New DE ZOEKTOCHT NAAR WILDAVSKY Een kritische beschouwing … · 2016. 4. 8. · DE ZOEKTOCHT NAAR...
Transcript of New DE ZOEKTOCHT NAAR WILDAVSKY Een kritische beschouwing … · 2016. 4. 8. · DE ZOEKTOCHT NAAR...
-
DE ZOEKTOCHT NAAR WILDAVSKY
Een kritische beschouwing van anticipatie, veerkracht en de brandweer.
Tjeerd Neumann
Brandweer Den Haag
Commandeursscriptie
Thesis Master of Crisis and Disaster Management
Juni 2008
-
2
INHOUDSOPGAVE
HOOFDSTUK 1 ........................................................................................................................ 4 DE ZOEKTOCHT NAAR VEILIGHEID................................................................................ 4
Introductie .............................................................................................................................. 4
Aaron Wildavsky ................................................................................................................... 4
Searching for safety ................................................................................................................... 5
Risico en Veiligheid ................................................................................................................. 5
Drie Principes ......................................................................................................................... 6
Vrije markteconomie ................................................................................................................ 7
1.2. Trial and Error .................................................................................................................. 7
1.3. Anticipatie en Veerkracht .................................................................................................. 8 Trial and error met kleine pasjes ................................................................................................. 9
HOOFDSTUK 2 ...................................................................................................................... 10
CENTRALE VRAAG .............................................................................................................. 10 Introductie ............................................................................................................................ 10
2.1. Vraagstelling ................................................................................................................... 11
HOOFDSTUK 3 ...................................................................................................................... 14
DE ZOEKTOCHT NAAR WILDAVSKY .............................................................................. 14 Introductie ............................................................................................................................ 14
3.1. Ontwikkeling binnen de brandweer ................................................................................. 15
1985-1992: strategiebepaling van bovenaf .................................................................................. 15
1992-2005: Meer rampen, meer organisatorische veranderingen ...................................................... 17
3.2. Decentralisatie versus centralisatie ................................................................................... 21
3.3. Diversiteit versus regulering ............................................................................................ 21 3.4. Trial and error versus trial without error ......................................................................... 22
3.5. Onbekende risico's versus bekende risico's ...................................................................... 24
3.6. Analyse ........................................................................................................................... 25 3.7. Conclusie ........................................................................................................................ 26
HOOFDSTUK 4 ...................................................................................................................... 29
VEILIGHEID IN NEDERLAND EN BIJ DE BRANDWEER ............................................. 29 Introductie ............................................................................................................................ 29
4.1. Gezondheid in Nederland ............................................................................................... 30
4.2. Veiligheid door de brandweer ......................................................................................... 32 4.3. Meer veerkracht en minder anticipatie; meer repressie en minder proactie – preventie? .. 34
4.4. Conclusie ........................................................................................................................ 36
HOOFDSTUK 5 ...................................................................................................................... 37 CONCLUSIES: JE ZOEKT WAT JE VINDT ......................................................................... 37
LITERATUUR ......................................................................................................................... 42
BIJLAGE 1: INTERVIEWS EN SCHRIFTELIJKE VRAGENLIJST ..................................... 44
-
3
1. Interview Paul Verlaan, regionaal commandant Midden en West-Brabant. ......................... 44
2. Antwoorden M. Hudenpohl: .............................................................................................. 46 3. Antwoorden R. Rasch ........................................................................................................ 48
4. Antwoorden K. te Boekhorst ............................................................................................. 51
5. Antwoorden E. van Strien ................................................................................................. 54
-
4
HOOFDSTUK 1
DE ZOEKTOCHT NAAR VEILIGHEID
Introductie In de MCDM studie worden twee artikelen van Wildavsky gebruikt: “Trial And Error Versus
Trial Without Error” en “From Resilience to Anticipation; Why the Tort Law is Unsafe”. Beide
artikelen zijn hoofdstukken uit het boek “Searching for Safety”.
In de bespreking van de artikelen draait het voornamelijk om de tegenstelling tussen anticipation
(anticipatie) en resilience (veerkracht). Veerkracht levert meer veiligheid op, anticipatie niet.
De tegenstelling anticipatie versus veerkracht is een aantrekkelijke, zij het een eenzijdige.
Gebruikmakend van deze tegenstelling zou je de mate van veiligheid een samenleving of een
organisatie tegen het licht kunnen houden. Binnen deze tegenstelling levert veerkracht meer
veiligheid op dan anticipatie. Is dit alles wat Wildavsky ons te vertellen heeft? Moeten wij dan te
allen tijde streven naar enkel veerkrachtige samenlevingen en organisaties? Neen.
Aaron Wildavsky Aaron Wildavsky was een Amerikaanse politieke wetenschapper met veel publicaties op het
gebied van overheidsbudgettering, openbaar bestuur en risico management. Hij is een student
geweest van Charles Lindblom en is schatplichtig aan diens theorie van muddling through. In
Wildavsky’s eigen werk is incrementalisme1 dan ook een steeds terugkerend uitgangspunt. Bij
Wildavsky vond in de loop der tijd een verschuiving plaats van budgetteringswetenschap naar een
breder politiek-sociaal studieveld. In 1982 publiceerde hij samen met Mary Douglas “Risk and
Culture. An Essay on the selection of Technological and Environmental Dangers.” In 1988
volgde “Searching for Safety”. Zijn laatste twee publicaties “Cultural Theory” en “But is It
1 Incrementalisme is de methode van het toevoegen van kleine (meestal onverwachte) deeltjes in plaats van het maken van geplande, grote stappen. In de publieke sector verwijst incrementalisme naar het maken van kleine beleidswijzigingen die uiteindelijk leiden tot een grotere politieke wijziging. Dit in tegenstelling tot het in een keer verleggen van de politieke koers. Dat is volgens Lindblom en zijn volgers gedoemd tot mislukken. Vanwege het soms ondoorzichtige proces van toevoegen en weglaten, wordt het ook wel ‘muddling through’ genoemd.
-
5
True?” handelen over cultuur, gezondheid en risicoperceptie. Wildavsky overleed in 1993 aan
longkanker.
Searching for safety Searching for Safety heeft weinig met budgetteringswetenschap, echter alles met risico en
veiligheid van doen. In deze studie stelt hij dat het debat over risico’s een andere focus zou
moeten krijgen: Van “passive prevention of harm to a more active search for safety”.2 Waarom
dat nodig is, legt hij in de hoofdstukken van zijn boek gedetailleerd uit. Het komt neer op het
volgende: De geschiedenis leert dat welzijn en veiligheid groter is in samenlevingen met meer
welvaart. Welvaart op lange termijn wordt bereikt door het nemen van risico’s op korte termijn.
Veerkracht in de samenleving zorgt ervoor dat de risico’s genomen mogen worden.
Wildavsky behandelt in zijn boek de objectieve aspecten van risico. Hiermee bedoelt hij de
zichtbare gevaren en de zichtbare consequenties van acties die ondernomen worden met het doel
de veiligheid te verbeteren.3 De subjectieve beleving van veiligheid laat hij hiermee buiten
beschouwing.
Risico en Veiligheid De twee centrale thema’s in Wildavsky’s boek zijn risico en veiligheid. Wat verstaat hij eronder?
Hij definieert veiligheid als volgt: “Safety is the degree to which (a) temporary ill, health or injury,
(b) chronic ill health or injury, or (c) death are controlled, avoided, prevented, made less frequent
or less probable in a group of people.”4 Hij merkt hierbij op dat de referentie naar een bepaalde
groep ons erop wijst dat risico distributieve eigenschappen heeft; wat voor de ene groep geldt,
hoeft niet voor de ander te gelden.
Als definitie voor risico gebruikt hij het volgende: “The potential for harm and / or for safety.”5
Wildavsky kiest voor deze definities omwille van zijn argumentatie. Hij had wel mogen laten zien
welke andere definities er tegenover staan en waarom deze in dit geval geen waarde hebben voor
2 Aaron Wildavsky, Searching for safety, New Brunswick, 1988, p.2. 3 Ibidem. 4 Idem, p.3. 5 Ibidem.
-
6
hem. Zo ook voor gebruikte termen zoals onzekerheid, schade en vrije markt economie. Iedere
lezer kan nu zijn eigen invulling geven aan de termen.6
Drie Principes Wildavsky hanteert drie principes die ten grondslag liggen aan het zodanig reduceren van risico
dat de samenleving als geheel veiliger wordt.
Het principe van onomkeerbare onzekerheid stelt dat niemand alles weet. Dat betekent dat de
consequenties van ons handelen nooit met een solide zekerheid te voorspellen zijn. Iedere
handeling brengt dus een bepaald onvoorzien risico met zich mee. Onzekerheid in de
samenleving is onomkeerbaar en universeel.
Het axioma van verbondenheid gaat er van uit dat ieder voordeel zijn nadeel heeft, (safety and
harm) en dat zij met elkaar verbonden worden in dezelfde handeling of hetzelfde object.
wanneer de eerste twee principes bij elkaar genomen worden betekent het dat onzekerheid niet
geëlimineerd en schade niet voorkomen kan worden. De combinatie van deze twee principes
geeft aan onder welke condities de vraag ‘hoe veiligheid te vergroten’, beantwoord dient te
worden.
Het derde principe is de wet van opoffering. Hierin stelt Wildavsky dat veiligheid van het geheel
afhangt van het ondergaan of nemen van risico’s door delen van het geheel. Groepen of
individuen in de samenleving nemen bewust of onbewust een risico (om een bedreiging of schade
weg te nemen, ergo om veiligheid te vergroten) om het geheel veiliger te maken. Als bepaalde
groepen of individuen verhinderd worden risico’s te nemen, dan zal het geheel zich niet kunnen
aanpassen aan nieuwe gevaren. Ons handelen heeft dus altijd een bepaalde onzekere uitkomst.
De uitkomst heeft altijd goede en slechte kanten. Zolang groepen of individuen bereid zijn risico
te lopen (te handelen) zal het grote geheel beter af zijn.
6 Vooral de definiëring van de laatste term is van belang. Hiermee kadert hij namelijk veilige van minder veilige samenlevingen af. Geldt de term ook voor de economieën in Noord-west Europa, toch een heel ander soort economisch systeem dan in de VS? Als ons economisch systeem niet gezien wordt als vrije markt, dan zou het onveiliger moeten zijn in Europa dan in de VS. Zie hiervoor ook: The Journal of Risk and Insurance, Vol 57, No. 3. (Sep., 1990), p.564-565. Zie ook: American Anthropologist, New Series, Vol 92, No 3 (sep. 1990), p.807-809.
-
7
Deze drie principes plaatsen risico en veiligheid in relatie met elkaar en met andere alternatieven.
Bij de afweging om een risico te nemen of te ontlopen, zouden wij ons structureel moeten
afvragen: “what is the balance of harm and help here compared to alternatives?”7
Wildavsky richt zich in zijn boek eigenlijk op de eerste twee principes: welke handelingen leveren
wat op. Wie het risico loopt, of wil lopen en waarom komt niet goed naar voren in het boek. 8
Vrije markteconomie Het ontlopen van risico’s is geen optie. Het leidt niet tot meer veiligheid. Wat de veiligheid
vergroot, moet niet gezien worden als een vaststaand gegeven, maar als een proces. Het streven
naar veiligheid is altijd het streven naar suboptimale veiligheid. Immers, het axioma van
verbondenheid indachtig, ieder voordeel heeft zijn nadeel. Dus ook aan iedere veilige oplossing
zit een nadeel.
Het proces om te komen tot een veiliger samenleving is volgens Wildavsky concurrentie en
economische groei. Wildavsky stelt dat economische groei en technologische vooruitgang in de
laatste twee eeuwen heeft geleid tot ‘dramatic improvements in health – large increases in
longevity and decreases in sickness.’9 Wildavsky geeft het principe van de vrije markteconomie,
wegens de vrije concurrentie, een centrale plaats. Hard bewijs dat veiligheid en gezondheid enkel
door middel van de vrije markteconomie verbeterd kan worden, ontbreekt echter. 10
1.2. Trial and Error
‘Wealthier is healthier.’11 Dat proces verloopt als volgt: In de vrijemarkteconomie is ruimte voor
kleine individuen of groepen om gespreide risico’s te nemen op basis van experimenten; op basis
7 Wildavsky, p.6. 8 Hij stelt dat arme mensen in verleden en heden grotere risico’s lopen in werk en leefomstandigheden, maar dat zij ook het meest gebaat zijn bij het proces van vrije marktwerking, welvaart, welzijn en veiligheid. (Wildavsky, p.65. e.v.) Het is maar de vraag of armen die risico’s altijd vrijwillig namen of nemen. De wet van opoffering kan in die zin met enig cynisme ook “de wet van de duivel schijt altijd op dezelfde hoop,” genoemd worden. 9 Idem, p.7. 10 Door gebruik te maken noch te verwijzen naar empirische onderzoeken hierover, wordt de lezer (ik, althans) niet echt overtuigd van de stelling dat er een causaal verband is tussen vrije markteconomie, welvaart, welzijn en veiligheid. Zie hiervoor ook: The Journal of Risk and Insurance, p.564-565. Zie ook: American Anthropologist, New Series, p.807-809. 11 Wildavsky, p.61 e.v.
-
8
van trial and error.12 Als het resultaat van het experiment nadelig is, zal het door anderen niet
nagevolgd worden. De schade blijft beperkt tot het individu of de groep die het risico genomen
heeft. Men heeft geleerd en zal in het vervolg op een andere wijze trachten het experiment te
doen om toch de veronderstelde winst te halen.
Als het resultaat echter voordelig is, zal het de groep een voordeel of winst brengen. Hierbij komt
de verworven opbrengst uiteindelijk ten goede van het grotere geheel. In samenlevingen waarin
geen ruimte meer is voor het nemen van risico’s, zal de welvaart en dus uiteindelijk ook het
welzijn en de veiligheid minder worden. Is het beter, vraagt hij zich retorisch af, om te anticiperen
op bepaalde gevaren, nog voordat ze schade aanrichten? Of moet er in de samenleving
voldoende ruimte blijven bestaan om veerkrachtig te reageren en te leren van onverwachte
gebeurtenissen?
1.3. Anticipatie en Veerkracht
Wildavsky plaatst verschillende elementen, tegenover elkaar: Enerzijds hebben we gespreid risico,
decentralisatie, de vrije markt, diversiteit, ‘trial and error’ en veerkracht. Aan de andere kant staan
regulering, centralisatie, en ‘trial without error’ en anticipatie.
Hiermee komen twee termen naar voren die centraal staan in zijn theorie hoe om te gaan met
risico’s: anticipatie en veerkracht. Deze twee termen symboliseren de twee strategieën die een
samenleving kan kiezen. Opvallend daarbij is dat veiligheid in een veerkracht samenleving met
een vrije markteconomie, een bijproduct is van groei.13 Men is niet primair op zoek naar
veiligheid, maar naar welvaart. In de anticipatie samenleving heeft veiligheid haar eigen
bestaansrecht opgeëist, naast maatschappelijke onderwerpen als bijvoorbeeld economische groei,
onderwijs, gezondheid, milieu et cetera. En juist in die wereld zal veiligheid, ondanks haar
primaire positie, achteruit gaan.
12 Idem, p.17-38. 13 Idem, p. 69.
-
9
Trial and error met kleine pasjes Wildavsky brengt daarbij enige nuance aan. De werkelijkheid ziet er immers niet zwart-wit uit.
Hij komt uit op een model waarin ruimte is voor anticipatie en voor veerkracht, zij het dat
veerkracht de primaire leidraad moet zijn. Door incrementeel te experimenteren op kleine schaal
worden risico’s gespreid en blijven de negatieve effecten voor de samenleving beperkt: “Large
numbers of small moves, frequently adjusted, permitted tests of new phenomena before they
became big enough to do massive harm.”14
Anticiperend optreden dient te gebeuren bij risico’s waarbij vooraf een hoge mate van
voorspelbaarheid en controleerbaarheid is en waarbij de gekozen oplossing relatief veilig is.
Vaccineren is hiervan een voorbeeld.15
Wanneer een samenleving op deze manier haar risico’s en haar streven naar veiligheid in kaart
kan brengen, zal het leiden tot (sub-optimale) veiligheid in de samenleving.
In grote lijnen is dit de these die Wildavsky neerlegt in zijn studie. In deze scriptie wil ik nagaan
of de theorie van Wildavsky te toetsen is. Ik wil dat doen door de ontwikkeling van de brandweer
in de afgelopen twintig jaar onder de loep te nemen. Vervolgens wil ik nagaan of de Nederlandse
samenleving veiliger geworden is en of aan te tonen is wat het aandeel van de brandweer daarin is
geweest. Hiermee heb ik een tweeledig doel: enerzijds wil ik de complexiteit van de theorie van
Wildavsky aangeven. Anderzijds wil ik de brandweer (of althans de lezer van deze scriptie)
verleiden om op een andere manier tegen anticipatie en veerkracht aan te kijken.
14 Idem, p.27. 15 Idem, p.221.
-
10
HOOFDSTUK 2
CENTRALE VRAAG
Introductie De focus op de negatieve gevolgen van risico’s moet – volgens Wildavsky - verlegd worden naar
een geïntegreerde visie op risico en veiligheid: positieve en negatieve gevolgen dienen afgewogen
te worden tegenover elkaar en tegenover andere alternatieven. Deze afweging gebeurt het beste in
een samenleving waarin (economische) concurrentie bestaat. Door spreiding van trial and error
op kleine schaal zullen welvaart, welzijn en veiligheid toenemen. Dit kan alleen als er veerkracht
bestaat in de samenleving. Veerkracht om risico’s toe te laten en te leren van fouten. Dit is in het
kort de theorie van Wildavsky.
We leven al meer dan tweehonderd jaar in een veerkrachtige samenleving waarbij de laatste
decennia het evenwicht doorslaat naar anticipatie, zegt Wildavsky. Hierdoor is onze samenleving
niet goed meer in staat om (onbekende) risico’s toe te staan, of om de gevolgen van die risico’s te
dragen. Dit alles zal leiden tot een onveiliger samenleving.
Wildavsky ondersteund zijn theorie van anticipatie en veerkracht aan de hand van vier
voorbeelden:
Niet-menselijke levensvormen: micro-organismen, het menselijk lichaam, kerncentrales en de
Tort Law.16 Bij alle vier de voorbeelden komt hij tot de conclusie dat een strategie van veerkracht
ervoor zorgt dat de veiligheid of bestaansrecht het meest gegarandeerd is.
Zijn deze vier voorbeelden echter maatgevend voor wat gebeurt in de samenleving?17 Het is
onmogelijk een alles omvattende studie te maken van alle ontwikkelingen op het gebied van
16 Idem, p.111-186.
-
11
veiligheid in de samenleving en vervolgens te kijken welke strategie uiteindelijk het meeste
veiligheid oplevert. Althans, in het kader van deze studie is dat een iets te groot onderwerp. Wel
kan gekeken worden of en zo ja, hoe de veiligheid vergroot wordt door de maatschappelijke
organisaties, aan de hand van een strategie van veerkracht of aan de hand van een strategie van
anticipatie? Met name van hulporganisaties waarvan de primaire taak is het wegnemen of
verkleinen van risico’s en het vergroten van de veiligheid in de samenleving. Verbeteren
brandweer, politie, GHOR, gemeenten en de landelijke politiek de veiligheid? Als dat zo is, doen
zij dat door vooral een strategie van veerkracht toe te passen? Waarom passen zij die strategie
toe?
Ik zal me beperken tot de brandweer in Nederland en waarom zij die strategieën toepassen.
Welke strategieën hanteert de brandweer om risico’s te beperken en om veiligheid te verbeteren?
Neemt het aantal incidenten de afgelopen jaren af of nemen de incidenten toe?
2.1. Vraagstelling
Centraal staat de vraag: Kan de theorie van Wildavsky – van veerkracht naar anticipatie
ten koste van veiligheid - teruggevonden worden in de ontwikkeling van de brandweer in
de afgelopen 20 jaar?
Het onderwerp van mijn scriptie is dus de theorie van Wildavsky. Door te kijken naar de
ontwikkeling van de brandweer in de afgelopen twintig jaar, wil ik nagaan of theorie terug te
vinden is in de praktijk. Kunnen we er nou wat mee, met die theorie die al sinds enige tijd
rondzwerft op de MCDM-opleidingen?
Deze vraag wil ik concretiseren aan de hand van de volgende deelvragen:
− Is de genoemde verschuiving van veerkracht naar anticipatie terug te zien bij de
brandweer?
17 Nog even los van het feit dat het boek een beschrijving geeft van twintig jaar geleden en dat aangenomen mag worden dat de samenleving in die twintig jaar is veranderd.
-
12
− Kan aangegeven worden op welke aspecten binnen de brandweer deze verschuiving
plaatsvindt of plaatsgevonden heeft?
− Welke factoren en ontwikkelingen hebben in heden en verleden invloed op deze
verschuiving?
− Gaat deze verschuiving ten koste van de veiligheid: is het in de afgelopen twintig jaar
veiliger of onveiliger geworden in Nederland?
Om de vragen te kunnen beantwoorden zal ik de volgende bronnen raadplegen:
- Literatuur.
- Strategische stukken / visiedocumenten NVBR / Brandweer Nederland, over de periode
van 1988 tot 2007.
- Leidraden voor de brandweer uitgegeven door het ministerie van Binnenlandse zaken en
koninkrijksrelaties.
- Een aantal lokale initiatieven ten aanzien van lokale risicobeheersing / incidentbestrijding
over de periode van 1988 tot 2007.
- Interviews met strategisch leidinggevenden van de brandweer.
Bij de uitwerking van de vraagstelling zal ik terugkomen op een aantal kernelementen uit de
theorie van anticipatie en veerkracht:
- Centraal versus decentraal,
- Diversiteit versus regulering,
- Trial and error versus trial without error
- Bekende risico’s versus onbekende risico’s.
In het volgende hoofdstuk zal ik eerste op hoofdlijnen een ontwikkeling schetsen van de
brandweer in de afgelopen twintig jaar.
-
13
Aan de hand van deze analyse zal een beeld gegeven worden van de strategieën van de brandweer
in Nederland in de afgelopen twintig jaar. Vervolgens wil ik nagaan of, volgens de definitie van
Wildavsky, de Nederlandse samenleving veiliger of onveiliger geworden is in diezelfde periode.
Aangezien hij zich in het boek beperkt tot de objectieve gegevens van risico’s en veiligheid, zal ik
me eveneens beperken tot objectieve gegevens. Ik zal putten uit de statistische gegevens van het
Centraal Bureau voor de Statistiek die te maken hebben met het veiligheidsgebied van de
brandweer: brand en ongevallen. Veiligheidsbeleving laat ik buiten beschouwing.
Aan de hand van de gegevens zal ik aantonen dat het in Nederland veiliger is geworden èn dat het
aantal branden en het aantal slachtoffers van branden en ongevallen marginaal is teruggelopen.
Ten slotte zal ik me wagen aan de conclusie of de brandweer als voorbeeld genomen kan worden
om een uitspraak te doen over de waarde van de theorie van Anticipatie en Veerkracht. Daarmee
geef ik aan of de theorie universeel toepasbaar is, of maar op bepaalde onderwerpen, gebieden of
sectoren in de samenleving.
Als laatste zal ik enige opmerkingen maken over de richting die de brandweer opgaat en wat
daarvan de consequenties kunnen zijn als we de theorie van Wildavsky als uitgangspunt blijven
nemen.
-
14
HOOFDSTUK 3
DE ZOEKTOCHT NAAR WILDAVSKY
Introductie Ik heb geschetst dat Wildavsky zijn theorie van anticipatie en veerkracht aan de hand van
voorbeelden uit de samenleving onderbouwd heeft: micro-organismen, het menselijk lichaam,
kerncentrales en de Tort Law. Vervolgens heb ik me afgevraagd of die vier voorbeelden wel
illustratief kunnen zijn voor de gehele samenleving én of het juist is dat door de toenemende
anticipatiestrategieën in de samenleving veiligheid afneemt, zoals Wildavsky suggereert.
Zoals aangegeven wil ik die vragen gaan beantwoorden door te kijken naar de ontwikkeling van
de brandweer in de afgelopen twintig. Volgens de theorie van Wildavsky zou er een verschuiving
hebben moeten plaatsvinden van veerkracht naar anticipatie. Ik kijk naar de brandweer om twee
redenen.
Allereerst is het een goed onderwerp omdat de brandweer een organisatie is die primair met
veiligheid en onveiligheid te maken heeft. De brandweer heeft in de afgelopen veel evenementen,
rampen en crises te verwerken gehad. Hierdoor heeft het met regelmaat op de politieke agenda
gestaan. Dat geeft voldoende bodem om de ontwikkeling van strategieën te bestuderen.
Daarnaast zit de brandweer in het veiligheidsveld. Er zou dus wellicht een direct verband gelegd
kunnen worden tussen de gehanteerde strategie van de brandweer en het veiliger of onveiliger
worden van de samenleving. Door de ontwikkeling van de strategieën weer te geven en deze, zo
mogelijk te koppelen aan het (on-)veiliger worden van de samenleving, kan ik een uitspraak doen
over theorie van Wildavsky.
In de tweede plaats is de theorie van Wildavsky al sinds het begin van de opleiding vaste kost. De
theorie wordt ook in ettelijke scripties gebruikt om de brandweer deels te verklaren en deels te
beschrijven. Door een kritische beschouwing van de theorie wil ik ook een uitspraak kunnen
doen over het gebruik van de theorie in de opleiding. Om een beeld te kunnen geven van de
-
15
gevolgde strategieën van de brandweer in de afgelopen twintig jaar zijn interviews gehouden,
bronnen geanalyseerd zoals jaarverslagen en toespraken. Allereerst zal ik een algemeen beeld
geven van de ontwikkeling van de brandweer in de afgelopen twintig jaar. Daarna zal ik meer
inzoomen op een viertal termen die Wildavsky gebruikt in zijn theorie.
Wildavsky gebruikt in zijn beschrijving termen die passen bij een strategie van veerkracht of bij
een van anticipatie. Zo hoort centralisatie bij anticipatie en decentralisatie bij veerkracht.
In het onderstaande overzicht zijn de tegenstelling die ik in deze scriptie nader ga uitwerken
geplaatst bij de strategie.
VEERKRACHT ANTICIPATIE
Decentralisatie Centralisatie
Diversiteit Regulering
Onbekende risico's Bekende risico's
3.1. Ontwikkeling binnen de brandweer
1985-1992: strategiebepaling van bovenaf In de periode van twintig jaar heeft de brandweer voornamelijk op het organisatorische vlak een
aantal belangrijke veranderingen ondergaan. In 1985 werd de nieuwe brandweerwet van kracht.
Deze wet is vooral een voortzetting van de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de
brandweer. Mijn startpunt over de periode van twintig jaar is dus een brandweer die vooral
gemeentelijk georiënteerd en georganiseerd is. Nederland had toen 741 gemeenten en dus 741
brandweren.18 Een van de geïnterviewden: “Tot 1985 was de brandweer een improvisatieclubje,
men was niet goed voorbereid, er was geen diplomering en er werd niet echt geoefend. Het was
vooral een sociale club met inzet voor de samenleving. Expertise kwam voort uit het beroep van
18 Door de gemeentelijke herindelingen is dat aantal in 2005 teruggelopen tot 467. www.cbs.nl
-
16
de vrijwilliger: timmerman, loodgieter, elektricien of slager en degelijke”.19 Een andere
geïnterviewde beschrijft het als volgt: “Een afdeling Preventie bijvoorbeeld, die bestond uit een
afgekeurde timmerman en een voormalige gasfitter, het opleidingsniveau was nagenoeg maximaal
hoofdbrandwacht. Het voertuigenpark was gemiddeld twintig jaar oud en de vrijwilligers
onderhielden zelf thuis hun persluchtmasker zoals dat toen nog heette. Het beleid van de
brandweer werd op zondag achter in de kerk besproken (…).”20
Vanuit het rijk werd wel getracht sturing te geven aan al deze korpsen, maar dat geschiedde met
wisselend succes. De belangrijkste verandering in die beginperiode was de toevoeging van de
rampenbestrijding aan het takenpakket van de brandweer in 1985.
Eerder was de rampenbestrijding ondergebracht bij de aparte organisatie Bescherming Bevolking.
Zij was vooral georiënteerd op rampen als gevolg van een kernoorlog. De politiek-militaire
dreiging nam rond die tijd echter sterk af. Daarnaast kreeg men ook het inzicht dat ‘civiele’
rampen zich in de samenleving konden voordoen.21 Hierdoor achtte men het opportuun om de
BB te ontbinden en deze onder te brengen bij de Brandweer. Volgens één van de geïnterviewden
werd deze taak vooral bij de brandweer weggelegd omdat het juist de brandweer was die over de
nodige veerkracht en improvisatie beschikte en dat werd vooral bij grootschalige en onverwachte
rampen van waarde geacht.22
De brandweer is dan ook vooral bezig de toegevoegde taken in te passen in de organisatie. Zij
krijgt hiertoe als het ware de gelegenheid omdat er zich in de periode van 1985 tot 1992 geen
grote rampen of crises voordoen. Het relatieve nadeel daarvan is dat de eerst aanwezige politiek-
bestuurlijke druk op de brandweer om te de rampenbestrijding volledig te integreren binnen de
operationele brandweerorganisatie, afneemt. De aandacht daarvoor neemt volgens Van Lochem
ook af omdat de ingevoerde hiërarchische militaire opbouw en de daarbij behorende
commandostructuur en bevelsuitgifte van de nieuwe rampenorganisatie nauwelijks of niet aansluit
19 Interview P. Verlaan, Regionaal Commandant Midden en West Brabant, 15 april 2008. 20 Schriftelijke vragenlijst R. Rasch, voormalig Regionaal Commandant Zaanstad-Waterland, mei 2008. 21 P.J.P.M. van Lochem, ‘Van Brandweerzorg naar Rampenbestrijding: ontwikkeling van het brandweerbestel van 1940-2006.’ In: I. Helsloot, E.R. Muller, J.D. Berghuijs, “Brandweer. Studies over organisatie, functioneren en samenleving.” Deventer, 2007. p. 63 e.v. Zie ook: J. Don berghuijs, “Van Rood of voor paars. Op weg naar het veiligheidsbestel in 2015.” NVBR, Arnhem, 2006. P. 12 e.v. 22 Interview P. Verlaan.
-
17
bij de bestuurlijke wereld.23 Het dwingende karakter van de rampenorganisatie zorgde er in de
ogen van geïnterviewden voor dat juist het vermogen om te improviseren weinig ruimte behield
binnen de rampen- en brandweerorganisatie.24
De invoering van het Besluit Brandweerpersoneel 1991 zou moeten regelen dat het personeel van
de brandweer in Nederland gekwalificeerde opleidingen moet volgen voor het verkrijgen van een
operationele rang.25 Voor het eerst worden opleidingseisen gesteld aan het vervullen van een
operationele functie. Het veld, burgemeesters en Koninklijke Nederlandse Brandweer Vereniging
(NKBV), waren tegen. Desondanks zette de minister door. Vier jaar later, in 1995, blijkt uit
onderzoek dat de manschappen wel aan de nieuwe eisen voldoen, officieren echter voor een
kwart nog niet. In een circulaire uit 1998 spreekt de minister zijn bezorgdheid uit over ‘het grote
aantal officieren dat operationeel leiding geeft, terwijl zij daarvoor te gering zijn opgeleid, te
weinig zijn geoefend en te weinig inzicht hebben in de veiligheidsrisico’s.’26
Van Lochem concludeert dat in de periode van 1985 tot 1992 onvoldoende kwaliteitsverbetering
heeft kunnen plaatsvinden omdat er te veel uitzonderingsbepalingen en te ruime
overgangsbepalingen in de nieuwe wetgeving terecht was gekomen, mede onder druk van het
veld. “…de regels kunnen de verantwoordelijke lokale bestuurder niet dwingen om hun
brandweermensen aan de opleidingseisen te laten voldoen. Het is allerminst waarschijnlijk dat zij
dit zonder regelgeving wel zouden hebben gedaan.”27
1992-2005: Meer rampen, meer organisatorische veranderingen De communis opinio onder brandweervorsers is dat het ‘rampjaar 1992’ voor beweging heeft
gezorgd in de brandweerwereld. In dat jaar zorgde de aardbeving in Limburg, de explosie bij
Cindu, de Bijlmerramp en de treinontsporing bij Hoofddorp voor een schok onder bestuurders
en de brandweer. Het was in één keer duidelijk dat de brandweer aan een professionaliseringsslag
toe was die het voorheen nog niet had doorlopen.
23 Van Lochem, p.68. 24 Interview Verlaan. Vragenlijst Rasch,. 25 Van Lochem, p.70. 26 Ibidem. 27 Idem, p.71.
-
18
De professionalisering van de brandweer wordt voor een groot deel gerealiseerd door invulling te
geven aan de integrale veiligheidsrapportage van het Ministerie van BZK in 1993. De hierin
benoemde veiligheidsketen van proactie, preventie, preparatie, repressie en nazorg is hét
standaardmodel van de brandweer geworden. Zowel het denken over veiligheid als het inrichten
van de brandweerorganisatie (veel brandweren hebben nog steeds een afdeling repressie,
preventie, preparatie) is een direct afgeleide van dit model. Het effect van de veiligheidsketen op
de brandweer wordt door Van Duin en Berghuijs als volgt beschreven: “De introductie van de
veiligheidsketen leidde tot een verschuiving in het denken van louter repressie (het afweren van
acuut gevaar), naar het voorkomen van gevaar (proactie en preventie). Welbeschouwd levert het
voorkomen van gevaar maatschappelijk gezien ook een grotere toegevoegde waarde dan de
repressie.”28 Het succes van de integrale veiligheidsbenadering beschrijven Van Duin en Berghuijs
aan de hand van de aanpassingen van de veiligheidsvoorzieningen van de Westerscheldetunnel en
aan de hand van de veiligheidsvoorzieningen van de Betuwelijn en de hogesnelheidsspoorlijn
(HSL). Deze voorbeelden geven volgens hen ook aan dat “De toenemende interactieve
complexiteit in een zich steeds verder verdichtende samenleving [duidelijk maakt] dat het
managen van fysieke veiligheidsvraagstukken steeds meer het lokale niveau overstijgt, al was het
maar omdat hiervoor schaarse specifieke expertise noodzakelijk is.”29 Van Strien, commandant
Rotterdam-Rijnmond, merkt op dat introductie van de veiligheidsketen bijgedragen heeft aan het
besef dat processen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en dat dat het veiligheidsbewustzijn
bij de brandweer heeft vergroot.30 De veiligheidsketen heeft ook een regulerend effect gehad in
het brandweerveld. Het werd de unité de doctrine van de brandweer als organisatie. Je moest wel
heel goede redenen hebben om géén bureau proactie of nazorg in het leven geroepen te hebben.
De invoering van de veiligheidsketen en de start van het project Versterking Brandweer (PVB) in
1994 gaan allereerst uit van een sterk lokaal bestuur dat bepalend is voor de kwaliteit van de
28 Van Duin en Berghuijs, De veiligheidsketen: strategie voor handelen en denken. In: Brandweer, p.509. 29 Idem, p.510. 30 Vragenlijst Van Strien, commandant Rotterdam-Rijnmond, april 2008.
-
19
brandweerzorg en rampenbestrijding. Bij het PVB wordt het leidende credo: “lokaal wat lokaal
kan, regionaal wat regionaal moet.”31 Helaas levert dit project aan concrete daden weinig op.
Zo rond die periode is het voor het Ministerie duidelijk dat het weinig verandering bereikt door
van boven af wetten en regels af te kondigen, zonder daarin het veld te betrekken.
Dit inzicht van het ministerie levert feitelijk een informele bestelwijziging op. Door de brandweer
te betrekken en te committeren aan leidraden, richtlijnen, handleidingen en modellen, wordt
bereikt wat in de jaren ervoor niet was gelukt: normeringen voor het brandweerveld onder andere
op het gebied van opleidingen, materiële sterkte en uitruktijden. Zo doende wordt de
rampenbestrijding een integraal onderdeel van de brandweer en krijgt de landelijke overheid grip
op gemeentelijke en regionale brandweren. (Natuurlijk blijft de mogelijkheid om af te wijken van
wat afgesproken is, bestaan.) Hierdoor ontstaat een situatie waarbij alle beslis- en beleidsruimte
weggenomen wordt bij de gemeente. Naar aanleiding van het Project Versterking Brandweer, de
Vuurwerkramp in Enschede in 2000 en de brand in café ’t Hemeltje in Volendam op
oudejaarsavond 2000, wordt een groot deel van deze informele regelgeving in wet vervat in de
Wet Kwaliteitsbevordering Rampenbestrijding 2004. Naast het omzetten van zachte wetgeving
(regels en richtlijnen) naar wet, worden op tal van deelgebieden (bijvoorbeeld de opslag van
vuurwerk, maar bijvoorbeeld ook de duikrichtlijnen naar aanleiding van duikongevallen) wetten,
regelgeving en richtlijnen verscherpt.32
In 2002 wordt de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding opgericht.
Het is een nieuwe overkoepelende brandweervereniging waarin de Nederlandse Vereniging van
Brandweercommandanten (NVBC) en later het College Commandanten Regionale Brandweren
fuseerden. De directe aanleidingen om “meer samenhang tot stand te brengen in het
verbrokkelde brandweerbestel”, zoals de kersverse voorzitter van de NVBR het noemt, zijn te
vinden in de rampen in Volendam en Enschede en de steeds hogere eisen die gesteld worden aan
de brandweer en rampenbestrijding.33
31 Van Lochem, p.81. 32 Idem, p83-84. 33 Begeleidende brief NVBR Beleidsnota BRB Strategie 2002-2006, Arnhem, 2002.
-
20
De missie van de NVBR is als volgt geformuleerd: “de NVBR is een branchevereniging van en
voor de brandweer en rampenbestrijding in Nederland. Zij vervult hierin een bindende rol en
ondersteunt de brandweer en alle bij de rampenbestrijding betrokken organisaties bij hun zorg
voor de fysieke veiligheid van onze samenleving.” De NVBR wil vooral een netwerk- en
procesorganisatie zijn ter ondersteuning van de brandweer en rampenbestrijding in Nederland.
Zo staat het ook vermeld in de beleidsnota NVBR 2002-2006: “…de NVBR (..) wil in de
regeerperiode 2002-2006 lokaal, regionaal en landelijk haar volle aandacht richten op de
ontwikkeling van een daadkrachtig en hoogwaardig veiligheidsnetwerk, waarin expertise wordt
ontwikkeld en gebundeld om antwoorden te vinden op belangrijke fysieke
veiligheidsvraagstukken. Vanuit haar professionele verantwoordelijkheid vraagt zij daarvoor
expliciete en daadwerkelijke steun een aandacht van het politieke bestuur.”34
Hiermee lijkt een begin gemaakt te worden met een meer als eenheid opererende brandweer.
Als nu gestopt wordt met de beschrijving, lijkt het alsof de ontwikkeling van de brandweer heeft
geresulteerd in de oprichting van de NVBR als parel op de kroon. Dat is natuurlijk niet het geval,
maar toch wil ik het hier even bij laten.
De hierboven beschreven periode geeft voldoende input om een beeld te schetsen van de
strategie van de brandweer. Het lijkt er daarbij vaak op dat er veel over de brandweer gesproken
wordt en voor de brandweer besloten wordt, zonder dat de brandweer zelf daar enige invloed op
heeft gehad. De al genoemde verbrokkeling van het brandweerveld ligt hier zeker aan ten
grondslag.
Als de afgelopen twintig jaar meer systematisch beschouwd word met behulp van de termen van
Wildavsky wat zien we dan?
34 NVBR Beleidsnota BRB Strategie 2002-2006, Arnhem 2002.
-
21
3.2. Decentralisatie versus centralisatie
Er zijn in de loop van de jaren na de Tweede Wereldoorlog verschillende bewegingen geweest
richting een gecentraliseerde, bovengemeentelijke organisatie van de brandweer, maar die heeft
het nooit gehaald.35 Over de gehele beschreven periode staat enerzijds het rijk, de provincie en
sommige individuele commandanten die willen centraliseren en de gemeenten en
brandweerkorpsen die decentralisatie willen behouden. Deze discussie gaat over de kwaliteit van
het geleverde product van de brandweer. De veronderstelde oplossing voor de verbetering van de
kwaliteit wordt verwoord in systeem- en organisatietermen. Pas wanneer de brandweer regionaal
of landelijk georganiseerd zou zijn, of andersom, wanneer de brandweer haar lokale
verbondenheid kan behouden, kan de kwaliteit verbeterd worden. Wat nu waar is of niet, feit is
dat er een ontwikkeling naar centralisatie gaande is. Begon het ministerie met een vruchteloze
poging om regels op te leggen, via overleg, soft law en enige rampen, ligt er harde wetgeving die
lokale korpsen dwingt regionaal samen te werken en zelfs om op te gaan in een regionaal korps.
Daarnaast zijn wet- en regelgeving ingevoerd die de prestaties van de korpsen bepalen. Hoewel
de financiering van de brandweer voor het merendeel nog van de gemeenten loopt, hebben zij
feitelijk maar weinig te zeggen over hoe en waarop de brandweer zich met voorbereiden.
3.3. Diversiteit versus regulering
Allereerst de opmerking dat regulering inhoudt dat de vastgestelde regel, wet of leidraad voor
iedereen geldig is. Diversiteit betekent dat er verscheidenheid kan zijn bij het uitvoeren van de
regel en dat er onderscheid gemaakt kan worden voor wie de regel geldt en voor wie niet.
Diversiteit houdt dus automatisch in dat regels nooit algemeen geldend zijn.
Geconstateerd kan worden dat de brandweer van een situatie van relatieve diversiteit naar een
van regulering is uitgegroeid. Dit moet gezien worden in een breder maatschappelijk perspectief
waarin op tal van terreinen meer regels en wetten zijn opgesteld dan twintig jaar geleden. De
35 Van Lochem, p.58-62.
-
22
groeiende complexiteit van de samenleving trachten wij te beheersen door wetten, regels en
richtlijnen op te stellen. Juristen signaleren sinds de jaren tachtig een toename van wet- en
regelgeving, de zogenoemde toegenomen regeldichtheid. Dit is niet enkel te zien in de kwantiteit
van wet- en regelgeving, ook is er toenemende complexiteit van de wet- en regelgeving.36 Dit alles
is tevens van toepassing op de brandweer. De regulering en toetsing ervan leidt niet automatisch
tot een verbetering van de veiligheid. Helsloot zegt hierover dat het vooral een papieren exercitie
is waarbij de papieren werkelijkheid niet gelijk is aan de feitelijke operationele voorbereiding of
prestatie: “Een regio met prachtige plannen, die in de praktijk slecht presteert, scoort momenteel
hoger bij verschillende toetsingen dan een regio met goede maar momenteel onmeetbare
operationele prestaties en een matige planvorming.”37
Op het repressieve gebied heeft regulering ook toegenomen. Naast de wet en regelgeving nemen
ook richtlijnen, werkinstructies en opleidingseisen en materieeleisen toe. Zie hiervoor
bijvoorbeeld ook de opmerkingen die de geïnterviewde maken. Hudenpohl, commandant Breda,
merkt op dat “Na elk incident worden de regels cq de handhaving van regels aangescherpt. Voor
elk type incident een plan en voor vele zaken 'procedures'.”38
3.4. Trial and error versus trial without error
In hoofdstuk 3.1. is weinig terug te vinden over trial and error versus trial without error. Als de
interviews erbij gehaald worden, dan blijkt dat de brandweer als ‘scharrel’organisme
getransformeerd is tot een regelorganisatie. In de scharrelorganisatie was ruimte voor lokale
initiatieven die konden worden opgepakt door andere korpsen of niet. De diversiteit was groot.
Als voorbeelden hiervan kunnen genoemd worden de ontwikkeling en introductie van de
adembescherming zoals we die nu kennen door het korps Den Haag, de invoering van de snelle
eenheden voor Ongevalsbestrijding gevaarlijke stoffen (OGS eenheden) vanuit Zuid Holland
36 J. Joling, Van claimcultuur naar claimmanagement, Nyenrode Business Universiteit, Breukelen, 2007, p.10. Zie ook: J.G. van Erp, Kwantitatieve ontwikkelingen rechtspraak 2000-2005.Informatie ten behoeve van de evaluatiecommissie Modernisering rechterlijke macht. WODC cahier 2006-10. p. 12.e.v. 37 P.J. van Zanten en I. Helsloot, De brandweer als spil van de rampenbestrijding. In: Brandweer. Studies over organisatie, functioneren en samenleving. Deventer, 2007.p.152-3. 38 Vragenlijst M. Hudenpohl, commandant Breda, april 2008.
-
23
Zuid en Haaglanden in samenwerking met de TU Delft, TNO en DSM. Ook kan genoemd
worden de platte zuigkorf voor ondiep open water van het Westlandse korps.
Trial and error en trial without error hangt samen met regulering en diversiteit en centralisatie.
Om deze samenhang te beschrijven gebruik ik het volgende voorbeeld: In Delft is enige jaren
geleden besloten om een ‘kleine autospuit’ met een bemensing van vier personen in te voeren. Hij
zou vooral in de oude binnenstad met haar grachten en smalle wegen voordeel kunnen bieden
boven de landelijk gestandaardiseerde tankautospuit van het korps. Uit de evaluatie van het korps
blijkt dat het een succes is. Men is snel ter plaatse, vooral op locaties die voor de reguliere
autospuit niet of moeilijk bereikbaar blijkt. De invoering van de kleine autospuit is echter tegen
de regionale afspraken om de landelijke leidraad voor tankautospuiten te volgen. Bovendien past
de kleine tankautospuit niet in het alarmeringssysteem van de regionale alarmcentrale. Omdat hij
bemenst wordt met vier personen en geen volledig tankautospuit is, kan hij niet opgenomen
worden in de standaard kazerne volgorde tabel waarmee de regionale operationele dekking
geregeld wordt. Hoewel het lokale initiatief haar waarde heeft bewezen, is het maar de vraag of
het zal blijven bestaan omdat het in het grote geheel niet conform regionale en landelijke regels is
én omdat het niet in het regionale systeem van alarmeren past. Lokale trial and error initiatieven
kunnen stuiten op bovenlokale regulering en daarmee of lokaal blijven of zelfs lokaal niet verder
worden gecontinueerd.
Een ander tekenend voorbeeld is de introductie van de NBC-units door het Ministerie van BZK.
Deze grootschalige ontsmettingseenheden zijn door het ministerie uitgezet in zeven regio’s om
bij (terroristische) nucleaire, biologische of chemische incidenten in korte tijd grote groepen
slachtoffers te ontsmetten en te behandelen. Uit het brandweerveld kwam het verzoek om eerst
één unit te testen in één regio om vervolgens met eventuele aanpassingen te komen in materieel
en procedure. Dit is een vorm van incrementeel experimenteren waarnaar Wildavsky verwijst als
hij het heeft over trial and error met kleine stapjes. Aan dit verzoek werd echter door het
Ministerie geen gehoor gegeven. De zeven units werden tegelijkertijd in den lande uitgezet.
Inmiddels zijn er materiele mankementen en procedurele omissies geconstateerd. Er zijn echter
-
24
geen financiën - en ondertussen ook geen politiek draagvlak meer - om de geconstateerde
mankementen aan alle zeven units te verhelpen.39
Uit deze voorbeelden kan geconcludeerd worden dat de centralisatie en regulering leiden tot
verminderde ruimte voor trail and error op lokaal niveau. Als die ruimte lokaal wel aanwezig is,
betekent dat niet automatisch dat het ook lokaal ingevoerd kan worden: regionale en nationale
afspraken en procedures zijn leidend geworden boven lokaal initiatief. Het uitdragen van lokaal
initiatief naar een regionale of landelijke aanpassing van regel of procedure gebeurt wel, maar zeer
langzaam. Bovendien moet dan wat zich lokaal bewezen heeft, ook nog regionaal of landelijk
bewijzen. Als voorbeeld kan verwezen worden naar de invoering van de Snelle OGS eenheden
die geleid hebben tot aanpassing van de procedures en invoering in meer regio’s.
3.5. Onbekende risico's versus bekende risico's
De brandweer bereid zich voor op de ramp die geweest is. In het essay Van Rood of voor Paars
van Berghuijs staat in de bijlage een aardige opsomming waar de brandweer zich op voorbereid
heeft.40 Van het Jordaanoproer in 1934 tot en met Katrina in 2005 lijkt het er op dat de
brandweer zich vooral voorbereidt op incidenten die bekend zijn of die al geweest zijn. Zo leidt
de Herculesramp uit 1996 tot rampenbestrijdingsplannen voor luchtvaartterreinen, Enschede en
Volendam tot strengere (uitvoering van) wet- en regelgeving, en Katrina tot het besef dat
Nederland nog steeds kan overstromen. Het grote landelijke project Taskforce Management
Overstromingen is hiervan een direct uitvloeisel.
Ook als er geen ramp aan vooraf is gegaan bereidt de brandweer zich vooral voor op bekende
risico’s. Die risico’s zijn vooral plaats en tijd gebonden, zoals het bijvoorbeeld de risico’s
waarvoor een rampenbestrijdingsplan gemaakt dient te worden. De risico’s worden vervolgens
geoperationaliseerd met leidraden voor optreden, inzetten en te gebruiken procedures, zoals in de
Leidraad Maatramp, waarin verschillende soorten rampen en scenario’s per ramp zijn uitgewerkt.
39 Interview A. v.d. Zande, Hulpverleningsregio Haaglanden, 8 juni 2008. 40 Berghuijs, p.57-58.
-
25
In de leidraad Operationele Prestaties kan vervolgens worden bepaald wat de brandweer (en
andere hulpdiensten) nodig heeft aan mens en materieel om de betreffende ramp te bestrijden.41
Vooral door de uitbereiding van risico’s met lang(-er) doorlopende crises waarin ook de brandweer een rol heeft – zoals de MKZ, vogelpest, maar ook terrorisme(-gevolgbestrijding) - gaat de brandweer zich langzaam aan richten op scenario’s die nog niet zijn voor gevallen en die minder waarschijnlijk zijn dan de meer klassieke rampscenario’s die in de leidraden en de maatrampen genoemd zijn. Dat voorbereiden op ‘onrealistische’ incidenten soms dichter bij de waarheid liggen dan gedacht, wordt geïllustreerd door het volgende citaat van te Boekhorst, oud commandant Amsterdam: “Vele jaren geleden werd in het Amsterdamse een grote oefening gehouden waarbij een DC8 zou neerkomen in een woonwijk. Toen al werden er vraagtekens geplaatst bij het realistische karakter, maar toch. Het idee dat zoiets werkelijk kon gebeuren leefde slechts tussen een paar oren van enkele brandweerofficieren. Ook bestuurders waren niet echt overtuigd. Procedures kwamen mondjesmaat opgang mede door de ambtenaar rampbestrijding op het stadhuis. Daar kwam helaas de Bijlmerramp.”42
3.6. Analyse
Het is verleidelijk om hier vooral de brandweer te analyseren en niet de theorie van Wildavsky.
Maar terug naar de theorie: Die zegt dat er een ontwikkeling gaande is van een veerkrachtstrategie
in de samenleving naar een anticiperende. Dit zou ten koste gaan van de veiligheid in de
samenleving op de lange termijn. Kan deze verschuiving van strategie terug gevonden worden bij
de brandweer en is het daardoor veiliger of onveiliger geworden in de samenleving?
Ten aanzien van het eerste deel van de vraagstelling is in dit hoofdstuk getracht een beeld te
geven.
In het eerste gedeelte van dit hoofdstuk wordt beschreven dat de richting waarin de brandweer
zich begeeft vooral geleid wordt door de bestuurlijke strijd om de brandweer al of niet
bovenlokaal te organiseren. Er bestaat een bestuurlijke wil tot centralisatie. Die wedstrijd is nog
niet gelopen, gezien de huidige discussies over de wet op de veiligheidsregio’s en de status van de
41 Enige recente leidraden die de brandweer hanteert: Leidraad Maatramp, Leidraad Operationele Prestaties, Leidraad Inventarisatie veiligheidsaspecten bij repressief optreden, Leidraad Oefenen, Leidraad Bestrijding Waterongevallen door de brandweer, Leidraad Voorbereiding Trein Incident Bestrijding, Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, Handreiking Beschikbaarheid Vrijwilligers, Handreiking Brandveiligheid Kampeerterreinen, Model Incidentevaluatie Brandweer, Normenboek Brandweer, Onderhoudsplan Persoonlijke bescherming, adembeschermende middelen, Referentiekader GRIP, Werkboek Competentiegericht Oefenen. 42 Schriftelijke vragenlijst C. te Boekhorst, april 2008.
-
26
regionale brandweren daarin. De nadruk op de bestuurlijke perikelen boven en om de brandweer
heen, is terug te vinden in de bronnen. Veel literatuur gaat over de verhouding brandweer –
bestuur – beleid en maar weinig over de brandweer an sich.43 Ook de geïnterviewden hebben dit
zo ervaren: Allen beschrijven de bestuurlijke drang tot centralisatie - soms positief en soms
negatief - en de terugdringing van het eigen initiatief – ook soms positief en soms negatief.
De centralisatie vindt niet alleen plaats om de brandweer heen. Uiteindelijk organiseert de
brandweer zichzelf (min of meer) met de oprichting van de NVBR als een landelijke organisatie
die de gehele brandweer bediend en kan vertegenwoordigen.44 Dit kan ook gezien worden als een
vorm van centralisatie.
Regulering lijkt door de landelijke overheid ingezet te zijn als middel om te centraliseren. In
eerste instantie lukte dat niet top-down omdat er geen draagvlak was. Daarna werd gekozen voor
het creëren van draagvlak en dat heeft in ieder geval geleid tot landelijke wet- en regelgeving.
Gevolg hiervan is dat de diversiteit tussen korpsen sterk verminderd is. Een gevolg is ook dat er
minder dan voorheen ruimte is voor trail and error. Er zijn wel lokale initiatieven en
‘uitvindingen’ maar die reiken vrijwel nooit verder dan het lokale korps. Er zijn op dit moment
weinig tot geen ontwikkelingen te noemen waarin de brandweer op nationaal niveau actief bezig
is met innovatieve ontwikkeling op het eigen vakgebied.
De afgelopen jaren is nadruk gelegd op scenario- en planvorming die betrekking hebben op
realistische, denkbare rampen en op rampen die zich al hebben voorgedaan. Nadenken over het
ondenkbare is sinds de verscheidene diercrises en 9/11 wel meer in opgang, maar het heeft geen
vaste voet aan de grond binnen de brandweer.
3.7. Conclusie
Is de ontwikkeling van veerkracht naar anticipatie ook terug te vinden bij de brandweer? Ja. Er is
een duidelijke ontwikkeling naar anticipatie te zien.
43 Zie bijvoorbeeld in de bundel Brandweer. Studies over organisatie, functioneren en omgeving: daarin gaat tweederde van de bundel over beleid, bestuur en organisatie. Het laatste deel behandelt de brandweerzorg zelf. 44 Onlangs is de Vakvereniging brandweervrijwilligers (VBV) opgericht. De vereniging vraagt buiten de NVBR om aandacht voor de positie van Brandweer Vrijwilligers aan bestuurders en beleidsmakers.
-
27
Er is een sterke tendens tot centralisatie, een regulering die steeds meer van het brandweerwerk
omvat, er is weinig ruimte voor trail and error initiatieven en men is (nog te) weinig bezig met
onbekende risico’s. Dit kan allemaal in de theorie van Wildavsky geplaatst worden.
De brandweer heeft hier echter niet bewust voor gekozen en of het in die zin daadwerkelijk een
strategie is zoals Wildavsky die benoemt, dat is maar de vraag. Zo beschreven lijkt het als of het
een langlopende ontwikkeling is waarin de brandweer niet kiest voor veerkracht of anticipatie.
Het is echter een feit dat we nu in een anticipatie organisatie zitten waarbij veel vooraf
(anticiperend) in regels, wetten, leidraden, vuistregels, doctrines en werkinstructies is vastgelegd.
Ik concludeer ook dat het ten koste is gegaan van diversiteit en trail and error processen.
Daarmee is een groot deel van de veerkracht binnen de organisatie van de brandweer verdwenen.
Soms is dit ten goede, maar soms ook ten nadele van de brandweer. Daarmee komen we wat mij
betreft op de kwintessens: de brandweer lijkt in het verleden geen keuze gemaakt te hebben, en
maakt geen keuze in a) welke strategie gekozen moet worden in welke situatie. In sommige
gevallen werd altijd automatisch voor veerkracht gekozen (zie de opmerkingen van sommige
oud-commandanten) en soms werd er gevolgd wat vanuit het ministerie werd opgelegd. Het
heeft sterk de indruk van een brandweer die nooit zelf gekozen heeft voor enige strategische
bepaling.
Zoals ik me afvraag of de brandweer expliciet voor een anticipatiestrategie gekozen heeft, zo
vraag ik me ook af of de brandweer ooit voor een strategie van veerkracht gekozen heeft. Je kunt
bewust bekwaam, onbewust bekwaam, onbewust onbekwaam en bewust onbekwaam zijn. De
brandweer lijkt strategisch gezien onbewust onbekwaam te zijn geweest. De bewustwording
begint de laatste jaren te groeien, de rol van de NVBR is daarin evident.
Hiermee is het eerste deel van de vraagstelling beantwoord. Ja, de ontwikkeling van veerkracht
naar anticipatie heeft ook bij de brandweer plaatsgevonden. Is het daarmee dan ook onveiliger
geworden?
Allereerst moet gedefinieerd worden wat onveiliger geworden zou zijn. Wildavsky stelt dat een
strategie van anticipatie op de lange termijn minder veiligheid in de samenleving oplevert dan
-
28
veerkracht. Zijn definitie van veiligheid staat gelijk aan gezondheid: langer en gezonder leven
voor meer mensen in de samenleving. Derhalve zal in eerste plaats gekeken worden naar de
levensverwachting in Nederland in de afgelopen twintig jaar. Vervolgens zal gekeken worden of
de rol van de brandweer daarin bepaald kan worden: wat voor invloed heeft de brandweer gehad
op het toenemen of afnemen van de levensverwachting van de bevolking in Nederland? Dit is op
het eerste oog een onzinnige exercitie: De levensverwachting is van veel meer andere zaken
afhankelijk (gezondheidszorg, scholing, stabiele sociale omgeving) dan van incidenten of het
optreden van de brandweer daarbij. Toch wil ik kijken naar de rol van de brandweer in het kader
van anticipatie: heeft de anticipatie geleid tot minder veiligheid op het gebied van de brandweer?
Is dat uit te drukken in meer incidenten? Meer doden?
Daarnaast wil ik kijken naar wat de strategie van anticipatie de brandweer zelf aan veiligheid of
verminderde veiligheid heeft opgeleverd. Wat voor positieve en negatieve consequenties zijn er
voor de brandweer zelf aan de strategie van anticipatie verbonden?
-
29
HOOFDSTUK 4
VEILIGHEID IN NEDERLAND EN BIJ DE BRANDWEER
Introductie Wildavsky definieert veiligheid voornamelijk in termen van gezondheid, ziekte en dood, zoals
aangehaald in hoofdstuk één: “Safety is the degree to which (a) temporary ill, health or injury, (b)
chronic ill, health or injury, or (c) death are controlled, avoided, prevented, made less frequent or
less probable in a group of people.”45
Komen er minder zieken, doden en gewonden in Nederland voor dan voorheen? Zijn we
gezonder of juist niet? Kunnen we meer en beter controleren, vermijden of voorkomen?
Voor het beantwoorden van deze vragen zou je een meerjarenonderzoekssubsidie moeten
aanvragen. Om het onderwerp controleerbaar te houden, wil ik kijken naar enige
gezondheidsgegevens zoals die beschreven staan bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
Daarna zal ik kijken naar de mate waarin de brandweer geslaagd is om incidenten te controleren,
minder vaak te laten voorkomen of incidenten te vermijden. Heeft de strategie van anticipatie
gezorgd voor minder veiligheid door optreden van de brandweer? Had de brandweer met een
strategie van veerkracht meer veiligheid kunnen bewerkstelligen?
45 “Veiligheid is de mate waarin tijdelijke en chronische ziekten, gezondheid of beschadigingen of de dood, worden gecontroleerd, vermeden, (minder vaak) voorkomen of waarin de kans kleiner wordt voor een groep mensen.” Wildavsky, p.3.
-
30
4.1. Gezondheid in Nederland
Als we er van uit gaan dat de brandweer zich
ontwikkeld heeft van een strategie van
veerkracht naar anticipatie, dan zouden – om de
gevolgtrekking van Wildavsky te staven - de
consequenties daarvan in een paar simpele
gegevens terug te vinden moeten zijn. Om
allereerst een context te scheppen, ga ik er
gemakshalve van uit dat de Nederlandse
samenleving er een is van een
anticipatiestrategie. Onze dijken lijken me
daarvan een illustratief voorbeeld. Om het gevaar te weren (na een eerdere negatieve –
veerkrachtige? - ervaring) hebben we besloten om anticiperend een volgende overstroming tegen
te gaan en Nederland droog te houden door er dijken omheen te bouwen. Andere voorbeelden
van de anticipatie samenleving zijn de eerder
genoemde juridisering, de idee van de maakbare
samenleving en de daar bijhorende rol overheid die
hier op veel meer onderwerpen dan bijvoorbeeld in
de V.S. een sturende of bepalende rol heeft.
Natuurlijk, sinds de jaren negentig is er sprake van
de terugtredende overheid, waarbij de marktwerking
in tal van voorheen (semi-) overheidsdiensten of
sectoren werd ingevoerd. Hierbij zou dus sprake
kunnen zijn van meer veerkracht. Echter, de markt
is nooit geheel losgelaten door de overheid, zie bijvoorbeeld het regelmatige overheidsingrijpen
bij de spoorwegen of de gezondheidssector. Er is een veelheid aan regels en geen deregulering of
diversiteit, hoewel dat wel vaak wordt nagestreefd. Trial and error is in deze setting trail without
Goede ervaren gezondheid, Levensverwachting
Perioden Jaar 2001/2003 2004/2005
Leeftijd (m + v)
0 jaar 61,9 62,6
1 tot 5 jaar 61,2 61,9
5 tot 10 jaar 57,6 58,1
10 tot 15 jaar 52,9 53,4
15 tot 20 jaar 48,3 48,8
20 tot 25 jaar 43,9 44,3
25 tot 30 jaar 39,6 40,0
30 tot 35 jaar 35,2 35,6
35 tot 40 jaar 30,9 31,3
40 tot 45 jaar 26,8 27,2
45 tot 50 jaar 22,8 23,2
50 tot 55 jaar 19,2 19,5
55 tot 60 jaar 15,9 16,3
60 tot 65 jaar 12,9 13,2
65 tot 70 jaar 10,1 10,4
70 tot 75 jaar 7,6 7,7
75 tot 80 jaar 5,6 5,6
80+ 4,1 3,9
Tabel 2: © Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen 2007-12-06
Sterfte; kerncijfers naar diverse kenmerken
Gemiddelde leeftijd bij overlijden
Mannen Vrouwen
Perioden jaar
1985 70,3 75,8
1986 70,3 76,0
1987 70,3 76,0
1988 70,5 76,6
1989 70,9 76,7
1995 71,4 77,8
1996 71,5 77,8
1997 71,7 78,0
1998 71,7 78,2
1999 71,9 78,2
2000 71,9 78,2
2001 72,0 78,3
2002 72,3 78,4
2003 72,4 78,6
2004 72,5 78,6
2005 73,0 78,7
2006 73,2 79,1
Tabel 1: © Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen 2007-12-06
-
31
error, en – in tijden van nood – grijpt de overheid uiteindelijk toch in. Er blijft dus sprake van
een anticipatiestrategie in de Nederlandse samenleving.
Is in de afgelopen twintig jaar de veiligheid dan niet toegenomen? In het eerste opzicht kan
geconcludeerd worden dat de veiligheid juist wel is toegenomen, zeker in de termen zoals
Wildavsky die hanteert. Tabel 1 geeft dit weer. De gemiddelde leeftijd bij overlijden van zowel
mannen als vrouwen is in de afgelopen twintig jaar gestegen met drie tot vier jaar. Daarmee mag
geconcludeerd worden dat mensen in Nederland langer leven en het – in termen van Wildavsky
– veiliger is. Dit ondanks de anticipatiestrategie die we in de
samenleving hanteren.
Mensen die langer leven, hoeven echter niet per definitie gezonder te
leven. Ook dit punt lijkt opgevangen te kunnen worden door
gegevens uit het CBS. Mensen leven niet alleen langer, ze leven ook
gezonder: In tabel 2 staat dit weergegeven. Echter, andere gegevens
van het CBS laten iets zien dat wijst in de richting van bevestiging
van de theorie van Wildavsky. De anticipatiestrategie heeft letterlijk
zijn prijs: er zijn de afgelopen jaren meer mensen geweest die meer gebruik hebben gemaakt van
de gezondheidszorg, in dit geval de specialist (Zie tabel 3). Dezelfde toename geldt ook voor
bezoeken aan huisartsen, hier niet weergegeven.
Bovendien is er een tendens dat meer mensen vaker
klachten en langduriger aandoeningen hebben. (Zie
tabel 4). Het onderscheid in leeftijd heb ik
aangebracht om aan te geven dat de toename niet
alleen verklaard kan worden door de vergrijzing.
Ook de jongere groepen maken meer gebruik van
de zorg.
Tot slot constateert het CBS dat de kosten van de
%Contacten specialist
Leeftijd periode
0-20 20-45
45-65 65 - 65+
1998 0-20 33,5 41,7 58,7
1999 31,5 33,1 44,5 59,1
2000 29,8 33,8 42,2 58,4
2001 29,7 31,8 42,4 61,5
2002 30,1 34,6 40,5 59,3
2003 29,6 33,8 43,5 60,6
2004 29,3 34,5 43,7 63,0
2005 27,9 34,7 43,7 64,4
2006 30,7 34,8 46,0 62,9
2007 29,2 35,1 44,8 64,8
Tabel 3: © Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen 2007-12-06
Vaker voorkomende klachten
Langdurige aandoeningen
Leeftijd 16-19 20-44 45-64 65-65+
0-19 20-44 45-64 65-65+
Perioden Absoluut percentage
1989 2,7 3,2
2,8 3,1
3,9 4,3
4,6 4,3
14,5 13,6
30,6 32,3
50,9 54,1
67,6 65,2 1990
1991 3,2 3,0
3,4 3,2
4,4 4,3
5,1 4,9
14,1 13,9
31,9 32,0
51,7 51,6
68,5 66,0 1992
1993 3,5 2,9
3,6 3,3
4,2 4,1
5,0 4,3
15,5 19,1
32,1 31,9
53,2 49,7
68,3 67,8 1994
1995 3,0 3,0
3,4 3,2
3,9 4,0
4,6 4,3
19,6 19,9
33,1 33,4
48,7 54,1
69,8 72,0 1996
1997 3,2 3,5
3,4 3,5
3,9 4,2
4,0 4,5
21,4 20,2
35,0 36,7
52,8 52,8
71,6 65,8 1998
1999 3,7 3,6
3,5 3,6
4,1 4,1
4,5 4,5
21,9 19,4
36,4 37,5
55,9 56,2
68,7 69,7 2000
Tabel 4: © Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen 2007-12-06
-
32
zorg de afgelopen jaren minder dan voorheen (marktwerking?) maar toch gestegen zijn.46 Het lijkt
erop dat we langer leven dankzij stijgende bezoeken aan en behandelingen van de medici en de
daarbij horende stijgende kosten. Dit gegeven past in de theorie van Wildavsky dat anticipatie de
samenleving meer kost en minder oplevert dan veerkracht. Het is echter niet te bewijzen omdat
er geen veerkrachtstrategieën gevolgd zijn in de moderne Nederlandse samenleving. Een vergelijk
blijft dus uit.
Kortom: de Nederlandse anticipatie samenleving wordt veiliger en dus leven we langer. We gaan
vaker naar de specialist en maken vaker gebruik van de zorg en we voelen ons er gezonder bij.
Dat betekent echter niet dat iedereen gezonder is en het betekent ook niet dat het kostenefficiënt
is.
4.2. Veiligheid door de brandweer
In het vorige hoofdstuk is aangegeven dat de brandweer van een min of meer veerkrachtig- naar
een anticipatiestrategie is overgegaan. Met grove penseelstreken heb ik in de bovenstaande alinea
geschetst dat de Nederlandse samenleving vooral een anticipatiestrategie hanteert. Kan het effect
van de anticipatiestrategie bij de brandweer teruggevonden worden? Is het nu onveiliger dan toen
de brandweer zich bediende van een bewuste of onbewuste veerkrachtstrategie? Ook voor deze
exercitie zal ik onder andere gebruik maken van de gegevens van het CBS.
In het vorige hoofdstuk is beschreven dat de brandweer een verschuiving heeft doorgemaakt van
een veerkracht naar een anticipatiestrategie. Daarbij is de integrale veiligheidsketen besproken als
operationalisatie van die verschuiving. Het doel van de aandacht voor proactie en preventie is dat
het Nederland veiliger moet maken. Als we ons beperken tot proactie en preventie bij objecten,
kan dan geconcludeerd worden dat het veiliger is in Nederland dan enige jaren geleden? Neemt
het aantal branden af naarmate er meer proactie en preventie plaatsvindt?
46 “In 2007 waren de uitgaven aan de zorg, gezondheids- en welzijnszorg tezamen, 74 miljard euro, 5,1 procent meer dan in 2006. In de periode 2004-2006 stegen de zorguitgaven jaarlijks tussen de 3 en 4 procent. In de periode 1998-2003 lag de stijging gemiddeld op 9 procent.” Persbericht CBS 16 mei 2008. www.cbs.nl
-
33
Een historische reeks van branden in Nederland
laat iets anders zien (zie tabel 5). Ik heb bewust
de gemeenten van 100.000 en groter
geselecteerd, omdat de brandweren van de
grotere gemeenten een professionele
preventieafdeling en mogelijk ook een
proactieve houding hebben. De tabel laat zien
dat het aantal branden in Nederland over een
periode van twintig jaar grosso modo gelijk
blijft.47 Opvallend is wel dat de schadebedragen
erg fluctueren, maar wel oplopen (Zie tabel 6).
Hiervoor heb ik als illustratie de gemeenten met
250.000 en meer inwoners genomen. Het geldt
echter ook voor de kleinere gemeenten. Wellicht maken de proactieve en preventieve
inspanningen gebouwen veiliger, maar het is niet terug te vinden in de statistieken.48 Daarnaast
kan gesteld worden dat proactie en preventie in
Nederland vooral gericht was en is op de
ontvluchting van het pand, niet primair op het
absoluut voorkomen van brand. Dat maakt
interpretatie van deze gegevens lastig. Toch kan
geconstateerd worden dat de anticipatiestrategie
van de brandweer klaarblijkelijk niet het gewenste
47 Natuurlijk moet hierbij wel in acht genomen worden dat de bevolking in Nederland ook toeneemt, van 14 miljoen in 1985 tot 16 miljoen in 2007. Daarmee is er wel sprake van een relatieve afname van het aantal branden. Echter, het totaal absolute aantal branden neemt vanaf 1985 tot 2007 per jaar toe. Bij een effectieve anticipatie strategie zou je mogen verwachten dat het absolute aantal branden ook zou dalen. Zie voor de brandweerstatistieken: http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=37511&D1=0&D2=0&D3=a&HDR=T,G1&STB=G2&VW=T 48 Helaas geven de statistieken van het CBS niet aan of het oudbouw of nieuwbouw betreft. Hierdoor kun je het effect van de verschillen in brandveiligheidseisen die gelden voor oud- en nieuwbouw, niet terugvinden. Ook is gekeken naar totalen voor branden in de industrie over de zelfde periode. Ook daar is blijft het aantal branden ongeveer gelijk en stijgen de schadebedragen. Zie voor de brandweerstatistieken: http://statline.cbs.nl/StatWeb/selection/?VW=T&DM=SLNL&PA=37511&D1=0,21,23&D2=17&D3=a&HDR=T,G1&STB=G2
Onderwerpen Branden
Totaal branden
Regio's gemeenten met 250.000 en meer inwoners
gemeenten 150.000 tot 250.000 inwoners
gemeenten 100.000 tot 150.000 inwoners
Perioden aantal
1985 7 260 3 640 4 950
1986 7 547 3 997 5 882
1987 7 267 3 844 5 780
1988 6 875 3 905 4 814
1989 7 331 4 523 5 832
1990 7 710 4 181 5 678
1991 7 871 4 245 6 361
1992 7 810 4 091 6 301
1993 8 192 4 241 5 921
1994 7 494 4 360 5 631
1995 7 609 4 799 5 850
1996 8 584 5 237 7 542
1997 8 486 4 800 7 269
1998 7 067 4 415 6 368
1999 7 447 4 938 7 208
2000 7 219 4 793 6 454
2001 8 995 4 259 5 757
2002 8 216 4 530 5 899
2003 7 816 5 742 6 906
2004 6 908 4 012 5 662
2005 6 725 3 880 5 303
2006 7 603 4 304 5 982
Tabel 5: © Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen 21-03-2008
Onderwerpen Branden
Totaal branden
gemeenten met 250.000 en meer inwoners
Totaal binnenbranden Schadebedrag binnenbranden
Perioden aantal aantal 1 000 euro
1985 7 260 2 816 25 717
1990 7 710 2 683 44 757
1995 7 609 2 909 25 619
2000 7 219 2 781 62 307
2005 6 725 2 522 34 062
2006 7 603 2 774 74 711
Tabel 6: © Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen 21-03-2008
-
34
effect heeft, althans niet terug te vinden in de gegevens van het CBS. Aan de hand van deze
gegevens lijkt het erop dat Wildavsky gelijk krijgt: een strategie van anticipatie levert op de lange
termijn geen veiligheid op, althans geen minder branden.
Dat een strategie van anticipatie wel degelijk veiligheid wel kan vergroten blijkt uit een case uit de
Verenigde Staten. In het Amerikaanse Scotsdale zijn als gevolg van gemeentelijke regels
woningsprinklers verplicht gesteld in 1985. Tien jaar later blijkt het aantal gewonden door brand
met 80 procent te zijn gedaald en zijn er geen dodelijke slachtoffers gevallen.49
4.3. Meer veerkracht en minder anticipatie; meer repressie en minder proactie – preventie?
Bij veerkrachtig handelen denken we al gauw aan de repressieve dienst van de brandweer. Bij
meer veerkracht in de repressieve dienst komt als eerste op het loslaten van procedures op (‘we
hebben er zo veel’). Dat zou betekenen dat we met minder regulering, minder leidraden en
minder standaard inzetprocedures meer veiligheid zouden bereiken.
Hoewel dit aansluit bij sommige sentimenten binnen de brandweer, is dit niet wat Wildavsky
bedoeld heeft. Het gaat er niet om een keuze te maken tussen enerzijds anticipatie en anderzijds
veerkracht. Beide zijn nodig in een samenleving, zij het dat Wildavsky vind dat er meer veerkracht
in een samenleving aanwezig zou moeten zijn dan anticipatie.
Het gaat in het bijzonder om de afweging wanneer een anticipatie of een veerkrachtstrategie te
gebruiken. Wildavsky vindt dat juist in gevallen waarbij het risico bekend is en de wijze van
bestrijden van het risico ook, je een anticipatiestrategie zou moeten hanteren. Daar waar de
effecten van de risico’s grotendeels onbekend zijn, zou men een veerkrachtstrategie moeten
toepassen.
Hoewel het tegenovergestelde beweerd wordt, zou ten aanzien van de repressie meer anticipatie
in ons optreden moeten zitten. Ed Oomes, lector brandweerkunde aan de Brandweeracademie
49 E. Oomes: De vanzelfsprekendheid van alledag. Een beschouwing in drie delen over de gewoonten in het brandweervak.” Lectorale rede Brandweerkunde, Arnhem, 2006.P.26.
-
35
heeft in verschillende artikelen beargumenteerd aangegeven hoe je dit vorm zou kunnen geven.50
Hij onderscheid de repressieve activiteiten van de brandweer in standaardscenario’s,
standaardafwijkingen en (g-)eenmalige afwijkingen; dat ene unieke incident. Oomes stelt dat het
juist wenselijk is om standaardscenario’s te beschrijven en te formaliseren. Niks veerkracht. Dit
sluit aan bij de mening van Wildavsky: alle risico’s die voorzienbaar zijn en waarvan de effecten
bekend en oplosbaar zijn, kunnen met een anticipatiestrategie aangepakt worden. In deze zin
spreekt hij ook van standaardisatie van de brandweerproducten en brandweerdoctrines. Ook de
standaardafwijkingen vallen daar onder. De (g-)eenmalige afwijkingen behoeven een ander soort
aanpak, volgens Oomes.51 En die trachten we nu juist, volgens hem, op dezelfde wijze aan te
pakken als de andere twee type incidenten.
Over wat dit uiteindelijk aan veiligheid zou moeten opleveren is Oomes helder. Meer veiligheid
valt niet te verwachten van meer en beter repressief optreden. De winst zit in de andere schakels
van de veiligheidsekten: proactie en preventie.52
Zo bezien hebben we hier twee visies die op elkaar aansluiten: Wildavsky die aangeeft dat je
vooral keuzes moet maken in waarop je anticipeert en wat je aan de veerkracht overlaat. Oomes
past dit toe en geeft aan dat juist op gebieden die in de kern anticiperend zijn en zouden moeten
zijn, de proactie en preventie, winst te behalen valt. Oomes stelt dat de brandweer vooral te
maken krijgt met risico’s die met een anticipatiestrategie zijn aan te pakken en op te lossen. Dit
geldt ook voor het feitelijke repressieve optreden van de brandweer. Hij geeft zelfs aan dat veel
van het repressieve brandweerwerk, de dagelijkse kost, gereguleerd moet worden in doctrines. De
risico’s zijn bekend, de effecten én de veiligste wijze van bestrijden (sprinkleren of een standaard
inzetdoctrine).
50 E. Oomes De doeltreffendheid van het repressief optreden. In: Brandweer, 2007. p 590-615. Zie ook Oomes, 2006. 51 Oomes, 2007. p.590 en 601-606. Zie ook Oomes, 2006. p.5-7. 52 Idem, p.599. Zie ook: Oomes, 2006, p. 28.
-
36
4.4. Conclusie
In dit hoofdstuk heb ik gepoogd aan te geven hoe we de theorie van Wildavsky kunnen
terugvinden in de Nederlandse samenleving. Ik heb daarvoor de aanname gedaan dat de
Nederlandse samenleving een anticipatie samenleving is. Het gevolg van de anticipatie is dat de
veiligheid wel toeneemt, maar dat de kosten ervan ook stijgen. Je kunt je afvragen of dat laatste
ook het geval zou zijn als we in een samenleving zouden leven waarin meer veerkracht dan
anticipatie zou zitten. Zoals aangegeven is dat gedeelte van de theorie van Wildavsky echter niet
te bewijzen.
De brandweer hanteert vooral een strategie van anticipatie door middel van proactie en preventie.
Hoewel het gevoel zegt dat het meer veiligheid oplevert (volgens Oomes in ieder geval meer dan
de repressieve taken van de brandweer), blijkt dit niet een-twee-drie uit de geraadpleegde data van
het Centraal Bureau voor de Statistiek. Bij een diepere analyse van meer gegevens zal naar alle
waarschijnlijkheid blijken dat proactie en preventie wel meer veiligheid opleveren, maar dat is
vooralsnog speculeren. Redenerend vanuit de theorie van Wildavsky zou er juist meer anticipatie
moeten plaatsvinden binnen de brandweer. Oomes geeft immers aan dat het merendeel van het
repressieve optreden gevat kan worden onder risico bekend, effect bekend en wijze van
wegnemen risico bekend en relatief veilig.
Als anticipatie de klok slaat, zowel in Nederland als samenleving als bij de brandweer als
veiligheidsorganisatie, wat blijft er dan over van de theorie van Wildavsky dat veerkracht de
samenleving meer veiligheid oplevert?
-
37
HOOFDSTUK 5
CONCLUSIES: JE ZOEKT WAT JE VINDT
Waar heeft deze zoektocht tot geleid? Hebben we een beter inzicht gekregen in de
toepasbaarheid van de theorie van Wildavsky? Weten we welke strategieën de brandweer gebruikt
en kan aangetoond worden dat het één meer veiligheid oplevert dan het andere?
Laten we eerste even terug gaan naar de theorie van Wildavsky.
Vanuit drie stellingen bouwt Wildavsky zijn these op. Ten eerste het principe van onomkeerbare
onzekerheid. Ten tweede het axioma van verbondenheid en ten derde de wet van de opoffering.
Vanuit deze aannames stelt hij dat een samenleving twee basisstrategieën heeft om de veiligheid
te vergroten: anticipatie of veerkracht. Wildavsky stelt dat de samenleving zich ontwikkelt van
veerkracht naar anticipatie. Zoals aangegeven gaat anticipatie gepaard met verminderde veiligheid
in de samenleving. Dat komt omdat er geen ruimte is voor trail and error processen, geen vrije
concurrentie aanwezig is, maar regulering, centralisering en trail without error. Een veerkrachtige
samenleving heeft een vrije markt, concurrentie, spreiding van risico’s, het leert van fouten. Dit
brengt meer welvaart, meer gezondheid en meer veiligheid.
De kwintessens van de theorie is dat gekozen kan worden welke risico’s een samenleving wil
nemen. Als een risico een hoge mate van voorspelbaarheid, controleerbaarheid heeft en de
gekozen oplossing is relatief veilig, dan dient voor anticipatie gekozen te worden. Wanneer het
risico onbekend is, en/of het effect onbekend en/of de te kiezen oplossing onbekend, dan heeft
de samenleving er weinig aan het risico te vermijden (de ultieme anticipatieoplossing), maar het
risico gespreid en incrementeel als het ware in de samenleving op te nemen. Wildavsky stelt dat
veel van onze risico’s vallen in de laatste categorie en dat derhalve daarvoor vaker gekozen dient
te worden voor de strategie van veerkracht in plaats van die van anticipatie.
In hoofdstuk 3 is gekeken of de ontwikkeling van veerkracht naar anticipatie te herkennen is bij
de brandweer over de afgelopen twintig jaar. Geconcludeerd kon worden dat dit het geval is. Er
-
38
is een sterke neiging naar regulering, centralisering, trail without error en focus op bekende
risico’s. Hoewel er verschuivingen plaatsvinden richting veerkracht, vooral bij de focus op
bekende en onbekende risico’s, concludeer ik dat de ontwikkeling van veerkracht naar anticipatie
ook bij de brandweer terug te vinden is.
In hoofdstuk 4 is nagegaan of we de conclusies van Wildavsky’s theorie terug kunnen vinden in
de Nederlandse samenleving. Leidt anticipatie tot verminderde veiligheid? Dat is moeilijk vast te
stellen. Op basis van de door mij gebruikte gegevens kan geconcludeerd worden dat ondanks de
anticipatiestrategie de veiligheid in termen van gezondheid is toegenomen. Onze
levensverwachting is hoger dan twintig jaar geleden. Geconcludeerd wordt ook dat het langer
leven een prijs heeft: mensen hebben vaker en langer contacten in de zorgsector. Een bijkomend
punt is dat de kosten van de zorg niet afnemen. In die zin is wel wat te zeggen voor Wildavsky’s
opmerking dat er een juiste afweging gemaakt moet worden tussen risico en oplossing. Dat is hier
mogelijk niet gebeurd. Wellicht dat een veerkrachtstrategie een kostenefficiëntere oplossing had
gegenereerd. Iets daarvan is terug te vinden in de stijging van de kosten in de zorg: sinds er meer
marktwerking is toegetreden, nemen de kosten minder toe dan toen het een geheel door de
overheid gereguleerde sector was. Maar erg duidelijk is dit niet aan te tonen.
De analyse van de brandweer geeft een diffuus beeld. Ook hierin zien we dat een
anticipatiestrategie niet leidt tot meer, maar ook niet tot minder veiligheid. De branden nemen
relatief af, maar niet drastisch. (Zeker niet in vergelijking met bijvoorbeeld de particuliere sector,
bijvoorbeeld de chemische industrie, waar de veiligheid de afgelopen twintig jaar wel enorm
vergroot is.)
Oomes stelt dat de brandweer bij het merendeel van haar optreden gebruik zou moeten maken
van een anticipatiestrategie. Enkel bij afwijkende en (g-)eenmalige incidenten zou afgeweken
moeten worden van anticipatie. Oomes stelt dat er niet meer veiligheid behaald kan worden door
meer te investeren in de repressieve taken van de brandweer. Wellicht kan deze conclusie over
het suboptimum van de repressie ook doorgetrokken worden naar proactie en preventie.
Misschien valt er niet veel meer veiligheid te behalen door de brandweer.
-
39
Het is de vraag of met meer veerkracht net zo veel meer veiligheid bereikt