Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

53
HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 1 Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO 4 en HBO 5 in het Vlaamse onderwijs Juni 2008 Frank Vandenbroucke Vlaams minister van werk, onderwijs en vorming 1 INLEIDING ................................................................................................................................................. 3 2 PROBLEEMSTELLING ............................................................................................................................ 4 2.1 VANUIT DE ARBEIDSMARKT.................................................................................................................. 4 2.2 VANUIT ONDERWIJS .............................................................................................................................. 5 2.3 EUROPESE ONTWIKKELINGEN ............................................................................................................... 5 2.4 ONTWIKKELINGEN ROND KWALIFICATIESTRUCTUUR............................................................................ 6 3 DOELSTELLINGEN.................................................................................................................................. 8 3.1 ARBEIDSMARKTKANSEN VERSTERKEN VAN LERENDEN, WERKENDEN EN WERKZOEKENDEN................ 8 3.1.1 Beroepsgerichte opleidingen afstemmen op evoluties op de arbeidsmarkt ..................................... 8 3.1.2 Eén kader creëren voor alle postsecundaire beroepsgerichte opleidingen ..................................... 9 3.2 PARTICIPATIE AAN LEVENSLANG LEREN BEVORDEREN ......................................................................... 9 3.2.1 Ontbrekende trede tussen secundair onderwijs en hoger onderwijs invullen ............................... 10 3.2.2 Een opstap naar de bacheloropleiding bieden .............................................................................. 10 3.2.3 Opleidingen toegankelijk maken voor verschillende doelgroepen ................................................ 11 4 DEFINITIE VAN HET HOGER BEROEPSONDERWIJS .................................................................. 11 4.1 BEROEPSOPLEIDING NA HET SECUNDAIR ONDERWIJS .......................................................................... 12 4.2 EEN OPLEIDING HBO LEIDT OP TOT EEN BEROEPSGERICHTE KWALIFICATIE ....................................... 13 4.3 EEN HBO-OPLEIDING LEIDT OP TOT MINSTENS ÉÉN BEROEPSKWALIFICATIE VAN NIVEAU 4 OF NIVEAU 5 IN HET EUROPEAN QUALIFICATION FRAMEWORK EN DE VLAAMSE KWALIFICATIESTRUCTUUR ..................... 14 4.3.1 Niveau 4 en 5 in de Vlaamse kwalificatiestructuur ....................................................................... 14 4.3.2 Overwegingen bij de term ‘hoger beroepsonderwijs’ ................................................................... 15 4.4 HBO 4 EN HBO 5 ZIJN TOEGANKELIJK VOOR VERSCHILLENDE DOELGROEPEN..................................... 16 4.4.1 Korte beroepsopleidingen ............................................................................................................. 17 4.4.2 Een flexibel aanbod ....................................................................................................................... 18 4.4.3 De erkenning van verworven competenties (EVC) in HBO........................................................... 21 4.5 HBO 4 - EN HBO 5 -OPLEIDINGEN KOMEN TOT STAND DOOR EEN DOORGEDREVEN SAMENWERKING MET DE BEDRIJFSWERELD, TUSSEN VERSCHILLENDE ONDERWIJSNIVEAUS EN MET DE PUBLIEKE OPLEIDINGSVERSTREKKERS SYNTRA EN VDAB ............................................................................................... 21 4.5.1 Samenwerking met het bedrijfsleven ............................................................................................. 21 4.5.2 Samenwerking tussen verschillende onderwijsniveaus ................................................................. 22 4.5.3 Samenwerking met de publieke opleidingsverstrekkers Syntra en VDAB ..................................... 23 4.5.4 Proefprojecten waarin samenwerking centraal staat .................................................................... 24

Transcript of Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

Page 1: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 1

Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren

HBO4 en HBO5 in het Vlaamse onderwijs

Juni 2008

Frank Vandenbroucke

Vlaams minister van werk, onderwijs en vorming

1 INLEIDING ................................................................................................................................................. 3 2 PROBLEEMSTELLING............................................................................................................................ 4

2.1 VANUIT DE ARBEIDSMARKT.................................................................................................................. 4 2.2 VANUIT ONDERWIJS.............................................................................................................................. 5 2.3 EUROPESE ONTWIKKELINGEN ............................................................................................................... 5 2.4 ONTWIKKELINGEN ROND KWALIFICATIESTRUCTUUR............................................................................ 6

3 DOELSTELLINGEN.................................................................................................................................. 8 3.1 ARBEIDSMARKTKANSEN VERSTERKEN VAN LERENDEN, WERKENDEN EN WERKZOEKENDEN................ 8

3.1.1 Beroepsgerichte opleidingen afstemmen op evoluties op de arbeidsmarkt ..................................... 8 3.1.2 Eén kader creëren voor alle postsecundaire beroepsgerichte opleidingen..................................... 9

3.2 PARTICIPATIE AAN LEVENSLANG LEREN BEVORDEREN ......................................................................... 9 3.2.1 Ontbrekende trede tussen secundair onderwijs en hoger onderwijs invullen ............................... 10 3.2.2 Een opstap naar de bacheloropleiding bieden.............................................................................. 10 3.2.3 Opleidingen toegankelijk maken voor verschillende doelgroepen ................................................ 11

4 DEFINITIE VAN HET HOGER BEROEPSONDERWIJS.................................................................. 11 4.1 BEROEPSOPLEIDING NA HET SECUNDAIR ONDERWIJS.......................................................................... 12 4.2 EEN OPLEIDING HBO LEIDT OP TOT EEN BEROEPSGERICHTE KWALIFICATIE....................................... 13 4.3 EEN HBO-OPLEIDING LEIDT OP TOT MINSTENS ÉÉN BEROEPSKWALIFICATIE VAN NIVEAU 4 OF NIVEAU 5 IN HET EUROPEAN QUALIFICATION FRAMEWORK EN DE VLAAMSE KWALIFICATIESTRUCTUUR ..................... 14

4.3.1 Niveau 4 en 5 in de Vlaamse kwalificatiestructuur ....................................................................... 14 4.3.2 Overwegingen bij de term ‘hoger beroepsonderwijs’ ................................................................... 15

4.4 HBO4 EN HBO5 ZIJN TOEGANKELIJK VOOR VERSCHILLENDE DOELGROEPEN..................................... 16 4.4.1 Korte beroepsopleidingen ............................................................................................................. 17 4.4.2 Een flexibel aanbod....................................................................................................................... 18 4.4.3 De erkenning van verworven competenties (EVC) in HBO........................................................... 21

4.5 HBO4- EN HBO5 -OPLEIDINGEN KOMEN TOT STAND DOOR EEN DOORGEDREVEN SAMENWERKING MET DE BEDRIJFSWERELD, TUSSEN VERSCHILLENDE ONDERWIJSNIVEAUS EN MET DE PUBLIEKE OPLEIDINGSVERSTREKKERS SYNTRA EN VDAB ............................................................................................... 21

4.5.1 Samenwerking met het bedrijfsleven ............................................................................................. 21 4.5.2 Samenwerking tussen verschillende onderwijsniveaus ................................................................. 22 4.5.3 Samenwerking met de publieke opleidingsverstrekkers Syntra en VDAB ..................................... 23 4.5.4 Proefprojecten waarin samenwerking centraal staat.................................................................... 24

Page 2: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 2

4.6 WERKPLEKLEREN IS INGEBED IN ALLE HBO4 - EN HBO5 -OPLEIDINGEN........................................... 25 4.6.1 Kenmerken/principes..................................................................................................................... 25 4.6.2 Begeleiding.................................................................................................................................... 27 4.6.3 Evaluatie ....................................................................................................................................... 27 4.6.4 Opvolging en monitoring van gegevens ........................................................................................ 27

5 PROGRAMMATIE, KWALITEITSZORG EN ACCREDITATIE VAN HBO-OPLEIDINGEN.... 28 5.1 PROGRAMMATIE ................................................................................................................................. 28

5.1.1 Procedure voor programmatie van nieuwe opleidingen ............................................................... 28 5.1.2 Beoordelingsinstanties .................................................................................................................. 32 5.1.3 Programmatie van bestaande opleidingen.................................................................................... 33 5.1.4 Overgangsperiode voor programmatie ......................................................................................... 34

5.2 KWALITEITSZORG............................................................................................................................... 35 5.2.1 Interne kwaliteitszorg.................................................................................................................... 36 5.2.2 Externe kwaliteitszorg ................................................................................................................... 36 5.2.3 Samenwerking en kwaliteitszorg ................................................................................................... 39

5.3 BEOORDELINGSKADERS...................................................................................................................... 40 6 ORGANISATIE VAN HET HOGER BEROEPSONDERWIJS .......................................................... 41

6.1 ONDERWIJSBEVOEGDHEID .................................................................................................................. 41 6.2 STUDIEGEBIEDEN................................................................................................................................ 42 6.3 TOELATINGSVOORWAARDEN.............................................................................................................. 42 6.4 STUDIEBEKRACHTIGING...................................................................................................................... 43

6.4.1 Certificering van het HBO ............................................................................................................ 44 6.4.2 Behalen van een diploma secundair onderwijs ............................................................................. 44 6.4.3 Aansluiting met professionele bachelors....................................................................................... 45

6.5 PERSONEEL......................................................................................................................................... 45 6.5.1 Bestaande opleidingen .................................................................................................................. 46 6.5.2 Nieuwe opleidingen....................................................................................................................... 46 6.5.3 Uitwisseling................................................................................................................................... 46 6.5.4 Inschakelen van externen .............................................................................................................. 47

6.6 FINANCIERING .................................................................................................................................... 47 6.7 INSCHRIJVINGSGELDEN....................................................................................................................... 47 6.8 STUDIEFINANCIERING IN HET HOGER BEROEPSONDERWIJS ................................................................. 47 6.9 RECHTSPOSITIEREGELING VAN DE CURSISTEN .................................................................................... 49

7 JURIDISCH KADER................................................................................................................................ 49 7.1.1 De federale regelgeving inzake minimale voorwaarden voor de uitreiking van diploma’s .......... 49 7.1.2 Europese afspraken....................................................................................................................... 50 7.1.3 Het gelijkheidsbeginsel ................................................................................................................. 51

8 COMMUNICATIE.................................................................................................................................... 51 9 BELEIDSMONITORING EN -EVALUATIE........................................................................................ 52

Page 3: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 3

1 Inleiding

Het Vlaams onderwijs scoort internationaal bijzonder goed, maar de kloof tussen sterke en zwakke leerlingen is nergens zo groot als bij ons. Daarom staat het Vlaamse onderwijsbeleid volledig in het teken van gelijke kansen. Gelijke kansen op toponderwijs, want de weg naar gelijke kansen kán niet lopen via onderwijs van onbeduidende of middelmatige kwaliteit. Net de jonge mensen die thuis niet over het sociale, het culturele, of het financiële kapitaal beschikken om hogerop te raken, hebben uitstekend onderwijs nodig. Die uitdaging waar maken gaat niet vanzelf, integendeel het zal heel wat inspanning vragen van iedereen die betrokken is. Daarom is het beeld van de tienkamp een goede metafoor. Op élke sport van de onderwijsladder zijn grote inspanningen nodig om kinderen en jongeren meer uitzicht op succes te bieden, van in de kleuterklas tot in de aula’s.

Het hoger beroepsonderwijs oprichten is een belangrijke proef in deze tienkamp voor gelijke onderwijskansen. Het hoger beroepsonderwijs is op de eerste plaats bedoeld om in te spelen op de behoeften van al wie na het secundair onderwijs via korte trajecten een beroepskwalificatie wil verwerven. Dit veld van opleidingen vindt dus zijn plaats tussen het secundair onderwijs en de bacheloropleidingen. Het bestaat uit op te richten en bestaande opleidingen, die een duidelijke extra meegeven voor de arbeidsmarkt: het vroegere hoger onderwijs voor sociale promotie (HOSP), de zevende jaren in het technisch secundair onderwijs en de vierde graad beroepssecundair onderwijs, en alle nieuwe opleidingen die naar aanleiding van duidelijke noden op de arbeidsmarkt daaraan kunnen worden toegevoegd. Met het hoger beroepsonderwijs bouwen we dus een stevige sport bij op de onderwijsladder. Deze trede moet vervolgens ook een opstap kunnen bieden naar opleidingen die naar een professionele bachelorgraad leiden. Door deze opleidingen toegankelijk te maken voor zowel jongeren als volwassenen, op verschillende momenten in hun loopbaan, willen we de participatie aan levenslang leren bevorderen.

Tegelijk komt het erop aan om bij de uitbouw van de onderwijsladder een evenwichtige samenwerking te vinden tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt. Met name in het hoger beroepsonderwijs zal de kwaliteit van de opleidingen hier in grote mate van afhangen. Aansluiten op de noden van de arbeidsmarkt, voluit de kaart trekken van werkplekleren,…. daarvoor is een structurele samenwerking tussen het onderwijsveld en het bedrijfsleven noodzakelijk. In de competentieagenda werden de kiemen voor een dergelijke samenwerking gelegd. Hierop zullen we verder bouwen en zo de bruggen tussen onderwijsinstellingen en bedrijven en organisaties verstevigen.

Page 4: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 4

2 Probleemstelling

2.1 Vanuit de arbeidsmarkt

Er zijn belangrijke veranderingen aan de gang in ons economisch weefsel en op de arbeidsmarkt, vooral ten gevolge van technologische ontwikkelingen, veranderingen in productieprocessen en globalisering. Deze veranderingen uiten zich in wijzigende kwalificatienoden op de Vlaamse arbeidsmarkt. Vanuit het perspectief van een goede aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt is het noodzakelijk deze ontwikkelingen in de gaten te houden en na te gaan hoe het onderwijs zich moet ontwikkelen om op deze wijzigende kwalificatienoden een antwoord te bieden.

Het is duidelijk dat Vlaanderen in de toekomst nood zal hebben aan meer hooggeschoolden. De instroom in en uitstroom uit het hoger onderwijs moet dus toenemen. Maar ook bij de middengeschoolden tekenen zich belangrijke ontwikkelingen af. Uit de vacatureanalyse van de VDAB blijk dat er op het niveau van de middengeschoolden heel wat jobs zijn waarvoor de werkgevers te weinig kandidaten vinden in de populatie die het secundair onderwijs heeft afgemaakt. Bij de technische knelpuntberoepen gaat het onder meer om onderhoudsmecaniciens en –electriciens, tekenaars mechanica en bouwelectriciens. Bij de administratieve knelpuntberoepen gaat het om boekhouders, dispatcher-transportplanners, bedienden planning en logistiek en systeembeheerders-informatica1. Waar vroeger een diploma secundair onderwijs nog garant stond voor een succesvolle overgang naar een job, is dit vandaag minder het geval. Ook voor functies waarvoor geen hoger onderwijsdiploma wordt gevraagd, nemen de kwalificatie-eisen toe. Vandaar de nood aan postsecundaire opleidingen. De goede tewerkstellingskansen van gegradueerden uit het vroegere HOSP en van mensen met een diploma van het 7de jaar TSO tonen dit aan.

Precies op dit niveau van de middengeschoolden zijn er bovendien ook inhoudelijke wijzigingen in kwalificatienoden, samenhangend met verschuivingen tussen sectoren en specifieke ontwikkelingen binnen sectoren. Vanuit verschillende sectoren wordt de vraag naar nieuwe opleidingen gesteld. In de chemische sector bijvoorbeeld, waar productieprocessen en technische installaties complexer worden, is een nood ontstaan aan proces- en onderhoudstechnici die competenties bezitten die men niet met een opleiding secundair onderwijs kan verwerven. De vliegtuigindustrie heeft te kampen met een gelijkaardige problematiek. Ook in de bouw is men vragende partij voor een nieuwe opleiding tot werfleider en/of bouwploegbaas.2

De arbeidsmarkt heeft dus nood aan mensen met bepaalde competenties waarvoor de opleidingen in het secundair onderwijs ontoereikend zijn en een bacheloropleiding tot ‘overkwalificatie’ zou leiden.

1 Van Hauwermeiren, A. (2007). Naar een nieuwe vorm van tertiair onderwijs. In: Vlaamse Onderwijsraad, Tertiair onderwijs, een verkenning. (Antwerpen-Apeldoorn: Garant). 2 De Rick, K. (2007). De bouwnijverheid: een sector op zoek naar gekwalificeerde werknemers. In: Vlaamse Onderwijsraad, Tertiair onderwijs, een verkenning. (Antwerpen-Apeldoorn: Garant).

Page 5: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 5

2.2 Vanuit onderwijs

Het Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke hervorming van het hoger onderwijs. De aanpassing van de standaarden voor de bachelorgraden in het structuurdecreet aan internationale normen zorgden voor een opwaardering van de hogeschoolopleidingen. Tegelijk werd beslist om bepaalde bestaande postsecundaire kwalificaties buiten de BaMa-structuur van het hoger onderwijs te houden. Sindsdien is de nood groot om aan deze zinvolle opleidingen een duidelijke plaats in de opleidingenstructuur te geven en het diploma dus een heldere waarde en betekenis te geven.

In het beleidsdenken en -debat gedurende de voorbije jaren over het opleidingen- en kwalificatielandschap tussen secundair en hoger onderwijs is de overtuiging gegroeid dat bepaalde opleidingen in het volwassenenonderwijs en in het secundair onderwijs een gelijkaardig niveau van kwalificatie nastreven dat postsecundair is, maar niet gelijkgeschakeld kan worden aan een bachelorgraad. Deze opleidingen, die zeer waardevol zijn voor de arbeidsmarkt, hebben nood aan een duidelijke positionering en erkenning, zodat de verschillende mogelijke doelgroepen gemakkelijker hun weg vinden naar het verwerven van deze kwalificaties. Dit blijkt onder meer in de beleidsnota en de beleidsbrief 2006-2007 en in diverse toespraken.3 Zowel vanuit het secundair onderwijs als het hoger onderwijs zelf werd een standpunt over HBO voorbereid. De VLOR hield in december 2006 een toekomstverkenning over tertiair onderwijs (nu hoger beroepsonderwijs genoemd), die uitmondde in een platformtekst in het voorjaar van 2007. Het decreet op het volwassenenonderwijs voert het begrip “hoger beroepsonderwijs” (HBO) in als derde niveau van het volwassenenonderwijs en bepaalt aspecten als instroomvoorwaarden en studiebekrachtiging.

De nood aan nieuwe kwalificaties op de arbeidsmarkt en aan opleidingen die daartoe leiden, heeft ook spontaan tot initiatieven en experimenten in het onderwijs geleid. In verschillende regio’s kwamen al samenwerkingsverbanden tussen instellingen van verschillende onderwijsniveaus en andere publieke opleidingsverstrekkers tot stand om voorstellen te ontwikkelen om aan die behoefte tegemoet te komen.

2.3 Europese ontwikkelingen

In een studie van EURASHE worden de opleidingen binnen de ‘tertiary short cycle education’ (TSC) of ‘sub-degree education’ beschreven als programma’s die niet leiden tot een Bachelor’s degree, met een maximum studieduur van twee jaar of gevalideerd met minder dan 180 ECTS punten.4 Het is een erg heterogene groep van programma’s en studies. In sommige landen worden deze programma’s gezien als deel uitmakend van het hoger onderwijs, in andere landen wordt geen van deze programma’s als hoger onderwijs erkend. Een zelfde type van onderwijs dat leidt tot dezelfde professionele kwalificaties kan – volgens de studie – in één land als deel van het hoger onderwijs worden erkend, terwijl het in een ander land binnen het postsecundair onderwijs wordt geplaatst. Ook de plaats waar het georganiseerd 3 Zie onder meer de toespraak Een toekomst voor lerende volwassenen in het hoger en tertiair onderwijs (september 2004), Zie www.vandenbroucke.com 4 Kirsch, M., Beernaert, Y. & Norgaard, S. (2003).Tertiary short cycle education in Europe. A comparative study. (Brussels: EURASHE).

Page 6: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 6

wordt (in universiteiten, hogescholen, secundair onderwijs) verschilt sterk van land tot land. Deze verschillen in aanpak bemoeilijken uiteraard de vergelijkbaarheid van de studies en dus ook de mobiliteit van de studenten.

In vele Europese landen stellen we nieuwe ontwikkelingen in de richting van korte hogere beroepsopleidingen vast. Nederland is gestart met het oprichten van de Associate Degrees. Dit is een deelprogramma van de bacheloropleiding dat ongeveer 120 studiepunten bestrijkt. Afgestudeerden kunnen daarmee terecht op de arbeidsmarkt, maar kunnen evengoed de eigenlijke bacheloropleiding verder zetten. De Associate Degrees bestaan – net zoals het geplande HBO in Vlaanderen – uit korte opleidingen die op de arbeidsmarkt gericht zijn. Ze verschillen echter ook wezenlijk van onze opvatting over het HBO omdat ze een integraal onderdeel van een bacheloropleiding moeten vormen en enkel door hoger-onderwijsinstellingen kunnen ingericht worden. Wij willen in de ontwikkeling van het HBO ook het secundair onderwijs en het volwassenenonderwijs een belangrijke rol laten spelen en geven prioriteit aan de arbeidsmarktfinaliteit van de opleidingen.

In het Verenigd Koninkrijk kunnen kortdurende en arbeidsmarktgerichte opleidingen ingericht worden in de ‘further education’-sector. Further Education Colleges bieden opleidingsmogelijkheden aan post-leerplichtige jongeren (in dit geval ouder dan 16) die kunnen, maar niet noodzakelijk moeten leiden naar het hoger onderwijs. Ze leiden wel tot erkende kwalificaties. Een specifiek initiatief zijn de zogenaamde Foundation Degrees, die sinds 2001 bestaan in Engeland. De opleidingen worden ontworpen door een partnerschap van bedrijven en opleidingsorganisaties (universiteiten en hogescholen) en hebben een flexibele structuur. Op die wijze willen ze tegemoet komen aan de opleidingsnoden van werknemers. Deze opleidingen worden ontwikkeld om tegemoet te komen aan knelpuntberoepen en hebben de bedoeling meer gekwalificeerden van een hoger technisch en professioneel niveau te vormen. Een opleiding duurt twee jaar en kan ook een opstap zijn naar het behalen van een bachelor. Foundation Degrees worden ingeschaald in level 5 van het National Qualifications Famework.5 Een uitgebreid kwaliteitszorgsysteem ziet toe op de kwaliteit van de opleidingen (cfr. Foundation Degree Forward). Er bestaan nu reeds 1.600 Foundation Degrees. De intense samenwerking met de bedrijven en het kwaliteitszorgsysteem van de Foundation Degrees leveren interessante inzichten voor de ontwikkeling van het HBO in Vlaanderen.

Zoals uit de studie van EURASHE duidelijk blijkt, is er geen internationaal aanvaard concept van de ‘tertiary short cycle education’ (TSC) of ‘sub-degree education’. Het is een erg heterogene groep van programma’s en studies. Voor Vlaanderen is het dan ook aangewezen om een eigen model uit te werken, inspelend op de lokale context, noden en behoeften, maar met aandacht voor de Europese context.

2.4 Ontwikkelingen rond kwalificatiestructuur

De Europese Raad van 2000 in Lissabon stelde het streven naar transparantie op het gebied van kwalificaties en het stimuleren van levenslang leren voorop als twee belangrijke pijlers van de inspanningen om de Europese onderwijs- en

5 http://www.fdf.ac.uk/

Page 7: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 7

opleidingsstelsels af te stemmen op de behoeften van de kennismaatschappij. Het European Qualifications Framework for Life Long Learning (EQF) moet een antwoord bieden op de vraag naar meer transparantie. Het EQF wil een gemeenschappelijke taal creëren om kwalificaties te beschrijven. Door het EQF zullen in de verschillende lidstaten werkgevers, werkenden, werkzoekenden en lerenden kwalificaties op een eenduidige wijze kunnen beschrijven en vergelijken. Het Europese Parlement heeft op 24 oktober de aanbeveling over het European Qualifications Framework (EQF) aangenomen die eind januari verscheen in het Europees Publicatieblad6. Omdat het EQF een metaraamwerk is, worden de lidstaten aanbevolen om een eigen nationaal kwalificatiesysteem te ontwerpen en dit tegen 2010 aan het Europese kwalificatiekader te koppelen. Ook wordt gesteld dat lidstaten maatregelen nemen tegen 2012 om waar nodig alle nieuwe certificaten, diploma’s en “Europass”-documenten die door de bevoegde autoriteiten worden afgegeven via de nationale kwalificatiesystemen te koppelen aan het passende niveau van het Europees kwalificatiekader. Ook de OESO heeft recent een belangwekkend rapport over kwalificatiestructuren gepubliceerd.7

Denken in termen van kwalificatiestructuren zal het onderwijs ingrijpend veranderen. De VLOR spreekt in zijn advies over de Vlaamse kwalificatiestructuur van een paradigmawissel: “In plaats van te focussen op de input van leren wordt nu gewerkt en gedacht vanuit de notie ‘leerresultaten’, ‘kunnen functioneren in levensechte contexten’. Vanuit een onderwijskundig perspectief is het een Copernicaanse revolutie om te vertrekken van functioneringsvereisten in levensechte contexten. Dit veronderstelt een integratie van kennis, vaardigheden en attitudes om datgene wat een lerende kan, te valoriseren in plaats van te vertrekken vanuit de hiaten die de lerende nog heeft en de leercontext waarin het leren plaats heeft gevonden”.8

Vlaanderen is momenteel bezig met het uittekenen van de Vlaamse kwalificatiestructuur. De Vlaamse kwalificatiestructuur zal – net zoals het EQF – acht niveaus onderscheiden waarin kwalificaties een plaats krijgen. Een kwalificatie is een afgerond en gevalideerd geheel van competenties. Een afgerond geheel betekent dat de competenties in hun onderlinge samenhang maatschappelijk relevant en waardevol zijn. Voor elk niveau van de Vlaamse kwalificatiestructuur bestaat er een algemene omschrijving van de karakteristieken van de competenties die behoren tot de kwalificatie op dat niveau. Dit zijn de niveaudescriptoren. Die algemene omschrijving laat toe kwalificaties van verschillende niveaus van elkaar te onderscheiden.

De Europese Hoger Onderwijsruimte hanteert vooralsnog een eigen ordening van kwalificaties in het hoger onderwijs naast het EQF. De niveaus daarvan worden onderscheiden aan de hand van de Dublin-descriptoren. Binnen het Bologna-proces werd het ‘Short Cycle Higher Education’ sinds 2005 expliciet gelinkt aan de eerste cyclus van het hoger onderwijs.9 Er is echter gezorgd voor een compatibiliteit van EQF met het kwalificatiekader van de Europese ruimte voor hoger onderwijs. “De 6 http://ec.europa.eu/education/policies/educ/eqf/rec08_nl.pdf 7 OECD (2007). Qualifications systems. Bridges to lifelong learning (Paris:OECD). 8 VLOR-Algemene Raad, Advies over het werkdocument "Naar een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren", 24 november 2005. 9 Zie http://www.bolognabergen2005.no/EN/Bolsem/Other_sem/050124_Amsterdam/ 050124_Recommendations.pdf

Page 8: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 8

descriptor voor het hoger onderwijs korte cyclus (binnen of gekoppeld aan de eerste cyclus) door het Joint Quality Initiative” ontwikkeld als onderdeel van het Bolognaproces, stemt overeen met de leerresultaten van EQF niveau 5.10

Vlaanderen heeft dus niet enkel de opdracht om een eigen kwalificatiekader uit te tekenen. Ook verwacht Europa dat studiebewijzen in de toekomst via het nationale kader aan het EQF gekoppeld worden.

3 Doelstellingen

3.1 Arbeidsmarktkansen versterken van lerenden, werkenden en werkzoekenden

De centrale doelstelling van het hoger beroepsonderwijs is de competentieontwikkeling van mensen met het oog op het versterken van hun kansen op de arbeidsmarkt. Om hiertoe te komen is een eerste voorwaarde dat beroepsgerichte opleidingen vlot kunnen inspelen op evoluties op de arbeidsmarkt. Een nauwe samenwerking met het bedrijfsleven is hierbij onontbeerlijk, bijvoorbeeld door werkplekleren te integreren in de opleiding. Om de kansen op de arbeidsmarkt te versterken moeten de opleidingen ook inspelen op reële behoeften op de arbeidsmarkt. Hiertoe dient een gemeenschappelijk kader gecreëerd te worden voor alle postsecundaire beroepsgerichte opleidingen.

3.1.1 Beroepsgerichte opleidingen afstemmen op evoluties op de arbeidsmarkt

Om arbeidsmarktkansen te vergroten, is het noodzakelijk dat het civiel effect van studiebewijzen op de arbeidsmarkt nog versterkt wordt. Op de arbeidsmarkt moeten mensen een vlotte start kunnen nemen. Opleidingen moeten dus relevant zijn voor de arbeidsmarkt. Het succes van het vroegere hoger onderwijs voor sociale promotie (HOSP) toont dat het maatschappelijk relevante opleidingen zijn. Hetzelfde geldt voor de meeste zevende jaren in het technisch secundair onderwijs en vierde graden beroepssecundair onderwijs.

Het civiel effect van een studiebewijs van een opleiding in het HBO op de arbeidsmarkt wordt door volgende aspecten bepaald:

- door de vraag die er op de arbeidsmarkt is naar die bepaalde kwalificatie,

- de mate waarin de opleiding geënt is op de kwalificatie(s) die de betrokken sector vraagt

- door de intense samenwerking tussen onderwijs- en opleidingsverstrekkers en het bedrijfsleven/non-profit organisaties

10Zie bijlage 2 van de Europese aanbeveling omtrent EQF: http://ec.europa.eu/education/policies/educ/eqf/rec08_nl.pdf

Page 9: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 9

De intense samenwerking met de beroepswereld zal zich voor het HBO niet enkel situeren bij de vormgeving van een opleiding, maar ook bij het realiseren ervan en het nagaan van de kwaliteit van de opleiding. In de mate dat bepaalde beroepskwalificaties voorwerp vormen van regelgeving die de uitoefening ervan regelt, zullen we ervoor zorgen dat het diploma HBO daarin als een toelatingsvoorwaarde wordt opgenomen.

De kwalificatiestructuur is een goed instrument om opleidingen vlot af te stemmen op de evoluties op de arbeidsmarkt. De sociale partners leveren in dit kader beroepscompetentieprofielen, die de basis vormen voor de beroepskwalificaties. Periodiek zullen de kwalificaties op hun ‘houdbaarheidsdatum’ gecontroleerd worden. De kwalificaties bestaan uit de competenties die minimaal in een opleiding terug te vinden moeten zijn.

3.1.2 Eén kader creëren voor alle postsecundaire beroepsgerichte opleidingen

Opleidingen in het vroegere HOSP, de specialisatiejaren TSO en de vierde graad BSO bieden belangrijke kansen op de arbeidsmarkt. Niettemin hebben deze opleidingen in het verleden te kampen gehad met een onduidelijke positionering: enerzijds ten opzichte van opleidingen in het secundair onderwijs, anderzijds ten opzichte van de bacheloropleidingen. Het creëren van een gemeenschappelijk kader voor deze postsecundaire beroepsgerichte opleidingen die niet tot een bachelor leiden dringt zich dus op.

In het decreet volwassenenonderwijs streefden we een modernisering en kwaliteitsverbetering van de opleidingen in de centra voor volwassenenonderwijs na. De HOSP-opleidingen werden in uitvoering van dit decreet al omgevormd naar het hoger beroepsonderwijs. We willen ook andere en nieuwe postsecundaire opleidingen in dit perspectief brengen.

Via de koppeling met het EQF en de Vlaamse kwalificatiestructuur zullen deze opleidingen in binnen- en buitenland duidelijk herkenbaar zijn binnen onderwijs en op de arbeidsmarkt.

3.2 Participatie aan levenslang leren bevorderen

Met het hoger beroepsonderwijs willen we de ontbrekende trede op de onderwijsladder invullen met opleidingen met een duidelijke arbeidsmarktfinaliteit. Deze trede moet vervolgens ook een opstap kunnen bieden naar opleidingen die naar een professionele bachelorgraad leiden. Door deze opleidingen toegankelijk te maken voor zowel jongeren als volwassenen, op verschillende momenten in hun loopbaan, willen we de participatie aan levenslang leren bevorderen.

Tevens zullen we stimuleren dat werkzoekenden en (kandidaat-) ondernemers die een arbeidsmarktgerichte kwalificatie behaalden via VDAB of Syntra de weg naar het hoger beroepsonderwijs vinden om hun competenties nog verder te ontwikkelen.

Page 10: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 10

3.2.1 Ontbrekende trede tussen secundair onderwijs en hoger onderwijs invullen

Met het nieuwe financieringssysteem en de flexibele trajecten wordt een verhoogde en succesvolle deelname van nieuwe doelgroepen aan het hoger onderwijs beoogd. Maar voor sommige jongeren is de sprong naar het hoger onderwijs te groot: 34 % van de jongeren uit TSO en 68,5% van de jongeren uit BSO die naar de hogeschool of de universiteit gaan, haken af in het eerste jaar, t.o.v. 9% van de jongeren uit het ASO11. Uit de databank tertiair onderwijs12 blijkt bovendien dat de kans op slagen voor jongeren uit het 7e jaar BSO in het hoger onderwijs zeer klein is. Informatie over slaagkansen wordt in deze databank weergegeven als de verhouding van het aantal verworven credits ten opzichte van het aantal oorspronkelijk opgenomen studiepunten, voor verschillende groepen studenten. Met andere woorden: in welke mate behalen deze studenten de doelstellingen die ze voor zichzelf hebben vooropgesteld? Een gemiddelde student in het hoger onderwijs realiseert 61% van wat hij zich heeft voorgenomen bij het begin van het academiejaar. Voor jongeren uit het 7e jaar BSO (4% van alle studenten in het hoger onderwijs) is dit slechts 27%. Ook jongeren uit het 6e jaar TSO doen het minder goed dan hun collega’s uit het ASO, 54% t.o.v. 70%. Op die wijze gaat er ontzettend veel talent verloren.

De overgang van secundair onderwijs naar hoger onderwijs mag geen ‘kwalificatie-val’ worden voor mensen voor wie de stap naar een bacheloropleiding te groot is. Gepaste tussentreden zou sommigen kunnen helpen om toch de ladder te beklimmen. Met het hoger beroepsonderwijs vullen we die ontbrekende trede op de onderwijsladder in met opleidingen met een duidelijke arbeidsmarktfinaliteit.

3.2.2 Een opstap naar de bacheloropleiding bieden

Opleidingen HBO zijn in de eerste plaats gericht op het verwerven van een kwalificatie die onmiddellijk inzetbaar is op de arbeidsmarkt. Toch willen we met het HBO eveneens een opstap bieden naar opleidingen die naar een professionele bachelorgraad leiden. Op die wijze hopen we talenten te ontwikkelen die nu omwille van een ontspoorde loopbaan in het secundair onderwijs of een verkeerde studiekeuze dreigen verloren te gaan. Het HBO opent perspectieven voor diegenen die een opleiding in het hoger onderwijs willen volgen, maar zich niet meteen klaar voelen om aan een bachelor-opleiding te beginnen. Illustratief hiervoor is de 4e graad verpleegkunde uit het BSO, waarvoor uit de databank tertiair onderwijs blijkt dat jongeren met dit diploma op zak met succes doorstromen naar de professionele bachelors die erop aansluiten. Het gaat slechts om 0,3% van de studenten in het hoger onderwijs, maar zij slagen er wel in om voor 73% van de vooropgestelde studiepunten ook effectief te slagen.

Het civiel effect van het hoger beroepsonderwijs voor doorstroming naar het hoger onderwijs zal decretaal worden vastgelegd. Een studiebewijs van een HBO-opleiding zal steeds toegang verlenen tot het hoger onderwijs. Daarnaast willen we voor zoveel mogelijk opleidingen HBO de aansluiting nog versterken door het uittekenen 11 De Rick, K., Maes, L. & Saliën K. (2007). De mogelijke doelgroep voor het tertiair onderwijs. In: Vlaamse Onderwijsraad, Tertiair onderwijs, een verkenning. (Antwerpen-Apeldoorn: Garant). 12 Cijfers van het academiejaar 2005-2006

Page 11: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 11

van verkorte trajecten in de aansluitende opleidingen te stimuleren. Het EVK-HOSP project uitgevoerd door de VLOR13 heeft bewezen dat dit mogelijk is. In dit project werd een samenwerking tot stand gebracht tussen CVO’s en een of meer hogescholen om een verkort bachelortraject vanuit een HOSP-opleiding - in het nieuwe decreet op het volwassenenonderwijs HBO-opleidingen - uit te tekenen. Niet enkel heeft men binnen dit project al een heel aantal verkorte trajecten uitgewerkt, de betrokken CVO’s en hogescholen hebben samen ook een transparante methodiek ontwikkeld voor de toekenning van studieduurverkorting en de ontwikkeling van aanvullingstrajecten in het hogescholenonderwijs. Deze methodiek dient verder geïmplementeerd te worden binnen het HBO. Hierbij is het belangrijk dat gestreefd wordt naar voldoende schaalgrootte. Indien meerdere CVO’s samen met een of meerdere hogescholen eenzelfde verkort traject kunnen realiseren, is er meer potentiële instroom mogelijk in de verkorte trajecten van de bacheloropleidingen en wordt het dus interessanter voor hogescholen om aangepaste trajecten op maat aan te bieden.

Deze doelstelling toont meteen aan dat een nauwe samenwerking tussen onderwijsinstellingen kenmerkend zal zijn voor HBO-opleidingen.

3.2.3 Opleidingen toegankelijk maken voor verschillende doelgroepen

Met het HBO willen we inspelen op de behoeften van mensen die niet geïnteresseerd zijn in lange bacheloropleidingen, maar via kortere of deeltijdse trajecten een erkende beroepskwalificatie willen verwerven, onmiddellijk na het secundair onderwijs of later in hun loopbaan. Het HBO moet daarom toegankelijk zijn voor een brede doelgroep. Zowel jongeren die zich verder willen kwalificeren, werkenden die een nieuwe uitdaging willen of moeten opnemen en werkzoekenden die hun arbeidsmarktkansen willen vergroten, moeten er terecht kunnen. Daarnaast willen we – onder bepaalde voorwaarden – via het hoger beroepsonderwijs ook een kwalificatiemogelijkheid bieden aan lerenden die het secundair onderwijs ongekwalificeerd hebben verlaten.14

4 Definitie van het hoger beroepsonderwijs

Het Hoger Beroepsonderwijs is een veld van opleidingen – bestaande én nieuwe – die een aantal basiskenmerken gemeenschappelijk hebben. Die basiskenmerken zijn de volgende:

• De opleiding volgt op het secundair onderwijs (4.1)

• De opleiding leidt op naar een beroepskwalificatie (4.2)

13 VLOR – Algemene Raad, Advies over de organisatie van aanvullingstrajecten tussen het CVO en de hogeschool en Eindrapport Project EVK-HOSP (2005-2007), 31 mei 2007 14 Ongekwalificeerd wordt hier gedefinieerd als niet in het bezit zijn van het ASO-diploma, het KSO/TSO-diploma of het BSO-getuigschrift derde graad.

Page 12: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 12

• De beroepskwalificatie situeert zich op niveau 4 of niveau 5 van de Vlaamse kwalificatiestructuur (4.3)

• Het HBO is toegankelijk voor verschillende doelgroepen (4.4)

• Een opleiding HBO komt tot stand en wordt gerealiseerd door een nauwe samenwerking met het bedrijfsleven (4.5.1), met de andere onderwijsniveaus (4.5.2), en indien wenselijk met de publieke opleidingsverstrekkers VDAB en Syntra (4.5.3).

• Werkplekleren is ingebed in elke HBO-opleiding (4.6)

4.1 Beroepsopleiding na het secundair onderwijs

Ten eerste gaat het om een opleiding die kan gevolgd worden na het secundair onderwijs, maar die geen professionele bachelor is. De opleidingen veronderstellen e en bereikt niveau van algemene vorming dat gevalideerd wordt door het diploma secundair onderwijs. De opleiding zelf bouwt voort op de beroepsgerichte vorming in het secundair onderwijs. Hoewel een opleiding HBO zal verder bouwen op de competenties die men in de beroepsopleidingen van het secundair onderwijs heeft verworven, zal het mogelijk zijn voor leerlingen van het ASO om een opleiding in het HBO aan te vangen ook al hebben zij de nodige technische vaardigheden nog niet verworven. De vereiste startcompetenties die nodig zijn om de opleiding aan te vangen, moeten steeds duidelijk gecommuniceerd worden. Indien iemand voldoet aan de toelatingsvoorwaarden, maar een aantal startcompetenties niet bezit dan kan de instelling de mogelijkheid voorzien om inhaallessen te organiseren. In het hoger onderwijs organiseren sommige instellingen voorbereidende cursussen, bijvoorbeeld zomercursussen wiskunde of Latijn. Dit doen ze met hun eigen werkingsmiddelen, en is verder niet gereglementeerd. Ook in het volwassenenonderwijs kunnen cursisten in een HBO-opleiding bijgeschoold worden via modules in het secundair volwassenenonderwijs. Ook in het secundair onderwijs is het mogelijk bijscholing te organiseren. Voor het hele HBO moet het dus mogelijk zijn dat jongeren uit het ASO kunnen instappen in een opleiding HBO en dat de inrichters van de opleidingen HBO het initiatief kunnen nemen om deze instromers goed voor te bereiden. Of dit nodig zal zijn is echter sterk afhankelijk van het soort opleiding en de instroom die men vanuit het ASO verwacht.

Ook cursisten die het secundair onderwijs ongekwalificeerd hebben verlaten, krijgen onder bepaalde voorwaarden toegang tot het HBO (zie 5.3 Toelatingsvoorwaarden).

Er bestaan reeds jaren binnen het onderwijs dergelijke beroepsgerichte opleidingen. Deze opleidingen zullen dan ook opgenomen worden in het HBO. Het gaat om de zevende specialisatiejaren TSO, de zevende specialisatiejaren KSO in zoverre deze opleiding beroepsgericht zijn en alle opleidingen van het hoger beroepsonderwijs in het volwassenenonderwijs (dit zijn de voormalige opleidingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie).

De zevende jaren BSO worden bekroond met een diploma secundair onderwijs. Ze behoren dus integraal tot het secundair onderwijs en kunnen bijgevolg niet opgenomen worden in het hoger beroepsonderwijs ook al leiden ze tot een

Page 13: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 13

kwalificatie van niveau 4. Deze algemene regel betekent niet dat in een opleiding HBO geen vrijstellingen voorzien kunnen worden op basis van overlappende competenties.

Hoewel een opleiding van de 4e graad BSO (Modevorming, Verpleegkunde en Plastische Kunsten) ook een diploma secundair onderwijs uitreikt, is dit niet de eindfinaliteit van de opleiding. Daarom zullen deze opleidingen wel opgenomen worden in het HBO.

Vorig jaar namen 31.876 leerlingen en cursisten deel aan het bestaande aanbod van beroepsgerichte opleidingen dat zal opgenomen worden in het HBO. Het grootste deel hiervan, 25.461, volgde een opleiding van het hoger onderwijs voor sociale promotie van het volwassenenonderwijs15. 4.609 leerlingen volgden een opleiding 4e graad BSO (waarvan 4.219 in de 4e graad Verpleegkunde) en 1806 leerlingen een 7e specialisatiejaren TSO. In totaal spreken over een 120-tal bestaande opleidingen die zullen opgenomen worden in het HBO. 46 van de opleidingen van het bestaande aanbod zijn zevende specialisatiejaren TSO, 3 opleidingen situeren zich in de 4e graad BSO en 63 opleidingen in het HBO van het volwassenenonderwijs. Ongeveer de helft van de opleidingen wordt slechts door één of twee instellingen ingericht. Alle bestaande opleidingen zullen, eventueel via een omvormingstraject moeten voldoen aan de vereisten van een HBO-opleiding (zie verder onder 5. Programmatie en kwaliteitszorg).

Naast deze bestaande opleidingen zullen er binnen het HBO uiteraard ook nieuwe opleidingen, toegespitst op de noden van de arbeidsmarkt, kunnen worden ingericht. Naast secundaire scholen en centra voor volwassenenonderwijs zullen ook hogescholen de kans krijgen om deze nieuwe HBO-opleidingen in te richten.

4.2 Een opleiding HBO leidt op tot een beroepsgerichte kwalificatie

Elke opleiding in het HBO leidt op tot minstens één beroepskwalificatie. Een beroepskwalificatie in de kwalificatiestructuur is een afgerond en erkend geheel van competenties waarmee mensen de handelingen kunnen stellen die men van hen in een specifieke beroepscontext verwacht. Een beroepskwalificatie is met andere woorden een verzameling van competenties die bij een bepaald beroep horen en die mensen in staat stellen effectieve, kwaliteitsvolle prestaties te leveren gericht op een beroep of op maatschappelijke rollen die verwant zijn met een beroep (vb. vrijwilligerswerk). De competenties vervat in de beroepskwalificaties worden bepaald door de sociale partners. Dit kan gebeuren onder de vorm van een beroepscompetentieprofiel. De beroepskwalificatie wordt pas erkend wanneer deze ook ingeschaald wordt in de Vlaamse kwalificatiestructuur en bekrachtigd wordt door de Vlaamse Regering. Het is de verantwoordelijkheid van de sectoren om de beroepscompetentieprofielen regelmatig te actualiseren. Hiervoor zal een procedure binnen de SERV voorzien worden. Opleidingsverstrekkers moeten uiteraard inspelen op de veranderingen die zich voordoen in het beroepenveld in zoverre deze relevant 15 In deze telling werd de specifieke lerarenopleiding meegerekend. Het gaat hier ongeveer over 1/3de van de cursisten. In het decreet op het volwassenenonderwijs wordt deze lerarenopleiding gerekend tot het HBO. Ze volgt echter een geheel eigen regelgeving, die naar aanleiding van het decreet op het HBO niet gewijzigd zal worden.

Page 14: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 14

zijn voor de beroepsopleiding. In het kwaliteitszorgsysteem van het HBO zal dit een zeer belangrijk beoordelingscriterium worden.

Voor elke HBO-opleiding, ook reeds bestaande opleidingen, zal op termijn aangeduid worden tot welke beroepskwalificatie(s) de opleiding leidt. Elke HBO-opleiding zal dan minimaal die competenties moeten nastreven die in de beroepskwalificatie beschreven zijn. De opleiding kan uiteraard nog eigen accenten leggen en kiezen hoe men deze competenties in leerdoelen en didactiek vorm geeft of de mate waarin ze naast specifieke beroepscompetenties ook sleutelcompetenties als richtsnoer voor de opleiding nemen.

Momenteel wordt het decreet over de kwalificatiestructuur, gelijklopend met het decreet HBO voorbereid. De afstemming van de HBO-opleidingen op de beroepskwalificaties zal dus een geleidelijk proces zijn, waarbij opleidingen de tijd zullen krijgen om de opleiding af te stemmen op de beroepskwalificatie. Op het studiebewijs dat uitgereikt wordt, zal duidelijk zijn tot welke beroepskwalificatie(s) de opleiding leidt.

4.3 Een HBO-opleiding leidt op tot minstens één beroepskwalificatie van niveau 4 of niveau 5 in het European Qualification Framework en de Vlaamse kwalificatiestructuur

4.3.1 Niveau 4 en 5 in de Vlaamse kwalificatiestructuur

Het HBO in Vlaanderen kan niet los gezien worden van internationale ontwikkelingen, meer bepaald de ontwikkelingen rond de Short Cycle in het kader van het European Qualification Framework en de ontwikkelingen naar aanleiding van de Bolognaverklaring. De Short Cycle opleidingen uit de Europese Hoger Onderwijsruimte wordt gekoppeld aan niveau 5 van het EQF. Deze opleidingen zullen in Vlaanderen tot het HBO horen. Echter, indien we enkel opleidingen in het HBO zouden opnemen die leiden tot kwalificaties van niveau 5, dan zouden nog heel wat beroepsgerichte opleidingen op postsecundair niveau uit de boot vallen. Het HBO heeft een ruimere doelstelling voor ogen, namelijk een gemeenschappelijk kader creëren voor àlle beroepsgerichte opleidingen die zich na het secundair onderwijs positioneren maar geen bachelor zijn. De visie op wat nu het HBO genoemd wordt is geïnspireerd op het model van Further Education in het Verenigd Koninkrijk, waarbij in één systeem zowel opleidingen op het niveau van secundair onderwijs als bachelors of onderdelen daarvan worden aangeboden. Vandaar dat ervoor gekozen wordt om binnen het HBO zowel opleidingen op te nemen die leiden tot kwalificaties van niveau 4 en van niveau 5. Het HBO zal dus berusten op twee volwaardige pijlers: het HBO van niveau 4, juridisch verankerd op het niveau het secundair onderwijs, en het HBO van niveau 5, dat juridisch behoort tot het hoger onderwijs en de Vlaamse invulling van de Short Cycle wordt. Beide pijlers van het HBO worden evenwaardig uitgebouwd.

De omschrijving van niveau 4 en 5 in het Vlaamse raamwerk komt grotendeels overeen met die van het EQF. In de discussienota over de Vlaamse kwalificatiestructuur worden niveau 4 en niveau 5 omschreven als:

Page 15: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 15

“Kwalificaties van niveau 4 omvatten vaardigheden die gericht zijn op het oordeelkundig oplossen van diverse niet-vertrouwde, maar concrete en domeinspecifieke problemen en op het efficiënt uitvoeren van taken. Dat gebeurt door het ontwikkelen van een strategische aanpak op basis van afgewogen en geïntegreerde informatie. Concrete én abstracte gegevens uit een specifiek domein worden geïnterpreteerd. De taken zijn divers en hebben betrekking op een combinatie van wisselende contexten. De vaardigheden zijn van reflectieve (cognitieve) en van productieve motorische aard. De persoonlijke inbreng is substantieel, met volledige autonomie en verantwoordelijkheid ten opzichte van het eigen functioneren en zelfs met enig initiatief. Men evalueert het eigen handelen en stuurt het bij met het oog op het bereiken van collectieve resultaten.

Een kwalificatie van niveau 5 omvat het vermogen om de informatie uit een specifiek domein met concrete en abstracte gegevens uit te breiden (extrapolatie) of met ontbrekende gegevens aan te vullen (interpolatie) en om begrippenkaders te hanteren. Anderzijds is men zich bewust van de reikwijdte of de beperktheid van de domeinspecifieke kennis. Geïntegreerde cognitieve en/of motorische vaardigheden worden toegepast. Theoretische en praktische kennis worden getransfereerd. Procedures en strategisch denken worden flexibel en inventief ingezet bij de uitvoering van taken en bij de oplossing van problemen. Verworven kennis en vaardigheden worden gebruikt in een reeks van nieuwe, complexe contexten. De autonomie, het initiatief en de verantwoordelijkheid reiken verder dan het eigen werk en het eigen handelen; ook groepsresultaten worden gestimuleerd.”

De gemeenschappelijkheid van de HBO opleidingen zit vooral in de sterke arbeidsmarktgerichtheid (i.e. de afstemming op beroepscompetentieprofielen), het belang van het werkplekleren en de nadruk op samenwerking met de arbeidsmarkt en andere onderwijs- en opleidingsverstrekkers. Een gemeenschappelijke procedure voor programmatie en gemeenschappelijke kwaliteitseisen specifiek voor het HBO zal deze homogeniteit mee moeten vormgeven en bewaken.

Uiteraard behoudt elke pijler binnen het HBO voor een stuk zijn eigenheid. Ze leiden immers op tot verschillende kwalificatieniveaus. Opleidingen die leiden tot kwalificaties van niveau 4 en niveau 5 zullen respectievelijk aan specifieke criteria moeten voldoen eigen aan het kwalificatieniveau en het onderscheid in kwalificatieniveau binnen het HBO zal zich uiten in een verschillende studieomvang, onderwijsbevoegdheid en studiebekrachtiging (zie verder in 6).

4.3.2 Overwegingen bij de term ‘hoger beroepsonderwijs’

In de beleidsnota Onderwijs en Vorming ‘Vandaag kampioen in wiskunde, morgen in gelijke kansen’ van 23 december 2004 werd in eerste instantie de term ‘tertiair onderwijs’ gehanteerd voor dit veld van opleidingen. Deze term werd in de beleidsbrieven verlaten en vervangen door ‘hoger beroepsonderwijs’ omwille van twee redenen: ten eerste legde de term ‘tertiair onderwijs’ te weinig nadruk op het beroepsgerichte aspect van deze opleidingen. Ten tweede zorgde hij internationaal voor verwarring. In de OESO hanteert men tertiair onderwijs immers om het gehele postsecundaire onderwijs te benoemen, inclusief het hoger onderwijs. Het ‘hoger beroepsonderwijs’ werd als begrip decretaal verankerd in het decreet op het volwassenenonderwijs.

Page 16: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 16

Op de term ‘hoger beroepsonderwijs’ zijn echter nog twee opmerkingen te maken. Het eerste en belangrijkste probleem is de mogelijke verwarring met Nederland. In Nederland is het hoger beroepsonderwijs (HBO) immers het professioneel gerichte onderwijs in de hogescholen (cf. HBO-bachelors, HBO-masters en associate degrees). Het tweede probleem is dat het moeilijk is een duidelijk antwoord te geven op de vraag ‘Is hoger beroepsonderwijs hoger onderwijs’? Het antwoord is: ‘voor een deel’. Enkel het HBO van niveau 5, de short cycle, behoort immers tot de Europese Hoger Onderwijsruimte. Voor HBO van niveau 4 is dat niet het geval. De vlag dekt dus in dit opzicht de lading niet. Anderzijds is heel het HBO wel tertiair onderwijs. Om na te gaan of er een beter alternatief voor ‘hoger beroepsonderwijs’ mogelijk is, werden enkele denkoefeningen gedaan. Eerst werd een inventaris gemaakt van de bestaande internationale terminologie voor het veld van vergelijkbare opleidingen. Vervolgens werden de voor- en nadelen van alle mogelijke alternatieven voor ‘hoger beroepsonderwijs – HBO’ opgesomd. Daaruit bleek dat het moeilijk is een aanvaardbare term te vinden die echt beter is. Tot slot werd onderzocht welke namen er in de buurlanden circuleren voor opleidingen en diploma’s die als analoog aan het HBO kunnen worden beschouwd, in de hoop daar enige samenhang in te kunnen vinden. Hieruit blijkt echter dat de verschillende nationale systemen verschillende tradities hebben in het benoemen van opleidingen en diploma’s. De denkoefening geeft aan dat onderwijsterminologie in eerste instantie binnen de eigen nationale context en rekening houdend met lokale tradities, duidelijk moet aangeven waarover het gaat. De term ‘hoger beroepsonderwijs’ blijkt voor Vlaanderen de best mogelijke benaming te zijn voor het veld van opleidingen die bovenstaande basiskenmerken gemeenschappelijk hebben. De term zegt immers duidelijk waarover het gaat: onderwijs dat volgt op het secundair onderwijs, en dat beroepsgericht is. De vertaling voor internationaal gebruik luidt ‘higher vocational education’. Om verwarring met Nederland te vermijden, zullen we in onze benaming van HBO echter steeds verwijzen naar het niveau van de kwalificatiestructuur waarnaar de opleidingen leiden. Zo zullen we spreken van HBO4 en HBO5, verwijzend naar de twee treden die we in het HBO in Vlaanderen zullen onderscheiden. Deze benaming zal gebruikt worden in alle officiële documenten (zoals vb. de studiebewijzen). De mogelijke verwarring met Nederland blijft dus nog wel een aandachtspunt, maar op deze manier menen we de verwarring met het HBO in Nederland te beperken. Daarnaast zal er extra aandacht worden besteed aan een doorgedreven en heldere communicatie naar de Nederlandse overheid en hogescholen, met bijzondere aandacht voor het grensgebied. De eerste contacten daarvoor werden reeds gelegd.

4.4 HBO4 en HBO5 zijn toegankelijk voor verschillende doelgroepen

In functie van levenslang leren moeten HBO4 –en HBO5 – opleidingen toegankelijk zijn voor verschillende doelgroepen. We denken hierbij aan leerlingen die hun studies willen verder zetten in een postsecundaire beroepsopleiding, werkenden die zich willen herscholen of een hogere kwalificatie willen bereiken, werkzoekenden die hun kansen op de arbeidsmarkt via een opleiding willen versterken en diegenen die in het hoger onderwijs niet slagen en toch voortgezette studies willen aanvangen om eventueel later opnieuw de stap naar een bacheloropleiding te kunnen zetten.

Page 17: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 17

Daarom moeten HBO4 en HBO5 korte opleidingen aanbieden, die voldoen aan een aantal minimale voorwaarden qua flexibiliteit van het aanbod en is het van belang dat in alle instellingen die HBO inrichten een EVC-beleid wordt uitgebouwd. Hierin moeten ook afspraken worden gemaakt omtrent de erkenning van kwalificaties die werkzoekenden en (kandidaat-)ondernemers verworven hebben via de VDAB en de Syntra. En ook in- en non-formeel leren moet maximaal gevaloriseerd worden via de uitwerking van een begeleidingsaanbod en laagdrempelige assessmentprocedures.

4.4.1 Korte beroepsopleidingen

We stellen voor opleidingen in het HBO een bepaalde studieomvang voorop. Hoewel HBO-opleidingen in de eerste plaats gedefinieerd worden door het niveau en de inhoud van de kwalificatie waartoe ze leiden, vinden we het ook belangrijk dat het korte opleidingen zijn. Dit betekent dat de globale studielast haalbaar moet zijn voor het doelpubliek en dat de opleiding hen binnen een redelijke termijn moet voorbereiden op het uitoefenen van een beroep.

We kiezen ervoor om de studieomvang van het HBO te beschrijven in studiepunten. In het hoger onderwijs is men hier al geruime tijd mee vertrouwd. Studiepunten in het hoger onderwijs zijn gebaseerd op het European Credit Transfer System (ECTS). Eén studiepunt betekent voor de gemiddelde student 25 à 30 uren effectieve studietijd (hierin worden zowel contactonderwijs als verwerkingstijd verrekend). De opleidingen van de Short Cycle binnen het Bolognaproces worden gelijkgesteld met een studieomvang van 120 ECTS.

In Vlaanderen stellen we voor de HBO4 -opleidingen een studieomvang van minimum 60 en maximum 90 ECTS-studiepunten voorop. Hiervoor zijn verschillende redenen: ten eerste moet de opleiding minimaal alle competenties bevatten die in de beroepskwalificatie worden opgenomen. Daarnaast moet er voldoende aandacht zijn voor generieke competenties zodat een afgestudeerde van het HBO4 flexibel inzetbaar blijft op de arbeidsmarkt en desgewenst ook vlot kan doorstromen naar het hoger onderwijs. Het is immers de bedoeling dat opleidingen HBO zich niet beperken tot het bijbrengen van specifieke beroepscompetenties. Hier zullen opleidingen HBO4 zich onderscheiden van en complementair zijn aan bijvoorbeeld sectorale opleidingen of opleidingen van de VDAB waar men in een beperkte tijd kan bijgeschoold worden om een specifieke functie in een bedrijf op te nemen. Bovendien zal elke opleiding een component van werkplekleren moeten omvatten, wat uiteraard consequenties heeft voor de studieomvang.

HBO5-opleidingen zullen een minimum van 90 en een maximum van 120 studiepunten hebben, zodat ze beantwoorden aan de definitie van de Short Cycle binnen de Europese Hoger Onderwijsruimte.

In juni 2008 wordt een werkgroep opgericht die zal instaan voor het opstellen van een werkinstrument om de omzetting van lesuren (in instellingen secundair onderwijs) en lestijden (in centra voor volwassenenonderwijs) naar studiepunten te realiseren. Diezelfde werkgroep zal daarbij tevens de bestaande opleidingen die niet het vooropgestelde aantal studiepunten hebben, screenen om te kijken of de afwijkingen gerechtvaardigd zijn.

Page 18: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 18

Bestaande opleidingen die niet voldoen aan de vooropgestelde studieomvang moeten bij de Commissie HBO die mee zal oordelen over de programmatie van de opleiding (zie verder 5.1) een omstandige motivering indienen voor het overschrijden van de vastgelegde minimum- of maximumomvang. Het advies van bovenvermelde werkgroep zal bij het oordeel van de Commissie mee in rekening gebracht worden.

Nieuwe opleidingen zullen zich eveneens moeten houden aan de voor HBO4 - of HBO5 bepaalde studieomvang. Daarvan afwijken zal enkel mogelijk zijn indien bijvoorbeeld de reglementering van het beroep dit vereist. Een controle op de studieomvang zal voor alle opleidingen wordt opgenomen in het systeem van kwaliteitszorg (zie 5.2).

Op Europees niveau wordt momenteel gewerkt aan het Europees creditsysteem voor beroepsonderwijs en -opleidingen (ECVET). Dit ECVET systeem moet nog verder uitgewerkt worden. Een werkgroep heeft in 2007 het eerste voorstel over ECVET, dat voorwerp was van een consultatieronde in alle lidstaten, herwerkt op basis van de resultaten van de consultatieronde. De Europese Commissie heeft op 9 april 2008 aan de leden van het Europees Onderwijscomité een eerste draft van aanbeveling over ECVET bezorgd. Dit ontwerp van aanbeveling wordt in het besprekings- en onderhandelingstraject met de EU-Raad Onderwijs en het Europees Parlement gezet dat ongeveer 18 maanden zal duren.

Voor het HBO zullen de evoluties rond dit systeem uiteraard nauw opgevolgd worden. Het is momenteel echter nog onvoldoende duidelijk op welke manier ECVET in het HBO zal gebruikt kunnen worden.

4.4.2 Een flexibel aanbod

In zowel HBO4 als HBO5 zullen lerenden, werkenden en werkzoekenden op korte tijd een beroepsgerichte kwalificatie kunnen verwerven. Een flexibel aanbod is dan ook een vereiste om aan de noden en behoeften van deze diverse doelgroep tegemoet te kunnen komen.

Flexibiliteit kan op verschillende manieren in HBO worden ingebouwd:

• in de structuur van het aanbod, waarbij cursisten op verschillende momenten kunnen instappen en eventueel ook tijdelijk de opleiding kunnen onderbreken.

• als mogelijkheid om een traject sneller te doorlopen indien bepaalde competenties reeds verworven zijn.

• in het tijdstip waarop men een opleiding kan volgen. Zoals bijvoorbeeld avond- of dagonderwijs.

• in de wijze waarop men (delen van) de opleiding kan volgen, via bijvoorbeeld contactonderwijs, afstandsonderwijs of werkplekleren.

• in de wijze waarop men bij verschillende onderwijs- en opleidingsverstrekkers onderdelen van de opleiding kan volgen.

Page 19: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 19

In het nieuwe decreet op het volwassenenonderwijs wordt resoluut voor modularisering gekozen. Bovendien worden de meeste opleidingen in avondonderwijs aangeboden. In de 4e graad BSO verpleegkunde loopt een experiment rond modularisering. Men kan de opleiding op verschillende momenten aanvangen. Modules worden bekroond met een deelcertificaat. Het hoger onderwijs is volledig geflexibiliseerd. Men kan naast een diplomacontract ook een contract sluiten voor het behalen van afzonderlijke credits of er zelfs voor kiezen om enkel examens af te leggen met een examencontract. In het hoger onderwijs worden credits verleend per opleidingsonderdeel dat met succes werd afgelegd. In elk van de onderwijsniveaus zijn dus meerdere vormen van flexibiliteit terug te vinden, die ook zullen bestaan voor opleidingen in HBO die op een bepaald onderwijsniveau ingericht worden.

In het HBO zal veel aandacht besteed worden aan het ontwerpen en aanbieden van aangepaste en verkorte trajecten voor diegenen die in een vervolgopleiding willen verder studeren. Indien een opleiding een aansluiting heeft in een vervolgopleiding, dan zullen deze opleidingen moeten overleggen om te bepalen of er een verkort traject mogelijk is. De VLOR heeft hiervoor een bruikbaar instrument aangeleverd in het EVK-HOSP-project. Het gaat hier zowel om het creëren van verkorte trajecten van niveau 4 naar niveau 5 als van niveau 5 naar een aansluitende bacheloropleiding.

In de 7e jaren TSO en de 7e jaren KSO die opgenomen zullen worden in het HBO zijn geen van bovenstaande elementen van flexibiliteit terug te vinden. De opleidingen worden momenteel in dagonderwijs aangeboden en hebben een lineaire structuur volgens een jaarsysteem. Er bestaat geen soepel systeem van vrijstellingen dat het leertraject kan verkorten. Door het jaarsysteem en de daaraan verbonden personeelsreglementering is flexibiliteit niet evident.

Voor de opleidingen ingericht door instellingen secundair onderwijs zoeken we naar haalbare vormen van flexibiliteit:

- De instellingen van het secundair onderwijs kunnen gebruik maken van de regelingen rond BPT16-uren zoals die momenteel in de 4e graad verpleegkunde gehanteerd worden of ‘HBO-uren’, die we willen invoeren analoog aan de seminarie-uren die momenteel in het ASO gehanteerd worden. In beide systemen wordt gewerkt met gelijkstellingen van vakken en wordt zo de link naar de bekwaamheidsbewijzen en salarisschalen gelegd.

- Ook is het nu al mogelijk om binnen het huidige systeem af te stappen van de strikte opdeling in vakken en een meer competentiegerichte benadering te hanteren. Dat kan door in het beroepsgerichte deel van de opleiding bijvoorbeeld de leerdoelen uit verschillende praktische en technische vakken inhoudelijk te integreren tot één groot “vak” en vervolgens hierin betekenisvolle eenheden te onderscheiden. Bij het clusteren in betekenisvolle eenheden, wordt het accent gelegd op het verwerven van competenties nodig om bepaalde beroepstaken naar behoren uit te oefenen. De eenheden kunnen gekoppeld worden aan wat binnen het systeem van bekwaamheidsbewijzen als een erkend vak wordt

16 Bijzondere pedagogische taken

Page 20: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 20

beschouwd. Een belangrijk voordeel van het werken met eenheden is de mogelijkheid om voor studenten een extra instapmoment te voorzien in de loop van een schooljaar. Een dergelijke herschikking van doelen en inhouden is al zichtbaar in verschillende leerplannen. Als leerplannen grotere clusters van vakken onderscheiden, worden mogelijkheden gecreëerd om afgeronde gehelen van verworven competenties te certificeren, de blokken consecutief aan te bieden en indien de inhoud dit toelaat, verschillende instapmomenten te voorzien voor cursisten. De mogelijkheid om twee instapmomenten te hebben, zal decretaal voorzien worden, waarbij een cursist dan enkel meetelt voor het deel van de opleiding die hij/zij feitelijk volgt.

- Instellingen secundair onderwijs zullen in hun opleidingen HBO vrijstellingen kunnen verlenen op basis van competenties die reeds verworven zijn (zie verder 4.4.3.). De regelgeving hierrond die reeds in het secundair onderwijs bestaat zal voor HBO opleidingen versoepeld worden.

- In principe kunnen HBO-opleidingen ook via avondonderwijs aangeboden worden. Een instelling moet hier zelf kiezen of het opportuun is dat te doen. Dit zal sterk afhangen van de doelgroep die men in de opleiding beoogt. In het volwassenenonderwijs en het hoger onderwijs kunnen instellingen vrij de keuze maken. In het secundair onderwijs is er de regel op de lesspreiding die bepaalt dat het onderwijs tijdens de dag moet plaatsvinden. Men kan in uitzonderlijke gevallen hiervan afwijken, mits verantwoording bij de inspectie. Voor het HBO dat zich op +18 jarigen richt zal deze regelgeving ook versoepeld worden.

Uiteraard moet het lokaal comité onderhandelen over de aangelegenheden die repercussies kunnen hebben op de arbeidsomstandigheden en de arbeidsvoorwaarden van het personeel.

Een belangrijke voorwaarde voor elke vorm van flexibiliteit is voldoende helderheid. Een opleiding moet heldere leerwegen omvatten en voor elke opleiding moet duidelijk zijn tot welke beroepskwalificatie(s) die leidt en dus welke competenties verworven worden in de opleiding. Om deze transparantie te verhogen zal bij elk studiebewijs op het einde van een opleiding een certificaatsupplement uitgereikt worden waarin de competenties worden vermeld die in de opleiding verworven werden. Dit certificaatsupplement wordt in het kader van Europass aanbevolen om de mobiliteit tussen landen te stimuleren. Ook binnen opleidingen in Vlaanderen kan dit een middel zijn om meer helderheid te creëren en zo EVC-regelingen in het kader van de beoogde flexibiliteit eenduidiger te maken (zie 6.4. Studiebekrachtiging).

Een flexibel onderwijsaanbod vereist een goede trajectbegeleiding van cursisten. Leertrajectbegeleiding start met de begeleiding van het studiekeuzeproces. Maar ook tijdens de opleiding is leertrajectbegeleiding belangrijk om de vorderingen van de cursist permanent te evalueren en het leertraject eventueel bij te sturen. Een (elektronisch) portfolio kan hiervoor een hulpmiddel zijn. Ook hier is het in eerste plaats de onderwijsinstelling zelf die instaat voor de trajectbegeleiding. Centra voor leerlingenbegeleiding in het secundair onderwijs en het volwassenenonderwijs of

Page 21: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 21

diensten voor studentenvoorzieningen in hogescholen kunnen de nodige ondersteuning bieden. 17

4.4.3 De erkenning van verworven competenties (EVC) in HBO

Een EVC-beleid in het HBO zal zich richten op het bekomen van vrijstellingen in HBO-opleidingen nadat werd bewezen welke competenties al zijn verworven. Uiteindelijk moet dit zich vertalen in verkorte leertrajecten op maat. Een EVC-beleid is er dus op gericht wat mensen reeds verworven hebben te valoriseren en de leertrajecten zo kort mogelijk te houden.

Ongeacht de instelling waar de HBO –opleiding wordt aangeboden is het van belang om een kwaliteitsvol EVC - systeem uit te werken. In het hoger onderwijs is hier met de invoering van het flexibiliseringsdecreet reeds een EVC- praktijk tot stand gebracht. Ook het volwassenenonderwijs heeft een start genomen met het creëren van een systeem van erkenning van verworven competenties. Binnen instellingen voor secundair onderwijs heeft men vooral ervaring met zij-instromers in de 4e graad verpleegkunde. Er zijn dus al verschillende systemen in gebruik. Alleen voor de zevende jaren TSO en KSO is er nog geen systeem voorhanden. Ook hier moet minimaal een vrijstellingenbeleid mogelijk worden. Hoe dan ook moeten binnen HBO sluitende garanties geboden worden omtrent de erkenning van kwalificaties die werkzoekenden en (kandidaat-)ondernemers verworven hebben via de VDAB en de Syntra. En ook in- en non-formeel leren moet maximaal gevaloriseerd worden via de uitwerking van een begeleidingsaanbod en laagdrempelige assessmentprocedures.

Belangrijk is echter dat op termijn een Vlaanderen-breed EVC-beleid wordt uitgewerkt dat niet enkel betrekking heeft op HBO, maar ook op het hoger onderwijs. We willen op termijn dus een overkoepelend EVC beleid uitwerken. Het EVC-beleid zal in afzonderlijke teksten verder vorm krijgen.

4.5 HBO4- en HBO5 -opleidingen komen tot stand door een doorgedreven samenwerking met de bedrijfswereld, tussen verschillende onderwijsniveaus en met de publieke opleidingsverstrekkers Syntra en VDAB

4.5.1 Samenwerking met het bedrijfsleven

Zowel bij de Foundation Degrees in Engeland als de Associate Degrees in Nederland is een doorgedreven samenwerking met beroepssectoren een kernelement en grote troef van deze opleidingen.18 Een nauwe samenwerking met de beroepswereld zal voor nieuwe HBO-opleidingen een belangrijke voorwaarde zijn voor het toekennen van een opleiding aan een of meerdere onderwijsverstrekkers. Die samenwerking moet er voor zorgen dat de opleiding maximaal is afgestemd op de nood van de arbeidsmarkt en dat werkplekleren kwaliteitsvol aangeboden kan worden. Niet enkel zal de beroepswereld via de SERV instaan voor het uittekenen 17 In de VLOR zal in het voorjaar van 2008 een project opstarten over de verschillende aspecten van samenwerking tussen onderwijsinstellingen in het kader van HBO. Het aspect van trajectbegeleiding is een van de thema’s waarrond een samenwerking uitgediept kan worden. 18 http://www.foundationdegree.org.uk/uploads/documents/dfes_task_force_report.pdf en www.leido.nl

Page 22: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 22

van de beroepscompetentieprofielen die de basis vormen voor de kwalificatie en de opleiding. Ook bij de uittekening van het curriculum en meer in het bijzonder bij de vormgeving van werkplekleren, zullen de onderwijsverstrekkers de beroepswereld nauw moeten betrekken. Bij een aanvraag voor programmatie zullen ze deze samenwerking moeten aantonen.

4.5.2 Samenwerking tussen verschillende onderwijsniveaus

Om een flexibel, divers en transparant aanbod te verzekeren en om eventuele destructieve concurrentie tussen de betrokken onderwijsniveaus aan banden te leggen zal het noodzakelijk zijn dat deze verschillende onderwijsniveaus nauw samenwerken. Samenwerking tussen onderwijsinstellingen wordt gezien als een continuüm.

Samenwerking tussen verschillende onderwijsniveaus zal verplicht zijn op inhoudelijk vlak. De omliggende onderwijsniveaus worden betrokken bij de vormgeving van het curriculum en de uittekening van voor- en natrajecten. Daarbij wordt bepaald welke opleidingen uit het secundair onderwijs of het volwassenenonderwijs voorbereiden op de HBO-opleiding en welke EVC en EVK regelingen gelden. Wanneer een opleiding inhoudelijk aansluit bij een opleiding van een hoger niveau moet steeds nagegaan worden of een verkort of aangepast traject uitgetekend kan worden. De methode die door de VLOR in het EVK-HOSP project is ontwikkeld moet instellingen helpen om samen na te gaan welke leerresultaten reeds behaald werden in een vooropleiding. Inhoudelijke samenwerking tussen onderwijsniveaus moet ervoor zorgen dat het gehele traject voor een kandidaat cursist helder is.

Samenwerking tussen onderwijsniveaus gaat bij voorkeur verder dan een inhoudelijke samenwerking. De samenwerking kan ook organisatorisch zijn waarbij men bijvoorbeeld leerkrachten of docenten uitwisselt, elkaar logistieke ondersteuning biedt en/of zelfs aan gezamenlijke diplomering doen. Deze organisatorische vorm biedt een grote meerwaarde voor HBO en gezamelijk diplomering tussen de verschillende onderwijsniveaus zal voor alle onderwijsinstellingen betrokken in het HBO decretaal mogelijk gemaakt worden. Door een opleiding gezamenlijk in te richten wordt ervoor gezorgd dat een rationeel aanbod gegarandeerd wordt en dat een opleiding voor zoveel mogelijk doelgroepen toegankelijk gemaakt wordt. Wanneer instellingen secundair onderwijs of hogescholen bijvoorbeeld een gezamelijk aanbod uitwerken met een centrum voor volwassenenonderwijs kan een gepast aanbod voorzien worden voor werkenden, daar waar een hogeschool/instelling secundair onderwijs misschien moeilijkheden heeft om (delen van) een opleiding in avondonderwijs te organiseren. Deze vorm van samenwerking ontstaat best organisch vanuit het veld eerder dan dit op te leggen. In diverse projecten wordt de samenwerking tussen onderwijsinstelling voor HBO-opleidingen nu reeds gestimuleerd (zie 4.5.4.) In bepaalde gevallen zullen aanvragers van dezelfde opleidingen in een regio verplicht worden tot een samenwerking19 met het oog op het garanderen van een rationeel aanbod. Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn in de overgangsperiode die leidt naar het decreet. Centra voor volwassenenonderwijs zullen organisatorische samenwerking moeten zoeken met 19 Deze samenwerking kan ook netoverschrijdend verplicht worden.

Page 23: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 23

hogescholen voor nieuwe HBO-opleidingen die ze willen programmeren voor de ingang van het decreet HBO. Bovendien zal de Commissie HBO die belast wordt met het beoordelen van de macrodoelmatigheid bij bepaalde dossiers oordelen dat organisatorische samenwerking met een ander onderwijsniveau vereist is (zie 5.1.2.)

Indien een samenwerkingsverband tussen instellingen wordt aangegaan met betrekking tot de organisatie van de opleiding, dient steeds een samenwerkingsovereenkomst tussen de participerende instellingen opgesteld worden. Hierin worden bijvoorbeeld afspraken omtrent het gezamenlijk bewaken van de interne kwaliteitszorg van de opleiding, het uitreken van studiebewijzen, het uitlenen van personeel en infrastructuur.

In deze nota wordt de rol van de associaties en de consortia bij de samenwerking tussen onderwijsniveaus niet bepaald. We zijn van mening dat dit, via de komende proefprojecten (zie verder 4.5.4) en in de verdere uitrol van HBO van onderuit vorm moet krijgen.

4.5.3 Samenwerking met de publieke opleidingsverstrekkers Syntra en VDAB

De samenwerking blijft niet beperkt tot onderwijsverstrekkers. Om dezelfde redenen als hierboven aangehaald (flexibiliteit, diversiteit, transparantie en rationaliteit van het aanbod) zal het eveneens mogelijk zijn om een verregaande samenwerking aan te gaan met de publieke opleidingsverstrekkers Syntra en VDAB20, waarbij Syntra en VDAB de mogelijkheid krijgen om onderdelen van zowel een HBO4 - als HBO5 -opleiding te verzorgen en te valideren SYNTRA en VDAB zullen echter geen eindstudiebewijs van een opleiding HBO kunnen uitreiken (certificaat HBO of graduaatdiploma). Dit komt toe aan de onderwijsinstelling. De onderwijsinstelling blijft bovendien eindverantwoordelijke voor de kwaliteit van de opleiding.

Voor de samenwerking met SYNTRA en VDAB dient een samenwerkingsovereenkomst opgesteld te worden waarbij de onderwijsinstelling steeds de coördinerende instelling en de eindverantwoordelijke is. In deze overeenkomst dienen afspraken te worden gemaakt met SYNTRA of VDAB over de te bereiken competenties in het onderdeel dat aangeboden wordt, over de equivalentie van de bewijzen21. die SYNTRA of VDAB uitreiken met de deelstudiebewijzen uit onderwijs en over het bewaken van de kwaliteitszorg van het betreffende onderdeel.

20 De precieze invulling van deze samenwerking met de publieke opleidingsverstrekkers in Brussel zal in de uitwerking van het decreet verder bepaald worden. 21 De huidige bewijzen van VDAB heten getuigschriften, certificaten en wettelijke certificaten. Syntra reikt getuigschriften en diploma’s uit. Hoe deze bewijzen van validering in de toekomst op generieke wijze zullen worden genoemd, wordt bepaald in het decreet op de Vlaamse kwalificatiestructuur.

Page 24: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 24

4.5.4 Proefprojecten waarin samenwerking centraal staat

PROEFPROJECTEN ROND NIEUWE OPLEIDINGEN HBO

Momenteel wordt in het kader van een proefproject voor nieuwe opleidingen in het HBO in een eerste fase nauw samengewerkt met de SERV. De SERV werd bereid gevonden om vier beroepscompetentieprofielen te leveren waarvoor nog geen opleiding in het onderwijs bestaat en waarvan sectoren menen dat er een nood is aan een opleiding. De SERV heeft reeds de beroepscompetentieprofielen van dispatcher (internationale handel), ploegbaas schilder en decoratie, fitness begeleider en tandartsassistent geleverd. Einde juli zal de SERV nog twee bijkomende beroepscompetentieprofielen leveren, nl. operationeel manager distributiesector (winkelmanager) en polyvalent medewerker grafimedia.

In een tweede stap van het proefproject voorzien we dat sectorale vertegenwoordigers, opleidingsverstrekkers en inschalingsexperts de beroepscompetentieprofielen inschalen in niveau 4 of 5 van de Vlaamse kwalificatiestructuur.

In een derde stap zal de ontwikkeling van nieuwe HBO-opleidingen die naar deze beroepscompetentieprofielen leiden, gestimuleerd worden. Daartoe zullen er in 2008 via een gerichte oproep per beroepscompetentieprofiel22 enkele samenwerkingsverbanden van instellingen worden geselecteerd die een beperkte financiële ondersteuning ontvangen om hun aanvraagdossier voor een nieuwe opleiding voor te bereiden. Deze oproep wordt via de koepels van de inrichtende machten aan de secundaire scholen gericht, via de stuurgroep aan de centra voor volwassenenonderwijs, en rechtstreeks aan de hogescholen.

Bij de ontwikkeling van deze opleidingen wordt opgevolgd hoe de samenwerking zowel tussen onderwijsverstrekkers onderling als met de beroepswereld concreet vorm krijgt.

PROEFPROJECT ROND SAMENWERKING IN BESTAANDE HBO-OPLEIDINGEN

Een ander proefproject rond samenwerking tussen onderwijsverstrekkers in het kader van HBO krijgt momenteel vorm in de VLOR. In een vervolg op het EVK-HOSP project waarin een nauwe samenwerking tot stand werd gebracht tussen centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen in het kader van het uittekenen van verkorte trajecten, zal men in dit project bekijken welke mogelijke vormen en modaliteiten van samenwerking in het kader van opleidingen HBO mogelijk zijn. Naast centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen zullen in dit project ook instellingen voor secundair onderwijs betrokken worden alsook de SYNTRA en VDAB. Het project heeft tot doel generieke conclusies te trekken over samenwerking in het HBO.

22 Uitgezonderd voor tandartsassistent: dit is een opleiding waarvoor enkele CVO’s en secundaire scholen in het verleden al volledig uitgewerkte programmatieaanvragen hadden ingediend, die echter nog niet werden goedgekeurd omdat er nog geen beroepscompetentieprofiel beschikbaar was. Nu dit wel het geval is, kunnen deze programmatieaanvragen – eens het beschikbare beroepscompetentieprofiel is ingeschaald - verder volgens de bestaande programmatieprocedures behandeld worden. Ook nieuwe aanvragen kunnen op deze manier ingediend worden.

Page 25: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 25

4.6 Werkplekleren is ingebed in alle HBO4 - en HBO5 -opleidingen

Momenteel worden zowel in de literatuur als in de praktijk allerhande termen gehanteerd om de methodiek van leren en werken te benoemen. Onstenk omschrijft leren op de werkplek als “het verwerven van een arbeids- en beroepsgericht handelingsrepertoire (competenties) waarbij de problemen uit de arbeidspraktijk het leerobject vormen en de arbeidssituatie de leeromgeving is”.23 Werkplekleren is dus enerzijds een methodiek waarbij leren en vaardigheden op de werkvloer worden toegepast. Anderzijds doet de werkplek zelf dienst als leeromgeving.

Werkplekleren kent vele vormen. In zijn meest zuivere vorm is werkplekleren op ervaring gebaseerd leren in een arbeidssituatie. Daarbinnen zijn er twee leerwegen mogelijk: een leerweg waarbij competenties uit de opleiding worden toegepast en verder geëxploreerd binnen de realiteit van de arbeidssituatie enerzijds (vb. stages, leerwerktrajecten,…), en een leerweg waarbij competenties verworven in een reële arbeidssituatie verder worden geëxploreerd en verwerkt in de opleiding anderzijds (vb. alternerend leren en werken). 24

In het HBO - met een missie, doelgroep en aanbod gericht op een arbeidsmarktgerichte kwalificaties - zal een intensieve samenwerking met de arbeidsmarkt één van de kernelementen zijn. Het HBO leent zich dus uitstekend om werken en leren geïntegreerd aan te bieden. Werkplekleren zal dan ook in alle HBO-opleidingen vorm dienen te krijgen. Niet alles van wat men in een opleiding aanbiedt, leent zich echter voor werkplekleren. En ook de arbeidsmarkt kan niet altijd op maat de nodige praktijkervaringen bieden. Over de meest geschikte en ook haalbare formules van werkplekleren (korte stage in bedrijf, praktijkoefening, simulaties, langdurig leerwerktraject, duaal traject) binnen het HBO kan maar beslist worden tegen de achtergrond van de eigenheid en doelstellingen van de specifieke opleiding en de mogelijkheden van de participerende sector en bedrijven en organisaties.

4.6.1 Kenmerken/principes

Gezien de sterke affiniteit met beroepsgerichte kwalificaties, is werkplekleren een minimumvoorwaarde in HBO-opleidingen. Het uitdenken en vormgeven van werkplekleren binnen HBO-opleidingen kan gebeuren aan de hand van een samenwerkingsverband (cfr. pedagogisch partnerschap) tussen de lerenden en de publieke opleidingsverstrekkers, in nauw overleg met de betrokken beroepensector. Voor bestaande en voor nieuwe opleidingen binnen HBO kan dit gegarandeerd worden in de vorm van een samenwerkingsprotocol op hoger niveau tussen de betrokken instellingen en sectoren, rekening houdend met de eigenheid van de betrokken actoren. Het samenwerkingsprotocol is een kader waarin generieke afspraken omtrent minimumvereisten voor kwaliteitszorg opgenomen worden (waaronder infrastructuur, begeleiding en evaluatie), conform het ruimere kwaliteitskader van werkplekleren. Deze afspraken worden verder geconcretiseerd in leerprogramma’s binnen de instellingen en contracten met de lerenden.

23 Onstenk, J. (1999). Het duale leertraject als krachtige leeromgeving. In: K. Schlusmans, R. Slotman, C. Nagtegaal & G. Kinkhorst eds., Competentiegerichte leeromgevingen. (Utrecht: Lemma). 24 VLOR – Algemene Raad, Advies over werkplekleren in onderwijs en vorming, 22 maart 2007.

Page 26: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 26

Binnen HBO hebben we te maken met verschillende doelgroepen: 18-jarigen die hun leerplicht voltooiden, werkzoekenden, werkenden,… Naargelang het statuut van deze groepen identificeren en waar mogelijk versterken we hefbomen om deelname aan het hoger beroepsonderwijs mogelijk/aantrekkelijk te maken. De VLOR werkt momenteel aan een advies over het werkplekleren in het volwassenenonderwijs. De aanbevelingen die hieruit voortvloeien zullen ook meegenomen worden in de verdere uitwerking van het werkplekleren in het hoger beroepsonderwijs.

Het vinden van een optimale match tussen de competenties die de cursist moet verwerven en de werkplek en het creëren van een persoonlijk ontwikkelingstraject op basis van de verdere competentieontwikkeling is hierdoor van wezenlijk belang. Een eerste stap om dit te bekomen is een screening van de lerende om na te gaan welke competenties die beheerst en in welke mate. Dit kan op basis van een portfolio en een gesprek.

Werkplekleren in HBO zal voornamelijk in de vorm van stages worden geconcretiseerd. Bedrijven of organisaties hebben dan ook een zeer grote inbreng. Deze begint al met het garanderen van een aanbod van stageplaatsen en het ter beschikking stellen van infrastructuur. De onderwijsinstellingen blijven evenwel een actieve betrokkenheid bij de praktijkcomponent behouden, zelfs indien die integraal plaatsvindt binnen een bedrijf of organisatie.

Door het aangaan van samenwerkingsverbanden voor HBO-opleidingen tussen verschillende onderwijsinstellingen en met het beroepenveld, kunnen materiële en structurele middelen gedeeld worden en kan eveneens geput worden uit een grotere pool van kwaliteitsvolle werkplekplaatsen. Regionale Technologische Centra hebben hier een belangrijke ondersteunende functie te vervullen. Stageplaatsen voor lerenden in HBO-opleidingen kunnen in het regionaal aanbod mee opgenomen worden, en RTC-bruggenbouwers brengen scholen en bedrijven dichter bij elkaar. Zij kunnen tevens het belang van kwaliteitsvoorwaarden in Vlaanderen verder verspreiden zoals de noodzaak van mentorenopleidingen.

Alle samenwerkingsmodaliteiten, ook met sectoren en opleidingsverstrekkers buiten onderwijs, vallen onder het kwaliteitszorgsysteem van het HBO. Het opzetten van een degelijk intern kwaliteitszorgsysteem is met andere woorden een essentieel criterium voor programmatie. Een samenwerkingsprotocol en concrete overeenkomsten zijn de voorwaarden om dit te bekomen. Dit neemt niet weg dat gedurende de opleidingen aanpassingen aan deze afspraken dienen te gebeuren. Hiervoor moet tijd en ruimte voorzien worden, door alle partners. Het regelmatig aftoetsen met de verschillende betrokkenen kan hieraan tegemoet komen.

Een goed zicht op de competenties van de cursist en de vergelijking met de te verwerven competenties maakt het ook makkelijker om een flexibel aanbod in te richten, ook voor werkplekleren. Zo is het mogelijk om voor lerenden, die reeds heel wat competenties bezitten, werkplekleren tot een minimum te herleiden, wat kan leiden tot verkorte trajecten. Flexibiliteit voor werkplekleren impliceert eveneens de mogelijkheid om in dag- of avondonderwijs of gedurende vakantieregelingen een stage of ander vorm van werkplekleren te volgen.

Page 27: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 27

4.6.2 Begeleiding

Begeleiding aan de hand van twee peilers, de begeleider van de onderwijsinstelling en de mentor vanuit het bedrijf impliceert een opvolging vanaf de eerste dag, de intake. De lerende ontdekt, in interactie met de verantwoordelijken, maar ook met collega-werknemers hoe men de eigen competenties verdiept en verbreedt. Een continue actualisering van deze competenties gedurende het leertraject en de onderliggende opdrachten terzake, dient gepromoot te worden. Hierbij moet er aandacht zijn voor een goede opbouw. In een competentiegerichte aanpak in het onderwijs past immers een toenemende zelfsturing. In het begin van de opleiding zal werkplekleren gepaard gaan met beperkte, goed afgelijnde opdrachten en een strakke begeleiding. Naargelang de opleiding vordert kunnen meer ongestructureerde opdrachten gegeven worden waarin het realiteitsgehalte van de werkplek steeds groter wordt met een soepelere begeleiding. Cursisten leren geleidelijk mee functioneren in een bedrijf. Afhankelijk van doelgroep en leertraject moet het mogelijk zijn het lesgedeelte in een vorm van afstandsleren met het werkgedeelte te combineren.

Gezien de eindverantwoordelijkheid van de praktijkcomponent bij de onderwijsinstelling ligt, dient de begeleider optimaal toegankelijk te zijn voor de lerende. Dit impliceert aanwezigheid gedurende de les- en de werkcomponent, ook wanneer deze in vakantie- of verlofperiodes plaatsvindt. Deze aanwezigheid kan bijkomend ook op een virtuele manier gebeuren, bijvoorbeeld aan de hand van een digitaal cursistenvolgsysteem, waar veel centra voor volwassenenonderwijs nu reeds over beschikken.

4.6.3 Evaluatie

Alle betrokkenen bij het traject van werkplekleren, zowel de onderwijsinstellingen als het bedrijf als de begeleiding als de lerende zelf, hebben een rol te vervullen bij de evaluatie van werkplekleren. Dit wordt in de eerste plaats vastgelegd door middel van het afsprakenkader waar de taken in functie van de aan te leren competenties verduidelijkt worden, het regelmatig case-overleg met de betrokkenen en de bijdrage in de schriftelijke en/of digitale opvolging van het leertraject. Net zoals bij de begeleiding, blijft de eindverantwoordelijkheid voor de evaluatie bij de onderwijsinstelling.

4.6.4 Opvolging en monitoring van gegevens

Werkplekleren binnen HBO heeft een duidelijke arbeidsfinaliteit. Afhankelijk van de specificiteit van de lerende, diens traject en de eigenlijke opleiding, kan de vorm van werkplekleren hieraan tegemoet komen. Om de kansen op aansluiting te bevorderen, dient te allen tijde, dus niet enkel bij de inrichting maar ook gedurende het proces, rekening gehouden worden met de competenties die ofwel in het hoger onderwijs ofwel in de bedrijven beoogd worden.

De praktijkproeven of andere evaluaties voortvloeiende uit werkplekleren, zijn belangrijk in die zin dat ze leiden tot specifieke competenties. Het succesvol beëindigen van werkplekleren is met andere woorden een cruciale factor voor het verwerven van een kwalificatie en moet als dusdanig opgenomen worden.

Page 28: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 28

Werkplekleren opvolgen, gebeurt nu slechts ten dele. Enkel de registratie van stages in de zevende jaren wordt aan de hand van de stagedatabank opgevangen. Dit instrument dient voor alle cursisten HBO gebruikt te worden. Als werkplekleren binnen HBO als minimumvoorwaarde wordt omschreven, dan moet bewezen worden dat de lerende dit ook effectief opneemt. Uiteraard is dit een kwantiteitsbehoefte. De kwaliteitsbehoefte is dan weer minder in absolute cijfers te vatten.

5 Programmatie, kwaliteitszorg en accreditatie van HBO-opleidingen

Bij programmatie wordt bekeken of een bepaalde instelling een bepaalde opleiding mag organiseren. Voor de procedure wordt een onderscheid gemaakt tussen opleidingen die vóór de inwerkingtreding van dit decreet nog niet bestonden en opleidingen die vóór de inwerkingtreding van dit decreet wel al erkend of geprogrammeerd werden.

Voor nieuwe opleidingen moet door de instelling een programmatie aangevraagd worden. Daarin moet de instelling twee aspecten aantonen: (1) de capaciteit van de instelling om die bepaalde opleiding in te richten en (2) de generieke kwaliteitswaarborgen m.b.t. onderwijsinhoud, onderwijsproces en studiebewijzen

Bestaande opleidingen worden automatisch bij decreet als HBO-opleiding geprogrammeerd maar zullen een omvormingsprocedure doormaken. Na het omvormingsproces zal een instantie de kwaliteit van het curriculum beoordelen.

Na dit proces van programmatie voor bestaande en nieuwe opleidingen, komen alle opleidingen na een aantal jaren in een kwaliteitszorgsysteem terecht. Door middel van visitatie wordt de kwaliteit van de opleiding verder nagegaan. Het visitatieproces wordt uiteindelijk bekrachtigd door een officiele accreditatie van de opleiding in een bepaalde instelling.

5.1 Programmatie

5.1.1 Procedure voor programmatie van nieuwe opleidingen

De procedure voor programmatie van nieuwe HBO-opleidingen begint te lopen van zodra de Vlaamse Regering een nieuwe beroepskwalificatie van niveau 4 of 5 heeft goedgekeurd.

Schematisch ziet de procedure er als volgt uit:

Timing Fasering Wie?

Uiterlijk 30 dagen na goedkeuring beroepskwalificatie Rationeel aanbod van HBO-opleidingen in Vlaanderen: advies Commissie HBO

Bekrachtiging rationeel aanbod/ Start ontwikkeling nieuwe Vlaamse

Page 29: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 29

opleiding Regering/Instelling

3 maanden na goedkeuring beroepskwalificatie, daarna op 30/11 of 30/06 Indienen capaciteitstoets Instellingen

Binnen 30 dagen na indienen aanvraag Beslissing capaciteitstoets Commissie HBO

Binnen 3 maanden na positieve beslissing over capaciteitstoets Indienen Toets Nieuwe HBO-Opleiding Instellingen

Binnen 3 maanden na ontvangst dossier Beoordeling Toets Nieuwe HBO-Opleiding Accreditatieorgaan

Binnen 30 dagen Bekrachtiging Toets Nieuwe HBO-Opleiding Vlaamse Regering

1feb of 1sep Start nieuwe HBO-opleiding

We kunnen drie grote fasen onderscheiden, die samen iets meer dan een jaar in beslag nemen. De Commissie HBO en het accreditatieorgaan adviseren de Vlaamse Regering m.b.t. de programmatie van nieuwe HBO-opleidingen.

FASE 1: BESLISSING RATIONEEL AANBOD VAN HBO-OPLEIDINGEN IN VLAANDEREN

Wanneer er een beroepskwalificatie van niveau 4 of 5 wordt goedgekeurd door de Vlaamse Regering verleent de Commissie HBO advies aan de Vlaamse Regering over het rationeel aanbod van HBO-opleidingen in Vlaanderen. De Commissie gaat na of het zinvol is om voor de beroepskwalificatie een HBO-opleiding te organiseren, bepaalt het aantal keer dat deze opleiding mag worden aangeboden en met welke regionale spreiding. De commissie kan bijvoorbeeld adviseren dat de opleiding een unieke opleiding wordt in Vlaanderen, of dat er slechts één opleiding per provincie kan ingericht worden.

Page 30: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 30

Tegelijk legt de Commissie HBO ook het aantal studiepunten van de opleiding vast25. De Vlaamse Regering volgt het advies van de Commissie of motiveert waarom het advies niet gevolgd werd.

FASE 2: CAPACITEITSTOETS

Wanneer een instelling op basis van de uitkomst van Fase 1 geïnteresseerd is om een nieuwe HBO-opleiding te programmeren, dient deze eerst een beperkt dossier capaciteitstoets in bij de Commissie HBO. Hierin wordt nagegaan of het in het kader van een rationeel aanbod aangewezen is de opleiding in deze instelling te organiseren. Zo wordt enerzijds gekeken naar de maatschappelijke relevantie van de opleiding in die welbepaalde instelling waarbij men zowel naar instroom van cursisten als naar uitstroom op de arbeidsmarkt kijkt en de samenwerking met arbeidmarktactoren. Anderzijds wordt gekeken naar de expertise en infrastructuur die voor de opleiding noodzakelijk is.

Bij gezamenlijke diplomering dienen de instellingen samen één dossier in. De instelling voor secundair onderwijs dient voor het indienen van het dossier over een gunstig advies te beschikken van de scholengemeenschap. Het centrum voor volwassenenonderwijs dient over een gunstig advies te beschikken van het consortium volwassenenonderwijs waartoe het behoort. Het consortium oordeelt op basis van het vijfjaarlijkse opleidingsplan dat het heeft opgemaakt. De hogeschool heeft een gunstig advies nodig van de associatie.

Voor opleidingen aangevraagd door hogescholen zal steeds gekeken worden of deze opleiding past in de rationalisatieplannen die binnen het hoger onderwijs worden opgesteld. Dit betekent dat bij het realiseren van een verkort traject in de aansluitende bacheloropleiding rekening gehouden moet worden met eventuele rationalisatie-initiatieven en dat overleg met alle betrokken partners in de rationalisatie van de bacheloropleiding noodzakelijk is.

Tot drie maanden na de goedkeuring van een beroepskwalificatie en vervolgens telkens tweemaal per jaar kunnen instellingen een aanvraag indienen bij de Commissie HBO. De Commissie bekijkt steeds alle aanvragen van eenzelfde ronde samen. De Commissie staat zo in voor het bewaken van de gehele programmatie in het kader van de beslissing rationeel aanbod en voor de zorg om de gelijke kansen van elk onderwijsniveau.

De Commissie HBO kan een positief advies of een negatief advies uitbrengen. Op basis van deze beslissing wordt het voor de betrokken instelling(en) duidelijk of een verdere investering in het opmaken van het volledige programmatiedossier voor de Toets nieuwe HBO-opleiding zinvol is of niet.

Indien zich problemen van concurrentie tussen verschillende opleidingsverstrekkers voordoen, kan de Commissie een advies uitbrengen tot programmatie van een gezamenlijk aanbod. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als een hogeschool en een centrum voor volwassenenonderwijs in eenzelfde regio een deeldossier macrodoelmatigheid

25 En de omrekening van studiepunten naar lestijden en lesuren in het volwassenenonderwijs respectievelijk het secundair onderwijs.

Page 31: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 31

voor eenzelfde opleiding ingediend hebben. Indien de Vlaamse Regering het advies volgt, krijgen de betrokken onderwijsverstrekkers de kans om opnieuw één deeldossier macrodoelmatigheid gezamenlijk bij de Commissie HBO in te dienen. Ook indien onderwijsverstrekkers een dossier indienen zonder samen te werken met de publieke opleidingsverstrekkers Syntra en VDAB terwijl dit toch relevant zou zijn, kan de Commissie HBO adviseren tot een betere samenwerking. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren indien een centrum voor volwassenenonderwijs zonder samen te werken een dossier indient voor een opleiding waarvan een nabijgelegen Syntra reeds substantiële onderdelen aanbiedt.

FASE 3: TOETS NIEUWE HBO-OPLEIDING

Instellingen van wie het dossier de capaciteitstoets heeft doorstaan, dienen in de derde fase hun volledige programmatiedossier in bij het accreditatieorgaan voor de Toets Nieuwe HBO-Opleiding.

Waar de Commissie HBO keek naar de capaciteit van de instelling voor de opleiding en de maatschappelijke relevantie van de opleiding ingericht door die instelling, gaat het accreditatieorgaan vooral kijken naar de generieke kwaliteitswaarborgen m.b.t. onderwijsinhoud, onderwijsproces en studiebewijzen.

De manier waarop de opmaak van dit volledige programmatiedossier precies vorm krijgt, kan verschillen naargelang de tradities die bestaan in de verschillende onderwijsniveaus:

- Voor opleidingen in het secundair onderwijs worden instellingen ondersteund door hun koepels bij het opmaken van leerplannen. Voor HBO4-opleidingen kunnen instellingen zich op dezelfde manier laten ondersteunen, maar het werken met een leerplan zal niet decretaal verplicht zijn. Indien koepels leerplannen voorzien – wat wordt aanbevolen - kan een instelling dit leerplan opnemen in het programmatiedossier voor de Toets Nieuwe HBO-Opleiding. Het leerplan dient echter niet voorafgaand goedgekeurd te worden door de inspectie, vermits het accreditatieorgaan zal instaan voor de kwaliteitscontrole.

- Centra voor volwassenenonderwijs werken met opleidingsprofielen en leerplannen. Voor de leerplannen geldt wat hierboven werd omschreven voor HBO-opleidingen in het secundair onderwijs. Voor HBO-opleidingen zal gewerkt worden met opleidingsprofielen per centrum (cf. wat gebeurt voor de lerarenopleiding): daarin wordt het aantal lestijden per module vastgelegd en worden de competenties over de modules verdeeld. Het opleidingsprofiel dient mee opgenomen te worden in het programmatiedossier voor de Toets Nieuwe HBO-opleiding. Het blijft uiteraard aanbevolen dat instellingen zich voor de ontwikkeling van opleidingsprofielen voor HBO-opleidingen laten bijstaan door de ontwikkelcommissies onder coördinatie van de stuurgroep van pedagogische begeleidingsdiensten en VOCVO. De opleidingsprofielen dienen echter niet voorafgaand bekrachtigd te worden door de Vlaamse Regering, vermits het het accreditatieorgaan is dat voor HBO zal instaan voor de kwaliteitscontrole.

- Het programmatiedossier dat voor een HBO5-opleiding aan een hogeschool moet ingediend worden is sterk gelijkend op dat voor een bacheloropleiding. De

Page 32: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 32

hogeschool maakt een eigen dossier op voor de Toets Nieuwe HBO-Opleiding voor een HBO5 opleiding. Dit neemt niet weg dat, net als in andere onderwijsniveaus, hogescholen met elkaar of met andere onderwijsinstellingen kunnen samenwerken.

Bij gezamenlijke programmatie door de verschillende onderwijsniveaus zal de praktijk moeten uitwijzen hoe deze programmatiedossiers precies vorm krijgen. Het niet verplichten van door de inspectie goedgekeurde leerplannen in het SO en het VO en van door de Vlaamse Regering bekrachtigde algemeen geldende opleidingsprofielen in het VO, zorgt ervoor dat de programmatieprocedure voor HBO-opleidingen relatief kort is en daarbij in de verschillende onderwijsniveaus even snel kan verlopen. Dit zal ook samenwerking eenvoudiger maken.

Het accreditatieorgaan geeft een positieve of een negatieve beslissing over de Toets Nieuwe HBO-Opleiding.

Na een positief advies van de Commissie HBO en van het accreditatieorgaan, beslist de Vlaamse Regering finaal over het goedkeuren van de opleiding in de instelling. De instelling krijgt dan een overgangsaccreditatie met een beperkte duur. De overgangsaccreditatie wordt een accreditatie voor zes jaar wanneer de opleiding in het proces van kwaliteitszorg (visitatie- en accreditatieprocedure) goedgekeurd wordt.

5.1.2 Beoordelingsinstanties

In het process van de programmatie van de nieuwe opleiding zullen twee instanties verantwoordelijke zijn voor het beoordelen van de verschillende aspecten.

COMMISSIE HBO

De Commissie HBO zal ten eerste instaan voor het bepalen van een rationeel aanbod op Vlaamse niveau van HBO-opleidingen voor de beroepskwalificaties van niveau 4 en 5, met vastlegging van het aantal studiepunten.

Ten tweede zal de Commissie HBO instaan voor de beoordeling van de capaciteitstoets. Een derde taak van de commissie situeert zich niet in het kader van programmatie, maar in het kader van kwaliteitszorg, waarbij ze de samenstelling van de visitatiecommissies zoals voorgesteld door inspectie of VLHORA en stuurgroep, nagaat.

De Commissie HBO zal samengesteld zijn uit vijf permanente leden en minstens twee wisselende leden per dossier:

- Eén permanent lid is deskundig met betrekking tot beroepsgerichte opleidingen in het secundair onderwijs.

- Eén permanent lid is deskundig met betrekking tot het hoger beroepsonderwijs van het volwassenenonderwijs.

- Eén permanent lid is deskundig met betrekking tot de professionele bachelor.

Page 33: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 33

- Eén permanent lid is deskundig met betrekking tot de publieke opleidingsverstrekkers

- Eén permanent lid is deskundig met betrekking tot arbeidsmarktregie

- De wisselende leden zijn vertegenwoordigers van de betrokken sector of sectoren.

Deze Commissie HBO zal ondergebracht worden binnen het Departement Onderwijs en Vorming.

HET ACCREDITATIEORGAAN

Een accreditatieorgaan zal aangeduid worden om de beoordeling van de Toets Nieuwe HBO-Opleiding op zich te nemen. In het kader van de kwaliteitszorg zal deze instantie later instaan voor de eigenlijke accreditatie van de HBO-opleidingen in Vlaanderen. Via de Toets Nieuwe HBO-Opleiding in de programmatieprocedure gaat het accreditatieorgaan voorafgaandelijk na of er voldoende kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.

De Vlaamse regering zal een accreditatieorgaan aanstellen. Het is mogelijk dat gebruik gemaakt zal worden van het Nederlands Vlaams Accreditatieorgaan (NVAO) dat nu ook al instaat voor het accrediteren van opleidingen in het hoger onderwijs. Indien de NVAO ook de accreditatie van HBO-opleidingen op zich zal nemen, zal het verdrag aangepast moeten worden en zal de NVAO regelingen moeten treffen om haar werkzaamheden maximaal af te stemmen op de eigenheid van het hoger beroepsonderwijs.

5.1.3 Programmatie van bestaande opleidingen

Voor bestaande opleidingen wordt een eigen aanpak voor programmatie voorzien. Dit wordt voorzien in dit decreet onder de overgangsbepalingen. Voor alle bestaande opleidingen wordt bij de invoering van het decreet tijdelijk ervan uitgegaan dat aan bovenstaande criteria voldaan is. De opleidingen krijgen een voorlopig niveau toegewezen bij de inwerkingtreding van het decreet HBO en krijgen een overgangsaccreditatie die beperkt is in de tijd:

• Van de 7de specialisatiejaren TSO verwachten we dat de kwalificaties waartoe ze leiden, zich situeren op niveau 4 aangezien deze opleidingen verder bouwen op een technische opleiding van de derde graad technisch secundair onderwijs. 7e specialisatiejaren TSO worden dus HBO4 – opleidingen.

• Ook van opleidingen uit de vierde graad BSO verwachten we dat ze leiden naar kwalificaties van niveau 4. Een uitzondering hierop vormt mogelijks de opleidingen van de vierde graad BSO Verpleegkunde. Gezien haar lange studieduur en haar nauwe aansluiting met de bacheloropleiding, is het mogelijk dat deze opleiding een opleiding van HBO5 is. In dit geval zal voor deze opleiding een uitzondering in de onderwijsbevoegdheid voorzien worden (instellingen secundair onderwijs kunnen immers in principe geen opleidingen HBO5 inrichten).

Page 34: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 34

• De opleidingen uit het HBO van het volwassenenonderwijs behoorden vroeger tot het hoger onderwijs van het korte type. We gaan er hierdoor vanuit dat alle opleidingen die meer dan 900 lestijden bedragen, HBO5 zijn. Opleidingen met minder dan 900 lestijden worden HBO4.

• Voor de 7de jaren KSO zal gekeken worden wat de finaliteit van deze opleidingen is. Indien ze leiden tot beroepsgerichte kwalificaties, kunnen ze meegenomen worden in HBO4. Indien deze opleidingen als eerste finaliteit de doorstroom naar het hoger onderwijs hebben, dan zullen deze opleidingen niet mee opgenomen worden in het HBO. We gaan ervan uit dat enkel de opleidingen Industriële vormgeving en Ruimtelijke vormgeving arbeidsmarktgericht zijn.

Om deze veronderstellingen te toetsen, loopt momenteel in de VLOR een proefproject waarbij voor vijf bestaande opleidingen gekeken wordt op welk niveau van het EQF de leerdoelen van de opleiding zich situeren. Het gaat om de vierde graad BSO Verpleegkunde, het zevende specialisatiejaar TSO Chemische procestechnieken, het zevende specialisatiejaar KSO Industriële vormgeving, de vierde graad BSO Modevormgeving en de opleiding Gids- en reisleider in het volwassenenonderwijs. De resultaten worden einde juni 2008 opgeleverd.

De programmatie en overgangsaccreditatie van bestaande opleidingen als HBO4 of HBO5 zal dus automatisch gebeuren bij de aanvang van het decreet.

Van zodra de beroepskwalificatie waartoe de opleiding leidt, wordt ingeschaald en erkend door de Vlaamse Regering wordt het voor de bestaande opleiding die naar de betrokken beroepskwalificatie leidt duidelijk of men behoort tot HBO4 of HBO5. Nadat de inschaling en erkenning van de betreffende beroepskwalificatie is gebeurd, krijgt de opleiding tot maximum 2012 de tijd om haar opleiding om te vormen. Ze zal hiervoor een dossier moeten indienen van Toets Nieuwe HBO-Opleiding bij het accreditatieorgaan. Het accreditatieorgan gaat hierbij niet enkel de kwaliteit van de omgevormde opleiding na, maar bepaalt eveneens of de opleiding zodanig veranderd is dat het een nieuwe opleiding geworden is, of dat de opleiding een hervomde bestaande opleiding is. Indien geoordeeld wordt dat de opleiding een nieuwe opleiding geworden is, moet de instelling alsnog de capaciteitstoets doorstaan.

Indien blijkt dat de beroepskwalificatie waartoe een bestaande opleiding leidt van niveau 3 of niveau 6 is, dan worden deze opleidingen afgebouwd in het HBO. Hiervoor zal een termijn voorzien worden.

Indien blijkt dat de opleiding leidt naar een beroepskwalificatie van niveau 5 terwijl oorspronkelijk verondersteld werd dat ze leidde naar niveau 4, dan vervalt voor het secundair onderwijs de onderwijsbevoegdheid, uitgezonderd voor de opleiding Verpleegkunde. In het geval van het volwassenenonderwijs zal deze opleiding dan omgevormd worden.

5.1.4 Overgangsperiode voor programmatie

In afwachting van het decreet op het hoger beroepsonderwijs, blijven de bestaande decretale programmatieprocedures gelden voor de verschillende onderwijsniveaus.

Page 35: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 35

Dit betekent dat secundaire scholen en CVO’s voorlopig volgens de vigerende procedures programmatieaanvragen kunnen indienen voor nieuwe opleidingen die later zullen worden opgenomen in het HBO.

Voor HBO5 brengt dit echter de hogescholen, die dit niet kunnen, in een ongelijke startpositie ten opzichte van de CVO’s. Om hieraan tegemoet te komen leggen we vast dat CVO’s in deze overgangsperiode enkel nieuwe HBO5–opleidingen kunnen programmeren op voorwaarde dat ze een samenwerkingsverband aangaan met een hogeschool om een opleiding gezamenlijk te diplomeren. Deze bepaling zal worden opgenomen in de procedure tot programmatie die geregeld wordt in het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2007 betreffende de organisatie van het opleidingsaanbod in het volwassenenonderwijs in uitvoering van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. Bovendien zullen de opleidingen waarvoor dit mogelijk zal zijn nominatief worden vastgelegd in een protocol met de stuurgroep volwassenenonderwijs.

Voor HBO4 zullen enkel programmaties die voldoende anticiperen op het toekomstige HBO door de Vlaamse Regering worden goedgekeurd.

Voor de nieuwe opleidingen uit het proefproject die naar de door de SERV voorgestelde beroepscompetentieprofielen26 zullen leiden, willen we dat deze volledig aan de basiskenmerken van hoger beroepsonderwijs voldoen. Bijzondere aandacht dient te gaan naar de toegankelijkheid voor verschillende doelgroepen, werkplekleren en de nauwe samenwerking met het bedrijfsleven en met de andere onderwijsniveaus/publieke opleidingsverstrekkers. De Commissie HBO en het accreditatieorgaan zullen deze dossiers moeten beoordelen.

5.2 Kwaliteitszorg

Nadat een nieuwe opleiding de Toets Nieuwe HBO-Opleiding met success heeft doorstaan en wanneer bestaande opleidingen hun omvormingsprocedure hebben afgerond, komen deze opleidingen terecht in een systeem van externe kwaliteitszorg. Deze externe kwaliteitszorg wordt bekroond met een accreditatie door een accreditatieorgaan. Dit proces verloopt in cycli van telkens 8 jaar.

In de drie betrokken onderwijsniveaus worden systemen van interne kwaliteitszorg gecombineerd met systemen van externe kwaliteitszorg. De externe kwaliteitszorg van het secundair onderwijs en het volwassenenonderwijs wordt verzorgd door de inspectie. De inspectie spreekt zich in een schooldoorlichting en een centrumdoorlichting uit over de instelling als geheel. De inspectie kan ook apart een structuuronderdeel (vb. een studiegebied of studierichting) beoordelen. In het hoger onderwijs wordt de externe kwaliteitszorg georganiseerd door de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) of Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA). Deze raden staan in voor het samenstellen van visitatiecommissies die cohortegewijs opleidingen beoordelen. Dit betekent dat in eenzelfde tijdspanne een opleiding of een groep van opleidingen geëvalueerd wordt. Het visitatierapport vormt voor de bachelor- en masteropleidingen de basis voor het verlenen van een accreditatie door het

26 Uitgezonderd tandartsassistent

Page 36: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 36

Nederlands-Vlaams accreditatieorgaan (NVAO).27 Een eigen systeem van kwaliteitszorg is een belangrijk harmoniserend element voor alle opleidingen van HBO. Voor alle opleidingen van het HBO zal in het kader van kwaliteitsverantwoording een uitspraak gedaan worden over de kwaliteit van een opleiding, niet over de kwaliteit van de instelling.

De kwaliteitszorg van het HBO zal zowel een component van interne als van externe kwaliteitszorg hebben. In het kader van externe kwaliteitszorg spreken we over het visiteren van opleidingen.

5.2.1 Interne kwaliteitszorg

Een systeem van interne kwaliteitszorg heeft betrekking op alle opleidingen die door de betrokken onderwijsinstelling worden ingericht. In het ontwerpdecreet op de kwaliteitszorg gaat men ervan uit dat een kwaliteitsvolle instelling een eigen intern kwaliteitssysteem hanteert. Bij de doorlichting gebruikt de inspectie een referentiekader (het CIPO-model) waarin de interne kwaliteitszorg een plaats heeft. De inspectie formuleert dus een kwaliteitsoordeel over de instelling, rekening houdend met dit eigen kwaliteitssysteem. Waneer instellingen secundair onderwijs en centra voor volwassenenonderwijs reeds een dergelijke instellingsdoorlichting hebben doorgemaakt vooraleer de opleidingen HBO gevisiteerd worden, dan zal deze interne kwaliteitszorg niet meer nagegaan worden tijdens de visitatie van de HBO-opleiding.

Het eigen kwaliteitszorgsysteem van de instelling zal eveneens gegevens genereren die van toepassing zijn op de opleidingen HBO. In de vorm van een zelfevaluatierapport zullen deze gegevens ingebracht kunnen worden die betrekking hebben op de HBO-opleiding. Het zelfevaluatierapport van een opleiding zal het uitgangspunt vormen voor de doorlichting door een visitatiecommissie in het kader van externe kwaliteitszorg. Het bevat een reflectie op eigen sterktes en zwaktes met betrekking tot de opleiding.

Het proces van interne kwaliteitzorg speelt zich af in de onderwijsinstelling. In het secundair onderwijs en het volwassenenonderwijs worden instellingen ondersteund door de pedagogische begeleidingsdiensten. De pedagogische begeleidingsdiensten zullen eveneens voor het ondersteunen van instellingen in het opmaken van het zelfevaluatierapport een belangrijke rol blijven spelen. Ook in hogescholen wordt vanuit het instellingsbestuur ondersteuning geboden aan afdelingen voor het uitwerken van de kwaliteitszorg en het voorbereiden van de zelfevaluatie.

5.2.2 Externe kwaliteitszorg

PROCES

Het proces van externe kwaliteitszorg voor de evaluatie van opleidingen HBO start met de verzameling van gegevens en een reflectie op de eigen sterktes en zwaktes

27 De NVAO brengt momenteel ook advies uit aan de Nederlandse Regering over opleidingsvoorstellen van de Associate Degrees.

Page 37: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 37

aangeleverd door de onderwijsinstelling in een zelfevaluatierapport. Hierop volgt een kwaliteitscontrole door een visitatiecommissie met een bezoek aan de opleiding, gesprekken en consultatie van documenten. De visitatiecommissie bespreekt alle belangrijke gegevens voor de opmaak van het eindrapport. In het eindrapport wordt een eindoordeel gegeven.

Binnen het HBO wordt eenzelfde opleiding (of een cluster van opleidingen) in éénzelfde ronde in alle aanbiedende instellingen door dezelfde visitatiecommissie doorgelicht. De keuze voor het cohortegewijs evalueren van opleidingen komt voort uit het feit dat het voor de eenheid en homogeniteit van het hoger beroepsonderwijs belangrijk is om na te gaan of een HBO-opleiding, ongeacht de instelling waarin deze wordt aangeboden, aan de kwaliteitsstandaarden voldoet. Bovendien is het van belang om op een efficiëntie manier gebruik te maken van de (externe) expertise in een visitatiecommissie. Men kan immers niet op permanente basis beschikbaar zijn voor het uitvoeren van visitaties. Opleidingen zullen wel geclusterd worden naargelang de haalbaarheid. Dit betekent dat over het algemeen ernaar zal gestreefd worden om opleidingen in eenzelfde studiegebied in eenzelfde cohorte te evalueren. Enkel bepaalde opleidingen die door erg veel instellingen worden aangeboden, zoals bijvoorbeeld de opleiding verpleegkunde of de opleiding boekhouden, worden niet opgenomen in deze clustering en zullen door een aparte commissie worden geëvalueerd.

VISITATIECOMMISSIES

De inspectie is verantwoordelijk voor het samenstellen van de visitatiecommissies belast met de HBO-opleidingen in secundaire scholen en centra voor volwassenenonderwijs. De VLHORA doet hetzelfde voor de HBO-opleidingen in hogescholen. Voorstellen voor samenstelling van de visitatiecommissies worden telkens voorgelegd aan de Commissie HBO. Indien een opleiding zowel in een centrum voor volwassenenonderwijs als in een hogeschool aangeboden wordt (cfr. nieuwe opleidingen van niveau 5) dan zijn inspectie en VLHORA gezamenlijk verantwoordelijk voor het indienen van een voorstel voor samenstelling van de visitatiecommissie. In een visitatiecommissie voor een HBO-opleiding moet minimaal volgende expertise aanwezig zijn: pedagogische expertise, expertise uit het afnemende beroepenveld en expertise rond kwaliteitszorg. Ook een cursist maakt deel uit van de visitatiecommissie. Uiteraard blijft de inspectie voor secundaire scholen en CVO’s ook nog een belangrijke rol spelen: de inspectie zal zich via school- en centrumdoorlichtingen blijven uitspreken over de kwaliteit van de instelling als geheel. Aspecten die in het kader van dergelijke schooldoorlichting of centrumdoorlichting aan bod komen, zullen niet opnieuw bevraagd worden in de visitatie van de HBO-opleidingen.

ACCREDITATIE

Om de transparantie en de gelijkwaardigheid van de verschillende kwalificaties te vergroten, is het nodig de visitatiemechanismen aan te vullen met de uitbouw van een geschikt accreditatiemechanisme. Een accreditatieorgaan geeft een keurmerk aan een opleiding; dat wil zeggen een formele erkenning van de basiskwaliteit van de betreffende opleiding door een onafhankelijke en deskundige autoriteit. Dit keurmerk garandeert dat de cursisten er op kunnen vertrouwen dat een

Page 38: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 38

geaccrediteerde opleiding hen daadwerkelijk toerust met de kennis, inzichten, vaardigheden en kwalificaties die aan een certificaat HBO of een diploma van gegradueerde verbonden zijn. Ook voor werkgevers is dat keurmerk een waarborg dat de betreffende opleiding de kwaliteitsstandaarden behaalt en dat de afgestudeerden van die opleiding de competenties hebben verworven die vastgelegd werden in de beroepskwalificatie. Accreditatie moet leiden tot betrouwbare en gezaghebbende kwaliteitsoordelen door een extern en onafhankelijk orgaan.

Accreditatie voorziet in een toets door een onafhankelijk orgaan, zoals in steeds meer landen gebruikelijk is. Dit orgaan zal een eindoordeel over de basiskwaliteit van een opleiding moeten uitspreken. De inspectie, de stuurgroep en de VLHORA coördineren de externe visitaties. Deze coördinatie slaat in ieder geval op de ontwikkeling en de vaststelling van een protocol van kwaliteitszorg, dat door de visitatiecommissies zal moeten gehanteerd worden. Het eindoordeel ligt evenwel bij het accreditatieorgaan en wordt onafhankelijk genomen van zowel de instellingen als van de overheid. Dit betekent dat een grote verantwoordelijkheid inzake de kwaliteit van afzonderlijke opleidingen in handen ligt van dit onafhankelijke orgaan. De Vlaamse overheid blijft evenwel een belangrijke verantwoordelijkheid behouden voor de kwaliteit van het gehele onderwijs, onder meer via school- of centrumdoorlichtingen.

In zekere zin kan men accreditatie dan beschouwen als een vorm van meta-evaluatie. Het accreditatieorgaan verifieert de visitatieresultaten en het accreditatiebesluit stoelt op de in het visitatierapport gegeven beoordelingen per kwaliteitsrubriek. Het accreditatieorgaan herneemt de visitaties niet maar neemt een uiteindelijk kwaliteitsoordeel over de gehele opleiding. Het kwaliteitsoordeel is positief of negatief.

Accreditatie leidt tot meer transparantie, omdat accreditatie het visitatieproces afrondt met een expliciet totaaloordeel. Dit markeert een duidelijk onderscheid tussen opleidingen die wel en die niet aan de kwalitatieve maatstaven voldoen. Bovendien waarborgt het accreditatieproces een heldere onderbouwing van het totaaloordeel op basis van de vooraf gestelde kwaliteitseisen.

Het eindoordeel spreekt zich niet uit over gradaties in kwaliteit. Dit gebeurt wél door de visitatiecommissie die in haar rapport een score geeft per kwaliteitsrubriek.

Ten opzichte van de huidige situatie biedt accreditatie een meerwaarde vanwege een grotere eenduidigheid in het kwaliteitsoordeel en een onafhankelijkere positionering ervan.

Het accreditatiekader dat gehanteerd wordt door het accreditatieorgaan is uiteraard afgestemd op de standaarden van de visitatiecommissie en de criteria die gebruikt worden bij de Toets Nieuwe HBO-Opleiding. Het wordt dus een specifiek accreditatiekader voor HBO4 en HBO5 in Vlaanderen. De accreditatie is een ja/nee uitspraak. De accreditatie is gebaseerd op het evaluatierapport van de visitatiecommissie en wordt aangevraagd door de instelling zelf die de opleiding aanbiedt. De instellingen moet dus geen nieuwe bijkomende documenten voorleggen aan het accreditatieorgaan. Dit zorgt ervoor dat de bijkomend last voor accreditatieaanvragen beperkt blijft.

Page 39: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 39

Er zal gekeken worden hoe de kost van de accreditatie voor alle opleidingen van het HBO voor de instellingen kan beperkt worden.

Na een initiële visitatie in het kader van de externe kwaliteitszorg worden opleidingen die hun accreditatie verwerven, slechts om de zes jaar opnieuw beoordeeld en geaccrediteerd. Opleidingen die geen accreditatie krijgen, hebben de tijd om bij het accreditatieorgaan een herstelplan in te dienen waarin aangetoond wordt op welke manier de tekortkomingen weggewerkt zullen worden. Na goedkeuring van dit herstelplan, krijgt de instelling voor een bepaalde periode (bijvoorbeeld twee jaar) een tijdelijke accreditatie. Na afloop van de termijn volgt opnieuw een beperkte beoordeling. Indien onvoldoende verbetering gerealiseerd werd, verliest de instelling haar onderwijsbevoegdheid voor de opleiding. Indien wel voldoende verbetering werd vastgesteld wordt de tijdelijke accreditatie vervangen door een accreditatie van zes jaar.

RAPPORTERING

Na een evaluatieronde van een HBO-opleiding maakt de visitatiecommissie een gezamenlijk eindrapport dat publiek wordt gemaakt. Ook de accreditatiebesluiten en –rapporten worden publiek gemaakt.

Twee jaar na het in werking treden van het decreet HBO en vervolgens minstens om de vier jaar zal een rapport opgesteld worden voor opleidingen in het HBO, analoog aan de Onderwijsspiegel van de inspectie, waarin een aantal algemene bevindingen en trends worden weergegeven over het HBO. Het rapport zal opgemaakt worden door de inspectie en de VLHORA. Het rapport wordt bezorgd aan de Vlaamse Regering.

5.2.3 Samenwerking en kwaliteitszorg

Bij nagenoeg elk samenwerkingsverband zal er steeds een coördinerende instelling zijn, die het einddiploma uitreikt. Enkel in geval van een gezamenlijke diplomering kunnen er meerdere hoofdinstellingen zijn. Een coördinerende instelling is steeds eindverantwoordelijke voor de opleiding en dus ook voor het verantwoorden van de kwaliteit van de opleiding. Bij een organisatorische samenwerking tussen verschillende instellingen, dient er steeds een samenwerkingsovereenkomst tussen de participerende instellingen te zijn. In deze overeenkomst moet aangegeven worden op welke manier gezamenlijk de kwaliteitszorg van de opleiding bewaakt zal worden. De instellingen vragen gezamenlijk de accreditatie aan voor deze opleiding.

Indien dit in de overeenkomst opgenomen wordt, kunnen de eigen kwaliteitszorgsystemen van bv. Syntra-Vlaanderen en VDAB aangewend worden om binnen de HBO-opleiding de kwaliteitszorg van het gedeelte van het uitgetekende leertraject dat door VDAB, respectievelijk Syntra wordt verzorgd, aan te tonen.

Page 40: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 40

5.3 Beoordelingskaders

De criteria die gehanteerd worden in programmatie, kwaliteitszorg en accreditatie worden uiteraard op elkaar afgestemd. Onderstaande tabel maakt dit duidelijk.

Tabel - De beoordelingskaders voor programmatie (capaciteitstoets en Toets Nieuwe HBO-Opleiding), visitatie en accreditatie

Capaciteitstoets Toets Nieuwe HBO-Opleiding

Visitatie Accreditatie

1° regionale nood aan opleiding in betrokken instelling:

2° maatschappelijke relevantie van bereikte competenties van afgestudeerden en voldoende rendement van opleiding: te verwachten vraag naar afgestudeerden in de betreffende opleiding van de betrokken instelling;

3° verwachte instroom in opleiding

4° bestaande aanbod van opleidingen en in voorkomend geval de andere aanvragen van verwante nieuwe opleidingen;

3° beschikbaarheid van infrastructuur;

4° beschikbaarheid van plaatsen voor werkplekleren;

5° beschikbaarheid van middelen om het volledige opleidingstraject te kunnen aanbieden;

6° beschikbare expertise in de instelling.

7° betrokkenheid van het bedrijfsleven, andere onderwijsniveaus en, indien van toepassing, de publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen

Generieke kwaliteitswaarborgen:

- onderwijsinhoud: beroepskwalificatie, samenhang programma, studieomvang, relatie tussen doelstellingen en inhoud, werkplekleren

- onderwijsproces: voor- en natrajecten, studiebegeleiding, toetsing, flexibele organisatie

- studiebewijzen

= accreditatiekader

1°Generieke kwaliteitswaarborgen

- onderwijsinhoud: beroepskwalificatie, samenhang programma, studieomvang, relatie tussen doelstellingen en inhoud, werkplekleren

- onderwijsproces: voor- en natrajecten, studiebegeleiding, toetsing, flexibele organisatie

- studiebewijzen

2°Maatschappelijke relevantie van bereikte competenties en rendement van opleiding

1°Generieke kwaliteitswaarborgen

- onderwijsinhoud: beroepskwalificatie, samenhang programma, studieomvang, relatie tussen doelstellingen en inhoud, werkplekleren

- onderwijsproces: voor- en natrajecten, studiebegeleiding, toetsing, flexibele organisatie

- studiebewijzen

2°Maatschappelijke relevantie van bereikte competenties en rendement van opleiding

Page 41: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 41

Aspecten die in het kader van een schooldoorlichting of centrumdoorlichting door de inspectie aan bod komen, zoals het interne kwaliteitszorgsysteem, zullen niet opnieuw bevraagd worden in het kader van programmatie, visitatie en accreditatie van de HBO-opleidingen.

6 Organisatie van het hoger beroepsonderwijs

6.1 Onderwijsbevoegdheid

Momenteel worden postsecundaire opleidingen onder het bachelorniveau in het secundair onderwijs en in het volwassenenonderwijs georganiseerd. Het gaat hier over de 7e specialisatiejaren TSO en KSO, de 4e graad BSO en de HBO-opleidingen van het volwassenenonderwijs. Deze opleidingen blijven bestaan en zullen in het HBO worden opgenomen als ze aan een aantal basisvoorwaarden voldoen (zie 5.1.3). Indien ze niet aan deze voorwaarden voldoen, worden ze afgebouwd: hiervoor zal een termijn voorzien worden28. Daarnaast zullen ook hogescholen onderwijsbevoegdheid krijgen om nieuwe opleidingen in het HBO in te richten.

Voor de bestaande opleidingen uit het secundair en het volwassenenonderwijs (7de jaren TSO/KSO, 4e graad BSO en HOSP) geldt dat als zij worden geprogrammeerd als HBO-opleidingen, ze in principe verder worden ingericht in de instellingen met het huidige aanbod, tenzij als voor opleidingen in instellingen van het secundair onderwijs blijkt dat deze opleidingen leiden tot een kwalificatie van niveau 5. Een uitzondering hierop vormt de opleiding van de 4e graad Verpleegkunde. Indien deze opleiding leidt tot een kwalificatie van niveau 5 wordt deze opleiding toch nog aangeboden in het secundair onderwijs.

Indien een instelling een bestaande opleiding wil inrichten die ze voorheen nog niet inrichtte, dan kan dit enkel indien die opleiding al in het betreffende onderwijsniveau wordt ingericht (vb. De opleiding Gids-reisleider kan enkel door CVO’s ingericht worden. Hogescholen of instellingen van het secundair onderwijs mogen deze opleiding niet inrichten, tenzij in samenwerking met een CVO). Opleidingen uit het volwassenenonderwijs die nu van een lineaire structuur omvormen naar een definitief modulaire structuur, blijven beschouwd worden als bestaande opleidingen.

Voor nieuwe HBO-opleidingen hanteren we de algemene regel dat HBO4 -opleidingen georganiseerd zullen kunnen worden door instellingen van het secundair onderwijs en centra voor volwassenenonderwijs. HBO4 -opleidingen hebben immers hun verankering in het secundair onderwijs. HBO5 -opleidingen zullen enkel ingericht kunnen worden door centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen omdat deze opleidingen behoren tot de Short Cycle. Hogescholen kunnen enkel opleidingen inrichten die een aansluiting hebben in een bacheloropleiding van ten minste één

28 Op termijn zullen er naast het HBO geen 7e jaren TSO/KSO of 4e graden BSO meer kunnen bestaan.

Page 42: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 42

hogeschool. Er dient dan ook steeds een verkort traject in de bacheloropleiding worden uitgetekend.

Syntra en VDAB zullen in opleidingen HBO onderdelen van een opleiding kunnen verzorgen. Syntra en VDAB kunnen voor deze onderdelen hun eigen bewijzen uitreiken, waarvoor een equivalentie voorzien wordt met de (deel)studiebewijzen die in onderwijs uitgereikt worden (deelcertificaten of credits). De equivalentie wordt vastgelegd in de samenwerkingsovereenkomst tussen de betrokken instellingen.

6.2 Studiegebieden

Een opleiding behoort steeds tot een bepaald studiegebied. In het nieuwe decreet op het volwassenenonderwijs worden voor het HBO de studiegebieden van het hoger onderwijs uit het decreet van 4 april 2003 overgenomen.29 Voor alle opleidingen HBO in het volwassenenonderwijs zullen deze studiegebieden blijven gelden. Opleidingen HBO in secundaire scholen zullen de studiegebieden van het secundair onderwijs overnemen. HBO-opleidingen in hogescholen worden ingepast in de studiegebieden die gelden in het hoger onderwijs.

6.3 Toelatingsvoorwaarden

Gemeenschappelijke toelatingsvoorwaarden voor heel het HBO zijn een belangrijk harmoniserend element. We gaan daarbij uit van de toelatingsvoorwaarden voor HBO zoals ze uitgewerkt zijn in het decreet volwassenenonderwijs. Daarnaast stellen we dat HBO-opleidingen inhoudelijk qua niveau volgen op het secundair onderwijs: ze veronderstellen een bereikt niveau van algemene vorming dat gevalideerd wordt door het diploma secundair onderwijs. Dit is dan ook meteen de reden waarom de 7e jaren BSO geen deel zullen uitmaken van het HBO. Deze opleidingen dienen om een diploma secundair onderwijs te verwerven.

De toelatingsvoorwaarden uit het decreet volwassenenonderwijs toepassen op heel het HBO, opent de mogelijkheid dat leerlingen met enkel een getuigschrift van de 3e graad BSO instromen in het HBO. Dat leerlingen meteen na het 6e jaar BSO deze stap zouden zetten (in concreto naar een 7e jaar TSO), vinden we echter niet wenselijk. Het volgen van een 7e BSO zal de opstap naar het HBO4 vergemakkelijken. Uiteraard is het dus aangewezen dat leerlingen BSO eerst hun diploma secundair onderwijs behalen in het 7e jaar BSO, vooraleer ze doorstromen naar het HBO. Dat zullen we ook blijven onderstrepen, omdat het niveau van het HBO die voorbereiding veronderstelt. In HBO vertrekken mét een diploma secundair onderwijs moet de regel zijn. Daarnaast moet er echter ook ruimte zijn voor de uitzondering.

HBO moet immers ook een belangrijke tweedekansfunctie kunnen vervullen voor mensen zonder diploma secundair onderwijs. We zullen daarom de toelatingsvoorwaarden voor het HBO zoals ze uitgewerkt zijn in het decreet volwassenenonderwijs, vooropstellen voor alle HBO-opleidingen. 29 Decreet van 16 juni 2007 betreffende het volwasenenonderwijs (B.S. 27-04-2007)

Page 43: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 43

Het is dus zeker niet de bedoeling van het HBO om het diploma secundair onderwijs te devalueren. Daarom zullen die lerenden met enkel een getuigschrift BSO van bij de start uitdrukkelijk gewezen worden op de mogelijkheden waarover zij beschikken om alsnog een diploma secundair onderwijs te behalen in combinatie met het HBO en om hen hiertoe ook te stimuleren. Indien een leerling zonder diploma secundair onderwijs start in het HBO, zal voor deze leerling steeds een leertraject uitgewerkt worden om alsnog het diploma secundair onderwijs te behalen. Hij is evenwel niet verplicht dit te behalen: het komt bovenop zijn HBO-traject en zal dus een sterke motivatie veronderstellen.

Rechtstreekse toegang in het HBO wordt verleend aan cursisten die beschikken over tenminste één van de volgende studiebewijzen:

• een getuigschrift van het tweede jaar van de derde graad BSO;

• een diploma van het secundair onderwijs;

• een certificaat van een opleiding van het secundair onderwijs voor sociale promotie van minimum 900 lestijden;

• een certificaat van een opleiding van het secundair volwassenenonderwijs van minimum 900 lestijden;

• een diploma van het hoger beroepsonderwijs;

• een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie

• een diploma van bachelor of master;

• een diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan

Cursisten die niet in het bezit zijn van het diploma secundair onderwijs of het getuigschrift van de derde graad BSO krijgen eveneens toegang tot het HBO als zij slagen in een proef die wordt georganiseerd door de inrichters van de HBO-opleiding die de cursist wil volgen.

De proef zal enerzijds peilen naar de motivatie van de kandidaat-cursisten, anderzijds nagaan of zij over voldoende algemene vorming beschikken om een opleiding HBO met succes te kunnen volgen en afronden.

Omdat werkenden en werkzoekenden belangrijke doelgroepen zijn voor het HBO, zal maximaal rekening worden gehouden met verworven competenties bij het bepalen van verkorte trajecten. We willen de laagdrempeligheid van deze procedures garanderen door ervoor te zorgen dat ze voor iedereen betaalbaar zijn.

6.4 Studiebekrachtiging

Cursisten moeten zekerheid hebben over waar ze met hun opleiding terecht kunnen. Enerzijds is het dus van belang dat het diploma of certificaat wordt erkend op de arbeidsmarkt. Anderzijds moet het diploma korte trajecten mogelijk maken in vervolgopleidingen in het hoger onderwijs.

Page 44: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 44

6.4.1 Certificering van het HBO

In het nieuwe decreet op het volwassenenonderwijs wordt de term van gegradueerde gebruikt voor de graad die overeenkomt met een succesvolle afronding van een HBO-opleiding die meer dan 900 lestijden heeft. Het diploma van gegradueerde zal in de toekomst algemeen worden gehanteerd als de diplomabenaming voor HBO5-opleidingen. HBO4 -opleidingen worden bekrachtigd met een certificaat HBO. Beide studiebewijzen geven toegang tot vervolgopleidingen van het hoger onderwijs.

Wanneer de cursist met succes een samenhangend geheel van competenties heeft verworven in een HBO-opleiding van het volwassenenonderwijs of in een modulaire opleiding van het secundair onderwijs (met name Verpleegkunde), zal hij/zij hiervoor een deelcertificaat ontvangen. De cumulatie van de deelcertificaten van één opleiding leidt eveneens tot een diploma of certificaat van die opleiding. Het bewijs van deelcertificaten zal in eerste instantie voorbehouden worden aan deze opleidingsverstrekkers. Hogescholen zullen per opleidingsonderdeel een creditbewijs uitreiken. Instellingen voor secundair onderwijs zullen voorlopig een attest van verworven competenties kunnen uitreiken bij afgeronde gehelen, minstens één per 30 studiepunten.

Gezamenlijke diplomering of certificering vanuit verschillende onderwijsinstellingen zal mogelijk gemaakt worden in het HBO. Hiervoor zullen juridische mogelijkheden gecreëerd worden. In het hoger onderwijs is het nu reeds mogelijk dat hogescholen gezamenlijk diplomeren. We hebben de intentie dit systeem zodanig uit te breiden dat op termijn hogescholen en CVO’s gezamenlijk diploma’s kunnen uitreiken. Ook CVO’s en secundaire scholen zullen gezamenlijk een certificaat kunnen uitreiken.

6.4.2 Behalen van een diploma secundair onderwijs

Vandaag leiden een aantal beroepsopleidingen in het secundair volwassenenonderwijs in combinatie met een opleiding aanvullende algemene vorming tot een diploma secundair onderwijs. Het is de bedoeling om ook in het HBO de mogelijkheid te creëren om een diploma secundair onderwijs te verwerven. Dit betekent dat deze opleidingen gecombineerd met een opleiding aanvullende algemene vorming van het secundair volwassenenonderwijs leiden tot een diploma secundair onderwijs. Deze opleiding aanvullende algemene vorming zal op een flexibele wijze georganiseerd worden zodat cursisten hier terecht kunnen voor een individueel traject. Indien een kandidaat cursist zonder diploma secundair onderwijs zich aanbiedt voor een HBO-opleiding in een instelling voor secundair onderwijs, moet de aanvullende vorming toch gevolgd worden in een CVO. Het gaat hier immers om een tweedekansfunctie in het verwerven van het diploma secundair onderwijs. Leerlingen in het secundair onderwijs moeten blijven aangemoedigd worden om allereerst in tijdens de studies in het secundair onderwijs het diploma te behalen.

Opleidingen van de 4e graad BSO zullen blijvend het diploma secundair onderwijs kunnen uitreiken tot op het moment dat ze een programmatieaanvraag bij de Commissie HBO indienen binnen de twee jaar nadat de beroepskwalificatie erkend werd door de Vlaamse Regering. Vanaf dan dient ook in deze opleidingen het diploma secundair onderwijs verworven te worden met een aangepast traject in de

Page 45: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 45

opleiding Aanvullende algemene vorming van het volwassenenonderwijs. De laagdrempeligheid van dit traject is in deze opleidingen van groot belang aangezien in deze opleiding het merendeel van de cursisten nog geen diploma secundair onderwijs heeft bij de aanvang van de opleiding. Het CVO waarmee een samenwerkingsovereenkomst in dit verband wordt afgesloten zal bijvoorbeeld best ter plekke de modules komen geven, eerder dan dat cursisten gedwongen worden zicht te verplaatsen. Deze modaliteiten moeten onderling afgesproken worden.

Het behalen van het diploma secundair onderwijs kan dus nooit de eindfinaliteit van een opleiding HBO zijn. Niemand zal verplicht worden om het diploma secundair onderwijs te verwerven tijdens de opleiding HBO. Cursisten die deze stap zetten, doen dit op basis van een individueel traject. Het luik aanvullende algemene vorming wordt m.a.w. niet geïntegreerd in de HBO-opleiding. De opleiding aanvullende algemene vorming voorziet in een goede leertrajectbegeleiding indien een cursist zich uit het HBO aanbiedt voor het behalen van het diploma secundair onderwijs en zorgt voor een aangepast traject voor de cursist.

6.4.3 Aansluiting met professionele bachelors

We zullen decretaal vastleggen dat een graduaatdiploma of een certificaat van het HBO steeds toegang geeft tot het hoger onderwijs.

De mate waarin het graduaatsdiploma leidt tot een verkort traject in een vervolgopleiding in het hoger onderwijs zal afhangen van de mate waarin de kwalificatie waartoe de HBO5 -opleiding leidt, inhoudelijk aansluit bij de kwalificatie die met een professionele bacheloropleiding wordt nagestreefd. De hogescholen nemen de nodige maatregelen om de doorstroming vanuit het HBO5 naar de professionele bachelors te faciliteren. Hiertoe ontwerpen zij aangepaste studietrajecten in functie van de vooropleiding HBO5 of voorzien zij in specifieke voorbereidingsprogramma's. Voor elke opleiding die de hogeschool zelf in het kader van het HBO5 aanbiedt wordt ten minste de doorstroom naar één professionele bacheloropleiding gefaciliteerd. Indien een HBO5 -opleiding georganiseerd wordt in een centrum voor volwassenenonderwijs en inhoudelijk aansluit bij een bacheloropleiding, is het de taak van de instelling die een nieuwe opleiding wil inrichten om daarover met minstens één bacheloropleiding overleg te organiseren. Men kan hierbij de methodiek gebruiken die werd ontwikkeld binnen het EVK-HOSP project van de VLOR waar CVO’s en hogescholen samenwerken om verkorte trajecten uit te tekenen. Een dergelijk verkort traject in de bacheloropleiding moet minimum 60 studiepunten bedragen. Een verkort traject vanuit een HBO4-opleiding is niet mogelijk naar een bacheloropleiding. Wel kunnen vrijstellingen verleend worden op individuele basis.

6.5 Personeel

De kwaliteit van een HBO-opleiding staat of valt met de kwaliteit van de leerkrachten en docenten die de opleiding vorm geven. Zij dienen uiteraard voldoende pedagogisch bekwaam te zijn, maar belangrijk is dat zij ook voldoende de praktijk van de arbeidsmarkt kennen en kunnen vertalen naar de cursisten.

Page 46: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 46

De inrichtende instelling van het HBO behoort telkens tot één onderwijsniveau (secundair onderwijs, volwassenenonderwijs of hoger onderwijs). De wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen die gelden voor het personeel van het onderwijsniveau van de instelling waaraan de personeelsleden verbonden zijn, zullen binnen het HBO behouden blijven. Als er wordt samengewerkt met VDAB of Syntra zullen ook onverkort de personeelsreglementen van deze organisaties gelden. Indien er toch wijzigingen noodzakelijk blijken, zullen deze uiteraard overlegd worden met de vertegenwoordigers van de inrichtende machten en de vakorganisaties in de daarvoor bevoegde onderhandelingscomités.

6.5.1 Bestaande opleidingen

Aangezien deze opleidingen worden ingericht in bestaande instellingen in respectievelijk het secundair onderwijs en het volwassenenonderwijs zal de aldaar geldende reglementering voor personeel ook van toepassing zijn op het personeel van het HBO.

6.5.2 Nieuwe opleidingen

De personeelsstatuten blijven ook voor nieuwe opleidingen ongewijzigd. In het programmatiedossier dient duidelijk te worden aangegeven met welke personeelsformatie de opleiding zal worden gerealiseerd: heeft men de geschikte lesgevers en begeleiders beschikbaar?

Zeker wanneer er organisatorisch verregaand wordt samengewerkt dient de evenwichtigheid van deze formatie te worden aangetoond, ook wat betreft de statuten waarin deze mensen worden tewerkgesteld. Deze elementen zullen in het kader van kwaliteitszorg worden opgevolgd.

6.5.3 Uitwisseling

Indien men ervoor kiest leerkrachten of docenten uit te wisselen tussen onderwijsniveaus, wordt voor leerkrachten uit het secundair onderwijs gedacht aan het werken met het systeem van de Tijdelijke Andere Opdracht (TAO). Een vast benoemd personeelslid uit het secundair onderwijs wordt dan tijdelijk belast met een opdracht of met opdrachten in een ander onderwijsniveau waarvoor het niet vast benoemd is maar waarvoor men wel anciënniteit opbouwt. Hetzelfde stelsel van TAO is ook van toepassing op vastbenoemde personeelsleden van het volwassenenonderwijs.

Voor het inzetten van docenten hoger onderwijs in opleidingen die ingericht worden door andere onderwijsniveaus geldt dat een overeenkomst tussen de betrokken hogeschool en de inrichtende instelling wordt gesloten om de opdracht te duiden. Het betrokken personeel blijft dus ook hier juridisch en administratief behoren tot de eigen instelling.

Page 47: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 47

6.5.4 Inschakelen van externen

Indien men gebruik wil maken van gastlectoren van buiten het onderwijsveld, zoals lectoren uit het bedrijfsleven of publieke opleidingsverstrekkers, zullen we het systeem van DBSO en het volwassenenonderwijs van voordrachthouders overnemen. Deze voordrachthouders worden betaald via een techniek van omzetting van lesuren naar geld. Om dit principe mee te nemen in het HBO is een decretale basis vereist.

In het hoger onderwijs is het inschakelen van externen reeds decretaal voorzien.

6.6 Financiering

HBO-opleidingen zullen gefinancierd worden volgens de regels van het onderwijsniveau van de instelling die de opleiding inricht. De opleidingen van de 4e graad BSO en de 7e jaren TSO en KSO werden opgenomen in het nieuwe financieringsdecreet. HBO5-opleidingen in hogescholen zullen op dezelfde wijze gefinancierd worden als de bacheloropleidingen. Of en hoe het leerkrediet in deze opleidingen kan worden toegepast, is voorwerp van verder onderzoek.

6.7 Inschrijvingsgelden

Net zoals het inrichten van HBO-opleidingen zal gefinancierd worden volgens de regels van het onderwijsniveau van de instelling die de opleiding inricht, zullen ook de inschrijvingsgelden geregeld worden op basis van het onderwijsniveau waarin het HBO is georganiseerd.

Voor HBO-opleidingen die in instellingen voor het secundair onderwijs worden ingericht (7e jaren TSO en 4e graad BSO), wordt dus geen inschrijvingsgeld gevraagd. Voor HBO-opleidingen in het volwassenenonderwijs schrijft men in per module en wordt 1 euro per lestijd gevraagd met een plafond van 400 euro op jaarbasis. In het hoger onderwijs geldt voor het academiejaar 2006-2007 een forfaitair bedrag van 55 euro met daarnaast 7.5 euro per credit. Voor een voltijds jaar studeren wordt in het hoger onderwijs 533 euro gevraagd.

6.8 Studiefinanciering in het hoger beroepsonderwijs

Het systeem van schooltoelagen zal gelden in het secundair onderwijs voor cursisten die hierop recht hebben. In het recent goedgekeurde decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap worden alle voorwaarden om in aanmerking te komen voor een financiële tussenkomst, namelijk de nationaliteitsvoorwaarde en financiële voorwaarden, gelijk gesteld voor het basisonderwijs, het secundair onderwijs en het hoger onderwijs.30 Dat betekent dat de inkomensgrens om recht te hebben op financiering voor alle niveaus gelijk is. Voor de 7e jaren TSO en de 4e graad BSO betekent dit dat de inkomensgrens werd 30 Dit geldt voor het basisonderwijs, het secundair onderwijs en het hoger onderwijs, niet voor het volwassenenonderwijs.

Page 48: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 48

opgetrokken en dat in de toekomst dus meer studenten recht zullen hebben op een schooltoelage. De hoogte van de uitgereikte premie verschilt per onderwijsniveau en per studiegebied:

- Voor de 4e graad zal de minimumschooltoelage voor externe en interne leerlingen 584 euro bedragen. Voor de 4e graad geldt geen maximumleeftijd waarop men recht heeft op de schooltoelage.31 32

- Voor leerlingen van het 7e jaar TSO zal de schooltoelage minimum 84 euro bedragen en maximum 372 euro voor externe leerlingen . Voor de 7e graad ligt de leeftijdsgrens op 22 jaar. 33. Deze leeftijdsgrens zal verlaten worden zodat ook oudere cursisten in aanmerking kunnen komen voor een schooltoelage, analoog aan de 4e graad.

In het hoger onderwijs geldt naast het systeem van studiefinanciering, een systeem van verminderd inschrijvingsgeld, op basis van inkomenscategorieën. Een vermindering van inschrijvingsgeld op basis van inkomenscategorieën zal ook gelden voor HBO-opleidingen in het hoger onderwijs.

In het volwassenenonderwijs is vrijstelling of reductie van het inschrijvingsgeld momenteel het enige sociale correctiemechanisme: daar worden bepaalde ruimere sociale categorieën geheel of gedeeltelijk vrijgesteld van inschrijvingsgeld.34

We erkennen de noodzaak om op termijn studiefinanciering volwaardig in te bouwen in het hoger beroepsonderwijs en zetten de nodige stappen om de invoering van studiefinanciering in het HBO inhoudelijk en operationeel voor te bereiden. Het HBO kan immers pas ten volle zijn maatschappelijke opdracht opnemen wanneer ook cursisten in het HBO zowel in hogescholen als in centra voor volwassenenonderwijs een studiefinanciering kunnen krijgen. In de context van de meerjarenbegroting van de huidige Vlaamse Regering is dit budgettair niet mogelijk. Dit moet als één van de prioritaire punten opgenomen worden wanneer zich nieuwe budgettaire mogelijkheden aftekenen. Er zijn ook een aanzienlijk aantal operationele voorwaarden die moeten vervuld worden, o.m. alle opleidingen moeten uitgedrukt zijn in studiepunten, er moet een ICT-applicatie ontwikkeld worden, CVO’s moeten

31 Simulaties wijzen uit dat dan 932 leerlingen van de 1.240 aanvragers van de 4e graad in aanmerking zullen komen voor een schooltoelage. Er mee rekening houdend dat er dankzij de gunstigere financiële voorwaarden ook meer leerlingen een aanvraag zullen indienen, gaan we er van uit dat 25% van de leerlingen in de vierde graad in aanmerking zullen bekomen. We ramen het aantal voor volgend schooljaar bijgevolg op 1.104 32 Er is eveneens een sectoraal akkoord voor de opleiding verpleegkunde. Dit betekent dat personen die tewerkgesteld zijn in de zorgsector doch als niet-verpleegkundige, na selectie, een opleiding verpleegkunde kunnen starten met dienstvrijstelling maar met behoud van loon (dit geldt voor verpleegopleidingen in het secundair onderwijs én in het hoger onderwijs). Verpleegkunde wordt bovendien erkend als een knelpuntberoep. Dit heeft tot gevolg dat werklozen onder bepaalde voorwaarden een opleiding kunnen volgen met behoud van uitkering. 33 Ook hier wordt het aantal leerlingen 7e TSO die in aanmerking komt voor een schooltoelage geschat op 25% 34 Voor een overzicht verwijzen we naar artikel 109 in het nieuwe decreet betreffende het volwassenenonderwijs van 16 juni 2007.

Page 49: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 49

over een elektronisch cursistvolgsysteem beschikken, … Dit is slechts haalbaar op een termijn van 3 à 4 jaar.

6.9 Rechtspositieregeling van de cursisten

De rechtspositie van de cursist in het HBO zal bepaald worden door de instelling waaraan deze cursist verbonden is. Een eigen decreet over de rechtspositieregeling van studenten in het hoger onderwijs werd in 2004 ingevoerd. In dit decreet wordt ondermeer een raad voor examenbetwisting opgericht. In het decreet op het volwassenenonderwijs worden beroepsmogelijkheden voor de cursisten voorzien in het evaluatiereglement. In het secundair onderwijs hebben leerlingen inspraak in de leerlingenraad en de klassenraad en kan de leerling een examenbetwisting inroepen, een georganiseerd bestuurlijk beroep aanteken of naar de Raad van State gaan.

7 Juridisch kader

Wettelijke bepalingen i.v.m. het HBO zullen waar nodig opgenomen worden in de regelgeving van het volwassenenonderwijs, het hoger onderwijs en het secundair onderwijs. Daarnaast zal het HBO in een apart decreet worden geregeld om overkoepelende aspecten zoals programmatie en kwaliteitszorg vast te leggen, zodat éénzelfde beleid ten opzichte van alle opleidingen die hieronder vallen kan gevoerd worden. Tenslotte moet gekeken worden hoe het HBO past in de federale wetgeving.

Bij het uitwerken van de regelgeving dient men rekening te houden met 3 cruciale omgevingsfactoren:

• de federale regelgeving inzake minimale voorwaarden voor de uitreiking van diploma’s;

• het geheel van bestaande Europese afspraken;

• het gelijkheidsbeginsel.

7.1.1 De federale regelgeving inzake minimale voorwaarden voor de uitreiking van diploma’s

Omwille van deze federale bevoegdheid, bepaald in artikel 127, §1, eerste lid, 2° van de Grondwet, is het onmogelijk in de volle uitoefening van de onderwijsbevoegdheid een nieuw onderwijsniveau te creëren en/of voor reeds bestaande onderwijsniveaus nieuwe voorwaarden vast te stellen.

De federale bevoegdheid dient volgens de grondwetgever zelf beperkt geïnterpreteerd te worden omdat met ‘minimale voorwaarden voor het uitreiken van diploma’s’ bedoeld wordt:

“De voorwaarden die werkelijk bepalend zijn voor de waarde en dus de gelijkwaardigheid van diploma’s: dit zijn enkel de grote indelingen van het onderwijs

Page 50: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 50

in niveaus, leidend tot de uitreiking van diploma’s en eindgetuigschriften, alsook de minimale globale duur die aan elk van deze niveaus moet worden besteed.”

Doordat de federale overheid geen apart onderwijsniveau voorziet tussen het secundair onderwijs en het hoger onderwijs, is het zonder een aanpassing van die wet niet mogelijk een volwaardig onderwijsniveau te maken van het hoger beroepsonderwijs. Dus moet het worden ingebed in het secundair onderwijs en/of het hoger onderwijs.

Op inhoudelijke gronden is het niet wenselijk om HBO-opleidingen uitsluitend in het secundair onderwijs te positioneren. Het gaat hier immers om opleidingen postsecundair beroepsonderwijs, waarin ook opleidingen uit de Europese ‘short cycle’, worden opgenomen. Short Cycle opleidingen worden door de Europese Hoger Onderwijsruimte mee opgenomen in de Bolognacyclus. Het is evenmin wenselijk om het HBO uitsluitend in het hoger onderwijs in te bedden. Men kan immers niet stellen dat opleidingen die leiden tot een kwalificatie van niveau 4 beantwoorden aan de vereisten waaraan de short cycle in Europa moet tegemoet komen. We kiezen er daarom voor om het HBO leidend tot een kwalificatie van niveau 4 en niveau 5 respectievelijk binnen het secundair en het hoger onderwijs de positioneren.

In het secundair onderwijs stelt zich uiteraard het probleem niet van de globale minimale duur, aangezien de duur door een HBO4-opleiding alleen maar verlengt in een postsecundair traject dat momenteel ook al bekend is in de vierde graden. Maar wat betreft de minimale globale duur in het hoger onderwijs is er een probleem. De federale wet van 7 juli 1970 bepaalt immers dat een opleiding van het korte type aan een hogeschool uit één cyclus van ten minste 2 jaar bestaat, en het lange type uit twee cycli van 2 jaar. De wijzigingen die het Bamadecreet hierin aanbracht zijn door het Arbitragehof aanvaard, maar zijn hier verder niet relevant omdat die wijzigingen de professionele en academische bachelor betreffen die we hier niet gaan regelen.

Het arrest van het Arbitragehof stelt de uitdrukking van de minimale globale duur in jaren in vraag: “De minimale globale duur wordt omschreven als de resultante van het aantal studiejaren, het aantal weken per jaar en het aantal uren per week. De duur kan worden uitgedrukt in een totaal aantal uren of kredietpunten en eventueel in een aantal minimumjaren.” We kunnen daarin een aanmoediging lezen om de minimale globale duur niet langer louter in studiejaren uit te drukken. Toch zal het voor HBO5 -opleidingen van 90 studiepunten een uitdaging zijn om deze opleidingen in te passen binnen de huidige federale wetgeving.

7.1.2 Europese afspraken

In de mate dat er over een onderwijsaangelegenheid bindende afspraken zijn binnen de Europese Unie, of binnen andere internationale verdragen, moeten we daarmee al rekening houden.

Van die afspraken kan zowel een verplichting tot regelgevend optreden uitgaan als een verbod om een initiatief te nemen dat daarmee strijdig is.

De afspraken die deel uitmaken van het brede Bolognaproces (met inbegrip van de uitbouw van de Short Cycle) en het Kopenhagenproces (met inbegrip van het

Page 51: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 51

European Qualification Framework) zijn niet dwingend recht. Het betreft noch verordeningen noch richtlijnen. Ze kunnen dus niet als directe bron van rechten of plichten worden beschouwd.

In de mate dat de bevoegde overheden in ons land (de gemeenschappen) hierin engagementen hebben aangegaan, is het vanuit de gedachte van een coöperatief federalisme noodzakelijk dat de federale overheid dit proces niet bemoeilijkt en zonodig belemmeringen binnen haar bevoegdheidssfeer wegneemt. Het spreekt voor zich dat het beleid dat men als gemeenschap zou kiezen in uitvoering van die Europese engagementen moet overeenstemmen met die engagementen, zoniet is het juridisch moeilijk te argumenteren dat Europese engagementen een doorbreken van de federale regels noodzaakt. De nauwe aansluiting van het HBO met het Europese en Vlaamse kwalificatieraamwerk en de positionering van HBO5 -opleidingen in de Short Cycle van de Europese Hoger Onderwijsruimte zijn een vertaling van deze argumenten.

7.1.3 Het gelijkheidsbeginsel

Elke onderwijsregeling moet voldoen aan het gelijkheidsbeginsel. Bij het positioneren van het HBO in zowel het secundair onderwijs als in het hoger onderwijs, moet terdege worden verantwoord op welke vlakken er een gemeenschappelijkheid is (= gelijkheid), en op welke vlakken er verschillen blijven. In dat laatste geval moeten die verantwoord worden. Die oefening moet gebeuren op het vlak van onderwijsinhouden, kwaliteitscontrole, financiering, personeelsstatuut.

Het vertrekpunt van elke juridische verantwoording mag de noodzaak zijn om te voorzien in dat specifiek aanbod. Dat aanbod kan, gezien de ontwikkelingen en engagementen in het Bolognaproces, geen professionele bachelor zijn. Anderzijds is het niet realistisch dat aanbod volledig in te bedden in het (post)secundair onderwijs, dus is het verantwoordbaar het HBO deels in het secundair onderwijs en deels in het hoger onderwijs in te bedden.

Het Europese Kwalificatieraamwerk kan, met invulling van wat momenteel al bestaat, deze hele verantwoording goed onderbouwen: het ontbreken in ons onderwijsaanbod van opleidingen op niveau 5, het feit dat opleidingen in hogescholen en in 7e jaren TSO of 4de graden BSO op een gelijkaardig publiek mikken en EQF-niveau 4 hebben. Het is evident dat dit bij voorkeur niet zomaar geponeerd wordt maar zal worden onderbouwd met onderzoek.

8 Communicatie

Om het HBO als veld van opleidingen met gemeenschappelijke basiskenmerken bekend te maken bij toekomstige cursisten, in de onderwijswereld, op de arbeidsmarkt en bij het brede publiek, zullen onderstaande acties op het vlak van communicatie ondernomen worden.

Vanuit het departement onderwijs wordt vooral naar de onderwijswereld gecommuniceerd, via de bestaande kanalen:

Page 52: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 52

- Voor de goedkeuring van het decreet HBO zal het hoger beroepsonderwijs al opgenomen worden in de brochure ‘Onderwijs in Vlaanderen’ onder de rubriek ‘Actualiteit’. Deze brochure verschijnt begin schooljaar 2008-2009.

- In aanloop naar de Sid-ins van 2009 wordt HBO al opgenomen in de brochure ‘Wat na het secundair onderwijs?’ Informatie over HBO zal ook aanwezig zijn in de stand van het departement onderwijs op deze Sid-In.

- Wanneer het decreet HBO wordt goedgekeurd, wordt dit gecommuniceerd via Schooldirect, Lerarendirect, Klasse voor Leraren (10 sterren), Klasse.be en Maks!

- Bij de inwerkingtreding van HBO, wordt dit via onderstaande kanalen gecommuniceerd:

a. Schooldirect, Lerarendirect (HBO als aspect binnen alle nieuwe maatregelen voor het nieuwe schooljaar), Klasse voor Leraren (nieuwspagina), Maks! (nieuwspagina), Klasse.be

b. Website Onderwijsaanbod (niveau HBO toevoegen)

c. Webpagina niveau HBO op website Onderwijs Vlaanderen (naar analogie met pagina Basisonderwijs, Secundair Onderwijs …)

d. Persconferentie minister bij begin van schooljaar waarin nieuwe zaken worden toegelicht

- Na implementatie, in het schooljaar 2009-2010, kan HBO in de kijker worden gezet via bvb. een reportage in Klasse voor Leraren over goede samenwerking tussen SO en HO, een filmpje of webreportage op Klasse.be, enz.

Voor de communicatie naar de beroepswereld zullen we het netwerk van de sectorconsulenten binnen de SERV en de communicatiekanalen van de interprofessionele en sectorale sociale partners aanspreken.

9 Beleidsmonitoring en -evaluatie

Bij de invoering van een belangrijke onderwijsvernieuwing zoals het hoger beroepsonderwijs, is het belangrijk nauwgezet de implementatie, de resultaten en de effecten van het nieuwe beleid op te volgen.

Een goed uitgebouwd monitoringsysteem voor hoger beroepsonderwijs is daarbij een eerste voorwaarde. Dit moet van bij de invoering van het HBO via indicatoren periodiek beschrijvende informatie opleveren over de implementatie en de resultaten van het gevoerde beleid.

Onder meer voor volgende variabelen moeten indicatoren ontwikkeld worden om in dit systeem op te nemen:

- Noden o Op de arbeidsmarkt: nood aan ‘middengeschoolden’

Page 53: Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO4 ...

HOGER BEROEPSONDERWIJS – JUNI 2008 53

o Vanuit onderwijs: jongeren die in de hogescholen in het eerste jaar uitvallen

- Doelgroep: aantal/profiel cursisten HBO - Input/middelen

o Jaarlijks budget dat instellingen spenderen aan HBO o Inschrijvingsgeld betaald door cursisten

- Processen o Aantal/aard HBO-opleidingen o Aantal opleidingen in dag-/avondonderwijs o Aantal verkorte trajecten o Aantal/aard werkplekplaatsen o EVC-beleid in het HBO o Aantal/aard samenwerkingsverbanden

- Output o Aantal afgeleverde certificaten/diploma’s o Tewerkstelling uitstroom HBO o Doorstroom naar de professionele bachelor

- Effecten o Invulling kwalificatienoden op de arbeidsmarkt o Deelname aan HO/LLL

Een aantal van deze indicatoren worden al verzameld door vb. VDAB, departement onderwijs, e.a. Het is echter belangrijk dat deze gegevens op een plaats worden samengebracht en ook op gezette tijden als geheel worden gerapporteerd. Zo zou het hoger beroepsonderwijs bijvoorbeeld een terugkerend hoofdstuk kunnen worden in het Statistisch jaarboek van het Vlaams onderwijs.

De informatie uit het monitoringsysteem kan vervolgens dienen als input voor beleidsevaluatie, waarbij op zoek kan gegaan worden naar verbanden, verklaringen en verbeterpunten. Nadat de inspectie en de VLHORA hun eerste rapport over bevindingen en trends in het HBO hebben gepubliceerd, zal een eerste beleidsevaluerend onderzoek worden uitgevoerd naar enkele centrale vragen m.b.t. effectiviteit, doelbereiking en adequaatheid van het hoger beroepsonderwijs.