Het ‘recht op weten’ concreet organiseren · anomalie: Uit een eigen kleine steekproef blijkt...

5
Voor de voorbereiding van dit laatste luik deed de privacy- commissie een beroep op de expertise van het Studie- en Onderzoekscentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij (SOMA), dat in de loop van 2010 onderzoek deed naar omgang met geheime poli- tiearchieven in Duitsland, Tsjechië, Spanje, en met gerechtelijke dossiers van de nazi-collaboratie in Nederland Het ‘recht op weten’ concreet organiseren De spanning tussen historisch onderzoek en privacybescherming Vincent Scheltiens, Universiteit Antwerpen Onder de veelzeggende titel ‘Privacy & Scientific Research. From Obstruction to Construction’ vond in november 2010 in Brussel een internationaal congres plaats over de vaak gespannen verhouding tussen privacybescherming en wetenschappelijk onderzoek. De organisatoren van de Commissie voor de Bescherming van de Private Levenssfeer (CBPL) selecteerden twee cruciale terreinen van het wetenschappelijk onderzoek: het biomedische en het historische. en België. Hiermee wilden de organisatoren, in de aanloop naar het congres, kijken hoe in al die delicate archieven en casussen omgesprongen werd met aspecten van de privacy. De hedendaagse periode biedt een massa aan archie- ven gecombineerd met steeds betere bewaarmetho- den. Nieuwe informatie- en communicatietechnologieën zorgen niet alleen voor mak- kelijkere vergaring, maar ook voor snellere verspreiding van gegevens. Tussen het einde van de Tweede Wereldoorlog en begin jaren tachtig doet zich in de westerse archie- ven een veralgemeende en snelle liberalisering voor aan- gaande toegangsvoorwaar- den. Dit zorgt, naast een aan- tal andere factoren, voor een boom in de hedendaagse Foto boven: Collectie SOMA-Brussel, 28315, Arrestatie in België van collaborateurs, 1944. META 2011 | 7 | 19 ARTIKEL

Transcript of Het ‘recht op weten’ concreet organiseren · anomalie: Uit een eigen kleine steekproef blijkt...

Page 1: Het ‘recht op weten’ concreet organiseren · anomalie: Uit een eigen kleine steekproef blijkt dat ook in buitenlandse handboeken voor aspirant-historici de pri-vacyproblematiek

Voor de voorbereiding van dit laatste luik deed de privacy-commissie een beroep op de expertise van het Studie- en Onderzoekscentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij (SOMA), dat in de loop van 2010 onderzoek deed naar omgang met geheime poli-tiearchieven in Duitsland, Tsjechië, Spanje, en met gerechtelijke dossiers van de nazi-collaboratie in Nederland

Het ‘recht op weten’ concreet organiserenDe spanning tussen historisch onderzoek en privacybescherming

Vincent Scheltiens, Universiteit Antwerpen

Onder de veelzeggende titel ‘Privacy & Scientific Research. From Obstruction to Construction’ vond in november 2010 in Brussel een internationaal congres plaats over de vaak gespannen verhouding tussen privacybescherming en wetenschappelijk onderzoek. De organisatoren van de Commissie voor de Bescherming van de Private Levenssfeer (CBPL) selecteerden twee cruciale terreinen van het wetenschappelijk onderzoek: het biomedische en het historische.

en België. Hiermee wilden de organisatoren, in de aanloop naar het congres, kijken hoe in al die delicate archieven en casussen omgesprongen werd met aspecten van de privacy.

De hedendaagse periode biedt een massa aan archie-ven gecombineerd met steeds betere bewaarmetho-den. Nieuwe informatie- en communicatietechnologieën

zorgen niet alleen voor mak-kelijkere vergaring, maar ook voor snellere verspreiding van gegevens. Tussen het einde van de Tweede Wereldoorlog en begin jaren tachtig doet zich in de westerse archie-ven een veralgemeende en snelle liberalisering voor aan-gaande toegangsvoorwaar-den. Dit zorgt, naast een aan-tal andere factoren, voor een boom in de hedendaagse

Foto boven: Collectie SOMA-Brussel,

28315, Arrestatie in België van

collaborateurs, 1944.

META 2011 | 7 | 19

artikel

Page 2: Het ‘recht op weten’ concreet organiseren · anomalie: Uit een eigen kleine steekproef blijkt dat ook in buitenlandse handboeken voor aspirant-historici de pri-vacyproblematiek

geschiedschrijving, wat zich in België vooral vertaalt in een blijvende aandacht voor de Tweede Wereldoorlog en de collaboratie (en merkwaardig genoeg in veel mindere mate het verzet). Deze geschied-schrijving is vaak gebaseerd op archiefmateriaal dat per-soonsgegevens bevat van mensen die ofwel nog in leven zijn — en we leven gemiddeld almaar langer — of waar-van de gearchiveerde infor-matie door de rechtstreekse nabestaanden delicaat wordt geacht. Contemporain his-torisch onderzoek heeft dus niet alleen veel baat bij een

die in haar artikel 8 een uitzon-dering voor het wetenschap-pelijk onderzoek voorziet. Elke lidstaat moet die richtlijn vanaf dan gaandeweg imple-menteren in zijn nationale wet-geving.

Geconfronteerd met de mas-sa’s documenten, de nieuwe technologische uitdagingen (‘digitisation of history’) en de grote publieke belangstelling werken vanaf de jaren negen-tig ook de gatekeepers, de archivarissen, aan harmonise-rende toegangs- en omgangs-regels zoals de Internationale Archiefraad met onder meer haar deontologische code van 1996. Het is immers van ontzettend belang te begrij-pen dat we hier op een maat-schappelijk zenuwknooppunt zitten: In een democratische samenleving hoort publieke toegang tot documenten een fundamenteel recht te zijn. Mutatis mutandis dreigt elke zucht naar een niet gegronde geheimhouding een democra-tisch deficit te doen ontstaan. Zoals rijksarchivaris Karel Velle op het privacycongres stelde:

“Public access to documents is a fundamental human right of freedom, and a condition for the free exchange of ideas in a democratic society”. En die publieke toegang moet gere-glementeerd worden om wille-keur te vermijden en efficiënt te zijn. De manier waarop dit gebeurt is niet overal dezelfde en merkwaardig genoeg wor-den vaak diametraal tegen-overgestelde ervaringen elk tot model verheven.

EEN NIEUWE WIND EN ‘HET RECHT OP WETEN’Wanneer vanaf 1989 het voor-malige Oostblok een implosie kent, waait er een krachtige nieuwe wind. Archieven van geheime politie- en veilig-heidsdiensten worden zowel voor slachtoffers als voor onderzoekers open gesteld. Dit verloopt niet overal op dezelfde manier en nergens echt rimpelloos. In het geval van het voormalige Oost-Duitsland (de DDR) — waar niet alleen het regime maar

de staat an sich ophoudt te bestaan — gaat het al bij al snel. Amper twee jaar na de Val van de Muur (november 1989) zijn de archieven van de Staatssicherheitsdienst (Stasi) toegankelijk. Dat komt niet alleen omdat niemand nog de nalatenschap van de DDR opeist, maar ook omdat de voormalige DDR-burgers via onder meer bezetting van Stasi-kantoren druk zetten om te weten hoe, door wie en waarom ze massaal bespio-neerd werden. Naast het ver-dwijnen van de staat en de civiele druk van onderuit ligt er nog een derde reden aan deze spectaculaire opening van delicate archieven: De overwinnaars van de Koude Oorlog wilden hun overwin-ning legitimeren door de tota-litaire kanten van de overwon-nen tegenstander bloot te leggen en voor de rest van de wereld de superioriteit van het westerse paradigma (kapi-talistische economie gecom-bineerd met parlementaire democratie) te claimen en de eindoverwinning op alle mogelijke alternatieven af te kondigen: het einde van de geschiedenis.

Reeds in december 1991 wordt een specifieke wet goedge-keurd die de opening van de archieven regelt. Die Stasi-wet voorziet ook in de oprichting van een specifieke bewaarin-stelling, Bundesbeauftragte für die Unterlagen des Staatssicherheitsdienstes der ehemaligen Deutschen Demokratischen Republik , kortweg BStU. Die instelling krijgt voldoende middelen én personeel: In 2009 zijn dat niet minder dan 1909 personeels-leden. Interessant is dat de Stasi-wet een evenwicht vindt tussen historisch onderzoek en privacybescherming door onderscheid te maken tussen slachtoffers van de geheime politie enerzijds en daders of verantwoordelijken anderzijds. Die laatste categorie bestaat ofwel uit informele medewer-kers of professionele Stasi-agenten. In het kader van het wetenschappelijk onderzoek Collectie SOMA-Brussel, 217033, DDR: politie in actie.

duidelijke archiefwetgeving, maar ook bij heldere priva-cybepalingen die de rechten van betrokkenen respecteren zonder dat ze het historisch onderzoek belemmeren.

Vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw wordt privacy-bescherming steeds belang-rijker. Tal van landen werken wetten en regels uit die inge-bed zijn in eigen nationale tra-dities. Die veelheid aan wet-ten en regels worden door de Europese Unie vanaf het midden van de jaren negentig gemeenschappelijk overkoe-peld met de richtlijn 95/46/EC,

20 | META 2011 | 7

artikel

Page 3: Het ‘recht op weten’ concreet organiseren · anomalie: Uit een eigen kleine steekproef blijkt dat ook in buitenlandse handboeken voor aspirant-historici de pri-vacyproblematiek

kunnen hun gegevens vrij ingekeken worden zonder dat er toestemming van deze personen nodig is. Voor het raadplegen van dossiers van bespioneerden of slachtoffers is wel hun toestemming nodig. Publieke figuren die in de dos-siers voorkomen worden wel op de hoogte gebracht wan-neer een onderzoeker hun gegevens wenst te raadple-gen (en welke informatie zal vrijgegeven worden), maar hun toestemming is niet ver-eist. Zijn ze niet akkoord, dan kunnen ze naar een rechtbank stappen.

In de andere voormalige Oostbloklanden wisselt ook wel het regime, maar is er een continuïteit van de staat. Dit maakt dat aanvankelijk andere ‘modellen’ uitgeprobeerd worden. In Polen opteren de nieuwe machthebbers er voor een ‘dikke streep’ onder het verleden te trekken. Er wordt hiervoor expliciet verwezen naar de manier waarop twee decennia eerder in Spanje de overgang van franquistische dictatuur naar parlementaire monarchie geregeld werd. Vanuit het oogpunt van de privacy is dit een sterk state-ment. Archieven gesloten hou-den, levert geen privacypro-blemen op. Archieven ronduit vernietigen — ook hiervoor gaan stemmen op — is een nog radicalere en meer slui-tende variant hierop: eenmaal archieven niet meer bestaan, kunnen er nooit of te nimmer privacygevoelige gegevens uit gelekt worden. Maar de verde-digers ervan — onder meer te vinden in het kamp van wes-terse inlichtingendiensten — wensen hiermee niet zozeer de privacy te beschermen, als wel pottenkijkers weg te hou-den uit vrees dat de archieven deels de modus operandi van die diensten zouden kunnen blootleggen en voor een boe-merangeffect zouden kunnen zorgen. Privacybescherming wordt hier een alibi. De aanpak blijkt in ieder geval niet houd-baar en de Polen zwenken af naar een verwaterde variant van het Duitse ‘model’.

EEN TWEEDE, ONHOUDBAAR MODEL: ‘HET RECHT OP STILTE’Een ‘model’ waar in Europees en buiten-Europees verband vaak naar verwezen wordt: de vreedzame transición van dictatuur naar democratie in Spanje. Een consensus tus-sen het verlichte deel van de dictatuur en de oppositiepar-tijen zorgt voor een pacto del silencio of pacto del olvido, bezegeld met de amnestie-wet van 15 oktober 1977. Maar naargelang de parlementaire democratie zijn eigen bed-ding graaft, Spanje zich ‘ont-luist’ en een volwaardige plaats gaat innemen binnen de Europese instellingen, de angst voor een nieuw gewa-pend conflict of voor een terugkeer naar een door mili-tairen geregeerd autoritair regime verdwijnt, komt een generatie van (inmiddels) kleinkinderen van betrok-kenen op voor het recht op weten. Tegenstanders verzet-ten zich hiertegen en voeren aan dat er geen oude wonden moeten worden opengereten. Desondanks wordt veel stilte van onderuit doorbroken. Niet het minst naarmate burgerbe-wegingen massa’s standrech-telijk geëxecuteerde voorou-ders opgraven en identificeren. Maar het schoentje knelt in de archieven, in de documenten die de omvang, toedracht en verantwoordelijken van de franquistische repressie moe-ten aantonen. Zoals Antonio González Quintana, voorma-lig directeur van de archieven van de Spaanse Burgeroorlog, benadrukt, zorgde de ‘wet van de stilte’ er niet alleen voor dat men “niet wilde weten” maar ook dat men “wilde dat nie-mand nog zou kunnen weten”. Delicate archieven — zoals deze van de laat-franquis-tische repressieve geheime dienst CESED — zijn spoor-loos. Andere vitale archieven liggen in uitermate slechte staat in kelders van ministeries en tot overmaat van ramp kent Spanje een grote achterstand in wetgeving ter zake. Het land heeft nog steeds geen Freedom of Information Act.

De straffeloosheid is totaal en privacy (posthume privacy, de reputatie van nabestaanden van daders) is vandaag een van de vaak gehoorde argu-menten om dat bezwaarde verleden te laten rusten.

Het Duitse en het Spaanse paradigma kunnen best als twee uitersten beschouwd worden. Uit deze uitersten kunnen we evenwel conclu-deren dat het recht op stilte wel een individueel recht kan zijn, maar geen collectief recht. In een democratische samen-leving moet het recht op weten altijd op het recht op stilte primeren. Weten is een conditio sine qua non om elk delicaat of traumatisch verle-den te kunnen verwerken, wat dan weer een voorwaarde is om te kunnen verzoenen. Zoals de Spaanse historicus Alberto Reig Tapia zegt : “Het lijdt geen twijfel dat het nood-zakelijk is de bladzijde om te draaien… maar dan wel na ze gelezen te hebben”. Dit zou het adagium moeten zijn van elk privacybeleid ten opzichte van wetenschappelijk verant-woord historisch onderzoek.

NEDERLAND EN BELGIëDe beide extreme casussen interpelleren ook landen die een langere democratische traditie kennen, maar waar een aantal delicate archieven nog steeds gesloten of moei-lijk toegankelijk blijven, waar-door een deel van de heden-daagse geschiedenis niet wetenschappelijk kan geschre-ven worden en — waarom zou voor het Oosten gelden wat niet voor ons geldt — wat een democratisch deficit creëert.

Het mag alvast verbazen dat in België de jonge histori-cus in zijn opleiding nage-noeg niet in aanraking komt met de privacyproblema-tiek. In het momenteel aan onze universiteiten gebruikte handboek voor histor i-sche kritiek, Historici en hun métier, zoekt de lezer vruch-teloos naar enige verwijzing naar privacy(wetgeving of

-bescherming). Auteur Marc

“IN EEN DEMOCRATISCHE SAMENLEVING HOORT PUBLIEKE TOEGANG TOT DOCUMENTEN EEN FUNDAMENTEEL RECHT TE ZIJN.”

META 2011 | 7 | 21

artikel

Page 4: Het ‘recht op weten’ concreet organiseren · anomalie: Uit een eigen kleine steekproef blijkt dat ook in buitenlandse handboeken voor aspirant-historici de pri-vacyproblematiek

Boone zorgt hier allerminst voor een Vlaamse of Belgische anomalie: Uit een eigen kleine steekproef blijkt dat ook in buitenlandse handboeken voor aspirant-historici de pri-vacyproblematiek nagenoeg onvermeld blijft.

Vanwege de populariteit van het thema storten nochtans niet weinig studenten zich op de gerechtelijke archieven van de collaboratie met de Duitse bezettingsmacht tus-sen 1940 en 1944. Naast die van studenten is er ook ruime belangstelling van professio-nele academici, journalisten en uiteraard familie en nabe-staanden. In Nederland en België gaan de zaken er — met onze beide extreme casussen in het achterhoofd — vrij ver-schillend aan toe. Bij onze noorderburen zijn in 2000 de gerechtelijke dossiers van collaborateurs overgebracht naar het Nationaal Archief (NA, toen nog het Algemeen Rijksarchief), waardoor dat Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR) open-baar wordt en vrij ter beschik-king komt van elke aanvrager. Het NA maakt onderscheid tussen “thematische” en “per-soonlijke” onderzoeksprojec-ten. Voor deze laatste werkt het NA met een privacyver-klaring waarin onder andere voorzien is dat van een voor-genomen publicatie de pas-sages die gebaseerd zijn op CABR-documenten moeten worden voorgelegd aan het NA. Het NA pareert de kri-tiek dat dit een vorm van cen-suur inhoudt. Op geen enkel moment zal een publicatie of passage verboden worden. Wel zal, indien passages niet conform de privacyverklaring zijn, de publicerende onder-zoeker hierop gewezen wor-den, waarna de verantwoorde-lijkheid bij hem komt te liggen. Het heikele punt is wel dat de archivaris zo in de toch wat vreemde ‘machtspositie’ van leescommissaris komt te staan en de ene archivaris natuur-lijk de andere niet is. Bij ‘per-soonsgerichte’ onderzoeks-projecten legt de onderzoeker

een schriftelijke toestemming van betrokkene — zijn ‘onder-zoeksobject’ — voor of toont hij een overlijdensverklaring. In alle andere gevallen moet de naam van de betrokkene geanonimiseerd worden of vervangen door een pseudo-niem. Hiermee benadert het NA het ‘Duitse model’: een specifieke instelling, professi-onele omkadering, een aantal middelen, een voor iedereen gelijkwaardige en transpa-rante regelgeving.

Helaas kan dit niet van België gezegd worden. Na het ophef-fen van de militaire rechtscol-leges die uitspraken deden komen de zogenaamde repressiedossiers onder de bevoegdheid van het College van Procureurs-Generaal. Toegang voor wetenschap-pelijke doeleinden wordt geregeld door de ongepu-bliceerde circulaire 2991 van het Auditoraat-Generaal van 17 december 2002. Enkel vor-sers die verbonden zijn aan een universiteit of aan een erkende onderzoeksinstelling kunnen een schriftelijke aan-vraag tot inzage indienen. Hier ontbreekt minstens de overhe-veling naar een professionele en geëquipeerde instelling als

het SOMA of het Rijksarchief, zoals het ook mangelt aan transparantie en algemene, voor iedereen geldende regels (Wat met onderzoeksjourna-listen bijvoorbeeld?). De con-clusie is dat men op die manier de deur open zet voor wille-keur, voor een beleid à la tête du client.

Wat de omgang met en toegang tot archieven van geheime diensten betreft, val-len we zowel in Nederland als in België terug op de

voornoemde kwalen van elke staat-met-continuïteit. Geheimhouding in naam van de veiligheid van de staat en in naam van de privacybescher-ming primeren voluit. In tegen-stelling tot Angelsaksische landen kent de Belgische Staatsveiligheid geen declas-sificatiesysteem, wat betekent dat alle dossiers in principe nog ‘actief’ en dus ontoegan-kelijk zijn. Deze ultradefen-sieve houding ten opzichte van het historisch onderzoek maakt dat een aantal kriti-sche momenten uit de heden-daagse geschiedenis van het land niet grondig onderzocht kunnen worden. Die geheim-houding is overdreven volgens Nederlandse onderzoekers die in het kader van de Srebrenica-onderzoekscommissie toe-gang kregen tot de archie-ven van de Binnenlandse Vei l igheidsdienst (BVD), o m g e d o o p t t o t d e Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD). Veel van het geheim gehou-den materiaal zou zonder enig gevaar voor de veiligheid van de staat, ter beschikking van vorsers kunnen gesteld wor-den. Het administratief-juri-disch belang van dit soort overheidsdocumenten valt

vanaf een bepaald moment immers weg, terwijl het maat-schappelijk-historisch belang ervan toeneemt.

AANBEVELINGEN EN GOEDE PRAKTIJKENAlvorens in te gaan op een aantal meer concrete knel-punten, aanbevelingen en goede praktijken die op het congres ter sprake kwamen, moet herhaald worden dat het fundament van dit alles moet rusten op het paradigma van het recht op weten. Alle

betrokkenen moeten vanuit hun positie met deze leidraad de eventuele spanningen trachten op te heffen.

Vanuit het veld van de historici zal, zoals hierboven gebeurde, eerder de roep weerklinken naar een werkbaar wettelijk kader, eenduidigheid en trans-parantie, professionele instel-lingen en voldoende werkings-middelen. Data Protection Agencies (DPA’s), maar ook archivarissen leggen vaker de nadruk op de verantwoorde-lijkheden van de onderzoeker en die horen er ook bij. Maar in de eerste plaats moet de defi-niëring van wie een (weten-schappelijk) onderzoeker is, uitgeklaard worden. De uit-zondering die artikel 6.1 van de privacyrichtlijn toestaat aan wetenschappelijke onder-zoekers specificeert die cate-gorie niet. Nochtans is het op basis van die hoedanigheid dat persoonsgevoelige archie-ven al dan niet accrediteren. Valt het werk van een onder-zoeksjournalist of een biograaf ook onder deze noemer? Of scherper geformuleerd: zijn de ‘persoonsgerichte werken’ van Joris Van Parys (Frans Masereel, Cyriel Buysse …) vanuit historisch-weten-schappelijk oogpunt inferieur aan die van pakweg Herman Van Goethem (Leopold III)? Moet de uitzondering voor de wetenschapper niet uitge-breid worden naar iedereen in naam van het recht op infor-matie? Kunnen er in dat geval niet beter andere veiligheids-schotten ingebouwd worden waardoor, zoals in Nederland, iedereen toegang krijgt maar wel op zijn verantwoordelijk-heid gewezen wordt volgens een exoneratieprincipe? In zo’n geval moet de aanvra-ger een aantal stappen zetten alvorens toegang te krijgen tot privacygevoelige gege-vens. Welke zouden die stap-pen dan kunnen zijn? Voor aanvang van het onderzoek kan de onderzoeker een opzet van zijn onderzoek voorleg-gen en zelf aangeven of en welke aard van persoonsge-gevens hij zal nodig hebben.

“IN EEN DEMOCRATISCHE SAMENLEVING MOET HET RECHT OP WETEN ALTIJD OP HET RECHT OP STILTE PRIMEREN. WETEN IS

EEN CONDITIO SINE QUA NON OM ELK DELICAAT OF TRAUMATISCH

VERLEDEN TE KUNNEN VERWERKEN.”

22 | META 2011 | 7

artikel

Page 5: Het ‘recht op weten’ concreet organiseren · anomalie: Uit een eigen kleine steekproef blijkt dat ook in buitenlandse handboeken voor aspirant-historici de pri-vacyproblematiek

Collectie SOMA-Brussel, 57052, Barcelona, 1942: verjaardag van de franquistische overwinning.

Privacybescherming geldt strikt genomen niet voor over-ledenen — zoals de rechtbank onlangs nog oordeelde in een geding over de publicatie van dagboekfragmenten van Hugo Claus. Anderzijds kan er van-uit andere juridische invals-hoeken dan die van de priva-cybescherming opgetreden worden tegen faam- of reputa-tieschending van overledenen. Wat ons dan weer bij de grote hierboven besproken para-digma’s brengt, want het mag duidelijk zijn dat je als onder-zoeker de reputatie zal aantas-ten van een overleden plaat-selijke burgemeester wanneer je onderzoek uitwijst dat hij tijdens of na de burgeroorlog veertien politieke opponenten liet executeren. Kan de indivi-duele reputatie het blootleg-gen van het ‘historische weten’ verhinderen? Nee, toch?

In elk geval botsen we hier op het probleem dat in de prak-tijk toegang tot persoonsge-voelige gegevens gereguleerd wordt door een veelheid aan nationale wetten (ethische wetten in het bio-medisch onderzoek, archiefwetten, Freedom of Information acts, geclassificeerde informatie)… Al deze wetten spreken elkaar wel vaker tegen of zorgen voor dubbelzinnige situaties. Het maakt er het leven van zowel de historicus als de archivaris

niet makkelijker op. Hieruit blijkt dat vooral de wetgever nog veel werk voor de boeg heeft. De verschillende fasen van implementering van de Europese privacyrichtlijn maakt dat grensoverschrij-dend historisch onderzoek én de publicatie van resultaten ervan een ingewikkelde en bij-wijlen hachelijke onderneming is. Nochtans zit dit soort trans-nationaal onderzoek in de lift. De wetgever hinkt hier ach-terop. Dan is er de kwestie van de overbrengings- en ontslui-tingstermijnen die — vanuit het paradigma van het recht op weten — zo kort als mogelijk moeten zijn, hoewel dan wordt tegengeworpen dat dit de risi-co’s op privacyschending ver-groot. In vele landen geldt een thirty year rule. In het voorjaar van 2009 zijn ook bij ons voor het federale niveau de ter-mijnen van overbrenging en inzage naar het Rijksarchief teruggebracht op dertig jaar. Nog recenter zijn ook de uit-voeringsbesluiten van deze nieuwe archiefwet gepubli-ceerd. In augustus van vorig jaar ging in Vlaanderen het Archiefdecreet van kracht, dat door de sector breed gedra-gen wordt. Traag maar zeker wordt vooruitgang geboekt. Rest de nood aan een declas-sificatiewet van documen-ten van geheime diensten. Waarom zou wat voor de CIA

en MI6 kan, niet kunnen voor de Staatsveiligheid?

Van archiefinstellingen kan gevraagd worden dat er dui-delijk en transparant beleid is met betrekking tot inventa-rissen, toegangsmodaliteiten, reproductiemogelijkheden … dat al die zaken op papier (of digitaal) raadpleegbaar zijn (bijv. ook werken met docu-menten op basis van vaak gestelde vragen en antwoor-den, FAQ), dat niet-professi-onelen niet gediscrimineerd worden en dat het privacy-argument zorgvuldiger moet gehanteerd worden. Van DPA’s, de privacycommissies, mag verwacht worden dat ze informeren, verduidelijken, adviseren, maar ook enigszins onderzoek faciliteren. En dat ze een sleutelrol spelen in het op gang brengen van struc-turele samenwerking tussen de sector van het (historisch) onderzoek en de archiefinstel-lingen.

Door zelf dit congres te orga-niseren heeft de Belgische privacycommissie — en in het bijzonder haar voorzit-ter Willem Debeuckelaere — hiervan alvast een voorbeeld gegeven waarmee ze zich Europees ook onderscheidt. Laat ons hopen dat dit con-gres een aanzet was en geen eindpunt.

> http://www.privacyandresearch.

be de webstek van het congres

‘Privacy & scientific research’

http://www.bstu.bund.de de website

van de stasi-archieven

www.abscr.cz de  website van het

tsjechische instituut voor de studie

van totalitaire regimes en van de

archieven van de geheime diensten,

ook in het engels

http://www.aefp.org.es de webstek

van de spaanse vereniging van archi-

varissen van het openbaar ambt

http://www.mcu.es/archivos/mC/

Cdmh de webpagina’s van het

Centro documental de la memoria

historica

META 2011 | 7 | 23

artikel