Leerplanontwikkeling in het middelbaar beroepsonderwijs · 2020. 1. 3. · In het middelbaar...
Transcript of Leerplanontwikkeling in het middelbaar beroepsonderwijs · 2020. 1. 3. · In het middelbaar...
Leerplanontwikkeling in het middelbaar beroepsonderwijs
Colofon
Titel Leerplanontwikkeling in het middelbaar beroepsonderwijs
Auteurs José Hermanussen, Ellen Verheijen en Karel Visser
Datum Maart 2013
ecbo ’s-Hertogenbosch
Postbus 1585
5200 BP ’s-Hertogenbosch
T 073 687 25 00
F 073 612 34 25
www.ecbo.nl
ecbo Utrecht
Postbus 19194
3501 DD Utrecht
T 030 296 04 75
F 030 636 04 31
www.ecbo.nl
© ecbo 2013
Overname van teksten, ideeën en resultaten uit deze publicatie is toegestaan, mits met bronvermelding.
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 3
Inhoudsopgave
Woord vooraf ........................................................................................................... 5
1 Introductie ......................................................................................................... 7
1.1 Aanleiding en achtergrond .............................................................................. 7
1.2 Vraagstelling onderzoek .................................................................................. 8
1.3 Onderzoeksaanpak en leeswijzer ..................................................................... 9
2 Opleidingscoördinatoren aan het woord over leerplanontwikkeling .............. 11
2.1 Inleiding ...................................................................................................... 11
2.2 Gebruik kwalificatiedossiers ........................................................................... 12
2.3 Leerplan ...................................................................................................... 19
2.4 Ontwikkeling onderwijsleermateriaal .............................................................. 23
2.5 De inhoudelijke inrichting van het programma ............................................... 30
2.6 Examinering ................................................................................................. 37
3 Bijdragen van Kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven ......................... 43
3.1 Inleiding ...................................................................................................... 43
3.2 Ontwikkeling en onderhoud kwalificatiestructuur ............................................ 44
3.3 Leerplannen en lesmateriaal ......................................................................... 51
3.4 Toetsen en examens .................................................................................... 54
3.5 Activiteiten Consortium Beroepsonderwijs en Stichting Praktijkleren ................ 58
4 Samenvatting en reflectie ................................................................................ 61
5 Suggesties voor vervolgonderzoek .................................................................. 69
Geraadpleegde literatuur ....................................................................................... 71
Bijlage 1: Responsverantwoording enquête .......................................................... 73
Bijlage 2: Interviewleidraad voor kenniscentra .................................................... 77
Bijlage 3: Gesprekspartners interviewronde kenniscentra ................................... 79
Bijlage 4: Overzicht studierichtingen per opleidingencluster per sector .............. 81
Bijlage 5: Overzicht externe examenleveranciers ................................................. 83
Bijlage 6: Vragenlijst leerplanontwikkeling mbo .................................................. 85
Bijlage 7: Detailtabellen behorende bij hoofdstuk 2 ...........................................101
4 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
Gebruikte afkortingen ......................................................................................... 111
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 5
Woord vooraf
In het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) zijn de Kenniscentra Beroepsonderwijs
Bedrijfsleven op dit moment druk in de weer om in de beschrijving van de kwalificaties de
voorwaardelijke kennis en vaardigheden voor adequate beroepsuitoefening nadrukkelijker te
formuleren. Dit gebeurt mede op aandringen van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap (OCW), zodat vervolgens de vernieuwde kwalificaties in 2014 voor een periode
van enige jaren zullen worden vastgesteld.
Deze inspanningen moeten de al dan niet terechte kritiek pareren, alsof een ‘competentie-
gerichte’ kwalificatiestructuur – en het daarmee samenhangende opleiden – aanleiding is om
de ontwikkeling van meer generieke bekwaamheden belangrijker te vinden dan het leren
van specifieke vakkennis en beroepsvaardigheden. En dat terwijl uiteraard beide benade-
ringen ertoe doen.
Van belang is om vast te stellen dat met deze verbeteringsslag de inhoudsbepaling van het
mbo in het centrum van de belangstelling staat: ‘Wat moet er worden geleerd om een
beroep goed uit te kunnen oefenen?’.
Het uitdrukkelijker benoemen van de te leren kennis, vaardigheden en houdingen past in het
huidige streven naar opbrengstgericht werken, waarin ‘leerstandaarden’ een cruciale rol
spelen. Hierbij hoeven we slechts te verwijzen naar de referentieraamwerken voor
Nederlands en rekenen die ook voor het mbo gelden.
Het opstellen van kwalificaties door de Kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven onder
regie van de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven is op te vatten als een
vorm van standaardsetting. De beschrijving van kwalificaties geeft een antwoord op de
vraag wat gekend en gekund dient te worden om als beginnend beroepsbeoefenaar
competent aan de slag te kunnen in het beroep waarvoor is opgeleid. Wanneer die
beroepsbeginnersbekwaamheid is bereikt, is een diploma de kroon op het leerwerk dat
daaraan vooraf is gegaan.
In dit rapport doet het Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ecbo) verslag van een
onderzoek naar enerzijds de bruikbaarheidswaarde van kwalificatiedossiers met het oog op
de ontwikkeling van leerplannen, onderwijsleermateriaal en toetsen. Anderzijds gaan we in
dit rapport in op de wijze waarop onderwijsinstellingen de inhoudelijke vertaalslag van
kwalificatiedossiers naar bruikbaar materiaal voor de onderwijspraktijk vormgeven.
De resultaten van dit onderzoek laten zien dat er een grote variatie is in de curriculum-
ontwikkeling voor het mbo. De opbrengsten van dit onderzoek zijn wellicht deels redelijk
voorspelbaar voor mbo-insiders, maar voor een deel toch ook verrassend.
Zo kunnen bijvoorbeeld de nodige vraagtekens worden gezet bij het al gedurende twee
decennia geuite geluid dat eindtermendocumenten of kwalificatiedossiers te weinig ruimte
bieden voor eigen keuzes en als een ‘keurslijf’ functioneren, wanneer de opvattingen van
eindgebruikers van deze documenten serieus in beschouwing worden genomen. Echter ook
andere aspecten, zoals benutting van de zogenaamde ‘vrije ruimte’ en de inkoop van
onderwijsleermateriaal, verdienen de aandacht.
6 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
Met andere woorden: dit rapport levert stof genoeg om het gesprek over
curriculumontwikkeling met elkaar aan te gaan met het oog op de verbetering van de
kwaliteit van het mbo.
Dr. Marc van der Meer
Directeur Expertisecentrum Beroepsonderwijs
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 7
1 Introductie
1.1 Aanleiding en achtergrond
In het mbo is/wordt stapsgewijs een nieuwe kwalificatiestructuur ingevoerd, die onder meer
richtinggevend is voor de opleidingsprogrammering op het uitvoerende niveau van mbo-
instellingen. De opgestelde kwalificatiedossiers zijn in leerplantheoretische termen te duiden
als op schrift gestelde, beoogde ‘curricula’, waarin de gewenste onderwijsoutput qua doelen
en inhouden is geformuleerd. In de ecbo-reviewstudie over competentiegericht onderwijs
(De Bruijn & Van den Berg, 2009) wordt geconstateerd dat er in het onderwijsonderzoek
naar op beroepsbekwaamheid gericht onderwijs geen tot zeer weinig aandacht is voor de
inhoudsbepaling van het beroepsonderwijs. Andere elementen van een didactisch model of
binnen het curriculaire spinnenweb (SLO, 2009), die eerder betrekking hebben op
vormgevingsaspecten – zoals het facet van de leeromgeving en de rol van de docent – staan
in het centrum van de belangstelling. Dat is opmerkelijk, zo wordt in de genoemde studie
enigszins verbaasd vastgesteld, omdat het in beroepscompetentiegericht onderwijs –
tenminste voor een deel – gaat om nieuwe inhouden (‘wat’) en nieuwe werkwijzen (‘hoe’),
inclusief de onverbrekelijke samenhang daartussen. Dat wil zeggen: reden genoeg om ook
de inhoudsbepaling van het mbo onderwerp van onderwijsonderzoek te laten zijn.
In dit rapport zoomen we in op de inhoudsbepaling van en voor het mbo. Het stramien voor
deze inhoudsbepaling is al meer dan een kwart eeuw oud en neergelegd in de ministeriële
nota Beroepsprofiel- en leerplanontwikkeling (1986), hoewel het gebezigde jargon is
veranderd. Deze nota onderscheidt drie stappen in het traject van inhoudsbepaling van het
mbo:
Stap 1: kijken in de beroepspraktijk met als resultaat beroeps(competentie)profielen
In deze stap wordt op sectoraal of brancheniveau eerst in kaart gebracht welke beroepen er
zijn en hoe die met elkaar samenhangen: een beroepenstructuur.
De nadere uitwerking per beroep of beroepsgroep leidt tot de opstelling van
beroepsprofielen, soms ook beroepscompetentieprofielen genoemd. Door te kijken in de
beroepspraktijk en rekening te houden met toekomstige ontwikkelingen, wordt vastgesteld
wat de essentie van een beroep(sgroep) is en welke taken en activiteiten belangrijk zijn
en/of veel voorkomen, wat de complexiteit van de met deze taken verbonden arbeid is en
welke verantwoordelijkheden daarmee gepaard gaan.
Beroepsprofielen dienen in principe te zijn gelegitimeerd door de sociale partners van de
desbetreffende bedrijfstak, zodat ze als valide informatiebron voor de opstelling en invulling
van kwalificaties dienst kunnen doen.
Stap 2: het opstellen van kwalificaties
In deze stap gaat het in de eerste plaats om het opstellen van een raamwerk van
kwalificaties: welke kwalificaties worden onderscheiden en hoe hangen deze samen? Hierbij
is een kwalificatie gebaseerd op of gerelateerd aan één of meer beroepsprofielen.
Vervolgens gaat het om de uitwerking van een kwalificatie of een groep van kwalificaties.
Het resultaat van deze stap zijn de kwalificatiedossiers, eerder ‘eindtermendocumenten’
genoemd en nog eerder ‘beroepsopleidingsprofielen’. In leerplantermen kan men spreken
over qua doelen en inhouden ‘beoogde’ curricula die nationaal-sectoraal geldig zijn. Hierbij
8 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
gaat het om het bepalen van datgene wat iemand als beginnend beroepsbeoefenaar moet
‘kennen en kunnen’ om een diploma te verkrijgen. Een kwalificatiedossier bestaat uit de
beschrijving van één of meer verwante beroepen waarbij is aangegeven welke
geïntegreerde sets vakkennis, vaardigheden en attitudes nodig zijn om de
beroepswerkzaamheden met een goed resultaat uit te kunnen voeren. In de huidige
kwalificatiedossiers is die informatie vertaald in kerntaken, werkprocessen, prestatie-
indicatoren en bijbehorende kennis- en vaardigheidscomponenten.
Omdat het in het mbo gaat om een drievoudige kwalificering – voor beroep, voor
maatschappelijk functioneren en voor ‘doorleren’ – dient niet alleen het
beroepskwalificerende deel van de kwalificaties te zijn uitgewerkt in de kwalificatiedossiers,
maar ook de andere twee kwalificeringsdomeinen.
Het ontwikkelen van deze kwalificatiedossiers – en ook het onderhouden ervan – is één van
de kerntaken van de Kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven en de daartoe door hen
ingestelde paritaire commissies, waarin beroepsonderwijs en sociale partners samenwerken.
Stap 3: leerplan- en toetsontwikkeling
De kwalificatiedossiers zijn vervolgens in stap 3 richtinggevend voor de
opleidingsprogrammering en toetsing in het mbo. Daarbij zijn in eerste instantie de mbo-
scholen aan zet. Ze dienen echter ook de input van leerbedrijven te organiseren.
Onderwerp van onderzoek is de invulling van stap 3 op basis van de resultaten van stap 2:
van kwalificatiedossier naar opleidingsleerplan, waarbij een accent wordt gelegd op een
dergelijk plan als design; het door mbo-opleidingsteams ‘ontworpen’ leerplan op
schoolniveau. Daarbij accentueren we de beroepskwalificerende component van
opleidingsprogramma’s, waar noodzakelijk in samenhang met andere accenten, omdat het
bij deze component gaat het om de kwalitatieve match tussen onderwijs en arbeid.
1.2 Vraagstelling onderzoek
De centrale vraag voor het onderzoek is:
Hoe geven mbo-opleidingsteams invulling aan het leerplan met het kwalificatiedossier
als kader? En hoe en waar gebeurt dat, gezamenlijk met het bedrijfsleven of met
anderen?
Deze algemene vraag valt uit te splitsen naar vragen die betrekking hebben op (a) de
ervaren bruikbaarheidswaarde van kwalificatiedossiers – in termen van ervaren ruimte en
houvast – met het oog op de ontwikkeling van leerplannen en toetsen, (b) de feitelijke
invulling van het leerplanontwikkelingsproces op meso- of schoolniveau, (c) de keuzes die
gemaakt zijn bij de inhoudelijke vulling van ontworpen leerplannen en (d) de vormgeving
van de toetsing.
De kenniscentra leveren de inhoudelijke kaders voor leerplanontwikkeling en toetsing door
middel van het opstellen van de kwalificatiedossiers; het resultaat van stap 2. Houdt hun
bemoeienis met curriculumontwikkeling daarmee op? Of verlenen ze ook diensten in stap 3
van het hiervoor beschreven ontwikkelingsstramien? We besteden in aanvullende zin
aandacht aan de beantwoording van deze vraag.
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 9
1.3 Onderzoeksaanpak en leeswijzer
In de aanpak van het onderzoek maakten we gebruik van twee instrumenten.
In de eerste plaats het interviewen van opleidingscoördinatoren of teamleiders in mbo-
instellingen die voldoende zicht hebben op leerplanontwikkeling voor een met elkaar
samenhangende groep van opleidingen. Daarvoor hebben we met ondersteuning van de
MBO Raad een online vragenlijst uitgezet.
De verdere invulling van deze aanpak, de respons en de resultaten staan beschreven in
hoofdstuk 2.
Daarnaast zijn interviews gehouden met alle Kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven
over hun wettelijke en additionele bijdragen in het proces van beroepsprofiel- en
leerplanontwikkeling.
Tevens voerden we gesprekken met twee stichtingen waarin scholen met elkaar
samenwerken om (onderdelen van) de derde stap in het hiervoor beschreven
ontwikkelingsproces vorm te geven: de Stichting Praktijkleren en het Consortium
Beroepsonderwijs. De verdere aanpak en de resultaten staan beschreven in hoofdstuk 3.
In hoofdstuk 4 vatten we de bevindingen samen. Verder reflecteren we op uitkomsten van
de bruikbaarheidswaarde van de kwalificatiedossiers voor het ontwikkelen van leerplannen.
Daarnaast doen we aanbevelingen voor vervolgonderzoek.
10 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 11
2 Opleidingscoördinatoren aan het woord over leerplanontwikkeling
2.1 Inleiding
Leerplannen en examens worden door mbo-scholen ontwikkeld en gebruikt binnen
inhoudelijke richtlijnen en kaders die in kwalificatiedossiers – voorheen:
eindtermendocumenten – zijn vastgelegd.
Ecbo wil zicht krijgen op de huidige stand van zaken ten aanzien van leerplanontwikkeling in
het mbo en zette daarom een online enquête uit waarin vier hoofdvragen centraal staan:
1 Wat is het oordeel van het mbo-veld over de bruikbaarheid van kwalificatiedossiers als
het gaat om de inhoudsbepaling van het onderwijs en de examinering?
2 Op welke wijze komen de leerplannen en toetsen/examens bij mbo-opleidingen tot
stand?
3 Wat is de inhoud van de leerplannen?
4 Op welke manier(en) wordt er geëxamineerd?
De vragenlijst (bijlage 6) had betrekking op de feitelijke situatie in het schooljaar 2009-2010
en dus uitdrukkelijk niet op de toekomst. De vragenlijst was bestemd voor
opleidingscoördinatoren en/of teamleiders. Dat wil zeggen voor functionarissen binnen de
onderwijsinstellingen die voldoende inhoudelijk zicht hebben op een bepaalde studierichting
met één of meer opleidingen.
De vragenlijst is uitgezet bij 404 functionarissen, van wie er in totaal 208 reageerden. Niet
alle respondenten vulden echter de volledige vragenlijst in. Dit betekent een respons van
51%; de volledige lijst is ingevuld door 34% van de respondenten. De respondenten zijn
afkomstig van 45 mbo-instellingen. Dit wil zeggen dat bijna twee derde (63%) van alle (71)
publiek bekostigde mbo-instellingen in Nederland vertegenwoordigd is in het onderzoek. In
tabel 2.1 staat een responsverdeling per sector en opleidingencluster.
Aan de respondenten werd vooraf gevraagd of men (al) werkte met de competentiegerichte
kwalificatiedossiers. Was dat niet het geval en werkte men nog met de ‘oude’
eindtermendocumenten, dan hoefde men de vragenlijst niet verder in te vullen. Uit de
gegevens blijkt dat 99% van de respondenten destijds met de competentiegerichte
kwalificatiedossiers werkte (n=206).
In dit hoofdstuk bespreken we de resultaten van de enquête. Daarbij komen de volgende
thema’s aan de orde:
gebruik kwalificatiedossiers;
leerplanontwikkeling;
ontwikkeling onderwijs- en leermateriaal;
de inhoud van het programma;
toetsing en examinering.
De resultaten worden geïllustreerd aan de hand van tabellen en grafieken. In bijlage 7
geven we additionele tabellen op detailniveau weer.
12 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
De steekproef vormt een redelijke afspiegeling van het mbo-veld wat betreft de spreiding
over de sectoren en opleidingsniveaus, zij het dat de sector Groen ontbreekt en de sector
Economie met het cluster Handel wat is ondervertegenwoordigd. In tabel 2.1 is de verdeling
gegeven van de respons per sector en opleidingencluster. Op het niveau van de
opleidingenclusters is het responspercentage nogal uiteenlopend en in sommige gevallen
zeer gering, zoals bij Handel en Defensie & veiligheid. Dit betekent dat wij
terughoudendheid in acht moeten nemen wat betreft het generaliseren van de
steekproefresultaten naar de gehele sector beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (bve).
Zie bijlage 1 voor een uitgebreide responsverantwoording en bijlage 4 voor een specificatie
van studierichtingen per opleidingencluster.
Tabel 2.1 Responsverdeling per sector en opleidingencluster
Sector Opleidingencluster N %
Zorg & welzijn Zorg 32 16
Welzijn 31 15
Uiterlijke verzorging 10 5
Sport & bewegen, Dans & artiest 10 5
Subtotaal 83 40
Economie Handel 2 1
Administratie 26 13,5
Horeca, toerisme & voeding 8 4,5
Defensie & veiligheid 4 2
Subtotaal 40 20
Techniek ‘Harde’ techniek (werktuigbouw, elektro enzovoort) 52 25
Bouw & hout 22 11
Media & vormgeving 9 4
Techniek overig 0 0
Subtotaal 83 40
Totaal 206 100
2.2 Gebruik kwalificatiedossiers
De respondenten zijn gevraagd naar hun kijk op en ervaring met de kwalificatiedossiers
(KD’s) voor de studierichting waaraan ze het meest verbonden zijn. Bij bepaalde aspecten
kon men tevens een vergelijking maken met de oude eindtermendocumenten (ED’s).
Daarbij inbegrepen zijn er vragen gesteld over de vakgebieden taal en rekenen, over het
document Leren, loopbaan en burgerschap (LLB) en over de waarde van de KD’s voor
onderwijsinnovatie.
2.2.1 Mate van tevredenheid over de kwalificatiedossiers
Prestatie-indicatoren of eindtermen
Grafiek 2.1 laat zien dat de respondenten – gemiddeld genomen – wat meer tevreden zijn
over de KD’s als richtinggevend kader voor leerplanontwikkeling dan over de ‘oude’
eindtermendocumenten. Immers, over de KD’s zegt 60% van de respondenten dat deze
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 13
precies goed zijn uitgewerkt, terwijl over de eindtermendocumenten iets minder dan de helft
(42%) diezelfde mening is toegedaan.
Bijna 40% vindt de eindtermendocumenten te gedetailleerd uitgewerkt. Daar staat
tegenover dat bijna een kwart van de respondenten aantekent dat de KD’s juist te globaal
zijn, te weinig zijn uitgewerkt.
Tussen de sectoren zijn er verschillen, zo blijkt uit nadere analyse (zie ook bijlage 7): bij
Economie is er, vergeleken met de eindtermendocumenten, meer tevredenheid over de KD’s
dan bij Techniek en Zorg & welzijn. We leiden dit af uit de verschillen tussen de scores op de
categorie ‘precies goed uitgewerkt’. Bij Economie bedragen de percentages precies goed
uitgewerkt respectievelijk 61% bij de KD’s en 33% bij de ED’s. Met name het
opleidingencluster Horeca, toerisme & voeding ziet de KD’s als een verbetering. Bij Techniek
is het verschil tussen de score voor KD en ED kleiner (63% KD’s versus 46% ED’s). Dit komt
vooral door het cluster ‘Harde’ techniek dat van mening is dat de KD’s te weinig zijn
uitgewerkt. Zorg & welzijn ziet van de drie sectoren het minste vooruitgang (47% KD’s
versus 41% ED’s). De opleidingenclusters Zorg en Uiterlijke verzorging zijn nog het meest
positief over de KD’s, terwijl de andere clusters – Welzijn, Sport & bewegen, Dans & artiest
– weinig verschil zien met de ED’s.
Kennis en vaardigheden
De helft van de respondenten vindt dat de KD’s precies goed zijn uitgewerkt wat betreft de
beschrijving van benodigde kennis en vaardigheden als richtinggevend kader voor
leerplanontwikkeling. Zo’n 40% daarentegen vindt dat de KD’s juist onvoldoende zijn
uitgewerkt. Vooral de sector Zorg & welzijn is die mening toegedaan (43% tegenover 36%
bij Economie). Uit nadere analyse blijkt dat de opleidingenclusters Sport & bewegen, Dans &
artiest en Uiterlijke verzorging het minst tevreden zijn: rond de 60% vindt dat de KD’s op dit
terrein te globaal zijn. Maar ook binnen de sector Techniek is er kritiek: van het cluster
‘Harde’ techniek vindt bijna de helft van de respondenten dat de KD’s op het gebied van de
benodigde kennis en vaardigheden onvoldoende zijn uitgewerkt.
14 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
Grafiek 2.1 Uitwerking kwalificatiedossiers en eindtermendocumenten, totaal in %
(n=164-175)
2.2.2 Houvast en ruimte
Toetsing
Uit grafiek 2.2 blijkt dat iets meer dan de helft van de respondenten (54%) vindt dat de KD’s
voldoende houvast geven als het gaat om de toetsing van het beroepsgerichte deel. De rest
ervaart iets te weinig (34%) of veel te weinig houvast (12%). Over het algemeen is de
sector Economie het meeste te spreken over de mate van houvast van de KD’s, hoewel het
opleidingencluster Defensie & veiligheid aangeeft dat de mate van houvast sterk te wensen
over laat.
Binnen de sector Zorg & welzijn vindt een aanzienlijk deel (43%) dat er iets te weinig
houvast wordt geboden. De opleidingenclusters Sport & bewegen, Dans & artiest en
Uiterlijke verzorging zorgen met name voor deze uitschieter. De sector Techniek is het minst
positief gestemd van de drie sectoren: 20% van de respondenten van de sector Techniek
rapporteert dat de KD’s veel te weinig houvast bieden voor de toetsing. Dit bezwaar komt
vooral uit de hoek van het cluster ‘Harde’ techniek.
Al met al zijn de respondenten dus niet onverdeeld tevreden over de mate van houvast die
de KD’s met het oog op toetsing bieden.
En hoe zit het met de ruimte die de KD’s bieden om de toetsing naar eigen inzicht in te
richten? Uit grafiek 2.3 blijkt dat de meningen op dit vlak een stuk minder verdeeld zijn. Zo
vindt de overgrote meerderheid (84%) van de respondenten dat de KD’s voldoende ruimte
bieden om naar eigen inzicht de toetsing voor het beroepsgerichte deel vorm te geven.
Tussen de sectoren is er op dit punt nauwelijks verschil.
Kortom: de KD’s bieden in de ogen van de respondenten veel ruimte, maar relatief te weinig
houvast voor toetsontwikkeling.
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 15
Ontwikkeling leerplan
Respondenten zijn duidelijk enthousiaster over de mate van houvast van de KD’s voor de
ontwikkeling van het leerplan van het beroepsgerichte deel, zo blijkt uit grafiek 2.2, dan als
hulpmiddel voor de vormgeving van de toetsing (respectievelijk 62% tegenover 54%
voldoende).
De sector Economie springt er duidelijk met 72% voldoende in positieve zin uit. De andere
sectoren zijn gematigder in hun oordeel, zeker de sector Techniek. Bij de sector Techniek
zijn de scores: 33% vindt dat er iets te weinig houvast geboden wordt en 11% rapporteert
over veel te weinig houvast. Het zijn de opleidingenclusters ‘Harde’ techniek en Bouw & hout
die dit als knelpunt signaleren. Het cluster Media & vormgeving is aanzienlijk positiever
gestemd: bijna 80% waardeert de mate van houvast met een voldoende.
Binnen de sector Zorg & welzijn halen de opleidingenclusters Sport & bewegen en Dans &
artiest het gemiddelde omlaag: bijna twee derde deel van de respondenten meldt dat de
KD’s iets te weinig houvast bieden voor leerplanontwikkeling. Bij de andere
opleidingenclusters binnen deze sector is het precies andersom. Bij Uiterlijke verzorging
geeft circa 90% een voldoende.
Grafiek 2.2 Mate van houvast KD’s voor ontwikkeling leerplan en toetsing, totaal in %
(n=178)
Als het gaat om de ruimte die de KD’s bieden voor de ontwikkeling van het leerplan, zien we
ongeveer een vergelijkbaar beeld als bij de toetsing; zie grafiek 2.3. Een grote meerderheid
is van mening dat de KD’s voldoende ruimte bieden om naar eigen inzicht leerplannen voor
het beroepsgerichte deel te ontwerpen (86%). Vooral de sector Economie is hierover erg
enthousiast (91%). Op het niveau van de opleidingenclusters zijn er overigens wel een paar
kleine verschillen. Zo geeft een derde deel van de respondenten van het cluster Bouw &
hout aan dat de KD’s iets te weinig ruimte bieden. Een soortgelijk geluid komt er van de
clusters Sport & bewegen en Dans & artiest.
Over de ruimte die de KD’s bieden om aan te sluiten bij de verschillende bpv-situaties
(beroepspraktijkvorming) zijn de respondenten gematigder, maar met 70% voldoende nog
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
In welke mate bieden de KD’s houvast voor de toetsing van het
beroepsgerichte deel?
In welke mate bieden de KD’s houvast voor de ontwikkeling van
een leerplan voor het beroepsgerichte deel?
voldoende
iets te weinig
veel te weinig
16 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
steeds positief. We kunnen vaststellen dat de sector Economie beduidend minder tevreden is
dan de andere sectoren: 33% vindt dat er iets te weinig ruimte is en 12% kwalificeert de
ruimte als veel te weinig. Vooral het opleidingencluster Administratie ervaart te weinig
ruimte op dit vlak. Binnen de sector Zorg & welzijn scoren de opleidingenclusters Sport &
bewegen en Dans & artiest naar verhouding laag: slechts 38% geeft aan dat de KD’s
voldoende ruimte bieden om aan te sluiten bij verschillende bpv-situaties. Bij Techniek is het
opleidingencluster Media & vormgeving de hekkensluiter: 40% van de ondervraagden vindt
de ruimte om aan te sluiten iets te weinig.
Alles overziend zijn de respondenten het minst te spreken over de ruimte die de KD’s bieden
om nieuwe ontwikkelingen in het beroep op te nemen in het leerplan: 62% vindt het
voldoende. De sector Economie springt er duidelijk uit: 42% ervaart iets te weinig ruimte en
12% veel te weinig. Het opleidingencluster Administratie is hierover het meest uitgesproken:
slechts 29% kwalificeert de geboden ruimte als voldoende.
Binnen de sector Zorg & welzijn vindt ruim de helft van de respondenten van Uiterlijke
verzorging de ruimte iets tot veel te weinig. Bij de opleidingenclusters Sport & bewegen en
Dans & artiest vindt bijna 40% de geboden ruimte veel te weinig.
In de sector Techniek is het opleidingencluster Media & vormgeving het meest positief over
de geboden ruimte (75% voldoende) terwijl de ‘Harde’ techniek het minst tevreden is (66%
voldoende).
Grafiek 2.3 Mate van ruimte van KD’s voor ontwikkeling leerplan en toetsing
beroepsgerichte deel, totaal in % (n= 170)
2.2.3 Taal en rekenen
In de kwalificatiedossiers is ook informatie opgenomen over de vakgebieden taal en
rekenen. Hoe belangrijk vinden de respondenten deze vakgebieden?
Grafiek 2.4 geeft een beeld van de opvattingen van respondenten over de vakgebieden taal
en rekenen.
0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%
100%
In welke mate bieden de KD’s ruimte om naar
eigen inzicht toetsing voor het beroepsgerichte
deel vorm te geven?
In welke mate bieden de KD’s ruimte om naar
eigen inzicht leerplannen voor
het beroepsgerichte
deel te ontwerpen?
In welke mate bieden de KD’s
ruimte om aan te sluiten bij
verschillende BPV-situaties ?
In welke mate bieden de KD’s
ruimte om nieuwe ontwikkelingen in het beroep op te
nemen in het leerplan?
voldoende
iets te weinig
veel te weinig
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 17
We kunnen vaststellen dat de respondenten meer waarde hechten aan taal dan aan
rekenen. Wel zijn er duidelijke verschillen tussen de sectoren: Economie scoort op alle
fronten het hoogst van de drie sectoren, tenminste als het gaat om taal.
Respondenten vinden taal – gemiddeld genomen – in de eerste plaats belangrijk voor de
doorstroming; dat geldt ook voor rekenen.
Taal is in de tweede plaats van belang voor het beroep en voor het functioneren in de
maatschappij, zo zegt respectievelijk 78% en 79% van alle respondenten.
Rekenen vindt men in tweede instantie vooral van belang voor het beroep en in derde plaats
voor het functioneren in de samenleving, al zien we ook hier weer duidelijke verschillen
tussen de sectoren. Economie en Techniek hechten op beide vlakken – beroep en
samenleving – beduidend meer waarde aan rekenen dan de sector Zorg & welzijn.
Op het niveau van de opleidingenclusters zijn er soms wel wat verschillen. Van alle
opleidingenclusters scoort Uiterlijke verzorging het laagst als het gaat om de taaleisen op
het vlak van het beroep en de doorstroom. Defensie & veiligheid staat onderaan wat betreft
het belang van de taaleisen voor het functioneren in de samenleving. Het opleidingencluster
Welzijn hecht het minste waarde aan rekeneisen in relatie tot het beroep en het
functioneren in de maatschappij. Media & vormgeving scoort het laagst wat betreft de
rekeneisen in verband met de doorstroom: bijna 40% vindt die eisen niet van belang.
Grafiek 2.4 Oordeel over taal en rekenen totaal in % (n=169)
2.2.4 Leren, loopbaan en burgerschap
In de enquête zijn ook vragen gesteld over het document Leren, loopbaan en burgerschap
(LLB).
Uit de gegevens in tabel 2.2 blijkt dat respondenten vooral van mening zijn (84%) dat het
document LLB ruimte biedt om onderwijs in burgerschapsvorming vorm te geven. Dat het
ook houvast geeft, herkent men in mindere mate (75%), hoewel slechts een kwart van de
ondervraagden zegt dat het geen houvast biedt. Verder is duidelijk dat een ruime
meerderheid (72%) van mening is dat een nationaal vastgesteld LLB-document geen
toegevoegde waarde heeft: een schoolspecifieke invulling en verantwoording volstaan.
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90%100%
De verplichte eisen voor Nederlandse taal zijnbelangrijk voor het beroep
De verplichte eisen voor Nederlandse taal zijnbelangrijk voor doorstroming
De verplichte eisen voor Nederlandse taal zijnbelangrijk voor het functioneren in de
samenleving
De verplichte eisen voor rekenen zijn belangrijkvoor het beroep
De verplichte eisen voor rekenen zijn belangrijkvoor doorstroming
De verplichte eisen voor rekenen zijn belangrijkvoor het functioneren in de samenleving
ja
nee
18 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
De sectoren Zorg & welzijn en Economie zitten qua scores dicht bij elkaar. De sector
Techniek scoort wel steeds iets hoger dan de twee andere sectoren. Met andere woorden:
van de drie sectoren oordeelt Techniek het meest positief over het LLB-document, met name
het opleidingencluster Media & vormgeving is er zeer te spreken over: alle respondenten ut
dit cluster bevestigen dat het document zowel houvast als ruimte geeft.
Tabel 2.2 Oordeel over Leren Loopbaan en Burgerschap (LLB), totaal in % (n= 166)
Ja Nee
Het document LLB biedt voldoende houvast om onderwijs in burgerschapsvorming vorm te
geven 75 25
Het document LLB biedt voldoende ruimte om onderwijs in burgerschapsvorming vorm te
geven 84 16
Een nationaal vastgesteld document LLB is niet nodig; schoolspecifieke invulling en
verantwoording volstaan 72 28
2.2.5 Kwalificatiedossiers en onderwijsinnovatie
Respondenten konden via een aantal stellingen hun opvattingen kenbaar maken over de
waarde van de kwalificatiedossiers en eindtermendocumenten in relatie tot de innovatie van
het onderwijs. Tabel 2.3 toont de resultaten.
Tabel 2.3 Oordeel over toegevoegde waarde kwalificatiedossiers in % (n=166)
Ja Nee
De introductie van KD’s is voor ons aanleiding geweest om de toetsing anders te gaan
inrichten qua inhoud en/of methode 85 15
De introductie van KD’s is voor ons aanleiding geweest om ons onderwijs anders vorm te
gaan geven 84 16
Met de eindtermendocumenten konden we ons onderwijs ook ‘competentiegericht’ invullen 62 38
Met de eindtermendocumenten was ons onderwijs zeker ook ‘competentiegericht’
geworden 53 47
Tabel 2.3 laat zien dat respondenten zich vooral herkennen in de opvatting dat de KD’s
aanleiding zijn geweest om de toetsing en vormgeving van het onderwijs op de schop te
nemen. Dit patroon is te zien bij alle drie sectoren, al scoort Techniek – vooral als het gaat
om de vormgeving van onderwijs – duidelijk wat hoger dan de twee andere sectoren, zo
blijkt uit nadere analyse.
Als we nog wat verder inzoomen, dan zien we dat op het niveau van de opleidingenclusters
met name de jonge(re) opleidingen, zoals Media & vormgeving de toegevoegde waarde van
KD’s hoog vinden, wat betreft de inrichting van de toetsing. De KD’s boden kennelijk
houvast bij deze nieuwere opleidingen wat betreft de vormgeving van de toetsing. Bij de
implicaties voor de vormgeving van onderwijs geeft vooral de ‘harde’ techniek – nagenoeg
alle respondenten in dit cluster aan – dat de KD’s het startschot waren om het onderwijs
opnieuw vorm te gaan geven.
Of de KD’s ook toegevoegde waarde hebben voor de invulling van competentiegericht
onderwijs, is minder duidelijk. Zo is een meerderheid (62%) van alle respondenten van
mening dat men met de ‘oude’ eindtermendocumenten het onderwijs ook wel
competentiegericht had kunnen invullen. Of dat ook daadwerkelijk gerealiseerd was met de
ED’s, is de vraag. Immers, bijna de helft (47%) van de respondenten schat in dat het
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 19
onderwijs met de oude eindtermendocumenten niet competentiegericht zou zijn geworden.
Deze opvattingen leven overigens sterker in de sectoren Zorg & welzijn – zeker bij het
opleidingencluster Welzijn – en Techniek dan bij Economie. Dit betekent mogelijkerwijs dat
binnen de sector Economie de toegevoegde waarde van de KD’s met betrekking tot
competentiegericht onderwijs (cgo) meer wordt ervaren of (h)erkent in de dagelijkse
onderwijspraktijk.
2.3 Leerplan
Respondenten zijn gevraagd aan te geven wie in welke mate en op welke wijze betrokken
zijn (geweest) bij de ontwikkeling van het leerplan voor de opleiding(en) in hun
studierichting. Daarnaast zijn er vragen gesteld over de vaststelling van de leerplannen:
door wie gebeurt dat en hoe vaak?
2.3.1 Ontwikkeling leerplan
Bij de bevraging over betrokkenheid van partijen bij de ontwikkeling van het leerplan is een
onderscheid gemaakt tussen een adviserende rol en een ontwikkelrol. In deze paragraaf
worden de bijdragen besproken van respectievelijk opleidingsteam/docenten, intern
stafbureau, studierichting- overschrijdend gremium in de school, werkveldcommissie,
collega-docenten van andere scholen, hoger beroepsonderwijs (hbo) en Kenniscentra
Beroepsonderwijs Bedrijfsleven. Respondenten konden aangeven of deze partijen niet,
incidenteel of structureel betrokken zijn/waren bij de ontwikkeling van het leerplan.
Adviesrol
In tabel 2.4 staan de resultaten over de adviesrol van verschillende partijen. De cijfers laten
zien dat het opleidingsteam binnen alle sectoren overduidelijk de partij is die structureel een
adviesrol heeft ten aanzien van de ontwikkeling van het leerplan. Bij Zorg & welzijn geldt dit
voor bijna 100% van de opleidingen. De sector Techniek scoort naar verhouding het laagst
als het om de adviesrol van het team gaat. Dat komt met name door het opleidingencluster
Bouw & hout: daar geeft zo’n 30% van de respondenten aan dat docenten slechts
incidenteel een adviserende inbreng hebben. Bij Media & vormgeving speelt dat niet: daar is
voor alle opleidingsteams een structurele adviesrol weggelegd.
In sommige gevallen vervullen ook andere partijen een structurele adviesrol bij de
leerplanontwikkeling. Zo meldt ongeveer een kwart van alle respondenten dat een intern
stafbureau of ander studierichtingsoverstijgend gremium, bijvoorbeeld een sectordirectie,
nauw betrokken is bij het leerplan in adviserende zin. Binnen de sector Economie gebeurt
dat overigens wat minder dan in de andere sectoren. Uit nadere analyse blijkt dat het
opleidingencluster Dans & artiest het meest van alle clusters gebruikmaakt van een intern
stafbureau, terwijl Bouw & hout aan de top staat met de structurele adviesrol van een
overstijgend gremium binnen de school. Bij het cluster Administratie is dat juist het minst
aan de orde.
Een structurele adviesrol van het werkveld – in de vorm van een werkveldcommissie – bij de
ontwikkeling van het leerplan is overall gezien bepaald geen gemeengoed. Twee derde deel
van de respondenten zegt dat een dergelijke commissie niet of slechts incidenteel betrokken
is bij de plannenmakerij. Tussen de sectoren zijn er behoorlijke verschillen. In de sector
20 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
Economie is er het minst sprake van structurele betrokkenheid (18%), in de sectoren Zorg &
welzijn en Techniek is deze bijna dubbel zo groot (33%). Dit neemt niet weg dat er op het
niveau van de opleidingenclusters nogal wat verschil is in de mate van betrokkenheid. Zo is
bij de clusters Handel en Administratie binnen de sector Economie het werkveld amper aan
zet, terwijl bij het opleidingencluster Horeca, toerisme & voeding de helft van de
respondenten verklaart dat de werkveldcommissie een structurele adviesrol vervult. Binnen
de sector Zorg & welzijn is een adviserende inbreng van een werkveldcommissie bij de
clusters Uiterlijke verzorging, Sport & bewegen en Dans & artiest nauwelijks aan de orde. Bij
laatstgenoemd cluster rapporteert zelfs 88% van de respondenten dat dit slechts incidenteel
gebeurt. Mogelijk hangt dit samen met het feit dat het jonge opleidingen zijn en dat het
werkveld op dit vlak nog niet is georganiseerd. Het kan ook zijn dat het iets zegt over de
organisatie van de branche. Bijvoorbeeld bij de kappers veel eenmanszaken.
Van structurele betrokkenheid in adviserende zin van collega-docenten van andere scholen
voor dezelfde opleidingen is evenmin op grote schaal sprake. Zo’n 80% van de
respondenten rapporteert dat docenten van andere scholen niet of incidenteel om advies
worden gevraagd. Binnen de sector Economie is dit – net als bij de adviesrol van het
werkveld – wederom het minst structureel aan de orde en bij Techniek het meest (12% bij
Economie tegenover 24% binnen Techniek). Van structurele adviescontacten met het hbo
over de doorstroom is nog minder sprake: 92% van de ondervraagden geeft aan dat deze
niet of hooguit incidenteel plaatsvinden. Ook hiervoor geldt dat het binnen Techniek het
meeste voorkomt en binnen Economie het minst (9% tegenover 3% structureel).
De mate van adviserende betrokkenheid van Kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven
bij de ontwikkeling van leerplannen verschilt nogal per sector. In de sector Techniek komt
de betrokkenheid het sterkst uit de verf: bijna 40% van de respondenten geeft aan dat
kenniscentra structureel betrokken zijn, terwijl bij de sector Zorg & welzijn slechts 6% van
de respondenten dit noteert. Op het niveau van de opleidingenclusters lopen de cijfers nogal
uiteen. Over het geheel genomen is het cluster Bouw & hout duidelijk de koploper: bijna
60% van de respondenten rapporteert dat de kenniscentra structureel advies geven. Bij de
clusters Welzijn, Uiterlijke verzorging, Sport & bewegen, Dans & artiest en Handel ziet het
plaatje er heel anders uit: hier vervullen de kenniscentra geen structurele adviesrol; hooguit
incidenteel. Ook bij de clusters Administratie en Media & vormgeving is van een structurele
adviesrol niet of nauwelijks sprake.
Tabel 2.4 Mate van betrokkenheid van partijen (adviesrol) bij de ontwikkeling van het
‘totaalprogramma/leerplan’ in % (n=165)
Adviesrol
Geen/n.v.t. Incidenteel Structureel
Opleidingsteam/docenten 1 8 91
Intern stafbureau 31 43 26
Studierichting overstijgend gremium in de school 39 34 27
Werkveldcommissie/o.i.d. (werkveldcommissie is
formeel opleidingsoverleg tussen school en
werkveldvertegenwoordigers)
19 51 30
Collega-docenten/personen uit andere scholen voor
dezelfde opleidingen 33 47 20
Hbo, met oog op doorstroom* 41 51 8
Kenniscentrum Beroepsonderwijs Bedrijfsleven 32 47 21
*Berekend voor mbo 4-niveau.
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 21
Ontwikkelingsuitvoerende inbreng
Als het gaat om de daadwerkelijke ontwikkeling van het leerplan, zien we in grote lijnen een
vergelijkbaar patroon als bij de adviserende rol van partijen, ook wat betreft de verschillen
tussen de sectoren. Al komt de adviesrol van externe partijen wel wat sterker uit de verf dan
de ontwikkelrol, zie tabel 2.5.
Tabel 2.5 Mate van betrokkenheid (ontwikkelingsuitvoerende inbreng) van partijen bij de
ontwikkeling van het ‘totaalprogramma/leerplan’, in % (n= 165)
Ontwikkelrol
Geen/n.v.t. Incidenteel Structureel
Opleidingsteam/docenten 1 6 94
Intern stafbureau 36 45 19
Studierichting overstijgend gremium in de school 44 39 17
Werkveldcommissie/o.i.d. (werkveldcommissie is
formeel opleidingsoverleg tussen school en
werkveldvertegenwoordigers)
30 44 27
Collega-docenten/personen uit andere scholen voor
dezelfde opleidingen
40 45 15
Hbo, met oog op doorstroom* 50 45 5
Kenniscentrum Beroepsonderwijs Bedrijfsleven 47 36 17
*Berekend voor mbo 4-niveau.
Al met al kunnen we vaststellen dat de scholen een sterk interne oriëntatie hebben als het
gaat om leerplanontwikkeling. Betrokkenheid van het werkveld, andere scholen en
kenniscentra is eerder een incidenteel dan structureel gegeven, zowel op het vlak van advies
als concrete ontwikkeling. Leerplannen komen vooral op school tot stand binnen de kaders
van het team. Dit komt overeen met bevindingen uit onderzoek van de inspectie over
besturing en onderwijskwaliteit (Inspectie, 2010).
2.3.2 Vaststelling leerplan
In de enquête is tevens gevraagd of de ontwikkelde leerplannen van de opleidingen in de
studierichting formeel zijn vastgesteld. Grafiek 2.5 geeft een beeld van de resultaten.
22 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
Grafiek 2.5 Mate van vaststelling van ontwikkelde leerplannen, totaal en per sector in %
(n=161)
In ruim 40% van de opleidingenclusters zijn de leerplannen voor alle opleidingen intussen
formeel vastgesteld. De sector Economie loopt hierbij voorop en kent het grootste
percentage vastgestelde plannen (58% tegenover 37% in de sector Techniek). Bij zo’n 20%
van de opleidingenclusters is de formele vaststelling niet geregeld. Binnen de sector Zorg &
welzijn komt dat het meest voor. Uit nadere analyse blijkt dat dit het sterkst aan de orde is
bij het opleidingencluster Uiterlijke verzorging.
Uit de grafiek kunnen we bovendien opmaken dat bij een kwart van de opleidingenclusters
een deel van de leerplannen voor de bijbehorende opleidingen is vastgesteld en dat voor
zo’n 10% van de studierichtingen geldt dat het formeel vaststellen wel in de pijplijn zit, maar
nog moet gebeuren. We zien dat het sterkst bij Techniek, met name bij het
opleidingencluster ‘Harde’ techniek.
Het vaststellen van de leerplannen gebeurt bij 85% van de opleidingenclusters uitsluitend
door de school, zo blijkt uit een nadere beschouwing van de onderzoeksgegevens. In de
meeste gevallen (38%) beslist het opleidingsteam van docenten samen met het
lijnmanagement van de school, maar het komt ook regelmatig voor dat de vaststelling
volledig op het niveau van het opleidingsteam plaatsvindt. Dit komt het meest voor bij de
opleidingenclusters Uiterlijke verzorging, Handel, Defensie & veiligheid (variërend van 50%
tot 100%) en het minst bij de clusters Welzijn en Zorg (6%).
Slechts bij 15% van de opleidingenclusters wordt een externe partij, bijvoorbeeld een
werkveldcommissie, bij de besluitvorming betrokken. Dit komt het meest voor in de sector
Zorg & welzijn (18%) en het minst bij Economie (7%). Bij bepaalde opleidingenclusters is
het geheel niet aan de orde. Het betreft Uiterlijke verzorging, Handel, Administratie,
Defensie & veiligheid, Bouw & hout.
Uit de cijfers blijkt dat de plannen regelmatig worden bijgesteld. In de afgelopen twee jaar
vonden er doorlopend kleine bijstellingen plaats in ruim de helft van de opleidingenclusters
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
nee, dat is nietformeel geregeld
bij ons
nee, dat moet nogformeel gebeuren
voor alleopleidingen
ja, van een deelvan de opleidingen
ja, van alleopleidingen
Zorg & Welzijn
Economie
Techniek
Totaal
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 23
(57%). De rest stelt de plannen circa één keer per jaar bij. In de sector Zorg & welzijn werd
het meest doorlopend aan de plannen gesleuteld (62%), met name door de
opleidingenclusters Uiterlijke verzorging en Welzijn.
2.4 Ontwikkeling onderwijsleermateriaal
Respondenten konden aangeven wie in welke mate het onderwijsleermateriaal ontwikkelt
dat de deelnemers gebruiken in de opleidingen die behoren tot de studierichting(en). Er is
daarbij gekeken naar de verschillende leerplansegmenten die een opleiding kent:
vak/praktijkgerichte leerplanonderdelen (inclusief integrale opdrachten),
beroepspraktijkvorming, ondersteunende vakken/onderdelen, burgerschap en
leren/loopbaan.
In deze paragraaf wordt eerst in kaart gebracht wie het materiaal ontwikkelt. En in hoeverre
het materiaal dat van derden betrokken wordt, bijgesteld dient te worden volgens de
respondenten. Aansluitend gaan we aan de hand van stellingen dieper in op de ontwikkeling
en de aard van het onderwijsmateriaal dat gebruikt wordt binnen de studierichtingen.
2.4.1 Wie ontwikkelt het onderwijsleermateriaal?
We kunnen op basis van tabel 2.6 constateren dat de scholen ongeveer de helft van het
materiaal dat deelnemers gebruiken, zelf ontwikkelen, inclusief gebruik van internet door
deelnemers. Dat geldt voor alle genoemde leerplansegmenten. De percentages variëren van
47 tot 52%. Zelf ontwikkelen komt gemiddeld genomen het minst voor op het vlak van de
vak/praktijkgerichte en ondersteunende onderdelen, al liggen de percentages dicht bij die
van de andere leerplanonderdelen. In de sector Zorg & welzijn wordt naar verhouding het
meest zelf ontwikkeld. In de sector Techniek het minst: met name op het terrein van
burgerschap en leren/loopbaan maakt Techniek gebruik van derden zoals educatieve
uitgevers of kenniscentra. Economie koopt juist wat meer in op het terrein van de
beroepspraktijkvorming en ondersteunende vakken.
Inkopen van materiaal, bijvoorbeeld bij educatieve uitgevers, kenniscentra of andere
aanbieders, gebeurt met name op het terrein van de ondersteunende vakken. Circa 40%
van dat materiaal wordt niet zelf ontwikkeld.
Naast inkopen wordt er ook – zij het in mindere mate – materiaal gebruikt dat samen met
andere scholen/partijen is ontwikkeld. Dit zien we het meest op het vlak van de vak-
/praktijkgerichte onderdelen (26%) en het minst bij ondersteunende materialen. De sector
Techniek ontwikkelt naar verhouding vaker met andere scholen/partijen dan de sectoren
Zorg & welzijn en Economie. Daarbij zal ongetwijfeld een rol spelen dat de sector Techniek
al een lange traditie kent van samen ontwikkelen in gestructureerd verband. Denk
bijvoorbeeld aan het uitgebreide netwerk Consortium Beroepsonderwijs dat haar wortels
heeft in de sector Techniek.
24 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
Tabel 2.6 Ontwikkeling onderwijsleermateriaal per leerplansegment, totaal en per sector
in % (n=96-112)
Zorg & welzijn
Sector
Materiaal dat
samen met
andere
scholen/partijen
ontwikkeld is
Materiaal dat
volledig zelf
ontwikkeld is,
inclusief gebruik
van internet door
deelnemers
Door anderen
ontwikkeld materiaal;
educatieve uitgevers,
kenniscentra,
bedrijven en andere
aanbieders
Vak/
praktijkgericht
Z&W 19 52 29
Economie 28 47 25
Techniek 31 42 27
Totaal 26 47 27
Bpv Z&W 20 53 27
Economie 17 48 35
Techniek 25 53 22
Totaal 22 52 26
Ondersteunend Z&W 12 50 38
Economie 7 47 46
Techniek 15 45 40
Totaal 12 47 41
Burgerschap Z&W 9 57 34
Economie 13 61 26
Techniek 17 41 41
Totaal 13 51 36
Leren/loopbaan Z&W 10 61 29
Economie 18 61 21
Techniek 18 42 40
Totaal 15 52 32
Onderwijsleermateriaal van derden
Uit tabel 2.6 is af te leiden dat – gemiddeld genomen – 32% van het onderwijsleermateriaal
van derden betrokken wordt. We vroegen de respondenten wie die ‘derden’ zijn en welke
type materiaal ze leveren. Tabel 2.7 geeft hiervan een overzicht.
Uit de gegevens kunnen we opmaken dat het materiaal van derden voor de meeste
leerplansegmenten afkomstig is van educatieve uitgevers, behalve als het gaat om de
beroepspraktijkvorming. In dat geval zijn de Kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven de
belangrijkste leverancier.
Daarnaast is het internet, waarop deelnemers zelfstandig informatie zoeken, een belangrijke
bron: niet zozeer voor het bpv-segment, maar vooral op het vlak van vak/praktijkgerichte
onderdelen en burgerschap.
Materialen van (samenwerkingsverbanden van) bedrijven of van andere scholen worden
relatief weinig betrokken. Wanneer het wel gebeurt, betreft het meestal materiaal voor
vak/praktijkgerichte segmenten en de beroepspraktijkvorming.
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 25
Tabel 2.7 Onderwijsleermateriaal van derden, aantal keer genoemd (n=96-112)
Vak/praktijk-
gericht
Bpv Onder-
steunend
Burger-
schap
Leren/
loopbaan
Educatieve uitgever 67 16 76 67 56
Kenniscentrum
Beroepsonderwijs
Bedrijfsleven/
Brancheorganisatie
37 42 13 8 9
Bedrijf/samenwerkingsverband
bedrijven
13 25 1 2 2
Andere mbo-school/scholen 27 29 10 7 6
Internet waar deelnemer
informatie zelfstandig zoekt
41 16 34 41 31
Andere aanbieder(s)
onderwijsleermateriaal
28 26 25 23 23
Aanpassing van ingekocht materiaal
Het materiaal dat scholen inkopen, wordt niet of nauwelijks, hooguit een beetje aangepast,
zegt 86% van de respondenten. Zie tabel 2.8.
De integrale praktijkopdrachten vragen nog de meeste aanpassing, aldus de respondenten;
17% geeft aan dat deze grondige aanpassing behoeven, terwijl slechts 4% ditzelfde zegt
over de ondersteunende vakken. Tussen de sectoren zijn er wel enige verschillen
aangetroffen. Dit blijkt uit nadere beschouwing. Over het algemeen past de sector Techniek
het minste aan van alle sectoren. Behalve als het gaat om de integrale opdrachten; dan
wordt er in deze sector het meest geschaafd, met name door het opleidingencluster Bouw &
hout.
De sector Zorg & welzijn sleutelt het meest van alle sectoren aan de ingekochte bpv-
opdrachten en de producten leren/loopbaan, waarbij we wel verschillen zien tussen de
opleidingenclusters. Zo geeft de helft van de respondenten van de opleiding Dans & artiest
aan dat de bpv-opdrachten grondig aangepast moeten worden, terwijl bij het cluster Zorg
slechts 15% van de respondenten die mening is toegedaan.
Tabel 2.8 Mate van aanpassing van ingekocht materiaal, in % (n=96-112)
Niet/nauwelijks
aanpassing
Enige aanpassing Grondige
aanpassing
a Integrale
praktijkopdrachten
39 45 17
b Vakleer/vakvaardigheid 33 57 10
c Beroepspraktijkvorming 41 46 14
d Ondersteunende vakken 43 53 4
e Burgerschapsvorming 37 52 11
f Leren en loopbaan 35 51 14
2.4.2 Onderwijsleermateriaal onder de loep
Om de ontwikkeling en de aard van het onderwijsleermateriaal binnen de
opleidingenclusters scherper in beeld te krijgen, hebben we een aantal aspecten ervan nader
onder de loep genomen. Het gaat onder andere om: waarborging van de actualiteit van de
leerinhouden, soorten leermiddelen, informatiebronnen en opdrachten. Met het oog op het
26 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
actualiseren van de leerinhouden zijn we ook nagegaan hoe het zit met docentenstages en
of er al dan niet gewerkt wordt met een werkveldcommissie.
Onderwijsleermateriaal
Om informatie te verkrijgen ten aanzien van bovenstaande aspecten legden we de
respondenten een serie stellingen voor, waarbij men kon aangeven in welke mate men die
van toepassing vindt voor de eigen studierichting. Tabel 2.9 toont de resultaten.
Een grote meerderheid van de respondenten (83%) checkt als het gaat om bol-opleidingen
in redelijke mate (36%) dan wel in ruime mate (48%) of de leerbedrijven voldoende breedte
kunnen bieden aan de bpv-inhoud/vaardigheden. Een kleine minderheid (13%) rapporteert
dat dit checken slechts in bescheiden mate gebeurt. Tussen de sectoren is er weinig verschil
aangetroffen. Op het niveau van de opleidingenclusters is er wel enige variatie zichtbaar. Zo
gaat het cluster Defensie & veiligheid het sterkst van alle clusters na of de leerbedrijven wel
voldoende inhoudelijke breedte bieden tijdens de bpv-periode. Bij de clusters Uiterlijke
verzorging en Bouw & hout houdt men beduidend minder de vinger aan de pols.
Vergeleken met de bol-opleidingen (beroepsopleidende leerweg) wordt bij de bbl-
opleidingen (beroepsbegeleidende leerweg) de inhoudelijke breedte iets minder gecheckt:
31% van de respondenten zegt dat in redelijke mate te doen en 40% in ruime mate. De
sector Economie springt er uit als het om niet-checken gaat: 36% geeft aan dat het checken
niet van toepassing is binnen de bbl-opleidingen.
Deelnemers werken op school zelden aan opdrachten/projecten die door bedrijven worden
aangedragen: 72% van de respondenten meldt dat dit niet of hooguit in bescheiden mate
voorkomt. In de sector Techniek komt dit nog het meeste voor (14% in ruime mate) en in
de sector Economie het minst. Tussen de opleidingenclusters is er overigens wel wat verschil
te zien. Bij de opleidingenclusters Sport & bewegen en Dans & artiest werken de deelnemers
op school duidelijk meer aan bedrijfsopdrachten dan de deelnemers van Uiterlijke verzorging
en Welzijn. Binnen de sector Economie springt het cluster Horeca, toerisme & voeding eruit:
daar komt het regelmatig voor dat deelnemers met bedrijfsopdrachten bezig zijn op school.
Bij Handel, Administratie, Defensie & veiligheid is dat niet het geval. In de sector Techniek is
er weinig verschil tussen de clusters, al kunnen we constateren dat bij Media & vormgeving
er op school minder met bedrijfsopdrachten wordt gewerkt dan bij Bouw & hout en ‘Harde’
techniek.
Het werken aan levensechte probleemstellingen die door de school zelf zijn ontworpen, komt
daarentegen wel vaak voor: 72% van de respondenten zegt dat dit in redelijke tot ruime
mate aan de orde is. In de sector Economie gebeurt dit wat minder dan in de andere
sectoren. Als we kijken naar de opleidingenclusters dan wordt er bij Media & vormgeving het
meest met levensechte opdrachten gewerkt, en bij het cluster Welzijn het minst.
Ruim twee derde deel van de leraren maakt in redelijke (47%) tot ruime mate (23%)
gebruik van internet als informatiebron voor de selectie van leerinhouden. De sectoren
Techniek en Zorg & welzijn lopen hierbij voorop, hoewel de leraren van Uiterlijke verzorging
weinig van het internet gebruikmaken voor dit doel. De sector Economie maakt beduidend
minder gebruik van het internet: 44% zegt dit slechts in bescheiden mate te doen en 7%
gebruikt het medium helemaal niet.
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 27
In vergelijking met het internetgebruik van de leraren zijn e-learningactiviteiten in de directe
onderwijssituaties minder ingeburgerd. Bijna de helft van de respondenten merkt op dat dit
niet of ten hoogste in bescheiden mate gebeurt tijdens de les. De sector Techniek is het
verst gevorderd met e-learning en Economie het minst (respectievelijk 63% redelijk tot ruim
bij Techniek tegenover 40% redelijk tot ruim bij Economie).
Tabel 2.9 Stellingen over ontwikkeling en aard onderwijsmateriaal, in % (n=96-112)
N.v.t. Bescheiden
mate Redelijke
mate Ruime
mate
Wij checken of de leerbedrijven voldoende breedte aan bpv-inhoud/vaardigheden kunnen bieden in de bol-opleidingen (overslaan indien bol niet in aanbod)
4 13 36 48
Wij checken of de leerbedrijven voldoende breedte aan bpv-inhoud/vaardigheden kunnen bieden in de bbl-opleidingen (overslaan indien bbl niet in aanbod)
14 15 31 40
De deelnemers werken op school aan door bedrijven aangedragen projecten/opdrachten
34 38 18 9
De deelnemers werken op school aan door de school ontworpen levensechte probleemstellingen
6 23 38 34
De leraren maken gebruik van internet als informatiebron voor de selectie van leerinhouden
2 28 47 23
E-learning activiteiten maken onderdeel uit van de opleidingen in de studierichting
11 38 31 19
Docentenstages Het up-to-date houden van bedrijfskennis via docentenstages, zo blijkt uit grafiek 2.6, is
bepaald geen gewoonte in het mbo: bij 77% van de opleidingenclusters is van de betrokken
vakdocenten hooguit een kwart de afgelopen drie jaar op bedrijfsstage geweest. De meeste
stagelopers zijn te vinden in de sector Techniek: bij bijna 30% van de opleidingen is
ongeveer de helft tot alle docenten op stage geweest. In de sector Economie wordt naar
verhouding het minste stage gelopen; bij 44% van de opleidingen heeft maximaal een kwart
van de docenten stage gelopen, en bij 44% niemand. Wel zijn er behoorlijke verschillen zijn
tussen de opleidingenclusters: bij Administratie heeft 63% van de docenten geen stage
gelopen, terwijl in het cluster Horeca, toerisme & voeding bij 40% van de opleidingen vrijwel
iedereen op stage is geweest.
28 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
Grafiek 2.6 Docentenstages in de afgelopen 3 jaar totaal en per sector in % (n=145)
Werkveldcommissie
Stagelopen in bedrijven gebeurt dus – gemiddeld genomen – vrij weinig door vakdocenten.
Daarentegen kennen de meeste opleidingenclusters wel een werkveldcommissie: 76% van
de respondenten geeft aan te werken met een werkveldcommissie, zie tabel 2.10. In de
sector Zorg & welzijn komt het fenomeen werkveldcommissie het meeste voor (81%) en bij
Economie het minst: 33% van de respondenten meldt dat er geen werkveldcommissie in het
spel is. Ook op dit vlak zien we weer verschillen tussen de opleidingenclusters. In de sector
Zorg & welzijn wordt er bij Uiterlijke verzorging relatief weinig met werkveldcommissies
gewerkt (57% zegt nee), bij de andere clusters kent meer dan 80% van de opleidingen wel
zo’n commissie. Mogelijk hangt dit samen met de structuur en organisatie van de kappers-
/schoonheidsbranche die bijvoorbeeld veel eenmanszaken kent.
Bij de sector Economie vormt het cluster Administratie het buitenbeentje: bijna 50% van de
opleidingen heeft geen werkveldcommissie, terwijl bij het cluster Horeca, Toerisme &
Voeding de teller op 100% staat. Voor het cluster Handel is dit onduidelijk gezien het lage
aantal respondenten. Bij Techniek heeft ruim driekwart van de opleidingenclusters een
werkveldcommissie. Het cluster Media & vormgeving spant daarbij de kroon: 86% van de
opleidingen heeft zo’n orgaan.
Tabel 2.10 Werkveldcommissie, per sector en totaal in % (n=145)
Werkt u met een werkveldcommissie voor de door u aangekruiste
studierichting (zo mogelijk samen met inhoudelijk verwante
studierichtingen)?
Nee Ja
Zorg &
welzijn 19 81
Economie 33 67
Techniek 25 75
Totaal 24 76
Agenda werkveldcommissie
Respondenten konden aangeven welke onderwerpen in welke mate op de agenda staan van
de werkveldcommissie.
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Zorg & Welzijn Economie Techniek Totaal
niemand
minder dan 10%
ongeveer een kwart
ongeveer de helft
bijna iedereen
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 29
Uit het overzicht in tabel 2.11 blijkt dat de topics inhoud en vormgeving van de bpv de
hoogste notering krijgen en bij 62% van de opleidingenclusters structureel op de agenda
staan. De toetsing en examinering komt direct daarna op de derde plaats met 59%. De
begeleiding van de deelnemers en de inhoud van het schoolprogramma krijgen ook een
relatief hoge score en staan bij ruim 50% van de studierichtingen structureel op de agenda.
De rol van de praktijkopleider en brancheontwikkelingen vormen bij ruim 40% van de
opleidingenclusters een vast agendapunt. De sector Zorg & welzijn scoort – van de drie
sectoren – steeds het hoogst op al deze onderwerpen.
Onderwerpen die – overall gezien – laag scoren en niet of slechts incidenteel geagendeerd
staan, zijn: contractonderwijs/scholing; dit staat op de laatste plaats en is bij enkel 11% van
de clusters een structureel aandachtpunt, gevolgd door bedrijfsstages voor docenten (13%)
en op de derde plaats van onder staat genoteerd: inbreng bedrijfsprojecten (18%). Deze
aspecten hebben dus een lage prioriteit. Het is dan ook weinig verwonderlijk dat ze in de
dagelijkse praktijk van de opleidingen slecht uit de verf komen, zoals we eerder in deze
paragraaf constateerden.
Dit laat onverlet dat er wel enige verschillen zijn tussen de sectoren. Zo staan bedrijfsstages
van docenten en bedrijfsprojecten bij Techniek wat vaker geagendeerd dan bij de andere
sectoren. Bij Zorg & welzijn staan bedrijfsstages maar bij 5% van de opleidingen structureel
op de agenda. In de opleidingenclusters Welzijn en Dans & artiest zelfs bij geen van de
opleidingen. Mogelijk houdt dit verband met het feit dat het onderwijspersoneel bij het
laatstgenoemde cluster relatief pas kort in dienst is bij de opleiding en wellicht recentelijk
nog in de beroepspraktijk heeft gewerkt of nog steeds werkt, waardoor de noodzaak tot of
behoefte aan bijscholing geringer is. Het kan ook zijn dat er meer met kortlopende
dienstverbanden wordt gewerkt: de opleiding huurt op maat experts uit de beroepspraktijk
in teneinde verzekerd te zijn van actuele praktijkkennis binnen de schoolmuren. Een andere
mogelijke verklaring is de aard van het werk binnen deze branche: het verondersteld een
permanent hoog instapniveau wat kennis en kunde betreft. Dit maakt het aanhaken via
periodieke stages lastig. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen of dit enkel de
achterliggende redenen zijn. Immers, bij het andere ‘jonge’ opleidingencluster, Media &
vormgeving – dat zich kenmerkt door zeer snelle technologische en grafische ontwikkelingen
– staan bedrijfsstages voor docenten wel redelijk hoog op de agenda: bij 40% van de
opleidingen is het een structureel agendapunt, waardoor dit opleidingencluster vergeleken
met de andere clusters met stip op nummer 1 staat als het gaat om het toekennen van
prioriteit aan docentenstages.
Verder kunnen we vaststellen dat de kwalificatiedossiers ook geen algemeen punt van
aandacht zijn tijdens de werkveldcommissiebijeenkomsten. Bij ongeveer 60% van de
opleidingenclusters staat het incidenteel en dus niet structureel op de agenda, bij 12% van
de opleidingen is het sowieso geen gespreksonderwerp.
30 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
Tabel 2.11 Agenda werkveldcommissie, in % (n=92-108)
Niet Ja, incidenteel Ja, structureel
Kwalificatiedossier(s) 12 58 31
Inhoud ‘school’programma 3 44 53
Inhoud bpv 4 34 62
Vormgeving bpv 3 35 62
Inbreng ‘bedrijfsprojecten’ 31 50 18
Toetsing/examinering 3 38 59
Begeleiding deelnemers/studenten 7 37 55
Rol praktijkopleider 10 45 44
Bedrijfsstages voor docenten 33 53 13
Brancheontwikkelingen 8 51 41
Contractonderwijs/scholing 31 58 11
2.5 De inhoudelijke inrichting van het programma
In deze paragraaf dalen we af naar het hart van de programmering. Om een goed beeld te
krijgen van de inrichting van de programma’s binnen de opleidingenclusters vroegen we de
respondenten via de enquête naar de volgende onderdelen: de tijdsbesteding aan de
programmaonderdelen, de opzet van de programma’s, de keuzemogelijkheden voor
deelnemers/studenten en de aard van de programma’s.
2.5.1 De tijdbesteding aan de programmaonderdelen
We vroegen de respondenten hoe de verdeling van de geprogrammeerde les-/studietijd eruit
ziet in het schooldeel van de bol- en bbl-opleidingen. Bij de data-analyse van de gegevens
bleek dat de vraag over de bol-opleidingen niet goed is begrepen, waardoor de gegevens
niet bruikbaar zijn. Daarom presenteren we hier alleen de uitkomsten van de bbl-
opleidingen.
De geprogrammeerde lestijd (exclusief bpv) kent, gemiddeld genomen, een patroon van
ongeveer twee derde deel vakleer – specifiek voor de studierichtingen – en een derde deel
ondersteunende, algemene vakken en burgerschapsvorming. Bij de meeste
opleidingenclusters zien we dit patroon terug, hoewel er een paar afwijkingen zijn. Zo
besteedt Administratie naar verhouding veel tijd aan de ondersteunende/algemene vakken,
terwijl het cluster Bouw & hout juist relatief sterk inzet op vakleer.
Al met al kunnen we vaststellen dat er vergeleken met de periode voor de Wet ecucatie en
beroepsonderwijs (WEB) niet zo gek veel is veranderd. Immers, het huidige patroon komt
sterk overeen met dat van het ‘oude’ leerlingwezen, waarin een verdeling van twee derde
deel vakleer en een derde deel algemene en ondersteunende vakken gebruikelijk was.
2.5.2 De opzet van de programma’s
In deze paragraaf houden we de opzet van de programma’s binnen de opleidingenclusters
tegen het licht. Allereerst beschrijven we op welke wijze de doorstroom naar het hbo in de
bol 4-opleidingen is geregeld. Daarna staan we stil bij het aanbod van algemene
vaardigheden in de bol- en bbl-programma’s en hoe dit aanbod is georganiseerd.
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 31
Doorstroom naar hbo
Voor 20% van de studierichtingen geldt dat er geen bol 4-opleidingen worden aangeboden.
In de sectoren Zorg & welzijn en Techniek komt dat bijna twee keer zo veel voor als bij
Economie.
Bij de opleidingenclusters die wél een bol-4 opleiding hebben, is de doorstroom als volgt
georganiseerd (zie tabel 2.12): bij een klein deel van de opleidingen (12%) volgen alle mbo
4-deelnemers verplicht aparte doorstroomrelevante 'vakken'. Dit komt het meest voor in de
sector Economie (23%), in het bijzonder bij het opleidingencluster Administratie. En het
minst in de sector Techniek (8%), ofschoon het bij het opleidingencluster Bouw & hout wel
de meest voorkomende variant is.
Verder zijn er, wat doorstroom betreft, twee varianten die ongeveer in gelijke mate
voorkomen. De eerste variant houdt in dat de doorstroomcomponent volledig is geïntegreerd
in het beroepsgerichte programma. We zien deze het meest bij Economie (55%) en het
minst bij Zorg & welzijn (39%). Bij Economie komen we deze variant het sterkst tegen in de
opleidingenclusters Defensie & veiligheid en Horeca, toerisme & voeding. Maar ook bij
Administratie is het de meest voorkomende variant en dat geldt ook voor het cluster Media
& vormgeving in de sector Techniek. Bij dit laatste cluster komt deze variant twee maal
zoveel voor als bij Bouw & hout en de ‘Harde’ techniek. Bij de sector Zorg & welzijn treffen
we deze variant het meest aan bij het cluster Dans & artiest.
Bij de tweede variant kunnen deelnemers facultatief aparte doorstroomvakken volgen. Deze
variant zien we vooral bij de sectoren Zorg & welzijn en Techniek (respectievelijk 50% en
49%). Bij de sector Zorg & welzijn werkt met name het opleidingencluster Welzijn op deze
manier en bij Techniek het cluster ‘Harde’ techniek. Binnen Economie werkt met name
Handel op deze manier.
Tabel 2.12 Doorstroomregeling van bol 4-opleidingen naar hbo, per sector in % (n=101)
Sector
Stellingen Zorg & welzijn Economie Techniek
De doorstroom kwalificerende component van de
opleiding is programmatisch geheel geïntegreerd met
de beroepsgerichte component
39 55 44
Alle deelnemers mbo-4 volgen verplicht aparte
doorstroom-relevante 'vakken'
11 23 8
Deelnemers mbo-4 kunnen facultatief aparte
doorstroom-relevante vakken volgen.
50 23 49
Totaal 100 100 100
2.5.3 Aanbod algemene vaardigheden binnen bbl en bol
Het mogelijke aanbod aan algemene vaardigheden komt grotendeels overeen met een door
de Raad van Europa vastgestelde lijst van ‘sleutelvaardigheden’ ten behoeve van een leven
lang leren. Eerst gaan we in op de bbl-opleidingen, daarna komt het aanbod binnen de bol-
opleidingen aan bod. Tot slot bespreken we op welke wijze de algemene
vaardigheden/competenties worden aangeboden: apart en/of geïntegreerd.
Bbl-opleidingen
Tabel 2.13 geeft een overzicht van de algemene vaardigheden/competenties die mogelijk
aan de orde zijn in de bbl-opleidingen.
Vaardigheden die – gemiddeld genomen – in de meeste bbl-opleidingen aan bod komen,
zijn: Nederlands (91%), rekenen (85%), sociale vaardigheden (83%) en
32 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
loopbaanvaardigheden (80%). Studievaardigheden staan bij bijna twee derde deel van de
opleidingenclusters op het programma. Dit neemt niet weg dat er enig verschil is tussen de
sectoren. Rekenen bijvoorbeeld, komt in alle opleidingenclusters van Economie aan bod en
in de sector Techniek ook bij de meeste sectoren, terwijl dit vak binnen Zorg & welzijn in
16% van de studierichtingen niet of nauwelijks op het rooster staat. Uit nadere analyse blijkt
dat vooral het cluster Welzijn geen rekenen geeft.
Vaardigheden die in ongeveer de helft van de opleidingenclusters aan bod komen, zijn:
Engels (57%), digitale vaardigheden (52%). Ook hier zien we weer verschillen tussen de
sectoren. Engels komt binnen Economie aanmerkelijk meer aan bod dan binnen Techniek.
Zo wordt er in bijna 40% van de technische studierichtingen niet of nauwelijks aandacht aan
Engels besteedt, terwijl dit bij Economie bij slechts 13% van de studierichtingen het geval is.
Binnen de sector Techniek zijn er overigens grote verschillen tussen de clusters: bij Media &
vormgeving wordt in alle opleidingen Engels gegeven, terwijl dat in ‘Harde’ techniek bij de
helft van de opleidingen en bij Bouw & hout bij 64% van de opleidingen niet of nauwelijks
gebeurt.
Een tweede of derde vreemde taal is in 90% van alle studierichtingen niet of amper aan de
orde. Binnen Economie wordt het nog het meest gegeven; in een kwart van de
studierichtingen, in het bijzonder bij Administratie en bij Horeca, toerisme & voeding.
Wis- en natuurkunde worden vooral gegeven binnen de sector Techniek. Bij Zorg & welzijn
en Economie staan deze vakken bij de meeste studierichtingen niet of nauwelijks op het
rooster. Het vak economie zien we met name in het aanbod van de economische
studierichtingen. Bij Techniek en Zorg & welzijn staat het niet of nauwelijks op de rol.
Generieke vaardigheden die gemiddeld genomen weinig aan bod komen binnen de
studierichtingen zijn: ondernemersvaardigheden (72% niet of nauwelijks), interculturele
vaardigheden (50% niet of nauwelijks). Economie besteedt van de drie sectoren
verhoudingsgewijs nog het meest aandacht aan ondernemersvaardigheden en de sector
Zorg & welzijn het meest aan interculturele vaardigheden.
Tabel 2.13 Aanbod algemene vaardigheden/competenties in de studierichting (bbl-
opleidingen) in % (n=68-78)
Niet/
nauwelijks
Ja, in alle bbl-
opleidingen
Ja, in deel bbl-
opleidingen
Nederlandse taal 4 91 5
Engels 30 57 13
Tweede/derde vreemde taal 90 4 6
Rekenen 8 85 8
Wiskunde 58 38 4
Natuurkunde/algemene ‘science’ 69 24 7
Economie 83 8 9
Digitale vaardigheden 38 52 10
Sociale vaardigheden 8 83 9
Interculturele vaardigheden 50 40 10
Ondernemersvaardigheden 72 9 19
Studievaardigheden 21 64 14
Loopbaanvaardigheden 9 80 11
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 33
Bol-opleidingen
We zijn nagegaan welke algemene vaardigheden/competenties aan bod komen bij de
diverse niveaus van de bol-opleidingen. Over het geheel genomen komt Nederlands het
meest aan bod, direct gevolgd door rekenen, loopbaanvaardigheden, Engels, sociale
vaardigheden en digitale vaardigheden. Wiskunde en interculturele vaardigheden zijn de
middenmoters. Vaardigheden die weinig aan bod komen, zijn: ondernemersvaardigheden,
natuurkunde/science, economie en met als hekkensluiter: tweede/derde vreemde taal.
Uiteraard zijn er per vaardigheid verschillen tussen de opleidingsniveaus en de
opleidingenclusters, zo blijkt uit nadere analyse. We bespreken die verschillen hierna.
Nederlands zit bij alle opleidingenclusters op elk opleidingsniveau in het programma.
Sociale, studie-, digitale en loopbaanvaardigheden komen we ook op alle opleidingsniveaus
tegen, zij het niet bij alle opleidingenclusters. Zo staan deze vaardigheden, met uitzondering
van de digitale vaardigheden, niet genoteerd bij cluster Bouw & hout niveau 1.
Engels is nauwelijks aan de orde op opleidingsniveau 1, behalve bij bepaalde opleidingen
binnen de clusters Administratie, ‘Harde’ techniek en Media & vormgeving. Bij niveau 2
wordt er al wat meer Engels gegeven, maar niet op grote schaal. Zo zit deze taal bij de
clusters Zorg, Uiterlijke Verzorging, Bouw & hout niet in het programma. Vanaf niveau 3 zit
Engels bij alle opleidingenclusters in het pakket, hoewel niet bij alle daartoe behorende
opleidingen. Al met al wordt Engels het meest gegeven bij de ‘Harde’ techniek (alle niveaus)
en Administratie (niveau 4).
Een tweede/derde vreemde taal wordt binnen weinig opleidingen gegeven, sowieso niet op
niveau 1 en nauwelijks op niveau 2. En ook niet in alle clusters: bij Zorg, Uiterlijke
Verzorging, Handel en Defensie & veiligheid staat het niet op de rol. Naar verhouding komt
een tweede/derde vreemde taal het meest voor in de sector Techniek.
Rekenen wordt vooral vanaf niveau 2 op behoorlijke schaal gegeven in alle
opleidingenclusters. Op niveau 1 komt het alleen voor bij bepaalde opleidingen binnen de
clusters Zorg, Uiterlijke verzorging, ‘Harde’ techniek en Media & vormgeving. Als het gaat
om wiskunde zien we een vergelijkbaar patroon als bij rekenen, al is het aantal opleidingen
geringer en staat het vak in de sector Techniek aanzienlijk vaker op het rooster dan in de
sector Economie. In de sector Zorg & welzijn wordt geen wiskunde gegeven.
Natuurkunde/science wordt weliswaar op alle niveaus gegeven, maar op bescheiden schaal
enkel in de sector Techniek en dan met name bij niveau 3 en 4 in de ‘Harde’ techniek.
Economie wordt, over het geheel genomen, op beperkte schaal gegeven en nergens op
niveau 1: het zwaartepunt ligt bij niveau 3 en 4. Het is met name een onderdeel van de bol
3- en 4-opleidingen in de sector Economie en daarnaast ook bij bepaalde bol 4-opleidingen
van de clusters Uiterlijke verzorging, Dans & artiest, ‘Harde’ techniek, Bouw & hout en Media
& vormgeving. Als het gaat om ondernemersvaardigheden zien we een vergelijkbaar patroon
als bij economie, al wordt er bij meer opleidingen en clusters aandacht aan besteed: op het
niveau van bol-4 heeft elk cluster één of meer opleidingen waarin ondernemersvaardigheden
aan bod komen.
34 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
Interculturele vaardigheden zijn vooral een aandachtsgebied binnen de opleidingenclusters
Welzijn en Zorg, met name op niveau 3 en 4. Echter ook binnen de ‘Harde’ techniek wordt
er relatief veel aandacht aan geschonken, zelfs op alle opleidingsniveaus.
Wanneer we de aandacht voor algemene vaardigheden binnen de bol- en bbl-opleidingen
vergelijken, kunnen we vaststellen dat het patroon in grote lijnen gelijk is, behalve bij
interculturele vaardigheden. Binnen de bol-opleidingen krijgen deze vaardigheden duidelijk
meer accent. Daarnaast is er in de bol-opleidingen – overall gezien – ook meer aandacht
voor rekenen en wiskunde.
Apart en/of geïntegreerd?
We zijn in grote lijnen nagegaan op welke wijze de algemene vaardigheden/competenties
worden aangeboden. Uit de analyseresultaten kunnen we afleiden dat bepaalde
vaardigheden deels apart en deels geïntegreerd, bijvoorbeeld gekoppeld aan thema’s of
projecten, aan de orde komen. Het gaat dan om de talen, rekenen, wiskunde en
natuurkunde/science. Al zijn er wel verschillen tussen de opleidingsniveaus: op de lagere
niveaus (niveau 1 en 2) worden deze vaardigheden, buiten Nederlands en rekenen,
hoofdzakelijk geïntegreerd aangeboden. Studieloopbaanbegeleiding staat meestal apart op
het rooster, maar is ook geïntegreerd in andere programmaonderdelen. Dit geldt globaal
gesproken voor alle niveaus en opleidingenclusters.
De andere genoemde vaardigheden – economie, digitale, sociale, interculturele en
ondernemersvaardigheden – worden veelal geïntegreerd aangeboden. Wel zijn er verschillen
tussen de sectoren en opleidingsniveaus. Zo biedt men in de sector Zorg & welzijn sociale
vaardigheden vaak ook als apart vak aan. Dit in tegenstelling tot de sectoren Economie en
Techniek, waarin deze vaardigheden eerder volledig geïntegreerd met andere
programmaonderdelen aan bod komen. Andersom zien we dat ondernemersvaardigheden en
economie in de sector Economie, zeker bij de hogere opleidingsniveaus (niveau 3 en 4)
dikwijls ook als apart vak genoteerd staan. Hetzelfde geldt voor digitale vaardigheden. In de
sector Techniek komen deze vaardigheden zowel apart als geïntegreerd aan bod, met name
bij de opleidingenclusters Media & vormgeving en Bouw & hout.
2.5.4 De keuzemogelijkheden voor deelnemers/studenten We legden de respondenten de vraag voor hoe het zit met de invulling van de 20% vrije
ruimte binnen de studierichtingen. In tabel 2.14 zijn de resultaten per sector weergeven.
We kunnen vaststellen dat de helft van de opleidingen de 20% vrije ruimte in het
programma niet invult. Tussen de sectoren is er wat dit betreft weinig verschil, op het
niveau van de opleidingenclusters echter wel. De opleidingenclusters Uiterlijke verzorging,
Media & vormgeving en Administratie maken aanzienlijk meer gebruik van de vrije ruimte
dan bijvoorbeeld clusters als Horeca, toerisme & voeding en Bouw & hout.
Opleidingen die de vrije ruimte wel invullen, doen dat met name uitsluitend voor de bol-
opleidingen (gemiddeld 38%). Het accent op de bol-opleidingen zien we het sterkst in de
sector Economie.
Slechts 10% van de opleidingen kent zowel voor de bol als bbl een ingevulde vrije ruimte.
Het gaat hierbij om opleidingen binnen de clusters Zorg, Welzijn, Administratie en ‘Harde’
techniek.
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 35
Tabel 2.14 Invulling vrije ruimte, totaal en per sector in % (n=138)
Zorg &
welzijn
Invulling van de ‘20% vrije ruimte’:
Sector
komt bij ons
niet/nauwelijks voor
in de opleidingen
komt bij ons
alleen in de bol-
opleidingen voor
komt bij ons
alleen in de bbl-
opleidingen voor
komt bij ons
zowel in de
bol als de
bbl voor
Z&W 51 37 12
Economie 48 44 7
Techniek 50 37 3 10
Totaal 50 38 1 10
Wie bepaalt de invulling?
Van de opleidingen die de vrije ruimte wel benutten, hanteert een ruime meerderheid een
aanbodgerichte aanpak. Slechts in pakweg 25% van de gevallen hebben deelnemers ook
een zekere inbreng (uiteenlopend van een kwart tot de helft van de invulling). In de sector
Zorg & welzijn krijgen deelnemers naar verhouding het meest de ruimte om de invulling
(mede) te bepalen. Het gaat daarbij met name om het cluster Zorg en Welzijn. Binnen de
sector Economie is de ruimte voor deelnemers het kleinst: bij de clusters Horeca, toerisme &
voeding en Defensie & veiligheid hebben deelnemers geen inbreng als het gaat om de
invulling van de vrije ruimte.
Datzelfde patroon zien we terug bij de vraag of deelnemers kunnen kiezen uit een range van
‘keuzevakken’ die niet verbonden zijn met de kwalificatiedossier(s) voor de studierichting.
2.5.5 Overige aspecten van de programma’s
Via stellingen die voorgelegd zijn aan de respondenten, brachten we een aantal kenmerken
van de programma’s voor de bol- en bbl-opleidingen in kaart. Zie de tabellen 2.15 en 2.16.
Sportactiviteiten komen in bijna de helft (46%) van alle bol-opleidingen behorende bij de
opleidingenclusters voor. Voor een klein deel van de clusters (15%) geldt dat sport bij een
deel van de bol-opleidingen op het rooster staat en voor een groot deel van de clusters
(40%) geldt dat er binnen de bol-opleidingen niet aan sport wordt gedaan. Binnen de sector
Economie wordt duidelijk het minst gesport (58% nee tegenover ongeveer 35% nee bij Zorg
& welzijn en Techniek). Overigens zijn er wel verschillen op clusterniveau. Bij het cluster
Defensie & veiligheid staat bij alle bol-opleidingen sport op de rol, terwijl dat bij de andere
clusters binnen de sector Economie niet of nauwelijks het geval is. Binnen de twee andere
sectoren staan de clusters Sport & bewegen, Dans & artiest en Media & vormgeving aan top
als het om sporten gaat.
Uit tabel 2.16 blijkt dat er in de bbl-opleidingen minder gesport wordt dan in de bol-
opleidingen (gemiddeld 91% nee). Het cluster Media & vormgeving heeft naar verhouding
de meeste ruimte gereserveerd voor sport: bij 33% van de opleidingen staat het op het bbl-
rooster.
Het thema levensbeschouwing/godsdienst is niet of nauwelijks aan de orde binnen de bol-
opleidingen. Bij maar liefst 85% van de opleidingenclusters is dit thema niet
geprogrammeerd binnen de bol-programma’s. Er is één uitschieter: het opleidingencluster
Defensie & veiligheid. In alle bijbehorende opleidingen van dit cluster staat het thema
levensbeschouwing/godsdienst apart op het rooster.
36 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
Een minor – een beroepsgerichte module uit een aanverwante studierichting – wordt, net als
levensbeschouwing/godsdienst, in de meeste gevallen (82%) niet aangeboden binnen de
bol-opleidingen van de opleidingenclusters. In 11% van de clusters geldt dat een deel van
de bol-opleidingen een minor heeft en bij 7% van de studierichtingen betreft het alle bol-
opleidingen. De sector Techniek heeft de meeste minors – in dit geval het opleidingencluster
Bouw & hout – en Economie de minste.
Het komt niet zo vaak voor dat de bol- en bbl-deelnemers samen les krijgen. In twee derde
deel van de opleidingenclusters is dat niet aan de orde. De verschillen tussen de sectoren
zijn klein wat dit aspect betreft. Bij de opleidingenclusters Media & vormgeving en Welzijn
zitten de bol-deelnemers en bbl-deelnemers het vaakst bij elkaar in de klas (33% ja in alle
bbl-opleidingen) en bij Handel en Administratie het minst (100% nee).
Tabel 2.15 Kenmerken bol-opleidingen in % (n=121-123)
Stellingen N.v.t./nee Ja, in deel van
bol-opleidingen Ja, in alle bol-
opleidingen
a Sportactiviteiten maken onderdeel uit van de bol-opleidingen in de studierichting.
40 15 46
b Het thema levensbeschouwing/godsdienst staat apart op het rooster van de bol-opleidingen
85 2 13
c In de bol-opleidingen wordt een minor (beroepsgerichte module uit aanverwante studierichting) aangeboden
82 11 7
Tabel 2.16 Kenmerken bbl-opleidingen in % (n=121-123)
N.v.t./nee
Ja, in deel van bbl-opleidingen
Ja, in alle bbl-opleidingen
Sportactiviteiten maken onderdeel uit van de
bbl-opleidingen
91 6 2
De bbl-deelnemers en de bol-studenten krijgen in de studierichting onderwijs in dezelfde groep
65 24 11
Ten slotte legden we enkele specifieke stellingen voor die betrekking hebben op de mbo 4-
opleidingen. In tabel 2.17 staan de uitkomsten.
Tabel 2.17 laat zien dat het aanbieden van (een deel van) het programma in het Engels in
verreweg (75%) de meeste opleidingen niet aan de orde is. Slechts bij een klein deel (15%)
van de opleidingen biedt men soms bepaalde onderdelen in het Engels aan en bij 10% van
de opleidingen gebeurt dat structureel. Dit gebeurt het meest in de opleidingenclusters
Uiterlijke verzorging, Horeca, toerisme & voeding en Media & vormgeving.
Samenwerken in heterogene groepen (van mbo-studenten met hbo-studenten) is ook niet
echt een kenmerk van mbo 4-opleidingen. Integendeel: in 85% van de studierichtingen
gebeurt het niet. Er zijn een paar opleidingenclusters waar het naar verhouding wel
regelmatig voorkomt: Horeca, toerisme & voeding en Dans & artiest.
Meelopen in het hbo komt daarentegen veel meer voor: in bijna de helft van de opleidingen
krijgen deelnemers de kans om zich op deze wijze een beeld te vormen van de
doorstroommogelijkheden. In 47% van de opleidingen hebben studenten deze gelegenheid
niet. Deelnemers in de sector Zorg & welzijn krijgen het minst de kans om mee te lopen, al
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 37
zijn er wel duidelijke verschillen tussen de clusters (Zorg: 75% nee; Welzijn: 77% ja, soms).
Deelnemers van Economie hebben de meeste kans, met als koploper het cluster Horeca,
toerisme & voeding.
Bij een ruime meerderheid van de opleidingen (72%) loopt een deel van de studenten in het
buitenland stage om zodoende internationale ervaring op te doen. Bij 2% van de
opleidingen is de buitenlandstage structureel inbegrepen. Bij ruim een kwart van de
opleidingen hebben studenten echter geen gelegenheid om in het buitenland stage te lopen.
Deelnemers van het opleidingencluster Uiterlijke verzorging lopen het minst stage in het
buitenland en die van de clusters Welzijn en Horeca, toerisme & voeding het meest.
Internationale ervaring opdoen via excursies of digitale contacten gebeurt – overall gezien –
een stuk minder dan stage lopen: in bijna 60% van de opleidingen is dit niet van toepassing.
Binnen de sector Zorg & welzijn komt dit verreweg het minste voor (73% nee, tegenover
47% in Techniek). In de sector Zorg & welzijn is er weinig variatie, behalve dat het cluster
Sport & bewegen/Dans & artiest iets meer deze werkwijze inzet dan de andere clusters in
deze sector. Wanneer we alle clusters van alle sectoren vergelijken, kunnen we vaststellen
dat het cluster Horeca, toerisme & voeding het hoogst scoort op dit front – direct gevolgd
door het cluster Media & vormgeving – en het cluster Zorg het laagst.
Tabel 2.17 Kenmerken mbo 4-opleidingen, in % (n=111)
N.v.t./nee
Ja, soms/voor deel van
studenten Ja,
structureel
Een deel van het opleidingsprogramma op mbo-4 niveau wordt in het Engels aangeboden 75 15 10
Deelnemers werken in heterogene groepen met hbo-studenten aan opdrachten 85 13 3
Deelnemers krijgen de kans aangeboden enige tijd ‘mee te lopen’ in het hbo 47 45 7
Deelnemers doen internationaal ervaring op via stages 26 72 2
Deelnemers doen op andere wijze internationale ervaring op (excursies; digitale samenwerking enzovoort) 57 38 5
2.6 Examinering
In de enquête is er gevraagd of in het opleidingencluster door één of meer opleidingen
gebruikgemaakt wordt van een externe exameninstelling. Bij de bespreking van de
resultaten gebruiken we steeds de term ‘externe examenleverancier’. Deze leveranciers
kunnen al dan niet wettelijk erkende exameninstellingen zijn (Van Loon, 2010; Polder,
2004). Tabel 2.28 toont de resultaten.
In bijlage 5 is een overzicht gegeven van de externe examenleveranciers die scholen
inschakelen bij de examens.
38 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
Tabel 2.18 Gebruik externe examenleveranciers, totaal en per sector in % (n=137)
Wordt er door één of meer opleidingen in de studierichting
gebruikgemaakt van een externe exameninstelling?
Nee Ja
Z&W 67 33
Economie 44 56
Techniek 47 53
Totaal 54 46
Van alle studierichtingen maakt ruim de helft (54%) geen gebruik van een externe
examenleverancier, ofschoon er wel verschil is tussen de sectoren. Binnen de sector Zorg &
welzijn ziet meer dan twee derde deel van de studierichtingen af van deze diensten. De
sector Economie maakt nog het meest gebruik van externe examenleveranciers (56% ja),
hierbij op de voet gevolgd door de sector Techniek (53% ja).
Kijken we naar verschillen op clusterniveau, dan kunnen we constateren dat Dans & artiest
het minst gebruikmaakt van een externe examenleverancier. Uiterlijke verzorging en Media
& vormgeving staan samen op de tweede plaats van minst gebruikers, terwijl Bouw & hout
koploper is als het gaat om het inschakelen van een externe examenleverancier.
Uit tabel 2.19 blijkt dat – gemiddeld genomen – de meeste studierichtingen die zowel bol-
als bbl-opleidingen verzorgen én gebruikmaken van een externe examenleverancier, de
externe instantie voor beide leerwegen benutten. Dit zien we het sterkst in de sector Zorg &
welzijn (94%) en het minst in de sector Techniek (52%): daar gebruikt men de externe
examenleverancier naar verhouding meer dan in de andere sectoren voor de bbl-
opleidingen. Bij Economie lijkt het net andersom: daar zet men de externe exameninstantie
juist wat meer in bij de bol-opleidingen. Op sectorniveau zijn er hier en daar wat kleine
verschillen aangetroffen tussen de clusters. Zo gebruikt het cluster Media & vormgeving de
externe examenleveranciers in gelijke mate voor bol- en bbl-opleidingen. Verder zien we dat
Welzijn, in tegenstelling tot de andere clusters binnen de sector, voor een beperkt aantal
bbl-opleidingen ook gebruikmaakt van een externe examenleverancier.
Tabel 2.19 Gebruik van externe examenleveranciers bij bol en bbl, totaal en per sector in
% (n=66)
Is er verschil in gebruik van externe examenleveranciers tussen
bbl-opleidingen en bol-opleidingen in de studierichting?
Nee, dat is ongeveer
gelijk voor bol en bbl
Ja, meer in de bbl
dan in de bol
Ja, meer in de bol
dan in de bbl
Z&W 94 6 0
Economie 70 0 30
Techniek 52 44 4
Totaal 69 24 8
Meer dan de helft van de studierichtingen (60%) gebruikt de externe examenleveranciers
om spullen in te kopen, zoals ontwikkelde toetsen of proeven van bekwaamheid. Het
afnemen van de toetsen en het beoordelen doet men zelf. Dit blijkt uit tabel 2.20. De sector
Zorg & welzijn loopt hierbij voorop: bijna 80% van de studierichtingen werkt op deze
manier. In de sectoren Economie en Techniek laat men de externe exameninstantie meer
van kop tot staart te werk gaan (van ontwikkeling tot beoordeling): in ruim 30% van de
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 39
gevallen werkt men op deze wijze. In het opleidingencluster Defensie & veiligheid hanteert
men voor alle opleidingen dit model.
Tabel 2.20 Wijze van gebruik van externe examenleverancier bij bol en bbl, totaal en per
sector in % (n=66)
Zorg & Hoe maakt u gebruik van de externe examenleverancier?
welzijn 'Inkopen' ontwikkelde
toetsen/proeven van
bekwaamheid. Afname en
beoordeling doen we zelf
Ontwikkeling, afname en
beoordeling door externe
examenleverancier
Ander
model
Z&W 78 17 6
Economie 53 33 13
Techniek 53 31 16
Totaal 60 28 12
Verschillende toetsvormen kunnen in het beroepsonderwijs worden gehanteerd (Nijhof,
2009). Van de toetsvormen die externe examenleveranciers hanteren, komen de proeven
van bekwaamheid op de eerste plaats (90% gemiddeld), direct gevolgd door de
kennistoetsen (76%), zie tabel 2.21. Overigens is er wel verschil tussen de sectoren: bij
Zorg & welzijn zet men de kennistoets beduidend minder in dan bij Economie en Techniek
(45% tegenover > 87% bij Economie en 82% bij Techniek). Vaardigheidstoetsen en
werkobservaties zijn, gemiddeld genomen, wat minder in zwang. In respectievelijk 64% en
59% van de studierichtingen worden deze ingezet. In de sector Techniek wordt er van deze
toetsvormen meer gebruikgemaakt dan in de andere sectoren. Het opleidingencluster Media
& vormgeving scoort daarbij bovengemiddeld hoog.
Tabel 2.21 Gehanteerde toetsvormen door externe examenleveranciers, totaal en per
sector in % (n=37-59)
Sector Ja Nee
Kennistoetsen Z&W 45 55
Economie 87 13
Techniek 82 18
Totaal 76 24
Proeven van bekwaamheid Z&W 93 7
Economie 80 20
Techniek 93 7
Totaal 90 10
Vaardigheidstoetsen Z&W 55 45
Economie 62 38
Techniek 70 30
Totaal 64 36
Werkobservaties Z&W 50 50
Economie 55 45
Techniek 65 35
Totaal 59 41
Andere toetsvormen Z&W 60 40
Economie 45 55
Techniek 44 56
Totaal 49 51
40 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
Kennis over de inhoudelijke eisen van externe examenleveranciers Verreweg de meeste (82%) respondenten – zo blijkt uit tabel 2.22 – achten zichzelf goed tot
zeer goed inhoudelijk op de hoogte van wat de externe examenleverancier verwacht aan
kennis, vaardigheden en competenties van deelnemers. De sector Economie scoort daarbij
iets lager dan de andere sectoren (66% goed tot zeer goed). Dat komt met name door het
gematigde oordeel van het cluster Administratie. Maar ook binnen de sector Techniek lopen
de scores van de clusters wat uiteen: zo geeft de helft van de respondenten van Bouw &
hout aan matig op de hoogte te zijn van de verwachtingen van de externe
examenleveranciers.
Tabel 2.22 Kennis over de inhoudelijke eisen van externe examenleveranciers, totaal en
per sector in % (n=64)
Bent u inhoudelijk goed op de hoogte wat de externe exameninstantie
verwacht wat betreft kennis, vaardigheden en competenties van
deelnemers?
Zeer goed Goed Redelijk goed Matig
Z&W 35 47 18 0
Economie 33 33 27 7
Techniek 28 59 9 3
Totaal 31 50 16 3
Kwaliteit externe examenleverancier
Over de bijdragen van de externe examenleverancier(s) aan de opleidingen binnen de
studierichting zijn de respondenten behoorlijk goed te spreken (zie grafiek 2.7). Bijna de
helft oordeelt positief en ruim een derde deel van de ondervraagden is meer positief dan
negatief gestemd over de diensten van de examenleveranciers. Toch is niet iedereen
tevreden: zo’n 16% van de respondenten is meer negatief dan positief – of zelfs voluit
negatief – gestemd over de externe examenleverancier(s). De sector Zorg & welzijn is het
meest positief – hoewel de helft van de respondenten Uiterlijke verzorging meer negatief
dan positief oordeelt – en de sector Economie het minst positief. Het gaat hierbij met name
om de clusters Administratie en Horeca, toerisme & voeding. Binnen Techniek is de ‘harde’
techniek het meest gematigd.
Uit nadere analyse blijkt dat het negatieve oordeel zich met name toespitst op de
procedures rondom de toetsing. Alle respondenten die negatief oordeelden, noemden deze
factor. Op de tweede plaats is men ontevreden over de kosten van de toetsing. Ten slotte
noemt de helft van de respondenten die negatief oordeelden, ook de inhoud van de toetsen
als minpunt.
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 41
Grafiek 2.7 Oordeel over de bijdrage van de externe examenleverancier aan de
opleidingen, per sector in % (n=64)
Gebruik van integrale proeven van bekwaamheid
Tabel 2.23 laat zien dat de meeste studierichtingen gebruikmaken van integrale proeven van
bekwaamheid. Gemiddeld zegt 60% van de respondenten dat zij in alle opleidingen
gebruikmaken van deze beoordelingstechniek en 24% geeft aan dit in een deel van de
opleidingen te doen. De sector Economie maakt naar verhouding het minst gebruik van
proeven van bekwaamheid (22% nee). De clusters Handel en Defensie & veiligheid trekken
het gemiddelde binnen de sector duidelijk omlaag.
Van de diverse voorkomende toetsvormen in het mbo waarvan de resultaten meetellen bij
de diplomering, staat de proeve van bekwaamheid momenteel bovenaan (zie tabel 2.24). Bij
86% van de studierichtingen tellen de resultaten hiervan structureel mee. De kennistoetsen,
porfolio’s, stageverslagen en vaardigheidstoetsen komen op de tweede plaats. Bij zeker de
helft van de opleidingen tellen ook de resultaten hiervan structureel mee en bij ruim een
kwart van de opleidingen leggen ze soms gewicht in de schaal. Resultaten van interviews en
zelfbeoordeling scoren minder hoog bij de diplomering: bij minimaal de helft van de
studierichtingen tellen ze niet mee en bij ongeveer een kwart van de bijbehorende
opleidingen soms.
Tabel 2.23 Gebruik van integrale proeven van bekwaamheid, totaal en per sector in %
(n=135)
Maakt u zelf in de door u aangeboden opleidingen gebruik van integrale
proeven van bekwaamheid?
Nee Ja, in deel van de opleidingen Ja, in alle opleidingen
Z&W 12 16 73
Economie 22 30 48
Techniek 18 28 54
Totaal 16 24 60
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
Zorg & Welzijn Economie Techniek
positief
meer positief dan negatief
meer negatief dan positief
negatief
42 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
Tabel 2.24 Bepalende toetsvormen inzake diplomering in % (n=137)
Nee Ja, soms Ja, structureel
Resultaten kennistoetsen 15 30 55
Resultaten vaardigheidstoetsen 21 31 47
Resultaten proeven van bekwaamheid 8 6 86
Resultaten interviews 56 23 21
Resultaten werkobservaties 37 27 36
Resultaten stageverslag 20 28 51
Resultaten portfolio 23 25 52
Resultaten zelfbeoordeling 49 25 26
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 43
3 Bijdragen van Kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven
3.1 Inleiding
In het vorige hoofdstuk is besproken hoe invulling wordt gegeven aan leerplanplannen
vanuit de kaders van de kwalificatiedossiers. Ook de bruikbaarheidswaarde van die kaders,
vanuit het perspectief van opleidingsmanagers, is besproken. In dit hoofdstuk gaan we in op
de additionele bijdrage die de kenniscentra leveren in het proces van inhoudsbepaling.
In het inleidende hoofdstuk van deze publicatie is verwezen naar de ministeriële nota
Beroepsprofiel- en leerplanontwikkeling (1986), waarin drie stappen in het traject van
inhoudsbepaling van het mbo staan aangegeven:
1 Kijken in de beroepspraktijk met als resultaat het opstellen van
beroeps(competentie)profielen: een primaire verantwoordelijkheid van sociale partners,
waarbij de Kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven als ‘ondersteunende
dienstverleners’ betrokken kunnen zijn.
2 Opstellen van kwalificaties met gebruikmaking van de resultaten uit de eerste stap: dit is
de wettelijk geregelde taak van de kenniscentra;
3 Het ontwikkelen van leerplannen en examens als de verantwoordelijkheid van mbo-
scholen.
Voor elk van de drie stappen om te komen tot leerplaninhouden is nagegaan wat de rol van
de kenniscentra is en welke wettelijke (in stap 2) en additionele (in stap 1 en 3) activiteiten
zij ontplooien. Gezien de algehele vraagstelling van dit onderzoek ligt in de beschrijving het
accent op de activiteiten in stap 2 en 3.
Om zicht te krijgen op de rol van de kenniscentra bij de inhoudsbepaling van het mbo is
informatie verzameld via interviews. Voor elk van de zeventien kenniscentra is een
medewerker van het kenniscentrum benaderd voor deelname aan het onderzoek. De
medewerkers die we spraken, waren betrokken bij – en vaak binnen het kenniscentrum
verantwoordelijk voor – de ontwikkeling van de kwalificatiestructuur. De in totaal twintig
interviews – zeventien gesprekken met kenniscentra, twee gesprekken met
vertegenwoordigers van het Consortium Beroepsonderwijs en een gesprek met de Stichting
Praktijkleren – zijn gevoerd aan de hand van een interviewleidraad die vooraf aan de
medewerker(s) van het kenniscentrum was toegestuurd. Deze interviewleidraad is
opgenomen in bijlage 2 en de lijst van gesprekspartners in bijlage 3. Na afloop van het
gesprek is een verslag gemaakt dat vervolgens ter validering is voorgelegd aan de
geïnterviewde(n).
In dit hoofdstuk gaan we achtereenvolgens in op de bijdragen van de kenniscentra met
betrekking tot de ontwikkeling en het onderhoud van de kwalificatiestructuur (paragraaf
3.2), de additionele bijdragen van kenniscentra ten behoeve van de ontwikkeling van
leerplannen en leermateriaal (paragraaf 3.3) en de ontwikkeling van toetsen en examens
(paragraaf 3.4). Tot slot komen de activiteiten van de samenwerkingsverbanden Consortium
Beroepsonderwijs en de Stichting Praktijkleren in paragraaf 3.5 aan bod.
44 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
3.2 Ontwikkeling en onderhoud kwalificatiestructuur
In deze paragraaf wordt beschreven hoe de wettelijk geregelde taak van de kenniscentra
wordt vormgegeven. Het gaat dan vooral om de stap van beroepsprofiel naar de uitwerking
daarvan in een kwalificatie of groep van kwalificaties. Hoe organiseren de kenniscentra de
informatie rondom behoeften en aangepaste eisen en welke beslissingen worden in dit
proces door wie genomen? Welke verschillen zijn er tussen kenniscentra en wie draagt zorg
voor het kwalificatieraamwerk als geheel?
3.2.1 Ontwikkeling beroeps(competentie)profielen
Brandsma (1993) geeft in haar promotieonderzoek aan dat het van wezenlijk belang is om
bij het proces van beroepsprofiel- en leerplanontwikkeling een strikt onderscheid te hanteren
tussen ‘meten’ en ‘beslissen’. Het ‘meten’ is vooral aan de orde in de eerste stap, door zowel
adequaat de arbeidsmarkt voor beroepen in kaart te brengen als de beroepspraktijk. Dat in
kaart brengen gebeurt enerzijds door het gebruikmaken van onderzoeksinstrumenten – de
instrumentele benadering – en anderzijds meer interactief door frequente contacten met het
bedrijfsleven (en het onderwijs) te onderhouden; de actoriële benadering. Beide
benaderingen zijn echter nauw met elkaar verbonden en overlappen elkaar deels. Het
‘beslissen’ gebeurt in de stappen 2 en 3.
Instrumentele benadering
Er zijn veel benamingen in omloop om beroepen- en arbeidsmarktinformatie te verzamelen
op branche- of bedrijfstakniveau. Het aanleveren van dergelijke informatie is de expliciete
verantwoordelijkheid van de sociale partners; zij dienen de uitkomsten van veelal uit
bedrijfstakmiddelen gefinancierd onderzoek te legitimeren, zodat het in stap 2 als valide
informatiebron kan worden gebruikt bij beslissingen om tot mbo-kwalificatiewaardige
beroepen te komen. Uit de gesprekken die we met kenniscentra voerden, destilleren we vijf
typen onderzoek. Kenniscentra gebruiken overigens doorgaans meer dan één instrument.
Naast de hierna te noemen instrumenten is het voor kenniscentra belangrijk om de
loopbaanpaden in de branches te kennen. En voor de definitieve bepaling van en beslissing
over wat in initieel beroepsonderwijs een plaats dient te krijgen, is het ook goed dat de
gehele opleidings- en scholingsinfrastructuur in een branche door een kenniscentrum in
beeld is gebracht.
a Beroepenstructuuronderzoek in een branche
Dit type onderzoek is niet permanent voor elk kenniscentrum van belang. In branches
die relatief grote veranderingen ondergaan en waar nieuwe beroepen ontstaan, is
beroepenstructuuronderzoek wenselijk. Bijvoorbeeld in de mediavormgevingsbranche
waar sprake is van functieverbreding vanwege digitalisering (kenniscentrum GOC), zodat
het wellicht mogelijk is om met minder kwalificaties toe te kunnen; en sowieso in de
sterk in ontwikkeling zijnde ‘creatieve industrie’. Dergelijk onderzoek is eveneens van
betekenis wanneer arbeidsmarktsectoren of branches nog geen initiële opleidingen in
het mbo kennen en vooral als er sprake is van nieuwe werkgelegenheid. Zo is
bijvoorbeeld enkele jaren geleden de schoonmaakbranche toegevoegd aan het
werkdomein van kenniscentrum Savantis. Ook het kenniscentrum SVGB, dat veel
kwalificaties opstelt voor naar omvang kleine, ambachtelijk-unieke beroepen, heeft de
afgelopen jaren het aantal branches waarvoor het werkt zien toenemen. Daarnaast
kunnen bestaande beroepenstructuren waar beroepen in een branche ten opzichte van
elkaar zijn afgebakend, opnieuw tegen het licht worden gehouden via een
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 45
actualiteitstoets of een branchescan voordat een beslissing wordt genomen over het
doen van eventueel nieuw beroepenstructuuronderzoek en nadere beroepenanalyse,
zoals het kenniscentrum Hout & Meubilering; SH&M.
b Analyse van afzonderlijke beroepen uitmondend in beroeps(competentie)profielen
Beroeps(competentie)profielen zijn bij alle kenniscentra in gebruik om tot kwalificaties te
komen. De rol van een kenniscentrum is die van ‘ontvanger’ of ‘dienstverlener’. Als
‘ontvanger’ heeft de branche het profiel zelf ontwikkeld en aangeleverd of heeft dat
laten doen door een extern onderzoeksbureau. Als ‘dienstverlener’ stelt het
kenniscentrum al dan niet op uitdrukkelijk verzoek van een branche dergelijke profielen
op. Enkele voorbeelden van kenniscentra die dit laatste voor (een deel van) hun
branches doen. zijn: Ecabo, Fundeon (Bouw & infra), Innovam (mobiliteitsbranche) en
VTL (transport- en logistieksector).
Een beroepsprofiel is een gestructureerde verzameling uitspraken over de centrale
beroepsactiviteiten of kerntaken die van belang zijn voor een beroep(sgroep) en/of
veelvuldig voorkomen. De complexiteit van het werk en de mate van
verantwoordelijkheid die een vakvolwassen beroepsbeoefenaar aan de dag moet leggen,
zijn ook in zo’n profiel verhelderd. Daarbij dient het begrip ‘taak’ bij voorkeur niet alleen
een technisch-instrumentele betekenis te hebben, maar evenzeer een beroepsculturele
en arbeidsorganisatorische invulling te kennen. Een praktische eis is dat het profiel
voldoende breed, in dit geval functieoverstijgend is, zodat het voor verschillende
bedrijven betekenis kan hebben. Ook relatieve duurzaamheid is van belang: gewenst is
dat de beschrijving in elk geval voor enige jaren geldingskracht heeft, uitzonderingen
daargelaten.
Binnen het beroepenanalytisch onderzoek worden verschillende waarnemingstechnieken
gebruikt: schriftelijke/digitale vragenlijsten uitgezet bij relevante stakeholders, interviews
met beroepsbeoefenaren of branche-experts, bedrijfsbezoeken, enzovoort.
Beroepscompetentieprofielen kunnen geregeld op hun actualiteit worden getoetst, zodat
ze – na meer of minder te zijn bijgesteld – up-to-date blijven ten behoeve van de
‘doorvertaling’ naar kwalificaties en vervolgens opleidingen in stap 2 en 3.
c Trend- en toekomstgericht ‘onderzoek’ op zowel branche- als beroepsniveau
Beroepenanalyses geven veelal de situatie van het moment weer. Voor initiële
opleidingsdoeleinden is dat te beperkt als benodigde informatie. Daarom besteden veel
kenniscentra ook aandacht aan ontwikkelingen en innovaties in de branche en de
daarmee samenhangende beroepspraktijken. Zo organiseren de paritaire commissies
binnen het kenniscentrum SVGB bijvoorbeeld jaarlijks trenddebatten waarin de
mogelijke consequenties van branchegebonden ‘innovatie-agenda’s’ voor het
kwalificeren via initieel beroepsonderwijs een centraal thema zijn. Andere methodes zijn
branchescans, miniconferenties met experts, desk research door vakbladen bij te
houden.
d Kwantitatief arbeidsmarktonderzoek
Kenniscentra doen mede met het oog op hun taak rondom de beroepspraktijkvorming
kwantitatief arbeidsmarktonderzoek. De resultaten van dat type onderzoek zijn ook
belangrijk voor het opstellen van kwalificaties waarop doelmatige, exploitabele
beroepsopleidingen worden geënt. Dergelijk onderzoek kan zich richten op het in kaart
brengen van eventuele krimp in werkgelegenheid, op het vaststellen van de uitbreidings-
46 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
en vervangingsvraag naar (middelbaar opgeleid) personeel, op (zij-)instroompatronen
en uitstroompatronen in een branche. Ook vacatureonderzoek kan tot dit type
onderzoek gerekend worden, zoals Aequor in de agrarische sector doet.
e Uitstroomonderzoek onder alumni van mbo-beroepsopleidingen
Tot slot willen we het uitstroomonderzoek onder mbo-alumni noemen (voorbeeld:
Aequor). Gediplomeerden krijgen in dit onderzoek idealiter de kans om aan te geven in
welke mate hun werk passend is in relatie tot de gevolgde opleiding, wat ze hebben
gemist in de opleiding gezien hun huidige beroepspraktijk, waar in de opleiding meer
aandacht aan besteed had kunnen worden enzovoort. Het gaat dan om het vaststellen
in welke mate er een match is tussen de gevolgde opleiding en de beroepspraktijk in de
latere werkkring. Het betreft hier informatie die een rol kan spelen bij de invulling van
kwalificaties in stap 2 van het geschetste beroepsprofiel- en
leerplanontwikkelingsproces.
Actoriële benadering
De eerste signalen om ten behoeve van de opstelling van kwalificaties eventueel nader
onderzoek te doen in een branche of in bepaalde beroepspraktijken, kunnen uit zeer
verschillende hoek komen.
Zo zijn er ‘kenniswerkers’ binnen de kenniscentra die met het oog op de ontwikkeling en het
onderhoud van kwalificaties via desk research veranderingen in branches bijhouden. Maar
ook buitendienstmedewerkers of opleidingsadviseurs van kenniscentra die frequent contact
hebben met de leerbedrijven kunnen signaleren dat mogelijk aanpassing of bijstelling nodig
is. Daarbij dient hun opgebouwde kennis gekanaliseerd te worden in de richting van hun
collega’s die bij kwalificatiestructuurontwikkeling zijn betrokken. In de ‘grotere’ kenniscentra
vraagt deze werkwijze expliciet om organisatie, wil die aanwezige kennis optimaal benut
kunnen worden. Zo heeft het kenniscentrum Ecabo een digitaal informatiesysteem waarin
deze medewerkers hun informatie over trends, innovaties, enzovoort vastleggen; informatie
die ze verkregen in gesprekken met bedrijven. Met de inhoud van dat systeem kan
vervolgens de afdeling Ontwikkeling & Innovatie aan de slag.
Een signaal kan daarnaast komen van brancheorganisaties die rechtstreeks contact
opnemen met kenniscentra. Het is mogelijk dat een deel van deze organisaties op dit
moment nog geen band heeft met het mbo, omdat er (nog) geen kwalificaties bestaan
waarvan ze zich eigenaar voelen of weten. De verdere ontwikkeling van het raamwerk
kwalificatiestructuur laat overigens wel zien dat de dekking van branches en mbo-beroepen
geleidelijk steeds groter is geworden; veel brancheorganisaties weten de kenniscentra te
vinden. Natuurlijk kunnen ook anderen signaleren dat aanpassingen gewenst of noodzakelijk
zijn: bijvoorbeeld leden van paritaire commissies, die verantwoordelijk zijn voor de opstelling
van kwalificaties, en personen die lid zijn van commissies of groepen in de
‘branchespecifieke onderstructuren’. Ten slotte, maar er zijn meer voorbeelden te geven,
kunnen ook mbo-instellingen voorstellen doen voor nieuwe kwalificaties waarbij de
eventuele arbeidsmarktrelevantie nog niet is gedocumenteerd en de kwalificatiewaardigheid
nog niet is bepaald.
3.2.2 Opstellen van kwalificaties
De resultaten uit de eerste stap, het ‘meten’, zijn input voor stap 2: het ontwikkelen van
kwalificaties. Daartoe dient er een reeks beslissingen te worden genomen die betrekking
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 47
hebben op:
het per branche afbakenen van het eigen domein en het bepalen waar samenwerking
met andere kenniscentra noodzakelijk of gewenst is om ondoelmatige overlap in de
gehele mbo-kwalificatiestructuur te voorkomen;
het per branche bepalen welke beroepscompetentieprofielen (bcp’s) ‘vertaald’ worden
naar kwalificaties en op welke wijze dit gebeurt: van één bcp naar één kwalificatie; van
meer bcp’s naar één kwalificatie; van één bcp naar een onderdeel van één of meer
kwalificaties; een bcp aan de kant leggen, omdat er nauwelijks vraag naar is of omdat
het niet verbonden is met een mbo-niveau;
het per kwalificatie bepalen wat de inhoud van de gewenste leeruitkomsten is.
Dit geheel van beslissingen dient uit te monden in een structuur van kwalificaties die voldoet
aan vijf karakteristieken. De structuur van kwalificaties – en daarmee diploma’s – is daartoe:
transparant en bij voorkeur dekkend voor het geheel van beroepen waar het gevolgd
hebben van een initiële mbo-opleiding passend is;
herkenbaar voor betrokkenen, dat wil zeggen voor het bedrijfsleven, de mbo-
deelnemers en de mbo-instellingen;
doelmatig of tenminste niet ondoelmatig door onnodige overlap tussen kwalificaties te
voorkomen;
duurzaam, zodat de geldigheidsduur van afzonderlijke kwalificaties minimaal vier jaar
beslaat;
uitvoerbaar. Bij deze karakteristiek gaat het zowel om het begrip ‘studeerbaarheid’ voor
deelnemers als om een voor mbo-instellingen exploitabel opleidingenaanbod (relatie met
doelmatigheid).
Hoewel de kwalificatiestructuur een multifunctioneel karakter heeft, zoomen we in dit
onderzoek in op de relatie met leerplanontwikkeling (Onstenk & Visser, 2002). Daartoe gaan
we in de volgende paragraaf in op de ontwikkelingsinfrastructuur om de tweede stap in het
geschetste proces uit te voeren, op het thema ‘doelmatigheid’ zich uitend in het pleidooi om
het aantal kwalificaties te reduceren en op de vulling van kwalificaties in dit geval de
feitelijke inhoudsbepaling.
Infrastructuur voor ontwikkeling van kwalificaties
De infrastructuur ten behoeve van de ontwikkeling van kwalificaties die de kenniscentra
hebben opgezet, verschilt onderling en lijkt samen te hangen met de diversiteit van het
‘werkgebied’ van een kenniscentrum: verschillende aangesloten branches en de al dan niet
aanwezigheid van andere op de branche gerichte organisaties.
Ieder kenniscentrum heeft minstens één paritaire commissie. Een paritaire commissie stelt
de kwalificaties op en adviseert het bestuur van een kenniscentrum, dat de
kwalificatiedossiers – na toetsing door het Coördinatiepunt Kwalificatiestructuur – ter
vaststelling indient bij de minister. In vrij veel gevallen functioneren er ‘onder’ een paritaire
commissie sectorcommissies of sectorraden per branche. Bijvoorbeeld bij de SVGB,
Fundeon, Aequor, Ecabo, Kenniscentrum Handel – waar ze brancheadviescommissies
genoemd worden – en bij Savantis en PMLF (proces- en laboratoriumtechniek) waar ze
respectievelijk brancheopleidingscommissies en bedrijvencommissies heten. Bij een deel van
de kenniscentra hebben ze juist meer paritaire commissies benoemd, zoals bij de
kenniscentra Kenwerk en KOC (Uiterlijke Verzorging). Wanneer er één paritaire commissie is,
dan heeft deze doorgaans meer een toezichthoudende rol: daarbij letten ze onder meer op
48 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
het totstandkomingsproces van en het draagvlak voor kwalificaties, op de consistentie
tussen de dossiers van verschillende branches en of de dossiers voldoen aan wettelijke
beroepsvereisten, aan eisen die de branches, beroepsgroepen en het onderwijs daaraan
stellen en of de kwalificaties in overeenstemming zijn met de tussen kenniscentra
afgesproken spelregels.
De meer decentrale commissies adviseren primair over inhoudelijke aanpassingen in een
kwalificatiedossier en over het ontwikkelen van nieuwe. Deze onderstructuren van
werkgroepen en adviescommissies spelen een dominante rol doordat de leden van paritaire
commissies de adviezen van deze nog meer branchespecifieke commissies zwaar laten
meewegen in hun besluitvorming; veelal worden hun adviezen dan ook overgenomen.
In paritaire commissies zijn de sociale partners en het mbo-veld in principe evenredig
vertegenwoordigd. Daarnaast kunnen, zoals bij de kenniscentra Ecabo en Kenniscentrum
Handel, ook vertegenwoordigers van voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) en
hbo (als waarnemers) zitting hebben in de paritaire commissie.
Een aantal geïnterviewden bracht naar voren dat ‘het bedrijfsleven’ niet voldoende is
vertegenwoordigd wanneer leden voor een paritaire commissie alleen gerekruteerd worden
uit branchespecifieke werknemers- en werkgeversorganisaties. Dit geldt dan bijvoorbeeld in
branches met relatief veel zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers), die een substantieel deel
van de arbeidsmarkt vormen. De kenniscentra Fundeon, GOC (bijvoorbeeld ‘creatieve
industrie’) en VOC (carrosseriebranche) hebben bijvoorbeeld veel met zzp’ers te maken,
hoewel de gesprekspartners in de carrosseriebranche denken dat dit een tijdelijk verschijnsel
is als gevolg van de economische crisis. Zo kan het voor (toekomstige) zzp’ers zinvol zijn dat
een ‘deelkwalificatie ondernemerschap’ niet alleen in mbo 4-ondernemersopleidingen een
plaats krijgt, maar ook in kwalificaties van een lager niveau.
Daarnaast kennen sommige branches veel private aanbieders die erkende mbo-opleidingen
aanbieden. Dat geldt bijvoorbeeld voor het kenniscentrum KOC (Uiterlijke verzorging). In
zulke gevallen zijn contacten met die partijen van belang en worden ze in meer of minder
formele zin ook gelegd.
Kenniscentra organiseren allerlei activiteiten en projecten om feedback over de inhoud van
de kwalificatiedossiers te krijgen van bedrijven en scholen. Zo zijn er bijvoorbeeld door
Ecabo in plusminus 25 regionale bijeenkomsten ‘werkgerelateerd beoordelen’ bedrijven
bevraagd over de inhoud van de kwalificatiedossiers; per bijeenkomst zaten circa vijf tot
vijftien bedrijven aan tafel. Daarnaast onderhouden vele kenniscentra contact met de
bedrijfstakgroepen van de MBO Raad of werken ze daarmee samen. Die groepen kunnen als
een belangrijk feedbackinstrument functioneren, zo al niet direct betrokken worden bij de
uitwerking van de (voorwaardelijke) kennis en vaardigheden in de kwalificatiedossiers; mbo-
instellingen worden daarmee eerder mede-eigenaar van kwalificaties.
Reductie van kwalificaties?
Al jaren woedt er een discussie over het aantal kwalificaties, ook wel ‘uitstromen’ of
‘profielen’ genoemd, hoewel wij de voorkeur geven aan het begrip ‘kwalificatie’ vanwege de
relatie met het begrip ‘diploma’. De bedoeling is dat er voor mbo-beroepen een optimaal
dekkend minimum aan kwalificaties in de totale structuur terechtkomt. Tussen de
kenniscentra zijn er grote verschillen, niet alleen als het gaat om de aantallen
kwalificatiedossiers die een kenniscentrum beheert, maar evenzeer wat betreft de inzet van
de afgelopen jaren om tot reductie van het aantal kwalificaties te komen. Dit hangt samen
met de breedte van het werkterrein van een kenniscentrum en met de druk vanuit branches
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 49
om toch ‘eigen’ specifieke en daarmee herkenbare kwalificaties te willen hebben of
behouden; maar ook met de financieringsrationale voor kenniscentra waarin het aantal
kwalificaties een kosten-batenfactor is, wat geen stimulans is om tot dat optimale minimum
te komen.
Daarnaast kan de in een branche gewenste inhoudelijke detailleringsgraad van kwalificaties
invloed hebben op het aantal. Zo heeft Kenteq bijvoorbeeld 23 kwalificatiedossiers (KD’s)
met 75 kwalificaties en Fundeon 21 KD’s met circa 70 kwalificaties. De SVGB (met zeer veel
branches) heeft 18 kwalificatiedossiers met 48 kwalificaties; nog niet zo lang geleden had dit
kenniscentrum 72 kwalificaties die zijn teruggebracht naar 39 en vervolgens zijn er nog drie
nieuwe branches bijgekomen met elk drie kwalificaties. KOC tot slot heeft 4 KD’s met acht
kwalificaties. In de interviews is gevraagd naar de gang van zaken met betrekking tot de
beoogde reductie van het aantal kwalificaties.
Er worden verschillende oplossingen genoemd die kenniscentra hanteren om tot reductie te
komen. Die oplossingen komen neer op het meer globaal beschrijven van de leeruitkomsten
in het kwalificatiedossier en/of via modules of keuzeonderdelen in een bredere kwalificatie
de verschillen uitwerken. Men ervaart daarbij de spanning die zo’n reductie oplevert voor de
herkenbaarheid van de kwalificaties voor bedrijven. Bredere opleidingen kunnen in het
belang zijn van de deelnemer vanwege een bredere inzetbaarheid. Dat
deelnemersperspectief is echter niet het belangrijkste aandachtspunt bij de ontwikkeling van
kwalificaties. Neem bijvoorbeeld de kwalificatie Verkoopmedewerker versdetailhandel
(slagerij, poelier, visspeciaalzaak) waarin het bedrijfsleven specifieke onderscheidende
kennis en vaardigheden in verband met bijvoorbeeld voedselveiligheid geborgd wil zien.
Anderen vinden juist dat er op het niveau van de werkprocessen veel overeenkomsten zijn
voor deze verkoopmedewerkers, zodat mogelijkerwijs tot indikking van kwalificaties kan
worden overgegaan. Waar de kenniscentra in elk geval goede mogelijkheden voor
verbindingen en reductie zien, is bij de managementonderdelen op niveau 4. Uit de
interviews wordt duidelijk dat er (nog) geen eenduidige rationale voor reductie is, met de
kanttekening dat reductie op zichzelf nooit het doel kan zijn maar slechts één van de
middelen om tot meer doelmatigheid in het opleidingenaanbod te komen.
Calibris kiest er bijvoorbeeld voor om de KD’s op een relatief hoog abstractieniveau te
beschrijven. Zij ontwikkelen daarnaast servicedocumenten met een verdere uitwerking en
voor ‘regionale sausjes’. Deze aanpak heeft tevens als voordeel dat de dossiers wat minder
vaak bijstelling behoeven. Bijna alle kenniscentra geven overigens aan dat de jaarlijkse
bijstellingen, zoals afgelopen periode het geval was, een zware last zijn geweest voor het
onderwijs. “Het onderwijs wil rust”, zo gaf één van onze gesprekspartners in de eerste zin
van het interview aan, “opdat het ook voldoende tijd heeft om nieuwe zaken te
implementeren.” Sommige kenniscentra achten een onderhoudscyclus van een keer per vier
jaar niet alleen gewenst, maar ook haalbaar. Anderen denken eerder aan een keer per zes
jaar.
Uiteraard worden ook kwalificaties geschrapt wanneer uit onderzoek blijkt dat er geen werk
is, geen stageplaatsen zijn of dat het niveau van de opleiding voor een specifiek beroep
achteraf toch geen mbo-niveau (meer) blijkt te zijn. Voorbeelden daarvan zijn de
kwalificaties voor adaptatietechnicus (SVGB) en archiefmedewerker (Ecabo). Het schrappen
van ‘praktisch lege’ of ‘slapende’ kwalificaties – en daarmee verbonden opleidingen –
verhoogt de transparantie van de structuur. Echter, voor de doelmatigheid van de structuur
heeft het nauwelijks effect. Iets minder dan 15% van de ruim 600 kwalificaties valt als
‘praktisch leeg’ te karakteriseren.
50 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
Inhoud kwalificaties
Het beschrijven van de beroepsspecifieke eisen gebeurt aan de hand van in de context van
het beroep passende prestatie-indicatoren waarbij een set van algemene door SHL™
ontwikkelde competenties als hulpmiddel dient. Deze set van 25 meer ‘generieke’
competenties is afgeleid van het door SHL™ ontwikkelde Universal Competency Framework.
Kenniscentra leggen voorstellen voor deze competenties en prestatie-indicatoren voor aan
experts uit onderwijs en bedrijfsleven, bijvoorbeeld via expertmeetings, telefonische/e-mail
raadplegingen of klankbordgroepen. Onderwijs en bedrijfsleven bepalen op die manier welke
van de 25 competenties en welke prestatie-indicatoren nodig zijn voor de uitvoering van de
kerntaken en werkprocessen behorend bij het beroep en moeten worden opgenomen in de
kwalificatiedossiers. Er zijn richtlijnen voor het maximale aantal kerntaken en het maximale
aantal competenties per kwalificatie. Deze ontwerpbeperking leidt soms tot ingewikkelde
prestatie-indicatoren. Deze werkwijze en insteek leidde ook tot het onvoldoende verhelderen
van de voor een kwalificatie relevante, voorwaardelijke kennis en vaardigheden. In de jaren
2012 en 2013 gaan dan ook alle kwalificatiedossiers door een ‘bijstellingsmolen’ om deze
onzorgvuldigheid te repareren (Coördinatiepunt kwalificatiestructuur, 2011).
Een aantal kwalificaties dient te voldoen aan specifieke wettelijke eisen, zoals voor de
beroepen in de particuliere beveiligingsbranche (Ecabo), voor beroepen binnen het bank- en
verzekeringswezen (Wet op het financieel toezicht) en in de transport- en logistieksector wat
betreft de ‘vaarvaardigheidsbewijzen’ met het oog op het voldoen aan de eisen die in het
internationale STCW-verdrag zijn overeengekomen. Dergelijke wettelijke eisen gelden voor
iets minder dan 10% van de mbo-kwalificaties.
Daarnaast is in de gesprekken met de kenniscentra stilgestaan bij de opname van de key
skills for life long learning in de kwalificatiedossiers. De lijst van key skills met een hoge
transferwaarde, zoals die door de Raad van Europa is vastgesteld, bevat onder meer de
volgende onderdelen: moedertaal, moderne vreemde taal/talen, rekenen/wiskunde,
algemene ‘science’, sociale en communicatieve vaardigheden, digitale vaardigheden,
ondernemersvaardigheden (en -initiatief), interculturele vaardigheden,
loopbaanvaardigheden en ‘leren leren’.
Voor de loopbaanvaardigheden en ‘leren leren’ verwijzen de kenniscentra naar het
brondocument Leren, loopbaan en burgerschap dat integraal geldt voor alle kwalificaties; in
dat document is er overigens ook aandacht voor een aantal andere van deze key skills in
relatie tot burgerschap.
Bij de opstelling van de kwalificaties kijken de kenniscentra zelf primair naar wat het beroep
vraagt en worden de eisen dus beroepsspecifiek ingevuld. Dit geldt voor sociale en
communicatieve vaardigheden; digitale vaardigheden; ondernemersvaardigheden die in veel
niveau 4-kwalificaties expliciet zijn opgenomen en waarbij een aantal kenniscentra aangeeft
dat ze ook in kwalificaties van een lager niveau kunnen passen wanneer in het daarmee
samenhangende beroep relatief veel zzp’ers actief zijn; interculturele vaardigheden,
bijvoorbeeld Kenniscentrum Handel (internationale handel) en Savantis
(tentoonstellingsbouwer). Deze sleutelvaardigheid wordt overigens het minst vaak genoemd
door de kenniscentra. Voor ‘ondernemerschap’ bestaat er een referentiedocument dat als
certificeerbare eenheid ingebracht kan worden in verschillende kwalificaties.
Wat betreft de vaardigheden die betrekking hebben op Nederlands, een moderne vreemde
taal en rekenen/(wiskunde) ligt de situatie genuanceerder, omdat het referentieraamwerk
van Meijerink geldt voor Nederlands en rekenen en Engels verplicht wordt/is voor mbo 4-
opleidingen. Er zijn geen specifieke richtlijnen hoe de kenniscentra de eisen ten aanzien van
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 51
Nederlands en rekenen in relatie tot het beroep moeten opnemen in de kwalificatiedossiers.
Het komt zowel voor dat de Meijerink-eisen hoger zijn dan het beroep vraagt, als het
omgekeerde. De werkelijkheid laat wat dat betreft een zeer gedifferentieerd beeld zien. De
kenniscentra beschouwen de implementatie van de Meijerink-eisen, begin 2011, veelal als
iets dat van buitenaf is opgelegd. Zij zetten vragen bij de eventuele consequenties voor het
al dan niet diplomeren van deelnemers wanneer zij niet kunnen voldoen aan hogere
Meijerink-eisen dan het beroep vraagt. Aanpassingen in de dossiers wat betreft Nederlands
en rekenen worden vaak door onderwijskundigen in samenspraak met docenten gedaan;
soms ook door sectoradviseurs die experts uit bedrijfsleven en onderwijs hierover
raadplegen.
De verplichting om Engels op te nemen in alle mbo 4-opleidingen staat onder meer in het
teken van de doorstroming naar het hbo. Vanuit beroepsperspectief is er wat het belang van
Engels betreft eveneens sprake van een zeer divers beeld. Zo zijn bijvoorbeeld de
beroepseisen voor Engels in de gaming-sector (GOC) zeer hoog, terwijl er ook kenniscentra
zijn die aangeven dat wellicht juist andere vreemde talen dan Engels de voorkeur verdienen.
Bijvoorbeeld Innovam dat wijst op de contacten met autoproducerende landen als Duitsland
en Frankrijk.
Aequor geeft aan dat de uitwerking van breed toepasbare kennis en vaardigheden in plaats
van een ‘één-tweetje’ tussen onderwijskundige en docenten, bij de vorige
kwalificatiestructuur anders verliep. Voor de vakinhoudelijke eindtermen ging men te rade bij
het bedrijfsleven en bij het onderwijs voor de ‘algemeen vormende’ eindtermen. Voor
docenten bestonden er landelijke kenniskringen of kerngroepen – per vak, zowel ‘avo-
gericht’ (algemeen vormend onderwijs) als ‘vakgericht’ – om informatie te delen en ook om
de niveaus van de eindtermen per kwalificatie vast te stellen. Bij Aequor was in de
commissiestructuur een bijzondere plaats ingeruimd voor de Commissie algemene vorming
en doorstromen. In deze commissie werden de besluiten genomen over de eindtermen voor
alle ‘avo-vakken’: Nederlands en moderne vreemde talen, wiskunde, natuur- en scheikunde,
economie, biologie en bewegen en ergonomie. En ook voor de key skills zoals
ondernemerschap, maatschappelijke en culturele vaardigheden, sociaal-communicatieve
vaardigheden, computervaardigheden, uitdrukken in vormgeving (creatieve vaardigheden)
en commerciële vaardigheden. Voor elke kwalificatie was dit geheel (of delen daarvan)
inpasbaar ter verrijking of verdieping.
3.3 Leerplannen en lesmateriaal
In de derde stap – na de op- en vaststelling van de kwalificaties – zijn de mbo-instellingen
volledig aan zet: de ontwikkeling van leerplannen (en examens) met de kwalificaties voor de
verschillende beroepen als kader. In deze paragraaf besteden we aandacht aan de
dienstverlenende, niet wettelijk vastgelegde bijdragen van kenniscentra die zij op basis van
hun expertise met betrekking tot de kwalificatiedossiers leveren met het oog op de
totstandkoming van leerplannen en bijbehorende materialen. We gaan niet in op hun
wettelijke taak met betrekking tot het werven van voldoende leerbedrijven ten behoeve van
de beroepspraktijkvorming. En evenmin op de zowel kwaliteitsbewakende als
kwaliteitsbevorderende rol die kenniscentra ten aanzien van de bpv in leerbedrijven dienen
te vervullen.
Bij de dienstverlening van de kenniscentra maken we een onderscheid naar werkzaamheden
die meer liggen op het niveau van het leerplan als ‘totaalprogramma’ (kaderstukken) en naar
activiteiten die leiden tot concreet bruikbaar leermateriaal in de beroepsopleidingspraktijk.
52 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
Werkzaamheden op ‘leerplanniveau’
Het merendeel van de kenniscentra ontplooit geen werkzaamheden op dit niveau: het is een
primaire taak van de onderwijsinstellingen. Wel ontwikkelen bijvoorbeeld Kenniscentrum
Handel en Calibris servicedocumenten bij de kwalificaties; beide kenniscentra formuleren de
kwalificaties zelf op een relatief hoog abstractieniveau zodat de servicedocumenten een
nadere toelichting op de kwalificaties zijn, zonder formele status. Dat doet ook het
kenniscentrum VTL (Transport & logistiek) in het geval er sprake is van clustering van
kwalificatiedossiers: bijvoorbeeld bij Binnenvaart en Havenberoepen.
De SVGB fungeert veelal als aanjager van leerplanontwikkeling – vooral voor bbl-
opleidingen – bij de toetreding van geheel nieuwe branches en/of de introductie van nieuwe
kwalificaties.
Het kenniscentrum VOC heeft bijvoorbeeld de autoschadetechnicus als ‘innovatieve
uitstroom’ vertaald naar een leerplan, waar VOC als private aanbieder ook voor opleidt. De
reden om het zelf aan te bieden, is de verschuiving van het werkaanbod van
autoschadehersteller naar autoschadetechnicus bij vakvolwassenen; daarmee is het een
onderdeel van het branchescholingsaanbod. Op een indirecte wijze worden mbo-instellingen
daarmee ondersteund bij de vormgeving van het leerplan autoschadetechnicus in het initiële
opleidingsaanbod.
Fundeon tot slot legt een directe verbinding tussen kwalificaties en opleidingen. De
kwalificatiestructuur wordt vertaald in een opleidingenstructuur en per opleiding vindt
verkaveling plaats waarbij beroepstaken als modulen de beoordelingseenheid vormen. Zo
kent Timmeren bijvoorbeeld acht eenheden. Uit het geheel van eenheden kan het
productenportfolio worden afgeleid, zodat een totaalpakket aan materiaal voor deelnemers
en leermeesters/docenten verder ontwikkeld kan worden.
Ontwikkelen van leermateriaal
De mate waarin kenniscentra bijdragen aan het ontwikkelen van lesmateriaal laat grote
verschillen zien.
Zo ontplooien Aequor, Kenniscentrum Handel, KOC (Uiterlijke Verzorging), GOC (Grafi-
mediabranche), Ecabo en Calibris niet tot nauwelijks werkzaamheden op dit terrein. Dat
geldt ook voor het kenniscentrum PMLF, waar de nauw daarmee verbonden organisatie
VAPRO (Procestechniek) materiaal ontwikkelt; van een soortgelijke situatie is sprake bij het
kenniscentrum Kenwerk in relatie tot de Stichting Vakopleiding Horeca (SVH) en bij het
slagersvakonderwijs.
Alle andere kenniscentra – of daarmee verbonden organisaties binnen bijvoorbeeld een
‘holdingconstructie’ – ontwikkelen wel materiaal. Kenniscentra beschouwen de ontwikkeling
van leermateriaal als een verlengstuk van de wettelijke taak om de relatie tussen onderwijs
en arbeid te verstevigen. Vooral wanneer educatieve uitgevers de leermiddelenontwikkeling
niet ter hand nemen vanwege bescheiden deelnemersvolumes in verschillende branches en
opleidingen. Daarbij kunnen de kenniscentra uit twee aanpakken kiezen: ze voeren regie
over de ontwikkeling – bijvoorbeeld bij het kenniscentrum SVGB – en/of ze nemen een
ontwikkelingsuitvoerende rol op zich. Intensieve samenwerking met docenten uit mbo-
instellingen komt veelvuldig voor.
Wat inhoud betreft gaat het om het doen verschijnen van leermateriaal voor de vaktheorie,
de binnenschoolse praktijk en voor de beroepspraktijkvorming; daarnaast kan leermateriaal
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 53
voor zogenaamde ondersteunende vakken, bijvoorbeeld voor vreemdetalenonderwijs, zijn
ontwikkeld.
Daarbij valt op dat er relatief meer ontwikkeld wordt voor opleidingen op niveau 2 en 3 in
vergelijking met opleidingen op niveau 4. Hetzelfde patroon zien we terug bij bbl-
opleidingen in vergelijking met bol-opleidingen. De leermiddelenontwikkeling waar
kenniscentra bij zijn betrokken, vindt vooral plaats in de sector Techniek.
Meer specifiek gaan we in op de leermiddelenontwikkeling in een aantal sectoren:
a Sector Transport en logistiek
Leermiddelen worden door het Expertisecentrum van de VTL-groep gemaakt voor de
branches Logistieke Dienstverlening en Wegvervoer; niet voor nautische beroepen en
voor de Luchtvaart. Voor verschillende kwalificaties is de vaktheorie uitgewerkt;
gekoppeld aan taken/werkprocessen en deels voor meer generieke competenties zoals
‘communicatie’. Daarnaast praktijkopdrachten en bpv-materiaal voor deelnemers. Er is
ook een werkboek voor moderne vreemde talen samengesteld (Engels/Duits/Frans).
Tevens is er een handboek voor de praktijkopleider ontwikkeld.
Circa 60 tot 65% van de scholen maakt gebruik van het door VTL ontwikkelde materiaal;
ook andere aanbieders zijn op deze markt actief.
b Innovam
Veel regionale opleidingencentra (roc’s) gebruiken het leermateriaal dat door
Innovam/Stichting Mobiliteitsleren, waarbij 30 roc’s zijn ‘aangesloten’, wordt ontwikkeld.
De focus ligt daarbij op vakleer/vaktheorie; schrijfgroepen van docenten en
bedrijfslevenvertegenwoordigers ontwikkelen het daarvoor benodigde leermateriaal in
samenwerking met Innovam.
c Kenteq
Kenteq werkt, net als andere kenniscentra, nauw samen met Edu’actief, dat voor
loopbaan en burgerschap en voor rekenen en taal materiaal ontwikkelde.
Daarnaast ontwikkelt de ‘uitgeverij’ van Kenteq leermateriaal voor de vakleer/vaktheorie
– inclusief toegepaste wiskunde – en voor vaardigheidsontwikkeling; daarnaast bpv-
wijzers voor de praktijkopleider/docent. Het ontwikkelde materiaal spitst zich toe op de
bbl-opleidingen en de bol-opleidingen tot en met niveau 3. Omdat het steeds gaat om
kleine aantallen deelnemers is ontwikkeling van leermateriaal voor commerciële
uitgevers niet interessant. Dat ligt anders bij bol-4: daar is wel aanbod van leermateriaal
vanuit commerciële uitgevers omdat het aantal deelnemers groter is, zodat er voor
schoolboekenmakers iets te verdienen valt.
d Savantis
Voor de sectoren Afbouw en Schilderen & onderhoud is veel materiaal ontwikkeld. Alle
scholen voor initieel beroepsonderwijs worden bereikt. Deze twee sectoren kennen een
lange traditie van leermiddelenontwikkeling: voorheen alleen voor het leerlingwezen en
later ook voor equivalente opleidingen in het voltijds mbo. Voor de andere twee sectoren
is leermiddelenontwikkeling minder ver gevorderd: voor de pas onlangs opgestelde
kwalificaties in de schoonmaakbranche en voor kwalificaties in de sector Reclame-,
presentatie- & communicatietechniek die vooral in de beroepsopleidende leerweg
worden aangeboden. Bij de ontwikkeling van materiaal worden docenten en
bedrijfslevenvertegenwoordigers betrokken. De regie ligt in handen van Savantis.
54 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
e SH&M
SH&M ontwikkelt materialen voor de vakleer – inclusief praktijkopdrachten voor de
beroepspraktijkvorming – en de ondersteunende vakken in de Hout- &
meubileringsbranche. Deze leermiddelen worden door de scholen afgenomen. De
leermiddelen zijn modulair opgebouwd. Tevens zijn er regelmatig ontwikkelgroepen van
SH&M en (de wat grotere) scholen waarin samen nieuwe leermiddelen worden
ontwikkeld: bijvoorbeeld voor beroepstaakgestuurd leren. Wanneer het om aanpassing
van leermiddelen gaat, kunnen er resonansgroepen in het leven worden geroepen. In
dergelijke groepen trekken een onderwijskundige (als ‘trekker’) en inhoudsdeskundigen
samen op. De waardering voor het leermateriaal is volgens SH&M hoog; dit geldt zowel
voor de bedrijven als de scholen. SH&M kan daarnaast enige ondersteuning bieden bij
het meer op maat maken, in dit geval aanpassen van materiaal. De financiering van de
leermiddelenontwikkeling komt vanuit de bedrijfstak. Daarnaast betalen de
scholen/deelnemers de normale kosten van ‘boeken’ aan de uitgeverij.
f Carrosseriebranche
Materiaalontwikkeling heeft betrekking op de vaktheorie (onderwerpgericht) en
opdrachten voor de binnenschoolse praktijk en de beroepspraktijkorming. Uitgangspunt
is dat het materiaal in een digitale leeromgeving moet kunnen worden opgenomen;
‘boeken’ op internet. De Carrosseriebranche is een kleine branche, zodat de afname van
materiaal gering van omvang is en de ontwikkeling relatief duur. Scholen kunnen via een
abonnementsstructuur materiaal betrekken. Bij de ontwikkeling van materiaal worden
docenten van scholen betrokken.
g Fundeon
Er ligt een directe relatie tussen kwalificatie, opleiding en leermateriaal, zoals hiervoor is
geconstateerd. Het al decennialang gehanteerde ‘praktijkwerkboekje’ maakt onderdeel
uit van dat materiaal.
h SVGB
De ontwikkeling van onderwijsmateriaal is meer een aangelegenheid van de scholen dan
van SVGB; het is geen wettelijke taak. Kenniscentrum en ‘vakscholen’ zijn gescheiden
eenheden.
In het geval de SVGB betrokken is bij de leerplanontwikkeling, betreft dit eerder de bbl-
opleidingen dan de bol-programma’s.
Verschillende gesprekspartners wijzen erop dat aan kenniscentra soms het verzoek wordt
gericht om te controleren of ontwikkelde leermiddelen (en toetsen) voldoen aan de
kwalificatie-eisen en/of ze de kwalificaties ‘afdekken’.
3.4 Toetsen en examens
Het werkterrein van toetsing en examinering valt formeel onder de eindverantwoordelijkheid
van de mbo-instellingen. De mbo-scholen kunnen echter wel gebruikmaken van de diensten
van toets- en examenleveranciers, die al dan niet een wettelijk erkende exameninstelling
zijn. En deze leveranciers kunnen op hun beurt meer of minder verbonden zijn met een
kenniscentrum.
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 55
De toetsvormen die worden gehanteerd, zijn divers (Nijhof, 2009): kennis- en
vaardigheidstoetsen, proeven van bekwaamheid enzovoort. Zie voor gehanteerde
toetsvormen ook paragraaf 2.6.
Toetsen kunnen zowel betrekking hebben op de vakleer en vakvaardigheid als op meer
breed toepasbare competenties. Er zijn daarbij grote verschillen in de mate waarin de
leveranciers via hun aanbod van materiaal en instrumenten richting geven aan de invulling
van het leerplan. Daar waar een complete set van lesmateriaal en bijbehorende toetsen
aanwezig is, is die invloed groot. Dat laatste wordt door de onderwijsinstellingen soms als
nadeel gezien. De instrumenten sluiten niet altijd aan bij de onderwijsvisie van een instelling
of passen niet in het opgezette curriculum (Sanders & Visser, 2008). Wel blijken leveranciers
ontvankelijk te zijn voor deze kritiek en zijn ze bereid instrumenten aan te passen. Het grote
voordeel voor instellingen om toetsen en examens in te kopen, is dat deze instrumenten
vaak al door de Inspectie van het Onderwijs zijn goedgekeurd en dat het veel goedkoper is
om instrumenten in te kopen in plaats van ze zelf te ontwikkelen. Een ander veel
voorkomend argument om in te kopen, is dat het instellingen ontbreekt aan de
deskundigheid om goede, betrouwbare en valide toetsen te ontwikkelen (Polder, 2004). De
vraag is hoe cruciaal die deskundigheid is voor de examineringsprocessen in het algemeen
en of het niet nodig is te investeren in het opbouwen van deze deskundigheid bij docenten,
zoals al in 2006 bepleit door de Onderwijsraad. Die discussie is opnieuw op de agenda gezet
bij het voorstel om te komen tot een eventueel kwaliteitskeurmerk voor examenproducten.
Overigens vindt ontwikkeling ook veel in samenwerkingsverbanden of ontwikkelgroepen
plaats, waardoor men probeert het beste uit verschillende aanpakken te combineren:
behoud en ontwikkeling van toetsdeskundigheid bij docenten, kwaliteitsstempel inspectie en
efficiëntie.
Wat betreft de financiering van de examenproducten wordt een en ander betaald door de
afnemende roc’s. Soms betaalt men alleen voor de afname van een examen (wanneer er
een exameninstelling is) en worden de ontwikkelkosten uit bedrijfstakmiddelen gefinancierd.
Vaak betalen de afnemende instellingen een vast bedrag per schooljaar gebaseerd op het
aantal studenten in de bijbehorende opleidingen. Afname van producten wisselt per sector
en is afhankelijk van de tevredenheid van de instellingen over de producten van de
kenniscentra.
Eerst noemen we de branches waar de kenniscentra – of een daarmee nauw gelieerde
exameninstelling/leverancier – als het gaat om examinering niet tot nauwelijks een rol
spelen. Dat betreft:
a Slagersvakonderwijs;
b Grafische sector;
c Uiterlijke verzorging: de organisatie Philyra is daar een belangrijke speler wat betreft de
examinering;
d Zorg & welzijn. Calibris heeft samen met zes roc’s toetsen ontwikkeld voor de
gehandicaptenzorg. Daarnaast zijn er samenwerkingsverbanden van roc’s die
examenmateriaal voor opleidingen ontwikkelen: assisterenden gezondheidszorg: SteAG;
opleidingen zorg, welzijn en onderwijs: RBA-4 en het Consortium Beroepsonderwijs (zie
paragraaf 3.5);
e Ecabo voor economisch-administratieve beroepen, ict- en veiligheidsberoepen.
Sommige branches hebben een eigen exameninstelling voor de afname van examens:
bijvoorbeeld de SVPB (Stichting Vakexamens voor de Particuliere
Beveiligingsorganisaties);
56 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
f Agrarische sector. Rondom toetsing en examinering zijn binnen het groene onderwijs
verschillende partijen en samenwerkingsverbanden van onderwijsinstellingen actief. Uit
een van die projecten is ook een examenstandaard voor examinering via proeven van
bekwaamheid, genaamd Phoenix, ontwikkeld. Daarnaast kent het groene onderwijs de
Groene Standaard waar naast elf agrarische opleidingscentra (aoc’s) ook het
kenniscentrum Aequor bij betrokken is. Het voornaamste doel van dit
samenwerkingsverband is examenproducten en examenstandaarden ontwikkelen.
Meer specifiek gaan we in op de toetsing en examinering in de andere branches.
a Techniek: Kenteq
Examens ontwikkelen is een dure aangelegenheid; vooral als het kleine opleidingen
betreft. Op dit moment (eind 2010) is er een Examenservicebureau in oprichting; de
precieze taakbreedte daarvan moet nog worden vastgesteld. Ontwikkeling van
theorietoetsen en (voorbeelden) van proeven van bekwaamheid zullen in elk geval in dat
bureau ter hand worden genomen. Om kostendekkend te kunnen werken, zijn
examineringsinkomsten uit bedrijven (wellicht) noodzakelijk. Gestart zal worden met
deze dienstverlening voor opleidingen op niveau 2.
b Transport en logistiek: VTL
Het kenniscentrum VTL is geen exameninstelling. Wel ontwikkelt het toetsmateriaal:
theorietoetsen, praktijktoetsen, proeven van bekwaamheid. Dat heeft uitdrukkelijk
betrekking op het beroepsgerichte deel. De scholen betalen voor de levering van
examenmateriaal. Daarnaast vindt financiering plaats met bedrijfstakmiddelen in de
branches Wegvervoer en Logistieke dienstverlening.
c Mobiliteitsbranche: Innovam en VOC
VOC is een erkende exameninstelling. Ze ontwikkelt examens en voert deze ook uit op
de vier VOC-examenlocaties. Slechts een deel van de mbo-scholen met
carrosserieopleidingen maakt gebruik van VOC als exameninstelling.
IBKI is onderdeel van de Innovamgroep: de examen- en certificeringsinstantie voor de
mobiliteitsbranche, die examens afneemt. Vrijwel alle roc’s met
motorvoertuigenopleidingen besteden (een deel van) de praktijkexaminering uit aan
IBKI.
Gelieerd aan Innovam en VOC is de Stichting Examens Mobiliteitsbranche (Stem), die
examenproducten ontwikkelt waarmee roc’s hun voordeel kunnen doen. Stem is een
partnerschap van roc’s, bedrijven, de brancheorganisaties BOVAG en FOCWA, de twee
kenniscentra in de mobiliteitsbranche en de opleidingsfondsen OOMT en OOC. Alle roc’s
zijn hierbij ‘aangesloten’. Kennistoetsen, proeven van bekwaamheid en bpv-
beoordelingsinstrumenten vormen het hart van de ontwikkelde producten. Financiering
van deze ontwikkelingstaak geschiedt door de ‘aangesloten’ scholen – 40 euro per
deelnemer in ‘Innovam- en VOC-opleidingen’ – en door de opleidingsfondsen OOMT en
OOC. De ontwikkelde proeven van bekwaamheid worden door Stem plaatsonafhankelijk
ontwikkeld. De proeve kan daarmee worden afgenomen in de werkelijke
beroepspraktijk, op school of bij een extern examencentrum door middel van simulaties.
d Bouw & infra: Fundeon
Fundeon is geen uitvoerende exameninstelling in de betekenis die de wet er aan geeft,
maar wel een leverancier van theorietoetsen en praktijktoetsen/proeven van
bekwaamheid (zit in praktijkwerkboekje). Theorietoetsen voor bol/bbl niveau 1, 2 en 3
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 57
worden voor circa 50 kwalificaties geleverd; met alle roc’s is er een
samenwerkingscontract. Theorietoetsen kunnen digitaal worden afgenomen door de
scholen. Voor bol-4 is het marktaandeel geringer.
De praktijktoetsing geschiedt zo veel mogelijk in de beroepspraktijkvorming. Fundeon
rekent het tot haar taak om via een jaarcyclus examinering steekproefsgewijs daarop
toezicht te houden.
e Savantis voor kwalificaties in de schilders- en stukadoorsbranche, de afbouwbranche, de
schoonmaakbranche en voor kwalificaties waarin het draait om reclame-, presentatie- en
communicatietechnieken.
De Exameninstelling Savantis biedt toetsinstrumenten aan die door alle roc’s voor hun
bbl-opleidingen binnen de sectoren Afbouw en Schilderen & onderhoud en door een
aantal vmbo-scholen in het land worden gebruikt. Het praktijkexamen of de proeve van
bekwaamheid wordt in een vakcentrum van Savantis afgenomen.
In opdracht ontwikkelt de exameninstelling ook toetsen binnen de sector Reclame,
presentatie & communicatie. Daarnaast hebben enkele onderwijsinstellingen de volledige
examinering uitbesteed aan de exameninstelling. Om de kwaliteit te kunnen garanderen,
is de exameninstelling ISO-gecertificeerd.
f Hout & meubilering: SH&M
SH&M is een erkende exameninstelling. De ontwikkelingstaak van deze instelling wordt
gefinancierd uit bedrijfstakmiddelen, hoewel die teruglopen dankzij de crisis. Voor de
afname van de examens betalen de scholen.
De scholen die de leermiddelen van SH&M gebruiken, maken over het algemeen ook
gebruik van de examendiensten. Die diensten hebben in de eerste plaats betrekking op
vakvaardigheidstoetsen, die door SH&M ontwikkeld, georganiseerd en afgenomen en
beoordeeld worden op acht examenlocaties. Dit zijn roc’s of samenwerkingsverbanden
van bedrijven. Daarnaast zijn (voorbeeld)proeven van bekwaamheid ontwikkeld die
scholen en leerbedrijven kunnen hanteren om deze vervolgens te vertalen naar een
proeve van bekwaamheid die in het leerbedrijf afgenomen kan worden. Ten tijde van de
‘eindtermenperiode’ werkte SH&M met een toetsenbank voor de theorietoetsing door
scholen. Deze toetsen waren summatief in te zetten. Nu levert SH&M een digitaal
toetssysteem en wordt theorietoetsing als voorwaardelijk beschouwd om aan de
vakvaardigheidstoetsing deel te nemen.
g Procestechniek: PMLF
Het kenniscentrum PMLF heeft zelf geen betrokkenheid bij toetsing en examinering.
VAPRO is in deze sector een door de overheid erkende exameninstelling, van wie roc’s
en andere mbo-aanbieders (delen van) examens kunnen afnemen.
h Kleinschalig specialistisch vakmanschap: SVGB
Aan de SVGB is een exameninstelling gelieerd, die voor bijna alle SVGB-branches werkt.
In de optiekbranche neemt slechts één school de SVGB-examens af. De
exameninstelling ontwikkelt proeven van bekwaamheid en er is sprake van een enigszins
hybride samenwerking met de scholen wat betreft de afname.
i Handel en MITT (Mode-, interieur-, tapijt & textielindustrie): Kenniscentrum Handel
Het onderdeel KCH Examens van Kenniscentrum Handel houdt zich bezig met het
ontwikkelen van examens en exameninstrumenten voor de handelsopleidingen. Het
58 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
heeft daartoe samen met de bedrijfstakgroep Handel (MBO Raad) en het bedrijfsleven
een systeem ontwikkeld: Examenservicesysteem Handelsonderwijs (ESS). 95% van de
mbo-opleidingen in de detailhandel, internationale handel en groothandel maakt hier
gebruik van.
Examens Nederlands en moderne vreemde talen (beide in de beroepscontext), een
competentiescan om competentiegroei te kunnen meten en een portfolio zijn onderdeel
van het aanbod.
Het examenbureau van CBL (Centraal Bureau Levensmiddelenhandel) is ondergebracht
bij het kenniscentrum. De CBL-examens zijn opgenomen in het ESS.
j Horeca, bakkerij, reizen, recreatie en facilitaire dienstverlening: Kenwerk
Kenwerk kent drie examenstichtingen die gezamenlijk opereren onder de vlag
‘Examenwerk’. Daaronder vallen de exameninstellingen van de verschillende sectoren,
die al in de periode voor de WEB actief waren: SHE voor Horeca, SLEBB voor de bakkerij
en LTTR voor Toerisme. Onderwijsinstellingen kunnen lid worden van de stichting en
betalen dan afhankelijk van deelnemersaantallen een bepaalde afdracht. Binnen de
horecasector is het merendeel van de scholen lid, binnen de bakkerijbranche alle
scholen. Bij Toerisme is het aantal leden duidelijk minder.
Onderwijsinstellingen kunnen hun eigen exameninstrumenten ook laten beoordelen en
valideren door Kenwerk. Kenwerk bekijkt de toetstechnische kant van de instrumenten,
controleert het instrument aan de hand van een checklist en voorziet het van een
advies. Vervolgens wordt het instrument voorgelegd aan de valideringscommissie. Die
commissie bestaat uit leden vanuit het onderwijs en het bedrijfsleven. Wanneer een
school een instrument via Kenwerk ook aan anderen beschikbaar wil stellen, dan zijn
aan de validering en het ‘Kenwerk-stempel’ geen kosten verbonden. Gevalideerde
producten dragen ook de goedkeuring van de inspectie weg.
Kenwerk is niet betrokken bij de afnames van examens.
Samenvattend blijkt uit de voorgaande opsomming dat vooral kenniscentra in de sector
Techniek en in de branches van KC Handel en Kenwerk actief zijn op het vlak van toetsing
en examinering.
3.5 Activiteiten Consortium Beroepsonderwijs en Stichting Praktijkleren
Er zijn twee grote samenwerkingsverbanden van scholen actief als het gaat om de
ontwikkeling van leer- en toetsmateriaal: het Consortium Beroepsonderwijs en de Stichting
Praktijkleren. Welke rol spelen deze partijen als het gaat om leerplanontwikkeling?
3.5.1 Consortium Beroepsonderwijs Het Consortium Beroepsonderwijs is een samenwerkingsverband van scholen voor vmbo en
mbo. Het Consortium organiseert trainingen, docentendagen en andere activiteiten ten
behoeve van implementatie van onderwijsvernieuwingen, maar levert ook onderwijs- en
examenmateriaal voor competentiegericht onderwijs aan scholen in het beroepsonderwijs.
Het materiaal wordt met medewerkers uit de scholen ontwikkeld. De stichting is verdeeld in
twee units: een unit voor kwalificaties in de Techniek, Ict, Media & vormgeving en een unit
voor kwalificaties in de sectoren Zorg, Welzijn en Assisterenden gezondheidszorg.
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 59
Techniek, Ict, Media & vormgeving
In de techniek werkt men met ongeveer vijftig gedetacheerde docentontwikkelaars en levert
de stichting materiaal voor ongeveer veertig roc's. Het gaat om materiaal voor de niveaus 2
tot en met 4 van het mbo: opdrachtboeken voor de beroepspraktijkvorming, projectwijzers,
blokboeken, proeven van bekwaamheid. Uitgangspunt is de beroepspraktijk en de
handelingen die voor het uitoefenen van het beroep nodig zijn.
Bij het ontwikkelen van producten en materiaal gaat men bij de afdeling Techniek van het
Consortium uit van realistische praktijksituaties. Daarbij bepalen het kwalificatiedossier, de
context van school en opleiding en de specifieke pedagogisch-didactische benadering de
exacte invulling. Op dit moment is het merendeel van de producten gericht op bol-
opleidingen maar er wordt hard gewerkt om dat te veranderen. Het aanbod van het
Consortium wordt getypeerd als een backbone voor de opleidingen: het geeft richting,
houvast en ondersteuning. Eigen invulling is nodig, maar het biedt een kader. Er is materiaal
voor opleidingen in de branches Bouw & infra, Autotechniek, Ict, Laboratoriumtechniek en
MEI (Metaal, Elektrotechniek en Installatietechniek). Ook voor de middenkaderopleiding
Engineering met uitstromen als Werktuigbouwkunde, Elektrotechniek, Mechatronica,
Industrieel design en Techniek breed is materiaal beschikbaar. Voor Mediavormgeving
worden alleen examens geleverd. Verder verzorgt het Consortium een breed scala aan
trainingen voor implementatie van de methodiek, voor de rol van assessor en diverse
trainingen over pedagogisch en didactisch handelen voor alle onderwijsgevenden in het
beroepsonderwijs.
Zorg, Welzijn en Assisterenden gezondheidszorg (AG)
Voor de opleidingen in Zorg, Welzijn en AG heeft het Consortium vanaf 2008 materiaal
ontwikkeld. Daarbij vormt het kwalificatiedossier van een opleiding het uitgangspunt. De
materialen/producten van het Consortium zijn dekkend: zij betreffen de verschillende
onderdelen van een kwalificatiedossier. 31 roc’s maken inmiddels gebruik van de Zorg &
welzijn materialen van het Consortium.
Onder leiding van vier ontwikkelteamleiders worden toets- en examenproducten ontwikkeld:
ontwikkelingsgerichte toetsen, integrale opdrachten en kwalificerende toetsen en examens.
Een kwalificerend examen is doorgaans een proeve. Men gaat daarbij uit van
resultaatgericht onderwijs: de producten geven richting/sturing aan het onderwijs. Wel is het
aanbod modulair van opzet en kan het door de onderwijsinstellingen worden ingepast in de
eigen context. Ook worden er instrumenten geleverd voor examenplannen en voor EVC-
trajecten1, bijvoorbeeld voor het bepalen van vrijstellingen in dat kader. Verder brengt men
brochures uit voor niveau 1, 2 en voor niveau 3, 4 die docenten en leerlingen helpen de
leercyclus vorm te geven.
Via het lezen van vakbladen en het bijwonen van (landelijke) bijeenkomsten zorgt men er
voor dat de input up-to-date is. Het behouden van goede deskundige mensen voor de
ontwikkelgroepen vraagt voortdurend om aandacht.
3.5.2 Stichting Praktijkleren Stichting Praktijkleren ondersteunt roc’s door leer- en examenproducten te ontwikkelen voor
de opleidingsgebieden voor economisch-administratieve beroepen, Sociaal-juridische
dienstverlening, Orde & Veiligheid en Ict. Het gaat hier om circa 75.000 deelnemers.
Het ontwikkelen gebeurt in samenwerking met de roc’s. Bij leerproducten gaat het onder
meer om praktijkwijzers voor de beroepspraktijkvorming, binnenschoolse bedrijfssimulaties
1 EVC: erkenning van verworven competenties.
60 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
en diverse beroepsprojecten. Bij examenproducten gaat het om kwalificerende proeven van
bekwaamheid, binnenschoolse examenprojecten en theorietentamens. De leerproducten
worden afgestemd op de kwalificerende examenproducten. Er zijn materialen voor zowel
docenten als leerlingen via de sites van Stichting Praktijkleren beschikbaar. Ook is er een
itembank bestaande uit vragen waarmee docenten zelf examens kunnen maken. De
examenproducten voldoen aan de vakinhoudelijke en toetstechnische standaarden die de
Inspectie van het Onderwijs hanteert.
Daarnaast adviseert Stichting Praktijkleren instellingen op verzoek; bijvoorbeeld over
leerplannen of over het invullen van hun examenplan. Ook verzorgen zij trainingen voor
docenten, assessoren en soms voor examenleveranciers. De stichting levert geen
lesmateriaal. Soms zit men wel om tafel met uitgevers om, op verzoek van de scholen, te
praten over lesmateriaal. Binnen de stichting zijn zo’n 130 medewerkers actief waarvan 60
tot 70 ontwikkelaars. Stichting Praktijkleren is in 2006 voortgekomen uit een fusie van
enkele stichtingen die vanaf de jaren negentig werken onder het motto ‘van, voor en door
de scholen’.
De stichting ontwikkelt zowel examenproducten op kwalificerend niveau als leerproducten op
beginnend, gevorderd en kwalificerend niveau. De producten zijn ‘didactiek-vrij’: de scholen
kunnen zelf beslissen op welke wijze zij de producten in hun leerplan opnemen en in het
onderwijs inzetten. De producten betreffen uitsluitend de dossiers van kenniscentrum Ecabo,
waar – wat betreft de ontwikkeling van producten – nauw mee wordt samengewerkt. Onder
leiding van een opleidingscoördinator en met assistentie van een productieleider wordt door
een groep ontwikkelaars/constructeurs – bestaande uit ervaren vakdocenten van de
instellingen, die voor één dag per week worden ingehuurd – gewerkt aan de samenstelling
van de producten. Zij doen dit aan de hand van twee handboeken: Handboek ontwikkeling
examenproducten en Handboek ontwikkeling leerproducten. Beide handboeken zijn op de
website van Stichting Praktijkleren te vinden.
De financiering is geregeld door te werken met een licentiemodel. Elk roc betaalt een
basisbedrag dat bestaat uit twee componenten: een vast bedrag in euro’s en een bedrag
voor examenproducten op basis van alle ingeschreven Ecabo-leerlingen. Vervolgens betaalt
de school per opleidingsgebied een bedrag voor de leerproducten op basis van het aantal
leerlingen dat geteld wordt in dat opleidingsgebied. Met ieder roc worden op die wijze
afspraken gemaakt over af te nemen producten. Overeenkomsten met een duurzaam
karakter zijn ondertekend door de colleges van bestuur van de roc’s. Producten zijn
vervolgens via de website toegankelijk voor de instellingen. Alle roc’s maken gebruik van de
producten, maar niet allemaal in dezelfde mate.
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 61
4 Samenvatting en reflectie
In het mbo is de implementatie van een nieuwe kwalificatiestructuur op dit moment gaande.
De opgestelde kwalificatiedossiers zijn bedoeld als richtinggevend kader voor de
opleidingsprogrammering: voor leerplanontwikkeling en voor toetsing. In het
onderwijsonderzoek naar op beroepsbekwaamheid gericht onderwijs is er veel aandacht
voor ‘leren’ en ‘leeromgevingen’ in het beroepsonderwijs. Aandacht voor de inhoudsbepaling
is er nagenoeg niet: zijn onderwijsonderzoekers verleerd om daarover na te denken?
Vraagstelling en aanpak
In het uitgevoerde onderzoek naar de inhoudsbepaling van het beroepsonderwijs heeft de
volgende vraag centraal gestaan:
Hoe geven mbo-opleidingsteams invulling aan het leerplan (en de toetsing) met het
kwalificatiedossier als kader?
Deze vraag is uitgesplitst naar vragen over de bruikbaarheidswaarde van
kwalificatiedossiers, over de aanpak van de leerplanontwikkeling in mbo-instellingen, over de
ontwikkeling van leermateriaal, over de inhoud van opleidingsprogramma’s en over de
toetsing en examinering. De situatie had betrekking op het gehele schooljaar 2009-2010.
Om deze vragen te kunnen beantwoorden, is een vragenlijst uitgezet onder ruim 400
opleidingscoördinatoren in mbo-scholen, waarop een respons kwam van ruim 50%. De
respons dekt circa 10% van het gehele mbo-veld af en is verder als redelijk representatief te
beschouwen; de agrarische sector participeerde niet in het onderzoek. Daarnaast wonnen
we informatie in bij twee samenwerkingsverbanden van scholen: Consortium
Beroepsonderwijs en Stichting Praktijkleren.
De Kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven spelen een belangrijke rol in het proces van
beroepsprofiel- en leerplanontwikkeling door de opstelling van de kwalificatiedossiers.
Daarom betrokken we in het onderzoek eveneens de bijdragen van de kenniscentra op basis
van de volgende vraagstelling:
Welke wettelijke en additionele (niet wettelijke gereguleerde) bijdragen leveren de
kenniscentra in het leerplanontwikkelingsproces?
Voor de beantwoording van deze vraag zijn alle zeventien kenniscentra bezocht en is bij hen
een interview afgenomen.
Ontwikkelingskader
Het ontwikkelingskader voor leerplannen in het mbo is neergelegd in een ministeriële nota
uit 1986: Beroepsprofiel- en leerplanontwikkeling.
In deze nota worden drie stappen onderscheiden die – ondanks een inmiddels volledig ander
jargon – nog steeds gelden:
Kijken in de beroepspraktijk met als resultaat het opstellen van
beroeps(competentie)profielen: een primaire verantwoordelijkheid van sociale partners.
Opstellen van kwalificaties met gebruikmaking van de resultaten uit de eerste stap: dit is
de wettelijk geregelde taak van de kenniscentra.
Vervolgens het ontwikkelen van leerplannen en examens als de verantwoordelijkheid
van mbo-scholen.
We lichten hierna de bijdragen van mbo-scholen en/of kenniscentra in deze drie stappen
toe.
62 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
Beroeps(competentie)profielen
Brandsma (1993) geeft in haar promotieonderzoek aan dat het van wezenlijk belang is om
bij het proces van beroepsprofiel- en leerplanontwikkeling een strikt onderscheid te hanteren
tussen ‘meten’ en ‘beslissen’. Het ‘meten’ is vooral aan de orde in de eerste stap door zowel
adequaat de arbeidsmarkt voor beroepen in kaart te brengen als de beroepspraktijk. Dat in
kaart brengen, gebeurt enerzijds door het gebruikmaken van onderzoeksinstrumenten – de
instrumentele benadering – en anderzijds meer interactief door frequente contacten met
betrokkenen bij mbo-onderwijs te onderhouden; de actoriële benadering. Beide
benaderingen zijn echter nauw met elkaar verbonden en overlappen elkaar deels. De
kenniscentra kunnen als dienstverlener in de eerste stap optreden.
De set instrumenten die – per branche enigszins verschillend – ingezet wordt, bestaat onder
meer uit beroepenstructuuronderzoek in een branche, analyse van afzonderlijke beroepen,
trend- en toekomstgericht onderzoek, arbeidsmarktonderzoek (kwantitatieve data) en
uitstroomonderzoek onder alumni van mbo-beroepsopleidingen. De eerste signalen om ten
behoeve van de opstelling van kwalificaties eventueel nader onderzoek te doen, kunnen
komen van ‘kenniswerkers’ in de kenniscentra die zich intensief bezighouden met
kwalificatiestructuurontwikkeling, buitendienstmedewerkers van kenniscentra die contact
onderhouden met leerbedrijven, brancheorganisaties die rechtstreeks contact opnemen met
kenniscentra, leden van paritaire commissies – inclusief de eventuele ‘branchespecifieke
onderstructuur’ van deze commissies – en van mbo-instellingen.
Opstelling van kwalificaties en ervaren bruikbaarheidswaarde
Het opstellen van kwalificaties gebeurt door de paritaire commissies in de kenniscentra,
waarbij bedrijfsleven en beroepsonderwijs beide hun invloed kunnen doen gelden. De
bedoeling is om een transparant, bij voorkeur dekkend, voor betrokkenen herkenbaar,
doelmatig, duurzaam en uitvoerbaar geheel van kwalificaties voor mbo-beroepen in de
structuur een plaats te geven. Een belangrijk aandachtspunt is op dit moment de
doelmatigheid van de structuur uitmondend in de vraag of en hoe tot reductie van het
aantal kwalificaties kan worden overgegaan. Een hardnekkig vraagstuk omdat de criteria
‘doelmatigheid’ en ‘herkenbaarheid’ op gespannen voet met elkaar kunnen staan.
Per kwalificatie zijn de beoogde leeruitkomsten beschreven. Voor de beroepsspecifieke eisen
is daarvoor gebruikgemaakt van het door SHL ontwikkelde Universal Competency
Framework, dat enigszins aangepast is voor het werk van de kenniscentra. Daarnaast gelden
er referentiedocumenten voor het geheel van kwalificaties: Nederlands, rekenen, het
document Leren, loopbaan en burgerschap. De kenniscentra kijken bij de ontwikkeling van
de kwalificaties primair vanuit een beroepsperspectief, ook bij de key skills met een grote
transferwaarde.
Hoe kijken de gebruikers van de kwalificatiedossiers aan tegen de bruikbaarheidswaarde van
deze documenten voor de ontwikkeling van leerplannen en toetsen? Bij de
opleidingscoördinatoren die we interviewden, komt het volgende beeld naar voren wat
betreft de beroepsgerichte onderdelen van de kwalificatiedossiers:
Zij zijn iets meer tevreden over de ‘competentiegerichte’ kwalificatiedossiers dan over de
‘oude’ eindtermendocumenten. Bijna 40% vindt die laatste te gedetailleerd en eenzelfde
aantal precies goed uitgewerkt, hoewel een kwart ook aangeeft dat de prestatie-
indicatoren in de kwalificatiedossiers te globaal zijn.
40% van de respondenten geeft aan dat de beschrijving van benodigde kennis en
vaardigheden onvoldoende is uitgewerkt in de competentiegerichte kwalificatiedossiers.
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 63
Bieden de dossiers voldoende houvast?
46% van de respondenten geeft aan dat de dossiers te weinig houvast bieden als
het gaat om de toetsing van het beroepsgerichte deel;
38% geeft aan dat er sprake is van te weinig houvast voor de ontwikkeling van
leerplannen.
Bieden ze voldoende ruimte?
84% geeft aan dat de dossiers voldoende ruimte bieden om de toetsing naar eigen
inzicht in te vullen;
86% geeft aan dat er sprake is van voldoende ruimte voor de ontwikkeling van
leerplannen;
70% geeft aan dat de dossiers voldoende ruimte laten om aan te sluiten bij
verschillende bpv-situaties;
62% geeft aan dat er voldoende ruimte is om nieuwe ontwikkelingen in het beroep
mee te nemen in de ontwikkeling van leerplannen.
Dit algemene beeld gaat niet per definitie op voor elke sector of voor elk opleidingencluster.
Voor de nuanceringen verwijzen we naar hoofdstuk 2 van dit rapport.
De verplichte eisen voor Nederlandse taal worden door 96% van de respondenten van
belang geacht voor doorstroming en door bijna 80% voor het beroep en voor het
functioneren in de samenleving. Voor rekenen geldt wat het belang betreft een percentage
van bijna 90% ten behoeve van de doorstroming, iets meer dan 70% in relatie tot
beroepsuitoefening. Circa twee derde van de respondenten vindt de rekeneisen belangrijk
voor het functioneren in de samenleving.
Kenniscentra kijken bij het opstellen van kwalificaties voor zowel Nederlands als rekenen in
eerste instantie vanuit een beroepsperspectief naar deze leerdomeinen.
Het document Leren, loopbaan en burgerschap biedt voldoende ruimte, zo geeft 84% van
de respondenten aan; 25% van hen geeft aan dat het LLB-document geen houvast biedt.
De conclusie die we hieruit kunnen trekken, is dat de kwalificatiedossiers over het algemeen
voldoende ruimte geven om leerplannen en toetsing in de mbo-instellingen vorm te geven.
Een dergelijk positief geluid komt veel minder naar voren bij de mate aan houvast: te weinig
uitgewerkt zijn de kennis en vaardigheden (zegt 40%) en onvoldoende houvast voor de
toetsing (zegt 46%) en leerplanontwikkeling (zegt 38%). Kortom te weinig richtinggevend
voor een aanzienlijke minderheid van de respondenten. Dat betekent in die situaties dat
gebruikers, zoals Brandsma het formuleert, wat de inhoudsbepaling betreft moeten ‘varen
op eigen kompas’. Of ze varen op het kompas van door gebruikers gekozen anderen dan de
kenniscentra als kwalificatieopstellers. Bijvoorbeeld op het kompas van ‘deskundigen’ in de
kenniscentra, bijvoorbeeld via servicedocumenten. En/of op het kompas van
toetsleveranciers en/of op het kompas van instituten die leermateriaal ontwikkelen.
Bij deze conclusie maken we een aantal kanttekeningen.
Dercksen en Van Lieshout (1993) karakteriseerden in de beginjaren negentig de
(tweedegeneratie) eindtermendocumenten als ‘vlees noch vis’. Een dergelijk ‘stempel’ kan
gerust ook op de vervolgens tot nu toe verschenen documenten ‘geplakt’ worden, omdat er
geen objectieve norm is voor de gewenste mate van detaillering. Meer of minder houvast
ervaren, drukt in eerste instantie een subjectieve behoefte aan houvast uit, die per definitie
verschilt tussen gebruikers van de kwalificatiedossiers. Dat impliceert dat kenniscentra er
ook nooit in kunnen slagen om het iedereen naar de zin te maken wat betreft ‘houvast’
en/of ‘ruimte’. Het zij zo! Hoewel …?
64 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
Zo ligt het percentage voor ‘weinig houvast’ relatief hoog met het oog op toetsing van
geïntegreerde sets van kennis, vaardigheden en attitudes (lees: competenties). De
beroepsspecifieke competentiecomponenten, zoals kennis en vaardigheden, zijn
onvoldoende beschreven. Deze situatie heeft onder meer te maken met de keuze voor de
SHL-methodiek, die afgeleid is van een competency framework waarin predictoren – die
voornamelijk gebaseerd zijn op persoonlijkheidskenmerken – zijn benoemd die de generieke
performance van personen in (vooral manageriële) beroepsuitoefening voorspellen (Bailey,
Bartram & Kurz, 2001). Ook wijst de SHL-groep erop dat het begrip ‘competency’ niet
verward mag worden met het begrip ‘competence’, waar het in het beroepsonderwijs om
draait. De SHL-methodiek wordt door de SHL-groep uitdrukkelijk geplaatst in de sfeer van
human resources management (HRM). De prangende vraag is of deze methodiek en de door
kenniscentra gebruikte Nederlandse afgeleide daarvan geschikt is om als basis voor de
inhoudsbepaling van het beroepsonderwijs dienst te kunnen doen.
Daarnaast is de ‘sprong’ van kerntaken (en werkprocessen) naar te ontwikkelen
competenties niet een kwestie van ‘afleiden’, waarbij de voorwaardelijke kennis en
vaardigheden als het ware voor het opscheppen liggen in een goede beschrijving van
kerntaken. Dat is niet het geval, zo stelde onder meer de Fransman Méhaut tijdens de in
november 2011 gehouden internationaal getinte ecbo-conferentie over de ontwikkeling van
kwalificatiestructuren, waar hij de Franse ervaringen inbracht.
De inhoudsbepaling voor het beroepsonderwijs is en blijft primair een argumentatief-
normatieve aangelegenheid. Hierbij staat de beantwoording van de volgende vragen
centraal: Wat moet waarom worden geleerd met het oog op drievoudig kwalificeren? En:
Welke leerdomeinen doen er dan toe voor een bepaalde kwalificatie?
De beantwoording vraagt om een zo intensief mogelijke betrokkenheid van de gebruikers
van de kwalificatiedossiers, zoals bijvoorbeeld de professionals in mbo-instellingen. De
opgave ligt dan vervolgens in een ‘democratisering’ van het inhoudsbepalingsproces opdat
er sprake is of kan zijn van een breed eigenaarschap.
Het competentiebegrip heeft in Nederland niet alleen betrekking op een op leeruitkomsten
gebaseerd kwalificatiesysteem. Het heeft ook een connotatie met de innovatie van de
inrichting van het beroepsonderwijs. Zo geeft circa 85% van de respondenten aan dat de
introductie van de kwalificatiedossiers aanleiding was om zowel de toetsing als het onderwijs
anders vorm te geven. Tegelijkertijd zegt ruim 60% dat eindtermendocumenten geen
belemmering waren om het onderwijs ‘competentiegericht’ in te richten. En ruim de helft
van de respondenten stelt dat dit met de eindtermendocumenten ook zou zijn gerealiseerd.
Dit relativeert de verschillen tussen opleidingen die destijds nog met eindtermendocumenten
werkten, terwijl andere al kwalificatiedossiers gebruikten. Deze constatering sluit aan bij de
bevindingen uit de door ecbo uitgevoerde cgo-monitoren (Van der Meijden, 2011).
Leerplan- en leermiddelenontwikkeling
De leerplannen – als totaalprogramma’s voor kwalificaties – komen in het mbo vooral tot
stand binnen de kaders van opleidingsteams. Betrokkenheid van bijvoorbeeld het werkveld,
andere mbo-scholen en kenniscentra is eerder incidenteel dan structureel van karakter. De
leerplanontwikkeling in mbo-instellingen is vooral intern georiënteerd.
Wie ontwikkelt de leermiddelen voor de volgende zes leerplansegmenten: vakleer,
binnenschoolse praktijk, beroepspraktijkvorming, ondersteunende vakken,
loopbaanoriëntatie en burgerschap? Mbo-instellingen kunnen geheel zelf leermiddelen
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 65
ontwikkelen, dat samen met andere scholen doen of leermiddelen inkopen. Het algemene
patroon voor de betrokkenheid bij leermiddelenontwikkeling ziet er als volgt uit, met tussen
haakjes de bandbreedte voor de zes leerplansegmenten:
Circa de helft van de respondenten geeft voor elk leerplansegment aan dat het materiaal
vooral zelf wordt ontwikkeld (bandbreedte: 47-52%).
Iets meer dan 30% (27-41%) geeft aan dat het materiaal wordt gekocht bij educatieve
uitgevers, kenniscentra enzovoort. Met name voor de ondersteunende vakken wordt
materiaal van educatieve uitgevers betrokken. Kenniscentra scoren relatief hoog met
materiaal voor de beroepspraktijkvorming. Het ingekochte materiaal wordt door mbo-
scholen niet, nauwelijks of enigszins aangepast.
Bijna 20% (12-26%) geeft aan dat leermiddelen samen met andere scholen worden
ontwikkeld.
Veel kenniscentra of direct daarmee verbonden organisaties, ontwikkelen leermiddelen voor
mbo-deelnemers. Dit gebeurt meer voor de opleidingen op niveau 2 en 3 dan op niveau 4 en
relatief meer voor bbl-deelnemers dan voor bol-deelnemers. Voor een vrij omvangrijk deel
van de kwalificaties is leermiddelenontwikkeling een relatief kostbare aangelegenheid
vanwege de geringe aantallen deelnemers; voor commerciële educatieve uitgevers dan
nauwelijks interessant om in te investeren. Financiering uit bedrijfstakmiddelen, bijvoorbeeld
opleidingsfondsen, komt dan ook in verschillende branches voor.
Opvallend is dat veel leermiddelen door de mbo-scholen zelf worden gemaakt; in circa 50%
van de gevallen al dan niet in samenwerking met andere mbo-scholen. De overwegingen om
onderwijsleermateriaal in te kopen, zijn: kosten- en tijdsbesparing wat betreft de
ontwikkeling van materiaal (efficiencyoverwegingen) en het (inmiddels) aanwezig zijn van
goed tot uitstekend leermateriaal; een kwaliteitsoverweging. Een overweging om juist niet in
te kopen, heeft van doen met het volledig in eigen hand willen houden van de
leerplanontwikkeling op schoolniveau, wat vraagt om professionalisering van docenten. Die
overweging speelt sterker bij bol-opleidingen dan bij bbl-opleidingen, zo gaven roc-
vertegenwoordigers in een workshop over de resultaten van dit onderzoek aan.
Het up-to-date houden van bedrijfskennis via docentenstages is bepaald geen gewoonte in
het mbo. In de afgelopen drie jaar heeft bij circa 60% van de opleidingenclusters minder
dan 10% van de docenten stage gelopen, zo geven de respondenten aan. In de sector
Techniek komt dit verschijnsel nog het meest voor.
De meeste respondenten (76%) werken met een werkveldcommissie. Uitgesplitst naar
sector: Zorg & welzijn 81%; Techniek 75% en Economie 67%. De structurele agendapunten
zijn de inhoud en vormgeving van de beroepspraktijkvorming (voor iets meer dan 60% van
de gevallen), toetsing van deelnemers (bijna 60%), begeleiding van deelnemers (55%) en
de inhoud van het schoolprogramma (iets boven de 50% van de gevallen). Meer incidenteel
of geen aandacht krijgen, in volgorde van afnemende mate: de rol van de praktijkopleider,
brancheontwikkelingen, de relevante kwalificatiedossiers, inbreng bedrijfsprojecten,
docentenstages en contractonderwijs.
Inhoud programma’s
In de bbl-opleidingen wordt circa twee derde van de onderwijstijd op de schooldag besteed
aan ‘vakleer’. Een derde van de studietijd aan ondersteunende vakken en
burgerschapsvorming. Dit stramien gold ook al in de periode voor de WEB voor het ‘oude’
leerlingwezen.
66 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
Voor de bol-opleidingen hebben we wat dit betreft helaas niet een goed, betrouwbaar beeld
kunnen verkrijgen.
De niveau 4-opleidingen leiden ook op voor doorstroom naar het hoger beroepsonderwijs.
Minder dan 20% van de respondenten geeft aan dat alle mbo 4-deelnemers verplicht aparte
doorstroomrelevante vakken volgen, hoewel het percentage verschilt per sector
(bandbreedte naar sector: 8-23%). Een percentage van 40% van de respondenten stelt dat
deelnemers facultatief aparte doorstroomvakken kunnen volgen, bij Techniek en Zorg &
welzijn geeft de helft van de respondenten dit aan. Of dat de doorstroomkwalificerende
component geheel geïntegreerd is met de beroepsgerichte component, vooral in de sector
Economie.
Zowel in de bbl- als in de bol-opleidingen is er aandacht voor key skills for life long learning,
zoals die door de Raad van Europa in een lijst zijn vastgelegd. Het gaat daarbij om
vaardigheden met een hoge transferwaarde. Vaardigheden die – gemiddeld genomen – in
de meeste bbl-opleidingen aan bod komen, zijn: Nederlands, rekenen, sociale en
loopbaanvaardigheden (in 80-91% van de gevallen). Studievaardigheden worden door twee
derde van de respondenten genoemd voor de bbl-opleidingen. Vaardigheden die in ongeveer
de helft van de opleidingenclusters in de bbl aan bod komen, zijn: Engels en digitale
vaardigheden. Een tweede of derde vreemde taal, interculturele vaardigheden, wiskunde en
ondernemersvaardigheden komen minder aan bod. Uiteraard zijn er verschillen tussen de
opleidingenclusters en opleidingsniveaus. Dat geldt ook voor de bol-opleidingen: Nederlands,
rekenen, loopbaanvaardigheden, Engels, sociale en digitale vaardigheden scoren (in deze
volgorde) relatief hoog. Wiskunde en interculturele vaardigheden zijn goede middenmoters,
ondernemersvaardigheden, algemene ‘science’ en een tweede/derde moderne vreemde taal
zijn de hekkensluiters.
We legden de respondenten ook de vraag voor hoe ze de zogenaamde ‘20% vrije ruimte’
invullen. Het begrip ‘vrije ruimte’ is verbonden met twee uitgangspunten:
80% van de deelnemers kan in principe in 80% van de normatieve studieduur een
opleidingsprogramma met succes afronden. Voor de nabije toekomst wordt uitgegaan
van 85% van de studietijd.
De onderwijsinstelling kan een eigen couleur locale geven aan programma’s,
samenhangend met haar identiteit of gewenste profilering, in de breedste zin van het
woord.
De helft van de respondenten stelt dat het begrip ‘vrije ruimte’ geen betekenis heeft: het
wordt niet of nauwelijks ingevuld. 40% geeft aan dat het uitsluitend in de bol-opleidingen
voorkomt. In de bbl-opleidingen is het bijna non-existent, wat niet zo verwonderlijk is gezien
de geringere effectieve onderwijstijd in vergelijking met bol-opleidingen. De overladenheid
van het programma in de schoolcomponent ligt hier ten grondslag aan het niet invullen van
de vrije ruimte. Andere overwegingen die tijdens een workshop over de resultaten van dit
onderzoek door roc-vertegenwoordigers zijn genoemd, zijn: het niet tot nauwelijks invullen
van de vrije ruimte is kostenbesparend en de inrichting van de vrije ruimte met voldoende
keuzemogelijkheden voor de deelnemers is lastig organiseerbaar.
De invulling is – voor zover de vrije ruimte wel wordt benut – voor het overgrote deel
aanbodgestuurd. Bij een kwart van de opleidingen met een vrije ruimte hebben deelnemers
een inbreng, vooral in het opleidingencluster Zorg & welzijn. Dit zet de vraag op de agenda
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 67
van wie de vrije ruimte eigenlijk is: van de mbo-instelling? Van de mbo-student? Van een
derde partij?
In het nieuwe format voor de kwalificatiestructuur wordt gesproken over basis-, profiel- en
keuzedeel van kwalificaties. Basis- en profieldeel samen zijn verbonden met het begrip
‘diploma’. Het keuzedeel is met het oog op diplomering iets extra’s, dat bijvoorbeeld in de
‘vrije ruimte’ kan worden aangeboden. Een vermelding op het diploma van het succesvol
afronden van een keuzedeel laat zien dat een breder programma is gevolgd. De mogelijke
invulling van de vrije ruimte wordt hier (mede) gevoed door landelijke partijen.
Toetsing en examinering
Dit onderwerp is primair een aangelegenheid van de mbo-scholen, waarbij ze anderen
kunnen betrekken. Verschillende toetsvormen zijn in het mbo in gebruik. De bepalende
toetsvormen met het oog op diplomering zijn de proeven van bekwaamheid (ruim 90% van
de respondenten) en kennistoetsen (85% van de respondenten). Door bijna 80% van de
respondenten worden ook het stageverslag, de vaardigheidstoetsen en het opgebouwde
portfolio genoemd.
Mbo-scholen kunnen gebruikmaken van examenleveranciers, die al dan niet een wettelijk
erkende exameninstelling zijn. 46% van de respondenten geeft aan dat dit in hun situatie
het geval is, waarbij de score voor de sector Zorg & welzijn beneden de 40% ligt en voor de
sectoren Techniek en Economie boven de 50%.
Zij die gebruikmaken van een externe examenleverancier:
doen dat in het algemeen iets meer voor de bbl- dan voor de bol-opleidingen;
beperken de relatie veelal tot het inkopen van toetsmateriaal, terwijl ze de afname en
beoordeling zelf ter hand nemen (60%);
kopen vooral proeven van bekwaamheid (90%), kennis- en vaardigheidstoetsen
(respectievelijk 76% en 64%) in;
zijn goed tot zeer goed (81%) op de hoogte van wat de examenleverancier verwacht
wat betreft kennis, vaardigheden en competenties van deelnemers;
oordelen (redelijk) positief over de diensten van de examenleveranciers. 16% van de
respondenten oordeelt (redelijk) negatief, waarbij de top 3 van kritiekpunten betrekking
heeft op de gehanteerde procedures, op de kosten en op de inhoud van de toetsen.
Veel van de externe examenleveranciers zijn op één of andere manier verbonden met een
Kenniscentrum Beroepsonderwijs Bedrijfsleven, hoewel niet al deze centra op dit
werkdomein actief zijn.
Wat zijn de overwegingen om al dan niet gebruik te maken van een externe
examenleverancier? In wezen zijn die overwegingen dezelfde als bij het inkopen van
leermateriaal: tijd- en kostenbesparend wat betreft de ontwikkeling van toetsen en examens
en kwaliteitsoverwegingen. Daarnaast speelt hier een andere overweging een rol: het
inkopen van externe (examen)producten biedt meer ‘zekerheid’ in relatie tot het mogen
verwachten van een gunstig inspectie-oordeel over de toetsing en examinering. Deze
overweging speelde vooral op het moment dat werd overgestapt van het gebruik van
eindtermendocumenten naar kwalificatiedossiers, zo geven roc-vertegenwoordigers aan.
Samenwerkingsverbanden van scholen
In het onderzoek onderzochten we ook de activiteiten van de Stichting Praktijkleren – voor
de economisch-administratieve beroepen – en van het Consortium Beroepsonderwijs. Ook
68 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
zij, als samenwerkingsverbanden van bepaalde afdelingen van veel mbo-instellingen, dragen
hun steentjes bij aan de (verdere) inhoudsbepaling van het middelbaar beroepsonderwijs.
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 69
5 Suggesties voor vervolgonderzoek
Niet alleen vanwege het gebrek aan onderwijsonderzoek naar de inhoudsbepaling in het
beroepsonderwijs maar ook vanwege de ‘vereenvoudiging’ van de kwalificatiestructuur die
aanstaande is, willen wij deze gelegenheid benutten om suggesties te doen voor verder
onderzoek.
Om te beginnen lijkt het interessant om, in het licht van de aanpassing aan het format van
de kwalificatiedossiers en de uitwerking daarvan, in 2014-2015 een herhalingsonderzoek te
doen van de benuttingswaarde van deze nieuwe kwalificatiedossiers, in termen van houvast
en ruimte. We adviseren de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB)
om zo’n herhalingsonderzoek te (laten) verrichten. Voor de inhoudsbepaling is het
kwalificatiedossier richtinggevend/kaderstellend en daarmee het belangrijkste
sturingsinstrument voor wat er in het mbo wordt onderwezen.
Uit ons onderzoek blijkt dat de, nu 20%, vrije ruimte in de helft van de opleidingen niet
wordt ingevuld. De opleidingen die wel ‘vrije ruimte’ in hun programma hebben, hanteren
een aanbodgerichte aanpak; er is weinig keuze voor de deelnemer. Met het voorgestelde
format en verandering naar basis, profiel en keuzedeel wordt de vrije ruimte ingeperkt tot
15%. Bovendien zal ook de verkorting van mbo 4-opleidingen invloed hebben op de invulling
van deze ruimte. Een onderzoek naar de overgebleven vrije ruimte in de nieuwe
kwalificatiedossiers en naar de keuzemogelijkheden van deelnemers in leerplannen geeft
zicht op de variëteit van opleidingen.
Voor zowel SBB als voor beleidsmakers bij onderwijsinstellingen is dit interessant.
Behalve de discussie over houvast en ruimte is er ook een terugkerende discussie over de
voordelen van het zelf ontwikkelen versus het inkopen van examens en lesmateriaal. De
keuze voor inkopen wordt soms ingegeven door het verwachte gunstige oordeel van de
inspectie, soms doordat de kosten lager zijn dan het zelf ontwikkelen. Daarnaast speelt de
discussie over de invloed op de professionaliteit van de docent. Sommigen zijn van mening
dat een docent zelf materiaal en toetsen moet ontwikkelen om kwalitatief goede lessen te
kunnen geven. Anderen bepleiten de (beter geborgde) kwaliteit van ingekocht materiaal en
zien meer standaardisering als een vorm van kwaliteitsborging. Aanstaande veranderingen,
ook in de ondersteunende vakken, zullen naar verwachting invloed hebben op de
inkoopkeuzes van instellingen. Nader onderzoek naar het effect – mogelijkheden,
professionele ruimte – op de docent zou interessant kunnen zijn.
Ten slotte kunnen wij ons voorstellen dat het, met het oog op de in de toekomst benodigde
competenties, interessant is om te onderzoeken op welke wijze bepaalde kernelementen in
verschillende leerplannen worden uitgewerkt. Te denken valt aan ondernemerschap of
andere key skills als digitale vaardigheden of probleemoplossend vermogen.
70 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 71
Geraadpleegde literatuur
Bailey, R., Bartram, D. & Kurz, R. (2001). Cracking competencies: development of the SHL
competency framework. Z.p.: SHL.
Brandsma, J. (1993). Beroepsprofiel- en leerplanontwikkeling: de Koninklijke weg als naïef
traject? Dissertatie. Enschede: Universiteit Twente.
Bruijn, E. de & Berg, N. van den (2009). Het glas vult zich. ’s-Hertogenbosch/Amsterdam:
Expertisecentrum Beroepsonderwijs.
Coördinatiepunt kwalificatiestructuur (2011). Versterking vakkennis en vaardigheden.
Zoetermeer: Coördinatiepunt kwalificatiestructuur.
Dercksen, W. & Lieshout, H. van (1993). Beroepswijs onderwijs. Den Haag:
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.
Hermanussen, J., Oosterhof, A. & Streefland, F. (in voorbereiding). De rol van HRM bij het
werken in teams in het mbo. ’s-Hertogenbosch/Utrecht: Expertisecentrum
Beroepsonderwijs.
Inspectie (2010). Besturing en onderwijskwaliteit. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.
Instituut voor Leerplanontwikkeling (2009). Leerplan in ontwikkeling. Enschede: Stichting
Leerplanontwikkeling Nederland (SLO).
KBA/PWC (2008). Benchmark middelbaar beroepsonderwijs 2007. Nijmegen: Kenniscentrum
Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt.
KBA (2010). 4e Benchmark middelbaar beroepsonderwijs. Nijmegen: Kenniscentrum
Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt.
Loon, L. van (2010). Examinering in het mbo. Zoetermeer: Excenter.
Meijden, A. van der (2011). Uitval, diplomering en opstroom binnen het mbo. Utrecht:
Expertisecentrum Beroepsonderwijs.
Min. OCW (1986). Beroepsprofiel- en leerplanontwikkeling. Zoetermeer: Ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
Min. OCW (2010). Referentieraming 2010. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap.
Nijhof, W.J. (2009). Naar nieuwe examineringsvormen in het mbo. Amsterdam: Max Goote
Kenniscentrum bve.
Onderwijsraad (2006). Examinering: draagvlak en toegankelijkheid. Den Haag:
Onderwijsraad.
Onstenk, J. & Visser, K. (2002). Kwalificatiestructuur: multifunctioneel? In K. Visser en F.
Blokhuis, Jaarboek kwalificatiestructuur 2002 (pp. 105-167). ’s-Hertogenbosch: CINOP.
Polder, K-J. (2004). Het krachtenveld rond de examinering in het mbo. Amsterdam: Max
Goote Kenniscentrum.
Sanders, P.F. & Visser, G.J. (2008). Onderzoek standaardisering examinering mbo.
Enschede/Arnhem: Universiteit Twente/Cito.
72 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 73
Bijlage 1: Responsverantwoording enquête
De enquête is ingevuld door 206 respondenten, verspreid over 45 mbo-instellingen. Dit
betekent dat bijna twee derde (63%) van de 71 mbo-instellingen in Nederland
vertegenwoordigd is in het onderzoek (Referentieraming Cfi, 2010; Benchmark MBO).
De respondenten zijn nagenoeg allemaal afkomstig van roc-instellingen (97%), 3% behoort
tot de categorie vakscholen, terwijl de aoc’s (sector Groen) ontbreken in het bestand. De
spreiding wat scholen betreft, wijkt dus iets af van de landelijke verdeling, die bestaat uit
90% roc’s, 4% aoc’s, 5% vakscholen en 1% overige.
De responsverdeling over de sectoren bedraagt (zie tabel B1.1): 20% Economie, 40% Zorg
& welzijn en 40% Techniek. De sector Groen is niet vertegenwoordigd in het
respondentenbestand.
Tabel B1.1 geeft tevens een overzicht van de betrokken opleidingenclusters per sector (zie
voor overzicht bijlage 4). Bij deze opleidingenclusters zijn in totaal 53.777 studenten
ingeschreven. Dit komt neer op zo’n 10% van de totale populatie mbo-deelnemers in
Nederland. De verdeling van de deelnemers over de sectoren in het respondentenbestand is:
45% Zorg & welzijn, Economie 16% en Techniek 39%. De spreiding van de totale
(landelijke) populatie over de sectoren (Benchmark MBO), gecorrigeerd voor de sector
Groen, bedraagt: Economie 35%, Zorg & welzijn 33% en Techniek 32%. Vergelijken we de
respons van de steekproef met de landelijke verdeling over de sectoren dan kunnen we
vaststellen dat de sector Economie is ondervertegenwoordigd.
Volgens de respondenten zijn bij de studierichtingen in totaal 3.069 docenten betrokken. Het
patroon dat we op deelnemersniveau zagen, zien we in grote lijn terug bij de spreiding van
docenten over de sectoren (51% Zorg & welzijn, 17% Economie en 32% Techniek),
Tabel B1.2 laat zien bij welke opleidingsniveaus en leerwegen de respondenten inhoudelijk
zijn betrokken. Het gros van de respondenten is verbonden aan meerdere opleidingsniveaus
en leerwegen (bol en/of bbl).
De onderste regel van de tabel geeft tevens een beeld van de verdeling van de totale
deelnemerspopulatie per niveau (MBO Raad, vierde Benchmark MBO). We kunnen
vaststellen dat het patroon binnen de steekproef redelijk overeenkomt met dat van de
landelijke verdeling als het gaat om niveau 1 en 2 en 4. Bij niveau 3 daarentegen is er
sprake van een oververtegenwoordiging.
Bijna de helft van de responsgroep is enkel betrokken bij bol-opleidingen (41%), terwijl 43%
zowel bij bol als bbl is betrokken. Zo’n 17% is alleen aan bbl-opleidingen verbonden. Tussen
de niveaus zijn er verschillen. Op niveau 1 is de meerderheid (56%) van de respondenten
verbonden aan beide leerwegen en bij niveau 2 geldt dat voor de helft van de respondenten.
Bij niveau 4 is het plaatje anders: bijna twee derde deel van de respondenten is uitsluitend
betrokken bij bol-opleidingen.
74 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
Tabel B1.1 Verdeling respondenten per sector en opleidingencluster (n en %)
Sector Opleidingencluster n %
Zorg & welzijn
Zorg 32 16
Welzijn 31 15
Uiterlijke verzorging 10 5
Sport & bewegen, Dans & artiest 10 5
Subtotaal 83 40
Economie Handel 2 1
Administratie 26 13,5
Horeca, Toerisme & Voeding 8 4,5
Defensie & veiligheid 4 2
Subtotaal 40 20
Techniek 'Harde' techniek 52 25
Bouw & hout 22 11
Media & vormgeving 9 4
Techniek overig 0 0
Subtotaal 83 40
Totaal 206 100
Tabel B1.2 Verdeling respondenten per opleidingsniveau en leerweg (n =206), in %
Niv. 1 Niv. 2 Niv. 3
Niv. 4
middenkader *
Niv. 4
specialist * Gemidd
% % % % % %
Bij bol en bbl 56 50 43 33 32 43
Alleen bij bol 7 34 41 64 57 41
Alleen bij bbl 37 16 16 3 11 17
Totaal 100 100 100 100 100 100
% totaal N 13 42 67 63 32
4e Benchmark MBO 5 25 27 43
*gemiddeld percentage mbo niveau 4 in steekproef = 48%
Aantal jaren werkzaam bij de sector
Uit grafiek B1.1 kunnen we opmaken hoe lang de respondenten werkzaam zijn bij de sector.
Duidelijk is dat Zorg & welzijn verreweg het grootste percentage nieuwkomers kent. Bijna de
helft (43%) werkt minder dan vijf jaar bij de sector. De sector Economie heeft daarentegen
naar verhouding de meeste oudgedienden: 35% is tussen de tien tot twintig jaar werkzaam
bij de sector. Techniek zit er een beetje tussen in en scoort het hoogst in de categorie vijf
tot tien jaar.
De verschillen tussen de sectoren zijn met name te verklaren door uitschieters bij bepaalde
opleidingenclusters. Zo trekken de opleidingenclusters Sport & bewegen en Dans & artiest
het gemiddelde binnen de sector Zorg & welzijn fors omlaag, doordat bijna twee derde deel
van de respondenten tot de categorie nul tot vijf jaar behoort.
Bij Techniek heeft het opleidingencluster ‘Harde’ techniek – met studierichtingen als
Werktuigbouwkunde en Elektrotechniek – relatief veel oudgedienden; de helft is langer dan
tien jaar werkzaam bij de studierichting, van wie 25% zelfs meer dan twintig jaar. Dat geldt,
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 75
weliswaar in iets mindere mate, ook voor het cluster Bouw & hout: bijna 40% behoort tot de
categorie tien tot twintig jaar of meer.
Het cluster Media & vormgeving drukt het totale gemiddelde in de sector Techniek flink
omlaag door de uitschieter van ongeveer 44% in de categorie nul tot vijf jaar. Verder is er
niemand die al langer dan tien jaar werkt bij dit cluster.
Grafiek B1.1 Aantal jaren werkzaam bij betrokken sector in % (n =192)
De verschillen tussen de percentages nieuwkomers en oudgedienden hangen waarschijnlijk
samen met de ‘leeftijd’ van de studierichtingen. Zo is Dans & artiest een (tamelijk) nieuwe
opleidingstak aan de mbo-boom. Anderzijds is het ook goed denkbaar dat bepaalde
studierichtingen via een gericht personeelsbeleid met kortlopende dienstverbanden, experts
willen binnenhalen met actuele praktijkkennis en -kunde op zak om de snelle ontwikkelingen
in het werkveld te kunnen bijbenen. Uit ander ecbo-onderzoek is bekend dat bepaalde
vakscholen – onder andere op het vlak van Media & vormgeving – een dergelijk hr-beleid
voeren (Hermanussen, Oosterhof & Streefland, in voorbereiding).
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
minder dan 5jaar
5-10 jaar 10-20 jaar meer dan 20jaar
Zorg & Welzijn
Economie
Techniek
76 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 77
Bijlage 2: Interviewleidraad voor kenniscentra
1 Toelichting onderzoek
2 Onderhoud/verdere ontwikkeling kwalificatiestructuur
Aandachtspunten
Signalering nieuwe kwalificatiebehoeften: nieuwe kwalificaties en/of nieuwe
aspecten in kwalificaties
Werkwijze arbeidsmarkt- en beroepenanalyse:
Via onderzoek: wat; door wie; frequentie?
Via interactie-instrumenten: welke?
Zienswijze op reductie van kwalificaties
Inbedding generieke competenties: leren leren; loopbaancompetenties; Nederlands;
rekenen/wiskunde/natuurkunde en scheikunde; vreemde talen; digitale competenties;
ondernemerschap/initiatief; sociale/interculturele competenties (de key skills voor een
leven lang leren)
Wijze waarop?
Relevantie
Betrokkenheid sociale partners/onderwijsveld naast paritaire commissies?
Communicatie-instrumenten: sturing
Interactie-instrumenten, waaronder feedback
Vragen naar:
beoordeling eigen rol/inzet en toegevoegde waarde in dezen;
ervaren waardering (door wie?);
eigen professionaliseringsactiviteiten in dezen.
3 Van kwalificatiedossier naar leerplan (exclusief toetsing; zie 4)
Op ‘totaalprogramma’-niveau betrokken bij:
overlegvormen: wat, hoe, en bereik;
documentontwikkeling: wat en bereik;
samenwerkingsconstructies in dezen.
Materiaalontwikkeling op aspectniveau: wat (inclusief karakter), voor wie en bereik?
Terrein vakleer/vaktheorie
Terrein ‘ondersteunende’ vakken
Terrein bpv
Overig
Vragen naar:
beoordeling eigen rol/inzet en toegevoegde waarde;
ervaren waardering (door wie?);
eigen professionaliseringsactiviteiten in dezen.
78 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
4 Betrokkenheid bij toetsing (inclusief aan kenniscentra gelieerde exameninstellingen of
leveranciers)
Al dan niet exameninstelling:
Zo ja, bereik (inclusief eventueel verschil bol-bbl)
Karakter van aanbod in cyclus: ontwikkelen – afname – beoordelen
Inhoudelijk karakter van toetsen:
kennistoetsen;
vaardigheidstoetsen (waaronder simulaties);
observaties in de werksituatie;
proeven van bekwaamheid.
Inhoudelijke domeinen: vaktheorie/vakleer – ondersteunende vakken – overig
Financiering
Betrokkenheid bij ontwikkeling van examenprofielen
Samenwerkingsconstructies
Vragen naar:
beoordeling eigen rol/inzet en toegevoegde waarde;
ervaren waardering;
eigen professionaliseringsactiviteiten in dezen.
5 Afronding
Verslaglegging en feedback
Rapportage
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 79
Bijlage 3: Gesprekspartners interviewronde kenniscentra
Kenniscentra
Aequor Marjan Lunter
Calibris Hanny Vroom, Conny Taes
Ecabo Joyce van Berlo, Kirsten Wittenburg
Fundeon Erik Meijering
GOC Atie Beverdam
Innovam Jessica Spithoven, Jenneke de Winter
KC Handel Lenny Kloppenburg, Gabry Karsdorp
Kenteq Joop Mays, Jan-Willem van Bruggen
Kenwerk Mira Kuipers
KOC Caroline Rekum
PMLF Michèl Koppenaal
Savantis Laurents van Stenus, Lucia Kroon
SH&M Petra Sijl-Van Veen
SVGB Bert Toolsema
SVO Jan van den Berg
VTL Femke Baarda, Hans Konings
VOC Erik Vergeer
Daarnaast
Consortium Beroepsonderwijs Luc Fine, Maria Pelgrum
Stichting Praktijkleren Ton Remeeus
80 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 81
Bijlage 4: Overzicht studierichtingen per opleidingencluster per sector
Tabel B4.1 Overzicht studierichtingen per opleidingencluster per sector
1 Zorg en welzijn 2 Economie 3 Techniek
1.1 Zorg
verzorging/
verpleging (w.o. assistenten
gezondheidszorg)
2.1 Handel
detail- en groothandel
mode en interieurindustrie
textielindustrie
3.1 ‘Harde’ techniek
werktuigbouw
elektrotechniek
ict
installatietechniek
procestechniek
laboratoriumtechniek
mobiliteit en voertuigen
transport, scheepvaart en
logistiek
1.2 Welzijn
(sociaal) pedagogisch werk
2.2 Administratie
administratieve
dienstverlening,
zakelijke/commerciële
dienstverlening
secretariële beroepen
kantoorautomatisering
3.2 Bouw & hout
bouwkunde
infrastructuur
hout en meubel
schilderen/stukadoren
1.3. Uiterlijke verzorging
uiterlijke verzorging
2.3 Horeca, toerisme en voeding
horeca
voeding:
bakkerij/vleessector
facilitaire dienstverlening
toerisme
recreatie
3.3 Media & vormgeving
media & vormgeving
1.4 Overig
sport en bewegen
overig zorg en welzijn (w.o.
dans, artiest)
2.4 Overig
defensie/veiligheid
overig economie/handel
82 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 83
Bijlage 5: Overzicht externe examenleveranciers
Tabel B5.1 Externe examenleveranciers per sector (n=64)
Zorg & welzijnLeverancier Zorg & welzijn
Economie Techniek Totaal
1 Cito 1 1 2
2 Consortium Beroepsonderwijs 6 1 2 9
3 Bureau ICE 1 1 2 4
4 Kwaliteitscentrum Uiterlijke verzorging (KWC) 1 1
5 Oranje Kruis, Fitvak! en diverse sportbonden 1 1
6 Stichting Philyra Instituut (uiterlijke verzorging) 1 1
7 Examenbank RBA-4 7 7
8 Stichting Examinering AG 1 1
9 Uitgeverij Deviant
10 Diverse WFT examencentra (WFT=Wet financieel toezicht)
2 2
11 Stichting Exameninstituut Beroepsonderwijs financiële sector (EBFS)
1 1
12 Kenniscentrum Handel (KCH Examens) 1 1
13 Nederlands Bakkerij Centrum (NBC) 1 1
14 De Stichting Exameninstelling Savantis 1 3 4
15 Ecabo Stichting Vakexamens voor de Particuliere Beveiligingsorganisaties (SVPB)
2 2
16 Kenwerk: Stichting Horeca Examens (SHE) 1 1
17 Stichting Praktijkleren (SPL) 3 3
18 SEB-CCV examenbureau 1 1
19 Fundeon 5 5
20 Innovam IBKI (examinering en certificering voor de mobiliteitsbranche)
4 4
21 Kenteq Examinering BV 4 4
22 Koninklijke PBNA BV 1 1
23 Regionaal Praktijk Examencentrum Rotterdam 1 1
24 VOC: Stichting Examens Mobiliteitsbranche (Stem) 2 2
25 De TOA, (Toolkit Onderwijs en Arbeidsmarkt). Dit is een digitale toetsenbank (Bureau ICE)
26 VAPRO 5 5
Totaal 19 14 31 64
84 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 85
Bijlage 6: Vragenlijst leerplanontwikkeling mbo
Introductie
Leerplannen en examens worden door mbo-scholen ontwikkeld, uitgevoerd of afgenomen binnen
inhoudelijke richtlijnen en kaders die in kwalificatiedossiers (voorheen: eindtermendocumenten) zijn
vastgelegd.
Vragenlijst
Via deze vragenlijst wil ecbo meer te weten komen over:
1 wat uw oordeel is over de bruikbaarheid van kwalificatiedossiers ten behoeve van de
inhoudsbepaling van het onderwijs en de examinering;
2 de manier waarop leerplannen en toetsen/examens bij uw opleidingen tot stand komen;
3 de inhoud van leerplannen en de manier waarop er geëxamineerd wordt.
De vragenlijst heeft betrekking op de feitelijke situatie in het schooljaar 2009-2010 (tenzij in de
vraag anders is aangegeven) en dus uitdrukkelijk niet op de toekomst.
Voor wie bedoeld?
Wij zien graag dat de vragenlijst wordt ingevuld door een opleidingscoördinator of teamleider, die
voldoende inhoudelijk zicht heeft op een bepaalde studierichting met één of meer opleidingen. Indien
u die rol/functie niet uitoefent, wilt u de vragenlijst dan doorsturen naar een meer geschikte persoon?
Daarnaast heeft invulling van de vragenlijst alleen zin, wanneer u (al) werkt met de nieuwe
kwalificatiedossiers. Als u alleen werkt met de ‘oude’ eindtermendocumenten, hoeft u de vragenlijst
niet in te vullen.
De invulling van de lijst van grotendeels gesloten vragen en stellingen neemt ruim dertig minuten van
uw tijd in beslag. U kunt de invulling van de lijst tijdelijk onderbreken en op een later tijdstip verder
gaan.
Wat hebt u hier aan?
In de eerste plaats hebt u na invulling van de vragenlijst een compleet beeld van wat u al dan niet
doet aan leerplanontwikkeling binnen een bepaalde studierichting. Als u daar prijs op stelt, kunt u in
de tweede plaats aan het eind van ons project per e-mail een uitdraai ontvangen van de door u
ingevulde gegevens in de vragenlijst. Deze kunt u vergelijken met het landelijke beeld van
bevindingen: hoe pakt u het aan in vergelijking met anderen? Daarnaast werkt u in de derde plaats
indirect mee aan het vergroten van inzichten in de manier waarop in het mbo leerpannen tot stand
komen.
Tot slot
Via loting ontvangen honderd respondenten een boekenbon. Aan het eind van de vragenlijst wordt
uitgelegd hoe dit werkt.
Kortom
Beantwoording van de vragenlijst gebeurt (bij voorkeur) door opleidingscoördinatoren/teamleiders die
in het schooljaar 2009-2010 direct inhoudelijk betrokken waren bij een bepaalde studierichting waar al
met kwalificatiedossiers werd gewerkt.
Als u niet werkt met kwalificatiedossiers maar nog volledig met eindtermendocumenten, heeft
beantwoording van de vragenlijst geen zin. In dat geval hoeft u niet te beginnen aan de
beantwoording van de vragen.
86 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
1 Waar bent u werkzaam?
O roc
O aoc
O vakschool
2 Welke functie/rol bekleedt u?
O opleidingscoördinator/teamleider
O leraar
O andere functie/rol
3 Stelt u na afloop prijs op de ontvangst (per e-mail) van een uitdraai van de door u
ingevulde vragenlijst (zoals in de inleiding op de vragenlijst is aangegeven)?
O nee
O ja, per e-mail
4 Bij welke studierichting bent u het meest betrokken?
Slechts één aankruisen!
In het geval er meer in aanmerking komen, kiest u die waar u inhoudelijk het meest van weet.
Agrarische sector
O dier en zorg
O plant en zorg
O overig agrarisch
Techniek
O bouwkunde
O infrastructuur
O hout en meubel
O schilderen/stukadoren
O werktuigbouw
O elektrotechniek
O installatietechniek
O procestechniek
O laboratoriumtechniek
O gezondheidstechniek
O ambachtelijke beroepen
O media en vormgeving
O ict
O mobiliteit en voertuigen
O transport, scheepvaart en logistiek
O overig techniek
Zorg en Welzijn
O uiterlijke verzorging
O verzorging/verpleging
O (sociaal) pedagogisch werk
O sport en bewegen
O overig zorg en welzijn
Economie en handel
O detail- en groothandel
O mode en interieurindustrie
O textielindustrie
O administratieve dienstverlening
O zakelijke/commerciële dienstverlening
O secretariële beroepen
O kantoorautomatisering
O horeca
O voeding: bakkerij/vleessector
O facilitaire dienstverlening
O toerisme
O recreatie
O defensie/veiligheid
O overig economie/handel
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 87
5 Bij welke opleidingen (niveau/leerweg) bent u in de aangekruiste studierichting direct
inhoudelijk betrokken?
N.B.: het gaat om uw directe betrokkenheid bij feitelijk aangeboden opleidingen qua
leerweg/niveau in de studierichting, en niet per se om het totale aanbod aan opleidingen in deze
studierichting op uw school.
Niveau/leerweg
N.v.t./niet
betrokken
Bij bol en bbl
betrokken
Alleen bij bol
betrokken
Alleen bij bbl
betrokken
Niveau 1 O O O O
Niveau 2 O O O O
Niveau 3 O O O O
Niveau 4, middenkader O O O O
Niveau 4, specialist O O O O
N.B.: Alle volgende vragen hebben alleen betrekking op opleidingen waar u inhoudelijk direct bij
betrokken bent in de door u aangekruiste studierichting bij de vorige twee vragen.
We herhalen hier de opmerking dat het gaat om de feitelijke situatie in het schooljaar 2009-2010
(tenzij anders is aangegeven).
6 Hoeveel deelnemers staan bij deze opleidingen ingeschreven?
Aantal: …….
7 En hoeveel docenten zijn bij deze opleidingen betrokken?
Aantal: …….
8 Hoeveel jaren bent u werkzaam/betrokken bij de studierichting?
O minder dan 5 jaar
O 5-10 jaar
O 10-20 jaar
O meer dan 20 jaar
De volgende vragen gaan over uw kijk op en ervaring met de kwalificatiedossiers voor de door u
aangekruiste studierichting en over het document Leren, loopbaan en burgerschap.
88 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
9 Vragen naar de mate van uitwerking van de kwalificatiedossiers voor de ontwikkeling van een leerplan voor de opleiding(en) in de studierichting. (KD’s = kwalificatiedossiers)
Te weinig
uitgewerkt
Precies goed
uitgewerkt
Te
gedetailleerd
uitgewerkt
a Wat vindt u van de uitwerking van de
‘oude’ eindtermendocumenten als
richtinggevend kader voor
leerplanontwikkeling? O O O
b Wat vindt u van de uitwerking van de
prestatie-indicatoren in de KD’s als
richtinggevend kader voor
leerplanontwikkeling? O O O
c Wat vindt u van de uitwerking van de
benodigde kennis en vaardigheden in de
KD’s als richtinggevend kader voor
onderwijs leerplanontwikkeling? O O O
10 Vragen naar de mate van houvast die kwalificatiedossiers bieden voor de ontwikkeling
van een leerplan en de toetsing voor de opleiding(en) in de studierichting.
Voldoende Iets te
weinig
Veel te
weinig
a In welke mate bieden de KD’s houvast voor de
toetsing van het beroepsgerichte deel? O O O
b In welke mate bieden de KD’s houvast voor de
ontwikkeling van een leerplan voor het
beroepsgerichte deel? O O O
11 Vragen naar de ruimte die kwalificatiedossiers bieden voor de ontwikkeling van een
leerplan en de toetsing voor de opleiding(en) in de studierichting.
Voldoende Iets te
weinig
Veel te
weinig
a In welke mate bieden de KD’s ruimte om naar eigen
inzicht de toetsing voor het beroepsgerichte deel vorm
te geven? O O O
b In welke mate bieden de KD’s ruimte om naar eigen
inzicht leerplannen voor het beroepsgerichte deel te
ontwerpen? O O O
c In welke mate bieden de KD’s ruimte om aan te sluiten
bij verschillende bpv-situaties? O O O
d In welke mate bieden de KD’s ruimte om nieuwe
ontwikkelingen in het beroep op te nemen in het
leerplan? O O O
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 89
12 Bent u het eens met de volgende stellingen over Nederlandse taal en rekenen voor de
opleidingen in de door u aangekruiste studierichting?
Ja Nee
a De verplichte eisen voor Nederlandse taal zijn belangrijk voor het beroep. O O
b De verplichte eisen voor Nederlandse taal zijn belangrijk voor doorstroming. O O
c De verplichte eisen voor Nederlandse taal zijn belangrijk voor het functioneren in de
samenleving. O O
d De verplichte eisen voor rekenen zijn belangrijk voor het beroep. O O
e De verplichte eisen voor rekenen zijn belangrijk voor doorstroming. O O
f De verplichte eisen voor rekenen zijn belangrijk voor het functioneren in de
samenleving. O O
13 Bent u het eens met de volgende stellingen over het onderdeel burgerschapsvorming
uit het document Leren, loopbaan en burgerschap (LLB)?
Ja Nee
a Het document LLB biedt voldoende houvast om onderwijs in burgerschapsvorming
vorm te geven. O O
b Het document LLB biedt voldoende ruimte om onderwijs in burgerschapsvorming
vorm te geven. O O
c Een nationaal vastgesteld document LLB is niet nodig; schoolspecifieke invulling en
verantwoording volstaat. O O
14 Bent u het eens met de volgende stellingen voor de opleidingen in de door u
aangekruiste studierichting?
Ja Nee
a De introductie van KD’s is voor ons aanleiding geweest om de toetsing anders te
gaan inrichten qua inhoud en/of methode. O O
b De introductie van KD’s is voor ons aanleiding geweest om ons onderwijs anders
vorm te gaan geven. O O
c Met de eindtermendocumenten konden we ons onderwijs ook ‘competentiegericht’
invullen. O O
d Met de eindtermendocumenten was ons onderwijs zeker ook ‘competentiegericht’
geworden. O O
De volgende vragen gaan over de betrokkenen bij de ontwikkeling van een ‘totaalprogramma’ (=
leerplan verbonden met een opleiding); ook hier hebben de vragen betrekking op de eerder
aangekruiste studierichting.
N.B.: Vragen over de ontwikkeling van onderwijsleermateriaal, toetsing en toetsinstrumenten komen
pas later aan bod in de vragenlijst.
90 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
15 Wie zijn in welke mate en op welke wijze betrokken (geweest) bij de ontwikkeling van
het ‘totaalprogramma’/leerplan voor de opleiding(en) in de studierichting?
N.B.: Vul beide kolommen per item in voor de eerder aangekruiste studierichting.
Betrokkenen bij ontwikkeling leerplan Adviserende
inbreng
Ontwikkelingsuitvoerende
inbreng
Opleidingsteam/docenten O geen/n.v.t. O geen/n.v.t.
O incidenteel O incidenteel
O structureel O structureel
a. Intern stafbureau O geen/n.v.t. O geen/n.v.t.
b. O incidenteel O incidenteel
c. O structureel O structureel
Studierichting overstijgend gremium in de school O geen/n.v.t. O geen/n.v.t.
O incidenteel O incidenteel
O structureel O structureel
Werkveldcommissie/o.i.d. (werkveldcommissie is
formeel opleidingsoverleg tussen school en
werkveldvertegenwoordigers)
O geen/n.v.t. O geen/n.v.t.
O incidenteel O incidenteel
O structureel O structureel
Collega-docenten/personen uit andere scholen
voor dezelfde opleidingen
O geen/n.v.t. O geen/n.v.t.
O incidenteel O incidenteel
O structureel O structureel
Hbo, met oog op doorstroom O geen/n.v.t. O geen/n.v.t.
O incidenteel O incidenteel
O structureel O structureel
Kenniscentrum Beroepsonderwijs Bedrijfsleven O geen/n.v.t. O geen/n.v.t.
O incidenteel O incidenteel
O structureel O structureel
Overig/anders, namelijk: O geen/n.v.t. O geen/n.v.t.
O incidenteel O incidenteel
O structureel O structureel
16 Zijn de ontwikkelde leerplannen voor de opleiding(en) in de studierichting formeel
vastgesteld?
O nee, dat is niet formeel geregeld bij ons (door naar vraag 18)
O nee, dat moet nog formeel gebeuren voor alle opleidingen (door naar vraag 17)
O ja, van een deel van de opleidingen (door naar vraag 17)
O ja, van alle opleidingen (door naar vraag 17)
17 Door wie zijn/worden deze leerplannen formeel vastgesteld?
O door opleidingsteam/docentengroep
O door een hoger gremium in de school
O door team/docentengroep en hoger gremium samen
O door de school tezamen met externe partij (bijvoorbeeld werkveldcommissie)
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 91
18 Wat is de frequentie van meer dan kleine wijzigingen en bijstelling van deze
leerplannen geweest in de afgelopen twee jaar?
O dat gebeurt doorlopend
O circa één keer per jaar
O minder vaak dan één keer per jaar
Ontwikkeling van onderwijsleermateriaal.
Toelichting: We maken een onderscheid naar zes inhoudelijke leerplansegmenten:
a integrale praktijkgerichte opdrachten (bijvoorbeeld via simulaties)
b vaktheorie/vakleer en vakvaardigheden voor de beroepsuitoefening (exclusief de
beroepspraktijkvorming);
N.B.: bij de vragen worden a en b zo veel mogelijk samen genomen.
c beroepspraktijkvorming;
d ondersteunende ‘vakken’ voor beroep en/of doorstroom hbo (bijvoorbeeld wiskunde, natuurkunde,
Nederlands, Engels enzovoort);
e burgerschapsvorming;
f leer- en loopbaanvaardigheden.
19 Wie ontwikkelt in welke mate onderwijsleermateriaal dat uw deelnemers gebruiken
voor de verschillende leerplansegmenten in de opleidingen van de studierichting?
N.B.: per kolom invullen van (geschatte) percentages waarbij de optelsom in elke kolom 100% is.
Ontwikkelaar
Vak-
/praktijkgericht
Bpv Onder-
steunend
Burger-
schap
Leren/
loop-
baan
a Materiaal dat samen met
andere scholen/partijen
ontwikkeld is
% % % % %
b Materiaal dat volledig zelf
ontwikkeld is (inclusief gebruik
internet)
% % % % %
c Door anderen ontwikkeld
materiaal (educatieve
uitgevers, kenniscentra,
bedrijven en andere
aanbieders)
% % % % %
Totaal 100% 100% 100% 100% 100%
Als geen gebruik wordt gemaakt van door anderen ontwikkeld materiaal (door naar vraag 22).
92 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
20 Wie ontwikkelt het onderwijsleermateriaal dat u van anderen betrekt?
N.B.: Per rij kunnen 0 tot 5 antwoordcategorieën worden aangekruist.
Ontwikkelaar
Vak-
/praktijkgeric
ht
Bp
v
Ondersteunen
d
Burgersch
ap
Leren
/
loopb
aan
a Educatieve uitgever O O O O O
b Kenniscentrum
Beroepsonderwijs
Bedrijfsleven/brancheorgani
satie O O O O O
c Bedrijf/samenwerkingsverba
nd bedrijven O O O O O
d Andere mbo-school/scholen O O O O O
e Internet waar deelnemer
informatie zelfstandig zoekt O O O O O
f Andere aanbieder(s)
onderwijsleermateriaal O O O O O
21 In welke mate wordt het onderwijsleermateriaal dat u van anderen betrekt of inkoopt
door u aangepast?
Aanpassing ‘ingekocht’ materiaal
voor
Niet/nauwelijks
aanpassing
Enige
aanpassing
Grondige
aanpassing
a Integrale praktijkopdrachten O O O
b Vakleer/vakvaardigheid O O O
c Beroepspraktijkvorming O O O
d Ondersteunende vakken O O O
e Burgerschapsvorming O O O
f Leren en loopbaan O O O
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 93
22 In welke mate zijn de volgende uitspraken van toepassing voor de opleidingen in de
studierichting?
N.B.: bij sommige uitspraken staat aangegeven wanneer u niet hoeft te antwoorden.
N.v.t.
Bescheiden
mate
Redelijke
mate
Ruime
mate
a Wij checken of de leerbedrijven voldoende
breedte aan bpv-inhoud/vaardigheden kunnen
bieden in de bol-opleidingen; overslaan
indien bol niet in aanbod. O O O O
b Wij checken of de leerbedrijven voldoende
breedte aan bpv-inhoud/vaardigheden kunnen
bieden in de bbl-opleidingen; overslaan
indien bbl niet in aanbod. O O O O
c De deelnemers werken op school aan door
bedrijven aangedragen projecten/opdrachten O O O O
d De deelnemers werken op school aan door de
school ontworpen levensechte
probleemstellingen. O O O O
e De leraren maken gebruik van internet als
informatiebron voor de selectie van
leerinhouden. O O O O
f E-learningactiviteiten maken onderdeel uit van
de opleidingen in de studierichting O O O O
23 Hoeveel vakdocenten die betrokken zijn bij de opleidingen in de studierichting hebben
in de afgelopen drie jaar een bedrijfsstage gelopen?
O niemand
O minder dan 10%
O ongeveer een kwart
O ongeveer de helft
O (bijna) iedereen
24 Werkt u met een werkveldcommissie voor de door u aangekruiste
studierichting (zo mogelijk samen met inhoudelijk verwante
studierichtingen)?Werkveldcommissie = regionaal, formeel overleg tussen vertegenwoordigers
uit een bepaald werkveld (bedrijfstak) en de mbo-school.
O nee (door naar vraag 26)
O ja (door naar vraag 25)
94 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
25 Welke onderwerpen staan in welke mate op de agenda van de werkveldcommissie?
Agendaonderwerpen werkveldcommissie Niet Ja, incidenteel Ja, structureel
a Kwalificatiedossier(s) O O O
b Inhoud ‘school’programma O O O
c Inhoud bpv O O O
d Vormgeving bpv O O O
e Inbreng ‘bedrijfsprojecten’ O O O
f Toetsing/examinering O O O
g Begeleiding deelnemers/studenten O O O
h Rol praktijkopleider O O O
i Bedrijfsstages voor docenten O O O
j Brancheontwikkelingen O O O
k Contractonderwijs/scholing O O O
l Overige zaken O O O
Het volgende blokje vragen betreft:
de tijdsbesteding aan programmaonderdelen;
de inhoud van de programma’s (inclusief de ‘regionale inkleuring’ en de ‘vrije ruimte’);
de relatie tussen vakspecifieke en algemene vaardigheden;
de keuzemogelijkheden voor deelnemers/studenten.
Daarmee raken we het hart van de programma’s.
Vul ook hier weer in voor de eerder aangekruiste studierichting.
26 Hoe ziet de verdeling qua geprogrammeerde les-/studietijd eruit in het schooldeel van
de bbl-opleidingen (= exclusief bpv)?: in % aangeven.
Geen bbl-opleidingen in studierichting (door naar vraag 27).
N.B.: vier onderdelen tezamen 100%.
Rooster’ schooldeel bbl-opleidingen in studierichting studietijd: %
Vakleer/vakvaardigheid specifiek voor studierichting %
Ondersteunende ‘vakken’ (al dan niet geïntegreerd) %
Burgerschapsvorming %
Eventueel overige onderdelen (geen bpv) %
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 95
27 Hoe ziet de verdeling qua geprogrammeerde studietijd per niveau er in doorsnee uit in
de bol-opleidingen (= inclusief bpv)?; in % aangeven
Geen bol-opleidingen in studierichting (door naar vraag 28).
N.B.: alleen die kolom(men) invullen waarin op dat niveau onderwijs in de studierichting wordt
aangeboden. Onderdelen per kolom tezamen 100%.
Geprogrammeerde studietijd bol Niv. 1 Niv. 2 Niv. 3 Niv. 4
a Werken aan integrale praktijkopdrachten % % % %
b Overige vakleer/vakvaardigheid specifiek voor studierichting % % % %
c Beroepspraktijkvorming % % % %
d Ondersteunende ‘vakken’ % % % %
e Burgerschapsvorming % % % %
f Leer- en loopbaanvaardigheden/-begeleiding % % % %
g Overige verplichte of keuzeonderdelen % % % %
Totaal 100% 100% 100% 100%
28 Op welke wijze is door u in de mbo-4 opleidingen de doorstroom naar het hbo
geprogrammeerd?
N.B.: Kies het antwoord dat de werkelijkheid het meest benadert.
O N.v.t.; we bieden geen niveau 4-opleiding aan in de studierichting.
O De doorstroomkwalificerende component van de opleiding(en) is programmatisch geheel
geïntegreerd met de beroepsgerichte component.
O Alle deelnemers mbo-4 volgen verplicht aparte doorstroomrelevante ‘vakken’.
O Deelnemers mbo-4 kunnen facultatief aparte doorstroomrelevante ‘vakken’ volgen.
29 Welke meer algemene vaardigheden/competenties komen in uw bbl-opleidingen aan
bod?
Geen bbl-opleidingen (door naar vraag 30).
Algemene vaardigheden in
bbl-opleidingen
Niet/nauwelijks Ja, in alle bbl-
opleidingen
Ja, in deel bbl-
opleidingen
a Nederlandse taal O O O
b Engels O O O
c Tweede/vreemde taal O O O
d Rekenen O O O
e Wiskunde O O O
f Natuurkunde/algemene
‘science’ O O O
g Economie O O O
h Digitale vaardigheden O O O
i Sociale vaardigheden O O O
j Interculturele
vaardigheden O O O
k Ondernemersvaardigheden O O O
l Studievaardigheden O O O
m Loopbaanvaardigheden O O O
96 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
30 Welke meer algemene vaardigheden/competenties komen in uw bol-opleidingen aan
bod op de verschillende niveaus?
Geen bol-opleidingen (door naar vraag 3).
N.B.: Alleen die kolom(men) invullen waarin op dat niveau onderwijs wordt aangeboden; daarbij
alleen die rondjes in de kolom(men) aanklikken wanneer u iets anders zou invullen dan
‘niet/nauwelijks aandacht voor’.
Algemene vaardigheden in bol-opleidingen Niv. 1 Niv. 2 Niv. 3 Niv. 4
a Nederlandse taal O O O O
b Engels O O O O
c Tweede/vreemde taal O O O O
d Rekenen O O O O
e Wiskunde O O O O
f Natuurkunde/algemene ‘science’ O O O O
g Economie O O O O
h Digitale vaardigheden O O O O
i Sociale vaardigheden O O O O
j Interculturele vaardigheden O O O O
k Ondernemersvaardigheden O O O O
l Studievaardigheden O O O O
m Loopbaanvaardigheden O O O O
31 Op welke wijze komen deze meer algemene vaardigheden/competenties over het
algemeen in de opleidingen in de studierichting aan bod?
Algemene vaardigheden:
apart of geïntegreerd
Niet/
nauw-
lijks in
aanbod
Apart
‘vak’/
onder-
deel
Deels
apart,
deels
geïnte-
reerd
Volledig
geïntegreerd
met andere
onderdelen
a Nederlandse taal O O O O
b Engels O O O O
c Tweede/vreemde taal O O O O
d Rekenen O O O O
e Wiskunde O O O O
f Natuurkunde/algemene ‘science’ O O O O
g Economie O O O O
h Digitale vaardigheden O O O O
i Sociale vaardigheden O O O O
j Interculturele vaardigheden O O O O
k Ondernemersvaardigheden O O O O
l Studievaardigheden O O O O
m Loopbaanvaardigheden O O O O
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 97
32 Invulling van de ‘20% vrije ruimte’ :
O komt bij ons niet/nauwelijks voor in de opleidingen (door naar vraag 34)
O komt bij ons alleen in de bol-opleidingen voor (door naar vraag 33)
O komt bij ons alleen in de bbl-opleidingen voor (door naar vraag 33)
O komt bij ons zowel in de bol als de bbl voor ( door naar vraag 33)
33 De ‘vrije ruimte’ in de programma’s van de opleidingen in de studierichting: wie
bepaalt de invulling?
O (vrijwel) volledig ter bepaling van de opleiding(en)/school
O voor circa driekwart door school en voor circa een kwart door deelnemers
O circa 50/50 bepaalt door school enerzijds en deelnemers anderzijds
O voor circa een kwart door school en voor circa driekwart door deelnemers
O (vrijwel) volledig ter bepaling van de deelnemers
34 Kunnen deelnemers kiezen uit een range van ‘keuzevakken’ die niet verbonden zijn
met de kwalificatiedossier(s) voor de studierichting?
O nee
O ja, alleen in de bbl-opleidingen
O ja, alleen in de bol-opleidingen
O ja, zowel in de bbl- als bol-opleidingen
35 In hoeverre zijn de navolgende uitspraken van toepassing op de bol-opleidingen in de
studierichting?
N.B.: geen bol-opleidingen in studierichting (door naar vraag 36).
Uitspraken N.v.t./nee
Ja, in deel van
bol-opleidingen
Ja, in alle bol-
opleidingen
a. Sportactiviteiten maken onderdeel uit van de
bol-opleidingen in de studierichting. 0 0 0
b. Het thema levensbeschouwing/godsdienst
staat apart op het rooster van de bol-
opleidingen. 0 0 0
c. In de bol-opleidingen wordt een minor
(beroepsgerichte module uit aanverwante
studierichting) aangeboden. 0 0 0
36 In hoeverre zijn de navolgende uitspraken van toepassing op de bbl-opleidingen in de
studierichting?
N.B.: geen bbl-opleidingen in studierichting (door naar vraag 37).
Uitspraken N.v.t./nee
Ja, in deel van
bbl-opleidingen
Ja, in alle bbl-
opleidingen
a Sportactiviteiten maken onderdeel uit
van de bbl-opleidingen in de
studierichting. O O O
b De bbl-deelnemers en de bol-studenten
krijgen in de studierichting onderwijs in
dezelfde groep. O O O
98 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
37 In hoeverre zijn de navolgende uitspraken van toepassing op de mbo 4-opleidingen in
de studierichting?
N.B.: geen mbo 4 (door naar vraag 38).
Uitspraken N.v.t./nee
Ja, soms /voor
deel van
studenten
Ja,
structureel
a Een deel van het opleidingsprogramma op
mbo 4-niveau wordt in het Engels
aangeboden. O O O
b Deelnemers werken in heterogene groepen
met hbo-studenten aan opdrachten. O O O
c Deelnemers krijgen de kans aangeboden
enige tijd ‘mee te lopen’ in het hbo. O O O
d Deelnemers doen internationaal ervaring op
via stages. O O O
e Deelnemers doen op andere wijze
internationale ervaring op (excursies, digitale
samenwerking enzovoort). O O O
Het volgende blok vragen betreft de toetsing, waarbij enerzijds aandacht gevraagd wordt voor het al
dan niet gebruikmaken van een externe exameninstelling. Anderzijds aan gehanteerde
toetstechnieken, die passen in de toetstypologie van de assessmentdeskundige Straetmans.
38 Wordt er door één of meer opleidingen in de studierichting gebruikgemaakt van een
externe exameninstelling?
O nee (door naar vraag 45)
O ja, in alle opleidingen (door naar vraag 39)
O ja, in een deel van de opleidingen (door naar vraag 39)
39 Is er verschil in gebruik van een externe exameninstelling tussen bbl-opleidingen en
bol-opleidingen in de studierichting?
O n.v.t., we hebben geen bol + bbl
O nee, dat is ongeveer gelijk voor bol en bbl
O ja, meer in de bbl dan in de bol
O ja, meer in de bol dan in de bbl
40 Hoe maakt u gebruik van de externe exameninstelling?
O ‘inkopen’ ontwikkelde toetsen/proeven van bekwaamheid – afname en beoordeling doen we zelf
O ontwikkeling, afname en beoordeling door externe exameninstelling
O ander model
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 99
41 Welke toetsvormen hanteert de externe exameninstelling in uw studierichting?
Toetsvormen Ja Nee
Kennistoetsen O O
Proeven van bekwaamheid O O
Vaardigheidstoetsen O O
Werkobservaties O O
Andere toetsvormen O O
42 Bent u inhoudelijk goed op de hoogte wat de externe exameninstelling verwacht wat
betreft kennis, vaardigheden en competenties van deelnemers?
O zeer goed
O goed
O redelijk goed
O matig
O nauwelijks tot niet
43 Hoe beoordeelt u de bijdrage van de externe exameninstelling aan uw
opleidingen?
O positief (door naar vraag 45)
O meer positief dan negatief (door naar vraag 45)
O meer negatief dan positief (door naar vraag 44)
O negatief (door naar vraag 44)
44 Waarop heeft uw (relatief) negatieve oordeel over de externe exameninstelling
betrekking?
N.B.: meer antwoorden kunnen bij deze vraag worden aangekruist.
O inhoud van de toetsing
O procedures rondom toetsing
O prijs/kosten van de toetsing
O andere factor
45 Maakt u zelf in de door u aangeboden opleidingen gebruik van integrale proeven van
bekwaamheid?
O nee
O ja, in een deel van de opleidingen
O ja, in alle opleidingen
100 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
46 Van welke toetsvormen tellen de resultaten van de deelnemers mee voor de beslissing
inzake diplomering?
N.B.: inclusief voorwaardelijke toetsonderdelen!
Toetsvormen Nee Ja, soms Ja, structureel
Resultaten kennistoetsen O O O
Resultaten vaardigheidstoetsen O O O
Resultaten proeven van bekwaamheid O O O
Resultaten interviews O O O
Resultaten werkobservaties O O O
Resultaten stageverslag O O O
Resultaten portfolio O O O
Resultaten zelfbeoordeling O O O
Honderd respondenten ontvangen een boekenbon; door loting komt de selectie tot stand. Als u
daartoe behoort en u wilt daarvoor in aanmerking komen, dan kunt u onderstaand uw gegevens
invullen. Uw gegevens worden uitdrukkelijk alleen gebruikt voor dit doel.
Naam:
Adres:
Postcode/plaats:
Dank voor het invullen van de vragenlijst.
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 101
Bijlage 7: Detailtabellen behorende bij hoofdstuk 2
Deze bijlage bevat detailtabellen behorende bij hoofdstuk 2.
Bij paragraaf 2.1 Inleiding
Tabel B7.1 Aantal jaren werkzaam bij betrokken studierichting in % (n=192)
< dan 5 jaar 5-10 jaar 10-20 jaar > dan 20 jaar
Zorg 41 21 17 21
Welzijn 43 21 21 14
Uiterlijke verzorging 25 38 38 0
(Sport & bewegen, Dans & artiest) 67 22 11 0
Handel 0 50 50 0
Administratie 16 16 36 32
Horeca, toerisme & voeding 25 38 25 13
Defensie/veiligheid 25 25 50 0
'Harde' techniek 22 29 24 24
Bouw & hout 19 43 24 14
Media & vormgeving 44 56 0 0
Totaal 30 28 24 18
Bij paragraaf 2.2 Kwalificatiedossiers
Tabel B7.2 Uitwerking kwalificatiedossiers en eindtermendocumenten, totaal en per sector
in %. (n=164-175)
Zorg & welzijn Te weinig
uitgewerkt
Precies
goed
uitgewerkt
Te
gedetailleerd
uitgewerkt
Wat vindt u van de uitwerking van de
‘oude’ eindtermendocumenten als
richtinggevend kader voor
leerplanontwikkeling?
Z&W 29 41 29
Economie 28 33 39
Techniek 11 46 43
Totaal 21 42 37
Wat vindt u van de uitwerking van de
prestatie-indicatoren in de KD’s als
richtinggevend kader voor
leerplanontwikkeling
Z&W 25 57 19
Economie 17 61 22
Techniek 26 63 11
Totaal 24 60 16
Wat vindt u van de uitwerking van de
benodigde kennis en vaardigheden in
de KD’s als richtinggevend kader voor
onderwijs leerplanontwikkeling?
Z&W 43 46 11
Economie 36 56 8
Techniek 38 54 8
Totaal 39 51 9
102 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
Tabel B7.3 Mate van houvast KD’s voor ontwikkeling leerplan en toetsing, totaal en per
sector in % (n= 178)
Zorg & welzijn Voldoende Iets te
weinig
Veel te
weinig
In welke mate bieden de KD’s houvast voor de
toetsing van het beroepsgerichte deel?
Z&W 52 43 4
Economie 61 31 8
Techniek 53 27 20
Totaal 54 34 12
In welke mate bieden de KD’s houvast voor de
ontwikkeling van een leerplan voor het
beroepsgerichte deel?
Z&W 64 33 3
Economie 72 22 6
Techniek 55 35 11
Totaal 62 31 7
Tabel 7.4 Mate van ruimte in KD’s voor ontwikkeling leerplan en toetsing naar eigen
inzicht, totaal en per sector in % (n= 170)
Zorg & welzijn Voldoende Iets te
weinig
Veel te
weinig
In welke mate bieden de KD’s ruimte om naar
eigen inzicht toetsing voor het beroepsgerichte
deel vorm te geven?
Z&W 83 16 2
Economie 82 12 6
Techniek 86 11 3
Totaal 84 13 3
In welke mate bieden de KD’s ruimte om naar
eigen inzicht leerplannen voor het
beroepsgerichte deel te ontwerpen?
Z&W 84 16
Economie 91 6 3
Techniek 85 12 3
Totaal 86 12 2
In welke mate bieden de KD’s ruimte om aan te
sluiten bij verschillende bpv-situaties ?
Z&W 75 19 6
Economie 55 33 12
Techniek 73 25 3
Totaal 70 24 6
In welke mate bieden de KD’s ruimte om nieuwe
ontwikkelingen in het beroep op te nemen in het
leerplan?
Z&W 63 27 11
Economie 45 42 12
Techniek 68 23 8
Totaal 62 28 10
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 103
Tabel B7.5 Oordeel over taal, totaal en per sector in % (n=169)
Zorg & welzijn ja nee
De verplichte eisen voor Nederlandse taal zijn belangrijk voor het beroep Z&W 76 24
Economie 94 6
Techniek 73 27
Totaal 78 22
De verplichte eisen voor Nederlandse taal zijn belangrijk voor doorstroming Z&W 95 5
Economie 100 0
Techniek 96 4
Totaal 96 4
De verplichte eisen voor Nederlandse taal zijn belangrijk voor het
functioneren in de samenleving
Z&W 78 22
Economie 88 12
Techniek 77 23
Totaal 79 21
Tabel B7.6 Oordeel over rekenen, totaal en per sector in % (n=169)
Zorg & welzijn Ja Nee
De verplichte eisen voor rekenen zijn belangrijk voor het beroep Z&W 57 43
Economie 81 19
Techniek 84 16
Totaal 73 27
De verplichte eisen voor rekenen zijn belangrijk voor doorstroming Z&W 79 21
Economie 94 6
Techniek 93 7
Totaal 88 12
De verplichte eisen voor rekenen zijn belangrijk voor het functioneren in de
samenleving
Z&W 51 49
Economie 79 21
Techniek 74 26
Totaal 66 34
Tabel B7.7 Oordeel over taal en rekenen, in % (n=169)
Ja Nee
De verplichte eisen voor Nederlandse taal zijn belangrijk voor het beroep 78 22
De verplichte eisen voor Nederlandse taal zijn belangrijk voor doorstroming 96 4
De verplichte eisen voor Nederlandse taal zijn belangrijk voor het functioneren in de
samenleving 79 21
De verplichte eisen voor rekenen zijn belangrijk voor het beroep 73 27
De verplichte eisen voor rekenen zijn belangrijk voor doorstroming 88 12
De verplichte eisen voor rekenen zijn belangrijk voor het functioneren in de samenleving 66 34
104 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
Bij paragraaf 2.3 Leerplan
Tabel B7.8 Mate van betrokkenheid van partijen (adviesrol) bij de ontwikkeling van het
‘totaalprogramma/leerplan’, totaal en per sector in % (n=165)
Zorg & welzijn Adviesrol
Geen/n.v.t. Incidenteel structureel
Opleidingsteam/docenten Z&W 3 97
Economie 9 91
Techniek 1 13 86
Totaal 1 8 91
Intern stafbureau Z&W 26 42 32
Economie 42 36 21
Techniek 30 47 23
Totaal 31 43 26
Studierichting overstijgend gremium in de
school
Z&W 42 29 29
Economie 36 45 18
Techniek 39 33 29
Totaal 39 34 27
Werkveldcommissie/o.i.d.
(werkveldcommissie is formeel
opleidingsoverleg tussen school en
werkveldvertegenwoordigers)
Z&W 13 53 34
Economie 39 42 18
Techniek 14 53 33
Totaal 19 51 30
Collega-docenten/personen uit andere
scholen voor dezelfde opleidingen
Z&W 39 42 19
Economie 42 45 12
Techniek 23 53 24
Totaal 33 47 20
Hbo, met oog op doorstroom Z&W 46 46 8
Economie 54 43 4
Techniek 30 59 11
Totaal 41 51 8
Kenniscentrum Beroepsonderwijs
Bedrijfsleven
Z&W 45 48 6
Economie 15 73 12
Techniek 29 34 37
Totaal 32 47 21
Overig/anders, namelijk: Z&W 82 8 10
Economie 79 9 12
Techniek 77 10 13
Totaal 79 9 12
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 105
B7.9 Mate van betrokkenheid (ontwikkelingsuitvoerende inbreng) van partijen bij de
ontwikkeling van het ‘totaalprogramma/leerplan’, totaal en per sector in % (n= 165)
Zorg & welzijn Ontwikkelrol
Geen/n.v.t. Incidenteel Structureel
Opleidingsteam/docenten Z&W 2 98
Economie 10 90
Techniek 1 7 91
Totaal 1 6 94
Intern stafbureau Z&W 31 41 28
Economie 42 45 13
Techniek 39 49 13
Totaal 36 45 19
Studierichting overstijgend gremium in de
school
Z&W 44 36 20
Economie 48 45 6
Techniek 43 39 19
Totaal 44 39 17
Werkveldcommissie/o.i.d.
(werkveldcommissie is formeel
opleidingsoverleg tussen school en
werkveldvertegenwoordigers)
Z&W 26 34 39
Economie 52 45 3
Techniek 23 51 26
Totaal 30 44 27
Collega-docenten/personen uit andere
scholen voor dezelfde opleidingen
Z&W 46 38 16
Economie 58 42
Techniek 26 53 21
Totaal 40 45 15
Hbo, met oog op doorstroom Z&W 58 36 6
Economie 63 37
Techniek 36 57 7
Totaal 50 45 5
Kenniscentrum Beroepsonderwijs
Bedrijfsleven
Z&W 67 26 7
Economie 35 58 6
Techniek 34 36 30
Totaal 47 36 17
Overig/anders, namelijk: Z&W 90 5 5
Economie 87 6 6
Techniek 77 11 11
Totaal 84 8 8
*Berekend voor mbo niveau 4.
106 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
Bij paragraaf 2.4 Ontwikkeling onderwijsleermateriaal
Tabel B7.10 Stellingen over ontwikkeling en aard onderwijsleermateriaal, totaal en per
sector in % (n=96-112)
Zorg & welzijn Geen/n.v.t. In
bescheiden
mate
In
redelijke
mate
In
ruime
mate
Wij checken of de leerbedrijven
voldoende breedte aan bpv-
inhoud/vaardigheden kunnen bieden
in de bol-opleidingen (overslaan
indien bol niet in aanbod)
Z&W 4 15 33 48
Economie 4 12 35 50
Techniek 3 12 38 47
Totaal 4 13 36 48
Wij checken of de leerbedrijven
voldoende breedte aan bpv-
inhoud/vaardigheden kunnen bieden
in de bbl-opleidingen (overslaan
indien bbl niet in aanbod)
Z&W 8 25 28 39
Economie 36 50 14
Techniek 12 12 28 48
Totaal 14 15 31 40
De deelnemers werken op school aan
door bedrijven aangedragen
projecten/opdrachten
Z&W 42 33 19 6
Economie 41 41 15 4
Techniek 25 42 19 14
Totaal 34 38 18 9
De deelnemers werken op school aan
door de school ontworpen
levensechte probleemstellingen
Z&W 4 27 33 37
Economie 15 26 37 22
Techniek 3 18 42 37
Totaal 6 23 38 34
De leraren maken gebruik van
internet als informatiebron voor de
selectie van leerinhouden
Z&W 21 56 23
Economie 7 44 30 19
Techniek 2 28 46 25
Totaal 2 28 47 23
E-learningactiviteiten maken
onderdeel uit van de opleidingen in
de studierichting
Z&W 15 44 25 15
Economie 15 44 33 7
Techniek 6 31 35 28
Totaal 11 38 31 19
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 107
Tabel B7.11 Agenda werkveldcommissie, totaal en per sector in % (n=92-108)
Zorg & welzijn Niet Ja, incidenteel Ja, structureel
a Kwalificatiedossiers Z&W 3 50 48
Economie 12 76 12
Techniek 19 57 23
Totaal 12 58 31
b Inhoud ‘school’programma Z&W 5 31 64
Economie 47 53
Techniek 2 54 44
Totaal 3 44 53
c Inhoud bpv Z&W 5 19 76
Economie 50 50
Techniek 4 42 54
Totaal 4 34 62
d Vormgeving bpv Z&W 20 80
Economie 44 56
Techniek 7 46 48
Totaal 3 35 62
e Inbreng ‘bedrijfsprojecten’ Z&W 33 55 13
Economie 39 44 17
Techniek 28 49 23
Totaal 31 50 18
f Toetsing/examinering Z&W 2 33 64
Economie 6 50 44
Techniek 2 38 60
Totaal 3 38 59
g Begeleiding deelnemers/studenten Z&W 2 31 67
Economie 17 33 50
Techniek 9 45 47
Totaal 7 37 55
h Rol praktijkopleider Z&W 5 43 52
Economie 11 50 39
Techniek 15 46 40
Totaal 10 45 44
i Bedrijfsstages voor docenten Z&W 35 60 5
Economie 33 56 11
Techniek 32 47 21
Totaal 33 53 13
j Branche-ontwikkelingen Z&W 10 48 43
Economie 67 33
Techniek 11 48 41
Totaal 8 51 41
k Contractonderwijs/scholing Z&W 35 53 13
Economie 44 44 11
Techniek 22 69 9
Totaal 31 58 11
108 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
Bij paragraaf 2.5 De inhoudelijke inrichting van het programma
Tabel B7.12 Aanbod algemene vaardigheden/competenties in de studierichting (bbl-
opleidingen), totaal en per sector in % (n=68-78)
Zorg & welzijn
Niet/nauwelijks
Ja, in alle bbl-
opleidingen
Ja, in deel bbl-
opleidingen
Nederlandse taal Z&W 3 94 3
Economie 100
Techniek 5 87 8
Totaal 4 91 5
Engels Z&W 27 67 7
Economie 13 88
Techniek 37 42 21
Totaal 30 57 13
Tweede/derde vreemde taal Z&W 100
Economie 75 13 13
Techniek 85 6 9
Totaal 90 4 6
Rekenen Z&W 16 77 6
Economie 100
Techniek 3 87 10
Totaal 8 85 8
Wiskunde Z&W 100
Economie 75 25
Techniek 25 67 8
Totaal 58 38 4
Natuurkunde/algemene
‘science’
Z&W 96 4
Economie 100
Techniek 43 46 11
Totaal 69 24 7
Economie Z&W 100
Economie 13 50 38
Techniek 88 3 9
Totaal 83 8 9
Digitale vaardigheden Z&W 36 54 11
Economie 25 63 13
Techniek 42 48 9
Totaal 38 52 10
Sociale vaardigheden Z&W 3 97
Economie 13 63 25
Techniek 11 76 14
Totaal 8 83 9
Interculturele vaardigheden Z&W 39 54 7
Economie 63 25 13
Techniek 56 32 12
Totaal 0 40 10
Ondernemersvaardigheden Z&W 88 4 8
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 109
Zorg & welzijn
Niet/nauwelijks
Ja, in alle bbl-
opleidingen
Ja, in deel bbl-
opleidingen
Economie 50 25 25
Techniek 65 9 26
Totaal 72 9 19
Studievaardigheden Z&W 15 78 7
Economie 25 50 25
Techniek 26 57 17
Totaal 21 64 14
Loopbaanvaardigheden Z&W 10 83 7
Economie 88 13
Techniek 11 76 13
Totaal 9 80 11
Bij paragraaf 2.6 Examinering
Tabel B7.13 Waarop heeft het (relatief) negatieve oordeel over de externe
examenleverancier betrekking in %, meerdere antwoorden mogelijk (n=10)
N=10
Op
de:
Inhoud van de
toetsing
Procedures rondom
toetsing
Prijs/kosten van de
toetsing
Andere
factor
50 100 70 20
110 ecbo Leerplanontwikkeling in het mbo
Leerplanontwikkeling in het mbo ecbo 111
Gebruikte afkortingen
Aoc Agrarisch opleidingscentrum
Avo Algemeen vormend onderwijs
Bbl Beroepsbegeleidende leerweg (mbo)
Bcp Beroepscompetentieprofiel
Bol Beroepsopleidende leerweg
Bpv Beroepspraktijkvorming
Bve Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
Cgo Competentiegericht onderwijs
ED Eindtermendocument
Ecbo Expertisecentrum Beroepsonderwijs
EVC Erkenning van verworven competenties
Hbo Hoger beroepsonderwijs
Ict Informatie- en communicatietechnologie
KD Kwalificatiedossier
Mbo Middelbaar beroepsonderwijs
LLB Leren, loopbaan en burgerschap
OCW Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Roc Regionaal opleidingencentrum
Vmbo Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs
WEB Wet educatie en beroepsonderwijs
Zzp’er Zelfstandige zonder personeel