Het protestants landbouwkundig opvoedingsgesticht te Montfoort · instelling zich al snel in de...

30
Een bloeijende akker van menschenliefde Het protestants landbouwkundig opvoedingsgesticht te Montfoort Charles Noordam

Transcript of Het protestants landbouwkundig opvoedingsgesticht te Montfoort · instelling zich al snel in de...

Page 1: Het protestants landbouwkundig opvoedingsgesticht te Montfoort · instelling zich al snel in de schaduw bevond van 'Nederlandsch Mettray', dat er beter in slaagde de publieke belangstelling

Een bloeijende akker

van menschenliefde

Het protestants landbouwkundig

opvoedingsgesticht te Montfoort

Charles Noordam

Page 2: Het protestants landbouwkundig opvoedingsgesticht te Montfoort · instelling zich al snel in de schaduw bevond van 'Nederlandsch Mettray', dat er beter in slaagde de publieke belangstelling

Oud-Utrecht

In 'Een bloeijende akker van menschenliefde' schetst de auteur de ont­

staansgeschiedenis en het functioneren van het eerste Nederlandse

voorbeeld van institutionele jeugd­

zorg van het type landbouwkolonie:

het Protestantsch Landbouwkundig

Opvoedingsgesticht te Montfoort.

Deze door de Utrechtse onderwijzer

Dirk van Frankenhuijsen in 1847

naar Franse en Duitse voorbeelden

opgerichte instelling groeide in korte tijd uit tot een 'reddinghuis' voor

meer dan 150 verwaarloosde kinderen. Door heel Nederland werden er

lokale afdelingen opgezet, die kinderen in Montfoort plaatsten. De

snelle groei van de instelling, die haar hoogtepunt bereikte rond 1856,

werd gevolgd door een even snelle neergang.

Charles Noordam ( 1954) volgde de opleiding tot

archivaris aan de Rijksarchïëfschool te Den Haag en

studeerde Nederlands Recht aan de

Rijksuniversiteit van Utrecht. Sinds I

werkzaam in het archiefwezen, varia1

-neentearchivaris van Montfoort. HIJ publiceerde

eerder artikelen op juridisch en lokaal-hist op juridisch en lokaal-hisi

gebied.

ü CHARLES NOORDAM EEN BLOEIJENDE AKKER VAN M E N S C H E N L I E F D E

Page 3: Het protestants landbouwkundig opvoedingsgesticht te Montfoort · instelling zich al snel in de schaduw bevond van 'Nederlandsch Mettray', dat er beter in slaagde de publieke belangstelling

Inleiding

De zorg voor verwaarloosde kinderen heeft lange tijd plaatsgevonden zonder dat

daar wetenschappelijke pedagogische inzichten aan ten grondslag lagen. Eeuwenlang

hebben weeshuizen met hun rigide systemen de toon aangegeven. Economische

exploitatie van kinderen was - met name in onze buurlanden - geen uitzondering '.

De negentiende eeuw is in dit opzicht een eeuw van vernieuwing geweest. Onder

invloed van ideeën uit de Verlichting kwam men tot nieuwe vormen van institutio­

nele jeugdzorg. Een belangrijke plaats daarin kregen de landbouwkundige instellin­

gen. Naast de toepassing van opvoedkundige principes in kleine verbanden ('fami­

lies') verschaften zij in de landbouw zinvol werk en een latere beroepsmogelijkheid.

Buitenlandse voorbeelden op dit gebied, zoals het Raue Haus bij Hamburg, gesticht

in 1833, en Mettray te Tours, gesticht in 1840, kregen in Nederland veel aandacht.

Van verschillende kanten werd de oprichting van dergelijke instellingen in

Nederland bepleit. Er waren in die tijd weliswaar in Veenhuizen en Ommerschans,

behalve voor arme gezinnen en bedelaars, ook kolonies en ontginningen voor

wezen en verwaarloosde kinderen. Deze stonden echter slecht bekend, pedagogi­

sche inzichten ontbraken. De Utrechter Dirk van Frankenhuijsen opende in 1847 in

Montfoort een landbouwkundige instelling, die de eerste van haar soort was in

Nederland. Nu, bijna 150 jaar later, kan geconstateerd worden, dat waar aan ande­

re instellingen proefschriften gewijd worden, de instelling te Montfoort de positie

van voetnoot niet is ontstegen. Eén van de redenen daarvoor is wellicht, dat de

instelling zich al snel in de schaduw bevond van 'Nederlandsch Mettray', dat er

beter in slaagde de publieke belangstelling te wekken en donateurs te werven. Een

andere reden kan zijn, dat de instelling al niet meer bestond, toen de pedagogie zich

als wetenschappelijke discipline aan de Nederlandse universiteiten nestelde.

Bovendien wordt onderzoek bemoeilijkt door het niet meer voorhanden zijn van

het archief van de instelling. Door anderen is uitgebreid de historische ontwikkeling

van pedagogische residentiële instellingen in Nederland en Europa geschetst2. In dit

artikel zal specifiek op de Montfoortse situatie worden ingegaan. In de eerste plaats

zal de opkomst van de instelling aan de orde komen. Daarnaast zullen door de

beantwoording van een aantal vragen bepaalde aspecten nader omlijnd worden.

Wat was de doelstelling van de inrichting en met welke instrumenten trachtte men

die te bereiken? Kan er inzicht worden verkregen in de resultaten? Wat voor kin­

deren werden er geplaatst en waar kwamen ze vandaan? Wat waren de motieven

van degenen, die tot plaatsing overgingen? Hoe was de relatie met zusterinstellin­

gen? Tenslotte zal aandacht worden geschonken aan de integriteit van Dirk van

Frankenhuijsen.

CHAULES NOORDAM EEN BLOEIJENDE AKKER VAN MENSCH ENI.IEFDE

Page 4: Het protestants landbouwkundig opvoedingsgesticht te Montfoort · instelling zich al snel in de schaduw bevond van 'Nederlandsch Mettray', dat er beter in slaagde de publieke belangstelling

l O u d - U t r e c h t

Ontstaansgeschiedenis

Dirk van Frankenhuijsen (181 1-1895) ontving zijn opleiding tot onderwijzer aan de

derde diakonieschool te Utrecht van hoofdonderwijzer M. van der Stiepel. Hij had

al diverse onderwijzersbaantjes vervuld toen hij in 1838 door de vertrekkende

hoofdonderwijzer van de volksschool in Montfoort, Matthijs van Berkel, werd aan­

gesteld tot waarnemend onderwijzer. In tegenstelling tot wat verwacht had mogen

worden, kwam hij daarna niet automatisch in aanmerking voor de positie van

hoofdonderwijzer. De vervulling van deze vacature werd de inzet van politiek-con-

fessionele strijd. Om zijn kansen op die functie te vergroten sloot de protestant

Van Frankenhuijsen een gelegenheidsalliantie met de katholieken ter plaatse. In ruil

voor de belofte de talrijke arme katholieke kinderen gratis onderwijs te geven, ver­

kreeg hij hun steun. Het conflict in deze zaak liep zo hoog op dat de gouverneur

van de provincie met de officier van justitie in de raadsvergadering verscheen om

de katholieke meerderheid tot de orde te roepen. Uiteindelijk werd een ander

benoemd. Van Frankenhuijsen trachtte vervolgens een tweede lagere school op de

richten. Met steun van de katholieke wethouder Van Vuuren kocht hij daartoe in de

periode 1839-1842 voor ƒ 3310,- aan huizen en grond in Montfoort. Ook deze

poging mislukte. Nadat enkele malen tegen hem proces-verbaal was opgemaakt

wegens het illegaal geven van onderwijs zag hij van verder pogingen in deze richting

af. Eind 1842 gaf hij de aanzet tot de oprichting van een commissie tot leniging en

wering van armoede te Montfoort. Aan de talrijke armen - in 1842 waren er 590

bedeelden op een bevolking van 1794 personen-

wilde hij door werkverschaffing een middel van

bestaan bieden. Op het land dat hij had gekocht

om een school op te bouwen liet hij de armen

aardappels telen. Verder stelde hij enkele lijnba­

nen in werking, waar na verloop van een jaar

achttien volwassenen en kinderen werkten. In

1844 vertrok hij naar Rotterdam om binnenva-

der te worden van het diakonie-bestedelingen-

huis van de hervormde gemeente aldaar. Tijdens

zijn verblijf in Rotterdam hoorde hij in 1847

W.H. Suringar, een bekende filantroop met con­

necties in de hoogste kringen, spreken over de

landbouwkolonie in Mettray3. Diens betoog was

voor Van Frankenhuijsen een eye-opener. Dit

was nu juist de geschikte bestemming voor de

grond en de gebouwen, die hij in Montfoort

Dirk van Frankenhuijsen (1811-1895), (ca I860). Gemeentear­

chief Montfoort

CHARLES NOORDAM EEN BLOEIJENDE AKKER VAN MENSCH ENLIEFDE

Page 5: Het protestants landbouwkundig opvoedingsgesticht te Montfoort · instelling zich al snel in de schaduw bevond van 'Nederlandsch Mettray', dat er beter in slaagde de publieke belangstelling

bezat. Bovendien had hij ervaring met instellingszorg en tewerkstelling van armen in

de landbouw. Hij schreef - volgens eigen opgave - 2000 weeshuizen, diakonieën en

andere armeninstellingen aan met de vraag of zij tegen betaling wezen en verwaar­

loosde kinderen in een dergelijke instelling wilden onderbrengen. Alle aangelegen­

heden in deze zaak, zoals verbouwingen, aanschaf van meubilair en linnengoed, aan­

trekken van personeel en aankoop van onroerend goed, regelde hij naast zijn func­

tie in Rotterdam.

Zijn werkgever gaf hem op 4 augustus 1847 vanwege gezondheidsredenen een

maand verlof om een reisje te maken ''. Hij maakte van de gelegenheid gebruik om

Mettray te bezoeken. Op de terugweg deed hij verschillende Duitse instellingen

aan5. Op 16 oktober 1847 opende de instelling te Montfoort haar poorten. De

naam ervan luidde aanvankelijk: 'Landbouwkundig Huis voor Verwaarloosde

Kinderen', met soms de toevoeging 'van het platteland'.

Bestuurlijke organisatie

Directie en bestuur

De directie over de instelling voerde Dirk van Frankenhuijsen zelf. Anderhalf jaar

lang combineerde hij zijn functie te Rotterdam met het directeurschap te

Montfoort. Éénmaal per week reisde hij daartoe op en neer van Rotterdam naar

Montfoort. Vanaf maart 1849 woonde hij weer in Montfoort en kon hij het direc­

teurschap zonder plaatsvervangers uitoefenen. Hij bespeurde snel het grote nadeel

van een ideële instelling, waarbij zowel bestuur als administratie in één hand waren

en waarbij er geen scheiding was tussen inkomsten en vermogen van de instelling

en zijn eigen vermogen: dit maakte hem in de ogen van sommigen ronduit verdacht.

Van Frankenhuijsen geeft zelf een voorbeeld van hetgeen zoal gezegd werd: 'het is

speculatie op de diakoniekassen of Nederlandsche weldadigheid. Het is een armen­

kostschool en hoofd daarvan zoekt rijk te worden!'6. Om het wantrouwen weg te

nemen, was één van de eerste zaken die Van Frankenhuijsen regelde, de instelling

van een bestuur. De samenstelling van het eerste bestuur - voornamelijk plaatselij­

ke notabelen - getuigt van de haast, waarmee het werd opgericht. Het bestuur

diende te bestaan uit twaalf superintendenten, maar in eerste instantie werden er

slechts zeven benoemd. Hieronder de Montfoortse predikant Romeny, enkele

(protestantse) raadsleden en zijn vroegere werkgever, Matthijs van Berkel7. Dit

bestuur werd na enige tijd vervangen door commissarissen-provinciaal en slechts

enkele superintendenten. Aanvankelijk waren alle commissarissen-provinciaal pre­

dikanten, waaronder bekende als de dichter-predikant Adama van Scheltema uit

Amsterdam en Heldring uit Hemmen, oprichter van verschillende opvoedingstehui­

zen. Pas in 1850 deed de eerste niet-predikant zijn intrede in dit gezelschap:

CHARLES NOORDAM E E N B L O E I J E N D E A K K E R VAN M E N S C H E N L I E F D E

Page 6: Het protestants landbouwkundig opvoedingsgesticht te Montfoort · instelling zich al snel in de schaduw bevond van 'Nederlandsch Mettray', dat er beter in slaagde de publieke belangstelling

Oud-Utrecht

R. baron van Breugel, lid van de Raad van State. De eerste thesaurier was mr.

C.W.E.C. baron de Geer, burgemeester van Werkhoven. Hij werd in juli 1851

opgevolgd door de predikant Albertus van Toorenenbergen. Het bestuur fungeer­

de als externe legitimatie en als een instrument om gunstige berichtgeving over het

gesticht te bevorderen. Van Frankenhuijsen gaf de feitelijke beslissingsbevoegdheid

niet uit handen. In de praktijk bleef het toezicht beperkt tot een jaarlijkse vergade­

ring en tot incidentele inspectiebezoeken van inviduele bestuursleden.

In 1851 werd op Van Frankenhuijsen's initiatief het 'Protestants genootschap ter

verzorging en opvoeding van verlaten en verwaarloosde kinderen van beiderlei

kunne' opgericht. Dit genootschap diende fondsen in te zamelen om daarmee de

instelling in eigendom over te nemen en er een stichtingsvorm aan te geven. Dit

was de enige manier om definitief een einde te maken aan de verdachtmakingen die

het bestaan van de instelling bedreigden. Wegens onvoldoende succes hief het

genootschap zich in mei 1854 op8. In 1857 kwam er een opvolger in de 'Vereniging

tot instandhouding van Van Frankenhuijsen's Opvoedingsgesticht te Montfoort

voor Protestantsche Verwaarloosde Kinderen'. Doel van de vereniging was

opnieuw het bijeenbrengen van kapitaal om het opvoedingsgesticht in eigendom

over te nemen. Tevens nam de vereniging de rol van het bestuur over. Ook al gaf

Van Frankenhuijsen geen bevoegdheden uit handen, toch werd hij door de sterke

achteruitgang van de instelling na 1857 steeds afhankelijker van de vereniging.

Voorzitter was de predikant Albertus van Toorenenbergen. Onder de overige

bestuursleden figureerde ook de Montfoortse predikant Romeny. Voor het overige

bevatte het bestuur van de vereniging voornamelijk juristen en ondermeer een

Amsterdams gemeenteraadslid '. Tot overname in eigendom is het nooit gekomen.

Het bijeengebrachte kapitaal bedroeg in 1861 ƒ 10.000,- hetgeen aanmerkelijk veel

minder was dan de waarde van de gebouwen en goederen, die toen op meer dan

ƒ 30.000,- werden geschat.

Plaatselijke afdelingen

Eén van de problemen waarmee Van Frankenhuijsen zich geconfronteerd zag, was

het feit dat er weliswaar voldoende verwaarloosde kinderen waren, maar dat de

middelen voor de opname ervan vaak ontbraken. Hij trachtte daarom verspreid

door het land plaatselijke afdelingen op te zetten, die kinderen in Montfoort dien­

den te plaatsen en tegelijkertijd ook de financiën daarvoor bijeen moesten brengen.

Deze afdelingen moesten ook contact onderhouden met de door hen geplaatste

kinderen en toezicht houden op hun functioneren, nadat zij de instelling hadden

verlaten. Deze structuur van plaatselijke afdelingen en hun toezicht op pupillen

werd aangeduid als 'het patronaat'. Dit was een in die tijd bekend begrip in verband

met toezicht op 'huiszittende' armen. De oprichting van plaatselijke afdelingen ver­

liep niet overal even voorspoedig. In Amsterdam kwam er ondanks verwoede

CHAULES NOORDAM EEN BLOEIJENDE AKKER VAN MENSCH EN LIEFDE

Page 7: Het protestants landbouwkundig opvoedingsgesticht te Montfoort · instelling zich al snel in de schaduw bevond van 'Nederlandsch Mettray', dat er beter in slaagde de publieke belangstelling

PROTESTANTSCH LANDBOUWKUNDIG ÜPVÜtüINGS GESTICHT MTFOORT.

Het hoofdcomplex van het gesticht in I856. Op de begane grond van de rechtervleugel bevonden zich de eetzalen,

daarboven de meisjesslaapzalen. In de linkervleugel v/aren de schoollokalen met daarboven de slaapzalen van de

jongens. Het middengebouw had een huishoudelijke en administratieve functie. Litho door E Spanier naar een litho

in het blad Europa, 1856-4. Gemeentearchief Montfoort

pogingen geen tot stand. Van afdelingen in Delft, Gouda, Maastricht, Nijmegen en

Woerden werd na oprichting weinig meer vernomen. Ook van afdelingen in Edam,

Tiel, Wageningen en Zierikzee bleef de activiteit beperkt tot de plaatsing van enke­

le pupillen. In een aantal plaatsen werkten plaatselijke agenten of werd een voorlo­

pige commissie opgericht. Over de in 1853 en later opgerichte afdelingen, zoals

Leeuwarden en Sneek, is slechts weinig informatie voorhanden. In november 1854

waren er 21 plaatselijke afdelingen 10. In de besturen van de afdelingen zaten meest­

al enkele predikanten, maar ook plaatselijke notabelen, zoals bestuurders en koop­

lieden. In Delft was de burgemeester voorzitter van de afdeling.

In Leeuwarden en Den Haag was de adel vertegenwoordigd in de besturen: in

Leeuwarden was jhr.mr. O.R. van Andringa de Kempenaer voorzitter en baron

S.W.J.H. van Burmania Rengers was thesaurier. Mr. baron R. van Breugel was voor­

zitter van de Haagse afdeling.

De Haagse afdeling was - met die van Leiden en Schiedam - de meest actieve. Alle

drie werden ze in 1851 opgericht en produceerden ze jaarverslagen. De afdeling

Leiden had in juni 1852 99 donateurs, die een bedrag van ƒ 664,77 bijeenbrachten.

De afdeling Schiedam kende in juni 1852 108 donateurs " . Deze afdeling bestond in

ieder geval nog in 1861. De afdeling Den Haag had in 1854 160 donateurs, waaron­

der de koning en prins Frederik. In totaal waren 57 van deze donateurs van adel '2.

De Haagse afdeling inde in deze tijd meer dan ƒ 1500,- aan jaarlijkse bijdragen en

giften. Met name de persoonlijke inzet van baron van Breugel is vermeldenswaard.

CHARLES NOORDAM EEN BLOEIJENDE AKKER VAN M ENSCH EN LIEFDE

Page 8: Het protestants landbouwkundig opvoedingsgesticht te Montfoort · instelling zich al snel in de schaduw bevond van 'Nederlandsch Mettray', dat er beter in slaagde de publieke belangstelling

Oud-Utrecht

In de periode 1850-1853 bezocht hij Montfoort minstens zes maal, waaronder

enkele malen onaangekondigd. Bij één gelegenheid inspecteerde hij gedurende drie

dagen alle aspecten van de instelling. Een aantal jaren lang leverde de afdeling Den

Haag bijna 10% van het aantal pupillen. Hoewel ze in formele zin geen zeggenschap

hadden, maakte dit de positie van afdelingen als de Haagse bijzonder sterk.

In navolging van de 'damescomité's' die zich met reclassering van gevangenen bezig

hielden, heeft Van Frankenhuijsen geprobeerd dergelijke comité's ook voor het

gesticht op te richten. In maart 1853 verzocht hij de douairière van Boetzelaer geb.

Calkoen in Amsterdam een dergelijk gezelschap bijeen te brengen. Zij voelde zich

daartoe echter niet geroepen 13. Er zijn geen aanwijzingen, dat hij elders wel slaag­

de. Toch werden verschillende pupillen door adellijke dames geplaatst en bekos­

tigd, soms rechtstreeks, soms via plaatselijke afdelingen. Met name Haagse dames

waren hierin tamelijk actief. Zij toonden dikwijls grote interesse in 'hun' pupillen.

Een van deze dames, de douairière De Jonge van Breugel, schreef over haar pupil, F.

Mol, zelfs een boekje: 'Hoe een goede opvoeding werd beloond'14.

De verhouding tot gelijkgezinden

In protestantse kringen waren er diverse vooraanstaande personen, die residentië­

le zorg voor verwaarloosde kinderen trachtten te realiseren. De belangrijksten

daarvan waren de predikant Ottho Gerhard Heldring en de eerdergenoemde

koopman Willem Hendrik Suringar.

De orthodoxe predikant O.G. Heldring ( 1804-1876) opende ondermeer in 1848 in

Zetten het Asyl Steenbeek voor gevallen vrouwen. Van Frankenhuijsen zocht na

zijn eerdere gelegenheidsalliantie met katholiek Montfoort nu voor zijn gesticht

houvast in het orthodox-protestantse volksdeel. Heldring kon in spirituele zin als

bondgenoot worden beschouwd. In mei 1851 bezocht deze de instelling te

Montfoort samen met de schrijver Nicolaas Beets, toen predikant te Heemstede,

en de Rotterdamse predikant Van Oosterzee. Gedrieën publiceerden zij over dit

bezoek l5. Een maand later liet Heldring zich strikken om op te treden als commis­

saris-provinciaal voor Gelderland. Tevens stuurde hij datzelfde jaar twee helpsters

uit het Asyl Steenbeek, omdat men in Montfoort met gebrek aan goed personeel

kampte. Meer bemoeienis met Montfoort heeft Heldring niet gehad. Hij is zich er

zelfs van gaan distantiëren. In november 1854 schreef Van Frankenhuijsen daarover:

'Wij betreuren, zoo als 't schijnt, 't gemis van deze geachten medearbeider, die zich

van ons terug trekt, of van ter zijde zelfs ons aanvalt, 't geen moeijelijk met vroege­

re lofspraak te rijmen is, en nog veel minder met 's mans bekenden ijver op 't

gebied van 't practische Christendom'16. De reden voor deze verwijdering zocht

Van Frankenhuijsen in de roddels van anderen. Dat de banden met de instelling

door Heldring werden doorgesneden, was pijnlijk voor Van Frankenhuijsen omdat

CHARLES NOORDAM EEN BLOEIJENDE AKKER VAN M ENSCHEN I I E l l ) h

Page 9: Het protestants landbouwkundig opvoedingsgesticht te Montfoort · instelling zich al snel in de schaduw bevond van 'Nederlandsch Mettray', dat er beter in slaagde de publieke belangstelling

het aanleunen tegen Heldring c.s. een eenvoudig bewijs vormde voor de orthodox-

protestantse signatuur van het gesticht.

Willem Hendrik Suringar (1790-1872), die tot de meer liberale protestanten gere­

kend kan worden, genoot evenals Heldring landelijke bekendheid. De eerste con­

tacten tussen Van Frankenhuijsen en Suringar zijn aanvankelijk tamelijk tweeslachtig

van aard geweest. Van Frankenhuijsen verhaalt dat hij verwanten van 'de gevierde

filantroop' opnam, 'toen deze ons streven utopisch noemde en er nog niet aan

dacht een Nederlandsch Mettray in het leven te roepen'. Tevens zou hij Van

Frankenhuijsen het aanbod hebben gedaan het gesticht van hem te kopen. Ook zou

hij hebben aangeboden samen het land door te reizen om enthousiasme te wekken

voor de instelling. Hij zou daarbij enige aandrang hebben uitgeoefend door te drei­

gen zelf een soortgelijke instelling op te richten wanneer Van Frankenhuijsen door­

ging ". Van Frankenhuijsen, van wie de schildering van dit voorval afkomstig is, duid­

de Suringar meestal aan als 'de grote filantroop'. Door de vele herhalingen krijgt

deze term een negatieve bijklank. De reden hiervoor is waarschijnlijk, dat Suringar

inderdaad een soortgelijke instelling oprichtte, Nederlandsch Mettray op het land­

goed Rijsselt bij Zutphen. In juni 1851 namen twee personeelsleden in Montfoort

ontslag, volgens Van Frankenhuijsen, omdat hen in het in aanbouw zijnde

Nederlandsch Mettray een beter salaris was beloofd. Toen ze zich daar eenmaal

hadden gemeld, zouden ze zijn afgewimpeld '8. Verdere botsingen bleven uit, omdat

beide instellingen zich op verschillende doelgroepen richtten. Van Frankenhuijsen

citeert in dit verband een gesprek tussen Suringar en Heldring, waarin Suringar zei

'eene Stichting van de beste uit de beste te willen daarstellen'. Op de vraag van

Heldring 'waar de ellendigen moesten blijven' antwoordde Suringar: 'naar

Montfoort!'19. Zo was ook ongeveer de werkelijke verdeling. Waar Montfoort de

meest afschuwelijke verwaarloosden van alle leeftijden trok, tot zelfs invaliden, nam

men in Nederlands Mettray alleen gezonde jongens tussen negen en veertien jaar

op. Nederlandsch Mettray bleek daarbij dankzij de invloed van Suringar te kunnen

rekenen op ruime financiële ondersteuning20, terwijl de giften voor Montfoort ach­

terbleven. Deze miskenning van Montfoort was niet rechtvaardig, want was Mont­

foort niet 'een vriendelijk toevlugtsoord voorgevallen meisjes, toen Steenbeek nog

niet bestond? En een reddingshuis voor knapen en meisjes (...) voor aan Rijsselt

werd gedacht?'

De Doelstelling

Het hoofddoel van het gesticht was het doorbreken van de vicieuze cirkel van

armoede, criminaliteit en onwetendheid. Daartoe dienden de kinderen uit hun

gewone omgeving te worden geplukt en overgebracht te worden naar Montfoort.

Daar moesten van hen nuttige en godsdienstige leden van de maatschappij gemaakt

CHARLES NOORDAM EEN BLOEIJENDE \KKER VAN M EN SCHENLIEFD1 | E j J

Page 10: Het protestants landbouwkundig opvoedingsgesticht te Montfoort · instelling zich al snel in de schaduw bevond van 'Nederlandsch Mettray', dat er beter in slaagde de publieke belangstelling

Oud-Utrecht

Briefhoofd uit 1852 van het bestuur van de afdeling 's-Gravenhage. Litho door het Protestants Landbouwkundig

Opvoedingsgesticht te MontfoorL Koninklijk Huisarchief, Den Haag.

worden. In 1851 werd de doelstelling als volgt onder woorden gebracht21:

'Kinderen van welke kunne en ouderdom ook, en in welken ziekelijker), mits

geneesbaren, toestand de verwaarlozing hen gebragt hebbe, aan hun tegenwoordig

lot te onttrekken, - hen Christelijk op te voeden en te onderwijzen, ook in eenig

handwerk, ambacht of den landbouw, - hen langs dien weg te vormen tot godsdien­

stige, zedelijke, redelijke, arbeidszame leden der burgermaatschappij, en voor te

bereiden tot hooger eeuwig geluk, - daardoor de erfelijke overplanting der ouders

op de kinderen, van ongodsdienstigheid, onwetendheid, ellende en misdadige nei­

gingen, te voorkomen, - op die wijze, dit steeds grooter worden dezer bron van

misdrijf, zedeloosheid en pauperisme, tegen te gaan'. Deze doelstelling ging verder

dan 'de zamenleving tijdelijk van hare verworpelingen en ballasten te bevrijden'22.

Dit diende Montfoort bijvoorbeeld van de Koloniën van Weldadigheid te onder­

scheiden. Opname in Montfoort, zo was de boodschap, betekende een toegevoeg­

de waarde: niet alleen werden de onwelgevalligen van de straat geplukt, maar er

werden aangepaste, brave en hardwerkende burgers van gemaakt. Zij zouden zelf in

hun onderhoud kunnen voorzien en ook hun kinderen zouden niet tot 'pauperisme'

vervallen. De bestaande maatschappelijke kaders vormden het uitgangspunt. Men

hoefde niet te vrezen voor een broeinest in Montfoort 'van het schrikbeeld dezer

dagen, communismus'23.

De pedagogische instrumenten

De Arbeid

De pedagogische instrumenten van de instelling hadden een 'zedelijk karakter':

arbeid was er niet alleen voor het economische gewin, onderwijs was er niet alleen

CHARLES NOORDAM E E N B L O E I J E N D E A K K E R V A N M E N S C H E N L I E F D E

Page 11: Het protestants landbouwkundig opvoedingsgesticht te Montfoort · instelling zich al snel in de schaduw bevond van 'Nederlandsch Mettray', dat er beter in slaagde de publieke belangstelling

ter vermeerdering van kennis en gedragsbeïnvloeding niet alleen om de pupillen

hanteerbaar te houden. Nee, ze waren ondergeschikt aan de doelstelling en dien­

den te leiden tot betere mensen. De werkinrichtingen werden beschouwd als

'oefenscholen voor den arbeid'. Van Frankenhuijsen benadrukte herhaaldelijk dat

de produktiviteit van minder belang geacht werd dan de ontwikkeling van de kinde­

ren. Ook de bazen van de werkinrichtingen hadden door hun opleidingstaak een

verminderde produktiviteit. Over het algemeen maakten de werkinrichtingen geen

winst. De produktie voor externe opdrachtgevers leverde weinig op, al probeerde

Van Frankenhuijsen wel de aandacht van potentiële afnemers op de instelling te ves­

tigen. De arbeid werd niet alleen gezien als middel voor de pupillen om later de

kost te kunnen verdienen, maar ook als zelfstandig 'zedelijk beginsel'. De pupillen

waren meestal niet aan werken gewend: 'zij vonden toch bedelend en schooijend

den kost. Van arbeid tot hen te spreken, staat gelijk met hun een harde kwelling en

ondragelijken last uit boosaardig menschenplagen op te leggen'. De idee dat arbeid

- met name in de landbouw - kon leiden tot disciplinering, ontleende Van

Frankenhuijsen aan buitenlandse voorbeelden zoals het Raue Haus in Duitsland en

Mettray in Frankrijk. In Nederland was er het voorbeeld van de koloniën van de

Maatschappij van Weldadigheid in Drenthe24. Dit leverde blijkbaar geen inspiratie

op. Van Frankenhuijsen wijdt er in zijn geschriften althans geen letter aan. Arbeid

was een 'tegengif voor de ledigheid, de bron van veelsoortig kwaad'. Het aantal

beroepen dat in het gesticht aangeleerd kon worden, was beperkt. Een jongen die

baardscheerder wilde worden, kon twee dagen per week bij een barbier buiten de

instelling dit vak leren. De pupillen kregen voor hun werk een - zeer geringe - ver­

goeding. Van Frankenhuijsen zag in het leren omgaan met geld een pedagogisch

doel, een voorbereiding op het latere leven buiten het gesticht. Omdat de instelling

'een vormschool voor de maatschappij' pretendeerde te zijn, mocht ook dit ele­

ment niet ontbreken. Het geld konden ze opsparen voor later, of gebruiken om

nuttige zaken zoals briefpapier en porto van te betalen.

De boerderij

In de landbouw werkten onder leiding van boer Jan de Vos in de goede jaren van

het gesticht doorgaans zo'n 30 jongens, ongeveer 30% van de werkende pupillen.

Tevens waren 3 à 4 meisjes onder leiding van boerin Cornelia Booij bezig met het

maken van boter en kaas. Het land van het gesticht bevond zich voornamelijk ten

zuiden van de stad.

Het op enkele honderden meters van de boerderij gelegen 63 hectaren grote

'Hofland' werd vanaf oktober 1847 gehuurd van mr. C.E.W.C, baron de Geer.

Later werden nog andere landerijen en boomgaarden aangekocht. Na een moeilijke

start gedurende de eerste drie jaar, waarbij veel geld in verbetering van de grond

moest worden gestoken, begon de landbouw winst op te leveren. Tegenover

CHARLES NOORDAM EEN BI O RIJENDE AKKER VAN M ENSCHENLIEFDE U£J

Page 12: Het protestants landbouwkundig opvoedingsgesticht te Montfoort · instelling zich al snel in de schaduw bevond van 'Nederlandsch Mettray', dat er beter in slaagde de publieke belangstelling

Oud-Utrecht

ƒ 4500,- aan uitgaven van de boerderij stonden over 1854 bijvoorbeeld ƒ 5300,-

aan inkomsten.

De ambachten

De drukkerij was niet alleen leerobject voor de pupillen, maar ook de plaats waar

het belangrijkste propagandamiddel van het gesticht werd vervaardigd, het blad De

Stem uit Montfoort, tijdschrift aan de zaak der verwaarloosden gewijd. Dit maandblad

telde ongeveer I 75 abonnees. Onder leiding van de letterzetter en de boekdrukker

werkten er meestal zo'n negen jongens.

In de timmerwerkplaats werkten zeven à tien knapen. Alles wat er te bouwen viel

op het gesticht maakten zij in eigen beheer: zij bouwden het hoofdcomplex uit met

de twee grote vleugels. Ook vergrootten zij de boerderij, timmerden schuren en

hooibergen, bouwden bij de scheepsmakerij een timmerloods en een smidse en

maakten al het meubilair.

De weverij, waarmee in de maand augustus van 1850 werd begonnen, kende een

kort en wisselvallig bestaan. In 1852 werd eenmalig calicot-linnen vervaardigd voor

rekening van het ministerie van koloniën dat dit naar Java stuurde25. Er werden

nieuwe weefgetouwen aangeschaft en er kwam een weversknecht bij. In oktober

1852 werkten er maar liefst 22 pupillen in de weverij. Andere afzetmogelijkheden

deden zich echter nauwelijks voor. In 1854 verklaarde Van Frankenhuijsen dat de

weverij uitsluitend voor de eigen behoefte zou worden aangewend. Hij vond het

calicotweven door de aanhoudend snelle, afmattende beweging te zwaar voor de

kinderen 26. In oktober 1854 werkten er nog maar 2 kinderen in de weverij.

In januari 1853 werd begonnen met de vervaardiging van sigaren. De bedoeling was

dat dit werk gedaan zou worden door degenen die voor ander werk te zwak of

ongeschikt waren. Op kleine schaal zijn tot de opheffing van de instelling sigaren

gemaakt.

De kleermakerij en de schoenmakerij waren allereerst bestemd om in de eigen

behoefte van de instelling te voorzien. In de kleermakerij werkten onder leiding van

een kleermaker gemiddeld vier à acht knapen. De schoenmakerij telde in 185 I nog

vier leerlingen maar leidde daarna een kwijnend bestaan.

De naai- en brei-afdeling was het exclusieve domein van de meisjes. Met naaiwerk

hielden zich onder leiding van een naaimoeder tussen de 20 en 30 meisjes bezig, en

met breiwerk tussen de 10 en 20. Opdrachten van buiten waren uitzonderingen.

Het naaien en breien werd niet gezien als zelfstandige vakopleiding, maar als voor­

bereiding op het huishouden. Bij wijze van ontspanning leerden de meisjes ook

haken en knopen.

Wanneer zij voldoende bekwaamheid in het naaien en breien hadden opgedaan,

werden zij op de boerderij geplaatst om te leren melken en kaas en boter te

maken. Dit opende de mogelijkheid om ook als boerenmeid aan de kost te komen.

CHARLES NOORDAM E E N B L O E I J E N D E A K K E R VAN M E N S C H E N L I E F D E

Page 13: Het protestants landbouwkundig opvoedingsgesticht te Montfoort · instelling zich al snel in de schaduw bevond van 'Nederlandsch Mettray', dat er beter in slaagde de publieke belangstelling

Silhouet-portret uit 1852 van Marcelis Ëernardus Romenij, predi­

kant van Montfoort van 1819-1864. Hij was godsdienstleraar en

superintendent van het gesticht Gemeentearchief Montfoort

Bij toerbeurt leerden ongeveer tien meisjes

daarnaast als 'werkmeisjes' bij de binnenmoeder

wassen, koken, schrobben en keukenwerk, kort­

om alle werkzaamheden die ze later in hun eigen

huishouding nodig zouden hebben.

Onderwijs

Er werd onderscheid gemaakt tussen 'weten­

schappelijk' en 'zedekundig' onderwijs. Het eer­

ste omvatte de gewone lagere school stof, aan­

gevuld met onderwerpen die in het dagelijks

leven voor de 'werkman' nuttig zouden kunnen

zijn. Met het tweede werd de godsdienstige vor­

ming en het aanleren van normen en waarden

bedoeld. Het was belangrijk de juiste balans te

vinden, want als het 'zedekundig onderwijs' zou

worden verwaarloosd, zou blijken 'dat de boos­

doener te meer in het plegen van misdaden uitmunt, naarmate hij met meerdere

gaven van de geest was uitgerust'. Als onderdeel van het zedekundig onderwijs

werden elke dinsdag godsdienstlessen gegeven door de predikant Romeny. Grote

aandacht werd besteed aan orde en tucht, met name omdat de meeste kinderen

daarmee geen enkele ervaring hadden. Gezonde lichaamsbeweging werd belangrijk

geacht 'hetzij door wandelen, gymnastische oefening of door arbeid verkregen'. In

1852 werd het onderwijs voor meisjes en jongens gesplitst. Eigen kwekelingen

ondersteunden de onderwijzer. Onder begeleiding van het orgel in het schoollokaal

leerden de kinderen meerstemmig zingen. De teksten van de liederen werden door

het eigen personeel gemaakt, met name om tijdens het werk ten gehore te kunnen

brengen. De melodie werd ontleend aan bekende liederen.

Jaarlijks werd er in juli of augustus een examen gehouden. In een feestelijke sfeer

werden dan ook het bestuur en belangstellenden ontvangen.

.jm.fi

Beïnvloeding van het gedrag

Over het algemeen oordeelde Van Frankenhuijsen weinig positief over de karakter­

trekken van de pupillen als zij arriveerden. Van 85 jongens en meisjes zijn beschrijvin­

gen bewaard gebleven. Termen als sluw, gemeen, diefachtig, verwend en leugenachtig

werden vaak gebruikt. Het is duidelijk dat dergelijke eigenschappen niet van de ene

dag op de andere te veranderen waren. Ongewenst gedrag kwam daarom voor en

CHARLES XOORDAM E E N B L O E 1 J E N D E A K K E R V A N M F.NSCH E N L I E F D E

Page 14: Het protestants landbouwkundig opvoedingsgesticht te Montfoort · instelling zich al snel in de schaduw bevond van 'Nederlandsch Mettray', dat er beter in slaagde de publieke belangstelling

Oud-Utrecht

moest bestraft worden. De overtredingen die pupillen begingen, werden door de

employées en de oudste broeders en zusters opgetekend in weekrapporten. Elke

zondagavond was er het 'zedegerigt' waarbij de directeur in aanwezigheid van alle

pupillen de vonnissen velde over hun gedragingen. De nadruk lag op de opvoedende

werking van straf. Vaak werden daarom de andere pupillen bij de kwestie betrokken.

Zo kon bij zo'n gelegenheid Van Frankenhuijsen 'met klimmende en krachtvollen

stem' vragen: 'jongens! Zal ik den boozen knaap vergiffenis schenken of straffen?' En

als de kinderen niets zeiden: 'Het ergste wacht u; geen vergiffenis'. De vijftienjarige

Jan Noot uit Tiel, die tijdens het eten Willem Huibel een bloedneus had geslagen en

hem vanwege zijn mismaakte voeten had uitgescholden voor 'paardepoot', zei in

strijd met de waarheid, dat Willem Huibel hem had uitgescholden: 'er ging een gesis

van verbazing en afkeuring op (..) eindelijk klonk de algemene kreet: neen!...neen!... hij

liegt!'. De directeur deed hem de kracht van zijn hand voelen, een ongewoon zware

straf: 'Zie, zoo deedt gij hem, dat veroorzaakt u smart; die hebt gij hem ook berok­

kend en mij niet minder, daar gij mij noodzaakt, hoe het mij grieft, strenger te zijn dan

ooit, en voor u, ongewoon diep verdorven kwaaddoener, in de stichting ongewone

harde middelen aan te wenden'. Benadrukt werd steeds de 'innige smart, de grieven­

de teleurstelling' van de directeur bij ontsporingen. Meer dan door het opleggen van

straf werd getracht gewenst gedrag te bevorderen door in te werken op het gemoed

van het kind. Als regel werd gehanteerd, dat misdragingen door 'liefderijk vermaan'

gecorrigeerd konden worden. Slechts in enkele gevallen per jaar werden pupillen ter

overdenking van hun gedrag enige tijd in een cel opgesloten. Na ontvluchting volgde

er echter een fikse celstraf van veertien dagen. Geslagen met de stok werd er niet

sinds voor het laatst in een 'zedegerigt' in 1849 een paar grote boosdoeners met de

stok werd gedreigd 27: 'moet gij nu voortaan door beulen als misdadigers worden

behandeld? neen jongens, neen kinderen! Geen beulen, vrienden zullen raden, helpen,

leiden (...) plaats de stok ditmaal in den hoek. Ik wil geen stok - Hij is weg!' Aan het

voorval werd een lied van tien coupletten gewijd, dat zo eindigde:

En elk zal dan in later tijd

Deez' stichting nog gedenken;

En soms een traan aan haar gewijd,

Als dankbaar offer schenken,

En zingen dit eenvoudig lied:

De stichting slaat haar kinderen niet! bis

Het gesticht

Voor de huisvesting van zijn instelling had Van Frankenhuijsen in 1847 te Montfoort

al drie panden in bezit28. Een aan het westelijke einde van de Hoogstraat - door hem

het 'Hooghuis' genoemd, en twee aan het oostelijk einde van de Hoogstraat, Ver-

CHARLES NOORDAM EEN BLOEIJENDE AKKER VAN M E N S C H E N L I EFDE

Page 15: Het protestants landbouwkundig opvoedingsgesticht te Montfoort · instelling zich al snel in de schaduw bevond van 'Nederlandsch Mettray', dat er beter in slaagde de publieke belangstelling

lengde Hoogstraat geheten. De kinderen werden aanvankelijk gehuisvest in drie ver­

trekken. De twee panden aan de Verlengde Hoogstraat bleken al snel te klein voor

de huisvesting van het groeiend aantal pupillen. In een periode van ongeveer drie jaar

werd een vleugel van twee verdiepingen gebouwd, die 36 meter lang en 6 meter

breed was.

leder jaar werd een nieuw gedeelte ervan in gebruik genomen. Met een tweede

vleugel werd begonnen, maar deze kon pas afgebouwd worden toen in I8S5 een

tussenliggend pand was aangekocht. Op 19 augustus 1856 werd de voltooiing van

dit complex gevierd in aanwezigheid van honderden genodigden. Bij deze gelegen­

heid werd ook een treffende omschrijving van de start van het gesticht gegeven

door te spreken over 'de chaos van oude gebouwen in het eerste jaar'. Ten noor­

den van het hoofdcomplex van de instelling - en daarvan gescheiden door de

Hollandse IJssel - lag een scheepsbouwerij, die in 1847 werd aangekocht. Behalve

dat hier de roeiboten van het gesticht werden gemaakt en onderhouden, was er de

timmerwerkplaats gevestigd evenals een draaierij en klompenmakerswerkplaats en

een smidse. De timmerloods en de smederij werden nieuw bijgebouwd.

Om gestalte te kunnen geven aan het agrarische karakter van de instelling werd een

in de stad gelegen boerderij aangekocht. Deze lag aan de Havenstraat op circa hon­

derd meter van het complex aan de Verlengde Hoogstraat. Een belendend pand

fungeerde aanvankelijk als bewaarschool voor de kleuters. Daarna woonden er de

boer en zijn gezin. Het voorhuis van de boerderij werd gebruikt voor het bergen

van ploegen en ander gereedschap. De stal, aanvankelijk geschikt voor I I koeien,

werd eerst vergroot voor 20 en later voor 50 koeien. Op de eerste verdieping

waren verschillende werkinrichtingen gevestigd: de boek- en steendrukkerij, de

kleermakerij, de schoenmakerij, de weverij en, vanaf 1853, een sigarenmakerij. Op

de zolders werd hooi en koren opgeslagen.

De bevolking.

Aanvankelijk nam Van Frankenhuijsen zowel bejaarden als kinderen op. De reden

waarom Van Frankenhuijsen zich naast het voor Nederland nieuwe concept van

een pedagogische landbouwinstelling ook richtte op de meer traditionele verpleging

van bejaarden, heeft waarschijnlijk een financiële achtergrond. Voordat de instelling

geopend werd, kon hij geen idee hebben of er inderdaad voldoende pupillen zou­

den komen. Die keuze heeft waarschijnlijk vanaf het begin kritiek ondervonden. De

bejaarden - onder deze noemer werden al personen vanaf ca. 40 jaar gebracht -

hadden ingesleten gewoonten, sommigen waren alcoholist en ze werden daarom

geen goed voorbeeld geacht voor de jeugd. Vanaf 1849 werden ze dan ook apart

gehuisvest. Voor zover ze schadelijk voor de jeugd konden zijn, werden ze geweerd

uit de werkinrichtingen waar ze in aanraking konden komen met de pupillen. In juli

1852 werd gemeld dat bejaarden niet meer werden opgenomen en dus langzamer-

CHARLES NOORDAM KEN BLOEIJENDE AKKER VAN MENSCHENLIEFDE Q i

Page 16: Het protestants landbouwkundig opvoedingsgesticht te Montfoort · instelling zich al snel in de schaduw bevond van 'Nederlandsch Mettray', dat er beter in slaagde de publieke belangstelling

Oud-Utrecht

hand in aantal verminderden 29. Helemaal verdwenen zijn ze nooit, maar op hun

aanwezigheid werd verder niet meer de aandacht gevestigd.

De meeste pupillen in Montfoort waren wees. Daarin kan een onderscheid worden

gemaakt tussen wezen uit de steden en van het platteland. De wezen uit de steden

waren meestal kinderen die door onhandelbaarheid, diefstal of veelvuldig weglopen

in de weeshuizen niet langer te handhaven waren. In plattelandsgemeenten waren

meestal geen weeshuizen, zodat kinderen zonder ouders daar dikwijls tegen be­

taling bij particulieren werden ondergebracht. Een tweede categorie werd gevormd

door de buitenechtelijke kinderen. De moeder was vaak jeugdig en niet in staat met

arbeid geld te verdienen. Sommige gevallen waren bijzonder tragisch, zoals dat van

Geertruida Truggelaar uit Tiel. Zij werd op vijftienjarige leeftijd opgenomen en had

toen al een mensenleven aan misère achter de rug. Haar moeder, die ongehuwd

was, overleed toen zij zeven jaar oud was. Door het armbestuur van Tiel werd ze

eerst uitbesteed en later in een betrekking als kindermeisje geplaatst. Ze werd sek­

sueel misbruikt, waarbij ze een geslachtsziekte opliep. Hiervan herstelde ze. In een

volgend kosthuis raakte ze in verwachting. Het kind werd doodgeboren. In de

marge van de brief, waarin haar voorgeschiedenis stond beschreven, krabbelde Van

Frankenhuijsen: 'zedeloos, zeer diep gevallen'30. Nadat ze zich in Montfoort ver­

dienstelijk had gemaakt in de ziekenzaal noemde hij haar 'een navolgenswaardig

voorbeeld voor anderen'. Een enkele maal werd behalve het kind ook de ongehuw­

de moeder zelf opgenomen, die dan in de huishouding te werk werd gesteld.

Een derde - en zeer ernstig verwaarloosde - groep kinderen werd gevormd door

de zwervertjes. Sommige kinderen uit deze categorie kwamen uit de Koloniën van

Weldadigheid, de grote werkinrichtingen in Drenthe.

Tenslotte kwam een beperkt aantal kinderen uit volledige gezinnen. Wegens

onhandelbaarheid waren deze thuis niet meer te handhaven geweest.

Geografische spreiding

Van in totaal 366 pupillen kon een plaats van herkomst worden vastgesteld31. Op

grond daarvan kan afgeleid worden, dat de vier grote steden tezamen zo'n 27% van

het totale aantal pupillen leverden. Het platteland was goed voor 32% en de kleine

steden voor 41%. De cijfers hebben betrekking op de gehele bestaansduur van het

gesticht, maar gegevens uit de jaren 1850 en I860 zijn hierin sterk oververtegen­

woordigd. Uitgesplitst naar de huidige provincies blijkt, dat Zuid-Holland met 35%

de grootste instroom had. Het overgrote deel hiervan kwam voor rekening van de

steden Rotterdam, Den Haag, Leiden en Schiedam. Met name de laatste drie steden

hadden sterke plaatselijke afdelingen. Noord-Holland zorgde voor zo'n 25%, waar­

van Amsterdam meer dan een derde voor zijn rekening nam. Friesland en

Gelderland leverden elk 9% van de pupillen. Opvallend daarbij is de grote toe­

stroom uit Leeuwarden, 6% van het landelijke totaal.

CHARLES NOORDAM EEN BLOEIJENDE AKKER VAN MENSCHENI . I EFDE

Page 17: Het protestants landbouwkundig opvoedingsgesticht te Montfoort · instelling zich al snel in de schaduw bevond van 'Nederlandsch Mettray', dat er beter in slaagde de publieke belangstelling

Betrekkelijk weinig pupillen kwamen uit de eigen omgeving van de instelling: slechts

7% kwam uit de provincie Utrecht, waarvan de helft uit de stad Utrecht. Pupillen uit

de overige Utrechtse steden konden in het geheel niet gesignaleerd worden. De

overige provincies leverden de resterende 15% pupillen. Zeeland was met 5% de

grootste onder deze kleine.

In de periode oktober I8SI tot en met mei 1853 zorgden plaatselijke afdelingen

voor de grootste toestroom aan pupillen: 35%. Niet altijd plaatsten deze afdelingen

zelf kinderen. Een aantal malen traden ze op voor weeshuizen, damescomité's, of

andere particulieren. Uit de weeshuizen kwam 16% van de kinderen. Diakonieën

waren goed voor 13%. Ouders en voogden leverden eenzelfde percentage.

Individuele predikanten plaatsten 6% van de pupillen en overige particulieren 9%.

Gemeenten en algemene armbesturen kwamen op 7%. In één geval was de plaats­

ende instelling niet opgegeven.

De personen en instellingen die kinderen plaatsten, waren 'als arbeiders op de

akker van menschenheil'32. Het resultaat van hun inspanningen was: 'een bloeijende

akker van menschenliefde'. Een prachtige metafoor. In werkelijkheid waren de

beweegredenen van instellingen om kinderen in Montfoortte plaatsen dikwijls heel

wat prozaïscher. Een aardige inkijk in de motivatie van armbesturen gaf Van

Frankenhuijsen in 1862 met de volgende verzuchting: 'De armbesturen zenden

alléén af, wat zij bij anderen niet verpleegd kunnen krijgen, of wat naar 't ligchaam

zoo ellendig is, dat het onderhoud der verpleging hun het driedubbele zoude kos­

ten, of wat in gasthuizen onopneembaar is'33. Over de periode 1847-1856 bedroe­

gen de kosten voor plaatsing van een pupil gemiddeld ƒ 79,- per jaar, terwijl deze in

de koloniën van de Maatschappij van weldadigheid ƒ 90,- bedroegen en in

Nederlandsch Mettray ƒ 150,- H.

Aantallen

De 2000 circulaires die Van Frankenhuijsen in 1847 verstuurde, hadden tot gevolg,

dat voor de opening van het gesticht 50 op te nemen personen waren toegezegd. Er

kwamen op de eerste dag uiteindelijk slechts vier bejaarden en acht kinderen, allen

gestuurd door de hervormde diaconie van Hilversum 35. Eind 1848 was de bevolking

- inclusief bejaarden - al toegenomen tot 124 personen. Het aantal pupillen groeide

van 77 eind 1848 tot meer dan 120 in de jaren 1850-1856. De jaren 1852-1853

waren hoogtepunten met meer dan 160 pupillen. Na 1856 daalde het aantal gestaag:

eerst tot ongeveer 80 in januari 1858 en vandaar met 5 tot 10 per jaar verder.

Van de pupillen, die in de verslagjaren 1851 -1852 en 1853-1854 werden afgevoerd, was

de gemiddelde verblijfsduur 1,9 jaar. Als overlijdens en ontvluchtingen buiten beschou­

wing worden gelaten bedroeg de gemiddelde verblijfsduur 2,9 jaar. In Nederlandsch

Mettray was dit in deze periode 5 jaar36. Globaal kan gesteld worden, dat er in de

periode 1847-1865 tussen de 800 en 1200 pupillen in Montfoort zijn geweest.

CHARLES NOORDAM EEN BLOEIJENDE AKKER VAN MENSCHENLIEFDE | f g j

Page 18: Het protestants landbouwkundig opvoedingsgesticht te Montfoort · instelling zich al snel in de schaduw bevond van 'Nederlandsch Mettray', dat er beter in slaagde de publieke belangstelling

Oud-Utrecht

jongens

50-. meisjes

•%,

00-

50.

\ If jO </

^ - - >

^ Sk ^

;

H H h 1 1 1 1 1 i_i—|

Aantallen pupillen te Montfoon, 1847-1865.

Behalve in de laatste jaren van het bestaan van de instelling was het aantal meisjes

beduidend lager dan het aantal jongens. Van Frankenhuijsen geeft als verklaring

hiervoor, dat meisjes eerder nuttig gemaakt konden worden in het huishouden dan

jongens en dat men er daarom moeilijker afstand van zou willen doen. In tegenstel­

ling tot vaak gebezigde bezwaren tegen een gemeenschappelijke opvoeding, meende

Van Frankenhuijsen dat dit juist heilzaam is en 'afleiding verschaft aan tegennatuur­

lijke bevrediging en dierlijke involging'. Deze ervaring zou ook zijn opgedaan in 'die

landen, waar de geslachtsdrift bij verhittender temparatuur, sneller en hartstogtelij-

ker ontwikkelt'37. Ondanks de scheiding in de slaapzalen, schoollokalen en eetza­

len, zullen zich ongetwijfeld problemen hebben voorgedaan door het samenleven

van jongens en meisjes. Hierover wordt niets bericht. Verwondering mag dit niet

wekken, omdat ieder signaal van problemen op dit gebied de instelling in het hart

geraakt zou hebben.

Personeel

Van Frankenhuijsen was in de beginperiode weinig gelukkig in zijn keuze van perso­

neel. Aanvankelijk benoemde hij een verwant, Jan Schuit, tot fungerend directeur

en later Cornelis Bouten. Beiden bleken niet te voldoen. Van Frankenhuijsen duid­

de hen later aan als huurlingen. De kwaliteit van het personeel liet echter ook daar­

na nog al eens te wensen over. In 1855 verzuchtte Van Frankenhuijsen: 'ik heb wel

dienstbaren, maar weinig medearbeiders (opvoeders)'3S. Ook van buiten kwam kri­

tiek. In de Montfoortse gemeenteraad werd in 1852 opgemerkt dat de suppoosten

CHARLES NOORDAM EEN BLOEIJENDE AKKER VAN M E N S C H E N L I E F D E

Page 19: Het protestants landbouwkundig opvoedingsgesticht te Montfoort · instelling zich al snel in de schaduw bevond van 'Nederlandsch Mettray', dat er beter in slaagde de publieke belangstelling

Op 6 februari 1858 plaatste De Opmerkerde volgende personeelsadvertentie:

Voor de betrekking van WERK en REINIGINS-MOEDER in het

Opvoedings-Gesticht te Montfoort wordt gevraagd: liefst eene Weduwe, van

onbesproken gedrag en godsdienstigen zin. Adres met franco brieven of in

persoon aan de Hoofdmoeder, Mejufvrouw HANSEN.

van het gesticht niet goed bekend stonden 39. Het verloop onder de minder betaal­

de betrekkingen was groot. Toch was er in enkele gevallen ook sprake van zeer

langdurige dienstverbanden. Voor het dagelijks reilen en zeilen in de huishoudelijke

sfeer waren de binnenvader en de binnenmoeder verantwoordelijk. In de periode

1849-1858 werden deze functies door drie echtparen ingenomen, zodat van

betrekkelijke stabiliteit kan worden gesproken. Niet alle personeelsleden waren

full-time in dienst. Een aantal verbleef als verpleegde in de bejaardenafdeling en fun­

geerde tevens als employé, hetgeen een zakcentje opleverde. Zo voerde de wegens

drankzucht aan lager wal geraakte schrijver - 'vroeger het zout der soirées littérai­

res'40 - Pieter Jacobus Kikkert de boekhouding. Hij ontving daarvoor ƒ 26,- per

jaar. Het aantal employés werd uit kostenoverwegingen zeer beperkt gehouden.

Medio 1848 bestond de hele personeelsbezetting uit ongeveer zeven full-time

krachten en in 1854 waren dat er twaalf, dat wil zeggen minder dan één op twaalf

pupillen. Heldring signaleerde al in 1851, dat men in Montfoort met weinig helpers

werkte, zeker vergeleken met het Raue Haus, waar op 100 pupillen 50 personeels­

leden waren 4I.

De dagelijkse gang van zaken

De nieuwkomers kregen in Montfoort te maken met een uniform dagverloop. De

dagen waren lang, er moest flink doorgewerkt worden en het eten was sober.

Luiheid en snoepzucht werden beschouwd als ergerlijke eigenschappen die veelvul­

dig aan de kaak werden gesteld. Disciplinering op deze punten was gewenst omdat

de meeste pupillen uit de lagere maatschappelijke klasse kwamen en dus later flink

dienden te werken en een hard bestaan zouden hebben. Daarop konden ze maar

het beste worden voorbereid. In dit verband leverde Van Frankenhuijsen herhaalde

malen scherpe kritiek op weeshuizen die wezen tot verwende en onnutte leden van

de maatschappij zouden opvoeden. Zo wordt door hem met enige afschuw het

voorbeeld aangehaald van een wees, die aan tafel in Montfoort uitroept: 'bah,

alwéér snijbonen, en nog niet eens afgekookt!' Voorzover er in de weeshuizen

werd gewerkt, was dit volgens hem meestal slecht georganiseerd en niet produk-

tief. Ook dat vormde geen goede leerschool voor later. Het dagverloop in

Montfoort geeft blijk van Van Frankenhuijsens disciplineringsstreven: alle kinderen

CHARLES NOORDAM EEN BLOEIJENDE AKKER VAN MENSCHENLIEFDE Wl

Page 20: Het protestants landbouwkundig opvoedingsgesticht te Montfoort · instelling zich al snel in de schaduw bevond van 'Nederlandsch Mettray', dat er beter in slaagde de publieke belangstelling

Oud-Utrecht

-TJrK'Zmx*

\\, . j , y, i l « i l

De slaapzalen van de meisjes (gedeeltelijk). De glazen deuren tussen de (drie) slaapzalen vergemakkelijkten het

toezicht. Aan de muur borden met stichtelijke spreuken. Onder ieder bed was een schuiflade voor persoonlijke bezit­

tingen. Litho door P. Boger in het blad Europa, 1856-4. Gemeentearchief Montfoort

waren in secties of families ingedeeld. Voor het aan tafel gaan, de kerkgang, wande­

lingen, inspecties en andere verplaatsingen voegden zij zich naar hun nummer in hun

sectie die onder leiding stond van een oudere broeder of zuster. Dezen waren uit­

gezocht op voorbeeldig gedrag. Ten teken van hun waardigheid droegen zij een dia­

gonaal blauw lint met daarop in rode letters hun rang. Zij zagen toe op gedrag, orde

en tucht van de kinderen in hun sectie en voerden ook de voorgeschreven inspec­

ties uit die steekproefsgewijs door het personeel werden gecontroleerd. Van het

dagverloop kan de volgende reconstructie gemaakt worden:

3.00 De jongens van de boerderij gaan melken.

5.00 De meisjes van de boerderij beginnen boter en kaas te maken.

5.00-5.30 De rest van de instelling staat op.

5.30-8.00 Aan het werk.

8.00 Gezamenlijk ontbijt.

8.30-9.00 Pauze.

9.00-12.00 Hervatting van het werk, begin van de school.

12.00-12.30 Pauze.

12.30-13.30 Middageten.

13.30-14.00 Pauze.

14.00-18.00 Voortzetting van werk en school.

18.00 De kleuters eten en gaan naar bed.

CHARLES NOORDAM EEN BI.OEIJ EN DE AKKER VAN M E N S C H E N L I E F D E

Page 21: Het protestants landbouwkundig opvoedingsgesticht te Montfoort · instelling zich al snel in de schaduw bevond van 'Nederlandsch Mettray', dat er beter in slaagde de publieke belangstelling

18.00-20.00 Avondschool voor degenen die overdag gewerkt hebben.

20.00 Avondeten.

20.30 Bedtijd.

Zes dagen in de week gold dit programma. Op zondag was het tijd voor kerkgang

en voor verantwoorde ontspanning, zoals het lezen van boeken uit het eigen biblio-

theekje.

Ontspanning

De straffe discipline van het dagelijks leven in het gesticht werd enkele malen per

jaar onderbroken door festiviteiten. Het jaar 1852 dient hier als voorbeeld.

Allereerst waren er de kerkelijke feestdagen. Over het algemeen werden er dan

talrijke vierstemmige liederen ten gehore gebracht. Op tweede kerstdag werd de

godsdienstoefening in de kerk zo door de kinderen opgeluisterd. Als verrassing

stond er na de kerkgang een kerstboom, volgehangen met lekkernijen. En bij het

middageten was er erwtensoep met varkensvlees. Op oudejaarsavond vergastten

sympathisanten van het gesticht de kinderen op een kruiwagen met gebraden appe­

len. De kleinsten kregen eenvoudige stukjes speelgoed. Een als muizevallen- en

blaasbalgenkoopman verklede pupil joeg groepjes kinderen op door hen uit een

blaasbalg pruikenpoeder in het gezicht te blazen. Al te uitbundig mocht het natuur­

lijk niet worden. Gesproken werd dan ook over 'het gepast en bescheiden gebruik'

dat door de kinderen van deze gelegenheid was gemaakt. Met Pasen werden de kin­

deren op eieren getrakteerd. Een andere aanleiding tot festiviteiten vormde de ver­

jaardag van de directeur. De hele instelling werd versierd met bloemen en vlaggen.

De gewone activiteiten werden die dag gedurende enige tijd onderbroken om de

directeur, die op een versierde stoel had plaatsgenomen, toe te zingen en hem zelf­

vervaardigde geschenken aan te bieden, 's Middags was er poppenkast, terwijl de

meisjes hun favoriete spelletjes deden, zoals 't patertje langs de kant', 's Avonds was

er vuurwerk. Benadrukt werd wel dat dit geschonken was, dus niet uit de kas van

het gesticht kwam, en dat het 'min kostbaar' was 42. Op Hemelvaartsdag werd tradi­

tiegetrouw een lange wandeltocht gemaakt.

Absoluut hoogtepunt was de jaarlijkse uitgaansdag. Zo vertrok op 15 juli 1852 de

hele bevolking in roeibootjes, getrokken door een jaagpaard, om zes uur 's och­

tends naar IJsselstein. Daar werden ze op het kasteel onthaald door de vrouwe

Strick van Linschoten. Vandaar roeiden ze - onder luid gezang - naar Utrecht, waar

door prof. Th.C. van Lidt de Jeude het kabinet voor natuurlijke historie werd

getoond: 'de kleintjes juichten van pret bij het zien van de rijke verzameling der

apensoorten'. Verder vermaakten ze zich in de daarnaast gelegen tuin van de

Zoölogische Sociëteit. In de bijbehorende concertzaal werden ze vervolgens ont­

haald op een middagmaal van brood, ham en bier, 'waarbij hun eene nieuwe verras­

sing was voorbereid in een mild geschenk van wijn'. Hevige regenbuien maakten

CHARLES NOORDAM EEN BLOEIJENDE AKKER VAN MENSCH ENLIEFDE

Page 22: Het protestants landbouwkundig opvoedingsgesticht te Montfoort · instelling zich al snel in de schaduw bevond van 'Nederlandsch Mettray', dat er beter in slaagde de publieke belangstelling

Oud-Utrecht

voortzetting van de roeitocht naar Vianen onmogelijk, zodat ze tot acht uur 's

avonds de gastvrijheid van de familie Van Lith de Jeude genoten.

Ten afscheid werd een koorzang aangeheven, waarna het jaagpaard ze weer naar

Montfoort trok. Na middernacht kwamen ze aan. Ook bij deze gelegenheid werd

de nadruk gelegd op de 'zedelijke invloed' van de gelegenheid, waarbij de kinderen

'de grootheid en de almagt des Scheppers in de natuur, die hun dagelijks geleerd

wordt, met eigen oogen in duizende wonderen hebben kunnen aanschouwen'43.

Ziekte en gezondheid

De staat waarin de kinderen in Montfoort aankwamen, was vaak afschuwelijk. Over

een dertienjarig knaapje werd vermeld: 'hij was letterlijk van hoofd tot de voeten in

den hevigsten graad melaatsch; geen plek op het ligchaam, die niet bedekt was met

zweren, als menschen-oogen. Wi j schrokken toen het knaapje zich ontkleedde; hij

was waarlijk afzigtelijk en bovendien was het hoofd één scrofuleuze korst'. Niet

alleen kinderen van de straat maar ook die uit weeshuizen waren er soms slecht

aan toe. Huiduitslag en zweren, vooral op het hoofd, waren algemeen. Ook long­

en oogontstekingen kwamen veel voor. Sommigen kwamen binnen met tuberculose

of waren besmet met syfilis, soms in een vergevorderd stadium. Tussen de 12 en

20% van de kinderen leed bij aankomst aan 'nachtelijke verdierlijking' (bedwate-

ren)44. Velen gingen bij aankomst eerst nog flink achteruit voordat er sprake was

van verbetering. Verondersteld werd dat de goede lichamelijke verzorging en de

'frissche, zuivere lucht' op de instelling moeilijk

. ! te verdragen waren voor kinderen die daaraan

f niet gewend waren. In de omgeving heersende

epidemieën gingen aan het gesticht niet voorbij.

In 1853 leden er zeventien kinderen aan cholera,

waarvan er acht overleden. De medische verzor­

ging van de kinderen was in handen van de stads­

heelmeester J.F.C. Rombach. Deze schreef in het

dienstjaar 1849-1850 meer dan 1500 recepten

uit. In 1850 en 1854 vaccineerde hij alle kinderen

met koepokken 45. Tegen 'klierziekten' werden

zwavelbaden voorgeschreven evenals koude

kruidenbaden - voornamelijk noteboombladeren

- en tot versterking van 'zwakke, teringachtige,

ontzenuwde en bleekzuchtige gestellen' werden

staalbaden ingezet.

Jan Fredtrik Cornells Rombach (I 788-1864), stadsheelmeester van

Montfoort van 1815-1858 en geneesheer van het gesticht van

1847-1864. Co». F.J.C Rombach, De Meern.

CHARLES KOORDAM E E N B L O E I J E N D E A K K E R VAN M EN SC H EN LI E E D E

Page 23: Het protestants landbouwkundig opvoedingsgesticht te Montfoort · instelling zich al snel in de schaduw bevond van 'Nederlandsch Mettray', dat er beter in slaagde de publieke belangstelling

Ondanks alle goede zorgen was het overlijden van kameraadjes voor de kinderen

niet ongewoon. Zo overleden er in 1853 - inclusief de bejaarden - 26 bewoners van

de instelling. Soms maakte een overlijden diepe indruk. Dit was bijvoorbeeld het

geval toen in mei 1853 de zestienjarige Elizabeth Voskuiler overleed. Zij was een

wees uit Rotterdam, kind van een ongehuwde moeder. Zij had zich bijzonder

geliefd gemaakt als kleuterleidster: 'Der stichting ontviel in haar eene harer schoon­

ste sieraden, wier gemis lang gevoeld, mogelijk nimmer vergoed zal worden en wier

aandenken in harer boezem zal voortleven, zoolang haar bestaan voortduren zal.'

De kinderen zongen ten afscheid 46:

Sluimer zacht in 't stof der graven,

Dierbare, aan ons hart zoo waard!

Sluimer zacht...

De resultaten

Een belangrijk element in de propaganda van het gesticht was het feit dat de pupil­

len uiteindelijk brave oppassende burgers werden, die zelf in hun onderhoud zou­

den kunnen voorzien. Gezien de achtergrond van vele pupillen dienden teleurstel­

lingen echter ingecalculeerd te worden. Deze werden niet verborgen, vooral in

gevallen, waarin het werk niet afgemaakt kon worden. Van Frankenhuijsen bena­

drukte verschillende malen dat ieder kind zich in zijn eigen tempo ontwikkelde. Het

was daarom niet verstandig hen te vroeg uit het gesticht te halen: 'In den regel wil

de maatschappij te vroege vruchten plukken. In sommige gevallen zelfs is de tijd van

verblijf vooraf bepaald en is deze verstreken, zonder den raad van den opvoeder

noch de behoefte van het kind in aanmerking te nemen, wordt het teruggeno­

men' 47.

Ook als pupillen het gesticht ontvluchtten, kon het beoogde resultaat niet bereikt

worden. Ontvluchtingen kwamen nog al eens voor onder de pas aangekomenen die

niet konden wennen aan de tucht en orde te Montfoort. Een zeventienjarige knaap,

die door de afdeling Den Haag was geplaatst, had op weg naar Montfoort al vast alle

bruggen, straten en dorpjes die hij was tegengekomen, genoteerd. Na twee maan­

den kneep hij ertussen uit. Straffen konden ook een reden zijn om weg te lopen.

Vaak jutten groepjes kinderen uit dezelfde plaats elkaar op om weg te lopen, waar­

na ze dan met zijn tweeën of drieën probeerden naar huis terug te keren. De mees­

te vluchtelingen kwamen overigens weer terug. Soms vrijwillig, soms half-vrijwillig,

zoals de zeventienjarige Cornells Van Dommel uit Edam, die na zijn ontvluchting

enkele dagen lang 'rondschooide' en zich vervolgens door de politie van Gouda liet

terugbrengen. Het aantal weglopers dat definitief niet meer terugkwam, varieerde

nogal: in 1851 waren het er elf, in 1852 was het er één en in 1854 waren het er

zeven.

CHARLES NOORDAM EEN B L O E I J E N D E AKKER VAN M E N S C H E N L I E F D E UjjÀ

Page 24: Het protestants landbouwkundig opvoedingsgesticht te Montfoort · instelling zich al snel in de schaduw bevond van 'Nederlandsch Mettray', dat er beter in slaagde de publieke belangstelling

Oud-Utrecht

Wanneer een pupil voldoende gevormd was zochten de directeur, familie of andere

verantwoordelijken een baan voor hem. Bij het afscheid kreeg hij een getuigschrift

uitgereikt. In 1854 werd bij 24 van de 39 afzwaaiers de opvoeding als voltooid

beschouwd. Alleen zij kregen een getuigschrift. Ze kwamen goed terecht: timmer­

man (5), boerenarbeider (4), sigarenmaker (4), dienstbode (4), boerenmeid (2), let­

terzetter (2), schoenmaker (I) , onderwijzer (I), onbekend (I). Het gedrag van deze

pupillen werd na hun afzwaaien beoordeeld als goed tot uitmuntend. Alleen van de

vier sigarenmakers was het verdere gedrag onbekend 48.

De plaatselijke afdelingen dienden ook een wakend oog te houden op de verrichtin­

gen van de ex-pupillen. Nadere bijzonderheden hierover ontbreken. Vaak namen

ex-pupillen zelf contact op met de instelling. De brieven van oud pupillen - dikwijls

onder de aanhef 'geliefde pleegvader' of 'veel geachte directeur' - vormden een

mogelijkheid om naar buiten toe het succes van de instelling aan te tonen.

Tegelijkertijd maken ze door hun incidentele karakter duidelijk, dat de pupillen na

hun vertrek uit het gesticht niet systematisch gevolgd werden.

'Nederland! Mag uw Bethesda vallen?': de teloorgang van de instelling

Terwijl in de periode 1850-1873 de gemiddelde opnamecapaciteit van protestantse

opvoedingstehuizen in Nederland zich stabiliseerde rond de honderd pupillen49,

liep het aantal leerlingen van het gesticht in Montfoort na 1856 sterk terug. Een

belangrijke reden daarvoor is ongetwijfeld het ontbreken van een 'zedelijk lichaam'

- een stichtingsvorm - geweest. Deze structurele zwakte gaf aanleiding tot veelvul­

dige geruchten over persoonlijke verrijking. Verder deden geruchten de ronde dat

Van Frankenhuijsen ook katholieke kinderen opnam en dat hij in 1849 in Rotterdam

oneervol ontslagen zou zijn 50. Van Frankenhuijsen zag in Matthijs van Berkel, super­

intendent van het gesticht in haar beginjaren, de belangrijkste bron van deze

geruchten. Maar ook burgemeester Van Dam en de predikant Romeny, bestuurslid

van de Vereniging tot Instandhouding van Van Frankenhuijsen's Opvoedingsgesticht,

werden daarop aangezien. Het forum voor de tegenaanval op dit drietal werd De

Opmerker, een koffiehuisblad dat Van Frankenhuijsen in 1857 opzette. Van Berkel

werd daarin te kijk gezet als een gewezen kostschoolhouder die praatjes verkocht

om het gesticht in een verkeerd daglicht te plaatsen. Bovendien werden allerlei

voor Van Berkel vervelende kwesties opgerakeld51. Van Dam werd verdacht

gemaakt in het financieel beheer van zijn nevenfunctie als polderschout van

Achthoven. De toon daarbij was soms uiterst scherp: 'Het gekwaak van kikvor-

schen is wel onbeduidend, doch vervelend, evenzoo het getier van mijnheer van

Dam; wij zijn wel niet bevreesd voor het geblaf van een lastige keffer, doch als dat

keffen te lang duurt, vatten wij evenwel den zweep op en drijven den keffer heen'52.

Dominee Romeny - vroeger aangeduid als de 'waardige oude leraar' - werd op een

CHARLES NOORDAM EEN BLOEIJENDE AKKER VAN M E N S C H E N L I E F D E

Page 25: Het protestants landbouwkundig opvoedingsgesticht te Montfoort · instelling zich al snel in de schaduw bevond van 'Nederlandsch Mettray', dat er beter in slaagde de publieke belangstelling

In het eerste nummer van De Opmerker (16 oktober 1857) stond de volgende

Wensch van den uitgever.

Tree, blaadje! tree de wereld in

Tot nut van veler huisgezin

Ter vorming van het hart, tot deugd en wijsheid tevens;

Strooi bloem en lessen op elks pad, -

Gaar iedren stand den besten schat

Van ware, reine vreugd, voor 't doel des aardschen leven.

Het onkruid, dat zoo welig groeit,

Is tien jaar lang door ons besnoeid,

En uitgerukt, kon 't zijn - 't verzwolg de beste vochten

Van godsdienstzin, en eer en deugd,

Van hemellust, en levensvreugd; -

Hervorming was ons doel, - verbeetring wat wij zochten.

En binnen Montfoorts stad gesticht

Is tien jaar lang die taak verrigt

Met vrucht verrigt en thans, thans streeft haar doel naar buite

Ga blaadje dus de wereld in

Zijt nuttig voor elk huisgezin

En geve God dat niets uw vrijen gang moog' stuiten.

subtiele manier beschuldigd van openbare dronkenschap door te schrijven, dat hij

na terugkomst met Van Berkel van een feestje bij Van Dam, zo door de duisternis

werd overvallen, dat hij te water dreigde te raken53. In de Haarlemsche Courant

beschuldigde Van Frankenhuijsen hem er verder van al een aantal jaren leugenachti­

ge berichten te verspreiden over de instelling54.

Zekerheid over de directe aanleiding tot deze openlijke vendetta bestaat er niet.

Oud zeer tussen Van Frankenhuijsen en Van Berkel kan de reden zijn. De artikelen

in De Opmerker hebben zeker olie op het vuur geworpen. De neerwaartse spiraal

waarin de instelling zich toch al bevond, werd versterkt door het openlijk etaleren

van deze plaatselijke ruzies. In januari 1861 waren er nog slechts een vijftigtal pupil­

len. Nadat zijn positie door roddels en ruzies was ondermijnd, was Van Franken­

huijsen op dat moment niet meer in staat op eigen kracht de instelling te redden.

De rol van de Vereniging tot Instandhouding van Van Frankenhuijsen's Opvoedings­

gesticht te Montfoort werd daardoor uiterst belangrijk. Het bestuur van de vereni­

ging - waarin ook de predikant Romeny zitting had - stelde echter de ledenvergade­

ring van 28 augustus 1861 voor, de vereniging te ontbinden. Op dat moment had de

vereniging een kapitaal van ongeveer ƒ 10.000,- ingezameld '5. Opheffing zou niet in

CHARLES XOORDAM EEN BLOEIJENDE AKKER VAN MENS( HENLIEFDE l £ l |

Page 26: Het protestants landbouwkundig opvoedingsgesticht te Montfoort · instelling zich al snel in de schaduw bevond van 'Nederlandsch Mettray', dat er beter in slaagde de publieke belangstelling

Oud-Utrecht

de laatste plaats ook betekend hebben, dat er een vertrouwensbreuk zou zijn ont­

staan met landelijke en plaatselijke donateurs en dat de relaties met de plaatselijke

afdelingen zouden zijn bemoeilijkt. Van Frankenhuijsen schreef alle leden, met als

gevolg dat er nieuwe onderhandelingen met het bestuur volgden. Daarbij weigerde

hij accoord te gaan met de door het bestuur voorgestelde verkoopprijs van het

gesticht. Het bestuur trok hierop haar oorspronkelijke voorstel in en brak op 6

maart 1862 de onderhandelingen af56. In een dramatisch appèl getiteld 'Nederland!

Mag uw Bethesda vallen?' met als ondertitel 'Een noodkreet door D. van Franken­

huijsen' trachtte Van Frankenhuijsen het tij te zijnen gunste te keren. Tevergeefs.

De vereniging werd ontbonden.

Alhoewel er in juli 1862 nog 47 pupillen waren, moet het Van Frankenhuijsen duidelijk

zijn geweest dat hij niet meer degene kon zijn die het gesticht tot nieuwe bloei zou

brengen. Hij gaf zijn carrière een andere richting door de oprichting van de lak- en ver-

nisfabriek 'De Krans'(l862) en de steenfabriek 'De Nijverheid' (1863). De hoofdge­

bouwen van het gesticht verhuurde hij met ingang van 25 juni 1863 voor ƒ 1200,- per

jaar aan de Utrechtse onderwijzer J.M. Muller en de Montfoortse koopman A.P.

Quakkelaar57. Deze slaagden er slechts anderhalfjaar in de instelling voort te zetten.

Van Frankenhuijsen probeerde vervolgens zich voor korte tijd nog éénmaal als de

opvoeder van weleer te profileren 58. Het Protestants Landbouwkundig Opvoedings­

gesticht kwam echter niet tot nieuw leven. Begin 1867 was het definitief afgelopen.

Pedagoog of ondernemer ?

De vraag waar tijdgenoten mee worstelden, blijft onbeantwoord: was Dirk van

Frankenhuijsen nu in de eerste plaats pedagoog of een ondernemer die van liefda­

digheid profiteerde? Geconstateerd kan worden, dat de man een enorme onderne­

mingszin aan de dag heeft gelegd. Voortdurend heeft hij sinds zijn komst in

Montfoort gezocht naar wegen om of in het onderwijs of in de armenzorg een car­

rière op te bouwen. Maar was daarom de begeestering, die hij voor de instelling aan

de dag legde onecht of gebaseerd op dubieuze motieven?

Een analyse van de roddels en geruchten van tijdgenoten verschaft geen ondubbel­

zinnige conclusies. De roddels inzake zijn ontslag te Rotterdam en de opname van

katholieke kinderen in de instelling zijn bovendien weinig substantieel voor de vraag

of Van Frankenhuijsen zijn pedagogische taak integer vervulde. Ten aanzien van ver­

meend financieel gewin en de verzorging van de pupillen ligt dit anders.

Buiten kijf staat dat hij met zijn instelling in financieel opzicht goed heeft geboerd.

Zelf betwistte hij dat daarbij iets onoorbaars gebeurde: 'steeds stijgende prijzen der

vaste goederen, beursspeculatie en de hulp van God, dit, en dit alléén is de bron

van mijn eigendom'. De uitbouw van het complex aan de Hoogstraat gebeurde in

eigen beheer door de pupillen en de materialen werden ten laste van de jaarreke-

^ | J CHARLES NOORDAM EEN BLOEIJENDE AKKER VAN M E N S C H E N L I E F D E

Page 27: Het protestants landbouwkundig opvoedingsgesticht te Montfoort · instelling zich al snel in de schaduw bevond van 'Nederlandsch Mettray', dat er beter in slaagde de publieke belangstelling

Portretfoto van Dirk van Frankenhuijsen (1811-1895), (ca 1870).

Gemeentearchief Montfoort

ning gebracht. De toegevoegde waarde van het

complex werd derhalve bekostigd door de

instelling, maar kwam ten goede aan Van

Frankenhuijsen die eigenaar van de gebouwen

bleef. Daar kan echter tegenover gesteld worden

dat hij geen vergoeding ontving voor de onroe­

rende goederen die hij beschikbaar stelde aan de

instelling en dat hij geen salaris aan zichzelf toe­

kende.

De verzorging van de pupillen in de instelling was

- na enkele aanloopproblemen - goed. Op ver­

zoek van de baron van Breugel onderzocht de

Woerdense burgemeester-arts de Brauw in

december 1850 de kinderen. Zijn conclusie was: 'Wat het Protestantsch instituut te

Montfoort betreft, kan ik U melden, dat hetzelve in het laatste jaar zeer verbeterd is.

De geheele verzorging waaronder vooral de voeding, is thans zeer goed. Het onder­

wijs is ook zeer doelmatig. De ziekenverzorging is goed. In één woord alles is van

dien aard, dat indien men voortgaat aldus te handelen, dat instituut steeds zal verbe­

teren''9. De vele bezoekers - in de periode juni 1851 - juni 1853 bezochten meer

dan 400 personen het gesticht - vormden een bijkomende externe controle op het

functioneren van de instelling60. In nog grotere mate geldt dit voor het toezicht

door plaatselijke afdelingen en de onverwachte inspectiebezoeken van bestuursleden

van die afdelingen.

Dirk van Frankenhuijsen lijkt naar de normen van die tijd zijn pupillen niets tekort

gedaan te hebben. De soberheid, die hij in de instelling betrachtte, had een opvoed­

kundige invalshoek en kwam bovendien armeninstellingen en weeshuizen goed uit,

want de kosten per pupil waren daardoor lager dan elders. De per pupil betaalde

bijdragen waren zo laag, dat het praktisch uitgesloten moet worden geacht, dat Van

Frankenhuijsen zich hieraan heeft kunnen verrijken. Voldoende reden om aan te

nemen dat hij welbewust de instelling heeft geëxploiteerd als commerciële onder­

neming, waarbij de pedagogische doelstelling secundair was, is er dan ook niet.

Waar het de tijdgenoot en de latere onderzoeker zwaar valt een afgewogen oor­

deel te geven, is het passend het laatste woord aan de kinderen te laten S1:

En, moog' ze in waarde rijzen,

Zoo lang het zonlicht gloort;

Wij blijven haar steeds prijzen -

Die stichting te Montfoort.

CHARLES NOORDAM FFN BFOF1JFXDF AKKFR VAN MFN'NC H F N U F H U

Page 28: Het protestants landbouwkundig opvoedingsgesticht te Montfoort · instelling zich al snel in de schaduw bevond van 'Nederlandsch Mettray', dat er beter in slaagde de publieke belangstelling

Oud-Utrecht

Gebruikte afkortingen

COF Collectie handschriften betreffende D. van Frankenhuijsen (particulier bezit).

GAM Gemeentearchief Montfoort 1813-1937

GAR Gemeentelijke Archiefdienst Rotterdam

KHA Koninklijk Huisarchief

Gedrukte bronnen en literatuur

Berends e.a., 1984 • R. Berends, A.H. Huussen jr., R. Mens en R. de Windt, Arbeid ter disciplinering en bestraffing, Veenhuizen als onvrije

kolonie van de Maatschappij van Weldadigheid 1823-1859, Zutphen, 1984.

Biografisch Lexicon • Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme, Kampen, 1978-1988.

Biografisch woordenboek • Biografisch woordenboek van Nederland, Den Haag, I979-.

Bouman, 1848 • W.P.R. Bouman, Het protestantsch gesticht te Montfoort, een woord aan de protestanten van Nederland, Rotterdam,

1848.

Dekker, 1985 • J.J.H. Dekker, Straffen, redden en opvoeden, het ontstaan en de ontwikkeling van de residentiële heropvoeding in West-

Europa, 1814-1914, met bijzondere aandacht voor 'Nederlandsch Mettray', Utrecht, 1985.

Frankenhuijsen, Van, 1850 • D. van Frankenhuijsen, Het protestantsch landbouwkundig gesticht voor verwaarloosden en wezen te

Montfoort opgerigt in 1847 zoo als het bestaat in 1850, Montfoort, 1850.

Frankenhuijsen, Van, 1858 • D. van Frankenhuijsen, Ontwerp ener kweekschool tot geschikt personeel voor gevangenissen en godshuizen,

Montfoort, 1858.

Frankenhuijsen, Van, 1861 • D. van Frankenhuijsen, De koning in Gelderland bij de overstroming in januari 1861, Montfoort, 1861.

Frankenhuijsen, Van, 1862 • D. van Frankenhuijsen, Nederland! Mag uw Bethesda vallen? Een noodkreet door D. van Frankenhuysen,

Montfoort, 1862.

Frankenhuijsen, Van, 1866 ( I ) • D. van Frankenhuijsen, Practische beschouwingen over de meestgeschikte wijze van weezenverpleging,

Montfoort, 1866.

Frankenhuijsen, Van, 1866 (2) • D. van Frankenhuijsen, Mijne maatregeien tegen de runderpest; de ziekte verschijnzelen; aangewende

middelen; teekenen van herstelling en toestand der koe na de herstelling, Utrecht, 1866.

Frankenhuijsen, Van, 1867 • D. van Frankenhuijsen, Een woord ter overweging aan mijne medeleden der hervormde gemeente bij de uit­

voering van artikel XXill van het algemeen reglement van de Nederlandsche hervormde kerk, Montfoort, 1867.

Frankenhuijsen, Van, 1876 • D. van Frankenhuijsen, Legerverbetering en voiksbeschaving, aanwijzing van een vergeten veld ter verbetering

van het leger en ter tegemoetkoming aan ouders, voogden, gemeenteen armbesturen, Utrecht, 1876.

Frankenhuijsen, Van, 1884 • D. van Frankenhuijsen, De heidevelden in 't algemeen en de Veiuwe in 't bijzonder, Barneveld, 1884.

Hoogeveen Sterck, Van, 1851 • L. van Hoogeveen Sterck, Het protestantsch landbouwkundig gesticht {met voorwoord van CS.

Adama van Scheltema), Amsterdam, 1851.

Kikkert, 1856 • P.J. Kikkert, 'Het feest binnen de stichting te Montfoort (19 augustus 1856)', Europa, verzameling van inen uitlandsche

lettervruchten ter bevordering van wereldkennis en aangenaam onderhoud, 1856, 73-88.

Lauts, 1854 • G. Lauts, 'Bezoek in het gesticht voor ligchamelijk en zedelijk verwaarloosde kinderen te Montfoort', Europa, verzame­

ling van inen uitlandsche lettervruchten ter bevordering van wereldkennis en aangenaam onderhoud, 1854, 223-236.

Mulock Houwer, z.j. • D.Q.R. Mulock Houwer, Gestichtspaedagogische hoofdstukken, Eibergen, z.j.

Nieuw Nederlands biografisch woordenboek • Nieuw Nederlands biografisch woordenboek, Amsterdam, 1974 (herdruk).

Noordam, 1927 • D. Noordam, Gekrookt riet Schetsen uit het leven der gestichtsjeugd, Utrecht, 1927.

De Opmerker • De Opmerker (weekblad), Montfoort, 1857-1861.

Sitter, 1854 • W. de Sitter, 'Landbouwkolonien voor verwaarloosde kinderen', Tijdschrift voor het Armwezen, 1854, 194-219.

Staatsblad, 1857 • Staatsblad, nr, 19 van 1857, 'besluit van den 3den Mei 1857, houdende goedkeuring der statuten van de vereeni-

ging tot instandhouding van van Frankenhuijsen's opvoedingsgesticht, en erkenning dier vereeniging als regtspersoon'.

De Stem • De Stem uit Montfoort, tijdschrift aan de zaak der verwaarloosden gewijd (maandblad), Montfoort 1851 -1857 (het blad is ook

hierna nog verschenen, latere exemplaren zijn niet aangetroffen).

Toorenburg, Van, 1859 • P.A. van Toorenburg, Kinderrecht en kjnderzorgin de laatste honderd jaren, Leiden, 1918.

Visscher, 1859 • A. Visscher, 'Montfoort en het protestantsch landbouwkundig opvoedingsgesticht van den heer D. van

Frankenhuysen', Utrechtsch Jaarboekjen voor 1859, 149-163.

CHARLES SOORDAM E E N B I O E I J I . N D E A K K E R V A N M E N S C H E N 1.1 I F D E

Page 29: Het protestants landbouwkundig opvoedingsgesticht te Montfoort · instelling zich al snel in de schaduw bevond van 'Nederlandsch Mettray', dat er beter in slaagde de publieke belangstelling

Noten

1 Mulock Houwer, z.j., 3-32.

2 Dekker, 1985, passim.

3 Bouman, 1848, 16.

4 GAR, Lidmatenhuis hervormde gemeente, 16.

5 Bouman, 1848, 18; Visscher, 1859, 159; COF, autobiografie

(ca. I860), 53.

6 COF, autobiografie (ca. 1860), 66.

7 Algemeen Handelsblad, 25 januari I 848.

8 De Stem, november 1854 (jaarverslag), 2.

9 Staatsblad, 1857, nr. 19.

10 De Stem, november 1854 (jaarverslag), 32.

11 De Stem, juni 1852, 1-6.

12 KHA, Thesaurie, E8-lb-45.

13 COF, brief van 21 maart 1853.

14 Frankenhuijsen, Van, 1862,37.

15 Hoogeveen Sterck, Van, 1851, in voorwoord van CS.

Adama van Scheltema; Stem, juni 1851, I I.

16 De Stem, november 1854 (jaarverslag), 7,8.

17 Frankenhuijsen, Van, 1862, I 17.

18 De Stem, november 1852 (jaarverslag), 6,8.

19 Frankenhuijsen, Van, 1862, I 18.

20 Dekker, 1985, 175-179; 188-196.

21 KHA, Thesaurie, E8-lb-36.

22 De Stem, juli 1852, 6.

23 Ibidem, 4.

24 Zie in dit verband bijvoorbeeld Berends e.a., 1984.

25 GAM, 327, brief van 6 augustus 1852.

26 De Stem, november 1854 (jaarverslag), 18.

27 Frankenhuijsen, Van, 1850, 6.

28 GAM, minuten van notarissen, 1498-1557.

29 De Stem, juli 1852,4.

30 COF, brief van 13 mei 1851.

31 GAM, bevolkingsregister, correspondentie, inentingsregis-

ters, akten van overlijden; COF, correspondentie.

32 De Stem, juni 1852,29.

33 Frankenhuijsen, Van, 1862, I 17.

34 COF, autobiografie (ca. 1860), 67.

35 Bouman, 1848, 19.

36 Dekker, 1985, 265. De berekening omtrent aantal en ver­

blijfsduur van de Montfoortse pupillen is gebaseerd op de

486 pupillen, waarvan naam en andere gegevens vastgesteld

konden worden; GAM, bevolkingsregister, corresponden­

tie, inentingsregisters, akten van overlijden; COF, corre­

spondentie.

37 De Stem, december 1851, 12.

38 De Stem, mei 1855, 355.

39 GAM, 17, raadsverslag 17 januari 1852.

40 Frankenhuijsen, Van, 1862, 48.

41 De Stem, november I 854 (jaarverslag), 7.

42 De Stem, april 1852, 21-24.

43 De Stem, juli 1852, 15-18.

44 De Stem, november 1851, 44; november 1852, bijlage

(jaarverslagen).

45 GAM, 1500.

46 De Stem, juni 1853, 27.

47 De Stem, mei 1852, 26.

48 De Stem, november 1854 (jaarverslag), 41.

49 Dekker, 1985,442.

50 De Opmerker, 11 april 1859, 23 april 1859.

51 De Opmerker, 21 november 1857, 13 maart 1858, 5 juni

1858, 12 juni 1858, 10 juli 1858, 29 oktober 1859, 8

december I860, 23 maart 1861.

52 De Opmerker 9 april 1859, 16 april 1859, 26 november

1859, 18 februari I860.

53 De Opmerker, 3 september 1859.

54 Geciteerd in: De Opmerker, 10 september 1859.

55 Frankenhuijsen, Van, 1862, IV, 6.

56 Ibidem, 134-139.

57 GAM, notariële akte van 29 mei 1863, 1523.

58 Naar aanleiding van artikelen in de Nieuwe Utrecbtsche

Courant, Algemeen Advertentieblad van 30-5-1866 en 31-5-

1866 over de keus weeskinderen in residentiële voorzie­

ningen of in thuiszorg op te voeden, zette Van Frankenhuij­

sen in hetzelfde blad in een aantal artikelen zijn zienswijze

hieromtrent uiteen: 25-7-1866, 26-7-1866, 3-8-1866, 4-8-

1866, 25-8-1866, 27-8-1866. In hetzelfde jaar legde hij zijn

zienswijze in boekvorm vast: Frankenhuijsen, Van, 1866

( I ). Hierin opponeerde hij de zienswijze van de heren Gun­

ning en Van Doorn.

59 KHA, Thesaurie, E8-lb-36.

60 De namen van de bezoekers werden gepubliceerd in De

Stem.

61 Kikkert, 1856,81.

CHARLES NOORDAM E E N B L O E I J E N D E A K K E R V A N M E N S C H E N L I E F D E

Page 30: Het protestants landbouwkundig opvoedingsgesticht te Montfoort · instelling zich al snel in de schaduw bevond van 'Nederlandsch Mettray', dat er beter in slaagde de publieke belangstelling

Oud-Utrecht

CHARLES NOORDAM E E N B l . O E I J E N D E A K K E R VAN M E N S C H E N L I E F D E