideale kandidaat aanbevolen omdat hij zelf fabrieksarbeider was. 6 0 Deze Van Driel stond in de jaren direct na Flardinga's ontstaan aan de wieg van een heel netwerk van SDAP-onderafdelingen: harmonie Voorwaarts (1905), zangvereniging De Stem des Volks (1906), toneelvereniging Kunst en Strijd (1907) en Eendracht, Vereeniging tot Veredeling van het Volksvermaak. Van die laatste club is helaas weinig bekend. Ze wordt slechts genoemd in het Adresboek van 1910. Eendracht had toen honderdveertig leden. Het voorzitterschap was evenals bij de andere verenigingen in handen van Van Driel . Ook de andere bestuurders waren arbeiders (zie bijlage 2). Over de intenties wordt met geen woord gerept, maar de veelzeggende bijnaam Vereeniging tot Veredeling van het Volksvermaak kan moeilijk anders worden uitgelegd dan als een provocatie aan het adres van Flardinga. Vermoedelijk was Eendracht geen lang leven beschoren. Ze paste kennelijk niet in de SDAP-strategie voor een bloeiend verenigingsleven. Dat geldt wel voor de andere drie, die Flardinga beurtelings overleefden. Ze werden alle ingezet om manifestaties van de partij en de vakbeweging bij te staan. De zangvereniging was in 1910 het grootst met 60 leden, de harmonie telde 24 aanhangers, de toneelvereniging 15.

Van de harmonie Voorwaarts is zowaar het archief bewaard. 6 1 Voorwaarts is ontstaan uit het glasblazerscorps Kunstliefde en Vriendschap (1902). Het was een van de eerste socialistische mu­ziekverenigingen van het l and . 6 2 Van spanningen met Flardinga was weinig te merken. Gere­geld werd er opgetreden tijdens Flardinga's zomerconcerten en tentoonstellingen, waarbij uitvoeringen op het Flardingaterrein niet werden geschuwd. Slechts eenmaal viel er binnen

57 GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 3, Notulen 27-3 en 23-11-1928; inv.nr. 12, Jaarverslag 1926; Nieuwe Vlaardingsche Courant 30-7-1929.

58 Nieuwe Vlaardingsche Courant'21-5-1920. 59 GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 2, Notulen 12-7-1920. 60 GAV, 8 F 33, Verzameling slrooipamfletten kiezersverenigingen en politieke partijen. 61 Archieven van arbeidersverenigingen zijn vaak verdwenen of niet eens aangelegd. Dit bemoeilijkt in grote mate het

sociabiliteitsonderzoek naar deze groep. 62 Hendrik Jan I.uth, inventaris van hel archief van de muziekvereniging Voorwaarts' te Vlaardingen, 1905-1979 (Vlaardingen

1982), inleiding.

31

Page 36: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Van uitspatting naar uitspanning?

Voorwaarts-gelederen kritiek te beluisteren op deze samenwerking. Deze vond echter geen weerklank bij de meerderheid van het bestuur. 6 3

Van Flardingazijde lagen de verhoudingen gecompliceerder. De optredens van Voorwaarts kregen geen onverdeeld positief onthaal. Een concert op het Flardingaterrein in 1915 werd omschreven als 'zeer druk en ook zeer woel ig ' . 6 4 Dat was natuurlijk niet de bedoeling. N o g minder was het de bedoeling dat Voorwaarts de Internationale ten gehore kon brengen tij­dens een Flardingafeest in 1909. E n dat terwijl het bestuur twee jaar eerder nog had opgeroe­pen 'er voor te waken, dat er geen propaganda voor Voorwaarts of hare zuster-vereeniging ge­maakt worde ' . 6 5 Het waren echter de onvermijdelijke neveneffecten van een neutraal beleid.

Na de Eerste Wereldoorlog verwaterde de samenwerking en beschouwde Flardinga Voor­waarts als concurrent. 'We dienen flink teekenen van leven te geven, om de concurrentie met anderen te kunnen weerstaan', reageerde voorzitter Koster op gratis muziekuitvoeringen die Voorwaarts in de zomer van 1926 organiseerde. 6 6 Deze gesloten houding was het gevolg van de gemarginaliseerde positie die Flardinga zo langzamerhand in het openbare leven innam. Toch kwam het niet tot een frontale botsing. Dat is vermoedelijk te danken aan de bovenlo­kale or iënta t ie van Voorwaarts, dat acte de présence gaf bij arbeidersbetogingen overal in het land. De belangen liepen daardoor te ver uiteen om elkaar echt te raken, in positieve dan wel negatieve zin.

Ons Genoegen

Geheel anders ligt dat met de vereniging Ons Genoegen, ontstaan in 1909. Ons Genoegen pre­senteerde zich evenzeer als een 'neutrale' club, met als doel het organiseren van 'gepaste feesten' op nationale en andere feestdagen. Daarmee ontpopte zij zich als een directe be­dreiging voor het vijfjaar oudere Flardinga. Ons Genoegen schotelde haar leden een relatief nieuwe vorm van vermaak voor: variété-avonden met bekende humoristengezelschappen als de duo's Van Laar en Carels en de solist Albert Bol . N a afloop was er steevast bal. Als feest­avonden golden de Sint Nicolaas- en de paardenmarktdag, het restant van de oude kermis. Tot een ander terugkerend ritueel ontwikkelde zich de jaarlijkse toneelvoorstelling op tweede kerstavond, hetgeen werd beschouwd als de meer serieuze activiteit van Ons Genoegen. Bui ­ten de vaste dagen kwam het incidenteel tot extra activiteiten zoals een voordrachtenavond of concert.

De formule werkte. Gedurende haar eerste jaren trok Ons Genoegen een vrij kleine, maar trouwe en gestaag groeiende groep leden. 6 7 Verontrustender voor Flardinga dan het aantal leden van Ons Genoegen, was de sociale herkomst van die leden (zie tabel 2).

63 GAV, Arch. Voorwaarts, inv.nr. 1, Notulen 5-4-1906, 14-6-1908, 8-7-1909, 22-6-1911 en 14-7-1913. 64 Nieuwe Vtuurtliugse/w Courant 15-9-1915. 65 GAV, 8 E 68, Catalogus van den vakwedstrijd van 1 lardinga niet de daaraan verbonden tentoontelling, 9-14 Augustus

1909; Arch. Flardinga, inv.nr. 1, Notulen 6-11-1907. 66 GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 2, Notulen 14-6-1926. 67 In 1911 telde de vereniging 32 leden, driejaar later 50. Vgl. GAV, Arch. Ons Genoegen, inv.nr. 1, Notulen.

32

Page 37: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Van uitspatting naar uitspanning?

Tabel 2. Beroepen van resp. leden en bestuurders van Ons Genoegen, 1909-1919. bron: GAV, Arch . Ons Genoegen, inv.nr. 1, Notulen; Adresboeken Vlaardingen 1910-1920; bevolkingsre­gister Vlaardingen 1900-1935 (zie ook bijlage 3)

Leden Bestuurders

vrije beroepen 0 0 zonder (gepensioneerden, renteniers) 1 0 kooplieden 3 2 ondernemers 0 1 ambachtslieden 10 3 winkeliers 6 3 overige zelfstandigen (o.a. tappers, slijters, logementshouders) 5 1 geëmployee rden (arbeiders, kantoorbedienden) 13 4 losse arbeiders 2 1 onbekend 1 0

Totaal 41 15

Zowel achterban als bestuurders van Ons Genoegen behoorden in overgrote meerderheid tot 'het volk', dat dus het heft in eigen handen nam. Aan het bevoogdende optreden van Flar­dinga hadden deze mensen geen behoefte. Zo mogelijk nog vervelender voor Flardinga was de grote groep jongemannen die zich tot Ons Genoegen aangetrokken voelde. Ons Genoe­gen stelde de minimumleeftijd voor toetreding bewust laag, op zestien jaar. 6 8 Het was juist deze leeftijdscategorie die Flardinga voortdurend zorgen baarde, maar waar nauwelijks grip op te krijgen was.

Ons Genoegen had blijkbaar meer aantrekkingskracht en dat wilde de vereniging weten ook. Twee jaar j o n g werd de retorische vraag gesteld: 'Wat zouden zij, - die op den paarden­marktdag wel iets meer verlangen dan den aanblik van roomijswagens, bierwagens en het ge­knars van wat draaiorgels, - zij die [...] behoefte hebben aan behoorlijke ontspanning, moe­ten aanvangen als de vereeniging "Ons Genoegen" niet bestond?' Een jaar later leek de zelfingenomenheid compleet: 'We hebben kunst en variété aan het volk gebracht. We hebben getracht een weinig vroolijkheid te brengen, waar dit in onze plaats zoo hard noodig is en we zijn geslaagd'. 6 9

Tegelijk met de borstklopperij kwam echter ook de interne kritiek op. Die kwam van nie­mand minder dan voorzitter N . Moerman, een man die vanwege zowel zijn uitgesproken oor­delen als zijn sociale afkomst opviel bij Ons Genoegen. Moerman verdiende de kost als han­delsreiziger, was tevens wethouder van de omvangrijke poldergemeente Vlaardinger-Ambacht en een bekend gezicht in het plaatselijk verenigingsleven. Hij vond dat de vereniging te veel variété en te weinig 'kunstgenot' bood. Bovendien werd er te veel gedronken door een deel van het publiek, meende Moerman. Maatregelen bleven niet lang uit. Tijdens de paarden­marktdag van 1913 gaf Ons Genoegen een openbaar concert, verzorgd door harmoniever­eniging Concordia. Daarmee werd niet het oorspronkelijk beoogde publiek, maar de plaatse-

68 GAV, 7 D 36, Reglement Ons Genoegen 1911; Arch. Ons Genoegen, inv.nr. 3, Krantenbericht n.a.v. uitvoering 6-12-1909. Een groot aantal leden was nog minderjarig. Van hen is in tabel 2 het beroep van de vader verwerkt.

69 GAV, Arch. Ons Genoegen, inv.nr. 3, Krantenbericht n.a.v. feestelijkheden 28-6-1911; inv.nr. 1 .Jaarverslag 1912.

33

1

Page 38: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Van uitspatting naar uitspanning?

lijke elite bereikt. Die eigenaardigheid had zo haar eigen voordelen: 'Wel hadden wij liever de groote massa gezien, vooral uit fmantieel oogpunt ware dit wenschelijker geweest, doch we hebben bereikt dat "Ons Genoegen" bekend wordt in alle rangen en standen. ' 7 0

En dat was precies wat Moerman nastreefde. Hi j wilde het afgezonderde karakter, dat de vereniging tot dan toe had gekenmerkt, doorbreken. Ons Genoegen, de naam zegt het al, vormde aanvankelijk een besloten kring, die zich de 'veredeling van het onderling vermaak' ten doel stelde. De bijeenkomsten waren alleen toegankelijk voor de leden en hun intro-ducé (e ) s . Onder aanvoering van Moerman richtte Ons Genoegen zich meer naar buiten en werd het exclusivisme uit het reglement verwijderd. Tegen betaling van entreegeld konden ook niet-leden de festiviteiten bijwonen. 7 1

Moerman trok van leer tegen 'bekrompen zijn of onder eigen kr ing blijven'. Ons Genoe­gen moest een 'volksvereeniging' in de ruimste zin van het woord z i jn . 7 2 Het is maar de vraag of Moerman handelde uit idealisme of pragmatisme. Dat laatste is zeer wel denkbaar, aange­zien de geringe omvang van Ons Genoegens achterban alleen al uit financieel oogpunt geen geslotenheid toestond. Hoe dan ook, Moerman presenteerde zijn ideeën als een hoog ideaal. Lijnrecht hier tegenover stond in zijn visie het werk van Flardinga. Dat organiseerde juist in toenemende mate attracties waar 'een groot deel van het publiek niet mee gediend was.' Bo­vendien, zo stelde Moerman, 'was 's avonds 11 uur alles afgeloopen, terwijl het gebleken was dat ook dit niet naar den zin was van onze jongelu i . ' 7 3

Het was op uitdrukkelijk verzoek van de gemeenteraad dat Flardinga zo vroeg in de avond een punt zette achter de feestelijkheden op koninginnedag. Het financieel onafhankelijke Ons Genoegen had aan die wens geen boodschap. Tijdens haar eerste grote optreden op 31 augustus 1909 nam de organisatie zich voor 'na afloop der Flardingafeesten, met onze Dames het feest van den dag op gezellige wijze in eigen kr ing voortzetten'. De feestelijkheden zou­den worden ingezet '15 minuten precies na afloop der Flardingafeesten'. Een gelegenheids­lied moest de feestvreugde kracht bijzetten:

Zoo wordt door ons toch feestgevierd En hebben wij nog lol , A l maakt dat onzen vroeden Raad, Zijn ' fijne leden dol . Wij lachen om Gemeentelijke Verordening wat al meer, E n gaan als ware 't kermisfeest, } Nog weer eens braaf te keer. [bis 7 4

De ontevredenheid en het provocatieve karakter dropen ervan af. Maar het koninginnefeest was blijkbaar geen succes, want het kreeg geen vervolg. Flardinga hield het op koninginnedag voorlopig alleen voor het zeggen.

De tendens naar meer openheid bij Ons Genoegen bracht drie jaar later een nieuw conflict met Flardinga. Beide verenigingen hadden het plan opgevat een concert te organiseren tij-

70 GAV, Arch. Ons Genoegen, inv.nr. 1, Notulen 11-1-1913; Jaarverslag 1913. 71 GAV, 7 D 36, Reglementen Ons Genoegen 1909 en 1911. 72 GAV, Arch. Ons Genoegen, inv.nr. 1, Notulen 1.3-9-1913. 73 Ibidem. 74 GAV, Arch. Ons Genoegen, inv.nr. 3, Programma's: Circulaire mei 1909 en Feestlied 31-8-1909.

34

Page 39: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Van uitspatting naar uitspanning?

dens de paardenmarktdag op het Flardingaterrein. Ook nu moest Ons Genoegen haar meer­dere erkennen in de oudere zuster, die immers vrijelijk kon beslissen over wat er op haar veld gebeurde. 7 5 Het zal de leden van Ons Genoegen niet lekker. Moerman viel in de jaarvergade­ring van 1913 uit tegen Flardinga en kreeg daarbij massaal steun. Zijn voorstel op 31 augustus opnieuw een feest te geven, werd aangenomen met maar é é n stem tegen. De tegenstem kwam van de secretaris, die de confrontatie met Flardinga vreesde: 'Het resultaat hiervan zal dan ze­ker zijn dat wij de publieke opinie die wij steeds vóór ons hadden, tegen zullen krijgen.' Moer-mans woorden 'wat Flardinga doet, kunnen wij ook', spraken op dat moment echter meer tot de verbeelding. 7 h

Maar de geplande botsing bleef uit. Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog zou hoe dan ook alle plannen in de ijskast hebben doen verdwijnen, maar Ons Genoegen liet het niet eens zo ver komen. Een wijziging in het Flardingaprogramma voor de 31e augustus deed de wind radicaal uit een andere richting waaien. De spijtoptanten verklaarden dat zij hun confronte­rende beslissing destijds hadden genomen 'onder den indruk van het treurige feestprogram­ma van "Flardinga".' N u daarin onder meer een onderdeel vuurwerk was opgenomen, toon­de Ons Genoegen zich plotseling tevreden. 7 7

De gang van zaken maakt duidelijk dat Ons Genoegen geen partij vormde voor Flardinga, dat zich door het gemeentebestuur gesteund wist. Een teruggetrokken houding was voor de jonge vereniging echter niet weggelegd, aangezien zij haar bestaan dankte aan de oppositio­nele rol . Het 'anders zijn' diende gecultiveerd te worden. Dat vroeg bij tijd en wijlen om een confrontatie, die echter niet gewonnen kon worden. Dat di lemma brak Ons Genoegen steeds meer op. Wat in latere jaren volgde, was een eindeloos gekrakeel.

Moerman beschuldigde de achterban van een calculerende mentaliteit. De mensen komen alleen 'als er echt behoefte is', verder zit Ons Genoegen met lege zalen, jammerde h i j . 7 8 Oor­zaak van die lege zalen was het dubbelzinnige imago dat begon op te breken. Sinds Ons Ge­noegen zich meer naar buiten openstelde, was het onduidelijk op welke doelgroep er nu eigenlijk gemikt werd. Was er wat te doen, dan h ing men voor het grote publiek aanplakbil­jetten op, terwijl de rijke Vlaardingers via geadresseerde circulaires verwittigd werden. De be­langstelling die de elite voor het concert in 1913 aan de dag had gelegd, bleek niet van blij­vende aard. 'Onfatsoenlijke l ieden' kwamen er voor in de plaats, moest het bestuur met lede ogen vaststellen. 'We hoeven ze niet nader uit te duiden, daar wij allen dit slag van volk ken­nen zonder boord en met groote jokeyspetten op het hoofd, op en top pooiers'. De klachten hielden aan: er werd 'véél te veel' sterke drank genuttigd, met als gevolg 'liederlijke toonce-len ' . Volgens de conc ië rge van zaal De Harmonie, waar Ons Genoegen haar avonden organi­seerde, werden de drankgelagen veroorzaakt door 'zeelieden die veel geld hadden verdiend'.

Er volgde een reeks maatregelen om het tij te keren. De kaartverkoop in sigarenwinkels kwam te vervallen, alleen aan de zaal kon het publiek nog entreebiljetten verkrijgen. De kle­dingeisen werden strenger, er kwam een verbod op roken tijdens de voorstellingen en luid­ruchtigheid en dronkenschap werden niet meer getolereerd. Ter handhaving van deze maat­regelen huurde Ons Genoegen een surveillance-agent i n . ' 9

De ellende had de vereniging aan zichzelf te wijten. Alcoholhoudende dranken, waaronder

75 GAV, Arch. Ons Genoegen, inv.nr. 1, Notulen 1-6 en 5-7-1912. 76 Ibidem, 13-9-1913. 77 Ibidem, 10-7-1914. 78 Ibidem, 21-11-1914 en Jaarverslag 1915. 79 Ibidem, 1-7 en 9-12-1916 en 2-4-1917.

.35

Page 40: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Van uitspatting naar uitspanning?

cognac, rumgrog, punchgrog en natuurlijk bier en wijn, werden vanaf het begin vrij aan de man gebracht. Weliswaar was het voornemen de orde 'stipt' te handhaven, 8 0 maar daar had­den de bestuursleden weinig kaas van gegeten. Ze hadden het veel te druk met hun onder­linge vetes. In ordehandhaving tijdens de soirees leek niemand trek te hebben, in roken en drinken des te meer. O p een feestavond in 1915 werd zelfs geruzied en plein public. Het be­stuurslid M . van Dorssen toonde dat hij zijn rol als ordehandhaver en feestganger niet goed wist te scheiden. Toen zijn collega's tijdens het paardenmarktbal aanstalten maakten het feest te beë ind igen , bezigde hij 'zeer onparlementaire uitdrukkingen' . Zijn gedrag tijdens de Sint Nicolaasavond van datzelfde jaar gaf opnieuw amok. Als laatst aanwezige bestuurslid liet hij zich verleiden tot het geven van een rondje. 'Is dat leiding geven?' vroeg men zich in de daar­op volgende bestuursvergadering hardop af. Voor Van Dorssen was dat wederom aanleiding voor een scheldkanonnade, waarna hij beledigd aftaaide.

Onvermijdelijk sloeg 'de kanker der verdeeldheid' toe. Volgens Moerman speelden bij de kliekjesvorming 'dronkemanspraatjes' een voorname rol . Er volgde een reeks van ontslagna­mes, maar de vertrekkers keerden allen na enige tijd op hun schreden terug. Wie er ook kwam of vertrok, het geruzie hield aan. De controle bleef gebrekkig, de bestuurders wilden tijdens toneelvoorstellingen zelf ook 'genieten', waardoor er bij iedere voorstelling weer men­sen in slaagden binnen te komen zonder plaatsbewijs.8 1

Het bestuur werkte dus volop mee om de reputatie van Ons Genoegen verder onderuit te halen. De tuchtmaatregelen waren blijkbaar niet alleen noodzakelijk om het publiek te disci­plineren, maar evenzeer om de eigen voorhoede in het gareel te krijgen. Maar het haalde al­lemaal niet veel uit. Tot het daadwerkelijk praktiseren van zelfhulp bleek de vereniging niet in staat. Dat blijkt eens te meer uit de gang van zaken rond de programmering van de feest­avonden. Daarop was voortdurend kritiek te horen, maar het bestuur bleek niet bij machte de programmering te verbeteren. De negatieve opvatting van Moerman over artiesten als B o l , Van Laar en Tavenu werd door verschillende bestuursleden onderschreven. 8 2 Moerman wilde graag eens nieuwe en betere namen op het programma zien, maar ook daarin werd hem de voet dwars gezet door Van Dorssen, die vasthield aan oude succesnummers. Financiële zeker­heid ging vóór kwaliteit. Met de strijdlust jegens Flardinga aan de wilgen en de beschavende pretenties tot het nulpunt gedaald, was het morele failliet van Ons Genoegen daar. De werke­lijke liquidatie volgde als vanzelf.

'De liefhebberij is er af', constateerde secretaris Winkes i n zijn laatste jaarverslag over 1919. Hij kon de verleiding niet weerstaan te mijmeren over de vroegere feesten waar het 'zoo deftig' toeging. 'Trotsch als een pauw liepen wij bij de uitvoeringen door de zaal. M i n of meer uit de hoogte keken wij op ons publiek neer. Hie r en daar gaven wij een genadig knikje of maakten zelfs met enkele uitverkorenen een praatje. [...] Bij den aanvang van het bal ging het bestuur bij de polonaise voorop. Niet om aan den dans deel te nemen, doch en­kel om het cachet te bewaren.' Wat was er veel veranderd de laatste jaren, door al die slecht geklede en vaak beschonken types, stelde Winkes met wrok vast. 'Als bestuurslid vertoont men zich niet gaarne in de zaal, van een openen van het bal door het bestuur is geen spra-

80 GAV, Arch. Ons Genoegen, inv.nr. 3, Programma's: 4-5-1910 en 6-12-1909. 81 GAV, Arch. Ons Genoegen, inv.nr. 1, Notulen 13-12-1913, 10-7-1915, 3-1 en 21-12-1916, Jaarverslag 1917 en 20-7-

1918. 82 Ibidem, 1-7-1916.

36

Page 41: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Van uitspatting naar uitspanning?

„ O N S G E N O E G E N " , Club tot Veredeling: van het Onderling- Vermaak.

(OPGERICHT 24 MEI 1909.)

P R O G R A M M A tor gelegenheid der Soiree 'Amusante, op DINSDAG 31 AUGUSTUS 1909,

in de Zaal „HARMONIE", waarbij optreden van den alom gevierden Humorist

LUCIËN, van Rotterdam, met begeleiding en medewerking van zijn Pianist

Ceremoniemeester: de Heer C. MAAT.

o v # " " — ; ^ % S /

v j S ^ — ^ r — 1. F E E S T M A R S C M , JOH. H w o t m » . j y I 10. O L A D I A T O R E N - M A R S C H FOBIE.

2. O P E N I N G door den Voorzitter. i j ' 1 1 ' ) " ' A L S K 0 R P 0 R A A L N A A R ' T R B 0 1 M E N T .

FEESTLIED, (Door allen mede te y.mger». J jl i b. oAAR H O U D IK N U E E N M A A L N I E T V A N . • i . O U V E R T U R E D I C H T E R U N O B A U E R SOM-É. ! B ! Nieuwste coupletten van en door Lood». 6. A L L E S K E E R T T E R U Q , Komische scène van en door Loco». ^ 1 2 - M Y R T H E N B L U T C H E N , Water, SIKAOSS.

Mmnalm mei goud tekromd). P 13. L A C 2 A R I N A , Mazurka Busse Guns .

ft. E S P A N A W A L Z E R , . . .' . . . 'WAM-TEÜHH,, ""I 14. V A N D E B R U I L O F T , Humoristische scène van en door LOCIËK.

-7. T H E C A K E - W A L K , WlM.». * « * s u c c e s '

3. E N G E L S C H E S T I J L , Nieuwste voordracht van en door Loeien. • LR>- N E E R L A N D S C H V O L K S L I E D

9.' U N T E R D E M S I E G E S B A N N E R , Marsen WAONEH. ^ j l 6 - T 0 T W E E R Z I E N S , Marsoh,

N.B. Door den Ceremoniemeester zal nu en dan gelegenheid ^ ^ ^ ^ ^ ^

Q K / S x «orden gegeven tot dansen. ..<' \<5& <<c\>"'

Afb. 6. Programma van de eerste grote soiree amusante van Ons Genoegen, koninginnedag 1909. Ge­meentearchief Vlaardingen.

ke meer, j a mijne heeren, daar zijn uitvoeringen geweest dat wij ons schaamden Bestuurslid

van "Ons Genoegen" te z i jn . ' 8 3

'Onbezorgd leven'?

In vergelijking met de nogal tragische geschiedenis van Ons Genoegen lijkt Flardinga nog een tamelijk bloeiend bestaan te hebben gehad. Maar schijn bedriegt. Dat Flardinga het een kleine dertig jaar heeft volgehouden, is louter te danken aan de financiële injecties van de overheid. Al leen in de periode tot het eerste lustrum leidde Flardinga een relatief zelfstandig bestaan. Het ledental was aanvankelijk hoog en begon dan wel spoedig te dalen, maar dat le­verde niet direct geldelijke problemen op. Het waren, in de bewoordingen van secretaris Gee­len, de jaren van 'onbezorgd leven', waarin Flardinga 'geheel ingeburgerd' raakte, werd 'ver­troeteld, verzorgd, gekoesterd en [...] verwend' . 8 4

All icht werden de zaken mooier voorgesteld dan ze waren. De daling van het ledental sinds

83 Ibidem,Jaarverslag 1919. 84 GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 12, Jaarverslag 1909; Zie ook: 8 E 68, Catalogus van den vakwedstrijd.

37

Page 42: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Van uitspatting naar uitspanning?

het derde verenigingsjaar wees al vroeg op een onvrede, die werd verwoord door een brief­schrijver in de Nieuwe Vlaardingsche Courant. Hij deed zijn beklag over de 'leegte' die de kermis had achtergelaten en over het uitblijven van de 'volmaking der menschheid' die ermee was beoogd. De zondigheid was simpelweg verplaatst naar andere feesten. 8 5 Flardinga werd niet bij name genoemd, maar de strekking van het protest was duidelijk.

In 1909, het oprichtingsjaar van Ons Genoegen, kreeg Flardinga voor 't eerst rechtstreeks een openbare aanklacht van niet-orthodoxe zijde te verduren, opnieuw via de krant. De brief­schrijver, die zich nota bene voordeed als een l id van Flardinga, stelde: 'Het volk als men het zoo noemen wil, is nog precies hetzelfde als voorheen. [...] Van af het eerste Flardingafeest, heeft men kunnen zien, dat tot slot "Amor" en "Eros" hoogtij vierden.' E r volgde een pole­miek waarin Flardinga in bescherming werd genomen tegen 'de verdorvenheid van de men-schelijke natuur, die van elke uitspanning een uitspatting maakt.' Weer een ander meende dat er wel degelijk sprake was van zedelijke verbetering. Hij prefereerde de ' luidruchtige nachtelijke zangers' na afloop van Flardingafeesten boven de 'schandelijke zwijnerijen' van de kermis. De aanstichter bleef'zijn standpunt na lezing van de reacties onverminderd trouw. Hij merkte op dat het drankmisbruik gewoon doorging, omdat 'dit vocht in flesschen en krui­ken wordt m e ê g e b r a c h t door de bezoekers'. Dit werd niet ontkend, maar ter vergoelijking stelde een van de Flardinga-verdedigers 'dat men slechts met moeite zich op het feestterrein bedrinken kan, daar er de gelegenheid niet toe geboden wordt . ' 8 6

De discussie toont aan dat het vertrouwen in Flardinga onder de achterban niet onverdeeld groot was. Een deel had blijkbaar alle hoop op zedelijke verbetering van de feestlustigen laten varen, een ander deel paste de verwachtingen aan de realiteit aan. Frijhoffs typering van cul­tuuroverdracht als een 'fijnmazig spel van geven en nemen' is hier feilloos van toepassing. 8 7

De polemiek in de krant stond getuige het gestaag afkalvende ledental niet op zichzelf. Een breekpunt in de geschiedenis van Flardinga vormt 1909, het jaar waarin de discussie zich vol­trok. Het vertrouwen in de veredelingspretenties nam zienderogen af, het aantal leden zakte met ruim honderdvijftig tot onder de symbolische grens van vijfhonderd en bovenal: de con­currentie diende zich aan. Ons Genoegen, verzamelplaats van ontevredenen, toonde meer re­aliteitszin door zich - althans in het begin - te richten op fatsoenlijk vermaak in beperkte kring. Helaas valt niet meer precies na te gaan in hoeverre Ons Genoegen haar leden onttrok aan Flardinga, omdat de ledenlijst van laatstgenoemde club niet bewaard is. Maar gezien de op­positierol die Ons Genoegen zichzelf toedichtte en de toenemende ontevredenheid over het functioneren van de grote zuster, mag gevoeglijk worden aangenomen dat Ons Genoegen (deels) in dezelfde vijver viste. E n dat werd gevoeld door Flardinga. Niet toevallig amper een

jaar na het aantreden van Ons Genoegen klaagde secretaris Geelen over een 'geknakt' ver­enigingsleven, veroorzaakt door toenemend geldgebrek, 'dat zoo verlammend op den onder­nemingsgeest werkt ' . 8 8

Flardinga werd blijkbaar niet alleen van buiten bedreigd, zoals cle vereniging de zaken graag voorstelde, maar ook door interne spanningen. Het zijn dezelfde spanningen die de ou­dere zustervereniging in Goes (1867-1896) reeds fataal waren geworden. Splijtzwam daar was de mate waarin men een publieke taak te vervullen had, dan wel zich moest beperken tot ac-

85 Nieuwe Vlaardingsche Courant 23-6, 27-6 en 29-6-1906. 86 Ibidem, 8-9, 11-9, 18-9 en 22-9-1909. 87 W.Th.M. FrijhofT, Cultuur, mentaliteit: illusies van elites? (Nijmegen 1984) 27. 88 GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 12, Jaarverslag 1910.

38

Page 43: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Van uitspatting naar uitspanning?

tiviteiten voor de eigen leden. In de Zeeuwse stad overheerste de sociëtei tsgedachte, waar­door de vereniging zich ontpopte tot 'eene verzameling van gegoede burgers en hunne ge­zinnen, die zichzelven eenige uitspanning trachten te bezorgen. ' 8 9 Flardinga kende evenals de Goese vereniging een stroming die niet zozeer voor 'het volk' alswel voor de eigen leden wilde werken. Maar haar bestrijders hadden een sterke troef in handen die in Goes had ont­broken: Flardinga kreeg gemeentesubsidie, was daarom een publieke instelling en moest dus openbare vermaken organiseren. Het bestuur smeedde een compromis, met plaats voor zo­wel besloten als openbare festiviteiten. Dit werd pas aanvaard na eindeloos touwtrekken, waar­bij burgemeester Pruis persoonlijk intervenieerde en de vereniging, 'zoo nauw verwant aan de gemeente', wees op haar publieke verantwoordelijkheden. 9"

De spanningen over de te volgen richting luidden in Vlaardingen dus niet direct het einde van Flardinga in , maar leidden wel tot een 'afsplitsing' in de vorm van Ons Genoegen en ver­volgens tot een compromis tussen voor- en tegenstanders van openheid, dat voor geen van de partijen bevredigend kon zijn. Het gevolg op termijn was uiteindelijk hetzelfde als in Goes: leegloop. Het gemeentebestuur onderving echter de daardoor ontstane financiële krapte, zo­dat het verenigingsleven gerekt kon worden. Deze toenemende overheidsbemoeienis en -in­vloed is typisch 20e-eeuws. Het particulier initiatief, verantwoordelijk voor het beschavings­offensief, werd zo langzamerhand overgenomen door de overheid. 9 1

Hoe Flardinga tegen dat proces aankeek, komt helder tot uiting in de arrogantie waarmee het weglopen van de achterban werd gebagatelliseerd. Wervingsacties wuifde het bestuur weg, mond-tot-mond-reclame moest maar voldoen. Bovendien, zo werd gesteld, 'als er wat te doen is, komen de Vlaardingers toch wel bij ons, maar dan moeten ze duurder betalen en brengt hun niet-lid zijn ons voordeel aan. ' 9 2 Toen het gemeentebestuur vervolgens alle steun introk en zelf muziek­korpsen ging arrangeren, resteerde van Flardinga al niet veel meer dan een lekke ballon, ont­daan van leden én idealen. De overheidssteun had de vereniging min of meer in slaap gesust.

Ons Genoegen, gespeend van iedere vorm van overheidssteun, wist de zwakte van Flardinga niet voldoende uit te buiten. De vereniging trok onvoldoende leden, waardoor zij toch weer in de handen van een verdwaalde voorstander van 'openheid' werd gedreven. Dat de vereniging deze richting-Moerman in beginsel helemaal niet voorstond, moge al blijken uit haar naam. Het blijkt nog veel treffender uit de merkwaardige zelfkritiek van secretaris Winkes toen Moerman tij­delijk het bestuur had verlaten: 'Hij kon het toch niet helpen dat hij het beter wist dan wij? ' 9 3

Een volgende generatie uit het 'volk' liet zich niet meer in dergelijke bochten wringen. N a Ons Genoegen ontstond in de jaren twintig kort na elkaar een aantal niet-zuilgebonden buurtverenigingen. Deze kwamen veelal voort uit ad /joc-commissies, die sinds Wilhelmina's inhuldiging in 1898 ter gelegenheid van Oranje-hoogtijdagen hun buurt versierden. In 1928 vermeldde het Adresboek van Vlaardingen naast Flardinga drie concurrerende namen onder de noemer 'verenigingen voor volksvermaken', waaronder buurtvereniging Pro Regina. Deze buurtorganisaties stonden onder aanvoering van arbeiders en kleine zelfstandigen, het eigen­lijke 'volk' dus (zie bijlage 4). Eén van hen was voormalig Flardinga-bestuurslid M . C . van Da­len, bakker van beroep. 9 4

89 Helsloot, Vermaak, 67-72. 90 GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 1, Notulen 12-7, 31-7, 3-9 en 20-9-1913; inv.nr. 2, Nolulcn 14-6-1915 en 14-6-1920. 91 De Rooy, 'Burgers', 49. 92 GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 2, Notulen 17-4-1926. 93 GAV, Arch. Ons Genoegen, inv.nr. 1, Jaarverslag 1917. 94 Vgl. Adresboek Vlaardingen (1928).

39

Page 44: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Van uitspatting naar uitspanning?

Afb. 7 Het Flardingaveld, koninginnedag 1907. Gemeentearchief Vlaardingen.

Afb. 8 Het bestuur van de buurtvereniging Pro Regina. Gemeentearchief Vlaardingen.

40

Page 45: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Van uitspatting naar uitspanning?

Flardinga wenste echter niet te wijken voor de nieuwkomers. Volgens voorzitter Koster stond zij nog immer aan de spits van de verenigingen en buurtcommissies 'welke de veredeling van het volksvermaak nastreven', zo stelde hij strijdbaar in 1927. Vierjaar later moest hij schoorvoetend toe­geven dat de buurtverenigingen het Flardinga erg moeilijk hadden gemaakt. 9 6 Daarmee zei hij niets te veel. In 1926 kwam op initiatief van deze buurtverenigingen een overkoepelende algeme­ne Oranjevereniging tot stand, een regelrechte aanval op Flardinga's centrale positie.9'' Alsof de kwijnende vereniging het niet moeilijk genoeg had om zich temidden van deze stormachtige ont­wikkelingen te handhaven, zag in 1928 een deel van de gemeenteraad in de komst van de concur­rerende Oranjeverenigingen een uitgelezen argument om haar de toch al slinkende subsidie voor de Oranjefeesten geheel te ontnemen. 9 7 Een wens die zoals bekend niet veel later praktijk werd.

Conclusie

Het bestaan van Flardinga en Ons Genoegen maakt duidelijk dat verenigingen ter veredeling van volksvermaken aan de opgang van een nieuwe eeuw geen boodschap hadden. Sterker nog, beschavingsinitiatieven op het gebied van de openbare vermaken kwamen in Vlaardin­gen juist vóór 1900 slechts moeizaam van de grond. De afschaffing van de kermis in 1904 vormde de aanzet tot een voortvarender aanpak.

Het zou verkeerd zijn Vlaardingen als een achterlijke uitzondering af te doen. In steden als Den Haag en Maastricht werden ook pas in de 20e eeuw vergelijkbare particuliere organisa­ties opgericht. Het moment waarop het 'volk' ook maar eens aan beschaafder vormen van vrijetijdsbesteding moest wennen, was in hoge mate afhankelijk van min of meer toevallige, plaatselijke, factoren. Een van die factoren was de afschaffing van de kermis, niet zelden aan­leiding tot de oprichting van een volksvermaakvereniging. Zoals Jansen heeft laten zien, raas­de de afschaffingskaravaan gedurende zeker driekwart eeuw door Neder land. 9 8

Het initiatief tot afschaffing verschoof echter van de progressief-liberalen naar conservatie­ve en orthodoxe krachten, die in de 20e eeuw aan invloed wonnen. Daardoor kwamen de op­richters van Flardinga in een merkwaardige positie ten opzichte van de kermis, die typisch mag heten voor hun tijd: zij moesten de verdenking van zich afschudden de lolletjes van de kermis te willen herstellen. Toch leverde deze 'valse start' voor het vervolg geen grote koers­wijzigingen op. Flardinga borduurde met haar muziekuitvoeringen, Oranjefeesten en ten­toonstellingen grotendeels voort op het werk van haar oudere zusterverenigingen elders in Nederland. Het 19e-eeuwse adagium van 'nut en genoegen' bleef invloedrijk. Uiteraard wer­den programma-onderdelen aangepast aan de mode van de tijd, zoals bioscoopvoorstellingen en moderne sportwedstrijden, maar dat doet weinig af aan de beschavende boodschap.

De enige echte vernieuwing mogen de reclame- en etalagewedstrijden heten. De hulp aan neringdoenden sloeg niet echt aan, maar toont wel in welke richting Flardinga al gauw ten­deerde: die van de commercie. Het Rotterdamse winkel- en vermaaksaanbod mag met weinig fantasie worden beschouwd als een moderne, permanente, kermis. Flardinga wilde haar stadsgenoten hiertegen afschermen. In die strijd verloor zij de oorspronkelijke beschavings-

95 GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 3, Notulen 5-4-1927 en 6-3-1931. 96 Nieuwe Vlaardingsche Courant 20-7-1926. 97 GAV, Ingekomen stukken gemeenteraad (1928) .355. 98 Zie noot 5.

11

Page 46: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Van uitspatting naar uitspanning?

doeleinden uit het oog en ging het eigen overleven prevaleren. Zusterverenigingen elders hadden daar ook last van. De metamorfose van de Amsterdamse Vereeniging tot Veredeling van het Volksvermaak tot Oranjevereniging in de jaren tachtig van de 19e eeuw was niets meer of minder dan een kwestie van overleven. Wildenbeest spreekt in dit verband van de nei­ging onder formele organisaties om op den duur een eigen dynamiek te ontwikkelen, 'ge­richt op het voortbestaan op z i c h ' . 9 9 Dat ondermijnde uiteindelijk iedere vorm van idealisme.

De drang tot overleven was niets nieuws, de gehanteerde middelen waren dat wel. De slag met de grote commerc ië le vermaaksindustrie is een zaak van na de eeuwwisseling. In de I9e eeuw stond het massavermaak nog in de kinderschoenen. 1 , 1 1 1 Het was in deze slag dat Flardin­ga het oorspronkelijke spoor bijster raakte. De nieuwe richting kon geen genade vinden in de ogen van het gemeentebestuur. De vereniging raakte beklemd tussen commercie en een steeds meer op zedelijkheid hamerende overheid en werd uiteindelijk verpulverd. Uit pure frustratie over de voortdurende kritiek in de raad zond het voltallig bestuur een ingezonden brief aan de krant. Kort en bondig werd hierin het grote di lemma onder woorden gebracht: 'Wat de een mooi vindt, valt soms helemaal niet in den geest van een ander. ' 1 0 1

Commercie en een 'zedelijke' overheid: het waren twee krachtige, maar niet de enige fac­toren die Flardinga de das omdeden. Dat deze hun vernietigende werk konden doen, was te danken aan het voorbereidende werk van andere factoren. In de eerste plaats dient genoemd te worden de verzuiling. Van orthodoxe kant was die niet nieuw, maar de socialistische zuil stond pas in de steigers toen Flardinga al in bedrijf was. Maar de socialistische verenigingen waren niet de enige die hun beschavende ambities hoog van de toren bliezen. Minstens zo zelfbewust presenteerden zich 'neutrale' organisaties als Ons Genoegen en de Oranjevereni­gingen op buurtniveau. Bij Ons Genoegen vormde 'beschaving' slechts een dun laagje vernis om in eigen kr ing pretentieloos vermaak te bieden.

De opkomst van deze 'volkse'verenigingen maakt duidelijk dat de tijd van betutteling geweest was en dat de zelfhulpgedachte niet alleen leefde onder socialisten, zoals Groot lijkt te suggere­ren . 1 0 2 Erg soepel verliep dit emancipatieproces echter niet, zo blijkt treffend uit de geschiede­nis van Ons Genoegen, die boordevol ruzies staat. Ook de opmerking dat voorzitter Moerman, een man van meer gegoede afkomst, het toch eigenlijk allemaal wel beter wist, relativeert de on­afhankelijkheidszin van het 'volk'. O p eigen benen staan verliep met vallen en opstaan.

Eeenders verklaart het verdwijnen van de vereniging voor volksvermaken in Hoorn uit de verzuiling. Het speelveld voor een zich als neutraal manifesterende vereniging zou daardoor tegen het eind van de 19e eeuw verdwenen z i j n . 1 0 3 Bestudering van de Vlaardingse situatie wijst uit dat die conclusie, mocht ze in H o o r n inderdaad geldigheid bezitten, zeker niet veral­gemeniseerd kan worden. In Vlaardingen was het niet alleen de verzuiling, maar een complex van krachten, dat de verdwijning van Flardinga veroorzaakte. Daaronder behoren typisch 20e-eeuwse factoren als het doorwerken van de zelfhulpgedachte in steeds bredere kr ing en de toenemende invloed van de overheid en van het commerc ië le vermaak. Stuk voor stuk zaken die in de voorbije eeuw stilaan waren ontwaakt en nu tot volle wasdom kwamen.

99 Vgl. Dekker, 'De Vereeniging', 199-200; Wildenbeest, 'Quanselbier', 67-68. 100 Beckers en Van der Poel, Vrije tijd, 65-68. 101 Nieuwe Vlaardingsche Courant 22-1-1926. 102 Groot noemt als wegbereiders van de zelfhulpgedachte alleen de socialisten. Hij sluit geen andere groepen uil,

maar noemt ze evenmin. Vgl . Groot, Roomsen, 189. 103 Leenders, 'Vereeniging voor Volksvermaken', 272-273.

12

Page 47: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Van uitspatting naar uitspanning?

De opeenhoping hiervan maakt de geschiedenis van verenigingen als Flardinga en Ons Ge­

noegen wel tot een lange lijdensweg. In die zin heeft Helsloot gelijk dat het verenigingsleven

er voor de veredelaars van het volksvermaak niet gemakkelijker op werd. En toch: zeker tot aan

de Eerste Wereldoorlog, de mokerslag voor het ongebreidelde 19e-eeuwse vooruitgangsopti­

misme, bleef van alles mogelijk. Plaatselijke omstandigheden waren van beslissende invloed.

De kortstondige bloei van Flardinga én Ons Genoegen maakt dat in ieder geval duidelijk.

Bijlage 1

Bestuursleden Flardinga

naam beroep

P . H . van Abshoven reder j j A l boekhoude r Jac. den B o e r bakke r / s choenmake r H . de B r u i n onderwijzer J . Buters b roodbakker A . C . C o u v é e civiel ingenieur C . van Da l en b roodbakker W.P. van D a m kantoorbediende J . D o r s m a n directeur boekhande l en drukkeri j L.P. van der Drift har inghandelaar

J . A . Du l fe r winke l ie r in modear t ike len W . C . Drossaert van Dusse ldorp groothandelaar I n d i ë

H . van E n k behanger Chr . Gee len werkmeester H o l l a n d i a P. Goedknegt d i rec teur zeevishal A . van der G r i e n d kantoorbediende N . T . H a b r a k e n chef burgerl i jke stand D . van H e i j n i n g e n opr ich te r H o l l a n d i a L . van H e i j n i n g e n k o o p m a n veevoeder G . van B u u r e n van Heijst koopman-reder B. H e l l e m a n directeur burgeravondschool

J . van L i n d e n van den H e u v e l spaarbankdirecteur

A . H o o g e r w e r f k o o p m a n G . van der Hors t -Nieuwenhuis (v) vrouw directeur gasfabriek M . van der Hors t C H . Wagenaar H u m m e l i n c k , e re l id directeur H o l l a n d i a M . L . H u m m e l i n c k - L e h m a n n (v) vrouw adjunct-directeur H o l l a n d i a J . M . H u m m e l i n c k M G . Wagenaa r -Hummel inck adjunct-directeur H o l l a n d i a

G.J . de Jong banketbakker Adr . K ikker t (v) zonder H . Kikker t eigenaar rederij A . Knot tenbel t , erevoorzit ter notaris A . A . Koster schoolhoofd W . H . A . L e e n e n gymnastiekleraar H o l l a n d i a J . G Maassen timmermansbaas L . de M u l expedi teur V a n G e n d en Loos Joh.A. M u l d e r kan toorbediende

A . G . Mul i é notaris L . M . M u n s fotograaf

•h">

Page 48: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Van uitspatting naar uitspanning?

N . O m m e r i n g k o o p m a n H e i n Oosterbroek klerk-magazijnmeester gem. gasfabriek p. Pet ha r ingku ipe r

R. van der Plas fabrikant A r i e Plcijsier administrateur Nutsspaarbank A . R o o d e n b u r g verver H . R van Rosmalen pol i t iecommissaris

P.J. van der Schaar schoo lhoofd S. Schippers k o o p m a n ). van Schravendijk, e re l id gemeentesecretaris J . Smit j r . s choo lhoofd H . van T o o r J z n . fabrikant

D . van der Va lk reder A . G . Verspeek ? E.J . Visser schoo lhoofd A r i e van der Vl is ondersluiswachter bij gemeentewerken A . Voge l r i jksopperkeurmeester vis H . K . A . Vosbergen schoo lhoofd T. Yperen kantoorbediende A . G . van Zwieten onderwijzer

Bijlage 2

Bestuursleden Eendracht, Vereeniging Int veredeling van volksvermaken i n 1910

naam beroep

D . v a n den B e r g ? J . B le i j cnburg ? J o h . D i x bankwerker J . van D r i e l fabrieksarbeider D . Pendraat fabrieksarbeider W. van Stein arbeider suikerfabriek

W. Sterk letterzetter

Bijlage 3

Bestuursleden Ons Genoegen

naam beroep

W. Berve l ing kantoorbediende M . B r a n d fabrieksarbeider H o l l a n d i a A . Deege l ing zoon winkel iers ter

J . Deege l ing ha r ingkru ie r J . van D o o r e n zoon boekdrukke r A . van D o o i en M . van Dorssen t i m m e r m a n D . M . van den Heuve l banketbakker L . K o r n a a l winke l ie r N . M o e r m a n handelsreiziger W. Schruijer broodsli j ter

4-1

Page 49: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Van uitspatting naar uitspanning?

J.T. Smit koopman J. Stahlie zoon winkelier A. Vermeer verver M. Westerdijk zeevisser CJ.G. Winkes kantoorbediende

Gewone leden Ons Genoegen

naam beroep

D. van den Band zoon fabrieksarbeider J. van den Boogert ? Abr. Bot kantoorbediende J. Brobbel los werkman J. Buddenböhmer koopman in groenten PJ. Corver zoon schoenmaker H. van Daelen winkelbediende J. Dijkshoorn kuipersbaas B. Groen zoon fustkuiper W. Harloff fondsbode P. van der Heul zoon vleeshouwer J. Kammerman rijwielhersteller F. van der Knaap zoon broodbakkersbaas P. de Lange zoon metselaar Leeuwis zoon winkelierster A. Maarleveld bokkingroker P. Mooij winkelier, melkslijter J. van Noord zeevisser C. Noorlander fabrieksarbeider A. Olieman zoon los arbeider A. Roodenburg boekbinder W. van Roon conciërge zaal Harmonie J. van Schoor barbier Jac. Smit koetsier GJ. van der Struijs barbier Jac. van Toor zoon wijnhandelaar en slijter H . van Toor M. van der Valk zoon kuiper K. van der Valk P. van der Valk winkelier C. Verheij zoon fustkuiper G. Verheij zoon schipper Korn. de Waard electriciën P.L. Wapenaar smid-metaaldraaier W. Wapenaar pakhuisknecht A. van der Weijden zaadhandelaar M. Westerdijk zeeman M. van der Windt fustkuiper J. van Yperen zoon expediteur T. van Yperen zonder P.H. de Zeeuw winkelier in ijzerwaren F. Zuidgeest kuiper J. Zuidgeest kuiper

45

Page 50: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

V a n u i t s p a t t i n g n a a r u i t s p a n n i n g ?

Bijlage 4 Bestuursleden buur tverenig ing Pro Regina i n 1928

naam beroep

H . v.d. A r e n d incasseerder gasfabriek J . de Brui jne los werkman

I. . van Papeveld schoenmaker A . v.d. Schee touwslager N i c . Verkade fabrieksarbeider

Bestuursleden buur tverenig ing Smalle Havenstraat in 1928

naam beroep

G . Bo t schildersbaas M . C . van Da l en bakker

F. van Leeuwen kantoorbediende

Bestuursleden buur tverenig ing Wcslhaveu plaats i n 1928

naam beroep

J . B reu r barbier A . K o p barbier N . V e r b o o n grossier i n parfums

IC.

Page 51: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Boekbesprekingen

Recensies

G.N.M. Vis (red.), In het spoor van Egbert. Aartsbis­schop Egbert van Trier, de bibliotheek en geschied­schrijving van het klooster Egmond (Egmondse Stu­diën 3; Hilversum: Verloren, 1997, 191 blz„ ISBN 90-6550-289-0)

De derde bundel Egmondse Studiën bevat zes ar­tikelen die (soms wel erg losjes) zijn gegroepeerd rond de persoon van Egbert, aartsbisschop van Trier, overleden in 993. Diens betekenis voor Eg-mond blijkt van tweeërlei aard te zijn geweest. Ten eerste was hij een prominent familielid van de stichtersfamilie: hij was een kleinzoon van de Hol­landse graaf Dirk I, die Egmond stichtte als non-nenconvent, en een zoon van Dirk II, die het klooster omvormde tot een benedictijner man-nenabdij. Ten tweede was Egbert een belangrijke begunstiger van Egmond: hij schonk het klooster relieken en boeken, en was de opdrachtgever voor de levensbeschrijving van Sint Adalbcrt.

S. Flesch wijdt een Duitstalig artikel aan perso­nen uit de omgeving van Trier die evenals Egbert een rol speelden in Egmond. De voornaamste schakel was wel Ruopert, de monnik van Meltlach die in opdracht van Egbert naar Egmond reisde en daar de vita van Sint Adalbert optekende. Flesch waagt de veronderstelling dat deze Ruopert dezelfde was als Ruodpreht, opdrachtgever van het zogenaamde Egbert-psalter, en als Robert, elect van het bisdom Toul. Echt harde bewijzen zijn er niet, maar het idee is alleszins de moeite van het onderzoeken waard. Een andere monnik van Mettlach, zonder naam vermeld in de Vita Sancti Adalberti, wordt door Flesch geïdentifi­ceerd als de Engelsman Lioffin, die ook in de Sint-Pietersabdij te Gent sporen heeft nagelaten.

J.P. Gumbert onderzoekt aan de hand van de 12e-eeuwse boekenlijst van Egmond in hoeverre de schenkingen van Egbert de basis van de kloos­terbibliotheek hebben gevormd. Dit lijkt een alles­zins verdedigbare hypothese. Gumbert spreekt overigens zijn twijfel ui l over de stelling van Hof en Cordfunke dat Egbert persoonlijk in Egmond heeft vertoefd, een kwestie die van groot belang is voor de vraag wanneer het mannenklooster is ge­sticht. Als zij gelijk zouden hebben, zou dat de oorsprong terugvoeren lot circa 950. Gumbert leest de door hen gebruikte bron echter anders en stelt het ontstaan rond 980. De beginfase van de abdij zou een begrijpelijk kader bieden voor de-schenkingen van Egbert en voor diens opdracht

tot het schrijven van de Vita Sancti Adalberti. In een tweede artikel publiceert Gumbert de

boekenlijst die is overgeleverd in een compilatie­werk van de 16e-eeuw.se Egmondse monnik Bou-dewijn van 's-Gravenhage. In zijn inleiding helpt hij het misverstand uit de wereld dat het hier zou gaan om een catalogus van de bibliotheek', vol­gens Gumbert gaat het veeleer om een aanwin­stenlijst, die bovendien niet volledig is. Deze bron is al meermalen uitgegeven, maar de nieuwe edi­tie is toch geen overbodige luxe. Gumbert lost een aantal paleografische problemen op, identificeert een aantal niet eerder herkende werken en locali-seert de nog bestaande boeken. Tenslotte somt hij de bewaarde Egmondse handschriften op die niet in de lijst voorkomen. Een index completeert dit buitengewoon nuttige artikel.

Eén van de door Gumbert behandelde hand­schriften is pas in 1995 'teruggevonden' in de Utrechtse universiteitsbibliotheek. Het dateert uit de 12e eeuw en bevat de brieven van de apostel Paulus. H.G.E. Rose toont aan dat het inderdaad van Egmondse oorsprong is en beschrijft de lotge­vallen van het boek. Het was niet eerder als Eg-monds herkend omdat het een ex libris droeg van de Sint-Paulusabdij, waar het al in de Middeleeu­wen terecht was gekomen.

R.H.F. Hofman maakt gebruik van de genoem­de boekenlijsten en enkele andere bronnen om een schets te geven van het onderwijs in Egmond. Per vak wordt vermeld wat de meest gebruikelijke literatuur was in de Middeleeuwen, waarna aan de hand van de Egmondse bronnen wordt bezien wat hiervan voorhanden was in de kloosterbiblio­theek. In het algemeen lijkt de boekerij goed voorzien te zijn geweest.

Het langste en diepst gravende artikel in deze bundel is van j.W.J. Burgers. Het is gewijd aan de grafelijke kapelaan Allinus, die al eerder door Burgers was ontmaskerd als de Egmondse monnik die het laatste deel van de Annales Egmundenses schreef. Allinus, wiens wereldlijke naam Allardus luidde, stamde uit het adellijke geslacht Van Haar­lem, en verdiende in de jaren 1198-1203 en 1214-1222 zijn sporen als klerk van de graven van Hol­land. Vele oorkonden uit die tijd dragen de tekenen van zijn bemoeienis, hetzij in het schrift, hetzij in het dictaat. Burgers beschrijft op knappe wijze het leven en werken van Allinus en laat zien in welke netwerken hij functioneerde. Als niet te versmaden toegift bevat dit artikel een nieuwe edi­tie van het slot van de Annales, met een vertaling in het Nederlands. De diplomatische en codicolo-

47

Page 52: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Boekbesprekingen

gische details en spitsvondigheden maken dit arti­kel lot pittige kost, maar de volhardende lezer wordt rijk beloond.

Gerrit Verhoeven

Anneke B. Mulder-Bakker en Marijke Carasso-Kok (red.), Gouden legenden. Heiligenlevens en heiligen­verering in de Nederlanden (Hilversum: Verloren, 1997, 182 blz., ISBN 90-6550-291-2, ƒ 39)

In 1998 is het 700 jaar geleden daljacobus de Vo-ragine overleed. Hetjaar daarvoor organiseerde het Museum van het Boek/Museum Meermanno-Wes-treenianum in Den Haag in samenwerking mei het Hagiografisch Werkgezelschap een tentoonstelling tot zijn nagedachtenis. De dominicaan De Voragine ontleent zijn faam aan de Legenda aurea, een verza­meling heiligenlevens, geordend volgens de kerke­lijke kalender. Predikers en onderwijzenden, maar ook wel leken die de leeskunst machtig waren, kon­den zo voor elke dag de levensbeschrijving van de juiste heilige naslaan. Eeuwenlang bleef de Legenda aurea de basis voor de voorstellingen die gelovigen zich maakten van de vaak zo intensief vereerde hei­ligen. Er bestaan meer dan honderd handschriften van de Middelnederlandse versie, die bovendien dertien keer is gedrukt. Niet alle exemplaren bevat­ten dezelfde tekst. Kopiisten gingen gewoonlijk nogal vrij om met hun voorbeeld en vervingen bij­voorbeeld de levensbeschrijvingen van algemene door die van plaatselijke heiligen. Dit geeft goede aanknopingspunten voor onderzoek naar het ge­bruik van de Legenda aurea, waarvan de bundel en­kele fraaie voorbeelden bevat.

In een inleidend artikel stelt Anneke Mulder-Bakker de vraag aan de orde of verhalen over hei­ligen in 13e-eeuws Nederland door de kerk gebruikt werden in een zogenaamd 'beschavings­offensief'. Haar antwoord luidt ontkennend. Po­pulairder dan de hoogkerkelijke, maar voor de ge­wone sterveling onbereikbare ideaalbeelden waren de heiligen die haast tastbaar op aarde aan­wezig waren en met hun wonderkracht de gelovi­gen hielpen in hun alledaagse leven.

Marijke Carasso-Kok wijdt een boeiend stuk aan de opzet en de bedoeling van de Legenda aurea, en zoekt naar een verklaring voor de langdurige po­pulariteit. De vaak stereotiepe verhalen wisten toch vele generaties te boeien, tot rond 1500 de bronnenkritiek van de Renaissance een einde maakte aan het succes. Bij mij drong de vergelij­

king zich op met hedendaagse, steeds maar in her­haling vervallende radioprogramma's als 'Arbeids­vitaminen' en 'Muziek voor miljoenen': die draai­en niet anders dan 'gouwe ouwe', maar keer op keer blijkt dat juist die bij het grote publiek niet stuk kunnen.

Koen Goudriaan laat zien hoe de Middelneder­landse versie van de Legenda aurea, gewoonlijk het Passionael genoemd, op de valreep van de Middel­eeuwen een geweldige verspreiding kreeg dankzij de drukpers. Goudse en Delftse drukkers namen hierbij het voortouw. Het artikel van Goudriaan is verlucht met fraaie houtsneden van heiligen, vaak afdrukken die in vele edities en zelfs door ver­schillende drukkers werden gebruikt.

Peter van Dael toont met woord en beeld aan dat de Legenda aurea ook al vóór de opkomst van de drukpers beeldende kunstenaars inspireerde. Johan Oosterman demonstreert hoe de heiligen­verering in de praktijk van de liturgie gestalte kreeg. Hij stelt dat dit mogelijkheden biedt om de alledaagse beleving van de vroomheid te onder­zoeken. Charles Caspers belicht de verering van heiligen na de Middeleeuwen. Het lijkt wel alsof er op dit moment een herleving van de belangstel­ling plaats vindt. Aan de kerk zal het niet liggen, getuige alleen al het aantal van 270 heiligverkla­ringen door paus Johannes Paulus II.

Enkele studies zijn gewijd aan afzonderlijke hei­ligen uit de Legenda aurea. Zo schrijft Bernhard Scholz over Elisabeth van Thüringen, die in 1231 overleed en al in 1235 heilig werd verklaard. Vele hospitalen en andere zorginstellingen waren aan haar gewijd, ook in de Nederlanden. Dit is echter niet het hoofdthema van de bijdrage van Scholz: hij analyseert de verhaal- en vertelstrategie, om te concluderen dat het tijdloze karakter van de le­gende bij uitstek geschikt was om Elisabeth als hei­lige en middelares te presenteren. Hans van Dijk wijdt een artikel aan Karei de Grote, die in 1165 heilig werd verklaard en wiens levensbeschrijving in de loop der eeuwen aanzienlijke wijzigingen onderging. Werd hij eerst alleen interessant ge­vonden als groot keizer, later werden zijn activitei­ten tot kerstening van de heidenen uitvergroot.

Andere bijdragen in deze bundel gaan juist over heiligen die niet in de legenda aurea voorko­men. Zo schrijft Ria van Loenen over de door Jo­hannes Gielemans verzamelde levensbeschrijvin­gen van Brabantse heiligen. Fons van Buuren belicht Sint Cunera, volgens de overlevering de enige metgezellin van de 4e-eeuwse martelares Sint Ursula die wist te ontkomen aan het bloed-

18

Page 53: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

B o e k b e s p r e k i n g e n

bad van K e u l e n . C u n e r a z o u zijn gered d o o r de k o n i n g van de R i jn , die i n R h e n e n zetelde, waar zij echter a lsnog werd v e r m o o r d d o o r de ja loerse k o n i n g i n . N i e m a n d m i n d e r d a n W i l l i b r o r d z o u z ich h e b b e n ingespannen voor haar cultus, en C u ­nera w e r d middelaars ter i n zu lke diverse n o d e n als veeziekten, kee laandoen ingen en ve rd r ink ing . L u d o Jongen schrijft over L u t g a r d van Tonge ren (1182-1246) e n L iedewi j van S c h i e d a m (1380-1433). O n d a n k s twee eeuwen leeftijdsverschil wa­ren h u n levens redel i jk vergelijkbaar, wat iets zegt over het hagiografische genre. O o k h a d d e n zij al­lebei grote biografen: T h o m a s van C a n t i m p r é stel­de het leven van L u t g a r d te b o e k en T h o m a s a K e m p i s e n J a n B r u g m a n beijverden z ich v o o r de cul tus van L i e d e w i j . T o c h waren er be langr i jke verschi l len: L u t g a r d leefde i n een besloten kloos­terwereld, Liedewij m i d d e n i n een stad. D e eerste genoot i n de M i d d e l e e u w e n dan o o k nauwelijks verer ing , de laatste wel . N i e t t e m i n duu rde het tot 1890 voor Liedewi j h e i l i g werd verklaard . E e n re­den voor deze late canonisat ie bli jkt n ie t ui t d i t ta­mel i jk opperv lakkige ar t ike l , dat bovend ien de i n ­d r u k maakt nie t geheel af te zi jn.

Ge r r i t Verhoeven

De oudste stadsrekeningen van Dordrecht, 1283-1287. Ui tgegeven d o o r J .W.J . Burgers en E . C . D i j k h o f (Apparaat voor de geschiedenis van H o l l a n d 11; H i l v e r s u m : His to r i sche V e r e n i g i n g H o l l a n d / V e r ­lo r en , 1995, X C I V + 115 blz. , I S B N 90-70403-37-4)

M e n kan vraagtekens plaatsen bij de n e i g i n g van uitgevers van o o r k o n d e n b o e k e n en andere edities van p r ima i re middeleeuwse b r o n n e n o m die van v ó ó r 1300 telkens o p n i e u w te pub l i ce ren e n daar­bij steeds grotere v o r m e n van perfectie n a te stre­ven en al doende de zo b r o o d n o d i g e on t s lu i t ing van de veel talrijker b r o n n e n van de 14e en 15e eeuw achterwege te la ten. Bij het v e r n e m e n van de nieuwe editie van de oudste Dordtse r eken in ­gen was m i j n eerste react ie ook : 'alweer.. .waar­om? ' . Immers , wie k o n n a De oudste stadsrekeningen van Dordrecht, 1283-1424, ui tgegeven d o o r C h . M . Dozy ('s-Gravenhage 1891), de vol ledige tekstpre­sentatie i n het Corpus van Middelnederlandse Teksten (tot en met het jaar 1300), ui tgegeven d o o r M . Gysse-l i n g ( ' s-Gravenhage 1977) , e n de v e r s c h i l l e n d e edities van f ragmenten , ver langen naar een her­uitgave, terwijl n o g zu lk b o e i e n d mater iaal van na 1424 op publ ica t ie l igt te wachten? M a a r het is i n ­

derdaad heerl i jk o m - waar Dozy slechts met grote moe i t e an t iqua r i sch verkr i jgbaar is en w e i n i g e n speciaal voor di t d o e l de dure de l en van het CMT z u l l e n aanschaffen - i n e e n p re t t i g bandje de Dordtse r e k e n i n g e n ter h a n d te k u n n e n n e m e n . B o v e n d i e n w i lde ik mi j graag l a t en ove r t u i gen d o o r het werk van twee zo u i t nemende specialis­ten op het te r re in der 13e-eeuwse paleografie van H o l l a n d als de beide editeurs.

In h u n ed i t i e p re sen te ren de ui tgevers een soort d r i e lu ik . Al lereers t een ui tvoerige i n l e i d i n g , die met i n b e g r i p van de lijst van verkor t aange­haalde werken de pagina's I X t / m X C V I omvat; dan de eigenli jke edit ie, die (na een korte verant­w o o r d i n g van twee bladzi jden) de pagina's 5 t / m 77 beslaat; e n tenslotte een nawerk, bestaande u i t afzonderl i jke indices van n a m e n e n zaken en een (kort) overzicht van l ez ingen die afwijken van die van Gyssel ing, samen de pagina's 78 t / m 115.

Waar de s lo rd igheden i n de editie van D o z y evi­dent en talrijk waren, maar i nmidde l s grotendeels d o o r Gyssel ing rechtgezet, l i jkt het belangrijkste a rgument van Di jkho f f en Burgers voor her-editie een verschi l van inz ich t met de oudere bron-edi-teurs over de vo lgorde van de ve l len van sommige reken ing( f ragment )en . Deze p rob lemat i ek dankt zi jn ontstaan aan het feit dat de Dordtse r eken in ­gen b e h o r e n tot het type der r o l r eken ingen . Deze r o l l e n waren samengesteld ui t al dan niet n a be­sch r i j v ing aan e lkaa r gehech te v e l l e n , waarvan sommige i n de loop van de tijd losgeraakt en op­n ieuw aan elkaar v e r b o n d e n waren. H i e r hebben de uitgevers h u n inz i ch ten i n de activiteiten van de verschi l lende schr i j fhanden en i n de inhoude­lijke samenhang van de ve l len aangewend o m op enkele plaatsen i n te gr i jpen i n de tot dusverre ge­accep teerde v o l g o r d e , he tgeen u i t e raa rd gevol­gen h a d voor het ch rono log i sch verband der i n de r e k e n i n g e n gerepresenteerde his tor ische evene­men ten . E e n delicate operatie, omda t de ch rono­log ie l a n g niet a l t i jd du ide l i j k gegeven is e n de editeurs h ie r h u n interpretat ie op leggen aan de gebruiker ; maar geli jkt i jdig een boe iende exerci­tie, o m d a t a ldus de i n g r e p e n van restaurateurs etc. i n het ver leden zichtbaar w o r d e n gemaakt e n ter discussie w o r d e n gesteld. D e codico logische ta­be l op de pagina's L X X X t / m X C I stelt de lezer die daar de m o e d toe heeft, i n de ge legenhe id o m de ing repen te vo lgen e n te toetsen. H i e r o n d e r zal ik h i e rop t e rugkomen .

Al lereers t enige o p m e r k i n g e n bij de i n l e i d i n g . Deze opent met een ui tvoerige schets van bestuur en samenleving van D o r d r e c h t i n de 13e eeuw, d ie

49

Page 54: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Boekbesprekingen

zwaar leunt op de gegevens in de rekeningen zelf'. Naar mijn smaak te zwaar zelfs. Wie een goed beeld wil krijgen van de stedelijke en landelijke context waarin de rekeningen zijn ontstaan en hebben gefunctioneerd, doet er goed aan om de recentere Geschiedenis van Dordrecht tot 1572 (Hil­versum 1996) er naast te leggen. Na de beschrij­ving van Dordt volgt een instructieve bespreking van de monetaire situatie in de tijd van de reke­ningen, waarvoor de inzichten van numismatici en de inhoud van schriftelijke bronnen goed aan elkaar worden gerelateerd. Helaas laten de uitge­vers in het latere deel van de inleiding, waar zij de rekeningen stuk voor stuk bespreken, dit over­zicht niet volgen door een heldere analyse van de inkomsten en uitgaven. Het is buitengewoon las­tig om het rekenwerk van de Dordtse klerken te reconstrueren, mede als gevolg van de vele door­halingen, de op sommige vellen talrijke niet of nauwelijks meer leesbare plaatsen en het aantoon­baar ontbreken van rekeningonderdelen. Juist daarom zou het zeer instructief zijn geweest als de auteurs - die voor hun codicologische presenta­ties de tabellarische vorm niet schuwen - de gege­ven en te reconstrueren totalen in een duidelijk overzicht hadden gepresenteerd. Aldus zouden de beweringen op de pagina's LXIII-LXIV beter kunnen worden getoetst. Nu moet de lezer moei­zaam zijn weg zoeken door de verfijnde waarne­mingen over de werkwijze van de klerken, de volg­orde van bijschrijvingen en doorhalingen en raakt hij daarbij het spoor wel eens bijster.

In een zeer uitvoerige beschouwing beschrijven de uitgevers de ordening van de rekeningen en ge­ven zij telkens hun overwegingen bij de door hen gemaakte keuzes. Historische inhoudelijke argu­menten en informatie zijn daarbij ogenschijnlijk minder belangrijk dan de evidenties van de mate­riele aspecten van de bron. In veel gevallen heb ik mij door het resultaat van hun acribie laten over­tuigen. Toch blijven er twijfelgevallen bestaan, zo­als in het geval van de losse vellen 32 en 33 die zij beschouwen als een soort appendix van de reke­ning over het boekjaar 1284-1285. Vel 32 is een spe­cificatie van ontvangsten en uitgaven gedaan door Clais de Vroede, die inderdaad verbindingen lijkt te bevatten met posten uit de voorafgaande reke­ning (waarbij de editeurs echter enkele slordige vergissingen maken). Vel 33 blijkt echter de speci­ficatie te zijn van uitgaven door heer Heyman Suus in de rekening over 1285-86, vel 36, post 12. Verge­lijkbare problemen doen zich voor met de vellen 70 t /m 72 en met de vraag of de vellen 52 t /m 56

wel in de rekening over 1286-1287 thuishoren. Re­kenkundig vormen zij een eenheid die zich ner­gens laat inpassen. Hierachter gaat een fundamen­tele vraag schuil, of we alles wat we aantreffen aan Dordts rekeningmateriaal uit deze jaren wel moe­ten beschouwen als onderdelen van als eenheid bedoelde rekeningen. Het lijkt duidelijk dat er een financiële kern-administratie heeft bestaan, waar­van we fragmenten, maar nooit het geheel, over­hebben. Daarnaast - en soms daaraan gekoppeld -zijn enkele specificaties overgebleven, die soms het resultaat waren van de 'normale' privé-administra-tie van bestuurders, soms ook op een anderszins in­gediende declaratie lijken, en soms het resultaat waren van wat ik projectfinanciering zou willen noemen. Financiering van waarlijk incidentele, maar hoge uitgaven als een heervaart, waarvan Dordt in korte tijd een reeks rekeningen maakte, of infrastructurele projecten als bruggenbouw. Om die reden zou ik er persoonlijk de voorkeur aan hebben gegeven om in de editie de losse ele­menten ook als afzonderlijke entiteiten te presen­teren.

Ten aanzien van de gevolgde editieprincipes verantwoorden de uitgevers hun keuze voor een niel-diplomatische presentatie van de tekst. Met hun argument dat gebruikers met diplomatische interesse de 'voortreffelijke diplomatische editie van Gysseling' kunnen raadplegen, ondergraven zij enigszins de noodzaak van deze editie. Niet dui­delijk maken zij helaas waarom zij ervoor hebben gekozen om (in de regel) doorgehaalde bedragen niet, maar doorgehaalde posten wel in de hoofd­tekst af' te drukken. Het lijkt logischer om de als gecontroleerd eindresultaat bedoelde tekst als zo­danig te presenteren en alle weglatingen, doorha­lingen, rasuren, toevoegingen etcetera die zijn ge­pleegd om tot die tekst te voeren, in de annotatie te verantwoorden. De nu gekozen presentatie compliceert de verificatie van de optellingen, en daarmee van de oorspronkelijke rekeningstruc­tuur in hoge mate.

Dat de uitgevers van de tekst hier niet dezelfde nauwkeurigheid hebben gehandhaafd als bij het oplossen van andere problemen, heeft er bijvoor­beeld toe geleid dat ze de Dordtenaar Willem Vir-tichpond slechts eenmaal hebben herkend als persoon (58, 21) en drie maal kennelijk als voluit geschreven bedrag hebben geïnterpreteerd, hoe­wel dat bij controle van de optelling niet terecht blijkt te zijn (53,15-16 en 67,11). Vergelijkbaar is het oplossen van sommige leesonzekerheden, zo­als op 52,15 waar de in de noot gesuggereerde '2'

:>o

Page 55: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

B o e k b e s p r e k i n g e n

bij n a r e k e n i n g de voorkeu r verd ient boven de i n de tekst gegeven ' 3 ' (die voor 've rbe te r ing ' van Gyssel ing moe t doorgaan) . Toegegeven, het gaat o m k l e in igheden , maar gegeven de ambit ies van de her-edit ie h a d d e n deze zaken e igenl i jk beter verzorgd moe ten zijn.

Ee rde r m e l d d e ik a l , dat de his tor ische context er i n het geweld aan informat ie toch een beetje be­kaa id is a fgekomen. Daar w i l i k n o g enkele voor­bee lden van geven. Z o betreur ik het dat i n de in ­l e i d i n g is nage la ten o m er de aandach t op te vestigen dat i n de pe r soon van J a c o b de fysikere van A r d e n b u r g , die een be ta l ing o n t v i n g ' o m m e dat h i r ike ende a rme v i s i t e ren soude ende he l ­p e n ' , de allereerste stadsarts ten tonele verschijnt. E n ik v i n d het zelfs onbegri jpel i jk dat is nagelaten o m toch opmerke l i jk personages als de bischope van Durem (24, 1) e n de enke le pos ten lager voo rko ­m e n d e J a n n e van Fytsi te ident i f iceren . Het bli jkt te gaan o m A n t o n y Bek, bisschop van D u r h a m , en sir J o h n de Vescy, die als belangri jke l eden van een Engels gezantschap h a d d e n b e m i d d e l d i n het con­flict tussen H o l l a n d en Ge l re . B o v e n d i e n waren zij i n H o l l a n d o m het contract voor het huweli jk tus­sen k r oonp r in s Al fonso van E n g e l a n d en Margare-ta, d o c h t e r van F lo r i s V , te s lu i t en . D e r i jke l i jke Dortse wi jnschenk ing aan de he ren (gemist d o o r J.W. V e r k a i k , De moord op Floris V, m a a r wel ge­n o e m d i n de Geschiedenis van Dordrecht tol 1572) blijft n u voor de gebru iker een raadsel.

B e n ik dus on tev reden over de n ieuwe edi t ie van de oudste s t ads reken ingen van D o r d r e c h t ? Nee! Ik ben tevreden, enthousiast zelfs. D e gebo­d e n tekst is voor 9 5 % het meest b ru ikbare d a l we ons k o n d e n wensen, bezorgd d o o r twee b r o n n e n -uitgevers d ie van wanten weten en v o o r t d u r e n d h u n keuzes veran twoorden . D o o r veel te b ieden , hebben zij h u n kracht ge toond , maar z ich gelijk­t i jd ig kwetsbaar gemaakt , want zij d e d e n naar m e e r v e r l a n g e n . M a a r bij d i t alles m a g iedere g e ï n t e r e s s e e r d e i n de H o l l a n d s e geschiedenis van de M i d d e l e e u w e n z i c h g e l u k k i g p r i j z en dat dit werk ins t rument het apparaat voor de geschiede­nis van H o l l a n d is k o m e n verr i jken.

D i c k E . H . de B o e r

Oorkondenboek van Amsterdam tot 1400. Supplement. Uitgegeven d o o r B .R . de M e l k e r (Apparaat voor de geschiedenis van H o l l a n d 12; H i l v e r s u m ; His to­r i sche V e r e n i n g i n g H o l l a n d / V e r l o r e n , 1995, XII+109 blz. , I S B N 90-70403-39-0);

Oorkondenboek van het Karthuizerklooster St.-Andries-ter-Zaliger-Haven bij Amsterdam (1352) 1392-1579 (1583). Ui tgegeven d o o r R. Bessem (Amsterdam: G e m e e n t e l i j k e A r c h i e f d i e n s t / H i l v e r s u m : V e r l o ­ren , 1997, 655 blz. , I S B N 90-6550-26-X)

H e t gemeen tea rch ie f van A m s t e r d a m heeft z i c h g e r u i m e tijd ingezet voor een consistente reeks publicat ies van o o r k o n d e n betreffende deze stad. N a het Oorkondenboek van Amsterdam, u i tgegeven d o o r V a n de r L a a n i n 1975, l i g g e n thans twee nieuwe edities voor. V a n B .R . de M e l k e r verscheen een aanvu l l ing op het werk van V a n der L a a n ; R . Bessem b e z o r g d e een o o r k o n d e n b o e k van het k a r t h u i z e r k l o o s t e r S t . -Andr ies - te r -Za l iger -Haven te A m s t e r d a m . Deze dr ie publ icat ies tonen duide­li jk een p r o g r a m m a . Waar d o o r een overvloed aan b r o n n e n m a t e r i a a l r e g i o n a a l opgezet te o o r k o n -d e n b o e k e n niet meer mogel i jk zi jn, is het z invol k le inere geografische eenheden te ons lu i ten , en w a n n e e r dat laatste o o k nie t m e e r m o g e l i j k is, word t een dee l van de totali teit , i n d i t geval de o o r k o n d e n van é é n klooster, bij wijze van exem-plum i n het l i c h t gebracht . D e archiefdienst van A m s t e r d a m geeft daarmee een voorbee ld dat na­v o l g i n g verdient .

H e t supp lement op het Oorkondenboek van Am­sterdam van de h a n d van D e M e l k e r telt 146 n u m ­mers. De r t i en o o r k o n d e n k o m e n ook reeds voor bij V a n der L a a n . D e M e l k e r geeft i n die gevallen a a n v u l l i n g e n o f ve rbe t e r i ngen . D e over ige oor­k o n d e n bevatte een nieuwe oogst en zi jn voor het grootste dee l niet eerder gedrukt o f toegankeli jk gemaak t d o o r m i d d e l van een regest. H i e r m e e v o r m e n zij een w e l k o m e a a n v u l l i n g . D e h o o f d ­m o o t w o r d t g e v o r m d d o o r o o r k o n d e n waarvan n o g slechts een v e r m e l d i n g v o o r h a n d e n is, de zo­genaamde deperdita, afkomstig ui t de r eken ingen van de baljuw en rentmeester van A m s t e l l a n d en die van de schout van A m s t e r d a m . H e t is goed dat deze s tukken , d ie i n eerdere instantie d o o r V a n d e r L a a n ter zi jde w a r e n ge legd , h i e r het l i c h t z i e n . N i e t a l l e en l o o n t het, zoals de b e w e r k e r reeds opmerk te , het grote aantal o o r k o n d e n ui t deze regio dat ver lo ren is gegaan, het is ook een aanwijzing voor de veel grotere r o l van het schrift i n deze streken dan tot dusver is aangenomen .

D e M e l k e r wijst er i n z i jn v o o r w o o r d o p dat evenals i n 1975 niet naar vo l l ed ighe id is gestreefd. D e bewerker heeft slechts een beperkte hoeveel­h e i d r eken ingen van grafelijke ambtenaren door­g e n o m e n . H i j suggereer t h i e r m e e dat a n d e r e r e k e n i n g e n n o g m e e r v e r m e l d i n g e n van n o g

51

Page 56: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Boekbesprekingen

'nieuwe', thans verloren oorkonden zullen bevat­ten. De twee recent verschenen RGP-delen (Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote Serie 237 en 239) van de Beierse rekeningen bewijzen zijn ge­lijk. Maar ook elders is nog wel wat te vinden. Reeds in de eerste tekst (nr. 13a) van dit supple­ment wordt volgens mij verwezen naar een deperdi-tum uit de periode 1301-1317 op naam van bis­schop Gwijde van Utrecht.

De uitgave van De Melker volgt in principe de uitgangspunten van de editie van Van der Laan. Slechts enkele wijzigingen zijn doorgevoerd en deze zijn alle als positief te waarderen. Als voor­beeld valt te noemen dat nu ook de deperdita een regest hebben gekregen. Daarnaast toont De Mel­ker zich een groot kenner van de Amsterdamse stedelijke diplomatiek; men leze de fraaie kop-noot bij nr. 412a.

Het boek van De Melker is niet alleen een oor­kondenboek: in de eerste bijlage geeft hij samen met S.A.C. Dudok van Heel een gecorrigeerde lijst van Amsterdamse schepenen; in een tweede bijla­ge geeft hij een overtuigende uiteenzetting over de wisseling van de Amsterdamse schepenbank in de periode vóór 1388. Deze combinatie maakt het tot een onmisbaar werk voor de bestudering van de geschiedenis van Amsterdam.

Het Oorkondenboek van het Karlliuizerkloosler St.-An-dries-ter-Zaliger-Haven bij Amsterdam van de hand van R. Bessem bevat ruim 750 oorkonden. Van deze stukken zijn er reeds 121 uitgegeven in het Oorkondenboek van Amsterdam door Van der Laan. Van de oorkonden tot 1400 komen slechts de nrs. 94, 95, 102 en 117 niet in deze eerdere editie voor. Toch denk ik dat de doublures niet overbodig zijn. In de eerste plaats geeft Bessem in een aantal gevallen een betere tekstoverlevering, bijvoor­beeld van nr. 33. Bovendien geeft zijn editie meer verwijzingen naar andere, verwante oorkonden dan de uitgave van Van der Laan. Tenslotte is het voor de gebruikers heel handig hier alle informa­tie onder handbereik te hebben en niet telkens weer te worden verwezen naar een andere uitgave.

Bessem lijkt met zijn oorkondenboek van het Am­sterdamse karthuizerklooster gekozen te hebben voor een breed publiek van onderzoekers dat het om de inhoud van de tekst te doen is, en pas in twee­de instantie voor de gespecialiseerde diplomaticus, medioneerlandicus of naamkundige. Passend bij zijn keuze is de normalisering van de « e n d e » als­mede van de i en de j. Vanwege de gekozen doel­groep zal het ook wel zijn dat Bessem, op probleem­

gevallen na, de afkortingen in de tekst stilzwijgend oplost, en dus niet de door hem gekozen oplossin­gen cursiveert. Op deze twee punten volgt hij de werkwijze van Van der Laan, die naar de in 1975 gel­dende gebruiken ook normaliseerde en geen cur­sief aanbracht. Daarbij zij opgemerkt dat zijn colle­ga De Melker in zijn supplement op Van der Laan op deze twee punten juist afwijkt en de handelwijze volgt die in de Nederlandse oorkondenboeken bij teksten in de volkstaal thans gebruikelijk is.

Tegen de hiervoor genoemde normalisering heb ik geen bezwaren. Met het niet aangeven van oplossingen van afkortingen in de Middelneder­landse teksten heb ik wel moeite. Het cursiveren van afgekorte letters geeft eenvoudig inzicht wat tot de tekst behoort en wat de bewerker eraan heeft toegevoegd. Dit cursiveren lijkt mij ook voor een bewerker eenvoudiger dan de hier gevolgde werkwijze. Immers nu heeft Bessem bij iedere op­lossing van een afkorting de keuze moeten maken of hij deze in een voetnoot zou verantwoorden of niet. Ik weet dat er bij sommige gebruikers van oorkondenboeken nogal wat bezwaren leven te­gen al die cursiveringen. Ik kan de keuze van Bes­sem dan ook wel begrijpen, maar gezien de grote geografische verspreiding van de herkomst van de uitgegeven oorkonden en de rijke schakering van de spelling van het Middelnederlands heeft het gebruik van cursief toch duidelijk mijn voorkeur.

Een ander probleem vormt de manier waarop Bessem de teksten op sommige plaatsen tussen ha­ken heeft gereconstrueerd en geëmendeerd. Hij gebruikt hierbij twee soorten haken, namelijk rechte voor het geval de tekst niet kan worden aan­gevuld aan de hand van een andere versie van de oorkonde, en ronde haken voor de gevallen dat dat wel kan. Het nadeel van dit systeem is dat er voor twee verschillende zaken rechte haken worden gebruikt, namelijk in de gevallen dat de basistekst beschadigd is, maar dat deze niet kan worden aangevuld naar een andere versie (recon­structie), en in de gevallen dat de editeur vindt dat de basistekst incompleet is en dat deze daar­om verbeterd moet worden (emendatie). Bij emendatie staat dat doorgaans in een noot ver­meld, bij reconstructie slechts in sommige geval­len. Zo is het bij nr. 374 niet duidelijk of we hier met een beschadigd origineel van doen hebben (in de kopnoot worden daarover geen opmerkin­gen gemaakt) waarbij op een aantal plaatsen let­ters zijn weggesleten, of met een slordige schrijver die door de editeur is verbeterd. Cryptisch is ook nr. 145. Van dit nummer is het origineel nogal be-

Page 57: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Boekbesprekingen

schad igd ; Bessem vul t tussen r o n d e h a k e n aan naar een afschrift, maar i n het w o o r d ' b ro [e ]de r ' staat de 'e ' tussen rechte haken met i n de noo t de explicat ie dat tussen de ' o ' en de ' d ' i n het or ig i ­nee l een letter ontbreekt en dat het afschrift daar ' b roder ' leest. Wat bedoel t de uitgever n u precies? Is er d o o r beschadig ing een letter weggevallen die hij n ie t kan aanvul len naar het afschrift en waar­van hij meen t dat het een 'e ' zal zijn geweest, o f is hij van m e n i n g dat de schrijver van het o r ig inee l op di t p u n t moe t w o r d e n verbeterd? Juis t dergelij­ke ondu ide l i j kheden m a k e n het ongewenst dat al d ie reconstructies en emendat ies i n de tekst zelf w o r d e n verwerkt i n plaats van i n het notenappa­raat w o r d e n gesignaleerd. H e t gevaar is nie t denk­bee ld ig dat ze een e igen leven gaan l e iden , zeker i n d ie gevallen dat er een duidel i jke verantwoor­d i n g on tb reek t . D i t ge ld t b i j v o o r b e e l d v o o r nr. 379 waar in zelfs vergeten is haken i n de g e ë m e n ­deerde tekst te plaatsen. H e t doet z i ch ook voor bij nr. 259, dat een tekst naar een eerdere d r u k geeft, maar n ie t veran twoord t dat reeds i n deze eerdere d r u k tekstdelen zijn gereconst rueerd. B o ­vend i en l i jken mij sommige emendat ies ook hy­percorrect . Ik wijs op de wi jz ig ing van 'Tordrech t ' i n ' t [ D ] o r d r e c h t ' in nr. .323 en op het genoemde ' b ro [e ]de r ' i n nr. 145, als dat ten minste als emen­datie is bedoe ld .

E e n groot dee l van de bovengenoemde bezwa­r e n z o u d e n van m i n d e r be lang zijn als de uitgever m e e r t o e l i c h t i n g h a d gegeven. O o k o p ande re plaatsen v i n d ik het commentaa r van de edi teur noga l kor t . Z o verwijst Bessem bij het falsum nr. 263 naar een ar t ikel van e igen hand ; een korte sa­m e n v a t t i n g h a d zeke r n ie t miss taan. H e t z e l f d e geldt v o o r de ge recons t ruee rde d a t u m van nr. 377. E e n ander voorbee ld betreft de jaarst i j len. In A m s t e r d a m zelf overheerst de jaardagstij l . D i t ge­geven ve rd i en t best wel v e r m e l d i n g i n de i n l e i ­d i n g , maar n o g m e e r behoef te bestaat aan een toe l ich t ing op de handelwijze van de uitgever ten aanzien van o o r k o n d e n ui t andere schrijfcentra. D e herkomst van de o o r k o n d e n is nogal divers en he t l i jk t mi j n ie t o n a a n n e m e l i j k dat s o m m i g e daarvan naar een andere stijl d an de jaardagsti j l zijn gedateerd. N u is daar soms wel r e k e n i n g mee gehouden . Z o is er bij de da ter ingen van de grafe­l i jke o o r k o n d e n te recht u i tgegaan van het ge­b ru ik van de paasstijl, b i jvoorbeeld bij de nrs. 2, 15, 34 en 47, maar het h a d niet misstaan i n de k o p n o o t h i e rvan m e l d i n g te m a k e n . H e t is dan ook j a m m e r dat i n nr. 482 de kopnoo t over de da­ter ing, waarnaar i n nr. 508 wordt verwezen, i n de

d r u k is weggevallen. Z o bli jven we o n k u n d i g over de r e d e n e n waarom Bessem de d a t u m van deze o o r k o n d e op n a a m van twee schepenen van Haar ­l e m naar de jaardagstij l oplost i n plaats van naar de i n H a a r l e m gebruikel i jke boodschapst i j l . Ver­moede l i jk heeft de samenhang met de r o n d de­zelfde t i jd u i tgevaard igde nrs. 481 en 485 h e m h ie r toe bewogen . M a a r i n de k o p n o t e n van die twee o o r k o n d e n w o r d t o o k geen m e l d i n g ge­maakt van de toepassing van een bepaalde jaar­stijl. Ik denk dat Bessem i n deze twee o o r k o n d e n he t g e b r u i k van de j aa rdags t i j l ve ronde r s t e lde , hetgeen automatisch tot het gebru ik van diezelfde stijl i n nr. 482 le idde . G a a n we daarentegen ui t van het gebruik van de paasstijl i n deze nrs. 481 en 485 - e n daar l i jkt niets z i ch tegen te verzetten - dan is de da te r ing van nr. 482 naar de boodschapst i j l be­rekend , zoals te verwachten bij een o o r k o n d e op naam van schepenen van H a a r l e m .

Bessem heeft i n di t o o r k o n d e n b o e k g e p o o g d een synthese te v i n d e n tussen een wetenschappe­li jk verantwoorde uitgave en een edit ie voor zo­veel mogel i jk gebruikers . In vele opz ich ten is hij i n deze opzet geslaagd, he tgeen n ie t wegneemt dat ik op een aantal p u n t e n andere keuzen z o u hebben gemaakt. D i t z o u bi jna de gedachte d o e n pos tva t ten dat Bessem i n m i j n ogen ondeugdel i jk werk z o u hebben geleverd, e n dat is zeker niet het geval. Daa r waar Bessem z ich op de vingers laat kij­ken , bli jkt hij een b i jzonder zorgvuld ig uitgever te zi jn . A l s voorbee ld wi l ik n o e m e n de fraaie bewer­k i n g e n van de nrs. 139 en 419, waar in achter el­kaar een editie van de o o r k o n d e i n de hu id ige , be­schad igde staat word t gegeven - dus v o l met pun t en i n de tekst waar letters d o o r beschadig ing zijn weggevallen - en vervolgens een behoedzame teks t recons t ruc t ie . H i e r k r i j g e n al le geb ru ike r s het vol le p o n d . E e n ander fraai voorbee ld van zijn m i n i t i e u z e werkwijze is de recons t ruc t ie van de weggevallen naam van een van de schepenen van A m s t e r d a m i n nr. 382 aan de h a n d van een ande­re o o r k o n d e van dezelfde schrijver.

Tenslotte, ook het o o r k o n d e n b o e k van het kart­huizerk loos ter geeft veel meer dan de teksteditie van r u i m 750 o o r k o n d e n . H e t wordt voorafgegaan d o o r een fraaie studie van de h a n d van B . R . de M e l k e r betreffende het onderzoek dat hij samen met Bessem verrichtte naar het ca r tu la r ium en i n ve rband daarmee naar de adminis t ra t ie van het klooster . D e z e c o m b i n a t i e maak t d i t b o e k ver­p l ich te l i teratuur voor de his tor isch onde rzoeke r - beroeps o f amateur - die z i ch bez ig h o u d t met de geschiedenis van di t Amsterdamse klooster o f -

53

Page 58: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Boekbesprekingen

dankzij de ruimhartige selectiecriteria - met de geschiedenis van Amsterdam in de Middeleeu­wen.

Eef Dijkhof

Arianne Baggerman en Rudolf Dekker (red.), Het dagboek van Otto van Eek (1791-1797) (Hilversum: Verloren, 1998, 299 blz., ISBN 90-6550-140-1, ƒ49)

'De journalen van 17febr[uari] 1791 af (wanneer ik journael ben beginnen te houden) tot nu toe, zijn door agteloosheid verlooren'. Zo luidt de eer­ste notitie van Otto van Eek (1780-1798) in zijn in oorsprong 1560 velletjes papier tellende dagboek. Op dinsdag 3 mei 1791 begint hij opnieuw: 'Thans ben ik wat traag in het opstaan vermits het 's [morgens] vroeg nog wat koud is. Wij hebben tog een volkome groene mai. Was ik maar niet zo doof, zoude i[k] vroeg opstaan om de nagtegaal te horen.' Otto is dan 10 jaar oud en begonnen aan een nieuwe dagelijkse taak, hem door zijn ouders uit opvoedkundig oogpunt opgelegd. Hij zal zijn journalen' tot 20 november 1797 bijhouden, al zijn ze dan wel tot een steeds meer versloffend we­kelijks verslag geworden. Otto is dan zeventien jaar en het dagboek geeft dus het relaas van zijn opgroeien en de opvoeding die zijn ouders hem daarbij toedachten.

De ouders van Otto behoorden tot de bestuur­lijke elite van de Republiek ten tijde van het con­flict tussen patriotten en prinsgezinden. Zij had­den als eerste generatie kennis kunnen nemen van een omvangrijke pedagogische, deels op Rousseau en Locke geënte literatuur. Lambert van Eek, afgestudeerd in de rechten en als gematigd patriot enige tijd werkzaam in het landsbestuur te Den Haag, onderschreef volmondig de ideeën van de Verlichting. Zo trachtte hij Otto op te voe­den met de redelijkheid van het argument. De ouders beoogden met het dagboek, dat zij ook la­zen, meer zicht te krijgen op hun zoon en hoop­ten dat het schrijven disciplinerend zou werken en zelfreflectie bevorderen. Otto echter, een kind nog (op p. 238 wordt hij 15 jaar), beschreef vooral de concrete dagelijkse gebeurtenissen. Hij noteer­de op 11 oktober 1793 wat hij gelezen had over een zekere Doddrige, '...hoe hij zig reeds in zijn jeugd daeglijks een dagboekje maekte, waerin hij dan 's avonds opschreef hoe veel goeds hij ge-duürende den dag van God ontfangen had, uit welke gevaeren hij gered was en welke vorderin­

gen hij in het goede gemaekt had'. Otto vervolg­de: 'Dit alles vond ik zeer schoon en vroeg Papa of ik niet hetzelfde deed...'. Papa antwoordde echter dat Otto's dagboek 'te veel bepaald was bij 'tgeen er geduurende den dag gepasseerd was...'. Otto begon het corvee van de openbare journalen steeds minder te waarderen naarmate hij ouder en zelfstandiger werd. Zo noteerde hij na twee maanden verzuim op 12 november 1794: 'De re­den dat ik zo lang geen journael gemaekt heb, is dat ik het met opzet naliet, op hoop dat het dan geheel in 't vergeetboek zoude raeken en ik het in 't geheel nalaten zoude kunnen'.

Vader van Eek had gelijk. Zijn zoon beschreef meestal de concrete gang van zaken: het dagelijks leven van een welgesteld kind aan het einde van de 18e eeuw. Het verblijf met zijn ouders, broertje en zusjes, buren, vrienden en familie, meest op het buitenhuis De Ruit tussen Den Haag en Delft, leverde nogal wat natuur- en weersbeschouwingen op. Maar vooral werd er geschreven over de dag­indeling, de verdeling van de kostbare tijd over spelen en leren, schoolgang, privé-lessen, culture­le uitstapjes, ziekte, bezoek en kerkbezoek, waar­bij Otto's doofheid steeds een aantekening ople­verde over het stemvolume van de dominee. Gelukkig schreef Otto ook over het plezier dat hij had, de vermaken en de spelletjes die hij speelde, zijn interesses (het buitenleven en het boerenbe­drijf) en ook zijn ongenoegens. Of hij zijn 'zaken' voor die dag wel allemaal af had, was een steeds te­rugkerend thema en ook van de boeken die hij las of voorlas aan zijn ouders werd nauwkeurig ver­slag gedaan. Bijlage 2 van de nu verschenen uitga­ve bestaat dan ook uit de geïdentificeerde auteurs­namen en boektitels van de jeugdliteratuur en studieboeken die Otto moest lezen.

De beknopte inleiding van de uitgave is heel in­formatief en geeft de lezer de noodzakelijke infor­matie om het dagboek te kunnen begrijpen in zijn historische context. Zo bespreken de inleiders de vindplaats en het unieke karakter van het dagboek, de familie-achtergronden, de veranderende lees­cultuur omstreeks 1800, het politieke, culturele klimaat en de opvoeding van Otto. Met data zijn zij soms wat onnauwkeurig. Otto was bijvoorbeeld bij zijn laatste notitie geen 18, maar 17jaar (p. 11). Een nadere analyse van het dagboek is overigens nog in voorbereiding. Over de verlichte opvoeding van Otto wordt gesteld dat goede en slechte gedra­gingen werden opgemerkt en respectievelijk be­loond of gestraft. Er was in deze wel sprake van on­evenredigheid. De ouders toonden zich veel vaker

54

Page 59: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Boekbesprekingen

'niet content' over Otto dan tevreden. Opvoeden was blijkbaar toch nog vooral het opmerken en ver­beteren van fouten, niettegenstaande het verlichte geloof in 'de fundamenteel goede aard van het kind' (p. 15). Otto verzucht wel eens moedeloos na het opschrijven van zijn onhebbelijkheden: '...al wat ik er op andwoorden kan is dat ik het mor­gen zal tragten te verbeeteren' (p. 235).

In het dagboek komen ook aantekeningen voor van godsdienstige aard. Otto had zich een godsbe­grip van verlichte signatuur gevormd. Op zijn 16e verjaardag schreef hij bijvoorbeeld dat Gods oog­merk om hem het leven te geven en te laten behou­den was geweest hem "... onder den kring Zijner ge­lukkige, redelijke wezens voor eeuwig te plaetsen' (p. 266). De oudere themata van de vliedende tijd en de ongewisheid van het leven keren ook steeds terug. De onzekerheid van het bestaan was een niet te ontkennen werkelijkheid. In de inleiding staat dat Otto twee jaar na de beëindiging van het dag­boek kwam te overlijden. Hij stierf echter op 30 maart 1798, dus vier maanden na zijn laatste notitie. Hij leed waarschijnlijk aan tuberculose. In bijlage 1 is een passage uit een familieboekje overgenomen, waarin Lambert van Eek op gevoelige wijze verslag doet van het ziekbed van zijn zoon.

Martha Catania-Peters

Guus Hartendorf e.a., Duin en Kruidberg. Honderd jaar buitenplaats of het duingebied van de familie Cremer (Haarlem: De Vrieseborch, 1998, 200 blz., ISBN 90-6076-439-0)

De vondst in 1993 van een oud koffertje met de initialen J.T.C. was voor de Historische Kring Vel-sen aanleiding tot een publicatie over de voorma­lige minister van Koloniën en beroemde inwoner van Santpoort, Jacob Theodoor Cremer, en het landgoed Duin en Kruidberg, dat hij sedert 1896 bewoonde. Het resultaat van de inspanning door de Velser Historische Kring is een bundel met een aantal lezenswaardige artikelen. Het eerste van de drie delen bevat bijdragen over de geschiedenis van het landgoed, het tweede deel heeft de familie Cremer tot onderwerp, en het derde deel tenslot­te beschrijft de geschiedenis van het landgoed als congrescentrum.

De bundel opent met een artikel van Jan Mor­ren, 'Twee hofsteden onder één naam', waarin de geschiedenis van Duin en Kruidberg alsmede de voorlopers Duin en Berg en De Kruidberg aan de

orde komen. Uitgebreid passeren de eigenaars en gebruikers van de twee hofsteden de revue. Eén van de eigenaars van De Kruidberg was koning­stadhouder Willem III, die deze 16e-eeuwse hofste­de in 1682 aankocht en de naam 's-Prinsenbosch gaf. Willem voerde hier regelmatig zijn geheime besprekingen en gebruikte het huis daarnaast als jachtverblijf. Na zijn dood verloor het landgoed zijn glorie, hoewel het tot 1732 in het bezit van de Oranjes bleef. In 1896 werd De Kruidberg samen met het landgoed Duin en Berg door J.T. Cremer gekocht. Hij gaf het nieuwe landgoed de naam Duin en Kruidberg en veranderde het ingrijpend. Tussen 1897en 1898 werd er een geheel nieuw he­renhuis gebouwd naar ontwerp van de architect Rilter. In de Tweede Wereldoorlog werd Duin en Kruidberg eerst bevolkt door evacués en later door Duitse officieren, en na de oorlog werden er Britse militairen gelegerd. In 1961 kocht de ABN het aan om er een vakantieoord voor het personeel in te vestigen. Twintig jaar later werd het grootste deel van het duingebied verkocht aan Natuurmonu­menten. In de jaren negentig richtte de A B N -A M R O het herenhuis in als congrescentrum. Voor Morrens gedegen artikel, verreweg het langste van de bundel, werd rijkelijk gebruik gemaakt van ar­chiefmateriaal uit het Algemeen Rijksarchief te Den Haag, de Archiefdienst voor Kennemerland en hel Rijksarchief in Noord-Holland, alle geves­tigd te Haarlem.

In de volgende sludie, 'Archeologisch onder­zoek' door A. Pavlovic, worden in kort bestek de re­sultaten beschreven van een inventariserend ar­cheologisch booronderzoeken de daaropvolgende archeologische opgraving. Samen met de bouwhis­torische en historische gegevens uit de secundaire literatuur verschaffen zij inzicht in de bouwactivi­teiten die in de 19e en 20e eeuw hebben plaats­gevonden. De tweede bijdrage van Jan Morren, 'Bouwkundig onderzoek', behandelt op basis van archiefmateriaal het woongedeelte van de hofstede De Kruidberg. Het accent van het onderzoek ligt op de gedeeltelijke afbraak van het herenhuis in 1865 en de verbouwing van het restant in 1874. Het be­toog wordt ondersteund door tekeningen van de hofstede door de auteur zelf vervaardigd. Een keur aan veldnamen, van 'Aardbeienvlak' tot 'Zuider-vlak', wordt geordend op alfabet behandeld door Guus Hartendorf in 'Veldnamen rond Duin en Kruidberg'. De veranderingen die Cremer in 1897-'98 aan het herenhuis liet aanbrengen, worden door Anne Marie Schüttenhelm-Okma beschreven in 'Zoo vaardig mogelijk'. Dit rijk geïllustreerde ar-

55

Page 60: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

B o e k b e s p r e k i n g e n

tikel concentreer t z ich voornamel i jk op de b innen­huisarchitectuur. D e illustraties zijn funct ioneel en verri jken de pret t ig leesbare tekst.

H e t tweede gedeelte van de b u n d e l begint met een bijdrage van J a n S u u r m o n d , waar in o n d e r de titel ' E e n d ip loma tenko f f e r k o m t terug van N e w Y o r k naar V e l s e n ' het wedervaren van het boven reeds genoemde koffertje ver te ld wordt . In het vo l ­gende a r t i ke l , ' D e l evens loop v a n J . T . C r e m e r ' , gaat Guus H a r t e n d o r f i n op het leven e n werken van deze veelzijdige m a n . De i n Zwolle geboren Ja-cob T h e o d o o r kwam i n 1867 i n dienst bij de Ne -der landsche H a n d e l Maatschappi j ( N H M ) . D o o r zi jn werk be landde hij i n I n d i ë , waar hij diverse be­t r e k k i n g e n ve rvu lde . O m g e z o n d h e i d s r e d e n e n keerde hij i n 1883 terug, waarna hij z i ch een j aa r later verkiesbaar stelde voor de Tweede Kamer . H i j b leef k a m e r l i d tot 1897 als Ind ië - spec ia l i s t en werd u i l e inde l i jk min is te r van K o l o n i ë n i n het kabinet P i e r s o n - G o e m a n Borges ius (1897-1901). N a z i jn m in i s t e r s chap w e r d C r e m e r o p n i e u w k a m e r l i d voor é é n termijn . D a a r n a verl iet hij de pol i t iek o m i n 1907 pres ident van de N H M te worden , een post d ie hij tot 1912 bek leedde . In ok tober 1918 g i n g hij als gezant naar de V e r e n i g d e Staten, waar hij het niet makkel i jk had , want d o o r de Neder landse neutral i tei t en de aanwezigheid van de Duitse kei­zer i n N e d e r l a n d k o n hij n ie t o p veel sympathie r e k e n e n . C r e m e r wist ech te r te b e r e i k e n dat de A m e r i k a a n s e h o u d i n g ve rande rde . Wegens een ernstige ziekte keerde hij i n 1920 terug naar zijn l a n d g o e d , waar hij d r i e j a a r la ter over leed . H a r ­t e n d o r f heeft naast l i teratuur voora l br ieven en an­dere d o c u m e n t e n u i t het fami l ie -a rch ie f C r e m e r ge raadp leegd , d ie w o r d e n bewaard i n he t A l g e ­m e e n Ri jksa rch ie f i n D e n H a a g . O p basis van i n ­terviews m e t k i n d e r e n van pe r sonee l s l eden schreef dezelfde auteur het ar t ikel 'De famil ie Cre ­m e r op D u i n e n K r u i d b e r g ' . H i e r i n w o r d t aan­dach t besteed aan het personee l , de dienstwo­n i n g e n en de bezoekers - o o k ongewenste, zoals stropers. Cees Rings beschrijft i n zijn a r t ike l ' D e contacten tussen de Cremers en A n t h o n y F o k k e r ' de relat ies met de v l i eg tu igbouwer . D e jongste z o o n van J .T . C r e m e r , Fr i ts , was met F o k k e r be­v r i end . D u i n en K r u i d b e r g heeft als ' l abo ra to r ium ' voor de be ide v r i e n d e n gefungeerd , en toen A n ­thony i n 1912 zijn e igen vl iegtuigbouwfabriek op­richtte, stakJ.T. C r e m e r daar ge ld i n . M e l d e Eerste W e r e l d o o r l o g kwam v o o r F o k k e r de grote door ­braak: zijn fabriek leverde 4000 vl iegtuigen voor de oor logsvoer ing . T o e n er i n de jaren twint ig een ver­k o o p k a n t o o r i n de V e r e n i g d e Staten w e r d opge­

richt, g ing Frits C r e m e r dit l e iden . D e v e r h o u d i n g met F o k k e r verslechterde echter snel , zodat Frits i n 1922 ontslag n a m . V o o r di t ar t ikel maakte Cees Rings gebru ik van cor respondent ie , een j u b i l e u m ­boek van de f i rma F o k k e r en dag- en weekbladen.

'Hooggeach t e E x c e l l e n t i e ' is een b l o e m l e z i n g uit de cor respondent ie tussen F J . G o e d k o o p , par­t icu l ie r secretaris van J.T. C r e m e r i n N e d e r l a n d , en C r e m e r zelf o f diens secretaris i n de Veren igde Sta ten , i n de j a r e n dat C r e m e r b u i t e n g e w o o n gezant i n A m e r i k a was e n G o e d k o o p toez ich t h i e l d op het wel e n wee van D u i n en K r u i d b e r g . D e b l o e m l e z i n g , samengesteld d o o r A n n e M a r i e S c h ü t t e n h e l m - O k m a , geeft een a l le raard igs t bee ld van het leven op het l andgoed .

M e t het laatste ar t ikel van de b u n d e l , 'De ver­b o u w i n g van 1996-1997' , zi jn wij b e l a n d bij het de rde thema: D u i n en K r u i d b e r g als congrescen­t r u m . D e au teur is w e d e r o m G u u s H a r t e n d o r f . H e t ar t ikel behandel t de vrij recente ve rbouwing en de feestelijke h e r o p e n i n g i n aanwezigheid van de Japanse ambassadeur.

D i t boek biedt de lezer een rijke schaker ing aan a r t i k e l e n , v o o r een d e e l gebaseerd op dege l i jk b ronnenonde rzoek , deels van een m e e r anekdo­tisch karakter. H e t aanzienli jke niveauverschi l tus­sen de verschi l lende bi jdragen is wel l icht ook de b e d o e l i n g van de Ve l se r H i s t o r i s c h e K r i n g ge­weest. M e n schrijft tenslotte voor een b reed pu ­bl iek. De bi jdragen van M o r r e n i n het eerste dee l e n van H a r t e n d o r f i n het tweede d e e l v o r m e n mijns inziens het hart van het boek. Eveneens i n het o o g sp r ingend is de eerste bijdrage van S c h ü t ­t e n h e l m - O k m a , waarbij de c o m b i n a t i e tussen tekst en i l lus t ra t iemater iaa l opvalt . De s t ruc tuur van het boek is he lde r d o o r de i n d e l i n g i n dr ie m i n o f meer afgeronde de len . D e uitgave is prach­tig g e ï l l u s t r e e r d met veel zwart-wit foto's.

W J . D r a l

D . H i l l e n i u s , 1897-1997 in goede en slechte tijden. Honderd jaar particuliere verhuurders van vastgoed ( D e n Haag : Neder landse V e r e n i g i n g van E igena­ren van Vas tgoed H u i s en E i g e n d o m , 1998, 128 blz. , I S B N 90-9011156-5)

D. H i l l e n i u s was n a een c a r r i è r e i n de journa l i s ­tiek tot j u l i 1993 werkzaam bij de V e r e n i g i n g van Neder landse G e m e e n t e n . H i j publ iceer t regelma­tig over zaken die met huisvest ing van d o e n heb­ben . H e t boek dat h ie r besproken wordt , schreef

r><;

Page 61: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Boekbesprekingen

hij in opdracht van de Nederlandse Vereniging van Eigenaren van Vastgoed Huis en Eigendom. De vereniging, die op 1 januari 1998 ontstaan is uit een fusie van verschillende regionale en plaat­selijke verenigingen van huiseigenaren, herdenkt met deze jubileumuitgave dat er al ruim honderd jaar verenigingen van huiseigenaren in Den Haag actief zijn. Hillenius geeft een chronologisch over­zicht van de opkomst en ondergang van de ver­schillende lokale verenigingen van huiseigenaren in Den Haag. Hij kon daarbij beschikken over het - overigens beperkte - archiefmateriaal van deze verenigingen en over diverse bronnen in hel Alge­meen Rijksarchief en het Haags Gemeentearchief. Zwart-wit-illustraties verlevendigen het geheel.

Het boek begint met een sfeerschets van Den Haag rond 1897, die enigszins in de anekdotes blijft hangen. Huisvestingszaken komen in dit hoofdstuk nauwelijks aan bod. Dat verandert in het tweede hoofdstuk, gewijd aan de Haagse wo­ningmarkt. Die bestond rond 1900 nog vrijwel ge­heel uit huurhuizen. De vaak kleine huiseigenaren werden regelmatig met wanbetalers geconfron­teerd. Daarom richtte een aantal van hen in 1897 de Verhuurdersbond Onderling Belang op. Het derde hoofdstuk is aan deze bond gewijd. Onder­ling Belang werd bestuurd door personen uit een­voudige buurten die zelf vaak werkzaam waren in de bouw. In de overige acht hoofdstukken volgt Hillenius het reilen en zeilen van Onderling Be­lang en aanverwante verenigingen in Den Haag.

Vóór de Tweede Wereldoorlog waren slechts twee verenigingen van huiseigenaren gedurende lange tijd succesvol: Onderling Belang en de in 1915 op­gerichte Vereeniging van Huis- en Grondeigenaren Het Eigendom, die in hoofdstuk zes aan bod komt. De leden van Het Eigendom waren gemiddeld ge­nomen wat welgestelder dan die van Onderling Be­lang. De bladen die Het Eigendom uitgaf, waren zeer succesvol. Als vereniging toonde Onderling Be­lang zich echter strijdvaardiger ten opzichte van de overheid en in het adviseren van de leden.

De Duitse bezetting bracht tweespalt in de be­sturen van de twee Haagse verenigingen van ver­huurders. In 1941 moesten de joodse leden ver­trekken. Op last van de bezetter volgde er een gedwongen samengaan van de beide verenigingen onder de naam Afdeling 's-Gravenhage van de Ne-derlandsche Bond. In 1943 werden Scheveningen en de rest van het kustgebied ontruimd voor de aanleg van de Atlantikwall. Aangezien het daarbij voornamelijk om huurwoningen ging, nam het aantal leden van de vereniging verder toe.

Na de bevrijding pakten enige oud-bestuursleden de draad weer op. Het resultaat was een fusie tot de 's-Gravenhaagsche Vereeniging van Huis- en Grondeigenaren. Als gevolg van een concentratie van onroerend goed in de handen van institutione­le beleggers volgden andere fusies. Zo konden van­af de jaren zeventig ook eigenaren, die in hun eigen huis woonden, lid van de Vereeniging worden. Van­af 1990 volgden de appartementseigenaren. Inmid­dels had in 1986 een fusie met de Rotterdamse zus­tervereniging plaats gevonden en in 1989 met andere verenigingen in de regio. Vanaf 1992 had­den de verenigingen in Zuid-Holland en Amster­dam een gemeenschappelijk blad: Huis enEigendom. Ook de verenigingsnaam werd daaraan aangepast. Organisaties uit het hele land sloten zich bij Huis en Eigendom aan. Uiteindelijk gingen de plaatselijke en regionale verenigingen injanuari 1998 op in een landelijke organisatie onder de naam Nederlandse Vereniging van Eigenaren van Vastgoed.

Hoewel het overigens vlot geschreven en goed verzorgde boek in eerste instantie een brede aan­pak suggereert, concentreert het zich toch voor­namelijk op het bestuurlijke reilen en zeilen van de behandelde verenigingen. Het is daarom de-vraag of deze jubileumuitgave ook voor een bre­der publiek interessant is. Men zou willen dat het bedrijf wat meer tot leven was gekomen.

Marie-Christine Engels

57

Page 62: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Tastbaar verleden

Een nieuw museum voor de Zaanstreek

In 1995 schreefJ.W.M. de Jong een artikel voor de toenmalige rubriek Museumnieuws van dit tijd­schrift, waarin hij de oprichting van een nieuw historisch museum voor de Zaanstreek aankon­digde.' Het Zaans Museum zou de geschiedenis van de Zaanstreek tonen, in het bijzonder de soci­aal-economische ontwikkeling van dit gebied. In september 1998 is dit museum, dat zijn collectie op onconventionele wijze presenteert, geopend.

Het Zaans Museum is gevestigd op de Zaanse Schans, in een door Cor van Hillo ontworpen ge­bouw. Het museum is opgetrokken uit ongeschil-derd beton, hout en baksteen en heeft een schuin aflopend, koperen dak. Het contrasteert sterk met de pittoreske Zaanse Schans - sommigen noemen het 'het monster van de Kalverpolder'. Wel roept het gebouw reminiscenties op aan de talloze fabriekshallen en silo's in de omgeving. De keuze voor een eigentijds gebouw sluit aan bij de wens van de museumstaf om van hel museum geen oudheidkamer te maken, en het is een ge­lukkige keuze: valse nostalgie wordt nu vermeden.

In het museum zijn voor de bezoekers twee rou­tes uitgezet. De korte route leidt langs een aantal audiovisuele presentaties die tezamen een raam­vertelling vormen. Compilaties van films en dia's, begeleid door dichterlijke teksten van een Zaan-kanter, gaan in op de thema's samenleving, indu­strie, wind, hout en water. Hier wordt verteld hoe de drassige veengronden van de Zaanstreek de bewoners noopten een andere bron van inkom­sten te zoeken dan het boerenbedrijf. Het gebied werd vanaf de 17e eeuw 'een grote fabriek op windenergie'. Molens - in de bloeitijd wel 600 -produceerden onder andere meel, olie, mosterd en verf. De introductie van de eerste houtzaagmo­len in 1596 gaf een enorme impuls aan de indu­striële ontwikkeling. Een krukas zette de kracht van de draaiende molenwieken om in een op en neergaande beweging, waardoor boomstammen gezaagd konden worden. Deze bedrijvigheid trok nevenindustrieën aan zoals de scheepsbouw. De rivier de Zaan, uitmondend in het IJ, zorgde voor aan- en afvoer van de producten en was de bin­dende factor, ook nadat in de 19e eeuw een om­schakeling naar moderne industrieën had plaats­gevonden, die grotendeels voortbouwden op bestaande kennis en mankracht. De audiovisuele presentaties geven een sfeervol tijdsbeeld en ma­

ken nieuwsgierig. Ze zijn op inventieve wijze aan­gewend: zo worden dia's van het water op de mu­ren geprojecteerd door ronddraaiende projecto­ren, waardoor de beelden voorbij lijken te drijven. De film over de houtzaagmolens wordt gepro­jecteerd op een wand waaraan allerlei gereed­schap is gehangen. De zagen, beitels en hamers worden aldus van een context voorzien.

Een gedetailleerder en gevarieerder beeld van de Zaanstreek krijgt de bezoeker door de tweede, langere route te volgen, die loopt door een open depot. De museumstukken zijn uitgestald in meta­len magazijnstellingen, die associaties oproepen met het industriële karakter van de Zaanstreek. Het is een bonte verzameling. Zo komt de geloofs­overtuiging van de bewoners aan bod. De katho­lieke religie was dominant, maar vanaf de 16e eeuw bevond zich ook een aanzienlijk aantal doopsgezinden en lutherse immigranten onder de Zaanse bevolking. Een en ander wordt geïllu­streerd aan de hand van armenbussen, portretten van predikanten, afbeeldingen van kerken en de brillenkoker die een doopsgezinde predikant in 1864 als afscheidscadeau kreeg aangeboden. Af en toe wordt een markante Zaankanter uitgelicht. Jan Ploeger (1878-1959) bijvoorbeeld was niet alleen postbode in Krommenie, maar schreef ook talloze gedichten, revues en liedjes voor de toneelvereni­ging, de zwemvereniging en de brandweer. Ook voor oorkonden en menukaarten was men bij hem aan hetjuiste adres. De producten van pelmolens, cacaomolens, specerijenmolens en hennepmo­lens zijn tentoongesteld in rijen glazen potten. De molens zelf blijken overigens een dankbaar object te zijn geweest voor de decoratie van wanden, te­gels en koektrommels. Een authentieke keuken van Bruynzeel, de eerste fabriek die houtproduc­ten in standaarduitvoering produceerde, roept nostalgische gevoelens op. Met filmpjes worden de walvisvaart en de traankokerijen in herinnering gebracht. De walvisvaart kwam tot bloei in de twee­de helft van de 17e eeuw. In die periode vertrok­ken jaarlijks zo'n 30 tot 50 schepen naar de Noor­delijke IJszee. De traankokerijen injisp, Zaandam en Oost-Zaandam kookten het buitgemaakte wal-visspek tot vloeibare traan, dat werd gebruikt als brandstof voor verlichting, voor de fabricage van zeep, in de leerbewerking en als smeermiddel of grondstof voor verf. Aan het einde van deze route

1 J.M.J. de Jong, 'Een Zaans drieluik: de Zaanse Schans, een nieuw Zaans Museum en per boot naar het Zaans industrieel erfgoed', HoüandTl (1995) 415^21.

58

Page 63: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Tastbaar verleden

Afb. 1. Het nieuwe Zaans Mu­seum. Fotostudio Henk van 't Loo.

Afb. 2. De Bruynzeelkeuken in het Zaans Museum. Fotostu­dio Henk van't Loo.

59

Page 64: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Tastbaar verleden

Afb. 3. Het interieur van het Zaans Museum. Fotostudio Henk van't Loo.

is een supermarkt nagebouwd, waarin producten zijn uitgestald van in de Zaanstreek gevestigde fa­brieken, die voornamelijk levensmiddelen ver­vaardigen, zoals Albert Heijn, Honig, Duyvis, Ver­kade en Lassie. Door het belang dat dergelijke industrieën hechten aan reclame en uit behoefte aan verpakkingen ontstond er ook een Zaanse gra­fische- en cartonnage-industrie.

De meeste voorwerpen in het museum zijn af­komstig uit het al langer bestaande Zaans Histo­risch Museum, dat nu gesloten is maar binnenkort zijn deuren weer zal openen als Pand Lagendijk 80, ingericht als een Zaans woonhuis uit omstreeks 1830. Ook de bewoners van de Zaanstreek hebben een bijdrage geleverd door voorwerpen te schen­ken. Hiertoe zijn zij opgeroepen door advertenties in kranten. Enkele vitrines in het museum bevat­ten een uitnodiging om voorwerpen aan het mu­seum te doneren. Aan deze oproep lijkt gevolg te zijn gegeven: in het museum zijn borduurwerk, houten schooltassen, leesplankjes, brandweerstok-ken, speelgoed, kledingstukken en aardewerk in ruime mate aanwezig.

De grote hoeveelheid voorwerpen geeft een im­pressionistisch beeld van de geschiedenis van de Zaanstreek. Maar omdat de historie slechts wordt aangestipt, blijft ze vooralsnog ongrijpbaar. Dui­delijke informatie ontbreekt vaak. Hoe het land ruimtelijk werd ingevuld, wordt bijvoorbeeld niet

helder. Evenmin de wijze waarop het inwonertal van de Zaanstreek zich ontwikkelde of het ver­band tussen de oude en de huidige industrieën. Met name het ontbreken van chronologie en sa­menhang tussen de verschillende economische, sociale en culturele aspecten zijn debet aan het onsamenhangende beeld. Het museale groeimo­del, dat De Jong in zijn artikel uit 1995 beschreef, moet hier verandering in brengen. Het is de be­doeling dat in de komende jaren onderdelen uit de collectie en de opstelling door thematentoon­stellingen nader worden uitgewerkt. De vaste op­stelling zal dan worden verrijkt met elementen uit deze thematentoonstellingen en het daarvoor ver­richte onderzoek. Een dergelijke werkwijze is eer­der met succes toegepast bij de inrichting van het Amsterdams Historisch Museum, toen dat naar het voormalige burgerweeshuis verhuisde.

De eerste thematentoonstelling is veelbelo­vend. Onder de titel 'De dubbele bodem' wordt nader ingegaan op de veranderingen die de bo­dem heeft ondergaan door natuurlijke omstan­digheden, maar vooral door toedoen van de mens. De systematische ontginningen die sinds de 10e eeuw plaatsvonden, zijn in kaart gebracht en archeologische vondsten worden tentoongesteld. En er is meer. Bij de tentoonstelling werden leer­lingen van een nabij gelegen school betrokken. Zij interviewden Zaankanters die dagelijks met de

CO

Page 65: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Tastbaar verleden

Afb. 4. Een maquette van de Zaanstreek in het Zaans Mu­seum. Fotostudio Henk van't Loo.

grond werken, van tuinman tot kabellegger. Bo­vendien wordt ruimschoots aandacht geschonken aan de sporen en, vaak, verontreinigingen die de Zaanse industrie in de bodem heeft achtergela­ten. Op plaatsen waar papiermolens stonden kun­nen knopen worden gevonden, afkomstig van de lompen die als grondstof voor de papierfabricage werden gebruikt. Deze molens hebben, evenals verf-, olie- en houtzaagmolens, de bodem niet ernstig vervuild. Blauwsel- en loodwitmolens wa­ren daarentegen wel verontreinigend. De blauw-selmakerijen vervaardigden de zakjes 'blauw' die bij het wassen helderheid aan witgoed moesten geven. Als grondstof hiervoor werd ultramarijn gebruikt, dat het giftige cyaan bevat. Op de plaats van de voormalige blauwselmakerijen kunnen dus concentraties cyanide in de grond zitten. Daar waar loodwitmolens stonden, bevat de grond zwa­re metalen. Dat de Zaanstreek de meest verontrei­nigde bodem van Nederland heeft, dankt zij ech­ter veel meer nog aan de opkomst van de moderne industrie, de aanleg van spoorlijnen en autowegen en cle uitbreiding van woonwijken. Het middeleeuwse slotenpatroon vormde hier­voor een belemmering en het dempen ervan gebeurde met materiaal van dubieuze herkomst, zoals sintels en bedrijfsafval. Een pregnant voor­beeld van verontreiniging is het eiland in de Voor-zaan. Door het diepe water rondom was het ei­

land uitermate geschikt voor het aanmeren van zeeschepen, met name houtschepen. De firma William Pont die zich hier gevestigd had, gold als de grootste houtimporteur ter wereld. Toen dit bedrijf in 1990 verhuisde, kon het terrein een an­dere bestemming krijgen. De voormalige houtbas­sins en insteekhavens waren echter in de loop dei-jaren gedempt met, naar nu bleek, zwaar che­misch afval.

In 1999 zal een thematentoonstelling worden gewijd aan de 'rode Zaanstreek'. Het socialisme kreeg hier al vroeg een grote aanhang en als eer­ste stad in Nederland kreeg Zaandam in 1914 een communistische burgemeester. In 2000 komt de samenstelling van de bevolking aan bod. Van oudsher oefende de werkgelegenheid in de Zaan­streek aantrekkingskracht uit op buitenlanders. Deze traditie kwam op gang met het aanmonste­ren van Basken, de eerste Zaanse 'gastarbeiders', op Zaanse walvisvaartschepen in de 17e eeuw. Ver­volgens vestigden zich vele arbeiders uit het Oost­zeegebied, Vlaanderen, Duitsland en recenter Ita­lië en Turkije in de Zaanstreek.

Hoewel de collectie bestaat uit voorwerpen die niet afwijken van die in andere historische streek­musea, is de wijze waarop zij gepresenteerd wordt zeer opvallend. De museale vormgeving van het Zaans Museum lijkt het voorlopig hoogtepunt te

Page 66: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Tastbaar verleden

zijn van de voo rkeu r van cul tuurhis tor ische instel­l i ngen o m zich speels en interact ief te presente­r en , d o o r he t g e b r u i k van m u l t i m e d i a l e r econ ­structies, d ramat i sche evocat ie , aud iov i sue le onders t eun ing en geluidsdekens. In het Zaans M u s e u m krijgt de bezoeker bij b in ­n e n k o m s t een k o p t e l e f o o n u i tgere ik t , d ie re­ageert op sensoren . W a n n e e r o p he t f i l m d o e k molens draa ien , k l i nk t d o o r de kopte le foon het suizen van wieken en het k l appe ren van molenze i ­l en . Bij het passeren van de muz iek ins t rumen ten van het fanfarekorps schalt marsmuziek . O p een g roo t aantal v o o r w e r p e n is barcodes bevest igd. B i n n e n k o r t kan de bezoeker deze codes scannen met een laserpen. N a af loop betaalt hij voor een u i td raa i van de inge lezen objecten, met daarop een afbeeld ing van het voorwerp en een toel ich­t ing h i e rop . In de museumsupermark t is een bab­be lbox geplaatst, die niet a l leen informat ie geeft over de col lect ie , maar bezoekers ook u i tnod ig t h ie raan iets toe te voegen en h u n verhalen te de­l en met anderen .

A a n het e inde van de tocht d o o r h e l museum betreedt m e n de Z-watch (de Z staat voor Zaan) , een hedendaags, maar d i tmaal levensecht, Pano­rama Mesdag . A c h t e r een glazen wand ontvouwt z ich een p rach t ig ui tz icht op de Ka lve rpo lde r met r ie tkragen, de molens langs de Zaan , een enke l kerktorent je en i n de verte de grootschal ige i n ­dust r ie i n W o r m e r v e e r e n K r o m m e n i e . D i t uit­zicht van 180° wordt d o o r een camera op het dak ve r l engd tot 360° . D e camera is aangesloten op een compu te r sche rm dat tekst en u i t l eg geeft over hetgeen m e n i n het vizier heeft.

Vele , maar nog lang niet alle ambi t ieuze voor­nemens van het Zaans M u s e u m zijn verwezenli jkt . Z o zu l l en i n de toekomst o p e n labora to r ia wor­d e n gerealiseerd, waar het pub l i ek demonstrat ies k a n v o l g e n van het ve rvaa rd igen van musea le voorwerpen zoals maquettes. H e t m u s e u m heeft o o k p l a n n e n v o o r b u i l e n de m u r e n , zoals een rondvaar t langs het i n d u s t r i e e l e r fgoed van de Zaanstreek. H e t veelbelovende j o n g e Zaans M u ­seum is een bezoek zeker waard.

D e i r d r e Carasso

Li te ra tuur : De dubbele bodem. Verkenningen op en on­der hel maaiveld van de Zaanstreek. Tentoonstel l ings­catalogus Zaans M u s e u m (Wormer 1998).

Zaans M u s e u m Schansend 7 Zaandam Telefoon: 075-6162862 D i t / m za 10-17 uur ; zo 12-17 uur Toegangsprijs volwassenen ƒ 10,-; k i n d e r e n tot 12 jaar, CJP-houders en 65-plussers./ 6 -Betaald pa rkeren

(.2

Page 67: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën

Inhoud

31e jaargang nr. 1, 1999

Jeroen Blaak Worstelen om te overleven. De zorg om het bestaan in het Memoriaal van Hermanus Verbeeck (1621-1681) 1

Oscar Westers Van uitspatting naar uitspanning? Veredeling van volksvermaken in Vlaardingen,

1904-1932 1 9

Boekbesprekingen 47

Tastbaar verleden 58

Aan dit nummer werkten mee:

Jeroen Blaak (1972) studeerde Maatschappijgeschiedenis aan de Erasmus Universiteit Rotter­dam. Momenteel doet hij aan dezelfde universiteit promotieonderzoek naar lezen en schrij­ven in Neder land in de 17e en 18e eeuw. Adres: Erasmus Universiteit Rotterdam, kamer L3-14, postbus 1738, 3000 D R Rotterdam, e-mail [email protected]

Oscar Westers (1970) studeerde journalistiek in Ti lburg en geschiedenis aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Zijn doctoraalscriptie ging over de veredeling van volksvermaken in Nederland tussen 1865 en 1930. Momenteel werkt hij als onderzoeker in opleiding aan de Universiteit van Amsterdam aan een proefschrift over 19e-eeuwse rederijkerskamers. Adres: Tannhauserdreef 42, 3561 H G Utrecht

Omslagontwerp: Ester Wouthuysen. Productie: Uitgeverij Verloren, Postbus 1741, 1200 BS Hilversum, telefoon 035-6859856,

fax 035-6836557, e-mail [email protected].

Page 68: Holland, historisch tijdschrift...Holland, historisch tijdschrift Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hol landse Studiën