Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde...

41
Het belang als voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze studie wordt nagegaan welke rol het "be lang" als ontvankelijk- heidsvoorwaarde in het gerechtelijk recht speelt. Vooreerst worden de ver- eisten "reeds verkregen en dadelijk belang" onderzocht. Daarna wordt uit- voerig ingegaan op de actuele vraag of verenigingen een voldoende ''per- soonlijk en rechtstreeks belang" hebben om een rechtsvordering in te stel- len. Dans cette etude le role de /"'interet" comme condition de recevabilite dans le droit judiciaire est examine. A pres une analyse des conditions "interet ne et actuel" et "interet Legitime" /'auteur traitera profondement Ia question : les associations ont-elles un interet suffisament "personnel et direct" pour ester en justice. In this study we examine the role of the condition of receptivity in proce- dural law. First of all we investigate the requirements "acquired and imme- diate interest" and "legitimate interest". Afterwards the actual issue whe- ther associations have a sufficient "personal and direct inte,rest" to institute an action is analysed. INLEIDING Procureur-generaal J.E. Krings heeft het begrip belangin art. 17 en 18 Ger. W. ooit "een der minst duidelijke van het gerechtelijk recht" ge- noemd (1 ). Wellicht is het ook een van de belangrijkste begrippen in het Gerechtelijk Wetboek. Van het bestaan van een belang hangt het immers (o.a.) af of de rechtsvordering ontvankelijk zal verklaard worden. Naar- mate deze vereiste strenger of soepeler beoordeeld wordt, zullen minder of meer burgers en rechtspersonen toegang krijgen tot het gerecht. In deze studie zal worden nagegaan welke rol het belang als ontvankelijk- heidsvoorwaarde in het gerechtelijk recht speeh en eventueel kan spelen in het Iicht van het streven naar een snellere rechtsbedeling. Na een algemene inleiding zullen de drie voorwaarden worden onderzocht waaraan het be- lang moet voldoen : het belang dat een procespartij inroept moet. "reeds (1) KRINGS, J.E., in zijn conclusie voor Cass., 19 november 1982, Arr. Cass., 1982-83, (372), 374. 19

Transcript of Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde...

Page 1: Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze

Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek)

Joost Verlinden

In deze studie wordt nagegaan welke rol het "be lang" als ontvankelijk­heidsvoorwaarde in het gerechtelijk recht speelt. Vooreerst worden de ver­eisten "reeds verkregen en dadelijk belang" onderzocht. Daarna wordt uit­voerig ingegaan op de actuele vraag of verenigingen een voldoende ''per­soonlijk en rechtstreeks belang" hebben om een rechtsvordering in te stel­len.

Dans cette etude le role de /"'interet" comme condition de recevabilite dans le droit judiciaire est examine. A pres une analyse des conditions "interet ne et actuel" et "interet Legitime" /'auteur traitera profondement Ia question : les associations ont-elles un interet suffisament "personnel et direct" pour ester en justice.

In this study we examine the role of the condition of receptivity in proce­dural law. First of all we investigate the requirements "acquired and imme­diate interest" and "legitimate interest". Afterwards the actual issue whe­ther associations have a sufficient "personal and direct inte,rest" to institute an action is analysed.

INLEIDING

Procureur-generaal J.E. Krings heeft het begrip belangin art. 17 en 18 Ger. W. ooit "een der minst duidelijke van het gerechtelijk recht" ge­noemd (1 ). Wellicht is het ook een van de belangrijkste begrippen in het Gerechtelijk Wetboek. Van het bestaan van een belang hangt het immers (o.a.) af of de rechtsvordering ontvankelijk zal verklaard worden. Naar­mate deze vereiste strenger of soepeler beoordeeld wordt, zullen minder of meer burgers en rechtspersonen toegang krijgen tot het gerecht.

In deze studie zal worden nagegaan welke rol het belang als ontvankelijk­heidsvoorwaarde in het gerechtelijk recht speeh en eventueel kan spelen in het Iicht van het streven naar een snellere rechtsbedeling. Na een algemene inleiding zullen de drie voorwaarden worden onderzocht waaraan het be­lang moet voldoen : het belang dat een procespartij inroept moet. "reeds

(1) KRINGS, J.E., in zijn conclusie voor Cass., 19 november 1982, Arr. Cass., 1982-83, (372), 374.

19

Page 2: Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze

verkregen en dadelijk" zijn (A), "legitiem" (B) en "persoonlijk en recht­streeks" of "eigen" (C). In het bijzonder zal worden ingegaan op de vraag of verenigingen in rechte kunnen optreden voor de bescherming van col­lectieve belangen of van hun statutair doel.

§1. ALGEMENE REGELS

A. Definitie

Een wettelijke definitie van het begrip 'belang' ontbreekt. Art. 17 Ger. W. beperkt zich ertoe te zeggen dat de rechtsvordering niet kan worden toege­laten "indien de eiser geen hoedanigheid en geen belang heeft om ze in te dienen". Art. 18 Ger. W heeft het over de voorwaarden waaraan het belang moet voldoen, zonder evenwel te zeggen wat 'belang' op zichzelf betekent.

In de rechtspraak gaat de aandacht vooral uit naar de vereiste om een 'persoonlijk en rechtstreeks' of 'eigen' belang te hebben bij het indienen van een rechtsvordering (2). Een definitie van het begrip belang kan men er niet terugvinden.

De rechtsleer heeft wei meerdere pogingen ondernomen om tot een defini­tie te komen. Storme en De Corte spreken van "elk materieel of moreel voordeel, dat door de persoon, die een vordering instelt, mag verwacht worden en waardoor zijn huidige rechtstoestand gewijzigd en verbeterd zou kunnen worden" (3 ). Bocken en Demeulenaere omschrijven het belang als het voordeel dat uit een rechtsvordering kan worden gehaald door degene die een recht te verdedigen heeft ( 4 ). Deze twee definities misken­nen echter het feit dat in bepaalde (zij het uitzonderlijke) gevallen, er ook rechtsvorderingen kunnen bestaan zonder dat de eiser daarmee een subjec­tief recht wil beschermen of doen erkennen (5). Ook de bepaling van Van

(2) zie § 3, C. (3) STORME, R. en DE CORTE, R., Handleiding van gerechtelijk recht, Gent, gestencilde uitgave, 1973, p.64, nr.125 (geciteerd door LEMMENS, P., "Het optreden van verenigingen in rechte ter verdediging van collectieve belangen", R. W., 1983-84, (2001), 2004). (4) "the advantage one may obtain from a civil suit( ... ) will have to come from the protec­tion of legal rights". BOCKEN, H. en DEMEULENAERE, B., "The Defense of Collective Interests in the Belgian Civil Procedure", in Effectiveness of judicial Protection and the Constitutional Order. Belgian Report at the II International Congress on Procedural Law, Bibliotheek van gerechtelijk recht, XI, Seminarie voor Privaatrechtelijk Procesrecht aan de Rijksuniversiteit Gent o.l.v. STORME, M. (ed.), Deventer, Kluwer, 1983, (149), 153. (5) bijv. de eiser beschikt niet over een subjectief recht om de ontzetting van de ouderlijke macht te vorderen, maar heeft daartoe wei de vereiste rechtsvordering. LEMMENS, P., I.e., 2004; KRINGS, J.E., in zijn conclusie voor Cass., 19 november 1982, Arr.Cass., 1982-83 (372), 374-375.

20

Page 3: Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze

Reepinghen lijkt hieraan voorbij te gaan : "het belang bestaat in ieder stoffelijk of zedelijk voordeel- effectief, maar niet theoretisch- dat de eiser kan trekken uit de vordering die hij instelt, op het ogenblik waarop hij ze aanhangig maakt, zelfs zo de erkenning van het recht, de ontleding of de ernst van de schade slechts komt vast te staan op het ogenblik van de uitspraak van het vonnis" (6). Omwille van deze nuance zouden de volgen­de, ruimere definities de voorkeur moeten krijgen. Vooreerst deze van Van Compernolle : "l'utilite que presente pour celui qui agit, la mesure qu'il sollicite" (7). Ook Gutt en Linsmeau geven een ruime definitie: "le resultat, l'avantage que recherche le demandeur en soumettant au juge la pretention dont il souhait~ entendre reconnaltre le bienfonde" (8). Tenslot­te is er de bepaling van Salus en Perrot, die overgenomen wordt door de toenmalige advocaat-generaal Krings in zijn conclusie voor het cassatie­arrest van 19 november 1982: "het belang is het hetzij materiele, hetzij morele voordeel, dat eiser met het instellen van de vordering bedoelt te verwerven" (9). Een verdere ontleding van deze definities zou ons hier te ver voeren ; overi­gens wees reeds Koninklijk Commissaris Van Reepinghen op het geringe belang en het gevaar van een definitie : "de practicus weet goed dat het gewone leven van de processen zelden het onderzoek omvat van alle ver­eisten van de rechtsvordering ( ... ). Het komt niet aan de wetgever toe een terminologie vast te stellen, die, in het verleden onzeker en ook thans nog onvast, het gevaar biedt aanleiding te geven tot misvatting en verwar­ring" (10).

Tot slot willen we nog even wijzen op het dubbelzinnig gebruik van het begrip 'belang', niet alleen in het gewone spraakgebruik, maar ook in vonnissen en arresten. Met belang in de zin van art. 17 en 18 Ger. W. wordt bedoeld het belang dat. de eiser moet bezitten opdat zijn rechtsvor­dering toelaatbaar zou zijn. Dit mag vooreerst niet verward worden met het begrip 'schade'. Schade bestaat in "het verlies van een patrimoniaal of extrapatrimonaal voordeel, of, omgekeerd, in een aan het slachtoffer be-

( 6) VAN REEPINGHEN, C., Verslag over de gerechtelijke hervorming, Brussel, Belgisch Staatsblad, 1964, 41; de definitie wordt grotendeels overgenomen door FETTWEIS, A., Manuel de procedure civile, Luik, Faculte de droit, economie et de sciences sociales, 1985, 37. (7) VAN COMPERNOLLE, Le droit d'action en justice des groupements, Brussel, Larder, 1972, 383. (8) GUTT, E. en LINSMEAU, J., "Examen de jurisprudence (1971-1978), Droit judiciaire prive", R.C.B.J., 1980, (417), 418. (9) SOLUS, H. en PERROT, R., Droitjudiciaire prive 1. Introduction. Notions Fondamen­tales. Organisation judiciaire, Parijs, Sirey, 1961, p.200, nr.226; KRINGS, J.E. in zijn conclusie voor Cass., 19 november 1982, Arr.Cass., 1982-83, (372), 377. (10) VAN REEPINGHEN, C., o.c., 40. .

21

Page 4: Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze

rokkend nadeel" ( 11). V erwarring met 'belang' is vooral mogelijk hi j vor­deringen tot schadevergoeding, waar het belang van de benadeelde per­soon in functie staat van de schade die hij heeft geleden (12). Belang heeft echter te maken met de ontvankelijkheid, schade met de gegrondheid van de rechtsvordering. Zo werd terecht geoordeeld dat het belang daadn kan bestaan dat iemand voordeel kan halen of nadeel kan voorkomen door een aangegane verbintenis uit te voeren, ook al zou hij niet aansprakelijk zijn voor het niet uitvoeren ervan(13). Het woord 'belang' wordt ook wei eens gebruikt als synoniem van 'recht'. Men zegt bijvoorbeeld soms "zijn belan­gen verdedigen", als men bedoelt "zijn rechten verdedigen". Belang als processueel begrip moet ook hier duidelijk onderscheiden worden van het belang in de zin van de algemene rechtstheorie, dat wijst op het bestaan van een subjectief recht en als zodanig eerder tot de grond van de zaak behoort(14).0ver wat een 'subjectief recht' is, zijn de meningen in de rechtsleer al evenzeer verdeeld als over een definitie van 'belang' ( 15).

B. Gevolg van bet ontbreken van een belang

Het belang is een algemene toelaatbaarheidsvereiste, d.w.z. een vereiste die geldt voor "aile partijen en met betrekking tot aile eisen gedurende het ganse geding" (16). Niet aileen de eiser moet dus een belang aantonen, niaar eender wie voor de rechtbank optreedt, dus ook de verweerder of een derde bij een vordering in tussenkomst (17). Het ontbreken van een belang leidt tot de onontvankelijkheid van de rechtsvordering, hetgeen wordt uitgedrukt in het adagium "sans interet, pas d'action" of "zonder belang, geen rechtsvordering" (18). Art. 17 Ger. W. geldt ook voor de rechtsmiddelen, die slechts kunnen aangewend worden door de partijen die benadeeld werden door de beslis­sing die zij bestrijden (19). Dit is zelfs zo indien de eiser in cassatie werd

(11) VAN GERVEN, W., Verbintenissenrecht, I, Leuven, Acco, 1984, 195. (12) Cf. SOLUS, H. en PERROT, R., o.c., 200. (13) Cass., 8 april 1983, arr.Cass., 1982-83, 941. (14) Zie de conclusies van KRINGS, J.E., bij Cass., 19 november 1982, Arr.Cass., 1982-83, (372), 376-377 en bij Cass., 25 oktober 1985, R. W., 1985-86, (2411), 2413-2416. (15) zie o.a. DABIN, J., Le droit subjectif, Parijs, Dalloz, 1952, 80 e.v. (16) DE CORTE, R., "Hoe autonoom is het procesrecht? Studie van enkele raakvlakken tussen materieel recht en gerechtelijk recht", T.P.R., 1980, (1), p.13-14, nr.34. (17) SOLUS, H. en PERROT, R., o.c., nr.223. (18) B.v. Cass., 25 april 1974, Arr.Cass., 1974, 924 en Pas .. , 1974, I, 871; Cass. 19 februari 1979, Arr.Cass., 1978-79, 725 en R. W., 1979-80, 1543; Cass., 5 maart 1982, R. W., 1982-83, 1947. Men zegt soms ook "pas d'inter~t, pas d'action", "point d'inter~t, point d'action" en "l'inter~t est Ia mesure des actions". (19) Cass., 19 februari 1979, Arr.Cass., 1978-79, 725 en R. W., 1979-80, 1543; Brussel, 19 oktober 1982, R. W., 1984-85, 1230; Rb. Namen, 1 december 1981, Rev. Reg. Dr., 1982, 253.

22

Page 5: Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze

veroordeeld tot de kosten van bet beroep, maar tegen die beslissing geen enkel middel inroept ( 20).

V aak zal bij de recbter de vraag rijzen of bij een gebrek aan belang ambts­halve moet opwerpen. V 66r de inwerkingtreding van bet Gerecbtelijk Wetboek bestond bierover weinig twijfel : de onontvankelijkheid werd ambtsbalve uitgesproken (21 ). Momenteel is de situatie op dit gebied min­der duidelijk. Tbeoretiscb gezien lijkt bet antwoord nocbtans eenvoudig : als art. 17 en 18 Ger. W. de open bare orde raken, dan moet de recbter bet gebrek aan belang ambtsbalve opwerpen. Maar zijn die artikelen van openbare orde ? De klassieke Cassatie-definitie van openbare orde biedt bier weinig steun (22). Een opmerking van Van Reepingben lijkt eerder op bet dwingend karakter van de regels te wijzen: "( ... )bet was nuttig enkele grondregels te stellen die in ieder geval voor de recbter bindend zijn" (23 ). Fetweis is de enige die zicb duidelijk uitspreekt voor een ambtsbalve op­werping· door de recbter, met als argument dat artikel 17 en 18 Ger. W. o.a. bedoeld zijn om, door bet beperken van bet aantal vorderingen, tijd en kosten voor de staat te besparen en bijgevolg van openbare orde zijn (24). Er zijn in de recbtsleer nog andere voorstellen gedaan die ecbter niet dui­delijk zijn en bijgevolg moeilijk toepasselijk in de praktijk. Zo maakt De Corte bet volgend onderscbeid : "Indien bet materieel recbt waarvan men de bescberming vraag hoort tot de openbare orde, kan men geredelijk aannemen dat ook de toelaatbaarbeidsvereisten tot de openbare orde be­boren ( ... ). Indien bet materieel recbt waarvan men de toepassing vraagt beboort tot het suppletief recbt of van dwingende aard is, zal men moeten nagaan of de toelaatbaarheidsvereisten op zicbzelf aldan niet van openba­re orde zijn" (25). Dit lost natuurlijk de vraag niet op of art. 17 en 18 Ger. W. van open bare orde zijn. Van Gelder doet van zijn kant bet voorzicbtige voorstel om aan te nemen "dater geen bezwaar bestaat tegen bet feit dat, in flagrante gevallen, de recbter ter terecbtzitting op de afwezigheid van belang of boedanigbeid zou wijzen, zodat de partijen desbetreffend zouden kunnen concluderen" ( 26).

(20) Cass., 21 januari 1983, Arr.Cass., 1982-83, 681. (21) R.P.D.B., V

0 Action, nrs.51-53. (22) "de wet die de essentiele belangen van de Staat of van de gemeenschap raakt, of die in het privaatrecht de juridische grondslagen vastlegt waarop de economische of morele orde van de maatschappij rust" (Cass. 9 december 1948, Arr. Verbr., 1948, 615 en Pas., 1948, I, 699). Zie VAN GELDER, A., "Hoe geraak ik aan de grond? De sanctieregeling in het gerechtelijk recht", in De vereenvoudiging en versnelling van het burgerlijk proces, GEIN­GER, H. (ed.), Antwerpen, Kluwer, 1984, (28), p.29, nr.41. (23} VAN REEPINGHEN, C., o.c., 41. (24) FETTWEIS, A., o.c., 38. (25) DE CORTE, R., I.e., nr.46. (26) VAN GELDER, A., I.e., p.30, nr.44.

23

Page 6: Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze

De rechtspraak zal in deze kwestie klaarheid moeten brengen. Recente rechtspraak van de hoven van beroep en van de lagere rechtbanken stelt dat een eis bij gebrek aan belang niet ambtshalve ontoelaatbaar kan ver­klaard worden (27); wei kan de exceptie van onontvankelijkheid door de partijen in iedere stand van het geding opgeworpen worden (28). Er is echter nog geen beslissende uitspraak van het Hof van Cassatie. in deze materie (29).

C. Beoordeling van bet belang door de rechter

Het Hof van Cassatie heeft in een arrest van 3 december 1984 beslist "dat de vraag of een recht al dan niet ernstig wordt bedreigd" (m.a.w. het belang in art. 18, 2de lid Ger. W.) "een vraag is naar de feiten die door de feitenrechter op in cassatie onaantastbare wijze wordt beoordeeld (30). De draagwijdte van dit arrest blijft echter beperkt tot artikel 18, 2de lid. Of een belang "reeds verkregen en dadelijk" is en "persoonlijk en recht­streeks" wordt immers door het Hof van Cassatie wei gecontroleerd (31).

De feitenrechter moet het belang als voorwaarde voor de ontvankelijkheid van de rechtsvordering beoordelen op het ogenblik waarop de rechtsvor­dering ingesteld wordt, aldus een cassatie-arrest van 1968 (32). De Corte meent dat het echter niet gerechtvaardigd zou zijn hieruit af te leiden dat de toelaatbaarheid van de rechtsvordering uitsluitend mag worden beoor­deeld op het moment van de inleiding van de eis. Hij stelt voor dat de afwezigheid van een toelaatbaarheidsvereiste, tenzij die de openbare orde betreft, zou mogen geregulariseerd worden binnen de termijnen voorge­schreven voor de uitoefening van het recht (33 ).

(27) Brussel, 22 februari 1979, ]. T., 1979, 714; Antwerpen, 15 december 1982, Rechtspr. Antw., 1983-84, 62. (28) Brussel, 27 mei 1970, Pas., 1971, II, 9; Antwerpen, 17 februari 1982, Rechtspr. Antw., 1981-82, 155; Kh. Antwerpen, 31 januari 1978, Rechtspr. Antw., 1977-78, 369. (29) Zie echter, i.v.m., "in pari causa" en "legitiem belang": Cass., 8 december 1966, Arr.Cass., 1967,450, verder besproken in §3, B, 1. (30) Cass., 3 december 1984, Arr.Cass., 1984-85, 464 en R. W., 1985-86, 1099. (31) b.v. Cass., 14 januari 1983, Arr.Cass., 1982-83, 663; Cass. 19 november 1982, Arr.Cass., 1982-83, 372, concl. Adv. Gen., KRINGS, J.E. en R. W., 1983-84, 2029, noot LAENENS,J. (32) Cass., 4 januari 1968, Arr.Cass., 1968, 599 en Pas., 1968, I, 554. (33) DE CORTE, R., I.e., nr.47. Op te merken valt wei dat De Corte het heeft over de toelaatbaarheidsvereisten in het algemeen en niet specifiek over het belang. Zie ook LAE­NENS, J., "Kroniek van het gerechtelijk recht", R. W., 1982-83, (1425), 1426.

24

Page 7: Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze

D. Rechtvaardiging van de regel "zonder belang, geen rechtsvordering"

Aan de regel "sans interet, pas d'action" ligt de bedoeling ten grondslag om volkomen nutteloze geschillen en hinderlijke vorderingen te vermijden en, daarmee samenhangend, om zuinig om te springen met de tijd van de magistraten en met de financien van de Staat (34 ). De rechter kan dus de vorderingen van partijen, die hieruit geen enkel voordeel kunnen halen of ze slechts te kwader trouw (35) instellen, onontvankelijk verklaren. Het gaat m.a. w. om een regel van proceseconomie (36).

§2. VOORWAARDEN WAARAAN HET BELANG MOET VOL­DOEN

De regel "zonder belang, geen rechtsvordering" betekent niet dat het aan­tonen van eender welk willekeurig belang zal volstaan om een rechtsvorde­ring ontvankelijk te maken. Het 'belang moet namelijk voldoen aan de voorwaarden, die gesteld zijn door de wet (art. 18, 1e lid. Ger. W.: "reeds verkregen en dadelijk belang") en door de rechtspraak (legitiem belang, persoonlijk en rechtstreeks belang).

A. Het belang moet reeds verkregen en dadelijk zijn

1. In principe uitsluiting van de "actio ad futurum"

Art. 18, 1e lid Ger. W. zegt dat het belang "een reeds verkregen en dade­lijk belang" moet zijn. Wat precies "reeds verkregen en dadelijk" ("ne et actuel") betekent, wordt hier echter niet verder geexpliceerd. Gewoonlijk geeft men een negatieve bepaling: het volstaat niet zich op een mogelijk, eventueel of toekomstig belang te beroepen; er is geen rechtsvordering mogelijk vooraleer er een recht is geschonden; m.a.w.· de rechtsvordering

(34) Zie FETTWEIS, A., o.c., p.37-38, nr.27. (35) Zie § 3, B: legitiem belang, rechtsmisbruik. (36) Enkele toepassingen: de vordering van de pachter om in de rechten van de eerste koper te worden gesteld is onontvankelijk wegens gebrek aan belang, wanneer die bet betwiste goed al verder verkocht had aan de provincie Brabant, die in bet openbaar belang handelde en niet verplicht was rekening te houden met enig recht van voorkoop (Cass., 25 april 1974, Arr. Cass., 1974, 924 en Pas., 1974, l, 871); wanneer een partij reeds een uitvoerbare titel bezit tegen een vennootschap die ertoe veroordeeld is om haar vergoedingen te betalen, is haar burgerlijke vordering voor een strafrechtbank om dezelfde sommen te eisen van de gerante van die vennootschap, onontvankelijk (Luik, 27 oktober 1982, Jur.Liege, 1983, 408}; de vordering tegen de verzekeraar door de verzekerde die zijn schuldvordering aan derden heeft afgestaan, is onontvankelijk wegens gebrek aan belang (Kh. Brussel, 31 januari 1984, Eur. Vervoerr., 1985, 196). Zie, voor nog andere voorbeelden, FETTWEIS; A., o.c., 38-39. Verder nog: Kh. Namen, 14 juni 1984, Rev.Reg.Dr., 1984, 286; Beslagr. Brugge, 22 oktober 1985, T.Not., 1986, 60; Rb. Hoei, 20 november 1985, ]ur.Liege, 1986, 153 en Rev.Not.B., 1986, 244.

25

Page 8: Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze

"ad futurum" is in principe uitgesloten. Bijgevolg is de vordering die wordt ingesteld met als doel de rechtbank een standpunt te Iaten innemen i. v .m. een toekomstig en onzeker geschil, onontvankelijk (37). Meer positief kan men stellen dat de vereiste om een 'reeds verkregen en dadelijk belang' te hebben, inhoudt dater een reele betwisting moet zijn die om een oplossing vraagt. Zo oordeelde het Hof van Cassatie dat de rechtsvordering die ertoe strekte de verweerster te doen veroordelen tot betaling van een aantal facturen waarvan zij beweerde dat ze voldaan of niet meer verschuldigd waren, ontvankelijk was, aangezien er tussen de partijen een betwisting bestond en de eiseres een reeds verkregen en dadelijk belang kon hebben om haar gestelde recht te doen erkennen en verweerster te doen veroorde­len tot betaling ( 3 8).

2. Uitzondering: schending van een ernstig bedreigd recht voorkomen

Volgens art. 18, 2de lid Ger. W. kan de rechtsvordering worden toegela­ten, "indien zij, zelfs tot verkrijging van een verklaring van recht, is inge­steld om schending van een ernstig bedreigd recht te voorkomen". Deze bepaling, die in 1967 een formele innovatie vormde in het Gerechtelijk Wetboek (39), beantwoordde aan de wensen van de rechtsleer die vooral tot uiting waren gebracht in een rapport van Van Reepinghen op het Congres voor rechtsvergelijking te Brussel in 1958 (40). Ze maakte tevens een einde aan de discussies over de rechtsvordering 'ad futurum" en aan het twistpunt of het actueel karakter van een belang bij een vordering in kort geding moest beoordeeld worden . in het .Iicht van het aanhangig ge­ding of van een nog in te spannen geding ten grond(41).

(37) Arbrb. Brussei, 16 juni 1978, Pas., 1978, III, 48. Geen rechtsvordering "ad futurum" echter (en dus wei ontvankelijk) is de vordering die een vrouw tegen haar echtgenoot of ex-echtgenoot instelt tot betaling in de toekomst van een bijdrage in het onderhoud van een meerderjarig geworden gemeenschappelijk kind, waarvoor die vrouw, wegens het volledig of gedeeltelijk verzuim van haar echtgenoot of ex-echtgenoot, voor het grootste deei aileen heeft ingestaan (Cass., 24 november 1983, Arr.Cass., 1983-84, 356). (38) Cass., 14 januari 1983, Arr.Cass., 1982-83, 663 en R. W., 1983-84, 1230; in dezelfde zin: Cass., 19 december 1977, Arr.Cass., 1978,479 en Pas., 1978, I, 451; zie ook: Vred. Marchienne-au-Pont, 9 november 1984, Rev.Reg.Dr., 1985, 202, noot: de vordering inge­steld door een verbruiker om het behoud van de elektriciteitsievering te bekomen werd ont­vankelijk verklaard, omdat de eiser er een dadelijk beiang bij had te vermijden dat de energie­voorziening zou uitvallen. Zie ook: Cass., 10 oktober -1986, Turnh. Rechtsl., 1987, nr. 3, p.18. (39) Van Reepinghen benadrukt echter dat hetniet om een geheel nieuwe orientatie gaat (zie VAN REEPINGHEN, C., Verslag over de gerechtelijke hervorming, 43). Dezelfde ideeen vindt men inderdaad reeds besproken in de R.P.D.B., v0 Action, nrs.44-50 uit 1949 en zelfs ai in de Pand.B, V

0 Action ad futurum, nrs.1-24 uit 1881. (40) Zie VAN REEPINGHEN, C., "L'action preventive en droit beige", Rev.Dr.Int.Comp., 1958, 180-191. (41) Zie LINDEMANS, D., Kort geding, Antwerpen, Kiuwer, 1985, 15, noot 32.

26

Page 9: Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze

De preventieve vordering die door art. 18, 2e lid Ger. W. mogelijk ge­maakt wordt, zal slechts toegestaan worden indien de volgende twee voor­waarden zijn vervuld ( 42): 1 ° de eiser client aan te tonen dat er een zware en ernstige bedreiging is die

reeds een welbepaalde storing veroorzaakt (geen bedreiging in abstrac­to);

2° de rechterlijke verklaring mag niet enkel een louter theoretische vol­doening geven maar moet ook een concreet en welbepaald nut hebben : ze moet de situatie ophelderen, een eind stellen aan de bedreiging die de vordering rechtvaardigde, het bestaan of niet-bestaan van een recht doen erkennen.

Het komt aan de rechter toe het bestaan van deze voorwaarden na te gaan en zo de preventieve vordering haar werkelijke zin te geven. Hij heeft alleszins niet tot taak een juridische 'raadpleging' te organiseren ( 43 ).

In het Gerechtelijk Wetboek vindt men verschillende toepassingen van art. 18, 2e lid terug: 1° art. 584, 4de lid, 4°: de voorzitter in kortgeding kan bevelen dat

getuigen gehoord worden, "indien vaststaat dat het bij enige vertraging van dat gehoor te vrezen is dat het getuigenis niet meer zal kunnen afgenomen worden" ( 44 ).

2° art. 883: de vordering tot schriftonderzoek kan ingesteld worden als hoofdvordering; hetzelfde geldt voor de valsheidsprocedure (art. 895).

3° art. 962: ingeval een geschil werkelijk en dadelijk dreigt te ontstaan, kan men bij wijze van hoofdvordering aan de rechter vragen een des­kundige te gelasten vaststellingen te doen of technisch advies te geven. Hoogdringendheid is hier niet vereist, maar de ingeroepen feiten moe­ten wel pertinent zijn ( 45).

3. Rechtvaardiging

De regeling van art. 18 Ger. W. wordt nergens bekritiseerd. Het is inder­daad een goede regeling die er enerzijds toe leidt dat de rechtsvordering waarbij de partijen slechts een eventueel, toekomstig belang hebben, afge­wezen worden, en er anderzijds voor zorgt dat toch een preventieve vorde-

(42) VAN REEPINGHEN, C., Verslag over de gerechtelijke hervorming, 45; FETTWEIS, A., o.c., 46. (43) VAN REEPINGEN, C., o.c., 45. Toepassing: Vred. Namur-Sud, 2 februari 1982, T. Vred. 1982, 290. Zie ook infra, C, 1a). (44) Dit is b.v. het geval wanneer de getuige oud is en in slechte gezondheid verkeert (Kort ged. Rb. Brussel, 27 november 1981, ]. T., 1982, 375) of wanneer uit een doktersattest blijkt dat hij behandeld wordt voor een zeer ernstige aandoening (Kort ged. Rb. Mechelen, 25 november 1982, Pas., 1983, Ill, 52). (45) Zie DE LEVAL, G., "Au sujet de !'expertise ad futurum" (noot onder Rb. Luik, 23 juni 1981), ]ur.Liege, 1983, 193.

27

Page 10: Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze

ring mogelijk blijft voor de gevallen waar een recht ernstig wordt be­dreigd. Vooral de voordelen van de preventieve vordering zijn evident ( 46). In plaats van de partijen post factum zware verantwoordelijkheden op te leggen, geeft ze hen een norm voor hun toekomstig gedrag; bij het getui­genverhoor 'ad futurum' wordt ervoor gezorgd dat bewijsmiddelen niet verloren gaan; door het deskundigenverzoek 'ad futurum' kan men vermij­den dat men een proces instelt dat kansloos blijkt te zijn en dat het risico oplevert om veroordeeld te worden wegens roekeloos en tergend geding ; het onderzoek kan eventueel ook genoeg elementen opleveren om nadien een buitengerechtelijke regeling van het conflict mogelijk te maken (47). Een en ander veronderstelt natuurlijk dat de rechtspraak art. 18, 2de lid toepast met de vereiste behoedzaamheid. Uit enkele voorbeelden kan blij­ken dat ze dit ook doet : - het enkele dreigen met een proces kan niet als een ernstige bedreiging van een

recht beschouwd worden ( 48). - art. 18 Ger. W. moet worden toegepast worden wanneer de eiser bewijst dat zijn

recht op verblijf ernstig wordt bedreigd door daden van een of meerdere ver­weerders ( 49).

- de eigenaar van een perceel kan de pachter voor de vrederechter dagen om te Iaten vaststellen dat het een bouwgrond is, ook voor er betwisting is over de duur of het einde van de pacht (50).

Fettweis merkt op . dat het aantal vorderingen tot verkrijging. van een ver­klaring van recht sinds 1969 vrij klein is gebleven en dat er geen enkel misbruik is opgemerkt. Voor hem doet dit de vraag rijzen of de rechts­praktijk wei echt voordeel heeft weten te halen uit de mogelijkheid die hier door het Gerechtelijk Wetboek geboden wordt (51). Wellicht is het nog steeds zo dat in de meeste gevallen met een vordering gewacht wordt tot er reeds een recht geschonden is.

B. Het belang moet legitiem zijn

De rechtsvordering zal slechts ontvankelijk kunnen zijn, indien het belang waarop de eiser zich beroept legitiem is, d.w.z. juridisch beschermd, rechtmatig. Een studie van de rechtspraak leert echter snel dat weinig vorderingen onontvankelijk worden verklaard "wegens gebrek aan legi-

(46) Zie VAN REEPINGHEN, C., o.c., 43-44. (47) DE LEVAL, G. I.e., 193. (48) Brussel, 12 november 1975,]. T., 1976, 117. (49) Vred. Etterbeek, 9 juli 1976, T. Vred., 1978, 139. . (50) Vred. Andenne, 17 april 1980, Jur.Liege, 1980, 247, noot DE LEVAL, G.; zie voor nog andere voorbeelden : FE TTWEIS, A., o. c. , 4 7, noot 5. (51) FETTWEIS, A., o.c., 47.

28

Page 11: Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze

tiem belang" (52). Men kan de regel evenwel impliciet terugvinden in het adagium "nemo auditur" en in de rechtspraak over misbruik van (pro­ces)recht.

1. Nemo auditur propriam turpitudinem allegans (53)

De rechtsspreuken "nemo auditur propriam turpitudinem allegans" en "in pari causa turpitudinis cessat repetitio" worden vaak dooreen gebruikt. Ze betekenen nochtans niet hetzelfde. De spreuk "nemo auditur" houdt een algemeen beginsel in, terwijl "in pari causa" specifiek het geval van de teruggave van uitgevoerde prestaties betreft. "Nemo auditur" duidt op elke grond van onontvankelijkheid die tegengeworpen wordt "aan een geding­partij, die niet zuiver in de schoenen staat en daarom de hulp van de rechter onwaardig is" (54). Als men de spreuk zo ruim opvat, zou ze zelfs kunnen tegengeworpen worden aan een partij die zich op een nietigheids­grond beroept waaraan zij schuld heeft, doch de rechtspraak deelt die opvatting niet (55).

Is de rechter verplicht het adagium toe te passen en dus eventueel de vor­dering ambtshalve onontvankelijk te verklaren ? Men neemt aan van niet. Het Hof van Cassatie verklaarde immers in 1966 dat de toepassing van "in pari causa" door de rechter facultatief is (56), en, hoewel die spreuk niet volledig hetzelfde · betekent als "nemo auditur", kan de achterliggende mo­tivering van het arrest evengoed toegepast worden op "nemo auditur". De rechter moet volgens die Cassatie-rechtspraak als criterium voor het al of niet toepassen van de rechtsspreuk de doelmatige bescherming van de sociale orde nemen ; hij zal moeten nagaan of deze het meest gebaat is met de uitvoering van de overeenkomst (in welk geval hij de spreuk niet zal toepassen) dan wel met weigetihg van uitvoering (in welk geval hij de spreuk wel zal toepassen en de onontvankelijkheid zal uitspreken).

(52) Een zeldzaam voorbeeld: Luik, 30 januari 1980, ]ur.Liege, 1980, 81. In dit geval werd de exceptie van 'gebrek aan legitiem belang' echter verworpen omdat de eiser (exploitant van een sex-cinema) niet strafrechtelijk veroordeeld was en de verweerder evenmin zelf het bewijs leverde van het feit dat de getoonde films strijdig waren met de goede zeden. (53) Zie VAN GERVEN, W., o.c.; DILLEMANS, R. en VAN GERVEN, W. (ed.), Ant­werpen, Standaard, 1973, 418-424. Zie ook KRUITHOF, R., "Overzicht van rechtspraak (1974-1980), Verbintenissen", T.P.R., 1983, (495), 587-589. (54) Brussel, 26 februari 1980, R.W., 1982-83,507. (55) Brussel, 26 februari 1980, R.W., 1982-83,507. (56) Cass., 8 december 1966, Arr.Cass., 1967, 450, J.T., 1967, 129, concl. Proc.Gen. HAYOIT DE TERMICOURT, M., R.C.].B., 1967,5, noot DABIN, J. en R. W., 1967-68, 397.

29

Page 12: Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze

Rechtvaardiging

Dat de rechter een rechtsvordering ontoelaatbaar ·kan verklaren op basis van "nemo auditur" of "wegens gebrek aan legitiem belang" is in het alge­meen zeker verantwoord. Dat partijen op hem beroep zouden kunnen doen om voor zichzelf onrechtmatige voordelen te verkrijgen, zou tegen het algemeen rechtsbewustzijn ingaan. In het personen- en familierecht, met name i.v.m. het concubinaat, rijst echter de vraag welke rechtshande­lingen tegen de openbare orde en/ of de goede zeden indruisen. Als bij­voorbeeld een ongehuwd samenwonende restitutie van een prestatie eist, kan hem dan "nemo auditur" (of preciezer: "in pari causa") worden tegen­geworpen? De traditionele rechtspraak zegt van wel, maar er bestaat op dit domein heel wat betwisting (57), zodat de toepassing van "nemo audi­tur" hier zeker niet meer zo logisch gerechtvaardigd kan worden als in andere gevallen.

2. Misbruik van recht. Afwezigheid van een redelijk belang

Als er bij het uitoefenen van een bepaald recht geen enkel redelijk of legitiem belang voorhanden is, dan is er misbruik van recht (58). Het misbruik van het recht om in rechte op te treden ( als eiser of als verweerder) maakt de ingestelde rechtsvordering onontvankelijk en kan bovendien aanleiding geven tot een tegenvordering waarbij schadevergoe­ding wordt gevraagd wegens het "tergend of roekeloos karakter" van de vordering (art. 563, 3de lid Ger. W.) (59). Bij het bepalen van zulke schade­vergoeding kan rekening gehouden worden met : 1 ° de tergende bedoelin­gen of de stelselmatig op vertraging e.d. gerichte houding van een partij; 2 o de kosten van rechtspleging en verdediging die de tegenstrever heeft moeten maken en eventueel de aantasting van zijn krediet en zijn goede naam(60). Een louter gebrek aan overleg of een verkeerde beoordeling maken een vordering of een verweer echter nog niet roekeloos. Er moet nagegaan worden of de procedure is gevoerd in omstandigheden die een fout of

(57) Zie PAUWELS, J., Beginselen van personen- en familierecht, Leuven, Acco, 1985, II, 179-185 en 191-192; zie ook SCHUERMAN$, L, SCHRIJVERS, J., SIMOENS, D., VA­NOEVELEN, A. en SCHAMP, H., "Onrechtmatige daad, schade en schadeloosstelling (1977-1982)", T.P.R., 1984, (511), 532-535. (58) De Franse rechtsleer spreekt meestal over "absence d'interet legitime", in Nederland zegt men dat er "geen redelijk belang voorhanden is"; zie VAN NESTE, F., "Misbruik van recht", T.P.R., 1967, (339), 344-347. (59) Zie, voor een heel ander gezichtspunt i.v.m. procesrechtsmisbruik, STORME, M., "Over het tergend geding voor een roekeloze vriendschap. Beschouwingen i. v .m. het proces­rechtsmisbruik", in Liber Amicorum Jan Ronse, Brussel, Story Scientia, 1986, (67), 86-89. (60) FETTWEIS, A., Handboek van gerechtelijk recht, II, De bevoegdheid, Antwerpen, Standaard Wetenschappelijke Uitgeverij, 1971, p.92, nr.146.

30

Page 13: Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze

kwade trouw aantonen. K wade trouw wordt nooit vermoed ; degene die het kwaadwillige karakter van een initiatief van de andere partij inroept moet het bewijs leveren van de fout en het nadeel dat ze heeft berok­kend(61). Van Gerven betoogt dat evenwel niet de kwade trouw, het oogmerk om een ander te schaden, kenmerkend is voor deze vorm van rechtsmisbruik, doch wel het feit dat de bewuste rechtsuitoefening voor de titularis van het recht geen redelijk belang heeft. Ons recht laat immers toe dat men een ander schade toebrengt, bijv. in de concurrentiestrijd, maar wel op voor­waarde dat de schadende partij hieruit een redelijk voordeel trekt. In feite komt het criterium van de afwezigheid van een redelijk belang in hoofde van de titularis van het subjectieve recht, neer op een "objectivering van het criterium van het kwaadwillig oogmerk, waarvan het niet verschilt : de

. afwezigheid van redelijk belang laat de aanwezigheid van kwaadwillig oogmerk bij de uitoefenaar van het recht vermoeden" (62).

Rechtvaardiging

Het criterium van de afwezigheid van een redelijk belang biedt de moge­lijkheid allerlei handelingen die ingaan tegen de regels van de 'proceseco­nomie' (zoals plagerijen, de zaak laten aanslepen ... ), te sanctioneren met schadevergoeding wegens roekeloos en tergend geding en eventueel onont-

- vankelijkheid. De rechtspraak schijnt, voor zover dit valt na te gaan, steeds meer van deze techniek gebruik te maken ( 63 )Als rechtsgrond wordt overigens niet alleen art. 563, 3de lid Ger. W. gehanteerd, maar ook art. 1382 B.W. en art. 68 van de Arbeidsongevallenwet(64). Enkele toepassin­gen: - de autoverzekeraar, die hardnekkig weigert zijn wettelijke verplichtingen t.o. v.

het slachtoffer van een ongeval te vervullen, door het inroepen van een exceptie die hij niet kan inroepen t.o. v. de benadeelde, en die daardoor die persoon blootstelt aan kosten die voortvloeien uit de uitvoering van het vonnis tegen de verzekerde, maakt zich schuldig aan een misbruik van recht en moet de schade,

(61) FETTWEIS, A., Manuel de procedure civile, p. 33-34, nr.19; zie ook VAN NESTE, F., I.e., 357-359. (62) VAN GERVEN, W., Algemeen Deel, 185. Het criterium dat door De Corte wordt voorgesteld, nl. dat de verweerder een beschermenswaardig belang moet hebben bij het opwerpen van een exceptie, komt in feite op het zelfde neer als het "redelijk" belang; zie DE CORTE, R., I.e., nr.45. (63) Zie ook FETTWEIS, A., Handboek van gerechtelijk recht, II, De bevoegdheid, p.90, nr.143. (64) Toepassing van art.68 Arbeidsongevallenwet: de voorziening in cassatie die na het verstrijken van de wettelijke termijn werd ingesteld, werd onontvankelijk verklaard en was in casu tevens roekeloos, zodat de kosten ten laste van de eiser werden gelegd (Cass., 15 maart 1982, Arr.Cass., 1981-82, 866).

31

Page 14: Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze

toegebracht aan het slachtoffer van het ongeval, vergoeden op grond van art. 1382 B.W. (65);

- een vordering die strikt juridisch manifest ongegrond is, maar naar billijkheid wei gegrond, kan niet als tergend en roel<:eloos bestempeld worden ( 6 6) ;

- de partij die misbruik maakt van de mogelijkheid om boger beroep in te stellen, kan veroordeeld worden tot schadevergoeding ( 67) ;

- als de hoofdstelling van de eiser ongegrond wordt bevonden omdat de uitgangs­punten verkeerd zijn, maar de vordering op ondergeschikte punten wei gegrond is, kan de verweerder aanspraak maken op schadeloosstelling wegens tergend en roekeloos geding, daar zijn verdedigingswerk aanzienlijk werd verzwaard. De eiser kan hieraan niet ontkomen door zich te beroepen op de vrijheid van me­ningsuiting {art. 10 E.V.R.M.)(68).

Het Comite van Ministers van de Raad van Europa heeft in een aanbeve­ling van 28 februari 1984 een gelijkaardige, doch strengere oplossing voorgesteld als middel om de werking van het gerecht te verbeteren: "Lorsqu'une partie, en violation de la loyaute a laquelle elle est tenue dans le deroulement du prod~s, utilise les mpyens et actes de Ia procedure dans le but principal et manifeste de la retarder, le juge devrait a voir le pouvoir soit de decider immediatement sur le fond, soit d'appliquer des sanctions telles que les decheances, le paiement d'amendes ou de dommages - inte­rets; dans des cas particuliers, l'avocat devrait pouvoir etre contraint de payer les frais de Ia justice" ( 69). In het Belgische recht is het (voorlopig?) echter zo dat de rechters de sanctie aileen toepassen op vordering van een der partijen, en niet ambtshalve (70). Als dat wei zou gebeuren, zou de effectiviteit van dit middel allicht nog vergroten. Anderzijds mag het recht op behandeling van zijn zaak binnen een rede­lijke termijn (art. 6 E.V.R.M.), waartoe de besproken sanctie mee zou kunnen bijdragen, niet verabsoluteerd worden. De rechter heeft hier de delicate taak een evenwicht te zoeken tussen twee tegengestelde vereisten, namelijk: "assurer le libre acd:s a Ia justice, !'utilisation des voies de re-

(65) Cass., 30 januari 1970, Pas., 1970, I, 458; zie ook (eveneens op basis van art. 1382 B.W.): Vred. Brussel, 25 oktober 1984, T. Vred., 1985, 152. (66) Arbh. Antwerpen, 14 september 1983, R. W., 1984-85, 2483, noot VAN HOECKE, M. (67) Luik, 7 maart 1984, Jur.Liege, 1985, 70, noot DE LEVAL, G. Zie ook nog i.v.m. misbruik van recht op hoger beroep: Brussel, 25 juni 1974, Pas., 1975, II, 49 (louter bedoe­ling om te vertragen); Luik, 28 oktober 1980, Rev.Reg.Dr., 1981, 63 (enig doel om ex-echt­genoot te schaden); Antwerpen, 1 december 1980, R. W .. , 1980-1981, 1836 (louter om Ianger onderhoudsgeld te krijgen op basis van art. 1280 Ger.W.). Zie verder Cass., 4 okto­ber 1979, Arr.Cass., 1979-80, 146 en R. W., 1979-80, 2007, noot (bevoegdheid hof van beroep bij beroep tegen beschikking van Voorz.Kh.). (68) Kh. Brussel, 25 april1986, R. W., 1986-87, 885, noot BALLON, G.L. (69) Conseil de /'Europe/- .Council of Europe. Comite des Ministres. Resolutions 1984, Straatsburg, losbl., nr.R (84) 5, principe 2. (70) Cf. supra, §2, B.

32

Page 15: Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze

cours, l'entiere liberte de la defense mais prohiber les initiatives injustifia­bles, les resistances motivees par la volonte de retarder !'execution d'obli­gations certaines" (71 ).

C. Het belang moet persoonlijk en rechtstreeks zijn

1. VORDERINGEN INGESTELD DOOR EEN INDIVIDU

De rechtspraak neemt traditioneel aan, dat het belang als ontvankelijk­heidsvoorwaarde "persoonlijk en rechtstreeks" of "eigen" moet zijn (72). Kort gez.egd betekent dit dat de uitspraak van de rechter een concrete en directe weerslag moet kunnen hebben op de toestand van de optredende partij zelf.

a. Inhoud van deze vereiste en rechtvaardiging Ten eerste bekomt men door de vereiste van een 'eigen' belang dat nie­mand kan optreden in het belang van een ander persoon, tenzij hij verte­genwoordigingsbevoegd zou zijn of als bewaarnemer optreedt (73 ). Het is inderdaad wenselijk dat iedereen zich met zijn eigen zaken bezighoudt en de rechters niet gaat lastig vallen uit "bemoeizucht"(74). Zo werd b.v. de vordering onontvankelijk verklaard, waarbij een eigenaar schadevergoe­ding vorderde van de hersteller van het dak van zijn huis, bewerende dat er water binnensijpelde in het naburige huis, hoewel er geen enkele klacht was ingediend door de naburige eigenaar en hij zelf geen enkele schade had gel eden ( 7 5).

De 'actio popularis', d.i. de vordering "waarbij de eiser uitsluitend op­treedt ter verdediging van het algemeen belang, zonder daarbij persoonlijk

· betrokken te zijn" (76), is in het Belgisch recht in principe onmogelijk. Traditioneel bestaat er bij de rechtbanken een zekere vrees voor zulke vordering, waarbij zgn. iedereen eender wat zou kunnen komen vragen. Er bestaan nochtans enkele uitzonderingen op deze regel. - Een eerste vindt men terug in art. 2 van de wet van 12 augustus 1911 tot

het behoud van de schoonheid der landschappen. Dit bepaalt dat "elken

(71) FETTWEIS, A., Manuel de procedure civile, 34. (72) . VAN REEPINGHEN, C,, Verslag over de gerechtelijke hervorming, 42. Bijvoorbeeld: Cass., 19 november 1982, Arr.Cass., 1982-83, 372, concl. Adv. Gen. KRINGS, J.E. en R. W., 1983-84, 2029, noot LAENENS, J. (73) De bewaarnemer is immers verplicht even vee] zorg te besteden aan de bewaarde goede­ren als aan zijn eigen goederen. Brussel, 23 juni 1980, ]. T., 1980, 640. (74) VERBURGH, M.J.P., Privaatrecht en kollektief belang. Verdediging van kollektieve belangen via de Nederlandse burgerlijke rechter; Zwolle, Tjeenk Willink, 1974, 17. (75) Kh. Brussel, 20 mei 1976, B.R.H., 1977, 522. (76) LEMMEN$, P., "Het optreden van verenigingen in rechte ter verdediging van collectie­ve belangen", R. W., 1983-84, (2001), 2018.

33

Page 16: Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze

Belgiscben burger" een vordering kan instellen om een ontginner van mijnen, graverijen of groeven, of een concessionaris van openbare wer­ken te dwingen aan verwoeste grond zijn uiterlijk terug te geven (77). De recbtsleer aanvaardt dit algemeen als een voorbeeld van een ecbte actio popularis (78).

- Een minder expliciet geval van een actio popularis is art. 10 van bet T aaldecreet, dat bepaalt dat de nietigverklaring van stukken die in strijd zijn met bet decreet, kan gevorderd worden door iedere persoon "die van een recbtstreeks of onrechtstreeks belang kan doen blijken" (79). Hoewel een belang bier vereist blijft, wijkt deze bepaling alleszins af van het normale vereiste van een 'rechtstreeks belang'. W at een onrechtstreeks belang precies inboudt, is evenwel nog niet nader door de rechtspraak gespecifieerd (80).

- Een derde uitzondering vinden we in art. 150 van de Gemeentewet. W anneer de gemeenteraad in gebreke blijft, kunnen een of meer inwo­ners in rechte optreden namens de gemeente. Ze hebben echter machti­ging nodig van de bestendige deputatie en moeten onder zekerheidsstel­ling aanbieden om persoonlijk de kosten van het geding te dragen en in te staan voor een eventuele veroordeling. De eiser verdedigt bier dus niet zijn eigen belangen doch die van de gemeente en men kan dit dus een 'actio popularis' noemen (81). Sommige rechtsleer betoogt echter, m.i. terecht, dat art. 150 Gemeentewet geen echte actio popularis uitmaakt, omdat het de inwoners aileen toelaat om, met machtiging van de besten­dige deputatie, in de plaats te treden van de wettelijke vertegenwoordi­gers van de gemeente. Het artikel betreft dus een probleem van vertegen­woordiging ('hoedanigheid') en niet van 'belang' (82).

(77) B.S., 19 augustus 1911 en Pasin., 1911, nr.265. (78) BOCKEN, H. en DEMEULENAERE, B., /.c., 155; BOURGOIGNIE, T. en STUYCK, J. "La representation jurisdictionelle des interets collectifs", in L'evolution du droit judiciaire au travers des contentieux economique, social et familial, Brussel, Bruylant, 1984, (597), 615; LEMMENS, P., I.e., 2005, noot 19. Zie ook het wetsvoorstel VANVEL­THOVEN e.a. van 6 december 1984 inzake de collectieve bescherming van milieubelangen (Parl.St., Kamer, 1934-85, nr.1069/1, p.20, art.5), dat "elke individuele burger" wil mach­tigen om in rechte op te treden tegen de verantwoordelijke voor een milieuverstoring, zonder dat hij schade of belang zou moeten aantonen. (79) Decr.Nedl.Cult.R. van 19 juli 1973 tot regeling van het gebruik van de talen voor de sociale betrekkingen tussen werkgevers en werknemers, alsmede van de door de wet en de verordeningen voorgeschreven akten en bescheiden van de ondernemingen, B.S., 6 september 1973. (80) BOCKEN, H. en DEMEULENAERE, B., /.c., 155; wetsvoorstel VANVELTHOVEN e.a. van 6 december 1984 inzake de collectieve bescherming van milieubelangen, Pari. St., Kamer, 1984-85, nr.1069/1, 12. (81) BOURGOIGNIE, T. en STUYCK,J., I.e., 615; VAN GERVEN, W. en STUYCK,J., Handels- en economisch recht, II/ A, in Beginselen van Belgisch privaatrecht, DILLEMANS, R. en VAN GERVEN, W. (ed.), Antwerpen, Standaard, 1985, 18, noot 68. (82) BOCKEN, H. en DEMEULENAERE, B., /.c., 156; PAND.B, V

0 Action populaire, nr.8.

34

Page 17: Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze

- Een laatste uitzondering is nog sterker betwist en betreft de vraag in welke mate de individuele consument gerechtigd is om een vordering tot staken in te stellen op basis van art. 57 van de Handelspraktijken­wet (83 ). Principieel geldt dat hij vorderingsgerechtigd is, als hij 'belang­hebbende' is, en de schaarse rechtspraak heeft zijn vorderingsrecht er­kend ( 84 ). Maar opdat het zou gaan om een echte 'actio popularis', zou de individuele consument ook moeten kunnen optreden in het belang van andere consumenten (en dus "in het algemeen belang"). Men neemt aan dat dit niet mogelijk is ( 85). Art. 57 W .H.P. kan dus niet gel den als een voorbeeld van een "actio popularis".

In het algemeen is de "actio popularis" in het Belgisch recht dus in principe verboden. Evenmin bestaat er een Belgische tegenhanger van de Ameri­kaanse "class action". Deze houdt in dat een of meer eisers, in naam van een grote groep personen met een gemeenschappelijk belang bij het ge­schil, kunnen optreden zonder dat ieder die tot die groep behoort als met name genoemde procespartij client op te treden of toestemming moet geven (86). Het gezag van gewijsde geldt in Belgie slechts tussen partijen; wanneer individuen, die geen partij waren bij een proces, slachtoffer zijn van dezelfde feiten als die waarover het proces ging, kunnen zij niet vragen dat het gezag van gewijsde tot hen wordt uitgebreid. Ze moeten zelf de zaak volledig opnieuw pleiten ofwel tijdig een vordering tot tussenkomst (art. 15 en 564 Ger. W.) instellen (87).

Het Gerechtelijk Wetboek bevat niettemin een instrument dat toch ge­bruikt kan worden om individuele vorderingen te groeperen: de "collectie­ve dagvaarding" (art. 701 Ger. W.). Hiervoor is vereist dat de vorderingen samenhangend zijn, d.w.z. dat ze "onderling zo nauw verbonden zijn dat het w~nselijk is ze samen te behandelen en te berechten, ten einde oplos­singen te vermijden die onverenigbaar kunnen zijn wanneer de zaken

(83) Voor verwijzingen naar standpunten pro en contra, zie VAN GERVEN, W. en STUYCK, J., o.c., 16, noot 63. (84) Voorz. Kh. Turnhout, 1 oktober 1976, ]. T., 1977, 243, noot BOURGOIGNIE, T. en R. W., 1977-78, 524, noot STUYCK, J. Er is ook Voorz. Kh. Brussel, 25 april 1980, B.R.H., 1982, 325, noot BALLON, L., waarin een vordering, door een individuele consu­ment ingesteld, door de verweerder niet betwist werd. (85) BOCKEN, H., "Ook de individuele verbruiker kan de vordering tot staken instellen voorzien bij artikel57 van de wet van 14 juli 1971 op de handelspraktijken", T.P.R., 1973, (553), 560; BOCKEN, H. en DEMEULENAERE, B., I.e., 156; VAN GERVEN, W. en STUYCK, J., o.c., 18. (86} Over de 'class action' in de Verenigde Staten, zie BOURGOIGNIE, T. en STUYCK, J., I.e., 609-612; CAPPELLETTI, M. en GARTH, B., "The protection of diffuse, fragmented and collective interests in civil litigation", in Effectiveness of Judicial Protection and Consti­tutional Order, The General Reports for the Vllth International Congress on Procedural Law, HABSCHEID, W.J. (ed.), Bielefeld, Gieseking-Verlag, 1983, (117), 142-150. (87) Zie ook FETTWEIS, A., Manuel de procedure civile, p.284, nr.382.

35

Page 18: Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze

afzonderlijk worden berecht" (art. 30 Ger. W.). Hoewel deze tekst de rechter alle appreciatievrijheid laat over het bestaan van de 'samenhang', moet deze ongetwijfeld toch aanvaard worden in het geval waarin meerde­re eisers eenzelfde vordering instellen tegen dezelfde verweerder (88). De consumentenorganisatie Test-Aankoop heeft trouwens recent nog gebruik gemaakt van de collectieve dagvaarding, en met succes: ze steunde meer­dere gemeenschappelijke vorderingen van grote groepen consumenten tegen verschillende teledistributiemaatschappijen om onrechtmatig aange­rekende sommen terug te vorderen (89). De collectieve dagvaarding blijft in z'n geheel echter een klassieke individualistische procestechniek. Het is een som van individuele dagvaardigingen, waarbij elke eiser in eigen naam en onafhankelijk van de andere eisers optreedt; het vonnis heeft slechts uitwerking t.o.v. de individuen die voor de dagvaarding konden verza­meld en geidentificeerd worden. De techniek biedt niettemin zowel psy­chologische als financiele voordelen : de verweerder en de rechter staan onder grotere druk en de proceskosten kunnen onder de verschillende eisers verdeeld worden ( 90).

Een tweede rechtvaardiging van de regel dat men een persoonlijk en recht­streeks belang moet hebben, ligt in het feit dat men juridische 'raadplegin­gen'moet vermijden. Onze rechtbanken bestaan immers niet om juridische controverses te gaan oplossen voor louter theoretische doeleinden. De vor­dering die een werknemer instelt om de hoven en rechtbanken te verzoe­ken de duur van zijn opzegtermijn vast te stellen is bijgevolg onontvanke­lijk (91 ).

b. Opdat een belang persoonlijk en rechtstreeks zou zijn, is het niet vereist dat het financiele implicaties zou hebben. Het belang dat men inroept kan puur moreel zijn en kan erkend worden buiten elk verband met materiele aangelegenheden. Zo werd b.v. beslist dat een moreel belang (nl. een ge­voel van genegenheid voortvloeiend uit een niet wettelijk vastgestelde ver-

(88) BOURGOIGNIE, T. en STUYCK, J., I.e., 614. (89) Rb.Luik, 6 maart 1981, onuitg., Rb.Brugge, 28 september 1981, onuitg.; beide von­nissen worden aangehaald door BOURGOIGNIE, T. en STUYCK, J., I.e., 619. Voor de duidelijkheid weze benadrukt dat niet Test-Aankoop bier optrad als eiser, doch de verbrui­kers; Test-Aankoop verleende hen wel administratieve steun. (90) BOURGOIGNIE, T. en STUYCK, J., I.e., 615. (91) Arbh.Luik, 30 juni 1978, Rev.Reg.Dr., 1978,645; Arbrb.Namen, 12 december 1977, Rev.Reg.Dr., 1978, 454; zie ook Arbrb.Brussel, 16 juni 1978, ]. T., 1978, 711. Opgemerkt kan worden dat om dezelfde redenen de vordering soms ook onontvankelijk verklaard wordt "wegens gebrek aan reeds verkregen en dadelijk belang" (supra, A, 2).

36

Page 19: Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze

wantschap) volstaat om de erkenning van een natuurlijk kind te mogen betwisten op grond van artikel 339, 1e lid B.W. (92).

c. De vraag kan ook gesteld worden of een belang dat werkelijk miniem of onbeduidend is, volstaat om een rechtsvordering in te stellen. In princi­pe moet men aannemen dat een vordering kan worden uitgeoefend om een principiele beslissing te verkrijgen die voor de eiser slechts een zeer gering materieel voordeel kan opleveren. Het zou immers niet aileen vrij onlo­gisch zijn dat een moreel belang wei en een gering materieel belang niet zou volstaan, maar het lijkt bovendien ook moeilijk en vrij willekeurig om hier een grens te gaan trekken: vorderingen uitsluiten ben eden de 50 fr., 100 fr., 500 fr ... ? Het adagium "de minimis non curat praetor", dat overi­gens geen algemeen rechtsbeginsel is, kan hier niet ingeroepen wor­den (93 ). Anderzijds is het in bepaalde gevallen wei mogelijk dat de onbe­duidendheid van het belang een aanwijzing is van het feit dat de vordering een misbruik van recht uitmaakt, dat gesanctioneerd kan worden met schadevergoeding wegens roekeloos en tergend geding (94 ).

2. VORDERINGEN INGESTELD DOOR EEN VERENIGING

Inleiding

Hebben verenigingen een voldoende persoonlijk en rechtstreeks belang om in rechte op te treden? De discussie over deze vraag is de laatste jaren zeer groot, in het bijzonder met betrekking tot de kwestie of een vereniging kan opkomen voor de collectieve belangen van haar leden of voor haar statu­tair doel. Het hierna volgende overzicht biedt geen volledige studie van het probleem in al zijn aspecten. Ten eerste wordt het woord 'verenigingen' genomen in de betekenis van privaatrechtelijke organisaties van personen zonder winstoogmerk, d.w.z. voornamelijk de V.Z.W.'s (Wet van 27 juni 1921) en bijkomend ook de beroepsverenigingen (Wet van 31 maart 1898) en de vakbonden. De burgerlijke vennootschappen, de handelsvennoot­schappen en de publiekrechtelijke rechtspersonen vallen hierbuiten. Ten tweede houden we ons vanzelfsprekend aileen bezig met het probleem van

(92) De draagwijdte van art.339, 1e lid B.W. wordt niet beperkt door art.17 en 18 Ger.W.: Cass., 18 december 1980, Pas., 1981, I, 451 en R.W., 1981-82,1537, nootJ.P.; zie ook Luik, 12 juni 1979, ]ur.Liege, 1979, 299: een ascendent heeft een moreel belang bij een goede opvoeding van zijn kleinkinderen en kan dus zelf het hoederecht over hen opeisen. Zie ook nog, i.v.m. art.57 Handelspraktijkenwet; Brussel, 22 november 1979,]. T., 1980, 153; Brussel, 19 februari 1981, Ing.Cons., 1981, 258; Brussel, 31 maart 1983, T.B.H., 1984, 124, noot BOGAERT, H. (93) FETTWEIS, A., Manuel de procedure civile, nr.29. (94) Ibid., nr .29.

37

Page 20: Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze

het 'belang' en niet met vragen over rechtspersoonlijkheid (95). Voor de besproken verenigingen wordt steeds stilzwijgend verondersteld dat ze aan de wettelijke vereisten om rechtspersoonlijkheid te krijgen voldaan heb­ben. Anders kunnen ze immers niet in rechte optreden (met uitzondering van de vakbonden in bepaalde wettelijk voorziene gevallen). Feitelijke ver­enigingen, die geen rechtspersoonlijkheid bezitten, vallen dus ook buiten het onderzoeksterrein (96).

De uiteenzetting wordt in drie delen gesplitst. Achtereenvolgens komen aan bod: de vorderingen ter bescherming van (a.) de persoonlijke belan­gen aan de vereniging, (b.) de individuele belangen van de leden, (c.) de collectieve belangen van de leden en het statutair doel.

a. Vorderingen ter bescherming van de persoonlijke belangen van de vere­niging

Er bestaat in de rechtsleer geen twijfel over dat een rechtspersoon kan optreden ter bescherming van zijn persoonlijke belangen, d.w.z. datgene "wat zijn bestaan of materiele en morele goederen, inzonderheid zijn ver­mogen, eer en goede naam raakt" (97). Net zoals natuurlijke personen kunnen verenigingen in rechte optreden i.v.m. schuldvorderingen, huur­en koopcontracten enz. Hetzelfde geldt wanneer de vereniging gestoord wordt bij het normaal uitoefenen van haar aktiviteiten. W anneer zij bij­voorbeeld een voordracht moet afgelasten door de fout van een ander, kan zij hiervoor schadevergoeding vragen (98). Men kan ook aannemen dat verenigingen, die bij hun activiteiten gebruik maken van collectieve milieugoederen, kunnen optreden indien hen demo-

(95) Over het probleem van de rechtspersoonlijkheid, zie o.a.: LINDEMANS, J., "Het op­treden in rechte van groeperingen ter verdediging van de individuele of collectieve belangen van hun leden", R. W., 1979-80, (2081), 2085-2087; SCHAUTTEET, M., "Ontvankelijk­heid van vorderingen ingesteld door milieuverenigingen. Een onderzoek naar de mogelijkhe­den van milieuverenigingen om in rechte op te treden", Lee/milieu, 1982, 181-188; VAN COMPERNOLLE, J., Le droit d'aetion enjustiee des societes et groupements, Brussel, Lar­der, 1972, 39-238. Zie ook nog i.v.m. de V.Z.W.: Brussel, 19 oktober 1982, R. W., 1984-85, 1230, bevest.Cass., 25 mei 1984, R. W., 1984-85, 1226. (96) Over feitelijke verenigingen, zie:. Cass., 11 januari 1979, Pas., 1979, I, 521, concl.Adv.Gen. VELU, J.; Kort ged. Rb.Brussel, 15 juni 1984, R. W., 1984-85, 470. (97) Definitie van het Hof van Cassatie (Cass., 19 november 1982, Arr.Cass., 1982-83, 372, concl.Adv.Gen. KRINGS, J.E.); BOCKEN, H., Het aansprakelijkheidsreeht als sanetie tegen de verstoring van het lee/milieu, Brussel, Bruylant, 1979, 95; BOCKEN, H. en DE­MEULENAERE, B., I.e., 160; LEMMENS, P., I.e., 2007; LINDEMANS, J., I.e., 2081; SCHAUTTEET, M., I.e., 1983, (20), 21. (98) BOCKEN, H., o.e., 95; DABIN,J., "La recevabilite des actions en reparation intentees par les groupements prives autres que les societes en raison du dommage cause soit a Ia generalite de leurs membres, soit aux fins qu'ils poursuivent" (noot onder Cass., 9 december 1957), R.C.].B., 1958, (251), p.265, nr.23.

38

Page 21: Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze

gelijkheden daartoe ontnomen worden. De Belgische rechtspraak heeft dit stand punt bevestigd i. v .m. vorderingen van vissersverenigingen naar aan­leiding van de verontreiniging van het viswater : deze werden ontvankelijk en gegrond verklaard (99). Er is echter geen rechtspraak bekend over andere soorten verenigingen.

b. Vorderingen ter bescherming van de individuele belangen van de /eden

Over de vraag of een vereniging kan optreden n.a.v. handelingen die scha­de toebrengen aan de individuele belangen van de leden, is de rechtsleer vrij verdeeld. De meerderheid wijst dit soort vorderingen a£(100). Ze stel­len dat de krenking van de individuele belangen van de leden geen per­soonlijk belang oplevert in hoofde van de vereniging. Het belang van de leden kan aileen een vordering van die leden rechtvaardigen ; door het toetreden tot een vereniging verliezen zij hun belangen niet. Niemand, zo argumenteren zij, zou eraan denken b.v. een vereniging voor dierenbe­scherming schadevergoeding kan vragen van degene die de auto van een van haar leden heeft aangereden. Zulke vordering zou niet eens passen in haar statutair doel.

Maar ook wanneer de leden worden geschaad in belangen ter verdediging waarvan de vereniging is opgericht, geldt volgens hen als regel dat het nadeel geleden door de leden van de groep, niet terzelfdertijd nadeel be­rokkerit aan de groep zelf. Als b. v. een aantalleden geluidshinder onder­vinden van een luchthaven, heeft een vereniging ter beveiliging van de burgers tegen hinder van de luchtvaart nog geen voldoende belang om hier in eigen naam op te treden. Slechts uitzonderlijk zal men kunnen aantonen dat ook de vereniging zelf geraakt werd in haar verworvenheden, zoals het normaal uitoefenen van haar activiteiten (cf. supra, de vissersverenigin­gen). Volgens een ander deel van de rechtsleer zouden dit soort vorderingen wei ontvankelijk moeten zijn ( 101 ). Van Compernolle meent dat de vereniging in de gevallen waarin de leden worden geschaad in de hoedanigheid die

(99) Rb.Ieper, 6 juni 1963 en Gent, 21 december 1963, T.Aann., 1973, 230, noot BOC­KEN, H.; Corr.Verviers, 24 december 1968, La semainejuridique, 1970, II, nr.16.535 (aan twee vissersverenigingen werd 120.000 en 50.000 fr. toegekend als morele en materiele schadevergoeding); Corr.Hasselt, 18 april1972, R. W., 1972-73,775, noot SUETENS, L.P. (1 fr. morele schadevergoeding toegekend zonder verdere motivering). Zie BOCKEN, H., o.c., 96-97. (100) BOCKEN, H., o.c., 99-100; DABIN, J., I.e., p.265, nr.23; LINDEMANS, J. en MOLENAAR, F., Preadviezen over de bevoegdheid van organisaties om op te komen voor de belangen van hun /eden en/of het algemeen belang, Zwolle, Tjeenk Willink, 1973, 82; SCHAUTTEET, M., I.e., 1983, 22. (101) DE PAGE, H., Traite e/ementaire de droit civil, I, Brussel, Bruylant, 1962, nr.510-c; VAN COMPERNOLLE, J., o.c., 385-387.

39

Page 22: Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze

hen verbindt met het doel van de vereniging, de vereniging persoonlijk (inorele) schade lijdt en dus het recht heeft om op te treden ; niettemin zal de vordering ongegrond verklaard worden, omdat het enkel over feitelijke schade gaat en niet over rechtskrenking (de band tussen de vereniging en haar leden is in principe immers niet wettelijk bevestigd, tenzij het b.v. om een beroepsvereniging gaat}.

De rechtspraak heeft de eerste, afwijzende stelling van de rechtsleer beves­tigd. In het bekende arrest van 9 december 1957, waar de V.Z.W. 'Natio­naal Comite der Juweliers' zich burgerlijke partij stelde tegen een beklaag­de ter vergoeding van de schade die de vereniging zou hebben geleden door diens onwettige uitoefening van het beroep, stelde het Hof van Cassatie: "dat uit het feit dat aanlegster tot doel heeft, 'de van algemene orde zijnde beroepsbelangen der leden ( ... ) te verdedigen en te bevorderen' niet volgt dat die beroepsbelangen in haar hoofde de aard verwerven van een eigen belang, onderscheiden van de persoonlijke belangen van bepaalde leden van de vereniging" (102). Dezelfde redenering kan teruggevonden worden in het arrest van 28 juni 1968 (103 ).

Uit deze moeilijke situatie voor verenigingen is er echter een uitweg: de mogelijkheid om een procesvolmacht te geven. De vereniging treedt dan op in naam van de leden op basis van de volmacht die ze van haar leden krachtens de statuten of een bijzondere akte uitdrukkelijk ontvangt. Zo slaagt ze er toch nog in om in rechte op te treden ter verdediging van de individuele belangen van haar leden en, indien ze dit wenst, kan ze boven­dien het geval een grotere ruchtbaarheid geven (104 ).

Tenslotte zijn er een aantal wettelijke uitzonderingen op de genoemde regels, waardoor verenigingen toch de bevoegdheid krijgen de individuele belangen van hun leden te verdedigen. In deze gevallen wordt het persoon­lijk belang als ontvankelijkheidsvoorwaarde vervangen door de wettelijke toewijzing van actiebevoegdheid. De vereniging wordt hier "a.h.w. on­weerlegbaar vermoed ( ... ) 'belang' te hebben bij de actie" (105). Het be­treft de volgende gevallen. 1. De beroepsverenigingen mogen krachtens artikel 10 van de wet van 31

maart 1898 - een wet die in de praktijk echter weinig succes heeft

(102) Cass., 9 december 1957, Arr. Verbr., 1958, 212, Pas., 1958, I, 375 en R.C.J.B., 1958, 247, noot DABIN, J. (103) Cass., 28 juni 1968, Arr.Cass., 1968,1324 en Pas., 1968, I, 1239; verder geciteerd onder c.l.a. (104) Zie BOCKEN, H., o.c., p.100-102, nr.61bis; SCHAUTTEET, M., I.e., 1982, 185-186 en 1983, 24. (105) LINDEMAN$, J. en MOLENAAR, F., o.c., 82.

40

Page 23: Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze

gekend (106) - in rechte optreden als eiser of als verweerder "voor de verdediging van de persoonlijke rechten waarop hare leden aanspraak mogen maken als deelgenoten, onverminderd het recht voor die leden om rechtstreeks op te treden, zich bij het geding aan te sluiten of tussen te komen in de loop van het rechtsgeding" (107). De precieze be­voegdheden die hier worden toegekend, komen alleen toe aan de be­roepsverenigingen in strikte zin, nl. die welke opgericht werden over­eenkorristig de wet van 1898 (108).

2. De representatieve werknemers- en werkgeversorganisaties kunnen de individuele belangen van hun leden verdedigen voor de geschillen i. v .m. de ondernemingsraden, de comites voor veiligheid, gezondheid en hygiene, de collectieve arbeidsovereenkomsten en de gelijke behan­deling van mannen en vrouwen (109).

3. Artikel 10 van het Taaldecreet bepaalt dat de nietigverklaring van stuk­ken die in strijd zijn met het decreet, kan gevorderd worden door "iede­re persoon of vereniging die van een rechtstreeks of onrechtstreeks be­lang kan doen blijken" (110). Het is niet zeker, doch alleszins verdedig­baar dat de term 'onrechtstreeks belang' voor een vereniging de indivi­duele belangen van haar leden om vat ( 111).

4. Krachtens art. 57 van de Handelspraktijkenwet kunnen belanghebben­de beroeps- of interprofessionele groeperingen met rechtspersoonlijk­heid een vordering tot staking vaststellen indien de beroepsbelangen van een handelaar of een ambachtsman geschaad worden. Het betreft hier echter eerder een collectief-belang-vordering (zie infra).

(106) LINDEMANS, J., I.e., 2082, 2088; LINDEMANS, J. en MOLENAAR, F., o.e., 67. (107) B.S., 8 april 1898 en Pasin., 1898, nr.93. (108) In de aangehaalde arresten van 9 december 1957 en 28 juni 1968 wordt telkens nadrukkelijk gesteld dat het niet om een beroepsvereniging volgens de wet van 1898 gaat. Een recent arrest bevestigt het restrictieve standpunt van het Hof van Cassatie : de Orde van Architecten, opgericht bij de wet van 28 juni 1963, kan zich niet beroepen op de bevoegdhe­den van de wet van 1898 en kan zich dus niet burgerlijk partij stellen wegens een misdrijf dat het (individuele) belang van haar leden schaadt (Cass., 2e Kamer, 19 mei 1987, Orde der Architecten t. Leenarts, onuitg. (bevestiging van Brussel, 23 mei 1986, onuitg.)). (109) Art.21, §2, 4de lid Wet Organisatie Bedrijfsleven, B.S., 27-28 september 1948; art.1, §4,b,4,h en art.1bis, §1, 5° Veiligheidswet-Werknemers, B.S., 19 juni 1952; art.4 C.A.O.­wet, B.S., 15 januari 1969 en 4 maart 1969; art.132 Wet 4 augustus 1978 tot economische herorientering, titel V (gelijke behandeling van mannen en vrouwen), B.S., 17 augustus 1978. Deze organisaties kunnen soms ook 'persoonlijke' vorderingen instellen, b.v. als on­dertekende partij in een C.A.O., en vorderingen voor het collectieve belang, waarover verder in C,1,(i),(ii). (110) Decr.Nedl.Cult.R. 19 juli 1973 tot regeling van het gebruik van de talen voor de sociale betrekkingen tussen de werkgevers en de werknemers alsmede van de door de wet en de verordeningen voorgeschreven akten en bescheiden van de ondernemingen, B.S., 6 sep­tember 1973. (111) BOCKEN, H., en DEMEULENAERE, B., I.e., 161-162.

41

Page 24: Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze

c. Vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van de !eden en van het statutaire doe!

Met betrekking tot de vorderingen ter bescherming van de collectieve be­langen van de leden van het statutaire doel is de onenigheid in rechtsleer en rechtspraak erg groot. Om op dit vlak werkelijkheid en wenselijkheid duidelijk gescheiden te houden, bespreken we eerst de geldende cassatie­rechtspraak en de wettelijke uitzonderingen en daarna de kritiek van de rechtsleer hierop.

c. 1. Het geldende Belgische recht

(i) Burgerlijke-partijstellingen en aansprakelijkheidsvorderingen

Het enige geval van een gewone aansprakelijkheidsvordering voor de bur­gerlijke rechter is te vinden in het reeds genoemde cassatie-arrest van 28 juni 1968. Het Hof oordeelde hier "dat door de krenking van die indivi­duele (beroeps)belangen (van de leden) deze, ten opzichte van eiseres (een vereniging naar Schots recht), niet het karakter hebben verkregen van een eigen belang dat onderscheiden is van de persoonlijke belangen van de bepaalde leden van haar vereniging, die door de handelingen van verweer­ster ·konden worden benadeeld en dat bijgevolg, bij ontstentenis van per­soonlijke schade door eiseres ondergaan ( ... ), haar op art. 1382 B.W. gesteunde rechtsvordering niet ontvankelijk was" ( 112). Hoewel het in dit arrest gaat over een vordering ter verdediging van de individuele belangen van de leden, lijdt het geen twijfel dat het Hof van Cassatie op dezelfde manier zou oordelen over een vordering ter verdediging van collectieve belangen of van het statutaire doel (113 ).

Burgerlijke-partijstellingen van verenigingen voor de strafrechter komen vrij veel voor. Het Hof van Cassatie heeft sinds het arrest van 9 december 19 57 ook deze rechtsvorderingen onontvankelijk verklaard ( 114) .In de ar­resten van 24 november 1982 en 9 november 1983 werd deze rechtspraak

(112) Cass., 28 juni 1968 (Vennootschap naar Schots recht "The Scotch Whisky Associa­tion" t. N.V. "Distilleries Associees Belges" e.a.), Arr.Cass., 1968, 1324 en Pas., 1968, I, 1239. ( 113) Dit wordt nergens betwist. Slechts enkele auteurs maken overigens het onderscheid tussen een gewone aansprakelijkheidsvordering en een burgerlijke-partijstelling, en voor deze laatste is de situatie duidelijk genoeg. (114) Cass., 9 december 1957 (V.Z.W. Nationaal Comite der Juweliers t. De Keyser), Arr. Verbr., 1958, 212, Pas., 1958, I, 375 en R.C.].B., 1958, 247, noot DABIN, J. (reeds supra geciteerd, noot 102, i. v .m. de verdediging van de individuele belangen van de leden; het arrest betreft echter evengoed de verdediging van het doe] van de vereniging).

42

Page 25: Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze

bevestigd ( 115). Het Hof herinnerde er telkens aan dat krachtens art. 3 en 4 Voorafgaande Titel Sv. en art. 63 Sv. de burgerlijke rechtsvordering mag ingesteld worden door eenieder die beweert persoonlijk benadeeld te zijn door het misdrijf waarvoor de strafvordering is ingesteld, d.w.z. een­ieder die bewijst dat hij door dat misdrijf in zijn persoon, in zijn goederen of in zijn eer is geschaad. W anneer de optredende vereniging geen andere schade aanvoert dan de schending van het collectief belang dat zij, gelet op het doel waartoe zij is opgericht, wil beschermd zien, moet de burgerlijke rechtsvordering onontvankelijk verklaard worden. Ook bij de lagere hoven en rechtbanken vindt men vrij weinig uitspraken die de burgerlijke-partijstelling van verenigingen die opkomen voor de be­scherming van de collectieve belangen van hun leden of voor hun statutair doel, ontvankelijk verklaren (116).In de meeste gevallen werden zij afge­wezen, veelal met de stereotiepe motivering dat het louter belang bij de bestraffing van strafrechtelijk verboden daden onvoldoende is om een bur­gerlijke rechtsvordering te rechtvaardigen en dat dit zich vermengt met het algemeen belang waarvan de verdediging uitsluitend aan het openbaar mi­nisterie is opgedragen. De volgende verenigingen werden zo bijvoorbeeld uit het strafproces geweerd : - milieuverenigingen m.b.t. inbreuken op de wet van 29 maart 1962 op de ruimte­

lijke ordening en de stedebouw(117); - een consumentenorganisatie (VIVEC) m.b.t. overtredingen op de wetgeving be­

treffende de economische reglementering en de prijzen ( 118) ;

(115) Cass., 24 november 1982 (Belgische Liga voor de Verdediging van de Rechten van de Mens, instelling van openbaar nut t. Dossogne e.a.), Arr.Cass., 1982-83, 408, Pas., 1983, I, 361, concl. Adv.Gen. VELU, J., R.D.P., 1983, 390, concl. idem en Rev.Prat.Soe., 1984, nr.6257 (bevestiging van Brussel, 1 december 1981,]. T., 1982, 60). Velu betoogt in zijn conclusie voornamelijk dat, voor de hypothese waarin de wet zelf niets uitdrukkelijk voorziet en het niet om beroepsverenigingen gaat, er een vaste rechtspraak van het Hof bestaat en dat hij geen enkele reden ziet om daarvan af te wijken. Cass. 9 november 1983 (Poncelet t. V.Z.W. 'Aves' en V.Z.W. 'Belgische Liga voor de Vogelbescherming'}, Arr.Cass., 1983-84, 288. (116) ontvankelijke burgerlijke-partijstellingen: Antwerpen, 7de Kamer, 22 juni 1977 (Bel­gische Natuur- en Vogelreservaten}, onuitg., aangehaald door LEMMENS, P. I.e., 2001; Corr.Hoei, 15 juni 1978 (Les chercheurs de la Wallonie en lnterenvironnement Wallonie), J.T., 1979, 164, noot MESSINE, J., verbr.Luik, 10 juni 1981, onuitg., aangehaald door LEMMENS, P., I.e., 2001; Corr.Namen, 12 januari 1981, Rev.Reg.Dr., 1981, 178; Ber­gen, 19 januari 1978, onuitg. A.R., nr.39 en Corr.Gent, 9 december 1976, onuitg., A.R., nr.35148, beide aangehaald door SCHAUTTEET, M., I.e., 1983,25, noot 38; Corr.Brus­sel, 4 juni 1987, in dit nummer gepubliceerd. (117) Antwerpen, 3 april1980, Turnh.Reehtsl., 1982, nr.4, p.17; Antwerpen 14 januari 1981, Pas., 1981, II, 29; Antwerpen, 27 maart 1981, Pas., 1981, II, 93 en Rev.Prat.Soe., 1983, 245; Antwerpen, 3 november 1981, Turnh.Reehtsl., 1982, nr.4, p.7; Antwerpen, 4 december 1981, R. W., 1982-83, 533. (118) Brussel, 17 januari 1979, R. W., 1979-80, 1451, noot.

43

Page 26: Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze

- een comite van juweliers m.b.t. inbreuken op artikel 61 van de Handelspraktij­kenwet(119);

( ii) V ordering en in kort geding

In het arrest van het Hof van Cassatie van 19 november 1982, het bekende 'Eikendaelarrest' werd voor de eerste keer de vraag gesteld naar de ontvan­kelijkheid van een vordering van een vereniging in kort geding (120). Bier­door werd de volle aandacht gericht op het begrip 'belang' in de zin van artikel 17 Ger. W., en niet meer op de eventuele mogelijkheid van 'scha­de', wat bij aansprakelijkheidsvorderingen en burgerlijke-partijstellingen veel minder het geval was ( 121).

De feiten van het arrest van 19 november 1982 waren, samengevat, de volgende. Eiseres, de N. V. 'Sipedic', had een bouwvergunning gekregen om op het domein 'Eikendael' te Brasschaat een reeks gebouwen op te richten overeenkomstig het gewestplan. Verweerster, de V.Z.W. 'Werk­groep voor Milieubeheer Brasschaat', beweerde dat het domein onbe­bouwd moest blijven en had daarom een vordering ingediend bij de Raad van State om het K.B. tot goedkeuring van het gewestplan te doen vernie­tigen. Vervolgens had zij een ~ort geding ingesteld om de reeds aangevan­gen werken te doen stopzetten, alvast tot de Raad van State uitspraak zou hebben gedaan.

Zowel in eerste aanleg als in beroep werd de vordering van de milieuvere­niging ontvankelijk verklaard en werd de stopzetting van de werken bevo­len voor een termijn van zes maanden (122). Het Hof van Cassatie vernie­tigde het arrest van het Hof van Beroep, overwegend" dat het. enkele feit

(119) Bergen, 6 maart 1985, J. T., 1985, 717. Verder werden ook onontvankelijk ver­klaard: een vereniging van ouders voor de veiligheid van kinderen in het verkeer m.b.t. herhaalde ongevallen op een zelfde kruispunt (Pol.Luik, 30 oktober 1967,]. T., 1967, 724); een vereniging voor dierenbescherming m.b.t. gevallen van dierenmishandeling (Corr.Aarlen, 18 maart 1968, Jur.Liege, 1968-69, 11; Pol.Rochefort, 27 mei 1983, onuitg., aangehaald door JADOT, B., noot onder Kort ged. Rb.Hoei, 21 april 1983, Le Journal des Proces, 1983, nr.30, p.33); een informatiecentrum voor ethische problemen m.b.t. vruchtafdrijvin­gen (Corr.Brussel, 2 december 1981,]. T., 1982, 61, bevestigd door Brussel, 20 april1983, onuitg., aangehaald door LEMMENS, P., I.e., 2002); een V.Z.W. van aannemers m.b.t. een geval van zwartwerk (Corr.Luik, 6 mei 1985, T.Aann., 1986, 250, noot). (120) Cass., 19 november 1982, Arr.Cass., 1982-83, 372, concl. Adv.Gen. KRINGS, J.E., Jura Fale., 1982-83, 423, Rev.Prat.Soe., 1984, nr.6256 en R. W., 1983-84, 2029, noot LAENENS, J. (121) zie LEMMENS, P., I.e., 2007-2013. (122) Kort. ged. Rb.Antwerpen, 20 oktober 1980, R. W., 1980-81, 2553, bevest. Antwer­pen, 12 maart 1981, onuitg. Bij de Raad van State werd de vordering van de vereniging ontvankelijk verklaard: R.v.St., V.Z.W. Werkgroep voor milieubeheer Brasschaat, nr.21.384, 11 september 1981, Arr.R.v.St., 1981, 1283 en R. W.,-1981-82, 1876.

44

Page 27: Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze

dat een rechtspersoon of een natuurlijke persoon een doel nastreeft, zij het een statutair doel, niet tot gevolg heeft dat hij een eigen belang tot stand heeft gebracht, nu toch een ieder gelijk welk doel kan opvatten" ; "de enkele omstandigheden dat een natuurlijke persoon of rechtspersoon ont­vankelijk is verklaard in een nietigheidsvordering voor een gerecht waar een ander belang dan het hierboven omschrevene voor de toelaatbaarheid van de vordering voldoende wordt geacht" ( verwijzing naar de Raad van State), heeft niet tot gevolg "dat die persoon enig belang verkrijgt om een rechtsvordering, zij het in kort geding, in te stellen voor de gerechten van de rechterlijke macht".

Omwille van het uitzonderlijke belang van het Eikendael-arrest vatten we hierna samen wat ].E. Krings, toen eerste advokaat-generaal, in zijn con­clusie heeft gezegd. Hoewel substantieel recht en rechtsvordering duidelijk van elkaar te onderscheiden zijn, aldus Krings, is het bestaan van de rechtsvordering in de regel afhankelijk van het inroepen van een substan­tieel recht waarvan de erkenning of de uitvoering wordt gevraagd. Op die regel bestaan weliswaar uitzonderingen, doch die houden dan meestal ver­band met de objectieve geschillen waarin het privaatrecht slechts een zeer klein aandeel heeft. Hieruit volgt dat het aanvoeren van een subjectief recht (niet: het 'bestaan' ervan, dat de grond van de zaak betreft) een ontvankelijkheidsvoorwaarde voor de vordering is. Bovendien stelt art. 17 Ger. W. nog twee andere ontvankelijkheidsvereisten : de hoedanigheid en het belang. Het principe is, zoals gezegd, dat de eiser zich op een recht beroept en in dat geval wordt het belang opgeleverd door het doen eerbie­digen of het doen uitvoeren van dat recht. Maar ook in de uitzonderlijke gevallen dater geen recht is doch wei een rechtsvordering (b.v. vordering tot nietigverklaring van een huwelijk), moet de eiser bij die vordering een eigen voordeel nastreven, m.a.w. van een persoonlijk belang doen blijken: wie niets met de echtgenoten te maken heeft, kan de nietigheid van hun huwelijk niet vorderen. Een algemeen belang volstaat niet ( 123) ; anders bestond er immers geen enkele reden om in art. 184 B.W. uitdrukkelijk te bepalen dat de vordering enkel kan ingesteld worden "door allen die daar­bij be lang hebben", want het algemeen belang bestaat bij elke burger. In casu, aldus Krings, gaat het primair om een objectief geschil, nl. een ver­zoek tot nietigverklaring van een be~lissing ; hierop zijn de pas besproken regels meestal niet van toepassing. Maar de vordering in kort geding die hieraan wordt vastgeknoopt, is geeri objectief geschil, want er is een partij tegen wie de vordering is gericht en wiens belangen kunnen benadeeld worden. Er is geen enkele reden om hier af te wijken van de regels die aan

(123) Een "algemeen belang" wordt door Krings omscbreven als "bet belang dat elke burger kan en moet hebben bij de goede werking van de instellingen en bij bet eerbiedigen en doen eerbiedigen van de wettelijkheid". KRINGS, J.E., in zijn conclusie voor Cass., 19 november 1982, Arr.Cass., 1982-83, (372), 378.

45

Page 28: Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze

de burgerlijke rechtsvordering ten grondslag liggen. Ook hier moet dus een persoonlijk en rechtstreeks belang aanwezig zijn dat op een subjectief recht berust. Dit is er niet (er is alleen een algemeen belang), bijgevolg is de vordering onontvankelijk.

Het cassatie-arrest van 19 november 1982 ging in tegen een tendens die zich sinds enkele jaren in de rechtspraak aftekende, om vorderingen in kort geding, meestal door milieuverenigingen ingesteld, ontvankelijk te verklaren (124 ). De gevallen, waarbij de verenigingen onontvankelijk wer­den verklaard, bleken, voor zover dit valt na te gaan, eerder een minder­heid uit te maken (125). Het Eikendaelarrest heeft aan deze verdeeldheid echter geen einde kunnen maken: in vijf gevallen na 19 november 1982 werden de vorderingen in kort geding van milieuverenigingen ontvankelijk verklaard (126), in een ander geval werd ze onontvankelijk ver­klaard (127).

Op de strenge regel van het cassatie-arrest van 19 november 1982 bestaat er, naast de belangrijke wettelijke uitzonderingen (infra, iii), nog een uit­zondering die kan afgeleid worden uit het cassatie-arrest van 25 oktober 1985 (128). De feiten waren hier gelijkaardig aan die van het Eikendaelar­rest : in afwachting van een uitspraak van de Raad van State wilde de milieuvereniging V .z. W. 'Neerpede Blijft' aan de gemeente Anderlecht verbod doen opleggen om de bouwvergunning die zij had verkregen, uit te voeren. De voorzitter in het kort geding was op het verzoek ingegaan doch

(124) Ontvankelijke vorderingen in kort geding van milieuverenigingen: Kort ged. Rb.Ant­werpen, 29 september 1976, R. W., 1976-77, 560; Kort ged. Rb.Antwerpen, 23 december 1977 (Actiegroep Leefmilieu Rupelstreek t. V.D.B.) onuitg., A.R., nr.17760, aangehaald door SCHAUTTEET, M., I.e., 1983, 25, noot 41; Kort ged. Rb.Antwerpen, 16 november 1979, Pas., 1982, III, 10; Kort ged. Rb.Antwerpen, 20 oktober 1980, R. W., 1980-81, 2553, bevest. Antwerpen, 12 maart 1981, onuitg., verbr.Cass., 19 november 1982, supra geciteerd (Eikendaelarrest) ; vordering van een syndicaat ter bevordering van belangen van aandeelhouders van een genationaliseerde vennootschap: Kort ged. Kh.Namen, 12 augustus 1982, Rev.Prat.Soe., 1982, 184. (125) onontvankelijk: Kort ged. Rb.Tumhout, 7 juni 1979 (Aktiegroep Leefmilieu Kempen t.P.), onuitg. aangehaald door LEMMENS, P., I.e., 2002; Kort ged. Rb.Doomik, 3 oktober 1980, T.Aann., 1982, 275; Kort ged. Kh.Brussel, 29 oktober 1982, J. T., 1982, 743; Kort ged. Rb.Tongeren, 15 november 1982, R. W., 1983-84, 263. (126) ontvankelijk: Kort ged. Rb.Namen, 1 februari 1983, Le Journal des Proees, 1983, nr.16, p.29, noot DERMAGNE, J.M.; Kort ged. Rb.Hoei, 21 april 1983, Le Journal des Proees, 1983, nr.30, p.31, noot JADOT, B.; Kort ged. Rb.Marche-en-Famenne, 31 januari 1984, Rev.Reg.Dr., 1984, 211, noot JADOT, B.; Kort ged. Rb.Namen, 27 juni 1986, Amen., 1986, 121 en Rev.Reg.Dr., 1986, 458; Kort ged. Rb.Brussel, 28 augustus 1986, Amen., 1987, 54. (127) onontvankelijk: Kort ged. Rb.Dendermonde, 26 oktober 1983, T.Agr.R., 1984, 50. (128) Cass., 25 oktober 1985, Amen., 1986, 14, nootJADOT, B. en R. W., 1985-86,2411, cond. Proc.Gen. KRINGS, J.E.

46

Page 29: Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze

in beroep werd de vordering van de milieuvereniging onontvankelijk ver­klaard wegens gebrek aan persoonlijk en rechtstreeks belang. Het Hof van Cassatie brengt in zijn arrest vooreerst duidelijkheid op een punt dat in de Eikendaelzaak wei in de conclusie van Krings, doch niet in het arrest zelf was aan bod gekomen (129): men verkrijgt geen eigen sub­jectief recht door zich te beroepen op een algemeen belang, zoals in casu de "activiteiten ter verdediging van de leefgemeenschap te Neerpede". Ver­der wordt hier de stelling van het Eikendael-arrest herhaald dat men uit het recht om een annulatieberoep bij de Raad van State in te stellen niet mag afleiden dat men een persoonlijk en rechtstreeks belang heeft bij een vordering in kort geding. T enslotte leren we uit het arrest dat voortaan het volgende onderscheid moet gemaakt worden(130): - Ofwel wordt het kort geding ingesteld tegen een derde die geen partij

voor de Raad van State is (in casu de gemeente Neerpede, in het arrest van 19 november 1982 de N.V. Sipedic) om die derde verbod te doen opleggen de bestuursbeslissing, waarvan de vernietiging wordt gevor­derd, tot eigen doeleinden aan te wenden: in deze hypothese komt een subjectief recht rechtstreeks voor de rechter in kort geding a an de or de, nl. het recht van de derde die zich op de bestreden bestuursbeslissing beroept. Het gaat hier bijgevolg niet om een louter administratiefrechte­lijk geschil, doch, althans ten opzichte van de derde wiens rechten ter discussie staan, is het in de eerste plaats een burgerrechtelijk geschil waarop bijgevolg de regels van de burgerlijke rechtspleging van toepas­sing zijri. Als de eiser in dit geval een eigen schade aanvoert, is er geen probleem, want dan ageert hij vanuit een eigen subjectief recht. Maar als hij alleen de onwettigheid van de bestuurlijke beslissing of een algemeen belang inroept, zoals het geval was in de arresten van 19 november 1982 en 25 oktober 1985, doet hij geen eigen subjectief recht gelden en moet zijn vordering onontvankelijk verklaard worden.

- Ofwel is de vordering in kort geding gericht tegen hetzelfde overheidsli­chaam als dat waarvan de beslissing bestreden wordt voor de Raad van State (bijv. vordering tot vernietiging van een beslissing over de aanleg van een openbare weg die door een natuurgebied zallopen, en tegelijk in kort geding vorderen dat aan het bestuur bevel wordt gegeven de uitvoe­ring van haar beslissing te schorsen): in dit geval moet een uitzondering gemaakt worden op het principe van het Eikendaelarrest en moet de vordering ontvankelijk verklaard worden. Het gaat hier immers om een zuiver administratiefrechtelijk geschil, waarbij de subjectieve rechten van

(129) namelijk omdat de feitenrechter zich niet had uitgesproken over het bestaan van een subjectief recht bij de vereniging; zie LEMMENS, P., I.e., 2017-2018. (130) Het onderscheid, dat slechts a contrario uit het arrest kan worden afgeleid, is in oorsprong reeds te vinden in de conclusie van KRINGS, J.E., voor Cass., 19 november 1982, Arr. Cass., 1982-83, (372), 382; het wordt door Krings uitgewerkt in de conclusie voor Cass., 25 oktober 1985, R. W., 1985-86, (2411), 2425-2427.

47

Page 30: Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze

derden niet rechtstreeks in het geding worden betrokken ; derden zouden wei in hun recht kunnen geschaad worden wanneer de bestuursbeschik­king wordt vernietigd, doch dat is dan een probleem van overheidsaan-sprakelijkheid ( 131). ·

(iii) Wettelijke uitzonderingen: toewijzing van actiebevoegdheid aan vere­nigingen

In een vijftal gevallen werden verenigingen door de wet gemachtigd om vorderingen in te stellen voor de bescherming van de collectieve belangen van de leden of van het statutair doel. Zulke toewijzing van bevoegdheid heeft voor gevolg dat de vereniging geen "persoonlijk en rechtstreeks" of "eigen" belang meer hoeft aan te tonen (132).

1. Aan de "Orden", een soort publiekrechtelijke rechtspersonen die de beoefenaars van een bepaald vrij beroep groeperen, wordt de bevoegd­heid toegekend om in rechte op te treden ter verdediging van de belan­gen van het beroep. Slechts twee Orden putten deze bevoegdheid recht­streeks uit de wet: de Nationale Orde van Advocaten, krachtens art. 493 Ger. W. bevoegd om te waken over "de eer, de rechten en de gemeenschappelijke beroepsbelangen van de advocaten'', en de Natio­nale Kamer van Gerechtsdeurwaarders, krachtens art. 550, 2° Ger. W. bevoegd om "de belangen van haar leden te verdedigen"(133). Uit de rechtspraak blijkt dat andere Orden eveneens bevoegd worden geacht om de belangen van het beroep in rechte te verdedigen(134): b.v. de Orde van Geneesheren en de Orde van Architecten.

2. De beroepsverenigingen die opgericht zijn volgens de wet van 31 maart 1898, mogen krachtens art. 10 van die wet optreden "voor de verdedi­ging van de persoonlijke belangen waarop hare leden aanspraak mogen maken als deelgenoten" (135). De bedoeling van deze tekst was onge­twijfeld de werknemer te beschermen door aan zijn vakbond het recht te verlenen in zijn plaats een proces tegen de werkgever te voeren. Zoals bekend hebben de vakbonden eehter nooit het statuut van be­roepsvereniging willen aannemen, o.m. uit vrees voor vorderingen tot

(131) zie KRINGS, J.E., in zijn conclusie voor Cass., 25 oktober 1985, R. W., 1985-86, (2411), 2425. (132) Cf. Cass., 19 november 1982, Arr.Cass., 1982-83, 372. Cassatie zegt hier zelf dat de rechtsvordering niet kan worden toegelaten, indien de eiser geen persoonlijk en rechtstreeks belang heeft om zein te dienen, "tenzij de wet anders bepaalt". Dit wordt herhaald in Cass., 7 juni 1984, Arr.Cass., 1983-84, 1321 en R. W., 1984-85, 2131. (133) b.v. Kort ged. Rb.Luik, 13 februari 1984, ]. T., 1984, 178 en ]ur.Liege, 1984, 144. (134) zie VAN COMPERNOLLE, J., o.c., 305-307. (135) Wet van 31 maart 1898 op de beroepsverenigingen, B.S., 8 april 1898 en Pasin., 1898, nr. 93. Zie ook supra, §2, B in fine.

48

Page 31: Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze

schadevergoeding na stakingen e.d. Het Hof van Cassatie heeft art. 10 echter ruim gelnterpreteerd en ook toepasselijk verklaard op vorderin­gen ter vergoeding van de schade toegebracht aan het collectieve belang van de leden. In een aantal arresten werden aldus vorderingen van verenigingen die geen eigenlijke werknemersvakbond vormden, maar toch een gezamenlijk belang wilden verdedigen (jagersverenigingen, tandartsenverenigingen, artsenverenigingen) ontvankelijk ver­klaard (136). Het kan voor verenigingen dus nuttig zijn om zich als beroepsvereniging op te richten, maar ze moeten er dan wei rekening mee houden dat hun doel "de studie, de bescherming en de ontwikke­ling van de beroepsbela~gen van hun leden" moet zijn (art. 2, W. 1898). Dit kan wellicht wei vrij ruim gelnterpreteerd worden, zoals blijkt uit het geval waarin de vordering van een jagersvereniging ont­vankelijk werd geacht (137).

3. In verschillende wetten is aan de representatieve werkgevers- en werk­nemersorganisaties de bevoegdheid toegekend om in rechte op te treden

· ter verdediging van de collectieve belangen van de organisatie. Het betreft geschillen i. v .m. de ondernemingsraden, de comites voor veilig­heid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen, de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comites (138).

4. Volgens art. 57, 1 e lid van de Handelspraktijkenwet kan de vordering tot staking ingediend worden op verzoek van "een belanghebbende be­roeps- of interprofessionele groepering met rechtspersoonlijkheid". W at wordt hier met "belanghebbend" bedoeld ? V olgens Van Gerven en Stuyck betekent dit aileen dat de vordering moet passen in het statu­tair doel van de groepering; het vereiste persoonlijk belanghebbenden onder zijn leden te tellen, werd volgens deze auteurs in de Handel­spraktijkenwet door de toevoeging van de interprofessionele groeperin­gen aan het lijstje belanghebbenden "ondubbelzinnig geschrapt" (139).

(136) Cass., 29 april1912, Pas., 1912, I, 227; Cass., 12 april1921, Pas., 1921, I, 319; Cass., 9 juli 1928, Pas., 1928, I, 227; Cass., 12 maart 1956 (2 arresten), Arr. Verbr., 1956, 573 en 575; Cass., 28 maart 1956, Arr. Verbr., 1956,630; Cass., 16 december 1957, Pas., 1958, I, 410; Cass., 29 juni 1959, Arr. Verbr., 1959, 921; Cass., 12 oktober 1964, Pas., 1965, I, 152; Cass., 18 december 1967, Arr.Cass., 1968, 558; Cass., 12 september 1972, Arr.Cass., 1973, 47. (137) Cass., 29 april 1912, Pas., 1912, I, 228; Cass., 9 juli 1928, Pas., 1928, I. (138) Art. 24, § 1 Wet Organisatie Bedrijfsleven, B.S. 27-28 september 1948; art. 1, §4, b, 4, ben art. 1bis, §1, 5° Veiligheidswet-Werknemers, B.S., 19 juni 1952; art. 4 C.A.O.-Wet, B.S., 15 januari 1969 en 4 maart 1969. Zie BLANPAIN, R., Schets van het Belgisch arbeids­recht, Brugge, Die Keure, 1986, 248-250. (139) VAN GERVEN, W. en STUYCK, J., o.c., 14-15.

49

Page 32: Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze

De meeste rechtbanken hebben met deze zienswijze ingestemd (140). In het arrest van 7 juni 1984 heeft het Hof van Cassatie echter een veel strenger stand punt verdedigd ( 141). "Belanghebbend" betekent volgens het Hof niet dat de beroepsgroepering een eigen belang moet hebben (hier wordt dus duidelijk een uitzondering gemaakt op het principe van het arrest van 19 november 1982), maar wei "dat niet gelijk welke beroepsgroepering de staking kan vorderen van gelijk welke tekortko­ming vermeld in art. 55". De vordering van de beroepsgroepering is enkel toelaatbaar "indien handelaars en ambachtslui die geschaad wor­den of die men tracht te schaden, leden zijn en het ondergane of drei­gende nadeel door de groepering behartigde belangen aantast". Wan­neer de lagere rechters zich bij deze uitspraak neerleggen, hetgeen nog af te wachten valt, zal het vooral voor de interprofessionele beroeps­groeperingen moeilijker worden om een vordering tot staking in te stellen. In deze organisaties zijn immers niet aile beroepen vertegen­woordigd en volgens de opvatting van het Hof van Cassatie zal de vordering onontvankelijk zijn indien ze slechts de beroepsbelangen van niet-leden client. Het arrest van 7 juni 1984 werd niettemin reeds posi­tief beoordeeld door Van den Bergh. Volgens hem voorkomt het arrest 'overdreven fatsoensrakkerij". Als men aanvaardt dat het belang reeds voldoende blijkt uit het statutaire doel, zo stelt hij "dan geeft men aile proceszieke fatsoensrakkers een aansporing om een 'V.Z.W. tot be­scherming van de eerlijkheid in de handel' op te richten" en is een actio popularis aileen nog theoretisch uitgesloten. Het N ationaal Verbond der Juweliers moet b.v. niet kunnen optreden tegen misleidende recla­me bij de verkoop van auto's (142). Ook de Minister en bepaalde consumentenorganisaties kunnen krach­tens art. 57, 2de lid W .H.P. voor een aantal inbreuken de vordering tot staking instellen, zonder dat zij een persoonlijk en rechtstreeks belang moeten aantonen. Voor de verbruikersverenigingen geldt wei dat zij rechtspersoonlijkheid moeten bezitten en vertegenwoordigd moeten zijn in de Raad voor het Verbruik. Zowel de Minister als de verbrui­kersverenigingen hebben nog maar weinig van dit recht gebruik ge­maakt (143 ).

(140) zie de rechtspraak geciteerd door VAN DEN BERGH, R., "De toelaatbaarheid van de vordering tot staken ingesteld door beroepsverenigingen" (noot onder Brussel, 20 februari 1985), R. W., 1985-1986, (K.119), K.121, nr.3. (141) Cass., 7 juni 1984, Arr.Cass., 1983-84, 1321 en R. W., 1984-85, 2131. Nog veel strenger is het arrest van Brussel, 20 februari 1985, R. W., 1985-86, 117, noot VAN DEN BERGH, R. Dit arrest volgt slaafs het cassatie-arrest van 19 november 1982 na en kende het arrest van 7 juni 1984 duidelijk nog niet. Het Hof van Cassatie heeft dit arrest echter verbroken: Cass., 17 oktober 1986, R. W., 1986-87, 1033. (142) VAN DEN BERGH, R., /.c., 125-126. (143) zie VAN GERVEN, W. en STUYCK, J., o.c., p.19, nr.18.

50

Page 33: Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze

Tenslotte kent art. 57bis W.H.P. nog een vorderingsrecht toe, m.b.t. de in art. 54bis opgesomde inbreuken, aan de Ministers van Midden­stand, Economische Zaken, Tewerkstelling en Arbeid en Sociale Voor­zorg. Ook hier moet geen 'persoonlijk en rechtstreeks belang' bewezen worden, maar nog wel de (eventuele) schending van beroepsbelangen van handelaars of ambachtslui. Niettemin gaat het hier om een soort "algemeen-belang-vordering" ( 144).

5. Artikel5 van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenophobie ingegeven daden geeft aan instellingen van openbaar nut en verenigingen die zich statutair tot doel stellen de rech­ten van de mens te verdedigen of rassendiscriminatie te bestrijden, de bevoegdheid om in rechte op te treden in alle rechtsgeschillen waartoe de toepassing van deze wet aanleiding kan geven, wanneer afbreuk is gedaan aan hetgeen zij statutair nastreven (145). Er worden hierbij twee beperkingen opgelegd : 1. ze moeten op de dag van de feiten sedert ten minste vijf jaar rechtspersoonlijkheid bezitten; 2. wanneer het gaat om een misdrijf dat gepleegd is tegen afzonderlijk beschouwde natuurlijke personen, is de vordering alleen ontvankelijk als de vereni­ging of de instelling van openbaar nut aantoont dat zij de instemming van die personen heeft gekregen.

In vergelijking met de vorige uitzonderingen zijn hier twee verschillen te noteren. Vooreerst gaat het in de wet van 30 juli 1981 om vorderin­gen ter verdediging van het algemeen belang (nl. rechten van de mens), terwijl het in de vorige gevallen ging om vorderingen ter verdediging van collectieve belangen. Ten tweede valt het op dat deze wet de be­paalde verenigingen niet alleen toelaat om zich burgerlijke partij te stellen, zoals in de vier vorige gevallen, maar ook om rechtstreeks voor de correctionele rechtbank te dagvaarden (146).

(144) VAN GERVEN, W. en STUYCK, J., o.c., 20. (145) Wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenophobie ingege­ven daden, B.S., 8 augustus 1981 en Omnil., 1981, nr.567. (146) zie de verwijzingen bij DE NAUW A., "Groepsbelangen en strafproces", in Liber Amicorum Franfois Dumon, Antwerpen, Kluwer, 1983, (415), 423, 426.

51

Page 34: Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze

c. 2. Kritiek

Het cassatie-arrest van 19 november 1982 heeft in de rechtsleer zeer veel reactie uitgelokt (147). Hierna pogen we een overzicht te geven van de standpunten pro en contra, waarbij eerst de eerder juridische argumenten en daarna de niet-juridische aan bod komen.

(i) Juridische argumenten

1. Een eerste discussiepunt betreft het bestaan van een belang in hoofde van de vereniging die opkomt voor collectieve belangen of voor haar statutair doel. Volgens Lindemans Ievert de aantasting van het doel van een vereniging een voldoende belang op omdat de vereniging een duide­lijk "psychologisch nut" heeft bij een vordering ( 148 ). Bourgoignie en Stuyck wijzen in dit verband op de grote indirecte voordelen die een vereniging uit een optreden voor de rechtbank kan halen: de publiciteit die aan een rechtszaak gegeven wordt zal de erkenning van haar doel­einden, zowel bij het publiek als bij de overheid en het gerecht, versnel­len en bet feit dat de leden zien dat zij efficient kan optreden, zal hun steun en toewijding aan de vereniging vergroten (149). Nog een stap verder gaan een aantal rechterlijke uitspraken waarin het recht op een gezond leefmilieu, of alleszins het recht op inspraak in het milieubeleid, als een nieuwe vorm van subjectief recht werd beschouwd, waarvan de schending een persoonlijk belang oplevert (150). Andere auteurs bestrijden met klem dat een vereniging hier een eigen belang zou kunnen inroepen. De opinie van Krings in zijn conclusie voor het arrest van 19 november 1982 werd hoger al samenge-

(147) Volgende auteurs staan eerder negatieftegenover het arrest: DE GREEF, D., "Belang in art.19 van de gecoordineerde wetten op de Raad van State anders dan in art.17 Ger.W." (noot onder Cass., 19 november 1982 en R.v.St., 11 september 1981), Jura Pale., 1982-83, (428), 429; SUETENS, L.P., "Rechtsbescherming tegenover overheidsoptreden getoetst aan leefomgeving en ruimtelijke ordening", Kultuurleven, 1983, (243), 251; LEMMENS, P., I.e., 2003; SCHAUTTEET, M., I.e., 1983,26-27. Andere auteurs keuren de zienswijze van het Hof van Cassatie de lege late goed: FETTWEIS, A., Manuel de procedure civile, 41; VAN COMPERNOLLE, J. "A propos de l'action d'interet colelctir', Journal des Proces, 1983, nr.23, p.27-28; VAN COMPERNOLLE, J., "Quelques reflexions sur l'action collec­tive: a propos de deux arrets recents de la Cour de Cassation", Rev.Prat.Soc., 1984, (1}, 13-14. (148) LINDEMANS, J. en MOLENAAR, F., o.c., 81. De vordering moet niettemin onge­grond verklaard worden, omdat er geen schending van een recht kan aangetoond worden. (149) BOURGOIGNIE, T. en STUYCK, J., I.e., 604-605. (150) Kort ged. Rb.Antwerpen, 29 september 1976, R. W., 1976-77, 560; Kort ged. Rb.Antwerpen, 23 december 1977 (Actiegroep Leefmilieu Rupelstreek t. V.D.B.), onuitg., A.R., nr.17760, aangehaald door SCHAUTTEET, M., I.e., 1983, 25, noot 41 en door LEMMENS, P., I.e., 2017; Kort ged. Rb.Antwerpen, 12 juni 1981, R. W., 1983-84, 257. Over het bestaan van een grondrecht, zie BOCKEN, M., o.c., p.350, nr.198.

52

Page 35: Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze

vat ( 151). Bocken keurt specifiek de mening van Lindemans af : volgens hem is het wel aanvaardbaar dat een vereniging of een rechtspersoon een eigen bestaan heeft, eigen eer en reputatie, maar men kan hem "moeilijk pijn en smart Iaten lijden zonder in parapsychologische fanta­sieen te vervallen" (152). Van Compernolle tenslotte betoogt dat een vereniging zich wel kan beroepen op een collectief belang om ontvan­kelijk verklaard te worden, maar dat de schade die berokkend wordt aan de waarden die omschreven zijn in haar statutair doel, geen nadeel is dat voldoende gei:ndividualiseerd is om recht om herstel te hebben. Zulk nadeel kan de vereniging wel 'interesseren' en kan een voldoende belang opleveren om een vordering wegens machtsoverschrijding voor de Raad van State in te stellen, maar, evenmin als voor een n~tuurlijk persoon, geeft het nadeel dat aan een waarde is berokkend, recht op herstel (153 ).

2. De voorstanders van een vorderingsrecht voor verenigingen betogen verder dat het Hof van Cassatie geen rekening houdt met het grondwet­telijk recht van vrijheid van vereniging (art. 20 G.W.) en de daaruit voortvloeiende gevolgen. De vrijheid van vereniging impliceert niet ai­leen het recht van individuen om zich te organiseren, aldus deze stel­ling, maar ook het recht van die organisatie om zich als vereniging te kunnen ontplooien(154). Volgens Lemmens komt de ratio legis van de voorwaarde van het eigen belang er voor rechtspersonen op neer "dat een rechtspersoon die opkomt voor de belangen waarmee hij niets te maken heeft, geen ontvankelijke vordering kan instellen". Maar als een vereniging opkomt voor de belangen die zij zich statutair tot doel ge­steld heeft en zij bovendien kan aantonen representatief te zijn, dan kan zij toch niet van bemoeizucht beschuldigd worden. Als men van een vereniging eist, aldus Lemmens, "dat zij ook nog bewijst dat de belan­gen die zij in rechte verdedigt, niet-collectieve belangen zijn, is (dit) een gevoelige uitbreiding van de oorspronkelijke bedoeling van de voor­waarde van het 'eigen' belang. W aar het Hof van Cassatie tot deze uitbreiding overgaat, sluit het bovendien de ogen voor de grondwette­lijke en wettelijke erkenning van het- feit dat een vereniging naast louter individuele belangen van de vereniging zelf, ook collectieve belangen kan en mag nastreven" ( 15 5).

(151) Cass., 19 november 1982, Arr.Cass., 1982-83, 372, concl.Adv.Gen. KRINGS, J.E. (152) BOCKEN, H., o.e., 99, noot 258; in dezelfde zin: BOCKEN, H. en DEMEULE­NAERE, B., I.e., 162. (153) VAN COMPERNOLLE, J., "Quelques reflexions sur l'action collective: a propos de deux arrets recents de la Cour de Cassation", Rev.Prat.Soe., 1984, (1), 14. (154) LEMMENS, P, I.e., 2013-2015. (155) LEMMENS, P., I.e., 2015.

53

Page 36: Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze

Deze stelling vindt steun bij de Raad van State, waar deze overweegt "dat het door de Grondwet gewaarborgde beginsel van de vrijheid van vereniging zich ertegen verzet dat de overheid zou bepalen wie ter ver­dediging van welke belangen tot groepsvorming zou mogen of moeten overgaan en op welk niveau dit zou moeten gebeuren" (156). In zijn conclusie voor het arrest van 25 oktober 1985 heeft procureur­generaal Krings dit argument verworpen als berustend op "een verwar­ring". Het grondwettelijke voorschrift van de vrijheid van vereniging, aldus Krings, verzet er zich niet tegen dat de wetgever regels bepaalt voor het instellen van een vordering voor een rechtbank, regels die niet aileen gelden voor een V.Z.W. maar ook voor elk ander persoon, zo­wel natuurlijk als rechtspersoon. "Waarom zou een V.Z.W. aan die regels niet onderworpen worden ? Zulks heeft niets met het grondwet­telijk voorschrift te maken en Ievert geen inbreuk op dit voorschrift op" (157). In de redenering van Lemmens klinkt deze weerlegging echter niet erg overtuigend. Ongetwijfeld zijn het de rechtspolitieke argumenten (in­fra) die hier de doorslag hebben gegeven.

3. Een derde en zeer belangrijk argument situeert zich op het vlak van de vordering in kart geding, die ingesteld wordt in afwachting van een uitspraak van de Raad van State. Zoals bekend, genieten verenigingen van een ruime toegankelijkheid bij de Raad van State (158) en kunnen zij daar de vernietiging van een bestuursbeslissing vorderen. Maar omdat de procedure voor de Raad van State doorgaans enkele jaren aansleept, zal een vernietingsarrest in wezen niets meer kunnen opleve­ren dan een "Pyrrysoverwinning" (159), en daarom wordt meestal een vordering in kort geding ingesteld om voorlopige maatregelen, zoals stopzetting~van de werken, te bekomen. Volgens het Hof van Cassatie moeten de vorderingen van verenigingen voor de rechter in kort geding echter principieel onontvankelijk verklaard worden. Dit standpunt leidt tot een volledig onlogische situatie : enerzijds erkent onze rechts­orde dat een vereniging een vorderingsrecht heeft (nl. voor de Raad van State), en anderzijds wordt zij verhinderd om a an dat vorderingsrecht een concrete en effectieve inhoud te geven voor de rechter in kort ge­ding(160).

(156) R.v.St., V.Z.W. Werkgroep voor Milieubeheer Brasschaat, nr.21.384, 11 september 1981, Arr. R.v.St., 1981, 1283, en R. W., 1981-82, 1876. (157) KRINGS, J.E., in zijn conclusie voor Cass., 25 oktober 1985, R. W., 1985-86, (2411), 2412-2413, 2416. (158) Voor een overzicht van de bedoelde rechtspraak van de Raad van State, zie KRINGS, J.E., in zijn conclusie voor Cass., 25 oktober 1985, R. W., 1985-86, (2411), 2420-2424. (159) SUETENS, L.P., I.e., 249. (160) LEMMENS, P., I.e., 2024.

54

Page 37: Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze

De eerder besproken conclusie bij het arrest van 25 oktober 1985, die een vordering in kort geding uitzonderlijk lijkt toe te Iaten in geval van een "zuiver administratiefrechtelijk geschil", zal hoogstwaarschijnlijk niet veel verandering brengen, aangezien het hier gaat om een weinig voorkomende hypothese. Een onderzoek van de bestaande rechtspraak bevestigt immers dat de vordering in kort geding meestal niet gericht is tegen een overheid die haar eigen beslissing wil gaan uitvoeren, maar tegen een derde (een particulier of eventueel een overheidslichaam) die zich op die bestuursbeslissing beroept (161 ).

4. Een veel gebruikt argument van de tegenstanders van het toekennen van een vorderingsrecht aan verenigingen is dat de behartiging van algemene belangen tot de uitsluitende bevoegdheid van het openbaar gezag zou behoren(162). De beoordeling van de belangen van de sa­menleving zou niet aan particulieren mogen worden overgelaten. De Nauw uit op dit punt zware kritiek op de wet van 20 juli 1981 op het racisme en de xenophobie. W anneer men aanneemt dat de vordering van iemand met een ideeel belang bij de vervolging moet ontvankelijk verklaard worden, maakt men volgens hem van de strafgerechten "een forum voor ideologische debatten" en komt de sereniteit van de rechts­bedeling in het gedrang ( 163). Dat he~ openbaar ministerie op strafrechtelijk gebied een monopolie bezit, zal door weinigen betwist worden. Hieraan wordt echter geen afbreuk gedaan door het toekennen van een burgerlijk vorderingsrecht a an verenigingen ( 164). Op burgerlijk gebied kan men echter niet spreken van een monopolie van het openbaar ministerie of van de administratieve overheden. Val­gens art. 138 Ger. W. mag het openbaar ministerie in burgerlijke zaken optreden "in de gevallen die de wet bepaalt en bovendien telkens als de open bare orde zijn tussenkomst vergt''. Het Hof van Cassatie heeft deze bepaling vrij eng geinterpreteerd en ook in de praktijk blijkt dat de

(161) Voor zover dit mogelijk was, werden de gevallen die boger geciteerd zijn onder c.l.(ii) noten 124 tot 127, onderzocht. In Kort ged. Rb. Antwerpen, 29 september 1976 is de vordering in kort geding gericht tegen de Belgische staat (Ministerie van Openbare Werken) en de P.V.B.A. G.(uitvoerder van de werken), in Kort ged. Rb.Antwerpen, 20 oktober 1980 tegen de N.V. Sipedic (Eikendael-zaak), in Kh.Namen, 12 augustus 1982 tegen een N.V., in Kort ged. Rb.Hoei, 1 februari 1983 tegen de N.V. Intercom (die bij K.B. gemachtigd was om de kerncentrale 'Tihange II' te bouwen), in Kort ged. Rb.Marche-en-Famenne tegen 'Leclere en N.V. Alimo', in Kort ged. Rb.Tongeren, 15 november 1982 tegen 'M. en V.R.' en tenslotte in Kort ged. Rb.Dendermonde, 26 oktober 1983 tegen het "Ruilverkavelingsco­mite Meerdonk". (162) zie supra, c.l.(i) voor de daar geciteerde rechtspraak. (163) DE NAUW, A., I.e., 426-429. (164) zie LEMMENS, P., I.e., 2020; DU JARDIN, J., "Algemeen belang en groepsbelang", R. W., 1968-69, (675), 681.

55

Page 38: Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze

tussenkomst van het openbaar ministerie zich beperkt tot de gevallen die uitdrukkelijk in de wet zijn opgenomen (165). Van een exclusief vorderingsrecht van het openbaar ministerie is dus geen sprake. Het­zelfde geldt voor de openbare besturen die belast zijn met allerlei speci­fieke controle- en repressieopdrachten (166).

(ii) Rechtspolitieke argumenten

1. Door de voorstanders van een ruimer vorderingsrecht voor verenigin­gen wordt er vooreerst op gewezen dat een aantal materies, zoals kon­sumenten- en milieubescherming, geen aangelegenheden zijn van louter prive-belang. In de moderne samenleving doen zich situaties yoor waarbij schade wordt toegebracht aan een grote groep mensen, zonder dat elk van hen individueel voldoende schade heeft geleden om over het vereiste 'eigen' belang te beschikken of alleszins om de moeite te doen een proces te beginnen (167). Voor zulke 'meta-individuele belangen' kan het hanteren van een streng criterium inzake het processueel belang tot gevolg hebben dat degenen die de schade veroorzaakt hebben, aan elke rechterlijke controle ontsnappen. Deze "lacune in de rechtsbe­scherming" ( 168) zou kunnen opgevuld worden door aan verenigingen een vorderingsrecht toe te kennen. ·

2. Het optreden van verenigingen zou verder ook kunnen zorgen voor een efficientere sanctionering van de overtreding van bepaalde normen. De gewone burgers komen er immers meestal niet toe een procedure te beginnen, uit passiviteit of onwetendheid, omwille van de feitelijke on­gelijkheid tussen de procespartijen en vooral door de vrees voor kosten -die in milieuzaken des te groter is omdat de persoonlijke schade waar­voor vergoeding kan worden gevorderd dikwijls niet zo groot is of meer uit hinder dan uit materiele schade bestaat ( 169). De overheid zorgt evenmin voor een efficiente sanctionering : het open­baar ministerie behandelt overtredingen van milieu- en consumenten­wetgeving als zaken van secundair belang ( 170) ; ook de specifieke con­troleorganen van het openbaar bestuur schieten tekort, voornamelijk omwille van het gebrek aan coordinatie en de meestal te grote toleran­tie(171).

(165) Cass., 29 maart 1982, Arr.Cass., 1981-82, 944 en R. W., 1983-84, 71 en de in noot geciteerde rechtspraak; LEMMEN$, P., I.e., 2020. (166) zie LEMMENS, P., I.e., 2020-2021. (167) LEMMEN$, P., I.e., 2025. (168) Ibid., 2026. (169) BOCKEN, H., o.e., 92 en 411-412; BOURGOIGNIE, T. en STUYCK, J., I.e., 598-599; DE NAUW, A., I.e., 432. (170) zie cijfers bij BOURGOIGNIE, T. en STUYCK, J., I.e., 602-603. (171) Ibid., 603-604.

56

Page 39: Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze

V erenigingen zouden hier ongetwijfeld een nuttige aanvullende rol kunnen spelen. Het gevaar van een inmenging in de beleidsvrijheid van de overheid mag zeker niet overdreven worden. De vereniging verhin­dert niet dat het openbaar ministerie of het bestuur zelf optreedt ; ze zorgt slechts voor een actievere sanctionering van normen die tenslotte door de overheid zelf worden opgesteld (172). In een recent advies van de Raad van State wordt deze stelling bekriti­seerd. Als het openbaar ministerie niet van ambtswege zou optreden, aldus het advies, staat het een vereniging altijd vrij om het te waarschu­wen door een of meer van haar leden die persoonlijk benadeeld zijn, ertoe. aan te zetten een klacht in te dienen of door zelf de feiten bij het openbaar ministerie aan te geven, wat ze kan doen zonder er speciaal toe gemachtigd te zijn door een wet. Bovendien meent de Raad van State dat hier het probleem van de bescherming van de persoonlijke vrijheid rijst (art. 7, 8 en 9 G.W. en art. 4 en 5 E.V.R.M.), omdat verenigingen een onderzoek zullen kunnen uitlokken en de strafrechter noodzakelijkerwijze een gevangenisstraf zal moeten uitspreken indien zulks bij de wet is bepaald. Het huidig systeem, waarbij de vraag of vervolging opportuun is ter beoordeling . van het openbaar ministerie blijft, betekent een bijkomende waarborg voor de justitiabele (173 ).

3. De vrees voor. een "tirannie" van verenigingen of voor een overrompe­ling van. de rechtbanken wordt door de meeste auteurs ongegrond ge­noemd. De lasten en kosten die verbonden zijn aan een procedure, het risico om tot de gerechtskosten en eventueel tot schadevergoeding we­gens roekeloos en . tergend geding veroordeeld te worden, vormen op zichzelf reeds een voldoende rem tegen het instellen van lichtzinnige vorderingen ( 17 4 ). Verder heeft ook de ervaring met buitenlandse wet­gevingen geleerd . dat een verruiming van de toegangsmogelijkheden voor de rechtbanken niet automatisch tot een groot aantal procedures

. leidt ( 17 5). Het gerechtelijk apparaat zou in zijn geheel zelfs voordeel kunnen trekken uit het toekennen van vorderingsbevoegdheid aan vere­nigingen : de mogelijkheid om inbreuken te ontdekken neemt toe ; ten gevolge vart het afschrikkend effect van het risico van een collectieve dagvaarding neemt de noodzaak van gerechtelijke tussenkomsten af; door de. groepering van eisen kunnen kosten bespaard worden, zowel door de Staat als door individuen (176). Tenslotte mag men ook aanne­men dat de kwaliteit van de procesvoering niet zou lijden onder het

(172) zie BOCKEN, H., o.e., 413-415; CAPPELLETTI, M. en GARTH, B., I.e., 151-155. (173) Advies van de Raad van State van 9 februari 1987, Pari.St., Kamer, 1985-86, nr.84/2, 5-7. (174) BOCKEN, H., o.e., 416. (175) zie BOCKEN, H., o.e., 416; zie anderzijds echter DE NAUW, A., I.e., 435. (176) BOURGOIGNIE, T. en STUYCK, J., I.e., 605.

57

Page 40: Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze

optreden van verenigingen. Doordat zij steeds een zelfde soort zaken behandelen en een welbepaalde problematiek goed beheersen, zullen zij dikwijls met meer deskundigheid te werk gaan dan de eerste de beste burger die een eenmalige schade lijdt (177).

4. Een laatste argument kan zijn dat het de democratie ten goede zou komen als burgers bij monde van verenigingen zelf een verantwoorde­lijkheid zouden kunnen dragen door in rechte te mogen optreden voor de verdediging van een belang dat hun strikt eigen belang overstijgt. Dit zou de "identifikatie van de burger met de Staat" versterken (178). De huidige toestand waarbij verenigingen voor de Raad van State wei en door de gewone rechtbanken niet ontvankelijk verklaard worden en waardoor de wisselwerking tussen het kort geding en de Raad van State onmogelijk is gemaakt, zal daarentegen het vertrouwen in de goede werking van onze instellingen niet doen toenemen.

Conclusie

Het geheel van de bovenstaande argumenten lijkt overwegend te pleiten voor het toekennen aan verenigingen van het recht om in rechte op te treden ter verdediging van collectieve belangen. Eens men aanneemt dat verenigingen deze bevoegdheid moeten krijgen blijft echter nog de vraag op welke manier dit moet gebeuren: door een wijziging in de cassatie­rechtspraak of door een wetgevend optreden ? Een jurisprudentiele wijziging lijkt hier niet de aangewezen weg. Men mag immers niet vergeten dat wat vandaag aan de ene vereniging gegund wordt, morgen ook aan aile andere zal moeten worden toegestaan (179). Als een rechter de ene dag een milieuvereniging ontvankelijk verklaart, zal hij de volgende dag niet kunnen weigeren, zonder het gelijkheidsbeginsel te schendel, om een vereniging ontvankelijk te verklaren die zich tot doel stelt de verkeersregels te doen naleven (180). Wanneer men zou aanvaar­den dat het belang reeds voldoende blijkt uit het statutair doel, loopt men bovendien het risico dat een 'vereniging ter bescherming van het algemeen belang' wordt opgericht ( 181). In dit opzicht zegt het Hof van Cassatie

(177) BOCKEN, H., o.c., 417-418. (178) wetsvoorstel van SMET van 26 oktober 1984 tot wijziging van artikel17 Ger. W. en artikel 3 Sv. ten einde de verenigingen een vorderingsrecht te geven, Pari. St., Kamer, 1984-85, nr.1022/1,6. (179) KRINGS, J.E., in zijn conclusie voor Cass., 25 oktober 1985, R. W., 1985-86, (2411), 2146. (180) Het voorbeeld is niet denkbeeldig: zie Pol.Luik, 30 oktober 1967,]. T., 1967, 724. (181) Cf. supra, c.l.(iii) 4 voor de opinie van Van Den Bergh over het cassatie-arrest van 7 juni 1984.

58

Page 41: Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de ......Het belang als ontvankelij~eidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (Art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek) Joost Verlinden In deze

zeer juist dat "toch een ieder gelijk welk doel kan opvatten" (182). Er moeten minstens zekere vereisten van representativiteit gesteld worden, en deze taak lijkt eerder voor de wetgever weggelegd dan voor de rechterlijke macht (183).

(182) Cass., 19 november 1982, Arr.Cass., 1982-83, 372, concl. Adv.Gen. KRINGS, J.E. Zie het advies van de Raad van State van 9 februari 1987 (Parl.St., Kamer, 1985-86, nr.84/2, 10): "De wetgever zal hebben uit te maken of het niet verkieslijk is de uitoefening van dat recht (om in rechte op te treden) enkel weg te leggen voor de verenigingen die zouden beantwoorden aan de door hem te bepalen voorwaarden en zulks ter verdediging van bepaal­de, door de wet gedefinieerde zedelijke belangen". Zie ook VAN GERVEN, W., Met recht en rede, Tielt, Lannoo, 1987, 213: "Geconfronteerd met dergelijke fundamentele vragen van gerechtelijk recht en bovendien met een problematiek als milieubescherming welke aanzienlij­ke, vaak tegenstrijdige waarden en belangen raakt waarover nog hevige discussies bestaan in de samenleving, zal menig rechter van oordeel zijn dat dit typische problemen zijn voor de wetgever". (183) Zie het wetsvoorstel DIERICKX van 11 mei 1983 tot aanvulling van art.18 Ger.W., Pari. St., Kamer, 1982-83, nr.663/1; verslag DE MUNDELEER, Pari. St., Kamer, 1982-83, nr.663/2; amendement DIERICKX, Pari. St., Kamer, 1982-83, nr.663/3 (hernomen in wetsvoorstel DIERICKX van 18 december 1985, Parl.St., Kamer, 1985-86, nr.84/1); wets­voorstel SMET van 26 oktober 1984 tot wijziging van art.17 Ger.W. en art.3 Sv. ten einde de verenigingen een vorderingsrecht te geven, Parl.St., Kamer, 1984-85, nr.1022/1 (herno­men in wetsvoorstel DE LOORE-RAYMAEKERS, Parl.St., Kamer, 1985-86, nr.376/1); wetsvoorstel V ANVEL THOVEN e.a. van 6 december 1984 inzake de collectieve bescher­ming van milieubelangen, Parl.St., Kamer, 1984-85, nr.1069/1; wetsvoorstel COEME van 14 januari 1986 tot erkenning van het recht om in rechte op te treden voor verbruikersorga­nisaties en lee&nilieuverenigingen ter verdediging van hun collectieve belangen, Pari. St., Kamer, 1985-86, nr.159/1. De Raad van State bracht op 9 februari 1987 advies uit over de wetsvoorstellen van Dierickx, De Loore-Raeymaekers en Coele (Parl.St., 1985-86, nr.84/2).

59