Het script is voor u uitgeschreven door Marc en Herman Van ... · Het script is voor u...

7
Hoorspelen.eu Script en hoorspel De Metamorfosen Episode 2 Het script is voor u uitgeschreven door Marc en Herman Van Cauwenberghe.

Transcript of Het script is voor u uitgeschreven door Marc en Herman Van ... · Het script is voor u...

Page 1: Het script is voor u uitgeschreven door Marc en Herman Van ... · Het script is voor u uitgeschreven door ... Bij het eerste zien begeert Apollo haar, droomt ie van Daphne, jaagt

Hoorspelen.eu

Script en hoorspel

De Metamorfosen

Episode 2

Het script is voor u uitgeschreven door

Marc en Herman Van Cauwenberghe.

Page 2: Het script is voor u uitgeschreven door Marc en Herman Van ... · Het script is voor u uitgeschreven door ... Bij het eerste zien begeert Apollo haar, droomt ie van Daphne, jaagt

NPS, maandag 15 september 1997 [23.11-24.00] (De avonden)

De metamorfosen De geschiedenis van de wereld verteld als een reeks gedaanteverwisselingen

Episode 2 Ovidius - Peter te Nuyl

Vertaling: Marietje d’Hane-Scheltema. Bewerking: Peter te Nuyl Slagwerk: Han Bennink, cello: Ernst Reijseger. Geluid: Leo Knikman

de verteller: Krijn ter Braak Apollo: Walter Crommelin Cupido: Jelle de Boer Daphnes vader: Joost Prinsen Daphne: Gusta Gerritsen Jupiter: Rik van Uffelen Juno: Sigrid Koetse Inachus: Han Römer Argus: Hans Dagelet Mercurius: Peter Blok Pan: Peter te Nuyl

(I, 416-437 Andere soorten worden gegenereerd) verteller: De andere wezens, al die dieren van verschillende soort, heeft Moeder Aarde zelf geschapen. Toen het vocht van jaren door zonnevuur gewarmd was, zetten modder en moeras door hitte uit en vele kiemen die nieuw leven droegen, gevoed in levensrijke grond als in een moederbuik, groeiden weer op en kregen langzaamaan hun eigen vormen. Zo ook, wanneer de zeven-monden-rijke Nijl het land nat achter heeft gelaten en weer stroomt in oude bedding en het jonge slib is opgedroogd in hemels zonnelicht, treffen de boeren tussen omgeploegde bodemkluiten talloze dieren aan waarvan een deel zich net bevindt in het stadium van geboorte, een ander deel is, zo te zien, half af en onvolledig. Dan is van zo’n exemplaar een stuk al levensvatbaar en de rest nog ruwe aarde. Als door vocht en warmte een zeker evenwicht ontstaat, ontstaat er leven. Alles vindt in deze twee z’n oorsprong. Vuur mag een vijand zijn van water, maar door vocht en warmte groeit al wat leeft. Die dwarse eenheid hoort bij wat verwekt wordt. Dus toen de aarde, drassig na de jongste watersnood, warm gloeiend werd door zonneschijn en hoge hemelhitte, baarde ze weer ontelbaar vele soorten die ze deels hun vroegere gedaanten gaf en deels ook nieuwe vormen.

(I, 438-472 Phoebus doodt de Python en ziet Daphne) Zonder het zelf te willen bracht ze ook een reuzenslang, de Python, voort, nog nooit gezien, die voor de nieuwe mensen een schrikbeeld werd, omdat die haast een hele berg besloeg. De godheid met de boog, tot op die tijd gewend z’n wapen alleen voor jacht op gems en reebok te gebruiken, schoot z’n koker bijna leeg. De slang, verlamd door duizend pijlen, viel neer en uit z’n donkere wonden spoot het giftig bloed. Bang dat de tijd zijn glorierijke daad zou doen verbleken stelde Apollo een aan hem gewijde wedstrijd in, geheten naar die overwonnen slang: Pythische spelen. Wie daar in mannenarmkracht, snelheid of met paardenspan de beste was, ontving een erekrans van eikenbladeren. Laurier bestond nog niet. Apollo moest z’n sierlijk hoofd vol lange lokken nog met loof van andere bomen kransen. Daphne, Peneius’ dochter, was Apollo’s eerste liefde, hem niet bezorgd door het blinde toeval, maar door boze wraak van Cupido. Apollo immers had hem kort tevoren zijn boog met strakke pees zien spannen en nog pralend met die Pythonmoord geroepen: Apollo: Zeg, wat doe jij daar, kwajongen? Zo’n vechtersboog, die past toch beter bij mijn schouders? Hier, ik kan er feilloos dier en vijand mee verwonden. Feilloos! Ik heb onlangs een giftig slangenlijf van meters lang, de

Page 3: Het script is voor u uitgeschreven door Marc en Herman Van ... · Het script is voor u uitgeschreven door ... Bij het eerste zien begeert Apollo haar, droomt ie van Daphne, jaagt

Pythondraak, met meer dan duizend pijlen neergeschoten. Pak jij nu braaf je fakkeltje en stook je liefdesvuur waar je maar wilt, maar meng je liever niet in mijn triomfen. verteller: Het Venusjong riep terug: Cupido: U schiet, Apollo, altijd raak. Mij best, maar ik raak u, en net zo goed als alle dieren voor goden onderdoen moet u nu buigen voor mijn macht. verteller: Na deze woorden vloog ie vleugelwiekend door het luchtruim en landde schielijk op de donkere Parnassustop en trok een tweetal pijlen uit z’n koker, elk verschillend van doel: de een dooft liefdesvuur, de ander wekt het op. De pijl die opwekt is van goud en schittert met z’n pijlpunt, de pijl die dooft is nogal stomp, de schacht loopt uit in lood. Die laatste nu schoot Cupido op Daphne af, de eerste beschadigde Apollo’s hart, tussen de ribben dringend.

(I, 473-503 Phoebus achtervolgt Daphne) Hij is terstond verliefd, zij wil van geen verliefdheid weten en wijdt zich aan de jacht, vindt haar geluk in stille bossen, in dierenprooi, een zuster van de kuise Artemis. Een strakke band omsluit haar ordeloos verwarde haren. Veel minnaars dingen naar haar gunsten, allen wijst zij af, wegsnellend, diepe bossen door, wars, onbekend met mannen, zich niet om Amor, Hymen, huwelijkswoord bekommerend. Vaak had haar vader al gezegd: Peneis: Geef me een schoonzoon, meisje. verteller: Vaak had haar vader ook gezegd: Peneis: Geef me toch kleinzoons, kind. verteller: Maar zij, de huwelijksfakkels hatend als een boze misdaad, toonde hem dan haar meisjesmooi gelaat vol blozend schaamrood en met haar vleiend-zoete armen om haar vaders hals smeekte zij: Daphne: Laat mij, lieve vader, voor m’n hele leven een maagd zijn, net als Artemis. Hààr vader stond dat toe. verteller: En hij stemt toe, dat wel, maar juist haar meisjesschoon verbiedt haar te blijven wat zij wil. Haar gratie strookt niet met haar wens. Bij het eerste zien begeert Apollo haar, droomt ie van Daphne, jaagt die begeerte ook na en faalt in eigen zienersgave. Zoals na het oogsten dunne halmen worden weggebrand, zoals soms heggen laaien wanneer reizigers hun fakkels te dicht er langs doen gaan of achterlaten ‘s ochtends vroeg, zo raakte onze god in vuur in vlam, zo stond ie gloeiend in lichterlaaie en gaf z’n hopeloze liefde hoop. Hij ziet haar onverzorgde lokken langs haar schouders vallen en denkt: Apollo: Hoe fraai als zij die opbond! Ziet die gloed die uit haar sterrenfonkelende ogen straalt en ziet die lippen die meer te bieden hebben. Prijst haar vingers, handenpaar, haar armen die tot bijna aan de schouders onbedekt zijn. verteller: En wat wel bedekt is, droomt ie zich nog mooier, maar zij vlucht sneller dan lichte wind en blijft niet staan als hij haar aanroept:

(I, 504-524 Phoebus smeekt Daphne voor hem te zwichten) Apollo: Daphne, mijn nimf, ik smeek je, blijf! Ik vroeg je niet vijandig. Je vlucht, mijn nimf, zoals een lam een wolf ontvlucht, een hert een leeuw, of duiven voor een adelaar onrustig wieken, dieren die voor een vijand vrezen. Maar ik jaag uit liefde, ik arme. Pas toch op! Je valt! De doornenstruiken schrammen je benen! Zulke benen... en dan krijg ik nog de schuld. Waar jij nu loopt is ruw terrein, maak minder haast, ik bid je. Vlucht niet zo snel, dan zal ik minder haastig achtervolgen. En kijk dan wie je zo het hart op hol brengt. Heus, ik ben geen bergbewoner, ook geen onbehouwen herder die zijn kudde in het oog houdt. Denk toch na, je weet… je weet niet wie je ontloopt, en daarom loop je. Ik ben heerser van Delphi en Clarus, Tenedos en Patara’s paleizen. Jupiter is mijn vader. Ik duid aan wat is, wat was en wat zal zijn. Door mij ook klinken lier en dichtkunst samen. Mijn pijlen treffen altijd doel, maar nu, nu schoot één pijl beter dan die van mij en trof mijn hart, een open mikpunt. Ik ben het die geneeskunst uitvond, alom klinkt mijn naam als “de genezer”, ik beheers de wonderkracht van kruiden, maar, arme ik, er is geen kruid dat tegen liefde helpt. Die kunst van mij die anderen beter maakt, verzaakt zijn meester.

Page 4: Het script is voor u uitgeschreven door Marc en Herman Van ... · Het script is voor u uitgeschreven door ... Bij het eerste zien begeert Apollo haar, droomt ie van Daphne, jaagt

(I, 525-552 Daphne wordt een laurierboom) verteller: Veel meer nog wou hij zeggen, maar zij liep met bange voet ver van ‘m weg, ver van die niet meer uitgesproken woorden, en leek wel dubbel mooi. Haar ledematen waaiden bloot, haar kleren joegen door de wind in tegenwaartse richting, een zachte bries blies lange lokken van haar schouders op. Door ‘t vluchten groeit haar gratie en de jonge god verliest zich niet langer meer in vruchteloze liefdespraat, maar volgt nu met versnelde pas, zoals zijn liefde zelf al ingaf. Wanneer een windhond in een open veld een haas ontwaart, schieten ze beiden weg, belust op buit, belust op leven. De hond, zo lijkt het, heeft de ander bijna in z’n greep. Met z’n vooruitgestoken snuit raakt ie de achterpoten, terwijl de haas onzeker over eigen lot nog net de beet ontspringt en aan die hete bek weet te ontsnappen. Zo rende ook de god, uit liefde, en de nimf, uit angst. Toch is haar achtervo lger met z’n vleugels van verliefdheid sneller. Hij kent geen rust, hij komt steeds dichter in de rug van ‘t vluchtend meisje, hijgend in de lokken langs haar schouders. Haar krachten zijn ten eind, ze ziet doodsbleek, is uitgeput van ‘t snelle gaan, en omziend naar het water van Peneius roept ze: Daphne: Ach, vader, help me! Een riviergod heeft toch macht! Bevrijd me van dit lichaam dat me veel te mooi deed zijn! verteller: Haar klacht weerklinkt nog als een starre stijfheid haar bevangt. Haar zachte borst wordt door een dunne laag van schors omsloten, haar armen groeien uit tot takken en haar haar tot loof. Haar voeten, eerst zo snel, zijn nu verstokt tot trage wortels. Haar hoofd wordt kruin. Haar gratie is het enige wat rest.

(I, 553-567 Phoebus eert Daphne) Nog steeds bemint Apollo haar. Z’n vingers langs de boomstam voelen haar hart nog sidderen onder de nieuwe bast en met z’n armen om haar takken heen als om een lichaam kust hij het hout. Maar zelfs dat hout buigt van z’n kussen weg. Dan spreekt de god haar toe: Apollo: Omdat je niet mijn vrouw kunt worden zul je in elk geval mijn boom zijn. En jij zult voortaan mijn haar omkransen en mijn lier en pijlkoker sieren. Jij zult Romeinse overwinnaars begeleiden als hun blijde zegen klinkt en het Capitool de lange stoeten ziet naderen. Jij zult een zeer getrouwe wachtpost zijn vlak voor Augustus’ poort, dicht naast de eikenboom in het midden. En evenals mijn jeugdig hoofd steeds lange lokken draagt, zul jij voorgoed gelauwerd zijn en nooit meer zonder lover. verteller: Aldus Apollo. De laurierboom knikte met de nieuw ontstane takken en bewoog haar kruin of het een hoofd was.

(I, 568-587 Inachus treurt om Io) In het land van Haemon ligt een dal, rondom omsloten door bosrijke steilten, Tempe-dal geheten. De Peneius, ontsprongen bij de Pindus, stuwt er schuimend water voort en vormt er door een zware waterval nevelgordijnen met dunne slierten mist. Z’n druppels sproeien tot de top der hoogste bomen, z’n geraas vermoeit de wijde omtrek. Hier had die machtige rivier z’n huis en heiligdom. Hier, tronend in zijn in de rotsen uitgespaarde grotten deelde hij nimfen en rivieren recht en wetten uit. Daarheen nu spoedden zich de stromen van dat land, niet wetend of Daphnes vader een gelukwens horen wil of troost. Spercheius met z’n peppels, de wildstromende Enipeus, de grijze Eridanus, de rustige Amphrysus, en de Aeas-stroom, na deze andere stromen die hun water moeizaam in kronkels zeewaarts voeren, elk langs eigen baan. Slechts Inachus ontbreekt. Ver in z’n grot verscholen doet hij het water door z’n tranen stijgen, diep in rouw omdat Io, z’n kind, onvindbaar is. Hij weet niet of ze leeft of bij de schimmen is. En nu hij nergens meer een spoor vindt, meent hij dat zij ook nergens is en vreest veel erger nog.

Page 5: Het script is voor u uitgeschreven door Marc en Herman Van ... · Het script is voor u uitgeschreven door ... Bij het eerste zien begeert Apollo haar, droomt ie van Daphne, jaagt

(I, 587-600 Jupiter onteert Io)

Jupiter had haar terug zien komen van haar vaders oever en haar geroepen: Jupiter: Meisjelief, jij, vrouw voor Jupiter, iedere man kan zich met jou gelukkig prijzen. Kom dan! verteller: En wijzend op het schaduwrijk bos: Jupiter: Kom! Zoek in ‘t bos naar schaduw, nu het heet is en de zon z’n top bereikt heeft. Of durf je niet alleen te gaan omdat er dieren schuilen? Laat je dan door een god beschermen, diep de bossen in. En niet maar zo’n gewone god, ik ben het die de scepter in ‘t hemelrijk bezit, ik die rondom m’n bliksems richt. Nee, loop niet weg! verteller: Zij was al hard gaan rennen, landerijen van Lerna en Lycaeïsch bosland was ze reeds voorbij toen door de god een brede nevelstrook over de velden getrokken werd, haar vlucht geremd werd en haar eer geroofd.

(I, 601-621 Jupiter tovert Io om in een koe) Maar onderwijl had Juno naar de aarde zitten gluren en zich verwondert dat een wolkenvlucht bij klare dag zo’n kleur van nacht kon scheppen, en die wolken kwamen niet van de rivier begreep ze, niet van aardvocht dat verdampte, en daarom keek ze waar d’r man kon zijn omdat ie al zo vaak betrapt was en ze wist van al z’n avonturen… Toen ze hem nergens in de hemel zag, dacht ze direct: Juno: Als ik me niet bedrieg, word ik bedrogen! verteller: En dus vloog ze door het luchtruim aardewaarts en wees de nevels weg te gaan. Maar Jupiter had Juno’s komst voorvoeld en het jonge meisje, Inachus’ dochter, omgetoverd in een koe. En ook als koe was ze een schoonheid, zodat Juno wat onwillig het fraaie dier wel prijzen moest en quasi argeloos hem vroeg wiens koe dat was en eh… waar vandaan, uit welke kudde. Jupiter: Geboren uit een aardkluit. verteller: …liegt de oppergod, om van die ondervraging af te zijn. Juno: Geef mij haar dan. verteller: …vraagt Juno. Wat moet ie doen? Z’n hartenlief verbeuren? Dat is wreed. Niet geven, dat werkt argwaan. Schaamte drijft ‘m tot het ene en liefde weerhoudt ‘m. Schaamte zou voor liefde zijn gezwicht, maar als z’n vrouw, die ook z’n zuster is, zo’n klein cadeautje, een koe, niet krijgt, dan lijkt die koe misschien geen koe te zijn.

(I, 622-641 Juno eist Io op en Argus bewaakt haar) De minnares wordt weggegeven. De godin is echter nog niet gerust. Bevreesd voor een steelse streek van Jupiter laat zij de koe bewaken door Arestors zoon, door Argus. Het hoofd van Argus was rondom bezet met honderd ogen, en om de beurt namen er twee van al die honderd rust. De andere stonden trouw op wacht en bleven wijd geopend. Zo hield hij Io vanuit elke stand steeds in het oog. En ook al stond ie afgewend, toch zag hij Io voor zich. Bij daglicht mag ze grazen, als de zon is weggezakt sluit hij haar op. Die nek die niets misdaan heeft, wordt geketend. Boomloof en bitter smakend groenvoer zijn haar kost. Als bed moet ze de grond gebruiken, ook wanneer er nauwelijks gras groeit, het arme dier. Het water dat ze drinkt is moddervuil en als ze Argus smeken wil en hem haar handen reiken, heeft ze geen handen meer waarmee ze hem bereiken kan. Als ze probeert te klagen, stoot haar bek een soort geloei uit, klanken waarvan ze schrikt. Haar eigen stem maakt haar doodsbang. Zo komt ze bij de oevers terug waar ze als meisje speelde, Inachus’ oevers, en daar ziet ze in het spiegelvlak de horens van een koe!

(I, 642-667 Inachus vindt Io en treurt om haar) Geschrokken vlucht ze weg van het water. Geen waternimf die merkt en zelfs niet Inachus die merkt dat zij het is. Zij volgt haar vader, volgt en volgt haar zusters, laat zich beaaien, dringt zich op aan hun bewondering. De oude

Page 6: Het script is voor u uitgeschreven door Marc en Herman Van ... · Het script is voor u uitgeschreven door ... Bij het eerste zien begeert Apollo haar, droomt ie van Daphne, jaagt

Inachus had haar gelokt met plukken klaver. Zij likt die vaderhanden, drukt er kussen op en laat haar tranen wellen. Als nu ook nog woorden konden volgen, kon ze hulp vragen, van haar naam vertellen, van haar lot. Dan, zonder woorden, trekt haar hoef een letter in de zandgrond. Zo tekent ze het droef bericht van haar betoverd lijf. Inachus: Ai mij, helaas… verteller: …roept vader Inachus. Hij slaat z’n armen om nek en horens en het sneeuwwit koebeest zucht ‘m toe. En dan, opnieuw: Inachus: Ai mij. Heb ik dan niet in alle streken, mijn lieve kind, naar jou gezocht? Zolang ik je niet vond, was ik niet zo bedroefd als nu. Je zegt niets, en je kunt ons geen antwoord geven. Niets dan diepe zuchten breng je uit. En als ik je iets vraag, kun je alleen nog maar gaan loeien. Ik wist van niets, ik was al bezig met je huwelijksfeest, ik keek verlangend naar een schoonzoon uit, zelfs al naar kleinzoons. Nu zorgt een kudde voor je man, een kudde krijgt jouw zoon. En ik, ik kan dit diep verdriet niet met de dood verstillen. Ik ben een god, dat is mijn straf. De toegang tot de dood is mij ontzegd en mijn verdriet moet nu voor eeuwig duren. verteller: Zo klaagt hij. Maar de ogenrijke Argus rukt ‘m los en leidt de dochter van de vader weg naar andere weiden, ver uit de buurt. Zelf neemt ie op een hoge bergtop plaats om zittend op een afstand alle kanten uit te spieden.

(I, 668-688 Jupiter zendt Mercurius om Argus te doden) Nu kan de oppergod zo’n groot verdriet in Io’s hart niet langer aanzien en hij roept z’n zoon die hem door Maia zo stralend was gebaard, en draagt hem op Argus te doden. Terstond bindt ie z’n vleugelschoenen aan, bedekt z’n lokken en pakt z’n staf, waarmee hij slaap strooit, in z’n heersershand. Aldus voorzien neemt hij, Jupiters zoon, vanaf diens burcht een sprong omlaag naar het mensenrijk, doet daar z’n reishoed af, z’n vleugels uit en houdt alleen z’n godenstaf nog bij zich. Daarmee doet ie zich voor als herder die in stil gebied z’n geiten hoedt en bij het gaan de herdersfluit laat zingen. Argus, op koeienwacht voor Juno, wordt getroffen door de frisse klanken. Argus: Wie u moge zijn, kom bij me zitten… verteller: …roept hij. Argus: …hier, op mijn rots. Voor kudden is hier malser gras dan verderop. En kijk ‘ns wat een schaduw hier, voor herders. verteller: Mercurius zet zich dus en laat met eindeloze praat de dag verstrijken en met klanken van z’n rietfluit tracht hij die rondspiedende Argusogen te verduisteren. Argus vecht nog wel terug tegen z’n zoete slaapgevoelens en blijft nog steeds wat wakker, ook al ligt een deel van het hoofd in diepe rust. Hij vraagt zelfs nog, omdat die fluit een nieuwe ontdekking leek, naar de ontdekking van die nieuwe fluit.

(I, 689-721 Mercurius vertelt het verhaal van Syrinx)

Page 7: Het script is voor u uitgeschreven door Marc en Herman Van ... · Het script is voor u uitgeschreven door ... Bij het eerste zien begeert Apollo haar, droomt ie van Daphne, jaagt

De god vertelt ‘m: Apollo: In Arcadië, in het koud gebergte bij Nonacris, woonde te midden van een nimfenschare een veelgezochte nimf, Syrinx genoemd door haar vriendinnen. Al vaak had zij opdringerige saters afgetroefd of godenvolk dat graag verpoost in schaduwrijke bossen en vruchtbaar veld. Ze had haar kuisheid en haar levensstijl Diana toegewijd. In jachtkledij, net als Diana, leek ze wel Leto’s dochter zelf te zijn, ware het niet dat zij een hoornen boog had en Diana’s boog van goud was. Ze leek het echt. Toen ze een keer van de Lycaeus kwam, kreeg Pan de nimf in het oog en riep haar. Sparrenpunten kransten z’n hoofd. verteller: Hij wil vertellen over Pan en hoe de nimf doof was geweest voor zijn geroep, gevlucht was door de velden tot zij de zandbank in de vriendelijke Ladonstroom bereikt had, hoe ze was gestuit door water, had gesmeekt dat haar waterzusters haar onvindbaar zouden toveren, hoe Pan, net toen hij had verwacht Syrinx goed beet te hebben, geen nimfenlichaam maar moerasriet in z’n handen hield en toen zo spijtig zuchtte dat z’n adem door de stengels een dun geluid teweegbracht, een soort klaaglijk gesuis, en door die nieuwe klank, die zachte toon, zo werd getroffen dat hij haar zei: Pan: Dit zal voortaan onze gesprekstoon zijn... verteller: En hoe aldus haar meisjesnaam bleef leven in de rietfluit, stengels met bijenwas aaneengevoegd, van groot naar klein. Dit alles wou Mercurius vertellen toen ie merkte dat ook de laatste kijkers waren dichtgevallen en met slaap bedekt. Dus zwijgt ie snel en maakt de roes nog zwaarder door al die lome ogen te betoveren met z’n staf. Direct daarna treft ie de knikkeboller met z’n zwaardpunt juist op de grens van hoofd en nek en stoot ‘m bloedend van de rots af en bevlekt de helling met een spoor van druppels. Zie Argus liggen. Al het licht van heel dat ogental is uitgedoofd. Eén donkerte bedekt die honderd ogen,

(I, 722-746 Io krijgt haar menselijke gedaante terug) door Juno uitverkoren voor de veren van haar pauw, zodat diens staart sindsdien is overdekt met sterjuwelen. Juno, witheet van woede, stelt haar wraak niet langer uit, maar stuurt die minnares uit Argolis een schrikgodin toe, waanzin voor oog en hart, duistere prikkels in haar borst, waardoor ze haar in angsten voortjaagt over heel de wereld. De Nijl zal pas het eind zijn van die vreselijk zware tocht, want als ze die bereikt, zinkt ze voorover op haar knieën dicht bij de oeverrand. Met schuin omhoog gestrekte nek heft ze haar kop - wat kon ze anders? - naar de hoge sterren en lijkt met kermgeluiden, tranen en bedroefd geloei Jupiters hulp te vragen en te smeken om verlossing. Deze omarmt z’n echtgenote, Juno, en hij vleit en vraagt haar nu de lijdensweg te staken. Juno: Jij… verteller: …belooft ie… Juno: …hoeft nooit meer ongerust te zijn. Ik zal jou nimmermeer verdriet bezorgen. verteller: En hij roept het onderwereld-water als zijn getuige aan. Juno geeft toe en Io wordt wat zij geweest is. Haar gezicht komt terug, haar vacht verlaat haar, de horens groeien weg, de ogenrand verkleint zich en de brede bek wordt smaller, schouders, armen worden zichtbaar, de hoef loopt weer in vijf gescheiden vingernagels uit, de nimf heeft niets meer van een koe, alleen die blanke schoonheid. En heel tevreden dat ze weer twee mensenbenen voelt, richt zij zich op, maar zegt nog niets, uit angst dat zij nog altijd koe-achtig loeit. Pas heel voorzichtig spreekt ze weer, als eerst.

(I, 747-764 Phaëtons afkomst) Nu is zij een godin, gevierd door priestervolk in linnen. Nu, jaren later, denkt men ook dat Epaphus uit zaad van Jupiter ontstaan is. In veel steden heeft ie een tempel vlak naast z’n moeder.