Hevig menstrueel bloedverlies (HMB) - Hologic Education...Verricht bimanueel onderzoek van de uterus...

196
Hevig menstrueel bloedverlies (HMB) INITIATIEF Nederlandse Vereniging voor Radiologie / Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie MET ONDERSTEUNING VAN Orde van Medisch Specialisten FINANCIERING De richtlijnontwikkeling werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS)

Transcript of Hevig menstrueel bloedverlies (HMB) - Hologic Education...Verricht bimanueel onderzoek van de uterus...

  • Hevig menstrueel

    bloedverlies (HMB)

    INITIATIEF

    Nederlandse Vereniging voor Radiologie / Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en

    Gynaecologie

    MET ONDERSTEUNING VAN

    Orde van Medisch Specialisten

    FINANCIERING

    De richtlijnontwikkeling werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten

    (SKMS)

  • 2

    Colofon

    RICHTLIJN

    © 2013

    Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie

    Mercatorlaan 1200

    Postbus 20075

    3528 BL Utrecht

    Tel.: 030-282 38 12

    Email: [email protected]

    Website: www.nvog.nl

    Nederlandse Vereniging voor Radiologie

    Taalstraat 40

    Postbus 2082

    5260 CB Vught

    Tel.: 0800-023 15 36/ 073-614 14 78

    Email: [email protected]

    Website: http://www.radiologen.nl/

    Alle rechten voorbehouden.

    De tekst uit deze publicatie mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een

    geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige

    wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën of enige andere manier, echter

    uitsluitend na voorafgaande toestemming van de uitgever. Toestemming voor gebruik

    van tekst(gedeelten) kunt u schriftelijk of per e-mail en uitsluitend bij de uitgever

    aanvragen. Adres en e-mailadres: zie boven.

    mailto:[email protected]://www.nvog.nl/mailto:[email protected]://www.radiologen.nl/

  • 3

    Samenvatting van de aanbevelingen

    Onderstaande is een samenvatting van de multidisciplinaire evidence-based klinische

    richtlijn Hevig Menstrueel Bloedverlies (HMB), voorheen richtlijn ‘menorragie’, in de

    vorm van een opsomming van de aanbevelingen. Deze richtlijn was aan herziening toe

    en heeft onder andere embolisatie als alternatieve behandeling opgenomen zodat de

    patiënten voor dit alternatief gecounseld kunnen worden. Voor conservatieve

    behandeling wordt verwezen naar de NHG standaard Vaginaal bloedverlies.

    In deze samenvatting ontbreken het wetenschappelijk bewijs en de overwegingen die

    tot de aanbevelingen geleid hebben. Lezers van deze samenvatting worden voor deze

    informatie verwezen naar de volledige richtlijn.

    Hoofdstuk 4

    Uitgangsvraag

    Aanbevelingen

    Gebruik de menstruatiescorekaart (pictorial blood loss assessment chart, PBAC) om

    onderscheid te maken tussen normaal menstrueel bloedverlies en HMB en hanteer een

    afkapwaarde van 150.

    Vrouwen die klagen over hevig menstrueel bloedverlies, maar volgens de

    menstruatiescorekaart geen HMB hebben, verdienen de volledige aandacht voor hun

    klacht, maar kunnen in een aantal gevallen gerustgesteld worden, zodat van een

    invasieve therapie kan worden afgezien.

    Geef de anamnese naar HMB voldoende diepgang en vraag naar factoren als pijn,

    ongemak en schaamte.

    Vraag in de anamnese naar HMB of deze al bestaat sinds de menarche in het kader van

    von Willebrandziekte.

    Wat is het belang van anamnese, gynaecologisch onderzoek en aanvullend onderzoek

    (exclusief beeldvorming en hysteroscopie) bij patiënten die klagen over HMB?

    http://nhg.artsennet.nl/kenniscentrum/k_richtlijnen/k_nhgstandaarden/Samenvattingskaartje-NHGStandaard/M28_svk.htm

  • 4

    Verricht geen routinematig speculumonderzoek bij HMB.

    Verricht bimanueel onderzoek van de uterus bij HMB in anticipatie op een operatieve

    ingreep.

    Bepaal minimaal éénmalig het Hb gehalte.

    Overweeg ijzersuppletie bij HMB en anemie (Hb < 7,5 mmol/l).

    Overweeg bij HMB en moeheidsklachten bij een normaal Hb om het serum ferritine en

    MCV te bepalen om te beoordelen of ijzersuppletie geïndiceerd is.

    Verricht geen routinematige screening op von Willebrandziekte, tenzij de anamnese

    hiertoe aanleiding geeft.

    Voordat een operatief ingrijpen in het kader van HMB plaatsvindt bij patiënten met von

    Willebrandziekte dient het effect van een preoperatieve profylactische behandeling

    (zoals desmopressine) op de bloedingneiging bekend/getest te zijn.

    Overleg met het lokale laboratorium welke testen het beste gebruikt kunnen worden

    om von Willebrandziekte aan te tonen.

    Verricht geen endocrinologisch onderzoek in het kader van HMB.

    Hoofdstuk 5

    Uitgangsvraag

    Aanbevelingen

    Begin de beeldvorming met een transvaginale 2D echoscopie.

    Verricht een SIS/GIS bij twijfel over het bestaan van intrauteriene afwijkingen.

    Wat is de sensitiviteit en specificiteit van een transvaginale echoscopie (inclusief water-

    en gelecho) ten opzichte van MRI en hysteroscopie in het aantonen van A: myomen en

    adenomyose B: intracavitaire pathologie?

  • 5

    Verricht niet routinematig een diagnostische hysteroscopie bij normale SIS/GIS, maar alleen op

    indicatie bij afwijkende of inconclusieve contrastecho.

    Overweeg een MRI bij het vermoeden van adenomyose op basis van transvaginale echoscopie of

    klinische symptomen indien dit therapeutische consequenties heeft.

    Hoofdstuk 6

    Uitgangsvraag

    Aanbevelingen

    Overweeg endometriumdiagnostiek bij vrouwen met HMB ouder dan 45 jaar, met name

    voorafgaand aan een endometriumablatie.

    Verricht alleen op andere indicatie dan HMB onderzoek naar Chlamydia trachomatis en

    cervixpathologie.

    Hoofdstuk 7

    Uitgangsvraag

    Aanbevelingen

    Geef de voorkeur aan de poliklinische hysteroscopie boven hysteroscopie in dagbehandeling

    (onder algehele of regionale anesthesie) voor intrauteriene diagnostiek.

    Wat is de prevalentie van A. endometriumpathologie, B. cervixpathologie en C.

    Chlamydia trachomatis besmetting bij vrouwen met HMB (in vergelijking met vrouwen

    zonder HMB)?

    Wat is de meerwaarde van poliklinische hysteroscopie versus hysteroscopie in

    dagbehandeling?

  • 6

    Verricht niet een curettage uitsluitend ter vaststelling van intrauteriene pathologie.

    Kies bij voorkeur voor de vaginoscopische benadering bij de poliklinische hysteroscopie.

    Hoofdstuk 8

    Uitgangsvraag

    Aanbevelingen

    Biedt een endometriumablatie aan in zowel een polikinische setting als in een klinische setting

    met algehele anesthesie. Laat de keuze van de setting over aan de patiënt.

    Verricht een TCR-P bij voorkeur in een poliklinische setting, mede afhankelijk van de grootte van

    de poliep en de ervaring van de operateur.

    Verricht niet routinematig een TCR-P bij patiënten met HMB ter vermindering van HMB.

    Hiernaar dient verder wetenschappelijk onderzoek gedaan te worden.

    De werkgroep is van mening dat er te weinig wetenschappelijke onderbouwing is om een

    aanbeveling te doen voor een TCR-M onder lokale verdoving. Bij een TCR-M indicatie kan

    overwogen worden om dit in een setting met lokale verdoving en/of ‘conscious sedation’ te

    verrichten.

    Behandeling

    Hoofdstuk 9

    Uitgangvragen

    Kan een therapeutische hysteroscopie ook in een poliklinische setting plaatsvinden?

    Welke alternatieven voor hysterectomie als behandeling van vrouwen met HMB (met of

    zonder myomen) worden aanbevolen?

  • 7

    Aanbevelingen

    Bespreek bij patiënten met HMB endometriumablatie als alternatief voor

    hysterectomie.

    Bespreek de voor- en nadelen van endometriumablatie ten opzichte van hysterectomie:

    een sneller herstel bij gelijkblijvende tevredenheid en kwaliteit van leven, ten koste van

    een grotere kans op re-interventie.

    Geef de voorkeur aan een tweede generatie ablatietechniek boven een eerste generatie

    ablatietechniek met name in verband met het gebruikersgemak (voor de operateur).

    Geef de voorkeur aan de bipolaire radio frequentie techniek boven de thermische ballon

    techniek wanneer amenorroe wordt nagestreefd.

    Verricht geen ablatie bij vrouwen met kinderwens.

    Geef de voorkeur aan LNG-IUD boven ballonablatie in verband met de mate van

    invasiviteit.

    De werkgroep kan geen aanbeveling doen in de vergelijking tussen LNG-IUD en bipolaire

    ablatie daarom: includeer geschikte patiënten in de MIRA studie.

    Overweeg allereerst een LNG-IUD te plaatsen alvorens over te gaan tot de meer radicale

    oplossing van hysterectomie.

    Bespreek embolisatie als alternatief voor hysterectomie met de patiënt bij HMB en

    myomen.

    Wordt het toedienen van een voorbehandeling voorafgaande aan endometrium-

    ablatie/TCRM/myomectomie aanbevolen?

  • 8

    Bespreek in ieder geval de volgende zaken met de patiënt.

    Tot 5 jaar na de ingreep:

    - Verbetert kwaliteit van leven in gelijke mate na hysterectomie en embolisatie en zijn

    patiënten even tevreden;

    - Herstellen embolisatie patiënten sneller dan hysterectomie patiënten en zijn ze

    weer sneller aan het werk;

    - Is er na geslaagde uterus embolisatie een kans van ongeveer 75% dat er geen

    hysterectomie meer zal moeten plaatsvinden.

    Geef de voorkeur aan myomectomie boven embolisatie bij vrouwen met

    symptomatische myomen met kinderwens.

    Verricht bij voorkeur een hysteroscopische resectie bij symptomatische submuceuze

    myomen tot 4 cm doorsnede.

    Geef de voorkeur aan een laparoscopische myomectomie boven een laparotomische

    myomectomie, indien dit technisch haalbaar is.

    Voer MRgFUS alleen in onderzoeksverband uit.

    Voer laparoscopische occlusie van de arteria uterina alleen uit in onderzoeksverband.

    Voer vaginale occlusie van de arteria uterina niet uit.

    Voer embolisatie bij adenomyose bij voorkeur alleen in onderzoeksverband uit.

    Bied Myolyse alleen in onderzoeksverband aan.

    Uitgangsvraag 2

    Wordt het toedienen van een voorbehandeling voorafgaande aan endometrium-

    ablatie/TCRM/myomectomie aanbevolen?

  • 9

    Aanbevelingen

    Overweeg GnRH analogen voorafgaand aan een eerste generatie ablatie.

    Dien Ulipristal alleen toe in onderzoeksverband in een preoperatieve setting.

    Voer niet standaard een voorbehandeling met een GnRH analoog uit voor een TCRM.

    Overweeg GnRH analogen als voorbehandeling voor een laparoscopische of

    laparotomische myomectomie.

  • Pre-

    menopausale

    vrouw met

    bloedings

    problematiek

    HMB Trans-vaginale echo

    Lab-onderzoek

    Anamnese +

    menstruatie-

    score kaart

    Verdenking intra-

    cavitaire afwijking

    Geen verdenking

    intra-cavitaire

    afwijking

    Uterus myomatosus /

    adenomyose

    (geen IC-afwijking)

    SIS/GIS-

    echo

    Geen

    afwijkingen

    Intracavitaire

    afwijking

    TCR-P/M

    Niet-hormonaal

    Conservatieve

    therapie Hormonaal

    Endometrium

    ablatie Hysterectomie

    Hysterectomie

    Overige technieken

    Embolisatie

    Systemisch LNG-IUD

    Flow chart behandeling HMB Myoomenucleatie

    In NHG standaard beschreven

    Inconclusief Diagnostische

    hysteroscopie

    Lichamelijk

    onderzoek

    evt MRI

    GEEN HMB

  • 11

    Samenstelling van de werkgroep

    Dr. W.J.K. Hehenkamp, gynaecoloog, NVOG (voorzitter)

    Prof. Dr. J.A. Reekers, radioloog, NVvR (vice voorzitter)

    Dr. W.M. Ankum, gynaecoloog, NVOG

    Dr. S.F.P.J. Coppus, gynaecoloog, NVOG

    Dr. C.A.H. Janssen, gynaecoloog, NVOG

    Dr. P.N.M. Lohle, radioloog, NVvR

    Dr. H. van Overhagen, radioloog, NVvR

    Dr. A. Timmermans, gynaecoloog, NVOG

    Drs. S. van der Kooij, AIOS gynaecologie, NVOG

    Drs. F. Vree, AIOS gynaecologie, NVOG

    Met ondersteuning van

    Ir. T.A. van Barneveld, hoofd afdeling Ondersteuning Professionele Kwaliteit, Orde

    van Medisch Specialisten

    Drs. S.B. Muller-Ploeger, junior adviseur afdeling Ondersteuning Professionele

    Kwaliteit, Orde van Medisch Specialisten

  • 12

    Inhoudsopgave

    Hoofdstuk 1 Algemene inleiding………………………………………………………………………………15

    1.1 Aanleiding voor het maken van de richtlijn ....................................................... 15

    1.2 Doel van de richtlijn ............................................................................................ 16

    1.3 Afbakening van de richtlijn ................................................................................. 16

    1.4 Beoogde gebruikers van de richtlijn ................................................................... 17

    Hoofdstuk 2 Methodiek richtlijnontwikkeling ............................................................ 18

    2.1 AGREE ................................................................................................................. 18

    2.2 Werkgroep .......................................................................................................... 18

    2.3 Belangenverklaring ............................................................................................. 18

    2.4 Knelpuntenanalyse ............................................................................................. 18

    2.5 Patiëntenparticipatie .......................................................................................... 19

    2.6 Uitgangsvragen en uitkomstmaten .................................................................... 19

    2.7 Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur ........................................... 19

    2.8 Kwaliteitsbeoordeling individuele studies ......................................................... 20

    2.9 Samenvatten van de literatuur........................................................................... 20

    2.10 Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs ........................... 20

    2.11 Formuleren van de conclusies ............................................................................ 21

    2.12 Overwegingen .................................................................................................... 24

    2.13 Formuleren van aanbevelingen .......................................................................... 24

    2.14 Indicatorontwikkeling ......................................................................................... 24

    2.15 Kennislacunes ..................................................................................................... 24

    2.16 Commentaar- en autorisatiefase ....................................................................... 24

    2.17 Implementatie .................................................................................................... 25

    2.18 Juridische betekenis van richtlijnen ................................................................... 25

    2.19 Herziening ........................................................................................................... 25

    Hoofdstuk 3 Definities en epidemiologie ................................................................... 27

    3.1 Inleiding .............................................................................................................. 27

    3.2 Prevalentie .......................................................................................................... 27

    3.3 Terminologie ....................................................................................................... 27

    3.4 Pathofysiologie HMB .......................................................................................... 28

    Hoofdstuk 4 Niet beeldvormende diagnostiek ........................................................... 37

  • 13

    4.1 Inleiding .............................................................................................................. 37

    4.2 Samenvatting literatuur ..................................................................................... 37

    4.3 Conclusies ........................................................................................................... 37

    4.3 Overwegingen .................................................................................................... 37

    4. 4 Aanbevelingen .................................................................................................... 45

    Hoofdstuk 5 Beeldvormende diagnostiek ..................................................................... 50

    5.1 Inleiding .............................................................................................................. 50

    5.2 Methode literatuuranalyse ................................................................................ 50

    5.3 Samenvatting van de literatuur .......................................................................... 51

    5.5 Conclusies ........................................................................................................... 53

    5.6 Overwegingen .................................................................................................... 54

    5.7 Aanbevelingen .................................................................................................... 55

    Hoofdstuk 6 Prevalentie endometrium-, cervixpathologie en Chlamydia besmetting

    58

    6.1 Inleiding .............................................................................................................. 58

    6.2 Methode literatuuranalyse ................................................................................ 58

    6.3 Samenvatting van de literatuur .......................................................................... 59

    6.4 Samenvatting van de literatuur .......................................................................... 59

    6.5 Conclusies ........................................................................................................... 60

    6.6 Overwegingen .................................................................................................... 60

    6.7 Aanbevelingen .................................................................................................... 61

    Hoofdstuk 7 Poliklinische hysteroscopie versus hysteroscopie in dagbehandeling .. 62

    7.1 Inleiding .............................................................................................................. 62

    7.2 Methode literatuuranalyse ................................................................................ 63

    7.3 Samenvatting van de literatuur .......................................................................... 63

    7.4 Conclusies ........................................................................................................... 65

    7.5 Overwegingen .................................................................................................... 64

    7.6 Aanbevelingen .................................................................................................... 66

    Hoofdstuk 8 Therapeutische hysteroscopie: op de polikliniek of in dagbehandeling 69

    8.1 Inleiding .............................................................................................................. 69

    8.2 Methode literatuuranalyse ................................................................................ 69

    8.3 Samenvatting van de literatuur .......................................................................... 70

    8.4 Conclusies ........................................................................................................... 71

  • 14

    8.5 Overwegingen .................................................................................................... 72

    8.6 Aanbevelingen .................................................................................................... 73

    Hoofdstuk 9 Behandeling van HMB ............................................................................ 76

    9.1 Inleiding uitgangsvraag 1 .................................................................................... 76

    9.2 Methode literatuuranalyse ................................................................................ 77

    9.3 Samenvatting literatuur ..................................................................................... 78

    9.4 Inleiding uitgangsvraag 2 .................................................................................... 99

    9.5 Methode literatuuranalyse ................................................................................ 99

    9.6 Samenvatting literatuur ................................................................................... 100

    Hoofdstuk 10 Patiëntenperspectief ............................................................................. 112

    10.1 Inleiding ............................................................................................................ 112

    10.2 Samengevat ...................................................................................................... 113

    Hoofdstuk 11 Indicatoren ............................................................................................ 115

    Hoofdstuk 12 Lacunes in kennis .................................................................................. 121

    Bijlage 1 Zoekverantwoording (Hoofdstuk 2) ............................................................. 124

    Bijlage 2 Menstruatiescorekaart patient (Hoofdstuk 4) ............................................. 135

    Bijlage 3 Menstruatiescorekaart arts (Hoofdstuk 4) ................................................... 136

    Bijlage 4 Belangenverklaring ....................................................................................... 137

    Bijlage 5 (Hoofdstuk 5) ..................................................................................................... 139

    Bijlage 6 (hoofdstuk 6) ..................................................................................................... 145

    Bijlage 7 (Hoofdstuk 7) ..................................................................................................... 146

    Bijlage 8 (hoofdstuk 8) ..................................................................................................... 152

    Bijlage 9 (hoofdstuk 9) ..................................................................................................... 158

    Bijlage 9 (hoofdstuk 9) ..................................................................................................... 158

    Bijlage 10 externe GRADE beoordeling (Hoofdstuk 9) .................................................... 169

    Bijlage 11 GRADE evaluation (hoofdstuk 9) ..................................................................... 174

    Bijlage 12 (Hoofdstuk 9)................................................................................................... 184

    Bijlage 13 (Hoofdstuk 8)................................................................................................... 187

    Bijlage 14 (Hoofdstuk 9)................................................................................................... 190

    Bijlage 15 (hoofdstuk 9) ................................................................................................... 195

  • 15

    Hoofdstuk 1 Algemene inleiding

    1.1 Aanleiding voor het maken van de richtlijn

    De vorige versie van deze richtlijn dateert uit 2003. Na 2003 is er belangrijke nieuwe

    informatie verschenen over (bestaande en nieuwe) diagnostische en therapeutische

    modaliteiten in de behandeling van hevig menstrueel bloedverlies (HMB). Daarnaast is

    de oude richtlijn nog opgesteld volgens het destijds geldende format en methodologie.

    Inmiddels is dat veranderd en worden richtlijnen gemaakt die transparant en

    reproduceerbaar zijn. Aangezien interventieradiologische technieken, zoals embolisatie

    van de uterus inmiddels, een niet meer weg te denken rol spelen in de behandeling van

    uterusmyomen (een vaak voorkomende diagnose bij de klacht HMB), was het voorstel

    een multidisciplinaire richtlijn te ontwikkelen.

    HMB is een zeer veel voorkomende klacht en de belangrijkste reden om (na

    zwangerschapsgerelateerde klachten) de gynaecoloog te bezoeken. Juist bij een

    prevalente klacht bestaat de neiging van de individuele specialist om gewoontegetrouw

    diagnostiek te bedrijven en therapieën aan te bieden. In het geval van embolisatie,

    inmiddels een goed gefundeerde behandeling, bleek dat deze ten opzichte van het

    indicatiegebied nauwelijks toegepast wordt. Ook dit heeft onder meer te maken met de

    vaste patronen waarin HMB doorgaans behandeld wordt.

    Voor de patiënt zal met een zo min mogelijk invasieve diagnostiek de optimale

    behandeling gekozen kunnen worden voor HMB, waarbij ze zich gecounseld zal weten

    over alle beschikbare opties. Op deze manier zal iedere patiënt op dezelfde manier

    behandeld kunnen worden, ongeacht haar woonplaats.

    Op maatschappelijk niveau zullen de kosten teruggebracht kunnen worden omdat

    onnodige diagnostiek achterwege gelaten wordt en kosteneffectieve behandelingen

    gekozen worden. Door kosteneffectieve behandelingen zullen patiënten sneller

    herstellen en weer eerder aan het dagelijkse leven kunnen deelnemen, met alle

    voordelen van dien.

    Met deze richtlijn zal het voor de zorgverlener mogelijk zijn helder en transparant aan

  • 16

    de patiënt en vervolgbehandelaars de oorzaak en gevolgen van de aandoening en de

    keuzemogelijkheden voor behandeling uit te leggen. Lokaal kunnen de protocollen

    hierop aangepast worden.

    1.2 Doel van de richtlijn

    De samengestelde werkgroep heeft zich ten doel gesteld een onderbouwd antwoord te

    geven op verschillende vragen over de etiologie, diagnostiek en behandeling van HMB.

    1.3 Afbakening van de richtlijn

    De focus van de richtlijn ligt bij patiënten die zijn doorverwezen naar de gynaecoloog

    vanwege de klacht HMB, onafhankelijk van de al dan niet bekende onderliggende

    oorzaak. Door de werkgroep is de klacht als basis genomen. De toegevoegde waarde van

    beeldvorming (voor het aantonen van pathologische afwijkingen), hysteroscopische of

    histologische testen wordt getoetst op de relevantie voor diagnostiek, behandeling en

    prognose.

    Hetzelfde geldt voor de therapeutische interventies (conservatief, minimaal invasief,

    klein- of groot chirurgisch). De werkgroep heeft het effect van verschillende therapieën

    beoordeeld op basis van de uitkomsten voor de patiënt: het optreden van amenorroe,

    kwantitatief of kwalitatief menstrueel bloedverlies, kwaliteit van leven, het optreden

    van complicaties en het herstel.

    Er wordt tevens gewerkt aan een ‘netwerkrichtlijn’ met het Nederlands Huisartsen

    Genootschap. Dit vakgebied is belangrijk aangezien een groot deel van de conservatieve

    behandeling van HMB bij de huisarts plaatsvindt. Afstemming van de inhoud van deze

    richtlijn en die van de NHG-standaard is daarom essentieel. Daarnaast dienen beide

    beroepsgroepen zich in de inhoud van de beschreven teksten te kunnen vinden. In een

    netwerkrichtlijn wordt verwezen naar de inhoud van de richtlijn van de andere

    beroepsgroep. In de NHG standaard zal voornamelijk de eerstelijnstherapie worden

    beschreven (dit betreft vooral hormonale en niet-hormonale conservatieve behandeling

    en het hormoonhoudend spiraal). Dit zal in de hier beschreven richtlijn ook niet te

    vinden zijn (behalve de verwijzing naar de NHG richtlijn). Wel zullen voorhanden zijnde

    vergelijkingen van conservatieve therapieën met tweedelijnstherapieën beschreven

    worden.

  • 17

    Voor conservatieve behandeling wordt verwezen naar de NHG standaard Vaginaal

    bloedverlies.

    Voor informatie over definities en pathofysiologie wordt verwezen naar hoofdstuk 3, in

    hoofdstuk 4 is informatie opgenomen over de diagnostiek.

    1.4 Beoogde gebruikers van de richtlijn

    Deze richtlijn is bedoeld voor alle leden van de beroepsgroepen die betrokken zijn bij de

    zorg voor patiënten met klachten van HMB. In dit geval zijn dat gynaecologen en

    (interventie) radiologen.

    http://nhg.artsennet.nl/kenniscentrum/k_richtlijnen/k_nhgstandaarden/Samenvattingskaartje-NHGStandaard/M28_svk.htmhttp://nhg.artsennet.nl/kenniscentrum/k_richtlijnen/k_nhgstandaarden/Samenvattingskaartje-NHGStandaard/M28_svk.htm

  • 18

    Hoofdstuk 2 Methodiek richtlijnontwikkeling

    2.1 AGREE

    Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen volgens het rapport Medisch

    Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad

    Kwalitiet. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of

    Guidelines for Research & Evaluation II) (www.agreecollaboration.org), dat een

    internationaal breed geaccepteerd instrument is en op ‘richtlijnen voor richtlijn’ voor

    de beoordeling van de kwaliteit van richtlijnen.

    2.2 Werkgroep

    Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2011 een multidisciplinaire werkgroep

    ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die

    betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met hevig menstrueel bloedverlies (HMB)

    (zie hiervoor de samenstelling van de werkgroep).

    De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor

    deelname. De werkgroep werkte twee jaar aan de totstandkoming van de richtlijn.

    De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.

    2.3 Belangenverklaring

    De werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard dat ze in de laatste vijf jaar geen

    (financieel ondersteunde) betrekking onderhielden met commerciële bedrijven,

    organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn.

    Een overzicht hiervan vindt u in Bijlage 4. De individuele ingevulde

    belangenverklaringen zijn op te vragen bij de afdeling Ondersteuning Professionele

    Kwaliteit van de Orde van Medisch Specialisten.

    2.4 Knelpuntenanalyse

    Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten.

    Allereerst werd een flowchart geconstrueerd met als doel stapsgewijs van klacht

    http://www.agreecollaboration.org/

  • 19

    naar therapie te komen via diagnostiek. Vervolgens werd aan de hand van deze

    flowchart een knelpuntenanalyse uitgevoerd. Tenslotte werden uitgangsvragen

    opgesteld.

    2.5 Patiëntenparticipatie

    Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door een literatuursearch.

    Een samenvatting van de gevonden literatuur is besproken in de werkgroep en de

    belangrijkste knelpunten zijn verwerkt in de richtlijn. Het verslag is te vinden in

    hoofdstuk 10.

    2.6 Uitgangsvragen en uitkomstmaten

    Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de

    adviseur concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken

    waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens

    inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de

    patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd

    gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten als cruciaal, belangrijk en

    onbelangrijk.

    2.7 Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

    Er werd eerst oriënterend gezocht naar bestaande buitenlandse richtlijnen in de

    database van het Guideline International Network (GIN) en in Medline (OVID) en

    naar systematische reviews in Medline (OVID) en in de database of systematic

    reviews van de Cochrane Library. Ook werd een search gedaan naar

    patiëntenperspectief. Hierbij werd gebruik gemaakt van een gevalideerd zoekfilter.

    Vervolgens werd voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke

    zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende)

    elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand

    van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd

    gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden

    selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde

  • 20

    selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te

    beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekactie of gebruikte

    trefwoorden van de zoekactie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in het

    hoofdstuk van desbetreffende uitgangsvraag.

    2.8 Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

    Individuele studies werden systematisch beoordeeld op basis van op voorhand

    opgestelde methodologische kwaliteitscriteria (zie tabel 2.1 en 2.2) om zo het risico

    op vertekende studieresultaten (bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen

    kunt u vinden in de kolom ‘Beoordeling kwaliteit studie’ van de evidencetabellen (zie

    bijlage 5 en verder).

    2.9 Samenvatten van de literatuur

    De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk

    weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden

    beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij voldoende overeenkomsten tussen

    de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp

    van Review Manager 5.

    2.10 Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

    A) Voor interventievragen

    De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de

    GRADEmethode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment,

    Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/) (Atkins et

    al., 2004).

    B) Voor vragen over waarde diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en

    prognose. Bij dit type vraagstelling kan GRADE (nog) niet gebruikt worden. De

    bewijskracht van de conclusie is bepaald volgens de gebruikelijke EBRO-methode

    (van Everdingen et al., 2004). Echter, de werkgroep heeft omwille van eenduidige

    http://www.gradeworkinggroup.org/

  • 21

    terminologie besloten om ook bij de EBRO-methode de terminologie van GRADE te

    hanteren.

    2.11 Formuleren van de conclusies

    Bij interventievragen verwijst de conclusie niet naar een of meer artikelen; de conclusie

    wordt getrokken op basis van alle studies samen (body of evidence). Hierbij maakten de

    werkgroepleden de balans op van elke interventie. Bij het opmaken van de balans

    werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen.

    Tabel 2.1 GRADE bewijsniveaus van interventiestudies

    Kwaliteit Studiedesign Kwaliteit verlagen Kwaliteit verhogen

    High RCT 1. Studiebeperkingen

    -1 ernstig

    -2 zeer ernstig

    2. Inconsistentie

    -1 ernstig

    -2 zeer ernstig

    3. Indirectheid

    -1 ernstig

    -2 zeer ernstig

    4. Imprecisie

    -1 ernstig

    -2 zeer ernstig

    5. Publicatiebias

    -1 waarschijnlijk

    -2 zeer waarschijnlijk

    1. Groot effect

    +1 groot

    +2 zeer groot

    2. Dosis-respons relatie

    +1 bewijs voor relatie

    3. Plausibele confounding

    +1 zou het effect

    onderschatten

    +1 zou het effect

    overschatten als er geen

    effect was aangetoond

    Moderate

    Low Observationele

    vergelijkende

    studie (vb.

    patientcontrole

    onderzoek,

    cohortonderzoek)

    Very low Niet-

    systematische

    klinische

    observaties (vb.

    case series of case

    reports)

    RCT’s beginnen ‘high’; observationele studies beginnen ‘low’.

    Bij RCT’s: bijvoorbeeld totaal 1 punt downgraden: dan van high naar moderate; bij RCT’s:

    bijvoorbeeld totaal 2 punten downgraden: dan van high naar low; bij RCTs: in totaal ≥ 3

    punten downgraden: dan van high naar very low.

    Bij observationele studies: bijvoorbeeld 1 punt upgraden: dan van low naar moderate.

  • 22

    Voor vragen over waarde diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en

    prognose is het wetenschappelijke bewijs samengevat in een of meer conclusie(s),

    waarbij het niveau van het meest relevante bewijs is weergegeven.

    Tabel 2.2 EBRO bewijsniveaus van diagnostische accuratessestudies en studies naar schade, etiologie of prognose

    Bewijs

    niveau

    Diagnostisch accuratesse onderzoek Schade of bijwerkingen,

    etiologie, prognose

    A1 Meta-analyse van min. 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van

    A2- niveau.

    A2 Onderzoek t.o.v. een referentietest

    (‘gouden standaard’) met tevoren

    gedefinieerde afkapwaarden en

    onafhankelijke beoordeling van resultaten,

    met voldoende grote serie van

    opeenvolgende patiënten die allen de

    index- en referentietest hebben gehad.

    Prospectief cohort onderzoek

    van voldoende omvang en

    follow-up, waarbij adequaat

    gecontroleerd is voor

    ‘confounding’ en selectieve

    follow-up voldoende is

    uitgesloten.

    B Onderzoek t.o.v. een referentietest, maar

    niet met alle kenmerken die onder A2 zijn

    genoemd.

    Prospectief cohort onderzoek,

    maar niet met alle kenmerken

    als genoemd onder A2 of

    retrospectief cohort onderzoek

    of patiëntcontrole onderzoek.

    D Niet-vergelijkend onderzoek.

  • 23

    Tabel 2.3 Niveau van bewijskracht van de conclusie op basis van de aan de conclusie ten grondslag liggende literatuur voor diagnostisch accuratesse onderzoek of prognose, etiologie of bijwerkingen.

    Niveau Conclusie gebaseerd op

    High (1) Onderzoek van niveau A1 of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar

    uitgevoerde onderzoeken van niveau A2 en er geen twijfel bestaat dat het

    resultaat wijzigt als er meer onderzoek wordt gedaan.

    Moderate

    (2)

    1 onderzoek van niveau A2 of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar

    uitgevoerde onderzoeken van niveau B

    Low (3) 1 onderzoek van niveau B of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar

    uitgevoerde onderzoeken van niveau C

    Very low

    (4)

    1 onderzoek van niveau C of D

  • 24

    2.12 Overwegingen

    Voor een aanbeveling zijn naast het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten

    belangrijk, zoals de expertise van de werkgroepleden, patiëntenvoorkeuren, kosten,

    beschikbaarheid van voorzieningen of organisatorische zaken. Deze aspecten

    worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld onder

    het kopje ‘Overwegingen’.

    2.13 Formuleren van aanbevelingen

    De aanbevelingen geven een antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het

    beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen.

    2.14 Indicatorontwikkeling

    Gelijktijdig met het ontwikkelen van de richtlijn werden er interne kwaliteitsindicatoren

    ontwikkeld om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken.

    Meer informatie over de methode van indicatorontwikkeling is op te vragen bij de

    afdeling Ondersteuning Professionele Kwaliteit van de Orde van Medisch Specialisten. In

    hoofdstuk 11 zijn drie indicatoren opgenomen.

    2.15 Kennislacunes

    Tijdens de ontwikkeling van de richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan

    de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag

    is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst

    is. Een overzicht van aanbevelingen voor nader/vervolg onderzoek staat in een

    hoofdstuk 12.

    2.16 Commentaar- en autorisatiefase

    De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd

    voor commentaar. Tevens werd de NHG gevraagd de conceptrichtlijn te voorzien van

    commentaar; dit in verband met de netwerkrichtlijn. De commentaren werden

    verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd

    de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De

    definitieve richtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd

    voor autorisatie en door hen geautoriseerd.

  • 25

    2.17 Implementatie

    In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de

    implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen.

    Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk

    kunnen bevorderen of belemmeren.

    De richtlijn is digitaal verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen.

    Daarnaast wordt een samenvatting van de richtlijn gepubliceerd in het Nederlands

    Tijdschrift voor Geneeskunde en in tijdschriften van de deelnemende wetenschappelijke

    verenigingen. Ook is de richtlijn te downloaden vanaf de website van de Nederlandse

    Vereniging voor Radiologie (www.radiologen.nl) en Nederlandse Vereniging voor

    Obstetrie en Gynaecologie (www.nvog.nl) en via de website van de Kwaliteitskoepel:

    www.kwaliteitskoepel.nl.

    2.18 Juridische betekenis van richtlijnen

    Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften, maar bevatten op evidence gebaseerde

    inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners moeten voldoen om kwalitatief

    goede zorg te verlenen. Aangezien deze aanbevelingen hoofdzakelijk gebaseerd zijn op

    ‘algemeen bewijs voor optimale zorg voor de gemiddelde patiënt’, kunnen zorgverleners

    op basis van hun professionele autonomie zo nodig in individuele gevallen afwijken van

    de richtlijn. Afwijken van richtlijnen kan in bepaalde situaties zelfs noodzakelijk zijn.

    Wanneer van de richtlijn wordt afgeweken, dient dit – indien relevant – in overleg met

    de patiënt te gebeuren. Afwijkingen van de richtlijn dienen altijd beargumenteerd en

    gedocumenteerd te worden.

    2.19 Herziening

    Uiterlijk in 2018 bepalen de besturen van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en

    Gynaecologie en de Nederlandse Vereniging voor Radiologie of deze richtlijn nog actueel

    is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De

    geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen

    aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

    http://www.radiologen.nl/http://www.nvog.nl/http://www.kwaliteitskoepel.nl/

  • 26

    De Nederlandse Vereniging voor Radiologie en de Nederlandse Vereniging voor

    Obstetrie en Gynaecologie zijn als houders van deze richtlijn verantwoordelijk voor de

    actualiteit van deze richtlijn.

    Referenties

    Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II, www.agreecollaboration.org.

    Atkins, D., Best, D., Briss, P.A., Eccles, M., Falck-Ytter, Y., Flottorp, S., Guyatt, G.H.,

    Harbour, R.T., Haugh, M.C., Henry, D., Hill, S., Jaeschke, R., Leng, G., Liberati, A., Magrini,

    N., Mason, J., Middleton, P., Mrukowicz, J., O’Connell, D., Oxman, A.D., Phillips, B.,

    Schünemann, H.J., Edejer, T.T., Varonen, H., Vist, G.E., Williams, J.W. Jr, Zaza, S. GRADE

    Working Group. (2004). Grading quality of evidence and strength of recommendations.

    BMJ Jun; 19, 328(7454):1490.

    van Everdingen, J.J.E., Burgers, J.S., Assendelft, W.J.J., Swinkels, J.A., van Barneveld, T.A.,

    & van de Klundert, J.L.M. (2004). Evidence-based richtlijnontwikkeling. Bohn Stafleu Van

    Loghum.

    http://www.agreecollaboration.org/

  • 27

    Hoofdstuk 3 Definities en epidemiologie

    3.1 Inleiding

    Hevig menstrueel bloedverlies (HMB), voorheen menorragie (zie 3.3) valt onder

    abnormaal uterien bloedverlies (AUB) en is gedefinieerd als excessief menstrueel

    bloedverlies dat interfereert met de fysieke, emotionele, sociale en materiële kwaliteit

    van leven van een vrouw. Daarnaast vraagt de term HMB ook om een meer objectieve

    definiëring voor research doeleinden (FIGO, Fraser et al., 2011). In hoofdstuk 4 zal nader

    worden ingegaan op het nut en de praktijk van het (in enige mate) objectiveren van de

    hoeveelheid menstrueel bloedverlies (pictorial blood loss assessment chart (PBAC) of

    menstruatiescorekaart).

    Van oudsher werd HMB gedefinieerd als een maandelijks menstrueel bloedvolume van

    80 mL of meer (Hallberg & Nilsson, 1964). Voor westerse landen kan 120 mL per

    menstruatie aangehouden worden, aangezien dat de p95 representeert van vrouwen

    met een Hb > 7,5 mmol/l en een normaal serum ferritine gehalte (ferritine > 16μg/L)

    (Janssen et al., 1998; Janssen, 2005). De duur van de menstruatie is niet in de

    internationale definities opgenomen aangezien duur en hoeveelheid van de menstruatie

    geen relatie met elkaar hebben (Chimbira et al., 1980).

    3.2 Prevalentie

    HMB komt subjectief veel voor: ongeveer 10-35% van de vrouwen in de algemene

    populatie geeft aan hevig menstrueel bloedverlies te hebben (Santer et al., 2005; Liu et

    al., 2007), 5% van de vrouwen consulteert een arts tussen haar 30ste en 49ste levensjaar

    voor HMB (Warner et al., 2001). Anemie ontwikkelt zich in 21-67% van de gevallen

    (Hallberg et al., 1966; Milman et al., 1998).

    3.3 Terminologie

    Er is gekozen om in deze richtlijn de nieuwe terminologie, HMB, te gebruiken, die ook

    door de FIGO (Fraser et al., 2011) en de NICE guideline (Welsh et al., 2007) gehanteerd

    wordt. Deze terminologie is meer beschrijvend en eenduidig. Abnormaal uterien

    bloedverlies (AUB) is de verzamelnaam waar alle bloedingsproblematiek onder valt.

    Termen als menorrhagie, metrorrhagie, hypermenorrhoe, meno-metrorrhagie,

    dysfunctioneel bloedverlies e.d. moeten voortaan vermeden worden. De term

  • 28

    dysmenorrhoe wordt wel gehandhaafd, omdat deze niet voor meerdere uitleg vatbaar

    is. Ook in de NHG standaard (Meijer et al., 2008) is reeds over gegaan op de term HMB.

    Termen die gehanteerd worden in deze richtlijn:

    - Hevig menstrueel bloedverlies (HMB): excessief menstrueel bloedverlies dat

    interfereert met de fysieke, emotionele, sociale en materiële kwaliteit van leven

    van een vrouw, Langdurige menstruatie: menstruatie die langer duurt dan 8

    dagen.

    - Essentieel HMB: HMB waarbij geen anatomische of andere organische oorzaak

    gevonden wordt.

    - Intermenstrueel bloedverlies (IMB): bloedverlies in de periode tussen twee

    herkenbare menstruaties. Dit bloedverlies kan zowel op een vast als op een

    wisselend moment in de cyclus optreden.

    3.4 Pathofysiologie HMB

    In de pathofysiologie van HMB kan een indeling gemaakt worden in twee groepen: HMB

    op basis van anatomische of organische afwijkingen (myomen, adenomyosis,

    stollingsstoornissen) en essentieel HMB. Deze laatste groep is waarschijnlijk het grootst

    (Rybo, 1983). In 2011 publiceerde de FIGO een nieuwe gestandaardiseerde classificatie

    voor de oorzaken van abnormaal uterien bloedverlies (AUB): de PALM-COEIN

    classificatie waarin elke letter een mogelijke oorzaak voor abnormaal uterien

    bloedverlies aanduidt: Polyp, Adenomyosis, Leiomyoma, Malignancy and Hyperplasia,

    Coagulopathy, Ovulatory disorders, Endometrial disorders, Iatrogenic causes en Not

    classified). Aangezien deze richtlijn alleen een onderdeel van AUB belicht (namelijk hevig

    menstrueel bloedverlies), zijn niet alle oorzaken van toepassing. Hierna zullen we via

    dezelfde systematiek die oorzaken bespreken die geassocieerd zijn met HMB. De PALM-

    COEIN classificatie geeft tevens een nieuwe indeling voor myomen, waarbij alle

    subtypen (van submucosaal tot subserosaal met een cijfer worden aangeduid (type 0

    t/m 7; 8 is voor anders te classificeren zoals intra-ligamentair of cervicaal). Hiervan zijn

    type 0, 1 en 2 al breed bekend. Voor de precieze classificatie van deze myomen

    verwijzen we naar de publicatie hierover (Munro et al. 2011).

  • 29

    3.4 a Anatomische of organische afwijkingen (PALM van PALM-COEIN)

    Poliepen

    Hoewel poliepen vaak worden gevonden bij HMB zijn er geen goede grote studies die

    een relatie aantonen tussen poliepen en HMB.

    Adenomyose

    Voor adenomyose lijkt er ook een relatie te zijn met HMB. Adenomyose wordt

    gedefinieerd als eilandjes endometrium die in het myometrium gelegen zijn en uit

    epitheliaal en stromaal weefsel bestaan. Het is, door zijn niet-karakteristieke

    uitingsvorm, een vaak ‘vergeten’ diagnose. (Levgur, 2007). De prevalentie van

    adenomyose wordt in de literatuur opgegeven van 5-8% tot 40-70% (Levgur et al., 2000;

    Azziz, 1989; Bird et al., 1972). Deze grote range wordt verklaard door de studieopzet en

    de genomen steekproef in de beschreven studies. Het probleem is ook dat er geen

    gouden standaard is om adenomyose vast te stellen. Er worden zelfs verschillende echo

    -, MRI - en PA criteria gehanteerd. Klinische symptomen die geassocieerd zouden zijn

    met adenomyose zijn met name HMB en dysmenorroe. Er is slechts één studie die

    adenomyose relateert aan geobjectiveerd HMB (middels Pictorial Blood Assessment

    Charts, PBAC) (Ozdegirmenci et al., 2011) en dat maakt het vergelijken van studies en

    dus het aantonen van een werkelijk verband lastig. In deze studie werd bij vrouwen met

    een klinische verdenking op adenomyose, d.w.z. klagend over hevig menstrueel

    bloedverlies en/of dysmenorroe in 51% van de gevallen inderdaad HMB gevonden

    volgens de PBAC. Dit suggereert misschien een verband maar dit percentage is op

    voorhand te verwachten bij een populatie die klaagt over hevig menstrueel bloedverlies

    (Janssen et al., 1995), niet wetend bij wie en of er sprake is van adenomyose. Een ander

    probleem met de relatie HMB en adenomyose is het feit dat er in 60-80% van de uteri

    met adenomyose ook nog andere pathologie aanwezig is, zoals myomen. Levgur et al.

    (2000) bestudeerde 111 uteri die verwijderd waren in verband met benigne vergrote

    uterus, maar die lichter waren dan 280 gram en vond in 32% van de gevallen

    adenomyose. Deze gewichtsgrens werd genomen omdat hij al eerder aantoonde

    (Levgur, 1996) dat geen enkele uterus zwaarder dan 280 gram uitsluitend adenomyose

    bevatte, maar altijd co-pathologie. Er was geen significant verschil in het aantal foci

    tussen vrouwen met anamnestisch HMB (7, range 2-30) en geen HMB (7, range 1-17), p

    = 0.25. HMB (anamnestisch) en dysmenorroe waren wel positief gecorreleerd met de

  • 30

    myometrale diepte van de foci. HMB en dysmenorroe kwamen niet voor bij vrouwen

    met enkel superficieel gelegen foci.

    Leiomyomen

    Hevig menstrueel bloedverlies wordt vaak gezien bij myomen. Vaak betreft het dan ook

    een langdurige menstruatie. Dit is een ervaringsfeit en maar nauwelijks gebaseerd op

    wetenschappelijk onderzoek. Wegienka et al. (2003) vonden dat naarmate vrouwen

    grotere myomen hadden, ze meer kans hadden om op hun hevigste dagen 8 of meer

    verbanden te moeten gebruiken. Bij myomen groter dan 5 centimeter was die kans

    (adjusted relative risk) 2,4 keer zo groot (95% CI 1,8-3,1). Ook rapporteerden vrouwen

    met myomen vaker een ‘gutsend’ karakter van hun menstrueel bloedverlies dan

    vrouwen zonder myomen en ook hierbij steeg het relatieve risico met de grootte van het

    myoom.

    Een andere studie (Yang et al., 2011) die een meer indirecte relatie toont tussen

    myomen en HMB laat zien dat het serum hemoglobine negatief geassocieerd is met de

    myoomdoorsnede en de mate van protrusie (= uitpuiling) in het cavum uteri, gemeten

    met echoscopie en hysteroscopie, ook na correctie voor de duur van de menstruatie. Bij

    myomen kleiner dan 2 cm in doorsnede maakte de mate van protrusie niet uit voor het

    effect op het hemoglobine gehalte.

    De pathofysiologie van HMB bij myomen is niet geheel duidelijk. Submuceuze, maar ook

    intramurale myomen lijken geassocieerd met HMB. Er zijn meerdere theorieën die

    zouden verklaren waarom myomen bloedingen veroorzaken. Enkele daarvan zijn:

    - Oppervlaktevergroting van het cavum uteri;

    - Het door de aanwezigheid van myomen niet efficient kunnen samentrekken van de

    uterus;

    - Door veneuze stuwing en te hoge intravasculaire druk ter plaatse kan het stolsel zich

    niet goed formeren;

    - Een dysregulatie is van een aantal groeifactoren (o.a. vascular endothelial growth

    factor, heparin-binding epidermal growth factor, platelet derived growth factor,

    etcetera) in uteri met myomen. Deze groeifactoren zouden de angiogenese kunnen

    beïnvloeden of andere effecten hebben op de lokale vaatstructuren. Dit zou

    vervolgens kunnen leiden tot overvloedig bloedverlies.

  • 31

    Maligniteit

    Dit komt aan bod in hoofdstuk 6.

    3.4 b Essentieel HMB (COEIN van PALM-COEIN)

    Hieronder zullen stollingsproblemen worden besproken (de C van COEIN). De overige

    oorzaken (Endometrium disorders, Ovulatory disorders, Iatrogene oorzaken, en Non-

    classified) zullen buiten beschouwing gelaten worden aangezien deze niet direct op HMB

    van toepassing zijn.

    Om iets meer te begrijpen van een menstruele bloeding is het goed om inzicht te

    hebben in de plaatselijke hemostase. Bij een huidwond vindt er direct adhesie plaats van

    bloedplaatjes aan de beschadigde vaatwand; er worden ter plekke zogeheten

    hemostatische proppen gevormd. Daarna vindt verdere plaatjesaggregatie plaats en

    versterking van de prop door fibrine vezels, waardoor de vaatlesie bedekt wordt (Sixma,

    1981).

    Deze propvorming vindt in het endometrium niet altijd plaats; daar worden soms

    vaatbeschadigingen gezien zonder enige hemostatische reactie. Als er wel

    hemostatische proppen gevormd worden sluiten die zelden de hele vaatlesie af

    (Christiaens et al., 1980). Van Eijkeren et al. (1991) concludeerden na morfologische en

    morfometrische bestudering van endometria dat essentieel HMB gerelateerd is aan de

    vorming van minder stabiele hemostatische proppen die makkelijk desintegreren en/of

    aan een meer uitgebreide vaatbeschadiging, maar niet aan vasodilatatie of een

    langzamere afstoting van het endometrium. De minder stabiele hemostatische proppen

    kunnen het gevolg zijn van een verhoogde fibrinolyse of van een verminderde

    bloedplaatjesaggregatie. Deze bevindingen zijn in overeenstemming met biochemische

    studies over essentiële HMB wat betreft een veranderd prostaglandine metabolisme en

    een verhoogde fibrinolyse. Er is een verhoogde concentratie van het thrombocyten

    aggregatieremmende prostaglandine E2 aangetoond in menstrueel bloed van vrouwen

    met HMB (Rees et al., 1984). In uteri van vrouwen met HMB is een verhoogd aantal

    prostaglandine E2 receptoren gevonden (Smith et al., 1981). Bij vrouwen met HMB

    worden hogere concentraties van plasminogeenactivator in het endometrium gevonden

    (Rybo & Hallberg, 1966; Gleeson, 1994) en is er een toename van plasminogeenactivator

    richting het einde van de cyclus (Gleeson, 1994). Plasminogeenactivator is een enzym

    dat plasminogeen omzet in plasmine, dat vervolgens fibrine afbreekt (fibrinolyse). Zo

  • 32

    zorgt een verhoogde plasminogeenactivator concentratie in het endometrium voor een

    verschuiving in het plaatselijke evenwicht tussen fibrinolyse en antifibrinolyse in de

    richting van de fibrinolyse, met als resultaat een toename van de hoeveelheid

    bloedverlies. Het feit dat plasminogeenactivator een enzym is suggereert verder een

    genetische factor.

    Rybo & Hallberg (1966) vonden inderdaad aanwijzingen voor een sterke hereditaire

    factor ten aanzien van menstrueel bloedverlies. Zij toonden in hun tweelingstudie aan

    dat de intra-paar variantie in menstrueel bloedvolume in monozygote tweelingen

    significant kleiner was (p < 0.001) dan in dizygote tweelingen. Ook de kleine intra-

    individuele variatie in menstrueel bloedvolume gemeten gedurende 12 opeenvolgende

    cycli (Hallberg & Nilsson, 1964) pleit voor een genetische component.

    Een genetische component die direct terug te voeren is op een stollingsstoornis is de

    ziekte van von Willebrand. Bij vrouwen met aangetoonde HMB wordt deze

    stollingsstoornis in 13-20% van de gevallen gevonden (Kadir et al., 1998; Edlund et al.,

    1996).

    Een andere factor die een belangrijke rol speelt in het ontstaan van essentieel HMB is de

    leeftijd van de vrouw. Deze kon als onafhankelijke risicofactor voor HMB worden

    aangemerkt (Janssen et al., 1997). Pariteit wordt ook vaak genoemd (Andrade et al.,

    1991), maar kan niet als onafhankelijke risicofactor worden aangemerkt wanneer

    gecorrigeerd wordt voor leeftijd (Janssen et al., 1997). Body mass index en roken konden

    ook niet als onafhankelijke risicofactoren worden aangemerkt (Janssen et al., 1997).

    Wanneer geen onderliggend lijden voor HMB wordt aangetoond, wordt vaak

    aangenomen dat er een hormonale ontregeling bestaat (NHG standaard, 2008). Echter,

    vrouwen met HMB hebben geen ander hormonaal profiel dan vrouwen zonder HMB

    (Haynes et al., 1979; Critchley et al., 1994).

    Concluderend spelen anatomische oorzaken als myomen en adenomyose waarschijnlijk

    een rol in het optreden van HMB, hoewel de onderbouwing in de literatuur niet sterk is.

    Andere factoren die een rol spelen in het ontstaan van (essentieel) HMB zijn een relatief

  • 33

    hoge concentratie plasminogeenactivator en prostaglandine E2 in het endometrium en

    von Willebrandziekte. Daarnaast is de leeftijd van de vrouw een onafhankelijke

    risicofactor.

  • 34

    Referenties

    Andrade, A.T.L., Souza, J.P., Shaw, S.T., Belsey, E.M., & Rowe, P.J. (1991). Menstrual

    blood loss and body iron stores in Brazilian women. Contraception, 43, 241-49.

    Azziz, R. (1989). Adenomyosis: Current perspectives. Obstet Gynecol Clin North Am, 16,

    221-35.

    Bird, C.C., McElin, T.W., & Manalo-Estrella, P. (1972). The elusive adenomyosis of the

    uterus – revisited. Am J Obstet Gynecol, 112, 583-9.

    Chimbira, T.H., Anderson, A.B.M., & Turnbull, A.C. (1980). Relation between measured

    menstrual blood loss and patient's subjective assessment of loss, duration of bleeding,

    number of sanitary towels used, uterine weight and endometrial surface area. Br J

    Obstet Gynaecol, 87, 603-9.

    Christiaens, G.C.M.L., Sixma, J.J., & Haspels. A.A. (1980). Morphology of haemostasis in

    menstrual endometrium. Br J Obstet Gynaecol, 87, 425-39.

    Critchley, H.O.D., Abberton, K.M., Taylor, N.H., Healy, D.L., & Rogers, P.A.W. (1994).

    Endometrial sex steroid receptor expression in women with menorrhagia. Br J Obstet

    Gynaecol, 101, 428-34.

    Edlund, M., Blomback, M., von Schoultz, B., & Andersson, O. (1996). On the value of

    menorrhagia as a predictor for coagulation disorders. Am J Hematol, 53, 234-8.

    van Eijkeren, M.A., Christiaens, G.C., Geuze, J.J., Haspels, A.A., & Sixma, J.J. (1991). Morphology of menstrual hemostasis in essential menorrhagia. Lab invest, 64, 284-94.

    Fraser, I.S., Critchley, H.O., Broder, M., & Munro, M.G. (2011). The FIGO

    recommendations on terminologies and definitions for normal and abnormal uterine

    bleeding. Semin Reprod Med, 29, 383-90.

    Gleeson, N.C. (1994). Cyclic changes in endometrial tissue plasminogen activator and

    plasminogen activator inhibitor type 1 in women with normal menstruation and

    essential menorrhagia. Am J Obstet Gynecol, 171, 178-83.

    Hallberg, L., & Nilsson, L. (1964). Constancy of individual menstrual blood loss. Acta

    Obstet Gynecol Scand, 43, 352-9.

    Hallberg, L., Högdahl, A.M., Nilsson, L., & Rybo, G. (1966). Menstrual blood loss--a

    population study. Variation at different ages and attempts to define normality. Acta

    Obstet Gynecol Scand., 45, 320.

    Haynes, P.J., Anderson, A.B.M., & Turnbull, A.C. (1979). Patterns of menstrual blood loss

    in menorrhagia. Res Clin Forums, 1, 73-8.

    http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/7426516?ordinalpos=2&itool=EntrezSystem2.PEntrez.Pubmed.Pubmed_ResultsPanel.Pubmed_RVDocSumhttp://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/7426516?ordinalpos=2&itool=EntrezSystem2.PEntrez.Pubmed.Pubmed_ResultsPanel.Pubmed_RVDocSumhttp://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/7426516?ordinalpos=2&itool=EntrezSystem2.PEntrez.Pubmed.Pubmed_ResultsPanel.Pubmed_RVDocSumhttp://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/7426516?ordinalpos=2&itool=EntrezSystem2.PEntrez.Pubmed.Pubmed_ResultsPanel.Pubmed_RVDocSumhttp://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed?term=van%20Eijkeren%20MA%5BAuthor%5D&cauthor=true&cauthor_uid=1997737http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed?term=Christiaens%20GC%5BAuthor%5D&cauthor=true&cauthor_uid=1997737http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed?term=Geuze%20JJ%5BAuthor%5D&cauthor=true&cauthor_uid=1997737http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed?term=Haspels%20AA%5BAuthor%5D&cauthor=true&cauthor_uid=1997737http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed?term=Sixma%20JJ%5BAuthor%5D&cauthor=true&cauthor_uid=1997737

  • 35

    Janssen, C.A., Scholten, P.C., & Heintz, A.P.M. (1995). A simple visual assessment

    technique to discriminate between menorrhagia and normal menstruel blood loss.

    Obstet Gynecol, 85, 977-82.

    Janssen, C.A.H., Scholten, P.C., & Heintz, A.P.M. (1997). Menorrhagia - a search for

    epidemiologicalrisk markers. Maturitas, 28, 19-25.

    Janssen, C.A.H., Scholten, P.C., & Heintz, A.P. (1998). Reconsidering menorrhagia in

    gynaecological practice. Is a 30-year old definition still valid? Eur J Obstet Gynecol

    Reprod Biol, 78, 69-72.

    Janssen, C.A.H. (2005). Menorrhagia: the 80 mL criterion and the usefulness in clinical

    practice. Am J Obstet Gynecol, 192, 2093, author reply 2094-5.

    Kadir, R.A., Economides, D.L., Sabin, C.A., Owens, D., & Lee, C.A. (1998). Frequency of

    inherited bleeding disorders in women with menorrhagia. Lancet, 351, 485-9.

    Levgur, M. (1996). The enlarged uterus. Relation of uterine size and histopathologic

    findings. J Reprod Med, 41, 166-70.

    Levgur, M., Abadi, M., & Tucker, A. (2000). Adenomyosis: Symptoms, histology and

    pregnancy terminations. Obstet Gynecol, 95, 688-91.

    Levgur, M. (2007). Diagnosis of adenomyosis. J Reprod Med, 52, 177-93.

    Liu, Z., Doan, Q.V., Blumenthal, P., & Dubois, R.W. (2007). A systematic review

    evaluating health-related quality of life, work impairment and health care costs and

    utilisation in abnormal uterine bleeding. Value in Health, 3, 183-94.

    NHG standaard vaginaal bloedverlies (tweede herziening). (2008). Huisarts Wet, 51, 128-

    37.

    Milman, N., Clausen, J., & Byg, K.E. (1998). Iron status in 268 Danish women aged 18-30

    years: influence of menstruation, contraceptive method, and iron supplementation. Ann

    Hematol., 77, 13.

    Munro, M.G., Critchley, H.O., Fraser, I.S.; FIGO Menstrual Disorders Working Group.

    (2011). The FIGO classification of causes of abnormal uterine bleeding in the

    reproductive years. Fertil Steril. 95(7):2204-8.

    Ozdegirmenci, O., Kayikcioglu, F., Akgul, M.A., Kaplan, M., Karcaaltincaba, M., Haberal,

    A., & Akyol, M. (2011). Comparison of levonorgestrel intrauterine system versus

    hysterectomy on efficacy and quality of life in patients with adenomyosis. Fertil Steril,

    95, 497-502.

    http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed?term=Ozdegirmenci%20O%5BAuthor%5D&cauthor=true&cauthor_uid=21074150http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed?term=Kayikcioglu%20F%5BAuthor%5D&cauthor=true&cauthor_uid=21074150http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed?term=Akgul%20MA%5BAuthor%5D&cauthor=true&cauthor_uid=21074150http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed?term=Kaplan%20M%5BAuthor%5D&cauthor=true&cauthor_uid=21074150http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed?term=Karcaaltincaba%20M%5BAuthor%5D&cauthor=true&cauthor_uid=21074150http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed?term=Haberal%20A%5BAuthor%5D&cauthor=true&cauthor_uid=21074150http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed?term=Haberal%20A%5BAuthor%5D&cauthor=true&cauthor_uid=21074150http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed?term=Akyol%20M%5BAuthor%5D&cauthor=true&cauthor_uid=21074150

  • 36

    Rees, M.C.P., Anderson, A.B.M., Demers, L.M., & Turnbull, A.C. (1984). Prostaglandins in

    menstrual fluid in menorrhagia and dysmenorroea. Br J Obstet Gynaecol, 91, 673-80.

    Rybo, G., & Hallberg, L. (1966). Plasminogen activators in the endometrium. Clinical

    aspects. Acta Obstet Gynecol Scand, 45, 97-118.

    Rybo, G., & Hallberg, L. (1966). Influence of heredity and environment on normal

    menstrual blood loss – a study of twins. Acta Obstet Gynecol Scand, 45, 389-410.

    Rybo, G. (1983). Population studies on menorrhagia. Res Clin Forums, 5, 77-81.

    Santer, M., Warner, P., & Wyke, S. (2005). A Scottish postal survey suggested that the

    prevailing clinical preoccupation with heavy periods does not reflect the epidemiology of

    reported symptoms and problems. J Clin Epidemiol., 58, 1206.

    Sixma, J.J. (1981). The haemostatic plug. In: Poller L, ed. Recent advances in blood

    coagulation. Churchill Livingstone, Edinburgh, 175-92.

    Smith, S.K., Abel, M.H., Kelly, R.W., Baird, D.T. (1981). Prostaglandin synthesis in the

    endometrium of women with ovular dysfunctional bleeding. Br J Obstet Gynaecol, 88,

    434-42.

    Warner, P., Critchley, H.O., Lumsden, M.A., Campbell-Brown, M., Douglas, A., Murray, G.

    (2001). Referral for menstrual problems: cross sectional survey of symptoms, reasons for

    referral, and management. BMJ., 323, 24.

    Wegienka, G., Baird, D.D., Hertz-Picciotto, I., Harlow, S.D., Steege, J.F., Hill, M.C.,

    Schectman, J.M., & Hartmann, KE. (2003). Self-reported heavy bleeding with uterine

    leiomyomata. Obstet Gynecol, 101, 431.

    Welsh, et al. (2007). National Collaborating Centre for Women’s and Children’s Health.

    NICE guideline Heavy Menstrual Bleeding 2007 (UK).

    Yang, J.H., Chen, M.J., Chen, C.D., Chen, C.L., Ho, H.N., Yang, Y.S. (2011).

    Impact of submucous myoma on the severity of anemia. Fertil Steril, 95, 1769-72.

    http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed?term=Wegienka%20G%5BAuthor%5D&cauthor=true&cauthor_uid=12636944http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed?term=Baird%20DD%5BAuthor%5D&cauthor=true&cauthor_uid=12636944http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed?term=Hertz-Picciotto%20I%5BAuthor%5D&cauthor=true&cauthor_uid=12636944http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed?term=Harlow%20SD%5BAuthor%5D&cauthor=true&cauthor_uid=12636944http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed?term=Steege%20JF%5BAuthor%5D&cauthor=true&cauthor_uid=12636944http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed?term=Hill%20MC%5BAuthor%5D&cauthor=true&cauthor_uid=12636944http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed?term=Schectman%20JM%5BAuthor%5D&cauthor=true&cauthor_uid=12636944http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed?term=Hartmann%20KE%5BAuthor%5D&cauthor=true&cauthor_uid=12636944http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed?term=Yang%20JH%5BAuthor%5D&cauthor=true&cauthor_uid=21324448http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed?term=Chen%20MJ%5BAuthor%5D&cauthor=true&cauthor_uid=21324448http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed?term=Chen%20CD%5BAuthor%5D&cauthor=true&cauthor_uid=21324448http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed?term=Chen%20CL%5BAuthor%5D&cauthor=true&cauthor_uid=21324448http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed?term=Ho%20HN%5BAuthor%5D&cauthor=true&cauthor_uid=21324448http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed?term=Yang%20YS%5BAuthor%5D&cauthor=true&cauthor_uid=21324448

  • 37

    Hoofdstuk 4 Niet beeldvormende diagnostiek

    Uitgangsvraag

    4.1 Inleiding

    Dit hoofdstuk beoogt inzicht te geven in de diagnostiek van HMB. Het belang van

    anamnese, gynaecologisch onderzoek en aanvullend onderzoek zullen besproken

    worden. Beeldvormende diagnostiek inclusief hysteroscopie zullen in hoofdstuk 5 aan de

    orde komen.

    4.2 Samenvatting literatuur

    Voor het beantwoorden van bovenstaande vraag is geen systematische literatuursearch

    gedaan, omdat het vaak ‘common practice’ betreft en grote, gerandomiseerde studies

    ontbreken.

    4.3 Conclusies

    Omdat er geen systematische literatuursearch is gedaan, zijn er geen eenduidige

    conclusies te trekken. De aanbevelingen komen voort uit de hierna te bespreken

    overwegingen.

    4.3 Overwegingen

    4.3a Anamnese/diagnose

    Het is bekend dat de subjectieve klacht ‘hevig menstrueren’ slecht correleert met de

    objectief gemeten hoeveelheid bloedverlies. Slechts 40-50% van de vrouwen met de

    klacht HMB hebben meer bloedverlies dan 80 ml (Chimbira et al., 1980; Fraser et al.,

    1984). Daarnaast bestaat een groep vrouwen die meer dan 80 ml per menstruatie

    verliest maar geen HMB ervaart. Zowel over- als onderbehandeling kan dus

    plaatsvinden. Objectivering van de hoeveelheid bloedverlies kan hierbij een

    verhelderende rol spelen, zowel voor de patiënt als voor de behandelaar.

    Wat is het belang van anamnese, gynaecologisch onderzoek en aanvullend onderzoek

    (exclusief beeldvorming en hysteroscopie) bij patiënten die klagen over HMB?

  • 38

    De klassieke objectieve meting, de alkaline-hematinemethode van Hallberg,

    gemodificeerd door van Eijkeren et al. (1986) is echter bewerkelijk, tijdrovend en

    belastend voor de vrouw aangezien al het menstruatiebloed inclusief al het

    maandverband/tampons verzameld moet worden gedurende een hele menstruatie.

    Daarom zijn in het verleden veel alternatieven onderzocht. Zo bleek het aantal

    verbanden of tampons of de duur van de menstruatie niet gecorreleerd met de

    hoeveelheid bloedverlies (Chimbira et al., 1980). Ook het wegen van verbanden of

    tampons leverde geen nauwkeurige indruk op. In 1990 is door Higham et al. een semi-

    kwantitatieve visuele schattingsmethode ontwikkeld, die in 1995 gevalideerd is voor de

    Nederlandse situatie en waarbij gebruik wordt gemaakt van een menstruatiescorekaart

    (Janssen et al., 1995). Bij deze methode schat de vrouw zelf de mate van doordrenking

    van elk verband of tampon alvorens zij deze verschoont en noteert zij deze op een

    voorgedrukte kaart (bijlage 2 scorekaart voor patiënten). Met deze kaart kan een totale

    score berekend worden voor de gehele menstruatie. De score is geen kwantitatieve

    maat voor het menstrueel bloedvolume, maar kan een voorspelling doen over het al of

    niet bestaan van HMB. (Bijlage 3 scorekaart voor gynecoloog).

    De menstruatiescorekaart, in de internationale literatuur aangeduid met PBAC (pictorial

    blood loss assessment chart), wordt inmiddels in veel wetenschappelijke studies

    toegepast, onder andere voor de evaluatie van therapieёn voor HMB. Pictorial blood

    loss assessment chart als zoekterm in Pubmed levert meer dan 60 hits op. Een klein

    aantal studies gaat over de validatie van de methode zelf (Janssen et al., 1995; Reid et

    al., 2000; Deeny & Davis, 1994; Zakherah et al., 2011) en met uitzondering van een

    studie (Reid et al., 2000), die alleen een correlatie-coëfficiënt berekende en geen ROC-

    analyse deed, waren alle studies positief over de waarde van de menstruatiescorekaart

    met goede sensitiviteit en specificiteit.

    Afhankelijk van de populatie waarin de menstruatiescorekaart wordt toegepast kan een

    afkappunt in de score gekozen worden waarboven men spreekt van HMB. Bijvoorbeeld,

    in een populatie met onverklaarde anemie wil men zeker zijn geen HMB te missen en

    kan gekozen worden voor een lage afkapwaarde met daaraan verbonden een hoge

    sensitiviteit. Een huisarts daarentegen kan soms beter kiezen voor een hoge

    afkapwaarde met bijbehorende hoge specificiteit om zoveel mogelijk onterechte

    medische interventies te voorkomen. Voor de dagelijkse gynaecologische praktijk is een

  • 39

    PBAC score rond de 150 het meest geschikt als afkappunt met bijbehorende sensitiviteit

    van 78-83% en specificiteit 77-88% (Zakherah et al., 2011; Janssen et al., 1995).

    Een eenmalige schatting met behulp van de menstruatiescorekaart is voldoende voor

    het stellen van de diagnose (Janssen et al., 1995), waarschijnlijk mede door de

    constantheid van individueel menstrueel bloedverlies (Hallberg & Nilsson, 1964).

    Het anamnestisch aanwezig zijn van stolsels in de menstruatie verbetert de sensitiviteit

    of specificiteit van de menstruatiescorekaart niet, zodat deze niet geregistreerd hoeven

    te worden op de kaart. Het aanwezig zijn van stolsels (OR 3,64 (1,59-8,75), p = 0,002) en

    een menstruatieduur van meer dan 7 dagen (OR 2,38 (1,21-4,83), p = 0,037) zijn wel

    onafhankelijke voorspellers voor het bestaan van HMB (Zakherah et al, 2011). Derhalve

    dienen deze aspecten wel in de anamnese aan de orde te komen.

    Een belangrijk voordeel van gebruik van de PBAC is verder dat een groot deel van de

    vrouwen gerustgesteld blijkt te kunnen worden wanneer de PBAC aangeeft dat het

    menstrueel bloedverlies ondanks de klacht als niet overmatig kan worden beschouwd.

    Daarbij spreekt voor zich dat ook de vrouw bij wie de diagnose HMB onwaarschijnlijk

    wordt op basis van de menstruatiescorekaart de volledige aandacht voor haar klacht

    verdient, maar wellicht anders gecounseld kan worden dan de vrouw bij wie HMB wel

    waarschijnlijk is. In een studie van Gannon et al. (1996) zag 10% af van

    endometriumablatie toen na meting bleek dat HMB niet geobjectiveerd kon worden.

    Ruim een jaar later was het merendeel van deze groep nog steeds tevreden zonder

    chirurgie. Voorts bleek dat de groep die geobjectiveerd HMB had minder vaak

    ontevreden was na endometriumablatie dan de groep bij wie HMB niet kon worden

    aangetoond (9% vs. 18%; OR 2,5; 95%BI: 1,1-4,7). Dit onderstreept het belang van

    objectieve meting van menstrueel bloedverlies.

    Uit patiënt focusdiscussies omtrent HMB komen vijf belangrijke thema’s naar voren

    waaraan in de anamnese extra aandacht besteed zou moeten worden (Matteson &

    Clark, 2010). Patiënten ervaren de standaard anamnese namelijk als te oppervlakkig.

    Deze thema’s die de anamnese meer diepgang zouden moeten geven zijn:

    1. Irritatie en ongemak;

    2. Bloeding geassocieerde pijn;

  • 40

    3. Onzekerheid over vies voelen en lichaamsgeur;

    4. Sociale schaamte;

    5. Ritueel gedrag.

    AD 5: De grote impact van hevig menstrueel bloedverlies en angst voor doorlekken,

    maakt dat vrouwen uitgebreide preventieve en vermijdingsstrategieën (rituelen)

    ontwikkelen om maar niet in een gênante situatie terecht te komen. Zo zorgen ze altijd

    protectie bij zich te hebben/genoeg in huis te hebben; vermijden ze bepaalde sociale- en

    sportactiviteiten en plannen ze activiteiten juist buiten de menstruaties om. Zie voor

    patiëntperspectief ook hoofdstuk 10.

    Een andere manier van kijken naar menstrueel bloedvolume in relatie tot de subjectieve

    beleving is beschreven door Lukes et al. (2010). Zij vonden dat de absolute afname in

    menstrueel bloedvolume die van betekenis werd geacht voor vrouwen positief was

    gecorreleerd met het initieel menstrueel bloedvolume. Bij de meerderheid van de

    vrouwen kwam dit neer op 20-25% afname, ongeacht het initieel menstrueel

    bloedvolume. Dit gegeven kan steun bieden bij de interpretatie van de resultaten van

    klinische trials en zo nog meer zorg op maat bieden.

    In de anamnese naar HMB hoort verder nog de vraag of deze klacht al bestaat sinds de

    menarche en of er een verhoogde bloedingsneiging in het algemeen of in de familie

    voorkomt. Dit in verband met de mogelijkheid van een von Willebrandziekte (zie 4.3.c).

    Kernpunten overwegingen anamnese/diagnose

    De alkaline-hematine procedure is de beste methode om menstrueel bloedvolume te

    meten maar is zeer bewerkelijk.

    De menstruatiescorekaart (pictorial blood loss assessment chart, PBAC ) is de beste

    semi-kwantitatieve schattingsmethode om onderscheid te maken tussen normaal

    menstrueel bloedverlies en HMB.

    In de dagelijkse gynaecologische praktijk is een afkapwaarde van 150 op de

    menstruatiescorekaart het meest geschikt voor het diagnosticeren van HMB.

    Een eenmalige schatting van het menstrueel bloedvolume met de

  • 41

    menstruatiescorekaart is voldoende voor het stellen van de diagnose HMB.

    Uit patiënt focusdiscussies komt naar voren dat de anamnese naar HMB vaak

    onvoldoende diepgang bevat en dat factoren als pijn, ongemak en schaamte te weinig

    aan bod komen.

    4.3b Gynaecologisch onderzoek

    Het algemeen gynaecologisch onderzoek omvat speculum onderzoek en vaginaal

    toucher (bimanueel onderzoek). Het nut van standaard speculum onderzoek bij HMB

    wordt niet door literatuur ondersteund. Het lijkt met name geïndiceerd wanneer er

    (ook) sprake is van IMB of irregulair bloedverlies. In zo’n geval kan bijvoorbeeld een

    cervixpoliep of een ectropion gevonden worden en kan desgewenst cervix cytologie

    afgenomen worden en/of een PCR Chlamydia (zie onder hoofdstuk 6). Het bimanueel

    onderzoek dient met name ter vaststelling van de grootte, vorm en mobiliteit van de

    uterus in anticipatie op een eventuele chirurgische ingreep, zodat de meest geschikte

    operatieve benadering kan worden gekozen (vaginaal, abdominaal, laparoscopisch). Ook

    is het bimanueel onderzoek waardevol indien er een vermoeden op een maligniteit

    bestaat, zodat een oordeel kan worden gevormd inzake eventuele uitbreiding van

    tumorgroei in de parametria.

    Kernpunten overwegingen gynaecologisch onderzoek

    Het nut van routine speculum onderzoek bij HMB wordt niet door literatuur

    ondersteund.

    Bimanueel onderzoek van de uterus lijkt met name zinvol in anticipatie op een

    chirurgische ingreep.

    4.3c Laboratoriumonderzoek

    Hemoglobine (Hb), ijzerstatus

    Het Hb-gehalte dient niet gebruikt te worden als diagnosticum voor (de ernst van) HMB.

    Een laag Hb maakt HMB aannemelijk, een normaal Hb sluit HMB zeker niet uit (Janssen

    et al., 1995). Toch is bepaling van het Hb (in eerste of tweede lijn) zinvol omdat het een

    belangrijke factor is bij de indicatiestelling voor ijzersuppletie (Welsh, NICE guideline,

  • 42

    2007). Daarnaast kunnen vrouwen met langdurige HMB ‘gewend’ zijn aan een laag

    hemoglobine. Hoewel als gouden standaard voor ijzervoorraad in het lichaam meestal

    het serum ferritine wordt gebruikt (Bayes, 1996), lijken belangrijke

    gezondheidsproblemen pas op te treden indien er tevens anemie (Hb < 7,5 mmol/l)

    bestaat (Cook, 1999). Bij moeheidsklachten en een normaal Hb zou men wel kunnen

    screenen op ijzertekort (MCV en ferritine). Als afkappunt voor normaalwaarde van

    ferritine bij premenopausale vrouwen wordt meestal ≥20 mcg/l aangehouden (Zhu &

    Hans, 1997; Elion-Gerritsen 2001). Bij gelijktijdig bestaande infectie kan het serum

    ferritine echter kunstmatig verhoogd zijn, het is namelijk een ‘acute fase’ eiwit. Een

    serum ferritine van 100 mcg/l of meer sluit een ijzergebrek echter vrijwel zeker uit.

    Kernpunten overwegingen ijzerstatus en HMB

    Een normaal Hb sluit HMB niet uit.

    In de diagnostische workup van HMB is het (minimaal) eenmalig bepalen van het Hb

    zinvol.

    Een serum ferritine van > 100mcg/l sluit een ijzergebrek vrijwel zeker uit.

    Stollingsstatus

    Bij stollingsstoornissen is HMB vaker beschreven (Greer et al., 1991). Er zijn echter geen

    grote studies waaruit blijkt dat geobjectiveerd HMB gecorreleerd is met

    stollingsstoornissen. Een uitzondering geldt voor von Willebrandziekte type I. In 2004

    zijn er twee systematische reviews verschenen (Shankar et al., 2004; James et al., 2004),

    die een antwoord proberen te geven op onder andere de prevalentie van von

    Willebrandziekte bij HMB en de zin van het testen daarop. De prevalentie blijkt moeilijk

    te schatten en is afhankelijk van onder andere de samenstelling van de gerecruteerde

    studiepopulatie, zoals etnische en ABO bloedgroep verschillen, de manier van

    inschatten/meten van menstrueel bloedvolume en de gehanteerde definitie van HMB.

    Verder is het goed te weten dat er 6 verschillende subtypes van von Willebrandziekte

    bestaan, elk met hun eigen specifieke kenmerken. De prevalentie van von

    Willebrandziekte in de algemene populatie wordt geschat op 1% op basis van het

    aanwezig zijn van bloedingsproblemen, afwijkende laboratoriumtesten en een positieve

    familie-anamnese (James et al., 2009). Bij de studies waarbij menstrueel bloedverlies is

  • 43

    geobjectiveerd door de alkaline-hematine methode of de PBAC wordt bij vrouwen met

    HMB von Willebrandziekte in 13-20% gevonden (Kadir(a) et al., 1998; Edlund et al.,

    1996). Omgekeerd werd een prevalentie van 74% (geobjectiveerd) HMB gevonden bij

    vrouwen met de ziekte van von Willebrand versus 29% in een voor leeftijd gematchte

    controlegroep (p = 0,001) (Kadir et al., 1999). Ook duurde hun menstruatie significant

    langer (p = 0,001).

    Bij vrouwen met een erfelijke stollingsstoornis zoals von Willebrandziekte, factor XI

    deficiëntie en haemophiliedragerschap gaat de menstruatie gepaard met een lagere

    kwaliteit van leven dan in een controlegroep gemeten met SF-36 gevalideerde

    vragenlijsten (Kadir(b) et al.,1998). Dit kan mogelijk verklaard worden door de hoge

    incidentie HMB in die groep, want hoe hoger de PBAC score, hoe meer negatieve impact

    op de kwaliteit van leven. Er zijn nadien twee reviews (Shankar et al., 2008; Kadir et al.,

    2010) gepubliceerd met dezelfde conclusies, echter daar zijn veel studies in opgenomen

    die HMB niet geobjectiveerd hebben.

    Anamnestisch is het bestaan van HMB vanaf de menarche een aanwijzing voor het

    bestaan van von Willebrandziekte: 61% van de vrouwen met HMB vanaf de menarche

    heeft von Willebrandziekte (of een factor XI deficiëntie) versus 7% van de vrouwen bij

    wie HMB later is ontstaan (Kadir(a) et al., 1998). Deze getallen rechtvaardigen screening

    op von Willebrandziekte bij deze groep vrouwen. Standaard screenen op

    stollingstoornissen/von Willebrandziekte is niet zinvol. (Welsh, NICE guideline, 2007)

    (SOCG Clinical Practice Guidelines, 2006). Het onderzoek naar von Willebrandziekte is

    bovendien niet eenvoudig en duur. Daarnaast heeft het vaak geen consequenties voor

    de behandeling van HMB. Milde vormen lijken goed op reguliere conservatieve

    therapieën zoals de orale anticonceptiepil te reageren, hoewel substantiële data

    hierover ontbreken. Ernstige vormen van von Willebrandziekte zijn vaak al vanaf jonge

    leeftijd bekend. Deze patiënten kunnen vaak aanvullend behandeld worden met

    bijvoorbeeld anti-fibrinolytica of desmopressine. Studies naar bloedingscomplicaties bij

    uterusextirpaties bij vrouwen met von Willebrandziekte zijn beperkt in omvang,

    daarnaast werden ook bloedingscomplicaties gezien bij vrouwen die behandeld werden

    voor hun von Willebrandziekte (peri-operatieve profylaxe met desmopressine of

    stollingsfactoren) (Dilley et al., 2001).

  • 44

    Van belang is in elk geval dat, alvorens stollingsonderzoek wordt ingezet, de diagnose

    HMB geobjectiveerd wordt - bijvoorbeeld met de eerder genoemde

    menstruatiescorekaart - en dat intracavitaire afwijkingen uitgesloten zijn.

    Bij een vermoeden op von Willebrandziekte zijn de normale stollingsparameters (APTT,

    PTT, thrombocyten en fibrinogeen) vaak normaal. Voor het vaststellen van von

    Willebrandziekte wordt in de literatuur de ristocetin cofactor assay genoemd, alsmede

    de PFA-100 (platelet function analysis). Er zijn echter onvoldoende vergelijkende studies

    om één van beide testen als beste aan te wijzen. Verder lijkt het bepalen van een

    bloedingstijd voor de hand te liggen, hoewel een normale bloedingstijd een milde von

    Willebrandziekte niet uitsluit (weinig specifiek). De werkgroep adviseert om de

    diagnostische work-up naar von Willebrandziekte in overleg met het locale laboratorium

    uit te voeren (in nauwe samenspraak met de haematoloog), zeker zolang er nog vele

    locale verschillen in (beschikbare) laboratoriumdiagnostiek zijn. In de pre-operatieve

    setting worden wel factor VIII, von Willebrand antigeen en ristocetin-cofactor activiteit

    bepaald om het effect van een eventuele profylactische therapie zoals desmopressine te

    evalueren. Dit is van belang omdat deze therapie niet altijd aanslaat. Zo leidt toediening

    van desmopressine bij von Willebrandziekte type 2B bijvoorbeeld juist tot een

    thrombocytopenie, waardoor de bloedingsneiging nog verder toeneemt; dit middel is

    dan ook gecontraϊndiceerd bij dit subtype ziekte (Garcia et al., 2002). HMB op basis van

    anticoagulantiatherapie lijkt plausibel maar is nooit overtuigend aangetoond. Slechts

    één kleine, niet-vergelijkende studie (van Eijkeren et al., 1990) suggereert een hogere

    incidentie van geobjectiveerd HMB bij anticoagulantiagebruik (45%).

    Kernpunten overwegingen stollingsstatus

    Anamnestisch is het bestaan van HMB vanaf de menarche een aanwijzing voor het

    bestaan van von Willebrandziekte.

    Bij patiënten met von Willebrandziekte komt HMB vaker voor en vice versa.

    Standaard screening op von Willebrand ziekte bij HMB is niet zinvol.

  • 45

    Endocrinologisch onderzoek

    Endocrinologisch onderzoek is niet geïndiceerd bij HMB omdat er nooit verschillen zijn

    aangetoond in plasmagonadotrofinen of geslachtssteroïden bij vrouwen met o