Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen....

64
1975 REVUE DE DROIT SOCIAL Doctrine - Jurisprudence - Législation TIJDSCHRIFT VOOR SOCIAAL RECHT Rechtsleer - Rechtspraak - Wetgeving Directeur : R. GEYSEN Het begrip «jaarlijkse vakantie» Wat is op dit ogenblik jaarlijkse vakantie in de sociaalrechtelijke betekenis van het woord? In de op 28 juni 1971 gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers komt nergens een bepaling voor. In de uitvoeringsbesluiten van deze wetten al evenmin: bedoeld worden inzonderheid het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie der loonarbeiders en het koninklijk besluit van 28 juni 1967 tot bepaling van de speciale modaliteiten om op de mijnwerkers en gelijkgestelden de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke vragen blijven onbeantwoord. Heeft wettelijke vakantie van drie (weldra vier) weken uit het oogpunt van de werknemer bekeken een bepaalde verplichte inhoud : is zij bijvoorbeeld noodzakelijk bedoeld als een tijdspanne van rust, ontspanning, gezondheidskuur voor de werknemer? Is het een periode van verplichte volstrekte inactiviteit (dolce far- niente) of ten minste van verplichte volstrekte «lucratieve» inactiviteit buiten- en zelfs in huis? Of is het daarentegen slechts een periode van beperkte gedwongen lucratieve inactiviteit: is er bijvoorbeeld enkel verplichting tot stop- zetting van winstgevende loonarbeid in dienst van die onderneming (natuurlijke persoon-werkgever, vennootschap) of V.Z. W. of de geweste- lijke zetel ervan, welke de vakantie verleende of waarin zij verleend werd?

Transcript of Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen....

Page 1: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

1975

REVUE DE DROIT SOCIAL Doctrine - Jurisprudence - Législation

TIJDSCHRIFT VOOR SOCIAAL RECHT Rechtsleer - Rechtspraak - Wetgeving

Directeur : R. GEYSEN

Het begrip «jaarlijkse vakantie»

N~8

Wat is op dit ogenblik jaarlijkse vakantie in de sociaalrechtelijke betekenis van het woord?

In de op 28 juni 1971 gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers komt nergens een bepaling voor.

In de uitvoeringsbesluiten van deze wetten al evenmin: bedoeld worden inzonderheid het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie der loonarbeiders en het koninklijk besluit van 28 juni 1967 tot bepaling van de speciale modaliteiten om op de mijnwerkers en gelijkgestelden de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen.

HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING

A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie.

Belangrijke vragen blijven onbeantwoord. Heeft wettelijke vakantie van drie (weldra vier) weken uit het oogpunt van de werknemer bekeken een bepaalde verplichte inhoud : is zij bijvoorbeeld noodzakelijk bedoeld als een tijdspanne van rust, ontspanning, gezondheidskuur voor de werknemer?

Is het een periode van verplichte volstrekte inactiviteit (dolce far­niente) of ten minste van verplichte volstrekte «lucratieve» inactiviteit buiten- en zelfs in huis?

Of is het daarentegen slechts een periode van beperkte gedwongen lucratieve inactiviteit: is er bijvoorbeeld enkel verplichting tot stop­zetting van winstgevende loonarbeid in dienst van die onderneming (natuurlijke persoon-werkgever, vennootschap) of V.Z. W. of de geweste­lijke zetel ervan, welke de vakantie verleende of waarin zij verleend werd?

Page 2: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 466-

Of reikt de verplichting van de werknemer tijdens de door hem gekozen of tijdens de hem (bijvoorbeeld door C.A.O. in paritair comité) opgelegde vakantieperiode(s) verder en is hem alle lucratieve arbeid ongeacht de werkgever verboden: hetzij in dezelfde bedrijfstak (bijv. diamantnijverheid en -handel; steenbakkerijen; banken); hetzij in alle bedrijfstakken van handel, nijverheid, landbouw, krediet- en ambachtswezen en de verenigingen zonder winstbejag samen?

Of nog: is het misschien andersom? Beschikt de werknemer, vooral als in geen sluiting van de onderneming (of van de afdeling of van de gewestelijke zetel waaraan hij normaal verbonden is) tijdens één of meerdere welbepaalde periodes van het vakantiejaar door de bevoegde organen (paritair comité, ondernemingsraad, enz.) voorzien is, volledige vrijheid om, althans ná de aanvang van de vakantieperiode, bij wijze van gebruikmaking (aanwending) der vakantie, dit wil zeggen als vorm van spontaan gekozen vakantiebezigheid, te opteren voor voort­zetting, respectievelijk hervatting van de normale-arbeid-tegen-gewone­beloning (benevens recht én op enkel én op dubbel vakantiegeld ten laste van het vakantiefonds of de werkgever) bij dezelfde gewone werkgever?

Het is bijvoorbeeld niet ondenkbaar dat een bepaalde werknemer (of categorie van werknemers) zoëvengenoemde vorm van vakantie­besteding zou verkiezen omwille van de arbeidsvreugde (kaderper­soneel bijv.) of de vrees voor verveling thuis (alleenstaande of oudere personen bijv.) voor wie 52 weekeinds van twee dagen+ 10 feestdagen+ 4 weken vakantie+ eventueel kort verzuim en eventueel uurkredieten van het goede aan afwezigheidsdagen te veel kunnen betekenen. Ook is de aantrekkingskracht van samenloop van bezoldiging met enkel en dubbel vakantiegeld om zich aldus een nieuwe wagen of huisraad aan te schaffen wel eens groter dan de prikkel van rust of ontspanning (welke bovendien zeer duur kunnen uitvallen).

B. Eén of twee partijen?

Een andere soort onopgeloste vragen op het stuk van de interpretatie van het juridisch begrip «vakantie», nog steeds bekeken door de bril van de werknemer, betreft de erbij betrokken partijen, vooral in een reeks grensgevallen.

Is het nemen van vakantie denkbaar buiten de tijdsgrenzen van de arbeidsovereenkomst (voor werklieden, bedienden, binnenschippers, dienstboden, enz.) om, dit wil zeggen buiten om 't even welk verband met een werkgever of gelijkgestelde persoon (leermeester, uitzend­bureau, enz.)?

Bedoeld worden inzonderheid gevallen van werklieden en bedienden die ontslagen worden of zélf een opzegging betekenen aan hun werk­gever, bij het vertrek nog geen vakantie genomen hadden en - met of vooral zonder inschrijving als werkzoekende bij het gewestelijk bureau van de R.V.A. en met of vooral zonder recht op werkloosheids-

Page 3: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

-467-

uitkeringen - enkele weken of maanden zonder betrekking blijven om daarna in de loop van hetzelfde kalenderjaar bij een andere werkgever in dienst te treden.

Kan in de tussenperiode vakantie genomen worden in de sociaal­rechtelijke zin van de geordende wetten betreffende de jaarlijkse vakantie der werknemers, of moet deze noodzakelijk toegekend worden door de tweede werkgever?

Zo er in de tussenperiode «vakantie» zou kunnen genomen worden, dus door de (gewezen en toekomstige) werknemer van zichzelf, bestaan er daartoe objectieve criteria (wat is «objectief vakantie»?), of volstaat een subjectieve verklaring achteraf - ongeacht de werkelijke besteding van de tussenliggende periode - dat «vakantie » genomen werd?

HOOFDSTUK ll. - AANWIJZINGEN IN HET RECHTSARSENAAL

A. A !gemene beschouwingen.

Het begrip vakantie is nooit rechtstreeks omschreven geworden in de wet: vanaf de eerste wet van 8 juli 1936 op het betaald verlof tot en met de aangehaalde vigerende wetten betreffende de jaarlijkse · vakantie van de werknemers gecoördineerd op 28 juni 1971 ontbreekt elke uitdrukkelijke bepaling. Hetzelfde geldt de besluitwet van 14 april 1945 betreffende het jaarlijks bijkomend verlof van de ondergrondse mijnwerkers.

Het Benelux-sociaalrechtelijk woordenboek bepaalt het begrip als volgt : «de buiten de normale dagelijkse en wekelijkse rusttijden en niet op een feestdag vallende wettelijk of contractueel geregelde onder­breking van de arbeid bestemd voor het genieten van rust en ontspanning met behoud van loon of onder het genot van een loonvervangende uitkering. De duur van de vakantie wordt gewoonlijk uitgedrukt in een aantal werkdagen per vakantiedienstjaar (=vorige kalenderjaar)». Dit woordenboek heeft natuurlijk geen bindend juridisch karakter, al geniet het groot gezag.

Ook is het zo dat in 1936 in de voorbereidende werken van de eerste wet van 8 juli 1963 de nadruk gelegd wordt én op preventieve gezond­heidsoverwegingen (rust) én op de menselijke waardigheid van de arbeider : deze laatste moet in staat kunnen gesteld worden zich verstandelijk, burgerlijk en cultureel te verrijken, door kennismaking met natuurschoon, kunstschatten, door deelneming aan studiewerken, godsdienstige congressen, enz. 1

).

Bovendien is sedert 1936 het vakantiebegrip in deze zin enger en zuiverder geworden dat het voor wie dit wenst, meer mogelijkheid tot ontspanning, vakantiereizen en culturele verrijking biedt: er zijn

1) Kamer, Besch. nr 9, zitting 1935-36, bespreking betreffende het ontwerp van jaarlijks verlof.

Page 4: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

-468 -

immers andere betaalde rustdagen ontstaan naast de vakantie met een meer specifiek doel (zoals feestdagen met loon, cultureel verlof voor jonge arbeiders, kort verzuim wegens bepaalde familiegebeur­tenissen, staatsburgerlijke verplichtingen of burgerlijke opdrachten, uur kredieten, bevallingsverlof) 2 ).

B. Bestaande wettelijke aanwijzingen.

1) Op het stuk van de verplichting vakantie te geven en te nemen en het gebruik ervan.

Komt er in het beschikkend gedeelte van de op 28 juni 1971 gecoör­dineerde wetten geen directe bepaling voor, waarbij de wetgever een doel heeft vastgelegd waartoe de vakantie, door de werknemer mag of moet gebruikt worden - zoals bijv. wel het geval is voor het «verlof» met behoud van normale bezoldiging ter gelegenheid van familiege­beurtenissen en voor de vervulling van staatsburgerlijke verplichtingen of van burgerlijke opdrachten (kort verzuim) 3

) - dan treffen wij wel enkele dwingende bepalingen aan nopens de respectievelijke ver­plichtingen van werkgever en werknemer om respectievelijk «vakantie» (wat deze dan ook inhoudelijk moge betekenen) te verlenen en te nemen.

Artikel 54, 1° der genoemde wetten bedreigt immers «de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers die niet of niet binnen de voorge­schreven termijn of volgens de reglementaire modaliteiten de vakantie, waarop de werknemers krachtens deze wetten of de uitvoeringsbesluiten ervan recht hebben, hebben toegestaan», met gevangenisstraf van 8 dagen tot 1 maand en/of met een geldboete van 26 tot 500 F.

Wat de werknemer betreft bepaalt artikel 2, tweede lid: «Het recht op vakantie is aan de werknemers verworven niettegenstaande elke' strijdige overeenkomst. Het is de werknemer verboden van de vakantie waarop hij recht heeft af te zien».

Een gelijkaardige bepaling komt in artikel 8 van het Internationaal verdrag nr 101 betreffende het verlof met loon in de landbouw, goed­gekeurd bij Belgische wet van 2 februari 1954, voor.

2 ) Voor meer bijzonderheden zie ons artikel «De vierde vakantieweek» in B.T.S.Z., nr 4, april 1974, Hoofdstuk 1 d) 1°), pp. 428-430.

3) Zie bijv. art. 28 sexies van de wet van 16-3-60 op de arbeidsovereenkomst en

art. Ster, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op het bediendencontract : «hij moet het verlof gebruiken voor het doel waarvoor het is toegestaan» (d.w.z. huwelijk, priesterwijding van een kind, bevalling van de echtgenote, deelneming aan een jury, of de bijeenkomst van een familieraad, enz.); zie ook het K.B. 28-8-63 betreffende het behoud van het normaal loon van de werklieden, de dienstboden, de bedienden en de werknemers aangeworven voor de dienst op binnenschepen voor afwezigheids­dagen ter gelegenheid van familiegebeurtenissen of voor de vervulling van staatsburger­lijke verplichtingen of van burgerlijke opdrachten.

Page 5: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

-469-

Uit één en ander leidde het Hof van cassatie, bij arrest van 26 maart 1956 (Lefebure) 4

), af dat de werkgevers de strafrechtelijk beteugelde verplichting hebben de vakantie waarop de werknemers recht hebben, te verlenen, ongeacht de vraag te weten of de vakantie al dan niet aangevraagd werd door de betrokken werknemers.

Hierbij valt evenwel aan te stippen: 1° dat in de recente wet betreffende de feestdagen dd. 4 januari 1974

de strafbepalingen tegen de werkgever heel wat precieser zijn gesteld: in artikel 23, 1° worden de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers niet gestraft omdat zij de feestdagen (met loon) niet toekennen, maar omdat zij «arbeid doen of laten verrichten (dit wil zeggen met in­stemming of op verzoek van de werknemer) in strijd met de bepalingen van deze wet of van de uitvoeringsbesluiten ervan» ; terwijl «de werk­nemer» krachtens artikel 4 derzelfde wet «tijdens 10 feestdagen per jaar niet mag te werk gesteld worden ( occupé au travail) » 5 ) ; op het stuk van de jaarlijkse vakantie bestaat zulke bepaling (nog?) niet;

2° dat het arrest niet formeel of zozeer betrekking heeft op het subjectief gebruik van de vakantie voor arbeidsdoeleinden (bij dezelfde werkgever of meer algemeen) maar eerder op het (theoretisch) recht op vakantie voor de werknemer en de verplichting voor de werkgever waarbij de werknemer normaliter het gehele jaar door te werk gesteld is dit recht te honoreren (ongeacht de vraag te weten of dit recht door de werknemer gevraagd of geëist wordt of hem zelfs maar belang inboezemt).

Welnu, in het licht van het zoëven aangehaalde artikel 2, tweede lid, van de op 28 juni 1971 gecoördineerde wetten zal wel niemand er aan twijfelen dat elke overeenkomst om bij voorbaat af te zien van het «recht» op vakantie hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk, hetzij voor een bepaald jaar of voor altijd, en/of van het bijhorend enkel en dubbel vakantiegeld, nietig is (wet van openbare orde; arrest dd. 28-6-73 van het Hof van beroep van Gent O.M./S. en p.v.b.a. D.).

Ook een eenzijdige verbintenis, houding, of passiviteit vanwege de werknemer ontneemt hem niet het recht op vakantie in verhouding tot de prestaties van vorig jaar (vakantiedienstjaar) - en dit tot het einde van december van het lopendjaar. .

Is evenwel de periode van jaarlijkse vakantie ingegaan, dan wordt de situatie wel vager wat de gebruikmaking van de vakantie betreft, zelfs t.o.v. dezelfde werkgever die de vakantie toestond, als er geen verplichte sluiting der onderneming is, en t.o.v. alle andere werkgevers (of de werkgevers uit een andere bedrijfstak of uit een ander gewest

4 ) Pas., 1956, 1, 789; betrof artt. 3 en 59 der op 9-3-51 gecoördineerde wetten met dezelfde beginselopstelling als de artt. 2 en 54, 1° der huidige gecoördineerde wetten.

5) M.i. te verstaan als «nergens mag te werk gesteld worden (zelfs niet in een

andere bedrijfstak)» en vooral niet in andere bedrijfstakken waar dezelfde dag ook een feestdag is.

Page 6: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 470-

in dezelfde bedrijfstak) als er wel in een periode van sluiting der onderneming voorzien is.

Immers vóór de wet van 26 maart 1970 tot integratie van het dubbel vakantiegeld voor de derde vakantieweek in het stelsel van de jaarlijkse vakantie der werknemers was het, krachtens artikel 59 der op 9 maart 1951 gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie der loonarbeiders, op straf van lichte geldboete of gevangenis­straf (politiestraf), voor de werknemer verboden «zich tijdens de duur van de vakantie buiten het eigen gezin of voor 1 derden bezig te houden met enige landbouw-, ambachts-, nijverheids- of handelsbedrijvigheid, beloond of niet, of met een beloonde artistieke arbeid».

Dit hield onder meer het strafrechtelijk gesanctioneerd verbod in voor de werkman, bediende, schepeling, scheepsgezel, enz. om na het ontstaan van het recht op vakantie de aangevangen vakantieperiode zelf aan te wenden om bij dezelfde werkgever in wiens dienst hij te werk gesteld was en van wie hij de vakantie ontving, beloonde of onbeloonde arbeid te verrichten;, idem om arbeid tijdens de vakantie, bekomen bij werkgever A, te verrichten bij werkgever B (zelfs als deze laatste zou behoren tot een totaal verschillende bedrijfstak : landbouw in plaats van handelsonderneming).

Arbeid in het huishouden was steeds geoorloofd, ook hulp in het eigen gezin zelfs bij de uitbating van een zelfstandig beroep (winkel, café, restaurant, -landbouwbedrijf) door de medeëchtgenoot. Ook onbe­loonde artistieke arbeid voor eigen rekening of in dienst van een opdrachtgever of gelegenheidswerkgever.

Doch sedert de wet van 26 maart 1970 (en de erop volgende coördinatie van de wetsbepalingen betreffende jaarlijkse vakantie van de werknemers op 28 juni 1971) is deze bepaling volledig komen te vervallen, om volgende redenen :

a) de afdeling «wetgeving » van de Raad van State sprak in haar advies van 28 november 1969 6 ) de vrees uit dat het verbod van beloonde artistieke arbeid tijdens de vakantie zou kunnen beschouwd worden als zijnde strijdig met artikel 10 («vrijheid van meningsuiting», met inbegrip van de vrijheid van de « artistieke expressie» zoals schilder­en tekenwerk) van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend te Rome op 4 november 1950 en goedgekeurd door de Belgische wet van 13 mei 1955; de Regering oordeelde het dan nuttig ook andere soorten arbeid dan artistieke niet meer strafrechtelijk te verbieden aan de werknemer;

b) om de tendens in andere arbeids- en sociale wetten te volgen, waarbij om 't even welke strafsanctie tegen de werknemer gebannen wordt (bijv. in de wet van 5-12-68 betreffende de collectieve arbeids­overeenkomsten en de paritaire comités) ;

c) om overeenstemming te bereiken met de regeling voor feestdagen

6 ) Mem. van toel., Kamer, doe. 567, 1969-70, nr 1, zitting 26-1-70, p. 7.

Page 7: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

-471 -

met loon waar arbeid op een wettelijke feestdag evenmin strafbaar is 7).

Welnu, uit deze afschaffing sedert 1970 en de beweegredenen van de Regering daartoe aangehaald sub a) lijkt het mij moeilijk, eens dat het recht op vakantie geactualiseerd is, de werknemer nog het recht te ontzeggen om tijdens de vakantie verleend door de gewone werkgever, in dienst van een andere, gelegenheidswerkgever, zelfs beloonde artistieke of om 't even welke andere beloonde tijdelijke of beperkte arbeid in dienstverband (bijv. in de toeristische nijverheid) te gaan verrichten, in plaats van te rusten, op vakantiereis te gaan, huishoudelijke taken te verrichten of de echtgenoot als help(st)er in een zelfstandig beroep thuis bij te staan: dit dan als vorm van vrije gebruikmaking van de vakantie, die zelf objectief en theoretisch vakantie blijft voor de werknemer. Voor de tijdelijke werkgever daaren­tegen is deze vakantie van de tijdelijke werknemer wellicht eerder een « res inter alios acta» tenzij hij zelf door collectieve overeenkomst tot sluiting der onderneming tijdens dezelfde periode wegens jaarlijkse vakantie zou gehouden zijn.

Men zou zelfs verder kunnen redeneren, al is dit meer gewaagd : is wat aan de werknemer toegelaten is t.o.v. buitengewone werkgevers, na de aanvang der vakantieperiode, in extreme gevallen, niet a fortiori waar t.o.v. de gewone· werkgever, gesteld dat er aan deze laatste geen sluiting der onderneming over een bepaalde periode opgelegd is door het paritair comité, de ondernemingsraad, of na overleg met de syndicale afvaardiging of de werknemers in hun geheel, en er door deze gewone werkgever geen schijn van materiële, morele of disciplinaire dwang tegen de vakantiegenieter uitgeoefend is, en het loon (met sociale zekerheidsafhoudingen, bijdragen en belastingsinhoudingen aan de bron) daarenboven doorbetaald wordt benevens het enkel en dubbel vakantiegeld?

Voor de leerlingen en werklieden uit de diamantnijverheid en -handel bestaat nog wel een uitdrukkelijke, doch beperktç verbodsbepaling tot arbeid in deze bedrijfstak : tijdens de vakantie van maximum 4 of 5 weken in deze bedrijfstak is het verboden «het diamant te bewerken of te doen bewerken onder welke vorm ook» 8).

2) op het stuk van de erbij betrokken partijen.

De gecoördineerde wetten zijn, behoudens enkele uitzonderlijke gevallen van handarbeiders en behoudens wat de overheidssector betreft, inzonderheid toepasselijk op al de personen die onderworpen zijn aan de sociale zekerheidsregelingen voor werknemers, mijnwerkers en gelijkgestelden of zeelieden ter koopvaardij. Aldus artikel 1 : dit

7 ) Zie (6) bij art. 14, ontwerp van wet, later wet van 26 maart 1970. 8 ) Zie art. 8, laatste lid, van de C.A.O. dd. 2-7-70, K.B. 9-2-71.

Page 8: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 472-

wil zeggen dat de werkingssfeer der wetten op de jaarlijkse vakantie van de werknemers zich hoofdzakelijk uitstrekt:

a) tot de werknemers en werkgevers die door een arbeidsovereen­komst zijn verbonden ;

b) tot de leerjongens en leermeisjes tewerkgesteld in ambachten en neringen in het verband van een leerovereenkomst door een leermeester of ondernemingshoofd en

c) tot de personen aangewezen door de Koning (bij K.B. 28-11-69), die zonder door een arbeidsovereenkomst te lzijn verbonden, tegen loon arbeidsprestaties verrichten onder het gezag1 van een ander persoon of in gelijkaardige voorwaarden als die van een arbeidsovereenkomst en de personen eveneens door de Koning aangewezen die te hunnen opzichte als werkgever beschouwd worden (art. 1, § 1 en 2, § 1, 1° van de wet van 27-6-69 tot herziening van de B.W. van 28-12-44 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders).

Wat de verplichte betaling van het vakantiegeld betreft is er voor de handarbeiders, leerlingen, scheepsgezellen en mijnwerkers en gelijk­gestelden eigenlijk nog een andere «partij » betrokken bij de toepassing der vakantiewetgeving: namelijk de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie of de bijzondere erkende vakantiefondsen (art. 12 en Hoofdstuk VI der gecoördineerde wetten), het Nationaal pensioenfonds voor mijn­werkers en de Compensatiedienst voor betaald verk>f der zeelieden ter koopvaardij, naar gelang van het geval.

Deze «partij » wordt evenwel niet in artikel 1 nopens de werkings-. sfeer genoemd. En dit is m.i. niet toevallig. De vakantiefondsen zullen immers soms vakantiegeld aan handarbeiders moeten uitbetalen nadat deze handarbeiders alle banden met hun vroegere werkgever verbroken hebben of hebben zien verbreken en zonder dat zij gedurende hetzelfde vakantiejaar bij een volgende werkgever hebben kunnen in dienst treden (art. 67, K.B. 30-3-67).

Zo zullen zij soms - op een al dan niet wettige wijze - ook rekening moeten houden met gelijkgestelde periodes van inactiviteit gelegen na de arbeidsovereenkomst of er buiten in het vakantiedienst­jaar (artikel 19, § 1, a).

Voor de strafsancties wat het niet-verlenen van de vakantie betreft (en dit geldt dan zowel t.o.v. een bediende, zeeman, mijnwerker, binnenschipper als t.o.v. een gewone handarbeider of leerling en de met werknemers gelijkgestelde personen, artiesten, huisarbeiders, enz.) wordt, zoals wij reeds zagen sub 1) in de geordende wetten betreffende de jaarlijkse vakantie, enkel de werkgever, zijn aangestelden of last­hebbers vernoemd (art. 54, 1°) 9 ).

9) Hieronder zijn, onzes inziens, de met werkgevers door of krachtens de wet van

27 juni 1969 en het uitvoeringsbesluit van 28 november 1969 genoemde personen te begrijpen, zoals leermeersters, personen die artiesten aanwerven buiten arbeidsover­eenkomst, uitzendkantoren.

Page 9: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

----------r ... Hnn'>'''" K 'n'nmnnn'n'n'n>nn~umnnnUmnumuU,_ 'uml

1

-473-

De vaststelling van de vakantieperiodes wordt uitvoerig geregeld door titel IV van het herhaaldelijk aangehaald koninklijk besluit van 30 maart 1967: over de data en verdeling der vakanties wordt - met inachtneming van zekere basisbeginselen - door het paritair comité vóór het einde van het vakantiedienstjaar beslist; zoniet door de onder­nemingsraad; bij ontstentenis van beslissing door de ondernemings­raad, of bij ontstentenis van deze laatste, door overleg tussen de werkgever en de vakbondsafvaardiging in de onderneming, en bij ontstentenis van deze laatste, door overleg tussen de werkgever en de werknemers derzelfde onderneming ; uiteindelijk door individueel akkoord tussen werkgever en werknemer (artt. 63 en 64). «Indien geen overeenkomst wordt bereikt omtrent de datum van de vakantie en de verdeling ervan, wordt het geschil beslecht door de arbeids­rechtbanken» bepaalt artikel 70, gewijzigd bij koninklijk besluit van 29 mei 1973.

Uit dit alles blijkt wel m.i. - de antwoorden van de minister van sociale voorzorg op de parlementaire vragen nr 72 van de heer Helvoet 10

)

en nr 15 dd. 23 oktober 1974 van mevr. de senator Goor-Eyben 11)

ten spijt - dat vakantie, in sociaalrechtelijk opzicht dus als recht (ongeacht de inhoud) een begrip is dat niet van zichzelf gevraagd of aan zichzelf opgelegd kan worden of geweigerd buiten elk, zelfs ver juridisch verband met een tweede persoon (werkgever, leer­meester, enz.), om. Vakantie is m.i. precies het zich tijdelijk losmaken van arbeidsverplichtingen of ten minste het opschorten (tijdelijk onderbreken ; dus niet : het doen ophouden) van juridische banden (meestal arbeidsovereenkomst) met een andere persoon.

Recht zelf vooronderstelt een maatschappelijke relatie. Een eenzijdige verklaring achteraf - al dan niet gestaafd met

vakantiegeld, checks en attesten van een vakantiefonds nopens het recht op aantal vakantiedagen- t.o.v. een ziekenfonds of een volgende werkgever, «vakantie» genomen te hebben - vakantie waarvan de inhoud en de modaliteiten, zoals wij zagen, bovendien moeilijk te omschrijven zijn - in de tussenperiode kan m.i. geen enkel effect sorteren.

Het Hof van cassatie heeft al wel het eenzijdig aanbod of de belofte te zullen presteren in sociaal dwingend (zekerheids )recht als juridisch bindend verklaard (Cass. 18-12-74, E./R.M.Z., T.S.R. 1975, p. 79), doch het was dan een uitspraak op de eerste plaats tegen de werkgever gericht en ten gunste van de R.M.Z. nopens het verschuldigd zijn van sociale zekerheidsbijdragen op een eindejaarspremie (naar inhoud niet duister en rechtstreeks verbonden met de verrichte arbeid) tot de (toekomstige) betaling waarvan de werkgever zich eenzijdig had verbonden, terwijl aanbod en uitvoering zich situeren binnen de sfeer,

10) Vragen en antwoorden, Kamer, zitting 1969-70, nr 21. 11 ) Vragen en antwoorden, Senaat, nr 17, zitting 1974-75, 28-1-75, pp. 606-608.

Page 10: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 474-

qua tijd en partijen, van een arbeidsovereenkomst. Bovendien is dit arrest m.i. niet zonder meer en onvoorwaardelijk goed te keuren, waar het bijv. een totaal nieuwe rechtsbron in het sociaal zekerheids­recht invoert, bron welke niet vermeld wordt in de hiërarchie der bronnen van verbintenissen in de arbeidsbetrekkingen tussen werk­gevers en werknemers (bedoeld bij art. 51 der wet van 5-12-68 be­treffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités).

Is de werknemer na het beëindigen der arbeidsovereenkomst als werkzoekende ingeschreven bij de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening en geniet hij werkloosheidsuitkeringen dan wordt er gewoonlijk per streek door het gewestelijk bureau een « vak~tieperiode » ingesteld, vaak rond 21 juli (doch individuele afwijkin en zijn mogelijk); dit wil zeggen een periode van vrijstelling van s empelcontrole, gedekt of niet door het vakantiegeld betaald door het vakantiefonds (voor een werkman en mijnwerker) of door de laatste werkgever bij voorbaat betaald bij vertrek (voor hoofdarbeiders), betreffende de arbeids- en gelijkgestelde prestaties van vorig kalenderjaar. Deze «jaarlijkse vakantie» wordt dus zelfs toegekend als de werkzoekende geen of onvolledig vakantiegeld ontvangt: krachtens artikel 76, 12° van het ministerieel besluit van 4 juni 1964 inzake werkloosheid wordt de werkloze ervan ontslagen zich ter gemeentelijke controle aan te bieden «wanneer hij, tijdens de periode van de jaarlijkse vakantie, werkloos­heidsuitkeringen aanvraagt omdat hij geen of geen volledig vakantie­geld ontvangt».

Dit is m.i. geen echte vakantie in de zin van de geordende wetten betreffende de jaarlijkse vakantie; de werkgever, ondernemingsraad, paritair comité, enz. zijn en kunnen er niet bij betrokken zijn: de directeur van het gewestelijk bureau (of de gemeentelijke overheid) die deze vakantie niet zou verlenen zou niet kunnen strafrechtelijk vervolgd worden door de werkloze op grond van artikel 54, 1° der genoemde wetten 12

). Wel is er een treffende analogie: er is voor de werkloze een band met het gewestelijk bureau van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, er bestaat een verplichting tot gemeentelijke stempel­controle welke nu tijdelijk onderbroken wordt ; de periode wordt bovendien soms gedekt door vakantiegeld rond dat tijdstip betaald door een vakantiefonds (op normale vakantiedatum vastgesteld in de onderneming waar hij voor het laatst werkzaam was, art. 67 K.B. 30-3-67) of vooruit ontvangen, zoals gezegd, krachtens de geordende wetten, voornoemd.

Dit vakantiegeld als vorm van loon (en zelfs van dubbel loon) sluit dan uiteraard de betaling van werkloosheidsuitkeringen over deze periode uit : krachtens artikel 126 van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid heeft de werknemer immers slechts aanspraak op de werkloosheids-

12) Zo bestaat er ook «vakantiegeld» voor gepensioneerden doch in het bestek

der pensioenwetgeving en -reglementering der sociale zekerheid.

Page 11: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

-475-

uitkering als hij onder andere wegens omstandigheden onafhankelijk van zijn wil werkloze «zonder loon» wordt, waarbij onder andere als loon wordt aangemerkt« het vakantiegeld» (tweede lid).

Is deze vakantie tegenstelbaar tegenover de .nieuwe werkgever in wiens dienst de werknemer nog in de loop van hetzelfde vakantiejaar zou treden, derwijze dat de nieuwe werkgever vrijgesteld zou zijn van het verlenen van de vakantie betreffende de periodes van activiteit (of gelijkgestelde periodes van inactiviteit) tijdens het vakantiedienst­jaar doorgebracht door de werknemer bij andere werkgevers vóór het tijdstip dat de werkloosheid intrad?

De geordende wetten regelen dit probleem niet uitdrukkelijk. Wegens de analogie zoëven beschreven in het begrip vakantie wat de tak werkloosheid betreft; de samenhang onder meerdere takken der sociale zekerheid ; de verbondenheid van het begrip vakantie met de geldelijke prestatie «vakantiegeld» wil ik wel aanvaarden dat de nieuwe werk­gever geen vakantie (vakantie welke overigens niet gedekt zou zijn door vakantiegeld) meer moet of zelfs meer mag verlenen als deze reeds volledig uitgeput was (naar analogie) bij de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening. En zulks vooral als het om een handarbeider, mijnwerker of scheepsgezel zou gaan 13

).

Dezelfde tolerantie uitbreiden tot «vakanties» buiten elk dienst­verband of verband m'et prestaties der sociale zekerheid om, raakt, uit juridisch oogpunt, kant noch wal meer.

HOOFDSTUK 111. - CONCLUSIES EN VOORSTELLEN

Door het niet - of niet meer - omschrijven van het begrip «vakantie» in de geordende wetten, al ware het negatief en gedeel­telijk, al ware het door vermelding van een reeks geboden 14

) of verbodsbepalingen 15

) in hoofde van de werknemer, welke daarom nog niet noodzakelijk strafrechtelijk hoeven gesanctioneerd te worden, is men tot de huidige verwarde toestand gekomen.

Het onderscheid tussen recht op vakantie, inhoud ervan en sub­jectief gebruik komt onvoldoende aan bod.

13) Voor een bediende (en zeevarende officier) is dit twijfelachtiger. Het vakantiegeld is voor hem geen voorziening der Belgisch sociale zekerheid. Bovendien moet er soms bij verandering van werkgever, op het ogenblik van de vakantie door de nieuwe werkgever nog een supplement aan vakantiegeld betaald worden, krachtens art. 48 of 49 van het K.B. 30-3-67.

14) Zoals bij kort verzuim. 15) Zoals in art. 126, 2°, van het K.B. 20-12-63 betreffende de arbeidsvoorziening

en werkloosheid «aanspraak op de werkloosheidsuitkering heeft de werknemer die gedurende zijn werkloosheid: a) geen arbeid voor een derde, al dan niet in loondienst, verricht, waardoor hij enig loon of materieel voordeel ontvangt, dat tot zijn levens­onderhoud en dat van zijn gezin kan bijdragen; b) voor zichzelf geen arbeid verricht die ingeschakeld is in het economisch ruilverkeer van goederen en diensten en die niet beperkt is tot het gewone beheer van eigen bezit».

Page 12: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 476-

De werkgever die geen vakantie toestaat wordt bestraft, maar afgezien van de duisterheid nopens het begrip vakantie, is het al evenmin duidelijk welke werkgever bedoeld wordt : de werkgever, diens lasthebber of aangestelde waarbij de werknemer als uitsluitend beroep in dienstverband te werk gesteld is op het tijdstip van de vakantie, dan wel om 't even welke werkgever uit dezelfde en andere bedrijfstakken, met inbegrip van die werkgever (zelfs uit een andere bedrijfstak) welke de werknemer op diens verzoek tijdelijk zou te werk stellen tijdens de vakantie genoten in diens normaal beroep bij een andere werkgever.

Wij laten dan nog speciale gevallen buiten beschouwing als huis­arbeiders, gelijktijdige normale tewerkstelling bij meerdere werk­gevers (bijv. bij werkgever A de voormiddag of de eerste helft ·van de week of tot vrijdagavond of wisselvallig en bij werkgever B respectievelijk de namiddag, de tweede helft der week of tijdens de weekeinds of wisselvallig), overgang van werklieden- naar bedienden­of mijnwerkersregeling in de loop van het vakantiejaar, enz.

De geordende wetten zelf gaan eerder uit van de idee dat het genot en de berekeningsbasis van de prestaties (vakantie en vakantiegeld) zich moeten afspelen binnen het tijdsverband van een arbeids-, leer­of gelijkgestelde overeenkomst tussen werkgever, leermeester, uitzend­bureau, enz., en werknemer, leerling of met werknemer gelijkgestelde persoon.

Sommige artikelen van de uitvoeringsbesluiten wijken van dit beginsel wel eens af (op wettige of onwettige wijze) voor werklieden en soms voor alle werknemers of zijn terzake minder formeel. Ook is de toestand voor bedienden, zelfs wat tijdstip, berekening, persoon van de schuldenaar en betaling van het vakantiegeld betreft niet gelijk aan die van de handarbeider - vaak is hij totaal anders vooral bij vertrek en latere indiensttreding bij een andere werkgever - wat een weerslag kan hebben op het hier besproken «vakantie »-probleem. Het bemoeilijkt een eenheidsoverzicht (en -oplossing!).

A. Conclusies.

Zoveel lijkt mij evenwel duidelijk, uit de argumenten weergegeven in de voorgaande hoofdstukken dat : op dit ogenblik :

1) de werknemer tijdens de vakantie om 't even welke vorm van ontspanning mag nemen (sport, reizen, tuinieren), maar evenzeer huistaken verrichten, de echtgenoot( ote) welke zelfstandige is (land­bouwer, caféuitbater, winkelier) als helper(ster) mag bijstaan, en om 't even welke zelfstandige arbeid (waartoe hij geschikt en bekwaam is en waarvan hij de evt. vestigingsvoorwaarden bepaald door het Ministerie van economische zaken of middenstand, enz., vervult) uitvoeren; sedert 1970 komt in hoofde van de werknemer geen verbod meer voor om de vakantietijd te besteden zoals het hem belieft; bovendien kan van straffen tegen een werkgever die de vakantie niet

Page 13: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

-477-

verleent geen sprake zijn als de werknemer tijdens de vakantie de rol van zelfstandige of help(st)er van een zelfstandige vervult;

2) de werknemer beloonde artistieke arbeid mag verrichten tijdens de vakantie, ongeacht of dit in dienst van de gewone werkgever zou geschieden (waarbij de werknemer heel 't jaar door hetzij als artiest, hetzij als gewoon arbeider of bediende of mijnwerker te werk gesteld is) dan wel in dienst van een gelegenheidswerkgever (zie supra : advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State dd. 28-11-69 bij de wet van 26-3-70 tot integratie van het dubbel vakantiegeld voor de derde vakantieweek in het stelsel van dejaarlijkse vakantie der werk­nemers). Bedoelde werkgever zou m.i. geen strafsancties kunnen oplopen;

3) tijdens de vakantie ook om 'teven welke andere arbeid in dienst­verband, bij dezelfde werkgever (in dezelfde of een andere exploitatie­zetel) of een andere werkgever (uit dezelfde of een andere bedrijfstak, uit hetzelfde of een ander gewest) mag verricht worden door de werknemer, zonder dat deze laatste enig risico van burgerlijke, disci­plinaire (bijv. schorsing of halvering van het vakantiegeld) of straf rechtelijke aard loopt. Strafmaatregelen kunnen eventueel enkel tegen werkgevers, hun lasthebbers of aangestelden genomen worden ( cfr supra : vbr. werken van wet van 26-3-70; en misschien Cassatiearrest van 26-3-56);

4) slechts de gewone werkgever die de werknemer te werk stelde op het ogenblik van de vakantie en deze laatste zou dwingen (of zelfs met diens volledig vrije toestemming of op diens uitdrukkelijk verzoek vóór of na de aanvang der vakantie - betwistbaar in 't laatste geval) 16)

tijdens de individuele en collectief bepaalde vakantieperiode te arbeiden bij hem, zou strafbaar zijn. Bij collectieve vakantie met verplichte sluiting is de strafbaarheid van de gewone werkgever steeds per se duidelijk.

Voor alle andere werkgevers (gelegenheidswerkgevers voor de vakantieduur t.o.v. de werknemers-vakantiegangers die zelf wensen elders een tijdelijke dienstverbintenis aan te gaan) lijken mij geen

' strafsancties gewettigd: de vakantie is voor hen res inter alios acta, en de werknemer moet geacht worden, zeker zodra het recht geactua­liseerd is, in principe vrij te zijn zijn vakantie aan te wenden zoals hij verkiest (vooral dan toch buiten de gewone beroepsbezigheid, d.w.z. bij dezelfde werkgever, om), zelfs om loonarbeid te verrichten.

16) Zo lijkt mij persoonlijk de werkgever niet strafbaar die een inwonende dienst­

bode, kinderverzorgster, gezelschapsdame, privé-leraar of secretaresse (van een advokaat of arts bijv.) met hun toestemming, bekomen na de aanvang van de overeenge­komen vakantieperiode, mede met het eigen gezin op vakantie zou nemen met ten lasteneming van reis- en verblijfkosten in hotel of villa in 't buitenland van dit personeel ; zelfs als dit laatste met eigen instemming, nog verplicht zou zijn zekere diensttaken te verrichten.

Page 14: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 478 -

Ten hoogste zou men nog strafsancties kunpen aanvaarden tegen werkgevers die werknemers (normaal verbondeq aan een andere werk­gever) tijdens een vakantieperiode (geldend voor de andere werkgever of diens bedrijfstak of één van diens gewestelijke omschrijvingen) zouden te werk stellen welke ook voor hen (of hun bedrijfstak of gewest) verplichte vakantieperiode is met verplichte sluiting van het bedrijf of bedrijfstak (bijv. diamantnijverheid) ;

5) tijdens de periode van vergoede werkloosheid - buiten elk contractueel verband om - vakantie slechts naar analogie en krachtens de werkloosheidsreglementering mogelijk is, maar bij ruime inter­pretatie als geldig mag aanvaard worden en tegenstelbaar verklaard in de vakantiewetgeving bij diensthervatting bij een andere werkgever in de loop van hetzelfde vakantiejaar (vooral voor werklieden, leerlingen en mijnwerkers) tegenover deze laatste;

6) in sociaalrechtelijk opzicht, in de zin van de geordende wetten betreffende de jaarlijkse vakantie der werknemers (en hun uitvoerings­besluiten), vakantie buiten elk dienstverband en buiten elk recht op sociale prestaties om, een nonsens is. De werknemer heeft geen gesplitste persoonlijkheid, waarbij de ene persoonlijkheid (volgens overigens duistere criteria) aan de andere vakantie zou kunnen vragen, en deze laatste persoonlijkheid dit aan de eerste zou kunnen toestaan, weigeren of uitstellen !

B. Voorstellen tot verbetering.

Vele formules zijn denkbaar. Slechts enkele beginselen worden hier ter overweging gegeven.

Medici, gezondheidscommissies, de Internationale gezondheidsorga­nisatie, psychologen, arbeidsgeneesheren en psychiaters kunnen best oordelen of een absoluut rust- en ontspanningsgebod tijdens de vakantie noodzakelijk is, en of dit zich tot alle soorten van arbeid, zelfstandige­en loontrekkende-, hoofd- en handarbeid, zware en lichte en onbe­loonde, in eigen gezin en erbuiten moet uitstrekken of beperkt mag blijven tot sommige domeinen ervan of tot sommige beroepen of bedrijfstakken. Wegens de veralgemening van de 40-urenweek, 10 feest­dagen-met-loon, kort verzuim, uurkredieten, enz., is dit misschien minder nodig dan vroeger.

Mocht het antwoord niettemin ja zijn, dan dient de wetgever m.i. het principe uitdrukkelijk te stellen : eventueel zou deze verplichting tot 1 of 2 weken op de 3 (weldra op de 4 weken) kunnen beperkt worden 1 7

), of enkel van toepassing zijn voor minderjarigen, zware lichamelijke of geestelijke beroepen (mijnen, havens, kaderpersoneel). Een lichte sanctie kan aan de werknemer opgelegd worden: bijv. lichte

1 7) Op deze idee is wellicht het beginsel gevestigd geworden dat nu nog voorkomt

in art. 64, 3° van het K.B. 30-3-67: «een ononderbroken vakantieperiode van een week moet in elk geval worden gewaarborgd».

Page 15: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

-479-

geldboete aan de Schatkist ; aan het deficitaire Rijksinstituut voor ziekte- en invalidjteitsverzekering (ziekteverzekering); aan het vakantie­fonds of de werkgever door de in overtreding bevonden werknemer, naar gelang van het geval ; of inhouding of terugbetaling van 10 tot 50 pct van het gedeelte «dubbel» vakantiegeld, enz.

Men kan natuurlijk ook oordelen dat preventieve gezondheidszorg de persoonlijke zaak van elk werknemer afzonderlijk geworden is : deze laatste moet dan voor eigen geweten en eventueel in gezins­verband uitmaken waar, door welke middelen en wanneer hij best eigen lichamelijk en geestelijk welzijn en evenwicht behartigt of herstelt.

Hoe het ook weze, voor de gehele of resterende duur der vakantie zou m.i. rechtstreeks of onrechtstreeks maar duidelijk moeten gesteld worden dat ten minste in andere bedrijfstakken dan deze in dewelke de werknemer gewoonlijk te werk gesteld is loonarbeid tijdens de vakantie niet verboden is en geen sancties medebrengt, noch straf­rechtelijke-, noch burgerlijke-, noch administratieve-, noch ten laste van de werkgever, noch ten laste van de werknemer tenzij in dezelfde periode vakantie met sluiting van de bedrijfstak of der onderneming door de overheid of een paritair orgaan zou opgelegd zijn aan bedoelde andere bedrijfstak (of onderneming van de andere bedrijfstak). In het laatste geval zou de werkgever (of gelijkgestelde persoon), zijn last­hebbers of aangestelden alleen strafbaar dienen gesteld te worden.

In de regel kan de in tijd beperkte arbeid door de werknemer tijdens de vakantie in een andere bedrijfstak dan de normale verricht (bijv. als inwonende kindermeid door een naaister; in de toeristische nijverheid als tolk, door een meertalig metaalarbeider; in de landbouw tijdens de oogst door een bediende) geen onrechtmatige concurrentie voor zijn gewone werkgever betekenen. De werknemer zelf die volledig vrij de keuze doet om de of een gedeelte van de vakantie aan te wenden voor een ander soort lucratieve arbeid dan gewoonlijk, kan daarin soms een vorm van ontspanning of culturele verrijking zoeken en ontdekken en, in elk geval, het gezinsbudget nuttig aanvullen. Of men dit moet bevorderen is een andere vraag : het verbieden is echter o.i. onverantwoord.

Bij tewerkstelling tijdens de vakantie in andere ondernemingen van dezelfde bedrijfstak is het probleem gecompliceerder. Hier kan men misschien oordelen dat ook al zouden er geen gelijktijdige vakantie­periodes in meerdere ondernemingen van eenzelfde bedrijfstak van handel, nijverheid of landbouw, enz., bestaan, strafsancties tegen de andere werkgever (en event. lichte burgerlijke of administratieve tegen de werknemer) wenselijk zijn wegens oneerlijke concurrentie.

Tenslotte zou de wet duidelijk moeten preciseren onder welke soorten van partijen het nemen van een vakantie op een bepaald ogenblik tijdens een bepaalde periode van het vakantiejaar (eventueel wegens de aantrekkingskracht der wintersportoorden en de tendens naar spreiding, tijdens het gehele vakantiejaar; of, voor ondergrondse

Page 16: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

-480-

mijnwerkers en zeelieden ter koopvaardij, geheel of gedeeltelijk te verlengen met een bepaalde termijn na het verstrijken van het kalender­jaar) enkel mogelijk is: bijv. enkel terwijl een juridische band van leer-, arbeids- of gelijkgestelde overeenkomst of gezagsverhouding met een leermeester, werkgever of gelijkgestelde persoon bestaat of tijdens periodes van vergoede werkloosheid binnen de perken bepaald of te bepalen in de reglementering-werkloosheid.

Dus natuurlijk met uitsluiting van het nemen van vakantie door een werknemer bij zich zelf, vanwege zichzelf.

R. ELST,

Dr juris, Dd. directeur van administratie, Ministerie van sociale voorzorg.

Cour de cassation (3e ch.) - 8-10-1975 Pr.: Polet - Av. gén.: Duchatelet

Pl. : Mes Fally & Van Rijn - D.C./s.a.A. (N° 5268)

PRÉA vis. - DuRÉE. - CoNVENTION.

Le texte de l'article 15, § 2, al. 1er des lois coordonnées sur Ie contrat d'emploi, qui prohibe les conventions relatives à la durée du préavis antérieures à la rupture du contrat, n 'établit aucune distinction entre les clauses qui imposent à l'employeur de respecter Ie dé/ai minimum prévu par la loi et les clauses qui fixent un délaî supérieur à ce minimum. Cette disposition légale est impérative en faveur de /'employé.

ÜPZEGGINGSTERMIJN. -OVEREENKOMST.

De tekst van artikel 15, § 2, eerste lid, van de samengeordende wetten op het bediendenkontrakt, die de overeenkomsten betreffende de duur van de voor­opzeg verbiedt wanneer zij vóór de verbreking van het kontrakt afgesloten zijn; maakt geen onderscheid tussen de bedingen die aan de werkgever de door de wet voorziene minimum duur opleggen en degene die een langere termijn dan dit minimum vaststellen. Deze wettelijke bepaling is gebiedend ten voordele van de bediende.

La Cour, Ouï M. le con,seiller Polet en son rapport et sur les conclusions de

M. Duchatelet, avocat général ; Vu l'arrêt attaqué, rendu le 27 novembre 1974 par la cour du

travail de Bruxelles ; Sur le moyen pris de la violation des articles 6, 1106, 1128, 1131,

1134, 1135 du code civil, 5, alinéa 1 er, et 15, paragraphes 1 er et 2, des lois relatives au contrat d'emploi, coordonnées par arrêté royal du 20 juillet 1955, ledit article 5 tel qu'il a été modifié par l'article 62

Page 17: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 481 -

de la loi du 5 décembre 1968, et ledit article 15, tel qu'il a été modifié et remplacé par l'article 44 de la loi du 21 novembre 1969,

en ce que, étant constant que le demandeur était depuis le 21 juillet 1967 au service de la défenderesse comme employé, que sa rémunération annuelle excédait 150.000 F, qu'aux termes de l'article 5 du contrat conclu entre parties le 6 mai 1971, il avait été prévu qu'en cas de licenciement du demandeur, le délai de préavis serait de six mois pendant les cinq premières années de service, à augmenter de trois mois par période supplémentaire de cinq ans, que le demandeur fut licencié par la défenderesse le 26 août 1971 moyennant un préavis de six mois, l'arrêt déboute le demandeur de son action en paiement d'une indemnité complémentaire de préavis, aux motifs que : « Selon l'article 15, paragraphe 2, des lois coordonnées relatives au contrat d'emploi, si les parties ne s'entendent pas au sujet du préavis, la convention à eet égard ne peut être conclue au plus töt qu'au moment ou le préavis est donné. Il s'agit là d'une disposition impérative, mais en droit social une disposition impérative est celle qui impose à l'employeur Ie respect d'une protection minimum du travailleur ; dès lors, si une convention antérieure au licenciement reconnaît des avantages supérieurs à cette protection minimum, elle ne peut être tenue pour contraire aux dispositions susmentionnées de l'article 15 et, partant, illicite et nulle. L'article 1134 du code civil en vertu duquel les conventions librement formées tiennent lieu de loi à ceux qui les ont conclues, s'appliquera en ce cas ... L'article 15, paragraphe 2, alinéa 2, renvoyant à son paragraphe 1 er, fixe à trois mois au moins la durée du préavis à observer par l'employeur. L'article 5 du contrat du 6 mai 1971 accorde à l'appelant un préavis double de celui qui est prévu par la loi. Cette stipulation est dès lors valable et s'impose aux parties »,

alors que l'article 15, paragraphe 2, des lois relatives au contrat d'emploi porte que, lorsque la rémunération annuelle excède 150.000 F, la convention concernant le délai de préavis peut être conclue au plus töt au moment ou le préavis est donné ; que cette disposition, impérative en faveur de }'employé, prohibe sans distinction toute convention anticipée, même si celle-ci accorde à l'employé un délai de préavis supérieur à ceux qui sont fixés au paragraphe 1 er, d'ou il suit que l'arrêt, outre qu'il viole ledit article 15, paragraphes 1er et 2 ci-dessus visés, donne illégalement au contrat du 6 mai 1971 des effets qu'il ne pouvait avoir et contrevient de la sorte aux articles 6, 1106, 1128, 1131, 1134 et 1135 du code civil ainsi qu'à l'article 5 des lois relatives au contrat d'emploi, ci-dessus visé :

Attendu qu'il ressort de l'arrêt attaqué: a) que les parties avaient conclu deux contrats d'emploi, Ie premier le 21 juillet 1967, le second le 6 mai 1971 ; b) que l'article 5 de ce dernier contrat stipulait notamment que, pendant les cinq premières années, le délai de préavis serait de six mois ; c) que la rémunération annuelle du demandeur

Page 18: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

-482-

excédait 150.000 F; d) que Ie 26 août 1971, la défenderesse donna congé au demandeur en lui accordant un préavis de six mois ;

Attendu qu'avant d'être modifié par l'article 44 de la loi du 21 novembre 1969, l'article 15, 2°, des lois relatives au contrat d'emploi, coordonnées Ie 20 juillet 1955 consacrait, pour la durée des préavis à donner aux travailleurs qu'il visait, Ie principe de !'auto­nomie de la volonté, sous la seule réserve que Ie délai de préavis ne pouvait être inférieur à un délai minimum déterminé ;

Attendu que l'article 44 de la loi du 21 novembre 1969 qui modifie l'article 15 des lois coordonnées, apporte uneinouvelle restriction au principe de !'autonomie de la volonté; que Ie nouvel article 15, paragraphe 2, alinéa 1 er' des lois coordonné s dispose que la con­vention relative aux délais de préavis doit être conclue «au plus tot» au moment ou Ie congé est donné ;

Attendu que, considérant qu'au moment de la conclusion du contrat et au cours de l'exécution de celui-ci, !'employé ne pouvait négocier librement les conditions du préavis, Ie législateur a estimé que des conventions relatives à la durée du préavis antérieures à la rupture du contrat devaient être prohibées ;

Attendu qu'à eet égard Ie texte de l'article 15, paragraphe 2, alinéa 1 er,

n'établit aucune distinction entre les clauses qui imposent à l'em­ployeur de respecter Ie délai minimum prévu par la loi et les clauses qui fixent un délai supérieur à ce minimum ;

Attendu que cette disposition légale est impérative en faveur de !'employé;

Attendu que !'arrêt constate que la clause fixant la durée du préavis qui est insérée dans la convention du 6 mai 1971 « accorde à l'appelant (ici demandeur) un préavis double de celui qui est prévu· par la loi » et décide que cette clause est valable au motif « qu'en droit social une disposition impérative est celle qui impose à l'em­ployeur Ie respect d'une protection minimum du travailleur »;

Attendu que cette affirmation ne repose sur aucune disposition légale ni sur aucun principe général du droit ;

Que Ie moyen est fondé ; Par ces motifs, Casse !'arrêt attaqué, en tant qu'il réforme partiellement Ie jugement

et déboute Ie demandeur de sa demande relative à l'indemnité com­plémentaire de rupture et en tant qu'il statue sur les dépens ".

Arb. h. Brussel (7 e k.) - 23-10-197 5 Vz.: P.P. Geysen - Subst. adv. gen.: Keereman

Pl. : Mrs Veranneman de Watervliet & A. Claeys - R.M.Z./K. (A.R. 4861)

BEZOLDIGING. --BEWIJS. - EINDEJAARSPREMIE.

Het vermoeden dat alle sommen door de werkgever aan zijn personeel uitgekeerd ingevolge een dienstbetrekking loon zijn tot formeel bewijs

Page 19: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 483 -

van het tegendeel wordt nergens in artikel 2 van de wet van 12 april 1965 uitgedrukt. Het sluit integendeel de giften uit het loonbegrip. De bewijslevering dat de beoogde gratificaties geen giften zijn in hoof de van de werkgever berust dienvolgens op de R.M.Z.

RÉMUNÉRATION. - PREUVE. -PRIME DE FIN D'ANNÉE.

La présomption suivant laquelle toutes les sommes octroyées par l'employeur à son personnel à !'occasion du contrat de travail sont du salaire jusqu 'à preuve formelle du contraire n 'est exprimée nulle part dans l'article 2 de la loi du 12 avril 1965. Il exclut au contraire les dons de la notion de salaire. La charge de la preuve de ce que les gratificatiofls visées ne constituent pas des dons dans Ie chef de l'employeur repose dès fors sur l'O.N.S.S.

Overwegende dat het hoger beroep strekt tot hervorming van het bestreden vonnis waarbij appellant afgewezen werd van zijn oorspron­kelijke eis in betaling door huidige geïntimeerde van 47 .072.049 F ten titel van bijdragen, bijdrageopslagen en intresten, verschuldigd krachtens de wèt van 27 juni 1969 over het tijdvak vanaf het vierde kwartaal 1970 tot en met het eerste kwartaal 1973, vermeerderd met de verwijl­rente van 10% vanaf 28 november 1973 op de som van 36.695.671 F en met de gerechtskosten, om reden dat bedoelde sommen betrekking haddtm op uitkeringen die door geïntimeerde aan sommige leden van haar personeel werden uitbetaald onder de vorm van kerst­gratificaties en eindejaarspremies met betrekking tot de jaren 1970, 1971 en 1972, en deze uitkeringen het karakter van giften bezaten, dan wanneer zij integendeel als loon zouden moeten beschouwd worden in de zin van artikel 2 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers en de gevorderde bijdragen dienvolgens bij toepassing van artikel 14 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, verschuldigd zouden zijn ;

Overwegende dat aan de hand van de feitelijke gegevens van de zaak dient vastgesteld, dat bedoelde gratificaties en premies hun ontstaan vonden in volgende omstandigheden :

Leden-werknemers van de ondernemingsraad richtten in elk van de beoogde jaren een vraag tot de voorzitter ervan met de bedoeling te vernemen of een gratificatie zal toegekend worden (proces-verbaal o.m. dd. 5-11-70 : «dat de secretaris de voorzitter verzoekt bij het directiecomité een goede bedenking van het personeel te bepleiten » ; idem verslagen O.R. dd. 4-11-71 en 1-12-72);

Ter zake de toekenning van de gratificatie 1970.

Op 7 december 1970 deelt een beheerder van geïntimeerde bij «kennisgeving n r 681 » aan het personeel mede dat : «Gezien de gunstige evolutie van de zaken in onze onderneming waar de mede-

Page 20: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 484-

werking van het personeel in ruime mate heeft toe bijgedragen ... het directiecomité (heeft) beslist met Kerstmis eenl premie toe te kennen aan het uitvoerend personeel» ; 1

Tevens worden kenbaar gemaakt: de door het personeel te vervullen voorwaarden tot toekenning van de premie, de categorie van gewezen personeelsleden of hun gezinsleden aan wie ze zal worden uitgekeerd en deze van de personeelsleden aan wie de premie niet wordt toe­gekend, alsmede de wijze waarop het bedrag ervan wordt bepaald dat kan zijn een vast bedrag of in algemene regel, een, naargelang het tijdstip van indiensttreding, variërend percentage van de wedde in speciën over de maand november 1970 verhoogd met de duurte­toeslag en de gebeurlijke vergoeding voor moeder of vrouw in het gezin. De aldus toegekende premie wordt verhoogd met 300 F per kind waarvoor extra-legale kinderbijslagen worden toegekend. Ook wordt aangekondigd dat «het netto-bedrag van de premie ... omstreeks 22 december (zal) worden uitbetaald.

Ten slotte wordt verklaard : «Voormelde premie wordt als vrij­willige tegemoetkoming uitgekeerd; zij spruit voort uit geen enkele verbintenis en kan nooit enige verplichting voor de toekomst mee­brengen»;

Ter zake de toekenning van de gratificatie 1971.

Op 6 december 1971 wordt ,aan het personeel van geïntimeerde kennis gegeven dat «Het directiecomité heeft beslist aan het uitvoerend personeel, aangeworven voor onbepaalde duur, dat door zijn effectieve dienstprestaties in de loop van het jaar 1971 heeft bijgedragen tot de verdere groei van onze instelling, in december 1971 een kerstgrati­ficatie toe te kennen ».

De voorwaarden tot toekenning van deze gratificatie verschillen niet veel van deze vastgelegd voor de premie van 1970. Het bedrag is, voor een groot deel van het personeel, bepaald «in principe op 120 % van het bedrag van de kerstgratificatie die hen in december 1970 werd toegekend».

De kennisgeving nr 1056 verduidelijkt eveneens : «Deze gratificatie wordt als vrijwillige tegemoetkoming toegekend, zij spruit uit geen enkele verbintenis voort en is niet bindend voor de toekomst» ;

Ter zake de toekenning van de gratificatie 1972.

Voormelde verduidelijking wordt ook hernomen in de kennisgeving nr 1514 van 13 december 1972 volgens dewelke «Het directiecomité heeft beslist aan het uitvoerend personeel, aangeworven met een contract voor onbepaalde duur, als vrijwillige tegemoetkoming in 1972 een eindejaarspremie toe te kennen».

Bij vergelijking van de voorwaarden tot toekenning van deze laatste premie en van de wijze waarop haar bedrag wordt bepaald, met dezen

Page 21: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 485 -

betreffende de premie voor 1970 en de gratificatie voor 1971, is alleen het noteren waard : de verandering van de weddebasis in functie waarvan het bedrag der premie wordt vastgesteld, alsmede de wijziging van het percentage dat op die nieuwe basis wordt toegepast ;

Overwegende anderzijds dat uit niets blijkt dat voormelde toe­kenningsmodaliteiten, berekeningswijzen, uitbetalingsmodaliteiten of enige andere beschikking zoals zij door het directiecomité van geïnti­meerde werden vastgesteld en op hogervernoemde data aan haar personeel werden medegedeeld, het resultaat zijn van besprekingen of onderhandelingen gevoerd tussen de directie enerzijds en de personeels­afgevaardigden of de personeelsleden zelf, anderzijds ;

Overwegende nog dat artikel 13 van het «huishoudelijk reglement» van geïntimeerde, zijnde het arbeidsreglement opgemaakt voor haar onderneming bij toepassing van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen, bepaalt : «Niet-contractuele, en derhalve niet verworven voordelen, kunnen door het directiecomité worden ingetrokken » ;

Overwegende dat partijen akkoord gaan over de vaststelling dat de beoogde gratificaties hun grondslag niet vinden in enige individuele of collectieve arbeidsovereenkomst afgesloten tussen geïntimeerde en haar personeel of tussen geïntimeerde en het betrokken bevoordeligd personeel, noch in een gebruik;

Overwegende dat appellant tot staving van zijn hoger beroep voorhoudt dat bedoelde gratificaties, ongeacht de door geïntimeerde of haar werknemers of hun afgevaardigden gebruikte bewoordingen, als loon te beschouwen zijn van zodra zij beantwoorden aan de criteria omschreven in artikel 2 van de wet van 12 april 1965;

dat naar de wil van de wetgever van 1965 het begrip «loon» zeer ruim moet opgevat worden ;

dat aan dit begrip voldaan is van zodra de door de werkgever uitgekeerde sommen betaald worden ingevolge de dienstbetrekking, en aangetoond wordt dat de werknemers een afdwingbaar recht hebben op deze sommen ten laste van de werkgever;

dat anderzijds, tenzij het tegendeel formeel bewezen wordt, quod non c.q., moet vermoed worden dat alle betalingen door een werk­gever aan zijn personeel gedaan, en dus ook bedoelde gratificaties, ingevolge de dienstbetrekking geschieden, derwijze dat voldaan zou zijn aan voormelde eerste vereiste ;

dat zo weliswaar de toegekende gratificaties hun oorsprong vonden in een eenzijdig aangekondigde beslissing, deze niettemin het voorwerp uitmaken van een eenzijdige verbintenis van de werkgever, die als dus­danig als verbintenis een afdwingbaar recht zou scheppen in hoofde van het personeel van geïntimeerde ;

Page 22: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 486 -

Overwegende nog dat appellant zich steunend op voormeld ver­moeden dat alle ingevolge de dienstbetrekking gedane betalingen door een werkgever aan zijn personeel loon zouden zijn, de bewijslast van het tegendeel, d.i. het bewijs dat de toegekende sommen de uiting zouden zijn van een «animus donandi » in hoofde van de werkgever, ten laste legt van geïntimeerde, diens beweringen betwistend enerzijds met. de principiële overweging dat de essentie van de «animus donandi » vooropstelt dat de wil zou bestaan om een bepaald persoon intuitu personae te bevoordelen, zonder enige rechtstreekse of onrecht­streekse tegenprestatie, hetgeen strijdig zou zijn met de essentie van een handelsonderneming in de aard van geïntimeerde, gericht op het verwerven van winsten, anderzijds met de vaststelling dat de voor­waarden van toekenning der gratificatie aantonen dat de bevoordeling geschiedde in functie van de tewerkstelling en de wijze waarop de personeelsleden hun taak hebben vervuld;

Overwegende ten slotte dat appellant zijn vordering nog grondt op de overweging dat de werknemers van geïntimeerde een afdwingbaar recht bezaten op het ontvangen van bedoelde gratificaties, waarvan de oorzaak te vinden zou zijn in de sociale realiteit van een gedane belofte deze premies uit te betalen, die als dusdanig in hoofde van geïntimeerde een nakomen van een natuurlijke verbintenis uitmaakt;

Overwegende dat in strijd met wat appellant voorhoudt er ·een grondig onderscheid dient gemaakt te worden betreffende de om­schrijving van het begrip loon naargelang zijn toepassingsgebied zoals duidelijk blijkt uit de voorbereidende werken van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon van de werknemers;

dat indien weliswaar de wetgever gewild heeft dat een zeer ruime betekenis aan dit begrip diende toegekend te worden, dit nochtans uitsluitend bedoeld werd met het oog op een zo ruim mogelijke toepassing van de te heffen beschermingsmaatregelen o.m. op het vlak van de inbeslagname of afstand of inhoudingen op loon, data van betaling, en alleen in die domeinen (advies Adv. gen. Lenaerts bij Cass. 24-5-72, J.T.T. 1972, 202) ;

dat dit echter geenszins het geval is voor de toepassing van dit begrip in het raam van de bijdrageplicht zoals voortvloeide uit de alsdan van kracht zijnde wetgeving van 1944 betreffende de maat­schappelijke zekerheid der arbeiders ;

dat immers tot tweemaal toe tijdens de voorbereidende werken van de wet van 1965 verklaard werd dat de wettelijke begripsomschrijving van loon in de nieuwe wet, geen wijziging van de berekeningswijze van de sociale zekerheidsbijdragen m~cht vorr gevolg hebben (Pari. besch., K., 1962-63, 471, 11, p. 2, Pari. besch., Sen., 1964-65, 115, p. 10);

dat ook gesteld werd, dat de begripsbepaling ofschoon ruim te houden, zeer precies diende te zijn en giften van derden of van

Page 23: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

..... d'W •• ".,.." ••••••• " •• ---1 ... c----·-"·--,,_.,,_.~,,, •... " ....... j W Il

- 487 -

de werkgever naar aanleiding van de dienstbetrekking hieruit moesten geweerd worden (Pari. h., K., 1963-64, 19-11-63, p. 8);

Overwegende anderzijds dat bij artikel 14 van de wet van 1969 tot herziening van de besluitwet van 1944, geen wijziging gebracht werd aan deze rechtsprincipes zoals uitgedrukt in de voorbereidende werken van de wet van 1965 (cfr: W. Leën, Loon en soc. zekerheid, R. W. 1973-74, nr 42, kol. 2420);

Overwegende dat aangezien zowel de wet van 12 april 1965 als deze van 27 juni 1969 van openbare orde zijn, deze begripsomschrijving niet voor verdere verruiming dan gewild door de wetgever vatbaar is en zij derhalve beperkend dient geïnterpreteerd ( cfr : Duchatelet, T.S.R. 1968, p. 397);

Overwegende dat appellant derhalve ten onrechte stelt dat alle sommen door de werkgever aan zijn personeel uitgekeerd ingevolge een dienstbetrekking, moeten vermoed worden loon te zijn tot formeel bewijs van het tegendeel; .

dat inderdaad dit vermoeden nergens in artikel 2 van de wet van 12 april 1965 uitgedrukt wordt, waar dit integendeel giften uit het loonbegrip uitsluit niet alleen alsdusdanig, doch zeker voor de toe­passing van de bijdrageplicht inzake sociale zekerheid ;

dat dienvolgens de bewijslevering dat de beoogde gratificaties geen giften zijn in hoofde van appellant als (sic) oorspronkelijke eiser berust;

Overwegende dat zo deze gratificaties toegekend werden naar aanleiding van de dienstbetrekking, dit nog niet volstaat opdat zij zouden moeten beschouwd worden als loon in geld waarop de werk­nemer ingevolge zijn dienstbetrekking recht heeft ten laste van de werkgever, zoals uitgedrukt bij artikel 2 van de wet van 1965;

dat inderdaad in het huidig economisch bestel het voor de werkgever van belang kan zijn in het raam van zijn politiek van streven naar hogere winsten, bepaalde giften toe te kennen aan zijn personeel; dat wanneer deze vrijelijk werden toegekend, zonder dat de werk­nemers een afdwingbaar recht hierop bezaten, zij niet als loon moeten beschouwd worden met het oog op de bijdrageplicht inzake sociale zekerheid, zelfs wanneer zij omwille van de dienstbetrekking werden toegekend (Cass. 16-1-74, inzake P.G., Pas. 1974, 1, 517; id., inzake B., J.T.T. 1974, 134);

Overwegende dat appellant ten onrechte voorhoudt dat de respectieve beslissingen van geïntimeerde tot toekenning der bedoelde gratificaties evenvele eenzijdige verbintenissen tot juridische grondslag zouden hebben, zodat de bevoordeelde personeelsleden hierin een afdwing­baar recht zouden putten;

Overwegende immers dat opdat dergelijk afdwingbaar recht in de zin van voormeld artikel 2 in hoofde van de betrokken werknemers zou bestaan, men zich voor het onderzoek naar het bestaan van dit recht moet stellen op het ogenblik vóór de te treffen beslissing tot

1

Page 24: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 488 -

toekenning der gratificatie wordt genomen, deze beslissing zijnde de uitvoering van de eenzijdige verbintenis; het betreft m.a.w. een recht op de uitvoering van de eenzijdige verbintenis, nl. op het feit dat de directie zou overgaan tot een beslissing van toekenning der grati­ficatie op een bepaald ogenblik van het jaar volgens vooraf opge­stelde of nog te bepalen criteria, hetgeen afhanpt van de draagwijdte van de bestaande verbintenis ; 1 ·

dat gezien appellant toegeeft dat er ten dez~ geen wederkerige -individuele of collectieve - verbintenis bestaat, noch een gebruik, doch beweert dat er een eenzijdige verbintenis tot toekenning in hoofde van g_eïntimeerde zou hebben bestaan, dient vastgesteld dat uit de inhoud van de drie hoger geciteerde kennisgevingen volgt, zomede uit de ontstentenis van voorafgaande besprekingen of onderhandelingen die zouden geleid hebben tot het toekennen van de beoogde grati­ficaties, en in aanmerking nemend de bepaling van voormeld artikel 13 van het arbeidsreglement:

1) dat geïntimeerde zonder enige verplichting daartoe, bedoelde gratificaties heeft toegekend overeenkomstig een door haar op vrije wijze eenzijdig opgestelde regeling, die zij naar eigen goeddunken kon wijzigen, schorsen of intrekken;

2) dat deze premies en gratificaties volstrekt afgescheiden zijn van het loon ; dat hun hoegrootheid niet wordt bepaald in verhouding tot de door de werknemer geleverde arbeidsprestaties en zelfs in functie staan van andere elementen zoals van familiale aard, vreemd aan de arbeidsverhouding ;

3) dat ze een uiting zijn van een gezonde en vooruitziende maat­schappelijke werkzaamheid van geïntimeerde doordat, gelet op de toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten, ze een aanmoediging zijn tot verdere getrouwe medewerking van het personeel aan de onder­neming van geïntimeerde, zodat deze gratificaties uiteindelijk het doel van geïntimeerde, winsten te maken, mede helpen verwezenlijken, zonder dat hieruit bijkomende verplichtingen voor het personeel zouden voortspruiten daar deze reeds volkomen besloten lagen in de bestaande arbeidsovereenkomsten ;

dat uit voormelde vaststellingen op afdoende wijze kan besloten worden enerzijds dat er geen eenzijdige verbintenis tot toekenning van enige gratificatie op welkdanig ogenblik over de betrokken periode heeft bestaan in hoofde van geïntimeerde; anderzijds dat appellant in gebreke bleef te bewijzen dat er in hoofde van geïntimeerde geen « animus donandi » met betrekking tot toegestane gratificaties zou hebben bestaan;

Overwegende inderdaad dat een vrijgevigheid haar karakter niet verliest door het enkelvoudige feit dat, na te zijn aangekondigd, zij vervolgens werkelijk in daden wordt omgezet; dat dit rechtsbeginsel aangehaald in twee onderscheiden arresten van ons hoogste gerechtshof van zelfde datum (Cass. 16-1-74, zie supra), ofschoon toepasselijk

Page 25: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 489 -

gesteld op feitelijkheden vóór het van kracht worden der wet van 12 april 1965, ook bij de appreciatie van de begripsomschrijving van het begrip loon in het raam van deze wet, doch met het oog op de toepassing van de wet van 27 juni 1969 steeds zijn onver­minderde draagwijdte blijft behouden, gelet op de beperking van dit loonbegrip gewild door de wetgever ten aanzien van de bijdrageplicht inzake sociale zeker heid ;

Overwegende nog dat de door appellant getrokken argumenten uit een arrest van het Hof van cassatie dd. 18 december 1974 (J.T.T. 1975, nr 98, 53; R. W. 1974-75, nr 29, kol. 1827) als ongegrond en niet pertinent dienen verworpen te worden, daar er in het beoogde geval blijkbaar een eenzijdige verbintenis in hoofde van de werkgever bestond, quod non casu quo ;

Overwegende dat appellant tot staving van haar vordering zich nog steunt op het bestaan van een natuurlijke verbintenis in hoofde van geïntimeerde tot uitbetaling van bedoelde gratificaties en premies;

Overwegende dat uit de hierboven aangehaalde omstandigheden die geleid hebben tot de toekenning en uitbetaling der besproken premies en gratificaties er geenszins kan worden afgeleid dat geïn­timeerde eerder een betaling dan een gift heeft willen doen, integendeel ;

dat dienvolgens dient vastgesteld dat appellant in gebreke blijft te bewijzen dat de toegekende voordelen hun juridische grondslag vonden in een natuurlijke verbintenis, die haar oorzaak zou vinden in een door geïntimeerde aangevoelde morele plicht tot toekenning van voormelde gratificaties en premies;

dat trouwens de feitelijkheden nergens aantonen waarom, hoe en op welk ogenblik deze beweerde morele plicht zou ontstaan zijn of veroorzaakt ;

Overwegende anderzijds dat de uitdrukking van het inzicht van weldadigheid of van een gevoelen van dankbaarheid - in zoverre dit laatste hier zou aanwezig zijn bij geïntimeerde - evenmin aanleiding geeft tot het ontstaan van een natuurlijke verbintenis (Depage, lil, 61, B, 2°);

Overwegende dat aangezien het bestaan van een natuurlijke ver­bintenis in hoofde van geïntimeerde geenszins bewezen is, hieruit dan ook noodzakelijkerwijze volgt dat een belofte tot uitvoering van die onbestaande verbintenis, mede onbestaand is ;

Overwegende dat aangezien niet bewezen werd dat bedoelde gratifi­caties en premies voortspruiten uit welkdanige verbintenis, hetzij wederkerige, hetzij eenzijdige, hetzij natuurlijke of nog uit een C.A.O. of een gebruik, en deze voordelen anderzijds in wezen handgiften waren, waartoe vrijelijk en zonder verplichting zowel in hun tot standkoming als in het bepalen van de uitvoeringsmodaliteiten werd besloten, zijn zij als dusdanig uitgesloten uit het begrip loon zoals nader omschreven bij artikel 2 van de wet van 12 april 1965 voormeld;

Page 26: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 490-

dat dienvolgens het hoger beroep dan ook ongegrond is ; Om deze redenen, De 7e kamer van het Arbeidshof te Brussel . . . gelet op het eens­

luidend geschreven advies van de heer E" Keereman, substituut­generaal, zoals voorgedragen en neergelegd ter openbare terechtzitting van 26 juni 1975, recht doende op tegenspraak, ontvangt het hoger beroep en verklaart het ongegrond, wijst appellant ten deze af en bekrachtigt in zijn dispositief het bestreden vonnis ...

C. trav. Mons (2e ch.) - 22-5-1975 Pr. : Cordier - A v. gén. : Mallié

Pl. : Mes Tassin & Moury - R./M. (R.G. 2364)

PRESCRIPTION. - INFRACTION. - DuRÉE.

Qu'elle soit formée par voie de constitution de partie civile devant Ze juge répressif ou par voie d'assignation devant Ze juge civil, l'action en réparation du dommage né de l'infraction à une disposition sociale demeure soumise aux mêmes règles de prescription.

VERJARING. - MISDRIJF. - DUUR.

De rechtsvordering strekkende tot de herstelling van de schade ontstaan uit een overtreding tegen een sociale beschikking blijft aan dezelfde regels inzake ver­jaring onderworpen, zonder onderscheid naargelang zij voor de strafrechter door stelling van burgerlijke partij geschiedt of door dagvaarding voor de burgerlijke rechter.

1) l'intimée a été engagée en qualité de gérante de magasin, Ie 1 er juillet 1969; Ie 20 juillet 1972, elle a reçu notification d'un préavis de 3 mois, se terminant Ie 31 octobre 1972;

2) par jugement du tribunal correctionnel de Mons - 7e chambre - en date du 23 octobre 1973, l'actuelle appelante a été condamnée:

1. à une amende de 100 F avec sursis de 3 ans, à concurrence de la moitié seulement, pour avoir contrevenu à l'article 56 - 1 de la loi du 5 décembre 1968 sur les conventions collectives de travail et les commissions paritaires, étant employeur, son préposé ou mandataire,

. ayant occupéen qualitéde travailleur: M. du 1 er juillet 1969 au 31 octobre 1972, s'être rendu coupable d'infraction à une convention rendue obligatoire par Ie Roi, en vertu de l'article 28 de la loi précitée en l'espèce à l'arrêté royal du 13 juin 1972 portant approbation de la convention du 30 mars 1972 de la commission paritaire nationale du commerce de détail indépendant en octroyant un salaire inférieur à celui fixé par cette convention pour une gérante seule préposée à la vente ayant son logement attenant au lieu de son travail ;

2. à une amende de 100 F avec sursis de 3 ans, à concurrence de la moitié seulement, du chef des préventions 2° A et B confondues,

Page 27: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 491 -

pour, en violation à l'article 4 de la loi du 26 janvier 1951 relatif à la simplification des documents dont la tenue est imposée par la législation sociale, s'être rendu coupable d'infractions à l'arrêté royal du 12 novembre 1952 relatif à la simplification des documents dont la tenue est imposée par la législation sociale, pour, étant employeur soumis à une ou plusieurs des lois reprises à l'article 1 er de eet arrêté royal, ayant occupé notamment: M. à partir du 1 er juillet 1969 jusqu'au 31 octobre 1972,

A) les infractions constituant l'exécution continue et successive d'une même intention délictueuse,

a) ne pas avoir tenu un registre de personnel (art. 1 er, A.R. 12-11-52 et art. 4, 1°, loi 26-1-51),

b) ne pas avoir dressé pour chaque travailleur un compte individuel (art. 5, A.R. 12-11-52 et art. 4, 3°, loi 26-1-51),

B) ne pas avoir remis aux travailleurs une copie de leur compte individuel (art. 15, A.R. 12-11-52 et art. 4, 2°, loi 26-1-51),

a) dans les deux premiers mois de l'année civile pour ce qui con­cerhe Ie compte de l'année écoulée en ce qui concerne: les années 1970, 1971 soit au plus tard les 28 février 1971 et 29 février 1972,

b) dans les 7 jours qui suivent la fin du contrat pour ce qui concerne Ie cotnpte de l'année civile en cours et celui de l'année écoulée en l'espèce: dans les 7 jours du 31 octobre 1972 en ce qui concerne l'année 1972;

3) par citation en date du 31 janvier 1974, l'actuelle intimée cita l'actuelle appelante <levant le tribunal du travail de Mons, en paiement

1. d'une somme de 320.000 F, réduite en conclusions à 61.868 F, à titre de paiement de minimums légaux de rémunération ;

2. d'une somme de 1 F, portée en conclusions à 25.000 F, à défaut de délivrance des documents sociaux en application du jugement du tribunal correctionnel de Mons, du 23 octobre 1973;

3. des intérêts judiciaires, ainsi que des frais et dépens, en ce compris l'indemnité de procédure;

4) par jugement en date du 6 janvier 1975, Ie tribunal du travail de Mons:

1. condamna l'actuelle appelante à: A) payer à l'actuelle intimée, la somme de 61.868 F avec les intérêts

judiciaires depuis Ie 31 janvier 1974, date de ~ citation, jusqu'à parfait paiement ;

B) remettre à l'actuelle intimée, dans Ie mois de la prononciation du jugement, une copie exacte, compte tenu des montants retenus dans le jugement et détaillés dans Ie rapport du 30 mars 1973 de l'inspection sociale, de son compte individuel pour les années 1969 à 1972; réserva à l'actuelle intimée le droit de réclamer tous dommages et intérêts, si sa situation n'était pas régularisée ;

2. réserva à statuer sur les dépens; 3. renvoya la cause au röle particulier;

Page 28: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 492-

Attendu que !'appel est régulier dans la forme et dans Ie temps; Ouï les parties en leurs <lires et moyens, à l' audience publique du

27 mars 1975; Ouï M. l'avocat général en son avis écrit, lu et déposé à l'audience

publique du 24-4-7 5 ; 1

Vu les conclusions et les dossiers des parties; 1

Vu Ie dossier de la procédure; 1

1) LA PRESCRIPTION

A) Fondement de l'exception de prescription

Attendu qu'avant d'aborder Ie fond du litige, il convient de déterminer si la prescription était atteinte au moment de la citation <levant Ie tribunal du travail, il faut se demander s'il y a lieu d'appliquer Ie délai de prescription de l'action civile née d'une infraction (art. 26, loi 17-4-78, modifié par l'art. 1 er de la loi du 30-5-61) ou Ie délai de prescription de l'action civile fondée sur la violation d'une obligation sociale contractuelle (art. 34 des lois coordonnées relatives au contrat d'emploi, modifié par l'art. 56 de la loi du 21-11-69);

Attendu que l'article 26 de la loi du 17 avril 1878 modifié par l'article 1 er de la loi du 30 mai 1961 dispose que « l'action civile résultant d'une infraction sera prescrite ·après cinq années révolues à compter du jour ou l'infraction a été commise, sans qu'elle puisse l'être avant l'action publique »; que l'article 28 al. 1 er précise que cette disposition est applicable dans toutes les matières prévues par les lois particulières ;

Attendu que l'article 34 des lois coordonnées modifié par l'article 56 de la loi du 21 novembre 1969 décrète que «les actions naissant du contrat d'emploi sont prescrites un an après la cessation de celui-ci ou cinq ans après Ie fait qui a donné naissance à l'action, sans que ce dernier délai puisse excéder un an après la cessation du contrat » ;

Attendu que l'infraction fait naître la possibilité d'une action publique et d'une action civile assortie à l'action publique ;

Attendu que l'action civile d'un travailleur peut trouver son fon­dement dans Ie contrat d'emploi ou dans l'infraction, commise par l'employeur, aux dispositions pénales particulières au droit social;

Attendu que l'action civile née d'une infraction est toute demande <lont la cause réside dans une infraction (Cass. 26-11-25, Pas. 1926, 1, 117) et qui tend à la réparation d'un dommage causé par cette infraction (Cass. 2-5-47, Pas. 1947, 1, 182);

Attendu que si les obligations de l'employeur à l'égard de ses employés sont parfois sanctionnées par des dispositions pénales particulières, Ie délai de prescription repris à l'article 34 des lois coordonnées conserve cependant sa raison d'être, lorsque la cause de l'action de !'employé réside dans Ie contrat ;

Attendu que l'action naissant d'un contrat d'emploi ne peut pas

Page 29: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 493 ~

se transformer en une action civile résultant d'une infraction, puis­qu'elle est de nature différente ;

Attendu que si un manquement aux obligations contractuelles est punissable, au titre d'infraction à une loi pénale particulière au droit social, Ie délai de l'action civile repris à l'article 34 des lois coor­données doit s'effacer au profit du délai de l'action civile résultant d'une infraction et annoté à l'article 26 de la loi du 17 avril 1878, d'autant plus que Ie texte de l'article 28 - 1 er de la dite loi précise que cette disposition de l'article 26 est applicable aux matières prévues par les lois particulières, donc aux lois pénales particulières au droit social;

Attendu que la société tout entière ayant intérêt à ce que les infractions soient poursuivies et jugées dans les délais établis par la loi, l'on conçoit que la prescription de l'action pénale soit d'ordre public; par Ie fait même, celle de l'action civile, solidaire de la première, l'est également (De Page, t. VII, p. 1211);

Attendu que la prescription de l'action civile résultant d'une infraction à la loi pénale est d'ordre public (Cass. 8-7-55, Pas. 1955, 1, 1218); que Ie délai de prescription de l'action civile résultant d'une infraction aux lois pénales particulières au droit social est donc également d'ordre public;

Attendu que l'action civile peut être poursuivie en même temps et <levant les mêmes juges que l'action publique; elle peut aussi l'être séparément (loi 17-4-78, art. 4);

Attendu qu'elle soit formée par voie de constitution de partie civile <levant Ie juge répressif ou par voie d'assignation <levant Ie juge civil, l'action en réparation du dommage né de l'infraction demeure soumise aux mêmes règles, en ce qui concerne la prescription, les articles 21 et ss. de la loi du 17 avril 1878 ne distinguant pas (Cass. 10-2-41, Pas. 1941, 1, 38);

Attendu que dans Ie cas d'espèce, l'appelante a commis plusieurs infractions aux Jois pénales particulières au droit social; que Ie tribunal correctionnel de Mons a condamné l'appelante, Ie 23 octobre 1974, du chef de ces infractions;

Attendu que l'intimée, demanderesse originaire, a introduit <levant Ie tribunal du travail de Mons, une action civile résultant d'une infraction commise par son employeur; que Ie délai de prescriptión à retenir est celui déterminé par l'article 26 de la loi du 17 avril 1878, comme l'a judicieusement remarqué Ie premier juge;

Attendu que l'article 26 précité étant d'ordre public, ce n'est pas la volonté des parties ou la recherche de leurs intentions dans la citation ou conclusions qui permettent d'écarter cette disposition obligatoire; qu'à partir du moment ou une partie demande Ie respect d'une disposition dont la violation est assortie d'une sanction érigée en infraction pénale, cette partie, quelle que soit sa volonté, situe son action dans les limites de la disposition légale violée (C. trav. Bruxelles 24-5-72, s.a.G./G., R.G. 2584);

Page 30: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 494-

Attendu que les juridictions du travail ne connaissent pas des infractions de droit social, leur seule compétence est limitée aux contestations civiles (art. 578, 7° du code judiciaire); que cependant toute juridiction appelée à statuer sur les suites civiles d'une infraction doit d'abord relever l'existence de cette dernière, puisque cette action l'a pour cause et que son objet tend à la réparation du pré­judice en résultant ; la juridiction saisie sera donc amenée à rechercher quel est Ie point de départ du délai de prescription et ce dernier varie selon Ie caractère de l'infraction (avis ministère public, p. 4);

B) Point de départ de la prescription

1) Salaires inférieurs aux minimums barémiques

Attendu que l'appelante a occupé l'intimée en qualité de gérante de magasin du 1 er juillet 1969 au 31 octobre 1972; que pendant toute la durée de son occupation, l'appelante a payé les services de l'intimée à un salaire inférieur aux minimums barémiques fixés par les différentes conventions collectives rendues obligatoires par arrêté royal et conclues au sein de la Commission paritaire nationale du commerce de détail indépendant et ayant trait à une activité de gérante préposée à la vente, bénéficiant d'un logement attenant au lieu de travail ;

Attendu que ces infractions qui se sont répétées tous les mois sont liées entre elles par une unité d'intention délictueuse et ne forment qu'un seul délit <lont la prescription ne commence à courir qu'à partir du dernier fait délictueux (Cass. 9-5-56, Pas. 1956, 1, 946; Cass. 17-3-58, Pas. 1958, 1, 781); que le dernier fait délictueux a été commis par l'appelante Ie 31 octobre 1972; que la prescription de l'action civile liée à l'infraction a le même point de départ que la prescription de l'action publique (Marchal et Jaspar, 1 re éd., t. II, n° 2276; Hans, Droit pénal, t. II, n° 1434);

Attendu que Ie tribunal correctionnel de Mons a condamné l'appelante, le 23 octobre 1973, pour non respect de la convention collective du 30 mars 1972 rendue obligatoire par arrêté royal, Ie 13 juin 1972, pour la période du 1 er avril 1972 au 31 octobre 1972;

Attendu que les poursuites pouvaient être exercées, en fonction de l'unité d'intention délictueuse, sur base des conventions collectives suivantes: convention collective du 7 novembre 1966 (A.R. 19-4-67); convention collective du 20 juin 1968 (A.R. 2-8-68); convention collective du 16 octobre 1969 (A.R. 5-3-70); convention collective du 30 mars 1972 (A.R. 13-6-72);

Attendu que l'autorité de la chose jugée au répressif bien qu'absolue est limitée dans Ie fond, aux seuls points sur lesquels le juge répressif a réellement statué et sur lesquels il pouvait statuer; elle ne s'étend pas au delà; elle ne s'attache qu'à ce qui a été décidé dans l'action pénale, qu'à ce qui a été effectivement et nécessairement jugé et à rien

Page 31: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

~::! i f;~_-::f~=-==~~:::-,_~§.~:&':3:__~~~:,::,:5=t=t~=t::§::~:=:~0~:::::'J •E~~~=3:3=3:..~~~::~~~:=:~~:;::::::::::~::t::B:: 11 f

- 495 -

d'autre (De Page, Traité, t. II, n° 1001 ; note sous Cass. 23-6-32, Pas. 1932, 1, 200);

Attendu qu'au point de vue des intérêts privés de l'intimée, il suffit à la Cour de, constater que Ie point de départ de la prescription de l'action civile résultant de l'infraction a débuté Ie 31 octobre 1972, date de la fin du contrat et du dernier fait délictueux ; que la citation datant du 31 janvier 1974, l'action n'était pas prescrite, puisque l'intimée disposait du délai de cinq années révolues à compter du 31 octobre 1972;

2) Comptes individuels non remis

Attendu que les comptes individuels devaient être remis par l'appelante à l'intimée en fonction de l'article 15, 1°, 2° de la loi du 12 novembre 1956; que Ie tribunal correctionnel de Mons, par jugement du 23 octobre 1973, a constaté que ces préventions étaient l'expression successive et continue d'une même intention coupable;

Attendu que Ie dernier fait délictueux se situe donc Ie 7 novembre 1972; qu'au moment de la citation <levant Ie tribunal du travail de Mons en date du 31 janvier 1974, Ie délai de l'action civile résultant d'une infraction tel que précisé à l'article 26 de la loi du 17 avril 1878, n'était pas prescrit;

Il) LE FOND

A) Salaires inférieurs aux minimums barémiques

Attendu que les parties ont admis Ie décompte établi par les services de l'inspection sociale; qu'il est dû à l'intimée la somme de 61.868 F du chef de non-paiement des minimums légaux de rémunération, se décomposant comme suit: 4.863 F (année 1969)+ 14.571 F (année 1970)+ 19.246 F (année 1971)+ 23.188 F (année 1972);

Attendu que l'appelante soutient que la somme de 800 F repré­sentant l'avantage en nature alloué à l'intimée pour Ie logement doit être porté à 2. 500 F ;

Attendu que comme Ie remarque judicieusement Ie premier juge, ce montant a été fixé et déclaré tel à la sécurité sociale par l'appelante; que eet argument ne peut être retenu;

B) Comptes individuels non remis

Attendu que l'intimée n'a pas conclu sur ce point <levant la Cour; qu'il est donc logique de penser qu'elle ne maintient pas sa récla-mation originaire ; · ·

C) Les intérêts Attendu que la rémunération porte intérêt de plein droit à <later

de son exigibilité (art. 10 de la loi du 12-4-65, concernant la pro­tection de la rémunération) ;

!

Page 32: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

-496 -

Attendu qu'il s'agit des intérêts légaux, puisqu'ils sont fixés par la loi (art. 1907 C.C.) ;

Attendu que l'article 10 de la loi du 12 avril 1965 a fixé Ie point de départ du paiement des intérêts, mais n'a pas déterminé la durée de leur débition; qu'il y a lieu de présumer que les intérêts légaux sont dus jusqu'à parfait paiement du principa:l ;

Attendu que ces intérêts courent de plein droit; qu'il convient donc de les accorder d'office sur les sommes mensuellement impayées selon le décompte établi par les services de l'inspection des lois sociales (annexe 2) ;

Par ces motifs, La Cour, ... entendu M. l'avocat général J. Mallié, en son avis

écrit, lu et déposé à l'audience publique du 24 avril 1975, reçoit l'appel, Ie dit non fondé ;

1) La prescription: confirme le jugement a quo; dit l'action de l'intimée, demanderesse originaire, non prescrite;

Il) Le fond: 1. salaires inférieurs aux minimums barérriiques : confirme le jugement

a quo; en conséquence condamne l'appelante à payer à l'intimée la somme de 61.868 F;

2. les intérêts : réforme Ie jugement a quo ; condamne ·l'appelante à payer à l'intimée les intérêts légaux sur les sommes. mensuellement impayées, selon le décompte établi par les services de l'inspection des lois sociales ;

3) comptes individuels non remis : réforme le jugement a quo, déboute l'intimée de ses prétentions ...

Avis du ministère public

Fond: Mme M. intimée, a été au service de l'appelante du 1 er juillet 1969 au 31 octobre 1972. Elle aurait été payée, à un salaire mensuel inférieur aux minimums prévus par conventions collectives.

Après avoir originairement réclamé de ce chef 320.000 F, l'intimée a été amenée à réduire sa demande à 61.868 F pour s'aligner sur le montant détaillé des services d'inspection des lois sociales.

Elle réclamait, en outre, la délivrance de divers documents sociaux ou 1 F de dommages et intérêts par document manquant. Ce chiffre a été porté à 25.000 Fen conclusions.

Le jugement <lont appel après avoir rejeté l'exception tirée de la prescription de l'action, a concédé l'arriéré de rémunération de 6~.868 F, enjoint de remettre les comptes individuels des années 1969 à 1972 Jt renvoyé la demande de domrnages et intérêts au röle particulier de la- chambte saisie.

En droit : le problème soumis à la sagacité de la Cour du travail est celui du délai dans lequel est prescrit Ie droit d'agir en justice en ce qui concerne les intérêts dits civils dans le secteur du droit social lorsque l'objet de la demande découle d'une violation des lois sociales pénalement sanctionnée.

Page 33: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 497 -

S'il est relativement aisé d'élaborer en droit civil et/ou pénal, une théorie de la prescription qui soit communément admissible, tout autre apparaît devoir être la situation en matière sociale: Ie droit issu de cette discipline, rare à l'origine, s'est progressivement enrichi; malheureusement Ie législateur n'a guère eu Ie souci d'une élaboration harmonieuse et c'est au gré des circonstances que la législation sociale s'est étoffée sans idée fondamentale précise autre que celle de la protection des droits des travailleurs. Même les termes utilisés dans cette législation ont un contenu sensiblement différent selon les lois, créant ainsi des quiproquos sinon un malaise évident chez les praticiens de ce droit. Il y a lieu de se réjouir d'une tendance persistante à une unification équilibrée de cette partie de notre droit qu'on aurait tort de vouloir isoler des principes généraux qui nous régissent depuis tant de décennies : une sorte de ghetto juridique ne pourrait qu'être néfaste au droit social et à ceux qui sont régis par lui, la vie de la collectivité étant une dans sa diversité.

La doctrine et la jurisprudence sont très partagées sur la solution à donner au problème de la prescription dans Ie cas étudié: les tenants de la primauté absolue de la prescription de droit social contractuel la revendiquent par opposition à la prescription prévue en droit civil, considérant la première comme une exception au droit commun, essentiellement élaborée dans l'intérêt · des travailleurs.

Cette opinion semble avoir trouvé une confirmation dans la loi du 21 novembre 1969 qui a précisé, complété et unifié les délais et circonstances de cette prescription sociale dans Ie cadre général des contrats de travail et d'emploi.

Plus délicate pourrait être la solution à dégager lorsque la cause de l'action doit être trouvée dans l'application de législations particulières de droit social, lesquelles imposent aux parties contractantes des obligations complé­mentaires à leurs libres conventions; si certaines d'entre elles sont, intimement, connexes aux législations de base sur les contrats de travail et d'emploi, d'autres par contre n'ont avec elles qu'un rapport plus qu'atténué et ont leurs vertus propres. Beaucoup de ces législations particulières ne spécifient pas de délai particulier de prescription de droit social et leur violation est, toujours, érigée en infraction.

Quant au délai de prescription de droit social de ces législations parti­culières, on remédie à l'absence de prévision sur ce point en considérant que, lorsque ces obligations légales complémentaires sont des conséquences (d'ordre public) découlant du contrat intervenu entre parties et dont la conclusion est leur cause juridique, elles s'y incorporent de plein droit. Ainsi c'est la prescription générale de droit social qui devient applicable à l'irrespect de ces obligations spécifiques. Dans les autres cas - rares heureusement - faudrait-il, à défaut de fixation particulière, encore se référer aux articles du code civil traitant de la prescription? On peut se poser la question.

Lorsque Ie non-respect d'une législation sociale est érigée en infraction, la prescription pénale et la prescription civile qui lui est associée, doivent-elles trouver une application exclusive comme certains Ie considèrent?

Page 34: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 498 -

Cette théorie aurait, dans les faits, pour incidence de rendre pratiquement illusoire la prescription annale de droit social, compte tenu du fait déjà relevé, que la quasi totalité des lois sociales sont asserties ( directement ou indirecte­ment) de sanctions répressives en cas de non-respect de leurs injonctions. Cette objection a un réel intérêt de principe dont la solution que nous serons amenés à proposer à la Cour du travail tiendra compte en ventilant la prescription pénale et la prescription de l '« action civile ».

On pourrait objecter que fos juridictions du travail ont été exclues de la connaissance des infractions de droit social ; leur seule compétence en est limitée aux « contestations civiles » (art. 578/4 C.J.). Il faudrait en déduire qu'elles ne pourraient décider ni de l'existence d'infractions ni, par exemple, de l'unité d'intention délictueuse qui aurait présidé 1 à leur commission, unité déterminant une modification radicale du point de départ du délai de prescrip­tion comme en cas d'infraction continuée ou successive. Cette objection est à rejeter en droit : toute juridiction appelée à statuer sur les suites « civiles » d'une infraction doit d'abord relever l'existence de cette dernière puisque cette action l'a pour cause et que son objet tend à la réparation du préjudice en résultant. La juridiction saisie sera donc amenée à rechercher quel est le point de départ du délai de prescription et ce dernier varie selon le caractère de l'infraction (instantanée, continue, continuée, successive) ou selon l'intention de l'auteur des faits punissables en cas de concours idéal.

Il convient de relever à nouveau que les législations de droit social sont généralement impératives par elles-mêmes en faveur des bénéficiaires sociaux, indépendamment des sanctions répressives dont le législateur a cru devoir généralement les assortir, leur conférant ainsi sur les points sanctionnables du répressif un caractère d'ordre public.

Lorsque le travailleur limite sa réclamation à ce qui lui est dû en vertu de la loi, il ne réclame pas de réparation spéciale pour le dommage qu'aurait pu lui causer l'infraction; il y a, dans ce cas, parfaite identité de réclamation entre l'action sociale et l'action civile et la distinction entre l'action «ex contractu » et/ou «ex lege» et l'action «ex delicto » s'avère artificielle et oiseuse.

Il pourra cependant se présenter des cas dans lesquels un travailleur, outre la reconnaissance des droits que lui confère une loi impérative, voudra se faire admettre, complémentairement, comme préjudicié par l'infraction résultant de sa violation : dans cette hypothèse, la distinction entre les causes de l'action garderait-elle sa pertinence et son efficacité?

Il semble qu'il faille considérer que l'action civile suit les délais abrégés de l'action publique chaque fois que les faits invoqués font l'objet d'une quali­fication pénale et y échappe lorsqu'ils apparaissent comme légitimement dis­sociés de l'infraction: il faudrait en déduire qu'il importe peu que Ie préjudice découlant de l'infraction s'identifie ou non, en tout ou en partie, avec celui résultant de la violation de la loi sociale. La distinction entre les diverses causes d'une action (loi, contrat, infraction) est ainsi neutralisée.

Nous pourrions déjà tirer certaines conclusions en l'état de nos réflexions: il n'est contesté par personne que l'article 26 de la loi du 17 avril 1878 relève de l'ordre public et que ses prescriptions doivent être respectées lorsqu'il

Page 35: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

-499-

indique que l'action civile résultant d'une infraction ne peut être en aucun cas prescrite avant l'action publique. On doit considérer eet impératif comme un « délai-plancher » intangible et obligatoire.

On peut trouver confirmation de cette opinion dans le fait que certaines lois sociales imposent au juge répressif saisi de l'action publique et ayant condamné un prévenu au pénal, de le condamner - aussi et d'office, au social - à payer les sommes dont le non-versement en temps utile constituait, très précisément, l'état d'infraction sanctionné. Citons, à titre purement exem­plaire, le non-paiement des pécules de vacances à un employé. Cet impératif de la condamnation d'office paraît avoir été perdu de vue par les tenants de la théorie de la primauté absolue de la prescription de droit social.

Compte tenu de certains termes de plaidoiries développés <levant la Cour du travail, il nous paraît opportun de rappeler ici quelques principes élémen-taires de droit : ·

1° l'adage <de criminel tient le civil en état » a pour seule incidence d'em­pêcher qu'il ne soit statué «au civil » tant qu'il n'a pas été statué - au moins simultanément - sur l'action publique. Il n'empêche pas une partie lésée par ou à l'occasion de l'infraction, d'introduire une action relative à ses intérêts privés que ce soit comme partie civile <levant Ie juge répressif ou séparément de l'action publique <levant le juge « civil » adéquat (justice de paix, tribunal de première instance, de commerce ou du travail). Ceci nous est confirmé, si nécessaire, par 1' article 27 de la même loi du 17 avril 1878 qui précise que « lorsque l'action civile aura été intentée en temps utile, la prescription ne courra plus contre le demandeur jusqu'à ce qu'une décision passée en force de chose jugée ait mis fin à l'action », article rendu applicable - comme l'article 26 - par l'article 28 à toutes les matières prévues par les lois particulières.

2° la prescription de l'action publique cesse à partir d'une décision répres­sive contradictoire (elle est suspendue si celle-ci est rendue par défaut contre Ie condamné ). A ce moment commence le délai de prescription de la peine infligée. Le « délai-plancher » de prescription visé plus haut se situe donc à la date de la décision pénale ou au plus tard à partir de l'expiration des délais de recours.

3° l'action publique n'a d'effets sur la prescription de l'action « civile » que dans la mesure ou cette dernière a été introduite antérieurement ou pendant les poursuites répressives. Tant que l'action « civile » n'est pas introduite, les actes relatifs à l'action publique ne peuvent avoir aucun effet, ni suspensif, ni interruptif de prescription sur une action inexistante.

4° les termes « action civile » figurant aux articles 26 et 27 de la loi de 1878 visent toute autre instance que l'action publique; c'est dire qu'ils com­prennent notamment une instance au niveau du droit social.

Ceci acquis, quel est le délai de prescription de l'action relative aux intérêts privés d'une partie lésée créancière sur Ie plan du droit social? Faut-il lui appliquer les délais communs de droit civil ou bien faut-il tenir compte seulement des délais propres au droit social?

Page 36: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 500 -

lei la doctrine et la jurisprudence sont d'un avis assez concordant conforme d'ailleurs aux normes du droit; les délais particuliers de droit social priment les délais de droit civil en raison justement de leur spécificité ; sinon, il aurait été vain de les avoir prévus. U faut aussi relever que c'est seulement en 1969 que le législateur a mis au point les délais de prescription de droit social tandis que c'est en 1961 qu'il assurait un certain distancement entre l'action publique et l'action « civile » dont la solidarité absolue antérieure est rompue : chacune d'elle a ses délais propres mais la dissociation n'est pas totale, le délai de prescription de l'action publique ayant été maintenu comme minimum intan­gible au profit de la partie préjudiciée par l'infraction.

Par la loi de 1969, Ie législateur a manifestement voulu reconnaître un délai de prescription tout particulier pour les actions de droit social ayant pour cause fondamentale l'exécution d'un contrat de travaill ou d'emploi.

Il est intéressant de relever ici que cette loi dj 21 novembre 1969 (en vigueur au 19-1-70) a établi un parallélisme dans les termes, très caractéristique entre d'une part les nouveaux articles 34 des lois coordonnées du 20 juillet 1955 et 6 de la loi du 10 mars 1900 et d'autre part l'article 26 de la loi du 17 avril 1878 tel qu'il fut modifié lui-même par la loi du 30 mai 1961. En ce faisant, cette loi du 21 novembre 1969 nous paraît avoir levé toute équivoque en précisant que le délai de prescription est de cinq années après le fait qui a donné naissance à l'action sans cependant que ce délai puisse excéder un an après la cessation du contrat: ce délai annal est devenu un couperet radical qui concerne toutes les parties de droit social : il s'impose donc comme « délai plafond» de prescription sociale même lorsque l'instance dite « civile » est relative à une violation d'une règle de droit social pénalement sanctionnée. Dans cette dernière hypothèse, il faut cependant rappeler le délai-plancher (d'ordre public) de la prescription de l'action publique.

Il n'est pas superflu de rappeler encore que les lois de base sur les contrats d'ordre social sont impératives pour les seuls employeurs et au profit des travailleurs et que dès lors, le juge ne peut soulever d'office contre ces derniers un moyen de prescription de nature sociale.

Néanmoins lorsqu'une disposition sociale est assortie d'une sanction répres­sive à charge de celui qui I'a violée, elle revêt un caractère d'ordre public en ·raison même de cette sanction. De ce fait, elle est de niveau égal à celui de l'action civile associée à l'action publique.

D'autre part, la loi du 21 novembre 1969 n'est applicable qu'au 19 janvier 1970. En vertu des principes généraux du droit, elle n'est pas applicable aux faits qui sont antérieurs à cette dernière date. Pour ces faits antérieurs, les anciens textes ne connaissaient que la prescription annale après fin du contrat de travail ou d'emploi.

Application au cas à juger :

1. Il convient d'abord de souligner, en ce qui concerne les mmmmms barémiques que ceux-ci n'ont jamais été respectés par l'appelante depuis Ie 1 er juillet 1969, date de !'engagement de l'intimée jusqu'au 31 octobre 1972, date de la fin du contrat avenu entre parties.

Page 37: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 501 -

Cependant ces mm1mums étaient impérativement imposés par une suite continue de décisions de la Commission paritaire nationale du commerce de détail indépendant ainsi qu'il suit: convention collective du 7-11-66 (A.R. 19-4-67), convention collective du 20-6-68 (A.R. 2-8-68), convention collective du 16-10-69 (A.R. 5-3-70), convention collective du 18-9-70 (A.R. 4-11-70), convention collective du 30-3-72 (A.R. 13-6-72).

2. Une décision correctionnelle contradictoire devenue définitive et datée du 23 octobre 1973 a condamné l'appelante pour non-respect de la dernière de ces conventions collectives: elle a retenu l'infraction pour la période du 1 er avril au 7 novembre 1972 (sic). S'agissant d'un délit continué depuis Ie 1 er juillet 1969 et donc juridiquement d'un fait <<Unique » dont la date de commission s'achève au 31 octobre 1972 avec la fin du contrat, il ne pouvait y avoir de prescription de l'action publique avant Ie 1 er novembre 1973 pour !'ensemble de la période visée. Cependant en poursuivant l'action publique pour une période plus courte et limitée, Ie ministère public compétent a rendu impossible - en droit - une nouvelle condamnation pour la période anté­rieure au 1 er avril 1972. Ceci n'empêche pas la juridiction sociale de constater l'unité du fait commis entre Ie 1er juillet 1969 et Ie 31 octobre 1972 et d'ainsi constater que ce n'est qu'à cette dernière date qu'a commencé Ie délai de prescription de l'action publique et « civile ».

3. Une lecture attentive de la citation originaire, qui a introduit Ie présent procès, permet de constater que l'intimée a engagé son instance tant sur Ie plan contractuel que répressif en visant, à la fois, l'omission de l'avantage contractuel découlant d'une législation impérative et l'existence d'une infraction pénalement sanctionnée résultant de l'irrespect de cette dernière. Il est donc inexact d'affirmer que l'intimée a agi uniquement «ex delicto ». La circonstance ei-avant relevée du libellé complexe de la citation originaire confirme - si besoin en était -Ie caractère artificiel de la distinction faite entre les deux qualifications de l'action dite « civile », ainsi que nous l'avons déjà souligné, dans les cas de l'espèce.

4. En droit social, la réclamation de 1 'intimée concernant sa créance d'appointements était prescrite nécessairement au 1 er novembre 1973, soit un an après la fin du contrat (délai-plafond) sous réserve éventuelle du délai-plancher de l'action publique.

5. En l'espèce, la prescription de l'action publique engagée contre la partie appelante a pris fin Ie 23 octobre 1973 date de la condamnation correction­nelle (délai-plancher), pour la période reconnue « infractionnelle » de la violation de la loi sociale par l'appelante.

6. En introduisant seulement son instance par la citation du 31 janvier 1974, l'intimée a laissé, en principe, prescrire son droit. Le moyen étant soulevé par l'employeur, la juridiction ne pouvait éluder son examen.

7. L'intimée n'a excipé ni justifié d'aucune circonstance de force majeure qui l'aurait empêchée d'introduire son action personnelle dans les délais légaux; notamment pourquoi elle ne s'est pas constituée, sans frais ni formalité, partie civile à l'audience correctionnelle pour obtenir reconnaissance de ses droits pécuniaires. De même l'intimée ne justifie pas d'un obstacle légal à l'intro­duction de son action « civile ».

Page 38: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 502-

Conclusion : La Cour du travail devra constater qu'à défaut d'avoir justifié d'une circonstance de force majeure ou d'un obstacle légal, l'intimée était forclose, Ie 31 janvier 1974, pour introduire l'instance soumise à cette chambre. Il y aura, dès lors, lieu de réformer, en droit et en fait, la décision querellée.

J. MALLIÉ.

Doctrine: De Page, Droit civil, t. I, p. 344, note 9, et t. VII, n° 1365 (texte cependant périmé); Dekkers, Précis de droit civil (mise à jour au 1 er juin 1971), p. 88, n° 1708; Vanderveeren (J.T. 1961, p. 605 à 608); Colens, Contrat d'emploi, n° 155 et notamment n° 160; Travaux préparatoires de la loi du 21-11-69: Ch. 1966-67, D.P. 407/4, amendement Magnée; Ch. 1968-69, D.P. 270/4, amendement du gouvernement; avis n° 299 du 20-2-69 du C.N.T., point 15. Jeanmart(R.D.S. 1964, p. 249); Papier-Jamoulle, Ann.fac. dr. Liège 1964, pp. 181 à 184 et R.P.D.B., Complément XII, V° Contrat de travail et d'emploi, n° 776 et notamment n° 784; Roels (J.T.T. 1972, p. 65); Hayoit de Termincourt (R.D.P. 1932, pp. 849 et suiv.); Cornil (R.D.P. 1909, pp. 536 et suiv.); Novelles, Procédure pénale, t. I, v0 Prescription en matière répressive, n° 74.

Jurisprudence: Cass. 16-3-1903 (Pas. 136); 7-5-56 (Pas. 946); 2-7-56 (Pas. 1217); 4-10-57 (Pas. 1958, I, 95); 7-10-57 (Pas. 1958, I, 105); 6-3-58 (Pas. 174); 17-3-58 (Pas. 781); 11-12-58 (Pas. 1959, 1, 375); 26-1-70 (Pas. 443); 26-10-70 (Pas. 1971, 1, 174); 16-6-72 (Pas. 951); C. trav. Bruxelles (3e ch.) 18-5-71 (R.G. 1916); C. trav. Bruxelles (Mons) W ch.) 21-6-71 (R.G. 593, Pas.); C.P. App. Mons (E.) 16-12-67 (R.D.S. 1968, p. 125); C. trav. Liège (Hasselt) (lOe ch.) 28-9-71 (R.G. 138/71); C. trav. Liège 20-3-72 (R.G. 670/1970); C. trav. Bruxelles W ch.) 24-5-72 (R.G. 2584, G.); C. trav. Bruxelles (Mons) W ch.) 29-11-73 (R.G. 809, Pott.); C. trav. Bruxelles W ch.) 21-11-73 (J.T. 1975, p. 85); C. trav. Bruxelles (Mons) W ch.) 7-5-73 (R.G. 1580); C. trav. Bruxelles (5e ch.) 15-1-74 (R.G. 3415); C. P. App. Bruxelles 5-5-59 (J.T. 1961, p. 375); C.P. App. Bruxelles 14-12-65 (R.D.S. 1966, p. 331); Trav. Bruxelles 14-12-71 (Bull. F.I.B. 1973, p. 1428); Trav. Liège W ch.) 24-1-72 (R.G. 5182); Trav. Liège 22-2-72 (R.G. 9851).

Arb. Antwerpen (lek.) - 22-5.-1975 Vz. : D'Halleweyn - Pl. : Mr Rubens

S./p.v.b.a.V.L. (A.R. 32.072)

ÛEWAARBORGD WEEKLOON. - HERVALLING.

Bij elke hervalling na een werkhervatting van minder dan 14 dagen (en dus hoe kortstondig ook), volgend op een eerste periode van arbeids­ongeschiktheid, die aanleiding gaf tot de betaling van het gewaarborgd weekloon, wordt de tweede arbeidsongeschiktheid vermoed slechts de verlenging van de eerste te zijn.

Page 39: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 503 -

SALAIRE HEBDOMADAIRE GARANT!. - RECHUTE.

Lors de toute rechute après une reprise de travail de moins de 14 jours (et donc aussi brève qu 'elle puisse être), suivant une première période d'incapacité de travail ayant donné lieu au paiement du salaire hebdomadaire garanti, la deuxième incapacité de travail est présumée n 'être que la continuation de la première.

Overwegende dat de oorspronkelijke vordering ertoe strekte ver­weerster te horen veroordelen om aan aanlegger de sommen te betalen van 4.368 F en 247 F, verhoogd met de gerechtelijke intresten en de kosten van het geding en het tussen te komen vonnis uitvoerbaar te horen verklaren bij voorraad spijts alle verhaal en zonder borgstelling;

Overwegende dat aanlegger ter zitting van 24 april 1975 verklaarde het totaal bedrag van zijn vordering te herleiden tot een som van 3.957 F;

Overwegende dat niet betwist wordt dat aanlegger als werkman in dienst was van verweerster ;

Overwegende dat aanlegger betoogt dat hij arbeidsongeschikt was tengevolge van ziekte gedurende de periodes lopende van 12 maart 1973 tot 12 mei 1973, van 21 mei 1973 tot 11 juni 1973 en van 12 juni 1973 tot 23 juni 1973; dat verweerster verzuimde hem het gewaarborgd weekloon en maandloon met betrekking tot de laatste van deze periodes te betalen, hoewel de tweede periode geen aanleiding had gegeven tot de uitkering van het gewaarborgd weekloon en de derde periode aan een nieuwe ziekte te wijten was ;

Overwegende dat verweerster hiertegen aanvoert dat aanlegger op 12 maart 1973 weliswaar probeerde het werk te hervatten; dat hij echter na een uur en 15 minuten zijn arbeidsprestaties diende te beëindigen ingevolge een nieuwe arbeidsongeschiktheid ; dat hier derhalve enkel van een poging tot werkhervatting sprake was en dat de vorige periode van arbeidsongeschiktheid dient geacht ononder­broken doorgelopen te hebben; dat aanlegger anderzijds niet bewijst dat zijn arbeidsongeschiktheid op 12 maart 1973 aan een andere ziekte zou te wijten geweest zijn ; dat in zijn oorspronkelijke dagvaarding aanlegger slechts zinspeelde op twee periodes van arbeidsongeschikt­heid; dat aanlegger niet op overtuigende wijze bewezen heeft dat zijn arbeidsongeschiktheid lopende van 12 juni 1973 tot 23 juni 1973 aan een andere ziekte zou te wijten geweest zijn dan deze die de vorige arbeidsongeschiktheid veroorzaakte ; dat aanlegger het bewijs hiervan had dienen voor te brengen op een ogenblik waarop bedoelde ziekte nog kontroleerbaar was; dat aanlegger, in strijd met artikel 15 van· het arbeidsreglement van de onderneming bedoeld attest eerst op 24 september 1973 voorbracht ;

Overwegende dat de zinspeling op twee periodes van arbeidson­geschiktheid in de oorspronkelijke dagvaarding, in plaats van op de drie periodes, aangeduid in de conclusies van aanlegger, klaarblijkelijk

Page 40: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 504-

op een materiële vergissing berustte, vermits blijkt uit de briefwisseling voor de betekening van de dagvaarding gevoerd tussen partijen of tussen de respectieve organisaties waarbij zij aangesloten waren dat het tussen partijen gerezen geschil drie periodes tot voorwerp had;

Overwegende dat uit een attest dd. 28 mei 1973 van dokter R.G., chirurg te Turnhout, blijkt dat aanlegger arbeidsongeschikt was van 2 tot 9 juni 1973; dat bedoelde geneesheer weliswaar de op het attest voorkomende vermelding «de werkzaamheden mogen hervat worden op ... aanvulde met de datum 12 juni 1973 ; dat echter deze (overbodige) aanduiding er klaarblijkelijk enkel toe strekte de eerste arbeidsdag te vermelden volgende op het verstrijken van de eigenlijke periode van geattesteerde arbeidsongeschiktheid op 9 juni 1973 ; dat de ver­melding van twee onderscheiden data in het attest anders geen enkele zin zou gehad hebben; dat voor de toepassing van de bepalingen inzake gewaarborgd loon als «arbeidsongeschiktheid» dient begrepen te worden «de fysiologische toestand die de werkman in de onmogelijk­heid plaatst zijn werk te verrichten of hem in de onmogelijkheid zou stellen het te verrichten moest hij tewerkgesteld geweest zijn. Zij kan zich zelfs voordoen gedurende een periode waarin de werkman geen enkele contractuele verplichting heeft om arbeidsprestaties te leveren, bv. gedurende de jaarlijkse vakantie» (Pari. vr., nr 65, Féron dd. 11-9-62, Bull. vr. en antw., Senaat nr 45, 25-9-62, p. 954 en 955); dat uit bedoeld attest niet blijkt dat aanlegger ·na 9 juni 1973 nog arbeidsongeschikt zou geweest zijn ; dat verweerster zich weliswaar beroept op een ongedagtekend formulier dat door een niet nader geïden­tificeerd persoon «voor de ziekenkas» werd ingevuld ; dat nochtans uit niets kan afgeleid worden dat dit formulier door een akademisch daartoe bevoegd persoon en na onderzoek van belanghebbende zou ingevuld geweest zijn ; dat het in elk geval nergens de hoedanigheid van ondertekende persoon verduidelijkt; dat het derhalve niet als een «medisch» attest kan geïnterpreteerd worden dat aantoont dat aan­legger op 10 en 11 juni 1973 arbeidsongeschikt was; dat daarenboven vast staat dat aanlegger op 12 juni 1973, al was het slechts gedurende één uur en 15 minuten, het werk effectief hervatte ; dat het zonder belang is te onderzoeken of bedoelde werkhervatting al dan niet als een loutere «poging» van aanlegger dient beschouwd te worden ; dat de wet op de arbeidsovereenkomst dit begrip niet kent; dat de zinspeling op bedoelde « poging » haar historisch ontstaan vond in een door de rechtsleer en rechtspraak gehanteerd argument vóór de in­werkingtreding van de wet van 10 december 1962 en zulks bij ontstentenis van wetsbepalingen ter zake met het oog op de oplossing van de geschillen betreffende het behoud van loon in geval van hervalling: dat bedoelde rechtsconstructie inzonderheid werd aange­wend voor de toepassing van de wetten betreffende het bedienden­kontrakt en, in een beperkte mate - vanaf de inwerkingtreding van de wet van 20 juli 1960 tot invoering van het gewaarborgd weekloon -

Page 41: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 505 -

voor de toepassing van de wet op de arbeidsovereenkomst; dat het beroep op het begrip «poging» tot werkhervatting zinvol was vóór de inwerkingtreding van de wet van 10 december 1962, maar als voorbijgestreefd dient beschouwd te worden sedert laatstvermelde wet in de wet op de arbeidsovereenkomst uitdrukkelijke regelen heeft ingelast inzake de invloed van hervallingen op het recht op het gewaar­borgd weekloon (art. 29 § 2) ; dat deze nieuwe bepalingen inderdaad het wettig vermoeden impliceren dat, bij elke hervalling na een werk­hervatting van minder dan 14 dagen (en dus hoe kortstondig ook), volgend op een eerste, periode van arbeidsongeschiktheid, die aan­leiding gaf tot de betaling van het gewaarborgd weekloon, « de tweede arbeidsongeschiktheid slechts de verlenging vormt van de eerste» (Mem. van toelichting, K.V., 1961/62, doe. 369, nr 1, p. 7); dat het in het licht van deze nieuwe bepalingen niet meer ter zake dienend is te onderzoeken of de werkhervatting al dan niet een loutere «poging» vanwege de werkman uitmaakte, vermits een dergelijk onderzoek, zonder enige wettige verantwoording, een kennelijk dubbel gebruik zou uitmaken met de door de wet van 10 december 1962 ingelaste nieuwe bepalingen;

Overwegende dat het in casu enkel van belang is te onderzoeken of aanlegger zich al dan niet terecht op de bepalingen van artikel 29, § 2, tweede lid van de wet op de arbeidsovereenkomst kan beroepen ;

Overwegende dat aanlegger twee getuigschriften van arbeidsonge­schiktheid voorbrengt, respectievelijk dd. 21 mei 1973 en 12 juni 1973, waaruit blijkt dat aanlegger vanaf 21 mei 1973 leed aan « furonculosis » en vanaf 12 juni 1973 aan «bronchitis»; dat, hoewel bedoelde getuig­schriften de identiteit van de betrokken geneesheer niet met name vermelden, zij niettemin verduidelijken dat de ondertekenende personen de hoedanigheid hadden van « doctor in de geneeskunde » ; dat zij overigens het inschrijvingsnummer van bedoelde personen bij de Orde der geneesheren vermelden; dat tevens opvalt dat de handtekeningen van de ondertekenende personen dezelfde zijn als deze welke voor­komen op de aan verweerster af geleverde attesten respectievelijk uitgaande van dokters R.G. en V.P.; dat eveneens opvalt dat de eerste de specialiteit chirurgie beoefent, terwijl de tweede geen specialiteit op het door hem af geleverde attest vermeldt ;

Overwegende dat noch artikel 29. bis van de wet op de arbeids­overeenkomst, noch het arbeidsreglement van de onderneming aan de werkman de verplichting oplegt in geval van nieuwe arbeidsonge­schiktheid binnen de 14 dagen volgend op een vorige periode van arbeidsongeschiktheid, onmiddellijk de aard van de ziekte van de patiënt te laten attesteren; dat een dergelijke vaststelling overigens in principe onder het beroepsgeheim van de geneesheer valt; dat in elk geval uit de voorgebrachte medische vaststellingen blijkt dat de derde periode van arbeidsongeschiktheid te wijten was aan een andere ziekte dan deze die de tweede periode van arbeidsongeschiktheid

Page 42: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 506-

veroorzaakte; dat verweerster op het ogenblik waarop haar het attest dd. 12 juni 1973 werd afgeleverd, niet apriori kon stellen dat de vorige periode van arbeidsongeschiktheid geen einde zou genomen hebben ; dat zij minstens met de mogelijkheid diende rekening te houden dat haar voorbarige stelling kon betwist worden ; dat zij met het oog hierop ten gepaste tijde aanlegger had kunnen verzoeken onmiddellijk de aard van zijn aandoening in een geneesk~ndig attest te laten ver­duidelijken; dat de voorgebrachte attest.en bFwijskra~htig zijn (W.R. Ber. Bergen 13-6-70, J.T.T. 1970, p. 99, Ar~. h. Lmk, J.L. 1971-72, p. 202);

Overwegende dat ten overvloede hieraan dient toegevoegd dat, zelfs indien de derde periode van arbeidsongeschiktheid niet aan een nieuwe ziekte zou toe te schrijven zijn, er rekening mede dient gehouden te worden dat elke nieuwe periode van arbeidsongeschiktheid in principe opnieuw aanleiding geeft tot de betaling van het gewaarborgd weekloon (Cass. 4-9-70, T.S.R. 1970, p. 264), tenzij in de mate waarin aan de wettige uitzonderingsvoorwaarden is voldaan ; dat in casu enkel kan vastgesteld worden dat, waar op 21 mei 1973 de tweede periode van arbeidsongeschiktheid van aanlegger aanving, verweerster zich op grond van artikel 29, § 2, eerste lid, bevrijd kon achten van haar principiële verplichting tot de betaling van het gewaarborgd weekloon over de eerste zeven dagen van deze tweede periode, omdat deze aanving binnen de veertien dagen volgende op de vorige periode, die aanleiding had gegeven tot de uitkering van het gewaarborgd weekloon ; dat zij echter deze uitzonderlijke bevrijdende rechtsgrond niet een tweede maal kon inroepen voor de derde periode van arbeids­ongeschiktheid, welke aanving op 12 juni 1973 na een arbeidsgeschik­heid van meer dan twee dagen en een effectieve werkhervatting van 1 uur en 15 minuten (Pari. vr. Harmegnies 20-2-63, Bull. vr. en antw., K. 19-3-63, p. 868; Pari. vr. Martin 9-2-65, Bull. vr. en antw., K. 64/65, nr 4; Arb. h. Brussel 14-5-73, R. W. 1974, kol. 2279); dat de tweede periode van arbeidsongeschiktheid geen aanleiding gaf tot de uitkering van het gewaarborgd weekloon ; dat de aanspraak op het gewaarborgd week- en maandloon over de derde periode van arbeidsongeschiktheid derhalve gegrond is ; dat de uit dien hoofde als zodanig door ver­weerster niet betwiste bedragen kunnen toegekend worden ;

Overwegende dat er geen aanleiding toe bestaat dit vonnis uit­voerbaar te verklaren bij voorraad spijts alle verhaal en zonder borg­stelling;

Om deze redenen, De rechtbank, ... verklaart de vordering, herleid zoals hierboven

is aangehaald, ontvankelijk en gegrond ...

l\Toot. - Wij kunnen ons niet akkoord verklaren met sommige konklusies van het hierboven overgenomen vonnis, dat op een drogreden berust.

De rechtbank bevestigt dat de werkgever zich terzake van zijn verplichting

Page 43: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 507 -

niet mag vrijmaken om het gewaarborgd weekloon voor de derde periode te betalen, door zich op het begrip van «poging tot werkhervatting» te steunen, vermits dit begrip elke zin verloren zou hebben sedert de wetgever in 1962 het principe in de wetgeving heeft ingevoerd van de tweede betaling van het gewaarborgd weekloon wanneer een nieuwe ongeschiktheid zich na de 14 dagen van het einde van de vorige voordoet.

Welnu, hetgeen hier juist besproken wordt, is het punt te weten of deze laatste een einde genomen had dan wel of de mislukking van de werkher­vatting precies niet bewijst dat zulks niet het geval was. Aldus blijkt dat de rechtbank het probleem opgelost heeft nadat zij het verkeerd gesteld had.

Het feit dat de arbeidsongeschiktl\eid in de loop van de dagen waarop geen aktiviteit gepresteerd moest worden niet uit opeenvolgende medische attesten bleek, bewijst anderzijds niet dat de arbeider op die dagen geschikt was. Welnu, de rechtbank erkent dat er noch op 10, noch op 11 juni gewerkt moest worden. Deze dagen moeten dan ook niet gerechtvaardigd worden, vermits de werk­gever de gezondheidstoestand van de arbeider voor de periodes tijdens dewelke hij zijn diensten niet moet presteren, niet hoeft te kennen.

Het is dan ook verkeerd te beweren, zoals voornoemd vonnis het doet, dat er tussen de twee ongeschiktheden, een periode van « arbeidsgeschiktheid van meer dan twee dagen» is geweest. Door deze bewering keert de rechtbank de last van het bewijs om : het volstaat niet een door niets bewezen arbeidsge­schiktheid te vermoeden, die integendeel · door de hervalling tegengesproken schijnt te zijn; het hoorde de arbeider toe te bewijzen dat hij werkelijk arbeids­geschikt was tijdens de periode gedurende dewelke hij geen prestaties moest verrichten.

Men roept, ter staving van de stelling van de rechtbank, het feit in dat de arbeidsongeschiktheid kan ontstaan gedurende periodes van schorsing van het kontrakt. Doch men moet deze bewering - die trouwens door parlementaire antwoorden gestaafd wordt - in een breder geheel interpreteren : het bewijs van de datum van het begin van de ongeschiktheid kan gevolgen hebben op de duur van de verplichtingen van de werkgever : indien het begin van de ongeschiktheid bv. in de loop van de vakantie overkomt, zal men de dagen die normaal aanleiding tot betaling van het gewaarborgd loon hadden kunnen geven, indien zij gepresteerd waren geweest, vanaf dit ogenblik rekenen. Daartoe wordt de ingeroepen interpretatie beperkt.

Wat er ook van weze, het vonnis hecht niet de geloofwaardigheid aan het medisch attest welke eraan verschuldigd is, wanneer het beweert dat dit laatste de datum van de werkhervatting ten overvloede vermeldt, na de datum van het einde van de arbeidsongeschiktheid aangegeven te hebben, en aldus de dagen dekt die niet gepresteerd moesten worden. Dit dokument had niet duidelijker de wil kunnen laten blijken om de dagen te dekken, waarop normaal geen werk gepresteerd had moeten worden. Blijft dan de 12e juni, en de korte tijd gedurende dewelke gewerkt werd.

Hoe kan men de verwerping van het begrip van poging van werkhervatting verzoenen met het feit dat het attest van arbeidsongeschiktheid de dag zelf dekt waarop een uur en een kwart gepresteerd werd? Het is onmogelijk het begrip

Page 44: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 508 -

van ongeschiktheid, slaande op heel de dag in kwestie te verzoenen met de geschiktheid die logisch voortvloeit uit de verwerping van het begrip van poging tot hervatting. Het hoorde dus de arbeider toe het door hem zelf voor­gelegd medisch attest te betwisten, wat vanzelfsprekend tegensprekelijk is.

Arb. Dendermonde (5e k.) -12-3-1975 Vz.: Gerlo - Subst. arb. aud.: Kiekens

A. TRINE.

Pl. : Mrs Pauwels & Coupé - R.M.Z./p.v.b.a.P.U.F. (A.R. 3556)

SocIALE ZEKERHEID. - BIJDRAGEN. - BIJKOMENDE VAKANTIEDAGEN.

De bijdragen voor sociale zekerheid zijn niet verschuldigd voor de twee bijkomende vakantiedagen voorzien bij het nationaal interprofes­sioneel akkoord van 15 juni 1971.

SÉCURITÉ SOCIALE. - COTISATION. - JOURS DE VACANCES SUPPLÉMEN­TAIRES.

Les cotisations de sécurité sociale ne sont pas dues pour les deux jours de vacances supplémentaires prévues par l'accord interprofessionnel national du 15 juin 1971. ·

Overwegende dat de vordering strekt tot veroordeling van verweerster tot betaling van een bedrag van 15.877 F bijkomende bijdragen, bij­drageopslagen en intresten over het derde kwartaal 1972, te ver­meerderen met de wettelijke intresten aan 10% 's jaars vanaf 1 maart 1973 op het bedrag der bijdragen, zijnde 14.007 F en de kosten van het geding;

Overwegende dat deze bijdragen door eiser werden berekend op de sommen uitbetaald door verweerster aan haar werkliedenpersoneel voor twee bijkomende vakantiedagen, verschuldigd in uitvoering van het nationaal interprofessioneel akkoord van 15 juni 1971 en van de collectieve arbeidsovereenkomst afgesloten in het paritair comité voor de kledings- en confectienijverheid van 20 december 1971, bindend verklaard bij koninklijk besluit van 17 april 1972, waarvan het bedrijf van verweerster afhangt ;

Overwegende dat volgens eiser de vergoedingen uitbetaald voor deze twee bijkomende vakantiedagen door de werkgever als loon moeten worden beschouwd, waarop de bijdragen voor sociale zekerheid zijn verschuldigd, terwijl verweerster van oordeel is dat dit niet het geval is;

Overwegende dat artikel 14 van de wet van 27 juni 1969 tot her­ziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maat­schappelijke zekerheid der arbeiders bepaalt dat de bijdragen voor sociale zekerheid worden berekend op grond van het loon van de werknemer en het begri_p loon wordt bepaald bij artikel 2 van de wet

Page 45: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 509-

van 2 april 1965 betreffende bescherming van het loon der werknemers, doch dat de Koning het aldus bepaalde begrip, bij in ministerraad overlegd besluit, kan verruimen of beperken ;

Overwegende dat artikel 2 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers het volgende bepaalt :

Deze wet verstaat onder « loon» : « 1° het loon in geld waarop de werknemer ingevolge zijn dienst­

betrekking recht heeft ten laste van de werkgever; 2° de fooien of het bedieningsgeld waarop de werknemer recht heeft

ingevolge zijn dienstbetrekking of krachtens het gebruik ; 3° de in geld waardeerbare voordelen waarop de werknemer inge­

volge zijn dienstbetrekking recht heeft ten laste van de werkgever ; De Koning kan, op voorstel van de Nationale arbeidsraad, het

begrip «loon», zoals omschreven in het eerste lid, uitbreiden; Voor de toepassing van deze wet worden evenwel niet als loon

beschouwd de vergoedingen door de werkgever rechtstreeks of on­rechtstreeks betaald :

1° als vakantiegeld ; 2° welke moeten worden beschouwd als een aanvulling van de

vergoedingen verschuldigd ten gevolge van een arbeidsongeval of een beroepsziekte ;

3° welke moeten worden beschouwd als een aanvulling van de voordelen toegekend voor de verschillende takken van de sociale zekerheid»;

Overwegende dat verweerster zich in hoofdorde steunt op de uitsluiting van het vakantiegeld uit het begrip loon door het derde alinea, 1° van vorenvermeld artikel 2 van de wet van 12 april 1965 om de betaling der gevorderde bijdragen te weigeren ;

Overwegende dat eiser aanvoert dat die uitsluiting van het vakantie­geld enkel betrekking heeft op het wettelijk vakantiegeld, dat wordt uitgekeerd ingevolge de samengeordende wetten op de jaarlijkse vakantie en dat gevormd wordt door de inkomsten van de Rijksdienst voor maatschappelijke zekerheid ;

Overwegende dat eiser zich hiervoor vooral steunt op de voor­bereidende werken van de wet van 12 april 1965 en namenlijk op het verslag Troclet, evenals op de antwoorden van de minister van sociale voorzorg op parlementaire vragen ;

Overwegende dat inderdaad in het verslag van de Senaatscommissie het volgende wordt gezegd : «Daar de wet moet worden beperkt tot de. beschermingsmaatregelen van het loon in ruime zin, geldt zij niet voor het indirect, gesocialiseerd of uitgesteld loon, dit wil zeggen de uitkeringen van de sociale zekerheid, omdat deze krachtens bij-

. zondere wetten en door daartoe opgerichte instellingen worden ver­leend. Het is natuurlijk verkieslijk de maatregelen tot bescherming van deze uitkeringen niet los te maken van de wetten die de toekenning ervan regelen, anders wordt de gehele materie overhoop gehaald »

Page 46: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 510-

(p. 19); En verder:« De senaatscommissie heeft, zowel als de Kamer, het tweede gedeelte van artikel 2 kritisch onderzocht, omdat de tekst op het eerste gezicht verbijsterend is. Hij schijnt in tegenstelling met andere teksten en in strijd met de logica, te bepalen dat de betrokken vergoedingen geen loon zijn. Weliswaar wordt in de aanhef van het artikel gezegd: «In deze wet worden onder loon verstaan», maar behalve dat de bewoordingen «voor de toepassing van deze wet wordt onder loon verstaan» niet wordt gebruikt, zou de tekst dubbelzinnig kunnen zijn omdat het voegwoord «evenwel» er in voorkomt, dat een afwijking uitdrukt. Uw commissie heeft dan ook, op gevaar af wijdlopig te worden, de overtollige woorden «voor de toepassing van deze wet» in de tekst opgenomen, zodat deze dient te luiden : «Voor de toepassing van deze wet worden evenwel niet als loon beschouwd sommige vergoedingen, zoals het vakantiegeld. Zij worden immers - en hierin schuilt de dubbelzinnigµeid - inderdaad be­schouwd als een loonbijslag en zelfs als een loon, maar ze worden beschouwd door andere teksten, met name Hoor artikel 8 van de besluitwet van 28 december 1944. Maar indien die vergoedingen niet uit de werkingssfeer van artikel 2 worden gesloten, zouden zij het voorwerp kunnen vormen van de inhoudingen bepaald in hoofdstuk IV en van het beslag en de overdracht bedoeld in hoofdstuk V, hoewel zulks door andere teksten is verboden» (p. 32) ;

Overwegende dat er geen twijfel kan over bestaan dat de wetgever van de wet van 12 april 1965 er over gewaakt heeft het indirect loon of de sociale uitkeringen hun mogelijk karakter van loon niet te ontnemen en er mee rekening heeft gehouden dat er een bescherming door andere wetten, ondermeer de besluitwet van 28 december 1944, aan deze uitkeringen wordt verleend;

Overwegende dat evenwel, terwijl de andere sociale uitkeringen niet in de wet worden vermeld, het vakantiegeld uitdrukkelijk van de toe­passing wordt uitgesloten;

Overwegende dat daarenboven, wanneer de wetgever klaarblijkelijk de sociale uitkeringen van de bescherming van artikel 8 van de besluit­wet van 28 december 1944 verder heeft willen laten genieten, hij niettemin in artikel 35, eerste lid, uitdrukkelijk de bepalingen van hoofdstukken V en VI (beslag en afstand van het loon) heeft toe­passelijk gemaakt op de prestaties van artikel 2, laatste alinea, 1°, hetzij het vakantiegeld en aldus de bescherming er van gevoelig heeft verminderd;

Overwegende dat de stelling van eiser, dat het vakantiegeld dat wordt uitgesloten enkel het wettelijk vakantiegeld is dat met de inkomsten van de sociale zekerheid wordt gefinancierd dan ook onhoudbaar wordt vooral wanneer ze nog getoetst wordt aan. de volgende bepalingen :

Artikel 2, laatste lid, van de wet van 12 april 1965 bepaalt uit­drukkelijk : « Voor de toepassing van deze wet worden evenwel niet

Page 47: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 511 -

als loon beschouwd de vergoedingen door de werkgever rechtstreeks of onrechtstreeks betaald als vakantiegeld» ;

Artikel 19, § 1, 2° van het koninklijk besluit van 28 november 1969 in zijn oorspronkelijke formulering waarin met afwijking van artikel 2 van de wet van 12 april 1965 het vakantiegeld der hoofdarbeiders als loon wordt aangemerkt ;

Overwegende dat vermits het vakantiegeld van de hoofdarbeiders steeds door de werkgever wordt uitbetaald en de wet spreekt van rechtstreeks of onrechtstreeks uitbetaald vakantiegeld, deze notie in ieder geval ruimer is dan deze die er door eiser in zijn besluiten wordt aan gegeven, namelijk dat het enkel het vakantiegeld door de sociale instellingen uitbetaald zou betreffen ;

Overwegende dat ·eiser in een uitvoerig betoog aantoont dat het vakantiegeld als loon moet worden beschouwd ;

Overwegende dat na een lange controversie in de rechtspraak steeds meer en meer het vakantiegeld inderdaad als een loon wordt be­schouwd (cfr Raad van State, arrest nr 16.320 van 26-3-74, Verz. Arr. R. St. 1974, p. 322 en arrest Hof van cassatie van 22-5-74, J.T. 1974, 442); .

Overwegende dat dit echter niet wegneemt dat, voor de berekening van de bijdragen voor sociale zekerheid, zelfs wanneer het vakantie­geld in principe een loon is, het loon dient te worden bepaald aan de hand van artikel 14 van de wet van 27 juni 1969, artikel 2 van de wet van 12 april 1965 en artikel 19 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 ;

Overwegende dat de minister van sociale voorzorg weliswaar op parlementaire vragen van de heren senatoren Bogaert en Knoops van 15-3-72 en 8-10-73 het standpunt heeft verdedigd dat de bijdragen voor sociale zekerheid verschuldigd zijn op de twee bijkomende vakantiedagen en de uitsluiting door artikel 2, 3e lid, 1° van de wet van 12 april 1965 slechts toepasselijk is voor wat het wettelijk vakantie­geld aangaat, dat reeds beschermd werd door vooraf gaande bijzondere wetten;

Overwegende dat deze interpretatie, die door de minister van sociale voorzorg wordt gegeven, betwistbaar is en meer schijnt ingegeven door de opportuniteit om bijdragen op de bijkomende vakantiedagen te innen, dan door de tekst van de wet zelf ;

Overwegende dat M. Taquet in zijn commentaar op de wet van 12 april 1965 in T.S.R. 1968, p. 351 het volgende schrijft: «Le texte ne distingue pas selon qu'il s'agit du pécule des employés ou de celui des ouvriers. Il ne fait aucune distinction selon que les pécules de vacances sont prévus par des dispositions légales ou réglementaires, par des conventions collectives ou individuelles » ;

Overwegende dat deze omschrijving van het begrip vakantiegeld in de wet van 12 april 1965 inderdaad dichter bij de werkelijkheid schijnt te liggen ;

Page 48: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 512-

Overwegende dat zowel uit de tekst van het interprofessioneel akkoord van 15 juni 1971, als uit de collectieve arbeidsovereenkomst van 20 december 1971 blijkt dat de vergoeding voor de twee bijkomende vakantiedagen als een aanvullend vakantiegeld moet worden be­schouwd, omdat :

1. zowel de duur van de aanvullende vakantie als het bedrag van de vergoeding worden berekend in functie van de duur van de wettelijke vakantie en vakantiegeld;

2. de werknemer zelfs recht heeft op de vergoeding voor de twee bijkomende dagen wanneer hij door ziekte of werkloosheid geen vakantie kan nemen ;

3. de vergoeding zelfs toekomt aan zijn erfgenamen wanneer hij tussen 1 januari 1972 en 30 juni 1972 is overleden;

Overwegende dat deze regeling volledig strookt met deze voorzien door de wetgeving op de jaarlijkse vakantie, zodat er geen redenen bestaan om aan die vergoeding het karakter van vakantiegeld te ontzeggen;

Overwegende dat de stelling van verweerster ook kracht wordt bijgezet door de door het koninklijk besluit van 10 juli 1973 gewijzigde tekst van artikel 19 van het koninklijk besluit van 28 november 1969;

Overwegende dat deze tekst luidt als volgt : «Met afwijking van artikel 2, derde lid, 1° van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het lçmn der werknemers, wordt het gedeelte van het vakantiegeld dat overeenstemt met het normaal loon voor de vakantiedagen als loon beschouwd. Het gedeelte van het vakantiegeld dat betaald wordt door de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie of door een bijzonder vakantiefonds en dat aanleiding geeft tot inning van bijdragen bij toepassing van het voorgaande lid, wordt vastgesteld op 6 % van de andere sommen en voordelen die het loon vormen » ;

Overwegende dat hieruit blijkt dat. zelfs voor het normaal loon voor de vakantiedagen bepaald wordt dat het in afwijking van artikel 2, derde lid 1° als loon wordt bescho!1lwd en als een gedeelte van het vakantiegeld, naast het gedeelte dat dfor de vakantiefondsen wordt uitbetaald; 1

Overwegende dat evenwel tot het in voege treden van deze wijzigende bepaling het vakantiegeld slechts tot beloop van zes procent van de andere sommen en voordelen die het loon vormen als loon voor de berekening der bijdragen kan worden beschouwd ;

Overwegende dat hieruit voortvloeit dat de gevorderde bijdragen die betrekking hebben op het jaar 1972 voor de twee bijkomende vakantiedagen van de vierde week, niet verschuldigd zijn, daar deze vergoedingen eveneens als een vakantiegeld in de zin van artikel 2, laatste lid, 1° van de wet van 12 april · 1965 moeten worden beschouwd ;

Om deze redenen, De Arbeidsrechtbank, beslissend op tegenspraak en in eerste aanleg ;

gehoord de heer J. Kiekens, substituut-arbeidsauditeur, in zijn over-

Page 49: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 513 -

eenkomstig advies gegeven in openbare terechtzitting van 26 februari 1975 en dat schriftelijk werd neergelegd; wijst de vordering af als ongegrond ...

Note. - Rappelons brièvement l'évolution de la question tranchée par les tribunaux de Liège (Trav. Liège, 10e ch., 10-1-75, R.D.S. 1975, p. 188) et de Termonde (v. jugement ci-dessus).

1. L 'accord national interprofessionnel du 15 juin 1971 prévoit en son · point 8 b) l'octroi des deux premiers jours de la quatrième semaine de vacances.

Ces deux jours sont couverts par une « allocation » complémentaire «à titre de simple pécule » fixée par la recommandation paritaire relative à l'octroi de ces vacances complémentaires, à 6, 173 % du montant net du pécule légal de l'année 1972. C'est l'employeur qui paye cette allocation directement aux travailleurs. '

2. Le 15 mars 1972, en réponse à une question du sénateur Bogaert, Ie ministre de la prévoyance sociale affrrme que «les travailleurs salariés appelés à bénéficier de deux jours de vacances supplémentaires et rémunérables de ce chef, ont à supporter les cotisations de sécurité sociale sur cette rémunération ».

3. Se conformant à cette interprétation, les services de l'O.N.S.S. prennent l'initiative de réclamer la perception des cotisations sur « l'allocation com­plémentaire de vacances » ; ils estiment, en effet, que cette allocation constitue une rémunération passible des cotisations de sécurité sociale.

La Fédération des industries belges s'élève contre cette attitude dans une lettre qu'elle adresse au ministre de la prévoyance sociale et à !'administrateur général de l'O.N.S.S. Ie 24 mai 1972; elle fait notamment ressortir que la définition contenue dans la loi du 12 avril 1965 sur la protection de la rémunération, définition à laquelle renvoie la loi du 27 juin 1969 sur la sécurité sociale, exclut de la notion de rémunération «les indemnités payées . . . comm~ pécule de vacances ».

4. Le comité de gestion de l'O.N.S.S. examine les deux thèses en présence lors de sa réunion du 25 juin 1972 et est unanime à estimer que Ie pécule des deux journées de vacances supplémentaires payé aux ouvriers en 1972 ne doit pas donner lieu au paiement des cotisations de sécurité sociale. Le com­missaire du gouvernement introduit cependant un recours contre cette décision.

5. Après de nouvelles discussions au sein du comité de gestion, les services de l'O.N.S.S., d'accord avec les délégations des employeurs et des travailleurs, conviennent finalement, en avril 1973; d'assigner en Wallonie, en Flandre et à Bruxelles, une firme qui n'a pas payé les cotisations sur l'allocation complé­mentaire de vacances de 1972 et de se conformer à la doctrine majoritaire qui se dégagera de ces trois « procès-type ».

6. Le 13 juillet 1973 est publié au Moniteur un arrêté royal du 10 juillet 1973 qui modifie l'article 19, alinéa 1 er de l'A.R. du 28 novembre 1969 de manière à inclure dans la notion de rémunération l' « allocation » contestée.

Cet arrêté entre en vigueur Ie jour de sa publication au Moniteur.

Page 50: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 514-

Deux des trois «procès-type», d'ou doit se dégager la majorité d'opinions qui mettra fin à la controverse, ont été tranchés en première instance (Ie 7-1-75 à Liège et Ie 1-3-75 à Termonde). Le tribunal de Liège a suivi la thèse prönée par l'O.N.S.S., celui de Termonde l'a rejetée.

Nous ne reviendrons pas sur chacun des arguments soulevés par les parties: ils se trouvent exposés à suffisance dans les motifs des deux jugements com­mentés.

Toutefois, le motif tiré par Ie tribunal de Termonde de la publication de l'arrêté royal du 10 juillet 1973, mérite d'être souligné et développé. Explicitons Ie raisonnement du tribunal:

a) puisque l'arrêté royal du 10 juillet 1973 entre en vigueur Ie 13 juillet 1973, il s'agit d'une disposition modificative et non interprétative (qui aurait dû entrer en vigueur en même temps que Ie texte interprété, en l'espèce l'A.R. du 28-11-69);

b) s'il a fallu modifier l'A.R. du 28 novembre 1969 pour asseoir les coti­sations de sécurité sociale sur l'allocation complémentaire de vacances, c'est qu'elle n'était pas passible de ces cotisations avant la date de cette modification.

On ne peut que s'étonner que Ie jugement de Liège ne fasse aucune mention de eet arrêté du 10 juillet 1973 <lont l'existence même, selon Ie tribunal de Termonde, vide Ie débat en ce qui conceme l'année 1972. Et regretter sans doute, sur Ie plan de la beauté juridique du point, que la contestation soumise aux deux tribunaux n'ait pas porté également sur l'année 1973.

Rappelons-nous que selon les dispositions de l'accord national interpro­fessionnel du 15 juin 1971, c' est à la date du 30 juin qu 'il faut se placer pour déterminer si Ie travailleur remplit les conditions d'octroi de l'allocation complémentaire: Ie droit du travailleur à l'allocation complémentaire de vacances de 1973 naît donc Ie 30 juin 1973, Ie paiement étant effectué lors de la première paie postérieure à cette date.

L'arrêté royal du 10 juillet 1973, entré en vigueur Ie 13 juillet 1973, a-t-il pour effet ,que les cotisations de sécurité sociale sont dues ou non suivant que l'allocation complémentaire est payée après ou avant Ie 13 juillet? Ou bien, faut-il considérer que la débition ou la non-débition de ces cotisations doit être appréciée à la date à laquelle est né Ie droit du travailleur à l'allocation complémentaire? (et dans ce cas, même en 1973, l'allocation complémentaire de vacances, échappe aux cotisations de sécurité sociale).

Le problème juridique qui se pose en 1973 est celui du fait générateur de la dette de cotisations en matière de sécurité sociale; à notre connaissance il n'a pas encore été examiné, ni par la doctrine, ni par la jurisprudence belges.

Deux thèses pourraient s'affronter: l'une soutenant que les cotisations de sécurité sociale doivent être établies sur base de la rémunération qui est due au travailleur; l'autre, sur base de la rémunération qui est effectivement versée au travailleur.

A notre sens, c'est la première de ces thèses qui se déduirait Ie mieux de nos textes légaux et réglementaires. D'une part, l'article 14 de la loi du 27 juin 1969 sur la sécurité sociale, renvoie, pour définir la notion de rémunération passible de cotisations, à la loi sur la protection de la rémunération du 12 avril

Page 51: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 515 -

1965. Or, l'article 2 de cette demière loi définit la rémuilération comme ce à quoi Ie travailleur a droit en raison de son engagement.

D'autre part, selon l'article 21 de l'A.R. du 28 novembre 1969, «la rému­nération est rattachée à la période à laquelle elle se raJ'porte » ; ce texte permet d'opérer une distinction entre la naissance de la <lette de cotisations et son exigibilité (c'est ainsi que les cotisations <lues sur des arriérés de rémunération ne sont exigibles qu'au moment ou ces arriérés sont payés, mais sont calculés selon les taux et plafonds en vigueur au moment ou ils ont été promérités ).

Sommaires - Korte inhouden

Trav. Namur (le eb.) - 12-3-1975

F.G.T.B./s.a.A.C.J. et co. (R.G. 11.530)

CoNSEIL D'ENTREPRISE. - L1sTEs ÉLECTORALES.

D.D.

L 'arrêté royal du 24 ·jan vier 1975 a précisé la notion de personnel de direction d'une façon plus restrictive. Les chefs d'atelier, de sécurité, de bureau, les délégués commerciaux, les secrétaires particuliers n 'exercent pas réellement Ie pouvoir puisque, ou bien leurs fonctions ne sont pas décisives de la gestion de l'entreprise, ou bien ils les exercent sous une telle hiérarchie qu 'ils doivent plutót être considérés. comme des intermédiaires entre Ie personnel de direction et les ouvriers ou employés.

ONDERNEMINGSRAAD. - KIEZERSLIJSTEN.

Het koninklijk besluit van 24 januari 1975 heeft het begrip leidend personeel op een meer beperkende wijze bepaald. De werkplaats-, veiligheids- en bureelchefs, de commerciële afgevaardigden, de privé-sekretaressen oefenen de macht niet werkelijk uit, vermits hun funkties niet doorslaggevend zijn voor het beheer van de onderneming, of zij die funkties uitoefenen onder een zulkdanige hiërarchie, dat zij eerder als tussenpersonen tussen het leidend personeel en de werklieden of bedienden beschouwd dienen te worden.

Comptes rendus - Boekbesprekingen

LINDEMANS J., Les associations sans hut lucratif. Commentaire pratique. 1 re partie: Le statut général, Bruxelles, LICAP, 1975, 111 p.

Page 52: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 516-

Cet ouvrage sera utile à de nombreux praticiens de la législation sociale: beaucoup d'institutions sociales sont, en effet, revêtues de cette forme juridique. Il importe, notamment à leurs dirigeants et à leurs affiliés <l'en connaître les principes, la compétence, les droits et les obligations.

On y trouvera, en annexe, des modèles pratiques pour tous les actes, même exceptionnels, qui jalonnent la vie de ces associations.

A défaut de références juridiques explicites, on y trouve des indi­cations critiques et des conseils pratiques aussi détaillés qu'utiles.

A.T.

*** Recueil annuel de jurisprudence beige. Année 1974, Bruxelles, Larcier, 1975, 681 p., in-4°, broché 6331 F; relié 7541 F.

Le recueil annuel de jurisprudence apporte avec une remarquable régularité depuis 1947, une indispensable documentation au juriste, quelle que soit la discipline de sa spécialité. Le praticien du droit social ne sera pas déçu: une trentaine de rubriques concernent cette branche, et certaines sont fort étendues : ainsi, celle du louage de services ne comporte pas moins de 252 références doctrinales et juris­prudentielles, et celle des accidents du travail, 92. L'échantillonage des décisions, s'il ne comporte pas d'inédits, a été puisé à non moins que 50 périodiques. C'est <lire qu'il est représentatif.

Nul doute que eet ouvrage rencontrera autant de succès que ceux qui l'ont précédé, d'autant que l'importance du droit social dans !'en­semble des sciences juridiques, ne cesse de s'accroître.

A. TRINE.

Ouvrages reçus - Ontvangen werken

*** Beknopte verzameling van wetten en besluiten, Brussel, Service, losse blz. (Boekdeel 8 : Sociale wetgeving).

*** L 'entreprise et Ie droit. Tijdschrift voor aannemingsrecht.

Inf ormations - Berichten

Dans notre n° 6/75 (p. 381), nous avons publié un jugement rendu par le tribunal du travail de Verviers le 27-1-75 en cause O.N.S.S./S.A.

A eet égard, l'O.N.S.S. nous signale que sur base de l'attestation produite par l'Office des chèques postaux, l'O.N.S.S. a procédé à l'annulation <;les majorations et des intérêts <lont question dans le jugement susmentionné.

Page 53: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 517 -

Table des matières - Inhoudstabel Année 1975 Jaargang

Doctrine - Rechtsleer

ANDRÉ J. J., Het bestaan van een arbeidsovereenkomst in de verhouding uitzendkracht-gebruiker 207

BRASSEUR E., Faillites et compétence ratione materiae . 201 CttAVEZ P., Préavis des employés supérieurs . . . 337 D. P.-D., Durée de l'essai et le pécule supplémentaire de vacances.

Note sous C. trav. Bruxelles 4-6-74 . 170 D. P.-D., Emploi convenable en chömage. Note sous Trav.

Tournai 28-5-74 . 121 DE BROECK G., De sociale wetgeving in 1974 70 DE BROECK G., La législation sociale en 1974 . 65 DECLERCQ F., Kan men het dubbel vakantiegeld kwalificeren als

een verdienste krachtens de overeenkomst of is het een voordeel krachtens de wet? Noot onder Cass. 22-5-74 . . 458

DE SuTTER F., Heeft het R.S.V.Z. een wettelijk belang om beroep in te stellen dat (uitsluitend) strekt tot voordeel van de pensioenaanvrager? Een wettelijke oplossing. Noot onder Arb. h. Gent 14-1-75 . 234

DEWAEL H., De variabele werktijden 137 EECKHAUTE M., Du caractère exécutoire de la décision admi­

nistrative de !'organisme payeur. Note sous C. trav. Bruxelles 16-1-74 . 46

ELsT R., Het begrip «jaarlijkse vakantie» . . . . . . . 465 FAGNART J.-L., Accident du travail; salaire de base et prime

non stipulée contractuellement. Note sous C. trav. Liège 18-6-74 . . . . 57

HALSBERGHE B., Opzeggingstermijnen voor hogere bedienden. Noot onder Arb. Brussel 12-11-73 . . 386

HÉLIN G., Chömage; sanction pour refus d'emploi convenable. Note sous Arb. Hasselt 2-5-73 . . . . . . . . . 64

HÉLIN G., Égalité, des sexes dans les allocations de chömage. Note sous C.E. 15-3-74 . . . . . . . . . . . 462

HÉLIN G., Élection de délégations syndicales. Note sous Trav. Tournai 2-7-75 . . . 456

LECLERCQ J., La répétition de l'indu dans le droit de la sécurité sociale . 393

Page 54: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 518 -

MALLIÉ J., Reprise partielle du travail et salaire garanti MERCHIERS L., Wettelijke regeling tot koppeling van de sociale

uitkeringen aan de evolutie van het algemeen welzijn . 273 M. P. S., De vereiste arbeidsduur om onder de toepassing van

de wet op de kredieturen te vallen . 212 TRINE A., De eindejaarspremie in de sociale zekerheid. Noot

onder Cass. 18-12-7 4 83 TRINE A., Durée de l'essai et pécule supplémentaire de vacances.

Note sous Cass. 19-3-75 . 170 TRINE A., Terugvordering van onverschuldigd vakantiegeld bij

dwaling. Noot onder Arb. Dendermonde 16-4-75 324 TRINE A., Werkloosheid en passende dienstbetrekking. Noot

onder Arb. h. Luik 17-5-74 . 61

Sommaires - Korte inhouden

Voir Jurisprudence - Zie Rechtspraak

Comptes rendus - Boekbespreking

BLANPAIN R., De arbeidsovereenkomst voor tijdelijke arbeid en voor uitzendarbeid in België . 271 .

BLANPAIN R., Het ontwerp van de wet betreffende de arbeids-overeenkomst. Analyse en voorstellen tot wijziging 271

BROUWERS L., Responsables chrétiens d'entreprise. Cinquante ans d'histoire . 334

BROUWERS L., Vijftig jaar christelijke werkgeversbeweging in België 334 DELFOSSE P., Une idéologie patronale. Essai d'analyse sémiotique 199 JEANMART N., Les effets civils de la vie commune en dehors du

mariage VAN HoNsTE V., De arbeidsongeschiktheid in het Belgisch recht.

Rede VAN SrnENBERGE J., LAHAYE D. & VIAENE J., Schade aan de mens *** A !gemeen reglement voor de arbeidsbescherming . *** Codes Larcier . *** La concertation sociale au niveau interprofessionnel. Recueil

des déclarations, résolutions et accords interprofessionnels *** Recueil annuel de jurisprudence beige. Année 1974 *** Règlement général pour la protection du travail *** Social Flash Service .

272

199 333 335 334

335 516 336 199

Ouvrages reçus - Ontvangen werken . 136, 336

Bibliographie - Bibliografie

Principaux articles et notes d' observation sur Ie droit social beige parus en 1974 . 261

Page 55: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 519 -

Voornaamste artikelen en noten over het Belgisch sociaal recht verschenen in 197 4 261

Informations - Berichten 200, 516

Jurisprudence

ABSENCE LÉGALE

RECHERCHE NOUVEL EMPLOI

C. trav. Bruxelles 26-11-74 ACCIDENT DU TRA V AIL

BARÊME

Cass. 18-6-75 . C. trav. Bruxelles 26-5-75

CHAMP D'APPLICATION

Cass. 26-2-75 . Cass. 30-4-7 5 . C. trav. Liège 14-3-74 Tra v. Gand 10-6-74

CHEMIN DU TRAVAIL

Cass. 9-10-74 . Cass. 8-1-75 C. trav. Bruxelles 19-11-74 Trav. Hasselt 25-2-75

DÉLAI DE REVISION

Cass. 6-11-74. Lol APPLICABLE

C. trav. Bruxelles 19-11-74 Trav. Nivelles 13-11-74 .

ÜRDRE PUBLIC

Cass. 15-2-75 . PRESCRIPTION

C. trav. Bruxelles (sect. Mons)

TIERS EN CAPITA L

C. trav. Gand 7-3-74 52 247 ALLOCA TIONS FAMILIALES

AGENT DE L'ÉTAT

Trav. Anvers 25-10-74 61 383 DROIT

374 Cass. 8-1-75 83 HANDICAPÉ

223 C. trav. Liège 11-9-74 400 365 TRAVAILLEUR ÉTRANGER

173 C. comm. eur. 25-6-75 434 31 AMENDES ADMINISTRATIVES

Trav. Anvers 19-11-74 62 43 APPEL

216 DÉCISION ADMINISTRATIVE

85 C. trav. Gand 15-11-74 . 126 325 lNDÉPENDANTS (STATUT SOCIAL)

C. trav. Gand (sect. Bruges) 17 14-1-75 . 233

CHÖMAGE 85 ADMISSIBILITÉ

135 C. trav. Mons 25-4-75 315 AIDE PUÉRICULTRICE

247 Trav. Charleroi 10-1-75 . 131 DROIT

16

4-9-74 227 Cass. 10-10-74

ÉcoLE PRIVÉE

PREUVE

C. trav. Bruxelles (sect. Mons) 4-9-74 51

RÉPARATION

Cass. 25-9-7 4 . 41 Cass. 15-1-75 . 218 C. trav. Bruxelles (sect. Anvers)

21-6-73 . 50 C. trav. Liège 19-9-74 107

REPRISE DU TRAVAIL

Cass. 2-10-74 . 122 SALAIRE DE BASE

Cass. 25-9-7 4 . 13 C. trav. Liège (sect. Hasselt)

17-1-74 . 56 C. trav. Bruxelles (sect. Anvers)

26-11-74 444

332 Trav. Hasselt 29-1-75 ÉGALITÉ DES SEXES

Conseil d'État 15-3-74 . 43, 461 EMPLOI CONVENABLE

C. trav. Liège (sect. Hasselt) 17-5-74 . 60

Trav. Tournai 28-5-74 118 ÜRÈVE

C. trav. Gand (sect. Bruges) 22-5-75 . 451

lNDÉPENDANT

C. trav. Gand (sect. Bruges) 1~1~74 54

lNDISPONIBILITÉ

Cass. 18-12-74 194 C. trav. Mons 21-2-75 330

FAIT DU TRAVAILLEUR

Page 56: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

520-

C. trav. Gand (sect. Bruges) Trav. Liège (sect. Jemeppe) 17-1-74 . 53 6-3-75 392

LICENCIEMENT ÉQUITABLE ÉLECTIONS SOCIALES

C. trav. Liège 18-6-74 56 Trav. Tolirnai 2-7-75 . . 454 REPRÉSENTtNT DE COMMERCE PROCÉDURE

Cass. 26-2-75 . 195 Trav. Termonde(sect. StNicolas) REFUS D'EMPLOI CONVENABLE 5-3-75 332 Trav. Hasselt 2-5-73 64 DEMANDE

SALAIRE Voir : Procédure Cass. 26-3-75 .

STAGE

292 DURÉE DÉTERMINÉE CONTRATS SUCCESSIFS

C. trav. Liège 6-1-75 TEMPS RÉDUIT

308 Trav. Anvers 26-11-74 DURÉE DU TRAVAIL

C. trav. Bruxelles 16-5-74 49 HEURES SUPPLÉMENTAIRES

COMITÉ DE SÉCURITÉ ET D'HYGIÈNE Voir aussi: Travailleur protégé LISTES ÉLECTORALES

Trav. Malines 11-3-75 259 PERSONNEL DE DIRECTION

Trav. Hasselt 14-3-75 391 Trav. Tongres 14-3-75 464

COMPÉTENCE FAILLITE

Cass. 28-2-75 . 225 C. trav. Gand 28-10-74 53

Trav. Charleroi 16-5-74. ÉLECTIONS SOCIALES

CONTEST ATIONS

Cass. 30-4-75 . SAISINE

C. trav. Mons 21-5-75 UNITÉ TECHNIQUE D'EXPLOI-

TATION

C. trav. Mons 23-4-75 ESSAI

CONTRATS SUCCESSIFS

Trav. Termonde (sect. Alost)

130

27

363

376

248

SAISINE JUDICIAIRE 7-10-74 . 133 C. trav. Mons 21-5-75 376

COMPÉTENCE PERSONNELLE CONTREMAÎTRE

C. trav. Liège (sect. Namur) 2-4-74 55

EMPLOYÉ

PÉCULE SUPPLÉMENTAIRE DE

VACANCES

Cass. 19-3-75 . 167 C. trav. Bruxelles 4-6-74 170

RUPTURE AVANT COMMENCE-

MENT

Trav. Termonde 7-10-74 EXPLOITANT DE KLOSQUE DE

JOURNAUX

132 Trav. Bruges 3-2-75 . 331 STATUT-TYPE

C. trav. Bruxelles 31-1-75 Trav. Charleroi 7-11-74. 110 FERMETURE D'ENTREPRISE

INDÉPENDANT

Trav. Nivelles (sect. Wavre) 2-12-74 . 136

STAGIAIRE

C. trav. Gand (sect. Bruges) 11-4-75 . 305

CONSEIL D'ENTREPRISE Voir aussi : Travailleur protégé INSTITUTION

Trav. Malines 11-3-75 259 LISTES ÉLECTORALES

Trav. Namur 12-3-75 515 CONVENTION COLLECTIVE

CHAMP D'APPLICATION

Voir : Travailleur protégé GRÈVE

Voir aussi : Chömage NOTION

Trav. Gand 21-10-74 INDEMNITÉ

COMMISSIONS

Trav. Anvers 12-11-74 DOUBLE PÉCULE

Cass. 22-5-74 . PÉCULE COMPLÉMENT AIRE DE

VACANCES

Cass. 4-12-74 . RUPTURE

296

113

129

458

76

Page 57: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 521 -

Trav. Anvers 5-11-74 176 INFRACTION

TRAVAUX DE CONSTRUCTION LE

SAMEDI

Trav. Anvers 15-4-75 317 MALA DIE

Cass. 19-3-75. 165 SALAIRE GARANT!

Trav. Anvers 22-5-75 502 MALADIE-INVALIDITÉ

FORMALITÉS

Cass. 4-9-74 10 PROCÉDURE

Trav. Nivelles 22-10-74 135 SUBROGATION

Cass. 22-1-75 . 195 TRAVAILLEURS MIGRANTS

Cass. 18-9-74 . 246 MOTIF GRAVE

CAS D'ESPÈCE

Trav. Charleroi 21-10-74 62 CARACTÈRE

C. trav. Liège 27-2-75 314 NOTIFICATION

Cass. 7-5-75 370 PENSION

ACTIVITÉ A UTORISÉE

Cass. 22-1-75 . 220 CARRIÈRE

C. trav. Liège (sect. Namur) 4-3-74 127

Trav. Charleroi 7-11-74 . 131 CoMPÉTENCE DE LA C.N.P.R.S.

Cass. 30-4-75 . 382 CUMUL

C. trav. Bruxelles (sect. Mons) 8-11-74 . 19

DÉCISION ADMINISTRATIVE

Trav. Nivelles (sect. Wavre) 15-3-74 . 38

ÉTRANGERS

Trav. Charleroi 19-12-74 198 HANDICAPÉ

Cass. 4-9-74 246 INDÉPENDANTS. RESSOURCES

C. trav. Gand (sect. Bruges) 25-3-75 . 384

C. trav. Gand (sect. Bruges) 25-3-75 . 237

RÉCUPÉRATION DE L'INDU

C. trav. Bruxelles 16-1-74 Trav. Anvers 21-2-75

46 330

PENSION D'INV ALIDITÉ

ARRÉRAGES

Cass. 22-5-74 . 40 ÜUVRIER MINEUR

Cass. 2-10-74 . 42 Cass. 4-6-75 383

PRÉAVIS

CALCUL

C. tra v. Bruxelles 21-6-7 4 50 Trav. Charleroi 21-10-74 62 Trav. Bruxelles 12-11-73 386

CONFIRMATION. EFFETS

Cass. 7-5-75 368 CONTRE-PRÉAVIS. FORM E

Trav. Gand 7-10-74 182 DÉLAI

Cass. 5-2-75 159 Cass. 8-10-7 5 . 480

INDEMNITÉ

Cass. 4-6-75 372 LOi APPLICABLE

Cass. 25-6-75 . 439 RENONCIATION

Tra v. Anvers 18-3-75 240 PRESCRIPTION

ACTION CIVILE

Trav. Liège 18-9-74 116 ACTION PRINCIPALE ET RECONVEN­

TIONNELLE

C. trav. Bruxelles (sect. Mons) 18-12-72 125

DÉLAI

Cass. 16-4-75 . 295 C. trav. Bruxelles (sect. Mons)

6-12-74 . 196 DEMANDE RECONVENTIONNELLE

Trav. Liège 10-3-75 . 327 Trav. Nivelles (sect. Wavre)

19-6-74 . 134 INFRACTION

C. trav. Mons 22-5-75 490 PREUVE

NOVATION PAR CHANGEMENT DE

DÉBITEUR

Trav. Charleroi 27-1-75. 178 PROCÉDURE

AMENDES ADMINISTRATIVES

C. trav. Gand (sect. Bruges) 27-11-74 127

DEMANDE RECONVENTIONNELLE

Trav. Nivelles (sect. Wavre) 2-12-74 . 136

Page 58: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

522 -

EMPLOI DES LANGUES

Cass. 29-1-75 . 246 INDEMNITÉ DE PROCÉDURE

C. trav. Gand 15-11-74 . 196 REQUÊTE

Trav. Anvers 21-10-74 108 PROTECTION DU TRA V AIL

COMPÉTENCE

App. Mons 18-4-75 . 385 QUALITÉ

Voir : Compétence personnelle RÈGLEMENT DU TRAVAIL

SALAIRE HEBDOMADAIRE GARANTI

Cass. 19-3-75 . 165 RÉMUNÉRATION

CRÉDITS D'HEURES

Trav. Charleroi 24-3-75 . 319 ÜRÈVE

Trav. Gand 21-10-74 113 INDEMNITÉ VESTIMENTAIRE. PRIX

DES REPAS

C. trav. Bruxelles 21-5-75 300 PRESCRIPTION

C. trav. Gand 12-5-75 379 PREUVE

C. trav. Bruxelles 23-10-7 5 482 PROTECTION

Cass. 4-12-74 . 76 REPRÉSENTANT DE COM-

MERCE

APPORT DE CLIENTÈLE

C. trav. Gand (sect. Bruges) 24-3-75 . 171

CoMMISSIONS

Trav. Anvers 12-11-74 129 INDEMNITÉ D'ÉVICTION

C. trav. Bruxelles 22-10-74 124 C. trav. Bruxelles 26-2-75 384 C. trav. Gand 10-3-75 304 Trav. Anvers 18-3-75 240 Trav. Termonde 5-11-74 133

LIEN DE SUBORDINATION

Cass. 4-12-74 . 155 RUPTURE

CHARGE DE LA PREUVE

Cass. 12-2-75 . 162 MODIFICATION DE LA FONCTION

C. trav. Bruxelles 26-11-74 . 51 MOMENT

C. trav. Bruxelles (sect. Mons) 18-12-72 125

SÉCURITÉ SOCIALE

AIDANT

C. trav. Gand 18-10-74 CHAMP D'APPLICATION

C. trav. Gand 16-12-74 . COTISATIONS (PRESCRIPTION)

C. trav. Liège 26-3-74 ÜRATIFICATIONS

J.P. Ixelles 12-12-74 . INDEMNITÉ DE PROTECTION

C. trav. Bruxelles 21-5-75 INDÉPENDANTS. COTISATIONS

Cass. 18-6-75 . JOURS DE VACANCES SUPPLÉMEN­

TAIRES

21

197

23

191

300

436

Trav. Liège 7-1-75 188 Trav. Termonde 12-3-75 508

PRESCRIPTION

C. comm. eur. 12-11-74. 40 PRIME DE FIN D'ANNÉE

Cass. 18-12-74 79 RETARDS DE PAIEMENT

Trav. Verviers 27-1-75 381 SERVICE MILITAIRE

LICENCIEMENT

C. trav. Bruxelles (sect. Anvers) 21-10-74 87

STATUT SOCIAL DES INDÉ­

PENDANTS

Voir : Appel. Chómage. Pension. Sécurité sociale.

TRA VAILLEUR PROTÉGÉ

CANDIDAT NON-ÉLU

Trav. Termonde (sect. Alost) 2-12-74 . 134

CONDITIONS

C. trav. Bruxelles 5-11-74 51 FERMETURE D'ENTREPRISE

C. trav. Bruxelles (sect. Mons) 29-11-74 89

C. trav. Gand (sect. Bruges) 16-9-74 . 54

INDEMNITÉ SPÉCIALE ET INDEM­

NITÉ DE liUPTURE C. trav. ruxelles 21-5-75 . .

MOTIF ÉC NOMIQUE (RECONNAIS­

SANCE)

C. trav. Bruxelles (sect. Anvers) 7-10-74 .

Trav. Hasselt 10-9-74 VACANCES

DOUBLE PÉCULE

Cass. 22-5-74 .

300

123 35

458

Page 59: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

523 -

J>ÉCULE DE VACANCES. RÉCUPÉRA­TION Trav. Termonde (sect. St-Nico-

las 16-4-75 . 323

PÉCULE SUPPLÉMENT AIR E Cass. 19-3-75 . C. trav. Bruxelles 4-6-74 Cass. 4-12-74.

Rechtspraak

ADMINISTRATIEVE GELDBOETEN Cass. 8-1-75 Arb. Antwerpen 19-11-74 62 Arb. h. Brussel 19-11-74

ARBEIDSBESCHERMING Arb. Hasselt 25-2-75

BEVOEGDHEID WERKHERVATTING Ber. Bergen 18-4-7 5 385 Cass. 2-10-74 .

ARBEIDSDUUR WET VAN TOEPASSING OVERUREN Arb. h. Brussel 19-11-74

Arb. Charleroi 16-5-74 27 Arb. Nijvel 13-11-74 ARBEIDSONGEVAL ARBEIDSREGLEMENT

BAREMA GEWAARBORGD WEEKLOON Cass. 18-6-7 5 . 383 Cass. 19-3-75 . Arb. h. Brussel 26-5-75 374 BEPAALDE DUUR

BASISLOON OPEENVOLGENDE KONTRAKTEN Cass. 25-9-74 . 13 Arb. Antwerpen 26-11-74 Arb. h. Luik (afd. Hasselt) BEROEP

17-1-74 . 56 ADMINISTRATIEVE BESLISSING Arb. h. Brussel (afd. Antwerpen) Arb. h. Gent 15-11-74

26-11-74 444 SOCIAAL STATUUT DER ZELFSTAN-BEWIJS DIGEN

Arb. h. Brussel (afd. Bergen) Arb. h. Gent (afd. Brugge) 4-9-74 51 14-1-75 .

DERDE IN KAPITAAL BESCHERMENDE ARBEIDER Arb. h. Gent 7-3-74 . 52 BIJZONDERE VERGOEDING EN OP-

OPENBARE ORDE ZEGGINGSVERGOEDING Cass. 15-2-75 . 247 Arb. h. Brussel 21-5-75 .

SCHADELOOSSTELLING ECONOMISCHE REDEN (ERKEN-Cass. 25-9-74 . 41 NING) Cass. 15-1-75 . 218 Arb. h. Brussel (afd. Antwerpen) Arb. h. Brussel (afd. Antwerpen) 7-10-74 .

21-6-73 . 50 Arb. Hasselt 10-9-74

Arb. h. Luik 19-9-74 107 NIET VERKOZEN KANDIDATEN TERMIJN VAN HERZIENING Arb. Dendermonde (afd. Aalst)

Cass. 6-11-74. 17 2-12-74 . TOEPASSINGSGEBIED SLUITING VAN ONDERNEMING

Cass. 26-2-75 . 223 Arb. h. Brussel (afd. Bergen)

Cass. 30-4-7 5 . 365 29-11-74 Arb. h. Luik 14-3-74 173 Arb. h. Gent (afd. Brugge) Arb. Gent 10-6-74 31 16-9-74 .

VERJARING VOORWAARDEN Arb. h. Brussel (afd. Bergen) Arb. h. Brussel 5-11-74

4-9-74 227 BEVOEGDHEID WEG VAN EN NAAR HET WERK FAILLISSEMENT

Cass. 9-10-74 . 43 Cass. 28-2-75 .

167 170 76

216 85

325

122

85 135

165

130

126

233

300

123 35

134

89

54

51

225

Page 60: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 524-

Arb. h. Gent 28-10-74 53 KINDERBIJSLAG GESCHIL VOOR DE RECHTER GE- MINDER-VALIDEN

BRACHT Arb. h. Luik 11-9-74 400 Arb. h. Bergen 21-5-75 . 376 OVERHEIDSPERSONEEL

BEVOEGDHEID RATIONE Arb. Antwerpen 25-10-74 61 PERSONAE RECHT BEDIENDE Cass. 8-1-75 83

Arb. Dendermonde 7-10-74 132 VREEMDE ARBEIDER MEESTERGAST Eur. gem. 25-6-75 434

Arb. h. Luik (afd. Namen) 2-4-74 55 KOLLEKTIEVE ARBEIDS-STAGIAIR OVEREENKOMST

Arb. h. Gent (afd. Brugge) HANDELSVERTEGENWOORDIGER 11-4-75 . 305 Arb. De~dermonde (afd. St Ni-

UITBATER VAN EEN DAGBLAD- klaas) ~-3-75 . . . . . 332 KIOSK SOCIALE VE K~EZINGEN Arb. Charleroi 7-11-74 . 110 Arb. Doormk 2-7-75 . . . 454

ZELFSTANDIGE TOEPASSINGSGEBIED Arb. Nijvel (afd. Waver) 2-12-74 136 Arb. Luik (afd. Jemeppe) 6-3-75 392

BEWIJS KOMITEE VOOR VEILIGHEID SCHULDVERNIEUWING WEGENS EN HYGIËNE

VERANDERING VAN SCHUL- Zie ook : Beschermde arbeider DENAAR KIEZERSLIJSTEN Arb. Charleroi 27-1-75 . 178 Arb. Mechelen 11-3-75 . 259

BOUWWERKEN OP ZATERDAG LEIDINGGEVEND PERSONEEL Arb. Antwerpen 15-4-75 317 Arb. Hasselt 14-3-75 391

DRINGENDE REDEN Arb. Tongeren 14-3-75 464 BETEKENING LOON

Cass. 7-5-75 370 BESCHERMING GEVALLEN Cass. 4-12-74 . 76

Arb. Charleroi 21-10-74 62 BEWIJS Arb. h. Luik 27-2-75 314 Arb. h. Brussel 23-10-75 482

EIS KLEDINGSVERGOEDING Zie : Rechtspleging Arb. h. Brussel 21-5-75 300

HANDELSVERTEGEN- KREDIETUREN WOORDIGER Arb. Charleroi 24-3-75 319 AANBRENG VAN KLI~NTEEL STAKING

Arb. h. Gent (afd. Brugge) Arb. Gent 21-10-74 . 113 24-3-75 . 171 VERJARING

COMMISSIELONEN Arb. h. Gent 12-5-75 379 Arb. Antwerpen 12-11-74 129 MILITAIRE DIENST

0NDERGESCHIKTHEI D VOOROPZEG Cass. 4-12-74 . 155 Arb. h. Brussel (afd. Antwerpen)

UITWINNINGSVERGOEDING 21-10-74 87 Arb. h. Brussel 22-10-74 124 ONDERNEMINGSRAAD Arb. h. Brussel 26-2-75 . 384 Zie ook : Beschermde arbeider Arb. h. Gent 10-3-75 304 KIEZERSLIJSTEN Arb. Antwerpen 18-3-75 240 Arb. Namen 12-3-75 . 515 Arb. Dendermonde 5-11-74 133 OPRICHTING

HOEDANIGHEID Arb. Mechelen 11-3-75 259 Zie : Bevoegdheid ratione per- PENSIOEN

sonae ADMINISTRATIEVE BESLISSING

Page 61: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

"°"'""''"''"'~""""'""""""""'°"'''""°"'dI:i"""""'"'""'"'"'-'°';~~°''<°"'f i t~""°"''"°"'"'"'°"''""-~'""-'I t "''"'"°"'"''"""''"'"~"'"'1

\

- 525

Arb. Nijvel (afd. Waver) 15-3-74 38 BEVOEGDHEID VAN DE R.R.0.P.

Cass. 30-4-75 . 382 KUMULATIE

Arb. h. Brussel (afd. Bergen) 8-11-74 . 19

LOOPBAAN Arb. h. Luik (afd. Namen) 4-3-74 127 Arb. Charleroi 7-11-74 131

MINDER-VALIDE Cass. 4-9-74

TERUGINNING VAN ONVERSCH.UL­DIGDE BETALING

246

Arb. h. Brussel 16-1-74 . 46 Arb. Antwerpen 21-2-75 330

TOEGELATEN AKTIVITEIT Cass. 22-1-75 . 220

VREEMDELINGEN Arb. Charleroi 19-12-74 198

ZELFSTANDIGEN. INKOMSTEN Arb. h. Gent (afd. Brugge)

25-3-75 . 237 Arb. h. Gent (afd. Brugge)

25-3-75 . 384 PENSIOEN (INVALIDITEITS-)

ACHTERSTALLEN Cass. 22-5-74 . 40

MIJNWERKER Cass. 4-6-75 383 Cass. 2-10-74 . 42

PROEF AANVULLEND VAKANTIEGELD

Cass. 19-3-75 . 167 Arb. h. Brussel 4-6-74 170

MODEL-STATUUT Arb. h. Brussel 31-1-75 296

OPEENVOLGENDE KONTRAKTEN Arb. Dendermonde (afd. Aalst)

7-10-74 . 133 VERBREKING VÓÓR AANVANG

Arb. Brugge 3-2-75 331 RECHTSPLEGING

ADMINISTRATIEVE BOETEN Arb. h. Gent (afd. Brugge)

27-11-74 127 GEBRUIK DER TALEN

Cass. 29-1-75 . 246 RECHTSPLEGINGSVERGOEDING

Arb. h. Gent 15-11-74 196 TEGENEIS

Arb. Nijvel (afd. Waver) 2-12-74 136

VERZOEKSCHRIFT Arb. Antwerpen 21-10-74

SLUITING VAN ONDER­NEMING Zie : Beschermde arbeiders

SOCIAAL STATUUT ZELF­STANDIGE Zie : Beroep. Pensioen. Sociale

zekerheid. Werkloosheid. SOCIALE VERKIEZINGEN

GESCHILLEN

108

Cass. 30-4-7 5 . 363 Arb. h. Bergen 21-5-75 376

TECHNISCHE UITBA TINGSEENHEID Arb. h. Bergen 23-4-75 . 248

SOCIALE ZEKERHEID BESCHERMINGSVERGOEDING

Arb. h. Brussel 21-5-75 300 BIJDRAGEN (VERJARING)

Arb. h. Luik 26-3-74 23 BIJKOMENDE VAKANTIEDAGEN

Arb. Luik 7-1-75 188 Arb. Dendermonde 12-3-75 508

EINDEJAARSPREMIE Cass. 18-12-74 79

GRATIFIKA TIES Arb. Elsene 12-12-74 191

HELPER Arb. h. Gent 18-10-74

TOEPASSINGSGEBIED Arb. h. Gent 16-12-74

VERJARING Eur. gem. 12-11-74

VERWIJL VAN BETALING Arb. Verviers 27-1-7 5

ZELFSTANDIGEN. BIJDRAGEN Cass. 18-6-7 5 .

STAKING Zie ook: Werkloosheid BEGRIP

Arb. Gent 21-10-74 . VAKANTIE

AANVULLEND VAKANTIEGELD

21

197

40

381

436

113

Cass. 19-3-75 . 167 Arb. h. Brussel 4-6-74 170 Cass. 4-12-74 . 76

DUBBEL VAKANTIEGELD Cass. 22-5-74 . 458

VAKANTIEGELD. TERUGVORDERING Arb. Dendermonde (afd. St Ni-

klaas) 16-4-75 . 323

Page 62: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

526-

VERBREKING

BEWIJSLAST

Cass. 12-2-75 . 162 TIJDSTIP

Arb. h. Brussel (afd. Bergen 18-12-72 125

WIJZIGING DER FUNKTIE

Arb. h. Brussel 26-11-74 51 VERGOEDING

BIJKOMEND VAKANTIEGELD

Cass. 4-12-74 . 76 COMMISSIELOON

Arb. Antwerpen 12-11-74 129 DUBBEL VERLOFGELD

Cass. 22-5-74 . 458 VERBREKING

Arb. Antwerpen 5-11-74 176 VERJARING

BURGERLIJKE RECHTSVORDERING

Arb. Luik 18-9-74 116 HOOFD- EN TEGENVORDERING

Arb. h. Brussel (afd. Bergen) 18-12-72 125

MISDRIJF

Arb. h. Bergen 22-5-75 490 TEGENEIS

Arb. Luik 10-3-75 327 Arb. Nijvel (afd. Waver) 19-6-74 134

TERMIJN

Cass. 16-4-75 . 295 Arb. h. Brussel (afd. Bergen)

6-12-74 . 196 VOOROPZEG

BEVESTIGING. GEVOLGEN

Cass. 7-5-75 368 DUUR

WERKLOOSHEID

EIGEN TOEDOEN VAN DE ARBEIDER

Arb. h. Gent (afd. Brugge) 17-1-74 . 53

GELIJKHEID DER GESLACHTEN

Rd St. 15-3-74 . 43, 461 HULP-KINDERVERZORGSTER

Cass. 26-3-75 . 292 Arb. Charleroi 10-1-75 131

LOON 1

Cass. 26-~-75 . . 292 0NBESCHIKBAARHEID

Cass. 18-12-74 194 Arb. h. Bergen 21-2-75 330

PASSENDE DIENSTBETREKKING

Arb. h. Luik (afd. Hasselt) 17-5-74 . 60

Arb. Doornik 28-5-74 118 PRIVATE SCHOOL

Arb. Hasselt 29-1-75 332 PROEFPERIODE

Arb. h. Luik (afd. Namen) 6-1-75 308 RECHT

Cass. 10-10-74 16 RECHTMATIGE .. AFDANKING

Arb. h. Luik 18-6-74 56 RECHTSPLEGING

Cass. 26-2-75 . 195 STAKING

Arb. h. Gent (afd. Brugge) 22-5-75 . 451

TOELAATBAARHEID

Arb. h. Bergen 25-4-75 315 VERKORTE WERKTIJD

Arb. h. Brussel 16-5-74 49 WEIGERING VAN PASSENDE BETREK-

KING

Cass. 5-2-75 159 Arb. Hasselt 2-5-73 . 64 DUUR (BEREKENING)

Arb. h. Brussel 21-6-74 . Arb. Brussel 12-11-73 Arb. Charleroi 21-10-74

OVEREENKOMST

Cass. 8-10-7 5 . TEGENOPZEGGING. VORM

Arb. Gent 7-10-74 TOEPASSELIJKE WET

Cass. 25-6-75 . VERGOEDING

Cass. 4-6-75 VERZAKING

Arb. Antwerpen 18-3-75

ZELFSTANDIGE

50 Arb. h. Gent (afd. Brugge) 386 10-10-74 62 WETTIGE AFWEZIGHEID

NIEUWE BETREKKING

480 Arb. h. Brussel 26-11-74 ZIEKTE

182 Cass. 19-3-75 . GEWAARBORGD WEEKLOON

439 Arb. Antwerpen 22-5-75 ZIEKTE-INVALIDITEIT

372 INDEPLAATSSTELLING

Cass. 22-1-75 . 240 MIGRERENDE ARBEIDERS

54

247

165

502

195

Page 63: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 527

Cass. 18-9-74 . PLEEGVORMEN

Cass. 4-9-74

246

10

RECHTSPLEGING

Arb. Nijvel 22-10-74 135

Table chronologique - Chronologische tabel

1972 18-XII C. trav. Bruxelles (sect.

Mons). 125 1973 2-V Arb. Hasselt 64

28-V Trav. Tournai 118 21-VI Arb. h. Brussel (afd. Ant-

werpen) 50 1974 16-1 C. trav. Bruxelles 46 17-1 Arb. h. Luik (afd. Hasselt) 56 17-1 Arb. h. Gent (afd. Brugge) 53 4-III C. trav. Liège (sect. Namur) 127 7-III Arb. h. Gent 52

14-III C. trav. Liège 173 15-III Trav. Nivelles (sect. Wavre) 38 15-III C.É. 43, 461 26-III C. trav. Liège 23 2-IV C. trav. Liège (sect. Namur) 55

16-V Trav. Charleroi . 27 16-V Arb. h. Brussel . 49 17-V Arb. h. Luik (afd. Hasselt) 60 22-V Cass. . 40, 458 4-VI C. trav. Bruxelles 170

10-VI Arb. Gent 31 18-VI C. trav. Liège 56 19-VI Trav. Nivelles (sect. Wavre) 134 21-VI Arb. h. Brussel . 50 4-IX C. trav. Bruxelles (sect.

Bergen) 51 4-IX Cass. . 10, 246 4-IX C. trav. Bruxelles (sect.

Mons). 51, 227 10-IX Arb. Hasselt 35 11-IX C. trav. Liège 400 16-IX Arb. h. Gent (afd. Brugge) 54 18-IX Trav. Liège . 116 18-IX Cass. . 246 19-IX C. trav. Liège 107 25-IX Cass. . 13, 41 2-X Cass. . 42, 122 7-X Arb. h. Brussel (afd. Ant-

werpen) 123 7-X Arb. Dendermonde (afd.

Aalst) . 133

7-X 7-X 9-X

10-X 10-X 18-X 21-X

21-X 21-X 21-X 22-X 22-X 25-X 28-X

5-XI 5-XI 5-XI 6-XI 7-XI 8-XI

12-XI 12-XI 12-XI 13-XI 15-XI 19-XI 19-XI 26-XI 26-XI

26-XI 27-XI 29-XI

2-XII 2-XII

4-XII 6-XII

12-XII 16-XII 18-XII

Arb. Dendermonde Arb. Gent Cass .. Arb. h. Gent (afd. Brugge) Cass ..

132 182 43 54 16 21 Arb. h. Gent

Arb. h. Brussel (afd. Ant­werpen) 87

113 Arb. Gent Trav. Charleroi . Arb. Antwerpen Arb. h. Brussel . Trav. Nivelles Arb. Antwerpen Arb. h. Gent Arb. Dendermonde Arb. h. Brussel . Arb. Antwerpen Cass .. Trav. Charleroi . C. trav. Bruxèlles

Mons). Comm. eur .. Arb. Antwerpen Arb. Brussel Trav. Nivelles Arb. h. Gent C. trav. Bruxelles Arb. Antwerpen Arb. Antwerpen

62 108 124 135

61 53

133 51

176 17

110, 131 (sect.

19 40

129 386 135

126, 196 85 62

130 Arb. h. Brussel (afd. Ant-

werpen) 444 Arb. h. Brussel . 51, 247 Arb. h. Gent (afd. Brugge) 127 Ç. trav. Bruxelles (sect.

Mons). 89 Trav. Nivelles (sect. Wavre) 136 Arb. Dendermonde (afd.

Aalst) . 134 Cass. . 76, 155 C. trav. Bruxelles (sect.

Mons). J.P. Ixelles Arb. h. Gent Cass ..

196 191 197

79, 194

Page 64: Het begrip «jaarlijkse vakantie» · jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders toe te passen. HOOFDSTUK I. - PROBLEEMSTELLING A. Inhoud, doel, aanwending van de vakantie. Belangrijke

- 528-

19-Xll Trav. Charleroi . 198 14-III Arb. Hasselt 391 1975 14-III Arb. Tongeren 464

6-1 C. trav. Liège (sect. Namur) 308 18-III Arb. Antwerpen 240 7-1 Trav. Liège . 188 19-III Cass .. . 165, 167 8-1 Cass .. 83, 216 24-III Arb. h. Gent (afd. Brugge) 171

10-1 Trav. Charleroi . 131 24-III Trav. Charleroi . 319 14-1 Arb. h. Gent (afd. Brugge) 233 25-III Arb. h. Gent (afd. 15-1 Cass .. 218 Brugge). 237, 384 22-1 Cass .. . 195, 220 26-III Cass .. 292 27-1 Trav. Verviers 381 11-IV Arb. h. Gent (afd. Brugge) 305 27-1 Trav. Charleroi . 178 15-IV Arb. Antwerpen 317 29-1 Cass .. 246 16-IV Cass .. 295 29-1 Arb. Hasselt 332 16-IV Arb. Dendermonde (afd. 31-1 C. trav. Bruxelles 296 St Niklaas) 323

3-11 Arb. Brugge 331 18-IV App. Mons . 385 5-11 Cass .. 159 23-IV C. trav. Mons 248

12-11 Cass .. 162 25-IV C. trav. Mons 315 15-11 Cass .. 247 30-IV Cass .. 363, 365, 382 21-11 C. trav. Mons 330 7-V Cass. 368, 370 21-11 Arb. Antwerpen 330 12-V Arb. h. Gent 379 25-11 Arb. Hasselt 325 21-V C. trav. Mons 376 26-11 Cass .. . 195, 223 21-V C. trav. Bruxelles 300 26-11 C. trav. Bruxelles 384 22-V Arb .. Antwerpen 502 27-11 C. trav. Liège 314 22-V C. trav. Mons 490 28-11 Cass .. 225 22-V Arb. h. Gent (afd. Brugge) 451

5-III Arb. Dendermonde (afd. 26-V C. trav. Bruxelles 374 St Niklaas) 322 4-VI Cass .. . 372, 383

6-III Trav. Liège (sect. Jemeppe) 392 18-VI Cass .. . 383, 436 10-III Arb. h. Gent 304 25-VI Comm. eur, 434 10-III Trav. Liège . 327 25-VI Cass .. 439 11-III Arb. Mechelen 259 2-Vll Trav. Tournai 454 12-III Arb. Dendermonde 508 8-X Cass .. 480 12-III Trav. Namur 515 23-X Arb. h. Brussel . 482

Programma postdoctorale leergang

«Aspecten van sociaal recht in de Europese gemeenschappen»

Het Europa Instituut en de afdeling Sociaal recht van de Rijksuniversiteit te Leiden organiseren in het voorjaar 1976 (zaterdagmorgen van 10.00-12.30 uur, Juridisch studiecentrum, Hugo de Grootstraat 27, Leiden. - Kosten: f. 60) een postdoctorale leergang, waarvan het programma als volgt luidt: 17 januari 1976: Inleiding door dr G. M. J. Veldkamp; 31 januari: Vrij verkeer van werknemers in de E.G. (prof. mr J. Mannoury); 14 februari: Sociale zekerheid in de E.G. (mr W. M. Levelt-Overmars); 28 februari: Migrerende werknemers in Europa (dr jur. D. Duysens); 15 maart: De positie van de werknemer in de onderneming (mr M.G. Rood); 27 maart: Balans van de sociale politiek van de E.G. (W. Kok).